PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Het vaderlandsch gevoel Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis S.H. Levie et al. bron S.H. Levie et al., Het vaderlandsch gevoel. Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis. Rijksmuseum, Amsterdam 1978 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/levi009vade01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / S.H. Levie 6 Lijst van bruikleengevers Hare Majesteit de Koningin Mr. F.W.D.C.A. van Hattum AMSTERDAM Amsterdams Historisch Museum Amsterdams Historisch Museum, bruikleen van het Sociaal-Agogisch Centrum ‘Het Burgerweeshuis’ Kunsthandel Roelofs Maatschappij ‘Arti et Amicitiae’ Particuliere verzameling Rijksmuseum ‘Nederlands Scheepvaart Museum’ Universiteitsbibliotheek ANTWERPEN Koninklijk Museum voor Schone Kunsten APELDOORN Rijksmuseum Paleis Het Loo, bruikleen van de Vereniging Oranje Nassau Museum BARNEVELD Veluws museum ‘Nairac’ BRUSSEL Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, collectie De Grez DELDEN Stichting Twickel DELFT Stedelijk Museum ‘Het Prinsenhof’ Stichting Museum Paul Tétar van Elven DORDRECHT Dordrechts Museum Museum Mr. S. van Gijn EINDHOVEN Kunsthandel A.H. Bies 'S-GRAVENHAGE Dienst verspreide rijkskollekties Haags Gemeentemuseum Rijksdienst Kastelenbeheer, collectie Muiderslot Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau GRONINGEN Wolters-Noordhoff bv HAARLEM A.J. van der Blom Frans Halsmuseum A.E.J. Lacomblé Teylers Museum Veronica Veen HEEMSTEDE Gea en Jan Barth S.H. Levie et al., Het vaderlandsch gevoel HOORN Westfries Museum HULSBERG(L.) M.J.M. Mol LEIDEN Koninklijk Nederlands Leger- en Wapenmuseum ‘Generaal Hoefer’ Scholengemeenschap Bonaventura-Kijckenborg Stedelijk Museum ‘de Lakenhal’ NIJMEGEN Particuliere verzameling OSS Jan Cunenmuseum OTTOLAND S. van Harten ROTTERDAM Museum Boymans-van Beuningen SLOCHTEREN Fraeylemaborg, collectie Gerrit van Houten-Stichting TILBURG Gemeente Tilburg UTRECHT Centraal Museum der Gemeente Utrecht S.H. Levie et al., Het vaderlandsch gevoel 7 Voorwoord Het initiatief tot de tentoonstelling ‘Het Vaderlandsch Gevoel - Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis’ is uitgegaan van een doctoraal-werkgroep van studenten van het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. In september 1975 was deze groep van start gegaan met een onderzoek over de Nederlandse historieschilderkunst in de negentiende eeuw. Enige tijd daarna ontvingen wij het verzoek of wij bereid waren een tentoonstelling over dit onderwerp samen te stellen, waarbij wij uiteraard op de hulp van de werkgroep zouden mogen rekenen. Het Rijksmuseum is na een aantal inleidende besprekingen op dat verzoek ingegaan. In de eerste plaats omdat er sinds geruime tijd belangstelling voor dit onderwerp in het museum leefde. In de tweede plaats omdat wij niet alleen samenwerking met de universiteit op prijs stellen, maar bovendien de overtuiging zijn toegedaan, dat zulk een samenwerking de partners in beide instellingen te stade komt. Daar komt nog bij dat de meeste afdelingen van dit museum te weinig wetenschappelijke medewerkers tellen om zelf arbeidsintensief onderzoek te kunnen plegen, laat staan een nog niet of nauwelijks ontgonnen gebied, zoals hier het geval is, ter hand nemen. ‘Lering en Vermaak’ is een recent voorbeeld van een tentoonstelling die tot stand kwam in samenwerking met het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit van Utrecht en die het resultaat laat zien van een jarenlange studie van stafleden en studenten van een universitair instituut. De Nederlandse historieschilderkunst is, zoals gezegd, een geheel nieuw onderzoeksterrein, dat voor het eerst door deze werkgroep werd verkend. De samenwerkingsvorm tussen universiteit en museum wijkt bovendien bij deze tentoonstelling af van die bij de zojuist genoemde expositie. Daar was aan de kant van het instituut een staflid dat als coördinator optrad, hier werd van de kant van de studenten, die tezamen de doctoraalwerkgroep vormden, van het begin af aan gesteld dat zij samen als groep optraden en dat er geen begeleiding vanuit het Kunsthistorisch Instituut zou plaats vinden. De aanpak van de doctoraalwerkgroep was aanvankelijk vooral theoretisch gericht. Zij vroeg zich af welke functie de historieschilderkunst in onze toenmalige samenleving vervulde en aan welke criteria onderwerp en uitvoering ervan moesten voldoen. Ook stelde zij een onderzoek in naar de waardering die de historieschilderkunst in de negentiende eeuw genoot en naar de wijzigingen die hierbij in de loop van de eeuw optraden. Daarnaast werd aan de hand van catalogi S.H. Levie et al., Het vaderlandsch gevoel S.H. Levie et al., Het vaderlandsch gevoel 8 van de algemene tentoonstellingen van Nederlandse levende meesters, die sedert 1808 werden gehouden, nagegaan hoeveel schilderijen met historische onderwerpen tentoongesteld waren geweest en welke onderwerpen waren uitgebeeld. Met deze zeer bruikbare en vruchtbare uitgangspunten werd het verschijnsel Nederlandse historieschilderkunst in de negentiende eeuw in zijn historische context geplaatst. Toen het plan tot het houden van de tentoonstelling vaste vorm begon aan te nemen is globaal nagegaan welke uit de bronnen bekende schilderijen bewaard bleven, hetzij in openbare verzamelingen in binnen- en buitenland, hetzij bij particulieren. Vergelijkt men deze twee inventarisaties dan komt men tot de sombere slotsom dat heel veel schilderijen - vooralsnog - spoorloos zijn. Dat betekent ook dat de ideale tentoonstelling, zoals die aan de hand van de negentiende eeuwse gegevens op papier samengesteld werd, in werkelijkheid niet gerealiseerd kon worden. Bovendien bleek dat bij de musea de historiestukken meestal een verborgen bestaan in depots lijden, een constatering die aanleiding gaf tot de ondertitel van de tentoonstelling ‘Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis’. Verder dient hier vermeld te worden dat de Nederlandse geschiedenis is opgevat als de geschiedenis van de Noordelijke Nederlanden. Bovendien is in hoofdzaak werk van Noordnederlandse schilders - althans van schilders die in de Noordelijke Nederlanden hebben gewerkt - in de tentoonstelling opgenomen. In den beginne is wel overwogen om de historieschilderkunst van de Zuidelijke Nederlanden bij de tentoonstelling te betrekken. Dit bleek evenwel niet mogelijk en bij nader inzien ook niet wenselijk: in letterlijke en figuurlijke zin bleek haar formaat te groot. Wellicht wekt het besluit om de interne en externe decoratie van het Rijksmuseum zelf bij deze tentoonstelling buiten beschouwing te laten enige verbazing. De belangrijkste reden hiervan is dat weliswaar de onderwerpen van de decoratie aan de Noordnederlandse geschiedenis zijn ontleend, maar dat deze door buitenlandse kunstenaars in beeld werden gebracht. Daarbij komt dat de schilderingen die in het interieur werden aangebracht zich niet meer ter plaatse bevinden en alleen ten koste van zeer ingrijpende maatregelen en grote financiële offers tijdelijk weer aangebracht zouden hebben kunnen worden. Tenslotte speelt bij het besluit de overweging een rol dat het Rijksmuseum in 1985 zijn honderdjarig bestaan hoopt te vieren en dat er dan een gerede aanleiding zal bestaan om, in welke vorm dan ook, aandacht te besteden aan het in- en uitwendige decoratieprogramma van het gebouw. Mevrouw Mieke van der Wal en de heren Ad van der Blom, Bert Gerlagh, Tim Graas, Jan Jaap Heij en Marijn Schapelhouman, studenten in de kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, alsmede de student in de geschiedenis, nu drs. Peter Janzen, hebben, gewapend met het materiaal dat zij te samen met hun medestudenten mevrouw Tonny Claassen en Peter Don als doctoraalwerkgroep onder leiding van drs. Frank Gribling hadden verzameld, de tentoonstellingswerkgroep gevormd. Daarbij sloot zich aan mevrouw Veronica Veen, studente in de kunstgeschiedenis te Utrecht, wier belangstelling voor de waardering van de kunstenaar en voor zijn maatschappelijke positie in de negentiende eeuw resulteerde in haar bijdrage aan de catalogus. Met het oog op hun specialistische kennis werd voorts de medewerking verzocht van mevrouw drs. Marita Mathijsen-Verkooijen, verbonden aan het Instituut voor Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam, op wier inzicht op het terrein S.H. Levie et al., Het vaderlandsch gevoel van de letterkunde in de negentiende eeuw een beroep kon worden gedaan, en van mevrouw drs. Elise Schipper-van Weering, die haar studie in de kunstgeschiedenis te Groningen besloot met een scriptie over de Historische Galerij De Vos en aan de behandeling van dit onderwerp in onze tentoonstelling haar bijdrage leverde. Van de zijde van het Rijksmuseum hebben de heren drs. W.H. Vroom, hoofd van de afdeling Nederlandse Geschiedenis en mr. C.J. de Bruyn Kops, wetenschappelijk medewerker van de afdeling Schilderijen, afgezien van hun aandeel in het beschrijven van de getoonde objecten, de werkzaamheden geleid en gecoördineerd, terwijl dr. P.J.J. van Thiel, directeur van de afdeling Schilderijen, deelnam aan de besprekingen en de eindredactie van de inleidingen van de catalogus op zich heeft genomen. Mevrouw drs. D. de Hoop Scheffer, conservator van de afdeling prenten van het Rijksprentenkabinet was behulpzaam bij het uitzoeken van historieprenten voor de tentoonstelling, terwijl de heer C.A. Burgers, hoofdassistent van de afdeling Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid de samenstellers van de expositie op het bestaan van de maskeradecostuums heeft gewezen en waardevolle gegevens daarover heeft verstrekt. Het Theater-museum te Amsterdam heeft de poppen