Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 4 G.A. van Es en G.S. Overdiep bron G.A. van Es en G.S. Overdiep, Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 4. Teulings' Uitgevers-maatschappij L.C.G. Malmberg, 's-Hertogenbosch / Standaard Boekhandel, Brussel z.j. [1948] Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/baur001gesc04_01/colofon.htm © 2009 dbnl / erven G.A. van Es & G.S. Overdiep 7 Protestantsche letterkunde in de eerste helft der 17de eeuw door Prof. Dr G.A. van Es Inleiding TIJDENS DEN BLOEI DER RENAISSANCE KOMT OOK de Calvinistische poëzie tot volle ontplooiing en bereikt zij later nimmer overtroffen hoogtepunten. Andersgezinde protestantsche dichters blijven voorloopig in de minderheid; ook leveren deze, afgezien van Vondel, die afzonderlijk wordt behandeld (zie blz. 405), qualitatief en literair-historisch gezien, bescheidener bijdragen voor de Nederlandsche literatuur. Principieel onderscheidt zich de protestantsche letterkunde van de humanistische en in sommige, hoewel minder fundamenteele opzichten, van de Roomsche, door een andere levenshouding en daardoor een anderen geestelijken inhoud. Ten deele gaat daar mee een andere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellectueel dan zinnelijk: het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën, dan om een uitbeelding der realiteit; zij biedt een levenshouding, meer dan, althans in directen zin, een levensbeeld. En ook daar waar zij het waargenomen wereldbeeld weergeeft, den mensch in zijn leven op aarde, tracht zij door hekelende of opbouwende critiek invloed te oefenen, opdat de veroordeelde mensch en samenleving zich wijzigen naar het door haar ontvouwde ideaal. Misschien hangt het hiermee samen dat de Christelijke en speciaal de Calvinistische dichters in dezen tijd, zonder dat zij principieele tegenstanders van het drama als litterairen vorm behoeven te zijn, zich van dezen uitingsvorm vrijwel geheel onthouden. Het eene realistische tooneelstuk van Huygens is een hooge uitzondering. Het eene drama van Revius is meer lyrisch dan dramatisch, en bovendien een bijbelsch stuk. Met grooter inspanning werpen zij zich op het epische genre. Het eerste en hoogste doel is echter ook hier de schepping van een geestelijk epos: de verlossende komst van Christus op aarde en de strijd der Kerk in deze wereld (Heinsius en Cats). Het krachtigst ontwikkelt zich de Calvinistische lyriek. Zelfs heeft de geestelijke epiek een overheerschend lyrischen inslag. G.A. van Es en G.S. Overdiep, Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 4 8 Al legt de Calvinistische levenshouding den dichter beperkingen op - erotische lyriek in den gangbaren zin ontbreekt bijna geheel - vergeleken bij de periode van Marnix, heeft de Calvinistische poëzie veel gewonnen aan verscheidenheid der motieven. Wel blijft herschepping van bijbelsche gegevens ook thans haar taak: behalve de Psalmen is nog steeds het Hooglied een geliefd dichterlijk object en bron van inspiratie. Revius bewerkt ook andere bijbelboeken en -fragmenten. Maar toch is de Calvinistische poëzie in deze periode, naar de stof, minder exclusief Bijbelsch. In twee opzichten is er verruiming. In de eerste plaats betreedt zij doelbewust het wereldlijk terrein. Dat ligt geheel in de lijn der Calvinistische levensopvatting. In de vorige periode hebben we daarvan ook reeds de symptomen aangewezen in het geuzenlied en bij Fruytiers. Dat geldt voor de lyriek: de ontwikkeling van het geuzenlied tot het specifiek Calvinistisch nationale lied op de oorlogsgebeurtenissen, nu geheven op het niveau der litteraire stileering, is daarvoor het sprekend bewijs. Maar het geldt ook voor de epiek: Cats' verhalende gedichten vormen een unieke verschijning in de zeventiende-eeuwsche letterkunde. Toch behouden deze verhalen, ook de meest realistische, hun dienend karakter. Want de Calvinist is in geestelijken zin een wereldveroveraar. Alle Calvinistische litteratuur is daarom didactisch, niet zoozeer om kennis te vermeerderen, als wel om geestelijk te vormen en zedelijk op te voeden. Behalve dat hun epiek en lyriek deze strekking hebben, beoefenen de Calvinistische dichters de didactiek als een afzonderlijk litterair genre, speciaal het ethisch betoog en den dialoog in dichtvorm. Deze didactiek richt zich op het persoonlijk leven, doch evenzeer op den maatschappelijken omgang. Hiertoe behooren inzonderheid Cats' sociaal-ethische gedichten. In de tweede plaats - en dat betreft vooral de lyriek - is het individueele element sterker geworden. Zij is naast de verwerking van den objectieven openbaringsinhoud der Schrift - waar het lijden van Christus het centrale thema wordt - de reflexie van de persoonlijk doorleefde spanningen in het geloofsleven, met den strijd om de bevrijding uit den greep der zonden als hoofdmotief. Toch, ondanks deze diep uit het hart brekende emotionaliteit, behoudt in de Calvinistische lyriek doorgaans de gedachte de leiding, boven gevoel en stemming. En, zijn profetische roeping getrouw, doet de Calvinistische dichter van die individueele ervaring een bewust gewilde sprake uitgaan tot de omringende wereld. Een tweevoudig dilemma is het gevolg van de positie van den Christen in de ‘wereld’: naar het inwendige de strijd tusschen het door de zintuigen gevoede en gemeenlijk overheerschte natuurlijke leven en het leven van den geest, de ‘vleeschelijke’ tegenover den ‘geestelijken’ mensch; naar het uitwendige de wrijving tusschen cultuur en godsdienst. Dat is de strijd van iederen Christen op deze aarde, tusschen tijd en eeuwigheid. Beklemmend wordt die tegenstelling juist in deze periode, en in het bijzonder voor G.A. van Es en G.S. Overdiep, Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 4 9 den Calvinist. Want in de 17de eeuw, dien tijd van enorme materieele welvaart en van de doorbraak der renaissance op cultureel terrein, van het ontwaken van het moderne critisch-wetenschappelijk denken, van herleving der rationeele philosophie uit de Oudheid, gepaard met weelderigen bloei der zinnenbekorende kunst, gevoed door de intense belangstelling voor de wereld der concrete verschijningen, de mensch als middelpunt, verkeert de Calvinist met zijn drang tot expansief optreden in die wereld in een uiterst moeilijke, verantwoordelijke en in zekeren zin gevaarlijke positie. Temeer nu hem, na een periode van druk en vervolging, als vruchten van zijn aandeel in den nationalen strijd, de belangrijkste functies van het openbare leven openstaan. Na de worsteling met de Roomsche Kerk om de geestelijke vrijheid wacht den protestantschen Christen een nieuwe, nog banger worsteling met de wereldsche wijsheid en de materieele genieting. Ook de Calvinist zoekt de volheid van het tijdelijk leven te genieten, als een geschenk van God. Het gaat er om de juiste verhouding te bepalen, de werkelijk schriftuurlijke, de Christelijke levenshouding te vinden en te handhaven. We zullen deze tegenstelling, die meermalen den vorm van een conflict aanneemt, en zich den eersten tijd het sterkst van zijn inwendige zijde gelden doet, bij nagenoeg alle protestantsche dichters, soms in smartelijke hevigheid, aantreffen. Nuance en oplossing leveren zelfs de voornaamste kenmerken om personen en richtingen in de protestantsche literatuur te onderscheiden. In de Christelijke poëzie zijn de aesthetische functies ondergeschikt aan de ethische. Dat neemt niet weg, dat er wat de vormgeving betreft, belangrijke vooruitgang is te constateeren. Reeds Marnix beheerschte de nieuwe vormen van zijn tijd. De sindsdien verfijnde renaissancistische techniek heeft vooral door invloed van Fransche dichters, op breeder terrein doorgewerkt: er ontstond een rhythmisch bewegelijk en klankgevoelig vers, vooral in de lyriek. De protestantsche poëzie in het algemeen, de Calvinistische in het bijzonder, vertoont echter ook meer eigen trekken in de vormgeving. Ontleening aan bijbelsche motieven en verwerking van individueele geloofsspanningen kleuren de taal met bijbelsche beelden, uitdrukkingen en omschrijvingen. Daarom ontstaan, vooral bij hevige gevoelsontlading, merkwaardige verstrengelingen van klassieke en oostersch-bijbelsche vormen. Vooral in de lyriek van Revius en later bij Dullaert, ontwikkelt zich een protestantsch-christelijke barok, zoowel in het nationale als in het mystiek-religieuze genre. Maar aan den anderen kant biedt juist de geestelijke materie weerstand aan de in ongewijde literatuur voortwoekerende Grieksch-Latijnsche mythologische vormen, een tot manie geworden klassicisme. Naast de gespannen lyrische dictie breekt zich een eenvoudiger vers baan, dat zich in taalstructuur en woordgebruik nauw aansluit bij de natuurlijke vormen van het gesproken Nederlandsch. Vooral gebeurt dit door het betoogend-didactische, doch parallel daarmee ook in het lyrische genre. Daarmee wordt ook de rhythmisch-metrische vorm vereenvoudigd: het vers leeft in het be- G.A. van Es en G.S. Overdiep, Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 4 10 toogende dichtwerk meer op het dynamisch accent, dan op de melodische beweging. Bij Huygens kan men dit, ondanks zijn streven naar een intellectueel gekunstelden zeggingsvorm, waarnemen, maar vooral bij Cats die opzettelijk een zoo ruim mogelijk publiek tracht te bereiken. Bij Camphuyzen evenals later bij Luyken, is deze herwonnen natuurlijkheid zelfs het tastbare gevolg van hun bewuste breuk met de ‘wereldsche’ cultuur. G.A. van Es en G.S. Overdiep, Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 4 11 Philibert van Borsselen EEN DER EERSTE PROTESTANTSCHE DICHTERS IN wier werk de vreugde over