21.02.2020 "De onzichtbare musketier" - Theo Korthals Altes

Inleiding

Actueel : een ingezonden brief van familieleden van : ‘hij was de echte Soldaat van Oranje (NRC 9 januari 2020)’. In hun ogen is het ‘tijd om dit recht te zetten’.

In werkelijkheid ging het niet alleen om deze twee, hoe heldhaftig zij beiden ook waren. De aanduiding ‘Soldaat van Oranje’ was van naoorlogse makelij; het begin van de mythologisering van het verhaal dat Hazelhoff over zijn eigen avonturen schreef. Hij heeft zichzelf ook nimmer geëtaleerd als‘dè Soldaat’ van Oranje. De aanduiding die Hazelhoff zelf in een vroeg stadium had bedacht was bovendien een geheel andere. Merkwaardig genoeg heeft hij er nadien nooit over gerept. Desondanks was hij het die bij de jaarclubvorming na de groentijd van 1937 met het idee kwam om de kern van zijn aanstaande jaarclub van het Leids Studentencorps te sieren met de naam: ‘Musketiers’, dit overigens zonder enig idee te hebben van hun lotgevallen tijdens de Duitse bezetting enkele jaren later.

En zijn inderdaad, zoals beschreven in de roman van Alexandre Dumas, Musketiers er niet voor een koningin – voor Oranje? Dat is wat verschillende jongens van de jaarclub uiteindelijk hebben gedaan: opkomen voor Koningin en Vaderland. Hazelhoff zelf was er één van. Een primus inter pares in de geschiedenis van onze bevrijding. Een meer voorspellende – en achteraf ook meer passende - jaarclubnaam was anno 1937 moeilijk denkbaar.

Ik heb over het sociëteitsleven in het Leids Studentencorps in de jaren voor de bezetting - vlak voor diens overlijden in 2013 - kunnen spreken met voormalig NRC/H hoofdredacteur Jerome Heldring, die een jaar eerder in was aangekomen. Hij herinnerde zich Hazelhoffs jaarclub en was vooral goed bevriend met Emile den Tex (later geoloog), Hij schetste al eens eerder (in NRC/H, o.a. in 1999) de sfeer op de Sociëteit in die periode. Grappen en grollen maar ook zorgen. De één meer dan de ander. Een van zijn herinneringen was aan beauty boy Aad Robertson, een NSB-er die later in het Duitse leger sneuvelde aan het Oostfront. Ergens in 1938/39 stonden Hazelhoff en Robertson luid brallend samen op de leestafel van de Sociëteit.

Een weergave van mijn gesprek met Heldring is te vinden in het verhaal over de Musketiers. Slechts een enkeling (zoals Erik Michielsen en Jean Mesritz, een jood) zag de implicaties van het Hitler-regime. Michielsen schreef er ook over (o.a. in het corpsblad de Virtus).

Hoe kom ik op de op deze geschiedenis?

Het is geen toeval dat in onze tijd vooral de nazaten bezig zijn met het ’rechtzetten’ of – gewoon – aanvullen van de geschreven oorlogsannalen. De hoofdpersonen zijn – vaak reeds lang – niet meer in leven, de nazaten zijn inmiddels allen ruim 60 plus. Velen nemen de gelegenheid tot verdieping en feitenonderzoek rond hun vader, oom of andere familieleden m/v (bijv. door openbaarheid/grotere toegankelijkheid van archieven).

Zo ook in dit geval.

Ik werd benaderd door de nazaten van een Leidse Musketier (laat ik het even zo omschrijven, een lid van de jaarclub dus), die de bezetting – en het verhaal – had overleefd maar – zoals zo velen - niet de gelegenheid had genomen dit zelf op schrift te stellen. Wel was er een archief met aantekeningen, met name van zijn activiteiten tijdens de bezetting. Zijn kinderen vroegen mij van de beschikbare informatie, zo nodig met verder onderzoek, een verhaal te maken.

Zijn naam was Frits van der Schrieck (1917 – 1999). Degenen die zich de film ‘Soldaat van Oranje’ herinneren vinden hem terug als ‘Nico’, gespeeld door Lex van Delden, die Hazelhoff in de zomer van 1941 zijn boot naar Engeland bezorgde.

Van der Schrieck poseerde zelf één keer voor de camera’s van de filmrage: met Hazelhoff en Tazelaar en de acteurs (Hauer, Krabbé, Van Delden) die hen uitbeeldden. Krabbé speelde in feite twee personen: De Jonge en Tazelaar. Dit was in 1976, toen de filmopnamen net waren begonnen. Over De Jonge hierna meer.

De context

De eerste uren van de Duitse bezetting en de aanvankelijke hoop op spoedige bevrijding door de Engelsen. Het begin van ‘illegaliteit’ (het woord ‘verzet’ was nog niet uitgevonden), bestaande uit militaire informatieverzameling, foto’s maken in de duinen, kleine pesterijen (die uitgroeiden tot flinke sabotage) en bovenal: zien weg te komen! Tal van studenten zonnen op een bootje naar Engeland, en enkelen is dat in die eerste fase gelukt.

Maar het waren niet alleen studenten, want al spoedig werd het een mix van studenten en voormalige adelborsten van de militaire academies en een enkele ‘burger’. Een samenwerking die uitgroeide tot bondgenootschappen die ongekend waren in de Nederlandse cultuur tot dan toe. Voorbeeld: de vriendschap van een Haagse politie-agent (Moonen) met een sociaal-democratisch voorman (Wiardi Beckman), in de uren voor hun gewelddadige dood of verdwijning in ‘Nacht und Nebel’.

Frits van der Schrieck was er al vroeg bij. Hij maakte in juni 1940 (nota bene!) vanuit zijn ouderlijk huis in Den Haag een fietstocht naar Frankrijk, en ontwierp onderweg een eerste vluchtroute - via Brabant, Antwerpen, Frankrijk naar Zwitserland – een route die velen naar de vrijheid heeft geleid (bekend als de zg. Zwitserland- of Van Niftrik-route).

Vluchtwegen werden zijn grote expertise (zomaar een roeibootje naar Engeland varen zat er niet meer in), en zo hielp hij ook Hazelhoff aan zijn uittocht met de St Cerque, de boot onder Zweedse vlag die hem (en naar bleek: ook Tazelaar en Bram van der Stok) naar Engeland smokkelde. En zoals dit voor velen gold was voor hem de Cleveringa-rede op 26 november 1940 hét triggerpoint van nieuwe vastbeslotenheid om er alles aan te doen de ‘moffen de voet dwars te zetten’.

Ondertussen – vooral na februari 1941 – groeide het aantal groepen en groepjes die op enigerlei manier ondergronds actief werden. Informatieverzameling, het zorgen voor communicatie met Londen, het ‘helpen van piloten’ (zo lang nog gehoopt werd op spoedige bevrijding) … en pas veel later, in de tweede helft van de bezettingsperiode, daadwerkelijk verzet (w.o. liquidaties, het opblazen van bevolkingsregisters, paspoortvervalsing en het helpen van joden etc.).

De opzet van een werkend informatie- en communicatienetwerk in en met bezet Nederland was zeker voor Londen een hoofdprioriteit in deze eerste periode. Dat werd het dus ook voor de meestbetrokkenen in dit Leidse verhaal (waarbij de term ‘Leids’ ruim moet worden geïnterpreteerd, want er passeren ook Delftenaren, Utrechters, Rotterdammers en Friezen in het verhaal). Implicaties: opvangen van gedropte agenten, zorgen voor onderkomen, hulp met zenders, boodschappen doorgeven, ‘prominenten’ die Wilhelmina in Londen wilde hebben, naar de vluchtroutes loodsen e.d.

Wie waren de musketiers?

Leden van de jaarclub in 1937

Meer in het bijzonder:

- Frits van der Schrieck, Erik Hazelhoff, - De broers Gerhard en Hans Coutinho - Chris Krediet (met op de achtergrond zijn vader) - Paul Renardel de Lavalette, Emile den Tex

En dan de overigen, maar niet de geringsten:

- Politie-agent Adriën (‘Broer’) Moonen (opgepakt februari 1942, gefusilleerd) - Jhr en andere gedropte agenten (kort weergeven: o.a. Aart Alblas, gefusilleerd) - Sjoerd Nauta (voormalig adelborst, opgepakt november 1941, tuchthuis, overleefde) en verschillende anderen – vooral studenten - die korte of lange tijd – soms letterlijk – passeerden, zoals Pierre d’Aulnis de Bourouill (Engelandvaarder, later gedropt agent, overleefde de oorlog) en Lou Kist (adelborst), die meewerkte in verschillende ‘acties’ (gefusilleerd).

Een tableau van de actoren († = omgekomen ’40 – ’45)

Bovenste rij v.l.n.r. Jean Mesritz (†), Lodo van Hamel (†), Aart Alblas (†), Broer Moonen (†), Sjoerd Nauta, Pierre d’Aulnis de Bourouill, Frans Goedhart, Stuuf Wiardi Beckman (†). Middelste rij: Joan Schimmelpenninck (†), Peter Tazelaar, Cees Drooglever Fortuyn (†), Frits van der Schrieck, Ernst de Jonge (†), Dick Groeneveldt (†), Carel Kranenburg, Gerard Vinkesteyn (†).

Onderste rij: Herman van Brero, Erik Michielsen (†), Lou Kist (†), , Jo ter Laak (†), Kapt. J.G. Somer, Robbert de Schrevel, Dokter G. Krediet (†).

De eerste die in deze cirkel door de Duitsers – bij het roemruchte debacle op het Tjeukemeer – vroeg in ’41 opgepakt werden (kort weergegeven):

Lodo van Hamel (als eerste agent van ‘Londen’ gedropt in augustus 1940, gefusilleerd in 1941) en Jean Mesritz (opgepakt voorjaar 1941, omgekomen tijdens gevangenschap in kamp in 1945).

Sleutelfiguur aan Duitse zijde: de SD‘er Joseph Schreieder, die vanuit het Binnenhof zijn Englandspiel bestierde, dit vooral dankzij de zwakkere broeders die doorsloegen, zoals ‘Padje´ (Pasdeloup) – in de film min of meer herkenbaar als Robbie - of Van der Reijden (meegestuurd uit Londen ter ondersteuning van gedropte agenten), dan wel ronduit verraders (de zg. V-Männer zoals Ridderhof en de agenten Poos en Slagter), die de ene na de andere hielpen oppakken.

Het verhaal

Deze geschiedenis voltrekt zich geheel tussen november 1940 en april 1942 (dus inderdaad: in de eerste fase van het verzet).

Kort weergegeven richten de hoofdrolspelers zich op: het weg krijgen van Engelandvaarders, een ondergronds krantje, het doorspelen van informatie naar Londen en het ontwikkelen van een ‘informatieroute’ (o.a. met de in Nederland opgezete ID – inlichtingendienst –van kapt. J.G. Somer), agenten opvangen (distributiebonnen, onderdak, zenderhulp), achtervang voor ‘Contact Holland’ (Hazelhoff, Tazelaar), kleine sabotages (waaronder een bom op de Soesterheide, met onduidelijke gevolgen, verwikkelingen met V-Männer/eerste liquidatie-poging e.d.). Toelichten: het gebruik van de aanduiding ‘Ordedienst (OD)’.

Opmerking: uit de individuele verslagen is niet altijd op te maken om welke actie het in concrete situaties ging. Frits was niet de enige die zich bediende van onderkoelde termen. “Bemiddelen” was wat hij naar eigen zeggen deed. Maar dat ‘bemiddelen’ kon van alles inhouden: van het leggen van een contact of het voorzien van passagedocumenten tot het regelen van een pistool.

Vanaf november 1941 begint de SD doelgericht met arrestaties. Het Englandspiel (o.m. mogelijk dankzij de zwakke broeders en de verraders) draait op volle toeren. De ene na de andere trapt in de val. De Jonge, Van der Schrieck en tal van anderen komen in het voorjaar van 1942 in de klauwen van Schreieder. De apotheose: het gezamenlijke gevangenschap in het Oranjehotel in Scheveningen en vervolgens in de Polizeigefängnis in Haaren, je zou bijna zeggen: een complete – gedwongen - reünie. In Haaren onder het ten minste nog enigszins beschaafde - maar niet minder hardvochtige – regime van de Wehrmacht.

In het voorjaar van 1943 volgt het zg. Tweede OD-proces (het eerste proces vond een jaar eerder plaats in Utrecht): ruim honderd man, uit verschillende regio’s van het verzet (bijvoorbeeld ook de uit Utrecht afkomstige Pim Boellaard). Sommigen kwamen in een groepszaal terecht, anderen – zoals Ernst de Jonge – in Einzelhaft. Naburig St. Michielgestel (de ‘Herrengefängnis’) leverde artsen, waaronder Dr. Steijns, die zeer behulpzaam was om briefjes door te spelen en medisch op te treden. Van der Schrieck (die een chronische nierkwaal had) kwam dankzij Steijns, ondanks veroordeling tot ‘Nacht und Nebel’, ín april 1944 vrij dankzij een gefingeerde besmettelijke ziekte (ß ‘survivor’s guilt’).

Van deze mensen overleefden ten slotte echter slechts enkelen de oorlog. Of hun leven eindigde op de Leusderheide – in juni 1943 – dan wel stierven zij onder barre omstandigheden in ‘Nacht und Nebel’ (Dachau of Neuengamme etc). Pim Boellaard overleefde de kampen, de vader van Chris Krediet, de arts die in de jongens in tal van opzichte ten dienste had gestaan, niet. Ernst de Jonge kreeg in het kamp bruut de kogel (of erger).

Nasleep

Van de Musketiers hebben wij nog één clubgenoot kunnen spreken. Hij was – in 2014 - 98 jaar oud: Ton van Tienhoven. Van de verwikkelingen van zijn clubgenoten was hij tijdens de oorlog niet op de hoogte. Ook daarna niet.

Dat is niet vreemd. Men leerde te zwijgen.

Zelfs de weduwe van Erik Hazelhoff zei ons – toen wij met het verhaal over de Musketiers kwamen: “Wat jammer dat Erik dit allemaal niet geweten heeft.”

Degenen die het overleefden deelden – na de oorlog - hun herinneringen niet met elkaar. Ieder ging zijns (m/v) weegs. Ook van het naoorlogse leven van de jaarlub de Musketiers hebben wij niets van betekenis kunnen achterhalen.

Het was daarom nogal een klus – en wel een zeer bijzondere! – om met vier velletjes A-4 van Frits van der Schrieck en een verzameling brieven en briefjes een heel verhaal te reconstrueren van meer dan tweehonderd pagina’s. Tal van nazaten van clubgenoten en anderen hebben daaraan – puzzelstuk voor puzzelstuk - bijgedragen met hun eigen archief. En zij niet alleen. Wij hebben tevens dankbaar gebruik kunnen maken van de hulp van het NIOD en van de uitvoerige documentatie in de boeken van Lou de Jong. Vooral vermeldenswaard vind ik dat met dit verhaal voor de eerste keer een grondige vertelling op schrift is gekomen van de verwikkelingen in de Polizeigefängnis in Haaren tussen april 1942 en het najaar van 1943. Dit inclusief de procesvoering, waarvan de stukken overigens voor een belangrijk deel door brand verloren zijn gegaan.

Het monument van Erik Hazelhoff is bekend, en het staat velen van ons hier goed bij. Ik heb het verhaal in mijn ziel gegrift tijdens de opnamen van de film in 1976. Mijn Leidse tijd- en jaargenoten boden huis en figuratie als decor. Ernst de Jonge gaf doelbewust zijn bliksemcarrière bij Shell (BPM, Curaçao) op om zich te storten in de strijd om onze vrijheid. Ik beschouw hem als een superheld onder de helden. Aan De Jonge is op Sociëteit Minerva een plakkaat gewijd, dat enkele jaren geleden werd onthuld door zijn inmiddels 100-jarige broer Marien.

Hazelhoffs verhaal is dankzij de film – en de musical - de kernmythe geworden waarom alles draait. Maar achter de schermen van dat verhaal rust een geschiedenis – die van de Musketiers van Oranje - die niet minder indrukwekkend is – en die voor de ‘Soldaat’ van Oranje feitelijk doorslaggevend is geweest.

In samenwerking met de nazaten van Van der Schrieck schreef ik een uitgebreide ‘familieversie’ van zijn verhaal. Vervolgens publiceerden zij een verkorte publieksversie in een boekwerk, getiteld ‘De onzichtbare musketier’ (zie hieronder). Het is goed te weten dat aan die titel de –s ontbreekt die er eigenlijk wel had horen te staan maar die in het boek zelf alleszins duidelijk wordt. Want hoezeer het (inderdaad) Frits’ bijzondere kracht was zich – ook in gezelschap - onzichtbaar te maken, gaat het verhaal om een groot aantal zeer doortastende en dappere mensen die in de Nederlandse oorlogsgeschiedenis grotendeels onzichtbaar zijn gebleven.

Met deze publicatie is de SvO-trilogie compleet: Soldaat van Oranje, De Grote Tazelaar (geschreven door Victor Laurentius) en De onzichtbare Musketier.

Tenslotte:

- In het zicht van mijn eigen naderende 50-jarig Leids jubileum heb ik de gelegenheid aangegrepen om – voor ons lustrum- (website en) gedenkboek - onze belevenissen tijdens de filmopnamen van Soldaat van Oranje vast te leggen met foto’s en anecdotes. Waarom: omdat in elk geval in onze generatie dit verhaal geldt als een belangrijk moreel richtsnoer. De moraliteit van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van studenten – tijdloos, onder welke omstandigheden dan ook: staan voor belangen die groter zijn dan enkel die van onszelf. Dit zeker als het gaat om onze vrijheid.

Gelegenheid tot vragen/discussie.

Theo KA februari 2020

Boekinformatie:

De onzichtbare Musketier, Frits van der Schrieck, Uitgeverij Prominent, 2018. https://www.bol.com/nl/p/de-onzichtbare-musketier/9200000092228347/