'Switi Sranan, Bigi Kondre. Zoet Suriname, Groot Land'
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
‘Switi Sranan, Bigi Kondre. Zoet Suriname, Groot Land’ Leo Geerts bron Leo Geerts, ‘Switi Sranan, Bigi Kondre. Zoet Suriname, Groot Land’, in: Streven 55 (1987), p. 37-47. Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/geer018swit01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven Leo Geerts 37 Switi Sranan, Bigi Kondre Zoet Suriname, Groot Land Leo Geerts Tot augustus 1986 kende ik Suriname slechts door de fascinerende literaire scheppingen van Edgar Cairo, Leo Ferrier, Bea Vianen, Astrid Roemer, Albert Helman en vele anderen1. Hoe ziet Suriname, de vroegere Nederlandse kolonie ten noorden van Brazilië, er in werkelijkheid uit? Toen ik er in 1986 heen reisde, had de confrontatie tussen literatuur en realiteit voor mij een verwarrend déjà-vu-effect. Het straatbeeld van rassen, culturen, religies in de prachtige hoofdstad Paramaribo, de bijgelovige praatjes in cafés en eethuisjes, de geheimzinnige, onbespreekbare magische voorwerpen in enkele bosnegerdorpen, een ‘Arische’ tempel in de stad van de rijke Hindoestaanse rijstboeren, Nieuw-Nickerie, het erfje vol kokosbomen van een zwarte boer in Totness, de palmolieplantage in Victoria, de rode laterietwegen... niets was er, of ik herkende het vanuit de literatuur. Maar dat de auto's er links reden was een ware verrassing. Evenals de gewoonte je schoenen uit te doen als je ergens op bezoek gaat. Alles was vertrouwd, veel heel nieuw. De aangename saunatemperatuur (35-40 graden, 80-90% vochtigheidsgraad, twee heftige plensbuitjes per dag) droeg nog meest van al bij tot mijn oppervlakkige illusie dat dit nog altijd Switi Sranan was, sweet Suriname, het paradijs waar zwarte immigranten in het koude, overgeorganiseerde Nederland met heimwee aan terugdenken. Racisme was er niet te zien; een bekende actrice vertelde me, toen ik terug was in België, dat ze nooit beseft had dat ze zwart was, voor ze naar Europa kwam. Toch was 1 De dubbele titel die ik aan mijn artikel heb gegeven, is een hommage aan de vele dubbele titels van de onvolprezen Edgar Cairo. Over verschillende van de hier genoemde auteurs cfr. L. Geerts, Surinaamse en Antilliaanse literatuur. Een inleiding, in Streven, december 1983, pp. 233-240; Surinaamse en Antilliaanse literatuur. Enkele voorbeelden, in Streven, januari 1984, pp. 336-347; Helman en Cairo. Een indiaanse en een zwarte visie op Suriname, in Streven, december 1984, pp. 240-251. Leo Geerts, ‘Switi Sranan, Bigi Kondre. Zoet Suriname, Groot Land’ 38 Switi Sranan in augustus 1986 al bezig aan het taaie gevecht om een ‘bigi kondre’ te worden, een ‘big country’. Niet ‘switi’, maar dreigend waren de opsporingsplakkaten met de gezichten van het junglecommando van Ronnie Brunswijk. Ze waren toen al door de tropische zon en regen verbleekt, maar augustus 1986 gaf pas het begin te zien van de tragische broedersstrijd. Aan de ene kant ‘de harde soelatemmer’ (Brunswijk), aan de andere ‘de stoere stadse strijder, door junglezon getaand’ (Bouterse). De dichter Frits Wols schreef neer wat velen toen dachten: ‘Waarom, o God, dit wreed gebaar/van mens tot mens/in 't oervergeten woud?’.2 Was mijn tocht van Cayenne (Frans-Guyana), dwars door het onrustige oosten, naar Paramaribo nog redelijk rustig, drie weken later bleek een toeristische uitstap naar de Marowijnerivier (op de grens met Frans-Guyana) de laatste uitstap van die aard. Nog terwijl we op Stoelmanseiland zaten, werd het plaatsje waar we in de korjaal waren gestapt (een smal kano-achtig vaartuig dat door de soelas -- stroomversnellingen -- klieft), overvallen. We ontkwamen met een vliegtuigje. Kort daarna werd Stoelmanseiland -- alleen per korjaal of via de lucht bereikbaar -- het hoofdkwartier van opstandeling Ronnie Brunswijk. Echte schaarste was er toen nog niet. Geen kaas, geen chocola, af en toe geen sigaretten, maar op de prachtige markt van Paramaribo vond je de tropische lekkernijen in overvloed: kokos, mango, avocado, knippa, groenten, banaan (alleen gekookt of als bakabana eetbaar) en bacove (rauw eetbare banaan) en de gevarieerde voorraad vis uit de vele rivieren. Voor onze gastheer, de Vlaamse ontwikkelingshelper Jef Van Lint, kochten we in het plaatsje Boskamp aan de Coppenamerivier een ‘kandratieki’, een heerlijke, grote vis. Jef glunderde, want Boskamp was een Belgisch project waarover hij waakte als een bezorgde huisvader. Veel meer dan het bouwen en onderhouden van een aanlegsteiger, zodat de korjalen van de vissers niet langer in het slijk dienden aan te meren, en van een infrastructuur voor de visverwerking door de vissers zelf, was dit project niet. Het was een goed voorbeeld van hulp die de leefgewoonten en gebruiken niet verstoort. Het plaatsje was erdoor opgeleefd. Wel deed zich toen al een toenemend gebrek aan onderdelen gevoelen. Met de artiest Juriaan Brand-flu schuimde ik op een middag alle berijdbare wegen van het district Saramacca af op zoek naar velgen voor zijn bus. Niet dat hij velgen nodig had; wat hij nodig had waren nieuwe banden, maar die pasten niet op de oude velgen, dus dienden er nieuwe gezocht bij 2 In het gedicht Verstoor Niet Mijn Gedachten in Deus ex Machina, nr. 42. Leo Geerts, ‘Switi Sranan, Bigi Kondre. Zoet Suriname, Groot Land’ 39 roestende tractoren en vrachtwagens op boerenerven. Improvisatie. Ook op de palmoliefabriek Victoria hoorde ik dergelijke verhalen over ingewikkelde improvisaties om de machines draaiende te houden. Maar toen draaiden ze tenminste nog. Een politiestaat heb ik er zeker niet meegemaakt. In eethuisjes, op straat, op het veer over de Surinamerivier hoorde ik zowel vertogen over het ‘cowboygedoe’ van opstandeling Brunswijk als spottende opmerkingen over de onmacht van Legerleider Desi Bouterse om een eind te maken aan de schaarste en aan de ontwrichtende acties van Brunswijk. Met de Nederlandse ster-journalist en Bouterse-adviseur Wim Oltmans kon ik in hotel Torarica vrijuit over mijn indrukken praten. Oltmans zelf vertelde over een ontmoeting van Desi Bouterse met de kapiteins van de bosnegerdorpen in het toen nog niet verlaten grensstadje Albina (waar wel al doden waren gevallen). Het was één van de laatste pogingen om de invloed van Brunswijk in de jungledorpen te breken. Oltmans' missie had geen succes. De illusie van ‘switi Sranan’ in augustus 1986 bestaat in juli 1987 niet meer. Het junglecommando heeft de economie deerlijk ontwricht. De Victoriafabriek ligt stil; de mijnen van Moengo leveren geen grondstof meer voor de aluminiumfabrieken van Suralco (de AmerikaansefirmaAlcoa) Leo Geerts, ‘Switi Sranan, Bigi Kondre. Zoet Suriname, Groot Land’ 40 en Billiton (Nederlands). Volgens de kranten zou Suralco de Verenigde Staten om militaire bijstand hebben verzocht tegen het ‘terrorisme’ in Suriname. Niet dat het moeilijk is om vanuit de jungle harde klappen toe te brengen aan een economie die aan breekbare draadjes hangt. Eén zo'n breekbaar draadje is de brede rode laterietweg die van Paramaribo naar de krachtcentrale in Afobaka voert, aan de stuwdam van het kunstmatige Brokopondomeer. 's Nachts is die weg in handen van ieder die er iets wenst te ondernemen. Eén keer zat Paramaribo zonder elektriciteit omdat een pyloon was opgeblazen. Toen ik zelf een ongeval had bij de Victoriafabriek, een eindje van die weg af, leerde ik hoe levensnoodzakelijk dat éne dunne draadje is. Er was geen andere verbinding met de kliniek. Zonder de hulp van zwarte truckers (bosnegers) en kaderleden van de fabriek was ik daar hulpeloos geweest. Het bewaken van die éne weg alleen al is een taak die het Surinaamse leger nauwelijks aankan. Geen wonder dat Paramaribo nu ellende kent. Dat er voedselbedelingen ingericht moeten worden. Dat er eindeloze rijen zijn voor vitale produkten. Eén grapje illustreert dit. Een man gaat alsmaar in de rij staan, niet om iets te kopen, maar omdat hij pas zijn rijbewijs heeft behaald, maar er geen auto is waarmee hij zou kunnen rijden. Surinamers zijn goedlachs. Wat niet belet dat de scholierenbetogingen van enkele maanden terug brutaal door de militairen uiteengeslagen werden. Het ergst zijn de bosnegerdorpen in het oosten er aan toe. Tienduizenden bosnegers zijn de Marowijne overgestoken naar Frans-Guyana, waar ze in kampen vegeteren. Een typerend detail: hoewel de hulp vanuit Nederland snel en efficiënt was, moesten de veel erger getroffen Indianen op de rivier wachten tot een Franse dokter aan de alarmbel trok. Brunswijk is een bosneger en heeft op zijn minst de passieve steun van de bosnegerdorpen nodig; tegenover de Indianen was hij minder voorzichtig. Die zaten tussen twee vuren. Kortom, de situatie is verrot. De zwakste betaalt het meest. Hoe is het zover gekomen? Een stukje geschiedenis. De ‘mensenrechten’ van de Nederlandse neokolonialisten In 1975 ‘kreeg’ Suriname van Nederland zijn onafhankelijkheid. Dat betekende een democratie naar westers model. Wat neerkomt op: indirecte zetbazen van het moederland. In het geval van Suriname waren de ‘oude politieke partijen’, zoals ze vandaag genoemd worden, goed voor een corrupt regime met een schijn van democratie. In een land met amper 400.000 zielen, waarvan twee derden in de hoofdstad, geeft dit aanleiding tot een Leo Geerts, ‘Switi Sranan, Bigi Kondre. Zoet Suriname, Groot Land’ 41 dorpspolitiek van gunstjes in mil voor politieke steun. In de ambtenarij (toen en nu beheerst door de zogeheten ‘stadscreolen’, stedelijke zwarten) leidde dit tot groteske toestanden, waarover zo dadelijk meer. In 1980 ‘greep’ Suriname zijn onafhankelijkheid. De aanleiding was ontevredenheid bij de lagere militairen in het leger. De kleine rebellie sloeg over in een sprong naar voren, in de ‘Sergeantencoup’ of de