De Nieuwe Vrouw De Demokratische Frauenbund Deutschlands construeert het vrouwelijk socialistisch subject

Scriptie researchmaster geschiedenis L.A. Heiligers 10048154 Begeleider: Willem Melching Tweede lezer: Mieke Aerts 1 december 2017 Inhoudsopgave

2. Inleiding 8. Hoofdstuk 1: Biopolitiek, geschiedenis van een term 30. Hoofdstuk 2: De vrouw in de DDR, een historiografisch overzicht 56. Hoofdstuk 3: De Demokratische Frauenbund Deutschlands 80. Hoofdstuk 4: De vorming van de socialistische vrouw, Erziehung en biopolitiek 106. Conclusie 112. Literatuurlijst 115. Bronnen 117. Afbeeldingen 118. Bijlage 1: Institutionele opbouw en regels DFD 121. Bijlage 2: Afkortingen

Inleiding

“Ohne Einschränkung ist die Gleichberechtigung der Frau nur in der sozialistischen Gesellschaftsordnung möglich.”1

De DDR geloofde dat het communisme de ongelijkheid tussen man en vrouw zou opheffen. In haar grondwet van 1949 werden de verschillen tussen de seksen wettelijk beëindigd.2 Of dit in de praktijk betekende dat vrouwen inderdaad dezelfde behandeling als mannen genoten valt nog te bezien. Deze vraag is in veel studies naar vrouwen in de DDR het thema. Een thema dat een ingewikkeld geheel is van ideeën over emancipatie, vrijheid en gendervooroordelen. Deze scriptie gaat over vrouwbeelden in dit communistische land. De nieuwe Oost- Duitse staat wilde een Nieuwe Mens construeren, en dus ook een Nieuwe Vrouw. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Hoe poogde de DDR haar ideale socialistische vrouw vorm te geven? De achterliggende vragen zijn hierbij: Hoe is het socialisme te construeren als een levende realiteit? Hoe is het mogelijk een maatschappij die door socialisten bestuurd wordt ook ‘echt socialistisch’ te maken? Het ideologische moet een sociale transformatie op gang brengen door middel van scholing, indoctrinatie en het biopolitieke denken. De ideologische voorschriften moeten als het ware direct ingeschreven worden in het leven van de burgers.3 Aan de hand van een onderzoek naar de massaorganisatie de Demokratische Frauenbund Deutschlands hoop ik licht te laten schijnen op de manier waarop de DDR het vrouwelijk subject probeerde te construeren. Theorieën over het subject, oftewel het denkende Ik, uit de twintigste eeuw vallen grofweg uiteen in twee stromingen: zij die pogen de natuur of structuur (de waarheid) van het subject te definiëren (Freud, Lacan) en zij die elke definitie van subjectiviteit als een product van cultuur en macht beschouwen (Nietzsche, Foucault.)4 Ook de marxistische denker Althusser is een belangrijke filosoof binnen dit debat. Hij vroeg zich af hoe mensen gedweeë arbeiders en consumenten werden. Althusser geloofde dat het antwoord hierop tweeledig was: dit ging niet

1 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 640. 2 Uhlmann ed., Kleine Enzyklopädie, 588. 3 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in Soviet socialism (Edinburgh 2016) 75. 4 Nick Mansfield, Subjectivity, theories of the self from Freud to Haraway (New York 2000) 51. 2 alleen door middel van de Repressive State Apparatuses zoals leger, politie en gevangenis, maar ook door de Ideological State Apparatuses, de kerk, familie en vooral ook onderwijs en de massamedia. “Ideology needs subjectivity” stelde Althusser.5 Waar Althusser nog in een onafhankelijke wetenschap geloofde, ging Foucault een stap verder: Macht en de zogenaamde waarheid die het gebruikt om zich te rechtvaardigen en uit te breiden moeten altijd met scepsis en verzet benaderd worden.6 Bij Foucault is, zoals in hoofdstuk 1 aan de orde komt, de wetenschap een onderdeel van de machtsstructuren die mensen vormen. In de DDR sijpelde de invloedsfeer van de biopolitiek op vele verschillende maatschappelijke niveaus, zoals bijvoorbeeld wetenschap, door. Daarom staat de relatie tussen staat en subjectvorming centraal, juist omdat de staat het volk via zoveel uiteenlopende routes kon bereiken. In deze scriptie gaat het om een dergelijk geconstrueerd vrouwelijk subject. Het gaat om het idee van vrouwelijkheid dat binnen deze ideologie bestond, en hoe de staat probeerde dit ideaal over te brengen op haar vrouwelijke bevolking. Vrouwen waren in de DDR belangrijk vanwege hun biologische functie, zij moesten het socialistische volk in stand houden. Hiertoe werd er biopolitiek ingezet, een politieke methode die naar mijn idee ook subjectvormend werkt. Het is een politiek die zich richt op lichamelijkheid en invloed op het biologische leven uitoefent. Hiermee beïnvloedt deze politiek ook het subject. Het subject kan gehoor geven aan de politieke ideeën of zich ertegen verzetten, maar in beide gevallen vindt er een verandering, of in elk geval een reactie, plaats. Het vermoeden dat biopolitiek een belangrijk vormend gegeven was in het leven van vrouwen in de DDR leidde tot een eerste deelvraag. Deze draait om biopolitiek als historisch concept. Ik wilde vaststellen welke noties van deze term de ronde deden en welke voor historici nuttig kunnen zijn, voordat ik iets over biopolitiek in de DDR kon zeggen. Ik zal in het eerste hoofdstuk het debat rondom de term biopolitiek in kaart brengen. Kortom, een receptiegeschiedenis van deze term schrijven. Repoductie was niet het enige dat de DDR van haar vrouwen verwachtte. Hoe die perfecte socialistische vrouw er verder uit moest zien haal ik uit secundaire literatuur over de vrouw in de DDR. Hieruit wordt duidelijk dat de werkende vrouw van groot belang was. Binnen het werk van deze auteurs rijzen de volgende vragen: Hoe geëmancipeerd was de DDR nu

5 Nick Mansfield, Subjectivity, theories of the self from Freud to Haraway (New York 2000) 53. 6 Mansfield, Subjectivity, 52-53. 3 eigenlijk? En hoe zat het met gender? Veranderden de ideeën die over mannelijkheid en vrouwelijkheid bestonden? Verdwenen de gendervooroordelen met gelijkheid voor de wet? De definitie van emancipatie die in deze scriptie gehanteerd wordt bevat de vrijheid om eigen besluiten te nemen op het gebied van werk, gezin, vrijetijdsbesteding, kortom de invulling van het leven. Waar de DDR pretendeerde vrouwen alle kansen te bieden, betekende dit in de praktijk dat vrouwen vooral erg veel moesten, de zogenaamde Doppelbelastung. Vrouwen konden niet zelf beslissen te gaan werken, het werd bij voorbaat van ze verwacht dat ze gingen werken. Omdat ze daarnaast geacht werden kinderen te produceren en het huishouden te runnen, werden de vrouwen in de DDR ‘dubbel belast’. In het debat rondom emancipatie komt bij veel auteurs de term agency voorbij. In zeer bondige termen is een agent een wezen met een vermogen tot handelen, en agency betekent het uitoefenen of de manifestatie van dit handelen. Dit is natuurlijk een erg brede definitie. Meestal wordt agency in nauwere zin gebruikt om intentioneel handelen te beschrijven. In meer recente debatten over agency wordt deze gelijkschakeling tussen agency en intentioneel handelen verworpen. Uiteindelijk leidde dit tot een fluïde idee van agency, er zouden vele verschillende soorten agency bestaan.7 In hoofdstuk 2 wordt duidelijk dat dit concept ook een rol speelt in het debat rondom de vrouwenbeweging in socialistische landen. Het gaat hierbij om de motieven: aan de hand van achterliggende drijfveren wordt vrouwen in socialistische landen wel of geen agency toegeschreven. Omdat het in deze discussies over motieven gaat lijkt de ‘klassieke’ betekenis van handelen vanuit de vrije wil, ongeacht het politieke bestel en de heersende cultuur een rol te spelen. Deze betekenis is voor het uitpluizen van het debat tussen Funk en Ghodsee in hoofdstuk twee het meest zinvol. Het structure-agency debat is een onderliggende rode draad in deze scriptie. Enerzijds speelt voornamelijk structure een rol, in die zin dat mensen gevormd worden door de cultuur, ideologie en structuren van het land waarin ze leven. Mijn onderzoek naar het scheppen van de socialistische vrouw wendt zich in zekere zin tot deze structuren. Een nadruk op biopolitiek lijkt een structuralistische benadering te impliceren. Maar de focus op agency is een ontwikkeling in de DDR-geschiedschrijving die óók in ogenschouw genomen moet worden. De Demokratische Frauenbund Deutschlands is een goede casus om de sturende werking van de staat op haar vrouwen te onderzoeken. Als massaorganisatie was zij in zekere zin het

7 Markus Schlosser, Agency (2015). Geraadpleegd op 11-10-2017: https://plato.stanford.edu/entries/agency/ 4 verlengstuk van de communistische Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED). Een uitvoerend orgaan wat betreft het winnen van vrouwen voor de ‘goede zaak’. De nomenklatura was ook bij de massapartijen duidelijk zichtbaar. Het grootste deel van de, hooggeplaatste, vrouwen in de DFD waren ook lid van de SED. Er waren wel vrouwen van andere partijen bij betrokken, maar zij hadden weinig vrijheid van handelen. Bijvoorbeeld CDU-vrouwen konden geen religieus geënte bijeenkomsten organiseren. Het systeem van blokpartijen en massaorganisaties betekende in de praktijk een schijndemocratie.8 De SED en de aan haar gelieerde organisaties maakten de dienst uit in de DDR. Binnen de massaorganisaties waren de SED-leden dominant. De geschiedenis van de DFD komt in hoofdstuk 3 aan bod. Uit het bronnenonderzoek in Berlijn bleek dat deze bond naast het propageren van biopolitiek nog een andere methode hanteerde om de socialistische mens te scheppen. Ik vat al deze methoden samen onder de term Erzhiehung: opvoeding, scholing. Allereerst werden vrouwen gestimuleerd om lid te worden van de vrouwenbond, waardoor ze hun politieke betrokkenheid ‘konden’ uiten. Als DFD-lid kreeg je cursussen en leerde je hoe je anderen voor de bond kon enthousiasmeren. Ook had de DFD cursussen voor vrouwen, en soms ook mannen, van buiten de bond. Dit alles om de burgers deel te laten nemen aan de publieke ruimte. De onderwerpen van de bijeenkomsten liepen zeer uiteen: van Marxistische geschriften tot naai- en breikringen. Het vormen van de Nieuwe Mens begon al op jonge leeftijd. De Erziehung werd bij de jeugd stevig ingezet. Natuurlijk door de jeugdbewegingen Junge Pioniere en Freie Deutsche Jugend, maar ook de DFD hield zich met de jongere generaties bezig. Ouders werden bijgestaan in de opvoeding en kinderopvang was al vanaf de beginjaren een belangrijk onderdeel van het werk van de vrouwenbond. In hoofdstuk 4 gaat het over de manier waarop de overheid, SED en massaorganisaties hun ideologie in de praktijk brachten, hier worden de mechanismen van de biopolitiek en de Erziehung onderzocht. Wat ondernamen de SED en de DFD om de socialistische vrouw vorm te geven? Hoe totalitaire regimes hun bevolking naar hun hand probeerden te zetten of zelfs te hervormen tot Nieuwe Mens is een thema dat mij al lange tijd fascineert. Hoe lukt het politiek om door te dringen tot het volk? Sinds het einde van mijn bachelor heb ik mij met de DDR beziggehouden. Hiernaast bestaat bij mij een voorliefde voor gendergeschiedenis. Een

8 Ulrich Mähler, Kleine Geschichte der DDR (München 1998) 58. 5 ideeëngeschiedenis over het denken over de vrouw in de DDR moest dus wel de basis voor mijn scriptie vormen. De Demokratische Frauenbund leek mij een goed onderzoeksobject, vooral wegens de nauwe banden met de partij, om dit vrouwbeeld te abstraheren, en vooral ook te kijken hoe de staat haar probeerde vorm te geven. De DFD is een onderbelicht onderwerp in de literatuur over vrouwen in de DDR. Er is hier en daar wel wat over verschenen, maar wat mij betreft valt er nog veel meer te halen. Vanuit de secundaire literatuur bleek alleen dat de bond bestond, wat zij precies allemaal ondernam en hoopte te bereiken kwam niet naar voren, een leegte die ik met het derde hoofdstuk probeer op te vullen. Ook de combinatie met biopolitiek maakt dit tot een relevant onderzoek. Biopolitiek in andere totalitaire regimes als de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland is door historici onderzocht, voor de DDR is dit veel minder het geval.9 De SED hanteerde duidelijke biopolitieke maatregelen en de enthousiasmering en propagering daarvan was een kerntaak van de DFD. Voor dit onderzoek zijn uiteenlopende bronnen gebruikt. Het gros stamt uit het archief van de Democratische Frauenbund Deutschlands dat ligt opgeslagen bij het Bundesarchiv te Berlijn. Omdat het vormen van de Nieuwe Vrouw een naar buiten gerichtte handeling was heb ik vooral bronnen die verzameld waren onder de noemer Agitation und Propaganda onderzocht. Het ging mij om de documenten die de bevolking onder ogen kon hebben gekregen. Dit waren onder andere krantenartikelen, oproepen en pamfletten. Op 11 januari 1965 publiceerde de vrouwenbond een aankondiging in partijblad getiteld: “Wer erinnert sich?”10 Dit was een oproep aan vrouwen in de DDR om bronnen en herinneringen over het ontstaan en de vroege jaren van de DFD aan te leveren. In het kader van haar twintigjarig bestaan wilde de vrouwenbond een geschiedenis schrijven. Deze bronnen kwamen zeer van pas bij het schrijven van het derde hoofdstuk van deze scriptie. Verder beslaat het archief veel besluiten, notulen van interne vergaderingen en verslagen van bijeenkomsten met internationale vrouwenorganisaties of andere vrouwen uit de DDR. Het bronmateriaal voor hoofdstuk 4, over de uitvoer van biopolitiek en Erziehung in de DDR, was minder direct te vinden. Veel leeswerk in het DFD-archief heeft geleid tot een gedegen hoeveelheid uitspraken over biopolitiek en Erziehung. Onderwijs kwam in veel

9 Bijvoorbeeld: Thomas Foth, ‘Understanding ‘caring’ through biopolitics; the case of nurses under the Nazi regime’, Nursing philosophy 14 (2013) en Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016). 10 DY31/998. 7. 6 vergaderingen terug en verslagen van bijvoorbeeld lezingen of toespreken maakten het mogelijk om ook de inhoud van het onderwijs te onderzoeken. Ook uitgaven van de vrouwenbond zelf, zoals Marx, Engels en Lenin, Über die Frau und Familie (Auswahlband) of een jubileumuitgave van Bebels Die Frau und der Sozialismus gaven inzicht in wat vrouwen moesten leren.11 Er zijn niet alleen bronnen uit het Bundesarchiv gebruikt. Tijdens de zoektocht naar de internationale betrekkingen kwam ik bij Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis, het tijdschrift van de West-Berlijnse democratische vrouwenbond (Demokratische Frauenbund ) tegen: Im Blickpunkt der Berlinerin. Ook had Atria twee verslagen van bondscongressen van de DFD in huis, een overzicht tussen de jaren 1982 en 1986. En documenten uit het XII. Bundeskongress dat in 1987 plaatsvond. Daarnaast nog een uitgave over het tweede vrouwencongres uit 1969. In het kader van agency, en de vraag: “Wat dachten vrouwen in de DDR zelf?”, heb ik Rüdenauers verzameling van dagboeken van DDR-vrouwen gelezen en de beroemde Protokolle van Maxie Wander: Guten Morgen, du Schöne.12 Een laatste prachtbron vond ik per toeval in een tweedehandswinkel aan de Oderbergerstraβe in Berlijn waar, naar verluidt, alleen producten van de Volkseigene Betriebe verkocht worden. Hier zijn wat vraagtekens bij te zetten, maar ze hadden wel een exemplaar van een DDR-encyclopedie over Die Frau uit 1961. Dit bleek zowel een fantastische bron wat betreft beeldvorming en verwachtingspatronen maar ook voor mijn onderzoek naar Erziehung. Deze encyclopedie had duidelijk een pedagogische doelstelling, vergelijkbaar met de encyclopedieën uit verzuild Nederland waar elke zuil haar eigen encyclopedie uitgaf, gebaseerd op de eigen normen en waarden. Al met al hebben archiefbezoeken in Berlijn en een kleine dosis geluk de bronnen voor deze scriptie opgeleverd.

11 M. Allendorf, R. Blaschke, I. Fenske, B. Hering e.a. 100 Jahre August Bebel “Die Frau und der Sozialismus”, die Frau in der DDR (Berlin 1978) en Marx, Engels, Lenin, Über die Frau und Familie (Auswahlband) (Leipzig 1976). 12 Erika Rüdenauer ed., Dünne Haut, Tagebücher von Frauen aus der DDR (Halle 1987). Maxie Wander, Gute Morgen, du Schöne (1978). 7

1. Biopolitics, geschiedenis van een term

Biopolitiek is een term geworden met veel betekenissen. Zijn letterlijke betekenis is ogenschijnlijk evident: politiek die zich bezighoudt met het leven (bios). Het definiëren van biopolitiek is echter geen waardevrije bezigheid.13 Verschillende filosofen en wetenschappers gebruiken de term binnen hun eigen kaders waardoor de betekenis fluctueert. Biopolitiek verovert binnen de geschiedschrijving steeds meer terrein. Vooral met betrekking tot totalitaire regimes is het een onderwerp dat steeds vaker ter sprake lijkt te komen. Reproductie was extreem belangrijk voor de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland en moet daarom als historisch onderzoeksobject behandeld worden. De biopolitiek toont verder de visies van overheden wat betreft het transformeren van populaties en het vormgeven van de maatschappij.14 Dit politieke handelen valt echter niet alleen aan totalitarisme toe te schrijven, het ontstond misschien al ten tijde van het liberalisme. Een van de achterliggende vragen van dit onderzoek is dan ook welke definitie voor historici het meest werkzaam is. Of zijn hier ook meerdere opties mogelijk? Verschillende stijlen geschiedschrijving behoeven misschien weer elk hun eigen focus binnen het biopolitieke schema. In hoeverre kunnen historici iets met deze term? Is het vooral een beschrijvend concept waarmee we bepaalde activiteiten van overheden kunnen vangen, of is het een filosofische term waardoor hij voor historisch onderzoek moeilijk toepasbaar is? Aan de hand van een receptiegeschiedenis van de term biopolitiek hoop ik te kunnen ontdekken wat deze term voor het historische veld kan betekenen. Mijn vermoeden is dat historici veel kunnen hebben aan Foucaults methode waarmee hij aantoont dat ook structuren en concepten als ‘macht’, en in dit geval biomacht, historisch veranderlijk zijn. Zijn volgende stap, met deze analyse van het verleden kritiek leveren op het huidige subject, gaat historici misschien een brug te ver. Daar wordt Foucault weer echt te veel filosoof.

Foucaults biopolitique

Foucaults denken over biopolitiek is gebaseerd op eerdere onderzoeken naar onder meer waanzin, ziekte, misdaad en seksualiteit. Met zijn analyses wilde Foucault aantonen hoe een

13 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 3. 14 David L. Hoffmann, Annette F. Timm, ‘Utopian biopolitics: reproductive policies, gender roles, and sexuality in and the Soviet Union’, in Geyer, Michael, Fitzpatrick, Sheila ed. Beyond Totalitarianism, Stalinism and Nazism compared (Cambridge University Press, 2009) 87. 8 aantal praktijken in samenwerking met een waarheidsregime een apparatus (dispotíf) vormt. Een dispotief is een “thoroughly heterogenous ensemble of elements such as institutions, architectural forms, regulatory, decisions, administrative measures, and laws.”15 Deze combinatie van kennis en macht stelt de norm, bepaalt wat ‘normaal’ is.16 Het abnormale wordt buitengesloten door uiteenlopende machtstechnieken die diep in het leven doorgedrongen zijn. Daarnaast kreeg de norm een air van natuurlijkheid door de inbedding in de taal.17 Niet overeenstemmen met de norm betekende dat je als ‘onnatuurlijk’ gecategoriseerd werd. Dergelijke machtsstructuren bleven lang in Foucaults denken aanwezig. Zo is binnen zijn latere concept biopolitiek de combinatie van kennis en macht ook essentieel. Foucaults gebruik van de term biopolitique was niet consistent en de betekenis veranderde in zijn teksten geregeld. “Filled with doubts and second thoughts, Foucault’s writings on biopolitics involve shifts, feints, changes in focus and direction- perhaps even, as Foucault’s most ungenerous critic has put it, “deceptions”.”18 Volgens de Duitse socioloog Thomas Lemke is het mogelijk om drie manieren te onderscheiden waarop Foucault deze notie gebruikte. Ten eerste staat biopolitiek voor een historische breuk in het politieke denken en de praktijk, er vond een hervorming van de soevereine macht plaats. Ten tweede schrijft Foucault biopolitieke mechanismen een centrale rol toe in het moderne racisme. Een derde betekenis verwijst naar de manier van regeren die zich kenmerkt door de liberale vormen van sociale regulering en individueel zelfbestuur. Foucault bezigde in zijn werk ook wel de term biopower, maar hij gaf nooit een duidelijk verschil tussen beide aan.19 In Society must be defended, de lezingenreeks uit 1975-1976, ging Foucault uitgebreider in op wat hij bedoelde met biopolitics. In het kort betekent biopolitiek macht over het leven, oftewel de macht hebben over de mens als zijnde een levend wezen.20 Het is de staat die macht uitoefent over het biologische.21 Foucault analyseerde het historische proces waarbij ‘leven’ het nieuwe doelwit werd van politieke strategieën. Biopolitiek is een relatief nieuwe vorm van machtsuitoefening. Foucault toont met het centraal stellen van dit begrip een duidelijke

15 Timothy Campbell, Adam Sitze, Biopolitics, a reader (Durham, 2013) 11. 16 Michel Foucault, The birth of biopolitics (Palgrave MacMillan 2010) 19. 17 Michel Foucault, The history of sexualitiy:1, the will to knowledge (penguin books 1998) deel 4: The deployment of sexuality. 75-115. 18 Campbell, Sitze, Biopolitics, 7. 19 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 34. 20 Michel Foucault, "Society must be defended": lectures at the Collège de France, 1975-76 (2004) 239. 21 Foucault, Society must be defended, 240. 9 discontinuïteit aan in de politieke praktijk.22 Het aangeven van een breuk is belangrijk in Foucaults werk: hiermee toont hij dat macht geen a-historische categorie is maar veranderlijk. De verschillende perspectieven die hij hanteert in zijn denken over macht leveren geen algemene theorie op. De theoretische momenten blijven bij Foucault verbonden met de historische voorbeelden.23 Naast deze lezingen uit 1975 en 1976 komt het concept ook in Histoire de la sexualité. La volonté de savoir aan de orde.24 Foucaults relaas was een historische uiteenzetting waarbij hij verschillende machtsmechanismen beschreef die inwerkten op de menselijke seksualiteit door de eeuwen heen. De door de soeverein gefundeerde wetten uit de 17e en 18e eeuw werden opgevolgd door de nieuwe biopower. De soevereine macht, waarvan Bonaparte een laatste stuiptrekking was, kenmerkte zich door het recht op leven en dood, in de zin van straffen maar ook indirect, door bijvoorbeeld de oproep voor militaire dienst om de soeverein veilig te stellen. De nieuwe machtsstructuur van de biopolitiek kenmerkt zich door het administreren, veiligstellen, ontwikkelen en bevorderen van leven.25 De staat begon in de 18e eeuw los van de soevereine macht een eigen rationaliteit te ontwikkelen, hetgeen we ook wel de geboorte van de statistiek kunnen noemen.26 De soevereine macht verdween in twee fasen van het toneel. Foucault beschreef twee vormen van macht over leven die elkaar opvolgden: het disciplineren van het individuele lichaam en de regulatieve controle van de totale bevolking. De disciplinaire technologie om het lichaam te controleren kwam al in de zeventiende eeuw op. Foucault noemt dit de anatomo- politiek van het menselijk lichaam. Dit betreft geen onderdrukking zoals bij traditionele vormen van repressie als de slavernij. Het is daarentegen een disciplinering die zorgt voor een verhoging van de economische productiviteit van het lichaam en een verzwakking van haar krachten die ingezet zouden kunnen worden ten behoeve van verzet.27 Het lichaam werd als een machine beschouwd. Het ging erom het lichaam af te richten, haar kunde te vergroten en haar krachten volledig te benutten.

22 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 33. 23 Henk Oosterling, De opstand van het lichaam, over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille (Amsterdam 1989) Geraadpleegd op 8-10-2017: https://www.henkoosterling.nl/opstand.html 24 Lemke, Biopolitics, 34. 25 Ibidem 35. 26 Oosterling, De opstand van het lichaam. 27 Lemke, Biopolitics, 36. 10

In de achttiende eeuw, met uitloop naar de negentiende, ontstonden er zodoende steeds meer machtstechnieken die zich concentreerden op het lichaam, op het individuele lichaam welteverstaan. Er werden pogingen ondernomen om de productieve kracht te vergroten door oefeningen, door mensen te drillen et cetera. Ook waren er verscheidene technieken van rationalisering en strenge economisering van de menskracht die zo goedkoop mogelijk ingezet moest worden. Deze technieken werden uitgevoerd door een heel systeem van surveillance, hiërarchieën, inspecties, boekhouding en rapportages: al deze technieken noemde Foucault de disciplinaire technologie van arbeid. In de tweede helft van de achttiende eeuw ontstond er iets nieuws. Deze nieuwe macht gebruikte de voorgaande disciplinaire machtstechnieken, maar infiltreerde er ook als het ware in. Zij richtte zich niet op de mens als lichaam maar op de mens als levend wezen, de mens als soort. Deze moderne machtstechniek richtte zich op een meervoud van mensen in plaats van het individu.28 Mensen vormen een wereldwijde massa die voor haar soort karakteristieke processen ondergaat zoals geboorte, dood, reproductie, ziekte enzovoorts. Aan het eind van de achttiende eeuw was er door deze nieuwe focus niet meer alleen sprake van de anatomo-politiek van het menselijk lichaam, maar ook van de biopolitiek van de menselijke soort.29 De mens als soort werd het object van een hele reeks ingrepen en regulerende controlemechanismen. Met bevolking bedoelt Foucault niet een juridische of politieke entiteit maar een onafhankelijk biologisch corpus; een sociaal lichaam dat gekenmerkt wordt door zijn eigen processen en fenomenen.30 Dit was de periode waarin de eerste demografen begonnen met het statistisch meten van de bevolking. Een voorbeeld dat Foucault noemt was het identificeren van geboortebeperkingsmethoden in de achttiende eeuw. Maar ook de endemische ziekten, epidemieën die niet meer tijdelijk waren maar een altijd aanwezig probleem waren geworden in een bepaald gebied, werden aan de hand van deze nieuwe methoden onderzocht.31 Biopolitiek gaat dus over de populatie. De populatie als politiek, maar ook als wetenschappelijk probleem.32 De geneeskunde begon zich meer en meer op publieke hygiëne te

28 Michel Foucault, "Society must be defended": lectures at the Collège de France, 1975-76 (2004) 242. 29 Foucault, Society must be defended, 243. 30 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 37. 31 Foucault, Society must be defended, 243-244. 32 Ibidem 245. 11 richten.33 De regulering die zich binnen instituten, zoals het leger, gevangenissen, scholen en ziekenhuizen ontwikkelde, ontstond door de inmenging van de staat. De controle van de bevolking werd vanaf de achttiende eeuw in sterke mate gecentraliseerd. Het verzamelen van demografische data was hiervoor essentieel. De biologische processen van de mens als species werden gecontroleerd. Er werd niet gedisciplineerd, zoals bij de anatomische politiek van het individuele lichaam, maar gereguleerd.34 Een van de belangrijkste gebieden was seksualiteit omdat dit de plek is waar lichaam en populatie elkaar treffen. Sterker nog, seksualiteit was het gebied waar beide machtsvormen werden toegepast. Enerzijds de disciplinering van het persoonlijke lichaam en anderzijds de bemoeienis van de latere biopolitiek.35 De alliantie tussen de twee vormen van macht (dispotifs) binnen de focus op seksualiteit ontstond in de negentiende eeuw. Het apparatus van seksualiteit verenigt beide vormen van macht. Het representeert lichamelijk gedrag dat onderhevig is aan normatieve verwachtingen en aan surveillance en discipline. Tegelijkertijd is het ook belangrijk vanwege de reproductie, een belangrijk onderdeel van de biologische processen van een populatie. Seksualiteit werd steeds meer een politiek thema met maatregelen, economische interventie en ideologische campagnes die de toetsstenen van de moraliteit vastlegden. De norm stond centraal.36 Deze norm was echter geen juridische code die bepaalde over goed en fout. Het absolute gelijk van de soeverein werd vervangen door een relatieve logica van calculatie, meten en vergelijken. Een maatschappij die gedefinieerd werd door de ‘natuurlijke wet’ werd opgevolgd door een normaliserende gemeenschap.37 Een gemeenschap waarbinnen mensen zich aan de norm moesten conformeren. De biopolitieke innovaties toonden aan dat het leven bestaat uit processen die veranderbaar en controleerbaar zijn. Biopolitiek richt zich op levende wezens in plaats van juridische subjecten, of preciezer uitgedrukt: het richt zich op juridische subjecten die tegelijkertijd levende wezens zijn. Thomas Lemke stelt een relationele en historische notie van biopolitiek voor, geheel in de lijn van Foucault. Volgens Foucault is het leven niet de basis of het doel van politiek.38 Het leven geeft eerder een grens aan de politiek, een grens die zowel gerespecteerd als overwonnen moet worden. Biopolitiek is een breuk in de politieke orde: “the

33 Michel Foucault, "Society must be defended": lectures at the Collège de France, 1975-76 (2004) 244. 34 Foucault, Society must be defended, 247. 35 Ibidem 251-252. 36 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 38. 37 Lemke, Biopolitics, 39. 38 Ibidem 4. 12 entry of phenomena peculiar to the life of the human species into the order of knowledge and power, into the sphere of political techniques”.39 Foucaults concept van biopolitiek beschrijft de ontkoppeling van het leven van zijn concrete fysieke dragers, het wordt als het ware onttrokken aan de individuen. De objecten van de biopolitiek zijn niet afzonderlijke mensen, maar hun biologische kenmerken gemeten en vergroot op het niveau van de populaties. De term biopolitiek verwijst naar de opkomst van een specifieke politieke kennis en nieuwe disciplines zoals statistiek, demografie, epidemologie en biologie. Deze disciplines maakten het mogelijk om processen van het leven te analyseren op het niveau van populaties en het ‘besturen’ van individuen en collectieven door praktijken als correctie, uitsluiting, normalisering, disciplinering, therapie en optimalisering.40

Biopoltiek: verschillende definities en chronologieën

Michel Foucault ziet dit politieke denken aan het einde van de achttiende eeuw ontstaan, waar anderen de jaren twintig in Duitsland als belangrijk beginpunt nemen. Zoals al eerder in dit hoofdstuk aangegeven, onderscheidde Lemke drie manieren waarop Foucault biopolitiek gebruikte. Binnen de tweede variant stond racisme centraal. Het specifieke van modern racisme is dat het doorwerkt in machtstechnieken. Het is een mechanisme dat biopower laat werken.41 Binnen biomacht is moord alleen acceptabel als het tot de eliminatie van een biologische bedreiging en de verbetering van de soort of het ras leidt. Het wordt niet ingezet om een overwinning op politieke tegenstanders te bewerkstelligen.42 De combinatie van biomacht en ras is door veel auteurs na Foucault opgepakt om de misdaden van nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie biopolitiek te kunnen duiden. Door de focus op racisme verandert de chronologie van het concept ook. Deze latere periodes worden vanuit dit raciale perspectief centraal gesteld in de opkomst van biopolitiek. Zo benadrukken latere receptiegeschiedenissen van de term biopolitiek een belangrijke rol voor het Duitsland van de jaren twintig in de ontwikkeling van dit mechanisme. Dit decennium wordt door deze analyses beschreven als de periode waarin biopolitiek ontstond en een belangrijke rol ging spelen in de mechanieken van de staat.43

39 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 5. 40 Lemke, Biopolitics, 5. 41 Michel Foucault, "Society must be defended": lectures at the Collège de France, 1975-76 (2004) 258. 42 Foucault, Society must be defended, 256. 43 Nitzan Lebovic, The philosophy of life and death, Ludwig Klages and the rise of nazi biopolitics (Palgrave Mcmillan US 2013) 183. 13

Foucault laat nazi-Duitsland dus niet buiten beschouwing. Biopolitiek alszijnde het internaliseren van de grenzen van leven en dood, goed en slecht leven, begon volgens Foucault in de achttiende eeuw. Het nazisme radicaliseerde dit proces met haar raciale tendens.44 In zijn late lezingen over biopolitiek identificeerde Foucault de nazi-leidercultus met een sterkere institutionalisering en internalisering van een vorm van biopolitiek die zich tegen de staat keerde.

“Nazism was the first systematic attempt to initiate the withering away of the state. the Volk in its community organization, the people as Gemeinschaft, is at once the principle of right and objective behind every organization... It will be the form in which the Gemeinschaft both manifests itself and produces its actions, but the state will be nothing more than this form, or rather, than this instrument.”45 Het ging om een raciale gemeenschap, niet meer om burgerschap en staat. In History of sexuality I gaat Foucault ook kort in op nazi-Duitsland. Binnen een racistisch discours articuleerde het naziregime een symboliek rondom het Duitse bloed en een politiek handelen met betrekking tot seksualiteit die duidelijke voorbeelden waren van biomacht. Foucault positioneerde het nazisme niet als een uitzondering van de westerse politieke traditie maar ziet het als een demonische synthese van soevereine en biopolitieke regeertechnieken die al aanwezig waren in de westerse maatschappij.46 Historicus Nitzan Lebovic beschrijft in zijn boek over de antisemitische denker Ludwig Klages hoe de nazi’s het discours over leven veranderden in een raciaal discours over leven en dood. Dit vocabulaire penetreerde vervolgens elk niveau van de samenleving. Het verspreidde zich van de hoge politieke kaders tot de kleinste kinderopvangcentra of vruchtbaarheidsklinieken. Als we de oorsprong van biopolitiek als concept herleiden zien we hoe Lebensphilosophie een rol speelde in de acceptatie van dit politieke denken.47 In zijn recente Biopolitik: zur Einführung toont Lemke dat Lebensphilosophie de discursieve bron was voor biopolitiek. De formulering Blut und Boden is de unieke uitdrukking van de nationaalsocialistische variant van dit politieke discours.48 In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond Lebensphilosophie als een onafhankelijke filosofische richting. In Duitsland waren Schopenhauer en Nietzsche verantwoordelijk voor deze ontwikkeling, in Frankrijk

44 Nitzan Lebovic, The philosophy of life and death, Ludwig Klages and the rise of nazi biopolitics (Palgrave Mcmillan US 2013) 187. 45 Lebovic, The philosophy of life and death, 188. 46 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 44. 47 Lebovic, The philosophy of life and death, 189. 48 Ibidem 203. 14 speelde met name Henri Bergson een belangrijke rol. Hoewel hun theorieën zeer uiteenlopend waren stonden zij allen een herwaardering van het leven voor, het leven moest weer een fundamentele categorie worden en een normatief criterium voor het gezonde, het goede en het ware.49 Het woord biopolitiek verscheen begin van de twintigste eeuw. De Zweedse politicoloog Rudolf Kjellén was een van de eersten die de term gebruikte.50 Kjellén beschouwde de staat als een levend organisme. Hij zag de staat niet als een juridische constructie die het resultaat was van individuele handelingen vanuit de vrije wil, maar als een levensvorm die vóór individuen en collectieven uitgaat.51 Gedurende de tijd van het nationaalsocialisme kreeg deze organistische gedachte een racistisch fundament. De wijdverbreide metafoor Volkskörper beschreef de autoritaire, hiërarchisch gestructureerde en raciaal homogene gemeenschap waar de nazi’s naar verlangden.52 Dit Volkskörper was volgens het nationaalsocialisme een natuurlijk gegeven, geen sociaal construct. Het nationaalsocialistische concept van biopolitiek kenmerkte zich door een spanning tussen twee ideeën. Aan de ene kant bestond de idee dat het leven een noodlottige en mystieke oorsprong had en aan de andere kant de overtuiging dat actieve modificatie en controle van biologische handelingen mogelijk was.53 Door de vele, uiteenlopende, inspiratiebronnen die het nationaalsocialisme hadden gevormd was er binnen het nazisme geen coherent idee van biopolitiek te vinden. Er zijn twee karakteristieken die de biopolitics van de nazi’s vormgaven, ten eerste was er het biopolitieke programma gebaseerd op raciale hygiëne en Erbbiologie. Ten tweede was de combinatie van deze ideeën met de geopolitieke doelen, meer Lebensraum, een belangrijk element.54

Hardt, Negri, Esposito, Agamben

Een voorbeeld van auteurs die biopolitics veel sterker met de Duitse geschiedenis verbinden zijn de neomarxisten Michael Hardt en Antonio Negri. Zij beschrijven biopower als een vorm van

49 In het geval van Nietzsche: ‘Das Leben bejahnen’ 50 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 9. 51 Lemke, Biopolitics, 10. 52 Dit verlangen naar een racial homogeen en gezond volk was al lang een sociaal-politiek streven dat ook in de Angelsaksische gebieden een rol speelde. Sociaal-Darwinisme was een wijdverbreid idee. 53 Lemke, Biopolitics, 11. 54 Ibidem 12. 15 macht die het sociale leven van binnenuit reguleert. Ze sluiten zich aan bij Foucaults stelling dat het leven een object van macht is geworden. Hardt en Negri bezien de Duitse biopolitiek met een nadruk op sheer naked power, wat zij hiermee bedoelen is in grote mate vergelijkbaar met de, door Ernst Jünger zo genoemde, ‘totale mobilisatie’. Roberto Esposito sluit zich in zijn Bios: Biopolitics and philosophy aan bij de stelling dat de jaren twintig cruciaal waren voor de ontwikkeling van biopolitiek.55 De jaren twintig in Duitsland vormden de kern van biopolitieke semantiek. De term biopolitiek werd zoals gezegd door Rudolf Kjellén in de context van het Duitse Lebensformen-discours geïntroduceerd.56 Giorgio Agamben, die met zijn boek Homo Sacer uit 1995 ook een belangrijke bijdrage leverde aan het denken over biopolitiek, bespreekt Duitsland in de jaren twintig nooit als specifieke periode. Het komt alleen impliciet in zijn filosofische discussies aan de orde.57 In Homo Sacer beschrijft hij hoe er een “inner solidarity between democracy and totalitarianism” bestaat.58 Hij ontwaarde een veel langere ontwikkeling dan Foucault met zijn breuk in de achttiende eeuw. Agamben ziet biopolitiek als de kern van de soevereine machtspraktijk. De moderne tijd is niet zozeer een breuk maar eerder een generalisering en radicalisering van de periode ervoor te noemen.59 Biopolitiek is volgens Agamben zo oud als de taal. Door dit perspectief zijn de verschillen tussen liberalisme, socialisme en nationaalsocialisme te verwaarlozen. Hij beweert echter niet dat biopolitiek in de loop van de geschiedenis hetzelfde bleef. Er gebeurt, ook volgens Agamben, iets belangrijks met de opkomst van de moderniteit, ook al bestaat biopolitiek al zo veel langer. Voor Agamben is de moderniteit een staat van nihilisme waarin alle positieve vormen van leven (bios), bepaalde of gekwalificeerde manieren van leven, minder gewaardeerd worden. Hierdoor is alleen de fundamentele staat van het naakte leven (zoé) over als negatieve basis van de politieke orde en zelfs het enige mogelijke project van politieke macht.60 Het leven wordt nu een belangrijk object van de ontwerpen en calculaties van staatsmacht. Het naakte leven, dat eerst aan de randen van het politieke spectrum stond, werd nu centraal gesteld.61

55 Roberto Esposito, Bios: Biopolitics and philosophy (Minnesota University press 2008). 56 In zijn Grundriss zu einem System der Politik (1920). 57 Nitzan Lebovic, The philosophy of life and death, Ludwig Klages and the rise of nazi biopolitics (Palgrave Mcmillan US 2013) 183. 58 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 53. 59 Lemke, Biopolitics, 53. 60 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 51. 61 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, 51. 16

De Romeinen stuurden mensen in ballingschap, in de middeleeuwen waren er vervloekten, het bestaan van concentratiekampen: Er zijn altijd mensen geweest die buiten de bescherming van de wet vielen.62 Het kamp representeerde voor Agamben niet zozeer een concrete historische plaats maar symboliseerde en stelde de grens tussen ‘het naakte leven’ en het politieke bestaan. De verschuiving die Agamben noemt, en die zeer stellig geen breuk is, vond plaats in de moderne tijd.63

“Without the biopolitical project’s necessary placement within a historical-social context, ‘bare life’ becomes an abstraction whose complex conditions of emergence must remain as obscure as its political implications. Agamben tends to erase the historical difference between antiquity and the present, as well as the differences between the middle ages and modernity.”64 Interessant is dat Foucault in later werk de genealogie van het concept biopolitiek ook verder terugtrekt. In Securité, territoire, population, een verzameling van lezingen uit 1977 en 1978, stapte Foucault af van het idee van de verschuiving van soevereine macht naar moderne biopower ten behoeve van een uitgebreidere genealogie van regeringsvormen vanaf het vroege christendom, via de reformatie, de zeventiende-eeuwse raison d’etat en achttiende-eeuwse police-science.65 Een denker die zich bezighoudt met de biopolitiek van het nazisme is de reeds genoemde Roberto Esposito. Deze auteur schrijft een genealogie van de term biopolitiek.66 Hij onderscheidt twee vormen, namelijk de verbetering en ontwikkeling van leven versus de vernietiging en eliminatie van leven. De raciale vernietigingspolitiek van de nazi’s ziet hij als de meest extreme vorm van biopolitieke rationaliteit. De politiek omtrent het leven ontwikkelde zich in het Derde Rijk alleen tot een negatieve politiek van de dood, waarvoor Esposito de term thanatopolitics hanteert. Esposito benadrukt verder, in navolging van Foucault en Agamben, dat het nazisme een vorm is van modern politiek denken en handelen. Hij specifieert deze continuïteit weliswaar anders, hij legt meer nadruk op de medische en eugenetische doelen van het nazisme en het programmatische belang van de strijd tegen ziekte, degeneratie en dood. Het immunologische project rondom het bevorderen van het leven leidde volgens Esposito uiteindelijk tot de

62 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 55. 63 Lemke, Biopolitics, 56. 64 Ibidem 63. 65 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 43. 66 Campbell, Timothy, ‘Bíos, Immunity, Life: The thought of Roberto Esposito’ taken from the introduction to Bios, Biopolitics and Philosophy by Roberto Esposito (Minneapolis 2007) 1. 17 concentratiekampen.67 Als een tegenmodel van thanatopolitics presenteert Esposito een levensbevestigende biopolitiek. Dit positieve model richt zich op lichamen, zowel in de individuele als collectieve betekenis. Deze lichamen verdedigen zichzelf tegen de externe overheersing van het biologische leven. Deze vorm van een affirmatieve biopolitiek moet in staat zijn de negatieve soorten van biopolitiek te veranderen. Het werk van zowel Agamben, Negri en Esposito gaat verder dan de negatieve connotatie van het gewelddadige autoritaire potentieel van biomacht. Zij zien allen ook de mogelijkheid om biopolitiek in affirmatieve termen te begrijpen, hierbij wordt de macht over het leven door de lichamen teruggevorderd van het overheidsapparaat. In de daaropvolgende ontwikkeling van het biopolitieke onderzoeksveld zijn twee richtingen te onderscheiden. In de filosofie en de sociale en politieke theorie kwamen vragen over het functioneren van biopolitiek en de tegenmachten centraal te staan. De tweede richting is te vinden binnen de bètawetenschap en technologische studies waarbij het lichaam steeds meer als moleculaire software wordt gezien die gelezen en herschreven kan worden.68

Biopolitiek en gender

Omdat deze geschiedenis een gendergeschiedenis zal worden is het zinvol om de relatie tussen biopolitiek en gender iets meer te specificeren. Eind jaren negentig werd het concept biopolitics met groot enthousiasme toegepast in een veelvoud van onderzoeken binnen de genderstudies. De toewijding waarmee het onderzoek naar biopolitiek werd opgepakt was indrukwekkend, des te opvallender was dan ook de haastige verwerping door diezelfde onderzoekers aan het einde van het decennium. Deze relatief heftige reacties zijn opvallend omdat de term mijns inziens voornamelijk een beschrijvend concept is. Het was een poging om de historische ontwikkeling van geboorte, sterven, populatie en statistische methoden te vatten. De term hielp onderzoekers enerzijds om een radicale overgang in de retoriek van het recht te begrijpen, en anderzijds verhelderde deze de pronatalistische beleidsvoering, milieumaatregelen en statistische methoden die staten hanteerden. Geen van deze aspecten van biopolitiek leidt noodzakelijk tot dergelijke heftige reacties. Toch gebeurde dit wel: feministische theoretici bevonden zich onder de eersten

67 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 90. 68 Lemke, Biopolitics, 77. 18 die begrepen dat de term meer bevatte dan op het eerste gezicht scheen.69 Ruth A. Miller onderscheidt drie richtingen die de onderzoekers van biopolitiek over het algemeen bezighouden. De eerste is de dood als een politiek probleem. De tweede is de biopolitieke regulering van seksueel gedrag uit naam van een gezonde bevolking. De derde, en de meest belangrijke voor feministische denkers, was de biopolitieke regulering van de voortplanting. De nieuwe rechtssystemen brachten vaak invasieve pronatalistische beleidsvorming met zich mee.70 Miller stelt dat gender aan de zijlijn stond bij Foucaults denken over biopolitiek. Echter, zijn Histoire de la Sexualité is voor veel gendertheoretici juist van groot belang geweest en hierin komt biopolitiek ook al bescheiden aan de orde. Of Foucault erop inging of niet, vrouwelijkheid speelt in elk geval een grote rol in de concrete, empirische geschiedenis van biopolitieke instituties. De maatregelen waren immers meestal gericht op het vrouwelijk lichaam. Waarom werd biopolitics zo invloedrijk in de vroege jaren van deze eeuw? In deze periode was Agambens op dood gebaseerde interpretatie van biopolitiek voor vele liberale denkers een manier om bepaalde verontrustende politieke gebeurtenissen een plaats te geven.71 Feministen hebben om andere redenen veel gebruik gemaakt van de term dan de aanhangers van Agamben. Gender speelt namelijk geen rol in Agambens eigen onderzoek.72 Feministische denkers hadden altijd een grotere verscheidenheid voor ogen bij de invulling van de term biopolitiek en waren van mening dat lichamen, niet alleen in de kampen, maar ook in vredestijd, onderworpen waren aan biopolitiek.73 Jemima Repo heeft in 2016 een monografie over biopolitiek en gender gepubliceerd. Gender als concept ontstond volgens Repo bij onderzoek naar intersekse. Het was toen vooral een argument om kinderen te opereren om aan het bijbehorende sociale construct te voldoen. Gender werd ‘bedacht’ als het mechanisme voor normalisering, disciplinering en besturen van sekse. Het was een apparatus van biomacht dat zestig jaar geleden in de kliniek ontstond en sekse begon te managen.74 Gender is dus geen geestelijk product van het feminisme, het stamt

69 Ruth A. Miller, ‘Biopolitics’ in Lisa Disch, Mary Hawkesworth ed. The Oxford handbook of feminist theory (2016) 1-2. 70 Miller, ‘Biopolitics’, 10. 71 Ibidem 17. 72 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 63. 73 Miller, ‘Biopolitics’, 1-22. 74 Jemima Repo, The biopolitics of gender (Oxford 2016) 2-3. 19 volgens Repo uit de biopolitieke praktijk en werd al voordat het feminisme zich erover boog gebruikt.75 Repo beschrijft biomacht niet als een ding maar als een concept waardoor het mogelijk is om een historisch specifieke machtsrelatie te onderzoeken waarop ons politieke heden rust. Deze lezing van biomacht schuurt met benaderingen die het als een neutrale kracht zien die zich kan materialiseren in een dodelijke thanatopolitics of een affirmatieve biopolitiek van verzet. (Esposito, Hardt&Negri) Biopower kan niet gedehistoriseerd en gedecontextualiseerd worden, we kunnen het niet los van de politieke rationaliteit en technologieën die er deel vanuit maken beschouwen.76 Deze gehistoriseerde biopolitiek, die alleen bestaat in haar context, is voor historici een werkbaar begrip.

Biopolitiek en socialisme

Na uitvoerig naar de biopolitiek van het nazisme te hebben gekeken en de invloeden binnen het genderdiscours is het voor dit onderzoek noodzakelijk om de biopolitiek van het socialisme te bekijken. Omdat het een relatief nieuw veld is, is er nog niet heel veel over deze combinatie te vinden. De meest omvangrijke monografie is het boek van Sergei Prozorov uit 2016. Zijn studie naar de biopolitiek van het stalinisme in de Sovjet-Unie is een eerste handvat om de biopolitiek van een andere socialistische staat, de DDR, te onderzoeken. Een meer algemene studie van Hoffmann en Timm toont de overeenkomsten tussen nazi- Duitsland en de Sovjet-Unie. Het doel van beide regimes was het omvormen van de maatschappij, het hervormen van sociale verbindingen en het herschrijven van het sociale contract langs non-liberale doch modernistische lijn.77 Een oppervlakkige overeenkomst is terug te zien in de verheerlijking van moederschap die in beide staten te vinden was. Daarnaast propageerden beiden het idee dat het welzijn van de staat prevaleerde boven het welzijn van het individu. Dit resulteerde in de totalitaire neiging om de privésfeer te integreren in het project van de staat. Het gaat de auteurs om deze verbondenheid tussen politiek en privé. Juist de ideeën over reproductie, ergo de biopolitiek, tonen het kunstmatige van de scheiding tussen politiek en

75 Jemima Repo, The biopolitics of gender (Oxford 2016) 3. 76 Repo, Biopolitics, 7. 77 David L. Hoffmann, Annette F. Timm, ‘Utopian biopolitics: reproductive policies, gender roles, and sexuality in Nazi Germany and the Soviet Union’, in Geyer, Michael, Fitzpatrick, Sheila ed. Beyond Totalitarianism, Stalinism and Nazism compared (Cambridge University Press, 2009) 87. 20 privé.78 Verder willen Timm en Hoffmann niet gaan in hun zoektocht naar analogieën; de verschillen qua ideologie, sociale en culturele ideeën en de implementatie van het beleid blijken te groot.79 De Eerste Wereldoorlog had de ideeën over competitie tussen de naties versterkt. Ook de Sovjet-Unie voelde deze wedijver opkomen, maar interpreteerde dit in ideologische termen in plaats van biologische. De nationale verschillen zouden immers verdwijnen met het socialisme.80 Prozorov beschrijft hoe biopolitiek zich ontwikkelde tot een steeds breder onderzoeksgebied dat inging op de rationaliteit van macht over levende wezens in verschillende ruimtelijke en temporele contexten.

“The study of biopolitics is not limited to the empirical investigation of power relations in such areas as public health or sexuality, hygiene or the upbringing of children, but rather pertains to the mode in which political power takes life as its object, the manner in which power engages with life, for example as an object of protection, regulation, transformation, and so on. To speak of Stalinism in biopolitical terms is not merely to focus on its medical or social policies but to emphasise the centrality of life to its governmental rationality as a whole.”81

Biopolitiek heeft een systematische kennis over ‘leven’ en levende wezens nodig. Systemen van kennis maken de realiteit van het leven kenbaar en berekenbaar op een manier dat het gevormd en veranderd kan worden.82 Vorming en verandering van het leven is waar de socialistische staten ook zeker op uit waren. Omdat waarheidsregimes niet losstaan van macht is het zaak te onderzoeken hoe een machtsstrategie kennis over het leven mobiliseert en hoe machtsprocessen kennis genereren of verspreiden.83 Wat kan deze aanpak zeggen over maatschappijen? Vanuit historisch perspectief kunnen we stellen dat het belang van het leven voor de politiek alleen maar toegenomen is. Hierdoor is ook de definitie van politiek veranderd. In empirische termen kan een onderzoek naar biopolitiek iets tonen over domeinen die meestal buiten administratieve, disciplinaire en cognitieve grenzen staan.84 Uiteindelijk heeft de analyse van biopolitiek ook een kritische functie. Biopolitieke

78 David L. Hoffmann, Annette F. Timm, ‘Utopian biopolitics: reproductive policies, gender roles, and sexuality in Nazi Germany and the Soviet Union’, in Geyer, Michael, Fitzpatrick, Sheila ed. Beyond Totalitarianism, Stalinism and Nazism compared (Cambridge University Press, 2009) 88. 79 Hoffmann, Timm, ‘Utopian biopolitics’, 88. 80 Ibidem 96. 81 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 4. 82 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 119. 83 Lemke, Biopolitics, 119. 84 Ibidem 121. 21 fenomenen zijn niet het resultaat van antropologisch gegronde drijfveren, evolutionaire wetten, of universele politieke beperkingen. Hun oorsprong ligt in de sociale praktijk en politieke besluitvorming. 85 Met hun Blut-und-Boden-discours lijken de nationaalsocialisten bij uitstek aanhangers van biopolitiek. Maar zoals we hebben gezien is biopolitics een fenomeen waarvan het ontstaan minstens tot aan het midden van de achttiende eeuw teruggaat. In de periode tussen de twee wereldoorlogen was er in het bijzonder sprake van een opbloeien van deze politieke vorm aan alle kanten van het politieke spectrum. Projecten als ‘de nieuwe Sovjet-mens’ onder Stalin, maar ook eugenetische projecten in liberale democratieën. Lemke laat ons zien dat het biopolitieke beleid in verschillende politieke systemen kan ontstaan. Ook de stalinistische ideologen zochten met behulp van nieuwe technologische ontwikkelingen en mogelijkheden naar manieren om het sovjet-volk op te voeden en te verheffen.86 Foucaults genealogische schema voor het bestuderen van biopolitiek biedt wel degelijk ruimte voor een mogelijkheid die hij zelf niet onderzocht, namelijk de biopolitiek van de klassenstrijd. Deze is uiteraard wel kwalitatief anders dan de op racisme gebaseerde biopolitiek die hij in het westers gouvernementalisme bespeurde. Dit is dan ook een van de meest belangrijke verschillen tussen beide vormen van politieke rationaliteit. De westerse biopolitiek had een zeker naturalisme als fundamenteel principe, dit werkte binnen het liberalisme door in de economie en bij het nazisme in ideeën over ras. Het doel van Sovjet-biopolitiek was de constructie van het socialisme als nieuwe vorm van leven. Zij was juist sterk anti-naturalistisch. Een essentieel aspect was het streven om de (quasi-)natuurlijke stand van zaken in elk aspect van het leven te overstijgen. De naturalistische oriëntatie van westerse biopolitiek leidde tot een beschermende houding, het doel was om het leven te behouden zoals het was door middel van, vaak, negatieve middelen. De Sovjets kenmerkten zich door een transformerende oriëntatie waarbij er geen waarde werd gehecht aan hoe het leven was maar alleen gekeken werd naar wat het kon worden.87 Veel studies over biopolitiek zien gevaar in een excessief verlangen naar veiligheid, de conclusies van Prozorov tonen aan dat een constructivistische houding die een levensvorm, sociale orde, of type subjectiviteit produceert ook sinistere consequenties kan

85 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 122. 86 Lemke, Biopolitics, 14. 87 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 6. 22 hebben.88 Socialisme is verbonden met haar eigen type gouvernementaliteit, en ook in het Westen is er een eigen variant. Foucault stelde ook al dat de resultaten weliswaar verschillend waren maar de uitkomst kon in beide gevallen negatief zijn. “…yielding very dissimilar fruit in both cases and, in the event of course of a more or less normal or aberrant branch, the same deadly fruit.”89 In een ander college geeft Foucault juist een overeenkomst aan tussen het Westen en de Sovjet-Unie. Hier zegt hij dat de socialistische staat evengoed getekend is door racisme als de kapitalistische staat.90 Het uitgangspunt van zijn voordrachten aan het Collège de France in 1976 is dat de transformatie van soevereine macht naar biopolitiek een verschuiving betekende van een politiek-militair discours naar een racistisch-biologisch vertoog.91 Foucault wijst op twee verdere transformaties van het racistische idioom in de twintigste eeuw: nazi-Duitsland en het staatssocialisme van de Sovjet-Unie. Het nationaalsocialisme werkte volgens motieven van oude rassenoorlogen; expansie naar buiten en het vernietigen van interne vijanden. Het werd gekenmerkt door een: “oneiric exaltation of a superior blood (that) implied both the systematic genocide of others and the risk of exposing oneself to a total sacrifice”.92 Het sovjet-socialisme behelsde ook een vorm van staatsracisme. Zij hanteerden de discrete middelen van medische politiemachten. Het Utopia van de klasseloze samenleving moest gerealiseerd worden door een zuivering van de maatschappij waarin iedereen die niet in de politieke lijn geloofde als ziek of gek bestempeld werd. Foucault liet zien dat in deze variant van staatsracisme de klassenvijand als biologisch gevaarlijk werd beschouwd en moest worden verwijderd uit het sociale lichaam.93 “Socialism was racism from the outset, even in the nineteenth century. No matter whether it was Fourier at the beginning of the century or the anarchists at the end of it, you will always find a racist component in socialism.”94 Stalinisme lijkt een voorbeeld van extreem productieve biopolitics die in een even extreme thanatopolitics veranderde.95 Foucaults werk over biopolitiek ging niet vaak in op het

88 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 6. 89 Michel Foucault, The birth of biopolitics (Palgrave MacMillan 2010) 93. 90 Michel Foucault, Society must be defended: lectures at the Collège de France, 1975-76 (2004) 261. 91 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 40. 92 Lemke, Biopolitics, 43. 93 Ibidem 43. 94 Foucault geciteerd in Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, 45. 95 Prozorov, The biopolitics of Stalinism, 39. 23 stalinisme en de Sovjet-Unie.96 Waarom besprak Foucault deze staat zo summier? Was dit een geval van eurocentrisme, zoals Edward Saïd beweerde? De lezingen uit 1975-1976 aan het Collège de France die in het boek Society must be defended gebundeld zijn, bevatten Foucaults meest uitgebreide behandeling van biopolitiek en de Sovjet-Unie. Hij negeerde dit deel van de wereld dus niet helemaal. Deze teksten suggereren dat de reden dat Foucault de Sovjet-Unie niet zo specifiek behandelde was dat hij geloofde dat de sovjet-biopolitiek gevormd was door een merkwaardig voortbestaan van de gouvernementele technologieën die in het achttiende- en negentiende-eeuws Europa uitgevonden waren. Op het macroniveau van staatsideologie en het socio-economische systeem wees de Sovjet-Unie het westers kapitalisme natuurlijk nadrukkelijk af, maar er waren op het microniveau van disciplinaire en biopolitieke praktijken nog wel degelijk invloeden uit het Westen te vinden. Foucault stelde dat het socialisme het bourgeois waardesysteem had overgenomen. Iets dat hij vooral in de kunst meende terug te zien. Het socialisme heeft volgens Foucault nooit kritiek geuit op biomacht, het heeft integraal het fundamentele idee van moderne biopolitiek overgenomen. Het idee dat de essentiële functie van de maatschappij of staat is om controle te nemen over het leven, het leven te reguleren, haar op toevalligheden gebaseerde natuur zoveel mogelijk te dirigeren en het onderzoeken van biologische mogelijkheden. Als de socialistische staat tot stand komt, mag die staat gaan moorden, elimineren, of diskwalificeren. Daarom is racisme operationeel in de manier waarop socialistische staten, van het type Sovjet-Unie, omgaan met geesteszieken, criminelen, politieke dissidenten et cetera. Socialisme is daarnaast ook racistisch door haar nadruk op klassenstrijd en de fysieke confrontatie met de vijand. Bij een buitensluiten van economische voordelen of privéleges is er geen sprake van racisme. De behoefte om de tegenstander fysiek te bevechten en proberen hem te vermoorden is wel racistisch van aard.97 Foucaults overtuiging dat de Sovjet- Unie geen autonome gouvernementele stijl had, wordt bevestigd door deze lezing van racisme en eugenetische interesses.98 De Sovjet-Unie noemde eugenetica weliswaar een fascistische wetenschap99, maar hield zich beslist bezig met ‘verbetering’ van het volk. Hartmann en Timm stellen zelfs dat in de jaren twintig de eugenetica omarmd werd in de SU, er werd een Russische

96 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 40. 97 Prozorov, The biopolitics of Stalinism,45. 98 Ibidem 46. 99 David L. Hoffmann, Annette F. Timm, ‘Utopian biopolitics: reproductive policies, gender roles, and sexuality in Nazi Germany and the Soviet Union’, in Geyer, Michael, Fitzpatrick, Sheila ed. Beyond Totalitarianism, Stalinism and Nazism compared (Cambridge University Press, 2009) 89. 24

Eugenetica Sociëteit opgericht in 1920. Deze zou tien jaar blijven bestaan. Uiteindelijk raakten de bolsjewistische beleidsmakers ervan overtuigd dat eugenetica niet verenigbaar was met het Sovjet-project omtrent de nieuwe mens. Democratische landen als Zweden of de Verenigde Staten beoefenden op dat moment nog in grote mate eugenetica.100 Bij het overnemen van westerse machtspraktijken werd er iets toegevoegd: de partijdiscipline.101 De sovjet-ervaring is gouvernementeel hetzelfde als die in het Westen, het ideologische verschil daargelaten. Foucault had zelf gouvernementaliteit bovenaan staan en een bepaalde minachting jegens ideologie. Dit is een persoonlijke voorkeur van de Franse filosoof waar velen het niet mee eens zullen zijn. Het is zeker hard te maken dat juist ideologie alles fundamenteel anders maakt. Er kunnen weliswaar dezelfde machtstechnieken gebruikt worden maar de motivatie is misschien toch anders als er verschillende denksystemen aan ten grondslag liggen. Het idee dat dezelfde rationaliteiten en technieken van biopolitieke regulering gebruikt werden in Oost en West heeft veel navolging gehad. In de post-sovjetgolf van studies naar het stalinisme werd dit de moderniteitsschool genoemd. Deze onderzoeken waren verder gevorderd dan de totalitaire en revisionistische theorieën. De moderniteitsschool wilde de aandacht verleggen van ideologie en politieke cultuur naar een focus op de gouvernementele rationaliteit die werkzaam was in de socialistische samenleving.

“Many features of Stalinist culture reflected the ambitions of nineteenth and twentieth century political leaders and social reformers to manage and mobilise their populations in ways unique to the modern era. In fact, the very notion of reshaping societies was a defining feature of European modernity. By the nineteenth century there arose in countries throughout Europe a new ethos of social intervention, by which state officials and nongovernmental professionals sought to reshape their societies in accordance with scientific and aesthetic norms.”102. Een andere ontwikkeling die binnen het Sovjet-onderzoek plaatsvond richtte zich meer specifiek op de bevolking. Sinds de late jaren negentig is er steeds meer interesse in de subjectiviteit en subjectivering onder het socialisme. Veel onderzoekers ruilden het Koude Oorlog paradigma van

100 David L. Hoffmann, Annette F. Timm, ‘Utopian biopolitics: reproductive policies, gender roles, and sexuality in Nazi Germany and the Soviet Union’, in Geyer, Michael, Fitzpatrick, Sheila ed. Beyond Totalitarianism, Stalinism and Nazism compared (Cambridge University Press, 2009) 102.12. 101 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 42. 102 Prozorov, The biopolitics of Stalinism, 61. 25 het totalitarisme-onderzoek in voor een door Foucault geïnspireerd denken over het subject.103 Het was een combinatie van Foucaults late werk over subjectivering en de technieken van het zelf.104 De centrale vraag was op welke manier staten een subjectvormende kracht waren; “affirm the positive productivity of the Soviet regime with regard to the subject, all but validating the regime’s own claim to have produced the ‘New Soviet Person”.105 Dit perspectief staat in deze scriptie centraal. Uit een onderzoek van de Amerikaanse historicus Stephen Kotkin bleek dat subjectivering onder het Stalinisme niet alleen op totalitaire overheersing berustte, maar juist op pragmatisme en aanpassingsvermogen. Er was eerder sprake van zelfconstructie door een complex engagement met het systeem waarin verzet een even grote rol speelde als gehoorzaamheid of internalisering.106 De focus op Foucault ligt in deze studies bij zijn latere werk, maar zijn denken over biopolitics blijft een rol spelen. Biopolitiek vertaalt ideologie in het leven door de mobilisering van het leven als een instrument voor het vormen van het zelf.107 Door het leven van de bevolking vorm te geven oefenden staten ook indirect invloed uit op de vorming van het zelf. Zowel lichaam als geest en/of persoonlijkheid waren onderwerp van ideologische vorming. “In de Sovjet-Unie worden mensen niet geboren. Menselijke organismen worden geboren, maar mensen worden gecreëerd; tractorbestuurders, chauffeurs, mecaniciens, academici, wetenschappers et cetera. Men wordt een mens gemaakt.” Pseudowetenschapper Trofim Lysenko, landbouwkundige in de Sovjet Unie, gaf met deze uitspraak dit proces van het creëren van mensen duidelijk aan.108 Lysenko dacht dat aangeleerde of verworven eigenschappen overerfbaar waren en vervalste menig experiment om dit te ‘bewijzen’.109 Zijn geloof in de maakbaarheid van de natuur, en daardoor de oplossing voor hongersnoden in de SU, bevatte ook een geloof in de construeerbaarheid van de mens. Een bijkomend voordeel voor het totalitaire regime was dat als mensen maakbaar waren ze ook op elk moment in hun leven ‘vermaakt’ konden worden.110 Het ultieme doel van het regime was de massa de ‘juiste’ cultuur aan te

103 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) xi. 104 Prozorov, The biopolitics of Stalinism, 171. 105 Ibidem xi. 106 Ibidem 174. 107 Ibidem 176. 108 Ibidem 91. 109 Anne Applebaum, Ijzeren gordijn, de inlijving van Oost-Europa 1944-1956 (Amsterdam 2013) 170. 110 Prozorov, The biopolitics of Stalinism (Edinburgh 2016) 92. 26 leren.111 Om de constructie van de ‘Nieuwe Mens’ te bespoedigen investeerde de Sovjet-Unie in campagnes rondom hygiëne en geletterdheid, het reguleren van seksueel gedrag en opvoeding van de kinderen, vaccinaties en tandheelkundige zorg. Binnen de studies over de biopolitics van de Sovjets die zich op zulke zaken focussen lijkt er inderdaad een sterke overeenkomst te zijn met de westerse variant. Hiermee zouden deze ontwikkelingen in de Sovjet-Unie een onderdeel zijn van een algemenere moderniserende golf van staatsinterventie op dergelijke gebieden.112 Een ontwikkeling die in heel Europa op ongeveer hetzelfde moment plaatsvond. Het zwakke punt van de moderniteitsschool is dat zij het concept biopolitiek nogal uitholt. De betekenis die overblijft is bijna letterlijk biologische politieke maatregelen, de maatregelen wat betreft gezondheid, reproductie, hygiëne, lichamelijk gedrag en seksuele praktijken, er is echter niets historisch ‘nieuws’ aan het besturen van gezondheid, reproductie et cetera.113 Daarom mist deze werkdefinitie toch een aspect van wat volgens Prozorov onder biopolitiek verstaan dient te worden. Het specifiek moderne van biopolitiek kan niet simpelweg gedefinieerd worden aan de hand van haar object of haar domein. Dit bestond immers al eeuwen daarvoor, iets wat Agamben via een andere route beweerde. Prozorov stelt voor om de biopolitiek niet alleen als bevolkingspolitiek te beschouwen maar ook als onlosmakelijk verbonden met de ideologische of ideële aspecten van politiek.114 Ik zou hier zelf bij willen aansluiten omdat ik moeite heb met het negeren van het belang van de ideologie. Biopolitiek gaat meer om de wisselwerking tussen ‘het leven’ als politiek onderwerp en de ideologie. Hoe moet het leven geleefd worden in overeenstemming met een idee, of hoe moet een gegeven idee vertaald worden naar het leven? De definitie die Prozorov voorstelt houdt ergens het midden tussen de grote theorieën en de empirische analyse van regeertechnieken.

“What we are interested in is not the empirical application of a ready-made theory of biopolitics, none of which has been able to address Stalinism in its specificity. Nor are we interested in the empirical study of predefined biopolitical techniques in the Soviet context, which would only lead to finding already familiar similarities and differences [met bijvoorbeeld het nazisme LH]. The reader will therefore not find in this book many descriptions of Soviet manuals on parenting, bodily regimen in youth organisations, urban campaigns for hygiene et cetera… Our concern is rather the

111 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 130. 112 Prozorov, The biopolitics of Stalinism, 62. 113 Ibidem 64. 114 Ibidem 65. 27

investigation of the political rationality of Stalinism itself from the perspective of biopolitics, that is the reconstruction of the problematisation of life at work in the soviet project of the construction of socialism.” Prozorov blijft binnen de theoretische dimensie, maar stelt geen eigen theorie voor die hij wil toepassen op het stalinisme. Hij wil juist de manier van theoretisch redeneren binnen de stalinistische politieke praktijk onderzoeken 115 De centrale vraag van de biopolitiek van het stalinisme is: Hoe is het socialisme te construeren als een levende realiteit? De culturele revolutie wilde de prerevolutionaire ‘achterlijkheid’ inhalen door de ontwikkeling van scholen en gezondheidszorg, geletterdheidcampagnes voor volwassenen, hogere opleidingen voor arbeiders en de vorming van een proletarische intelligentsia om de bourgeois specialisten te vervangen. De culturele campagnes hadden als doel de militante geest van de revolutie te doen herleven, elke vorm van non-revolutionair gedrag werd aangevallen, zowel het traditionele als het bourgeois denken.116 Waar het nazisme het leven ondergeschikt probeerde te maken aan macht door macht uit te oefenen over de biologische normativiteit die naar men zei inherent was aan het leven, probeerden de bolsjewieken met hun revolutionaire project de natuur te onderwerpen en domineren, de menselijke natuur inbegrepen, door middel van de macht van ideeën.117 Het nazisme streed tegen een interne of externe ‘Ander’ waartegen het raciale zelf beschermd moest worden. Ook al was deze ander dermate geassimileerd dat het verschil niet eens meer zichtbaar was. Het contrast volgens Prozorov met de SU is dat de taak van de stalinistische revolutie niet de bescherming is maar de transformatie van de maatschappij en de mensheid.118 Of dit contrast werkelijk zo groot is valt nog te bezien. Werd de socialistische burger immers niet ook beschermd tegen de westerse kapitalisten die zowel een externe als een interne vijand waren? Prozorov legt uit dat de vijand in de Sovjet-Unie niet de gangbare manier van leven bedreigde, maar dat de vijand de voormalige gangbare manier van leven was.119 Dit was misschien voor de vroege periode het geval, maar het latere socialisme beschermde juist ook haar gangbare manier van leven tegen een externe vijand. Prozorovs onderzoek richt zich op de jaren twintig en dertig en hierom is dit verschil misschien te verdedigen aan de hand van zijn

115 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 67. 116 Prozorov, The biopolitics of Stalinism, 81. 117 Ibidem 86. 118 Ibidem 87. 119 Ibidem 87. 28 werk. Maar het blijft naar mijn mening een nogal geconstrueerd geheel. Als biopolitiek binnen het socialisme toch zijn eigen gezicht heeft is het nu de vraag of er tussen verschillende socialistische landen nog onderscheid gemaakt moet worden. De ideologische basis is hetzelfde maar er zijn misschien toch verschillen te vinden in de biopolitieke praktijk. Het einddoel, de Socialistische Mens, werd in de DDR echter gewoon gekopieerd naar Sovjet-model. Hierom is de uiteenzetting van Prozorov ook relevant voor mijn onderzoek.

Conclusie

Bij Foucault geven inhoudelijke analyses theoretische momenten aan, maar zij blijven verbonden met de inhoudelijke beschrijvingen of de historische voorbeelden. Macht is geen a-historische categorie, maar een veranderlijk historisch object dat in verschillende contexten verscheidene vormen aan heeft genomen en aan zal nemen. Macht als historisch veranderlijk object ‘bewijst’ als het ware ook de discontinuïteit die we hebben waargenomen rondom de opkomst van biopolitiek.120 Feministische interpretaties van Foucaults biopolitiek, vooral Donna Haraways essay over postmoderne lichamen, speelden een belangrijke rol in de opmars van biopolitics als een centrale categorie binnen de postmoderniteit. De biopolitieke omwenteling bracht ontologische problemen hernieuwd onder de aandacht. In eerste instantie werd biopolitiek verworpen, het zou leiden tot reductieve en homogene claims omdat het zogenaamd historische en culturele contexten zou negeren.121 Naar mijn idee maakt biopolitiek juist in sterke mate deel uit van een historische context. De verschillende historische verschijningsvormen zijn verbonden met hun tijd en plaats. Ik sluit me dan ook aan bij Repo’s idee over biopolitiek. Zij stelt dat het niet buiten context en geschiedenis kan bestaan. We kunnen biopolitiek niet los van de politieke rationaliteit en technologieën die er deel vanuit maken beschouwen.122 Deze gehistoriseerde biopolitiek, die alleen bestaat in haar context, is voor historici een werkbaar begrip. Biopolitiek van het socialisme, of nog preciezer: van de DDR, krijgt zo een eigen historisch gezicht.

120 Henk Oosterling, De opstand van het lichaam, over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille (Amsterdam 1989) Geraadpleegd op 8-10-2017: https://www.henkoosterling.nl/opstand.html 121 Timothy Campbell, Adam Sitze, Biopolitics, a reader (Durham, 2013) 4. 122 Jemima Repo, The biopolitics of gender (Oxford 2016) 7. 29

2. De vrouw in de DDR, een historiografisch overzicht

Verscheidene debatten spelen een rol binnen het historisch onderzoek naar vrouwen in de DDR. De meest in het oog springende discussie gaat over de mate van emancipatie in de DDR en draait om de vraag hoe geëmancipeerd de DDR eigenlijk was. De staat die pretendeerde dat door de socialistische wetgeving de ongelijkheid tussen man en vrouw was opgeheven, was hier misschien wel minder in geslaagd dan de overheid zelf geloofde. Het succes van deze emancipatie werd in het Westen al tijdens het bestaan van de DDR onderzocht. In de jaren zeventig en tachtig verschenen er enkele sociologische studies die het emancipatiegehalte van de DDR onder de loep namen.123 Of deze onderzoeken als primaire bron of secundaire literatuur moeten worden beschouwd is een dilemma. Ze zijn beschrijvend van aard, waardoor ze neigen naar secundaire literatuur, maar stammen uit de tijd zelf, hetgeen duidt op een primaire bron. Om het nog gecompliceerder te maken verschenen er ook al stukken en boeken van historici toen de DDR nog bestond, deze worden door mij wel tot de historiografie gerekend. Voor deze scriptie is besloten om de sociologische onderzoeken als primaire bron te benaderen. Mede omdat deze sociologen zich moesten baseren op informatie die zij vanuit de DDR in het Westen konden krijgen, waarvan de juistheid tegenwoordig betwijfeld wordt. De scheidslijn tussen bron en secundaire literatuur blijkt in dit veld minder geprononceerd dan historici gewend zijn. Na de val van de muur bestond het idee dat de vrouwenemancipatie een belangrijke verdienste van het DDR-regime was geweest. In 1946/47 werden de gelijke rechten voor man en vrouw opgenomen in de wet van de toenmalige provincies van de Sowjetische Besatzungszone (SBZ). Met het uitvaardigen van nieuwe wetgeving verdwenen gendervooroordelen echter niet direct van het toneel. Het idee dat vrouwen verantwoordelijk waren voor het huishouden bleef ook in de DDR nog lange tijd bestaan. De werkende vrouw was het ideaalbeeld, maar deze fulltime arbeidsplaats moest gecombineerd worden met een gezin, een smetteloos huishouden en actieve deelname aan maatschappelijke organisaties.124 De historische debatten over vrouwen in de DDR worden in dit hoofdstuk behandeld aan de hand van de volgende thema’s: De werkende vrouw, moederschap, de vraag in hoeverre de emancipatie in de DDR geslaagd te noemen was en de Doppelbelastung. Het hoofdstuk eindigt met een inventarisatie van werken die gerelateerd

123 Bijvoorbeeld het werk van stasispion Gabriele Gast, Die politische Rolle der Frau in der DDR (Düsseldorf 1973). Friedel Schubert, Die Frau in der DDR (Opladen 1980). Jutta Menschik, Evelyn Leopold, Gretchens rote Schwestern, Frauen in der DDR (Frankfurt am Main 1974). 124 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 9-10. 30 zijn aan de casus van deze scriptie, de Demokratische Frauenbund Deutschlands. Dit laatste deel gaat op een meer gedetailleerd niveau in op wat er al verschenen is over de massaorganisaties voor vrouwen in de DDR. De DFD is nog niet heel uitgebreid onderzocht, maar er zijn al enkele artikelen en fragmenten verschenen. Ook gaan sommige auteurs, waaronder Donna Harsch, in op de rol die de FDGB, Freie Deutsche Gewerkschaftsbund, speelde voor vrouwen op de werkvloer. Dit proces kwam begin jaren vijftig op gang toen de FDGB een centraal vrouwenorgaan opzette. Het succes van deze onderneming was echter discutabel.125 Er is wel al gepubliceerd over democratische vrouwenbonden in andere landen, en de overkoepelende organisatie: Women’s International Democratic Federation (WIDF). Binnen het onderzoek van auteurs die deze andere vrouwenbonden onderzochten is er een debat te ontwaren over de feministische inslag van dergelijke (staats)organisaties.

De werkende vrouw

De DDR stond bekend om het hoge percentage werkende vrouwen. Het stijgende aantal vrouwen, waaronder veel moeders, met een baan was een van de opvallendste sociale ontwikkelingen in Oost-Duitsland. In het Westen was een werkende moeder nog veel minder gebruikelijk.126 Al ten tijde van de SBZ werden de eerste maatregelen getroffen om vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen. Op 17 augustus 1946 werd order 253 uitgegeven ten behoeve van deze doelstelling. Deze verordening hield een verbod op loondiscriminatie naar aanleiding van sekse in. In 1947 kwam decreet nummer 234 uit dat, samen met andere regelgeving, hulp in het huishouden voor vrouwelijke werknemers poogde te regelen. Fabrieken moesten in kinderopvang, wasserijen, kledingreparatie en medische hulp voorzien. Daarnaast moest er onderwijs voor vrouwen komen om ze te bekwamen in technische beroepen om de wederopbouw te bespoedigen. Ondanks al deze maatregelen waren er rond 1950 toch nog minder vrouwen in loondienst dan in 1939.127 Met het gelijkstellen van de juridische rechten van man en vrouw en het buitenshuis werken van vrouwen volgde de SED de officiële lijn van de arbeidersbeweging en de marxistische emancipatietheorie. Als ideologische basis voor de socialistische vrouwenpolitiek

125 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 121. 126 Donna Harsch, ‘Squaring the circle: the dilemmas and evolution of women’s policy’, in Major en Osmond ed, The workers’and peasants’ state: Communism and society under Ulbricht (Manchester 2002) 151. 127 Harsch, Revenge of the domestic, 45. 31 werden de volgende geschriften als leidraad gezien: het werk van Clara Zetkin (1857-1933) en Friedrich Engels’ Der Ursprung der Familie, des Privateigentums und des Staates uit 1884. Een centrale tekst was August Bebels beroemdste boek Die Frau und der Sozialismus (1879). De mensheid kon volgens Bebel niet worden bevrijd zonder gelijkheid tussen de seksen, maar hij stelde ook dat de vrouwenkwestie dermate met het sociale vraagstuk verweven was dat het geen extra aandacht vereiste. Bebel wilde het huishouden uit de privésfeer halen, de zorg voor de kinderen en de opvoeding zouden door maatschappelijke inrichtingen uitgevoerd moeten worden.128 Ondanks het geloof dat met het beëindigen van klassenverschillen de vrouw als vanzelf bevrijd zou worden propageerden de vroege Marxisten toch enige maatregelen ten dienste van de emancipatie. Vrouwen moesten ontlast worden van hun huishoudelijke sores. Zodoende zou hun productieve capaciteit optimaal te gebruiken zijn voor de versterking van de staat. Het organiseren van huishoudelijke taken in de publieke ruimte was hiervoor de oplossing. De communisten beoordeelden huishoudelijk werk niet als werk met enige sociale betekenis. Het huishouden had geen emancipatoir potentieel, het werd niet als ‘echte arbeid’ beschouwd. De emotionele kant van het bestieren van een gezin zoals bijvoorbeeld het ontwikkelen van karakter bij de kinderen had ook niet veel aanzien. Een herverdeling van de taken tussen man en vrouw was dan ook niet de beoogde oplossing. Daarmee ging immers nog steeds arbeidskapitaal verloren. Rond de jaren veertig begonnen deze principes al te veranderen waardoor uiteindelijk de DDR de structuur van het kerngezin nooit meer in twijfel heeft getrokken.129 Volgens de DDR-doctrine was de ideale vrouw een werkende vrouw. Het vrouwelijke genderidee bevatte bij voorkeur een fulltimebaan. Via arbeid zou de emancipatie van de vrouwen in de socialistische staat automatisch tot stand komen. Vrouwen die een meer traditioneel levenspad kozen werden in de propaganda dan ook beschimpt als Heimchen am Herd of Schmarotzerinnen. In de jaren vijftig wilde de SED zoveel mogelijk vrouwen laten participeren op de arbeidsmarkt om de leegloop van arbeidskracht richting het Westen op te vangen.130 Harsch’ boek geeft enkele voorbeelden van de maatregelen die hiervoor werden uitgevoerd. Zo werden pensioenen en weduwepensioenen niet meer vanzelfsprekend uitgereikt. Ook was

128 Beatrix Bouvier, Die DDR-ein Sozialstaat? Sozialpolitik in der Ära Honecker (Bonn 2002) 245-246. 129Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 4. 130 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 13. 32 moeder zijn van kleine kinderen geen excuus om je niet op de arbeidsmarkt te begeven.131 Daarnaast werd de alimentatieplicht begin jaren vijftig afgeschaft om gescheiden moeders ook aan het werk te krijgen.132 In 1952 werd er binnen de FDGB een centraal vrouwenorgaan gecreëerd, waarbij werd aangemoedigd dat elke industriële vakbond hetzelfde zou doen. Officieel was de FDGB een overkoepelende vakcentrale.133 Door de zuiveringen die bij het ontstaan van de SED en de massaorganisaties plaatsvonden bleef er niet veel ander geluid meer over, christensocialen en sociaaldemocraten werden afgezet en velen van hen vertrokken naar West-Duitsland. In de praktijk waren de ‘andere vakbonden’ dus weinig zichtbaar. Het is opvallend dat Harsch opmerkt dat deze vakbonden onder de FDGB geen gehoor gaven aan de oproep om vrouwenorganisaties op te richten, omdat hun autonomie al ingeperkt was. Het lukte de FDGB niet om vrouwen op de werkvloer op grote schaal te ondersteunen. Hierom besloot de SED in 1952 tot nieuwe stappen. Het Frauenforderungsplan werd opgezet. Elk bedrijf moest jaarlijks verslag doen over de kwalificaties en promoties van vrouwen. Het bleef desondanks de vraag in hoeverre de verslagen van bedrijven overeenkwamen met de werkelijkheid. Om dichter op de werkelijkheid te zitten zorgde de SED ook voor een organisatie die vrouwen representeerde in de fabrieken: de BFA (Betriebsfrauenausschüsse).134 Naar voorbeeld van de Sovjet vrouwencomités in fabrieken werden de BFA eerst op de fabrieksvloer geïnitieerd. Uiteindelijk verspreidden zij zich naar kantoren, winkels en de landbouw.135 Net zoals de DFD-comités van de jaren veertig hadden deze organisaties een duale missie.136 Enerzijds verdedigden zij de vrouwenbelangen op de werkvloer en anderzijds riepen zij vrouwen op om te gaan werken ter verhoging van de productiviteit en vervolmaking van het vijfjarenplan.137 Via vooraanstaande SED-vrouwen probeerde de BFA, net als de DFD, te zorgen dat niet alleen de BPO (Betriebsparteiorganisation) en BGL (Betriebsgewerkschaftsleitung) iets te zeggen had over vrouwelijke arbeiders. De lokale secretaris van de SED, en dus niet de

131 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 98-99 132 Harsch, Revenge of the domestic, 99. 133 Freedman, Paul, ‘Luxury dining in the later years of the German Democratic Republic’ in Fulbrook, Mary, Port, Andrew I., ed. Becoming East German, Socialist structures and sensibilities after Hitler (Berghahn Books, New York, Oxford 2013) 179. 134 Harsch, Revenge of the domestic, 122. 135 Ibidem 122. 136 Ibidem 122-123 137 Ibidem 123. 33 fabriek, was de leidinggevende van de BFA. Elke BFA was dus niet alleen afhankelijk van de vrouwen die erin zaten maar ook van de welwillendheid van de lokale, vaak mannelijke, secretaris van de SED. Een aantal van de BFA zetten stevig in. Zij spraken zich openlijk uit over mannelijke arrogantie en de angst van mannen om hun banen te verliezen aan vrouwen. Er heerste een militante toon. In privégesprekken werden timide vrouwen gesterkt in hun vertrouwen om tegen discriminatie in te gaan. Het militante comité was echter niet de norm. Op veel plekken bleven dergelijke groepen een top-down-aangelegenheid met een voorzitster die door de plaatselijke SED-leiding was aangesteld.138 In 1956 gaf de FDGB nogmaals een uitgebreid programma uit ten behoeve van de verbetering en verlichting van de levens van werkende meisjes en vrouwen. Helaas sijpelde de uitvoering van deze plannen toch niet geheel door naar het niveau van de arbeidsters zelf.139 Vele bedrijven en plaatselijke afdelingen weigerden het programma uit te voeren. De integratie van vrouwen op de fabrieksvloer liet nog steeds te wensen over. In de jaren zestig kwam de focus meer te liggen op het kwalificeren van vrouwen voor beroepen die van oorsprong voornamelijk door mannen werden verricht.140 Om de scholing van vrouwen te bevorderen werden er binnen bedrijven opleidingen opgericht. Vrouwen kregen kleine betaalde vrijstellingen om hier aan deel te nemen.141 Deze scholing, of wel bijscholing, was ook een cruciaal punt voor de DFD. Zij stimuleerde deze cursussen binnen het bedrijf maar hadden ook hun eigen vrouwenacademies.

138 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 123. 139 Harsch, Revenge of the domestic, 121. 140 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 13. 141 Kaminsky, Frauen, 77. 34

Over het algemeen was de gelijkberechtiging die de SED ambieerde economisch van aard.142 Anna Kaminsky toont met vele voorbeelden aan dat de SED gelijke rechten voornamelijk nastreefde ten behoeve van economisch belang. Daarnaast moesten vrouwen de werkvloer op om de technologische achterstand van de DDR op te lossen. Vanwege de lage arbeidsproductiviteit door dit gebrek aan technologie waren er meer arbeidskrachten nodig. Emeritus-hoogleraar Barbara Einhorn143 liet in een eerder artikel een andere interpretatie zien. Zij stelde dat de moeite die de SED in de vrouwenemancipatie stak niet alleen gericht was op deelname in het productieproces en de financiële onafhankelijkheid van de man, maar juist bestond uit een idee van de volledige ontwikkeling van het individuele potentieel.

“It would therefore be inaccurate to see the host of legal and social measures in favor in equality purely in terms of the shortage of labor power in the aftermath of war and of the largescale exodus of GDR citizens prior to the closing of the border in 1961”144 Einhorns focus ligt meer op de ideologische inhoud van de DDR, waar Kaminsky de economische overwegingen vooropstelt. Dit verschil in perspectief schept een ander beeld van het handelen van de partij. De nadruk op ideologie of juist op andere factoren blijft een terugkerend debat binnen het totalitarisme-discours. Handelden staten vanuit pure ideologie of toch vanuit de reële situatie die zij aantroffen? De rol van economische belangen is voor de ene auteur belangrijker dan voor de ander. Gisela Helwig en Hildegard Maria Nickel schilderen in hun Frauen in Deutschland 1945- 1992 het stimuleren van participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt af als een samenkomst van ideologische en economische doelstellingen. De klassieke marxistische gedachte dat de vrouw bevrijd moest worden door deel te nemen aan het productieproces kwam handig overeen met het tekort aan arbeidskrachten in de DDR.145 Dit opportunistisch ondersteunen van een ideologische overtuiging is misschien wel de meest geloofwaardige analyse van het handelen van de partij. Suzanne Kranz beschrijft hoe de DDR de vrouwenkwestie beschouwde als een klassenprobleem, niet als een genderprobleem. Vrouwen werden door de staat als een onderdeel

142 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 16. 143 O.a. Auteur van Cinderella goes to the market: citizenship, gender and women's movements in East Central Europe, Oxford (1993). 144 Barbara Einhorn, ‘Socialist emancipation: the women’s movement in the German Democratic Republic’, East Central Europe 14-15 (1987-1988) 226. 145 Gisela Helwig, Hildegard Maria Nickel ed. Frauen in Deutschland 1945-1992 (Berlijn 1993) 10. 35 van de klassenstrijd gezien, niet als individuen met andere behoeften dan mannen. Zij werkt deze stelling uit door te betogen dat vrouwen in de DDR hierom een gebrek aan feministisch bewustzijn hadden. De staat definieerde vrouwen als arbeiders en vrouwen zagen zichzelf volgens Kranz dan ook als arbeiders. De term feminisme werd volgens haar niet gebruikt in Oost-Duitsland.146 Een van de maatregelen om de Schmarotzerinnen, de werkschuwe huisvrouwen, aan het werk te krijgen waren de zogenaamde Hausfrauenbrigaden. Deze vrouwen werden ingezet om mee te helpen met de oogst of om productiequota te behalen. Daarnaast werden de minder arbeidsgeschikte vrouwen ingezet in zogeheten omabrigades, zij pasten op de kinderen of deden het huishouden van de werkende vrouwen.147 De DFD speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling en het propageren van deze huisvrouwen- en omabrigades.148 Barbara Einhorn gaat in haar artikel in op enkele maatregelen ten behoeve van de promotie van vrouwen. Zij presenteert enkele gevallen die het tekort aan vrouwen in de hogere segmenten van het bedrijfsleven en politiek aantonen. Ook geeft zij aan dat de FDGB zich weliswaar inzette voor vrouwen, maar alleen in bedrijven waar al veel vrouwen werkten comités oprichtte.149 Ook Harsch laat zien dat er weinig vrouwen in de fabrieksraden en de Freie Deutsche Gewerkschaftsbund, actief waren.150 De politie, het leger en het Ministerium für Staatssicherheit bleven in eerste instantie ook mannendomeinen.151 Pas in de jaren tachtig kwam er een plan voor een algemene dienstplicht voor mannen en vrouwen.152 In de SED waren vrouwen niet erg sterk aanwezig. Vrouwelijke politieke participatie verminderde sterk in de late jaren veertig omdat mannen weer hun plaats innamen in de politieke orde. Het vrouwelijk percentage steeg echter weer na de golf van vervolgingen binnen de SED in 1951. Het percentage vrouwen bleef vanaf dat jaar steken op 23%.153 Op een gegeven moment werd het recht op werk, dat in 1949 grondwettelijk vastgelegd

146 Suzanne Kranz, ‘Women’s role in the German Democratic Republic and the state’s policy towards women’, Journal of international women’s studies 7 (2005) 69-83. 147 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 75-76. 148 DY31/1001, Aus der Entschliessung VII. 67-79. 149 Barbara Einhorn, ‘Socialist emancipation: the women’s movement in the German Democratic Republic’, East Central Europe 14-15 (1987-1988) 224. 150 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 49. 151 Kaminksy, Frauen, 89. 152 Mary Fulbrook, Anatomy of a dictatorship, inside the GDR 1949-1989 (Oxford 1997) 84-85. 153 Harsch, Revenge of the domestic, 69. 36 was, vervangen door een verplichting. Kaminsky beschrijft dat in 1968 arbeid een plicht werd. Hierbij werd niet elk soort werk hetzelfde gewaardeerd, er moest door de SED goedgekeurd maatschappelijk en nuttig werk gedaan worden.154 Zogenaamde ‘arbeidsschuwe’ personen die zich telkens opnieuw distantieerden van de werkvloer konden zelfs worden vervolgd. Deze misdaad kon met twee tot vijf jaar Arbeitserziehung bzw. Freiheitsentzug bestraft worden. Ook werd er een meldplicht van dergelijke gevallen ingevoerd.155 Een belangrijk onderliggend debat binnen de teksten over werkende vrouwen in de DDR is in hoeverre werk automatisch emancipatie betekende. Dit was volgens de marxistische doctrine wel het geval, maar de historische werkelijkheid van de DDR toonde aan dat deze genderstructuren toch lastiger te doorbreken waren dan gedacht. Irene Dölling beschrijft een chronologie van het vrouwbeeld in de DDR. In de jaren vijftig draaide het ideaal om de werkende vrouw. In de jaren zestig veranderde dit naar een gekwalificeerd werkende vrouw die haar steentje bijdroeg aan de wetenschappelijke technische revolutie. Hiermee geeft zij eenzelfde ontwikkeling aan als Kaminksy. Dölling voegt echter nog iets toe; er werd in de jaren zestig tegelijkertijd ook meer nadruk gelegd op het moederschap.156 Donna Harsch beschrijft hoe eerder onderzoek, van bijvoorbeeld Trappe, Koch en Knöbel, concludeerde dat productie het belangrijkst was. Zij ziet zelf in de jaren vijftig moederschap echter ook al een rol spelen binnen het beleid van de SED. Ulbricht lijkt minder maatregelen ten behoeve van moederschap te hebben doorgevoerd, maar Harsch toont dat dit niet betekende dat het toentertijd geen belangrijk thema was.157 Mary Fulbrook ziet ook geen breuk tussen Honecker en Ulbricht wat betreft vrouwenbeleid. Zij onderscheidt twee fasen in het beleid van de SED. De eerste was een oprechte, progressieve en idealistische fase in de jaren vijftig en zestig. De tweede fase, de jaren zeventig en tachtig, dicht zij een zeker pragmatisme toe. In deze fase waren de politieke besluiten ontworpen om het krijgen van kinderen te bevorderen, maar ook om de vrouw effectief deel te laten nemen aan het werkende bestaan. Toch duiden deze twee fasen niet op een breuk: Fulbrook benadrukt ook belangrijke continuïteiten en subtiele lange termijn ontwikkelingen. Zo

154 Anna Kaminksy, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 94. 155 Kaminsky, Frauen, 95. 156 Irene Dölling, ‘Gespaltenes Bewusstsein, Frauen und Männerbilder in der DDR’, in Helwig, Nickel ed. Frauen in Deutschland (Berlijn 1993) 28. 157 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 133. 37 waren er ten tijde van de SU-bezetting al maatregelen die het traditionele vrouwbeeld aanvielen.158 Josie McLellan ziet een grotere vrijheid op het gebied van seksualiteit als Honecker aan de macht komt. Zij schaart maatregelen als vrije abortus, makkelijker scheiden en het opvoeden van kinderen buiten een huwelijk onder deze ontwikkeling. Daarnaast groeide het aantal sociale uitkeringen. Hiermee geeft zij wel degelijk een verschil tussen beide perioden, die van Ulbricht en Honecker, aan. Ze benadrukt dat zulke maatregelen vaak concessies waren die reageerden op de onvrede van de bevolking.159 Wat betreft kantelpunten in het beleid zijn het Frauenkommuniqué van het Politburo uit 1961 en het familiewetboek van 1965 belangrijke gebeurtenissen. Vanuit de bronnen van de Demokratische Frauenbund Deutschlands, de case-study in deze scriptie, blijkt dat zij dit zeer belangrijke ontwikkelingen vonden voor het leven van vrouwen in de DDR. Als er al sprake zou zijn van een breuk, of een nieuw begin, zijn deze twee gebeurtenissen misschien wel de aanstichters.

Moederschap

De Nieuwe Mens in de DDR was trouw aan het socialisme en de partij. Er werd met plezier gewerkt en de persoonlijke belangen waren ondergeschikt aan het belang van de gemeenschap, de staat en de SED. Naast het verrichten van betaal werk was er nog een ander element dat het socialistische vrouwenideaal vormgaf, namelijk het moederschap. Naast een voltijdbaan en de aandacht en zorg voor de echtgenoot, moesten er ook kinderen komen. Deze dienden in de gedachte van vrede en socialisme te worden grootgebracht. De vrouw was de drager en hoeder van de kinderen van de DDR. Er was in het publieke discours sprake van ‘unsere Kinder’, waardoor deze ook als eigendom van de staat en samenleving werden beschouwd.160 Bij haar aantreden richtte de officiële retoriek van de SED zich tegen de patriarchale familie, maar of dit echt een actief streven betrof is moeilijk te reconstrueren. Pas in 1954 kwam er een concept voor een familiewetgeving. Hieruit kan volgens Donna Harsch wel enigszins afgelezen worden wat voor een familie de SED als ideaal nastreefde. Het doel van de nieuwe wetgeving was het moderniseren en rationaliseren van het huwelijk. Dit hield in dat het

158 Mary Fulbrook, The people’s state. East German society from Hitler to Honecker (Yale 2005) 149-150. 159 Josie McLellan, Love in the time of communism, Intimacy and sexuality in the GDR (Cambridge 2011) 211. 160 Anna Kaminksy, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 177. 38 makkelijker werd een scheiding te regelen en dat beide echtgenoten evenveel inspraak hadden. De macht van echtgenoten en vaders werd ingeperkt en de staat kon interveniëren als er een te groot geschil ontstond over de opvoeding van de kinderen. Ook in deze wet was de werkende moeder wederom een belangrijk speerpunt.161 Volgens de SED gaven kinderen het huwelijk pas echt betekenis. Dat krijgen van kinderen een belangrijker aspect was van het vrouw-zijn dan de status als echtgenote was volgens Harsch een achterliggend idee van de officiële politiek.162 Harsch geeft aan dat het niet raar is dat de nadruk op moederschap in de vroege DDR over het hoofd werd gezien in eerder onderzoek. In de publieke ruimte leek het meedoen in de productie ook een grotere rol te spelen. De focus op reproductie zat ook al voldoende in de cultuur ingebakken: na twaalf jaar nazipropaganda en het kerkelijke leven van ervoor werd reproductie als natuurlijk voor de vrouw gezien.163 Het verschil met de tijden ervoor was dat de DDR-propaganda altijd het belang van vruchtbaarheid combineerde met de werkende vrouw. Het propagandamateriaal toonde foto’s van blije kinderen bij de kinderopvang en benadrukte het genot van het combineren van een kind of vier met betaald werk.164 Kaminksy beschrijft hoe de SED begin jaren zeventig vrouwen probeerde te motiveren om meer kinderen te krijgen, rondom de machtswisseling tussen Ulbricht en Honecker kwamen er maatregelen waardoor vrouwen meer tijd met hun kinderen konden doorbrengen. Kaminksy poogt hier een breuk te positioneren. In 1950 werd er echter al een eerste moeder-en-kindwet in het leven geroepen. Hierdoor is er in de DDR toch meer continuïteit in dit soort maatregelen te vinden dan Kaminsky laat zien. Een belangrijk punt omtrent deze wetgeving maakt Suzanne Kranz in haar artikel uit 2005. De staat probeerde vrouwenlevens makkelijker te maken met wetgeving die betrekking had op het moederschap, maar hiermee werden traditionele genderstereotypen juist versterkt.165 In de inleiding van de bundel van Helwig en Nickel wordt dit idee ook benadrukt. De Sonderrechte voor moeders in de vroege jaren zeventig vergemakkelijkten het leven maar de oude genderpatronen hielden stand.166

161 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 198. 162 Harsch, Revenge of the domestic, 200. 163 Ibidem 133 164 Ibidem 134. 165 Suzanne Kranz, ‘Women’s role in the German Democratic Republic and the state’s policy towards women’, Journal of international women’s studies 7(2005). 166 Helwig, Gisela, Nickel, Hildegard Maria ed. Frauen in Deutschland 1945-1992 (Berlijn 1993) 9. 39

Harsch beschrijft de houding van het klassieke socialisme tegenover de familie als ambivalent. Enerzijds was er sprake van een ongeïnteresseerdheid van de stalinistische ideologie in het huiselijke leven en anderzijds was diezelfde ideologie afhankelijk van het kerngezin. Het orthodoxe stalinisme minimaliseerde consumptie en exploiteerde onbetaalde thuiswerkers om kapitaal te winnen voor investeringen in de industrie. In de DDR was ook een tegenstrijdigheid zichtbaar in het aanmoedigen van betaald werk voor moeders, en tegelijkertijd de roep om hoge vruchtbaarheid en het moeilijk verkrijgbaar maken van anticonceptie.167 Elk Oost-Europees land begon steeds meer af te wijken van het klassieke socialisme. Dit uiteenlopen ontstond voornamelijk door de interactie tussen de privéfamilie en de gesocialiseerde productie. Elke socialistische staat ging in de jaren zeventig in meer of mindere mate over op een sociaal en familiebeleid waarvan de kern gericht was op moederschap. Het zorgstelsel van de DDR was zelfs bijzonder uitgebreid, in elk geval een stuk omvangrijker dan dat van hun grote voorbeeld; de Sovjet-Unie.168

Mislukte emancipatie?

“The state’s policy toward women was primarily aimed in the direction of mothers, and not toward women as women. Gradually, women began to realize that emancipation and equality meant more than employment and economic independence.”169

De studie van Eva Finzel, werkzaam aan de universiteit van Melbourne, laat de ambivalente geslaagdheid van de emancipatie in de DDR zien. Omdat een groot aantal vrouwen betaald werk had beweerde de staat dat de gelijkheid tussen man en vrouw voltooid was. In haar tekst laat Finzel zien dat de regelingen en wetten in de DDR aan vrouwen een bepaalde sociale macht verschaften in de vorm van financiële onafhankelijkheid en zelfbewustzijn door hun betaalde werk. Deze maatregelen waren in de praktijk echter niet afdoende, er vond geen realisatie van gelijkheid op het werk of in het huishouden plaats.170 Finzel laat aan de hand van een analyse van interviews met acht vrouwen uit de DDR zien welke problemen er optraden bij het idee van

167 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 2. 168 Harsch, Revenge of the domestic, 16. 169 Suzanne Kranz, ‘Women’s role in the German Democratic Republic and the state’s policy towards women’, Journal of international women’s studies 7 (2005) 69. 170 Eva Finzel, “Equality” for women, child rearing and the state in the former GDR’, Womens studies international forum 26 (2003) 47-56. 40

‘gelijkheid’ in de DDR. Deze gelijkheid bleek minder gelukt te zijn dan de staat dacht. Biddy Martin en Christel Sudau schreven in 1978 al een artikel over de schaduwzijden van de zogenaamde emancipatie in de DDR. Onaangenaam gedrag van mannen werd door de staat weggewuifd als erfenis van het verleden, de gelijkheid was immers gewoon ingevoerd in hun republiek. De auteurs geven aan dat vrouwen misschien wel beter gerepresenteerd werden, maar de vraag bleef of vrouwen zelf meer invloed kregen. Het artikel concludeert dat de beleidsvoering in de DDR uiteindelijk weinig veranderde aan de traditionele rolverdeling tussen man en vrouw.171 Suzanne Kranz, assistent professor aan de Zayed universiteit van Dubai, laat zien hoe de traditionele communistische ideeën over emancipatie de daadwerkelijke uitwerking in de weg zaten. De vrouwenkwestie was geïncorporeerd in de klassenstrijd en werd niet als een eigen aspect van genderrelaties beschouwd. Feministen werden beschouwd als een verstoring van de klassenstrijd en een gevaar voor de doelen van het communisme. 172 Donna Harsch, auteur van Revenge of the domestic: women, the family and communism in the German Democratic Republic, geeft ook aan dat communisten de vrouwenkwestie met een zekere mate van progressiviteit benaderden, maar zich tegelijkertijd antifeministisch opstelden.173 De hoeveelheid vrouwen in politieke functies was ook een graadmeter voor de emancipatie in een land. Als voorbeeld van de geslaagde emancipatie worden telkens cijfers en percentages genoemd: In 1962 was er ongeveer 20 procent vrouwelijke representatie in landelijke, districts-, en stedelijke commissies en in 1970 was 18 Procent van de burgemeesters vrouw. 174 Na 1962 was 31,7 procent van de rechters vrouw, 23,1 procent van de officieren van justitie en 21,4 procent van de notarissen.175 Ook werden vanaf midden jaren zestig twee ministeries door vrouwen voorgezeten: Margot Honecker op onderwijs en Hilde Benjamin op justititie.176 In 1986 zaten er 161 vrouwen in de , dit was 32,2 procent van de zetels. Deze cijfers lijken op het eerste gezicht indrukwekkend. Maar, zoals Einhorn ook aangeeft, lag de feitelijke macht bij de SED. In de regering zaten wel vrouwen, bijvoorbeeld

171 Christel Sudau, Biddy Martin, ‘Women in the GDR’, New German critique 13 (winter 1978) 69-81. 172 Kranz, ‘Women’s role in the German Democratic Republic’, 69-80. 173 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 3. 174 Harsch, Revenge of the domestic, 243-244. 175 DY 31/1000. 210. 176 Harsch, Revenge of the domestic, 244. 41

Margot Honecker als minister van volksonderwijs en de 161 Volkskammer-leden. Maar, de Volkskammer was niet het orgaan waar de belangrijkste besluiten werden genomen. Dit gebeurde vaak binnen de partij, waar de man-vrouwverhouding nog niet erg gelijk was. 35 Procent van de SED-leden was weliswaar vrouw, maar zij hadden 13 procent representatie in het Zentralkomitee, en geen enkel lid in het Politbüro.177 In 1958 waren er twee kandidaatleden voor het Politbüro, zij werden beiden niet verkozen in 1963. Vanaf dat jaar was er nog maar een kandidaatlid: eerst Margarete Müller en vanaf 1973 Genossin Ilse Lange.178 Dit hield in dat er geen vrouwen in het Politbüro zaten die mee mochten stemmen. “Wo Macht ist, sind keine Frauen”, zo vat Gabriele Gast de conclusie van haar boek over de politieke rol van de vrouw in de DDR samen. In haar inleiding noemt zij het kandidaatlidmaatschap van Ilse Lange wel, deze gebeurtenis vond eigenlijk na het afsluiten van haar onderzoek plaats. Desalniettemin blijft Gast achter bovenstaande quote staan.179 Een ander niveau van het debat over de gelukte dan wel mislukte emancipatie in Oost- Duitsland gaat in op gender, de ideeën die over mannelijkheid en vrouwelijkheid bestonden. Vrouwen trokken, in elk geval gedeeltelijk, naar de werkvloer, maar betekende dit ook dat het denken over vrouwelijkheid veranderde? McLellan doet in haar Love in the time of communism, intimacy and sexuality in the GDR enkele uitspraken over veranderende gendernormen in de DDR. Het gedrag van vrouwen, en in mindere mate van mannen, veranderde in hoge mate. Opvallend was dat het publieke discours elke discussie ontweek over hoe veranderende genderrollen traditionele noties van mannelijkheid en vrouwelijkheid uitdaagden. McLellan gaat verder door aan te geven dat deze volhardende traditionele genderrollen niet uniek waren voor Oost-Duitsland. In heel Europa stond de superieure deugdelijkheid van de nucleaire familie nog centraal. Mary Fulbrook beschrijft in de The people’s state de genderrollen in de DDR. De man was over het algemeen een sterke arbeider. Een interessant gegeven was dat ook vrouwen zo werden afgebeeld in het propagandamateriaal van de SED. Zij droegen overalls, helmen en werden al tractor rijdend afgebeeld. Fulbrook noemt de emancipatie van vrouwen in de DDR een

177 Barbara Einhorn, ‘Socialist emancipation: the women’s movement in the German Democratic Republic’, East Central Europe 14-15 (1987-1988) 225. 178 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 243-244. En: DY31/1003. 243. 179 Gabriele Gast, Die politische Rolle der Frau in der DDR (Düsseldorf 1973) 16. 42 gedeeltelijk succes. Na de val van de muur vond de meerderheid van de Oost-Duitse vrouwen het normaal om te werken. Helaas doet Fulbrook geen uitspraken over de percentages in het Westen, waardoor de daadwerkelijke emancipatoire vooruitgang in de DDR niet getoetst kan worden. Vrouwen kregen steeds meer de mogelijkheid om volledig te participeren op de arbeidsmarkt, maar ook Fulbrook stelt dat zowel man als vrouw niet bevrijd waren van de traditionele genderstereotypen.180 Wat er eigenlijk gebeurde was dat mannelijke stereotypen naar vrouwen overgeheveld werden. Het doel was om vrouwen meer zoals mannen te maken als het op werk aankwam.181 Fulbrook concludeert dat in tegenstelling tot de vermannelijking van het vrouwelijke gender, de mannelijke genderrollen zelden uitgedaagd werden of veranderden.182 Professor Dagmar Herzog schetst een ander beeld. Volgens haar werden mannen in de jaren vijftig al expliciet aangemoedigd om een rol te spelen in het huishouden en bij de opvoeding van de kinderen. Een dergelijke suggestie was in het West-Duitsland van de jaren vijftig ondenkbaar.183 Saskia Handro beschrijft daarentegen weer dat met het groeiende aantal werkende vrouwen de traditionele lastenverdeling tussen man en vrouw niet veranderde, dit had de DDR wel verwacht. In het publieke domein werden mannen door middel van propaganda gestimuleerd hun vrouwen te helpen met het huishouden zoals ook Herzog beschrijft. Daarnaast werd de productie van diepvriesproducten en huishoudelijke apparatuur sinds midden jaren vijftig als doel gesteld om het huishouden te vergemakkelijken. 184 De uitwerking van deze maatregelen en de propaganda had echter niet het gewenste effect. Donna Harsch stelt dat de normen van gender en familie wel veranderden toen getrouwde moeders in grote getalen gingen werken. Toch geeft zij ook aan dat er voor de staat onvoorziene omstandigheden waren: Het aantal scheidingen steeg, de vruchtbaarheid daalde en er kwam steeds meer vraag naar tijdbesparende producten voor in het huishouden.185 Interessant hierbij is dat Harsch dezelfde tendensen als Handro beschrijft maar hier andere conclusies uit trekt ten aanzien van veranderende genderideeën. Dit laat zien dat gender toch moeilijker te onderzoeken is dan gedacht. Dit blijkt ook uit het boek van Donna Harsch. In het begin van haar werk schrijft

180 Mary Fulbrook, The people’s state. East German society from Hitler to Honecker (Yale 2005)148. 181 Fulbrook, The people’s state, 159. 182 Ibidem 174. 183 Dagmar Herzog ‘’s sexual evolution’, in Pence, Betts, Socialist modern (Michigan 2008) 71-71. 184 Saskia Handro, Alltaggeschichte, Alltag Arbeit, Politik und Kultur in SBZ und DDR (Schwalbach 2004) 79. 185 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 6. 43 ze over veranderende gendernormen, terwijl later beschreven wordt hoe de stijging van werkende vrouwen geen verandering bracht:

“The rise of women’s employment did not change the gendered valence of domestic space. Rather, a paradoxical psychology set in. The crossing of gender lines at work seems to have reinforced people’s need to reassure themselves that they were women or men, easily identifiable as one or the other by the clothes they wore to work and the tasks they performed at home.”186 De groeiende gelijkheid leidde volgens Harsch bij mannen en vrouwen juist tot een sterkere representatie van hun gender.

Doppelbelastung

Een veelgehoorde kritiek op de emancipatie van de DDR was dat de werkende vrouw, zoals al gezien, gebukt ging onder méér verantwoordelijkheden waardoor haar bestaan zwaarder werd. Ook de huwelijken hadden te leiden onder deze stress. Daarbij veranderde het beeld van het huwelijk niet snel genoeg mee. Mannen en vrouwen leefden privé vaak nog naar de oude rolverdeling waarbij hoofdzakelijk de vrouw zich om de kinderen en het huishouden bekommerde.187 Veel auteurs benadrukken deze Doppelbelastung. Een opvallend geluid komt van Mary Fulbrook. Zij onderschrijft dat er weinig veranderde aan het traditionele idee dat vrouwen voor het huishouden zorgden. Toch benadrukt zij dat we de dubbele belasting van vrouwen in de DDR ook niet moeten overdrijven.188 Er is echter voldoende bronmateriaal om deze druk op vrouwen te onderbouwen. Bijvoorbeeld Maxie Wanders Guten Morgen du Schöne is een verzameling interviews waarin vrouwen de Doppelbelastung geregeld benoemen.189 Ondanks alle propaganda om de vrouwen tot werken te inspireren kozen velen voor een deeltijdbaan. Deeltijdwerken werd met veel argumenten en druk tegengewerkt door de staat. Vrouwen protesteerden hiertegen want het socialistische ideaal moest toch niet betekenen dat zij hun kinderen om zes uur in de ochtend naar de kinderopvang brachten. De huishoudelijke zorgen waren simpelweg moeilijk te verenigen met een (hogere) functie. Dit probleem bleef tot in de late jaren tachtig urgent.190 Vrouwen die parttime werkten kregen veel over zich heen, zij werden

186 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 190. 187 Anna Kaminksy, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 158-159. 188 Mary Fulbrook, The people’s state. East German society from Hitler to Honecker (Yale 2005) 159. 189 Maxie Wander, Guten Morgen, du Schöne (Berlin 1978). 190 Beatrix Bouvier- Die DDR-ein Sozialstaat? Sozialpolitik in der Ära Honecker (Bonn 2002) 284. 44 ervan beschuldigd alleen voor de handigheid deeltijd aan de slag te zijn.191 Er werd door de staat en media op deeltijdwerk neergekeken en vrouwen moesten duidelijk aantonen dat het voor hun familie was. Het recht op werk betekende in de DDR kortom voornamelijk het recht op een voltijdbaan.192 Ilse Lange, ZK-secretaris van vrouwenvraagstukken, was van mening dat deeltijdwerken het voor vrouwen moeilijker maakte om zich los te maken van de kleinburgerlijke familietraditie. Het zat hun ontwikkeling, en ook die van hun man en kinderen, in de weg.193 De Duitse historica Beatrix Bouvier vraagt zich in haar boek af of de vrouwenpolitiek van de SED naast de economische onafhankelijkheid niet ook juist voor nieuwe afhankelijkheidsverhoudingen zorgde. Als man en vrouw niet meer voor het gezin hoefden te zorgen moest de staat deze taak overnemen.194 Dit leidde echter tot zorgen bij ouders: de zorg voor kinderen waarin de staat voorzag was doordrenkt met propaganda en militarisme.195 De SED ondernam volgens Donna Harsch niet veel om vrouwen met deze dubbele last een beetje te ontzien. Als voorbeeld van deze opmerking toont zij de ontwikkelingen rond de Hausarbeitstag (HAT). Een keer per maand kregen alle getrouwde vrouwen, met of zonder kinderen, een dag vrij om het huishouden te kunnen doen. Dat dit voor mannen niet het geval was toont maar eens te meer dat ouderwetse genderideeën niet verdwenen in de geëmancipeerde DDR. Alleenstaande vrouwen hadden er alleen recht op als hun kinderen onder de zestien waren. Omdat dit een prijzige aangelegenheid was, probeerde de SED geregeld de voorwaarden voor het opnemen van deze vrije dag aan te passen. In de jaren vijftig waren er al protesten van vrouwen tegen de regelgeving rondom de HAT. In 1961 werden een groot aantal voorwaarden vastgesteld. De dag mocht opgenomen worden als de echtgenoot een fulltimebaan had, ziek was of al langdurig arbeidsongeschikt. Als er zieke familieleden inwoonden die verzorging nodig hadden en de benodigde zorg door een arts voorgeschreven was. Als er kinderen tot het huishouden behoorden. Als jongeren onder de zestien bij hun moeder woonden en een opleiding of een arbeidsovereenkomst hadden. De HAT werd alleen toegezegd als de betreffende werknemer in de afgelopen maand niet zonder aankondiging weg was gebleven van het werk en

191 Beatrix Bouvier- Die DDR-ein Sozialstaat? Sozialpolitik in der Ära Honecker (Bonn 2002) 186. 192 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 287. 193 Harsch, Revenge of the domestic, 290. 194 Ibidem 156. 195 Pamflet (1985) FfF-DOK-VII (Robert Havemann Gesellschaft). 45 haar regelmatige arbeidstijd van 48 uur wekelijks, of 208 uur maandelijks, werkte. Een geldelijke vergoeding voor het niet opnemen van de dag was niet mogelijk, en de dag moest in de maand zelf opgenomen worden. Men kon de huishouddagen niet opsparen.196 In 1966 ontnam de SED getrouwde vrouwen zonder afhankelijke kinderen het recht op de HAT. Na honderden klachtenbrieven (Eingaben) werd dit besluit weer teruggedraaid.197 Aan de hand van een analyse van het vrouwenblad Für dich concludeert Barbara Einhorn dat er zelfs een driedubbele belasting van vrouwen was. Namelijk werk, de kinderen, en het meehelpen aan het voortbestaan van het socialisme. Zij moesten ook nog een politieke rol spelen in een van de maatschappelijke organisaties.198 Dagmar Herzog beschrijft een, voor de SED ongewenst effect van de dubbele of zelfs driedubbele belasting. De combinatie van betaald werken, huishouden en een actieve politieke participatie zorgde ervoor dat in de jaren vijftig steeds meer vrouwen parttime gingen werken.199 Een andere interessante constatering rondom dit thema is bij Helwig en Nickel te vinden. In de jaren zeventig en tachtig heroriënteerde de SED zijn vrouwen- en familiepolitiek. De propaganda rondom de familiebetrekkingen had een sterke focus op de arbeidsmarkt en demografische groei. Het recht van de vrouw op een veelzijdige ontplooiing werd eerder een plicht.200 De observatie dat ‘rechten voor vrouwen’ een plicht werden is mijns inziens kenmerkend voor het handelen van de SED. ‘Echte’ emancipatie gaat gepaard met keuzevrijheid in plaats van met plicht. De kernvraag is hoe vrij een opgelegd ‘recht’ daadwerkelijk kan zijn.

Socialistische vrouwenbewegingen, agency en feminisme

Een van de weinige auteurs over de Demokratische Frauenbund Deutschlands is Barbara Koelges. Zij onderzoekt welke organisaties van de vroegere DDR in de Bondsrepubliek zijn blijven bestaan. De DFD bleek een van deze groepen te zijn, zij werden in het verenigde Duitsland lid van de Deutsche Frauenrat, een overkoepelend vrouwenorgaan van het nieuwe

196 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 671-672. 197 Donna Harsch, ‘Squaring the circle: the dilemmas and evolution of women’s policy’, in Major en Osmond ed, The workers’and peasants’ state: Communism and society under Ulbricht (Manchester 2002) 157. 198 Barbara Einhorn, ‘Socialist emancipation: the women’s movement in the German Democratic Republic’, East Central Europe 14-15 (1987-1988) 199 Herzog, Dagmar, ‘East Germany’s sexual evolution’, in Pence, Katherine, Betts, Paul ed., Socialist modern, East German everyday culture and politics (Michigan 2008) 71-72. 200 Helwig, Gisela, Nickel, Hildegard Maria ed. Frauen in Deutschland 1945-1992 (Berlijn 1993) 13. 46

Duitsland.201 Omdat deze studie zich beperkt tot de rol van de DFD in het herenigde Duitsland is het historische aspect in dit werk vrij minimaal. Einhorns artikel gaat wel enigszins in op wat de DFD zoal ondernam in de DDR, maar gaat, evenals Kaminksy en Harsch, niet verder dan een beschrijvend niveau. Hierom mag er zeker nog onderzoek verricht worden naar de democratische vrouwenorganisatie van de DDR. In 1991 verscheen er een dissertatie van Elke Mocker over de DFD. Zij onderzocht de ontwikkeling van de DFD historisch-systematisch. Ze plaatst de ontwikkeling van de beweging in de grotere context van de evolutie van de SED-politiek. De uitkomst van haar onderzoek was dat de ontwikkelingen van massaorganisaties zoals de DFD overeenkwamen met de instructies van de SED. Het vergroten van vrouwenbelangen was alleen binnen een, door de SED aangegeven en goedgekeurd kader mogelijk. Dit kader was daarbij ook nog zeer begrensd.202 Ralf Kleinfeld wordt door Koelges genoemd om de stelling te onderbouwen dat de massaorganisaties voornamelijk een verlengstuk van de staat waren en werden ingezet om de legitimiteit van het regime te verzekeren. Het lidmaatschap van een massaorganisatie kon twee dingen betekenen. Enerzijds was het een mogelijkheid voor de SED om de bevolking in het gareel te kunnen houden. Het volk werd gepaaid door toekenning van privileges en premies voor functionarissen. Anderzijds waren de massaoganisaties voor de mensen die geen lid wilden worden van de SED een mogelijkheid om dit te omzeilen en toch niet als politiek afvallige te worden beschouwd.203 De these dat de massaorganisaties maar gedeeltelijk in staat waren iets voor de burgers te betekenen is volgens Barbara Koelges wijdverbreid in de sociologische literatuur.204 Volgens Koelges stond het socialisme bij de DFD op de voorgrond. Pas daarna kwamen de vrouwen.205 De bond benadrukte in haar vrouwenpolitiek de verlichting van de Doppelbelastung en de culturele ontwikkeling.206 Van machtsposities voor vrouwen of überhaupt deelname aan de politieke macht was nauwelijks sprake. Het wordt ook niet duidelijk welk emancipatiebegrip de bond voorstond. Aan de hand van de constatering dat de organisatie de lijn

201 Barbara Koelges, Der Demokratische Frauenbund. Von der DDR -Massenorganisation zum modernen politischen Frauenverband (Wiesbaden 2001) 15. 202 Barbara Koelges, Der Demokratische Frauenbund. Von der DDR -Massenorganisation zum modernen politischen Frauenverband (Wiesbaden 2001) 19. 203 Koelges, Der Demokratische Frauenbund, 55. 204 Ibidem 59. 205 Ibidem 65. 206 Ibidem 65-66. 47 van de SED volgde, trekt Koelges de conclusie dat de bond dezelfde soort emancipatie-ideeën als de partij aanhield. In de socialistische theorie van Engels, Bebel, Karl Kautsky en Zetkin staat buitenshuis werk, zoals al eerder besproken, centraal. Kritiek op het patriarchaat en onderzoek naar hoe sterk patriarchale structuren en denkpatronen in de maatschappij verankerd zijn was een exercitie die alleen door West-Duitse vrouwenbewegingen werd ondernomen. De vrouwenkwestie werd in de DDR, geheel volgens marxistische beginselen, als onderdeel van het sociale vraagstuk gezien.207 Het emancipatiediscours van de SED was geheel anders van inhoud dan hetgeen westerse liberalen of feministen nastreefden. Het westers feminisme berust op een idee van individuele onafhankelijkheid en eigen rechten.208 De SED wenste daarentegen de onderdrukkende patriarchale structuren te vervangen door nieuwe vormen van collectiviteit. Deze emancipatoire ingrepen brachten nieuwe plichten en verantwoordelijkheden met zich mee.209 Een interessante auteur op dit gebied is Nannette Funk. Zij stelt dat deze staatsorganisaties enerzijds wel en anderzijds niet ten behoeve van de vrouwen functioneerden. Soms werkten zij vrouwelijke agency zelfs tegen. Het vrije handelen, het kunnen besluiten over het eigen doen en laten werd niet altijd ondersteund. Volgens Funk zijn er de laatste paar jaar pittige uitspraken gedaan ten behoeve van een positieve interpretatie van socialistische staten, maar ook over de vrouwenorganisaties in deze staten. Ze verwijst naar onderzoeksters aan het CEU in Budapest, onder wie Fransisca de Haan die onderzoek heeft gedaan naar de Women’s International Democratic Federation, waar de DFD lid van was. Anderen die Funk noemt zijn Alexandra Ghit, Raluca Popa en Krassimira Daskalova. Zij stellen dat socialistische vrouwenorganisaties niet de uitvoerende organen waren van de socialistische partijen maar dat ze feministische invloed uitoefenden. Hierom zou er volgens het werk van de Haan uit 2010 sprake zijn van een ‘communistisch feminisme’.210 De Haan beschrijft in haar tekst dat de WIDF door haar antifascistische en procommunistische houding negatief beoordeeld werd door het nog immer heersende Koude Oorlogsdiscours. De leden van deze organisatie waren zogenaamd geen echte feministes en

207 Barbara Koelges, Der Demokratische Frauenbund. Von der DDR -Massenorganisation zum modernen politischen Frauenverband (Wiesbaden 2001) 66. 208 Mary Fulbrook, The people’s state. East German society from Hitler to Honecker (Yale 2005) 148. 209 Fulbrook, The people’s state, 149. 210 Geciteerd in Nanette Funk, ‘A very tangled knot: Official state socialist women’s organizations, women’s agency and feminism in Eastern European state socialism’, European journal of women’s studies 21 (2014) 345. 48 werden beschreven als vrouwen zonder enige vorm van agency omdat zij simpelweg de partijlijn zouden volgen. De Haan geeft aan dat het Koude Oorlogparadigma onderzoek naar deze beweging te veel blijft beïnvloeden. De WIDF was immers de grootste, en een van de meest invloedrijke vrouwenorganisaties van na 1945. Het was de drijvende kracht van transnationale initiatieven voor en door vrouwen, waarvan het internationale vrouwenjaar van de VN in 1975 een van de opzienbarendste voorbeelden was.211 Funk schaart bovenstaande onderzoeksters onder de naam Feminist revisionist scholars. Een van de achterliggende verlangens van dergelijk revisionistisch onderzoek is het tonen van vrouwen als actieve actoren en niet als passieve volgers van de lijn van de communistische partij.212 Deze groepen worden gepresenteerd als essentieel voor het promoten van vrouwenpolitiek. Dit soort onderzoek past goed bij Joan Scotts uitspraak dat onderzoekers binnen de vrouwengeschiedenis een lange stroom van studies over vrouwelijk activisme produceren.213 Deze observatie is terecht, want er is al heel lang veel onderzoek gedaan naar de strijd voor vrouwenkiesrecht en naar andere emancipatoire bewegingen. Hiermee wordt het revisionistische aspect dat Funk benoemt duidelijk. Er wordt nu een relatief ‘oudere’ vorm van geschiedschrijving over vrouwen ingezet voor de voormalige socialistische landen. Het blijft meer een vrouwengeschiedenis, het is geen gendergeschiedenis. In het zoeken naar agency vergaten de revisionisten kritisch te kijken naar waar de agency nu precies lag. Vele grassroots-organisaties van vrouwen na de oorlog werden onderdrukt en verplicht onderdeel te worden van de grote, door communisten gedomineerde, organisaties.214 Dit gebeurde ook bij de oprichting van de DFD met de Antifaschistische Frauenauschüsse. Vrouwenbewegingen vanuit andere overtuigingen, in Oost-Duitsland bijvoorbeeld de CDU, werden tegengewerkt of opgeslokt. De kritiek dat vrouwenorganisaties niet simpelweg partijpolitiek kopieerden wordt door de revisionistes weerlegd met voorbeelden van individuele vrouwen die dergelijke politiek niet wilden uitvoeren. Funk merkt hier terecht op dat er in zulke gevallen eerder sprake is van individueel verzet dan dat de vrouwenbonden

211 Fransisca de Haan, ‘Continuing Cold War Paradigms in western historiography of transnational women’s organisations: the case of the Women’s International Democratic Federation (WIDF)’, Women’s history review 19:4 (September 2010) 547. 212 Nanette Funk, ‘A very tangled knot: Official state socialist women’s organizations, women’s agency and feminism in Eastern European state socialism’, European journal of women’s studies 21 (2014) 345. 213 Funk, ‘A very tangled knot’, 346. 214 Ibidem 346. 49 emancipatoir gewaardeerd kunnen worden. Het is eerder een teken dat de socialistische vrouwenbeweging er niet in slaagde haar officiële lijn aan iedereen op te leggen.215 Veel voorbeelden van vrouwelijk agency in de officiële vrouwenorganisaties waren vormen van passief verzet tegen voorstellen van partijleiders of hooggeplaatsten binnen de beweging. Zo organiseerden bijvoorbeeld lokale voorzitsters van de DFD niet zoveel bijeenkomsten als eigenlijk de bedoeling was. Dit zijn eerder acts of omission en daarom voor Funk voorbeelden van passief agency. Wat de organisaties deden ten behoeve van vrouwen was reactief, en kwam neer op het louter uitvoeren van partijpolitiek. 216 De vrouwenorganisaties van de socialistische regimes produceerden ‘regulated, subordinated, and disciplined state subjects’. De wetenschappelijke aandacht voor de vrouwenorganisaties moet niet leiden tot een incompleet revisionistisch verhaal. Het is niet nodig om het feminisme van dergelijke bewegingen te benadrukken om zo een feministisch verleden van bepaalde landen te construeren. Auteurs mogen zich van Funk best richten op positieve kanten van het staatssocialisme, maar moeten de term ‘feminisme’ niet gebruiken. In navolging van Scott waarschuwt Funk ook voor een feministisch succesverhaal van vooruitgang dat vrouwengeschiedenis soms lijkt te formuleren. Hiermee worden kleinere, regionale, verhalen vaak buitengesloten en de complexiteiten en tegenstrijdigheden die ook bij de geschiedenis horen afgezwakt. Er wordt een lineair proces gecreëerd van een geschiedenis die ook discontinuïteit kent. De geschiedenis van de vrouwenorganisaties en beleidsvoering binnen het socialisme is met haar tegenstrijdige verhalen veel complexer dan tot nu gepresenteerd.217 Een belangrijk punt dat volgens mij in het artikel van Funk ontbreekt is dat de motivatie van de DFD haar acties in een heel ander daglicht stelt. Zij zorgden voor meer kinderopvang en andere voorzieningen om het werkende leven van vrouwen te vergemakkelijken, maar dit gebeurde altijd vanuit het streven om de socialistische supervrouw te creëren en economische vooruitgang te ondersteunen. Zij probeerden een ideaalbeeld en machtsstructuren op vrouwen te implementeren. Dit actieve vormgeven van vrouwen, door vrouwen, is een hele andere vorm van agency waar Funk zich niet over uitspreekt. Een directe reactie op Funks A very tangled knot is van een van de auteurs die door Funk

215 Nanette Funk, ‘A very tangled knot: Official state socialist women’s organizations, women’s agency and feminism in Eastern European state socialism’, European journal of women’s studies 21 (2014) 348. 216 Funk, ‘A very tangled knot’, 350. 217 Ibidem 356-257. 50 als revisionist feminist scholar werd betiteld. Kristen Ghodsee gaat in op Funks claim dat deze vrouwenbewegingen van socialistische staten geen agency hadden of in elk geval niet de juiste soort. Een eerste probleem bij Funk haar tekst is dat agency niet gedefinieerd wordt. Daarbij maakt Ghodsee duidelijk dat vrouwelijk agency niet betekent dat er een ultieme vrijheid moet zijn. In elke staat moeten vrouwen zich immers aan de wet houden. Funk negeert volgens haar het feit dat in het Westen de vrouwenorganisaties ook in de gaten werden gehouden, hun handelen werd eveneens op vele manieren dwarsgezeten of gestuurd. Schrijven we deze groepen dan ook geen agency toe? Funk haar voorkeur gaat uit naar een proactieve vorm van agency. De staatsorganisaties voldoen hier niet aan, zij handelen reactief omdat zij de wil van een ander, in dit geval de partij, uitvoeren. Maar zijn dan alle agents onder het communisme reactief? En hoe zit het dan met de mensen die wel in het communisme geloofden, dan handelden zij toch ook uit eigen wil? Als laatste punt gaat Ghodsee in op Funks stelling dat vrouwen uit de oppositie in de DDR niet proactief konden handelen. Ghodsee ziet dit probleem echter in vele landen terug. Tegenbewegingen in het Westen hadden misschien wel iets meer vrijheid, maar toch ook erg vaak te maken met de lange arm van de wet.218 Door middel van deze generalisaties nuanceert Ghodsee de stellingen van Funk. Door verschillende voorbeelden van Funk breder te trekken, tot over de landsgrenzen heen, lijken Funks argumenten minder overtuigend.

“Women who willed what the authorities also wanted were able ‘to act as they wished’ Ghodsee stated, but only because they agreed with the authorities. This itself shows the difficulties and constraints on being able to act as one willed in state socialist women’s organizations.”219 Funk laat hiermee, in een reactie op het artikel van Ghodsee, duidelijk een zwakke plek zien. Alleen proactief en vrij kunnen handelen omdat de beoogde handeling overeenkomt met de idealen van de staat is natuurlijk allerminst vrijheid. Daarnaast wijst Funk nog op de verschillende motieven van vrouwen om bij een staatsorganisatie te gaan. Er was sowieso sprake van een verplichting tot politieke participatie, zeker wanneer je hogerop wilde komen. De stelling van Ghodsee dat vrouwen die in het communisme geloofden dus wel proactief hun agency konden uitoefenen is op meer punten te bekritiseren. Sommige vrouwen waren wel communiste, maar het niet eens met de praktijken van de DDR. Zelfs de staatsorganisaties

218 Kristen Ghodsee, ‘Untangling the knot: A response to Nanette Funk’, European journal of women’s studies 22(2) (2015) 248-252. 219 Nanette Funk, ‘(K)not so: a response to Kristen Ghodsee’, European journal of women’s studies 22:3 (2015) 352. 51 kregen niet altijd wat zij wilden. De DFD werd bijvoorbeeld in haar strijd om invloed op de werkvloer in 1965 onder de algemene vakbond geplaatst. Veel organisaties werden ingeperkt tot het promoten van huishoudelijke cursussen en het oprichten van sociale centra voor vrouwen. De uiteindelijke praktijk van deze bewegingen kwamen niet overeen met de oorspronkelijke ambities en dit is ook bij de DFD terug te zien. Ook Fulbrook mengt zich in het debat rondom agency van vrouwen in de DDR. De rol van vrouwen in het zelf tot stand brengen van verandering, en daarmee überhaupt de rol van de gewone man en vrouw in de DDR, werd nog te weinig onderzocht. Het verhaal over gender is niet goed te vatten in de standaard top-down en bottom-up concepten die totalitarisme-theoretici voorheen op de DDR loslieten. Totalitarisme-auteurs suggereren dat het voor vrouwen onmogelijk was hun eigen belangen te representeren.220 Fulbrook wil de vrouwen zelf meer handelingsmogelijkheid toedichten. Harsch beschrijft dat door de onmogelijkheid de SED publiekelijk aan te vallen vrouwen gedwongen werden hun protesten anders vorm te geven. Zij verzetten zich door individuele acties in het dagelijks leven. Moeders weigerden te werken, of werkende vrouwen bleven thuis omdat de kinderopvang van abominabele kwaliteit was.221 Katherine Pence presenteerde bronnen waaruit bleek dat vrouwelijke participatie in het verzet met name aangezet werd door de materiële onvrede in de DDR. De goederentekorten raakten vrouwen in hun rol als consumenten, moeders en huisvrouwen.222 Een van de vormen van agency die de bevolking van de DDR had waren de Eingaben. Via brieven konden zij de staat om bepaalde dingen vragen. Dit was soms met succes, zoals bleek uit de protesten tegen het afschaffen van de Hausarbeitstag (HAT) voor getrouwde vrouwen met oudere kinderen. Deze Eingaben spelen in recentere studies naar de relatie tussen staat en volk een belangrijke rol.223 Eigensinn is een concept in de DDR-historiografie dat dit soort agency kan vatten. De term behelst een poging om het zwart-wit onderscheid tussen volgzaamheid en oppositie te nuanceren. Eigensinn symboliseert niet een afkering van het publieke leven maar een invulling op een eigen manier. Het is een combinatie van engagement

220 Mary Fulbrook, The people’s state. East German society from Hitler to Honecker (Yale 2005) 173. (met de totalitarismeschool doelt Fulbrook op o.a. Klaus Schroeder.) 221 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 7. 222 Harch, Revenge of the domestic, 68. 223 Bijvoorbeeld in de bundel van Fulbrook en Port, Becoming East German (New York, Oxford 2013). 52 en een terugtrekken uit het publieke spectrum.224 Ook Josie McLellan beschrijft in haar boek over seksualiteit in de DDR deze bottom-up beweging. Door middel van petities, klachten en gesprekken met lagere functionarissen uitte de bevolking haar onvrede. Dit gegeven is de laatste tien jaar veel onderzocht.225 McLellan beschrijft dat de burelen van de SED erom bekend stonden dat klachten en petities van het ene departement naar het andere werden overgedragen en verdwenen in de bureaucratie.226 De case study van McDougall over sportverenigingen toont echter dat er zo nu en dan wel kleine successen geboekt werden.227 Een emancipatiebeweging was er niet, zo stelt een geïnterviewde arts in het boek van McLellan. Het was immers al wettelijk vastgelegd dat mannen en vrouwen dezelfde rechten hadden.228 Ook vrouwen verwierpen volgens McLellan het westerse feminisme als te extreem, een dergelijke beweging was volgens velen niet nodig in Oost-Duitsland. Dit sluit aan bij de beschrijving van Suzanne Kranz eerder in dit hoofdstuk. Vrouwen presenteerden zichzelf als arbeider in de klassenstrijd, omdat hiermee de gelijkberechtiging als vanzelf plaats zou vinden. Waar Kranz hiermee vrouwen iets teveel afschildert als passief historisch object gaat McLellan verder. Formele rechten bleken geen verzekering voor algehele gelijkheid. Seksistisch beeldmateriaal bleef een plaats hebben in de publieke ruimte en de verdeling van huishoudelijke taken bleef zoals gezien ook ongelijk.229 In de jaren tachtig kwamen er wel groepen op, zoals de Frauen für den Frieden, die zich in kleine collectieven tegen de staat verzetten. Er werden onder deze vrouwen, uit voornamelijk Prenzlauerberg-Berlijn, vredesacties georganiseerd en eigen kinderopvang ontwikkeld uit protest tegen de militarisering waar hun kinderen aan blootgesteld werden.230

Conclusie

De uitkomst van Döllings onderzoek naar het vrouwbeeld in de DDR aan de hand van vrouwenbladen sluit aan bij wat in dit hoofdstuk al naar voren is gekomen. Het ultieme beeld van

224 Alan McDougall, ‘Football and subjectivities in GDR history’, in Fulbrook, Mary, Port, Andrew I., ed. Becoming East German, Socialist structures and sensibilities after Hitler (New York, Oxford 2013) 265. 225 Josie McLellan, Love in the time of communism, Intimacy and sexuality in the GDR (Cambridge 2011) 13. 226 McLellan, Love in the time of communism, 18. 227 McDougall, ‘Football and subjectivities in GDR history’, 257-276. 228 McLellan, Love in the time of communism, 75. 229 Ibidem 212. 230 Loes Heiligers, Friedenssehnsucht. Frauen für den Frieden, Pacifisme en Feminisme in de DDR in de jaren ’80 (bachelorscriptie 2013). 53 de ‘goede’ vrouw in de DDR was een werkende echtgenote en moeder die geen last had van de zogenaamde Doppelbelastung.231 In hoeverre werk emancipatie teweegbrengt is een vaak terugkerend vraagstuk binnen de literatuur over vrouwen in de DDR. Enerzijds wordt er een glazen plafond beschreven waarbij vrouwen van de hoogste posities buitengesloten bleven. Anderzijds was de emancipatie niet geslaagd omdat de genderverhoudingen zeer traag veranderden. De werkende vrouw ging nog altijd gebukt onder heersende gendervooroordelen en draaide nog vaak voor het huishouden op. Volgens Saskia Handro waren er voor vrouwen ook geen andere ideeën over de invulling van hun leven beschikbaar, zij kenden alleen het beeld van de werkende moeder. Alternatieve politieke modellen voor genderpolitiek konden in de DDR maar moeilijk of niet ontwikkeld worden.232 De staat verkeerde in een dilemma, enerzijds streefde zij naar de werkende vrouw en anderzijds was het moederschap een belangrijk thema. Het historisch debat hieromtrent bespreekt de focus van de staat: welk onderdeel van de vrouwenpolitiek werd als belangrijker beschouwd? Zijn er eventuele breuken op te merken? Bijvoorbeeld met de machtswisseling tussen Ulbricht en Honecker? De spanningen tussen pronatalisme en vrouwen op de arbeidsmarkt stonden centraal in de ontwikkeling van familie- en seksualiteits wetgeving. Josie McLellan is een auteur die op deze spanning ingaat. Zij beschrijft hoe de SED zich bewust was van zijn imago in binnen- en buitenland. Toen de ideologische ambities van de vroege jaren een beetje begonnen af te zwakken werd volgens McLellan de seksuele autonomie en het belang van de privésfeer een centraal deel van het sociale contract tussen staat en bevolking.233 Een zeker pragmatisme lijkt aanwezig te zijn geweest in het beleid van de DDR. Onder vrouwen populaire besluiten als het toestaan van abortus en het jaar zwangerschapsverlof zijn tekenend voor de twee motieven van de SED. De vrijheid die vrouwen verwierven met abortus zorgde er hopelijk voor dat zij veel bleven werken, en met het jaar zwangerschapsverlof wensten zij stijgende geboortecijfers te stimuleren.234 Het debat over agency in de DDR is een gecompliceerd geheel. Fulbrook en Paul Betts stellen dat er een fundamentele vervlechting van het publieke en private was onder het

231 Irene Dölling, ‘Gespaltenes Bewusstsein, Frauen und Männerbilder in der DDR’, in Helwig, Nickel ed. Frauen in Deutschland (Berlijn 1993) 23-52. 232Saskia Handro, Alltaggeschichte, Alltag Arbeit, Politik und Kultur in SBZ und DDR (Schwalbach 2004) 69. 233 Josie McLellan, Love in the time of communism, Intimacy and sexuality in the GDR (Cambridge 2011) 13. 234 McLellan, Love in the time of communism, 14. 54 socialisme. Privélevens en individuele levenspaden werden in sterke mate gevormd door staatstructuren en instituten zoals onderwijs, behuizing, dienstplicht en de toewijzing van werk.235 Toch werden er via Eingaben en acts of ommision wel vormen van verzet gepleegd. Of dit moet gelden als een vorm van agency hangt in sterke mate af van de definitie van agency die auteurs hanteren. De grens tussen agency en non-agency blijkt fluïde en zorgt voor onduidelijkheid binnen het debat over de daadkracht van de vrouwenbewegingen. Sterker nog: zelfs de term ‘vrijheid’ moet gedefinieerd worden. Het achterliggende vrijheidsprincipe van de auteurs bepaalt in grote mate hun waardering van agency in de DDR.

235 Josie McLellan, Love in the time of communism, Intimacy and sexuality in the GDR (Cambridge 2011) 211. 55

3. De Demokratische Frauenbund Deutschlands

“Frauen und Mütter ! Ein schwerer Winter steht uns bevor. Wir haben die Möglichkeit, mit Hand anzulegen, die Schwierigkeiten zu überwinden, um die durch den Hitlerkrieg entstandenen Notstände zu beseitigen. Folgt dem Ruf des Frauenausschusses! Reiht euch ein in unsere grosse antifascistisch-demokratischen Front! Bekräftigt unserem Willen zum Aufbau einen demokratischen Deutschlands und helft uns, damit ein neues Leben in Frieden, Freiheit, Menschlichkeit und Glück zu sichern.”236 (Aufruf des zentralen Frauenausschusses bei Magistrat von Gross-Berlin zur Teilnahme der Frauen am antifascistischen Aufbau Deutschlands. 9 november 1945.)

Ontstaansgeschiedenis DFD

Na de Tweede Wereldoorlog verenigden vrouwen zich op de puinhopen van Berlijn. Op een conferentie van KPD-vrouwen op 10 augustus 1945 ontstond het plan om de gemeenschappelijke zelfbesturen in de Sowjetische Besatzungszone (SBZ) te voorzien van speciale comités die zich op de situatie van vrouwen zouden richten. Vrouwen uit alle partijen, vakbonden en partijloze dames konden hieraan deelnemen.237 Deze bijeenkomst, onder anderen bijgewoond door KPD- leden (en later van de SED) en Martha Arendsee was de voorbode van de oprichting van de Demokratische Frauenbund Deutschlands. Op 23 augustus werd er een centraal vrouwencomité opgericht bij de Berlijnse magistraat, de lokale overheid die door de geallieerden werd gecontroleerd. Dit Zentrale Frauenauschuss was een overkoepelend orgaan voor de gemeentelijke vrouwencommissies. Tijdens de eerste zitting van dit orgaan waren vrouwen van een aantal partijen vertegenwoordigd. Namens de KPD waren Elli Schmidt en Maria Ahlers aanwezig. De SPD werd vertegenwoordigd door Louise Schröder en Toni Wohlgemuth. Het CDU vaardigde Margarete Ehlert en Hildegard Stäle af, de LDPD Helene Beer en K. Wahl. Namens de vakbond, de FDGB, kwamen Martha Arendsee en Minna Amann naar de bijeenkomst. Als laatste deelnemers waren er nog drie partijloze vrouwen aanwezig onder wie Hedwig Werner en mevrouw Förstner.238 Al deze vrouwen hadden als doel de positie van de vrouw te verbeteren, maar al snel werd de communistische invloed groter en werd de positie van de partijloze

236 DY31/1001 Aufruf des zentralen Frauenausschusses beim Magistrat. 5-7 237 DY31/999. 5. 238 De naam van de derde partijloze deelneemster stond erg onduidelijk afgedrukt, iets als ‘Majabert’ of ‘Msjabert’. Bron: DY 31/1002. 58. 56 vrouwen precair. De vergadering van het centrale vrouwencomité besloot overal in de SBZ “antifascistische” vrouwencomités op te richten. Bevel nummer 080 van de hoogste chef van de militaire Sovjetmacht, F. Bokow, maakte de oprichting van deze vrouwencomités op 30 oktober 1945 concreet en verplicht. Bij de zogenaamde zelfbesturen, een soort gemeenteraden, werden deze Antifaschistische Frauenausschüsse (AFA) opgericht om “de betrokkenheid van vrouwen bij de democratische hervorming van Duitsland te waarborgen”.239 In de daaropvolgende maanden schoten de vrouwencomités dan ook overal in Duitsland als paddenstoelen uit de grond.240 Op 9 november 1945 schreven deze vrouwencomités een brief aan de magistraat van Groot-Berlijn om de deelname van vrouwen aan de antifascistische wederopbouw voor te dragen. Dit pamflet was een krachtige getuigenis tegen het “Duitse imperialisme”, dat al tweemaal een wereldoorlog had veroorzaakt. Het beschreef hoe de meerderheid van de bevolking nu bestond uit vrouwen en moeders en sprak de belofte uit een onoverwinnelijke vredeskracht te worden. De vrouwen geboden een einde van het nazisme en militarisme en een garantie van de rechten en vrijheden van alle volkeren om daarmee volgende imperialistische misdaden te voorkomen. De aard van het pamflet was vrij propagandistisch, woordkeuzes als imperialistische misdaden tonen al de invloed van het socialistisch gedachtengoed binnen deze beweging. Verder was volgens de vrouwen een vernieuwing van de opvoeding van de jeugd noodzakelijk, zij moest in het vervolg in “de geest van medemenselijkheid en vrede” groot gebracht worden. Het wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar een groot deel van de vrouwen in het comité geloofden dat dit alleen binnen het socialisme kon slagen. Vrouwen dienden actief te participeren bij deze nieuwe manier van opvoeden. Sowieso stond participatie van vrouwen centraal in het betoog. Zij moesten zich in de publieke ruimte en op de werkvloer gaan begeven (ook in zogenaamde “mannenberoepen”). Een roep om gelijke lonen dan wel levensmiddelentoedeling voor hetzelfde werk en een verbetering van de gezondheidszorg voor moeder en kind sloten de eisenlijst af. Om deze speerpunten te verwezenlijken riepen de comités de Duitse vrouwen op tot actieve deelname. Elk deelgebied zou zijn eigen vrouwencomité krijgen dat door de

239 DY31/1001, Befehl 080. 4. 240 DY 31/999. 5. 57 burgemeester ondersteund zou moeten worden. Bij deze comités konden vrouwen te rade gaan over hun beroepsleven, de opvoeding van kinderen en de uitvoer van hun nieuwe politieke taken in het op te bouwen Duitsland. Daarnaast moest het comité ook ontspanning en cultuur verzorgen.241 Vrouwen stapten met deze beweging de civic society binnen die zich in de zomer van 1945 opnieuw begon te vormen in Duitsland. Religieuze groepen en de antifascistische comités (AFA) hielpen vrouwen en kinderen, vooral in de steden en de vluchtelingenkampen. Zij benaderden de autoriteiten om voedsel en schoenen voor de kinderen te krijgen, regelden soepkeukens, begonnen naaiateliers, kinderopvang, kindertehuizen en vrouwenopvang. Zij hielpen vrouwen met juridische kwesties, zochten verdwenen kinderen en echtgenoten en boden culturele programma’s aan.242 De meest succesvolle actie van de Berlijnse AFA was de ‘Red de kinderen’-actie waarbij er kleding, speelgoed en voedsel werd ingezameld. Er werden daarnaast kerstvieringen georganiseerd en weeshuizen opgericht. In september 1946 waren er 300.000 vrouwen lid van een AFA, verdeeld over 6.000 comités. Volgens Elli Schmidt, een prominent communiste uit die tijd en later kopstuk van de DFD, waren de AFA’s vanuit het volk tot stand gekomen. Donna Harsch onderschrijft dat de eerste vonk ten behoeve van deze samenwerking was ontstaan onder gevangenen in de voormalige kampen en strafinrichtingen.243 Echter, zoals Harsch ook aangeeft, was er wel opdracht gegeven door de magistraat in Berlijn tot het oprichten van dergelijke vrouwencomités. Uit de bronnen blijkt dan weer dat dit wel door een aanvraag met een handtekeningenactie gekomen is. Dus het bottom up element was zeker aanwezig.244 Maar, deze ontstaansgeschiedenis vanuit het volk werd wel overdreven benadrukt, want dit sloot naadloos aan op de socialistische ideologie. Op 12 april 1946 werden de KPD en de SPD in de Sovjet-zone samengevoegd tot de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands. Het voorzitterschap van deze nieuwe partij werd gedeeld door Wilhelm Pieck, van de voormalige Oost-Duitse KPD, en Otto Grotewohl die zijn achtergrond bij de SPD had liggen. De antifascistische vrouwencomités maakten dat jaar direct

241 DY31/1001 Aufruf des zentralen Frauenausschüsses beim Magistrat. 5-7. 242 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 30. 243 Harsch, Revenge of the domestic, 31. 244 Ibidem 31. 58 gebruik van de uitgeschreven verkiezingen voor de gemeenteraden, Kreis- en Landestagen. Hierdoor wisten leden van de vrouwenbewegingen een plek te bemachtigen in verkozen organen.245 Op 13 en 14 juli 1946 kwamen de Antifaschistische Frauenausschüsse uit de SBZ bijeen. Het hoofddoel was het aaneensluiten van al deze losse vrouwenbewegingen om meer grip te krijgen op het vrouwenwerk in de SBZ. Een onderliggend doel was de uitbreiding van de macht van de SED binnen de vrouwenbeweging. Om deze alliantie voor elkaar te krijgen werd er een nieuw overkoepelend orgaan voor de SBZ opgericht op deze conferentie: de Zentrale Frauenauschuss. De vier voorzitsters waren Käthe Kern van de SED, Margarete Ehlert (CDU), Helene Beer van de LDPD en de partijloze Anne-Marie Durand-Wever.246 Vanaf februari 1946 verscheen het vrouwentijdschrift Die Frau von Heute. Dit periodiek was van grote betekenis voor het verspreiden van het werk en gedachtengoed van de antifascistische vrouwencomités. Dit tijdschrift speelde een belangrijke rol in het aantrekken van nieuwe leden.247 De internationale vrouwendag van dat jaar draaide ook om ledenwerving en het vergaren van meer bekendheid voor de beweging.248 Vele vrouwencomités werkten al nauw samen, hierdoor was het makkelijk om een grote beweging op te richten. 249 Uiteindelijk zou dit proces van aaneensluiting leiden tot de Demokratische Frauenbund Deutschlands. Ook deze ontwikkeling wordt in de bronnen gepresenteerd als geheel in lijn met de wens van de vrouwen uit het volk, om wederom het bottom-up element te benadrukken. Door zich te presenteren als de wil van vrouwen in Duitsland verwierf de democratische vrouwenbond gezag. In december ondertekende de centrale vrouwenraad die onder leiding van Durand-Wever stond unaniem een resolutie om een permanente vrouwenorganisatie op te richten. Durand-Wever was zelf overigens geen lid van de SED. Deze partij wilde het in de pers doen lijken alsof dit initiatief vanuit het volk was ontstaan. Het tegendeel bleek waar, de communistes Käthe Kern en Elli Schmidt hadden het idee achter gesloten deuren voorgesteld. Zij hoopten de vrouwen in de AFA aan de SED te kunnen binden door middel van een gecentraliseerde, onpartijdige, exclusief vrouwelijke organisatie. De SED- elite was in eerste instantie sceptisch. De rechtlijnige Marxistisch-Leninisten vonden een

245 DY31/1002. 85-87. 246 DY31/1002. 89-90. 247 DY31/1002. 201-202. 248 DY31/1002. 65. 249 DY31/999. 13. 59 dergelijke onpartijdige organisatie te veel rieken naar “factiezucht en bourgeois feminisme”. Met hulp van de SMAD (Sowjetische Militäradministration in Deutschland) konden Schmidt en Kern een sterk offensief tegen deze tegenstanders opzetten.250 Zij claimden dat de SED een dergelijke organisatie nodig had om de hang van vrouwen naar de christendemocraten te temperen en te voorkomen dat vrouwen zich bij de Lutheraanse vrouwenhulp aansloten. Wilhelm Pieck was na deze argumenten overtuigd, desondanks bleef het voorstel vooralsnog maanden op de plank liggen.251 Anna Kaminsky, van de Bundesstiftung zur Aufarbeitung der SED-Diktatur, schetst eenzelfde beeld rondom de oprichting van de DFD. Volgens het officiële verhaal was de vrouwenbond ontstaan vanuit de samenwerking in de Antifaschistischen Frauenausschüssen. In werkelijkheid had het centrale secretariaat van de SED zowel over de oprichting als de opdrachten en de bezetting van de posities besloten.252 De twee hoofddoelen waren: vrouwen overtuigen van de politiek van de SED en ze over te halen te gaan werken. De DFD moest vooral in contact komen met vrouwen die vanwege hun huisvrouwenbestaan niet aangesloten waren bij andere organisaties en daarom als “onpolitiek” werden beschouwd.253 Waar de AFA nog wel vanuit een zekere mate van bottom-up ontwikkeling waren ontstaan, was dit bij de democratische vrouwenbond beduidend minder het geval. Na de verkiezingen van 1946, met een uitslag die voor de SED teleurstellend was, begon de SMAD zich af te vragen hoe het ervoor stond met de oprichting van een overkoepelend vrouwenorgaan. Met deze steun konden Schmidt en Kern opnieuw naar de partijtop stappen en Pieck en Grotewohl overtuigen. De twee vrouwen schreven een programma, bedachten een naam en stippelden de oprichting van de organisatie uit.254 Op een centraal werkoverleg van de antifascistische vrouwenbewegingen op 7 en 8 december 1946 werd er een voorbereidend comité van 80 vrouwen opgericht die de nauwere samenwerking moest gaan verwezenlijken.255 Dit comité schreef op 28 januari 1947 een brief aan het militaire sovjet- bewind in Oost-Duitsland. Dit schrijven bevatte het verzoek om

250 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 41. 251 Harsch, Revenge of the domestic, 42. 252 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 46. 253 Kaminsky, Frauen, 47. 254 Harsch, Revenge of the domestic, 42. 255 DY31/1002. 92. 60 goedkeuring van de oprichting van een algemene vrouwenbond. De commissie wilde de oprichting tijdens het geplande Vrouwencongres voor de Vrede, dat van 7 tot 9 maart dat jaar in de Deutsche Staatsoper zou zijn, laten plaatsvinden en vroegen hiervoor toestemming aan Generaal-Luitenant Makow.256 Er werden 200.000 handtekeningen verzameld om dit verzoek kracht bij te zetten.257 Op dit vrouwencongres voor de vrede in 1947 waren 2.000 gedelegeerden uit de vrouwenbeweging aanwezig. Vrouwen uit de DDR, maar ook uit West-Duitsland en een aantal andere landen. De vrouwen spraken over vele zaken. Zo werd de Duitse schuld aan de gruweldaden van de Tweede Wereldoorlog erkend en beloofden de deelnemers zich te allen tijde in te zetten voor de Wiedergutmachung. Duitse vrouwen en kinderen moesten in de geest van democratie, humaniteit en vrede (her)opgevoed worden om zo fascisme en militarisme in het vervolg te voorkomen. De aanwezigen hoopten dat een vredesverdrag van de geallieerden een nieuw tijdperk van vrede tussen alle volkeren teweeg zou brengen.258 Op dit vrouwencongres, dat ook het oprichtingscongres van de DFD was, legden de vrouwen een belofte af om de DFD

256 DY31/ 1001 Schreiben des vorbereitenden Komitees zur Schaffung des DFD. 257 DY31/999. 13. 258 DY31/1001 Entschliessung, angenommen auf dem Grundungskongress der DFD 9 März 1947. 10-11. 61 met al hun krachten te dienen. Het ging hen om een zusterlijke verbondenheid die boven wereldbeschouwing, confessie en beroep uit zou stijgen, een verbond dat zich sterk maakte tegen militarisme en fascisme en vocht voor de vrede. Er moest een politieke en economische eenheid in Duitsland ontstaan en de jeugd moest een democratische opvoeding genieten waardoor de vrede voor de toekomst gewaarborgd zou zijn. Deze Duitse vrouwen wilden het vertrouwen van de andere volkeren herwinnen om zo hun verloren plaats in de volksgemeenschap weer in te nemen.259 Aan het einde van het congres werd de Bundesvorstand, het bestuur, van de DFD gekozen. De partijloze Durand-Wever werd voorzitter, onder haar kwam vier vicevoorzitters: Käthe Kern, Else Lüders (CDU), Emmy Damerius-Koenen (SED) en Helene Beer (LDPD). Secretaris werd Maria Weiterer van de SED met als plaatsvervanger Hildegard Schikowsky (LDPD).260 De officiële DDR-definitie van een massaorganisatie was:

“Freiwillige Vereinigungen von Bürgern zur Wahrnehmung ihrer politischen, ökonomischen, kulturellen, sportlichen, beruflichen u.a. Interessen un zur Verwirklichung ihrer staatsbürgerlichen Rechte und Pflichten, insbesondere ihres verfassungsmässigen Rechts, das politische, wirtschaftliche, soziale und kulturelle Leben der sozialistischen Gesellschaft und des sozialistischen Staates umfassend mitzugestalten.”261

In hoofdstuk twee werd aan de hand van Ralf Kleinfelds Handbuch zur deutschen Einheit (1996), geciteerd door Koelges, al duidelijk dat de massaorganisaties voornamelijk een verlenging waren van de staat en SED. De DFD onderhield goede banden met de Sovjet bezettingsmacht. Op aanvraag van de DFD publiceerde de hoogste chef van de militaire administratie een verordening die de overige AFA’s opdroeg zich bij de DFD te voegen. Maarschalk van de Sovjet-Unie W. Sokoloskij en stafchef generaal Luitenant Lukjantschenko droegen de Frauenausschüsse op 11 november 1947 op om zich aan te sluiten bij de democratische vrouwenbond.262 Op 20 november verklaarde de leiding van de DFD zich verheugd over deze samenvoeging van krachten om zo hun werk te

259 DY31/1001 Bekenntnis abgelegt auf dem Gründungskongress des DFD 9 März 1947. 12. 260 DY31/1002. 105. 261 Barbara Koelges, Der demokratische Frauenbund, von der DDR-Massenorganisation zum modernen politischen Frauenverband (Wiesbaden 2001) 54. 262 DY31/1001 Befehl n 254 des obersten Chefs der sowjetischen Militäradministration des oberkommandierenden der sowjetische Besatzungsgruppen in Deutschland über die Verschmelzung der antifaschistische Frauenausschüsse in dem DFD 11 november 1947. 62 kunnen intensiveren.263 Op 7 oktober 1949 werd de Deutsche Demokratische Republik opgericht, hiermee werd de DFD een Oost-Duitse organisatie. De communistische tendensen waren binnen de beweging steeds sterker geworden en konden nu in het nieuwe socialistische moederland geheel tot bloei komen. Op 18 oktober 1949 bracht de DFD een reactie op de oprichting van de DDR naar buiten. De vrouwenbond uitte hierin haar teleurstelling omtrent het feit dat West-Duitsland een Amerikaanse kolonie was geworden. 1949 was ook het jaar dat verzetsheldin en SED-lid Maria Rentmeister, secretaris van de DFD, de door haar mede opgerichte vrouwenbond verliet om een verdere politieke carrière na te streven. Ze ging werken op de hoofdafdeling voor kulturelle Aufklärung van het ministerie voor Volksbildung en later voor het ministerie van cultuur. Niet iedereen ambieerde een carrière in het bestel van de SED, in tegendeel. De partijloze Durand-Wever was in april 1948 al opgestapt uit de DFD, officieel wegens “gezondheidsredenen”. Ze was naar het schijnt vooral ziek geworden van de toenemende invloed die de SED op de vrouwenbond begon te krijgen. Na dit vertrek werd SED-lid Elli Schmidt de nieuwe voorzitster, waardoor de partij nog meer invloed op de bond kreeg.264 De DFD werd langzamerhand steeds meer vormgegeven naar het voorbeeld van Ulbrichts gevierde motto: “Es muss demokratisch aussehen, aber wir müssen alles in der Hand haben”. Het was hierom belangrijk dat de burgerlijke partijen onderdeel waren van de DFD. Maar het CDU mocht bijvoorbeeld tot 1960 geen christelijk werk opzetten binnen de bond. Vanaf 1962 vond er overleg plaats tussen de DFD-voorzitters en de leiding van het CDU over het betrekken van christelijke vrouwen in het maatschappelijke leven.265 De DFD leek in eerste instantie een belangrijke rol te kunnen gaan spelen binnen het communistisch pantheon in de DDR. Zij evolueerde echter tot een tweederangs organisatie achter de dictatoriale politiek van de SED die een economische en sociale verandering liet neerdalen op de bevolking van de DDR.266 Op 7 oktober 1949 trad met de oprichting van de DDR ook de nieuwe grondwet, opgesteld door de Volksrat, in werking. Ook de DFD werkte mee aan deze wetten, met name om

263 DY31/1001 Erklärung des vorstandes des DFD zum Übergang der antifaschistische FA in den DFD 20 november 1947. 16. 264 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 57. 265 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 50-51. 266 Harsch, Revenge of the domestic, 59. 63 de vrouwelijke stem in het wetgevende proces te waarborgen. Om deze medewerking een “democratisch” voorkomen te geven riepen zij vrouwen in het hele land op om zich in de wetten te verdiepen. De Verfassungen werden uiteindelijk op meer dan 9.000 bijeenkomsten van vrouwen besproken.267 De Volksraad die de wetten had opgesteld werd later de Volkskammer. Daarnaast werd er een Landeskammer ingesteld en Wilhelm Pieck werd als eerste president van het nieuwe Oost-Duitsland gekozen. Ook werd er een eerste provisorische regering door minister-president Otto Grotewohl aangesteld. De DFD wilde dat de Oost-Duitse vrouwen zich bewust werden van de historische tijden waarin zij leefden. De vrouwen werden door de DFD onderwezen in politiek, economie en culturele zaken zodat zij optimaal konden bijdragen aan de opbouw van de DDR.268 Om het leven van vrouwen te verbeteren vond de DFD het al snel tijd voor een uitbreiding van het wetstelsel. Op 7 maart 1950 overhandigde de DFD een voorstel (Denkschrift) voor de grondbeginselen van een veelomvattende vrouwenwet aan Grotewohl.269 Dit voorstel was ontstaan op het derde Bundeskongress, een jaarlijkse bijeenkomst van de vrouwenbond waar uiteenlopende thema’s werden besproken.270 Op 27 september 1950 werd de Gesetz über den Mutter-und Kinderschutz und die Rechte der Frau goedgekeurd. De DFD verheugde zich over het feit dat vrouwen mede gestalte gaven aan een wet die op henzelf van toepassing was. Om de realisatie van deze wet te doen slagen werd er eind oktober bij de Bundesvorstand een commissie opgericht. Haar taak was het volgen van de uitwerking van deze wet. Hoe de wet werd nageleefd en welke rol vrouwen daar zelf in speelden, waren de vragen waar deze werkgroep zich over boog.271 1950 was tevens het jaar waarin de DFD ernaar streefde een miljoenenorganisatie te worden. Daarnaast was de beweging druk bezig met de op handen zijnde verkiezingen voor de Volkskammer. Deze inspanningen leidde tot 15 afgevaardigden van de DFD in de Volkskammer van de DDR. Door middel van de massaorganisaties zoals de DFD, wist de SED een soort “onzichtbare” meerderheid in de Volkskammer te creëren, deze bonden stemden immers in het belang van de partij. Ze worden door Ulrich Mähler ook wel “Transmissionsriemen der SED-

267 DY31/999. 32. 268 DY33/1001 Stellungnahme DFD zur Konstituering der DDR. 269 DY31/1001 Resolutionen zum III Bundeskongress des DFD. 26-31. 270 DY31/ 1001 Resolutionen. 26-31. 271 DY31/1002 184-189. 64

Politik” genoemd.272 Het woord verkiezingen (Wahlen) wordt bij deze verkiezingen door Mählert tussen aanhalingstekens geplaatst, omdat de democratie ver te zoeken was.273 De SED had de andere partijen gedwongen tot een Einheitsliste. Onder de noemer Nationale Front waren alle partijen en massaorganisaties verenigd. Voor de verkiezingen waren er percentages afgesproken omtrent wie hoeveel zetels zou krijgen. De SED kreeg officieel maar 25 procent, maar met de massaorganisaties erbij kwamen de communisten op 55%.274 De vrouwenbond maakte deel uit van het Nationale Front. Ook op lagere niveaus, de Kreis- en Länderparlementen, werden er DFD-vrouwen verkozen. Na deze verkiezingen richtte de bond zich op de ontwikkeling van het eerste vijfjarenplan.275 In 1953 organiseerde de DFD een Konferenz der werktätigen Frauen op 24 en 25 oktober in Berlijn. Binnen de vakbond, de FDGB, hadden voornamelijk mannen het voor het zeggen waardoor vrouwelijke kwesties op de werkvloer onderbelicht bleven. De DFD wilde zich sterk maken voor de werkende vrouw. Deze conferentie was daarnaast een manier om een nieuw publiek aan te boren voor hun organisatie. Ook werkende vrouwen moesten politiek actief worden. In ditzelfde jaar maakte de belangrijkste vrouw die de DFD heeft gekend haar opwachting. Ilse Thiele volgde in 1953 Elly Schmidt op als voorzitter van de bond en zou dit tot het einde van de DDR blijven. Thiele werd in een zogeheten “klassenbewust” gezin geboren, Ilse stamde namelijk uit een Berlijnse arbeidersfamilie. In 1945 werd zij politiek actief. Ze was betrokken bij de oprichting van de DFD toen zij werkzaam was in een Frauenauschuss in Lichtenberg te Berlijn. Ze werd het jongste afdelingshoofd ooit en vervolgde haar carrière binnen de DFD door eerst secretaris van de Berlijnse afdeling te worden en hierna voorzitter van de hele vrouwenbond. Toen zij het voorzitterschap op zich nam was zij nog maar 33 jaar oud. Op de IV. partijdag van de SED werd Ilse Thiele ook tot lid van het ZK verkozen.276 In de daaropvolgende jaren bleef het werk van de DFD zich kenmerken door het bereiken van zoveel mogelijk vrouwen ten behoeve van de socialistische zaak. Vrouwen moesten meewerken om van de DDR een sterke staat te maken, maar ook een socialistisch bewustzijn ontwikkelen. Na de vijfde partijdag van de SED in 1958 begon de DFD met het oprichten van

272 Ulrich Mählert, Kleine Geschichte der DDR (München 1998) 49. 273 Mähler, DDR, 58. 274 Willem Melching, Van het socialisme, die dingen die voorbijgaan. Een geschiedenis van de DDR (Amsterdam 2004) 67. 275 DY31/999. 36-40. 276 DY31/985 Biografie Ilse Thiele. 65 zogenaamde Hausfrauenbrigaden. Hierin werden vrouwen zonder baan verzameld en van thuiswerk voorzien of ingezet om quota te behalen in bedrijven of de oogst. Op het VII. Bundeskongress in 1960 stond dit streven naar een grotere betrokkenheid van vrouwen in het maatschappelijke en politieke leven ook weer centraal. Naast lof voor de huisvrouwenbrigades werd er over onderwijs gesproken. De DFD wilde op nieuwe manieren onderwijs voor vrouwen aanbieden.277 Met aangepaste lestijden voor huisvrouwen en werkende vrouwen hoopte de bond meer vrouwen in de schoolbanken te krijgen. Ook werd de inhoud van de lessen meer op vrouwen gericht. 1961 was het jaar van het vijftienjarige bestaan van de vrouwenbond. Tijdens een feestelijk samenkomen op internationale vrouwendag werden vrouwen die zich bijzonder hadden ingezet voor de socialistische staat geëerd met onderscheidingen, de Ehrennadeln in goud, zilver of brons.278 Naast deze feestelijkheden is 1961 ook het jaar van de bouw van de Muur. In het vocabulaire van de DFD was de roep om Duitse eenwording al enige tijd verdwenen en de muur werd dan ook aangekondigd met de volgende woorden: “In Berlin ist Grosses geschehen.” Eindelijk waren de sluipwegen van de West-Berlijnse “mensenhandelaren” afgesloten. Zij die

277 DY31/1001 Aus der Entschliessung. 67-79. 278 DY31/890. 4. 66

Oost-Duitse kinderen ontvoerden, families uiteen trokken en het geluk in de DDR verstoorden werden nu tegengehouden. De jeugd in Berlijn zou niet langer verdorven worden door de invloed van West-Duitse Sumpfes. De DDR was nu voor altijd verlost van West-Duitse agenten, spionnen en mensenhandelaren.279 Kortom, DFD-propaganda werd duidelijk ingezet om de Mauerbau goed te praten. Eind 1961 was in het bijzonder belangrijk voor de vrouwenbond in de DDR vanwege de publicatie van het Kommuniqué: Die Frau- Der Frieden und der Sozialismus van het Politburo.280 Op 19 april 1962 nam de ministerraad van de DDR het besluit om deze verklaring op te nemen in de officiële lijn van de regering. De verwezenlijking van deze publicatie kwam hoog op de agenda van de overheid te staan.281 Een deel van het communiqué ging over het gebrek aan vrouwen in de midden- en hoge posities binnen bedrijven. Werkende vrouwen kwamen nog te vaak in de knel met hun plichten als moeder en huisvrouw. Interessant is dat het moederschap en huisvrouwenbestaan als plichten worden aangeduid, gendervooroordelen en biopolitiek waren duidelijk aan de orde van de dag. Ook werd er van vrouwen op hoge posities meer verwacht: een zeker doorzettingsvermogen. Vooroordelen over vrouwen die eerder uitvielen en minder verstand van techniek zouden hebben kwamen nog dikwijls voor op de werkvloeren van de DDR. Interessant is dat het Politburo deze gendervooroordelen wel inzag, maar ondertussen ook klaagde dat een te laag aantal meisjes zich liet opleiden voor technische beroepen.282 Om de technologische achterstand in te lopen, moesten vrouwen zich tot de techniek wenden en de discriminatie op de werkvloer voor lief nemen. Dit was ook de periode waarin de Hausfrauenbrigade gestimuleerd werd. De relatie tussen huishouden en staat speelde op een ander front ook een rol. De Haushaltbuchbewegung die door de VI. Partijdag van de SED in 1963 werd geïnitieerd moest de DDR helpen haar economische “uitdagingen” te overwinnen. Met deze beweging werd er een soort massa-initiatief ontwikkeld dat de economische plannen ondersteunde. Gezinnen moesten in boekjes bijhouden hoeveel zij verbruikten en hoe zij konden besparen. Hierdoor werd het gebrek aan consumptiegoederen opeens een probleem dat het volk zelf diende op te lossen. Bijkomend voordeel was dat de huishoudboekbeweging voor een grotere maatschappelijke betrokkenheid

279 DY31/1001 Aufruf des Bundesvorstandes an alle Frauen. 80-82. 280 DY31/1000. 222. 281 DY31/1003. 28-29. 282 DY31/1005. 17/85. 67 van vrouwen zou zorgen.283 Deze partijdag deed ook uitspraken over de ontwikkeling van het geestelijke leven van de DDR-burger. De DFD zag als grote speler binnen het Nationale Front hier een taak voor haarzelf weggelegd. Zij wilde het geestelijke en culturele leven in de woongebieden bevorderen. Het tijdschrift Lernen und Handeln dat door DFD-functionarissen werd uitgegeven bleek hierbij een onontbeerlijk hulpmiddel.284 In 1964 werd het eerste algemene vrouwencongres van de DDR gehouden.285 Deze conferentie vond plaats van 25 tot en met 27 juni 1964.286 Het tweede vrouwencongres vond plaats van 11 tot en met 13 juli 1969.287 Deze vrouwencongressen waren bredere bijeenkomsten waarbij ook vrouwen uit andere organisaties deelnamen. Bijvoorbeeld de vrouwenafdeling van de FDGB.288 De jaren zestig kenmerkten zich verder door de oprichting van Beratungsdiensten. Vrouwen, en dan met name werkende vrouwen, werden aldaar bijgestaan met advies. Met allerhande kwesties konden vrouwen bij deze dienst terecht: persoonlijke problemen, pedagogische kwesties, juridische- en gezondheidsvragen. Het meedenken over wetten bleef voor de organisatie van essentieel belang. Na haar succesvolle inmenging in de vrouwen- en kinderwet stond er nu een nieuw project op stapel. In 1965 begonnen intern de eerste discussies over het ontwerp van een Familiengesetzbuch.289 Het secretariaat nam ook stelling ten opzichte van dit wetsontwerp. Een kritiekpunt was dat er zoveel nadruk op slechte huwelijken lag in plaats van op:

“…die vom Vertrauen, von gegenseitige Achtung und Liebe getragene Beziehung zwischen Mann und Frau in einer sozialistischen Ehe. Uns scheint, dass diesen Anregungen und Einwänden in der vorliegende Fassung nich genügend entsprochen wird.”290 Op haar zitting op 21 oktober 1965 gaf de Bundesvorstand haar instemming met het uiteindelijke wetboek.291 Het jaar 1966 betekende het twintigjarig bestaan van de DFD. Interessant is dat er een

283 DY31/1003. 39-46. 284 DY31/1003. 60-65. 285 DY31/999. 80. 286 DY31/1000. 223. 287 DY31/1000. 224. 288 DY31/1003. 152. 155. 162. 181. 289 DY31/1000. 280. 290 DY31/1075. 29 291 DY31/1005. 65/135. 68 balans werd opgemaakt van de belangrijkste successen volgens de DFD zelf. De algemene doelen van de bond zijn hieruit goed af te lezen. De bond roemde zichzelf om de bewustzijnsontwikkeling bij vrouwen waardoor zij een opbouwende rol speelden in de republiek. Het was de DFD te doen om de ontwikkeling van persoonlijkheden en vaardigheden; vrouwen moesten opgevoed worden tot bewuste staatsburgers en actief meebouwen aan het socialisme. Het actief participeren in de ontwikkeling van het land kwam tot uitdrukking in bijvoorbeeld de huisvrouwenbrigades en het onderwijs voor vrouwen dat vanuit de DFD werd georganiseerd om “de scheppende en culturele zelfbevestiging” te bevorderen. De DFD prees zichzelf om haar deelname aan de opbouw van de DDR, vooral binnen de formulering en uitvoering van nieuwe wetten ten behoeve van de gelijkheid tussen man en vrouw. Het opvoeden betrof namelijk niet alleen de vrouwen, maar ook de volgende generaties. Nieuwe familierelaties moesten ontstaan, hiervoor was een nieuw Familiengesetzbuch van groot belang. Daarnaast moesten vrouwen actief deelnemen aan het ontwikkelen van een socialistisch onderwijssysteem. De vrouwen op het congres rondom dit jubileum, en in de DDR, werden ondergedompeld in ideeën over volksvriendschap en internationale solidariteit. Vriendschappelijke verhoudingen met de Sovjet -Unie en de Internationale Democratische Vrouwen Federatie (IDVF) en het steunen van “vredelievende vrouwen”, ergo communistische vrouwen, in West-Duitsland waren hierbij belangrijke thema’s.292 Het waarborgen van sociale voorzieningen om werkende vrouwen te ondersteunen was ook een belangrijk speerpunt. Als de voorwaarden voor vrouwen werden verbeterd konden meer arbeiders zich inzetten om de economische “uitdagingen” op te lossen. Vouwen moesten nog meer betrokken raken bij het werk van de DFD. Het verhogen van het opleidings- en culturele niveau van vrouwen zou binnen het kader van het Nationale Front aangepakt worden.293 De viering van het twintigjarig bestaan werd verder opgeluisterd met de tentoonstelling 20 Jahre DFD- 20 Jahre Kampf für Frieden, Demokratie und Sozialismus en twee feestelijke postzegels ter ere van de vrouwenbond294 Dit soort feestelijkheden beslaan een groot deel van het archief. Elke vijf jaar werd het zoveel-jarige bestaan van de bond gevierd. Maar ook de 100ste geboortedag van Lenin in 1970 was bijvoorbeeld reden voor een grootse bijeenkomst.295 Ook met de nieuwe socialistische grondwet van 1968 heeft

292 DY31/892 Entwurf: Die Vorbereitung 20. Jahrestag. 1. 293 DY31/892 Entwurf. 2. 294 Neues Deutschland 7 maart 1967 (tentoonstelling) en Berliner Zeitung 5 maart 1967, 295 DY31/622 1-5 Propagandistische Grossveranstaltung Cottbus 11.2.1970. 1-5. 69

de DFD zich beziggehouden. Het voorstel voor deze nieuwe wet kwam voort uit een commissie, waarvan ook de voorzitster van de DFD deel uitmaakte. Dit voorstel werd in januari 1968 door de Volkskammer besproken en deze concludeerde dat de wet ter beoordeling aan het volk voorgelegd moest worden (Volksberatung). Vele Zirkel der lernende Frau en vrouwenacademies die door de DFD waren opgericht bogen zich over het wetsvoorstel. De vrouwenbond meldde dat ook een groot aantal vrouwen dat geen lid was van de DFD deelnam aan deze discussies. Vanuit de bevolking werden er 12.454 toevoegingen, aanvullingen en correcties voorgedragen.296 Erich Honecker trad in 1971 aan. Hij wilde een verbetering van het materiele en culturele levensniveau bewerkstelligen, een “Einheit von Wirtschafts- und Sozialpolitik” creëren. Honecker speelde het klaar om een “schijnwelvaart” te creëren om de ontevredenheid van de bevolking te temperen, een ontevredenheid die in grote mate had bijgedragen aan de val van . Honecker beloofde een breder aanbod, en een betere distributie, van consumptiegoederen.297 De DFD benadrukt in haar bronnen dat het nieuwe sociale beleid uit 1972 het leven van werkende moeders poogde te verbeteren. Moeders met meer dan drie kinderen kregen een veertigurige werkweek zonder loonvermindering. De minimale vakantie werd verlengd naar minstens 21 dagen. Hiernaast wilde de SED jonge huwelijken stimuleren. Om dit te bewerkstelligen werd vanaf de VIII. partijdag in juni 1971 een krediet ingesteld voor jonggehuwden voor de huisvesting. Als de partners onder een bepaalde loongrens zaten konden zij een extra lening afsluiten voor de inrichting van hun woning. Een interessant biopolitiek gegeven was dat de afbetaling van dergelijke leningen versoepelde naar gelang er meer kinderen

296 DY31/1003. 128-129. 297 Willem Melchin, Van het socialisme, die dingen die voorbijgaan. Een geschiedenis van de DDR (Amsterdam 2004) 160-165. 70 in het gezin werden geboren. Als er een kind geboren werd daalde het terug te betalen bedrag met 1.000 mark.298 Een gegeven dat ook wel als “Abkindern” bekend stond. Een belangrijke overwinning voor vrouwen was de abortuswet van 9 maart 1972. Vanaf dat moment hadden vrouwen in de DDR, naast de bestaande anticonceptiemiddelen, ook het recht op abortus. Eindelijk konden vrouwen geheel zelf het aantal, het moment en de opeenvolging van geboortes bepalen. De zwangere had het recht om binnen 12 weken de zwangerschap te beëindigen. De daarmee verbonden kosten werden “arbeits- und versicherungsrechtlich dem Erkrankungsfall gleichgestellt”.299 In de Volkskammer heeft een aantal CDU-afgevaardigden zich van stemming voor deze wet onthouden, dit gebeurde verder eigenlijk nooit.300 Om precies te zijn stemden 14 leden tegen en onthielden acht CDU-leden zich van stemming. Velen, er zaten in totaal 52 CDU-leden in de Volkskammer, stemden dus wel degelijk voor. Om het welstandsniveau verder te verhogen hield de DFD zich bezig met het verzorgen van goede schoolmaaltijden voor de kinderen, zodat moeders (let wel: alleen de moeders) niet na hun lange werkdag nog uitgebreid hoefden te koken. Ook streefde de bond naar een verbetering van de diensten van de industriële wasserettes, een andere manier om het leven van de werkende vrouw, en dan met name moeder, te vergemakkelijken. Hiermee konden ook uren vrije tijd gewonnen worden. De DFD sprak ook wel van: “Alles zusammen kleine, aber wichtige Bausteine für ein dem Sozialismus gemäβes, sinnerfülltes Leben.”301 In 1972 werden meerdere regels van kracht die de positie van vrouwen moesten verbeteren. Na een gemeenschappelijk besluit van het ZK van de SED, de Bundesvorstand van de FDGB en de ministerraad werden de pensioenen verhoogd, kregen fulltime werkende moeders met drie of meer kinderen een vakantie van 21 dagen zonder loonsvermindering, werd het zwangerschapsverlof 18 weken, werd financiële hulp na de geboorte van het eerste kind van 1000 Mark en gold een lagere huur voor 291.000 huurwoningen.302 Dergelijke maatregelen werden met grote vreugde bij de DFD ontvangen, maar de levensomstandigheden verbeterden concreet maar weinig.

298 DY31/1000. 349. 345-355. Ten tijde van het nationaalsocialisme bestond een vergelijkbare lening: Ehestandsdarlehen. 299 DY31/1000. 347-348. 300 http://www.inlichtingendiensten.nl/militair/isam1985-01.pdf hs IV.4. 301 DY31/1003. 195. 302 DY31/1003. 200. 71

In 1975, door de VN tot Jaar van de Vrouw uitgeroepen, vond het tiende Bundeskongress van de DFD plaats. De bond had toen 1,3 miljoen leden namens wie gedelegeerden zich in Berlijn verzamelden. Op dit congres werd onder andere gesproken over het succes van de vrouwenacademies van de DFD. De maatregelen uit 1972 werden in 1976 op de IX. partijdag van de SED uitgebreid. Honecker presenteerde hier, ondanks het geldgebrek van de staat, weer een groot Sozialpolitisches Programm. Het zwangerschapsverlof werd verlengd naar een jaar (in de volksmond ook wel Babyjahr genoemd).303 In 1977 werd de HAT, de Hausarbeitstag, uitgebreid. Deze dag was in 1952 voor getrouwde vrouwen ingevoerd, zij mochten een dag per maand betaald vrij nemen om hun huishouden te bestieren. Vanaf 1977 mochten ook ongetrouwde vrouwen, en in sommige gevallen zelfs mannen, deze vrije dag opnemen. Bijvoorbeeld alleenstaande vaders konden nu ook van deze regeling gebruik maken.304 Voor de DFD was dit vooral een jaar waarin zij zich bezighield met kinderopvang. Zij streefde ernaar om in 1980 voldoende kinderopvang te hebben verzorgd zodat elk kind, van wie zijn of haar ouders het wensten, een plek zou hebben. Om dit te bewerkstelligen nam de beweging zich voor om 35.000 tot 55.000 nieuwe crèches en kinderdagverblijven op te richten. Ook werden bestaande kinderdagverblijven bezocht en beoordeeld, waarna sommige moesten sluiten.305 De internationale politieke situatie hield de gemoederen binnen de DFD ook bezig. Het NAVO-dubbelbesluit van 12 december 1979 leidde tot de plaatsing van middellange afstandsraketten op West-Europees grondgebied. Aan de hand van deze gebeurtenis werd de voortdurende militarisering in de DDR goedgepraat. De Zivilverteidiging werd een groot thema binnen de propaganda van de SED. De DFD riep hierom haar leden ook op tot een verhoogde inzet om het socialistisch vaderland te verdedigen. Vele vrouwen zaten in Selbstschutzkomitees en burgerbeschermingsgroepen.306 Een ontwikkeling die kenmerkend was voor de toenemende militarisering van de samenleving. Ook tijdens de viering van het 35-jarig bestaan van de Internationale Democratische Vrouwenfederatie (IDVF) stond het beëindigen van de

303 Willem Melching, Van het socialisme, die dingen die voorbijgaan. Een geschiedenis van de DDR (Amsterdam 2004) 164. 304 Vera Zimmerman, ‘Rezenzion von: Carola Sachse: Der Hausarbeitstag’, Sehepunkte, Rezensionsjournal für die Geschichtswissenschaften 3:3 (2003) Geraadpleegd op 9-10-2017: http://www.sehepunkte.de/2003/03/1561.html 305 DY31/1003. 305-306. 306 DY31/1005. 230. 18/245. 72 wapenwedloop centraal.307 Deze beëindiging kon echter, volgens de DFD, alleen bewerkstelligd worden door eerst de verdedigingskracht te verhogen.308 De propaganda wilde zogenaamd voor vrede ageren, maar omdat het Westen zich bewapende kon de DDR “helaas” niet achterblijven. De bronnen van de DFD aan de hand waarvan deze geschiedenis geschreven is worden in de loop van de tijd steeds meer een opeenvolging van partijdagen van de SED en de Bundesvorstandsbijeenkomsten. De verslagen hiervan worden gaandeweg steeds meer gekenmerkt door vaag taalgebruik waardoor precieze gebeurtenissen niet zo duidelijk meer te reconstrueren zijn. Zo zijn er minuscule hints naar de heersende schaarste in de democratische republiek. Deze werden dan voornamelijk omhuld door verhalen over zelfvoorzienende dorpen en hoe vrouwen door spaarzaam te leven hun bijdrage leverden aan het Mach Mit!-Wettbewerb van het Nationale Front.309 Er werd telkens benadrukt dat alles wel redelijk ging en dat het goed zou komen. De loop van de geschiedenis toont ons dat de DDR wel degelijk op haar einde liep.

Internationale samenwerking

Internationale contacten speelden binnen de vrouwenbond een belangrijke rol. Al in 1947, vlak na de oprichting van de DFD, kwam er contact met vrouwen in West-Duitsland door middel van een Frauenkonferenz aller Zonen. Van 20 tot 23 mei kwamen vrouwengroepen uit alle vier de bezette zones van Duitsland samen in Bad Boll bei Göppingen nabij Stuttgart. Er werden lezingen gehouden over vrouwen en wereldvrede en vrouwen en atoomwapens. De deelnemers van de conferentie streefden naar een verhoogde politieke deelname van vrouwen. Zij wilden een vrouwenbeweging die boven partijstructuren zou opereren. In Hamburg was er al een dergelijke bond opgericht die zich snel binnen de Britse zone ontwikkelde. Het streven was nu dat een dergelijke structuur over heel Duitsland, oost en west, verspreid zou worden.310 Andere thema’s waren: de vrouw in het openbare leven, gelijkheid tussen man en vrouw, morele heropvoeding van de jeugd, een verenigd Europa, vrede en de vrijlating van vrouwelijke krijgsgevangenen. Dit laatste punt leidde tot een pittige discussie omdat deze krijgsgevangen vrouwen actief lid van de NSDAP waren geweest. Er werd besloten dat in de krijgsgevangenkampen zogenaamde Spruchkammern opgericht zouden worden, rechtbanken die

307 DY31/1005. 19/246. 308 DY31/1005. 40/267. 309 DY31/1005. 48/275. 310 DY31/294 Über die Tagung. 1-2. 73 het denazificatieproces van deze vrouwen afhandelden.311 Al op deze vroegtijdige internationale conferentie werd de ideologische scheiding tussen de SBZ en de westerse delen van Duitsland duidelijk. In het DFD-archief is een verslag te vinden van de Oost-Duitse Maria Rentmeister over een bijeenkomst tijdens deze vrouwenconferentie waar de Amerikaanse zone sterk oververtegenwoordigd waren. Er waren maar vijf communistes aanwezig.312 Bovendien kreeg Anne-Marie Durand-Wever maar zeer weinig spreektijd. In de discussies over de oprichting van een partij-overstijgend vrouwenorgaan uitten vooral de communistische deelneemsters hun zorgen. Het was voor hen problematisch om boven de partijen uit te stijgen omdat de communistische partij voor hen het hoogste orgaan moest blijven. Ook voorzitster van de vergadering, Lisa Albrecht van de SPD, gaf aan dat haar partij in principe tegen partij-overstijgende werkzaamheden was. Hierom kon het ideaal van internationale samenwerking niet verwezenlijkt worden.313 Opvallend is dat Rentmeister zelf de schuld van deze stagnatie bij de Amerikaanse zone legt. Ze merkt geïrriteerd op dat er niet over de eenwording van Duitsland gesproken werd en had het gevoel dat de vrouwen uit het oosten afgeschreven werden. De organisaties in het Westen hadden veelal confessionele achtergronden of waren sterk aan partijen gehecht, hierdoor werd een overkoepelend orgaan onmogelijk.314 Dit neigt naar een ‘pot verwijt de ketel’-situatie, omdat juist de communistes, en Rentmeister zat bij de SED, de eigen partij boven alles stelden. Een belangrijke ontwikkeling binnen de internationale betrekkingen van de DFD was het lidmaatschap van de IDFF, Internationale demokratische Frauen Föderation. (Eng: Women’s International Democratic Federation (WIDF) Nl: Internationale democratische vrouwen federatie (IDVF).) Deze internationale vrouwenbeweging ontstond in december 1945 in Parijs ter bevordering van de volgende doelstellingen: het aaneensluiten van vrouwen uit alle landen ongeacht ras, geloof of politieke overtuiging om te strijden voor een duurzame vrede. Het verwezenlijken van de gelijke rechten voor elke vrouw op maatschappelijk, sociaal en economisch gebied. Verbetering van de gezondheidszorg en betere, en bovenal democratische, educatie voor de kinderen.315 Fransisca de Haan onderzoekt deze federatie en karakteriseert haar

311 DY31/294 Über die Tagung. 6. 312 DY31/294 Rentmeister. 1. 313 DY31/294 Rentmeister. 4. 314 DY31/ 294 Rentmeister. 7. 315 ‘Tien jaar IVDF’ de Waarheid (10-12-1955) 6. 74 als een progressief, links-feministisch, overkoepelend internationaal orgaan met een nadruk op vrede, vrouwenrechten, antikolonialisme en antiracisme. Tijdens de Koude Oorlog steunde de IDVF vaak de SU, maar de beschuldiging van de Amerikaanse bewegingen HUAC (House Un- American Activities Committee) en de CAW (Congress of American Women) dat de IDVF een

Sovjet-verlengstuk zou zijn vindt de Haan te gortig.316 De samenwerking met ware communistische bonden als de DFD, en ook het belang dat de DFD hieraan hechtte zorgt enerzijds dat ik denk dat we de communistische component van de IDVF niet moeten onderschatten. Maar het brede werk op alle werelddelen betekende anderzijds toch inderdaad een wat ruimere links ideologische opzet. Op 27 februari 1948 vroeg de DFD haar lidmaatschap van deze internationale beweging aan.317 Dit verzoek werd ingewilligd tijdens het tweede wereldwijde congres van de IDVF dat van 1 tot 6 december 1948 in Budapest plaatsvond. Dit congres maakte veel indruk op de Oost- Duitse vrouwen. Zij ontmoetten hier vrouwen uit de voormalig door Duitsland bezette gebieden en werden zich bewust van het leed dat hun landgenoten veroorzaakt hadden. Het terugwinnen van het vertrouwen van andere volkeren kwam hoog op de agenda te staan. In de jaren 1948- 1949 ondersteunde de DFD de IDVF in hun grootschalige campagne tegen kernwapens. Er werden in de SBZ 7.3 miljoen handtekeningen verzameld om deze strijd bij te staan. 318 Dat de DFD haar contacten met de IDVF van vitaal belang vond blijkt uit de verkiezing van DFD- voorzitster Ilse Thiele tot vice-voorzitter van de IDVF in 1964.319 De samenwerking was niet altijd even gemakkelijk. Toen in Parijs in 1949 het wereldvredecongres van de IDVF plaatsvond mocht de DFD-delegatie niet afreizen naar het Westen. Zij moesten hun heil zoeken op een parallelcongres in Praag.320 Twee jaar later kampte het IDVF zelf met een vergelijkbaar probleem. Van 1 tot en met 4 februari 1951 vond er een bijeenkomst van het IDVF in Berlijn plaats. Deze bijeenkomst draaide voornamelijk om het protest tegen het verbod van de IDVF in Frankrijk, terwijl haar hoofdkwartier zich in Parijs bevond.321 De DFD en IDVF namen een duidelijke positie in op het internationale toneel. In 1952

316 Fransisca de Haan, ‘The Women’s International Democratic Federation (WIDF): History, main agenda, and contributions 1945-1991’ in Dublin, Thomas, Kish Sklar, Kathryn ed. Women and social movements, international 1840 to present (2015) geraadpleegd op 9-10-2017: http://archive.li/jpw5T#selection-343.479-343.505 317 DY31/1001 Antrag des DFD zur Aufnahme in der IDFF vom 27 feb 1948. 318 DY31/999. 24-26. 319 DY31/1000. 302. 320 DY31/1002. 159-160. 321 DY31/1002. 211. 75 reisde er een delegatie, waaronder enkele DFD-vrouwen, af naar Korea om Amerikaanse gruweldaden te onderzoeken. Naar aanleiding van deze reis werd een DFD-vrouw door een Amerikaanse rechtbank in de BRD veroordeeld tot acht maanden cel en een stevige geldboete. De vrouwenbond in Oost-Duitsland organiseerde een grootschalige handtekeningenactie om deze “schande” ongedaan te maken. Ook de broeders en zusters in Vietnam konden in hun strijd tegen het Franse “imperialisme” op steun van de democratische vrouwenbeweging rekenen.322 De Sovjet-Unie was natuurlijk een belangrijke partner voor de DFD op internationaal niveau. In 1948 reisde een delegatie DFD-vrouwen op uitnodiging van vrouwencomités aldaar af naar de Sovjet-Unie voor een studiebezoek.323 Toen op 7 oktober 1949 de DDR een staat was geworden werden deze internationale taken van de DFD nog belangrijker. De vriendschap met de SU en andere “volksdemocratische” (dat wil zeggen communistische) landen moest verdiept worden.324 De DFD wilde ook in West-Duitsland een rol spelen. Contact met West-Duitse vrouwen was hiervoor onontbeerlijk. Ten behoeve van de samenwerking tussen Oost en West organiseerde de DFD Gesamtdeutsche Frauenkongresse, zoals bijvoorbeeld in mei 1949. Hiervoor werden 600 West-Duitse vrouwen uitgenodigd.325 Deze Duits-Duitse bijeenkomsten bleven geregeld plaatsvinden. In 1950 werd het in de hele BRD toegestaan om de DFD als zelfstandige organisatie op te richten. Zij werd echter in 1957, tegelijk met de KPD, alweer verboden.326 In West-Berlijn bestond er langere tijd een zusterorganisatie onder de naam Demokratische Frauenbund Berlin. Beide Berlijnse vrouwenbonden waren lid van de Gesamtberliner Organisation van de DFD die tot augustus 1961 bestond. De West-Berlijnse vrouwenbond had 2000 leden. De voorzitster Inge Kopp was naast deze functie ook lid van de Sozialistische Einheitspartei Westberlins.327 Deze bond gaf ook een tijdschrift uit: Im Blickpunkt der Berlinerin.328 Uit de jaargangen van dit tijdschrift blijkt dat de West-Berlijnse bond, ondanks het verbod in de rest van de BRD, wel degelijk actief bleef. Internationale samenwerking besloeg vooral het bezoeken en organiseren van congressen. Naast de Gesamtdeutsche Frauenkongresse die zij zelf organiseerde, bezocht de bond

322 DY31/1002. 253-257. 323 DY31/1000. 295 324 DY31/1002. 175. 325 DY31/999. 49. 326 DY31/1002. 114. 327 Thomas Klein, SEW- Die Westberliner Einheitssozialisten (Berlijn 2011) 76. 328 https://www.atria.nl/search/collection/per/show/600502 jaargang 1975-1990. 76 internationale congressen van bijvoorbeeld het IDVF. In haar verslagen benadrukte de bond het internationalisme sterk. De aantallen internationale gasten op congressen in de DDR worden altijd expliciet genoemd. Op het eerste vrouwencongres van de DDR, in 1964, waren er zodoende 61 buitenlandse gasten uit 32 landen aanwezig.329 Op het tweede vrouwencongres in 1969 waren er gasten uit 45 verschillende landen, waaronder de Amerikaanse communiste en burgerrechtenactiviste Charlene Mitchell.330 Het beklemtonen van de internationale samenwerking, bijvoorbeeld ook in congresverslagen in dagbladen als Neues Deutschland, was een belangrijk propagandamiddel om de fragiele internationale status van de DDR te verbloemen. Ook was de voortdurende hoop op de wereldrevolutie een belangrijk gegeven binnen het communisme, waarvoor deze internationale contacten onontbeerlijk waren. Internationale samenwerking betekende hierom ook het opkomen voor gelijkgestemden in nood. Een zaak die binnen het bronmateriaal vaak voorbij komt is het gevangenschap van Angela Davis. Tijdens de achtste Bundesvorstandzitting in januari 1972 uitte de aanwezige vrouwen een fervent protest tegen het gevangenschap van de Amerikaans communiste.331 Twee miljoen leden van de DFD ondertekenden een protestbrief aan president Nixon en gouverneur van Californië Ronald Reagan om Davis vrij te pleiten.332 Toen in augustus 1973 in Berlijn het tiende wereldfestival voor jeugd en studenten plaatsvond was de vrijgelaten Davis dan ook als een van de eregasten aanwezig.333 Internationale samenwerking betekende voor de DFD duidelijk communistische samenwerking. De IVDF bevond zich in het linkse spectrum, en er werd veel naar de Sovjet- Unie gekeken. Ook in de Derde Wereld zette de DFD zich in om de geneugten van het communisme te verspreiden. Zo mochten enkele Afrikaanse meisjes in de DDR komen studeren, om zo een positief initiatief in binnen- en buitenland te kunnen etaleren. Als communisten in andere landen werden dwarsgezeten uitte de DFD ook haar onvrede. Al met al is haar buitenlandse politiek exemplarisch voor de communistische lijn die de DFD handhaafde. Het perspectief van deze scriptie belicht daarmee vooral het communistische aspect van de IDVF.

329 DY31/1000. 302. 330 DY31/1000. 305. 331 DY31/1545 Initiative und Tatkraft der Frauen für unseren klaren Kurs. 7. 332 DY31/1000. 311. 333 DY31/1003. 222. 77

Conclusie

De DFD begon als een verzameling van uiteenlopende vrouwen die na de oorlog hun land weer draaiende probeerden te krijgen. Uiteindelijk kreeg de SED een steeds dikkere vinger in de pap en eindigde de DFD als werktuig van de partij. De voorlopers van de DFD, de antifascistische vrouwencomités, hadden vlak na de Tweede Wereldoorlog nog een gemeenschappelijk doel, het leefbaar maken van het naoorlogse Duitsland, waardoor de politieke verdeeldheid een minder grote rol speelde. Toen de structuren van het gedeelde Duitsland vorm begonnen te krijgen nam de politiek haar plek (weer) in binnen de vrouwenbeweging. Het streven om alle vrouwen bijeen te brengen bleef in het officiële discours van de democratische vrouwenbond wel bestaan, maar dit samengaan moest duidelijk onder communistische voorwaarden plaatsvinden. Vrouwen werden beïnvloed, of misschien zelfs wel geïndoctrineerd, met SED-gedachtengoed. Hoe de DFD een rol speelde in het vormen van de socialistische vrouw zoals de SED haar voor ogen had, komt in het volgende hoofdstuk aan bod. De bottom-up geschiedenis die de DFD-vrouwen suggereerden blijkt toch meer gestuurd en top-down te hebben plaatsgevonden. Ook op het internationale toneel sijpelde de stem van het regime sterk door in de stellingnames van de vrouwenbond. De DFD werd steeds meer een log orgaan waarvan het lijkt dat vrouwen er niet persé op zaten te wachten. Het is lastig om de receptie van de DFD onder vrouwen af te lezen uit bronnen van de beweging zelf. Hoe het volk in de DDR reageerde op de vrouwenbond is daarom een onderwerp voor vervolgonderzoek. Wel is aan de hand van het werk van Barbara Koelges de positie van de bond in 1989 te beschrijven: “In den Demonstrationen im Herbst 1989 wurde der Demokratische Frauenbund, die Frauen- Massenorganisation der DDR, von den Frauen des Unabhängingen Frauenverbandes als ‘DFD= dienstbar, folgsam, dumpf’ kritisiert.” 334 Uit het bronmateriaal dat voor deze scriptie is onderzocht zijn er hier en daar wel zorgen af te lezen over haar receptie bij de bevolking. De DFD hield haar ledenaantallen goed in de gaten en wist bijvoorbeeld ook welke cursussen goed en slecht bezocht werden. Deze scriptie blijft bij het doen en laten van de bond zelf, en daarvoor is het bronmateriaal toereikend. Het

334 Barbara Koeges, Der Demokratische Frauenbund. Von der DDR -Massenorganisation zum modernen politischen Frauenverband (Wiesbaden 2001) 17. 78 verhaal over hoe de bond probeerde haar leden op te voeden tot socialistisch staatsburgers staat hier immers centraal. De vraag of dit lukte onderzoek ik graag op een later moment.

79

4. De vorming van de socialistische vrouw. Erziehung en biopolitiek

Het communistische regime streefde naar een Nieuwe Mens. Deze mens moest zowel qua lichaam als geest aan bepaalde socialistische ideaalbeelden voldoen. In het kort betekende dit een grote liefde voor de partij en een lichaam dat zich in dienst stelde van het land door middel van arbeid en voortplanting. De SED hoopte als het ware een socialistisch subject te creëren. Zowel lichaam als ideologie spelen een grote rol bij de vormgeving van subjectiviteit. Bij vrouwen speelde volgens het regime reproductie een belangrijke rol. Reproductie heeft in deze context twee betekenissen. Reproductie van een sociale continuïteit en de biologische voortzetting van de mens.335 Het reproductieve zelf is het object geworden van verschillende soorten kennis, technologieën en politieke strategieën, die eigenlijk nog weinig te maken hebben met de persoonlijke seksualiteit.336 Deze verzameling vormde de biopolitieke machtspraktijk die het lichaam aan de staat verbond. Daarnaast werd in de DDR door middel van educatie en propaganda het niet-lichamelijke deel van het zelf omgevormd. Alles ten behoeve van de ontwikkeling van het socialistische subject. De Demokratische Frauenbund Deutschlands deed ook een duit in het zakje wat deze vorming van het volk betrof. De vrouwenbond richtte zich daarbij, niet geheel verrassend, voornamelijk op de vrouw. Zij bemoeide zich zowel met lichaam als geest door middel van het propageren van SED-biopolitiek en het verzorgen van educatie op politiek en cultureel vlak.

Biopolitiek DFD

“Schlieβlich sind sie als Mütter oder künftige Mütter Trägerinnen des Lebens und biologisch dazu berufen, nicht nur den Bestand, sondern das Aufblühen der Nation zu sichern”337

Biopolitiek heeft een subject-vormende werking en speelde hierom een belangrijke rol in het construeren van de Nieuwe Vrouw in de DDR. Hardt en Negri, denkers over biopolitiek, tonen aan dat biopolitiek het subject vormt aan de hand van het denken van de Franse filosoof Gilles Deleuze. Deleuze zag in de naoorlogse westerse samenlevingen een ontwikkeling van een disciplinaire samenleving tot gemeenschappen die zich kenmerkten door controle. In navolging

335 Anthony Giddens, Modernity and self-identity: Self and society in the late modern age (Cambridge 1991) 219. 336 Volgens Paul Rabinow en Nikolas Rose geciteerd in: Jemima Repo, The biopolitics of gender (Oxford 2016) 16. 337 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 593. 80 van Deleuze beschouwen Negri en Hardt biopolitiek als een vorm van controle die zich tot diep in het bewustzijn en de lichamen van de bevolking uitstrekt. Tegelijkertijd speelt deze controle een rol in het geheel van sociale relaties.338 Deze controlegemeenschap is ook in de DDR duidelijk terug te zien, en ik geloof dat haar biopolitiek deze subjectvormende dimensie ook bezat. Volgens Josie McLellans Love in the time of communism lag in de jaren vijftig en zestig de focus van de SED op de volgende zaken: de geboortecijfers, vrouwen een plek geven op de arbeidsmarkt en de internationale en binnenlandse reputatie van de nieuwe Duitse staat. Zoals in alle geïndustrialiseerde landen daalde het aantal geboortes ook in de DDR. Daarnaast liep het land door emigratie, tot 1961, leeg. Er moesten baby’s geboren worden om het land in de toekomst te voorzien van arbeiders. Bovendien waren geboortecijfers een belangrijk strijdtoneel tijdens de Koude Oorlog. Als de Oost-Duitse ouders meer kinderen kregen dan in West- Duitsland, was dit een teken dat zij meer vertrouwen hadden in de toekomst dan de ouders over de grens.339 Stijgende geboortecijfers waren al in de tijd van nazi-Duitsland versus de Sovjet- Unie een internationaal vergelijkingsmiddel.340 Naast biopolitiek was er in de DDR ook sprake van die andere Foucaultiaanse machtsstructuur met betrekking tot lichamelijkheid. Namelijk de inzet van het lichaam voor arbeid zoals in Discipline and Punish beschreven staat. Lichamen werden geconditioneerd voor werk, zij werden voor bepaalde tijdsblokken in ruimtes gezet om te werken, om vooraf gestelde productiedoelen te behalen.341 In de DDR zien we de afbakening van tijd duidelijk terug bij het werken in Schichten (ploegendiensten). Ook het gebruik van gecontroleerde ruimtes werd ingezet om de productie te verhogen. In de jaren vijftig zag de SED, als zij naar vrouwen keek, voornamelijk potentiële arbeiders. Deze perceptie bewijst volgens eerdere onderzoekers342 dat productie, en niet reproductie, het zwaartepunt van het vrouwenbeleid van de SED was. Als we de financiële middelen bij Ulbrichts en Honeckers maatregelen gericht op het moederschap vergelijken, liggen die van Ulbricht veel lager. Donna Harsch stelt dat deze onderzoekers daarom

338 Thomas Lemke, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011) 65-67. 339 Josie McLellan, Love in the time of communism, Intimacy and sexuality in the GDR (Cambridge 2011) 13. 340 David L. Hoffmann, Annette F. Tim, ‘Utopian biopolitics: reproductive policies, gender roles, and sexuality in Nazi Germany and the Soviet Union’, in Geyer, Michael, Fitzpatrick, Sheila ed. Beyond Totalitarianism, Stalinism and Nazism compared (Cambridge University Press, 2009) 88. 341 Michel Foucault, Discipline and Punish, the birth of the prison (New York 1995) 135-169. 342 Zoals Trappe, Koch and Knöbel. Geciteerd in Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 133. 81 concludeerden dat politiek rondom moederschap pas na 1970 een thema werd in de DDR.343 Enerzijds werd er meer mogelijk wat anticonceptie betrof, anderzijds werd het moederschap ook duidelijk gepropageerd. Er was duidelijk een focus op arbeidsmobilisatie van vrouwen, maar dit was ook ten tijde van Ulbricht niet het enige. De maatregelen voor moeders waren er vooral op gericht om de combinatie moederschap en werk te verlichten. Volgens Donna Harsch is daarbij alleen al de keuze voor de naam van de Abteilung für Mütter und Kind, binnen het Ministerium für Gesundheitswesen, een teken aan de wand dat een bepaald maternalisme altijd al belangrijk was voor de SED. Het orgaan dat zich het meest direct met vrouwen bezighield zag vrouwen blijkbaar ook altijd als beoogd moeder. De reproductie lag erg dichtbij de focus op productie, ook al in de jaren vijftig. Vooral vanuit het verlangen om na de oorlog de populatie weer te versterken.344 De DFD hielp mee het werkende lichaam te ontlasten waardoor er ruimte zou ontstaan voor het moederschap. Uit verscheidene bronnen blijkt zeer duidelijk dat de bond zoveel mogelijk vrouwen op de werkvloer probeerde te krijgen. Maar Harsch’ observatie dat moederschap tegelijkertijd altijd een focus was is zeker ook te ondersschrijven vanuit de bronnen van de DFD. Juist de combinatie van arbeid en kinderen blijkt volgens de bronnen van de DFD het hoogste goed te zijn geweest. Het moederschap werd juridisch bevorderd door de Gesetz über den Mutter- und Kinderschutz und die Rechte der Frau. Dit was een verordening waaruit de biopolitieke agenda van de SED af te lezen valt. Vrouwen kregen vijf weken verlof voor de bevalling en zes (vanaf 1956 elf) weken verlof erna. De staat betaalde voor alle geboortes. Elke moeder kreeg 50 Mark om luiers en andere zaken voor het pasgeboren kind aan te schaffen. Om een grote familie aan te moedigen kreeg een vrouw een extra 100 M als ze haar derde kind op de wereld zette, en 500 M met haar vijfde kind. De combinatie van arbeid en moederschap werd ook door deze wet gestimuleerd. Als een vrouw werkte kreeg zij bij haar eerste twee kinderen 50 M extra. De DDR verzorgde ook kinderbijslag. Elke moeder kreeg een maandelijkse bijdrage van 20 tot 25 M voor een vierde of een vijfde kind. 345 Alleenstaande vrouwen kregen dezelfde

343 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 133. 344 Harsch, Revenge of the domestic, 133. 345 DY31/1290 ‘Bericht der Volkskammer über die Erfolge der letzten 4 Jahre 14-6-1954’ pagina 26. 82 bedragen. Een zwangere vrouw in een zogenaamd “wild” huwelijk, oftewel een vrouw die ongehuwd samenleefde met haar partner, kreeg opvallend genoeg geen bijdrage voor haar kind. Adoptieve of stiefmoeders ontvingen ook niks extra’s voor de kinderen die zij onder hun hoede namen. In 1958 steeg de kinderbijslag enorm, dit was hetzelfde jaar dat de staat probeerde het aantal werkende getrouwde vrouwen te verhogen door de rantsoenkaarten af te schaffen en lonen van de ongeschoolde arbeiders te verhogen. Elke moeder kreeg nu 500 M bij haar eerste twee kinderen, 700 M voor het derde, 850 M bij het vierde en 1000 voor de vijfde. Elke familie kreeg maandelijks per kind 20 M en voor het derde of meer 40-45 M.346 Of het nu door deze maatregelen kwam of door andere factoren, het geboorteaantal steeg wel.347 Naast de financiële tegemoetkomingen werden geboortes ook bevorderd door het oprichten van faciliteiten die het leven van de werkende ouders vergemakkelijkten. De SED zorgde voor een stijgend aantal kinderopvangplaatsen. In het bijzonder voor de alleenstaande werkende moeders kwamen er Dauerheimen waar zij ook de allerkleinsten konden onderbrengen.348 Ook werden er Schwangererhohlungsheimen opgericht, hier konden toekomstige moeders met een zwakke gezondheid vier weken kuren om aan te sterken. Andere Staatliche Einrichtungen waren de huwelijks- en seksualiteitsvoorlichting, verloskundigenpraktijken, cursussen voor moeders waar de basis van zwangerschapshygiëne en zuigelingsverzorging werd uitgelegd. De overheid wilde dat vrouwen in klinieken bevielen, om zoveel mogelijk kinderen veilig op de wereld te zetten.349 De strijd tegen zuigelingensterfte werd verder met een prijsverlaging van het melkpoeder Babysan tegengegaan.350 Vrouwen konden ook moedermelk doneren bij Frauenmilchsammelstellen, die melk werd aan vrouwen gegeven die te weinig melk aanmaakten.351 De DFD speelde een belangrijke rol in het faciliteren van kinderopvang. Tijdens een conferentie voor werkende vrouwen in 1953 concludeerde de DFD dat er nog te weinig plekken waren en besloot zich in te zetten voor de oprichting van extra crèches.352 Käthe Kern,

346 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 135. 347 Harsch, Revenge of the domestic, 135. 348 DY31/1290 Bericht der Volkskammer. 26. 349 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 127. 350 DY31/1290 27-28. 351 Uhlmann ed., Kleine Enzyklopädie, 123. 352 DY31/582 Diskussionsbeitrag der 1. Vorsitzenden des DFD Ilse Thiele auf der Konferenz der werktätigen Frauen am 24. Und 25. Oktober 1953 in Berlin. 11. 83 hoofdafdelingsleider van Mutter und Kind binnen het Ministerie voor Gezondheid, ging tijdens een voordracht in op de groei van kinderopvangplekken. Een andere oplossing kon zijn om een gepensioneerde dame te betalen om op de kinderen te passen.353 Vrouwen werden, zoals het een echt socialistisch collectief betaamd, opgeroepen elkaar te helpen. Vrouwen die werkende moeders hielpen met klusjes en oppaswerk werden zodoende vaak in de krant gefêteerd.354 In 1960 werd de kinderbijslag uitgebreid met een ondersteuning voor alleenstaande werkende moeders als hun kinderen ziek waren. September 1962 was het moment dat de ministerraad besloot werkende moeders te gaan helpen om hun kinderen onder te brengen in kinder- of naschoolse opvang. In 1963 werd het zwangerschapsverlof verlengd.355 De focus van de politieke besluitvorming lag in deze periode duidelijk op de twee gegevens die door de SED zo belangrijk werden bevonden: moederschap en arbeid. Ook het wetboek van arbeid uit 1961 bevatte passages die specifiek op vrouwen van toepassing waren. In de paragrafen 123 tot en met 133 werd de Förderung der werktätige Frau vastgelegd. Een van de belangrijkste maatregelen was daarbij de HAT, de Hausarbeitstag.356 In 1965 werd er nog een verordening uitgegeven over het schooleten. Als dit van betere kwaliteit zou worden hoefden vrouwen niet nog een hele warme maaltijd in elkaar te flansen na een lange werkdag.357 In de jaren zeventig bleef de DFD het moederschap aanmoedigen. Toen in een tijdschrift een stuk verscheen waarbij de auteur claimde dat ouders die veel kinderen namen onverantwoordelijk handelden reageerde de Bundesvorstand op een bijeenkomst in 1971 zeer fel. De bond sprak zich juist zeer ten behoeve van families met meerdere kinderen uit.358 Ook Kaminsky geeft aan dat de pronatalistische politiek in dit decennium van belang bleef.

“Um Frauen zu motivieren, mehr Kinder zu bekommen konzentrierte sich die SED ab Anfang der 1970er Jahre und insbesondere mit dem Machtwechsel von Walter Ulbricht zu Erich Honecker auf Massnahmen die Frauen mehr Zeit mit ihren Kindern ermöglichen sollten.” 359 Vrouwen konden voor een tweede kind een Erziehungsurlaub nemen sinds de IX. partijdag van de SED in 1976. Moeders met twee kinderen mochten korter werken, “maar” 40 uur. Het

353 DY31/583. 153.125. 354 DY31/892 ‘Grüsse des ZK der SED’ Berliner Zeitung (8 maart 1867) 63. 355 DY31/1000. 211 356 DY31/1000 211-212. 357 DY31/1000 225. 358 DY31/1007 253. 359 Anna Kaminksy, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 173. 84 zwangerschapsverlof ging van 20 naar 26 weken.360 Hoewel Kaminsky’s uitspraak de houding van de overheid goed lijkt te vatten was dit ook het moment dat abortus legaal werd in de DDR. De DDR lijkt sowieso een ambivalente houding te hebben gehad tegenover anticonceptie en abortus. De maatregelen van de DDR ten behoeve van het moederschap bevatten in de jaren vijftig vele “positieve” kenmerken, zoals het groeiend aanbod van kinderopvang, maar ze berusten op regels en wetten die voor vrouwen de eigen controle over reproductie verkleinden. “Negatief” pronatalisme, bijvoorbeeld het moeilijk verkrijgbaar maken van anticonceptie, was goedkoper dan de positieve aansporingen. Ten tijde van Ulbricht ontmoedigde de staat het gebruik van anticonceptie. Er heerste in de openbare ruimte een stilzwijgen over dit onderwerp. Verder liet de beschikbaarheid van deze producten ook te wensen over. De DDR verbood het voorschrijven of het verkopen van anticonceptie niet, maar de verkrijgbare middelen werkten niet goed en waren moeilijk te bemachtigen.361 Ondanks deze moeilijkheden gebruikten de Oost-Duitsers wel anticonceptie. De geboortecijfers stegen weliswaar, maar bescheiden. Coïtus interruptus was waarschijnlijk de meest gehanteerde methode. Uit interviews die Harsch hield met vrouwen die jong waren in de jaren vijftig bleek dat een combinatie van schaamte en pessimisme over de werkzaamheid van anticonceptie vrouwen ervan weerhield het aan te schaffen.362 Abortus werd door de gevestigde orde over het algemeen als simpelweg fout beschouwd. Er waren maar twee omstandigheden waaronder een vrouw abortus mocht plegen, als haar leven of gezondheid gevaar liep of als een van de ouders een ernstige erfelijke aandoening had.363 De pil kwam in Oost-Duitsland in 1965 op de markt. In eerste instantie waren de DDR- vrouwen nog wat afwachtend en onzeker over de bijeffecten zoals gewichtstoename en libidoverlies. Hierom was de pil in het begin minder populair dan verwacht. In 1970 slikte 20% van de vruchtbare vrouwen in Oost-Berlijn de pil. De rest van het land volgde snel, eind jaren zeventig was de pil standaard anticonceptie geworden. De maandelijkse prijs werd laag gehouden op 3,50 Mark. Vrouwen konden advies over anticonceptie krijgen bij hun gynaecoloog of de huwelijksadviesbureaus.364

360 Anna Kaminksy, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 173. 361 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 143. 362 Harsch, Revenge of the domestic, 144, 363 Ibidem 145. 364 Josie McLellan, Love in the time of communism, Intimacy and sexuality in the GDR (Cambridge 2011) 61. 85

Terwijl Oost-Duitsers lange tijd afhankelijk waren van ouderwetse, slechtwerkende, vormen van anticonceptie was de DDR wereldwijd de vijf-na grootste producent van de moderne methode: de op oestrogeen werkende anticonceptiepil. De DDR exporteerde zoveel van hun pillen dat maar drie procent van de vruchtbare vrouwen in de DDR er zelf gebruik van kon maken. Deze moderne pil, de Ovosiston werd aldaar alleen voorgeschreven als een zwangerschap de gezondheid van de vrouw in gevaar kon brengen.365 De SED wilde ondanks de komst van de pil de geboortecijfers zien stijgen. Met behulp van population policies probeerden zij dit te bewerkstelligen. Het tegengaan van kraamsterfte bleef hierom hoog op de agenda staan. In 1963 waren er 10.000 zorgcentra voor zwangere vrouwen en moeders met hun pasgeborenen. In 1967 gingen de maandelijkse kinderbijdragen omhoog, zestig mark voor het vierde kind en zeventig voor het vijfde of meer. In 1969 veranderde de kinderbijslag weer en kreeg een moeder maandelijks vijftig mark voor haar derde kind. De SED was niet alleen pronatalistisch maar ook overtuigd van het idee dat moderne instituten het best wisten hoe moeders en kinderen verzorgd konden worden. Kinderen werden in de DDR nu over het algemeen in klinieken geboren. In het beleid was een overgang te zien van een deels negatief natalisme dat contraceptie en geboortebeperking belemmerde naar een positief natalisme dat stimulansen inzette om geboortes aan te moedigen. Drie besluiten zijn tekenend voor deze ontwikkeling: de legalisering van abortus in het eerste trimester (1971) en een gratis anticonceptiepil voor vrouwen van zestien en ouder (1972) maakten een einde aan de negatieve maatregelen van ervoor. De invoer van het babyjaar van zwangerschapsverlof (1976) is een voorbeeld van een positieve stimulans.366 Vrouwen mochten volgens deze maatregel betaald een jaar vrij nemen na de geboorte van het tweede of daaropvolgende kind. Het was een duidelijk beleid om ouders met een kind te stimuleren een tweede kind te krijgen. De regeling was erg populair en de geboortecijfers stegen meteen. Hierdoor kwam het gemiddelde aantal kinderen per vrouw in Oost-Duitsland hoger te liggen dan in het westerse buurland.367 Een ontwikkeling waaruit volgens de staat bleek dat de DDR toch echt de betere van de twee Duitslanden was. Frau V. geeft in McLellan’s boek ook aan dat de staat opzettelijk mensen overhaalde om zoveel mogelijk kinderen te krijgen, en dat de

365 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 268. 366 Harsch, Revenge of the domestic, 264. 367 Josie McLellan, Love in the time of communism, Intimacy and sexuality in the GDR (Cambridge 2011) 65-66. 86

SED hierom “bepaalde dingen toestond” (wat de seksuele emancipatie betrof). Ook geloofde mevrouw V. dat het regime expres de stroom liet uitvallen om mensen aan te moedigen geslachtsgemeenschap te hebben.368 Historici beschouwen deze maatregelen als een teken van Honeckers nadruk op sociale hervorming in tegenstelling tot Ulbrichts speerpunt van economische rationalisering. Honecker was extravaganter, sociaal gematigd en prochoice waar Ulbricht zuinig, conservatief op het sociale vlak en anti-abortus was. Toch had Ulbricht al wel enige stappen gezet en is het volgens Harsch niet terecht om Honecker als een geheel nieuwe wind voor te stellen. Ulbricht was wel tegen anticonceptie en abortus, maar desondanks ontstond er in de late jaren zestig al een family- planning model van geboortebeperking.369 In 1972 vond de herziening van artikel elf van de Gesetz über den Mutter- und Kinderschutz und die Rechte der Frau uit 1950370 plaats en werd abortus, in de eerste twaalf weken, legaal. Ondanks de dalende geboortecijfers werd het wetsartikel verruimd. De staat begon eindelijk de medische risico’s van illegale abortussen in te zien.371 Ook hebben twee ontwikkelingen op het internationale vlak waarschijnlijk een rol gespeeld: het vrije reizen naar Polen (waar abortus legaal was), en de opkomst van de vrouwenbeweging in het Westen. De SED wilde de progressieve wereld doen geloven dat de DDR de vrouwvriendelijkste Duitse staat was.372 Hervorming inzake abortus was in de jaren dertig al een slagzin van de KPD, maar na de oorlog hoorden vrouwen hier niets over. Pas na de slechte verkiezingsuitslag van 1946 begon de partij zich weer in te zetten voor een herziening van de beruchte paragraaf 218 uit de Weimarperiode. Gelovige vrouwen waren hier uiteraard tegen, maar geen enkele prominente vrouw bleek voor gehele legalisering te zijn. Zelfs dr. Anne-Marie Durand-Wever, die eerder altijd voor een flinke versoepeling pleitte, bleek alleen voorstander van medisch noodzakelijke abortussen. Vrouwelijke artsen zagen liever dat moeders kinderen kregen na deze periode van massasterfte. Deze artsen waren echter ook voorstander van seksuele voorlichting en

368 Josie McLellan, Love in the time of communism, Intimacy and sexuality in the GDR (Cambridge 2011) 208. 369 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 264. 370 http://www.verfassungen.de/de/ddr/mutterkindgesetz50.htm 371 Harsch, Revenge of the domestic, 266. 372 Ibidem 273. 87 anticonceptie.373 In 1946 kwam er een tussenoplossing, een broodnodige omdat veel vrouwen verkracht waren in de oorlog: abortus was geoorloofd als er sprake was van sociale, medische of ethische redenen. Dat laatste betekende in het geval van verkrachting of een andere criminele behandeling. De communisten deden hiermee de stelling van de KPD ten tijde van de Weimar Republiek: “jouw lichaam behoort jou toe” niet geheel herleven.374 Maar ze konden de vele vrouwen die verkracht waren het recht op abortus niet ontzeggen. Al in 1950 werd de wet weer strenger. Vanaf dat moment was abortus alleen nog mogelijk als de gezondheid van de moeder gevaar liep of om eugenetische redenen. Vijftien jaar later, in 1965, werd de abortuswet weer versoepeld, er werden toen enkele “sociale” redenen in opgenomen waarmee een vrouw het recht op abortus verkreeg; als het om verkrachting of incest ging, als een vrouw al vijf kinderen had, of als ze boven de veertig of onder de zestien was. Vrouwen moesten hun zaak verdedigen bij een commissie die bestond uit drie artsen, een functionaris van het ministerie van gezondheid en een lid van de DFD. Dit hield vrouwen niet tegen, er werden meer aanvragen gedaan dan verwacht. De DFD gaf in 1967 aan dat het aantal sinds 1965 was verdubbeld.375 De herziening van 1972 was van groot belang voor vrouwen. Maar ook na deze drastische wijziging bleven er wel degelijk maatregelen bestaan waaruit het conservatisme van de SED nog af te lezen was. Alleen gehuwden konden een lening krijgen.376 Andere vormen van partnerschap en kinderloosheid werden vrouwen nog steeds niet in dank afgenomen. Een laatste vorm van bemoeienis met het lichaam is de nadruk op lichaamsbeweging. Dit ontbreekt bij veel auteurs. Naast de biopolitiek rondom de geboorte wilde de DDR dat haar burgers een gezond lichaam hadden. De DFD werkte samen met het Nationale Front om het sportieve leven bij vrouwen te bevorderen.377 Eind jaren vijftig werd de Volkssportbewegung ontwikkeld. In samenwerking met de Deutsche Sport und Turn Bund begon de DFD vrouwen te enthousiasmeren voor sport. Met de leus “Auch jede Frau an jedem Ort treibt einmal in der

373 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 40. 374 Harsch, Revenge of the domestic, 41. 375 Josie McLellan, Love in the time of communism, Intimacy and sexuality in the GDR (Cambridge 2011) 62. 376 DY31/1000 347-355. 377 DY31/1003 199. 88

Woche Sport” riep de bondsleiding in juli 1959 op tot de ontwikkeling van de massasport.378 In 1970 werd het lichaam hernieuwd een punt van aandacht. De sportieve ontwikkeling moest meer gestimuleerd worden in de woongebieden van steden en dorpen.379 In de Kleine Enzyklopädie- Die Frau, de DDR-encyclopedie uit 1961, is Frauensport een eigen lemma binnen het hoofdstuk over het vrouwelijk organisme. Ook is een groot deel van het hoofdstuk Bedeutende Frauen aan sportheldinnen, overwegend uit communistische landen, gewijd.380“Der Massensport der Frau ist von groβer Bedeutung für die Volksgesundheit. Es ist daher sehr bedauerlich, daβ nach den Statistiken in Deutschland wesentlich weniger Frauen Sport treiben als Männer.”381 Uit dit citaat blijkt de roep om een gezond lichaam duidelijk. Vooral gymnastiek, zoals de ochtendgymnastiek op de radio, en tänzerische Übungen, zoals kunstschaatsen of rolschaatsen, zijn volgens deze bron zeer geschikt voor vrouwen. Zwemmen of een potje handbal was ook prima. Sporten als boksen en rugby werden toentertijd nog meer als een mannenzaak beschouwd.382 Enig gendervooroordeel speelde nog duidelijk een rol binnen het denken over sport en de seksen. Dit blijkt des te meer uit de opmerking van sport, naast de volksgezondheid, een zeer belangrijk middel is voor de schoonheidsverzorging. “Die Figur bleibt gestrafft und ausgeglichen.”383 Sport was daarnaast goed voor het verhogen van de arbeidskracht, Schaffensfreude, en prestatievermogen op het werk en binnen de familie. Een veelgehoorde kritiek was dat veel werk en huishouden al genoeg sport zou zijn. Het kritiekpunt dat er door de Doppelbelastung geen tijd meer overbleef voor sport is volgens de encyclopedie niet waar: Sport verkwikt en ontspant.384 Al met al is dit boek erg belerend van toon en duidelijk een onderdeel van de (her)opvoeding van vrouwen naar socialistisch ideaal.

378 DY31/1005 77-78. 379 DY31/1000 284. 380 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 778-779, 381 Uhlmann ed., Kleine Enzyklopädie, 45. 382 Ibidem 43-45. 383 Ibidem 47. 384 Ibidem 47. 89

Uiteindelijk hadden de DFD en DTSB rond 1980 gezamenlijk 4.500 sportvoorzieningen verwezenlijkt.385 Ook de kinderen dienden genoeg beweging te krijgen. Tijdens de zomer werden er door de DFD activiteiten georganiseerd voor de jeugd om al recreërend de gezondheid van scholieren en het aansterken van hun lichaam te waarborgen.386 De biopolitiek bevatte kortgezegd nog een extra dimensie. Het ging niet alleen om het krijgen van kinderen maar ook over het waarborgen van het gezonde lichaam.

Erziehung der Frau

Historica Dorothee Wierling noemt de DDR een educational state.387 Erziehung is het Duitse woord dat de DFD zelf veelvuldig bezigde om haar vrouwenonderwijs te beschrijven. Een woord dat naast opleiding ook de betekenissen vorming en opvoeding in zich draagt. Deze twee laatste betekenissen zijn naar mijn mening representatief voor de doelen van de vrouwenbond. Zij wilden niet alleen kennis overdragen, maar vrouwen vormen tot socialistische subjecten. Al bij de voorgangers van de DFD, de antifascistische vrouwenbewegingen, speelden scholingsactiviteiten een rol. Er werden al vanaf 1946 cursussen voor vrouwen georganiseerd.388 Uit een bron over het VI. Bondscongres van de DFD blijkt hoe de bond haar Erziehung van vrouwen vormgaf. Aan alle plaatselijke besturen en groepen, het lagere organisatorische niveau van de bond, werd opgedragen vrouwen te stimuleren om deel te nemen aan avondcursussen, praatgroepen, stoomcursussen en praktische leergangen.389 Als lid van de DFD was je volgens de statuten ook verplicht om maatschappelijk geëngageerd te zijn en je algemene ontwikkeling en politieke kennis te blijven vergroten.390 Andere instituten die volwasseneneducatie verzorgden werden door de DFD opgeroepen om zich specifiek om vrouwen te bekommeren. Deze onderwijsinstellingen werden door de massaorganisatie en wetenschappelijke genootschappen ondersteund.391 In het vrouwencommuniqué van 1962 werd het onderwijs voor vrouwen aan de kaak

385 DY31/1005 259. 386 DY31/1162 Rundschreiben nr. 7/ 1966 Berlin 7 juli an alle Bezirks- und Kreisvorstände des DFD – Ilse Thiele.1. 387 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 11. 388 DY31/1002. 83. 389 DY31/934 Beschluss über die Verbesserung der Schulungs und Bildungsarbeit im DFD. 76-79. 390 DY31/1001 Statut der DFD 99-105. 391 DY/31/1000 Auszug aus Verordnung über die BIldungseinrichtungen zur Erwachsenenqualifizierung vom 27.9.1962 (Gesetzblatt Teil II Nr. 77/62). 195. 90 gesteld. Er werd dat jaar een wet ingevoerd ter bevordering van vrouwen in het onderwijs. De Volksschulen dienden zoveel mogelijk vrouwen aan te trekken door leergangen te bieden die speciaal voor vrouwen waren. Ook moesten gevarieerde lestijden ervoor zorgen dat meer vrouwen onderwijs konden genieten. Zo konden huisvrouwen bijvoorbeeld naar middaglessen.392 Op de Volkshochschule in Weissensee te Berlijn werden er in 1962 dergelijke vrouwencursussen aangeboden, maar volgens de negende zitting van de Bundesvorstand van de DFD waren er nog vele scholen die geen werk maakten van de oproep om meer vrouwen in de schoolbanken te krijgen.393 DFD-voorzitster Ilse Thiele gaf tijdens een rede voor het Frauenkongress aan dat 48,5 procent van de studerenden aan de Volkshochschulen vrouw was. Zij vond vooral de leergangen die voor huisvrouwen bestonden belangrijk. Dit valt goed te verklaren aangezien huisvrouwen het moeilijkst te bereiken waren voor de DFD. Deze vrouwen begaven zich te weinig in de publieke ruimte en waren niet via hun werk te benaderen. Hierom was het vaak moeilijk huisvrouwen voor de vrouwenbond te winnen. Door de scholing werd deze groep ook in contact gebracht met het socialistisch gedachtegoed. Problematisch was wel dat in 1964 veel van deze vrouwenlessen alweer afgeschaft waren. Thiele riep de staat dan ook op om meer druk uit oefenen op de directeuren zodat deze avond- en middagklassen beschikbaar bleven.394 In de jaren zestig legden speciale verordeningen nieuwe stimuli voor vrouwenonderwijs vast. Vooral opleidingen voor technische beroepen werden bij deze groep sterk aangemoedigd. De oprichting van Frauensonderklassen moest het onderwijs voor vrouwen ook aantrekkelijker maken.395 In het Bildungswerk van de bond stonden de vrouwenacademies die zij hadden opgericht centraal. In 1967 werd de eerste vrouwenacademie in een samenwerking van Urania396, de DFD en de volkshogescholen opgericht.397 Alle Zirkel der lernende Frau werden zoveel mogelijk tot vrouwenacademie omgevormd.398 Deze vrouwenkringen bespraken voornamelijk politieke en ideologische vraagstukken. Het grondbeginsel van de academies was vergelijkbaar: het

392 DY31/1005 90. 117. 393 DY31/1000 Aus dem Bericht des Bundesvorstandes des DFD an den Frauenkongress der DDR s.29/30. 197. 394 DY31/1000 Aus dem Referat der Vorsitzenden des DFD, Ilse Thiele, an den Frauenkongress der DDR. S. 7/8. 199-200 395 DY31/1003 95. 396 Die Gesellschaft zur Verbreitung wissenschaftlicher Kenntnisse. Vereniging ten behoeve van de verlichting van de bevolking, vooral inzake natuurwetenschappelijke en technische ontwikkelingen. Zij produceerden tv- programma’s, radio-uitzendingen en hadden een eigen uitgeverij. 397 Karin Opelt, DDR-Erwachsenenbildung (Münster 2005) 70. 398 DY31/1005 163. 91 overbrengen van een basiskennis over het marxistisch-leninistisch wereldbeeld en een verduidelijking van de politiek van de SED.399 De vrouwenacademies moesten zorgen dat hun toehoorders het klassenstandpunt van de arbeidersklasse, haar politiek-ideologische model tot zich zouden nemen en zich dienovereenkomstig zouden gaan gedragen.400 Verder ging het over kunst en cultuur, gezondheid, gezonde voeding, en het moderne wonen. Vooral jonge vrouwen werden aangespoord om onderwijs te volgen aan de academies, en ook mannen waren welkom401 De DFD beschouwde deze academies als een succesvolle onderneming. Tijdens haar tiende bondscongres in 1975 werd vol trots gesproken over de meer dan 77.000 deelneemsters aan deze vorm van onderwijs.402

Politieke scholing

De voorlopers van de DFD, de antifascistische vrouwencomités, hielden zich al bezig met het ontwikkelen van een nieuw bewustzijn bij de Duitse vrouwen. Zo ontstond op 14 mei 1947 in Kreis Querfurt een antifascistische vrouwenschool. In Dresden bood het vrouwencomité lezingen aan. De inhoud van deze bijeenkomsten waren overwegend politiek van aard. Enkele titels van lezingen waren: Die Frau von gestern und heute-was erwartet die Frau vom neuen Staat und der neue Staat von der Frau. Das Arbeitsamt und der Arbeitseinsatz der Frau. Planwirtschaft und Preiswucher. Was Verstehen die antifascistische Parteien unter Demokratie. Frauenbewegungen in anderen Ländern enzovoorts. Het vrouwencomité van de centrale administratie voor Volksbildung gaf brochures uit over de ideologische en culturele werken van de AFA. De eerste brochure die in de zomer van 1946 verscheen, bevatte bijdragen van Martha Arendsee over sociale politiek en een tekst van (blütige) Hilde Benjamin: Die Frau im Rechtleben.403 De DDR wilde een nieuw leven voor haar burgers, bij dit nieuwe leven hoorde ook de ontwikkeling van vrouwen als dragers van de vooruitgang.404 In een reactie op de tweede partijconferentie van de SED gaf de DFD in 1952 aan dat zij zich sterk zou maken voor de ontwikkeling van een socialistisch bewustzijn bij alle vrouwen. De organisatie begon zich

399 DY31/1003 199. 400 DY31/1003 211. 401 DY31/985 41. 402 DY31/1003 253. 403 DY31/1004. 105. Blütige Hilde was rechter in veel van de show-processen van de jaren vijftig. Berucht omdat zij velen tot de doodstraf veroordeelde. 404 DY31/583 58.16. 92 voornamelijk te richten op vrouwen uit het “kleinburgerlijke segment”. Ook zij moesten vertrouwd raken met de plannen van de SED van de tweede partijdag en hun plek op het maatschappelijke toneel gaan innemen.405 De DFD zag met lede ogen aan dat nog steeds veel vrouwen hun politieke rol niet serieus namen. De DDR verwachtte van haar vrouwelijke burgers niet alleen arbeid en kinderen, maar ook politieke betrokkenheid door zich in te zetten voor bijvoorbeeld de DFD of de vakbonden. De Bundesvorstand van de DFD had een afdeling Scholing en Agitatie waar richtlijnen voor de cursussen voor vrouwen werden ontwikkeld. In 1957 waren er bijvoorbeeld werkcolleges over de thema’s: Erziehung zum sozialistischen Denken und Handeln en Proletarischer Internationalismus und Patriotismus.406 Na het verschijnen van het Kommuniqué van het Politburo ging de DFD in de vroege jaren zestig met hernieuwd enthousiasme aan de slag met de politieke vorming van vrouwen. Zij moesten zorgen dat vrouwen die nog niet bijdroegen aan het maatschappelijke leven gingen participeren. De politieke scholing werd nieuw leven in geblazen, de gesprekken die de bond organiseerde over de actualiteit dienden vanaf nu echt over politiek te gaan. De kringen van lerende vrouwen moesten systematisch de grondvraagstukken van het socialisme evenals de rol van de vrouw binnen dit systeem gaan bespreken.407 De lessen gingen in de jaren zestig over de volgende zaken: De economische en culturele politiek van de DDR, de geschiedenis van de Sovjet-Unie, de vroegste strijdsters voor gelijke rechten tussen man en vrouw.408 Vrouwen werden vertrouwd gemaakt met communistische klassiekers. Ter voorbereiding van de viering van de honderdste verjaardag van Lenin in 1969 werd er een cursus over de werken van Lenin gemaakt voor de academies.409 In hetzelfde jaar bestond August Bebels Die Frau und der Sozialismus 100 jaar. Het werd daarom opnieuw uitgegeven met een hartstochtelijke inleiding die de DDR bejubelde als de toekomst waar Bebel van gedroomd had.410 Een belangrijk doel van de politieke heropvoeding van vrouwen was dat vrouwen zichzelf als onmisbaar deel van de arbeidsbevolking gingen beschouwen. Op de conferentie voor

405 DY31/1004 249-250. 406 DY31/ 930 Leitfaden für ein Seminarplan zum thema… etc DFD-Bundesvorstand abt: Schülung und Agit. 11-17 407 DY31/1003. 30-32. 408 DY31/1005. 164. 409 DY31/1544. 89. 410 Allendorf, M. Blaschke, R. Fenske, I. Hering, B. e.a. 100 Jahre August Bebel “Die Frau und der Sozialismus”, die Frau in der DDR (Berlin 1978) 25. 93 werkende vrouwen van 1959 kwam dit stukje Erziehung ter sprake. De bond verklaarde dat te veel vrouwen in de DDR nog behept waren met een kleinburgerlijke moraal. Vrouwen vroegen zich bijvoorbeeld af waarom zij moesten blijven werken als hun echtgenoten weer genoeg verdienden en zij wilden zich niet verder kwalificeren. Te veel vrouwen zagen betaald werk nog als een noodzakelijk kwaad, als een doorgangsstation richting het huwelijk. Vrouwen stopten nog te vaak met werken als ze trouwden.411 De vrouwen van de DFD moesten in de gaten houden dat dit soort “vijandelijke provocaties” niet geuit werden in de Volkseigene Betriebe (VEB).412 Ook mannen hadden zich nog niet het juiste bewustzijn eigen gemaakt. Binnen de vakbonden werd er nog niet genoeg rekening gehouden met vrouwelijke arbeiders.413

Culturele scholing

Bij de Nieuwe Mens hoorde ook een nieuwe esthetiek. In de vroege jaren begonnen de democratische vrouwen al met hun culturele programma. De mensen in het Duitsland van na de oorlog hadden volgens hen baat bij waardevolle films, literatuur en muziek. De DFD zag het als haar opdracht om de zogenaamde “humanistische schatten”, met name werk van socialistische kunstenaars dat tijdens het fascisme verboden was geweest, terug te brengen naar het volk. Vooral de literatuur uit de Sovjet-Unie moest verspreid worden, zo zouden de burgers hun harten makkelijker openen voor de nieuwe boeren- en arbeidersstaat. Bronverzamelingen uit de vroege dagen van de internationale vrouwenbeweging werden ook ter inspiratie openbaar gemaakt. Op haar tweede bondscongres besloot de DFD dat vrouwen weer in aanraking moesten komen met “grote” boeken. Ten behoeve hiervan werden er reizende bibliotheken in het leven geroepen. Ook werden er leesavonden en tentoonstellingen georganiseerd. De Bundesvorstand van de DFD maakte deel uit van de culturele adviesraad van de SED, deze raad boog zich voornamelijk over de heruitgaven van literaire werken.414 Welke literaire werken vond de staat dan geschikt voor haar burgers? Waarmee kon de “Umerziehung im humanistische Sinne” slagen? 415 Bijvoorbeeld de boeken van schrijfster Anna

411 DY31/583. 86.46. 412 DY31/ 582 Konferenz der werktätige Frauen zur aktiven Mitarbeit bei der Durchführung des neuen Kurses 24 und 25 oktober 1953. 5.2 413 DY31/582 Berlin 25.10.1953 Diskussionsbeitrag der 1. Vorsitzenden des DFD Ilse Thiele auf der Konferenz der werktätigen Frauen.11. 414 DY31/1002 153-154. 415 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 725. 94

Seghers, voorzitster van het Deutsche Schriftsteller-Verbandes416, en Heinrich Mann. Maar ook Russische literatuur zoals Gorki’s Moeder en Ostrovsky’s Hoe het staal gehard werd. Contemporaine literatuur als de werken Meine Jugend van Hans Marchwitza of Nu rein Mensch door Werner Eggerath waren eveneens bij de reisbibliotheken verkrijgbaar, evenals voorbeeldige levens van vrouwen als Clara Zetkin, kunstenares Käthe Kollwitz, pacifiste Bertha von Suttner en de schrijfster Ricarda Huch.417 Film was een volgend middel voor de heropvoeding. Aan de hand van filmvertoningen probeerde de DFD politieke discussies onder haar leden op gang te brengen. Hiervoor gebruikten zij DEFA-films zoals Die Mörder sind unter uns en Rat der Götter over de betrokkenheid van IG Farben bij de Holocaust.418 Tijdens een toespraak bij een DFD-bijeenkomst ging schrijfster en journaliste Lilly Becher in op vrouwen die als voorbeeld konden dienen, maar ditmaal ging het om fictieve vrouwen, bij voorkeur uit het socialistisch realisme. Bijvoorbeeld Brechts Lied einer deutschen Mutter uit 1944 of de antifascistische vrouwen in Arnold Zweigs Das Beil von Wandsbeck. Dit waren romans die de nagedachtenis van gevallen heldinnen eerden en voorbeelden van het nieuwe socialistische vrouwtype toonden. Een ander belangrijk boek was Gorki’s Moeder, hierin wordt een geestelijke verandering zichtbaar die de Duitse vrouwen kracht kon schenken.419 Ook lichtere romans als Elfriede Brünings Regine Haberkorn, over de conflicten van de werkende vrouw, konden zeer nuttig zijn om vrouwen te helpen zich het socialistisch gedachtengoed eigen te maken.420 Literatuur bleef een belangrijke rol spelen binnen de culturele Erziehung van de vrouwenbond. In april 1973 vond een bijeenkomst van het secretariaat van het bestuur plaats met dertig auteurs. Het thema was “Frauenpersönlichkeiten in der sozialistischen Gegenwartsliteratur”.421 De liefde van de DFD voor socialistische literatuur kwam ook naar voren toen de beweging haar eigen literatuurprijs ging uitreiken. Deze werd onder anderen

416 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 721. Bond van schrijvers in de DDR. 417 Schrijfster Ricarda Huch nam zich na de Tweede Wereldoorlog voor te schrijven over het verzet in nazi- Duitsland. De communisten probeerden haar na de oorlog aan hun kant te krijgen, bijvoorbeeld door haar een eredoctoraat aan te bieden, maar zij vertrok in 1947 naar het Westen. 418 DY31/1004 173-174. 419 DY31/1530 Voordracht Lilly Becher Die Darstellung des neuen Lebens der Frauen der DDR in der Literatur und Kunst (1958?) 7-13. 420 DY31/1530. 21-22. 421 DY31/1007. 299. 95 gewonnen door Armin Müller (1980), Elfriede Brüning (1981) en Max Walter Schulz (1982).422 De bond vond zoals gezegd film een ander nuttig medium. Aan het eind van haar voordracht op de DFD-bijeenkomst riep Becher contemporaine filmmakers op om het socialistische moderne vrouwenideaal in hun films op te nemen. Er waren wel al films met een grote Erzieherische Wert zoals Dudows Unser täglich Brot en de door KuBa geschreven Schlösser und Katen, Vergesst mir meine Traudel nicht.423 Deze films gingen volgens Becher in op de hedendaagse vraagstukken waar vrouwen mee te kampen hadden.424 De socialistische kunst en cultuur moest te allen tijde beschermt worden:

“Das ZK der SED wandte sich entschieden gegen alle Versuche der Feinde des Sozialismus, die ihre Angriffe zunehmend auf der Kunst und Literatur richteten, Skeptizismus, Pessimusmus, Rowdytum und andere Tendenzen der reaktionären bürgerlichen Ideologie und Lebensweise in die DDR sowie in andere sozialistische Länder einzuschleusen.”425 Op de V. partijdag, op 10 tot 14 juli 1958, begon de SED naar eigen zeggen een socialistische revolutie op het gebied van cultuur. De Zentralkammer hield in 1960 een cultuurconferentie. Na deze oproep van de SED vergrootte de DFD haar focus op de culturele Bildung van haar leden.426 De leergang Kunst und Kultur und ein kulturelles Leben gehören zum Sozialismus vond zodoende eind jaren zestig bij veel vrouwen weerklank. De DFD had zich voorgenomen het hele leven van vrouwen met socialistische cultuur te doordringen.427 Het ging hierbij niet alleen om passief kunst bekijken, de DFD wilde ook actief socialistische kunst scheppen. Zij faciliteerde samenwerking tussen bekende kunstenaars en cultuurmakers, hierdoor ontstonden er al 28 werken in opdracht van de Bundesvorstand en Bezirksvorstände in verscheidene kunstvormen als literatuur, beeldende kunst en muziek.428 Ook leken werden opgeroepen zich kunstzinnig te uiten. Greif zum Feder Kumpel! was de oproep aan de arbeidersklasse om hun talenten te ontwikkelen. De DFD begon deze ontwikkeling mede mogelijk te maken: Er was een groep voor schrijvende vrouwen, een voor politiek-satirisch

422 DY31/1005. 261. 423 Beide geregisseerd door Kurt Maetzig. KuBa: Kurt Barthel. 424 DY31/1530. 29. 425 DY31/1005 11. Tagung ZK der SED (september 1965). 140. 426 DY31/1005 71-73. 427 DY31/1003 212. 428 DY31/1003 234. 96 cabaret, koren, volksdans, theater en nijverheid. Ook organiseerde de vrouwenbond haar eigen cultuurconferenties, zoals die in 1959 in Dresden.429

Het opvoeden van kinderen als publieke taak

“Die Erziehung der Kinder in der Familie ist nicht eine Privatangelegenheit der Eltern, sondern is eine gesellschaftliche Pflicht gegenüber dem Staat, Gesellschaft und den Kindern.”

Direct na de oorlog moest er veel veranderen in het onderwijs. De educatie van de kinderen was daarom een belangrijke taak van de antifascistische vrouwencomités. Er werd in 1946 een wet aangenomen voor de democratisering van het onderwijs. Deze wet behelsde als het ware een grote schoonmaakbeurt van het educatieve bestel. Leerkrachten die lid waren geweest van de nazipartij moesten het veld ruimen. Dit leidde tot een grote vraag naar nieuwe leerkrachten, er waren volgens de antifascistische vrouwencomités zo’n 25.000 nieuwe docenten nodig om de “democratische” opvoeding van de jeugd te waarborgen.430 Naast deze ideologische vernieuwingen richtte de DFD zich op de materiële tekorten bij de scholen en een eerlijke verdeling van schoolmaaltijden. Ook wilde zij een projectgroep voor opvoedingsvraagstukken die bij de scholen opkwamen.431 Tijdens haar tweede bondscongres in 1948 sprak de vrouwenbond over het organiseren van een conferentie met leraressen en pedagogische werkers. Ter voorbereiding op deze bijeenkomst werd er op 16 en 17 oktober 1948 een symposium over de ontwikkeling van het kind georganiseerd. De uiteindelijke conferentie vond onder de noemer Mutter, Kind und Lehrerin in Deutschland plaats op 2 en 3 april 1949. Hierbij hoorde de tentoonstelling Hans und Lotte sehen unser Land, waarin de

429 DY31/1005 74-75. 430 DY31/1002. 83-85. 431 DY31/1002. 146. 97 ontwikkeling van het schoolwezen en de positie van kinderen centraal stond.432 De secretaris van de DFD, Maria Rentmeister, sprak over de schoolhervorming als een ontwikkeling die moest leiden tot het ontstaan van een compleet nieuwe jeugd.433 Deze conferentie zorgde ervoor dat de DFD veel contact kreeg met leraressen. In de tweede helft van 1949 werden 1.342 leraressen en kinderopvangmedewerksters lid van de DFD.434 De DFD ontwikkelde vanaf 19494 samen met de Volkshochschule en de Lehrergewerkschaft de pedagogische propaganda. De DFD organiseerde bijvoorbeeld discussieavonden met leraressen.435 Ook ouders werden betrokken in het bijbrengen van het socialistische Bildungsideaal aan de kinderen. Onder de slogan “Kennst du dein Kind?” werden er voordrachten over opvoeding en sovjet-pedagogiek gegeven. Belangrijk waren de studiebijeenkomsten over Anton Makarenko’s pedagogiek, een invloedrijk educatie-theoreticus uit de SU. 436 Deze Elternseminare kenmerkten zich door discussies over de verhouding tussen de maatschappelijke- en familieopvoeding. Sinds september 1949 vonden deze ouderwerkgroepen plaats.437 Werkneemsters van de kinderopvang hadden de maatschappelijke verplichting de DFD bij te staan bij het organiseren van deze ouderstudiegroepen.438 Door het stijgende aantal werkende vrouwen kwam een belangrijk deel van de opvoeding bij instellingen als de buitenschoolse opvang en de jeugdbewegingen (de Junge Pioniere en de Freie Deutsche Jugend) te liggen. 439 Bij deze instellingen werd ook het gezonde lichaam gepropageerd. Fysieke oefening maakte een belangrijk deel uit van de Vorschulerziehung.440

432 DY31/1002. 147-148. 433 DY31/1004. 168. 434 DY31/1002. 151. 435 DY31/1004. 171. 436 DY31/1002 152. 437 DY31/1004 172. 438 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 131. 439 De Junge Pioniere/Ernst Thälmann, opgericht op 13 december 1948, voor zes tot veertien jaar oude kinderen. In de Gesetze der Jungen Pioniere wordt ook benadrukt dat zij hun lichaam schoon en gezond dienen te houden. Na het veertiende levensjaar werden kinderen lid van de FDJ waar jonge mensen praktisch het socialisme leerden op te bouwen, ook in letterlijke zin door deelname aan bouwprojecten. Kleine Enzyklopädie, 220-221. 440 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 131. 98

In de late jaren vijftig gaf Rudolf Neuberts Das neue Ehebuch de publieke cultuur in de DDR een maternalistische tendens. Moederlijke zorg genoot bij Neubert, houder van de leerstoel sociale hygiëne aan de Universiteit van Jena, meer aanzien dan de institutionele.441 Het belang van emotionele en cognitieve ontwikkeling en de rol van de familie in het vormen van een persoonlijkheid werden na deze publicatie belangrijke onderzoeksobjecten. 442 Toen het decennium verstreek werd de focus op Erziehung in de officiële cultuur sterker. In de real-existierende socialistische familie lag de verantwoordelijkheid voor de productie van kwaliteitskinderen bij de moeder.443 Omdat de school, de kinderopvang en het gezin invloed uitoefenden op de ontwikkeling van het kind was het van belang dat de ouders handelden naar het socialistisch ideaal. Dit was niet de meest makkelijke opgave voor de DFD. De tradities en conservatieve houding uit de kapitalistische tijden werkten volgens de bond nog door in het gezin. Ouders moesten aan het idee wennen dat vrouwen gingen werken en dat dit betekende dat zij een deel van de opvoeding uit handen moesten geven. Deze ontwikkeling met het daarmee gepaarde bewustzijn nestelde zich volgens de DFD maar langzaam. Door middel van discussies in de Frau von heute

441Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 297. 442 Harsch, Revenge of the domestic, 298. 443 Ibidem 299. 99 en tijdens ledenbijeenkomsten moest de DFD de nog immer aanwezige twijfels over de maatschappelijke opvoeding en verzorging van de kinderen door de staat zien weg te nemen. Voor de gelijke rechten van de vrouw was het loslaten van de opvoeding volgens de DFD onontbeerlijk. De burgerlijke theorieën over opvoeding waren nog te sterk bij ouders aanwezig. “Beharrlich erläuterte die demokratische Frauenorganisation den Müttern die Bedeutung der Kollektiverziehung für die Herausbildung sozialistischer Persönlichkeiten.”444

De opvoeding van het kind Zehn Geboten der sozialistischen Moral und Ethik (1958) tot socialistisch staatsburger ging 1. Du sollst Dich stets für die internationale Solidarität der volgens de encyclopedie over de Arbeiterklasse und aller Werktätigen sowie für die vrouw niet vanzelf. Zij moest unverbrüchliche Verbundenheit aller sozialistische Länder einsetzen. goed gepland en wetenschappelijk 2. Du sollst dein Vaterland lieben und stets bereit sein, Deine ganze onderbouwd zijn. Een combinatie Kraft und Fähigkeit für die Verteidigung der Arbeiter- und van het wetenschappelijk Bauernmacht einzusetzen. 3. Du sollst helfen, die Ausbeutung des Menschen durch den socialisme, marxistische ethiek en Menschen zu beseitigen. kennis over de wetmatigheden 4. Du sollst gute Taten für den Sozialismus vollbringen, denn der van de lichamelijke en psychische Sozialismus führt zu einem besseren Leben für alle Werktätigen. 5. Du sollst beim Aufbau des Sozialismus im Geiste der ontwikkeling van kinderen was gegenseitigen Hilfe und der Kameradschaftlichen nodig om de socialistische Zusammenarbeit handeln, das Kollektiv achten und seine Kritik ontwikkeling te doen slagen.445 In beherzigen. 6. Du sollst das Volkseigentum schützen und mehren de encyclopedie wordt ook 7. Du sollst stets nach Verbesserung Deiner Leistungen streben, ingegaan op de morele opvoeding. sparsam sein und die sozialistische Arbeitsdisziplin festigen. Op de V. partijdag van de SED 8. Du sollst Deine Kinder im Geiste des Friedens und des Sozialismus zu allseitig gebildeten, charakterfesten und körperlich waren tien geboden van de gestählten Menschen erziehen. socialistische moraal en ethiek 9. Du sollst sauber und anständig Leben und Deine Familie achten. vastgelegd. In deze geest moesten 10. Du sollst Solidarität mit den um ihre nationale Befreiung kämpfenden und den ihre nationale Unabhängigkeit verteidigden de kinderen opgevoed worden. Völkern üben. Een gedegen socialistische (Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine mens had altijd een nauwe Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 203.)

444 DY31/1002 246-247. 445 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 176. 100 verbondenheid met kunst en cultuur. Kinderen moesten veel in contact komen met cultuur, zowel met muziek, beeldende kunst als literatuur.446 Opvoeders moesten streng toezien op de kwaliteit van de lectuur die kinderen lazen. Net als bij volwassenen waren bepaalde boeken te prefereren boven anderen. Krimi’s, kitscherige liefdesverhalen of Westerse militaire verheerlijking waren uit den boze. Dergelijke negatieve literatuur was volgens de encyclopedie een belangrijk onderdeel van de psychologische oorlogsvoering in West-Duitsland om het volk af te stompen en dommer te maken. Zulke werken werden de DDR binnen gesluisd en hier moesten ouders voor oppassen. De uitgevers van de DDR, waaronder de Volkseigene Kinderbuchverlag, gaven correcte boeken uit.447 Correcte kunst moest ook een verantwoord beeld scheppen van de verhoudingen tussen man en vrouw, een belangrijk onderdeel van de sittliche Erziehung volgens de encyclopedie.

“Von der Kunst ist zu fordern, daβ sie saubere und dem sozialistischen Ideal entsprechende Vorbilder schafft, daβ also die Frau nicht als modisches Zierpüppchen, als sexuelles Lustobjekt oder als geistig minderwertiges Wesen dargestellt wird, wie das in der kapitalistischen Pseudokunst oft der Fall ist.”448 Interessant aan dit citaat is dat er stevige kritiek wordt geuit op enkele genderrepresentaties in het Westen. De DDR toonde haar vrouwen inderdaad anders in de publieke ruimte, bij voorkeur al werkend in een laboratorium of op een tractor. In welke mate hierdoor onderliggende gendervooroordelen daadwerkelijk veranderden is de vraag. Mary Fulbrook gaf, zoals in hoofdstuk twee te lezen is, al aan dat deze sociale tendensen moeilijker te doorbreken waren dan de DDR hoopte. Vanaf het midden van de jaren zestig begon de DFD Beratungsstellen op te richten bij verscheidene onderwijsinstellingen. Dit was een nieuwe manier om met de ouders in contact te blijven en persoonlijke gesprekken over de opvoeding van de kinderen te kunnen voeren.449 Deze centra bleven lange tijd een belangrijk onderwerp voor de vrouwenbond. Na de VIII. Partijdag van de SED in 1971 werden er ook in de Kreis-steden zulke consultatiebureaus opgericht. Deze waren niet meer alleen op ouders van schoolgaande kinderen gericht. Burgers konden er terecht met vragen over de rationele verdeling tussen werk en vrije tijd, de planning van het huishouden

446 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 200. 447 Irene Uhlmann ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau, 200. 448 Ibidem 204. 449 DY31/1003 96. 101 en de voorbereiding van jongens en meisjes op het huwelijk en familiestichting. De DFD wilde dat deze adviesbureaus vrouwen voor de beweging zouden aantrekken. Tijdens een bijeenkomst in maart 1973 concludeerde de DFD dat zij inderdaad een maatschappelijke behoefte hadden vervuld met deze centra.450 Ook hadden de Beratungszentren de vrouwenbond weer goed in de kijker gezet. Er werden weer meer vrouwen lid. In de eerste twee maanden van 1976 trokken zij zelfs 33.211 nieuwe leden aan.451 Elternbeiräte waren stuurgroepen die al eerder, in elk geval in 1961, bij de scholen hoorden. Hierin hadden ouders zitting, maar wel ouders met een lidmaatschap van de partij, massaorganisatie of Patenbetriebe.452 Verder namen de schooldirecteur, enkele leraren en leiders van de JP, zitting in deze adviesraden. Ieder jaar werden de leden “democratisch” gekozen door ouders en kinderen.453 Het nieuwe kaderplan voor pedagogische propaganda van september 1969, waaraan de DFD meewerkte, ging nog een stap verder. Naast hulpcentra zouden er nu ook huisbezoeken plaats gaan vinden om de pedagogische idealen over te brengen. De leer- en werkhouding van kinderen werd nog niet genoeg door de ouders vormgegeven.454 Het handelen van school, jeugdorganisatie en ouders moest zoveel mogelijk op een lijn komen om het gewenste effect te bereiken: De socialistische mens. Ouders moesten hun ervaringen met het opbouwen van het socialisme delen met hun kinderen. De DFD ondersteunde vooral jonge moeders met de taak om hun kinderen tot socialist op te voeden. De DFD geloofde dat de pedagogische propaganda nog beter zou aanslaan als zij door alle maatschappelijke krachten van het Nationale Front uitgedragen zou worden. Daarnaast moest de pedagogische propaganda niet alleen bij schoolgaande kinderen een rol spelen. Ook vanuit de crèches moesten deze ideeën verspreid worden bij jonge moeders, let wel: expliciet niet bij vaders. Al tijdens de kraamperiode speelde de socialistische opvoeding een rol.455 Het schooljaar 1956/57 betekende een nieuwe ontwikkeling binnen het onderwijs voor kinderen. De polytechnische school werd ontworpen om “die Erziehung der Jugend zu

450 DY31/1003 197. 451 DY31/1007 347. 452 “Patenbrigade, Patenbetrieb – Schulklassen und Kindergärten, aber auch Einheiten der NVA hatten in der Regel Patenschaftsverträge mit Betrieben oder deren Abteilungen (teilweise auch nach der Wende noch anzutreffen). Das Gegenstück hieß dann Patenklasse.” https://de.wikipedia.org/wiki/Patenbrigade 453 Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 219. 454 DY31/ 1162 68. 87. 455 DY31/1001 Empfehlungen des Präsidiums des Bundesvorstandes des DFD. Zur Weiterführung der pädagogische Propaganda. 92-92. 102 sozialistischen Menschen” te bevorderen. Kinderen moesten niet alleen in kennis en vaardigheden onderwezen worden, zij moesten bovenal ook leren om goede burgers voor de arbeiders- en boerenstaat te zijn. Het onderwijs op de polytechnische school stond dichter bij het leven en de productie. De kinderen moesten als ware patriotten, trouw aan de arbeidersklasse en regering, de scholen verlaten. Zij moesten arbeid als erezaak beschouwen, het socialistisch bezit vergroten en bereid zijn dit te verdedigen.456 Een volgend fragment uit het archief stelt dat de besluiten op de V. partijdag van de SED in 1958 de opdracht gaven tot oprichting van deze scholen. De ontwikkeling van dit tienklassige schoolsysteem moest in 1964 gereed zijn. De Volkskammer besloot op 25 februari 1965 tot een wet over een uniform socialistisch schoolsysteem. Deze wet ging ervan uit dat opvoeding en macht onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. De basis voor de uniformiteit van de scholen moest door alle medewerkers in het onderwijs verzekerd worden. In alle lagen van het onderwijs wilde de SED een eenduidig opvoedingsproces terugzien. Op het polytechnisch middelbaar onderwijs zouden socialistische persoonlijkheden geschapen worden die naast hun goede opleiding zich ook het juiste klassenstandpunt eigen hadden gemaakt. Met hun diploma op zak zouden deze jongeren bewuste bouwers van het socialisme worden in de geest van het “socialistische patriottisme” en “proletarisch internationalisme”.457 De staat beweerde dat op deze scholen de geest van het militarisme en imperialisme geheel was verdwenen.458 Dit was niet helemaal het geval. Kinderen in de DDR kregen zeker een sterke mate van militarisering mee. Niet alleen op school, maar ook de Junge Pioniere en de Freie Deutsche Jugend waren bewegingen met een

456 DY31/930 1-3. Afbeelding Irene Uhlmann, Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt ed., Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961) 215. 457 DY31/1003 94-95. 458 DY31/1290 pagina 33. 103 militair karakter. De SED had haar monopolie op de kinderopvang behouden om kinderen al vroeg het socialisme bij te brengen. In de nieuwe grondwet van 6 april 1968 werd een verordening opgenomen over de inrichting voor peuter -en kleuteronderwijs, buitenschoolse opvang en de kinderopvang.459 Hoe belangrijk de partij haar opvoedingsmonopolie vond werd duidelijk toen enkele ouders in de Husemannstrasse een Kinderladen begonnen. De initiatiefneemsters rondom Ulrike Poppe werden getreiterd, in 1983 werd de opvang verwoest en de inboedel in beslag genomen.460 De kinderopvang vanuit de staat werd in de jaren tachtig sterk bekritiseerd door oppositiebeweging Frauen für den Frieden en tal van ouders, juist vanwege de militaristische ondertoon. Al met al vond de SED haar ingrijpen op kinderopvang en scholen een succes. Op de XI. partijdag van de SED in mei 1976 werd vastgesteld dat er bij de jonge generatie haast geen verschillen meer waren tussen jongens en meisjes wat betreft de mogelijkheden tot volle ontplooiing van hun talenten. Meisjes en jongens waren op exact dezelfde manier op het volwassen leven voorbereid als zij van school kwamen.461 Dit was het moment dat het socialistisch subject daadwerkelijk vorm begon te krijgen, de vorm die de SED voor ogen had.

Conclusie

“Deutsche Frauen sollen lernen, dass Politik nichts Schlechtes, sondern ein Teil der Kultur ist.” Al bij de oprichting van de DFD was de politieke vorming van vrouwen een belangrijk speerpunt.462 Vanaf 1963 begon naar eigen zeggen het geestelijke en culturele leven van vrouwen een rol te spelen in het werk van de DFD.463 Waar het eerst nog ging om vrouwen aan het werk te krijgen, was er vanaf midden jaren zestig ook ruimte om zich aan de culturele Erziehung te wijden. In het geval van biopolitiek waren vrouwen enerzijds object en anderzijds uitvoerder. De Demokratische Frauenbund Deutschlands speelde hierin een belangrijke rol. De DFD nam naast het propageren van moederschap bijvoorbeeld ook zitting in de commissie die arbortusaanvragen regelde. Hierdoor was de taak van de DFD niet alleen stimulerend maar vertolkte de bond ook

459 DY31/1000 228. 460 Anna Kaminsky, Frauen in der DDR (Berlijn 2016) 107. 461 DY31/1007. 356 462 DY31/936. 463 DY31/1000. 277. 104 een directere rol die over de lichamen van vrouwen besloot. In het geval van biopolitiek was deze uitvoerende rol minder groot dan in het geval van de Erziehung, het ging voornamelijk om propaganda en het verzorgen van de positieve stimuli als kinderopvang om de moeders te enthousiasmeren voor hun biologische taak. Ook bij de Erziehung is deze dubbele lading te zien. Vrouwen werden heropgevoed en waren opvoeder. Vrouwen werden onderwezen tot socialistisch staatsburger en moesten ook hun kinderen met deze overtuiging grootbrengen. Hierdoor waren vrouwen zowel lijdend voorwerp als uitvoerende macht van de Erziehungspolitiek van de SED. Via de vrouwenbond bevonden veel vrouwen zich ook in de uitvoerende macht wat de volwasseneneducatie betrof. De opvoedende en educatieve vorming van de socialistische vrouw was een gegeven waar de DFD zelf actief aan bijdroeg. De DFD was hier duidelijk de link tussen burger en staat. Het overbrengen van gedachtengoed nam zij zeer serieus. Dit ging via verschillende routes. Naast avondcursussen voor vrouwen was de bond via de Beratungszentren te benaderen met allerhande vragen. Zowel de biopolitiek als de Erziehung waren gericht op de toekomst van de republiek. Met voldoende generaties arbeiders en een ideologisch geschoolde bevolking hoopte de DDR het nog jaren vol te houden. Toch ontstond er een confrontatie tussen ongeorganiseerde vrouwen, met hun eigen belangen, die zich wilden onttrekken aan de invloed die op hun levens werd uitgeoefend. Deze confrontatie is volgens Donna Harsch een van de aanjagers van de val van de DDR geweest.464

464 Donna Harsch, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008) 1. 105

Conclusie

Een onderzoeksvraag rondom het socialistisch subject lijkt te suggereren dat het subject een geschiedenis heeft, maar het betreft eigenlijk een geschiedenis van de verschillende manieren waarop die substantie, die Zelf-relatie die we subjectiviteit noemen, is gevormd en geconstrueerd door de politiek.465 Deze observatie van Andrea Rossi vat dit onderzoek mooi samen. Deze scriptie beschrijft twee van de manieren waarop het Zelf geconstrueerd werd bij vrouwen in de DDR. Enerzijds bleek biopolitiek, met haar relatie tot het lichaam een rol te spelen in het ontstaan van subjectiviteit. In hoofdstuk 1 staat beschreven hoe ideologie door middel van biopolitiek werd ingeprent in het leven. Het leven werd gemobiliseerd als een instrument voor het vormen van het zelf.466 Anderzijds stond scholing en (her)opvoeding centraal. De vrouwen in de DDR voelden de druk van deze factoren in hun dagelijks leven. Via de Demokratische Frauenbund Deutschlands hoopte de staat een zo groot mogelijk aantal vrouwen te bereiken en te winnen voor haar ideologische zaak. In vier hoofdstukken heb ik antwoord proberen te geven op de vraag: Hoe probeerde de SED haar ultieme socialistische vrouw te scheppen? De DFD bleek, een van, de uitvoerende machten te zijn van deze subjectvormende politiek. Het eerste hoofdstuk draait om biopolitiek. Het beschrijft verschillende invullingen van deze term. Het ontstaan van dit soort politiek wordt door verschillende denkers op verschillende momenten in de geschiedenis geplaatst, waarmee ook de precieze betekenis varieert. Het leek mij voor deze scriptie dan ook het beste om de term biopolitiek, in navolging van Foucault en Repo, een historische bepaaldheid toe te dichten. Het betreft geen a-historische macht, maar krijgt haar betekenis juist binnen een context. Deze observatie verklaart ook de discussie die rondom het woord is ontstaan. Verschillende denkers benadrukken verschillende verschijningsvormen en definiëren het woord hierdoor anders. Biopolitiek kan misschien wel het beste als een overkoepelende term opgevat worden om verscheidene vormen van politiek die zich bezighoudt met het lichaam, zowel van het volk als van het individu, te beschrijven. Het is een dynamisch begrip. Ik vond dit onderzoek naar de receptiegeschiedenis noodzakelijk omdat het een term is die in veel vakgebieden gebruikt wordt. Het leek mij zinvol om te onderzoeken of historici er iets mee konden. Door te kijken hoe biopolitiek eerder historisch ingezet werd, bleek

465 Andrea Rossi, The labour of subjectivity, Foucault on biopolitics, economy, critique (Londen 2015) 1. 466 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, Ideology and life in Sovjet Stalinism (Edinburgh 2016) 176. 106 het mogelijk ook bij de DDR een biopolitiek te reconstrueren. Het tweede hoofdstuk laat de interdisciplinariteit achter zich en richt zich op de bestaande historische debatten rondom het thema vrouwen in de DDR. De meer algemene debatten zijn in vier onderwerpen in te delen: De werkende vrouw, moederschap, de Doppelbelastung en de vraag in hoeverre de emancipatie in de DDR geslaagd te noemen was. Het emancipatievraagstuk kenmerkte zich vooral door het communistische idee dat als klassenstrijd was gestreden, de gelijkheid tussen man en vrouw automatisch zou intreden. Hierom was emancipatie geen concreet eigen probleem, en werd feminisme zelfs als een bourgeois fenomeen beschouwd. Rechtlijnige communisten geloofden zelfs dat het feminisme de klassenstrijd tegenwerkte. De werkende vrouw sloot aan bij de ideologie en hielp de SED het tekort aan arbeidskrachten op te lossen. De partij probeerde zoveel mogelijk vrouwen op de werkvloer te krijgen. De DFD zette zich sterk in voor dit streven naar tüchtige Frauen, hardwerkende “activistes”.467 Echter, weinig vrouwen kwamen op hoge posities terecht, dus echte gelijkheid op het werk was nog niet aan de orde. Ook zette een gelijke verdeling van het huishouden maar langzaam door.468 Het recht op werk was eigenlijk een verplichting. Er werd op niet-werkende vrouwen neergekeken, tenzij de vrouw in kwestie erg veel kinderen had. Deze nadruk op werk ging namelijk gepaard met een biopolitieke tendens die moederschap sterk propageerde. Doppelbelastung is de term die de zware combinatie van veel werken en een huishouden, bij voorkeur met kinderen, beschreef. Het socialiseren van huishoudelijke taken of de HAT moesten hier een oplossing bieden. Toch bleef de druk op vrouwen in de DDR erg hoog. Zo hoog, dat we ook wel van een driedubbele belasting kunnen spreken. Vrouwen moesten zich naast hun werk en kinderen namelijk ook nog inzetten op het sociaal-politieke vlak, bijvoorbeeld door lid te zijn van een massaorganisatie als de DFD. Ambivalentie is een woord waarmee de vrouwenpolitiek van de DDR goed te beschrijven is. Zo ook in de kwestie moederschap en gezin: scheiden werd makkelijker, maar een huwelijk was niet compleet zonder kinderen en jonge mensen kregen kredieten als zij trouwden. Telkens was er sprake van een combinatie van progressief en conventioneel denken bij de SED. Ook bij de toenemende sociale politiek onder Honecker is het belangrijk dat historici zich afvragen: was

467 DY31/1250, Neues Deutschland (1.6.1949) 27. 468 Eva Finzel, “Equality” for women, child rearing and the state in the former GDR’, Womens studies international forum 26 (2003) 47-56.

107 het een middel of het doel? Er wordt wel gezegd dat Honecker enkele maatregelen moest goedkeuren om het volk tevreden te houden. Op een meer gedetailleerd niveau wordt er in hoofdstuk 2 vervolgens een debat over socialistische vrouwenorganisaties onderzocht. Het debat tussen Funk en Ghodsee, waarin ook de Haan een rol speelt, is een belangrijk onderdeel van deze historiografie. Bij dit debat speelt de term agency een belangrijke rol. In deze scriptie zitten verschillende perspectieven uit het structure/agency debat verscholen. De DFD, of andere socialistische vrouwenorganisaties, hebben een precaire positie in dit geheel. Waar hoort zo’n DFD nu thuis? Is het een uitvoerder van structure? Of moeten we, bijvoorbeeld de leidinggevende vrouwen, wel degelijk agency toekennen omdat zij geloofden in het beleid dat zij uitvoerden? De vraag die hieruit volgt is vanuit welk perspectief agency wordt “gemeten”. Als de vrouwen uit het volk centraal staan ontstaat er een ander verhaal dan als we naar de leidsters van de democratische vrouwenbond kijken. Het eerste past bij de bottom-up geschiedenis die vandaag de dag veel auteurs over de DDR schrijven. Er wordt onderzocht welke invloed de bevolking kon uitoefenen, bijvoorbeeld door middel van Eingaben. Het lijkt alsof er nooit sprake was van alleen structure of alleen agency. De historische werkelijkheid schetst immer een genuanceerder beeld dat zich ergens tussen deze twee polen bevindt. We kunnen het structure-agencydebat misschien beter als een spectrum beschouwen, waarbij structure en autonomie de polen zijn, waartussen actoren zich bevinden.469 Ik zie dit spectrum ook terug in de historische werkelijkheid van de DDR, structuren speelden uiteraard een rol, en werden in dit geval fanatiek opgelegd. Maar agency was er dus ook. Het hangt uiteindelijk van de onderzoeksvraag en het perspectief af welke pool zich duidelijker afschildert in het historische verhaal. Een laatste interessant geluid in deze kwestie is het werk van Kotkin. Uit een onderzoek van de Amerikaanse historicus Stephen Kotkin bleek dat subjectivering onder het Stalinisme juist door pragmatisme en aanpassingsvermogen werkte en niet alleen een effect van de totalitaire overheersing was. Het Zelf ontstond door een engagement met het systeem waarin verzet even belangrijk was als gehoorzaamheid en internalisering.470 Dit idee over pragmatisme relativeert de tegenstelling tussen de factoren agency en structure ook.

469 Susanne Schotanus, Agency, a multidisciplinary conceptual analysis (publicatie verwacht 2018) 2. 470 Sergei Prozorov, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016) 174. 108

Hoe de structuren in elk geval de vrouwenbond doordrongen wordt in hoofdstuk 3 duidelijk. Uit de geschiedenis van de DFD blijkt duidelijk de toenemende invloed van de communistische ideologie op de vrouwen die na de oorlog iets wilden betekenen voor de wederopbouw. In eerste instantie was de DFD nog een overkoepelende organisatie voor vrouwen met verschillende overtuigingen, dit zou op papier ook zo blijven. De praktijk wees echter uit dat de bond steeds meer een verlengstuk van de staat werd. Dit wist het volk ook: dienstbar, folgsam, dumpf was richting het einde van de DDR de onofficiële invulling van de afkorting DFD. De internationale betrekkingen van de bond geven eveneens een duidelijke communistische tendens weer. De overkoepelende organisatie IDVF zat aan de linker kant van het politieke spectrum en verder waren de ogen van de DFD gericht op andere communistische landen, voornamelijk op de Sovjet-Unie. Hoofdstuk 4 gaat uiteindelijk in op de manieren waarop de vrouwenbond in samenwerking met de SED de vrouwelijke DDR-burgers probeerde te vormen. De werkende vrouw werd onderworpen aan een machtsstructuur zoals Foucault die in Discipline and Punish beschreef. Bij de werkende vrouw was er dus ook bemoeienis met het arbeidende lichaam, niet alleen met het potentieel barende lichaam. Deze focus op het moederschap was volgens Harsch een continuüm in de Duitse geschiedenis. Ook het uitoefenen van macht op moeders is iets dat in de geschiedenis al eerder een rol speelde, met het Lebensborn-programma van nazi-Duitsland als meest extreme verschijningsvorm. Het Mutti -ideaal werd in de DDR aangevuld met de werkende vrouw, maar bleef wel degelijk bestaan. De DFD oefende biopolitiek uit door middel van propaganda en “positieve” stimulansen zoals het oprichten van kinderopvang om het geboortecijfer te helpen stijgen. Ook de hulp die ouders geboden werd via de Beratungsstellen was het werk van de DFD. Hierom lijkt de uitvoerende biopolitiek van de bond meer een ondersteunend doel te hebben gehad. Maar, de huisbezoeken aan ouders waren bijvoorbeeld wel een pro-actievere manier van handelen. Het was echter toch meer de staat zelf die met haar population policies, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid tot Abkindern van leningen en andere financiële stimulansen, de geboorteaantallen hoopte te beïnvloeden. Aanvankelijk had een negatief beleid om meer kinderen geboren te laten worden de overhand: slechte tot geen anticonceptie en een verbod op abortus. Dit duurde tot ongeveer 1965 toen de pil op de markt kwam. Vanaf dat moment probeerde de staat door middel van meer positieve maatregelen, meer opvang, leningen, kinderbijslagen, het kinderaantal te

109 doen stijgen. Deze positieve maatregelen werden deels door de DFD voor haar rekening genomen. Sport is een onderwerp dat ik ook onder biopolitiek wil scharen. Het socialisme streefde ook naar een sterke en gezonde mens. Ook vrouwen werden aangemoedigd om te gaan sporten, hoewel niet elke sport voor vrouwen geschikt werd geacht. In de encyclopedie staan nog flink wat gendervooroordelen als er over sport geschreven wordt. De DFD begon in haar latere jaren ook sportvoorzieningen op te zetten in navolging van dit ideaal. Bij de auteurs die voor deze scriptie zijn geraadpleegd komt sport als biopolitiek weinig tot niet aan de orde. Ik geloof echter dat, in elk geval voor de DDR, sport zeker een thema in de politiek was. Deze bemoeienis met de gezondheid van de lichamen van de bevolking lijkt mij bij uitstek ook een vorm van biopoltiek. Wierling had het bij het juiste eind toen zij de DDR als educational state beschreef. Bij de Erziehung was de uitvoerende rol van de DFD sterker dan bij de biopolitiek. Onderwijs, politieke en culturele vorming speelden al tijdens de begindagen een belangrijke rol bij de bond. In eerste instantie lag de focus bij het opwekken van arbeidsethos en politieke scholing. Later kwam daar meer culturele en kunstzinnige vorming bij kijken. Via cursussen, praatgroepen en praktische leergangen kregen vrouwen in de DDR les van de democratische vrouwenbond. Ook zorgde de DFD dat het volwassenenonderwijs zijn best deed om zoveel mogelijk vrouwen te bereiken. Vanaf 1967 had de DFD haar eigen Frauenakademien waar de Nieuwe Vrouw kennis kon nemen van communistische klassiekers en socialistische esthetiek. Het scheppen van de Nieuwe Mens begon al op jonge leeftijd. Kinderen werden via de jeugdbewegingen tot socialisten in hart en nieren opgevoed. Het onderwijs was ook op socialistische leest geschoeid. De DFD zag erop toe dat ouders meewerkten aan deze socialistische opvoeding. Er werden cursussen gegeven en ouders met vragen konden op spreekuren met vragen terecht. Vrouwen in de DDR waren zowel lijdend voorwerp als uitvoerende macht van biopolitiek en Erziehung. Zij waren het onderwerp van de politieke maatregelen en propaganda, maar voerden deze ook uit. Dit gold niet alleen de DFD-vrouwen. Elke moeder diende bijvoorbeeld haar kinderen in de geest van de partij op te voeden. De kinderopvang, scholen en jeugdbewegingen hielpen hierbij een stevig handje mee. De omvang van dit onderzoek liet geen ruimte meer voor de reactie van vrouwen op het handelen van de DFD. Er wordt aangegeven dat de populariteit van de democratische

110 vrouwenbond in de latere jaren van de DDR niet bijzonder groot was, maar dit kan op eerdere momenten anders zijn geweest. Hoe vrouwen in de DDR over de DFD dachten zou een zeer interessant vervolgonderzoek zijn. Daarnaast was er relatief weinig ruimte voor de internationale contacten en betrekkingen, hier valt mijns inziens ook nog een hoop te halen. Al met al geloof ik dat de DFD een meer prominente plek verdient in de historiografie over vrouwen in de DDR dan ze nu heeft. Ik hoop dat deze scriptie daartoe een eerste aanzet kan zijn.

111

Literatuurlijst Bouvier, Beatrix, Die DDR-ein Sozialstaat? Sozialpolitik in der Ära Honecker (Bonn 2002). Campbell, Timothy, Sitze, Adam, Biopolitics, a reader (Duke University Press, Durham, 2013). Campbell, Timothy, ‘Bíos, Immunity, Life: The thought of Roberto Esposito’ taken from the introduction to Bios, Biopolitics and Philosophy by Roberto Esposito (Minneapolis 2007). Dölling, Irene, ‘Gespaltenes Bewusstsein, Frauen und Männerbilder in der DDR’, in Helwig, Nickel ed. Frauen in Deutschland (Berlijn 1993). Einhorn, Barbara, ‘Socialist emancipation: the women’s movement in the German Democratic Republic’, East Central Europe 14-15 (1987-1988) 211-248. Esposito, Roberto, Bios: Biopolitics and philosophy (Minnesota University press 2008). Finzel, Eva, “Equality” for women, child rearing and the state in the former GDR’, Womens studies international forum 26 (2003) 47-56. Foucault, Michel, Discipline and Punish, the birth of the prison (Vintage Books, New York 1995). Foucault, Michel, The history of sexualitiy:1, the will to knowledge (Penguin Books 1998). Foucault, Michel, "Society must be defended": lectures at the Collège de France, 1975-76 (2004). Foucault, Michel, The birth of biopolitics (Palgrave MacMillan 2010). Foth, Thomas, ‘Understanding ‘caring’ through biopolitics; the case of nurses under the Nazi regime’, Nursing philosophy 14 (2013) 284-291. Freedman, Paul, ‘Luxury dining in the later years of the German Democratic Republic’ in Fulbrook, Mary, Port, Andrew I., ed. Becoming East German, Socialist structures and sensibilities after Hitler (Berghahn Books, New York, Oxford 2013) 179-198. Fulbrook, Mary, Anatomy of a dictatorship, inside the GDR 1949-1989 (Oxford 1997).

Fulbrook, Mary, The people’s state. East German society from Hitler to Honecker (Yale 2005). Funk, Nanette, ‘A very tangled knot: Official state socialist women’s organizations, women’s agency and feminism in Eastern European state socialism’, European journal of women’s studies 21 (2014) 344-360. Funk, Nanette ‘(K)not so: a response to Kristen Ghodsee’, European journal of women’s studies 22:3 (2015). Gast, Gabriele, Die politische Rolle der Frau in der DDR (Düsseldorf 1973). Ghodsee, Kristen, ‘Untangling the knot: A response to Nanette Funk’, European journal of women’s studies 22(2) (2015) 248-252.

112

Giddens, Anthony, Modernity and self-identity: Self and society in the late modern age (Cambridge 1991). de Haan, Fransisca, ‘Continuing Cold War Paradigms in western historiography of transnational women’s organisations: the case of the Women’s International Democratic Federation (WIDF)’, Women’s history review 19:4 (September 2010) 547-573. de Haan, Fransisca, ‘The Women’s International Democratic Federation (WIDF): History, main agenda, and contributions 1945-1991’ in Dublin, Thomas, Kish Sklar, Kathryn ed. Women and social movements, international 1840 to present (2015) geraadpleegd op 9-10-2017: http://archive.li/jpw5T#selection-343.479-343.505 Handro, Saskia, Alltaggeschichte, Alltag Arbeit, Politik und Kultur in SBZ und DDR (Schwalbach 2004). Harsch, Donna, ‘Squaring the circle: the dilemmas and evolution of women’s policy’, in Major en Osmond ed, The workers’and peasants’ state: Communism and society under Ulbricht (Manchester 2002). Harsch, Donna, Revenge of the domestic, women, the family, and communism in the German Democratic Republic (Princeton 2008).

Helwig, Gisela, Nickel, Hildegard Maria ed. Frauen in Deutschland 1945-1992 (Berlijn 1993).

Herzog, Dagmar, ‘East Germany’s sexual evolution’, in Pence, Katherine, Betts, Paul ed., Socialist modern, East German everyday culture and politics (Michigan 2008) 71-95.

Hoffmann, David L., Timm, Annette F., ‘Utopian biopolitics: reproductive policies, gender roles, and sexuality in Nazi Germany and the Soviet Union’, in Geyer, Michael, Fitzpatrick, Sheila ed. Beyond Totalitarianism, Stalinism and Nazism compared (Cambridge University Press, 2009) 87-132. Kaminsky, Anna, Frauen in der DDR (Christoph Links Verlag, Berlijn 2016). Koelges, Barbara, Der Demokratische Frauenbund. Von der DDR -Massenorganisation zum modernen politischen Frauenverband (Wiesbaden 2001). Klein, Thomas, SEW- Die Westberliner Einheitssozialisten (Berlijn 2011). Kranz, Suzanne, ‘Women’s role in the German Democratic Republic and the state’s policy towards women’, Journal of international women’s studies 7 (2005) 69-80. Lebovic, Nitzan, The philosophy of life and death, Ludwig Klages and the rise of nazi biopolitics (Palgrave McMillan US 2013). Lemke, Thomas, Biopolitics, an advanced introduction (New York, Londen 2011). Mählert, Ulrich, Kleine Geschichte der DDR (München 1998).

113

Mansfield, Nick, Subjectivity, theories of the self from Freud to Haraway (New York 2000). McDougall, Alan, ‘Football and subjectivities in GDR history’, in Fulbrook, Mary, Port, Andrew I., ed. Becoming East German, Socialist structures and sensibilities after Hitler (Berghahn Books, New York, Oxford 2013) 257-276. McLellan, Josie, Love in the time of communism, Intimacy and sexuality in the GDR (Cambridge 2011). Melching, Willem, Van het socialisme, die dingen die voorbijgaan. Een geschiedenis van de DDR (Amsterdam 2004). Miller, Ruth A. ‘Biopolitics’ in Lisa Disch, Mary Hawkesworth ed. The Oxford handbook of feminist theory (2016). Oosterling, Henk, De opstand van het lichaam, over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille (Amsterdam 1989) Geraadpleegd op 8-10-2017: https://www.henkoosterling.nl/opstand.html Opelt, Karin, DDR-Erwachsenenbildung (Münster 2005). Prozorov, Sergei, The biopolitics of Stalinism, ideology and life in soviet realism (Edinburgh 2016). Repo, Jemima, The biopolitics of gender (Oxford University Press 2016). Rossi, Andrea, The labour of subjectivity, Foucault on biopolitics, economy, critique (Londen 2015). Schotanus, Susanne, Agency, a multidisciplinary conceptual analysis (publicatie verwacht 2018). Schlosser, Markus, Agency (2015). Geraadpleegd op 11-10-2017: https://plato.stanford.edu/entries/agency/ Sudau, Christel, Martin, Biddy, ‘Women in the GDR’, New German critique 13 (winter 1978) 69-81.

Zimmerman, Vera, ‘Rezenzion von: Carola Sachse: Der Hausarbeitstag’, Sehepunkte, Rezensionsjournal für die Geschichtswissenschaften 3:3 (2003) Geraadpleegd op 9-10-2017: http://www.sehepunkte.de/2003/03/1561.html

114

Bronnen: Bundesarchiv Berlin-Lichterfelde. Stiftung Archiv der Parteien und Massenorganisationen der DDR BArch/SAPMO: DY31/294 Frauenkonferenz aller Zonen Deutschlands in Bad Böll bei Göppingen vom 20. bis 23. Mai 1947. Enthält: Programm.- Tagungsberichte.- Resolutionen.- Zeitungsausschnitte (1947). DY31/582 Konferenz der werktätigen Frauen zur aktiven Mitarbeit bei der Durchführung des Neuen Kurses am 24. Und 25. Okt. 1953 im Ministerium der Finanzen der DDR Berlin, veranstaltet vom ZK der SED. Enthält: Einladung.- Diskussionsbeitrag und Mitschriften der Vorsitzenden Ilse Thiele (1953). DY31/583 Deutsche Frauenkonferenz am 20. Mai 1953 im Ministerium der Finanzen der DDR Berlin. Enthält: Vorbereitung.- Stenografisches Protokoll.- Zeitungsausschnitte (1953). DY31/622 Propagandistische Groβveranstaltung am 11. Februar 1970 in Cottbus. Enthält nur: Referat der Vorsitzenden Ilse Thiele über “Lenin und der Kampf für die Befreiung der Frau” (1970). DY31/890 Internationaler Frauentag und 15. Jahrestag der Gründung des DFD am 7. März 1962. DY31/892 Internationaler Frauentag und 20. Jahrestag der Gründung des DFD am 7. März 1967. DY31/930 Schulung der Funktionärinnen des DFD. Enthält: Leitfäden für Seminare.- Studienanleitungen zur Auswertung des V. Parteitages der SED und zu anderen Themen (1956- 1959.) DY31/934 Vorschläge und Entwürfe für den Beschluss über die Verbesserung der propagandistischen Arbeit und Bildungstätigkeit des DFD. (1959). DY31/936 Weiterbildung von Funktionärinnen des DFD. Enthält: Aufzeichnungen der Vorsitzenden Ilse Thiel zu Eröffnungsreden und zu Referaten. (1957-1958). DY31/985 Bürgerliche und proletarische Frauenbewegung. Enthält: Abriss zur Geschichte.- Kurbiografien, darunter Käte Duncker, Käthe Kern, Elli Schmidt und Ilse Thiele. DY31/999 20 Jahre DFD-20 Jahre Kampf für Demokratie und Sozialismus. Enthält: Manuskripte 1.-3. Entwurf (1966) DY31/1000 Geschichte der DFD. Enthält: Chronologien über die Entwicklung des DFD.- Aufgabenstellungen des DFD (1965-1972) DY31/1001 Geschichte des DFD. Enthält: Abschriften von Dokumenten für das Buch (1949- 1973) DY 31/1002 Geschichte des DFD. -3 Entwurf. Bd 1: 1980. Enthält: 1.-3. Kapitel

115

DY31/1003 Geschichte des DFD. -3. Entwurf Bd 2: 1980. Enthält 4.-6. Kapitel DY31/1004 Geschichte des DFD.- 3. Überarbeiteter Entwurf. Bd 1: 1981. Enthält: 1.-3. Kapitel DY31/1005 Geschichte des DFD.- 3. Überarbeiteter Entwurf. Bd 2: 1981. Enthält: 4.-5. Kapitel DY31/1007 Zur Geschichte des DFD.- Überarbeiteter Entwurf Bd 2: 1984 Seiten 385-766 DY31/1075 Stellungnahmen des DFD zum Familiengesetzbuch der DDR und zu seinen Ausführungsbestimmungen. Enthält auch: Stellungnahmen zum Zivilgesetzbuch der DDR (1970) (1954-1989). DY31/1148 DFD-Bundesschule “Eugenie Cotton” in Potsdam-Cecilienhof. Bd 3: 1953-1955. Enthält: Manuskripte von Lektionen. DY31/1162 Sozialistische Familienerziehung. Enthält: Feriengestaltung.- Vorbereitung und Teilnahme an Elternbeiratswahlen.- Unterstützung kinderreicher Familien.- Berichte über die Arbeit der Kommission Sozialistische Familienerziehung (1966-1974, 1982). DY31/1290 Materialsammlung über die Förderung der Frauen in der DDR und über den Gesundheitsschutz von Frauen und Kindern (1952-1954). DY31/1530 Referat von Lilly Becher über “Die Darstellung des neuen Lebens der Frauen der DDR in Literatur und Kunst (um 1957). DY31/1544 Zeitungsausschnittsammlung zur Arbeit des DFD in den Bezirken der DDR: Bd 2: 1969-1971 DY31/1545 Zeitungsausschnittsammlung zur Arbeit des DFD in den Bezirken der DDR Bd3. 1971. Overigen Allendorf, M. Blaschke, R. Fenske, I. Hering, B. e.a. 100 Jahre August Bebel “Die Frau und der Sozialismus”, die Frau in der DDR (Berlin 1978). Maxie Wander, Guten Morgen, du Schöne (Berlin 1978). Pamflet (1985) FfF-DOK-VII (Robert Havemann Gesellschaft). http://www.inlichtingendiensten.nl/militair/isam1985-01.pdf hoofdstuk IV, pagina vier. Tien jaar IVDF, de Waarheid 10-12-1955 pagina 6. https://www.atria.nl/search/collection/per/show/600502 jaargang 1975-1990 Herausgegeber Irene Uhlmann, unter Mitarbeit von Lore Mallachow, Gudrun Petersein, Inge Brandt, Kleine Enzyklopädie- Die Frau (VEB Verlag Enzyklopädie Leipzig 1961).

116

Afbeeldingen Pagina 34: Traktoristin door Martin Schmidt, rond 1965. Verscheen in 1970 als titelfoto van het tijdschrift Lernen und Handeln. Gebruikt in de tentoonstelling Farbe für die Republik, Auftragsfotografie vom Leben in der DDR, Deutsches Historisches Museum, 21 maart 2014 tot 31 augustus 2014. https://www.dhm.de/ausstellungen/archiv/2014/farbe-fuer-die-republik.html Pagina 61: Gründungsveranstaltung am 7.– 9. März 1947 im Admiralspalast in Berlin. Deutsche Fotothek. Geraadpleegd op 14-10-2017: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Fotothek_df_pk_0000278_012_(cropped).jpg Pagina 66: Hausfrauenbrigade 1958-1960 DY31/1007. 00395/11. Pagina 70: Für Briefmarkenfreude, Zum 20. DFD-Jubiläum, DY31/892, pagina 249 Berliner Zeitung (5 maart 1967). Pagina 89: Frauensport Allendorf, M. Blaschke, R. Fenske, I. Hering, B. e.a. 100 Jahre August Bebel “Die Frau und der Sozialismus”, die Frau in der DDR (Berlin 1978) 47. Pagina 97: Hans und Lotte sehen unser Land PlakY 8/4 (PlakY 8: Plakatsammlung der Demokratischen Frauenbundes Deutschlands) Geraadpleegd op 14-10-2017: http://www.argus.bstu.bundesarchiv.de/plaky8/xml/inhalt/dao/k- PlakY_8_4.jpg?target=midosaFraContent&backlink=http://www.argus.bstu.bundesarchiv.de/pla ky8/index.htm-kid-ec36f657-4338-4ddc-be8c-6c21cfb19ed0&sign=PlakY%208/4 Pagina 99: Gefährdete Jugend, Glückliche Jugend Allendorf, M. Blaschke, R. Fenske, I. Hering, B. e.a. 100 Jahre August Bebel “Die Frau und der Sozialismus”, die Frau in der DDR (Berlin 1978) afbeeldingen tussen 192-193. Pagina 103: Schema der Erziehungs- und Bildungsorganisationen in der DDR (nach dem Schulgesetz vom 2.12.1959). Allendorf, M. Blaschke, R. Fenske, I. Hering, B. e.a. 100 Jahre August Bebel “Die Frau und der Sozialismus”, die Frau in der DDR (Berlin 1978) 215. Pagina 120: Der Organisationsaufbau des DFD (nach dem Statut von 1957) DY31/1006 paginanummer manuscript 00375/paginanummer archief 389.

117

Bijlage 1: Institutionele opbouw en regels DFD Aan de hand van de statuten van de DFD zijn haar doelen en opbouw goed te reconstrueren. Een van de hoofddoelen is het bijeenbrengen van vrouwen uit alle delen van de samenleving, een socialistisch gelijkheidsstreven. De DFD claimde dat verschillen in wereldbeeld en religie geen rol speelden binnen haar werk.471 Vanaf haar achttiende mocht een vrouw lid worden van de DFD. Lidmaatschap betekende deelname aan projecten van de organisatie. Officieel mochten leden zelf problemen en kwesties aandragen waar de DFD zich hard voor moest maken, het stond leden vrij hun mening te geven en voorstellen te doen. Er mocht kritiek geleverd worden op het doen en laten van functionarissen en andere leden. Een DFD-vrouw kon zich altijd direct tot de Bundesvorstand wenden en deelname verlangen in de besluitvorming. Ook konden leden volgens deze statuten verkozen worden om zitting te nemen in de Vorstände van de bond. In hoeverre de DFD echt democratisch werkte is maar de vraag. Volgens haar eigen statuten was dit natuurlijk wel het geval, maar een lidmaatschap van de SED kon hoogstwaarschijnlijk geen kwaad als je in de hogere rangen van de bond wilde doordringen. Een lid van de DFD had naast deze rechten ook verplichtingen. Zij diende altijd al haar krachten aan te wenden om mee te werken in de beweging en zich met vragen van het maatschappelijk leven bezighouden. Ten behoeve van de oplossing van vraagstukken uit het sociale leven moesten de vrouwen hun algemene ontwikkeling en politieke kennis te vergroten. DFD-vrouwen stonden te allen tijde klaar voor de socialistische staat en hielpen deze op te bouwen. Het winnen van zieltjes was ook een belangrijke onderneming: de leden dienden een vriendelijke verhouding met niet-leden te beginnen en door persoonlijke gesprekken hun vertrouwen in de DDR te versterken. Vrouwen met indrukwekkende verdiensten, lid of geen lid, konden op internationale vrouwendag een Ehrennadel uitgereikt krijgen. Als een lid zich echter niet gedraagt volgens de doelstellingen van de organisatie werd er ook actie ondernomen. De groep om het afvallige lid heen moest proberen haar weer in het gareel te krijgen. Uitsluiting vond alleen plaats bij een bewust schaden van de DDR en de DFD. In mei 1949 besloot de Bundesvorstand van de democratische vrouwenbond tot een

471 DY31/1001 Statut der DFD. 99-105. 118 reorganisatie. Er werd een Bundessekretariat en een Landessekretariat opgericht.472 De organisatieprincipes werden vastgelegd en Elli Schmidt werd de nieuwe voorzitster.473 De DFD was, zoals haar naam betaamd, democratisch opgebouwd, alle Vorstände werden democratisch verkozen en moesten regelmatig rekenschap afleggen aan de leden. De besluiten van de congressen en de Bundesvorstand waren bepalend voor de werkzaamheden en besluiten op lagere niveaus. De Bundesvorstand kwam in de regel vier keer per jaar samen. De leden van de Vorstände moesten zowel tijdens het werk als in hun persoonlijke leven een voorbeeld zijn om het vertrouwen van de hun leden te rechtvaardigen. De DFD was opgedeeld in: Gruppen, Ortsorganisationen, Kreisorganisationen, en Bezirksorganisationen. De grootste vergadering binnen de beweging was het Bundeskongress. Dit werd elke vier jaar door de Bundesvorstand bijeengeroepen. Tussendoor moesten er ook congressen plaatsvinden, hiervoor kon de Bundesvorstand of een derde van de leden altijd een buitengewoon Bundeskongress aanvragen. Het presidium leidde de DFD tussen de bijeenkomsten van de Bundesvorstand. Het secretariaat was het operatieve orgaan van de Bundesvorstand en werd door de voorzitster geleid.474 De gekozen organen waren: de Bundesvorstand, met haar 135 leden, het Präsidium van 35 leden, waaronder een voorzitter en zes vice-voorzitters van verschillende partijen. Een van de LDPD, een van het CDU, een van de NDFD, SED en DBD. Dit presidium was onderverdeeld in vijf commissies: Sozialistische Familienerziehung, Kultur, Frau und Staat, Internationale Arbeit en Arbeit auf dem Lande. Het secretariaat bestond uit een voorzitter, een vier secretarissen. Het presidium kwam maandelijks bijeen, en het secretariaat wekelijks.475 Er waren vijftien Bezirke, deelgebieden, in de DDR, deze hadden allen een eigen Bezirksvorstand van ongeveer 40 tot 50 leden. De dagelijkse leiding per deelgebied bestond uit tien tot vijftien leden. Een niveau lager waren de Kreisvorstände, er waren 215 Kreise. Ledenaantallen van deze vergaderingen liepen uiteen van tien tot dertig personen. Er waren daarnaast 25 Stadtbezirkvorstände, 492 Ortsvorstände en het laagste niveau van de

472 DY31/999. 31-32.34 473 DY31/1002. 163. 474 DY31/1001 Statut der DFD. 99-105: 475 DY/1000. 332- 336. 119

Gruppenvorstand.476 De DFD was niet de enige organisatie voor vrouwen in de DDR. Er waren vrouwencommissies bij het Politburo van de ZK. Dit waren echter geen besluitvormende commissies, hun functie was raadgevend. Daarnaast waren er dergelijke commissies bij de FDGB- Bundesvorstand. Ook op de lagere niveaus (Bezirk en Kreis) van de vakbond waren er vrouwenbijeenkomsten. Bij de Rat für landwirtschaftliche Produktion und Nahrungsgüterwirtschaft was een vrouwencommissie. Er waren Frauenauschüsse in de VEB’s, de Volkseigene Betriebe en de LPG’s, Landwirtschaftliche Produktionsgenossenschaft. Al deze groepen hielden zich bezig met de problemen van de werkende vrouw, de medezeggenschap van vrouwen, kwalificeren en vrouwen op leidende functies krijgen.477

476 DY31/1000 Kurzinformation über den DFD. Material über den Organisationsaufbau zur Verwendung für internationale Arbeit. 31.7.72. 332. 477 DY31/1000. 337. 120

Bijlage 2: Afkortingen

AFA: Antifaschistische Frauenausschüsse

BFA: Betriebsfrauenausschüsse

BGL: Betriebsgewerkschaftsleitung

BPO: Betriebsparteiorganisation

BRD: Bundesrepublik Deutschland

CAW: Congress of American Women

CDU: Christlich Demokratische Union

DDR: Deutsche Demokratische Republik

DFD: Demokratische Frauenbund Deutschlands

FDGB: Freie Deutsche Gewerkschaftsbund

HAT: Hausarbeitstag

HUAC: House Unamerican Activities Committee

IDVF: Internationale Democratische Vrouwenfederatie. IDFF: Internationale Demokratische Frauenföderation. WIDF: Women’s International Democratic Federation

KPD: Kommunistische Partei Deutschlands

LDPD: Liberal Demokratische Partei Deutschlands

NSDAP: Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei

SBZ: Sowjetische Besatzungszone

SED: Sozialistische Einheitspartei Deutschlands

SMAD: Sowjetische Militäradministration in Deutschland

SPD: Sozialdemokratische Partei Deutschlands

SU: Sovjet-Unie

121

VEB: Volkseigener Betrieb

ZK: Zentralkammer (der SED)

122