In navolging van Maria Normatieve geschenken aan Margaretha van Anjou

Indra van der Graaf MA Masterscriptie Onderzoeksmaster Geschiedenis 18 augustus 2017

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3 1.1 Historiografisch kader 4 1.2 Bronnen 8 2. ‘Princesse tres excellente’. Het Shrewsburyboek als geschenk voor Margaretha van Anjou 10 2.1 Jan Talbot en het Shrewsburyboek 10 2.1.1 Jan Talbot, ‘oure gentill dogge’ 10 2.1.2 De opening van het Shrewsburyboek 11 2.1.3 De werken in het Shrewsburyboek 14 2.2 Voor wie was het geschenk? De historiografische discussie over het Shrewsburyboek 16 2.3 Interpretatie van de belangrijkste werken uit het Shrewsburyboek 19 2.3.1 Fais d’armes, een praktische handleiding 19 2.3.2 Bréviaire des nobles, een pöetische leidraad 25 3. ‘Moost Cristen Princesse, by influence of Grace’. De ceremoniële inkomst van Margaretha van Anjou in Londen 30 3.1. ‘The royal entry’ als machtsvertoning en theatraal ritueel 31 3.2 Maria en de koningin in het middeleeuwse denken 35 3.2.1 Het beeld van Maria doorheen de middeleeuwen 35 3.2.2 De koningin als bemiddelaar in de hoge en late middeleeuwen 37 3.2.3 Imitatio Mariae 40 3.3 De ceremoniële inkomst van Margaretha in Londen 41 3.3.1 De koningin die vrede brengt 43 3.3.2 De koningin van de hemel 49 4. Mater et mediatrix. De gebedsrol van Margaretha van Anjou 53 4.1 De gebedsrol van Margaretha van Anjou 53 4.2. De interpretatie van ‘private’ devotionele objecten 55 4.3 De gebeden op de gebedsrol van Margaretha van Anjou 58 4.3.1 Het voorspraakideaal in de gebeden op de gebedsrol 62 4.3.2 Mater et mediatrix 67 5. Conclusie 68 6. Literatuurlijst 73 6.1 Primaire bronnen 73 6.1.1 Primaire bronnen online 73 6.2 Naslagwerken 74 6.3 Secundaire literatuur 74 7. Afbeeldingen 79

2 1. Inleiding

Margaretha van Anjou (1430-1482), de echtgenote van de Engelse koning Hendrik VI (1421-1471), was een bijzondere koningin in een turbulente periode in de geschiedenis van Engeland. Niet alleen was het land ten tijde van het huwelijk tussen Hendrik en Margaretha in 1445 nog steeds verwikkeld in een langdurige oorlog tegen Frankrijk, ook escaleerde het conflict tussen de twee groepen edelen York en Lancaster in de Rozenoorlog tijdens de regeerperiode van de geesteszieke koning. Zijn gebrek aan daadkracht en bestuurlijke kwaliteiten en de geestelijke gezondheid van Hendrik droegen eerder aan deze chaos bij, dan dat ze op enige manier tot een stabiel en vredig land leidden. Margaretha nam naast haar echtgenoot een uitzonderlijke rol in. Toen de zwakzinnige koning door zijn rivaal en verre bloedverwant Eduard IV werd afgezet, was het Margaretha die met hulp van Frankrijk en Schotland Hendriks claim op de troon militair verdedigde, samen met de graaf van Warwick Hendrik weer op de troon zette en de legers aanvoerde in de strijd tegen Eduard en zijn aanhangers. Margaretha’s vastberadenheid werd niet beloond; in mei 1471 stierf bij de Slag bij Tewkesbury haar enige zoon Eduard en werd de inmiddels gevangengenomen Hendrik vermoord.1 Haar markante invloed en doortastende handelen werden door tijdgenoten en latere schrijvers en historici meestal niet gewaardeerd. Mede door Shakespeares karakterisering van de koningin als ‘She-wolf of France, but worse than wolves of France’2 is Margaretha veelal de geschiedenisboeken ingegaan als meedogenloze en gewelddadige koningin.3 Maar was Margaretha’s handelen wel zo uitzonderlijk? En zo niet, waar haalde ze haar inspiratie vandaan of hoe kwam zij op de ideeën om zich op een bepaalde wijze op te stellen? Dit onderzoek zal gaan over de opvattingen over hoe een koningin zich het beste kon gedragen, die aan Margaretha werden gepresenteerd. Daarbij zal de nadruk liggen op de opvattingen die anderen haar aanreikten in haar eerste jaren als koningin door middel van het geven van geschenken. Welke ideeën over hoe een koningin zou moeten handelen werden er aan Margaretha van Anjou in deze geschenken meegegeven? Het begrip ‘geschenk’ wordt hier in de breedste zin van het woord opgevat, namelijk als iets dat aan Margaretha aangeboden werd en wat met een vooropgezet doel door de opdrachtgever was vormgegeven en geproduceerd. Meer specifiek zal het in deze scriptie gaan over het Shrewsburyboek dat door de opperbevelhebber Jan Talbot aan Margaretha werd overhandigd, de door het stadsbestuur georganiseerde ceremoniële inkomst in Londen en een speciaal voor Margaretha vervaardigde gebedsrol. Hieronder, na de historiografische uiteenzetting, zullen deze drie geschenken in meer detail worden besproken.

1 Simon Jenkins, A short history of England (Londen 2012) 87-94. 2 William Shakespeare, Henry VI, Part III, 1.iv.111. De term ‘she-wolf of France’ werd als eerste gebruikt door Shakespeare voor Margaretha van Anjou in het toneelstuk over Hendrik VI. Twee eeuwen later gebruikte de dichter Thomas Gray de woorden om de Engelse koningin Isabella van Frankrijk, die samen met haar minnaar haar eigen echtgenoot afzette, te beschrijven, waardoor vaak gedacht wordt dat ‘she-wolf of France’ enkel op Isabella betrekking heeft; Alison Weir, Isabella. She-Wolf of France, Queen of England (Londen 2011) 2. 3 Helen E. Maurer, . Queenship and power in late medieval England (Woodbridge 2003) 1.

3 1.1 Historiografisch kader

Door de ideeën van tijdgenoten over het gewenste gedrag van de koningin tot uitgangspunt te maken, wordt niet alleen een ander, mogelijk positiever licht op het handelen van Margaretha van Anjou geworpen, maar wordt tevens onderzocht hoe conventioneel deze opvattingen binnen het kader van het ideaalbeeld van een laatmiddeleeuwse vorstin waren. Hoewel de rol die een koningin in de late middeleeuwen moest vervullen in de literatuur niet onbeschreven is en Margaretha van Anjou in een aantal studies het hoofdonderwerp vormt, wordt er vaak maar weinig aandacht aan oorsprong van de achterliggende overtuigingen of motivatie van de vorstin besteed. Binnen de zich steeds verder uitbreidende literatuur over middeleeuwse vorstinnen zal ik twee lijnen die van invloed zijn op het perspectief van deze scriptie verder uitdiepen. De eerste is de ontwikkeling van de historische subdiscipline ‘queenship studies’ en daarbij toenemende aandacht voor typerende thema’s met betrekking tot de politieke rol van een vorstin, gevolgd door een korte kenschets van de ontwikkeling in de geschiedschrijving over Margaretha van Anjou. Studies over Margaretha van Anjou en haar rol in de Engelse politiek in het midden van de vijftiende eeuw zijn te situeren binnen de subdiscipline queenship studies die in de tweede helft van de twintigste eeuw ontstond. Onder invloed van de opkomst van vrouwengeschiedenis en genderstudies vanaf de jaren zeventig groeide in met name de Angelsaksische academische wereld de belangstelling voor deze bijzondere vrouw in het politieke systeem en werd ook de echtgenote van de koning op de historiografische kaart gezet. Cruciaal voor deze ontwikkeling was het beroemde artikel ‘Gender. A useful category of historical analysis’. Joan Wallach Scott zette daarin uiteen dat gender betrekking had op de wijze waarop over de verschillen tussen mannen en vrouwen gedacht wordt, maar eveneens op de manier waarop machtsverhoudingen gestalte en betekenis kregen.4 Studies naar het ‘koninginschap’ richtten zich dan ook in eerste instantie voornamelijk op onderwerpen als macht en machtsuitoefening, evenzo omdat zij zich in eerste instantie aan de al bestaande geschiedschrijving over de middeleeuwse koning spiegelden. In de eerste biografieën over Engelse koninginnen ten tijde van de hoge middeleeuwen was deze politieke insteek duidelijk merkbaar. Een belangrijke publicatie was The Empress Matilda. Queen consort, queen mother and lady of the English over de Engelse koningin Mathilde die succesvol voor haar zoon Hendrik II voor de Engelse troon streed.5 Een paar jaar later werd een dubbelbiografie gepubliceerd, Queen Emma & Queen Edith, waarin Pauline Stafford haar aandacht vooral richtte op de ideeën over het koninginschap en de macht van een koningin in deze periode.6 Aangezien koninginnen als Mathilde, Emma en Edith een unieke plaats innamen door hun invloedrijke positie, zelfs ten opzichte van andere vorstinnen, impliceerden deze

4 Joan Wallach Scott, ‘Gender. A useful category of historical analysis’ in: Joan Wallach Scott, Gender and the politics of history (New York 1988) 28-50. 5 Marjorie Chibnall, The Empress Matilda. Queen consort, queen mother and lady of the English (Oxford en Cambridge (MA) 1991). 6 Pauline Stafford, Queen Emma and Queen Edith. Queenship and women’s power in eleventh-century England (Oxford en Malden 1997).

4 biografieën dat de invulling en het succes van het koninginschap te maken had met de omstandigheden en persoonlijkheid van de desbetreffende koningin. Tot een zelfde conclusie kwamen Lisa Benz St. John in de monografie Three medieval queens. Queenship and the crown in fourteenth-century England en Joanna Laynesmith in haar werk The last medieval queens. English queenship 1445-1503.7 In hun studies naar koninginnen uit respectievelijk de veertiende en vijftiende eeuw richtten de historica’s zich op ‘the rules of queenship’ om te constateren dat het instituut ‘koninginschap’ bij de verschillende koningen steeds een andere invulling kreeg. Zo kwam Benz St. John tot de slotsom: ‘Margaret, Isabella, and Philippa differed in the amount of agency they exerted because they found themselves in very different circumstances. Sometimes external factors created these circumstances, and sometimes it was the tendency of the king or the queen to act that shaped the state of affairs.’8 Het idee dat de invulling van de politieke rol van de koningin grotendeels door de specifieke omstandigheden en het karakter van de koningin werd bepaald, leidde in de historiografie over hoog- en laatmiddeleeuwse koninginnen ertoe, dat meer en meer centrale, steeds terugkerende thema’s werden belicht, zoals het moederschap en de politieke invloed van de koningin. Een voorbeeld van zo’n thematische aanpak waren de artikelen “Intercession and the High-Medieval queen. The Esther topos” van Lois Huneycutt en “The queen’s intercession in thirteenth-century England” van John Carmi Parsons.9 Zowel Huneycutt als Parsons thematiseerde het ideaal van voorspraak; door bemiddeling kon een vorstin in de hoge en late middeleeuwen relatief veel politieke invloed hebben. Huneycutt ging daarbij specifiek in op hoe het verhaal van de bijbelse koningin Esther werd gebruikt om een rolmodel voor koninginnen te creëeren. De hiervoor al genoemde Mathilde gold als belichaming van dit ideaal: ‘she adopted Esther as a model for her own behavior’.10 Hoe het ideaal van voorspraak paste binnen het ideeëngoed over de koningin als complementair aan de koning en het groeiende belang van ceremonieel koningschap, terwijl een vorstin wel als invloedrijk moest voorkomen, werd door Parsons beschreven: ‘the queens saw intercession as a means to sustain perceptions of their influence’.11 De bestudering van specifieke thema’s, zoals het ideaal van de bemiddelende koningin, biedt een goed uitgangspunt voor deze scriptie, omdat deze een bruikbare achtergrond vormt van de ideeën die in de geschenken tot uitdrukking werd gebracht. Waar thematische artikelen echter vaak wat abstract blijven met betrekking tot de vraag hoe deze idealen bij vorstinnen in de praktijk werden gebracht, wordt er in biografieën over koninginnen weer geen specifieke aandacht besteed aan de wijze waarop ideeën over de politieke invloed van de koningin geuit werden. Omdat deze scriptie juist de opvattingen van tijdgenoten over hoe Margaretha van Anjou als koningin het beste kon handelen thematiseert, vult deze studie zowel de thematische als biografische invalshoek in de historiografie aan. Uit de analyse van de geschenken kan namelijk

7 Lisa Benz St. John, Three medieval queens. Queenship and the crown in fourteenth-century England (New York 2012); J.L. Laynesmith, The last medieval queens. English queenship 1445-1503 (Oxford 2003). 8 Benz St. John, Three medieval queens, 167-168. 9 Lois L. Huneycutt, ‘Intercession and the high-medieval queen. The Esther topos’ in: Jennifer Carpenter en Sally-Beth MacLean ed., Power of the weak. Studies on medieval women (Urbana 1995) 126-146; John Carmi Parsons, ‘The queen’s intercession in thirteenth-century England’ in: Jennifer Carpenter en Sally-Beth MacLean ed., Power of the weak. Studies on medieval women (Urbana 1995) 147-177. 10 Huneycutt, ‘Intercession’, 127. 11 Parsons, ‘The queen’s intercession’, 151.

5 concreter gestalte aan het ideaalbeeld van de politieke rol van een vorstin worden gegeven, waarbij dit specifiek op Margaretha van Anjou wordt toegespitst. De tot nu toe gepubliceerde biografieën bieden op dit punt namelijk maar weinig houvast, wat vooral te wijten is aan de negativiteit die in publicaties over onze hoofdpersoon uit de afgelopen twee eeuwen overheerste. In de afgelopen anderhalve eeuw zijn een aantal studies specifiek over Margaretha van Anjou verschenen. Een van de eerste biografieën was The life and times of Margaret of Anjou, Queen of England and France van Mary Ann Hookham, een werk dat eigenlijk eerder als een roman dan een objectieve biografie te karakteriseren is.12 Zo had Hookham het vooral over Margaretha’s schoonheid en haar noodlottige leven: ‘it is impossible to find amongst our illustrous queens one of equal beauty and talents; yet was she destined, from the cradle to the tomb, to misery and vicissitude.’13 Fel van leer trok de schrijfster daarom tegen die historici die Margaretha niet kunnen waarderen: ‘Those historians, however, who call Queen Margaret ‘proud and vindictive,’ and who attribute all the evils of this disastrous reign to her wilful passions, must surely be blinded by prejudice.’14 Hookham bleek over profetische gaven te beschikken, want toen er ruim zeventig jaar later een andere biografie over de koningin verscheen, werd deze inderdaad door zo’n bevooroordeelde historicus geschreven. John Bagley schilderde in zijn Margaret of Anjou. Queen of England de koningin af als een vrouw zonder enige sociale en bestuurlijke capaciteiten of sympathie voor haar onderdanen, die enkel oog had voor het bereiken van haar eigen doel. Margaretha zou een duidelijke stempel op de Rozenoorlogen hebben gedrukt door haar ‘intense, bitter feeling, her refusal to compromise, and her disregard of any other factor than the inheritance of her only son’.15 Dit zou allemaal te wijten zijn aan haar aard en denkwijze: ‘Queen Margaret’s life was more than a sad story. It was a true tragedy, for the root cause of her failure lay, not in the fickle fate of battles, but in her own character and philosophy.’16 Een genuanceerder beeld zien we terug in de recente biografie van Helen Maurer. In Margaret of Anjou. Queenship and power in late medieval England ging Maurer na welke rol Margaretha in de regeerperiode van Hendrik VI speelde. Uitgangspunt vormde voor Maurer de notie ‘gender’, die ook de manier behelsde waarop machtsverhoudingen door de denkbeelden over de verschillen tussen mannen en vrouwen gestalte en betekenis kregen. Welke mogelijkheden Margaretha tussen alle mannelijke politieke spelers had en hoe zij met de verwachtingen jegens haar als koningin omging, vormde de rode draad van de biografische studie: ‘In order to move beyond the traditional picture of Margaret’s activities, the very real issue of gender must be engaged. Without question, her participation in politics cannot be understood without examining the ways in which gender dictated her options and the ways she found either to

12 Mary Ann Hookham, The life and times of Margaret of Anjou, queen of England and France, and of her father René “the good” king of Sicily, Naples, and Jeruzalem, with the memoirs of the houses of Anjou (Londen 1872). 13 Ibid., 236. 14 Ibid., 276. 15 J.J. Bagley, Margaret of Anjou. Queen of England (Londen [1948]) 9. 16 Ibid., 9.

6 confirm to or to circumvent her gendered ‘place’. Above all, it must be considered in her relationships to the other political players.’17 Uit haar analyse van het handelen binnen de voor haar gegeven mogelijkheden ontstond het beeld van een loyale, verantwoordelijke koningin. Doordat Maurer zo’n nadruk op de context legde, werd echter niet duidelijk hoe Margaretha eigenlijk wist welke mogelijkheden om op een bepaalde wijze te handelen zij als koningin had en juist om de inspiratiebronnen van de koningin is het ons nu net te doen. Een antwoord op die vraag lijkt het artikel “Preparing for mature years. The case of Margaret of Anjou and her books” van Raluca Radulesca in eerste instantie te geven.18 Radulesca deed een poging het negatieve beeld van Margaretha van Anjou te weerspreken door haar literaire patronage te beschrijven, maar beging in haar artikel jammer genoeg enkele missers, waardoor de lezer aan het einde van de tekst niet veel verder is gekomen. Zo leek Radulesca niet goed de grenzen van historische kennis te kennen. Haar centrale vragen gaven hier blijk van: ‘how did Margaret herself perceive her role as queen of England? Where did Margaret find inspiration for her bold actions, and how did she develop her approach to politics?’19 Van deze vragen is enkel de tweede – waar Margaretha haar inspiratie vandaan haalde – met terughoudendheid weliswaar, te beantwoorden. We weten namelijk niet hoe Margaretha over haar rol als koningin van Engeland dacht. Evenmin kunnen we er enig idee van hebben hoe de ideeën over haar eigen benadering tot politiek en bestuur zich ontwikkelden en wel om de eenvoudige reden dat we geen persoonlijke bronnen van haar hand hebben. Mogelijke dagboekpassages of private correspondentie van de koningin of kunstwerken waar ze opdracht toe heeft gegeven zijn spijtig genoeg niet overgeleverd, waardoor we niet kunnen weten wat Margaretha zelf over specifieke onderwerpen dacht.20 Voor dit onderzoek betekent het gebrek aan bronnen van Margaretha’s hand dat een zekere terughoudendheid noodzakelijk is. We kunnen nu eenmaal niet weten wat Margaretha zelf van de haar aangeboden geschenken vond en welke ideeën zij over haar politieke invloed had, maar we kunnen wel nagaan welke ideeën in de aan haar aangeboden geschenken vervat lagen. Uiteraard geeft dit geen uitsluitsel over of Margaretha dezelfde mening was toegedaan, maar deze benadering maakt wel duidelijk met welke opvattingen de koningin vermoedelijk in aanraking is gekomen. Door geschenken als uitgangspunt van de analyse over de ideeën over Margaretha’s handelen te maken, sluit ik mij aan bij een recent ontstane stroming binnen het kunsthistorische onderzoek, waarbij meer en meer aandacht is gekomen voor ‘the physicality and presence of works of art’.21 Een object was niet alleen een kunstwerk, maar tegelijkertijd een voorwerp aan de hand waarvan politieke of religieuze overtuigingen tot uiting werden gebracht. In het geval van Margaretha van Anjou betekent dit, dat de objecten of geschenken die haar werden aangeboden niet

17 Maurer, Margeret of Anjou, 4 en passim. 18 Raluca L. Radulesca, ‘Preparing for mature years. The case of Margaret of Anjou and her books’ in: Sue Niebrzydowski ed., Middle aged women in the Middle Ages (Woodbridge 2011) 115-136. 19 Ibid., 117. 20 Er zijn weliswaar brieven van Margaretha van Anjou bewaard gebleven, maar dit zijn allemaal brieven geschreven uit de hoedanigheid als koningin. Ze zijn geschreven in het kader van voorspraak en gelden daarom niet als ego-document. Cf: Cecil Monro ed., Letters of Queen Margaret of Anjou and Bishop Beckington and others. Written in the reigns of Henry V. and Henry VI. From a MS. found at Emral in Flintshire (Cambridge 1863). 21 Sonja Drimmer, ‘Beyond private matter. A prayer roll for Queen Margaret of Anjou’ in: Gesta 53 (2014) 95-120, aldaar 97.

7 enkel een private aangelegenheid waren, maar evengoed ideeën over de rol van de koningin als consort bevatten: ‘[the] objects produced for the queen’s gaze extended beyond the private to participate in the public and political discourse that articulated a queen’s consort’s role within her husband’s regime.’22 In het verlengde hiervan is de opzet van mijn onderzoek te zien: het zal gaan om objecten die aan Margaretha geschonken werden en welke ideeën over koninginschap of zelfs de specifieke invulling van haar politieke rol daarin vervat lagen.

1.2 Bronnen

Welke geschenken komen voor deze studie in aanmerking? In ieder geval enkel die objecten of gebeurtenissen waarvan we relatief zeker weten dat Margaretha die heeft gezien of gehoord en waarvan we dus kunnen concluderen dat Margaretha de boodschap van de opdrachtgever bewust heeft meegekregen. Daarnaast is het belangrijk dat het geschenk naast mogelijke afbeeldingen ook tekst bevat. Dit vereenvoudigt niet alleen het analyserende werk van de historicus, maar ook kunnen ideaalbeelden van een koningin beter in woorden gevat en genuanceerd uitgelegd worden. Tenslotte is er gekozen voor een aantal geschenken die in dezelfde periode aan Margaretha zijn overhandigd, in de jaren van 1445 tot 1453. Deze tijd behelsde haar eerste jaren als koningin totaan het moment dat Hendrik zijn eerste geestelijke inzinking kreeg en haar rol als koningin definitief veranderde. De regeerperiode van Hendrik en Margaretha lijkt dan nog relatief normaal te zijn en dat is voor dit onderzoek belangrijk, omdat het mij er juist om gaat te zien welke ideeën aan Margaretha werden aangeboden aan het begin van haar tijd als koningin en niet toen ze geen gangbare politieke positie meer innam. Om die reden valt de miniatuur van Margaretha van Anjou in “the Guild Book of the Londen Skinners’ Fraternity of Our Lady’s Assumption” af. Margaretha staat daarin weliswaar met haar hofdame Katherine Vaux afgebeeld, maar aan de miniatuur zelf is weinig informatie te ontlenen en die wordt ons ook niet gegeven door een begeleidende tekst.23 Eveneens valt de plechtige intrede in Coventry voor Margaretha en haar zoon Eduard uit 1456 af, omdat die buiten de gekozen tijdspanne valt.24 Het werk Le Temple de Boccace van Georges Chastellain, geschreven tussen 1463 en 1465, waar Margaretha mogelijk zelf opdracht toe heeft gegeven, valt om dezelfde reden af.25 Bij de drie geschenken die overblijven en in deze scriptie bestudeerd zullen worden, gaat het in alle gevallen om een geschenk, dat aan Margaretha tussen 1445 en 1453 is overhandigd, voldoende tekst ter bestudering bevat en waar Margaretha zelf

22 Drimmer, ‘Beyond private matter’, 97. 23 Volgens Radulesca heeft Margaretha zelf tot deze afbeelding opdracht gegeven, maar dat lijkt mij onwaarschijnlijk. Het boek dateert uit 1476 en in dat jaar keert Margaretha voor een laatste keer terug naar Frankijk, nadat koning Lodewijk XI 50.000 kronen aan losgeld had betaald. In de jaren daarvoor had ze in bewaring bij de hertogin van Suffolk gewoond, dus het is niet waarschijnlijk dat Margaretha de mogelijkheid en de financiële middelen had om opdracht te geven tot het vervaardigen van een boek en een miniatuur. Maurer, Margaret of Anjou, 208; Radulescu, ‘Preparing for mature years’, 116. 24 Zie voor een korte beschrijving van de ceremoniële inkomst in Coventry: Maurer, Margaret of Anjou, 140- 142. 25 Helen J. Swift, Representing the dead. Epitaph fictions in Late-Medieval France (Cambridge 2006) xiv; Sharon Michalove, ‘Women as book collectors and disseminators of culture in Late Medieval England and Burgundy’ in: Douglas L. Biggs, Sharon D. Michalove en A. Compton Reeves, Reputation and representation in fifteenth-century Europe (Leiden en Boston 2004) 57-79, aldaar 66.

8 geen opdracht toe heeft gegeven – zodat we zeker weten dat de ideeën die erin vervat liggen niet over haarzelf gaan. De drie geschenken waarbij ik wil nagaan welke ideeën over de rol van Margaretha als koningin daarin tot uiting komen, zijn de volgende. Als eerste een rijk geïllustreerd manuscript vol heldenverhalen en militaire tractaten dat Margaretha ter gelegenheid van haar huwelijk in 1445 ontving uit de handen van de Engelse opperbevelhebber in Frankrijk, Jan Talbot, en dat beter bekend is als het Shrewsburyboek. Het stadsbestuur van Londen organiseerde in de zomer van dat zelfde jaar voor Margaretha voorafgaand aan haar kroning een ceremoniële inkomst in de Engelse hoofdstad, wat het tweede geschenk in deze scriptie vormt. Tenslotte ontving Margaretha tijdens de eerste jaren in Engeland een gebedsrol waarop zijzelf, in gebed tot de heilige maagd Maria, staat afgebeeld. Wie de opdrachtgever van deze gebedsrol was, valt niet meer te achterhalen, maar de koningin was het in ieder geval niet zelf en de gebedsrol van Margaretha bevat wel duidelijke ideeën over hoe zij zich als koningin zou moeten gedragen.26 In de eerste jaren van haar koninginschap, tussen 1445 en 1453, zijn op verschillende momenten en in verschillende contexten aan Margaretha geschenken aangeboden, waarin bepaalde idealen over het handelen van een koningin naar voren komen. De geschenken zullen in chronologische volgorde behandeld worden. Het eerste hoofdstuk zal over het Shrewsburyboek handelen, dat Margaretha ontving toen ze al getrouwd was, maar nog wel in Frankrijk was. Haar ceremoniële intrede in Londen een paar weken na haar aankomst in Engeland vormt het onderwerp van het tweede hoofdstuk. Het derde hoofdstuk zal de gebedsrol thematiseren die Margaretha in haar eerste jaren als vorstin aangeboden kreeg. De opvattingen die in deze geschenken vervat lagen en aan Margaretha werden meegegeven, waren deels conventioneel van aard en gingen terug op denkbeelden over Maria. Binnen deze gangbare ideaalbeelden werden er echter wel duidelijk eigen accenten gelegd en er werd zelfs verwezen naar de antieke godin Minerva om Margaretha aan te moedigen op een bepaalde wijze te handelen.

26 Sonja Drimmer wijst er terecht op dat het wapen van Margaretha op de gebedsrol verkeerd is afgebeeld, waaruit volgt dat zij zeer waarschijnlijk geen opdracht tot het vervaardigen van de rol heeft gegeven. Het foutief afgebeelde wapen is vermoedelijk te wijten aan de haast waarmee het object is gemaakt; Drimmer, ‘Beyond private matter’, 105-106.

9 2. ‘Princesse tres excellente’. Het Shrewsburyboek als geschenk voor Margaretha van Anjou

In het voorjaar van 1444 werd het huwelijksverdrag tussen de Engelse koning Hendrik VI en Margaretha van Anjou gesloten, dat tegelijkertijd de langverwachte vrede tussen Engeland en Frankrijk moest brengen. Nadat de officiële verloving eind mei in Tours had plaatsgevonden, kreeg de Engelse opperbevelhebber in Frankrijk Jan Talbot (ca. 1387- 1453), graaf van Shrewsbury, de opdracht de aanstaande koningin te begeleiden op haar reis naar Engeland. In de weken voordat Margaretha het Kanaal zou oversteken in april 1445 verbleven Talbot en zijn vrouw Margaretha Beauchamp in haar nabijheid. Hij schonk in deze periode Margaretha van Anjou ter gelegenheid van haar huwelijk een rijk geïllustreerd manuscript, dat verschillende chansons de geste en (militaire) tractaten bevatte en later bekend werd als ‘het Shrewsburyboek’.27 Hoewel het op het eerste gezicht om een geschenk van Talbot aan Margaretha lijkt te gaan, hebben enkele historici deze klaarblijkelijkheid in vraag gesteld. Zo betoogt Catherine Reynolds op basis van kunsthistorische argumenten dat het manuscript in eerste instantie voor Talbot zelf is samengesteld, maar dat hij het tijdens de productie heeft laten omvormen tot een huwelijksgeschenk voor de aanstaande koningin van Engeland.28 De historicus Michel-André Bossy beweert juist dat het Shrewsburyboek vanwege de verschillende militaire tractaten eerder voor de toekomstige zoon van Margaretha bedoeld was.29 In het vervolg zal ik ingaan op de structuur van het manuscript en de historiografische discussie over wie de eigenlijke ontvanger van het Shrewsburyboek was of zou kunnen zijn verder uitdiepen om vervolgens de inhoud van twee centrale teksten – Le livre des fais d’armes et de chevalerie (hierna: Fais d’armes) van Christine de Pizan en Bréviaire des nobles van Alain Chartier – te bespreken. Eerst zullen we ons echter wenden tot de opdrachtgever van het manuscript, Jan Talbot.

2.1 Jan Talbot en het Shrewsburyboek

2.1.1 Jan Talbot, ‘oure gentill dogge’ Jan Talbot zou vooral naam maken als opperbevelhebber in Frankrijk, waar hij vanaf 1427 Normandië zo’n vijfentwintig jaar met verve verdedigde; een prestatie waarvoor hij in 1442 door Hendrik VI met de titel ‘earl van Shrewsbury’ werd beloond. Al vroeg was zijn militaire carrière begonnen; als tiener gaf hij reeds leiding aan garnizoenen bij de belegering van kastelen in Wales. Nadat hij in Ierland gevestigd was geweest en door zijn ruziezoekende aard in meerdere vetes met andere edelen was beland, werd hij naar Frankrijk gestuurd. Door zijn gewelddadige, oorlogszuchtige karakter en het gebruik

27 Richard Marks en Paul Williams ed., Gothic. Art for England 1400-1547 (Londen 2003) 182; Helen E. Maurer, Margaret of Anjou. Queenship and power in late medieval England (Woodbridge 2003) 17-19. 28 Catherine Reynolds, ‘The Shrewsbury book, , Royal MS 15 E. VI’ in: Jenny Stratford ed., Medieval art, architecture and archaeology at Rouen (Leeds 1993) 109-116. 29 Michel-André Bossy, ‘Arms and the bride. Christine de Pizan’s military treatise as a wedding gift for Margaret of Anjou’ in: Marilynn Desmond ed., Christine de Pizan and the categories of difference (Minneapolis en Londen 1998) 236-256; Craig Taylor, ‘The treatise cycle of the Shrewsbury book, BL Ms. Royal 15 E. vi’ in: Karen Fresco en Anne D. Hedeman ed., Collections in context. The organization of knowledge and community in Europe (Columbus 2011) 134-150.

10 van terreur voor militaire doeleinden, was hij daar geenszins geliefd. Zo liet hij bij de inname van Jouy en Crèpy in 1434 de garnizoenen daar executeren, omdat zij zich naar verluidt niet snel genoeg hadden overgegeven, en liet hij een paar jaar later in Lihons een kerk in brand steken waarin zich op dat moment honderden mensen voor hem schuilhielden.30 Toch kon ook deze gevreesde veldheer niet voorkomen dat Normandië door de Fransen werd terugveroverd. Bij de laatste veldslag bij Castillon op 17 juli 1453 stierf Talbot een heroïsche dood tussen zijn soldaten, niet voorbereid op de verdedigende artillerie van de Fransen.31 Na zijn dood schreef de Franse chroniqueur Jean Chartier: ‘ce fameux et renommé chef anglois [Talbot] que depuis si longtemps passoit pour l’un des fleaux le plus formidable et plus jurez ennemis de la France dont il avoit paru estre l’effroy et la terreur’.32 In Frankrijk was Talbot berucht om zijn wreedheid en had hij het land jaren geteisterd met zijn aanvallen en brute acties, terwijl hij in Engeland om zijn loyaliteit bekend stond. Dit beeld van de besliste, meedogenloze, maar trouwe militair werd door Talbot bewust gecultiveerd, stelt de historicus Andrew Taylor. Talbot deed dit onder andere door zich nadrukkelijk met het ondertussen uitgestorven hondenras talbot te identificeren. Deze witte jachthonden vergezelden hem immer als waakhonden. Tevens liet Talbot zich door hen representeren, zowel op zijn heraldisch embleem als bijvoorbeeld in de wandtapijten of de twee getijdenboeken die in zijn opdracht werden gemaakt. De keuze om zich met een hond te identificeren werd niet alleen ingegeven door de naam ‘talbot’, maar ook door de eigenschap waarvan honden in de middeleeuwen als het toonbeeld werden gezien, trouw. Net als een goede hond was Talbot zeer loyaal aan zijn heer, de Engelse koning, en aan zijn vaderland, waar hij niet zonder reden ‘oure gentill dogge’ genoemd werd.33 Ofschoon Talbot ruw en gewelddadig was, was hij eveneens een exemplum van ridderlijkheid: trouw aan de koning en het vaderland bleef hij moedig en vastberaden tot aan zijn dood voor de Engelse zaak in Frankrijk strijden. Talbot was daarmee ‘the famous model of chivalry of his day’.34

2.1.2 De opening van het Shrewsburyboek Zoals gemeld gaf Jan Talbot het Shrewsburyboek als geschenk ter gelegenheid van het huwelijk van Hendrik VI met Margaretha van Anjou, waarschijnlijk toen zij nog in Frankrijk verkeerde in afwachting van haar reis naar Engeland. Hoe ziet het manuscript dat Margaretha ontving eruit? Het Shrewsburyboek, dat ook bekend is onder de algemenere naam ‘Poems and romances’, is tegenwoordig eigendom van de Britse nationale bibliotheek.35 Het wordt gedateerd uit 1444-1445 en is in Frankrijk, zeer

30 Andrew Taylor, ‘The French self-presentation of an English mastiff. John Talbot’s book of chivalry’ in: Jocelyn Wogan-Browne e.a. ed., Language and culture in medieval Britain. The French of England c. 1100 – c. 1500 (York 2009) 444-456, aldaar 444-445. 31 A.J. Pollard, ‘Talbot, John, first earl of Shrewsbury and first earl of Waterford (c. 1387-1453), soldier’ in: Oxford dictionary of national biography (Oxford 2004; online editie 2008) [geraadpleegd 9.3.2016]. 32 Jean Chartier, Histoire de Charles VII. Roi de France et de son époque, 1403-1461. Volume III (Parijs 1863- 1865) 7, geciteerd in: Taylor, ‘French self-presentation of an English mastiff’, 444. 33 ‘Hond’ in: James Hall, Hall’s iconografisch handboek. Onderwerpen, symbolen en motieven in de beeldende kunst (zevende druk 2011; Leiden 1992) 145; Taylor, ‘French self-presentation of an English mastiff’, 445; Marks en Williams ed., Gothic, 230. 34 André Mandach, ‘A royal wedding-present in the making’, in: Nottingham medieval studies 18 (1974) 56- 76, aldaar 59. 35 Het manuscript is te vinden onder catalogusnummer Royal MS 15 E. vi en is vrijwel geheel gedigitaliseerd en via de website van the British library te bekijken: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/record.asp?MSID=18385.

11 waarschijnlijk Rouen, vervaardigd. 36 Alle teksten zijn in het Frans, waarbij de bewoordingen uit de oorspronkelijke geschriften mogelijk soms zijn gemoderniseerd.37 In totaal bevat het Shrewsburyboek 143 miniaturen en de dominante stijl in het manuscript is van de Talbot-meester, een onbekende kunstenaar die ook twee getijdenboeken voor Jan Talbot en zijn tweede echtgenote Margaretha Beauchamp vervaardigde. Andere artiesten die aan de productie van het manuscript hebben meegewerkt zijn de Meester van Lord Hoo’s getijdenboek, een onbekende artiest die werkte in de stijl van de Bedford-meester en een vierde, niet nader te identificeren meester.38 Het manuscript begint met de bekende opening op twee bladzijden, waarbij links een miniatuur te zien is van de presentatie van het manuscript aan Margaretha en rechts een genealogische tafel (zie afbeelding 1-3 en 5). Een presentatiescène is een terugkerend element in luxe manuscripten aan laatmiddeleeuwse Franse en Engelse hoven; ze behelst een miniatuur die voorafgaat aan de geschreven tekst waarin de auteur of opdrachtgever het werk aan de adellijke of koninklijke patroon presenteert.39 Centraal in de presentatiescène staat Margaretha in een roze gewaad en met lang, loshangend blond haar afgebeeld. Haar rechterhand heeft zij op de hand van Hendrik gelegd als teken van hun verbintenis en haar linkerhand op het boek dat Talbot haar aanbiedt als erkenning van zijn geschenk. Ze draagt een kroon en houdt een scepter in de hand; met deze koninklijke attributen is ook Hendrik afgebeeld. Achter hen is het wapen van Hendrik – een combinatie van de wapens van de Plantagenets en de Franse koning – afgebeeld en aan weerszijden van het zittende echtpaar zijn hovelingen te zien. De scène wordt geplaatst in een opengewerkt gebouw dat het hof moet symboliseren. Op het dak van dit gebouw zijn links de banieren van Frankrijk, de heilige George en Engeland te zien en rechts die van Anjou. Het geheel wordt omrand door een decoratieve marge vol margrieten – een subtiele verwijzing naar de naam van de koningin – en goudgekleurde blaadjes. Onderaan in deze versiering is, omgeven door margrieten en goudomrand, het wapen van Margaretha te zien (zie afbeelding 4). Onder de decoratieve rand is op een perkamentrol het motto van Talbot te lezen, waaruit zijn loyaliteit aan de koning blijkt: ‘Mon seul desir Au Roy et vous

36 Het manuscript meet 470 bij 330 mm, bevat 440 folio’s en de tekst en miniaturen zijn aangebracht op vellum, fijn perkament. De tekst is steeds in twee kolommen van ieder 355 bij 100 mm genoteerd en een kolom bestaat uit 68 tot 79 regels; George F. Warner en Julius P. Gilson ed., British Museum. Catalogue of western manuscripts in the old royal and king’s collection. Volume II. Royal MSS 12 A.I to 20 E.x and App. 1-89 (Oxford 1921) 177 en 179; British Library, Royal 15 E VI: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/record.asp?MSID=18385 [geraadpleegd 30.3.2016]; Andrew G. Watson, Catalogue of dated and datable manuscripts, c. 700-1600 in the department of manuscripts the British library. Volume I. The text (Londen 1979) 155; Marks en Williams ed., Gothic, 182- 183. 37 Zo is het taalgebruik in Simon de Pouille aangepast aan het Frans dat in Engelse kringen in Noord- Frankrijk tijdens de eerste helft van de vijftiende eeuw werd gesproken; Denis J. Conlon, Simon de Puille. (Frankfurt am Main, Bern en New York 1987) 18. 38 Scot McKendrick, John Lowden en Kathleen Doyle ed., Royal manuscripts. The genius of illumination (Londen 2011) 401; Anne Hedeman, ‘Collecting images. The role of the visual in the Shrewsbury book (BL Ms. Royal 15 E. vi)’ in: Karen Fresco en Anne D. Hedeman ed., Collections in context. The organization of knowledge and community in Europe (Columbus 2011) 99-119, aldaar 100-103; Marks en Williams ed., Gothic, 183, 230-231. 39 Dhira B. Mahoney, ‘Courtly presentation and autorial self-fashioning. Frontispiece miniatures in late medieval French and English manuscripts’, in: Mediaevalia 21 (1996) 97-160, aldaar 97 en 99.

12 Et bien seruir’40 Links hiervan is het wapen van Talbot te zien, omringd door een band van de Orde van de Kousenband met daarin het motto ‘honny soit qui mal y pense’. Rechts van de perkamentrol is een bos margrieten afgebeeld, die mogelijk naar de tweede echtgenote van Talbot verwijst, Margaretha Beauchamp. In het geheel vormde de miniatuur een visuele verduidelijking van wat later in het gedicht onder de presentatiescène was te lezen: het Shrewsburyboek was een geschenk van Talbot aan de koningin. Dit gedicht ving daarom aan met: ‘Princesse tres excellente ce liure cy vous presente De schrosbery le conte.’41 Het gedicht bracht daarnaast de bedoeling van Talbot duidelijker naar voren. Uit het vers bleek dat de opperbevelhebber drie doelen met het manuscript voor Margaretha voor ogen had, die terugkomen in de indeling en opbouw van het boek, zoals later zal blijken. In de eerste plaats was het boek bedoeld als amusement voor de koningin in haar vrije tijd: ‘Esperant qu’a vostre loisir Vous vueillez prendre plaisir En passant temps pour y lire Pour oster ennui qui nuire Peult a toute creature.’42 Tevens gaf het werk Margaretha de mogelijkheid haar moedertaal niet te vergeten.43 Tenslotte had het Shrewsburyboek de bedoeling de koningin meer kennis over de geschiedenis, ridderlijkheid en nobele daden bij te brengen. Hoewel Talbot dit niet expliciet als doeleinde in de tekst liet opnemen, bleek uit zijn keuze voor zowel heldenverhalen als tractaten en een kroniek dat hij wel een informatief doel voorzag. Daarnaast liet hij schrijven: ‘Ou quel liure a maint beau conte Des preux qui par grant labeur Vouldrent acquerir honneur En France, en Angleterre Et en aultre mainte terre (…) vous voyez les hystoires Qui bien sont dignes de memoire Pour les tres haustes entreprinses’.44 Hij verwees tweemaal naar de verhalen over helden die in dit boek zijn opgenomen, waaruit bleek dat hij deze vertellingen belangrijk vond en dat de daden van deze helden herinnerd moesten blijven worden en dat zij een exemplarische rol vervulden. Het openingsgedicht vervolgde met een gebed aan de heilige maagd Maria waarin gevraagd werd om haar bemiddeling bij Christus voor een lange regeerperiode van Hendrik in vrede, een overwinning op de vijanden en de bescherming van hen die de koning en koningin trouw waren. Er werd tevens gebeden voor fysieke en geestelijke

40 Warner en Gilson ed., British museum, 177. 41 Geciteerd in: Warner en Gilson ed., British Museum, 177. 42 Geciteerd in: Andrew Taylor, ‘The time of an anthology. BL Ms. Royal 15 E. vi and the commemoration of chivalric culture’ in: Karen Fresco en Anne D. Hedeman ed., Collections in context. The organization of knowledge and community in Europe (Columbus 2011) 120-133, aldaar 121. 43 ‘Il [Talbot] a fait faire ainsi que entens/ Afin que vous y passez temps/ Et lors que parlerez anglois/ Que vous noubliez le Francais.' Geciteerd in: Taylor, ‘The time of an anthology’, 121. 44 Geciteerd in: Taylor, ‘The time of an anthology’, 121-122.

13 gezondheid van zowel Hendrik als Margaretha en voor het krijgen van nakomelingen. Aan het einde van de bede werd er teruggekomen op het huwelijk tussen Hendrik en Margaretha dat in de miniatuur gevierd werd, een verbintenis die een erfgenaam voor de Engelse – en als het aan Talbot ligt ook de Franse – troon moest opleveren. In het gedicht werd tevens vooruit verwezen naar de uitgebreide genealogische tafel aan de rechterzijde van de presentatiescène, waarin de Franse en Engelse nakomelingen van Lodewijk de Heilige – ook bekend als Lodewijk IX van Frankrijk – samenkwamen in de persoon van Hendrik VI. Deze stamboom werd gepresenteerd in een karakteristieke fleur-de-lys (zie afbeelding 5).45 Hendrik VI werd door twee engelen met twee kronen gekroond en erbij stond te lezen: ‘Henri par la grace de dieu Roy de france et dangleterre’. De stamboom verbeeldde zo een duidelijke boodschap: ‘Henry VI restores central dynastic unity by having a Plantagenet father and a Valois mother.’46 Deze genealogische tafel verduidelijkte dat de oorlog in Frankrijk gerechtvaardigd was, aangezien Hendrik VI de wettige koning van Frankrijk zou zijn. Margaretha werd met deze afbeelding weer aan het belang van een troonopvolger herinnerd; de zoon die zij zou baren zou over zowel Engeland als Frankrijk moeten gaan heersen. De aanstaande koningin leek daar zelfs een zeer geschikte kandidate voor, want ook zij zou van Lodewijk de Heilige afstammen, aldus het openingsgedicht: ‘… le roy nostre souverain [Hendrik VI] Le vostre affye que dieux y gart Est venu de sib noble part Come du bon Roy saint louys Si estes vous, certain en suys.’47

2.1.3 De werken in het Shrewsburyboek In het openingsgedicht kwam de intentie die Talbot met het schenken van het Shrewsburyboek aan Margaretha zou hebben al naar voren: het manuscript diende ter amusement, was geschreven in Margaretha’s moedertaal en zou haar kennis over de geschiedenis en ridderlijkheid vergroten. Deze drie bedoelingen kwamen duidelijk terug in de selectie van de werken in het Shrewsburyboek. Er waren verschillende verhalen over karolingische helden en middeleeuwse ridders, maar eveneens een aantal didactische tractaten te lezen. Veel van de romans, chansons de geste en tractaten behoorden tot de prominentste Franse werken uit de vijftiende eeuw, zoals de welbekende De regimine principum en Arbre des batailles. Ondanks deze populariteit was het Shrewsburyboek het enige manuscript waarin zulke tractaten met heldenverhalen, chansons de geste en romans gecombineerd werden. Het Shrews- buryboek was daarom zeer waarschijnlijk voor deze gelegenheid speciaal samengesteld met werken uit manuscripten die Talbot zelf bezat of in de omgeving van Rouen voorhanden waren.48 Het heldendicht tout court in de vijftiende eeuw was het levensverhaal van Alexander de Grote en dit epos opende dan ook de verhalencyclus in het manuscript.

45 Warner en Gilson ed., British Museum, 177. 46 Bossy, ‘Arms and the bride’, 244. 47 Geciteerd in: Taylor, ‘The time of an anthology’, 122. 48 R.E.V. Stuip, ‘Een geleidelijke ontwikkeling’ in: R.E.V. Stuip ed., Franse teksten uit de Middeleeuwen (Muiderberg 1991) 9-16, aldaar 10-12; R.E.V. Stuip, ‘Het chanson de geste’ in: Stuip ed., Franse teksten uit de Middeleeuwen (Muiderberg 1991) 35-54, aldaar 35-39; Taylor, ‘The treatise cycle’, 135, 138-140; Reynolds, ‘The Shrewsbury book’, 111.

14 Roman d’Alexandre (fol. 4-24) verhaalde over de jeugd, avonturen in het Midden-Oosten en ‘Indië’, het treffen met de Perzische heerser Darius III en zijn dood door vergiftiging van de Macedonische held. Het verhaal was rijk geïllustreerd met 84 miniaturen.49 Na het geromantiseerde levensverhaal van Alexander de Grote volgden er drie chansons de geste die gerelateerd zijn aan Karel de Grote. De eerste was Simon de Pouille (fol. 25-42), gevolgd door Aspremont (fol. 43-69) en Fierabras (fol. 70-85), die alle de strijd tussen christenen en heidenen als belangrijkste thema hadden. 50 Het Shrewsburyboek vervolgde met nog meer verhalen over ridderlijke helden die zich in dezelfde tijd als de voornoemde chansons de geste afspeelden. Ogier le Danois (fol. 86-154) beschreef de lotgevallen van de titelheld Ogier le Danois. Quatre fils Aymon (fol. 155-206), ook bekend onder de naam Le livre de Renault de Montauban of in het Nederlands De vier heemskinderen, had de vete tussen de vier kinderen van Aymon en Karel de Grote als thema. Daarna waren Pontus et Sidoine (fol. 207-226) en het bekende Guy de Warwick (fol. 227-272) te lezen. De verhalencyclus werd afgesloten met Le Chevalier au Cygne (fol. 273-292), ook bekend als de Zwaanridder.51 Na deze historische verhalen over helden en hun nobele daden waarmee Margaretha zich in haar vrije tijd zou kunnen amuseren, volgden in het tweede deel van het Shrewsburyboek met name didactische werken waarin ridderlijkheid, bestuur en oorlogvoering gethematiseerd werden. Eerst waren twee bekende tractaten te lezen. L’arbre des batailles (fol. 293-325), geschreven door Honoré Bonet aan het einde van de veertiende eeuw, bevatte een uiteenzetting van theorieën over oorlogvoering en oorlogsrecht en gold daarmee als een van de eerste pogingen een juridisch kader voor het voeren van oorlogen te geven.52 Het andere beroemde werk was Le livre de politique van Henri de Gauchi (fol. 327-361), een Franse vertaling van de dominante klassieker De regimine principum van Giles van Rome. In het tractaat gaf Giles van Rome uitgebreid advies over het besturen van een land door een vorst.53 Hierna volgde een kroniek in prosa van de mythische Aubert, Chroniques de Normandie (fol. 363-401), die de geschiedenis van Normandië tot het jaar 1217 vertelde.54 Voordat een derde tractaat aan bod kwam, was de ballade Bréviaire des nobles (fol. 403-404) van Alain Chartier te lezen, een instructie aan edelen over de aard van adellijkheid aan de hand van twaalf deugden, waar later detailleerd op in zal worden gegaan.55 Het derde tractaat en tevens een na laatste werk was Le livre des fais d’armes et de chevalerie (fol. 405-438) van Christine de Pizan, waar eveneens later uitgebreid op in zal worden gegaan.56 Het laatste werk in het Shrewsburyboek waren de Statuten van de Orde van de Kousenband (fol. 439-440). Talbot maakte deel uit van de fameuze ‘Order

49 H.L.D. Ward, Catalogue of romances in the department of manuscripts in the British Musuem. Volume I (fotolithografische nadruk 1961; Londen 1883) 129-130; Hedeman, ‘Collecting images’, 105. 50 Conlon, Simon de Puille, 11, 37, 42; Warner en Gilson ed., British Musuem, 177; McKendrick, Lowden en Doyle ed., Royal manuscripts, 401; Ward, Catalogue of romances, 598-599, 616, 627. 51 Warner en Gilson ed., British Museum, 177-178; Ward, Catalogue of romances, 469-471, 606-607, 622, 708. 52 Warner en Gilson ed., British Museum, 178; Taylor, ‘The treatise cycle’, 136. 53 Warner en Gilson ed., British Museum, 178; Taylor, ‘The treatise cycle’, 135-136. 54 Warner en Gilson ed., British Musuem, 178. 55 A. Naber en R.E.V. Stuip, ‘Proza en verzen in de vijftiende eeuw’ in: R.E.V. Stuip ed., Franse teksten uit de Middeleeuwen (Muiderberg 1991) 203-218, aldaar 203; Warner en Gilson ed., British Museum, 178. 56 Warner en Gilson ed., British Museum, 178.

15 of the Garter’ – iets wat al in de representatie van de opperbevelhebber naar voren kwam – en liet de statuten waarschijnlijk daarom in het convoluut opnemen.57

2.2 Voor wie was het geschenk? De historiografische discussie over het Shrewsburyboek

Het Shrewsburyboek was een manuscript vol met Franse mythen, ‘geschiedenis’ en tractaten en werd in opdracht van de trouwe en meedogenloze opperbevelhebber Talbot samengesteld en geproduceerd, zo hebben we in het voorgaande gezien. Laten we ons nu wenden tot de eigenlijke ontvanger van het manuscript. Zoals vermeld is daar onder historici geen eensgezindheid over. Deze discussie werd in gang gezet door de kunsthistorica Catherine Reynolds. In een lezing in de zomer van 1989, die later als artikel werd gepubliceerd, stelde zij dat ‘[a] shortage of time may have led Talbot to adapt a collection already being prepared for himself’.58 Deze haast zou vooral in de decoratie terug te zien zijn. De eerste bladzijde van iedere tekst in het manuscript werd gekenmerkt door een grote miniatuur, zo breed als de twee tekstkolommen, waarbij de tekst en afbeelding werden omringd door een rijkelijke decoratie met bloempatronen. Op de meeste van deze bladzijden was onderaan een banier van het wapen van Talbot te zien en rechts een heraut met een tabberd van Talbots wapen en in zijn hand een banier van het wapen van Margaretha van Anjou (zie afbeelding 6). Reynolds merkte op dat zes van de dertien keer een andere decoratie te zien is; bij drie bladzijden waren wel de aanzetten tot de voornoemde heraldieke elementen te zien, maar niet verder uitgewerkt en bij de drie andere bladzijden waren helemaal geen heraldieke elementen te ontdekken (zie afbeelding 7 en 8). Dit gebrek aan uniformiteit zou te wijten zijn aan de haastige totstandkoming van het manuscript. Talbot zou slechts tien maanden de tijd hebben gehad om een geschenk voor de toekomstige koningin te laten maken en hoewel prachtig versierd metaalwerk als huwelijksgift meer voor de hand had gelegen, zou er in Rouen geen metaalwerker voor hem beschikbaar zijn geweest, waardoor Talbot zijn toevlucht had moeten nemen tot geschreven teksten die al in zijn bezit waren, om deze te laten omvormen tot wat nu bekend staat als het Shrewsburyboek.59 Reynolds heeft gelijk wat betreft de decoratieve marges: op de drie folio’s die zij noemt zijn inderdaad de aanzetten te zien van wat later banieren hadden kunnen worden. Toch wil dit mijns inziens niet zeggen dat de verschillende titelbladen niet meer eender zijn. In de marges is namelijk steeds – afgezien van de mogelijke afwezigheid van heraldieke elementen – dezelfde decoratie te zien van blaadjes en bloemen, met name margrieten, waarbij steeds dezelfde kleuren terugkomen. Een eenheid wordt nog meer gecreëerd, doordat de mise-en-page van de titelbladen identiek is; bovenaan de bladzijde staat een paginabrede miniatuur waaronder de tekst, in twee kolommen verdeeld, begint, het geheel omrand door een lichtrood met blauw kader.60 Daarbij kan uit de versiering in de marges waar Reynolds zoveel aan hecht ook het tegendeel van

57 Warner en Gilson ed., British Museum, 179. 58 Reynolds, ‘The Shrewsbury book’, 109. 59 Ibid., 109-111. 60 De enige uitzondering is het begin van Ogier le Danois, omdat de miniatuur op het titelblad slechts zo breed als de linkerkolom is. De overige decoratie is wel hetzelfde als bij de andere titelbladen, zodat ook hier niet echt van een grote afwijking sprake lijkt te zijn.

16 haar these worden opgemaakt. In de decoratieve marges zijn overdadig veel margrieten te zien, een duidelijke verwijzing naar Margaretha van Anjou. Hoewel Talbots tweede echtgenote dezelfde voornaam droeg, moet dit niet als aanvullend argument worden gezien op Reynolds’ stelling dat het manuscript in eerste instantie voor Talbot en mogelijk zijn vrouw Margaretha Beauchamp was bedoeld. De wapens van Talbot en Margaretha van Anjou worden immer samen afgebeeld, waardoor steeds in herinnering wordt gebracht dat het manuscript een geschenk van Talbot aan Margaretha was. De decoratieve margrieten lijken dan ook vooral voor Margaretha van Anjou te zijn bedoeld. Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat Reynolds’ bijkomende argument dat Talbot geen edelsmid kon vinden erg onwaarschijnlijk lijkt. In zo’n cultureel centrum als Rouen zou een van de belangrijkste Engelse edelen in de tien maanden tussen de verloving en Margaretha’s overtocht wel een beschikbare metaalbewerker moeten kunnen vinden. Een manuscript was daarbij ook geen ongebruikelijke keuze; een rijk geïllustreerd boek gold als een waardevol bezit en daarmee als gepast geschenk ter gelegenheid van een huwelijk.61 Reynolds overtuigt met haar kunsthistorische analyse niet geheel. Wel kunnen we uit haar bevindingen meenemen dat gezien een aantal oneffenheden in de decoratie en de beperkte tijd er waarschijnlijk veel haast was bij de totstandkoming van het manuscript en – belangrijker – dat het niet verzelfsprekend is om Margaretha van Anjou als ontvanger van het Shrewsburyboek te zien. Met dit laatste gegeven ging de letterkundige Michel-André Bossy verder. Aan de hand van een analyse van de inhoud en structuur van het Shrewsburyboek stelde hij vast dat het manuscript vooral voor de toekomstige zoon van Margaretha en Hendrik bedoeld was. De heldenverhalen en met name het verhaal over het leven van Alexander de Grote zouden voor een jong kind aansprekend zijn en zeer geschikt voor een jonge prins, aldus Bossy. Van een middeleeuwse koningin werd aangenomen dat ze haar kind(eren) leerde lezen en Talbot verwachtte waarschijnlijk dat Margaretha haar toekomstige zoon uit het door hem geschonken manuscript zou voorlezen. Niet alleen zou dan zijn interesse in helden als Alexander de Grote en Karel de Grote en daarmee zijn nobele ambities groeien, maar ook zou de toekomstige koning Frans leren, een taal die hij als vorst van de dubbelmonarchie zou moeten beheersen.62 Het Shrewsburyboek bevatte daarnaast verschillende militaire tractaten, waarmee de toekomstige koning zijn militaire kennis kon uitbreiden. Het werk Aspremont was zelfs een educatief boek bij uitstek, omdat het handelde over coalitiestrategieën tussen grote legers.63 Deze argumentatie is echter niet zonder haken of ogen. Voor Margaretha werd namelijk een erg actieve rol in een nogal omslachtige procedure weggelegd. Van haar werd verwacht dat ze de verschillende teksten (tezamen bijna negenhonderd bladzijden) grondig las en de inhoud ervan vervolgens doorgaf aan haar zoon. Deze methode is niet alleen nodeloos ingewikkeld, maar lijkt mij bovenal irreëel: een koningin leerde haar kind(eren) lezen en mogelijk schrijven, maar dat betekende niet dat zij uitgebreid onderricht gaf over bijvoorbeeld militaire zaken. Daarenboven lijkt het argument van Bossy niet aan te sluiten bij de intentie die hij aan Talbot toeschreef. Wanneer de militaire situatie van Engeland in Frankrijk zo slecht was, waarom zou er

61 Mahoney, ‘Courtly presentation’, 97; Bossy, ‘Arms and the bride’, 237. 62 Bossy, ‘Arms and the bride’, 246-247. 63 Ibid., 249, 269.

17 dan gewacht moeten worden op een toekomstige koning? Voordat de troonopvolger geboren en getogen zou zijn, zouden er zo twintig jaar verstreken zijn, en zeker Talbot zou gezien de militaire verliezen geweten hebben dat die periode te lang was om te wachten met verder ingrijpen. Tevens lijkt het meer voor de hand te liggen dat, indien Talbot wel een dergelijk manuscript aan de troonopvolger had willen geven, hij zo’n gift bij de geboorte van de erfopvolger had gegeven of wanneer deze oud genoeg was om zelf uit het boek te lezen of erover onderwezen te worden.64 Het is dus onwaarschijnlijk dat het Shrewsburyboek een gerecupereerd geschenk van Talbot of een voor Margaretha’s toekomstige zoon bedoeld leerboek was. Er valt juist veel meer ervoor te zeggen dat het manuscript voor Margaretha zelf bedoeld was en wel om van haar een ‘adviseur’ te maken. Rond 1445 was het intussen duidelijk geworden dat de jongvolwassen Hendrik VI niet de bestuurlijke en vooral militaire talenten van zijn vader had geërfd. Vanaf het begin van de jaren ‘1440 werd hij daarom omringd door adviseurs uit de regeerperiode van Hendrik V in de hoop de koning wat meer van deze kwaliteiten bij te brengen: ‘The maturing Henry was showing little evidence of sharing any aspect of his father’s warrior persona, and in attempting to make Henry a partner in his military policies Gloucester [de oom van Hendrik VI] was also doubtless motivated by the gradual worrying realization that Henry VI was nothing like Henry V. Nor was Henry showing signs of becoming so, despite the fact that Humphrey [van Gloucester] had filled his household with men, like Walter Hungerford, who had been close to Henry V and could be relied on to provide regular reiterations of his spectacular achievements and the necessity for Henry VI to imitate these.’65 De overtuiging dat ‘the young king needed to adopt a recognizable proportion of his father’s qualities and bearing in order to make a success of kingship’ zou bijvoorbeeld achter het schrijven van de Vita Henrici Quinti eind jaren ‘1430 liggen, maar ook de stimulans voor John Lydgates Life of St Edmund hebben gevormd.66 Wanneer een dichter als Lydgate, die werkzaam was aan het Engelse hof, op de hoogte was van de bezorgdheid rondom de bestuurlijke kwaliteiten van de koning, dan is het goed denkbaar dat Jan Talbot hier eveneens weet van had. In de loop van de jaren ‘1440 versterkte het idee dat Hendrik VI zich niet als een ware volwassen, mannelijke koning gedroeg en werd deze opvatting in toenemende mate in verband gebracht met het militaire falen in Frankrijk. De historica Katherine Lewis beschrijft het fundamentele probleem van het koningschap van Hendrik VI op dat moment dan ook als ‘a lack of mature masculinity, especially because this had rendered him unable to take decisive action in France’.67 Het is daarom goed mogelijk dat Talbot de tactiek van een van Hendriks regenten Humphrey van Gloucester volgde en Margaretha – die tenslotte in Hendriks nabije omgeving zou gaan verblijven – wat militaire en bestuurlijke kennis wilde bijbrengen door haar het Shrewsburyboek te schenken. Door Margaretha kennis

64 Zo is Fais d’armes door Christine de Pizan in opdracht van Jan zonder Vrees voor de Franse troonopvolger Louis de Guyenne geschreven, opdat de jongen meer kennis van militair leiderschap zou krijgen; Charity Cannon Willard, ‘Introduction’ in: Sumner Willard en Charity Cannon Willard ed., Christine de Pizan. The book of deeds of arms and of chivalry (Pennsylvania 1999) 1-9, aldaar 3-5. 65 Katherine J. Lewis, Kingship and masculinity in late medieval England (Londen en New York 2013) 150- 151. 66 Ibid., 151. 67 Ibid., 162.

18 over onder andere militaire zaken bij te brengen, zou zij die aan Hendrik kunnen overgeven en de koning kunnen adviseren, in de hoop dat hij dan wel juiste besluiten kon nemen. Maar laat Talbot dan ook de nadruk leggen op de militaire tractaten in zijn Shrewsburyboek? Laten we hiervoor deels de analyse van de kunsthistorica Karen Fresco volgen. Fresco neemt een op het eerste gezicht ongebruikelijke beginvraag: wat valt op wanneer je door het manuscript bladert? Dit lijkt geen evident begin van een onderzoek, maar komt wel overeen met de wijze waarop Margaretha waarschijnlijk voor het eerst de inhoud van het boek leerde kennen. Door een boek bladeren is karakteristiek voor een eerste kennismaking en door de omvang van het Shrewsburyboek – in totaal 440 folio’s – is de decoratie een belangrijke component om een algemene indruk te krijgen. Fresco valt het daarbij op – en het is niet onaannemelijk dat Margaretha dit evenzeer opmerkte – dat de twee verhalen Roman d’Alexandre en Pontus in verhouding veel miniaturen bevatten, respectievelijk 81 en 35, en dat de presentatiescène en de frontispice van Fais d’armes vrij eender zijn (zie afbeelding 3 en 9). Net als bij de presentatiescène knielt Talbot voor de koning, die op zijn troon zit en zijn aan weerszijden toeschouwers te zien. De koning geeft Talbot een zwaard, wat verwijst naar Talbots benoeming tot opperbevelhebber van Frankrijk. Aan de hand van deze twee bevindingen stelt Fresco dat Roman d’Alexandre, Pontus en met name Fais d’armes de drie belangrijkste teksten in het Shrewsburyboek zijn en dat laatstnoemde tractaat zowel qua inhoud als versiering samen met Bréviaire des nobles moet worden gezien.68 In het vervolg wil ik verdergaan op Fresco’s analyse, waarbij de nadruk zal worden gelegd op de inhoud van Fais d’armes, die ik in lijn met Fresco zie als het centrale werk in het Shrewsburyboek, om vervolgens Bréviaire des nobles in het verlengde te plaatsen. Fresco heeft gelijk dat decoratie en tekst samen gezien moeten worden en daarom wil ik juist meer aandacht voor de tekst van de twee voornoemde geschriften hebben. Aan de hand van de inhoud van deze teksten zal ik duidelijk maken dat het manuscript een karakteristieke samenstelling van verschillende werken is. Juist het militaire tractaat Fais d’armes versterkt het idee dat het Shrewsburyboek speciaal voor de toekomstige koningin was samengesteld en wel in de hoop dat zij haar echtgenoot Hendrik VI in belangrijke zaken zou kunnen adviseren.

2.3 Interpretatie van de belangrijkste werken uit het Shrewsburyboek

2.3.1 Fais d’armes, een praktische handleiding Welke ideeën over de politieke rol van Margaretha zijn in de centrale teksten van het Shrewsburyboek terug te vinden? Allereerst – het moet gezegd – staan er geen concrete aanwijzingen voor het handelen van een koningin in. Nergens is iets te lezen als ‘een vorstin moet X doen in situatie Y’, maar dat wil niet zeggen dat er geen opvattingen over haar mogelijke politieke invloed in de geschriften vervat liggen. Wanneer we ons richten op Fais d’armes komen daarin verschillende ideeën en aanzetten terug over hoe een koningin als Margaretha zich zou kunnen of moeten gedragen.

68 Karen Fresco, ‘Christine de Pizan’s Livre de fais d’armes et de chevalerie and the coherence of BL Ms. Royal 15 E. vi’ in: Karen Fresco en Anne D. Hedeman ed., Collections in context. The organization of knowledge and community in Europe (Columbus 2011) 151-172, aldaar 151, 157, 167.

19 Het militaire tractaat Fais d’armes neemt een centrale plaats in het Shrewsburyboek in. Le livre des fais d’armes et de chevalerie werd rond 1410 door Christine de Pizan geschreven, zeer waarschijnlijk in opdracht van Jan zonder Vrees voor de Franse troonopvolger Lodewijk van Guyenne (1397-1415). Jan zonder Vrees verbleef rond die periode in Parijs als koninklijk privaatdocent voor de jonge Lodewijk en zag als goed militair leider de noodzaak in om de troonopvolger op militair gebied gedegen te onderrichten. De Pizan was destijds als schrijfster werkzaam aan het hof van de Franse koning Karel VI. Ze was daarvoor een bekwame kandidate door haar ervaring met het schrijven over thema’s als ridderlijkheid en oorlog. Zo had ze onder andere Epître d’Otheá geschreven over de morele opvoeding van een jonge ridder en deze onderwerpen werden door haar ook behandeld in het tweede deel van de biografie over Karel V, waarin De Pizan vaststelde dat zijn intelligentie belangrijker was geweest in de strijd dan zijn fysieke dapperheid.69 Het didactische tractaat Fais d’armes bevatte vier delen, waarin verschillende thema’s met betrekking tot oorlogvoering werden besproken.70 In het eerste gedeelte werd vrijwel direct het belangrijkste thema van het werk geïntroduceerd, namelijk ‘whether wars and battles, deeds of arms and of chivalry (…) are to be considered just matters or not.’71 Een oorlog zou volgens De Pizan rechtvaardig zijn, en daarmee toegestaan door God, wanneer hij vanwege een rechtvaardige zaak werd gevoerd en tot een goed einde werd gebracht. Zo kon een koning oorlog voeren ter behoud van de wet en rechtvaardigheid in het algemeen of om een vete tussen verschillende edelen te beslechten. Om zich er van te vergewissen geen onrechtvaardige oorlog te beginnen, deed een vorst er goed aan een raad van wijze mannen bijeen te laten komen en de kwestie voor te leggen, opdat kon worden vastgesteld of de strijd rechtvaardig was.72 Uit het betoog over rechtvaardige oorlogen kwam een bepaalde rol voor de vorst en de vorstin naar voren. Een vorst moest boven de verschillende partijen staan, veten tussen edelen beslechten en beslissen over het beginnen van een oorlog, waarbij hij het advies van een raad van wijze oude mannen in acht moest nemen. Wanneer een koning niet aanwezig was, moest een koningin deze taak van hem overnemen, en het was daarnaast niet ondenkelijk dat zij haar man, wanneer hij wel aanwezig was, moest bijstaan bij zijn belangrijke taak en hem mogelijk moest bijsturen wanneer hij zijn plichten niet nakwam of niet naar de raad van zijn adviseurs luisterde. Deze actievere politieke rol voor een koningin vloeide voort uit het traditionele Esther-topos, waarbij aan een vorstin een bemiddelende positie wordt toegekend in navolging van de Bijbelse koningin Esther, die succesvol het lot van haar volk bij koning Ahasveros bepleitte.73 De Pizan was dit idee niet onbekend: ‘And so this lady [een koningin] will be, by pure, mild and holy charity, an advocate and mediator between the prince her husband (or her child if she is a widow) and her people.’74 Specifiek over het adviseren van haar

69 Willard, ‘Introduction’, 1-4. 70 Voor deze studie heb ik gebruik gemaakt van de editie van Sumner Willard en Charity Cannon Willard, omdat zij bij hun vertaling de tekst in het Shrewsburyboek als uitgangspunt hebben genomen, waar bij onduidelijkheden twee versies in andere manuscripten ter aanvulling gebruikt zijn. De tekst van hun editie komt dus zo dicht mogelijk bij het origineel; Sumner Willard en Charity Cannon Willard ed., Christine de Pizan. The book of deeds of arms and of chivalry (Pennsylvania 1999). 71 Ibid., 14. 72 Ibid., 14-18. 73 Huneycutt, ‘Intercession’, 127-130. 74 Christine de Pizan, The treasure of the city of ladies. Or the book of the three virtues (Londen 2003) 21.

20 echtgenoot in geval van een op handen zijnde oorlog schreef De Pizan over een koningin: ‘She will ponder long and hard whether she can do something (always preserving the honour of her husband) to prevent this war. In this cause she will wish to work and labour carefully, calling God to her aid, and by good counsel she will do whatever she can do to find a way of peace.’75 Het moge duidelijk zijn dat De Pizan van een koningin een pacifistische instelling verlangt, iets wat van een vorst niet te verwachten zou zijn: ‘O God, how many great blessings in the world have often been caused by queens and princesses making peace between enemies, between princes and barons and between the rebellious people and their lords!’76 De Pizan stelde dus niet alleen dat een koningin een actieve politieke rol kon spelen door als plaatsvervanger op te treden of een bemiddelende rol tussen de koning en zijn volk op zich te nemen, maar dat zij daarnaast ervoor moest zorgen dat er geen oorlogen door de vorst werden begonnen en dat de vrede bewaard werd. Vooral dat laatste was specifiek voor Margaretha van belang, omdat Engeland en Frankrijk al een eeuw met elkaar in oorlog waren en zij door met de Engelse koning te trouwen een verzoenende rol op zich nam. De positie die De Pizan voor de vorstin voorzag was daarnaast niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat regentes in Frankrijk in de late middeleeuwen een gebruikelijk verschijnsel waren. Zo waren Margaretha’s grootmoeder Yolande van Aragon en moeder Isabella van Lorraine regente van respectievelijk het graafschap Provence en de domeinen van René van Anjou, en in de tijd dat De Pizan The treasure of the city of ladies schreef regeerde Isabella van Beijeren als regente voor haar geesteszieke echtgenoot, de Franse koning Karel VI.77 Het is dus aannemelijk dat De Pizan deze actieve politieke rol bij het schrijven van haar werken in het achterhoofd hield. Nog belangrijker, het is zeer denkbaar dat Margaretha door haar achtergrond waarschijnlijk politieke invloed voor zichzelf zag weggelegd en bij de beschrijvingen van De Pizan hoe een vorst het beste kon handelen niet alleen aan een koning, maar ook aan een koningin in de rol van regente dacht, en dus aan haarzelf. De aanwijzingen die De Pizan geeft zouden Margaretha juist hebben aangesproken, omdat ze die mogelijk later als koningin zou kunnen toepassen. Het eerste wat opvalt aan de inhoud en opzet van Fais d’armes is de hoeveelheid praktische informatie en aanwijzingen die met name het eerste en tweede deel bevatten. We hebben al gezien hoe De Pizan benadrukte dat een vorst eerst een raad van adviseurs moest raadplegen alvorens daadwerkelijk een oorlog te beginnen. De schrijfster gaf haar lezer echter nog veel meer instructies mee. Zo beschreef ze welke soldaten het beste aan te nemen zijn, namelijk die met ervaring en uit gematigde klimaten.78 Ook vertelde De Pizan dat tijdens een veldslag de opstelling van soldaten op de juiste plaats in een veld of gebied van cruciaal belang was; het leger moest zich op een zo hoog mogelijk gelegen plaats in slagorde stellen en de zon en de wind in de rug hebben, zodat de zon in de ogen van de vijand scheen en de vijand wind tegen had. Een vijandig leger kon daarnaast beter niet geheel omsingeld worden, aldus De Pizan. De

75 De Pizan, Treasure, 22. 76 Ibid., 24. 77 Patricia-Ann Lee, ‘Reflections of power: Margaret of Anjou and the dark side of queenship’, in: Renaissance Quarterly 39 (1986) 183-217, aldaar 189. 78 Willard en Willard ed., Christine de Pizan, 36.

21 soldaten zouden uit angst zeer agressief kunnen worden; het was beter om ze een vluchtroute te bieden om ze vervolgens in een hinderlaag te lokken.79 De Pizan gaf verder uitgebreide instructies met betrekking tot het welzijn van de soldaten. Om een goede gezondheid te behouden raadde De Pizan aan een kamp op te zetten op een plaats die niet te vochtig was en waar er bomen voor schaduw waren.80 Vrij gedetailleerd was ook haar instructie om altijd toegang tot water en voldoende voedselvoorraden in geval van een belegering te hebben. Niet alleen raadde De Pizan aan bijvoorbeeld meel, wijn, kool en peper op voorraad te hebben, ook vertelde ze dat voldoende voedsel en vrijwel dagelijks vlees haar onontbeerlijk voor een goede gezondheid en sfeer onder de soldaten leek.81 Daarnaast moest het gebied gefortificeerd worden. De Pizan gaf nauwgezette instructies: ‘… if the army must remain for long in one place to await a great enemy host, the spot must be fortified with very good ditches, twelve feet wide and nine feet deep, or thirteen if the earth taken from the ditches is nearby, and they should be rigid and strong on the sides to be protected from the enemy, with stakes and other encumbering object placed there. (…) In order to do this, the good commander should assign experienced men-at-arms with weapons to guard the workers while the fortifications are in progress. To accomplish all this the wise commander wil have provided the proper tools: iron shovels, rakes, pickaxes, saws, axes with augers, and the sort of metal tools needed to build lodgings and set up the tents and pavilions required, and also workmen who know how to do these things.’82 Al met al was De Pizans uiteenzetting zeer gedetailleerd: er stonden veel instructies in met betrekking tot het welzijn van de soldaten, over goede voeding, voldoende salaris en een gezonde verblijfplaats. Daarnaast legde De Pizan de nadruk op het aanstellen van goede leiders en soldaten uitgaand van ervaring en niet zozeer op basis van afkomst. Nog meer, dit werk zelf leek een praktische handleiding te zijn voor eenieder met voldoende vaardigheden en ervaring die desondanks niet in de militaire wetenschap is ingewijd, zoals een koningin. Vooral bij het laatste citaat kwam dit duidelijk naar voren: bij wijze van spreken zou elkeen met het boek in de hand correcte aanwijzingen kunnen geven, in dit geval bij de fortificering over welk gereedschap en welke mensen waar nodig zijn, en kunnen toezien dat de te graven greppels diep en breed genoeg zijn. Aan de hand van Fais d’armes kon bij nog meer aspecten worden gecontroleerd of het werk van de bevelhebber en zijn soldaten goed werd uitgevoerd; De Pizan gaf tenslotte ook nauwgezet aanwijzingen over de bouw van forten, de benodigde hoeveelheid voedsel tijdens een belegering en wat dies meer zij. Dat betekent dat de veronderstelling van De Pizan in Fais d’armes – ervaring en kennis van militaire zaken zijn belangrijker dan enkel afkomst – volgens dezelfde gedachtegang op Margaretha kon worden toegepast. Kennis en ervaring kon eenieder bereiken en samen met het idee van de ‘vrouwelijke geleerde’ betekende dit dat Margaretha kennis aan de hand van de instructies en beschrijvingen van De Pizan kon opdoen om deze vervolgens in de praktijk toe te passen. Een vrij actieve rol werd hiermee voor Margaretha voorzien; er werd in ieder geval niet uitgesloten dat zij ooit een rol in militaire of bestuurlijke zaken ging spelen. Of het nu ging om advies wel of

79 Willard en Willard ed., Christine de Pizan, 64, 74-75. 80 Ibid., 43. 81 Ibid., 39-40, 107-110. 82 Ibid., 41-42.

22 geen rechtvaardige oorlog te beginnen, het voorbereiden van een kasteel of stad op een aanstaande belegering, het geven van aanwijzingen van het graven van greppels om een legerkamp of het aanvoeren van een leger dat ten strijde trok: Margaretha zou aan de hand van Fais d’armes de benodigde kennis hierover kunnen opdoen. Hierdoor lijkt het mij dan ook niet onrealistisch om te stellen dat Fais d’armes voor Margaretha een zeer geschikt werk ter inleiding op de militaire kunde was. Als koningin kon zij lezen en was zij gewend om het hoofd van haar huishouding te zijn, waardoor het geven van leiding – in dit geval aan de hand van een geschreven werk – haar niet ongewoon was. Het is evenmin onaannemelijk dat Talbot bij het geven van de opdracht om dit manuscript in het Shrewsburyboek op te nemen deze gedachte in zijn achterhoofd hield. Tenslotte is het goed mogelijk dat hij geweten heeft dat Lodewijk van Guyenne aan de hand van dit werk snel militaire kennis had opgedaan en in de jaren voor zijn vroegtijdige dood de hertog van Bourgondië had vergezeld op verschillende militaire missies en zich stilaan begon te tonen als een grote militaire belofte.83 Fais d’armes zou voor Margaretha daarmee eveneens een handige en succesvolle instructie zijn geweest om snel haar kennis over militaire zaken te vergroten, wat Talbot, gezien de rampzalige toestand van de Engelse strijd in Frankrijk en de slechte militaire leiding van Hendrik VI, met de keuze van dit werk in het manuscript voor Margaretha waarschijnlijk ook wilde bewerkstelligen. Een tweede aspect waaruit valt op te maken dat Fais d’armes als geschikte lectuur voor Margaretha werd gezien en het werk doelbewust in een voor haar samengesteld manuscript werd opgenomen, is het idee van een vrouwelijke geleerde. Dat begint al met de schrijfster zelf, Christine de Pizan. Uit geschriften van haar weten we dat ze zich erg bewust was van de moeilijkheid van haar rol als vrouwelijk auteur in een tijd dat vrouwen universeel werden gezien als intellectueel en moreel inferieur aan mannen. De Pizan presenteerde zichzelf als schrijfster – wat voor een vrouw destijds als bijzonder gold – en noemde expliciet haar naam in haar eigen werken.84 In Fais d’armes gaat De Pizan in de proloog zelfs in op haar kwaliteiten. Ze excuseert zich zo stoutmoedig te zijn een dergelijk onderwerp aan te snijden. Maar, zegt de schrijfster: ‘I have not been inspired by arrogance or foolish presumption, but rather by true affection and a genuine desire for the welfare of noble men engaging in the profession of arms.’85 De Pizans expliciete ontkenning onkundig of hooghartig te zijn is in deze context van belang, omdat ze de lezer erop wijst dat ook een vrouw met kennis van zaken over militaire aangelegenheden kan spreken, schrijven en nadenken. Ferm zegt ze: ‘… so let it not be held against me if I, as a woman, take it upon myself to treat of military matters.’86 Het idee van de vrouw als geleerde wordt nog versterkt, doordat De Pizan de Romeinse godin Minerva aanroept. Minerva is de godin van de oorlog, maar in tegenstelling tot Mars staat zij voor de met beheersing, verstand en strategisch inzicht gevoerde strijd. Zij zou het ijzersmeden en het smeden van wapens hebben uitgevonden. Als godin van de beheerst gevoerde oorlog is ze ook de godin van de vrede. Daarnaast verleent de godin bijstand aan helden die intelligentie en doorzettingsvermogen tonen en is ze de godin van wijsheid, beschaving en kunst. Bovendien werd Minerva in de

83 Willard, ‘Introduction’, 6. 84 Mahoney, ‘Courtly presentation’, 107. 85 Willard en Willard ed., Christine de Pizan, 12. 86 Ibid., 12.

23 middeleeuwen vaak als heidense tegenhanger van de heilige maagd Maria gezien.87 De identificering met Minerva is niet onlogisch: als godin van de beheerst gevoerde strijd belichaamt ze het ideaal dat door De Pizan wordt beschreven, namelijk op basis van kennis en militaire strategie een strijd voeren in plaats van enkel bruut geweld te gebruiken. Tevens staat ze bekend om haar wijsheid en is de godin afkomstig uit dezelfde regio als De Pizan. Lovend schrijft ze: ‘O Minerva! goddess of arms and of chivalry, who, by understanding beyond that of other women, did find and initiate among the other noble arts and sciences the custom of forging iron and steel armaments (…) – helmets, shields and protective covering having come first from you – you instituted and gave directions for drawing up a battle order, how to begin an assault and to engage in proper combat. (…) and I in no way appear to be against the nation from which you came, the country beyond the Alps that is now called Apulia and Calabria in Italy, where you were born, let me say that like you I am an Italian women.’88 De vereenzelviging van De Pizan met Minerva kan nog verder worden doorgetrokken aan de hand van wat Michel-André Bossy ‘woman-to-woman-exchange’ noemt.89 Niet alleen zou Minerva raadgeven aan De Pizan, maar De Pizan zou op haar beurt Margaretha adviseren. Margaretha zou zich namelijk op meerdere punten met de schrijfster, maar ook met Minerva zelf kunnen identificeren. Margaretha’s familie was eveneens verbonden met de regio’s Apulië en Calabrië, en bovenal kreeg Margaretha vanaf het begin van het tractaat het idee mee dat ook zij als vrouw en koningin een kenner van militaire zaken kan zijn. Minerva was tenslotte door haar uitvinding ijzer te smeden de eerste die wapens van ijzer kon vervaardigen en daarnaast vertegenwoordigde de godin het idee dat juist door militaire strategie en kunde een oorlog beslecht kon worden. Christine de Pizan schreef zelfs een uitgebreid militair tractaat. Waarom zou Margaretha van Anjou dan niet over dezelfde kennis kunnen beschikken? Net als Christine de Pizan, maar vooral ook Minerva zou Margaretha als wijze vrouw over militaire strategieën kunnen spreken en adviseren en aan hand van haar kennis een oorlog, in dit geval de Engelse strijd in Frankrijk, kunnen voeren. Dat vrouwen van hoge afkomst zelfs over militaire kennis zouden moeten beschikken meende De Pizan ook in The treasure of the city of ladies – een tractaat met instructies hoe vrouwen van verschillende standen zich het beste konden gedragen. Ze beschreef hoe adellijke vrouwen bij afwezigheid van hun echtgenoot het bestuur over het domein moesten overnemen, waarbij een adellijke vrouw net als een goed koning niet alleen regeerde: ‘She ought to work with her husband’s counsellors in all her undertakings and listen to the judgement of the wise old men.’90 Een goede vrouw zou het ‘hart van een man’ moeten krijgen, wat volgens De Pizan bijvoorbeeld inhield: ‘she ought to know how to use weapons and be familiar with everything that pertains them, so that she may be ready to command her men if the need rises. She should know how to launch an attack or

87 Lemma ‘Athena (Lat. Minerva)’ in: Eric M. Moormann en Wilfried Uitterhoeve, Van Achilles tot Zeus. Thema’s uit de klassieke mythologie in literatuur, beeldende kunst en theater (vijfde druk; Nijmegen 1995) 67-71, aldaar 68-70. 88 Willard en Willard ed., Christine de Pizan, 13. 89 Bossy, ‘Arms and the bride’, 250. 90 De Pizan, Treasure, 110.

24 to defend against one, if the situation calls for it. She should take care that her fortresses are well garrisoned.’91 Het is niet te zeggen of Talbot bewust aan deze verregaande identificering heeft gedacht, maar het is wel goed mogelijk dat hij een boek van de bekende Christine de Pizan – waarvan hij wist dat het een goede inleiding op oorlogvoering was – bewust in het Shrewsburyboek liet opnemen, en dat niet alleen vanwege de inhoud, maar eveneens – of misschien nog wel meer – vanwege de schrijfster. Het zou immers tamelijk voor de hand liggen dat Margaretha zich als vrouw op de een of andere manier met de schrijfster zou vereenzelvigen. Er kan daarom geconcludeerd worden dat Fais d’armes wel degelijk voor Margaretha als inleiding op militaire zaken bedoeld was en haar duidelijk maakt dat ze ook kennis over militaire zaken kan, mag en zelfs moet hebben. Dat voor Margaretha een grotere rol dan traditioneel wordt voorzien, kan ook uit Bréviaire des nobles worden afgeleid, dat qua inhoud evengoed passend is voor Margaretha, zoals uit het volgende zal blijken.

2.3.2 Bréviaire des nobles, een poëtische leidraad De ballade Bréviaire des nobles werd in de jaren ‘1420 geschreven door Alain Chartier (ca. 1385-1430), die secretaris en ambassadeur van de Franse troonopvolger en latere koning Karel VII en een zeer productief auteur was. In periode van 1412-1429 schreef Chartier prosa en verzen, zowel in het Frans als in het Latijn. Hoofdthema in zijn werken was meestal een ongelukkige liefde, maar dat was in deze ballade niet het geval. Hoewel het gedicht niet tot de bekendste van Chartiers werken behoorde, was het in de vijftiende en zestiende eeuw zeer succesvol en werd het dan ook in 53 manuscripten overgeleverd. Het gedicht handelde over twaalf deugden, die volgens Chartier de deugden van de ware adel zouden zijn.92 Karen Fresco brengt zoals hierboven is beschreven de werken Bréviaire des nobles en Fais d’armes met elkaar in verband aan de hand van de openingsminiaturen. De kunsthistorica stelt vast dat beide miniaturen door de Talbot-meester zijn vervaardigd. De teksten tellen daarnaast allebei steeds 74 regels per kolom en aangezien Bréviaire des nobles vaker met andere werken van De Pizan in een convoluut is opgenomen, suggereert dit een verbondenheid tussen de twee werken.93 Deze verbinding toont zicht tevens in de miniaturen. Wat is er op de twee frontispicen te zien? Op de openingsminiatuur van Bréviaire des nobles worden Edelheid (‘Noblesce’)94 en de twaalf deugden allegorisch voorgesteld in een open cirkel (zie afbeelding 10). Bij iedere figuur is op een perkamentrol de naam van de deugd te lezen die ze voorstelt. De vrouwen dragen allen felgekleurde jurken met hoge tailles en elegante hoofddeksels. Enkel Soberheid (‘Sobresse’) vormt een uitzondering en is afgebeeld als non. Twee figuren zijn mannelijk: Eer en Liefde.95

91 De Pizan, Treasure, 110. 92 J.C. Laidlaw ed., The poetical works of Alain Chartier (Cambridge 1974) 393; Bossy, ‘Arms and the bride’, 249; Taylor, ‘The treatise cycle’, 137. 93 Fresco, ‘Christine de Pizan’s Livre de fais d’armes’, 164 -165. 94 Als vertaling van ‘Noblesse’ is gekozen voor ‘Edelheid’, omdat het gaat om het adel-zijn en de eigenschappen die daarbij horen. Een term als ‘Nobel’ of archaïsch ‘Nobelheid’ dekt de lading van het begrip mijns inziens niet geheel. 95 ‘Honneur’ is grammaticaal mannelijk, terwijl ‘Amour’ in het Middelfrans meestal vrouwelijk is, net als in dit gedicht.

25 De twaalf deugden werden geïntroduceerd door de allegorische figuur Edelheid. Haar verhaal diende als algemene introductie op de ballade; Edelheid stelde tegen hen te zijn die beweren adellijk te zijn zonder ‘de ware edelheid’ zelf uit te oefenen. Ze nodigde de lezer daarop uit te weten te komen wat de ware edelheid inhield door de ballade als een soort korte handleiding te lezen: ‘Pour entendre comme nobles sont faiz Douze vertuz monstrent cy leur affaire; Doncques qui veult estre noble parfaiz Ses heures die en cestui breviaire.’96 Bréviaire des nobles werd hier bewust als een korte handleiding gepresenteerd die bovendien dagelijks kon worden geraadpleegd, aangezien de ballade alludeerde op het christelijke gebedenboek brevier of breviarium. Het brevier bevatte de belangrijkste gebeden en psalmen voor devote christenen die dagelijks gebeden moesten worden. Fresco merkte hierbij op dat niet alleen de naam en de opzet van een brevier, maar zelfs de ‘leeswijze’ werd overgenomen. In tegenstelling tot een roman waarbij de lezer een plot volgde of een tractaat waarbij men ervoor kon kiezen welke delen wel of niet te lezen, had het Bréviaire des nobles een meer meditatief karakter. De verzen kon de lezer tijdens het reciteren of lezen in zich opnemen en de refreinen hielpen om het belangrijkste te onthouden.97 Het idee van een korte tekst die iedere dag kon worden gelezen, zoals het brevier, werd nog eens herhaald in het rondeau op het einde van de ballade: ‘Vostre mestier recordez, Nobles hommes, en ce livre. Quant vous serez descordez, Vostre mestier recordez. Voz faiz aux moz accordez. Se noblement voulez vivre, Vostre mestier recordez, Nobles hommes, en ce livre.’98 Het Bréviaire des nobles was dus een dagelijks te raadplegen handleiding over de ‘ware edelheid’, maar wat bracht de ballade Margaretha bij? Margaretha zou koningin van Engeland worden, de hoogste edele vrouw van het land, en de beschrijving van adellijke deugden was daarmee ook voor haar van belang, zo zal uit het vervolg blijken. De eerste deugd die werd beschreven was niet zo verwonderlijk Geloof (‘Foy’) of concreter, het geloof in de christelijke God. Alles in de wereld was tenslotte van God gegeven: ‘Dieu tout puissant, de qui Noblesce vient Et don’t descent toute perfeccïon, A tout crëé, tout nourrit, tout soustient Par sa haulte digne provisïon.’99 De ware edele wist dan ook dat hij uit dankbaarheid voor al wat hij ontvangen heeft niet alleen God moest eren en zich dienstbaar moest opstellen, maar dat hij ook het geloof moest behouden, opdat ieder kon leven in rechtvaardigheid: ‘Povre et riche meurt en corrupcïon,

96 Laidlaw ed., The poetical works of Alain Chartier, 395. De geëditeerde tekst is in het Middelfrans en de spelling, grammatica en de gecursiveerde refreinen zijn uit deze editie overgenomen. 97 Fresco, ‘Christine de Pizan’s Livre de fais d’armes’, 168-169. 98 Laidlaw ed., The poetical works of Alain Chartier, 409. 99 Ibid., 396.

26 Noble et commun doivent a Dieu service; Mais les nobles ont exaltacïon Pour Foy garder et pour vivre en justice.’100 Na Geloof volgde Trouw (‘Loyaulté’) in de betekenis van loyaliteit aan een vorst; de hoogste instantie komende na God die geëerd moest worden was immers de koning. Het belangrijkste voor een trouwe edele was dan ook het dienen van de vorst en het beschermen van zijn onderdanen: ‘Qui ces deux poins par cuer retenuz: Servir leur roy et leurs subgez deffendre.’101 Evengoed van belang was de derde deugd, Eer, die werd beschreven als ‘le tresor de Noblesce’ en door iedere edele moest worden gekoesterd, ‘car c’est le bien qui les autres seurmonte’.102 Daarna volgden Gerechtigheid (‘Droitture’), Dapperheid (‘Proesce’) en Liefde, waarbij Chartier – of Edelheid – de lezer als belangrijkste meegaf: ‘Honneste mort plus que vivre en vergoigne’ en ‘Qui n’a Amour et amis, il n’a rien’.103 De ballade vervolgde met verzen over Hoffelijkheid (‘Courtoisie’), Vlijt (‘Diligence’), Netheid (‘Necteté’) en Vrijgevigheid (‘Largesce’). De twee deugden die wat uitgebreider aan bod kwamen op het einde waren Soberheid en Volharding (‘Perserverance’).104 Ofschoon aan Soberheid en Volharding meer regels dan aan andere deugden werden gewijd, leek het niet zo te zijn dat een van de deugden als belangrijkste werd voorgesteld. Wel kon uit de volgorde waarin de verschillende kwaliteiten werden gepresenteerd worden afgeleid dat het geloof in God en trouw aan de koning als gewichtig werden gezien. In eerste instantie leek Bréviaire des nobles daarom weinig met Fais d’armes van doen te hebben. De ballade bevatte welbeschouwd geen praktische aanwijzingen over hoe te handelen, maar wel een poëtische introductie tot de twaalf deugden waar een ware edele over zou moeten beschikken. Toch presenteerde Chartier deugden die in Fais d’armes als belangrijke waarden worden verondersteld. Deugden als loyaliteit aan de koning, dapperheid en eer zijn eenvoudig met de militaire cultuur in verband te brengen, evenals gerechtigheid en volharding, zij het dat deze laatste twee niet zeer voor de hand liggen. Gerechtigheid kreeg van Chartier namelijk een bredere betekenis: ‘Raison, equité, mesure, Loy, Droitture Font les puissances durer; Et honneste nourreture, Par nature, Fait bon cure amesurer Et tout meffait forjurer, Et jurer De garder en son endroit A chascun son loyal droit.’105 Gerechtigheid betekende hier niet enkel rechtvaardigheid, maar verwijst ook naar gelijkheid, redelijkheid en het meten. Het langs de lat leggen van verschillende

100 Laidlaw ed., The poetical works of Alain Chartier, 396. 101 Ibid., 397. 102 Ibid., 397, 398. 103 Ibid., 400-401. 104 Ibid., 408. 105 Ibid., 398-399.

27 beweegredenen en mogelijkheden was een onderwerp dat regelmatig terugkwam, met name in de bespreking van een rechtvaardige oorlog. De Pizan ging uitgebreid in op de oorzaken om zo’n oorlog te beginnen: was daar een legitieme reden voor of schuilt er bijvoorbeeld wraak achter? Een vorst deed er daarom goed aan een raad van adviseurs bijeen te roepen, die in alle redelijkheid kon bepalen of de koning een juiste beslissing nam. In het geval van koning Hendrik VI waren deze adviseurs juist belangrijk, aangezien hij geen krachtig beleid voerde. De nadruk op het afwegen van mogelijkheden en de rol van adviseurs was daarom ook niet zo vreemd, omdat we hiervoor hadden gezien dat Talbot waarschijnlijk voor Margaretha een adviserende en mogelijk zelfs politiek actieve rol zag weggelegd. Tenslotte waren volharding en vlijt in verband te brengen met De Pizans nadruk op ervaring. Doorzettingsvermogen en ijver waren die kwaliteiten die maakten dat een persoon uiteindelijk die ervaring had die nodig is om een goede soldaat of bevelhebber te zijn. Veel militaire ervaring was immers het belangrijkste voor de benoeming van bevelhebber, aldus De Pizan, en militaire kennis kon geleerd worden, bijvoorbeeld door het tractaat van de schrijfster goed te lezen. Bréviaire des nobles toonde qua inhoud dus vergelijkenissen met Fais d’armes, maar was de ballade eveneens voor Margaretha bedoeld? Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord wanneer het aspect van het vrouwelijke wordt beschouwd. De twaalf deugden en Edelheid werden in de openingsminiatuur allegorisch als vrouwen verbeeld. Dit werd weliswaar ingegeven door de grammatica van het Middelfrans, maar dat nam niet weg dat er een duidelijk feminien element in Bréviaire des nobles zat. De deugden die Edelheid aan de lezer voorstelde leken daarbij namelijk voor edelen in het algemeen te gelden; of dat nu heren of dames waren werd verder niet gespecificeerd. Dat impliceerde dat de exemplarische deugden niet enkel voor adellijke mannen bedoeld waren, maar ook op een hoog adellijke vrouw van toepassing konden zijn, zoals Margaretha van Anjou, die zelfs op het punt stond de hoogste adellijke vrouw van Engeland te worden. Bij het reciteren van deze ballade zou zij zich met andere woorden evengoed aangesproken of geïnspireerd kunnen voelen als iedere andere (mannelijke) lezer en zou zij evenzeer deze nobele deugden kunnen nastreven. Zo zou Margaretha bij het lezen van het vers over trouw lezen dat ze trouw aan de koning moet zijn, maar ook haar onderdanen zou moeten beschermen. Dat Margaretha werd meegegeven dat de deugden voor de ware adel ook voor adellijke vrouwen – en dus eveneens voor haar – exemplarisch waren, was belangrijk, omdat zo nogmaals de verbondenheid tussen Bréviaire des nobles en Fais d’armes duidelijk werd en de boodschap die uit het militaire tractaat volgde werd benadrukt. De aanwijzingen en beschrijving die in Fais d’armes werden gegeven, kunnen, wanneer we de gedachtegang van de ballade volgen, ook door Margaretha werden uitgevoerd, omdat de deugden die daarvoor nodig waren ook door een adellijke vrouw als de koningin van Engeland belichaamd konden worden. Kijkend naar de belangrijkste miniaturen en de twee centrale teksten, Fais d’armes en Bréviaire des nobles, kan worden geconcludeerd dat Talbot met zijn keuze voor deze selectie van teksten in het manuscript dat hij aan de toekomstige koningin van Engeland zou overhandigen een onconventionele rol voor Margaretha voorzag, die echter wel bij de omstandigheden aansloot. Door het weinig daadkrachtige bestuur van koning Hendrik VI en de slechte toestand in West-Frankrijk was het zeer waarschijnlijk dat Talbot de aanstaande koningin militaire kennis wilde bijbrengen. Margaretha zou namelijk als adviseur van de koning kunnen optreden en door haar militaire kennis hem

28 ertoe kunnen brengen de juiste besluiten te nemen. Dat zij over die militaire kennis zou kunnen beschikken volgde uit Fais d’armes en in de ballade Bréviaire des nobles was te lezen dat Margaretha als edele vrouw over de gepaste deugden kon beschikken, zodat zij deze actievere politieke rol op zich kon nemen.

29 3. ‘Moost Cristen Princesse, by influence of Grace’. De ceremoniële inkomst van Margaretha van Anjou in Londen

Op 9 april 1445 kwamen Margaretha van Anjou en haar entourage aan in Engeland. Met het Shrewsburyboek zeer waarschijnlijk in haar bagage vervolgde de aanstaande koningin haar tocht richting de Engelse hoofdstad, waar ze op 28 mei plechtig ontvangen werd. Deze ceremoniële inkomst in Londen ter ere van haar kroning – een paar weken voor de intocht had het huwelijk met Hendrik VI al plaatsgevonden – is het tweede geschenk dat in dit onderzoek centraal zal staan.106 Een plechtige inkomst was kort gezegd een paar uur durende ceremonie waarbij een vorst door de burgemeester en de belangrijkste edelen in een stad onthaald werd en vervolgens een geplande route aflegde, waarbij hij verschillende korte tableaus of spektakelstukken te zien kreeg. In tegenstelling tot veel andere ceremonies die binnen een gepriviligeerde kring aan het hof plaatsvonden, was de intocht in een stad voor iedereen en niet slechts de elite toegankelijk.107 Niet alleen kon iedere bewoner van de stad de binnenkomst aanschouwen, ook werkten mensen uit alle lagen van de samenleving mee aan de totstandkoming ervan. Margaretha’s intrede in 1445 werd georganiseerd door het stadsbestuur; de stad kon zich zo van haar beste kant laten zien en zich als bloeiende handelsstad met een rijk cultureel leven profileren.108 Uit het feit dat de vorst een vooraf vastgestelde route aflegde blijkt dat de organisatoren – of dat nu hoge edellieden aan het hof of stadsbestuurders waren – de mogelijkheid hadden om met deze route, en met name met de schouwspelen waarbij werd stilgestaan, een bepaalde boodschap aan de koning of koningin mee te geven. In het geval van de feestelijke inkomst van Margaretha in Londen is dit eveneens het geval, wat ervoor zorgt dat dit geschenk van de stad aan de vorstin zich uitstekend leent voor de centrale kwestie in deze scriptie, de verwachtingen over het politieke handelen van Margaretha. Want wat wilden de schouwspelen aan Margaretha over haar taak als koningin zeggen? Met andere woorden, welke opvattingen over de politieke rol van Margaretha kwamen in de plechtige inkomsten in Londen en Coventry naar voren? Verschillende interpretaties van plechtige intreden zijn er door historici gegeven, zowel politiek als meer religieus van insteek. In het vervolg van dit hoofdstuk zal ik eerst op de verschillende historiografische perspectieven ingaan, om daarna de ideeën over Maria en de daaruit voortvloeiende opvattingen over een koningin te belichten, zodat in de laatste paragraaf de boodschap die aan Margaretha werd uitgedragen in dat licht geïnterpreteerd kan worden. De koningin werd namelijk een ideaal van vrede voorgehouden, waar Margaretha met een actievere politieke rol dan gebruikelijk aan kon bijdragen.

106 Laynesmith, Last medieval queens, 82; Maurer, Margaret of Anjou, 19; 107 Gordon Kipling, Enter the king. Theatre, liturgy, and ritual in the medieval civic triumph (Oxford 1998) 38; Andrew Brown en Graeme Small, Court and civic society in the Burgundian Low Countries c. 1420-1530 (Manchester en New York 2007) 165-166; J.R. Mulryne, ‘Introduction. Ceremony and the iconography of power’ in: J.R. Mulryne, Maria Ines Aliverti en Anna Maria Testaverde ed., Ceremonial entries in early modern Europe. The iconography of power (Farnham en Burlington 2015) 1-13, aldaar 10. 108 Claire Sponsler, The queen’s dumbshows. John Lydgate and the making of early theater (Philadelphia 2014) 129; Katie Normington, Medieval English drama. Performance and spectatorship (Cambridge en Malden 2009) 47-48; Maurer, Margaret of Anjou, 18-19.

30 3.1 ‘The royal entry’ als machtsvertoning en theatraal ritueel

De feestelijke inkomst van een vorst in een laatmiddeleeuwse stad is de afgelopen decennia een geliefd onderwerp onder mediëvisten geweest. Niet alleen is er voldoende bronmateriaal over te vinden, zowel in kronieken, manuscripten als rekeningen, maar ook leent de gebeurtenis zich voor de analyse van verschillende aspecten van het leven in de middeleeuwen als religie, sociale verhoudingen, politiek en stedelijke cultuur. Juist deze verscheidenheid lijkt in de historiografie tot verschillende standpunten geleid te hebben. Terwijl de geschiedschrijvers over de Bourgondische Nederlanden de ‘blijde inkomste’ vooral als machtsvertoning zien, richten Angelsaksische historici zich veeleer op het religieuze aspect van de ‘royal entry’. Laten we met het eerstgenoemde standpunt beginnen. Een plechtige inkomst was dé gebeurtenis waarbij de vorst op een formele en geschikte wijze de inwoners van een stad ontmoette, aldus de historici Andrew Brown en Graeme Small in Court and civic society in the Burgundian Low Countries c. 1420-1530.109 Zij onderscheiden drie soorten intochten: een eerste binnenkomst wanneer een heerser aan de macht was gekomen, latere intreden op kleinere schaal en inkomsten na een opstand of rebellie ter verzoening van de vorst en zijn onderdanen. De meest voorkomende reden voor een feestelijke intocht was het aantreden van een vorst; de inkomst was dan ook vaak onderdeel van een grotere ceremonie ter gelegenheid van de kroning. De koning werd vaak een paar kilometer voor de stad begroet door de burgemeester en notabelen, die de monarch vervolgens naar de stad en daarna binnen de stadsmuren begeleidden langs een uitgedachte route, waar op verschillende plaatsen werd stilgestaan. Daar waren ofwel tableaus met een kort schouwspel te zien ofwel werden er geschenken aan de vorst overhandigd; dit gebeurde meestal op een plein. Op zo’n openbare plek werden vaak ook geloften afgelegd, waarmee de privileges, plichten en rechten van zowel de stad als de koning (opnieuw) werden vastgelegd.110 Dat zo’n grootse binnenkomst van een vorst nogal eens een eenmalige gelegenheid was, betekende niet dat ze geen langetermijnontwikkeling voortbracht. De inkomst kan namelijk worden gezien als het begin van een langdurige uitwisseling tussen vorst en onderdanen, zo betoogt de mediëvist Mario Damen.111 Damen stelt dat deze band wordt gevormd en bekrachtigd door het wederzijds geven van geschenken, die niet zozeer op hun symbolische waarde moeten worden beoordeeld, maar vooral moeten worden gezien als het begin van een verhouding die én wederzijds is én keer op keer wordt bevestigd. Uit Damens opsomming van wie wanneer geschenken als zilveren bekers en wijn ontving, blijkt dat deze giften uiteindelijk vaak een politieke inslag hadden: ze werden gegeven aan diegene, aan wie mogelijk politieke gunsten gevraagd moesten worden of met wie later onderhandeld moest worden.112 Deze meer politieke benadering is zeker steekhoudend wat betreft ceremoniële intochten in de Bourgondische Nederlanden, maar lijkt minder van toepassing te zijn voor soortgelijke gebeurtenissen in Engeland zoals de inkomst van Margaretha, aangezien er in de manuscripten niets is overgeleverd over het geven van geschenken

109 Brown en Small, Court and civic society, 25. 110 Ibid., 165-167. 111 Mario Damen, ‘Princely entries and gift exchange in the Burgundian Low Countries. A crucial link in late medieval political culture’, in: Journal of Medieval History 33 (2007) 233-249, aldaar 233-234. 112 Ibid., 237-245.

31 door hoge edellieden of gilden. In tegenstelling tot Damens relaas over Vlaamse steden is er voor Margaretha’s binnenkomst in Londen in contemporaine verslagen ervan noch in andere bronnen iets te vinden over giften als zilveren bekers of wijn die aan de koningin werden aangeboden. Hoewel het goed mogelijk is dat geschenken wel overhandigd zijn, is het desalniettemin niet vast te stellen in hoeverre deze intocht het begin van een politieke verhouding was. Bovendien richt deze politieke interpretatie zich vooral op de praktische kant van macht, in die zin dat de nadruk wordt gelegd op het geven van geschenken met het oog op latere politieke invloed en het afleggen van geloften over rechten en plichten jegens elkaar, terwijl het mij juist om de ideologische kant van macht te doen is; hoe werd er over het handelen van een koningin als Margaretha gedacht? Meer aanzetpunten voor een dergelijke benadering zijn te vinden bij de tweede insteek in de geschiedschrijving over ceremoniële binnenkomsten, waarbij het religieuze aspect meer centraal staat. De anglist Gordon Kipling zet in zijn Enter the king. Theatre, liturgy and ritual in the medieval civic triumph de dramatische, liturgische en rituele elementen van plechtige inkomsten in laatmiddeleeuws Engeland uitgebreid uiteen. Kipling beschrijft de rituele doelen, het symbolische vocabulaire en de quasi- dramatische vorm van de ‘civic triumph’, die hij definieert als ‘the formal entrance of a king, queen, or (rarely) other noble visitor into a city where he or she is received with pageantry by its citizens.’113 Zijn nadruk op het theatrale en rituele komt voort uit de overtuiging dat in de ‘pageants’ – wat in het Nederlands te vertalen is als pronkstoet, praalvertoning of schouwspel – zowel de koning als de burgers een bepaalde rol opvoeren. Deze rollen zouden traditioneel van aard zijn en deels geïmproviseerd, maar ook teruggrijpen op bepaalde typologische prototypen als de intocht van Christus in Jeruzalem op Palmzondag, waarmee ook het liturgische aspect uit de titel wordt verklaard. De meest voorkomende invulling van een intrede was de adventsliturgie, stelt Kipling; de inkomst van een koning in een stad werd dan geassocieerd met de komst van Christus.114 Niet alleen is het Latijnse woord voor intrede ‘adventus’, ook wordt de komst van Christus op aarde in verband met de inkomst van Christus op Palmzondag gebracht; als vanouds wordt op de eerste zondag van advent de passage over Jezus’ intocht in Jeruzalem gelezen. Kipling zegt daarover: ‘The liturgy, in short, envisions the coming of the Christ to the world in terms of the coming of a king to a city.’115 In deze context spreekt de anglist dan ook over een ‘liturgical metaphor’, namelijk ‘the Advent of Christ seen as a royal adventus’.116 Ter gelegenheid van de komst van de koning werd de stad dan ook versierd alsof ze het nieuwe Jeruzalem was. Over deze stad is in Openbaring te lezen: ‘Zij [de heilige stad] had de heerlijkheid van God, en haar uitstraling was als een zeer kostbare edelsteen, als een kristalheldere steen jaspis.’117 Verder zou de stad vierkant zijn met een grote, hoge muur en twaalf poorten. In

113 Kipling, Enter the king, 4. 114 Ibid., 6, 21-22. 115 Ibid., 22. 116 Ibid., 29. 117 In de middeleeuwen werd de Bijbel in het Latijn gelezen. Hier en in het vervolg zal ik toch een Nederlandse editie van de Heilige Schrift gebruiken en citeren, ondanks dat de taal en bewoordingen niet overeenkomen met datgene wat er in de middeleeuwen en meer specifiek het midden van de vijftiende eeuw in Engeland te lezen was, omdat de citaten vooral ilustratief bedoeld zijn of ter verduidelijking van een bepaalde term of kerngedachte. Openbaring 21:11, Bijbel in de Herziene Statenvertaling (vierde druk; Heerenveen 2010).

32 laatmiddeleeuwse Engelse steden werd dit beeld verzinnelijkt door een jaspisgroen kasteel. Zo was er tijdens de inkomst van Hendrik VI in 1432 in Londen een kasteel in die kleur te zien, waarover de bekende Engelse dichter John Lydgate later schreef: ‘a castell, beldyded of jasper grene, upon whos tours the sonne shone ful shene’.118 De specifieke invulling van een intocht hing af van welke interpretatie van advent gevolgd werd. Kipling onderscheidt vier duidingen van de komst van Christus: zijn geboorte, zijn herrijzenis uit de dood, zijn terugkomst voor overleden heiligen en zijn terugkeer naar aarde voor het Laatste Oordeel. Met de derde notie van advent – Christus komt terug voor de dood van heiligen, wanneer deze naar hem toekomen – wordt verwezen naar een passage in de Evangeliën: ‘En als Ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar ik ben.’119 De derde komst van Christus werd relatief vaak als uitgangspunt voor een inkomst genomen, omdat middeleeuwse koningen die als een prefiguratie zagen van de reis die hun eigen ziel na hun dood zou maken. Zij zouden net als heiligen door Christus tegemoet worden gekomen als beloning voor de redding en genade die zij als vorst aan het volk gebracht zouden hebben.120 Deze liturgische interpretatie van de feestelijke intochten van vorsten berust op de oorsprong van de pageants. Kipling zelf besteedt daar weinig aandacht aan, maar het is bekend dat deze schouwspelen deels teruggaan op (kerkelijke) processies, maar ook op volksgebruiken en gildenpraktijken. In zijn klassieker English pageantry. An historical outline gaat de historicus Robert Withington op deze oorsprongen van de pronkstoeten in. Een ‘pageant’ wordt door Withington omschreven als een bewegende show, waarbij de personages belangrijker zijn dan het podium of de wagen waarop ze staan, maar nog belangrijker lijkt de allegorie, symboliek of geschiedenis te zijn die deze personages proberen over te brengen.121 Een belangrijk keerpunt in de ontwikkeling van de pageantry ziet de historicus in het grootse spektakelstuk voor koning Hendrik V, de vader van Hendrik VI, in 1415 in Londen ter ere van de Engelse overwinning bij de Slag van Agincourt. De koning werd bij zijn terugkeer in Londen vlak voor de stadspoort bij het plaatsje Blackheath, dat ten zuidoosten van de stad lag, opgewacht door de burgemeester, notabelen en zo’n twintigduizend burgers, die hem naar de stad brachten en waar hij vervolgens werd rondgeleid.122 Hoewel deze wijze van inkomst de lezer ondertussen bekend in de oren zal klinken, wijst Withington erop dat zich een belangrijke omkering met betrekking tot de oorspronkelijke processie heeft voltrokken: de schouwspelen bleven op een vaste plaats, er waren geen bewegende of voorbijtrekkende podia of wagens meer. De koning en zijn entourage waren de processie zelf geworden, zij gingen van het ene naar het andere podium, in plaats van dat een stoet voorbijtrok aan de toeschouwers.123 Een andere belangrijke vernieuwing was de introductie van allerlei historische en allegorische karakters door de bekende Engelse dichter John Lydgate bij de inkomst van Hendrik VI in 1432 in Londen. Naast de al bekende Bijbelse personen zouden deze

118 Geciteerd in: Kipling, Enter the king, 36. 119 Johannes 14:3, Herziene Statenvertaling. 120 Kipling, Enter the king, 191. 121 Robert Withington, English pageantry. An historical outline. Volume 1 (herdruk 1963; Cambridge 1918) xvii, 3. 122 Ibid., 132-136. 123 Ibid., 137.

33 figuren steeds gebruikelijker worden in ceremoniële intreden, bijvoorbeeld in de intocht van Margaretha, zoals uit het vervolg zal blijken.124 Het moge onderhand duidelijk zijn geworden dat ceremoniële inkomsten van koningen in laatmiddeleeuws Engeland een mengeling waren van traditionele elementen uit de pageants en een specifieke interpretatie van de liturgie. Maar, gold dit ook voor intochten van de koningin? Regelmatig werd daarvoor eveneens een Bijbelse interpretatie gebruikt, maar waarbij vooral ‘historische’ figuren werden afgebeeld. Bij de intrede van Margaretha van York en Karel de Stoute in Brugge in 1468 bijvoorbeeld, werden er maar liefst tien historische echtparen opgevoerd zoals Adam en Eva, Esther en Ahasveros, en Tobias en Sara. Toen Johanna van Castilië in 1496 in Brussel werd verwelkomd, werd weer het verhaal van het huwelijk van Isaak en Rebekka vertoond.125 In het geval van de inkomst van Margaretha in Londen werd er geen gebruik gemaakt van Bijbelse figuren, maar werd er juist op de voor vorsten steeds gebruikelijker geworden allegorische figuren teruggegrepen. De reeds hiervoor geciteerde Kipling wijdt dan ook een apart artikel aan deze feestelijke intocht. In “Grace in this Lyf and Aftirward Glorie. Margaret of Anjou’s royal entry into Londen” situeert hij de schouwspelen als een variant op het liturgische beeld van de derde komst van Christus; zoals Christus overleden heiligen ontvangt en naar de hemel brengt, zou een koning of koningin zielen naar de glorie brengen.126 In zijn analyse van de zeven schouwspelen die voor Margaretha werden opgevoerd in Londen steunt Kipling uiteindelijk met name op de laatste drie tableaux, om aan te tonen dat de schouwspelen geïnterpreteerd kunnen worden als een reis van Margaretha waarin ze opstijgt naar de glorie. Na een parabel over de vijf wijze en vijf dwaze maagden wordt duidelijk dat ze tot de wijze maagden behoort en naar het hemelse Jeruzalem mag gaan, waar ze ook Maria in de hemel ziet.127 Deze uitleg van Kipling is niet geheel bevredigend. Alle elementen, passages en woorden uit de pageants van Margaretha worden namelijk in zijn liturgische interpretatie gepast, terwijl duidelijk is dat zijn visie vooral voor de laatste delen van pronkstoet opgaat. Andere duidingen lijken bij hem niet mogelijk; zo wordt er op geen enkele wijze naar de politiek verwezen, een element dat in de ceremoniële inkomsten van een vorstin op het moment dat ze gekroond wordt toch zeker niet over het hoofd mag worden gezien. Bovendien baseert Kipling zich op een citaat van Thomas van Aquino over de derde advent van Christus, waar zijn hele artikel aan wordt opgehangen, maar wordt het niet duidelijk hoe bekend deze interpretatie bij bijvoorbeeld de schrijvers van de teksten van de schouwspelen van Margaretha’s inkomst nu eigenlijk was. Toch zou ik Kiplings insteek niet helemaal willen verwerpen. In plaats daarvan wil ik een tussenpositie innemen tussen de twee hiervoor geschetste interpretaties. De nadruk op het rituele en religieuze lijkt mij zeer waardevol, niet alleen vanwege de oorsprong van de schouwspelen, maar vooral om reden van hun doorwerking in de latere vormgeving en teksten van de intreden, waarin steeds wordt teruggegrepen op

124 Withington, English pageantry, xix, 80, 141-142. 125 Lucinda H.S. Dean, ‘Enter the alien. Foreign consorts and their royal entries into Scottish cities, c. 1449- 1590’ in: J.R. Mulryne, Maria Ines Aliverti en Anna Maria Testaverde ed., Ceremonial entries in early modern Europe. The iconography of power (Farnham en Burlington 2015) 267-295, aldaar 272-274; Kipling, Enter the king, 252, 291-292. 126 Gordon Kipling, ‘“Grace in this Lyf and Aftirwarde Glorie”. Margaret of Anjou’s royal entry into Londen’, in: Research opportunities in Renaissance drama 29 (1986-1987) 77-84, aldaar 77. 127 Ibid., 80-82.

34 ideeën en passages uit de Bijbel danwel de liturgie. Anderzijds lijkt mij dat het politieke aspect niet uit het oog verloren mag worden, aangezien de inkomst van Margaretha in het voorjaar van 1445 onderdeel van een grotere kroningsceremonie was. Maar, er moet wel aandacht blijven voor het feit dat de meeste inkomsten voor koningen waren, wat impliceert dat de inkomsten van vorstinnen aangepast waren om geschikt of passend voor vrouwen te zijn, waardoor er andere thema’s en beelden worden gebruikt. Desondanks ben ik ervan overtuigd dat er ideeën over Margaretha’s politieke rol in haar ceremoniële inkomst verwerkt zijn en wel door aan te sluiten bij contemporaine denkbeelden over Maria en de daaruit voortvloeiende opvattingen over de rol en het gedrag van middeleeuwse koninginnen. Om mijn punt kracht bij te zetten, is het noodzakelijk eerst een klein uitstapje te maken naar de ontwikkeling van en de opvattingen binnen de middeleeuwse Maria-cultus en de ideeën over de middeleeuwse vorstin als bemiddelaar, alvorens ik terugkom op de interpretatie van Margaretha’s intrede in Londen.

3.2 Maria en de koningin in het middeleeuwse denken

De ideeën over de gewenste houding van een koningin en de bemiddelende rol van Maria raakten in de middeleeuwen steeds meer met elkaar verbonden. In deze paragraaf zal ik daarom ingaan op de ideeën over Maria, het thema van de koningin als bemiddelaar en hoe de heilige maagd als voorbeeld fungeerde, om tenslotte te beschrijven hoe deze drie elementen met elkaar verbonden worden. Zo kan duidelijk worden hoe het ideaalbeeld van de laatmiddeleeuwse koningin ontstond en doorwerkte in de ideeën die aan Margaretha bij haar ceremoniële inkomst werden doorgegeven.

3.2.1 Het beeld van Maria doorheen de middeleeuwen Tegen het einde van de middeleeuwen was Maria een van de centrale figuren in het christendom geworden. Haar populariteit dankte ze ongetwijfeld aan haar rol als bemiddelaar tussen Christus en de mensheid. Voor christenen was zij niet alleen een ‘merciful intercessor’, maar ook een ‘heavenly healer, (…) devoted mother, reliable friend, swift avenger, stern judge, and trustworthy advocate.’128 Anders dan van zo’n prominente figuur in het christendom verwacht zou worden, wordt Maria slechts enkele malen in de Heilige Schrift genoemd. Maar juist omdat in het Nieuwe Testament zo weinig over haar te vinden was, kon zich doorheen de eeuwen een bloeiende cultus rondom Maria ontwikkelen, zo zal uit het vervolg blijken. In de Evangelieën komt Maria nauwelijks voor. Johannes noemt haar nergens en Markus spreekt een keer over Jezus als ‘de Zoon van Maria’.129 In het Evangelie van Mattheüs wordt uitgebreid over de afstamming van Jozef van David en Abraham geschreven, maar Mattheüs zegt verder niets over de afkomst van Maria.130 De enige evangelist die meer over de moeder van Jezus vertelt, is Lukas. Hij beschrijft hoe de engel Gabriël aan Maria verkondigt dat zij uitverkoren is om Gods zoon te baren en – dit is belangrijk voor het latere beeld van de moeder van Jezus – dat Maria daarmee

128 John Shinners ed., Medieval popular religion 1000-1500. A reader (herdruk 1999; Peterborough (Ontario) 1997) 113. 129 Markus 6:3, Herziene Statenvertaling. Cf. Markus 3:31-35. 130 Mattheüs 1:18-25.

35 instemt. Want, ‘Maria zei: Zie, de dienares van de Heere, laat met mij geschieden overeenkomstig uw woord.’131 Lukas vertelt ook over de geboorte van Christus en het bezoek van de twaalfjarige Jezus aan de tempel in Jeruzalem. In het Nieuwe Testament wordt Maria daarnaast nog eenmaal genoemd, in het boek Handelingen van de Apostelen, wanneer ze samen met de apostelen en haar zonen zouden bidden na de hemelvaart van Jezus.132 Uit het Nieuwe Testament – en dan met name het Evangelie van Lukas – rijst het beeld op van Maria als moeder die belangrijk was in de kinderjaren van Jezus, maar die weinig te maken had met de publieke opdracht van haar zoon en van wie we verder niet veel te weten komen. Vanaf de tweede eeuw worden die lacunes in haar levensverhaal opgevuld. Zo handelt het Proto-evangelie van Jakobus uit de tweede eeuw over de conceptie, geboorte en jeugd van Maria. In de eeuwen daarna groeide de belangstelling voor de moeder van Jezus. Haar belangrijke positie werd in de vijfde eeuw bij het Concilie van Efeze bevestigd; daar werd Maria ‘theotokos’ genoemd, ‘zij die God heeft gebaard’.133 Juist haar rol als moeder van God en de gevolgtrekking dat zij daardoor een belangrijke bemiddelaar tussen Christus en de christenen zou zijn, zou Maria zo’n voorname plaats binnen het christendom opleveren. De eerste die het idee opperde van Maria’s kracht als mediator was de kerkvader Ireneüs van Lyon (ca.140-ca.202), die in de tweede helft van de tweede eeuw al haar actieve deelname in de redding van de mensheid benadrukte, een idee dat in de eeuwen daarna verder werd uitgewerkt. Uit het Lucas-evangelie was tenslotte naar voren gekomen dat Maria had toegestemd de moeder van God te worden en zo de vleeswording van het woord had mogelijk gemaakt; in haar kwamen het goddelijke en het menselijke van Christus samen. Maria was daarmee het symbool voor de menselijkheid van de christelijke god, want enkel door haar kon God als man op aarde geboren worden. Voor een geloof waarin de redding door genade van een geïncarneerde god centraal stond, kreeg de persoon die deze god heeft voortgebracht vanzelfsprekend een essentiële rol. Maria zorgde ervoor dat God een mens kon worden en omdat zij een mens – en niet ook goddelijk – was, zou zij voor christenen te benaderen zijn, want zoals God door Maria tot de mens kwam, zo zou de mens door Maria dichter bij God kunnen komen.134 De menselijkheid van de heilige maagd werd in de eeuwen daarna versterkt, doordat steeds meer de nadruk op het zorgzame karakter van Maria werd gelegd. Haar zorg voor Christus als baby werd meer en meer naar voren gebracht en zo werd een beeld gecreëerd waarmee gelovigen zich konden identificeren; Christus als kind werd steeds meer als een menselijk kind en Maria als een zorgzame moeder afgebeeld.135 Het was dan ook de menselijke verhouding tussen God en de christenheid in de figuur van Maria die het mogelijk maakte dat de mensheid gespaard werd en goddelijke genade verkreeg, zo werd het gangbare idee. Zo schreef de veertiende eeuwse prediker John Bromyard: ‘By hur hevenly conversacion she maketh erthely men to be the

131 Lukas 1:38, Herziene Statenvertaling. 132 Handelingen 1: 14. 133 Mary Clayton, The cult of the virgin Mary in Anglo-Saxon England (Cambridge 1990) 3-5; Miri Rubin, Mother of God. A history of the virgin Mary (New Haven en Londen 2009) XXIII; Catherine Oakes, Ora pro nobis. The virgin as intercessor in medieval art and devotion (Londen en Turnhout 2008) 19. 134 Oakes, Ora pro nobis, 8, 20-28. 135 Ibid., 22, 46; Clayton, The cult of the virgin Mary, 5, 23.

36 cytezens of heven.’136 Er werd tenslotte aangenomen dat Maria samen met haar zoon in de hemel zou zijn. Ofschoon – of juist wel doordat – over Maria’s dood en begrafenis niets in de Bijbel vermeld stond, en er van haar geen relieken bewaard zijn gebleven, groeide het geloof dat Maria net als haar zoon na haar dood naar de hemel was gegaan. Deze theorie werd versterkt door het idee dat Maria noch in gedachten noch in haar handelen gezondigd zou hebben, en het met andere woorden logisch was dat God haar lichaam behouden had en in de hemel had opgenomen.137 Daarom zou haar voorspraak zeker ook gehoord worden, want Maria zou dicht bij haar zoon in de hemel zijn. De historica Ellington constateert dan ook: ‘Mary was believed by medieval Christians to be an extremely powerful and influential, yet solely human, mediatrix and intercessor, able to obtain whatever graces and blessings she asked for her beloved servants.’138 Het belang van Maria voor gelovigen kwam niet alleen voort uit de overtuiging dat de heilige maagd de belangrijkste bemiddelaar voor de mensheid was en om goddelijke genade kon vragen, maar ook uit het idee dat Maria zelf een bron van deze genade kon zijn. Deze complexe rol in de redding van de christenheid kreeg Maria vanaf de elfde eeuw steeds meer toebedeeld.139 Uit het idee dat Maria genade kon verkrijgen van een God die boos kon zijn en gelovigen kon verdoemen, ontspruitte namelijk de complementaire tweedeling tussen rechtvaardigheid en genade, die werden geassocieerd met respectievelijk God en Maria. Maria werd daarbij voorgesteld als ‘mater misericordiae’, moeder van het medelijden of de genade. Het Latijnse woord ‘misericordia’ had in de middeleeuwen niet alleen de betekenis van compassie, maar bevatte ook de notie van een soort ‘contract’. In de Bijbel kwam dit idee enkele keren naar voren. Zo zou Maria nadat de geboorte van Jezus aan haar was verkondigd het volgende gezegd hebben: ‘En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over hen die Hem vrezen.’140 In psalm 85 is iets soortgelijks te lezen: ‘Ja, Zijn heil is nabij hen die Hem vrezen.’141 Het ‘contract’ hield dus kort gezegd in dat diegenen die God vrezen, Zijn genade zullen ontvangen. De genade die God schonk aan hen die Hem vrezen, wordt daarbij gerepresenteerd door Maria. Als ‘mater misericordiae’ zou zij christenen tijdens alle fasen van het leven beschermen en samen met God aan hen de goddelijke genade schenken. Maria was dus niet alleen de belangrijkste bemiddelaar tussen God en de christenheid, maar kon ook door gelovigen voor hulp worden aangeroepen.142

3.2.2 De koningin als bemiddelaar in de hoge en late middeleeuwen In de tijd dat Maria zich ontwikkelde tot de belangrijkste mediator tussen God en de mens, gingen aardse koninginnen in West-Europa steeds meer als bemiddelaar voor mensen op aarde optreden. Voor de hoge middeleeuwen vervulde een koningin soms al de rol van bemiddelaar, stelt de historica Lois Huneycutt, maar door het ontstaan van een meer administratieve vorm van het koningschap en veranderingen in de structuur van adellijke families kregen adellijke vrouwen minder publieke macht en moesten koninginnen vanaf de elfde eeuw op minder directe wijze hun invloed uitoefenen.

136 Geciteerd in: Donna Spivey Ellington, From sacred body to angelic soul. Understanding Mary in late medieval and early modern Europe (Washington 2001) 122. 137 Ellington, From sacred body to angelic soul, 103-106. 138 Ibid., 110-111. 139 Oakes, Ora pro nobis, 25. 140 Lukas 1:50, Herziene Statenvertaling. 141 Psalmen 85:10, Herziene Statenvertaling. 142 Oakes, Ora pro nobis, 202-209; Rubin, Mother of God, 318.

37 Volgens Huneycutt werd het verschil tussen directe en indirecte macht echter toen nog niet zo scherp gezien en werd interveniëren waarschijnlijk ook niet als een minder doeltreffend of invloedrijk politiek middel gezien. Sterker nog, de mogelijkheid van de koningin om de besluiten van de koning te beïnvloeden verzekerden haar van status aan het hof en in het koninkrijk.143 In de hoge middeleeuwen werd in eerste instantie het Bijbelse verhaal over koningin Esther als model voor voorspraak door een koningin genomen.144 Toen Esther ontdekte dat haar volk door een complot uitgeroeid zou worden, smeekte ze haar echtgenoot, koning Ahasveros, de Joden in leven te laten, een verzoek dat de koning inwilligde.145 In navolging van koningin Esther – en naarmate de populariteit van Maria groeide ging de heilige maagd steeds meer als voorbeeld dienen – kon de middeleeuwse koningin voor verschillende zaken als bemiddelaar voor haar volk optreden. Dit sloot aan bij de ondergeschikte rol die de vrouw, en dus ook de koningin, moest aannemen. Vanuit die ondergeschikte positie mocht de koningin enkel indirect invloed uitoefenen; haar belangrijkste taak was tenslotte geen politieke, maar een biologische, het baren van een troonopvolger. Als bemiddelaar kon de koningin pleiten voor vrede tussen de koning en andere mensen of zelfs andere landen. Zo vervulde de Engelse vorstin Isabella van Frankrijk in 1314 de rol van ambassadeur voor Engeland in Frankrijk. Gebruikelijker was het echter dat een koningin voor minder gewichtige zaken bemiddelde; ze vroeg dan ten behoeve van iemand anders een specifiek privilege zoals een pardon, toelage of benoeming. Voorspraak kon dus inhouden dat de vorst werd gevraagd op een bepaalde wijze te handelen of beslissen, maar het kwam ook voor dat een koningin haar echtgenoot verzocht op een al genomen besluit terug te komen.146 Het ritueel van voorspraak gaf de koning de mogelijkheid van gedachte te veranderen. Een goed koning werd tenslotte geacht vooral niet wispelturig te zijn of vermeende misdadigers mild te behandelen – dat zou immers niet mannelijk zijn – hoewel hij wel vergevingsgezind en humaan moest zijn. Doordat een koningin om genade vroeg, kon de koning zonder gezichtsverlies terugkomen op zijn besluit en behield hij zijn reputatie als mannelijke – en dus goede – koning. Naast kronieken, waarin de verhalen van barmhartige koninginnen, zoals de Engelse koningin Filippa van Henegouwen die succesvol zes mannen van de doodstraf redde, opgetekend staan, zijn bewaard gebleven brieven een belangrijk bron van inzicht in de invloed van de koningin.147 Deze brieven kunnen zowel van een vorstin zelf als van onderdanen zijn, die de koningin benaderden met een verzoek. Een brief van een koningin naar de koning of een andere functionaris om een bepaalde zaak of kwestie in overweging te nemen, vormde al een belangrijke stap in haar bemiddeling. In het geval van Margaretha van Anjou zijn er tientallen brieven bewaard gebleven. De ruim zeventig bewaard gebleven brieven die de koningin tussen 1445 en 1461 schreef, handelen over tal van kwesties waarvoor Margaretha als bemiddelaar optrad. Dit varieerde van het verzoek om de arme weduwe Alice Marwarth vrijstelling van het betalen van een

143 Lois L. Huneycutt, Matilda of Scotland. A study in medieval queenship (Woodbridge 2003) 82-83; Huneycutt, ‘Intercession and the high-medieval queen’, 126. 144 Huneycutt, ‘Intercession and the high-medieval queen’, 126-129. 145 Esther 2-7. 146 Benz St. John, Three medieval queens, 33-34; Theresa Earenfight, Queenship in medieval Europe (New York 2013) 11-12. 147 Voor het voorbeeld van Filippa van Henegouwen zie: Geoffrey Brereton ed., Jean Froissart. Chronicles (herdruk 1978; Londen 1968) 109.

38 rekening te geven tot het dringende verzoek aan een andere edelman dat zijn dienaar Henry Chevele zijn huis waar hij nu illegaal woonde moest verlaten, aangezien het toebehoorde aan Margaretha’s bediende, ‘oure welbeloved Thomas Gale and Isabell his wif’.148 Daarnaast schreef Margaretha blijkbaar regelmatig brieven om personen aan te bevelen voor een bepaalde functie of positie; ze deed dit onder andere voor Robert Bedale, haar geliefde clerk ‘Maister N.’ en Alexandre Mannyng, en ze schreef daarnaast een aanbeveling om dame Maud Everyngham als nieuwe priores van Nuneaton aan te nemen.149 Voorts schreef de koningin geregeld brieven wanneer haar dienstboden onrecht werd aangedaan. Zo ontving de abdij van St. Osy een pittige brief uit haar naam nadat zij de goudsmid Humfrey Hayford wilden veroordelen. Waarvan Hayford verdacht werd, wordt niet duidelijk, maar op niet mis te verstane wijze schreef Margaretha: ‘We therfor desire and praye yow, and also exhorte and require you, that, serching yor consciense after God and trouth, and calling unto yor remembrance what dishonor it shulde sowne unto you that bene a member of chiche in doing the contrarye, (…) that no thing be attempted eyeinst oure said servant otherwise than feith, equite, and good conscience requiren in this behalf, so that he have no cause to compleyne unto us for lacke of right in yor defaulte.’150 Ook liet Margaretha andere adellijke vrouwen aanschrijven om haar onderdanen te helpen. Toen de schildknaap Robert Edmunde van Edmund Beaufort, hertog van Somerset, een som geld zou ontvangen, maar dit niet kreeg, schreef de koningin naar de hertogin met het verzoek of zij ‘by yor good and tendre mediacion’ haar echtgenoot ertoe kon bewegen om Robert alsnog zijn toelage te schenken. 151 Uit deze bovengenoemde voorbeelden blijkt dat Margaretha bekend was met het ideaal van voorspraak en dit ook regelmatig toepaste. Ze schreef verzoeken, beval mensen aan en riep andere adellijke vrouwen tot voorspraak op. Dit is belangrijk, omdat dit ideaal van de bemiddelende koningin zowel in de intrede in Londen als in de gebedsrol werd aangebracht, zoals uit het vervolg zal blijken, en uit deze brieven van Margaretha duidelijk wordt dat de koningin dit ideaal ook in de praktijk bracht. Van de meeste handelingen van interventie is echter geen bewijs overgeleverd, omdat voorspraak van een koningin bij haar echtgenoot vaak mondeling was en in een private sfeer plaatsvond. Voor de beeldvorming van een vorstin was het echter niet van belang hoe vaak, op welke wijze en waar zij de koning vroeg op een specifieke wijze te handelen, maar ging het vooral om de invloed die een koningin leek te hebben, want daar ontleende zij uiteindelijk haar symbolische macht aan. De perceptie was dus alles bepalend voor haar imago; van een koningin werd verwacht dat zij een invloedrijke bemiddelaar was.152

148 ‘A letter from the Queen to the Archbishop of Canterbury’ in: Monro ed., Letters of Queen Margaret of Anjou, 160; ‘A letter from the Queen to Sir Edmond Ingodesthorpe, Knight, touching Henry Chevale a servant of his’ in: Monro ed., Letters of Queen Margaret, 150-151; 149 ‘A letter from the Queen to the Mayor and Corporation of Southampton’ in: Monro ed., Letters of Queen Margaret, 113; ‘A letter from the Queen to the Bishop of Exeter’ in: Monro ed., Letters of Queen Margaret, 138; ‘A letter from the Queen to the Sheriffs of London’ in: Monro ed., Letters of Queen Margaret, 161-162; ‘A letter from the Queen, recommending Dame Maud Everyngham to be Prioress of Nuneaton’ in Monro ed., Letters of Queen Margaret, 163-164, aldaar 164. 150 ‘A letter from the Queen to the Abbot of St. Osy’ in Monro ed., Letters of Queen Margaret, 124. 151 ‘A letter from the Queen to the Duchess of Somerset’ in: Monro ed., Letters of Queen Margaret, 117-118, aldaar 118. 152 Benz St. John, Three medieval queens, 35, 46-47; Huneycutt, ‘Intercession’, 138.

39 3.2.3 Imitatio Mariae In het voorgaande hebben we gezien dat het beeld van Maria zich ontwikkelde tot dat van een zorgzame moeder van menselijke aard en een bron van genade voor de mens, waar op alle momenten toe gebeden kon worden. Bij koninginnen werd hun bemiddelende rol steeds meer benadrukt. De ideeën over Maria en een middeleeuwse koningin raakten daarmee steeds meer met elkaar verbonden. Maria werd als het voorbeeld voor een koningin gezien en zou haar bovendien aan haar belangrijkste plichten herinneren: een gezonde afstammeling baren en het volk beschermen. De belangrijkste verwachtingen jegens een koningin in de late middeleeuwen – het baren van een troonopvolger en het bemiddelen ten gunste van onderdanen – sluiten tenslotte precies aan bij datgene waarvoor Maria door gelovigen vereerd werd, namelijk als moeder van Christus en bemiddelaar tussen God en de mens. Er was dus zowel een biologisch als een ideologisch element op basis waarvan er overeenkomsten tussen Maria en aardse koninginnen werden gezien. Het zal dan ook niet verwonderen dat in de late middeleeuwen het beeld van een koningin werd gemodelleerd naar dat van de heilige maagd en vice versa, en – niet onbelangrijk voor dit onderzoek – dat het gedrag en handelen van een vorstin in navolging van de voor haar exemplarische Maria moest zijn. Het idee van Maria als koningin ontstond niet pas in de late middeleeuwen; al in de vijfde eeuw in het Byzantijnse Rijk werd zij afgebeeld als een soort keizerlijke Maria, met attributen van Byzantijnse koninklijkheid.153 De associatie van Maria met een koningin werd in de eeuwen daarna versterkt door de theorie dat Maria samen met Christus in de hemel zou zijn. Maria zou nadat zij in de hemel was gekomen gekroond zijn door haar zoon en die kroning werd gezien als de climax van haar leven. Vanaf de twaalfde eeuw zien we dan ook een opleving in het beeld van Maria als koningin, die niet alleen ‘Maria regina’ werd genoemd, maar ook als ‘regina mundi’ en ‘regina coeli et terrae’ werd betiteld.154 Wel werd er steeds duidelijk gemaakt dat de koninklijkheid van Maria uniek was; dit werd nog onderstreept door Maria specifiek met bepaalde vertellingen uit de Bijbel in verband te brengen, met name de boom van Jesse en Maria als ‘vrouw gekleed met de zon’. De boom van Jesse verwijst naar de voorstelling van de voorouders van Maria en gaat terug op een vers in Jesaja: ‘Want er zal een Twijgje opgroeien uit de afgehouwen stronk van Isaï [Jesse], en een Loot uit zijn wortels zal vrucht voortbrengen.’155 Behalve in de visualisering van de voorouders van Maria werd haar bijzondere positie verbeeld op basis van een verhaal in het Bijbelboek Openbaringen: ‘En er verscheen een groot teken in de hemel: een vrouw, bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.’156 Deze vrouw is gekleed met de zon, wat haar goddelijk maakt; ze zou letterlijk ‘clothed with God’ zijn.157 Daarnaast heeft ze de maan aan haar voeten, waardoor ze boven de veranderlijke, imperfecte wereld staat, en draagt de vrouw en kroon van twaalf sterren,

153 Mary Stroll, ‘Maria Regina. Papal symbol’ in: Anne J. Duggan ed., Queens and queenship in medieval Europe (Woodbridge 1997) 173-203, aldaar 175-177; Rubin, Mother of God, 285; Parsons, ‘The queen’s intercession’, 156. 154 Stroll, ‘Maria Regina’, 177-178. 155 Jesaja 11:1, Herzien Statenvertaling. 156 Openbaring 12:1, Herziene Statenvertaling. 157 Rosemary Muir Wright, ‘The virgin in the sun and in the tree’ in: Louise Fradenburg ed., Women and sovereignty (Edinburgh 1992) 36-59, aldaar 50.

40 een mogelijke verwijzing naar de twaalf volken van Israël. Deze vrouw bekleed met de zon werd in de loop van de hoge middeleeuwen met Maria geïdentificeerd, een beeld dat weer eenvoudig te associëren zou zijn met het idee van een gekroonde Maria in de hemel.158 Hoewel de Maria als koningin uniek was en aardse vorstinnen per definitie niet geheel met haar vergeleken konden worden, werden er wel sterke associaties tussen de heilige maagd en koninginnen gemaakt. Niet alleen werd Maria als een koningin afgebeeld, ook werd op belangrijke momenten in het leven van een wereldlijke vorstin haar rol als moeder en bemiddelaar benadrukt. Zo’n gebeurtenis bij uitstek was de kroning. In het Engelse Liber regalis uit de veertiende eeuw is te lezen welke gebeden bij de kroning van een Engelse koningin werden gezegd. Zo werd er, wanneer de aanstaande koningin de kerk inkwam, gebeden voor de bescherming van God zoals hij Judith had beschermd, die geëerd werd voor de offers die ze had gebracht om haar volk te beschermen. 159 Eveneens werd er gebeden om aan de koningin dezelfde vruchtbaarheid te geven die Hij ook aan andere Bijbelse vrouwen gaf: ‘Let her deserve to be favorable or to rejoice in the fruits of her womb with the blessed and revered women Sara, Rebecca and Rachel to the honor of the whole kingdom and to the prestige of the holy church of God.’160 Het moederschap gaf een koningin veel symbolische macht; zij was degene die een troonopvolger had gebaard en het voorbestaan van de dynastie had veiliggesteld. Gender en status gaan eveneens hand in hand bij het ideologische aspect van bemiddeling. Hiervoor is al naar voren gekomen dat de invloed die een koningin leek te hebben zeer bepalend was voor haar symbolische macht. Voorspraak was voor vrouwen een belangrijke wijze om invloed op het politieke handelen te hebben, aangezien er voor hen nauwelijks andere mogelijkheden waren om een rol in het bestuur te spelen.161

3.3 De ceremoniële inkomst van Margaretha in Londen

Maria gold als hét voorbeeld voor een koningin in de late middeleeuwen. Zij was de koningin in de hemel, die bemiddelde voor de gelovigen en de wereld had verblijd met de geboorte van haar zoon Jezus. Het lijkt dan ook evident dat in de gedichten die bij de schouwspelen ter ere van inkomsten van vorstinnen werden voorgedragen op motieven uit de cultus rondom de heilige maagd werd teruggegrepen. In het vervolg wil ik aantonen dat dit inderdaad bij Margaretha’s intrede in 1445 gebeurde, maar dat er tevens opvattingen over haar politieke handelen als koningin in verwerkt waren. Enerzijds stond de intocht daarmee in de traditie van de Engelse pageants en de liturgische beelden die ter inspiratie dienden, maar anderzijds werd er verder gegaan dan het gebruikelijke beeld van de inkomst van een vorstin als een geïmproviseerd schouwspel. Ook al was er voor zo’n intrede geen gestandaardiseerd beeld zoals bij de inkomst van een koning, dat betekende immers niet dat er aan de teksten en beelden van de schouwspelen geen betekenis moest worden gegeven.

158 Wright, ‘The virgin in the sun and in the tree’, 50-55; Oakes, Ora pro nobis, 187-188. 159 Benz St. John, Three medieval queens, 20-21; Laynesmith, The last medieval queens, 99. 160 Geciteerd in: Benz St. John, Three medieval queens, 94. 161 Benz St. John, Three medieval queens, 165-166; Rubin, Mother of God, 286; Kavita Mudan Finn, The last Plantagenet consorts. Gender, genre, and historiography 1440-1627 (New York 2012) 17-18.

41 De teksten van de pageants van de feestelijke intocht van Margaretha zijn overgeleverd in twee verschillende manuscripten: Harleian MS 542, waarvan de tekst van de intrede incompleet is, en Harleian MS 3869, met verschillende teksten, onder andere het bekende Confessio Amantis van John Gower.162 De opbouw van de verzen, het soort rijm en de verschillen in taalgebruik suggereren dat ten minste twee dichters de gedichten hebben geschreven. Wie de auteurs zijn, is onbekend; waarschijnlijk dichters die voor de gelegenheid waren ingehuurd door Lord Chamberlain John Chichele en het stadsbestuur van Londen.163 Het inhuren van dichters was onderdeel van de voorbereidingen die al in de zomer van 1444 aanvingen.164 Het stadsbestuur had voor de organisatie van de intrede in totaal vijfhonderd marken te besteden. Van dat geld moest de stad worden versierd en werden de mensen betaald die aan de totstandkoming van de inkomst meewerkten, zoals de tekstschrijvers. Mogelijk ontvingen van datzelfde bedrag de goudsmeden een bijdrage, die van de koning per brief opdracht kregen tot het vervaardigen van een mooi schouwspel, waarbij Hendrik VI verwees naar ‘the fine display’ in een tableau van zijn eigen inkomst in Londen in 1432.165 In de laatste weken voor de intocht voerde het stadsbestuur nog de laatste controles uit. Zo werden daken en vensters van huizen langs de route geïnspecteerd om te zien of ze wel sterk genoeg waren voor de vele mensen die op de huizen zouden klimmen om een glimp van de koningin op te kunnen vangen.166 Het is niet verwonderlijk dat het stadsbestuur blijkbaar kosten noch moeite gespaard liet en veel aandacht voor details had bij het organiseren: het wilde een goede indruk bij de koningin achterlaten en een grote spektakelstuk voor de koningin, het hof en de stadsbewoners neerzetten om zichzelf als bloeiende handelsstad te profileren.167 Zoals bij inkomsten van vorsten in Londen ondertussen gebruikelijk was, werd ook Margaretha bij het plaatsje Blackheath op een paar mijlen van de Londense stadsmuur opgewacht door de burgemeester en edelen om haar naar en door Londen te begeleiden. Samen met haar entourage legde Margaretha een route door de stad af met zeven schouwspelen. Het eerste tableau langs de vooraf vastgelegde weg trof de koningin aan de voet van de London Bridge. Halverwege deze brug wachtte haar een tweede schouwspel. Daarna vervolgde ze haar weg aan de andere kant van de stad via Leadenhall Market, Cornhill, ‘the Grete Conduite’ in Cheapside, het Eleonora-Kruis – een van de twaalf grote kruizen opgericht door Eduard I ter nagedachtenis aan zijn vrouw, Eleonora van Provence – in Cheapside en tenslotte ‘Seynt Michaeles in Querne’, waarmee waarschijnlijk de kerk St. Michael-le-Querne wordt bedoeld, die vrijwel direct

162 Robert Withington, ‘Queen Margaret’s entry into London, 1445’, in: Modern Philology 13 (1915) 53-57, aldaar 53-54; Claire Sponsler ed., John Lydgate. Mummings and entertainments (Kalamazoo 2010) 160. 163 Lange tijd werd de hiervoor al geciteerde dichter John Lydgate als de auteur van de verzen van Margeretha’s intrede gezien. De monnik Lydgate schreef vooral in jaren 1420 en vroege jaren 1430 veel teksten van dramatische vertoningen en gedichten en was tevens de verantwoordelijke voor de teksten voor de binnenkomst in Londen van Hendrik V in 1432. Tegenwoordig worden de gedichten van de schouwspelen van Margaretha’s intrede niet meer aan de dichtende monnik toegeschreven, omdat het soort rijm en het taalgebruik niet overeenkomen met Lydgates gebruikelijke stijl. Zie bijvoorbeeld Withington, English pageantry, 148; Sponsler ed., John Lydgate, 1-2, 160; Sponsler, The queen’s dumbshows, 7; Laynesmith, The last medieval queens, 83. 164 Maurer, Margaret of Anjou, 18. 165 Ibid., 19, 22; Sponsler, The queen’s dumbshows, 129. 166 Maurer, Margaret of Anjou, 19. 167 Ibid., 19.

42 naast de St Paul’s Kathedraal aan de Paternoster Row lag, maar bij een grote brand in 1666 verwoest werd.168 De route die Margaretha en haar entourage aflegden was vergelijkbaar met andere feestelijke intochten van vorsten, en vooral die van Hendrik VI in februari 1432. Toen werd de koning opgewacht bij Blackheath en wachtte hem het eerste schouwspel aan de voet van de London Bridge. Hij werd daar begroet door twee antilopen die de wapens van Engeland en Frankrijk droegen en een reus, die de vorst tegen buitenlandse vijanden zou beschermen. Vervolgens zag Hendrik een tweede tableau op de brug met de ‘empresses Nature, Grace and Fortune’, waarna hij doorreed naar Cornhill en ‘the conduit [in] Chepe’. Intussen werden aan de koning verzen voorgedragen door onder andere ‘Dame Sapience’ en haar zeven wetenschappen en door drie maagden die Genade, Waarheid en Barmhartigheid moesten symboliseren. Voordat Hendrik in de St Paul’s Kathedraal arriveerde, zag hij bij het zevende tableau een jaspiskleurig kasteel en een boom van Jesse om zijn majesteuze afkomst te tonen; de koning zou van zowel Eduard de Belijder als Lodewijk de Heilige afstammen, wat zijn kroning tot koning van Frankrijk rechtvaardigde. 169 Aangezien de route vrijwel hetzelfde als die van Margaretha lijkt te zijn en zowel Hendrik als zijn toekomstige echtgenote zeven tableaus te zien kregen, was de intrede van Margaretha dus in de traditie van koninklijke ceremoniële inkomsten vormgegeven en niet geïmproviseerd. In de thematiek werd echter teruggegrepen op idealen uit de Maria-cultus; het belangrijkste onderwerp uit Margaretha’s intrede was het brengen van vrede.

3.3.1 De koningin die vrede brengt Nu een algemeen beeld van de ceremoniële inkomst van Margaretha is gevormd, kunnen we overgaan naar de interpretatie van de gedichten die tijdens deze intrede aan de koningin werden voorgedragen. Zoals hiervoor al is gezegd, is de gehele tekst van de schouwspelen aan ons overgeleverd.170 In deze teksten staan soms kleine aanwijzingen over de plaats van het tableau en wie de verteller was, maar verder kunnen we enkel gissen naar hoe de vertellers eruitzagen en hoe de verschillende tableaus versierd waren. Daarom zal ik in dit onderzoek uitgaan van de tekst en verder niet op de tableaus ingaan. De teksten waren in het Engels, wat zou impliceren dat Margaretha sinds haar aankomst in Engeland anderhalve maand eerder al wel wat Engels geleerd had. Toch is dit niet zeker en het is dan ook niet ondenkbaar dat er tijdens de intocht een tolk aanwezig was om de teksten of in ieder geval de centrale boodschap van een vers voor de koningin te vertalen.171 Wat werd er aan Margaretha van Anjou voorgedragen? In de eerste vier pageants was er een duidelijk thema, dat in de loop van de verzen steeds verder werd uitgewerkt: vrede en meer bepaald vrede met Frankrijk, die Margaretha door haar huwelijk met Hendrik VI zou brengen. Dit lijkt op het eerste gezicht vooral een politiek onderwerp, maar in de gedichten werd er in een zeer christelijke context en in karakteristieke bewoordingen steeds aan Maria gerefereerd. De thematisering begon al

168 Laynesmith, The last medieval queens, 85-86; Withington, English Pageantry, 148. 169 Withington, English pageantry, 143-146; Sponsler, The queen’s dumbshows, 115-117. 170 Voor deze studie heb ik gebruik gemaakt van de transcriptie ‘Margaret of Anjou’s entry into London, 1445’ in: Sponsler, John Lydgate, 160-166. 171 Maurer, Margaret of Anjou, 20.

43 direct bij het eerste schouwspel; Margaretha werd uitbundig begroet door ‘Pees and Plenté’: ‘Moost Cristen Princesse, by influence of Grace Doughter of Jherusalem, oure plesaunce And joie, welcome as evere princesse was, With hert entier and hool affiaunce, Causer of welth, joie, and abundance, Youre cite, youre poeple, your subgites alle, With herte, with worde, with dede at your entraunce, “Welcome, welcome, welcome” unto you calle!’172 In deze verwelkoming van Vrede en Overvloed werd Margaretha niet alleen ‘oure plesaunce and joie’ genoemd, maar ook vereerd als de bron van rijkdom, vreugde en weelde. Na deze lofzang kwam Vrede alleen aan het woord en werd het idee van Margaretha die Engeland vrede bracht voor een eerste keer helder naar voren gebracht: ‘Through youre grace and highe benignité, Twixt the reawmes two, Englande and Fraunce, Pees shal approche, rest and unité, Mars sette aside, with alle hys cruelté, Whiche to longe hath troubled the reawmes tweyne’173 Door haar welwillendheid en genade zou Margaretha Engeland en Frankrijk weer dichter tot elkaar brengen, zodat er een einde aan de oorlog tussen de twee landen zou komen – oorlogsgod Mars zou opzij worden gezet – en in de twee koninkrijken weer rust en harmonie zou terugkeren. De notie van een vorstin die vrede, rust en harmonie bracht, werd in het tweede schouwspel nog meer naar voren gebracht en op zeer symbolische wijze verwoord. Midden op de Londen Bridge beschreef een verder niet nader omschreven verteller op een nagebouwde ark van Noach voor Margaretha het verhaal van de zondvloed. Noach kreeg van God de opdracht een schip te bouwen en ontsnapte zo aan de ‘flood of vengeaunce’. Hij vond toen een rustplaats op een hoge berg, van waar hij een duif liet uitvliegen om te zien of het water op aarde afgenomen was.174 Wanneer de duif terugkomt met een afgebroken olijfblad in haar snavel wordt dit traditioneel gezien als hét moment van hoop en een nieuw begin; het olijfblad was het bewijs dat het water op de aarde was afgenomen en weldra zouden Noach en zijn familie de ark kunnen verlaten om zich over de aarde te verspreiden. Binnen het thema van het terugvinden van harmonie en vrede dat zo overheerste in deze intrede van Margaretha was het dan ook een mooie literaire vondst dat zij met deze veelbetekende duif werd vergeleken: ‘Unto the Dove that brought the braunche of pees Resemblynge youre symplenese columbyne175, Tokyn and signe the Flood shulde cesse. (…) Sonne of comfort gynneth faire to shyne By your presence, wherto we synge and seyne.’176

172 Sponsler, John Lydgate, 160-161. 173 Ibid., 161. 174 Genesis 8:1-11; Sponsler, John Lydgate, 161. 175 Het middelengelse ‘columbyne’ betekent zoveel als ‘zachtaardig of onschuldig zoals een duif’; Lemma ‘Columbyne’ in: Middle English Dictionary, link naar online versie: http://quod.lib.umich.edu/cgi/m/mec/med-idx?type=id&id=MED8480&egs=all&egdisplay=open [26.5.2017]. 176 Sponsler, John Lydgate, 161.

44 Zoals de duif Noach een olijfblad bracht als teken dat de wanorde snel voorbij zou zijn, zo zouden door Margaretha weer orde en harmonie terugkomen en zou de zon weer gaan schijnen. Door de komst van de koningin naar Engeland zou er weer vrede komen, zoveel was intussen duidelijk gemaakt aan Margaretha. Na de parabel over Noach, zijn ark en de duif werd Margaretha bij het derde tableau door ‘Madame Grace, Chauncelere de Dieu’ toegesproken. De koningin was intussen aangekomen bij ‘Leden Halle’, waar ‘Dame Genade’ nog verder uiteenzette wat voor een welvarende en vooral vredevolle heerschappij noodzakelijk was. Zij noemde daarvoor de vier deugden trouw, barmhartigheid, rechtvaardigheid en vrede die een goede koningin zou moeten belichamen, omdat een ‘prosperous reyne’ enkel dan mogelijk zou zijn. De tekstschrijver verwees hierbij letterlijk naar Psalm 85 en voor de duidelijkheid was er bij het tableau een Latijnse inscriptie van het bewuste citaat te lezen.177 Dame Genade droeg aan Margaretha het volgende voor: ‘Trouth and Mercy togedre ben allied, Justice and Pees; these sustres schal provide Twixt reawmes tweyn stedfast love to sette.’178 Dame Genade vervolgde het gedicht met het idee dat deze vier deugden samen een ‘Prenostike179 of pees, ferme and infenite’ waren; door die deugden te volgen, zou een einde aan oorlog tussen Engeland en Frankrijk worden gemaakt en vrede worden gevestigd en gehandhaafd.180 Wie is deze ‘Dame Genade’ die Margaretha over de vier deugden van een goede heerser vertelt? Zonder al te veel moeite zou deze vrouwelijke figuur voor de middeleeuwse toeschouwer als Maria te identificeren moeten zijn. Dit vloeit deels voort uit het overkoepelende thema van het brengen van vrede, een belangrijke eigenschap van Maria die hier in verband met de aanstaande koningin werd gebracht. Net als Maria zou Margaretha rust en harmonie voor de mensen moeten brengen. Het verband tussen Dame Genade en Maria volgde echter nog meer uit de namen die aan ‘Madame Grace’ werden toegevoegd zoals ‘Chauncelere de Dieu’ en ‘Goddes Vicarie Generalle’, waardoor Dame Genade als een soort rechterhand van God werd gepresenteerd. Hiermee werd bij de in de late middeleeuwen gangbare opvatting aangesloten van een rechtvaardige God en een genadige Maria, die samen vanuit de hemel aan de christenheid de goddelijke genade konden schenken. Wanneer er dus gesproken werd over Dame Genade als ‘Chauncelere de Dieu’ en ‘Goddes Vicarie Generalle’, werd er rechtstreeks verwezen naar deze opvatting van God en Maria die werden geassocieerd met respectievelijk gerechtigheid en genade. Deze associatie tussen Genade en Maria lag nog meer voor de hand, doordat er in dit schouwspel letterlijk werd verwezen naar psalm 85, waarin de vier deugden werden genoemd en – nog belangrijker – de kiem werd gelegd voor de

177 ‘Misericordia et veritas obviarunt sibi; Iustitia et pax osculate sunt’, Psalm 84:11 van de Vulgaat (in hedendaagse versies Psalm 85:11), geciteerd in: Sponsler, John Lydgate, 162. 178 Sponsler, John Lydgate, 162. Cf. Psalm 85-11, Herziene Statenvertaling: ‘Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkaar, gerechtigheid en vrede kussen elkaar’. Het Midden-Engelse ‘trouth’ moet trouwens niet als waarheid ‘truth’, zoals bijvoorbeeld Joanna Laynesmith doet, maar als trouw ‘troth’ vertaald worden,; Laynesmith, The last medieval queens, 84. Het hedendaagse ‘truth’ stamt namelijk af van het Midden-Engelse ‘trewthe’ en niet van ‘trouth’; cf. lemma ‘Troth’ in: Merriam-Webster, link naar online versie: https://www.merriam-webster.com/dictionary/troth [31.8.2016]. 179 ‘Prenostike’ wordt in de Middle English Dictionary vertaald als ‘a sign of a future event, token, presage’ en kan als bijvoeglijk naamwoord ook een synoniem voor ‘profetisch’ zijn; lemma ‘Prenostike’ in: Middle English Dictionary, link naar online versie: http://quod.lib.umich.edu/cgi/m/mec/med- idx?type=id&id=MED34452&egs=all&egdisplay=open [30.8.2016]. 180 Sponsler, John Lydgate, 162.

45 middeleeuwse overtuiging dat Maria de genade representeerde die de rechtvaardige God de mensheid kan geven. In de psalm was namelijk in de regels boven de geciteerde zin over de vier deugden te lezen over het heil of de genade die er zou zijn voor iedereen die God vreest.181 Het was niet alleen Maria in de gedaante van Dame Genade die Margaretha letterlijk toespreekt, ook werd er steeds gerefereerd aan de invloed die Maria in de figuur van Genade op Margaretha zou hebben. Verscheidene keren werd er gesproken over ‘by influence of Grace’ wanneer Margaretha direct werd aangesproken, waarmee werd geïmpliceerd dat de koningin in haar taak door Genade – of concreter: Maria – werd bijgestaan. Zo werd aan het begin van de derde tableau Margaretha verteld ‘Grace conveie you forthe and be your gide’182; Genade zou de aanstaande koningin steeds begeleiden. Dat met Genade ook echt Maria werd bedoeld, werd in de openingszinnen van de inkomst duidelijk gemaakt: ‘Moost Cristen Princesse, by influence of Grace Doughter of Jherusalem, oure plesaunce And joie, welcome as evere princesse was’183 In deze beginwoorden voor Margaretha werd de invloed van Genade op haar genoemd en direct daarna werd er gesproken over ‘de dochter van Jeruzalem’. Het lijkt hier voor de hand te liggen dat er aan Maria werd gerefereerd, zij werd tenslotte gezien als de koningin van de hemel en de betiteling ‘Doughter of Jherusalem’ was daar een mooie beschrijving van. De parallel tussen God en Maria die samen in de hemel koning en koningin zijn werd verder doorgetrokken naar het koninklijk paar van Engeland; ook Hendrik en Margaretha zouden samen moeten regeren. Zoals Maria naast God stond en een bron van goddelijke genade was, zo zou Margaretha naast de koning staan, hem helpen te regeren en vrede bewerkstelligen. De historica Joanna Laynesmith sprak in het kader van het hiervoor gesproken gedeelte omtrent de vier deugden over Dame Genade als ‘Goddes Vicarie Generalle’ en over de verhouding van Margaretha en Hendrik VI als die van ‘a vicar-general to a bishop, which was not the role of intercessor, but of assistant judge’.184 Laynesmith plaatste Margaretha hiermee niet in de traditionele rol van een koningin als bemiddelaar, maar stelde dat voor haar een invloedrijkere taak werd voorzien; ze zou samen met de koning Engeland regeren. De historica merkte terecht op dat door het gebrek aan uitgebreide verslagen van andere ceremoniële inkomsten van Engelse koninginnen in de vijftiende eeuw niet kan worden vastgesteld of deze visie van koninginschap gebruikelijk was, maar waarschijnlijk gaf de auteur met zijn idee uiting aan contemporaine zorgen over het gebrek aan capaciteiten van Hendrik VI om een goed koning te kunnen zijn. Daarom werd er een actievere rol aan Margaretha als koningin voorgelegd, namelijk als een koningin die samen met haar echtgenoot kon regeren, aan zijn zijde stond en zo samen voor rust en orde in Engeland zorgde.185 Een belangrijke aanwijzing voor deze idee van een actieve rol voor Margaretha naast Hendrik vinden we in het laatste vers van het derde schouwspel. Daar werd namelijk om de instemming van de drie standen met deze gang van zaken gevraagd: ‘Clergie, Knyghthode, the Lawes commendable

181 ‘Ja, Zijn heil is nabij hen die Hem vrezen’, Psalmen 85:10, Herziene Statenvertaling. 182 Sponsler, John Lydgate, 161. 183 Ibid., 160, mijn cursivering. 184 Laynesmith, The last medieval queens, 84. 185 Ibid., 84.

46 Assentyng all this matere to ratefie, Conseile of Grace, haldyng ferme and stable; (…) Trustyng that pees schall floure and fructifie By you, Pryncesse and lady sovereyne.’186 Dit citaat moet niet te lichtvoetig worden bezien; onder de entourage van Margaretha en de duizenden toeschouwers bevonden zich tenslotte vele clerici, edelen – waaronder de burgemeester en bestuurders van Londen – en ‘prijzenswaardige leken’ en zij waren degenen die aan de koning en in dit geval ook de koningin moesten gehoorzamen. Met dit vers leken zij er alvast op voorbereid te worden dat Margaretha mogelijk een actievere politieke rol dan gebruikelijk zou aannemen door naast de koning te staan en samen met hem besluiten te nemen. Het presenteren van de koningin als belangrijkste bestuurder na de koning, wier besluiten door de verschillende standen gehoorzaamd en uitgevoerd moesten worden, lijkt mij ongebruikelijk en geeft wel de urgentie van de zaak aan. Eerst moest er vrede met Frankrijk komen en vervolgens een daadkrachtiger bestuur van het land. Daarbij moet worden opgemerkt, dat die vrede niet persé een glansrijke overwinning op Frankrijk hoefde te betekenen, zoals Talbot dat waarschijnlijk voor ogen had. Het is zeer goed mogelijk dat voor de stad Londen het niet zozeer uitmaakte hoe de oorlog tussen Frankrijk en Engeland tot een einde zou komen, zolang er maar vrede en rust in het land zouden terugkeren. In het schouwspel werd juist een traditionele rol van een koningin benadrukt, het ideaal van voorspraak. Hiermee werd er verder gegaan op het thema van een koningin die vrede brengt. Nogmaals werd er herhaald dat Margaretha als koningin vrede voor Engeland moest nastreven. De aanstaande koningin werd daarbij voor het eerst bij haar voornaam aangesproken: ‘Sentence yeven from the hevenes highe, Siewed by Grace and good mediacioun, Pees graunted to growe and multeplie, Exiled th’angeles of wrecched tirannye, Werre proscribed, pees shal have hys place; Blesside be Margarete makyng this purchace.’187 Ook in het derde en laatste vers van de vierde pageant verwijst de auteur naar God in de hemel en bemiddeling om in vrede te mogen leven: ‘Desired pees bitwixt Englande and Fraunce, This tyme of Grace by mene of Margarete, We triste to God to lyven in quiete.’188 Uiteindelijk was God degene die ervoor wilde en kon zorgen dat de mensheid in vrede leefde. Maar Margaretha en Genade waren weer de figuren die dat moeten volbrengen en wel via het ideaal van voorspraak, zo lijkt het. In het middelste vers van het vierde schouwspel werd aan Margaretha verteld dat God in de hemel haar gebeden zou verhoren. Zoals gezegd sprak de verteller nu niet alleen over koningin Margaretha, maar ook over Sint Margaretha, die als heilige uiteraard eveneens een bemiddelende rol voor de christenen kon spelen. Dit maakte het geheel er niet duidelijker op, want ook Maria werd nu genoemd: ‘Conveie of Grace, Virgyne most benigne,

186 Sponsler, John Lydgate, 162. 187 Ibid., 162, mijn cursivering. 188 Ibid., 163.

47 Oo blessid Martir, holy Margarete, Maugre the myght of spirites maligne To God above hire praier pure and swete Maketh now for rest, pees, and quiete, Shewed here pleynly in this storie, Oure Queene Margarete to signifie.’189 Gaat dit vers nu over Maria, Sint Margaretha of Margaretha van Anjou? Wanneer de tekst een aantal keer gelezen wordt, wordt het er niet duidelijker op. De vraag is of dat erg is, want we moeten niet vergeten dat destijds de tekst van de pageants maar één keer werd voorgedragen. Een mogelijkheid tot het meerdere malen herlezen was er niet, wat niet impliceert dat Margaretha en de toehoorders niet hebben meegekregen dat het vierde schouwspel over de praktijk van voorspraak ging. Voor contemporaine toeschouwers was het evident dat vooral Maria, maar ook de heilige Margaretha een geschikte figuur was om tot te bidden met het verzoek te bemiddelen. Ditzelfde gold voor een koningin; zij was eveneens te benaderen met een bede tot bemiddeling. Dit was hierboven al naar voren gekomen bij de brieven die aan en door Margaretha werden gestuurd. Het lijkt mij daarom juist om te concluderen dat hoewel het niet zeer duidelijk werd op wie het ideaal van interveniëren in dit vers nu precies betrekking had, het destijds voor de toehoorders, en dus ook voor Margaretha, op alle drie de figuren van toepassing zou zijn. Zowel Maria, de heilige Margaretha als de aanstaande koningin Margaretha werden vereerd vanwege hun vermeende bemiddelende krachten. De boodschap dat Margaretha als koningin een actievere rol zou moeten aannemen werd hier dus nog meer benadrukt; zij zou zelf invloed kunnen uitoefenen door het ideaal van voorspraak. Tot nu toe werd Margaretha steeds een ideaal voorgehouden van een koningin die de mensen vrede brengt. Het voorstellen van vrouwen en met name vorstinnen als brengsters van vrede was volgens de historica Joanna Laynesmith een relatief standaard topos. In haar The last medieval queens wijst ze erop dat in het kroningsbanket van Catharina van Valois, de moeder van Hendrik VI, een stuk werd opgevoerd met daarin vier engelen die de koningin vertelden dat door haar huwelijk met Hendrik V een einde aan de oorlog met Frankrijk had gebracht. Ofschoon er ook destijds geen sprake van vrede tussen de twee landen was, werd er maar één keer naar het brengen van vrede verwezen.190 Toch lijkt mij de nadruk die bij Margaretha op het onderwerp vrede wordt gelegd uniek. In het geval van Margaretha’s intrede bestaat meer dan de helft van de verzen uit duidelijke verwijzingen naar de rol van de koningin in het brengen van vrede, rust en harmonie. Dit lijkt mij te verklaren door hoe Engeland er in de Honderdjarige Oorlog tijdens de kroning van Catharina en Margaretha voorstond. Rond 1420 zag alles er zeer rooskleurig voor de Engelsen uit, aangezien ze een groot deel van het westen van Frankrijk al langere tijd in handen hadden en met het Verdrag van Troyes werd vastgelegd dat de zoon van Hendrik V na de dood van de Franse koning Karel VI de Franse troon mocht bestijgen. Vijfentwintig jaar later zag de situatie voor de Engelsen er niet meer zo florissant uit; Hendrik VI was weliswaar in 1432 in Parijs tot koning van Frankrijk gekroond, maar was dat nog vooral in naam en de Fransen hadden ondertussen grote gebieden terugveroverd. De langdurige strijd kostte veel geld en mankracht, had gevolgen voor de handel met het continent en zorgde voor frictie tussen

189 Sponsler, John Lydgate, 162. 190 Laynesmith, The last medieval queens, 84.

48 edelen die voor of tegen het voortzetten van de oorlog waren. Het is dan ook aan te nemen dat het stadsbestuur en de stadsbewoners, en breder het Engelse volk, het liefst zagen dat de strijd zo snel mogelijk werd beëindigd. Vooral voor een grote stad als Londen was de nadruk op vrede niet zo verwonderlijk; de stad was voor haar welvaart grotendeels afhankelijk van handel en die kan enkel in tijden van vrede floreren.

3.3.2 De koningin van de hemel Het moet voor Margaretha in ieder geval duidelijk zijn geworden dat de belangrijkste boodschap van de schouwspelen aan haar was dat zij niet alleen de stad, maar ook het land vrede moest brengen. Door haar komst als de nieuwe koningin van Engeland zou er weer harmonie en rust moeten terugkeren in het land. Na het vierde tableau werd er nog verder op noties over Maria voortgeborduurd. Nu werd Margaretha niet zozeer het ideaal van de koningin als brengster van vrede, zoals Maria de mensheid vrede en harmonie bracht, voorgesteld, maar werd er gesproken over Maria als koningin in de hemel. In de laatste pageants lijkt er een reis te worden gemaakt, die op allegorische wijze de reis die Maria naar de hemel maakte lijkt te imiteren. De drie laatste schouwspelen thematiseerden daarmee weer het brengen van vrede, maar dan op een andere, meer symbolische wijze. Het ging nu niet over het sluiten van een huwelijk tussen mensen uit twee verschillende landen of het ritueel van voorspraak, maar over de tocht naar de hemel, waar na de dag des oordeels alle mensen eeuwig in vrede konden leven en waar tot die tijd Maria en andere heiligen zijn die voor gelovigen bij God konden bemiddelen voor de goddelijke genade. Deze laatste drie schouwspelen hadden duidelijk een andere insteek en een ander taalgebruik dan de vorige pageants, wat erop wijst dat deze gedichten waarschijnlijk door een andere auteur zijn geschreven. Dat zou ook verklaren waarom er nu op een traditionelere invulling van de intrede wordt teruggegrepen, namelijk de interpretatie van de derde komst van Christus. Bij het vijfde schouwspel was Margaretha intussen bij Cheapside aangekomen en werd haar het Bijbelse verhaal over de tien wijze en dwaze maagden verteld. Het zeer symbolische verhaal over de tien maagden stond in het Evangelie van Mattheüs vlak voor het gedeelte over het laatste oordeel en gaf de gelovige mee dat hij altijd voorbereid moest zijn op de komst van Christus, die hier gesymboliseerd werd als de anonieme bruidegom.191 De tien maagden hadden allemaal een lamp bij zich, maar enkel de wijze maagden hadden ook olie bij zich voor het moment dat de bruidegom eindelijk komen zou en hen mee zou nemen naar de bruiloft.192 Wanneer de auteur over de bruiloft sprak, leek hij zich te baseren op beelden uit het Bijbelse Hooglied waarin vers na vers de liefde, het aanstaande bruidspaar en hun bruiloft wordt bezongen. Zo had hij het over de bruid die zijn bruidegom zoekt en over hoe de bruid en bruidegom een ‘plesaunt nest’ vinden om elkaar de liefde te geven.193 In de laatste twee verzen van de vijfde pageant werd verteld over de uitbundige bruiloft met vele gasten en melk en honing in overvloed.194 Deze verwijzing naar een

191 Christus wordt vaker als bruidegom voorgesteld, bijvoorbeeld in Hooglied, maar ook in middeleeuwse juridische teksten. Zo werd de verhouding tussen staat en heerser verduidelijkt aan de hand van de kerkelijke metafoor van het huwelijk, namelijk Christus die getrouwd is met de kerk; Ernst H. Kantorowicz, The king’s two bodies. A study in mediaeval political theology (herdruk 1997; Princeton: 1957) 216-218. 192 Mattheüs 25:1-13. 193 Cf. Hooglied 3:1-2, 7:11-13. 194 Sponsler, John Lydgate, 163-164.

49 bruiloft met een uitgebreid feestmaal was mogelijk deels pragmatisch; Margaretha zou in een van de dagen na de inkomst gekroond worden en daarna zou een groots banket volgen. Toch werd hier waarschijnlijk eerder aan het huwelijksfeest gerefereerd vanwege de symbolische betekenis die aan de bruiloft werd toegekend; de gebeurtenis werd gezien als een soort opmaat voor het laatste oordeel, als een gelegenheid die in verband werd gebracht met de komst van Christus. Op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament werd er gesproken over een bruid of bruiloft in combinatie met de terugkeer van Jezus naar de aarde en het daaropvolgende Koninkrijk Gods. Dit zagen we al bij de parabel over de tien maagden en de bruidegom. En in Openbaring is te lezen: ‘En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen van God uit de hemel, gereedgemaakt als een bruid die voor haar man sierlijk gemaakt is.’195 In hetzelfde Bijbelboek is ook te lezen over God die koning is geworden waardoor ‘de bruiloft van het Lam’ is gekomen.196 Voor Margaretha betekende dit alles een herinnering aan de onverwachte komst van de eindtijd. Wanneer deze eindtijd zou komen, zou Margaretha, net als alle andere gelovigen die een goed leven hadden geleid, beloond worden. Als zij dus goed haar taak als koningin zou volbrengen, wachtte haar als beloning na haar dood glorie. Op het einde van het tableau werd dat nog eens extra benadrukt: ‘This joious Canticle dothe signifie A pees shall be where as now trouble is, After this lyfe, endely in blys.’197 Wat het einde der tijden inhield, werd Margaretha in de laatste twee schouwspelen verteld. Eerst werd aan het Eleonora-Kruis in Cheapside voor haar ‘Sacris solemniis’ van Thomas van Aquino door engelen ten gehore gebracht. In dit lied werd over het laatste avondmaal gezongen en werd gebeden om Gods weg te mogen volgen en uiteindelijk ook daar te zijn waar Hij is.198 De zesde pageant sloot aan bij de laatste regels van de hymne, want Margaretha werd namelijk naar Gods huis geleid: ‘To Goddes house now schall we goo right glade.’199 Dit huis, net als vele andere, leek in het heilige Jeruzalem te staan: ‘Many mansioun bilt in that paleis Of that cité, thynges right gloriouse Been saide.’200 En zoals Margaretha en haar entourage bij de intrede door de stad trok, zo werd haar vervolgens verteld dat ze de hemelse stad Jeruzalem zou bereiken wanneer ze een goed, deugdelijk leven zou leiden: ‘From vertu to vertu men shall up ascende; Than shall God be seyn in the Mount Sion. Thus you gide unto youre lyves ende, We praie the Lorde that gideth al alloon, So that with yow we may atteigne ecchon

195 Openbaring 21:2, Herziene Statenvertaling. 196 Openbaring 19:6-7. Cf. Mattheus 22:2, Herziene Statenvertaling: ‘Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zeker koning die voor zijn zoon een bruiloft bereid had.’ 197 Sponsler, John Lydgate, 164. 198 Lemma ‘Lauda sion’ in: The catholic encyclopedia, link naar online versie: http://www.catholic.org/encyclopedia/view.php?id=6898 [3.6.2017]. 199 Sponsler, John Lydgate, 164. Cf. Psalm 122:1, Herziene Statenvertaling: ‘Ik ben verblijd, wanneer zij tegen mij zeggen: Wij zullen naar het huis van de Heere gaan!’ 200 Sponsler, John Lydgate, 164.

50 To the fair Cite of Iherusalem, Bisette aboute with many a precious gemme.’201 Door het leiden van een deugdelijk leven wacht het eeuwige leven in het nieuwe, met edelstenen versierde Jeruzalem. Met het zevende schouwspel was het grote moment nu aangebroken: Margaretha was aangekomen in de hemel. De eerste die ze daar ziet, is de exemplarische koningin, Maria: ‘Assumpt above the hevely Ierarchie, Cristes Modre, Virgin immaculate, (…) Of sterres xii the croune hathe preparate, Emprise, Queene, and Lady Laureate. Praie for oure Queene that Crist will here governe Long here on lyve in hire noble astate, Aftirward crowne here in blisse eterne.’202 Margaretha en het publiek werden op deze wijze nog eens herinnerd aan de vergelijking met Maria die hiervoor in de schouwspelen steeds werd gemaakt, maar tevens werd duidelijk gemaakt dat Margaretha nooit zo’n koningin als Maria kon zijn. De heilige maagd, met haar karakteristieke kroon met twaalf sterren, werd hier immers gevraagd voor Margaretha te bidden dat Christus op aarde zal regeren en dat de koningin na haar dood in de hemel voor eeuwig gekroond zal worden. Dit was iets wat Margaretha zelf niet kon doen, daar kon enkel Maria voor haar toe bidden. Wel kon Margaretha ervoor zorgen door een deugdelijk leven te leiden dat zij daarvoor beloond zou worden en daardoor in de hemel zou kunnen komen. De auteur kwam daarmee weer terug op het thema dat in het vijfde schouwspel over de tien maagden al werd aangehaald, de beloning van de gelovige die goed heeft geleefd. Het idee dat degenen die goed leven uitverkoren waren en het verdienden om eeuwig in het paradijs te leven, werd nu weer aangehaald. Als Christus voor de laatste keer terug zou komen, zou ‘the grete Resureccioun’ zijn en zou hij over iedereen oordelen, ‘All be it Pope, Emperour, or Kynge’.203 Het laatste tableau werd besloten met een lofzang op God: ‘Joie, laude, rest, pees, and parfite unité, Triumphes of eternalle victorie, With fruicioun of the Trynite, By contemplacioun of Hys Glorie. Deos Gracias Amen.’204 Het was volbracht, Margaretha had – net als Maria dat na haar dood zou hebben gedaan – de reis naar het hemelse Jeruzalem, in dit geval de zeven pageants, voltooid en de ceremoniële inkomst in Londen was tot een einde gebracht. Zelfs al zou Margaretha door haar kennis van het Engels mogelijk niet alle details begrepen hebben, door de herhalingen en de aanwijzingen van een tolk kan het haar niet ontgaan zijn dat haar in de zeven pageants een duidelijk thema werd voorgeschoteld, vrede. Margaretha zou door haar huwelijk met Hendrik VI Engeland vrede brengen. Daarnaast zou ze door het ritueel van voorspraak en door een actievere politieke rol naast haar echtgenoot de

201 Ibid., 165. Cf. Psalm 84:8, Herziene Statenvertaling: ‘Zij gaan voort van kracht tot kracht, zij zullen verschijnen voor God in Sion.’ 202 Sponsler, John Lydgate, 165. 203 Ibid., 165. 204 Ibid., 165-166.

51 koning aan te nemen dan gebruikelijk was, blijvend voor rust en harmonie in het land zorgen. Haar beloning voor haar goed en deugdelijk koninginschap werd Margaretha in het tweede deel van haar intrede getoond; net als Maria zou ook zij in de hemel komen om nogmaals gekroond te worden en eeuwig in vrede te leven.

52 4. Mater et mediatrix. De gebedsrol van Margaretha van Anjou

In haar eerste jaren als koningin van Engeland ontving Margaretha een gebedsrol, bekend als de ‘Margaret of Anjou prayer roll’, waarop zijzelf knielend in gebed tot de heilige maagd Maria stond afgebeeld (zie afbeelding 11 en 12) en die verschillende gebeden bevatte. De kunsthistorica Sonja Drimmer is een van de weinige academici die dit object heeft bestudeerd. In haar artikel “Beyond private matter. A prayer roll for Queen Margaret of Anjou” gaat ze in op de kunsthistorische aspecten van de gebedsrol zoals de vervaardiging en het gebruik ervan, en – belangrijker – stelt ze vast dat de gebedsrol om een aantal redenen een zeldzaam kunstobject is. Er zijn maar weinig gebedsrollen uit die tijd en periode bewaard gebleven en in tegenstelling tot de andere gebedsrollen verwijzen het beeld en de tekst niet naar de wonden van Christus bij de passie, maar is de rol geheel opgedragen aan Maria. Bovendien wordt er een Engelse koningin op afgebeeld, terwijl er in laatmiddeleeuwse manuscripten maar weinig afbeeldingen met alleen een vorstin te vinden zijn en op gebedsrollen doorgaans geen seculiere figuren te zien zijn.205 De gebedsrol van Margaretha was echter niet alleen een object van private devotie, maar bevatte tevens ideeën over Margaretha’s rol aan het hof, aldus Drimmer. De kunsthistorica baseert zich daarbij voornamelijk op de decoratie van de rol en laat het gebed op deze rol zo goed als links liggen. Aangezien de tekst het merendeel van de gebedsrol uitmaakt en waarschijnlijk aan Margaretha is voorgezongen, wil ik in het vervolg nagaan welke opvattingen over Margaretha als koningin in de gebedsrol vervat liggen, waarbij ik de nadruk op de tekst zal leggen. Zijn de ideeën over hoe Margaretha zich als koningin moet gedragen zoals die in deze gebedsrol met tekst en beeld tot uiting worden gebracht net zo uniek als de gebedsrol als kunsthistorisch object? In het vervolg zal ik eerst de gebedsrol verder beschrijven, om vervolgens het theoretisch kader aan de hand van het centrale artikel van Drimmer te schetsen. In het laatste deel van dit hoofdstuk zullen de teksten van de gebedsrol worden geïnterpreteerd, waaruit zal blijken dat in deze gebedsrol, nog meer dan bij het Shrewsburyboek en de ceremoniële inkomst in Londen, de nadruk wordt gelegd op Maria en haar exemplarische rol als moeder en bemiddelaar.

4.1 De gebedsrol van Margaretha van Anjou

Margaretha’s gebedsrol wordt gedateerd tussen 1445, het moment dat Margaretha koningin van Engeland werd, en 1453, het jaar waarin Margaretha’s zoon Eduard werd geboren. In ieder geval is de kans zeer groot dat op het moment dat deze rol aan haar overhandigd werd, Margaretha het Shrewsburyboek al gekregen had en dat ze al met een feestelijke ceremonie in Londen ontvangen was. In deze geschenken waren aan Margaretha verschillende invullingen van haar koninginschap gepresenteerd. Terwijl Talbot met zijn zelf samengestelde manuscript de aanstaande vorstin militaire kennis probeerde mee te geven en duidelijk leek proberen te maken dat ook een vrouw als Margaretha een goede, deugdelijke koningin kon zijn, werd er in de intrede in Londen

205 Drimmer, ‘Beyond private matter’, 100-103; McKendrick, Lowden en Doyle ed., Royal manuscripts, 401.

53 vooral teruggegrepen op traditionele beelden van Maria als bemiddelaar en brengster van vrede en werd er benadrukt dat Margaretha als koningin vrede zou moeten brengen en door voorspraak een actievere rol zou moeten aannemen naast haar echtgenoot. Uit het vervolg zal blijken dat Margaretha met deze gebedsrol eerder een traditionele opvatting van koninginschap meekreeg, waarbij weer Maria als voorbeeld werd genomen, alhoewel er nu naast de bemiddelende rol ook een ander element van de heilige maagd naar voren werd gebracht, het moederschap. In tegenstelling tot het Shrewsburyboek en de inkomst in Londen valt er niet te achterhalen wie opdracht tot het maken van de gebedsrol heeft gegeven. Wel is bekend dat de verluchting waarschijnlijk van de hand van William Abell is, een kunstenaar werkzaam in het midden van de vijftiende eeuw in Londen, en onder wiens clientèle zich met name de koninklijke familie en de adellijke elite bevonden. Zo heeft Abell in dezelfde periode een genealogische rol van Hendrik VI verlucht, evenals oorkonden van Eton College en King’s College in Cambridge. De kunsthistorica Sonja Drimmer besluit over de vervaardiging van de gebedsrol dan ook: ‘In terms of its personnel, geography, and date, then, the roll emerged from an artistic milieu closely linked with the court and from what we know to have been the place and time period marking the zenith of prayer roll’s production.’206 Daarnaast weten we dat in het midden van de zeventiende eeuw de gebedsrol van de antiquarius Ralph Sheldon door het Jesus College te Oxford werd aangekocht, wat doet vermoeden dat de gebedsrol sinds de productie steeds in Engeland is gebleven.207 Wanneer en van wie Margaretha de gebedsrol heeft ontvangen weten we niet, maar we kunnen wel met vrij veel zekerheid stellen dat toen Margaretha de rol voor het eerst zag, de grote gekleurde cirkel – ook wel ‘rota’ genoemd – met blauwe en goudkleurige tekst haar waarschijnlijk direct in het oog sprong (zie afbeelding 11). Het middelpunt van deze rota vormde een kleine ronde afbeelding van Maria met nimbus en gekleed in een blauw gewaad met baby Jezus op haar arm. Om hen heen was een blauwe ring te zien waaruit zeven kleine banderollen komen, die wezen op een grotere ring met goudkleurige tekstfragmenten. Tussen deze gebeden en om de cirkel heen waren decoratieve blaadjes te zien. Boven de rota waren groot de letters ‘IHS' – een verwijzing naar de eerste drie letters van Jesus’ naam geschreven in Griekse hoofdletters – afgebeeld en onderaan de cirkel was een knielende Margaretha met twee engelen te zien. De engelen droegen het wapen van Margaretha van Anjou, zodat zij als ontvanger van deze gebedsrol te identificeren was. In tegenstelling tot de dedicatieminiatuur van het Shrewsburyboek was Margaretha niet als een rijke koningin aan het hof afgebeeld; in plaats daarvan droeg ze een eenvoudig, rood gewaad en knielde ze neer voor een prie-dieu – een bureau, speciaal ontworpen voor gebed – met daarop een opgengeslagen boek. Wel droeg Margaretha een kroon, zodat ze als koningin herkenbaar was. Margaretha had in deze geïdealiseerde afbeelding lang, blond haar dat over de schouders viel, een duidelijke verwijzing naar Maria die in de rota eveneens met blond haar was afgebeeld. Lang blond haar stond symbool voor maagdelijkheid en veel koninginnen werden daarom steevast met lange, blonde lokken afgebeeld, ook al sloot dit niet aan bij het ware uiterlijk van de vorstin. In het geval van Margaretha wordt dit vermoeden nog eens versterkt door een

206 Drimmer, ‘Beyond private matter’, 99. 207 McKendrick, Lowden en Doyle ed., Royal manuscripts, 401.

54 brief van Raffaelo de Negra aan de hertogin van Milaan, Bianca Maria Visconti; Margaretha was volgens De Negra ‘a most handsome women, though somewhat dark.’208 Door de in het oog springende rota met Margaretha in gebed tot Maria ligt het dan ook in de lijn der verwachting dat de gebeden op deze gebedsrol de bemiddeling van Maria thematiseren. In het Engeland van de vijftiende eeuw was er immers een ontwikkelde Maria-cultus en werden de ideeën over het gewenste gedrag van een koningin gemodelleerd naar het beeld van Maria als moeder, echtgenote en bemiddelaar. Zo zou een koningin net als de heilige maagd door bemiddeling bij haar echtgenoot de belangen van haar volk moeten behartigen en vrede moeten brengen. Bovendien werd van de koningin verwacht dat zij een troonopvolger zou baren. Wanneer dit ideaal ook op Margaretha van Anjou betrekking zou hebben, zou dat betekenen dat de gebedsrol niet enkel en alleen een privaat object van devotie was. De kunsthistorica Drimmer beweert dat inderdaad, zoals uit het vervolg zal blijken, maar daarvoor moeten we eerst kort terug naar haar ideeën over de exceptionaliteit van de gebedsrol.

4.2. De interpretatie van ‘private’ devotionele objecten

De gebedsrol van Margaretha van Anjou heeft zoals gezegd een paar uitzonderlijke kenmerken, aldus Drimmer. Een bewaarde gebedsrol is op zichzelf al een zeldzaamheid, aangezien er maar vijfentwintig van overgeleverd zijn, wat vooral te wijten is aan het feit dat het een veel en intensief gebruikt product was in het Engeland van de late veertiende en vijftiende eeuw.209 Daar komt bij dat Margaretha’s rol erg breed voor een gebedsrol was. Drimmer wijst erop dat zo’n gebedsrol gemiddeld 12,8 centimeter was, wat een logische afmeting is, wanneer we bedenken dat de rol meestal in één hand werd gehouden. Een gebedsrol bestond daarnaast doorgaans uit een langwerpig stuk perkament en bevatte korte gedeelten met gebed afgewisseld met verluchting, waardoor de lezer steeds korte secties kon lezen zonder de gebedsrol helemaal uit te hoeven rollen. Bij Margaretha’s gebedsrol lijkt dit geen mogelijkheid te zijn; de rol is maar liefst 22,5 centimeter breed en na de rota, die ruim dertig centimeter meet, volgt een gedeelte van 65 centimeter onafgebroken tekst. De gebedsrol is daarmee enkel geheel uitgerold goed te aanschouwen en niet naar de afzonderlijke delen, maar alleen als een logisch geheel van tekst en beeld te interpreteren.210 Bovendien zijn het onderwerp en de verluchting van de gebedsrol opmerkelijk; de gebeden en de illuminatie verwijzen niet zoals gebruikelijk naar de wonden van Christus. In plaats daarvan zijn die opgedragen aan Maria, en – wat uniek is – wordt een aardse figuur afgebeeld. Deze gebedsrol mist dan ook het conventionele appèl aan de gelovige om de rol op bepaalde plaatsen aan te raken, tegen zich aan te houden of speciale aandacht voor de afbeeldingen met de wonden van Christus te hebben. Deze oproepen moesten ervoor zorgen dat de gelovige de beelden van de lijdende Christus zo bewust mogelijk waarnam en de hiervoor beschreven handelingen zouden een

208 Geciteerd in: Maurer, Margaret of Anjou, 23. 209 Drimmer, ‘Beyond private matter’, 100; McKendrick, Lowden en Doyle ed., Royal manuscripts, 401. 210 Drimmer, ‘Beyond private matter’, 97-103.

55 empathisch antwoord op dit lijden zijn. Tenslotte is de cirkelvormige figuur, de rota, uniek, deze is op geen andere gebedsrol te zien.211 Samen met het formaat en de bijzondere vorm roept de rota veel vragen op, vooral hoe deze gebedsrol geïnterpreteerd moet worden. Want, was ze wel als gebedsrol voor privaat gebed bedoeld? Aan de hand van de hiervoor genoemde eigenaardige kenmerken van de gebedsrol stelt Drimmer dat dit niet het geval is. Vooral de vaststelling dat de rol vanwege de breedte en de opmaak zonder verschillende secties eigenlijk niet als een gewone gebedsrol gebruikt kon worden, leidt Drimmer ertoe te beweren dat de gebedsrol van Margaretha van Anjou niet zozeer een object van private devotie was, maar vooral uiting gaf aan contemporaine opvattingen over de koningin. Dit leidt de kunsthistorica af van de rota en de daarin geschreven gebeden: ‘The wheel [rota] itself comprises texts whose orientation changes with the imagined turning of the wheel itself. (…) the words that are its structural edifice cannot be read by a stationary viewer unless the roll itself is rotated, a near-impossible maneuver. Furthermore, the depiction of Margaret at the base of the rota decreases the likelihood that the roll was meant to be turned, given the illogicality of creating a portrait to be seen upside down (not to speak of the potential offense it might cause). What is more probable is that the texts on the rota were inscribed in the knowledge that they would not be seen or read while being held by a single, kneeling devotee. Instead, it appears that these texts were intended to be sung.’212 De gebeden op de gebedsrol zouden dus zijn voorgezongen voor Margaretha; in plaats van dat zij de gebedsrol in haar handen zou houden, zou de rol dan horizontaal worden gehouden, door verschillende zangers die in een cirkel om de rota heen stonden en zo ieder hun tekstgedeelte konden zingen, zonder dat de gebedsrol op een mogelijk voor de koningin beledigende wijze moest worden vastgehouden. Drimmers bewering is uiteraard niet uit de lucht gegrepen. Veel van de teksten op de gebedsrol zijn bekende gebeden uit de liturgie en daarnaast was het niet ongebruikelijk dat dichters hun verzen op een rol lieten zetten, zodat die voorgezongen of voorgelezen konden worden. Van enkele gebeden en gedichten is de muziek ervan zelfs bewaard gebleven.213 Tevens is met Drimmers interpretatie de goede toestand van de rol te verklaren. Door het vele op- en uitrollen en het aanraken van de afbeeldingen zien de meeste andere bewaard gebleven gebedsrollen er in tegenstelling tot deze gebedsrol van Margaretha vrij haveloos uit.214 Hoewel Drimmer een valide punt maakt door te stellen dat de gebeden waarschijnlijk aan Margaretha zijn voorgezongen en dat de centrale afbeelding het idee van voorspraak weergeeft, zou ik nog verder willen gaan in de analyse van de gebedsrol. Drimmer richt zich voornamelijk op de verluchting en het geschreven woord lijkt daarbij een detail waar maar weinig aandacht aan besteed hoeft te worden. Dat is bij deze bron juist opvallend, omdat Drimmer uitgebreid betoogt dat de gebeden aan Margaretha werden voorgezongen en daaruit concludeert dat de rol een meer publieke, zelfs politieke boodschap bevat. Daarnaast bestaat het grootste gedeelte van de

211 Drimmer, ‘Beyond private matter’, 100-104; McKendrick, Lowden en Doyle ed., Royal manuscripts, 401. 212 Drimmer, ‘Beyond private matter’, 104 (mijn cursivering). 213 Douglas Gray ed., The Oxford book of late medieval verse and prose (Oxford 1985) 160; Drimmer, ‘Beyond private matter’, 104. 214 Zie bijvoorbeeld: Prayer roll of Henry VIII, British Library, Additional MS 88929, met name de eerste afbeelding van Christus aan het kruis tussen twee dieven. Link naar de digitale versie: http://www.bl.uk/manuscripts/FullDisplay.aspx?ref=Add_MS_88929 [30.5.2017].

56 gebedsrol uit tekst, die weliswaar bekend is – veel stamt uit de middeleeuwse liturgie – maar voor deze rol speciaal lijkt te zijn geselecteerd. In het vervolg wil ik daarom de tekst van de gebeden bespreken: sluit de inhoud daarvan aan bij het ideaal van voorspraak, of staat er misschien zelfs meer in over de politieke rol die Margaretha als koningin zou kunnen spelen? Voordat ik daar toe kom, wil ik eerst nog kort ingaan op de kwestie of het überhaupt mogelijk is uit een object bestemd voor (private) devotie een politieke boodschap aan een koningin af te leiden. Op het eerste gezicht lijken private vroomheid en politiek – per definitie gericht op een groep mensen – niet met elkaar te verenigen. Toch is dat niet het geval; wanneer bijvoorbeeld een gebedenboek of psalter aan een belangrijke politieke figuur werd geschonken, was het niet ongebruikelijk dat in de decoratie of de keuze van de gebeden aanwijzingen te vinden waren met betrekking tot de politieke rol die deze persoon zou moeten spelen, in de ogen van de schenker van het object. Illustratief hierbij is de analyse door de kunsthistorica Anne Rudloff Stanton van het psalmboek van Isabella van Frankrijk, de echtgenote van koning Eduard II van Engeland, dat zij in de periode voor haar huwelijk in 1308 zou hebben gekregen.215 De kunsthistorica gaat na welke visuele boodschap uit het Isabella-psalter volgt en neemt daarbij als vertrekpunt de vraag: wat zou Isabella van de verluchting begrepen hebben? Opvallend doch in tweede instantie niet verrassend is de nadruk in illuminaties en marges op vrouwen en aspecten die met het vrouwelijke in verband kunnen worden gebracht. Zo werden er veel vrouwelijke dieren afgebeeld als een leeuwin met haar jong, een vrouwelijke centaur, een koe met haar kalf en een ooi in gevecht met twee rammen. Tevens zag Isabella veel scènes over huwelijk, geboorte en kinderen, zoals het huwelijk van David met Bathseba, de geboorte van Kaïn en de Bijbelse vrouwen Eva en Hanna die hun zonen de borst geven. Naast deze oudtestamentische voorstellingen werd de rol van een vrouw binnen een familie verder benadrukt door een afbeelding van de boom van Jesse, waarbij de familie van Isabella en Eduard met de genealogie van Christus werd verbonden.216 De aanwezigheid van zoveel vrouwen en aspecten uit het leven van de vrouw is vooral opvallend in vergelijking met andere psalmboeken. Rudloff Stanton stelt dan ook dat de verluchting diende als ‘visual metaphors for the official, maternal roles Isabelle assumed at the very time she received her gift’.217 De verluchting benadrukte dus het moederschap, een voor de hand liggend element voor een toekomstige koningin. Nog opmerkelijker is dat aan Isabella niet alleen de gebruikelijke exemplarische vrouwen als Hanna, Esther, Sara en Maria werden gepresenteerd, maar ook anti- modellen als Eva en Delila. De miniaturen met de twee laatstgenoemde vrouwen hebben een cruciale plaats in het psalter gekregen, waardoor Isabella bij het zeggen van haar gebeden deze anti-voorbeelden dagelijks zou zien. Dat Delila een ‘anti-type’ was werd nog meer onderstreept, doordat op de tegenoverliggende bladzijde een miniatuur van een knielende Isabella in gebed is opgenomen. Het verhaal van Delila maakte duidelijk dat een ideale koningin haar macht voor het goede moest inzetten, ter ondersteuning van de koning en zijn edelen in plaats van haar echtgenoot ten val te brengen.218 Behalve de Bijbelse (anti-)rolmodellen voor Isabella als moeder en koningin, bevatte haar

215 Anne Rudloff Stanton, ‘The psalter of Isabelle, Queen of England 1308-1330. Isabelle as the audience’, in: Word & Image 18 (2002) 1-27. 216 Ibid., 4, 8-10. 217 Ibid., 1. 218 Ibid., 22.

57 psalmboek ook een hulpmiddel voor haar belangrijke taak als bemiddelaar. In het psalter waren maar liefst 102 wapenschilden opgenomen, die alle van edelen waren voor wie Isabella later als koningin als bemiddelaar zou kunnen optreden.219 Het psalter legde dus niet alleen de nadruk op de moederrol die Isabella zou aannemen, maar bood ook nog eens een praktische hulp voor haar rol als mediator. Het psalmboek van Isabella van Frankrijk geeft dus aan dat een geschenk als een religieus boek dat bedoeld was voor private devotie wel degelijk ideeën over de politieke rol van een koningin kon bevatten, die ook voor de ontvanger te herkennen waren. In het geval van Isabella is het plausibel dat het grote aantal miniaturen met moeders en kinderen, huwelijken, geboorten en vrouwelijke dieren in het psalmenboek haar opviel, zeker in vergelijking met andere gebedenboeken en psalters die zij ongetwijfeld wel eens had gezien. Bovenal had ook zij hieruit kunnen opmaken dat deze decoraties als visuele metaforen, of beter aanwijzingen, voor haar toekomstige rol als koningin begrepen konden worden. Tenslotte geeft het Isabella-psalter aan dat meerdere ideeën overgebracht konden worden; niet alleen dat Isabella een goede moeder en echtgenote moest zijn, maar ook dat zij als koningin door voorspraak voor de belangen van de edelen in haar land moest optreden.

4.3 De gebeden op de gebedsrol van Margaretha van Anjou

Een van de karakteristieke elementen van de gebedsrol van Margaretha van Anjou is de rota met een afbeelding van Maria in het midden en de gebeden daaromheen, zo hebben we in het voorgaande gezien. Deze gebeden en de teksten die onder de rota en de afbeelding van Margaretha in gebed zijn te lezen vormen het onderwerp van deze paragraaf: wat zou de tekst willen zeggen over hoe Margaretha als koningin zou moeten handelen? Gedichten en liederen over Maria behoren tot de meest geschrevene in het Engeland van de late middeleeuwen. Het mag geen verrassing heten dat haar rol als moeder van God en machtige bemiddelaar voor hen die tot haar bidden tot de meest bezongen thema’s behoren. Juist datgene wat door gelovigen het meeste aan Maria vereerd wordt, wordt in de lyriek tot uitdrukking gebracht.220 Laten we twee bekende middeleeuwse Engelse liederen bekijken om te zien hoe deze verering muzikaal werd geuit. In het lied ‘Of on that is so fayr and bright’, dat in de eerste helft van de dertiende eeuw op schrift werd gesteld in een manuscript met verschillende religieuze verzen, werden bijvoorbeeld verschillende benamingen voor Maria verwerkt en werd er verwezen naar haar bemiddelende rol: ‘Of on[e] that is so fayr and bright, Velud maris stella, Brighter than the dayës light, Parens et puella; Ich crie to thee, thou se to mee, Lady, prey thi sone for me, Tam pia,

219 Rudloff Stanton, ‘The psalter of Isabelle’, 24. 220 John C. Hirsch ed., Medieval lyric. Middle English lyrics, ballads, and carrols (Malden en Oxford 2005) 45.

58 That Ich motë [may] come to thee, Maria.’221 De verschillende Latijnse titels rijmden bovendien en waren daardoor met de structuur van het Middelengelse gedicht verweven; niet alleen werd Maria met allerlei lofuitingen vereerd, maar ook werd tegelijkertijd gebeden voor haar bemiddeling bij Christus. In de volgende coupletten werden nog meer traditionele beelden voor Maria zoals ‘rosa sine spina’ en ‘gratia divina’ aangehaald en werd de wereld beschreven als een verloren, duister oord totdat Christus werd geboren: ‘All this world it was forlore [lost] Eva peccatrice, Til our Loverd [Lord] was y-bore De te genitrice.’222 En omdat Christus weet dat Maria zijn moeder is, zou hij geen verzoek van Maria kunnen weigeren. Het lied eindigde dan ook met een duidelijke bede aan de heilige maagd om door haar bemiddeling bij God in de hemel te komen: ‘Maiden-moder makëles [peerless], Of milcë [mercy] ful y-boundë, Bid for us Him that thee ches, At whom thou gracë fundë, That He foryive us sinne and wrake, And clene of evry gilt us make.’223 Maria, als bron van genade, bemiddelde voor de gelovigen, opdat God hen hun zonden en schuld zou vergeven. Het thema moederschap werd naar voren gebracht in een bekend gedicht over de Annunciatie, hét moment dat Maria haar rol als moeder van God accepteerde en in verwachting raakte. ‘I syng of a mayden’ was een van de wijdverbreidste liederen in vijftiende eeuws Engeland en beschrijft hoe Jezus in alle stilte naar zijn moeder toekomt in een fantasierijke, sensuele verbeelding: ‘I syng of a mayden, that is makëles [peerless], King of allë kingës, to here sone she ches. He cam also styllë [silently] there his moder was, As dew in Aprylle that fallëth on the gras.’224 Het beeld van de ontwakende natuur met dauw op het gras past niet alleen bij april – de maand van de Annunciatie, want ze valt precies negen maanden voor Jezus’ geboorte in december – maar ook bij aanverwante thema’s uit de Heilige Schrift. De nadruk op ‘rust en stilte’ komt bijvoorbeeld ook naar voren in het apocriefe Boek der Wijsheid en op verschillende plaatsen wordt dauw met vreugde en harmonie in verband gebracht. Zo wordt in het Bijbelboek Hosea de val van Israël voorspeld, tenzij het volk zich bekeert en alles weer zal goedkomen: ‘Ik zal Israël zijn als de dauw’.225 In dit lied wordt dus niet

221 Thomas G. Duncan ed., Medieval English lyrics and carrols (Cambridge 2013) 128-130, aldaar 128-129. 222 Ibid., 129. 223 Ibid., 130. 224 Ibid., 133. 225 Hosea 14:6. Cf. Jesaja 26:19 en Richteren 6 over Gideon waarin over heel de aarde dauw ligt, nadat hij de Midianieten heeft verslagen en een altaar voor de afgod Baäl had vernield.

59 alleen bezongen dat Maria ervoor kiest moeder van de koning der koningen te zijn, maar wordt evenzo gealludeerd op vreugde en harmonie door naar dauw te verwijzen. De twee belangrijke thema’s uit de hiervoor besproken liederen – Maria als moeder van God en als invloedrijke bemiddelaar – komen eveneens duidelijk naar voren in de verschillende gebeden op de gebedsrol. Zoals gezegd zijn bekende beden uit de liturgie gebruikt, wat erop wijst dat dezelfde motieven in zowel populaire als liturgische liederen werden gebruikt en dus bij brede lagen van de bevolking bekend waren. In het vervolg zal ik op de tekst van de gebeden van de gebedsrol ingaan, te beginnen met de rota, zodat duidelijk wordt welke aspecten uit de Maria-verering in de gebeden voor Margaretha belicht werden. In het midden van de rota, dus in de ring direct rondom Maria, is een deel van een Maria-antifoon te lezen. Een antifoon of beurtzang is een vers, dat wordt gezongen als inleiding op of ter afsluiting van een psalm tijdens de mis. Maria-antifonen daarentegen zijn zelfstandige gezangen en behoren tot de bekendste gezangen uit de liturgie. Er zijn vier verschillende Maria-antifonen, elk voor een gedeelte van het kerkelijk jaar.226 In dit geval werden de laatste twee zinnen uit het ‘Ave Regina Caelorum’ geciteerd, een Maria-antifoon uit de twaalfde eeuw: ‘Acht mij waardig u te prijzen, heilige maagd, (en) schenk mij kracht’.227 Deze wens, waardig genoeg te worden bevonden om Maria te prijzen, is een voor de hand liggend en veel voorkomend begin van een gebed tot de heilige maagd. In de ring rond deze binnenste cirkel is een tweede Maria-antifoon te vinden, het ‘Salve Regina’. Deze bekendste Maria-hymne stamt uit de tweede helft van de elfde eeuw en wordt aan verschillende geestelijken toegeschreven, onder andere Herimannus Contractus, een monnik te Reichenau, en Aimar, bisschop van Le Puy.228 De gebruikelijke periode voor deze beurtzang is van Trinitatis (de zondag na Pinksteren) tot en met de laatste zondag voor advent. Nog meer dan in de vorige antifoon wordt er om kracht en medelijden gebeden: ‘Gegroet, koningin, [moeder van] medelijden, ons leven, zoetheid en hoop, gegroet. (…) Wend dus, onze voorspreekster, uw medelijdende ogen tot ons.’229 Na de uitgesproken wens om gehoord te worden is dit een logisch vervolg qua inhoud, namelijk de vraag dat Maria zich tot de gelovigen wendt. De andere twee Maria- antifonen, het ‘Alma Redemptoris Mater’ en het ‘Regina Coeli’ ontbreken. Een mogelijke verklaring waarom enkel deze hymnen op de gebedsrol zijn opgenomen is de tijd van het jaar waarin de rol werd vervaardigd en aan Margaretha werd overhandigd. Er waren duidelijke vaste momenten wanneer een Maria-antifoon gezongen mocht worden. Het ‘Salve Regina’, dat in zijn geheel in de rota is opgenomen, werd tijdens het grootste gedeelte van het kerkelijk jaar gezongen, namelijk vanaf de zondag na Pinksteren tot aan de laatste zondag voor advent. Het ‘Ave Maria Caelorum’

226 Shinners ed., Medieval popular religion, 115. 227 ‘Dignare me laudare te virgo sacrata da michi [sic] virtutem’; Drimmer, ‘Beyond private matter’, 118. Deze twee zinnen zijn een latere toevoeging aan het origineel; de laatste woorden ‘contra hostes tuos’ worden op de gebedsrol niet vermeld. Hier en in het vervolg zal ik steeds de Nederlandse vertaling citeren en het Latijnse origineel in de voetnoten weergeven. De Nederlandse vertaling is van de hand van David Cohen. 228 Guido Maria Dreves ed., Ein Jahrhundert lateinischer Hymnendichtung. Eine Blütenlese aus den Analecta Hymnica mit literarhistorischen Erläuterungen. Erster Teil. Hymnen bekannter Verfasser (Leipzig 1909) 153- 156; F.J.E. Raby ed., The Oxford book of medieval latin verse (Oxford 1959) 196. 229 ‘Salve regina [sic: het woord ‘mater’ mist hier] misericordie vita dulcedo & spes nostra salve. (…) Eva [sic] ergo ad vocata [sic] nostra illos tuos misericordes occulos ad nos converte’; Drimmer, ‘Beyond private matter’, 118.

60 werd gezongen vanaf Maria-Lichtmis (2 februari) tot de woensdag voor Pasen. De kans is relatief groot dat de gebedsrol in een van deze perioden van het jaar aan Margaretha werd aangeboden. Deze perioden zijn daarnaast niet zo beladen als Advent, Kerst, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren; het is goed mogelijk dat een gebed voor Maria uit deze tijd van het kerkelijk jaar niet geschikt werd geacht om voor een seculiere koningin te zingen en daarom alleen deze twee hymnen in de gebeden op de gebedsrol voor Margaretha werden verwerkt. Onder de rota en de afbeelding van een geknielde Margaretha van Anjou zijn op de gebedsrol in een lopende tekst nog drie gebeden opgeschreven, die ieder worden ingeleid met dezelfde titel ‘Gebed aan de gelukzalige maagd’ (‘ad beatam virginem oracio’). De eerste hymne gaat terug op ‘De deliciis virginis gloriosae’, een gebed dat aan de dertiende eeuwse monnik John Peckham wordt toegeschreven.230 Het is een lofprijzing van Maria, waarbij iedere zin begint met het groeten van de heilige maagd en zo stapsgewijs haar leven vanaf de conceptie tot aan haar hemelvaart wordt verteld. Hierbij wordt vooral van traditionele benamingen voor Maria gebruik gemaakt en worden de gebruikelijke momenten uit Maria’s leven naar voren gehaald. Zo wordt ze ‘heilige moeder Gods’, ‘vooraanstaande ster’ en ‘maagd’ genoemd en wordt voornamelijk bij de verkondiging van de geboorte van Christus en haar hemelvaart stilgestaan. Bij het eerstgenoemde wordt daarbij teruggegrepen op een voor ons al bekende thematiek, die van de rustieke natuur en de verkondiging: ‘Gegroet Vrouwe van de maagdelijke bloem die besprenkeld met hemeldauw een zoon mocht krijgen.’231 Uit een zelfde soort opsommende lofuiting bestaat het derde gebed. Het is een serie van vijfentwintig ‘Aves’, waarin Maria’s kwaliteiten op alfabetische volgorde worden opgesomd. Zo luidt het begin van de lofzang over de heilige maagd: ‘Gegroet allergeliefdste maagd Maria, Gegroet betrouwbaarste maagd Maria, Gegroet meest clemente maagd Maria, Gegroet meest devote maagd Maria.’232 Dit recitatieve karakter van de twee gebeden sterkt de suggestie van Drimmer dat het hier om gezongen teksten gaat; in veel liederen worden vaste componenten steeds herhaald om voor zowel de zangers als de toehoorders een patroon te creëren en zijn er steeds al bekende gezangen over Maria gebruikt. Het tweede van de drie gebeden onder de rota en de knielende Margaretha wijkt hiervan af; het is een relatief kort gebed van ongeveer vijftien regels en gaat heel specifiek over de voorspraak van Maria. Volgens Drimmer zou het op het beroemde middeleeuwse religieuze lied ‘O virgo splendens’ uit de veertiende eeuw teruggaan.233 Van dit lied zijn verschillende versies overgeleverd en de meeste bekende is te vinden in het deels bewaard gebleven manuscript Llibre Vermell de Montserrat uit het einde van de veertiende eeuw. De tekst van de hymne komt echter niet overeen met het tweede gebed op Margaretha’s gebedsrol. Of Drimmer zich baseert op een ander lied met dezelfde titel of dat het gebed op een andere hymne teruggrijpt, wordt niet duidelijk. Het

230 Drimmer, ‘Beyond private matter’, 104. Een versie van het gebed is te vinden in het Burnetpsalter, Aberdeen University Library, MS 25, f. 106v-108r. Voor de online versie: https://www.abdn.ac.uk/diss/heritage/collects/bps/index.html [4.8.2016]. 231 ‘Salve virginali flore quod celesti fusa rore filium conciperes’; Drimmer, ‘Beyond private matter’, 119. 232 ‘Ave amantissima virgo maria, Ave benignissima virgo maria, Ave clementissima virgo Maria, Ave devotisima virgo Maria’; Ibid., 120. 233 Ibid., 105.

61 is goed mogelijk dat deze bede net als de stanza’s in de rota, waar we straks op terug zullen komen, niet tot een voor ons bekend gebed te herleiden zijn. Dat geldt ook voor de zeven gebeden in de buitenste cirkel van de rota. Deze gebeden staan alle uit acht versregels en bevatten weliswaar conventionele bewoordingen, maar zijn volgens Drimmer niet in andere manuscripten terug te vinden, waaruit zij concludeert dat de gebeden waarschijnlijk vrij zeldzaam waren en mogelijk specifiek voor deze gelegenheid speciaal uitgekozen of zelfs geschreven zijn.234 Vanwege het karakter en de origine van het eerste en derde gebed – beide waren gebruikelijke opsommingen om Maria te loven die veelvuldig in de liturgie werden gebruikt – lijken ze zich minder te lenen om specifiek in te gaan op datgene wat de opdrachtgever van de gebedsrol voor ogen had bij de samenstelling van de verschillende gebeden met het oog op wat specifiek voor Margaretha als koningin van nut zou zijn. Toch is dit niet het geval. De twee gebeden vormen namelijk een mooi contrast met de andere hymnen. Omdat daarin alle elementen worden aangehaald waarvoor Maria vereerd werd, kunnen we aan de hand van deze twee gebeden nagaan hoe standaard of juist bijzonder de andere gebeden zijn en welke aspecten specifiek gethematiseerd worden. Zo werd in het eerste lied veel aandacht besteed aan de verkondiging en de hemelvaart van Maria, maar niet zozeer aan Maria als krachtige voorspreekster en brengster van vrede, een thema dat in de andere liederen juist centraal wordt gesteld, zoals we in het vervolg zullen zien. Het derde gebed, de opsomming van de kwaliteiten van de heilige maagd, is echter niet zo standaard als op het eerste gezicht lijkt. Na de alfabetische opsomming van adjectieven volgen nog drie regels, waarin het thema van Maria als mediator bezongen werd: ‘Gegroet kuise maagd Maria, Gegroet zich voor rechtvaardigheid inzettende maagd Maria, Gegroet beschermvrouwe van het mensengeslacht maagd Maria.’235 Hoewel hier aan de vaste vorm van de regel wordt vastgehouden – iedere zin heeft nog steeds de opbouw ‘Gegroet … maagd Maria’ – worden hier expliciet nog twee lovenswaardige aspecten genoemd, het nastreven van rechtvaardigheid en het behoeden van de mensheid. Die elementen verwijzen vrij direct naar het belang van voorspraak: Maria, maar ook een koningin als Margaretha, zou haar mensen moeten beschermen en moeten bemiddelen wanneer zij onrechtvaardig behandeld zouden worden.

4.3.1 Het voorspraakideaal in de gebeden op de gebedsrol Voorspraak is datgene wat centraal in de gebeden op de gebedsrol van Margaretha staat. Laten we ter versterking van deze these nog eens teruggaan naar de rota. In het midden daarvan, om Maria en het kindje Jezus heen, zijn zeven banderollen te zien, waarop de namen van verschillende groepen worden genoemd: ongelukkigen, kleinen van geest, rouwenden, geestelijken, leken, vrouwen en ten slotte de mensheid. In de buitenste ring zijn zeven stanza’s van een gebed te lezen en iedere strofe zou aansluiten bij een van de hiervoor genoemde zeven groepen, aldus Drimmer. Zo zou de stanza beginnend met ‘O

234 Drimmer, ‘Beyond private matter’, 104, n. 36, 105; Kenneth Kreitner, The church music of fifteenth- century Spain (Woodbridge 2004) 22-24. 235 ‘Ave pudica virgo maria, Ave zelus iusticie virgo maria, Ave titulus genere virgo maria’; Drimmer, ‘Beyond private matter’, 120.

62 clemens’ speciaal voor de clerici zijn.236 Ook nu blijft de kunsthistorica echter wat onduidelijk: in haar transcriptie is geen vers te vinden dat met deze woorden zou beginnen, laat staan dat deze alliteratie wel voor andere verzen en groepen op zou gaan. Daarnaast zou dit de rondo-vorm tenietdoen, want zo’n alliteratie wordt enkel opgemerkt wanneer direct na het noemen van een bepaalde groep het daarbij passende gebed wordt genoemd en dat lijkt niet het geval te zijn geweest, aangezien er – wanneer we de logica van de rota volgen – in de binnenste ring en tussen de stanza’s in de buitenste ring versregels staan die waarschijnlijk vóór de zeven stanza’s zijn voorgedragen. In plaats daarvan lijkt het mij dat er hier een duidelijke aanwijzing voor het voorspraakritueel wordt gegeven; de groepen mensen die hierboven worden genoemd, zoals de rouwenden, de kleinen van geesten etc., zijn die mensen waarvoor gebeden moet worden. Dit volgt niet alleen visueel uit de nabijheid van de banderollen bij Maria, maar wordt tevens versterkt doordat direct in de gouden ring rondom deze banderollen het volgende te lezen is: ‘Heilige Maria, sta de ongelukkigen bij, help de kleinen van geest, troost de rouwenden, bid voor het volk, kom de geestelijkheid te hulp, schiet het toegewijde vrouwelijke geslacht te hulp, laat allen het Uwe voelen.’237 In deze zeer duidelijke referentie aan voorspraak worden de zeven groepen stuk voor stuk herhaald en wordt er letterlijk gesteld dat Maria deze mensen moet bijstaan en helpen. Wanneer we ervan uitgaan dat deze gebeden voor Margaretha werden gezongen, is deze herhaling ervan zelfs heel logisch, omdat de maker of opdrachtgever waarschijnlijk zeker ervan wilde zijn dat Margaretha dit belangrijke stuk hoorde en begreep, opdat zij dit ideaal van de bemiddelende koningin zou volgen. In de zeven strofen uit de buitenste ring van de rota en met name het tweede gebed onder de rota zijn de meeste verwijzingen naar bemiddeling te vinden, waarschijnlijk omdat deze gebeden speciaal voor deze gelegenheid zijn geschreven, wat erop wijst dat de opdrachtgever vooral dit ideaal aan Margaretha zou willen doorgeven. In het reeds geciteerde antifoon ‘Salve Regina’ was te lezen ‘Wend dus, onze voorspreekster, uw medelijdende ogen tot ons’, en iets soortgelijks is in een van de strofen te lezen: ‘Wend dus, opdat de genade van het leven langs zekere wegen ons ten deel valle, uw medelijdende ogen naar ons.’238 Andere toespelingen op Maria’s rol als voorspraak die te lezen zijn: ‘U bent de sleutel, zo geloof ik, de toegang tot de hemel’ of ‘Wees bij God voorspraak van uw toegewijde slaven, dat zij door de keten van de dood worden bevrijd’ en ‘Wij roepen tot U, allergenadigste, en vragen u: luister’.239 Het mooiste en meest heldere voorbeeld van het ideaal van voorspraak vinden we echter in het tweede gebed onder de rota, dat ik voor de duidelijkheid in zijn geheel zal citeren: ‘O meesteres en dienares der ware wijsheid, maak mij rechtvaardig en toegespitst op het pad der rechtvaardigheid. Vraag uw zoon om eigenhandig mijn beschuldigingen te verwijderen en smeek dat in het uur van mijn dood niets mij angst aan zal jagen. Bid tot de koning dat ik zijn wet zo zal behoeden dat ik hem blijde zal aanschouwen

236 McKendrick, Lowden en Doyle, Royal manuscripts, 401. 237 ‘Sancta Maria succure miseris iuva pusillanimes refove flebiles ora pro populo interveni pro clero intercede pro devoto femineo sexu sentiant omnes tuum’; Drimmer, ‘Beyond private matter’, 118. 238 ‘Ergo vias certas ut gratia detur halendi, Ad nos convertas illos oculos miserendi’; Ibid., 119. 239 ‘Clavis es ut credo celestis apertio vale’, ‘Intercede deum pro devoto famulatu, ut necis a nexu solvantu’, ‘Ad te clamanus gratissima quesumus audi’; Ibid., 118-119.

63 wanneer ik uit de wereld omhoogstijg. O zalige, vernietig zo met uw gebeden de zonden die ik heb begaan, dat ik rusten moge in de streek van het paradijs. Maak dat wij, terwijl wij u vereren, in blijdschap alle schadelijke dingen verbannen en zorg dat wij genieten van blijvende glorie. Ster der zee, richt zo de oren van de hoogste rechter dat de hemelse koning ons bij de feesten der engelen zal verwelkomen. Dat wij van het lot en het cohort van de hemelbewoners deel uit mogen maken en ons verblijden in het land der levenden. Amen.’240 Nog meer dan in de andere passages wordt hier het ritueel van voorspraak in detail benoemd en wordt er in iedere zin opnieuw gebeden voor bemiddeling. Nadat de zoon gevraagd is dat de gelovige geen angst heeft wanneer hij sterft en tot de koning wordt gebeden dat de gelovige de christelijke geboden in stand zou houden, zou Maria met haar gebeden ervoor zorgen dat de gelovige na zijn dood naar de hemel kan gaan. Deze klare bewoordingen zouden Margaretha nogmaals duidelijk maken wat voorspraak inhield en hoe belangrijk het was. Maar, in hoeverre heeft dit alles nu met Margaretha te maken? Keer op keer wordt immers Maria in deze gebeden aangeroepen en wordt haar gesmeekt om hulp. Toch moest het duidelijk zijn geweest dat het ideaal van voorspraak ook voor Margaretha geldt. Dit volgt als eerste uit de afbeelding onder de rota; Margaretha knielt daar en bidt voor hulp bij Maria. Net zoals in het eerste hoofdstuk bij Fais d’armes van Christine de Pizan werd vastgesteld dat er sprake was van een soort drietrapsraket – Minerva gold als voorbeeld voor Christine de Pizan en was eveneens exemplarisch voor Margaretha – kan deze vergelijking ook hier worden gemaakt. Want zoals Maria de persoon is waar mensen als Margaretha zich tot kunnen wenden om haar ondersteuning te vragen, zo kunnen Margaretha’s onderdanen naar haar toekomen om haar om hulp en bemiddeling te vragen. Deze onderdanen werden zelfs letterlijk genoemd, namelijk geestelijken, leken en algemener, de mensheid. Ten tweede onderstreept de tekst ook op een andere wijze dat bemiddeling ook voor Margaretha als vorstin iets navolgenswaardig is. Zo wordt Maria opvallend vaak koningin genoemd, een titel die weliswaar vaker voor haar werd gebruikt, maar die in deze context een duidelijke associatie met de vorstin is, die ook Margaretha niet ontgaan moet zijn. Maria werd zelfs eerst koningin en dan pas moeder genoemd in de gebeden, terwijl ze juist als moeder van God vereerd werd. Een aantal keer wordt Maria namelijk aangeroepen met ‘Gegroet, koningin, moeder’, ook in de al vaker geciteerde beurtzang ‘Salve Regina’: ‘Gegroet, koningin[, moeder van] medelijden, ons leven, zoetheid en hoop, gegroet.’241 In de biografische opsomming over Maria wordt eveneens eraan gerefereerd dat Maria een koningin in de hemel is: ‘Gegroet licht der bescheidenheid, die zichzelf in dankbaarheid een dienares des hemels noemt, nadat U een zetel in het

240 ‘O magistra & ministra vere sapientie ffac me rectum & perfectum in viam iusticie. Posce natum ut reatum meum ipse diluat et implora ut in hora mortis nil me terreat. Ora regum ut sic legem ipsius custodiam ut ex mundo transeundo letus hunc apsiciam. O beata sic peccatta tuis dele precibus que commisi paradisi ut quiescam sedibus. Te colentes fac gaudentes cuncta pellens noxia et procura ut mansura per fruamur gloria. Maris stella sic compella aures summi iudicis ut nos festis rex celestis societ angelicis. Ut in sorte et cohorte supernorum ciuium numeremur & letemur in terra viventium. AMEN.’; Drimmer, ‘Beyond private matter’, 120. 241 ‘Salve regina [sic: het woord ‘mater’ mist hier] misericordie vita dulcedo & spes nostra salve’; Ibid., 118. Het andere citaat is op dezelfde pagina te vinden.

64 koninkrijk is verleend.’242 Tenslotte wordt er in het hierboven tweede gebed onder de rota meerdere malen over een koning gesproken. Toegegeven, dat zal in eerste instantie verwezen hebben naar de hemelse koning, maar in samenhang met het bemiddelingsideaal dat in dit gebed zo bezongen wordt, benadrukte het nog maar eens de acte van voorspraak van een koningin tegenover een koning. Margaretha werd er zo nog eens op gewezen dat een koningin indirect veel politieke invloed op een koning kon hebben. Nog belangrijker in dit kader is dat er verscheidene malen naar de politieke realiteit van dat moment lijkt te worden verwezen. Voorspraak omvatte namelijk niet alleen de oproep van in dit geval een koningin om een bepaalde beslissing te nemen of om op een besluit terug te komen, maar werd ook gezien als een handeling die vrede kon brengen. Dat was ook de insteek van Margaretha’s huwelijk met Hendrik VI; die verbintenis zou vrede met Frankrijk brengen en daarenboven een troonopvolger voor de dynastie opleveren, waardoor de rust en harmonie weer in Engeland zouden terugkeren en blijven. Dat Maria vrede kan brengen komt vrij duidelijk naar voren in een van de zeven stanza’s in de rota: ‘Heilige Maria, ik smeek U, kom de achtergebleven ongelukkigen te hulp, Kom ons te hulp, ontferm u, ontferm u over onze vrede.’243 In een andere strofe is iets soortgelijks te lezen: ‘Wij bidden om het volgende, smeken om het volgende (…) en zuchten tot u, dat we door U vrede mogen genieten.’244 In het licht van de ceremoniële inkomst in Londen, waar het brengen van vrede gethematiseerd wordt, is het ook hier niet vreemd dat Maria als brengster van vrede naar voren wordt gebracht, omdat van Margaretha nog steeds – de oorlog met Frankrijk duurde toen nog immer voort – wordt verwacht dat zij dat ook zou doen. De heilige maagd zou niet alleen voor vrede kunnen zorgen, maar werd tevens getypeerd als de brengster van licht: ‘laat er dus snel, hemelse maagd, stralend, goddelijk licht een weg zijn voor de blinden, Gij, uw geroepene Maria (…) breng nu voor ons een herscheppend licht naar ons oog laat dan de dageraad zijn, het is nacht, o glansvolle maagd.’245 Maria was dus niet enkel de passieve ontvanger van smeekbeden van christenen, maar ze werd in deze gebeden ook neergezet als een hoedster van de christenen, die hen leidde uit de duisternis langs de juiste weg naar het licht en de harmonie: ‘Gegroet die een dergelijk nageslacht kreeg, (…) een zon voor de verduisterden brengend, het beeld van een hoedende ster, een koninklijke weg verschaffend voor de reinen van hart.’246 Door haar eigen instemming werd Maria immers de moeder van Christus, waardoor vrede op aarde zou moeten komen en de mensheid niet meer in ballingschap verkeerde, een term die meerdere keren letterlijk in de gebeden werd genoemd: ‘En laat ons Jezus zien, de gezegende vrucht van uw schoot, na onze ballingschap’ en ‘Maagd, toon ons na deze ballingschap Jezus, de vrome en waardige vrucht van uw schoot’.247

242 ‘Salve lux humilitatis te ancillam vocans gratis dato regni solio’; Drimmer, ‘Beyond private matter’, 119. 243 ‘Sancta Maria precor miseris succurre relictis, Nobis succurre nobis miseris miserere pacis’; Ibid., 118. 244 ‘Nos hoc precamus hoc flemus et hoc tribulamur et suspiramus ut per te pace fruamur’; Ibid., 118. 245 ‘Ergo mox ethera virgo lux splendida dia, Cecis esto via tu vestra vocata Maria, (…) Nostris nunc oculo receabile[?] porrige lumen, Tunc siit aurora nox est O virgo decora’; Ibid., 119. 246 ‘Salve tantam gerens prolem fructum vite lesis solem tenebratis proferens visionem pastoralem stellam viamque regalem corde puro conferens.’; Ibid., 119. 247 ‘Et Iedum benedictum fructum ventris tui nobis post hoc exsilium ostende’ en ‘Ihesum virgo pium fructum ventris que dignum post hoc exilium nobis ostende benignum’; Ibid., 118-119.

65 De komst van harmonie werd traditioneel ook in verband gebracht met de geboorte van Christus. In ‘Of on that is so fayr and bright’ werd al bezongen dat de wereld verloren en donker was, todat Jezus werd geboren. In de gebeden werd dezelfde associatie gemaakt: Maria zou vrede, licht en harmonie brengen voor hen die in haar geloven en tot haar bidden. Nu lijkt het mij helemaal niet vreemd dat er op dat aspect van Maria in de gebeden op de gebedsrol voor Margaretha zo de nadruk wordt gelegd; er werd van Margaretha welbeschouwd een zelfde rol verwacht. Haar huwelijk met de koning van Engeland zou het land vrede moeten brengen en de harmonie zou pas echt tot stand worden gebracht bij de geboorte van een troonopvolger. Margaretha zou, net als Maria, haar volk uit de duisternis naar het licht leiden. Door een troonopvolger te baren zou zij eindelijk de vrede met Frankrijk bewerkstelligen en zo ervoor zorgen dat het Engelse volk weer in harmonie en rust kon leven. Het derde argument waarom de gebeden op de rol op Margaretha van toepassing zijn en er dus een verband tussen Maria en Margaretha werd gelegd, is de opvallende rota. De vorm van een rol met daarop een rota werd in de middeleeuwen vaak gebruikt voor veel verschillende doelen, bijvoorbeeld voor rekeningen of het weergeven van een stamboom. Drimmer heeft gesteld dat de heptarchie-rol (‘heptarchy roll’ – naar de zeven Angelsaksische koninkrijken in Engeland in de vroege middeleeuwen) met name qua materiaal en genre overeenkomsten met de gebedsrol van Margaretha vertoont. Deze rollen uit de dertiende tot en met vijftiende eeuw, waarvan er zo’n twintig bewaard zijn gebleven, bevatten een kroniek van de koningen van Engeland, die wordt vooraf gegaan door een rond diagram van de zeven koninkrijken, dat een schematische kaart van Engeland moest voorstellen.248 Hoewel de inhoud van een dergelijke rol niet te vergelijken is met Margaretha’s gebedsrol, heeft Drimmer zeker een punt door op de overeenkomende opmaak van deze genealogische rollen te wijzen. Niet alleen vanwege de positie van de rota en de tekst, maar ook doordat in de diagrammen steeds tekst was opgenomen, wat maakt dat het samengaan van tekst en beeld in de rota van de gebedsrol van Margaretha niet ongebruikelijk was. Daarnaast hadden deze rollen vaak een breedte van rond de dertig centimeter, wat de uitzonderlijke breedte van de gebedsrol van Margaretha zou verklaren. Tevens was de verluchter, William Abell, vertrouwd met het genre genealogische rollen, aangezien hij rond 1450 er zelf een voor Hendrik VI heeft verlucht. Bovendien kwam het thema van deze genealogische rollen overeen met het onderwerp van Margaretha’s gebedsrol, de afkomst van een koning en in dit geval een koningin. Waarbij de genealogische heptarchie-rollen de afstamming van Engelse koningen van de voorbeeldige Eduard de Belijder toonden en hun afkomst van Angelsaksische koningen benadrukten, liet de gebedsrol het verband zien tussen Margaretha en de koningin par exemple, Maria. Weliswaar werd er niet door middel van allerlei lijnen en voorouders getracht een genetische afstamming duidelijk te maken, maar het verband tussen de hemelse koningin en koningin Margaretha op aarde was desalniettemin onmiskenbaar. Met het afbeelden van zowel Margaretha als Maria en door de gebeden werd een sterke associatie tussen Margaretha en Maria gemaakt. Zoals voor Engelse koningen Eduard de Belijder een voorbeeld was, werd er voor Margaretha een ideaal in navolging van Maria voorgesteld, de bemiddelende koningin.

248 Drimmer, ‘Beyond private matter’, 108.

66 4.3.2 Mater et mediatrix Met name deze politieke context brengt ons terug naar de centrale vraag van dit hoofdstuk: welke opvattingen over Margaretha als koningin liggen in de gebedsrol die aan haar werd geschonken vervat? De kunsthistorica Sonja Drimmer merkte terecht op dat de gebedsrol uniek in zijn soort is, wat de vraag met zich meebracht of de ideeën over hoe Margaretha zich als koningin moest gedragen zoals die in deze gebedsrol met tekst en beeld tot uiting werden gebracht net zo uniek waren als de gebedsrol als kunsthistorisch object. Een van de exceptionele kenmerken was dat zowel Maria als Margaretha zijn afgebeeld. Uit het voorgaande is gebleken dat het afbeelden van de hemelse en een seculiere koningin vrij vanzelfsprekend is; uit de gebeden komt een sterk verband tussen de twee vorstinnen naar voren, want Maria wordt als hét voorbeeld voor Margaretha van Anjou gepresenteerd. De spiegeling van Margaretha’s rol als koningin aan Maria is niet uniek noch origineel; tijdens de hoge en late middeleeuwen werd het beeld van ‘Maria Regina’ meer en meer toegepast op de beeldvorming van middeleeuwse koninginnen (en vice versa). Een concrete toepassing daarvan hebben we gezien in de ceremoniële intrede van Margaretha in Londen; daar werd haar rol van brengster van vrede keer op keer benadrukt. Ondanks dat de gebedsrol in deze gedaante – dus veel breder en met een lange tekst in plaats van secties – uniek was, was de boodschap aan Margaretha over wat voor haar handelen als koningin belangrijk was eerder conventioneel: uit de selectie van gebeden over en tot Maria blijkt de nadruk die wordt gelegd op de voorspraak, waarmee Margaretha voor vrede en rust kon zorgen, en daarmee ook het moederschap. Beide aspecten van bemiddeling komen duidelijk naar voren: zowel het doen van een ‘goed woordje’ als het brengen van vrede en harmonie. Dat laatste wordt in verband gebracht met de geboorte van een kind en dat is in deze situatie niet vreemd, aangezien het huwelijk tussen Margaretha en Hendrik de langverwachte troonopvolger met zich mee zou brengen. Margaretha’s rol aan het Engelse hof zou daarmee zijn als die van Maria: beide vrouwen zijn koningin, moeder en bemiddelaar tussen de mens en de koning of God. De rollen die voor Margaretha als koningin voorzien werden in deze gebedsrol zijn dan ook erg traditioneel; ze zou een moeder en bemiddelaar moeten zijn, ‘mater et mediatrix’.

67 5. Conclusie

Het handelen van Margaretha van Anjou als koningin van Engeland voor en na het afzetten van haar echtgenoot Hendrik VI baarde veel opzien onder tijdgenoten en werd in latere tijden evenmin gewaardeerd. In deze scriptie is onderzocht welke ideeën over hoe een koningin zou moeten handelen er aan Margaretha van Anjou in geschenken werden meegegeven. De beantwoording van deze vraag zou een aanvulling op de algemene opvattingen over het ideaaltypische handelen van een laatmiddeleeuwse vorstin kunnen brengen en het gedrag van Margaretha in een ander perspectief kunnen zetten. Helaas zijn er geen ego-documenten van Margaretha overgeleverd waaruit we haar ideeën over haar politieke rol of de politieke invloed van een vorstin kunnen opmaken. Daarom is ervoor gekozen om in deze scriptie niet uit te gaan van wat Margaretha’s eigen opvattingen waren, aangezien deze nu eenmaal niet te achterhalen zijn, maar juist de ideeën over het gewenste gedrag van een koningin die haar werden aangeboden tot uitgangspunt te maken. Daarbij is gekozen voor drie geschenken, waarin verschillende opvattingen over de koningin als politieke actor vervat lagen. Door de ideeën over hoe Margaretha als vorstin het beste kon handelen te analyseren kan niet enkel een concretere gestalte aan het ideaalbeeld van de politieke rol van een laatmiddeleeuwse vorstin worden gegeven, maar kan tevens worden vastgesteld hoe opzienbarend haar gedrag voor die tijd nu eigenlijk was. Laten we voordat we op de concretisering van de algemene opvattingen over de laatmiddeleeuwse koningin en het gedrag van Margaretha terugkomen ons nog eens wenden tot de drie centrale geschenken in deze scriptie. In de eerste jaren van haar koninginschap werden aan Margaretha met het Shrewsburyboek, de ceremoniële inkomst in Londen en de gebedsrol verschillende ideeën over haar handelen meegegeven, waarbij op denkbeelden over zowel de heilige maagd Maria als de antieke godin Minerva werd teruggegrepen. Het Shrewsburyboek is een rijk geïllustreerd manuscript met heldenverhalen en militaire tractaten dat door Jan Talbot enkele maanden voordat Margaretha naar Engeland zou gaan aan haar werd overhandigd. Beargumenteerd is dat het manuscript doelbewust voor Margaretha is samengesteld en wel om haar die kennis bij te brengen, zodat zij een goede adviseur voor haar echtgenoot zou zijn. Hendrik VI beschikte niet over bestuurlijke en militaire kwaliteiten en door Margaretha kennis van militaire zaken bij te brengen, zou zij de koning kunnen adviseren, opdat hij de juiste besluiten zou nemen. In de twee belangrijkste boeken van het manuscript, Fais d’armes en Bréviaire des nobles, waren voor Margaretha veel theorie en praktische aanwijzingen met betrekking tot militaire kunde te lezen en werd de aanstaande koningin duidelijk gemaakt dat de ware deugden voor de adel ook voor haar golden en zelfs nodig waren om een goede adviseur van haar echtgenoot te zijn. Dat het tractaat over militaire kunde ook voor vrouwen geschikt was en Margaretha in haar adviserende rol gebruik mocht en kon maken van haar militaire kennis volgde uit het idee van de vrouwelijke geleerde. Voor zowel Christine de Pizan als Margaretha fungeerde de godin Minerva als het grote voorbeeld. Minerva gold als de belichaming van de wijze vrouw en was als godin van de beheerst gevoerde oorlog ook de godin van de vrede. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist een tractaat waarin Minerva een exemplarische rol vervulde het centrale werk

68 in een manuscript voor Margaretha was. In navolging van Minerva zou Margaretha op basis van kennis en militaire strategie haar echtgenoot Hendrik VI moeten adviseren, zodat de strijd tussen Engeland en Frankrijk beslecht kon worden. De rol die Talbot daarmee voor de aanstaande koningin voor ogen had was weliswaar onconventioneel, maar sloot bij de politieke omstandigheden van dat moment aan en net als bij de twee andere geschenken werd er een duidelijk voorbeeld aan Margaretha gepresenteerd. Het ideaal van vrede werd eveneens gethematiseerd in de ceremoniële inkomst in Londen, georganiseerd door het stadsbestuur van de Engelse stad. In de zeven schouwspelen die Margaretha zag vlak voor haar kroning werd haar een duidelijk ideaal voorgehouden, dat gebaseerd was op de ideeën over Maria en dat eveneens inspeelde op de politieke actualiteit. De intrede bevatte zelfs een duidelijke politieke boodschap: Margaretha moest als koningin vrede brengen aan Engeland en als beloning voor haar goede werken zou zij naar de hemel gaan. In navolging van Maria zou de aanstaande koningin dus vooral een bemiddelende rol moeten aannemen en door voorspraak haar onderdanen moeten beschermen en vrede moeten nastreven. Hendrik en Margaretha zouden samen moeten regeren naar het voorbeeld van God en Maria in de hemel. Samen regeren is een invloedrijkere taak dan traditioneel werd voorzien, daarop werd ingespeeld door in een van de schouwspelen letterlijk de instemming van de drie standen bij de actievere rol van de koningin te noemen. Ook hier werd aangeknoopt bij de omstandigheden: Margaretha moest vrede met Frankrijk brengen en die vrede hoefde niet zoals Talbot dat wenste op het slagveld bereikt te worden, zolang er maar rust en harmonie in het land terugkeerde. Vervolgens zou de vorstin ervoor moeten zorgen dat er blijvend rust en harmonie in Engeland zouden zijn. Haar invloed op de koning zou zij door het traditionele ideaal van voorspraak kunnen uitoefenen. Het ideaal van voorspraak en het brengen van vrede was eveneens het thema in de gebedsrol van Margaretha van Anjou. Hoewel een gebedsrol meestal een object van private devotie was, was dat hier niet het geval. De verschillende gebeden op de gebedsrol werden aan de koningin voorgezongen en bevatten bovendien ideeën over hoe Margaretha zich het beste zou kunnen gedragen. De gebedsrol mocht daarbij wel een zeldzaam object zijn, de boodschap die in haar vervat lag, was vrij conventioneel. In de gebeden op de gebedsrol, die deels speciaal voor deze rol waren geschreven, werd namelijk erg de nadruk gelegd op Maria en haar exemplarische rol als moeder en bemiddelaar. Er werd duidelijk gemaakt dat Margaretha vrede aan Engeland moest brengen en dat kon zij doen door het voorbeeld van Maria te volgen. Zij moest voor haar onderdanen bemiddelen, van wie sommigen, zoals rouwenden, ongelukkigen en kleinen van geest, letterlijk op de gebedsrol werden genoemd, en daarnaast zou zij door een troonopvolger te baren voor blijvende vrede en rust in Engeland kunnen zorgen. Aan Margaretha werden verschillende invullingen van haar koninginschap gepresenteerd, maar het doel van haar handelen was steeds het brengen van vrede. Terwijl Talbot de aanstaande koningin militaire kennis probeerde mee te geven, zodat zij haar bijdrage aan de militaire leiding van de strijd in Frankrijk kon geven, werden in de intrede in Londen en de gebeden op de gebedsrol juist het traditionele ideaal van voorspraak benadrukt. De verschillende invullingen van het gemeenschappelijke vredesideaal zijn grotendeels op de opdrachtgevers van de geschenken terug te voeren. Het is niet verwonderlijk dat voor Talbot, de opperbevelhebber in Frankrijk, de verbetering van de militaire situatie in Frankrijk een prioriteit was. Evenmin verbaast het, dat het stadsbestuur van Londen er alles aan gelegen was de oorlog met Frankrijk

69 tot een eind te brengen, omdat welvaart en handel voor de stad enkel in een tijd van vrede mogelijk waren. Hoewel de opdrachtgever van de gebedsrol onbekend is, werd ook in de gebedsrol een duidelijk ideaal gepresenteerd dat bij de politieke actualiteit aansloot. Door voorspraak zou Margaretha een actievere politieke rol dan gebruikelijk naast Hendrik moeten aannemen, zodat er vrede en harmonie in Engeland zouden zijn. In de drie geschenken werd aan Margaretha steeds een duidelijk ideaal aan de hand van een voorbeeldige vrouwelijke figuur in de gestalte van Maria of Minerva gepresenteerd, waarbij steeds die eigenschappen werden benadrukt die zij zou moeten navolgen. Maria en Minerva waren immers met elkaar verwant; Minerva werd in de middeleeuwen als de heidense equivalent van Maria gezien en dezelfde eigenschappen werden bij de twee bijzondere vrouwen geprezen en vereerd, namelijk wijsheid en het brengen van vrede. Tevens werd in de middeleeuwse traditie van een exemplum – een na te volgen voorbeeld aan de hand van een figuur of verhaal – gebleven. Vooral Maria, maar ook Minerva, werd als exemplarisch voorgesteld en aan de hand van deze voorbeelden werd er een concretere gestalte aan het ideaalbeeld van de politieke rol van een vorstin gegeven. Margaretha zou als koningin volgens de ideeën die in de geschenken aan haar werden aangeboden in navolging van Maria en Minerva dus vooral een wijze vrouw moeten zijn die vrede bracht, of dat nu door voorspraak of door een beheerst gevoerde strijd was. Als brengster van vrede zou zij dat wel altijd beheerst, met veel wijsheid en in haar positie als echtgenoot naast de koning moeten doen. Margaretha zou adviseur kunnen zijn of kunnen bemiddelen voor haar onderdanen, maar het was uiteindelijk steeds de koning die het laatste besluit zou nemen. Steeds werd daarbij gestreefd naar een actievere politieke rol voor de vorstin dan gebruikelijk was, hoewel de ideeën over haar handelen niet altijd geheel onconventioneel waren. Deze opvattingen kwamen deels voort uit de omstandigheden. Van Hendrik VI was al bekend dat hij geen daadkrachtige leider was en zijn koninklijk bestuur te wensen overliet. Zo trad hij niet voortvarend op in de strijd tegen Frankrijk en had hij de rivaliserende edelen niet onder controle. Daarom werd er aangestuurd op een sterke echtgenote naast de koning, die hem kon adviseren en beïnvloeden, opdat hij de juiste besluiten zou nemen. De politieke rol die van Margaretha werd verwacht was dus enerzijds groter dan traditioneel voor een vorstin was voorzien, maar paste anderzijds nog steeds binnen het kader van wat als gepast voor een vrouw werd gezien. Welk perspectief biedt dit op het latere handelen van Margaretha van Anjou? De opvattingen over hoe zij als koningin het beste kon handelen waren vrij conventioneel en in de drie geschenken werd steeds naar hetzelfde ideaal van het brengen van vrede verwezen, wat erop wijst dat er voor dit ideaal een breed draagvlak bestond. Uit bewaard gebleven brieven blijkt dat ze het ideaal van voorspraak ter harte heeft genomen, want ze heeft voor vele onderdanen in verschillende situaties en zaken bemiddeld. Met betrekking tot Margaretha’s latere handelen is het minder duidelijk in hoeverre dat met de ideeën over het brengen van vrede overeenkwam. Zoals gezegd voerde Margaretha de legers van de fractie Lancaster aan, ging ze naar Frankrijk in de hoop militaire steun te krijgen en heeft ze met de graaf van Warwick samengewerkt om Eduard IV van de troon te stoten, zodat haar echtgenoot en later haar zoon de Engelse troon konden bezetten. In de geschenken vinden we maar deels aanzetten voor dergelijk gedrag. Uit het Shrewsburyboek kon Margaretha wel opmaken dat ze als koningin militaire leiding kon geven om zo het land vrede te brengen, maar dit was steeds als tijdelijke plaatsvervanger of vanuit haar positie naast de koning. Hier ging Margaretha

70 een stap verder in het brengen van vrede, omdat ze opkwam voor de rechten van haar echtgenoot en zoon. Het is dus niet met zekerheid te stellen in hoeverre haar handelen op dat moment nog aan de normen voldeed, maar wel is te zeggen dat het doel, namelijk het brengen van vrede voor Engeland, haar keer op keer is meegegeven en dat haar verschillende ideeën zijn aangereikt over hoe zij dat doel kon bereiken. Het is mogelijk dat het voeren van een oorlog voor Margaretha een middel was om uiteindelijk vrede te bereiken. Om meer inzicht in de ideeën achter het politieke handelen van Margaretha van Anjou te krijgen zou er verder onderzoek moeten worden gedaan, bijvoorbeeld naar welke ideeën haar later werden aangereikt, zoals in de plechtige intrede in de Engelse stad Coventry. Daar zou ook het werk Temple de Boccace van Georges Chastellain, waar ze waarschijnlijk zelf opdracht toe heeft gegeven, bij betrokken kunnen worden, om te zien welke ideeën Margaretha daarin liet verwerken. Daarnaast zou de uitzonderlijke positie van Margaretha vergeleken kunnen worden met die van andere laatmiddeleeuwse vorstinnen, die zich in een vergelijkbare situatie bevonden. Het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk Isabella van Beieren (1371-1435). Zij was de vrouw van de Franse koning Karel VI en kreeg eveneens te maken met een geesteszieke echtgenoot, rivaliserende edelen en grote binnenlandse problemen als gevolg van de Honderdjarige Oorlog. Net als Margaretha belandde Isabella in een uitzonderlijke situatie: als koningin moest zij tijdelijk het bestuur van het land op zich nemen, terwijl de koning niet eens afwezig was. Het latere beeld van Isabella is evenmin rooskleurig: Isabeau zou ‘a cupidinous woman of dubious morality’ zijn, was ‘empty-headed and too attached to her German family’ en zou bovendien tot een burgeroorlog hebben aangezet.249 De biografe Tracy Adams heeft dit beeld ontkracht. Zij stelt Isabella voor als de typische ‘mediator queen’ die door bemiddeling en het onderhouden van goede contacten met edelen de rust in het land probeerde te bewaren. Opvallend is de rol die Adams voor Christine de Pizan weglegt.250 De schrijfster zou in haar geschriften precies dat hebben aangeraden wat Isabella later ook in de praktijk bracht: ‘She [Christine de Pizan] foregrounds the queen’s in-between position, promoting her as a mediator, above the narrow political interests of the ducal factions.’251 Door studies naar vorstinnen in vergelijkbare situaties kan tot een completer beeld worden gekomen van Margaretha’s mogelijke motivatie voor haar latere handelen ter verdediging van haar echtgenoot en zoon. In ieder geval is uit dit onderzoek gebleken dat Margaretha’s handelen tijdens de turbulente jaren ‘1460 vanuit het perspectief van haar eerste jaren als koningin en wat anderen haar als ideaalbeeld in geschenken meegaven, niet zo opzienbarend was als vaak wordt beweerd. Sterker nog, datgene wat later niet aan Margaretha gewaardeerd werd, namelijk zorgen voor vrede en harmonie in het land en de belangen van haar onderdanen verdedigen, werd haar als ideaal in haar eerste jaren als vorstin door tijdgenoten aangeboden! Weliswaar werd er niet letterlijk gesteld dat zij met militaire middelen de Engelse troon moest beschermen, maar er werd wel steeds benadrukt dat Margaretha als koningin vrede aan Engeland moest brengen en behouden. Margaretha’s handelen mag dan in de ogen van sommige tijdgenoten en latere historici en schrijvers uitzonderlijk hebben geleken, het idee dat de koningin voor vrede moest zorgen en dat

249 Tracy Adams, The life and afterlife of Isabeau of Bavaria (Baltimore 2010) xiii-xiv. 250 Ibid., 250-251 en passim. 251 Ibid., 250.

71 daar verschillende middelen toe waren, werd Margaretha door tijdgenoten aangeboden, waaruit blijkt dat haar handelen toch niet zo onconventioneel was.

72 6. Literatuurlijst

6.1 Primaire bronnen

Bijbel in de Herziene Statenvertaling (vierde druk; Heerenveen 2010). Brereton, Geoffrey ed., Jean Froissart. Chronicles (herdruk 1978; Londen 1968). Dreves, Guido Maria ed., Ein Jahrhundert lateinischer Hymnendichtung. Eine Blütenlese aus den Analecta Hymnica mit literarhistorischen Erläuterungen. Erster Teil. Hymnen bekannter Verfasser (Leipzig 1909). Duncan, Thomas G. ed., Medieval English lyrics and carrols (Cambridge 2013). Gray, Douglas ed., The Oxford book of late medieval verse and prose (Oxford 1985). Hirsch, John C. ed., Medieval lyric. Middle English lyrics, ballads, and carrols (Malden en Oxford 2005). Laidlaw, J.C. ed., The poetical works of Alain Chartier (Cambridge 1974). Monro, Cecil ed., Letters of Queen Margaret of Anjou and Bishop Beckington and others. Written in the reigns of Henry V. and Henry VI. From a MS. found at Emral in Flintshire (Cambridge 1863). Pizan, Christine de, The treasure of the city of ladies. Or the book of the three virtues (Londen 2003). Raby, F.J.E. ed., The Oxford book of medieval latin verse (Oxford 1959). Shakespeare, William, Henry VI. Sponsler, Claire ed., John Lydgate. Mummings and entertainments (Kalamazoo 2010). Willard, Sumner en Charity Cannon Willard ed., Christine de Pizan. The book of deeds of arms and of chivalry (Pennsylvania 1999).

6.1.1 Primaire bronnen online Burnetpsalter, Aberdeen University Library, MS 25, f. 106v-108r: https://www.abdn.ac.uk/diss/heritage/collects/bps/index.html. [4.8.2016]. Poems and Romances (the 'Talbot Shrewsbury book') (1444-1445), British Library, Royal MS 15 E vi: http://www.bl.uk/manuscripts/FullDisplay.aspx?ref=Royal_MS_15_e_vi. Prayer roll of Henry VIII, British Library, Additional MS 88929: http://www.bl.uk/manuscripts/FullDisplay.aspx?ref=Add_MS_88929 [30.5.2017].

73 6.2 Naslagwerken

Lemma ‘Athena (Lat. Minerva)’ in: Eric M. Moormann en Wilfried Uitterhoeve, Van Achilles tot Zeus. Thema’s uit de klassieke mythologie in literatuur, beeldende kunst en theater (vijfde druk; Nijmegen 1995) 67-71. Lemma ‘columbyne’ in: Middle English Dictionary: http://quod.lib.umich.edu/cgi/m/mec/med- idx?type=id&id=MED8480&egs=all&eg display=open [26.5.2017]. Lemma ‘Lauda sion’ in: The catholic encyclopedia, link naar online versie: http://www.catholic.org/encyclopedia/view.php?id=6898 [3.6.2017]. Lemma ‘Prenostike’ in: Middle English Dictionary, link naar online versie: http://quod.lib.umich.edu/cgi/m/mec/med- idx?type=id&id=MED34452&egs=all&egdisplay=open [30.8.2016]. Lemma ‘Troth’ in: Merriam-Webster, link naar online versie: https://www.merriam- webster.com/dictionary/troth [31.8.2016].

6.3 Secundaire literatuur

Adams, Tracy, The life and afterlife of Isabeau of Bavaria (Baltimore 2010). Bagley, J.J., Margaret of Anjou. Queen of England (Londen [1948]). Benz St. John, Lisa, Three medieval queens. Queenship and the crown in fourteenth-century England (New York 2012). Bossy, Michel-André, ‘Arms and the bride. Christine de Pizan’s military treatise as a wedding gift for Margaret of Anjou’ in: Marilynn Desmond ed., Christine de Pizan and the categories of difference (Minneapolis en Londen 1998) 236-256. Brown, Andrew en Graeme Small, Court and civic society in the Burgundian Low Countries c. 1420-1530 (Manchester en New York 2007). Chibnall, Marjorie, The Empress Matilda. Queen consort, queen mother and lady of the English (Oxford en Cambridge (MA) 1991). Clayton, Mary, The cult of the virgin Mary in Anglo-Saxon England (Cambridge 1990). Conlon, Denis J., Simon de Puille. Chanson de geste (Frankfurt am Main, Bern en New York 1987). Damen, Mario, ‘Princely entries and gift exchange in the Burgundian Low Countries. A crucial link in late medieval political culture’, in: Journal of Medieval History 33 (2007) 233-249.

74 Dean, Lucinda H.S., ‘Enter the alien. Foreign consorts and their royal entries into Scottish cities, c. 1449-1590’ in: J.R. Mulryne, Maria Ines Aliverti en Anna Maria Testaverde ed., Ceremonial entries in early modern Europe. The iconography of power (Farnham en Burlington 2015) 267-295. Drimmer, Sonja, ‘Beyond private matter. A prayer roll for Queen Margaret of Anjou’ in: Gesta 53 (2014) 95-120. Earenfight, Theresa, Queenship in medieval Europe (New York 2013). Ellington, Donna Spivey, From sacred body to angelic soul. Understanding Mary in late medieval and early modern Europe (Washington 2001). Finn, Kavita Mudan, The last Plantagenet consorts. Gender, genre, and historiography 1440-1627 (New York 2012). Fresco, Karen, ‘Christine de Pizan’s Livre de fais d’armes et de chevalerie and the coherence of BL Ms. Royal 15 E. vi’ in: Karen Fresco en Anne D. Hedeman ed., Collections in context. The organization of knowledge and community in Europe (Columbus 2011) 151-172. Hall, James, Hall’s iconografisch handboek. Onderwerpen, symbolen en motieven in de beeldende kunst (zevende druk 2011; Leiden 1992). Hedeman, Anne, ‘Collecting images. The role of the visual in the Shrewsbury book (BL Ms. Royal 15 E. vi)’ in: Karen Fresco en Anne D. Hedeman ed., Collections in context. The organization of knowledge and community in Europe (Columbus 2011) 99-119. Hookham, Mary Ann, The life and times of Margaret of Anjou, queen of England and France, and of her father René “the good” king of Sicily, Naples, and Jeruzalem, with the memoirs of the houses of Anjou (Londen 1872). Huneycutt, Lois L., ‘Intercession and the high-medieval queen. The Esther topos’ in: Jennifer Carpenter en Sally-Beth MacLean ed., Power of the weak. Studies on medieval women (Urbana 1995) 126-146. Huneycutt, Lois L., Matilda of Scotland. A study in medieval queenship (Woodbridge 2003). Jenkins, Simon, A short history of England (Londen 2012). Kantorowicz, Ernst H., The king’s two bodies. A study in mediaeval political theology (herdruk 1997; Princeton: 1957). Kipling, Gordon, Enter the king. Theatre, liturgy, and ritual in the medieval civic triumph (Oxford 1998).

75 Kipling, Gordon, ‘“Grace in this Lyf and Aftirwarde Glorie”. Margaret of Anjou’s royal entry into Londen’, in: Research opportunities in Renaissance drama 29 (1986- 1987) 77-84. Kreitner, Kenneth, The church music of fifteenth-century Spain (Woodbridge 2004). Laynesmith, J.L., The last medieval queens. English queenship 1445-1503 (Oxford 2003). Lee, Patricia-Ann, ‘Reflections of power: Margaret of Anjou and the dark side of queenship’, in: Renaissance Quarterly 39 (1986) 183-217. Lewis, Katherine J., Kingship and masculinity in late medieval England (Londen en New York 2013). Mahoney, Dhira B., ‘Courtly presentation and autorial self-fashioning. Frontispiece miniatures in late medieval French and English manuscripts’, in: Mediaevalia 21 (1996) 97-160. Mandach, André, ‘A royal wedding-present in the making’, in: Nottingham medieval studies 18 (1974) 56-76. Marks, Richard en Paul Williams ed., Gothic. Art for England 1400-1547 (Londen 2003). Maurer, Helen E., Margaret of Anjou. Queenship and power in late medieval England (Woodbridge 2003). McKendrick, Scot, John Lowden en Kathleen Doyle ed., Royal manuscripts. The genius of illumination (Londen 2011). Michalove, Sharon, ‘Women as book collectors and disseminators of culture in Late Medieval England and Burgundy’ in: Douglas L. Biggs, Sharon D. Michalove en A. Compton Reeves, Reputation and representation in fifteenth-century Europe (Leiden en Boston 2004) 57-79. Mulryne, J.R., ‘Introduction. Ceremony and the iconography of power’ in: J.R. Mulryne, Maria Ines Aliverti en Anna Maria Testaverde ed., Ceremonial entries in early modern Europe. The iconography of power (Farnham en Burlington 2015) 1-13. Naber, A. en R.E.V. Stuip, ‘Proza en verzen in de vijftiende eeuw’ in: R.E.V. Stuip ed., Franse teksten uit de Middeleeuwen (Muiderberg 1991) 203-218. Normington, Katie, Medieval English drama. Performance and spectatorship (Cambridge en Malden 2009). Oakes, Catherine, Ora pro nobis. The virgin as intercessor in medieval art and devotion (Londen en Turnhout 2008). Parsons, John Carmi, ‘The queen’s intercession in thirteenth-century England’ in: Jennifer Carpenter en Sally-Beth MacLean ed., Power of the weak. Studies on medieval women (Urbana 1995) 147-177.

76 Pollard, A.J., ‘Talbot, John, first earl of Shrewsbury and first earl of Waterford (c. 1387- 1453), soldier’ in: Oxford dictionary of national biography (Oxford 2004; online editie 2008). Radulesca, Raluca L., ‘Preparing for mature years. The case of Margaret of Anjou and her books’ in: Sue Niebrzydowski ed., Middle aged women in the Middle Ages (Woodbridge 2011) 115-136. Reynolds, Catherine, ‘The Shrewsbury book, British Library, Royal MS 15 E. VI’ in: Jenny Stratford ed., Medieval art, architecture and archaeology at Rouen (Leeds 1993) 109-116. Rubin, Miri, Mother of God. A history of the virgin Mary (New Haven en Londen 2009). Scott, Joan Wallach, ‘Gender. A useful category of historical analysis’ in: Joan Wallach Scott, Gender and the politics of history (New York 1988) 28-50. Shinners, John ed., Medieval popular religion 1000-1500. A reader (herdruk 1999; Peterborough (Ontario) 1997). Sponsler, Claire, The queen’s dumbshows. John Lydgate and the making of early theater (Philadelphia 2014). Stafford, Pauline, Queen Emma and Queen Edith. Queenship and women’s power in eleventh-century England (Oxford en Malden 1997). Stanton, Anne Rudloff, ‘The psalter of Isabelle, Queen of England 1308-1330. Isabelle as the audience’, in: Word & Image 18 (2002). Stroll, Mary, ‘Maria Regina. Papal symbol’ in: Anne J. Duggan ed., Queens and queenship in medieval Europe (Woodbridge 1997) 173-203. Stuip, R.E.V., ‘Het chanson de geste’ in: Stuip ed., Franse teksten uit de Middeleeuwen (Muiderberg 1991) 35-54. Stuip, R.E.V., ‘Een geleidelijke ontwikkeling’ in: R.E.V. Stuip ed., Franse teksten uit de Middeleeuwen (Muiderberg 1991) 9-16. Swift, Helen J., Representing the dead. Epitaph fictions in Late-Medieval France (Cambridge 2006). Taylor, Andrew, ‘The French self-presentation of an English mastiff. John Talbot’s book of chivalry’ in: Jocelyn Wogan-Browne e.a. ed., Language and culture in medieval Britain. The French of England c. 1100 – c. 1500 (York 2009) 444-456. Taylor, Andrew, ‘The time of an anthology. BL Ms. Royal 15 E. vi and the commemoration of chivalric culture’ in: Karen Fresco en Anne D. Hedeman ed., Collections in context. The organization of knowledge and community in Europe (Columbus 2011) 120-133.

77 Taylor, Craig, ‘The treatise cycle of the Shrewsbury book, BL Ms. Royal 15 E. vi’ in: Karen Fresco en Anne D. Hedeman ed., Collections in context. The organization of knowledge and community in Europe (Columbus 2011) 134-150. Ward, H.L.D., Catalogue of romances in the department of manuscripts in the British Musuem. Volume I (fotolithografische nadruk 1961; Londen 1883). Warner, George F. en Julius P. Gilson ed., British Museum. Catalogue of western manuscripts in the old royal and king’s collection. Volume II. Royal MSS 12 A.I to 20 E.x and App. 1-89 (Oxford 1921). Watson, Andrew G., Catalogue of dated and datable manuscripts, c. 700-1600 in the department of manuscripts the British library. Volume I. The text (Londen 1979). Weir, Alison, Isabella. She-Wolf of France, Queen of England (Londen 2011). Willard, Charity Cannon, ‘Introduction’ in: Sumner Willard en Charity Cannon Willard ed., Christine de Pizan. The book of deeds of arms and of chivalry (Pennsylvania 1999) 1-9. Withington, Robert, English pageantry. An historical outline. Volume 1 (herdruk 1963; Cambridge 1918). Withington, Robert, ‘Queen Margaret’s entry into London, 1445’, in: Modern Philology 13 (1915) 53-57. Wright, Rosemary Muir, ‘The virgin in the sun and in the tree’ in: Louise Fradenburg ed.,

Women and sovereignty (Edinburgh 1992) 36-59.

78 7. Afbeeldingen Afbeelding 1. Shrewsburyboek, Presentatiescène en genealogische tafel (fol. 2v-3). (Bron: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/ILLUMIN.ASP?Size=mid&IllID=37897).

79 Afbeelding 2. Shrewsburyboek, Presentatiescène (fol. 2v). (Bron: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/ILLUMIN.ASP?Size=mid&IllID=30885).

80 Afbeelding 3. Shrewsburyboek, Presentatiescène, Hendrik VI, Jan Talbot en Margaretha van Anjou (detail) (fol. 2v). (Bron: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/ILLUMIN.ASP?Size=mid&IllID=47542).

81 Afbeelding 4. Shrewsburyboek, Wapens van Margaretha van Anjou en Jan Talbot (detail) (fol. 2v). (Bron: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/ILLUMIN.ASP?Size=mid&IllID=47543).

82 Afbeelding 5. Shrewsburyboek, Genealogische tafel (fol. 3). (Bron: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/ILLUMIN.ASP?Size=mid&IllID=30884).

83 Afbeelding 6. Shrewsburyboek, Openingsminiatuur Statuten van de Orde van de Kousenband (fol. 439). (Bron: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/ILLUMIN.ASP?Size=mid&IllID= 37985).

84 Afbeelding 7. Shrewsburyboek, Openingsminiatuur van Chroniques de Normandie (fol. 363). (Bron: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/ILLUMIN.ASP?Size=mid&IllID=37978).

85 Afbeelding 8. Openingsminiatuur van Fais d’armes (fol. 405). (Bron: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/ILLUMIN.ASP?Size=mid&IllID=48953).

86 Afbeelding 9. Shrewsburyboek, Openingsminiatuur van Fais d’armes (detail) (fol. 405). (Bron: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/ILLUMIN.ASP?Size=mid&IllID=44742).

Afbeelding 10. Shrewsburyboek, Openingsminiatuur van Bréviaire des nobles (detail) (fol. 403). (Bron: http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/ILLUMIN.ASP?Size=mid&IllID=37979).

87 Afbeelding 11. Gebedsrol van Margaretha van Anjou, bovenzijde. (Bron: Sonja Drimmer, ‘Beyond private matter. A prayer roll for Queen Margaret of Anjou’ in: Gesta 53 (2014) 95-120, aldaar 96).

88 Afbeelding 12. Gebedsrol van Margaretha van Anjou, Margaretha knielend (detail). (Bron: Sonja Drimmer, ‘Beyond private matter. A prayer roll for Queen Margaret of Anjou’ in: Gesta 53 (2014) 95-120, aldaar 96).

89