In Vertrouwen Aangeboden Chris Stolwijk
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
In vertrouwen aangeboden Chris Stolwijk Nederlandse kunst in internationale context 1800-1940 In vertrouwen aangeboden. Nederlandse kunst in internationale context, 1800-1940 Migratie van mensen en middelen is van alle tijden, en beeldvorming over het ‘eigene’ en het ‘andere’ flexibel. Kennis van de beeldende kunst uit de lange 19e eeuw draagt bij aan een beter begrip van de betekenis hiervan in de vorming en de perceptie van nationale staten enerzijds, en van de grens- en cultuur-overschrijdende effecten in beeldtaal en opvattingen van kunst anderzijds. Deze zijn mede bepalend voor de wijze waarop kunstwerken worden gepercipieerd en gewaardeerd en al dan niet een toekomst hebben die grenzen overstijgt. De kunstgeschiedschrijving van dit tijdvak is lang sterk nationaal gericht geweest, voor wat betreft Nederland zoekend naar kunstenaars als representanten van een beschaving, die wij aan de 17e eeuw danken. Tot voor kort bestond het beeld dat de 19e-eeuwse, Nederlandse kunst een geïsoleerd bestaan leidde. Die kunst zou pas na 1900 werkelijk aan internationale betekenis hebben gewonnen, mede door het streven en de verspreiding van het werk van Van Gogh, Toorop, Sluyters, Van Dongen en Mondriaan. Na 1870 werd de Nederlandse kunstwereld onderdeel van een uitdijende internationale markt. Kunstenaars kwamen terecht in de strijd tussen volken, naties en ‘moderniteit’. Deze concentreerde zich rond concepten als de betekenis van een nationale versus een universele kunst, de verhouding tussen een nationale traditie versus internationale moderniteit, en realistische kunstopvattingen, geworteld in persoonlijke observatie en ervaring van de natuur en de eigen tijd, versus een meer symbolistische opvatting. Een figuratieve, realistische beeldtaal bepaalde, ondanks grote verschillen in opvatting en uitwerking, tot na de Eerste Wereldoorlog de openbaring van ‘Hollands heerlijkheid’ en het zoeken naar aansluiting bij een nationale traditie. Deze openbaring vond rond 1900 bredere weerklank in eigen land, Duitsland, Groot-Brittannië, Midden-Europa en in Canada en de Verenigde Staten, waar zij werd onthaald als Modern Dutch School. Het streven van kunstenaars van een jongere generatie om aansluiting te vinden bij een internationale moderniteit, vond uiterst moeizaam een weg. In de jaren 1930 werd Mondriaan, die met behulp van een abstracte beeldtaal streefde naar een nieuw universum waarin beweging volledig uitgebannen zou zijn, in de Verenigde Staten geïntroduceerd als een van de leiders van de inmiddels universeel geachte Modern Art. Tegelijkertijd werd hij ook in een nationale traditie geplaatst en in één adem genoemd met Rembrandt en Van Gogh. Chris Stolwijk In vertrouwen aangeboden Nederlandse kunst in internationale context 1800-1940 Oratie Uitgesproken bij de aanvaarding van de leeropdracht ‘Nederlandse kunstgeschiedenis in internationale context, 1800-1940’ aan de Universiteit Utrecht op dinsdag 11 september 2018. 4 Mijnheer de Rector Magnificus, Dames en heren, Het benoemen van een nationale geest, identiteit en schildertraditie ter bevestiging van de grootsheid van natie en volk was een van de vele uitvindingen van de 19e eeuw. De kunstgeschiedschrijving is lang sterk nationaal gericht geweest; voor wat betreft Nederland zoekend naar kunstenaars als representanten van een beschaving, die wij aan de 17e eeuw danken.1 Daarbij komt de last van een kleine natie met een groot verleden; het nadeel, om een voormalig minister van Buitenlandse Zaken te parafraseren, van een klein land met een groot buitenland; en een opvatting dat de 19e-eeuwse, Nederlandse kunst een geïsoleerd bestaan leidde en pas rond 1900, onder invloed van een meer optimistische natiebesef, aan internationale betekenis won. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd dat optimisme voor de eerste maal in de 20e eeuw aan gruzelementen geschoten. Onderzoek naar en inzicht in die lange eeuw waarin de Nederlandse beeldende kunst internationaal aan betekenis herwon, dient geplaatst te worden in relevante historische en internationale contexten, zowel voor wat betreft andere uitingen dan de schilderkunst en ook niet- Westerse perspectieven, al blijven beide hier buiten beschouwing. Tot voor kort bestreek geen enkele leerstoel in Nederland deze cruciale periode. De leeropdracht ‘Nederlandse kunstgeschiedenis in internationale context, 1800-1940’ concentreert zich op figuratieve, realistische beeldende kunst, die doorloopt tot in het modernisme van de vroege 20e eeuw. Hoewel er sprake is van zekere gelijktijdigheid en van vergelijkbare, internationale interactie onderscheidt het zich 1 Sas, N.C.F. van. “Nationaliteit in de schaduw van de Gouden Eeuw. Nationale cultuur en vaderlands verleden 1780-1914.” In: Grijzenhout, Frans en Henk van Veen, red. De Gouden Eeuw in perspectief. Het beeld van de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst in later tijd. Nijmegen : Sun, 1992, 83-106. Zie voor een bespreking en een uitgebreide, meer recente bibliografie: Frijhoff, Willem. “Dutchness in fact and fiction.” In: Goodfriend, Joyce D., Benjamin Schmidt en Annette Stott, red. Going Dutch. The Dutch Presence in America 1609-2009. Leiden : Koninklijke Brill NV, 2008, 327-358. 5 van de moderne en hedendaagse kunst van de 20e en de 21e eeuw, die veelal een non-figuratief, conceptueel of abstract uitgangspunt heeft. De Universiteit Utrecht geeft hiermee aan dat kennis van dit onderscheidende tijdvak kan bijdragen aan een beter begrip van de betekenis van beeldende kunst in de vorming en de perceptie van nationale staten enerzijds, en van de grens- en cultuur-overschrijdende effecten in beeldtaal en opvattingen van kunst anderzijds.2 Deze zijn mede bepalend voor de wijze waarop kunstwerken worden gepercipieerd en gewaardeerd; en al dan niet een toekomst hebben die grenzen overstijgt.3 Vaderlandse bodem Om een meester te kunnen herkennen, werd al vroeg de archieven ingedoken en op zoek gegaan naar kunstenaars passend binnen een eigen traditie. Voor kunstenaars uit vervlogen tijden gold daarbij als extra opdracht dat een naam aan een kunstobject en aan een grondgebied, waar ooit de wieg had gestaan, gekoppeld diende te worden. Hoe goddelijk de inspiratie ook: een kunstwerk is ooit door iemand, al dan niet in samenwerking, bedacht en gemaakt. De koppeling tussen kunstenaar, kunstwerk en vaderlandse bodem was door verschuivende landsgrenzen geen sinecure. De bekende schilder- schrijvers van de levens van 17e-eeuwse meesters, Arnold Houbraken 2 Over de vorming (en de perceptie) van nationale staten bestaat een uitgebreide historiografie. Zie onder meer: Stuurman, Siep. Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat. Amsterdam : Uitgeverij Bert Bakker, 1992; Sas, N.C.F. van. De metamorphose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900. Amsterdam : Amsterdam University Press, 2005, en; Leerssen, Joep. National Thought in Europe: A Cultural History. Amsterdam : Amsterdam University Press, 2006. 3 Dergelijke kunsthistorische beschouwing staat, naast het onderzoek van het kunstwerk in relatie tot een beeldtraditie, in een Utrechtse traditie met aandacht voor artistieke intenties, reputatiegeschiedenis, canonvorming en sociaal-economische aspecten van de kunstproductie. Zie: Hecht, Peter. Over Rembrandt, Manet en het tweede leven van de kunst. Universiteit Utrecht : Faculteit der Letteren [Openingscollege 2 september 1997], 14. 6 en Jan van Gool, konden in de 18e eeuw ‘Nederlantsch’ nog opvatten als het bredere cultuurgebied dat de Noordelijke én de Zuidelijke Nederlanden, de Lage Landen, omvatte.4 Houbraken, bijvoorbeeld, ontving Rubens in zijn schouwburg met alle égards als ‘dat Konstlicht, dat over de geheele waerelt schynt.’5 De eenwording in 1815 onder de vlag van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden - en vervolgens de definitieve scheiding in 1839 tussen een land van Rembrandt én een land van Rubens - plaatsten hun opvolgers voor hoofdbrekens. De vroeg-19e-eeuwse biografen Van Eijnden en Van der Willigen, die hun taak hadden opgevat vóór de eenwording, vermelden in hun Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst voornamelijk ‘schilders uit de Hollandsche School; doch de gemelde inlijving doet hen ook verlangen, bij deze Geschiedenis die der Vlaamsche te voegen, als nu te zamen de Nederlandsche School uitmakende.’6 Kramm publiceerde in 1857 zijn Levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders. In het geval van Rubens was het, ‘even als zulks met Rembrandt het geval is geweest’, niet nodig, ‘dat door mij hier nog iets ter vermeerdering van den roem diens doorluchtigen Vlaamsche kunstschilder bijgevoegd worde.’7 Onsterfelijke roem Jan-Willem Pieneman was een van diegenen die met zijn schilderkunst het nieuwgevormde Koninkrijk met zijn kunst stutte. Zijn Slag bij Waterloo uit 1824 verbeeldt, op het ongekende, Rubeneske formaat 4 Houbraken, Arnold. De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen. Amsterdam, 1976 [ed. princ. 1718-21], 3 dln, en; Gool, Johan van. De nieuwe schouburg der Nederlantsche kunstschilders en schilderessen. ’s-Gravenhage, 1750-51, 2 dln. 5 Houbraken, De groote schouburgh, deel 1, 62. 6 “Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, sedert de helft der XVIIIde Eeuw, door Roeland van Eynden en Adriaan van der Willigen”. In: Vaderlandsche Letteroefeningen (…). 1817, 384. 7 Kramm, Christiaan. De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters. Amsterdam : B.M. Israël, 1974 [ed. princ. 1857- 1860], 2 dln., deel 2, 1395. 7 Afbeelding 1: Jan