Anti-Joodse Politiek, 1940–1942
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
UvA-DARE (Digital Academic Repository) Vergelijking van Jodenvervolging in Frankrijk, België en Nederland, 1940-1945 : overeenkomsten, verschillen, oorzaken Griffioen, J.W.; Zeller, R. Publication date 2008 Link to publication Citation for published version (APA): Griffioen, J. W., & Zeller, R. (2008). Vergelijking van Jodenvervolging in Frankrijk, België en Nederland, 1940-1945 : overeenkomsten, verschillen, oorzaken. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) Download date:27 Sep 2021 3. ANTI-JOODSE POLITIEK, 1940–1942 3.1 Bezetters Inleiding Bij het begin van de bezetting in Nederland, België en Frankrijk ontstond voor elk land afzonderlijk voor de top in Duitsland – het machtscentrum Berlijn – een tweeledige situatie. Enerzijds was er het concept van de herrschaftliche Aufsichtsverwaltung , anderzijds was het ‘vraagstuk’ ontstaan dat er door de veroveringen honderdduizenden joden in het door Duitsland beheerste gebied waren bij gekomen. De tot dan toe gevoerde anti-joodse politiek – zowel in Duitsland zelf waar deze bestond uit ontrechting, onteigening en geforceerde emigratie, als de eerder genoemde terreurpolitiek in bezet Polen – paste niet in de algemene bezettingsconceptie voor West-Europa. Bruut, gewelddadig optreden tegen bepaalde bevolkingsgroepen, in dit geval de joden, die in Frankrijk voor minstens de helft geïntegreerde Franse staatsburgers waren, zou de gewenste samenwerking met de Vichy- regering in gevaar brengen. Het zou immers de anti-Duitse sentimenten kunnen aanwakkeren en dat wilde het militair bestuur voorkomen. In Nederland waren de joden voor het overgrote deel geïntegreerd in de samenleving en eenzijdig optreden tegen hen zou ook hier de anti- Duitse gevoelens kunnen versterken, een ontwikkeling die in dit land, dat bovendien geleidelijk voor het nationaal-socialisme gewonnen diende te worden, maar ook voor België onwenselijk werd geacht. Voor Göring, belast met het Vierjahresplan , bestond de oplossing van het ‘joodse vraagstuk’ vooral uit de uitschakeling van de joden uit de economie. 1 Voor Heydrich daarentegen stond daarbij ook de totale verwijdering van de joden uit de door Duitsland beheerste gebieden centraal. 2 Met andere woorden: het stond vast dat eveneens in de West-Europese bezette landen de joden hoe dan ook economisch aangepakt zouden worden en dat zij, wat het RSHA betreft, op termijn ook uit deze landen moesten verdwijnen. Daarbij kwam dat Frankrijk in dit opzicht een bijzondere positie innam. De Frans-Duitse onderhandelingen van juni–juli 1940 en de gevolgen van de wapenstilstand waren van grote invloed op de discussies in Berlijn en bij het militair bestuur in Parijs over de verder te voeren anti-joodse politiek. Frankrijk zou daarbij in de komende, Europa omvattende, ‘oplossing van de joodse kwestie’ een bijzondere rol moeten vervullen. Dit had vooral te maken met de al in de jaren dertig in bepaalde politieke, vooral antisemitische, kringen in Duitsland en Frankrijk heersende ideeën om het toenemend aantal joodse vluchtelingen te vestigen op Madagascar. Dit eiland in de Indische Oceaan ten oosten van Afrika was sinds 1896 een Franse kolonie. Door de snelle veroveringen in West-Europa van 1 Hierover bestaat veel onderzoeksliteratuur met daarin verdere verwijzingen. Zie bijv.: Helmut Genschel, Die Verdrängung der Juden aus der Wirtschaft im Dritten Reich (Göttingen: Musterschmidt, 1966), p. 172; Avraham Barkai, From Boycott to Annihilation. The Economic Struggle of German Jews, 1933–1943 (Hanover NH/London: University Press of New England, 1989), pp. 114–132; Martin Dean, ‘The Development and Implementation of Nazi Denaturalization and Confiscation Policy up to the Eleventh Decree to Reich Citizenship Law’, Holocaust en Genocide Studies 16 (2002), pp. 217–242; Jonathan Petropoulos, ‘The Polycratic Nature of Art Looting: the Dynamic Balance of the Third Reich’, in: Gerald D. Feldman and Wolfgang Seibel (eds.), Networks of Nazi Persecution. Bureaucracy, Business, and the Organization of the Holocaust (New York/Oxford: Berghahn Books, 2005), pp. 103–117, aldaar 106–112. 2 Michael Wildt (Hg.), Die Judenpolitik des SD 1935–1938. Eine Dokumentation (München: Oldenbourg, 1995); Klaus Drobisch, ‘Die Judenreferate des Geheimen Staatspolizeiamtes und des Sicherheitsdienstes der SS, 1933 bis 1939’, in: Jahrbuch für Antisemitismusforschung , 2 (Berlin: Zentrum für Antisemitismusforschung, 1992), pp. 230–254; Hans Safrian, ‘Expediting Expropriation and Expulsions: the Impact of the “Vienna Model” on Anti-Jewish Policies in Nazi Germany, 1938’, in: Holocaust and Genocide Studies 14 (2000), nr. 3, pp. 390–414; Wolfgang Dierker, ‘The SS Security Service and the Gestapo in the National-Socialist Persecution of the Jews, 1933–1939’, in: Feldman/Seibel (eds.), Networks of Nazi Persecution , 20–43; Gabrielle Anderl, ‘Die “Zentralstellen für jüdische Auswanderung” in Wien, Berlin und Prag – ein Vergleich’, Tel-Aviver Jahrbuch für deutsche Geschichte , vol. 23 (Gerlingen/Tel-Aviv: Institut für deutsche Geschichte, 1994), 275–300; Martin Dean, ‘Der Raub jüdischen Eigentums in Europa. Vergleichende Aspekte der nationalsozialistischen Methoden und der lokalen Reaktionen’, in: Constantin Goschler und Philipp Ther (Hg.), Raub und Restitution. “Arisierung” und Rückerstattung des jüdischen Eigentums in Europa (Frankfurt am Main: Fischer, 2003), pp. 26–40, aldaar 29; B.A. Sijes, Studies over Jodenvervolging (Assen: Van Gorcum, 1974), pp. 26–28. 167 april tot juni 1940 en de nederlaag van Frankrijk, leek het er in de zomer van dat jaar op dat Engeland tot overeenstemming zou moeten komen met Duitsland. In een mogelijk vredesverdrag, dat Duitsland op het Europese vasteland de opperheerschappij zou geven, moest Frankrijk dan Madagascar aan Duitsland afstaan. Al in mei 1940 opperde Himmler in een memorandum aan Hitler de mogelijkheid van ‘ die Auswanderung sämtlicher Juden nach Afrika oder sonst in eine Kolonie ’. 3 Op Joachim Ribbentrops ministerie van Buitenlandse Zaken in Berlijn ( Auswärtiges Amt ) werkte de topambtenaar Franz Rademacher, hoofd van het Referat D III , als eerste het Madagascar-plan nader uit. 4 Genoemd Referat hield zich o.m. bezig met ‘ Judenfrage ’ en ‘ Rassenpolitik ’. In plaats van uitsluitend joodse vluchtelingen zouden alle Europese joden naar dit eiland weggevoerd moeten worden, waarbij de coördinatie in handen zou zijn van Buitenlandse Zaken en de SS zich zou moeten beperken tot logistieke taken, zoals het transport naar en het beheer over het eiland. De belangrijke rol die Rademacher zijn afdeling in deze kwestie had toebedeeld, had vooral te maken met de wil het ministerie van Buitenlandse Zaken, evenals overigens de Wehrmacht , niet nòg eens te laten buitensluiten voor wat betreft de anti-joodse politiek, zoals in 1939/1940 door SS - en NSDAP - autoriteiten in bezet Polen was gebeurd. In zijn visie behoorden emigratieplannen vanzelfsprekend tot het ressort van Buitenlandse Zaken. 5 Heydrich, die tot zijn ongenoegen niet in dit Madagascar-onderzoek was gekend, wees Ribbentrop erop dat hij , als chef van de Reichszentrale für jüdische Auswanderung sinds de oprichting daarvan in januari 1939, belast was met de centrale leiding van alle kwesties betreffende joodse emigratie. Ribbentrop bond hierop in en stelde een samenwerking voor. In juli en augustus 1940 kwamen Rademacher en Heydrichs ondergeschikten, onder wie de al genoemde Theodor Dannecker, evenwel elk met een eigen uitgewerkt Madagascar-plan. 6 Geen van beide plannen zou echter een vervolg krijgen, omdat Engeland de strijd voortzette: de wapenstilstand met Frankrijk werd dus niet gevolgd door een vredesverdrag met dat land en Engeland. De emigratieplannen zouden hierdoor onuitvoerbaar blijven. Toch geeft dit alles aan tegen welke achtergrond de anti-joodse politiek in de zomer van 1940 in Frankrijk, België en Nederland geplaatst moet worden. 7 Bij deze uitgangssituatie is van belang er nog eens op te wijzen, dat de nazi’s in Duitsland al zeven jaar ervaring hadden in de ontwikkeling en uitvoering van antisemitisch beleid. Dit referentiekader beïnvloedde sterk de opvattingen van de bezettingsautoriteiten over een in West-Europa tegen de joden te voeren politiek. In Duitsland werd tot 1940 gebruik gemaakt van twee methoden; de ene uitte zich in propaganda, hetze-campagnes in de pers en gewelddadigheden, culminerend in de grootscheepse pogrom van 9–10 november 1938 3 Memorandum van Himmler ‘ Einige Gedanken über die Behandlung der Fremdvölkischen im Osten ’, 25 mei 1940, doc. nr. NO-1880, aangehaald door Christopher R. Browning, ‘Nazi Resettlement Policy and the Search for a Solution to the Jewish Question, 1939 –1941’, in: Idem, The Path to Genocide , 3–27, aldaar p. 16