PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Turkenvespers Louis Ferron bron Louis Ferron, Turkenvespers. De Bezige Bij, Amsterdam 1977 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/ferr003turk01_01/colofon.php © 2018 dbnl / erven Louis Ferron 4 Voor Agaath Louis Ferron, Turkenvespers 5 ‘The past makes noble fuel. Would you like a cup of tea?’ Vladimir Nabokov, The real life of Sebastian Knight Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis. J.W. von Goethe, Faust II Ich weiss ein Land, das lag so unbeweglich, Es regte kaum die Glieder wie ein Wurm, In Ringen schob sich's nach der Nahrung Täglich, Die Zeit war nur im Glockenschlag vom Turm; Das Unheil aber naht, so muss ich meinen, Der Einsturz folgt, wenn erst kein Widerstand, Die Tollheit hör ich lachen, ich muss weinen, Denn ach, es gilt mein eignes Vaterland. Franz Grillparzer, uit Vorzeichen Louis Ferron, Turkenvespers 7 Deel I Kaspar Louis Ferron, Turkenvespers 9 1 Paraplu's Die dag bleef ik langer dan gewoonlijk op het toilet. Juffrouw Kamenow, mijn hospita, had een kop uit de krant geknipt en deze op de deur geplakt. Hoofdstedelingen trekken massaal westwaarts. Ze wilde me natuurlijk weg hebben. En ik wist heus wel waarom. Dat had met de Turken niets te maken. Niets had bij juffrouw Kamenow ooit met iets te maken. Maar bij mij had alles met alles te maken en daarom bleef ik nog eens extra lang zitten en imiteerde het geluid van winden, dat gaf zo'n aangename kriebeling aan de lippen. Het verbaasde me niets toen ik haar, na het toilet verlaten te hebben, op de overloop tegen het lijf liep. Ze had me afgeluisterd, ik wist het zeker. ‘Goedemorgen, juffrouw Kamenow,’ zei ik zo achteloos mogelijk. En zij, eveneens zo achteloos mogelijk, ‘Goedemorgen, mijnheer Hauser. Met uw gezondheid alles in orde?’ ‘Zie ik er zo slecht uit, juffrouw Kamenow?’ ‘Om u de waarheid te vertellen, mijnheer Hauser, ja. U maakt zich te druk als u het mij vraagt.’ Ze wees op de koffer die ik in verband met mijn werkzaamheden altijd met me meezeul. ‘Altijd maar op pad en nooit een moment rust. Wat u nodig hebt is een beetje ontspanning. Gaat u toch eens naar de opera.’ ‘Ik houd niet van opera, juffrouw Kamenow.’ ‘U houdt niet van opera? Maar mijnheer Hauser...’ Ze frommelde aan haar keurslijfje alsof ze een briefje, of wie Louis Ferron, Turkenvespers 10 weet een bankbiljet van tussen haar borsten tevoorschijn wilde toveren. Toen begon haar gezicht te stralen. ‘Misschien houdt u niet van opera, dat is heel goed mogelijk, men kan nu eenmaal niet overal van houden. Maar het panorama van Stuck, mijnheer Hauser.’ Ik begreep waar ze op doelde. Om haar te laten merken dat me dat geen fluit interesseerde beklopte ik mijn koffer. ‘U weet net zo goed als ik, juffrouw Kamenow, dat ik in het panorama niet veel te zoeken heb.’ Ze trok haar neus op. Daar was haar eigenlijk het hele gesprek om begonnen, om haar neus tegen mij te kunnen optrekken. ‘U bent een afschuwelijk mens, mijnheer Hauser,’ zei ze afgemeten, ‘en wat erger is, u bent vermoedelijk ook een slecht mens.’ Ze sloeg haar handen voor de mond. ‘O, wat moet u een slecht mens zijn.’ ‘U heeft toch niet per ongeluk in mijn koffer gekeken, juffrouw Kamenow?’ Ze snoof verachtelijk, veegde haar handen aan haar heupen af, keerde me, zonder verder nog iets te zeggen de rug toe en verdween in haar woonkamer. Om er dát te doen wat ik haar al zo vaak had zien doen: kaarsen ontsteken voor het heer van heiligenbeelden waar ze haar leven aan gewijd had. De straat was verlaten, zoals te verwachten viel. In de verte klonk het gerommel van kanongebulder. Nooit eens rust. Altijd maar commotie en verwarring. Ik vroeg me wel eens af of dat geen nadelige invloed had op mijn handel en of het niet verstandig was op iets anders over te stappen. Maar op wat? Dat was nu juist de kwestie. Muizen maken van deeg, mondorgel spelen, dat waren zaken waar ik aardig in thuis was, maar ook daar is in woelige tijden weinig vraag naar. Misschien dat ik het erbij zou moeten doen. Wie in het één niet geïnteresseerd was had wellicht oog of Louis Ferron, Turkenvespers 11 oor voor het andere. Maar wat me bovenal bezighield: hoe zou ik juffrouw Kamenow er toe kunnen bewegen de krantekop van het toilet te halen? Tien uur. Te vroeg nog voor mijn waar. Lusteloos liep ik over de Heldenplatz. De paardevijgen, geurige getuigen van de aanhankelijkheidsparade van de vorige avond, waren nog niet weggeveegd. De straatvegers waren natuurlijk opgeroepen voor de militaire dienst. Zo ziet men maar waar oorlog toe leidt. Even bekroop me de behoefte de geur van de vijgen te determineren, maar ook daarvoor was het nog te vroeg. Zou de keizer al op zijn? Ik keek schuin omhoog naar het derde venster van links op de eerste etage van het keizerlijk paleis waar, naar de geruchten gingen, de keizer zijn slaapvertrek had. Het raam werd geopend. Ik zette mijn koffer neer en begon uitbundig te zwaaien. Het kamermeisje boog zich over de vensterbank en stortte de inhoud van een nachtspiegel op straat. De dampende straal miste me op een haar na. Misschien is het beter om je vuisten te schudden dan voorbarig te zwaaien. Ja, dacht ik, mijn weg vervolgend, het is beslist beter om je vuisten te schudden. Al hangt het er natuurlijk wel vanaf wie je tegenover je hebt. Dat zijn dingen die het overwegen waard zijn en van een veel zinvoller orde dan die waar juffrouw Kamenow zich mee bezighoudt. Het zijn in zekere zin dingen van landsbelang, al valt het moeilijk uit te leggen hoe dat in elkaar zit. Misschien was het verstandiger mijn hoofd maar bij mijn werk te houden. O, treurige tijden van dienstbodes, kameniers en linnen-meisjes. Wie in mijn positie verkeert weet hoe hij ze haten moet. Nachtspiegels zijn nog niet eens de ergste dingen die je van die kant te wachten staan. Vaker nog zijn het dingen daar ver voorbij. Stijf samengeknepen lippen, vreemd op- Louis Ferron, Turkenvespers 12 getrokken oogleden, koele, taxerende blikken, niets blijft een mens in mijn beroep bespaard. Die morgen, met de oorlogsdreiging zo nabij, ging het alweer niet anders dan anders. Steeds weer wordt bevestigd wat ik in mijn meest vertwijfelde momenten voor zeker aanneem: het personeel is nog verdorvener dan zijn meesters en het bezit daarenboven niet het vermogen zijn aangeboren slechtheid tenminste in zoiets als goede manieren te verpakken. De namen en adressen van de cliënten die ik met een huisbezoek vereerde, haalde ik uit het Maandblad voor de Gegoede Standen, de Cultuurschouw. Daarin stonden niet alleen de namen en adressen vermeld van iedere stadgenoot die een onderscheiding had ontvangen, dan wel een bedrag aan de liefdadigheid had geschonken, maar ook van de tallozen die week in week uit de balls en party's organiseerden die onze stad haar faam hebben verleend; een en ander verlucht met staalgravures naar gefotografeerde portretten. Dat laatste had als voordeel dat men mij niet kon afschepen met de eerste de beste dienstmeid of gouverneur die zich voor mevrouw of mijnheer uitgaf. Ik had de portretten van mijn toekomstige cliënten zorgvuldig uitgeknipt en droeg ze bij mijn af te leggen bezoeken op zak. Later belandden ze in mijn portrettenalbum, dat op die manier kon uitgroeien tot een uiterst nuttig document voor het geval de autoriteiten het ooit eens in hun hoofd mochten halen mijn ventvergunning in te trekken. Men moet zich zekerheden scheppen in deze wereld. Vóór me de rococogevel van het paleis van de familie Herzmanowsky-Orlando, een geslacht zo oud als de wereld en even zo verdorven. De jongste zoon schreef onbegrijpelijke toneelstukken waaruit in ieder geval zoveel duidelijk werd dat hij onze goede stad, haar ambtenaren en burgers een boos hart toedroeg. In de Cultuurschouw had men ter gelegenheid van zijn laatste, schandaalverwekkende stuk Louis Ferron, Turkenvespers 13 dan ook niet zijn afzichtelijke tronie afgedrukt, maar het portret van zijn diepbedroefde vader die in het onderschrift bij de gravure klaaglijk vaststelde dat hij toch ook nog andere zonen had, onder wie één kk gardeluitenant en één kk gezant bij de Heilige Stoel. Er zijn dingen die wel eens gezegd mogen worden. Ik belde aan. Een bleek dienstmeisje, ongetwijfeld uit de omgeving van Kärnten afkomstig - waar de lucht zo goed heet te zijn, maar voor wie, vraag ik me altijd weer af - nam me van top tot teen op en stond juist op het punt me naar de leveranciersingang te verwijzen toen ik haar met een elegant gebaar mijn kaartje overhandigde. ‘Ik vraag belet bij uw patroon, jongedame, en zeg hem maar dat het om zaken gaat, zaken het landsbelang betreffende... de eer en goede naam van de familie, als u begrijpt wat ik bedoel.’ Het meisje aarzelde of ze de deur voor mijn neus zou dichtgooien of dat ze me in de antichambre zou laten. Ik was er op voorbereid. Met een geoefend gebaar schopte ik tegen mijn koffer. ‘Drie jaar geleden heb ik al in drievoud om een nieuwe koffer verzocht. ‘Zo kan ik toch niet bij de hooggeëerde cliëntele aankomen,’ heb ik aan de staatsraad geschreven. Request op request heb ik daarop verzonden, maar een antwoord heb ik nog steeds niet vernomen. Het schijnt een richtlijn te zijn dat wij hogere ambtenaren zelfs de schijn van rijkdom dienen te vermijden. Wij leven, zoals u wellicht weet, jongedame, in een bijzonder land.’ Het meisje begreep het en ging me voor naar de antichambre. Karl August Herzmanowsky-Orlando had een vlezige kop en kleine kraaloogjes. Een vermoeden van furunkels onder zijn boord.