'We Vieren Het Pas Als Iedereen Terug
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
‘We vieren het pas als iedereen terug is’ RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN ‘We vieren het pas als iedereen terug is’ Terschelling in de Tweede Wereldoorlog Proefschrift ter verkrijging van het doctoraat in de Letteren aan de Rijksuniversiteit Groningen op gezag van de Rector Magnificus, dr. F. Zwarts, in het openbaar te verdedigen op donderdag 1 maart 2007 om 16.15 uur door Johan van der Wal geboren op 11 juli 1946 te Harlingen Promotores: Prof. dr. D.F.J. Bosscher Prof. dr. M.G.J. Duijvendak Beoordelingscommissie: Prof. dr. J.C.H. Blom Prof. dr. F.S. Gaastra Prof. dr. P. Kooij ISBN: 978 90 3672 9741 NUR-code 689 Woord vooraf Zoals meer dissertaties, kent ook deze een lange voorgeschiedenis. In feite startte die al op 31 maart 1930, toen mijn vader in Amsterdam aanmonsterde op het ss ‘Venezuela’. Hij was een ty- pisch slachtoffer van de economische crisis in die periode. Het zonneschermfabriekje dat hij in Harlingen als jonge ondernemer was gestart raakte in korte tijd failliet. Hij ging echter niet bij de pakken neerzitten maar spoedde zich direct naar de hoofdstad toen hij hoorde dat de Konink- lijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij schepelingen zocht. Als scheepstimmerman ging hij het zeegat uit, een beroep dat hij tot aan zijn pensionering in 1964 zou blijven uitoefenen. Zo maakte mijn vader, Lolke Johannes van der Wal (1904-1978) ook de Tweede Wereldoorlog op zee mee. De duur van het reisje van zes weken dat hij in het vroege voorjaar van 1940 aanving liep dan ook uit tot bijna zes jaar. De schepen waarop hij in de oorlog voer waren, net als de zeelieden zelf, in geallieerde dienst. Dat betekende dat ze volop met het oorlogsgeweld werden geconfronteerd. Ook mijn vader heeft door torpedering een schip verloren. In 1943 moest hij in de Caribische Zee temidden van de haaien zwemmen voor zijn leven. Pas in oktober 1945 keerde hij terug in patria, lichamelijk ongedeerd maar, net als veel lotgenoten, met tal van wrange her- inneringen aan het doorstane leed. De oorlog heeft nog lang in ons gezin nagewerkt. Als kind was ik mij er weinig van bewust, maar zoals in al die duizenden gezinnen waarvan de mannen zo lang weg waren zullen er ook bij ons de nodige spanningen zijn geweest. Hoe dan ook, mijn vader kon op gevorderde leeftijd prachtig over zijn oorlogsbelevenissen vertellen - al vertelde hij niet alles, zo merkte ik later. Toen in 1987 K.W.L. Bezemers Geschiedenis van de Nederlandse Koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog verscheen kon ik niet alleen de leemtes in zijn oorlogsgeschiedenis aanvullen, maar zijn belevenissen ook in een breder verband plaatsen. Mijn moeder vertelde mij hoe het was om met twee kleine kinderen zonder echtgenoot de oorlog door te komen en op welke wijze zij daarbij steun van haar omge- ving ondervond. De verhalen van mijn ouders hebben gevolgen gehad voor mijn ontwikkeling als schrijver en journalist. Gaandeweg begon ik mij meer en meer in dit onderwerp te verdiepen. Toen in 1995 duidelijk werd dat in mijn woonplaats Harlingen een monument zou worden geplaatst voor de niet uit de oorlog teruggekeerde zeelieden, werd mij verzocht uit te zoeken om wie het precies ging. Vrucht daarvan was mijn eerste boek over deze materie, Gebleven; Harlinger zeelieden in WO II. In 1997 verscheen het tweede: De ondergang van de Simon Bolivar, over dit al in 1939 door de Duitsers tot zinken gebrachte passagiersschip waarop mijn vader ooit twee reizen maakte. Zijn collega en stadgenoot Hendrik Ruygh kwam bij deze ramp om het leven. Vervolgens kwam Terschelling aan de orde. Via Douwe de Groot, zoon van de in 1941 omgeko- men kapitein van het ss ‘Winterswijk’ Jan de Groot, bereikte mij het verzoek de geschiedenis van de Terschellinger zeelieden in de Tweede Wereldoorlog te onderzoeken en vast te leggen. In 2001 kon ik daarop publiceren ‘Zij zijn niet waarlijk dood…’ Terschellinger zeelieden in de Tweede Wereldoorlog. Het was voor mij een geweldige eer dat dit boek in 2002 werd bekroond met de Lutineprijs, de cultuurhistorische prijs van de gemeente Terschelling. In hetzelfde jaar besloot ik de materie rond de Terschellinger zeelieden te gebruiken als uitgangspunt voor het schrijven van dit proefschrift. Het lag voor de hand ook de gebeurtenissen tijdens de Duitse bezetting op het eiland zelf daarbij te betrekken. Er zijn tal van mensen die ik wil bedanken voor de steun die zij mij gaven tijdens het onderzoek voor en het schrijven van dit boek. Dat betreft natuurlijk in de eerste plaats mijn beide promo- tores, prof. dr. Doeko Bosscher, hoogleraar eigentijdse geschiedenis en prof. dr. Maarten Duijven- dak, hoogleraar regionale geschiedenis, beiden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij stonden steeds voor me klaar, wanneer ik ook maar aanklopte, en gaven talloze raadgevingen. Ik ben hen daar erkentelijk voor. De beoordelingscommissie bestond uit prof. dr. J.C.H. Blom, directeur van het Nederlands Insti- tuut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam, prof. dr. F.S. Gaastra, hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden en prof. dr. P. Kooij, hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ik ben hen erkentelijk voor de tijd en energie die zij in mijn manauscript staken en dank hen voor het in mij gestelde vertrouwen. Voor dit boek is veel archiefonderzoek verricht. Arend Roos van het gemeentearchief Terschelling, NIOD-voorlichter Hubert Berkhout in Amsterdam, Sierk Plantinga van het Nationaal Archief in Den Haag, Henk Meurs van het Instituut voor Maritieme Historie in Den Haag, Otto Kuipers van Tresoar in Leeuwarden en Richard van der Veen en Frans Schot van gemeentemuseum ’t Behou- den Huys op Terschelling hielpen mij het onderzoek zonder al teveel problemen te laten verlo- pen. Ik dank ook hen van harte. Een archivaris waarop ik eveneens altijd een beroep mocht doen is oud-Terschellinger Kees Stada in Kropswolde. Bij hem kon ik terecht voor het doorgronden van familieverbanden en relaties tussen Terschellingers in zijn databank ‘Terschelling-Familie’. Het bestuur van ‘De Buul’ bracht mij onder het genot van koffie en pondskoek de geheimen van zijn zeemansverzekering bij. Douwe de Groot stond steeds voor mij klaar, niet alleen bij het uitzoeken van de foto’s maar ook met zijn prachtige tuin in Lies waar het na uren archief- werk heerlijk uitblazen was. Dank gaat eveneens uit naar Heert Klijn, op wiens kennis van het oude Terschelling ik nooit vergeefs een beroep deed. Hetzelfde geldt voor Bert Scheepstra, Ge- rard Ruyg en Jan Haringa. Verder bedank ik Gerrit Drijver, Wim Meuldijk en Gossen Smit die mij in lange gesprekken niet zonder emoties uit de doeken deden hoe het is om, temidden van tientallen gezinnen waarvan de vader wel uit de oorlog terugkwam, zonder vader op te groeien. Grietje Ruijg-Swart en Piet de Jong vertelden mij het nodige over Terschelling tijdens de Duitse bezetting, die zij beiden bewust hebben meegemaakt - de ene als zeemansvrouw, de ander als verzetsman. Ook hen wil ik bedanken. Helaas mocht Piet de Jong de verschijning van dit boek niet meer meemaken. Historici Maaike de Groot uit Oudwoude en Jet Spits uit Groningen stelden mij hun ongepubliceerde doctoraalscripties beschikbaar over resp. Terschelling tijdens de Duitse bezetting en de steun aan zeemansgezinnen gedurende de Tweede Wereldoorlog, waarvoor ik hen hartelijk dank. Hans Vandersmissen in Witmarsum vertaalde de samenvatting in het Engels. Ook hem bedank ik, evenals Ingeborg Schmidt-Ehrenberg in Bremen, die voor de Duitse verta- ling zorgde. Stephen Cross in Harlingen ben ik erkentelijk omdat hij als meelezer optrad voor de tekst over ‘zijn’ Maritiem Instituut Willem Barentsz. Een speciaal woord van dank wil ik richten aan vormgever Henry Drost van Flevodruk Harlingen. Tot slot bedank ik echtgenote Annie en zoon Willem. Annie heeft steeds naar mij geluisterd wan- neer ik weer iets had ontdekt dat mij helemaal in beslag nam. Zij assisteerde mij bij archiefon- derzoek op Terschelling en bij het NIOD en las het manuscript door op stijl en taal. Zoon Willem was eveneens voortdurend betrokken bij mijn onderzoek. Hij gaf mij, zowel vanuit het Groningse studentenleven als later vanachter zijn bureau in het Academisch Medisch Centrum te Amster- dam, tal van tips. Zijn trots op mij als vader geeft een speciale glans aan het bereikte resultaat. Inleiding Dit proefschrift beschrijft in een lange-termijn-perspectief de gebeurtenissen op Terschelling tijdens de Duitse bezetting. Ook daar waren dat voor de bevolking geen gemakkelijke jaren, hoewel zich op dit eiland in vergelijking met andere plaatsen relatief weinig schokkende gebeur- tenissen hebben voorgedaan. Twee zaken maken deze periode op Terschelling echter bijzonder. Ten eerste is dat de aard van de Duitse bezetting. Door zijn geografische ligging was het eiland voor de Duitsers buitengewoon geschikt voor de aanleg van verdedigingswerken en de bouw van installaties voor het volgen van bewegingen in de lucht. Die eisten een dermate hoge personele inzet dat gedurende de hele bezetting een zeer groot aantal Duitse militairen op het eiland gelegerd is geweest. Ten tweede gold in deze periode voor Terschelling hetzelfde als voor andere bezette eilanden: het betrekkelijk grote isolement ten opzichte van het vasteland. Het was voor de bevolking onmogelijk om, zonder instemming der Duitse autoriteiten, het eiland te verlaten. Daardoor was men als het ware voor langere tijd tot elkaar veroordeeld. In een dergelijke situ- atie lag het voor de hand dat men veelvuldig met elkaar in contact kwam en in tal van gevallen relaties aanging. De begrippen accommodatie en collaboratie worden in deze studie toegepast om te toetsen tot welk niveau die relaties reikten. Een bevolkingsgroep op Terschelling die aparte aandacht verdient werd tijdens de onderzochte periode gevormd door de zeevarenden en hun gezinnen. Het beroep van zeeman is op het eiland vanzelfsprekend. Eeuwenlang hebben de Terschellinger mannen bij hun beroepskeuze vrijwel alleen maar die tussen boer en zeeman gehad.