Het Oprichtingsjaar En De Eerste Twee Decennia (1778-1799)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Hoofdstuk i Het oprichtingsjaar en de eerste twee decennia (1778-1799) De oprichting: 24 april 1778 Op 24 april 1778 werd het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen opgericht. Over de aard van de oprichtingsbijeenkomst zijn we echter slecht ingelicht. Er is geen verslag van overgeleverd, er bestaat geen stichtingsdocument, maar over de datum bestaat geen twijfel. Op 5 oktober 1778, tijdens de vierde bestuursvergadering sinds 1 juni van dat jaar, werd besloten een stempel voor de genootschapspenning te laten maken bij de Amsterdamse penningmaker J.G. Holtzhey, waarmee dan in Batavia gouden en zilveren medailles konden worden geslagen. In het ontwerp voor het stempel werd de oprichtingsdatum meegenomen: Aan d’eene kant: Een Cocosboom waaraan het Bataviasche wapen hangt en Een Lanschap in het verschiet met het omschrift Bataviaasch Genoodschap opgerigt den 24 April 1778. Aan d’andere kant: Mercurius met de Zee in het verschiet en het omschrift; Ten nutte van het gemeen.1 Verder werd er aan de oprichting tijdens de bestuursvergaderingen van het eerste jaar niet gerefereerd. In 1778 kwam de oprichtingsdatum velen onder ogen toen het Programma werd gedrukt en gedistribueerd (Programma 1778: titelpagina, 3, 10). Een jaar later schreef secretaris Josua van Iperen, de editeur van het eerste deel van de Verhandelingen, er in het ‘Voorberigt’ over: Op den 24 april 1778 kreeg het Genootschap eenigszins zijn volkomen beslag, door de inteekening van den hoogedelen Heer Gouverneur Generaal en van alle de leden der Hooge Regering, te Batavia aanwezig, als directeuren, en van eene menigte der aanzienlijkste heeren en beambten dezer hoofdstad, als leden (VBG 1:8). 1 ANRI KBG Dir 0001, 21. Exemplaren van de penning onder andere in het Nationaal Museum (Jakarta), het Rijkspenningenkabinet (Leiden) en Teylers Museum (Haarlem). Afbeelding in Treasures 1997:155. Zie ook Catalogus gedenkpenningen 1903-6; Van der Meer 1978, 1983. Hans Groot - 9789004253803 Downloaded from Brill.com10/10/2021 07:59:34PM via free access Openingsblad van de notulen van de eerste bestuursvergadering, 1 juni 1778 (collectie ANRI Jakarta, KBG Dir 0001) Hans Groot - 9789004253803 Downloaded from Brill.com10/10/2021 07:59:34PM via free access Het oprichtingsjaar en de eerste twee decennia 65 De combinatie van de woorden ‘eenigszins’ en ‘volkomen’ doet twijfel rijzen. Het woord ‘inteekening’ wijst erop dat er op die dag een vergadering plaats- vond van de Hoge Regering, de oprichters en een groep leden waarbij de aanwezigen hun naam zetten onder een document of op een ledenlijst. Een dergelijk document is echter niet overgeleverd. J.C.M. Radermacher zelf liet zich in zijn toespraak tijdens de eerste algemene vergadering niet erg duide- lijk uit over 24 april 1778, ‘wanneer wij de eerste grondbeginselen tot stichting lagen’. Het vervolg van Radermachers woorden suggereert echter eerder dat de instemming van de regering in Batavia niet op dezelfde dag plaatsvond: sedert den 24sten april van het verloopen jaar behaagde het U Hoog-Edelheden, niet alleen aan onze spits voor te gaan; maar ook, na dat onze instelling, door U als onze overheid, den 30sten juni daarop, was bevestigd, te bevelen, dat een iegelijk, zonder onderscheid, onze ondernemingen mogt begunstigen (VBG 1:45-6). Ik concludeer dat op 24 april 1778 door de Hoge Regering met het initiatief werd ingestemd en dat de gouverneur-generaal en de leden van de Raad van Nederlands-Indië ermee akkoord gingen dat zij als directeuren een rol in de nieuwe organisatie zouden gaan spelen. Daarmee was voor de oprichters het genootschap een feit. Het kreeg een structuur die leek op die van de geleerde genootschappen in de Republiek. De formele instemming van de Hoge Regering kwam op 30 juni van dat jaar, toen het concept voor het eerste Programma aan haar was voorgelegd en werd besloten ‘aan een zo edel en lofwaardig voornemen de hulpzame hand te bieden, [en] de bestuurders van dat genootschap te authoriseren tot het aangaan van zodanig een sociëteit, onder de zinspreuk: Ten nutte van het gemeen’ (Van der Chijs 1885-1900, X:269). In het plakkaat van 30 juni wordt de datum van 24 april niet genoemd. Tussen 24 april en 30 juni zal tussen oprichters aan de ene kant en de leden van de regering aan de andere over de zaak zijn gesproken. De plannen voor het nieuwe genootschap konden door de voorzichtige regering pas worden goedgekeurd nadat die, in de vorm van het concept-programma, door alle leden van de regering waren ‘rondgelezen’.2 Het ‘volkomen beslag’ in de woorden van Van Iperen, lijkt daarom eerder gekoppeld te moeten worden aan de datum van 30 juni 1778.3 Na die 30e juni kon het genootschap immers naar buiten treden.4 Hoewel we 2 Van der Chijs 1885-1900, X:269. De formulering van de resolutie van 30 juni 1778 luidt dat het ‘schriftuur’, het concept-programma, door de gouverneur-generaal was ‘binnen gebragt’ en door de leden van de regering was ‘rond gelezen’. 3 Van Iperen kwam pas in februari 1779 in Batavia aan en had de gebeurtenissen van 1778 dus alleen van horen zeggen. Vandaar dat enige voorzichtigheid met zijn woorden geboden is. 4 Het is veelzeggend dat het verslag van de eerste bestuursvergadering van 1-6-1778 pas na 3-8-1778 is genoteerd. Op die dag werd besloten de resolutiën in een boek te noteren (ANRI KBG Dir 0001,17, vergadering 3-8-1778). Hans Groot - 9789004253803 Downloaded from Brill.com10/10/2021 07:59:34PM via free access 66 Van Batavia naar Weltevreden dus van het gebeuren op de oprichtingsdag weinig of niets weten, is er rond die oprichting veel te vertellen: over de oprichters, over het initiatief van een genootschap in de hoofdplaats van Nederlands-Indië, over de doelstellingen van het genootschap en zijn activiteiten in de eerste jaren. Bestuur: Radermacher, de initiatiefnemer De eer van de oprichting is vanaf het begin gegaan naar Jacobus Cornelis Mattheus Radermacher (1741-1783), ten tijde van de oprichting raad extra- ordinair van Nederlands-Indië en via zijn vrouw gerelateerd aan de toen- malige gouverneur-generaal, Reinier de Klerk (Zuiderweg 1991:161-77; Der Kinderen 1878:bijlagen, 73-77). Radermacher had een belangrijke positie in het ambtelijk apparaat van Batavia en had die positie door zijn relaties in de Republiek en door zijn huwelijk weten te vestigen. Zijn vader was Johan Cornelis Radermacher (1700-1748), die functies vervulde aan het hof van de Oranjes, als rentmeester-generaal en thesaurier- generaal, en die in 1735 de eerste grootmeester was geweest van de Grootloge der Vrijmetselaars in Den Haag. De jonge Radermacher verloor zijn vader al in 1748 waarna hij onder de hoede werd genomen van zijn oom Samuel. Deze was burgemeester van Middelburg en bewindhebber van de VOC, posities waarin hij door zijn zoon Daniël werd opgevolgd. Jacobus’ oudste broer, Johan Cornelis, volgde de voetsporen van zijn vader in dienst van de Oranjes. Dat Jacobus eind 1757 als zestienjarige in de rang van onderkoop- man vanuit Zeeland naar Indië kon vertrekken, was zeker aan zijn familie te danken (Stevens 1994:27, 32, 55; Levenschets 1855:338-9). Hij kwam in Batavia snel vooruit: tweede administrateur in de Grote Winkel (1758), tweede admi- nistrateur in het Graanpakhuis (1759), koopman in 1761, opperkoopman in 1762, toen nog maar net 21 jaar oud (De Haan 1910-12, I:124-6). Hij trouwde in 1761 met een dochter van de al overleden raad van Nederlands-Indië Hugo Verijssel, Margaretha Sophia, geboortig uit een vooraanstaande fami- lie. Margaretha’s moeder, geboren Sophia Westpalm, was na Verijssels dood in 1754 gehuwd met De Klerk, toen nog raad extra-ordinair (Gelman Taylor 1988:121-2). Zo huwde Jacobus een erfdochter wier stiefvader in de raad zat. Waarom Radermacher na minder dan vijf jaar in Indië te zijn geweest in 1763 al naar de Republiek terugreisde, in plaats van in Batavia verder te werken aan zijn carrière, is onduidelijk. De Haan suggereert dat hij als opper- koopman, met de erbij komende functies, zich zo’n vroege thuisreis ‒ hij was 22 ‒ kon permitteren (De Haan 1910-12, I:125). Misschien hoopte hij juist in de Republiek sneller en verder vooruit te komen. Uit het jaar van zijn vertrek dateert een voorstel tot herstructurering van de Compagnie Bedenkingen over den tegenwoordigen staat der Nederlandsche Oost Indische Maatschappij in Indië, Hans Groot - 9789004253803 Downloaded from Brill.com10/10/2021 07:59:34PM via free access Het oprichtingsjaar en de eerste twee decennia 67 waarin hij personeelsbezuinigingen voorstelt en het nut of onnut schetst van de verschillende kantoren in Azië (Steur 1984:66-7). Het feit dat Radermacher in 1766 zijn Bedenkingen aanbood aan de Amsterdamse bewindhebber Thomas Hope, maakt het aannemelijk dat hij voor zichzelf een beleidsfunctie in het bedrijf in gedachten had. Veel succes had hij niet met zijn sollicitatie, want in 1766 scheepte hij zich met vrouw en twee in Nederland geboren zoontjes op eigen kosten in, om naar Indië terug te gaan. Hij had dus geen benoeming op zak. Dat was op zijn minst opvallend. Zijn fortuin moet al aanzienlijk zijn geweest. De ruim tweeënhalf jaar die het gezin Radermacher in Nederland had doorgebracht, werden goed besteed. Jacobus, die ongetwijfeld als jongen uit een goed milieu de Latijnse School had bezocht, zag zijn relaties met Zeeland bevestigd door een benoeming tot pensionaris-honorair in Vlissingen (1764), promoveerde in 1766 in Harderwijk in de rechten en legde direct daarop de eed als advocaat af in Arnhem. Waarom koos hij voor Harderwijk en niet voor het prestigieuze Leiden?5 Aan de Gelderse universiteit kon hij op een snelle wijze een academische titel behalen. In Leiden zouden er hogere eisen aan hem zijn gesteld. Op zijn promotie volgden enkele pogingen om naar Batavia terug te keren in zijn oude rang (Zuiderweg 1991:162-3).