Ring- en Moduultheorie
Geoffrey Janssens Eric Jespers
Vakgroep Wiskunde
2e Bachelor Wiskunde 2019–2020
Voorwoord
Naast groepentheorie, vormen (commutatieve) ring- en moduultheorie onmisbare hoofd- stukken in de algebrakennis van een bachelor in de wiskunde. Kennis van deze onderde- len is onontbeerlijk in zowat elke (gevorderde) algebracursus. In het eerste hoofdstuk in deze cursus worden groeprepresentaties bestudeerd. Deze theorie is waardevol voor de studie van eindige groepen. In de cursus groepentheorie hebben we gezien dat (abstracte) algebra ontstaan is uit de studie van concrete objecten. Door groepsrepresentaties te ontwikkelen, beschikken we over nieuw gereedschap om eender welke abstracte eindige groep te bestuderen door middel van een homomorfisme naar de groep van lineaire trans- formaties van een vectorruimte. Daardoor wordt als het ware de abstracte groep opnieuw geconcretiseerd. Wij zullen slechts een initi¨ele studie maken van groeprepresentaties en dit via lineaire algebra (een klassieke manier). In het twee en derde hoofdstuk wordt de basis van de ring- en moduultheorie be- handeld. Het hoofdstuk ringtheorie heeft belangrijke toepassingen zoals bijvoorbeeld de theorie van de velduitbreidingen en Galoistheorie. Modulen over ringen zijn een (verre- gaande) veralgemening van vectorruimten over velden. Naast belangrijke toepassingen die in gevorderde cursussen aan bod komen, worden modulen ook gebruikt om op een abstractere wijze groepsrepresentaties in te voeren (hetgeen de moderne manier is). Al- dus vormen de drie hoofdstukken ´e´en geheel. Tenslotte komen enkele toepassingen in het vierde hoofdstuk aan bod, die in functie van de beschikbare tijd al dan niet behandeld worden.
iii
Inhoudsopgave
Voorwoord iii
Inhoudsopgave v
1 Representatietheorie 1 1.1 Inleiding...... 1 1.2 Vectorruimten...... 2 1.3 Representaties...... 8 1.4 Voorbeeldenvanrepresentaties ...... 10 1.5 Deelrepresentaties...... 13 1.6 Irreducibelerepresentaties ...... 16 1.7 Tensorproductvanrepresentaties ...... 17 1.8 Karaktervaneenrepresentatie...... 20 1.9 HetLemmavanSchur ...... 22 1.10 Orthogonaliteitsrelaties ...... 25 1.11 Dereguliererepresentatie ...... 28 1.12Klassefuncties ...... 30 1.13Voorbeelden...... 34 1.13.1 Cyclischegroepen...... 34
1.13.2 Di¨edergroep D6 vanorde6...... 34
1.13.3 De quaterniongroep Q8 ...... 36
v 1.13.4 De alternerende groep A4 ...... 37
2 Ringen en idealen 39 2.1 Inleiding...... 39 2.2 Ringen: Definities en voorbeelden ...... 40 2.3 Deelringen...... 47 2.4 Ringhomomorfismen ...... 49 2.5 Idealen...... 52 2.6 Isomorfismestelling voor ringen ...... 56 2.7 Priemidealen en maximale idealen ...... 61 2.8 Maximaleidealen ...... 66 2.9 NoetherseRingen...... 68 2.10DeChinesereststelling ...... 73 2.11 Breukenlichamen, breukenringen en lokale ringen ...... 76 2.12 Hoofdideaal- en Euclidische ringen ...... 80 2.13 Uniekefactorisatiedomeinen ...... 84
3 Modulen 91 3.1 Inleiding...... 91 3.2 Modulenendeelmodulen...... 91 3.3 Homomorfismen en quoti¨entmodulen ...... 93 3.4 Modulenengroeprepresentaties ...... 96 3.5 VrijeModulen...... 104 3.6 Eindigvoortgebrachtemodulen ...... 108 3.7 Modulen over Euclidische domeinen ...... 110
4 Toepassingen 115 4.1 Velden en velduitbreidingen ...... 115
vi 4.2 De stelling van Cayley-Hamilton ...... 131 4.3 Exacterijenenprojectievemodulen...... 132
5 Oefeningen 147 5.1 Vectorruimten...... 147 5.2 Herhalingsoefeningen groepentheorie ...... 147 5.3 Representaties...... 149 5.4 Ringen...... 153 5.5 Modulen...... 162
Bibliografie 165
Index 167
Some historical data 171
e ecrjigt ee a o esmerere a e fy- systeem een dat van van vergelijkingen symmetriegroep de de van be oplossingen hoe de be- van van systeem geven sisch o.a. te gebruikt ook wordt beschrijving is representatietheorie een Het Bijvoorbeeld, fysica. theorie. lineaire in naar uitgewerkte lang reduceert goed groepentheoretisch problemen zeer zij een om omdat algebra, manier lossen te nuttige Repr op zeer problemen vectorruimten. een van is transformaties sentatietheorie lineaire hu via als bestudeerd waar presentaties worden wiskunde groepen de van abstracte van tak die eigenschappen is groeprepresentaties van theorie De ler’.I ergvred usse otdtanbod. aan dit komt Hop cursussen en gevorderde Lie meer algebra’s, In associatieve algebra’s. o.a. zoals structuren, wiskundige iadGogFoeisrn ejrn10.Ltri emodu- de is Later doo ontwikkeld representatietheorie 1900. Brauer. nul) Richard jaren niet de (karakteristiek rond laire Frobenius Georg dinand iegroep dige bepe cursus studie. is deze deze vectorruimte In tot van een ons representatie. groep object wij lineaire ken het de een Als wij naar verkrijgen groep re dan object. een de een van van object: groep homomorfisme wiskundig automorfismen een een een van van is “beschrijving” transformaties presentatie van een groep is een Het als gebruikt. context menere . Inleiding 1.1 Hoofdstuk ¨ ınvloedt. ersnaitereknokgdfiiedwre orandere voor worden gedefinieerd ook kan Representatietheorie eagmn ieshpe a ersnaiterevnenein- een van representatietheorie van eigenschappen algemene De alge- een in ook wordt groep” een van “representatie term De 1 G vrd opeegtle,wre ndk orFer- door ontdekt werden getallen, complexe de over , Representatietheorie 1 re- n om in e- r- e r - f 1977) Brauer 1917) Frobenius (1849- (1901- 1.2 Vectorruimten
In deze paragraaf worden enkele basiseigenschappen van vectorruimten over velden her- haald. Voorts voeren wij het tensorproduct van vectorruimten in. Veronderstel dat V een vectorruimte is over een veld K. We weten uit de cursus lineaire algebra dat
(i) Er bestaat steeds een deelverzameling B V die een basis is voor de vectorruimte ⊂ V . (ii) Indien B eindig is, dan is de cardinaliteit van B de dimensie van de vectorruimte, genoteerd als dim K (V ) = n. E´en van de belangrijke stellingen uit de lineaire algebra zegt precies dat indien er een basis bestaat uit een eindig aantal elementen, elke andere basis precies evenveel elementen telt. (iii) Het is mogelijk dat er geen eindige verzameling gevonden kan worden die een basis is voor V . In dat geval kan men aantonen, door het Lemma van Zorn te gebruiken, dat er steeds een basis gevonden kan worden. Merk op dat binnen deze context elke vector nog steeds als een eindige lineaire combinatie van elementen uit de basis geschreven kan worden. (iv) We zullen zo goed als steeds te maken krijgen met eindigdimensionale vectorruim- ten. Voor de invoering van het tensorproduct, hebben we echter zogenaamde vrije vectorruimten nodig die oneindigdimensionaal kunnen zijn.
Voor eindigdimensionale K-vectorruimten V herhalen we de volgende begrippen.
(i) De verzameling van de K-lineaire automorfismen van de vectorruimte noteren wij GL(V ). Dit is een groep voor de bewerking , de samenstelling van functies. Het ◦ eenheidselement uit de groep GL(V ) is de afbeelding die elke vector v V op ∈ zichzelf afbeeldt. Deze afbeelding noteren we als 1V . (ii) De verzameling GL(V ) is ook een K-vectorruimte is. De optelling van twee lineaire afbeeldingen f,g GL(V ) is de puntsgewijze optelling: ∈ f + g : V V ; v f(v)+ g(v) → 7→ en de scalaire vermenigvuldiging van f GL(V ) met een scalair r K is gedefi- ∈ ∈ nieerd als rf : V V ; v rf(v) → 7→ Als we het in vervolg spreken over de groep GL(V ), dan veronderstellen we impliciet dat de groepsbewerking de samenstelling van afbeeldingen is ( ). Waar nodig ◦ 2 zullen we echter ook lineaire combinaties van afbeeldingen uit GL(V ) beschouwen, daarbij steunen we dan op de vectorruimtestructuur. (iii) De verzameling van alle inverteerbare n n matrices over het veld K noteren we als × GLn(K). Samen met de matrixvermenigvuldiging is dit een groep. We herhalen nu het verband tussen deze groep en GL(V ), V een n-dimensionale K-vectorruimte. Kies een K-basis E = e ,...,e van V . Als f GL(V ) dan noteren wij { 1 n} ∈ f =(f ) M (K) [E,E] ij ∈ n waarbij n
f(ej)= fijei . i=1 X Dan is de afbeelding
ϕ : GL(V ) GL (K): f f → n 7→ [E,E] een groepsisomorfisme.
Er zijn vele voorbeelden van vectorruimten die niet eindigdimensionaal zijn. Vrije vectorruimten over een oneindige verzameling zijn hiervan een voorbeeld, en zullen ge- bruikt worden om het tensorproduct te defini¨eren.
Definitie 1.2.1. Zij X een willekeurige niet-ledige verzameling en K een veld. Ver- onderstel dat f : X K een functie is. De support van f is de verzameling S = x X f(x) = 0→. We noemen de support van een functie eindig als S een { ∈ | 6 } eindige deelverzameling is van X.
Definitie 1.2.2. Zij X een willekeurige niet-ledige verzameling en K een veld. We defini¨eren F (X) = f : X K f heeft een eindige support . Samen met de punts- { → | } gewijze optelling van functies en de vermenigvuldiging met elementen uit K, is F (X) een vectorruimte, de vrije vectorruimte over K of ook, de vrije K-vectorruimte.
Definieer voor de gegeven verzameling X en het veld K de functies δx als volgt: δ : X K, δ (y) = 1 als x = y en δ (y) = 0 als x = y. Het is duidelijk dat de x → x x 6 verzameling δx x X een basis is voor F (X). Als X een eindige verzameling is, dan is X de dimensie{ | ∈ van }F (X). | | De afbeelding ι : X F (X): ι(x) := δ → x 3 is een inbedding van de verzameling X in F (X), deze afbeelding is uiteraard injectief. Ze laat ons toe om de notatie te vereenvoudigen. De vectoren van F (X) zijn precies eindige lineaire combinaties van de δ afbeeldingen. Maar in plaats van de lineaire combinatie
axδx x I X∈ (met I X een eindige deelverzameling van X) te schrijven, zullen we in het vervolg meestal⊂ (als de context het toelaat) gewoon
axx x I X∈ schrijven. Men kan dus zeggen dat de vrije K-vectorruimte F (X) de K-vectorruimte is die bestaat uit alle eindige K-lineaire combinaties van elementen uit X, waarbij we deze lineaire combinaties een betekenis gegeven hebben via de δ-functies.
Definitie 1.2.3. Zij V en W twee K-vectorruimten. Een K-vectorruimte R noemt men een tensorproduct van V en W als er een afbeelding
ϕ : V W R :(v,w) v w × → 7→ · bestaat zodanig dat aan de volgende voorwaarden voldaan is:
1. ϕ is bilineair (d.w.z. lineair in beide factoren),
2. als ei i I een basis is van V en fj j J een basis is van W dan is e {f | i ∈I,} j J een basis van R. { | ∈ } { i · j | ∈ ∈ } Definitie 1.2.3 is niet constructief. We tonen aan dat een tensorproduct steeds be- staat. Gegeven zijn twee K-vectorruimten V en W . We beschouwen eerst de vrije K-vectorruimte F = F (V W ). Merk op dat elke basis van F ge¨ındexeerd wordt door de verzameling V W , mogelijks× is F dus een oneindigdimensionale vectorruimte. Zo- × als vermeld zullen we elke element x V W identificeren met de functie ι(x) = δx. Een basis voor F is dus de verzameling∈ V× W is. Definieer nu een deelverzameling S = S S F als volgt: × 1 ∪ 2 ⊂ S = (k v + k v′,w) k (v,w) k (v′,w) v, v′ V,w W, k ,k K , 1 { 1 2 − 1 − 2 | ∈ ∈ 1 2 ∈ } S = (v,k w + k w′) k (v,w) k (v,w′) v V,w,w′ W, k ,k K , 2 { 1 2 − 1 − 2 | ∈ ∈ 1 2 ∈ } en definieer N 6 F als de deelruimte van F voortgebracht door S. We beschouwen nu de quoti¨entvectorruimte F/N. Herhaal1 in deze context de natuurlijke projectie-afbeelding π : F F/N : x π(x) := x + N → 7→ 1Dit hebben zowel in groepentheorie als in lineaire algebra gezien.
4 Definieer nu ϕ := π ι, i.e. ◦ ϕ : V W F/N :(v,w) v w := (v,w)+ N = (v,w). × → 7→ · De afbeelding ϕ beeldt dus een koppel (v,w) V W op een additieve nevenklasse2 ∈ × van N in F met representant (v,w).
Lemma 1.2.4. Beschouw de K-vectorruimte R := F/N samen met ϕ. Dan geldt (1) ϕ is bilineair en (2), de verzameling ϕ(e , f ) i I, j J brengt R voort. { i j | ∈ ∈ }
Bewijs. (i) We bewijzen dat ϕ bilineair is. Kies k ,k K,v,v′ V,w W . Dan geldt 1 2 ∈ ∈ ∈ ϕ(k1v + k2v′,w)= (k1v + k2v′,w)=(k1v + k2v′,w)+ N.
Bij de representant (k1v +k2v′,w) mag eender welke vector uit N opgeteld worden. Kie- zen we daarvoor de vector (k v + k v′,w)+ k (v,w)+ k (v′,w), dan volgt onmiddellijk − 1 2 1 2 (k1v + k2v′,w)+ N = k1(v,w)+ N + k2(v′,w)+ N = k1(v,w)+ k2(v′,w) . Volkomen analoog bewijst men de lineariteit van de afbeelding ϕ in haar tweede argu- ment. (ii) Elke vector van f F is een lineaire combinatie van een eindig aantal basisele- menten van de vorm (v ,w∈ ) V W . Dus elke vector r F/N is van de vorm3 m m ∈ × ∈
r = am(vm,wm)= am(vm,wm) , m A m A X∈ X∈ met A een eindige indexverzameling. We kiezen een basis B = ei i I voor V en een { | ∈ } m basis C = fj j J voor W . Voor elke vm en wm geldt dus vm = i I′ λi ei, I′ I { | ∈ } m ∈ ⊂ een eindige verzameling en wj = j J′ µj fj, J ′ J een eindige verzameling. Omdat ∈ ⊂ ϕ bilineair is, kunnen we de lineaire combinatie voor r herschrijven alsP P m m m m am(vm,wm)= am( λi ei, µj fj)= am λi µj (ei, fj) . m A m A i I′ j J′ m A i I′ j J′ X∈ X∈ X∈ X∈ X∈ X∈ X∈ De verzameling ϕ(e , f ) i I, j J brengt dus R voort. { i j | ∈ ∈ } We noteren de vectorruimte R = V W . Voor twee vectoren v V en w W ⊗ ∈ ∈ noteren we ϕ(v,w) := v w. Vectoren uit V W van de vorm v w, voor een v V en w W worden ook soms⊗ pure tensoren genoemd.⊗ Merk op dat niet⊗ alle vectoren∈ van V W∈ pure tensoren zijn. ⊗ 2Herhaal dat de elementen van een quoti¨entstructuur van een vectorruimte, resepectievelijk, een groep precies nevenklassen van een deelruimte, respectievelijk een normale deelgroep zijn. 3Dit is equivalent met zeggen dat de natuurlijke projectie-afbeelding lineair is.
5 Lemma 1.2.5. Het tensorproduct is bilineair, i.e.
(k v + k v′) w = k (v w)+ k (v′ w) 1 2 ⊗ 1 ⊗ 2 ⊗ en analoog voor het tweede argument
Bewijs. Bewijs dit als oefening.
We bewijzen nu een zogenaamde universele eigenschap. Deze zal ons onder andere in staat stellen om aan te tonen dat het tensorproduct van twee vectorruimten uniek is op een isomorfisme na4.
Lemma 1.2.6. Veronderstel dat f : V W Y een bilineaire afbeelding is naar de K-vectorruimte Y . Dan bestaat er een× unieke→ lineaire afbeelding f˜ : V W Y ⊗ → zodanig dat f˜(v w)= f(v,w) ⊗ voor alle v V en w W . ∈ ∈
Bewijs. We defini¨eren een afbeelding fˆ : F (V W ) Y als volgt: × →
fˆ( am(vm,wm)) := amf(vm,wm) , m A m A X∈ X∈ waarbij, net zoals in Lemma 1.2.4, A een eindige indexverzameling is. We bepalen nu het beeld van de vectoren uit de verzameling S1. Het is duidelijk dat fˆ((k v + k v′,w) k (v,w) k (v′,w)) = f(k v +k v′,w) k f(v,w) k f(v′,w)=0 , 1 2 − 1 − 2 1 2 − 1 − 2 omdat f bilineair is. Hetzelfde geldt voor de vectoren uit S2. Dus fˆ(n) = 0 voor alle n N. Definieer nu de afbeelding f˜ als volgt: ∈ f˜ : V W Y : f˜(r) := fˆ(r) . ⊗ → (Precies omdat fˆ(n) = 0 voor alle n N, geldt dat f˜ π = fˆ, men zegt dat fˆ de afbeelding f˜ induceert.) ∈ ◦ Uit de definitie van f˜ volgt nu onmiddellijk dat f˜(v w)= f(v,w) . ⊗ Aangezien de elementen v w, v V , w W de ruimte V W voortbrengen, en ⊗ ∈ ∈ ⊗ het beeld van f˜ in deze elementen vastligt, is f˜ uniek bepaald.
4In het onvolprezen [6] door Serge Lang staat hierover, p. 602: “By abstract nonsense, we know of course that a tensor product is uniquely determined, up to a unique isomorphism.”
6 Lemma 1.2.7. Veronderstel dat f, respectievelijk g, lineaire afbeeldingen zijn van de vectorruimte V , respectievelijk W , naar zichzelf. Dan bestaat er een unieke lineaire afbeelding, genoteerd f g, van V W naar zichzelf, met de eigenschap dat ⊗ ⊗ (f g)(v w)= f(v) g(w) ⊗ ⊗ ⊗
Bewijs. We defini¨eren de afbeelding h : V W V W : h(v,w) := f(v) g(w). Ga × → ⊗ ⊗ na als oefening dat h bilineair is. Door Lemma 1.2.6 bestaat er dus een unieke lineaire afbeelding h˜ van V W naar zichzelf die aan de gewenste eigenschap voldoet. ⊗
We herhalen dat een lineaire functionaal op V een lineaire afbeelding van V naar K is, dat de verzameling van alle linaire functionalen op V een K-vectorruimte is, genoteerd als V ∗, en ook de duale vectorruimte genoemd wordt, en dat V ∗ een basis heeft van de vorm e∗ j I , met e∗ een lineaire functionaal waarvoor e∗(e )= δ . { j | ∈ } j j i ij Gevolg 1.2.8. Stel f, respectievelijk g is een lineaire functionaal op de vectorruimte V , respectievelijk W . Dan bestaat er een unieke lineaire functionaal op de vectorruimte V W , genoteerd f g, zodanig dat (f g)(v w)= f(v)g(w). ⊗ ⊗ ⊗ ⊗
Bewijs. Volledig analoog aan Lemma 1.2.7, gebruik voor Y het veld K als eendimensi- onale vectorruimte.
Opmerking 1.2.9. Beschouw de vectorruimten V en W met respectievelijke basissen e i I en f j J , en hun duale ruimten V ∗ en W ∗ met respectievelijke basissen { i| ∈ } { j| ∈ } e∗ k I en f ∗ l J . Voor de lineaire functionaal e∗ f ∗ geldt (e∗ f ∗)(e f )= { k| ∈ } { l | ∈ } k ⊗ l k ⊗ l i ⊗ j e∗(e )f ∗(f )= δ δ = δ . Door Gevolg 1.2.8 is noodzakelijk (e∗ f ∗)=(e f )∗ k i l j i,k j,l (i,k),(j,l) k ⊗ l k ⊗ l en is dus de basis voor (V V )∗ precies de verzameling (e∗ f ∗)=(e f )∗ k I,l ⊗ { k ⊗ l k ⊗ l | ∈ ∈ J . }
Stelling 1.2.10. Beschouw de K-vectorruimte R := F/N samen met ϕ. Dan geldt (1) ϕ is bilineair en (2), de verzameling e f i I, j J is een basis voor V W . { i ⊗ j | ∈ ∈ } ⊗
Bewijs. Door Lemma 1.2.4 moeten we enkel nog aantonen dat de verzameling vectoren ei fj i I, j J lineair onafhankelijk zijn. Veronderstel het tegendeel, dan bestaat {er een⊗ lineaire| ∈ combinatie∈ } met een eindig aantal termen
c (e f )=0 . i,j i ⊗ j i,j X 7 Beschouw nu de lineaire functionaal (e f )∗, en laat deze inwerken op de bovenstaande k ⊗ l som. Dan volgt er, door Gevolg 1.2.8, dat
(e f )∗(e f )=(e∗ f ∗)(e f )= e∗(e )f ∗(f )= δ δ , k ⊗ l i ⊗ j k ⊗ l i ⊗ j k i l j i,k j,l dus ck,l = 0.
Het is nu duidelijk dat dim (V W ) = dim (V )dim (W ). K ⊗ K K
1.3 Representaties
Zij G een eindige groep met neutraal element eG, indien de context het toelaat, dan noteren we eG ook als e. Definitie 1.3.1. Een (lineaire) representatie van een eindige groep G in een K- vectorruimte V is een groephomomorfisme
ρ : G GL(V ): g ρ(g) . → 7→ Dus, voor g, h G, ∈ ρ(gh)= ρ(g) ρ(h) . ◦ Wij noemen V een representatieruimte van G, of soms zeggen wij eenvoudig dat V een representatie is van G. Men noemt n = dim K(V ) de graad van ρ. We noemen de representatie ρ trouw als Ker (ρ)= e . Een willekeurige represen- { } tatie ρ van een groep G induceert steeds een trouwe representatie van de quoti¨entgroep G/Ker(ρ).
Omdat ρ een groephomomorfisme is, weten wij dat de volgende eigenschappen vol- daan zijn: 1 1 ρ(e)=1V en ρ(g− )= ρ(g)− , voor alle g G. ∈
Geassocieerd groephomomorfisme
8 Definitie 1.3.2. Voor een representatie ρ : G GL(V ), met E = e ,...,e een → { 1 n} K-basis van V , is de afbeelding
R : G GL (K): g R(g)=(ρ(g)) =(r (g)) → n 7→ [E,E] ij het geassocieerd groepshomomorfisme (ten opzichte van de basis E).
De samenstelling van lineaire afbeeldingen in GL(V ) correspondeert met het matrixpro- duct in GL (K). Dus voor alle g, h G geldt R(gh)= R(g)R(h) en n ∈ n
rik(gh)= rij(g) rjk(h) . j=1 X
Omgekeerd geldt ook dat met een groepshomomorfisme R : G GLn(K) een repre- sentatie ρ : G GL(V ) geassocieerd wordt, namelijk ρ(g) is de→ lineaire transformatie → f : V V zodat f = R(g). → [E,E] In het vervolg zullen wij dikwijls geen onderscheid maken tussen een representatie ρ : G GL(V ) en het geassocieerd groepshomomorfisme R : G GL (K). → → n Definitie 1.3.3. Zij ρ en τ representaties G GL(V ). Men noemt ρ en τ equivalent (of isomorf) als er een K-vectorruimte-isomorfisme→
ψ : V V → bestaat zodat, voor alle g G, ∈ 1 ψ ρ(g) ψ− = τ(g). ◦ ◦
Als A = ψ[E,E] Dan geldt voor R en R′, de groepshomomorfismen geassocieerd met respectievelijk ρ en τ, dat voor alle g G, ∈ 1 A R(g) A− = R′(g).
Unitaire representaties
Meestal zijn wij ge¨ınteresseerd in het geval dat K = C. In dit geval tonen wij aan dat de matrices R(g) van een speciale vorm kunnen gekozen worden. Inderdaad, zij nu V een C-vectorruimte en zij ( ): V V C :(v,w) (v w) | × → 7→ | 9 een inwendig product, d.w.z. deze afbeelding is sesquilineair, hermitisch ((v w)= (w v) | | voor v,w V ) en positief definiet ((v v) > 0 als v = 0). Wij kunnen dan een afbeelding ∈ | 6 defini¨eren : V V C h|i × → door v w = (ρ(g)(v) ρ(g)(w)). h | i | g G X∈ Ga na als oefening dat deze afbeelding een inproduct op de C-vectorruimte V definieert. Kies h G. Er volgt dat ∈ ρ(h)(v) ρ(h)(w) = (ρ(g)(ρ(h)(v)) ρ(g)(ρ(h)(w))) h | i | g G X∈ = (ρ(gh)(v) ρ(gh)(w)) | g G X∈ = (ρ(g)(v) ρ(g)(w)) | g G X∈ = v w . h | i Men zegt dat het inproduct invariant is voor G. Bijgevolg, als e1,...,en een orthonormale basis is van V voorh|i het inwendig product dan is voor{ elke g G}, h|i ∈ e e = δ h i | ji i,j en ρ(g)e ρ(g)e = δ . h i | ji i,j T 1 Een vierkante matrix U over C is een unitaire matrix en slechts als U = U − . Uit de lineaire algebra weten we dat een matrix unitair is als en slechts als U als lineaire afbeelding het inwendig product respecteert, i.e. U is een isometrie. Dit is precies wat we bekomen voor de matrix R(g).
1.4 Voorbeelden van representaties
4 2 1 Zij D = a, b a =1, b =1, ba = a− b de di¨edergroep van orde 8. Dus 8 h | i D = 1, a, a2, a3, b, ab, a2b, a3b . 8 { } Definieer in M2(C) de matrices A en B: i 0 0 1 A = en B = 0 i 1− 0 − − 10 Dan is ρ : D GL (C): akbl AkBl 8 → 2 7→ (met 0 k 3, 0 l 1) een representatie van D van graad 2. ≤ ≤ ≤ ≤ 8 Stel G = S3 = (), (1, 2), (1, 3), (2, 3), (1, 2, 3), (1, 3, 2) , de symmetrische groep op 3 elementen. Stel V {= C3 en kies als basis de standaardbasis}
1 0 0 0 , 1 , 0 = e , e , e . { 1 2 3} 0 0 1 ρ : S GL(C3): g ρ(g): V V : e e , i =1, 2, 3 3 → 7→ → i 7→ g(i) Merk op dat ρ(g) volledig bepaald is als het beeld van de basisvectoren van V onder ρ(g) gekend is.
Representaties van graad 1
Voor een veld K noteren wij met K× de verzameling van de niet-nul elementen van K. Dit is uiteraard een groep voor de vermenigvuldiging bewerking in het veld K. We kunnen het veld K beschouwen als een eendimensionale vectorrruimte over zichzelf. De groep GL(V ) is dan isomorf met de multiplicatieve groep van de niet-nul elementen van K. We mogen dus stellen dat een representatie van graad 1 van een eindige groep G over een veld K is een groephomomorfisme
ρ : G K×. → G Aangezien G eindig is volgt er dat ρ(g)| | = 1 voor alle g G. Dus ρ(g) is een G -de ∈ | | ´e´enheidswortel in K. (Indien K = C, dan volgt er dat ρ(g) = 1.) | | De eenvoudigste representatie van graad 1 is diegene waarbij ρ(g) = 1 voor alle g G. Men noemt dit de triviale representatie van G over K. ∈
De reguliere representatie
Zij G een eindige groep en beschouw de vrije K-vectorruimte V = F (G) met als basis de verzameling e g G . Definieer voor elke g G de volgende lineaire transformatie { g | ∈ } ∈ (het is voldoende om de beelden van de basiselementen te geven)
ρ(g): V V : e e . → h 7→ gh 11 Dan is ρ : G GL(V ): g ρ(g) → 7→ een representatie van graad G . Men noemt dit de reguliere representatie van G. Merk op dat ρ(g)(e ) g G een| K| -basis is voor V . { 1 | ∈ } Omgekeerd, zij W een K-vectorruimte, τ : G GL(W ) een representatie van G en w W 0 zodat τ(g)(w) g G een K-basis→ is voor W en τ(g)(w) g G = ∈ \{ } { | ∈ } |{ | ∈ }| G . Beschouw dan het isomorfisme van K-vectorruimten | | ψ : V W → gedefinieerd door ψ(eg)= τ(g)(w) Dan volgt er, voor elke h G, ∈ 1 ψ ρ(g) ψ− (τ(h)(w)) = ψ(ρ(g)(e )) ◦ ◦ h = ψ(egh) = τ(gh)(w) = τ(g)(τ(h)(w))
Dus, voor elke g G, ∈ 1 ψ ρ(g) ψ− = τ(g). ◦ ◦ Bijgevolg is τ equivalent met de reguliere representatie van G.
Permutatierepresentaties
Een derde voorbeeld komt uit de theorie van acties van groepen. Veronderstel dat G een linkse actie voert op een verzameling X. D.w.z. er is een afbeelding
G X X :(g, x) gx × → 7→ zodat eG(x)= x en g(hx)=(gh)x voor alle x X en g, h G. Beschouw dan de vrije K-vectorruimte V = F (X), met als basis e ∈ x X . Voor∈ g G definieer { x | ∈ } ∈ ρ(g): V V → door ρ(g)(ex)= egx,
12 met x X. Dan is ∈ ρ : G GL(V ): g ρ(g) → 7→ een representatie. Men noemt dit de permutatierepresentatie geassocieerd met de actie. Merk op dat de reguliere representatie hiervan een voorbeeld is (met X = e g G ). { g | ∈ } Omgekeerd merken wij op dat als ρ : G GL(V ) een willekeurige representatie is dan definieert →
G V V :(g, v) ρ(g)(v) × → 7→ een linkse actie van G op V .
1.5 Deelrepresentaties
Zij V een K-vectorruimte, G een eindige groep en ρ : G GL(V ) een representatie van G. De lineaire afbeelding →
ρ(g) kan eenvoudiger genoteerd worden als
ρg .
Dus met deze notatie
ρ =1 en ρ = ρ ρ = ρ ρ , eG V gh g ◦ h g h voor alle g, h G. Merk op dat de groepsbewerking is in GL(V ), en we deze ook kunnen weglaten∈ in de notatie. ◦
13 Definitie 1.5.1. Veronderstel dat W een deelruimte is van V . Men zegt dat W invariant is onder de representatie van G (of ook, onder de actie van G op W ) als voor alle w W en alle g G, ∈ ∈ ρ (w) W. g ∈ W Dus de beperking van ρg tot W (deze noteren wij ρg of ook (ρg) W ) | ρW : W W : w ρ (w) g → 7→ g is een isomorfisme van de vectorruimte W naar zichzelf (dit is niet helemaal triviaal, denk hier even over na), en W W W ρgh = ρg ρh voor alle g, h G. Bijgevolg is ∈ ρW : G GL(W ): g ρW → 7→ g een representatie van G in W . Men noemt dit een deelrepresentatie van G (of kortweg, een deelrepresentatie van ρ, of van V ).
Beschouw de reguliere representatie ρ van G. Dus V = F (G). Definieer
e = e , en W = e . g h i g G X∈ W is dus de deelruimte van V opgespannen door de vector e. Dan, voor elke g G, ∈ ρg(e)= e.
Met andere woorden, elke vector van W wordt gefixeerd door ρg, en dat voor elke g G. W ∈ Dus W is invariant onder ρ, en ρ is een deelrepresentatie van V . Omdat ρg =1W voor alle g G, is deze isomorf met de triviale representatie. ∈ Stelling 1.5.2. Zij ρ : G GL(V ) een representatie van G in V . Veronderstel dat 0 = G K. Als W een invariante→ deelruimte is van V onder ρ, dan bestaat er een 6 | | ∈ invariante deelruimte W ′ van V zodat
V = W W ′. ⊕
Dus W ′ is een G-invariant complement van W in V .
Bewijs. Zij W ′′ een willekeurig K-complement van W in V , d.w.z. W ′′ is een deelruimte van V zodat V = W W ′′. ⊕ 14 Zij p : V W de projectie van V op W . Dus, als v = w + w′′ met v V , w W en → ∈ ∈ w′′ W ′′ dan p(v)= w. Beschouw dan de volgende lineaire afbeelding ∈
1 1 p′ = ρ p ρ− . G g ◦ ◦ g g G | | X∈
We tonen aan dat p′ een projectie is van V op W . Kies v V , dan geldt, met 1 ∈ v′ = ρg− (v), 1 ρ (p(ρ− (v))) = ρ (p(v′)) W, g g g ∈ omdat p(v′) W en W invariant is onder ρ, dus p′(V ) W . ∈ ⊆ Kies w W , nu volgt er dat ∈ 1 1 ρg(p(ρ−g (w))) = ρg(ρg− (w)) = w en dus p′(w)= w.
Bijgevolg is p′ : V V : v p′(v) → 7→ een projectie van V op W . Er volgt dat W ′ = ker(p′) een complement voor deze projectie is, d.w.z. V = W W ′. ⊕ 1 Ga zelf na als oefening dat voor alle g G, ρ p′ρ− = p′, waaruit ∈ g g
ρgp′ = p′ρg, voor alle g G. ∈ Als nu w′ W ′ en g G dan p′(w′) = 0 en dus ∈ ∈
p′(ρg(w′)) = ρg(p′(w′))=0.
Dus ρ (w′) W ′ g ∈ en W ′ is inderdaad een G-invariant complement van W in V .
15 Gevolg 1.5.3. Met de notaties en veronderstellingen van Stelling 1.5.2. Zij ρW en W ′ ρ de deelrepresentaties van ρ bekomen uit de deelruimten W en W ′. Dan is
′ ρ = ρW ρW : G GL(V ) ⊕ → met W W ′ ρ ρ (w + w′)= ρ (w)+ ρ (w′). g ⊕ g g g ′ Men zegt dat ρ de directe som is van de representaties ρW en ρW . Zij R : G W → GLm(K) de geassocieerde afbeelding van ρ en R′ : G GLm′ (K) de geassocieerde W ′ → afbeelding van ρ . Dus m + m′ = n = dim K (V ). Dan is de geassocieerde afbeelding van ρ : G GL (K) gegeven door → n R 0 g g . 7→ 0 R′ g
Analoog definieert men de directe som van een eindig aantal representaties. Dus als
Ri : G GLni (K) representaties zijn van de groep over het veld K, met 1 i m, dan is de→ directe som ≤ ≤
R1 Rm : G GLn1+ nm (K) ⊕···⊕ → ··· met (R ) 0 0 0 0 1 g ··· 0 (R2)g 0 0 0 g . ··· . . 7→ . . 0 0 0 0 (Rm)g ······ Indien Ri de matrixnotatie is van de representatie ρi : G GL(Vi) dan is R1 Rm de matrixnotatie van de representatie die wij noteren als→ρ ρ . ⊕···⊕ 1 ⊕···⊕ m
1.6 Irreducibele representaties
Definitie 1.6.1. Men noemt een representatie ρ : G GL(V ) irreducibel (of simpel) als V = 0 en geen echte deelruimte van V invariant→ is onder G. Indien 0 = G 6 { } 6 | | ∈ K dan is, wegens Stelling 1.5.2, dit equivalent met ρ is geen directe som van twee representaties (behalve voor V = 0 V = V 0 ). { } ⊕ ⊕{ }
Het is evident dat een representatie van graad 1 irreducibel is. Later zullen wij bewijzen dat elke niet-abelse groep ten minste ´e´en irreducibele representatie van graad
16 verschillend van 1 heeft (over C). De volgende stelling toont aan dat irreducibele repre- sentaties de bouwstenen zijn van alle representaties.
Stelling 1.6.2. (Stelling van Maschke) Veronderstel 0 = G K. Elke representatie ρ : G GL(V ) van een eindige groep G in een vectorruimte6 | | ∈V is de directe som van → irreducibele representaties. Men zegt ook dat ρ volledig reducibel is.
Bewijs. Wij bewijzen dit door inductie op n = dim K(V ). Een representatie van graad 1 is irreducibel, het geval n = 1 is dus bewezen. Veronderstel n > 1. Als ρ irreducibel is dan is er niets te bewijzen. Als ρ reducibel is, dan bestaan er door Stelling 1.5.2 W W ′ invariante deelruimten W en W ′ zodat ρ = ρ ρ , met 0 < dim K(W ) < n en ⊕ W W ′ 0 < dim K(W ′) < n. Wegens de inductiehypothese zijn ρ en ρ directe sommen van ′ ′ ′ irreducibele representaties. Dus ρW = ρW1 ρWk en ρW = ρW1 ρWl voor ⊕···⊕ ⊕···⊕ niet-nul invariante deelruimten van W respectievelijk W ′. We mogen dus besluiten dat
′ ′ ρ = ρW1 ρWk ρW1 ρWl , ⊕···⊕ ⊕ ⊕···⊕
′ met alle ρWi en ρWi irreducibele representaties.
Wij merken op dat de directe som ontbinding in irreducibelen niet uniek is. Inder- daad, neem bijvoorveeld de triviale representatie ρ : G GL(V ) met dim K(V )= n> 2. Dan kan men V op vele manieren als directe som van 1-dimensionale→ deelruimten schrij- ven. Omdat ρ de triviale representatie is, is elke deelruimte invariant en dus is V op vele manieren te schrijven als een som van irreducibelen.
1.7 Tensorproduct van representaties
Wij hebben tot nu toe al verschillende keren gewerkt met sommen van representaties (en vectorruimten). We kunnen ook het tensorproduct van vectorruimten beschouwen om aldus het tensorproduct van representaties te defini¨eren.
17 1 2 Definitie 1.7.1. Veronderstel dat ρ : G GL(V1) en ρ : G GL(V2) twee re- → → 1 presentaties van een eindige groep G zijn. Voor elke g G zijn de afbeeldingen ρg, 2 ∈ respectievelijk ρg dus lineaire afbeeldingen van V1, respectievelijk V2 naar zichzelf. 1 2 Door Lemma 1.2.7 bestaat er dus een unieke lineaire afbeelding ρg ρg van V1 V2 naar zichzelf, met de eigenschap dat ⊗ ⊗
(ρ1 ρ2)(v v )= ρ1(v ) ρ2(v ), g ⊗ g 1 ⊗ 2 g 1 ⊗ g 2 voor v V en v V . Wij verkrijgen aldus een afbeelding 1 ∈ 1 2 ∈ 2 ρ1 ρ2 : G GL(V V ): g ρ1 ρ2. ⊗ → 1 ⊗ 2 7→ g ⊗ g Wij noemen dit het tensorproduct van ρ1 en ρ2.
Lemma 1.7.2. Het tensorproduct van twee representaties is een representatie.
Bewijs. Bewijs dit als oefening.
Wij geven nu deze representatie in matrixnotatie en dit in functie van de matrixre- prsentaties R1 en R2 van ρ1 en ρ2 respectievelijk. Zij e 1 i n een basis voor { i | ≤ ≤ 1} V1, dus dim K(V1)= n1 en zij fk 1 k n2 een basis voor V2, dus dim K (V2)= n2. 1 1 2{ | 2 ≤ ≤ } Zij Rg =(ri,j(g))1 i,j n1 en Rg =(rk,l(g))1 k,l n2 . Dus ≤ ≤ ≤ ≤
n1 1 1 ρg(ej) = ri,j(g)ei , i=1 Xn2 2 2 ρg(fl) = rk,l(g)fk . Xk=1 Dan n1 n2 (ρ1 ρ2) (e f )= ρ1(e ) ρ2(f )= r1 (g) r2 (g)(e f ). ⊗ g j ⊗ l g j ⊗ g l i,j k,l i ⊗ k i=1 X Xk=1 Dus de matrixnotatie voor (ρ1 ρ2) is ⊗ g 1 2 ri,j(g) rk,l(g) .
Men noemt dit het tensorproduct van de matrixrepresentaties. Dus op de ((i, j), (k,l))- 1 2 plaats schrijft men het element ri,j(g) rk,l(g), of, de resulterende matrixvoorstelling is het tensorproduct R1 R2. g ⊗ g 18 Voor een gegeven representatie ρ : G GL(V ) kunnen we dus ook ρ ρ beschouwen. → ⊗ Hiervoor onderzoeken we nu twee speciale invariante deelruimten van het tensorproduct V V . Zij e 1 i n een K-basis van V en zij ⊗ { i | ≤ ≤ } t : V V V V ⊗ → ⊗ het automorfisme gedefinieerd door t(e e )= e e , i ⊗ j j ⊗ i voor 1 i, j n. Er ook volgt dat ≤ ≤ t(v v )= v v 1 ⊗ 2 2 ⊗ 1 voor alle v1, v2 V . Verder ∈ 2 t =1V V . ⊗ Definieer Sym2(V )= w V V t(w)= w { ∈ ⊗ | } en Alt2(V )= w V V t(w)= w . { ∈ ⊗ | − } Een basis voor de deelruimte Sym2(V ) is de verzameling e e + e e 1 i j n . { i ⊗ j j ⊗ i | ≤ ≤ ≤ } Stel immers dat w Sym2(V ), en w = λ e e . Omdat t(w) = w geldt dus ∈ i,j i,j i ⊗ j t(w) = λi,jej ei = λi,jei ej = w, dus λi,j = λj,i. De verzameling brengt i,j ⊗ i,j ⊗ P dus Sym2(V ) voort. Stel dat λ (e e + e e ) = 0, dan volgt onmiddellijk dat P P i,j i,j i ⊗ j j ⊗ i λi,j = 0 omdat de ei ej lineair onafhankelijk zijn in V V . Volkomen analoog toont men aan dat de verzameling⊗ P ⊗ e e e e 1 i < j n . { i ⊗ j − j ⊗ i | ≤ ≤ } een basis is voor Alt2(V ). Als nu w V V en 0 =1+1 K dan ∈ ⊗ 6 ∈ 1 1 w = (w + t(w)) + (w t(w)). 2 2 − Zij w = 1 (w + t(w)) en w = 1 (w t(w). Dan t(w )= w en t(w )= w . Dus 1 2 2 2 − 1 1 2 − 2 V V = Sym2(V ) Alt2(V ), ⊗ ⊕ De deelruimten Sym2(V ) en Alt2(V ) zijn invariant onder de actie van G. Dus de- fini¨eren zij representaties. Men noemt deze het symmetrisch kwadraat, respectievelijk het alternerend kwadraat van de gegeven representatie.
19 1.8 Karakter van een representatie
Zij f : V V een lineare transformatie van een K-vectorruimte V met matrix f[E,E] = (f ) ten opzichte→ van de basis E = e 1 i n . Het spoor van f is ij { i | ≤ ≤ } n
Tr(f)= fii. i=1 X Bijgevolg, Tr(f) is de som van de eigenwaarden van f (waarbij men rekening houdt met de multipliciteit van een eigenwaarde). Ga na dat deze definitie onafhankelijk is van de gekozen basis.
Definitie 1.8.1. Zij ρ : G GL(V ) een representatie van een eindige groep in de K-vectorruimte V . Dan noemt→ men
χ : G K : g χ (g) = Tr(ρ ) ρ → 7→ ρ g het karakter van de representatie ρ. Het karakter van een irreducibele representatie noemen wij een irreducibel karakter.
Eigenschap 1.8.2. Zij χ het karakter van een representatie ρ van graad n. Zij g, h ∈ G. Dan gelden de volgende eigenschappen:
1. χ(eG)= n, 2. χ(gh)= χ(hg),
1 3. χ(hgh− ) = χ(g), m.a.w. het karakter χ is constant op elk van de conjugatie- klassen van G,
1 4. als K = C dan χ(g− )= χ(g).
Bewijs. Omdat ρ(e )=1 GL(V ), en met de identieke van GL(V ) de eenheidsmatrix G V ∈ correspondeert, is het duidelijk dat χ(eG)= n. Als A, B Mn(K) dan is het welbekend dat Tr(AB) = Tr(BA). Dus volgt χ(gh)= χ(hg) voor alle∈ g, h G. Er volgt dan ook 1 1 ∈ dat χ(hgh− )= χ(h− hg)= χ(g). Veronderstel nu dat K = C en g G. Wij weten dat wij mogen veronderstellen dat 1 ∈ T 1 de R(g) unitair is. Dus R(g)− = R(g) , en dus χ(g− )= χ(g).
20 1 2 Eigenschap 1.8.3. Zij ρ : G GL(V1) en ρ : G GL(V2) twee representaties van een groep G en zij χ1 en χ2 hun→ karakters. Dan gelden→ de volgende eigenschappen:
1. het karakter χ van de directe som representatie V V is χ1 + χ2, 1 ⊕ 2 2. het karakter ψ van het tensorproduct ρ1 ρ2 is χ1 χ2. ⊗
1 2 1 2 Bewijs. Zij R en R de matrix vorm van ρ en ρ . De representatie van V1 V2 is gegeven door ⊕ R1 0 g R = g , 7→ g 0 R2 g met g G. Dus ∈ 1 2 Tr(Rg) = Tr(Rg) + Tr(Rg) en bijgevolg χ(g)= χ1(g)+ χ2(g)=(χ1 + χ2)(g). Dus volgt het eerste gedeelte van de eigenschap. Om het tweede gedeelte te bewijzen voeren wij de volgende notatie in:
1 1 2 2 Rg =(ri,j(g)), Rg =(rk,l(g)). Wij verkrijgen dan 1 1 2 2 χ (g)= ri,i(g), χ (g)= rk,k(g), i X Xk 1 2 1 2 ψ(g)= ri,i(g) rk,k(g)= χ (g) χ (g). Xi,k
Eigenschap 1.8.4. Zij K = C en V een C-vectorruimte. Zij ρ : G GL(V ) een →2 representatie van graad n van de groep G en zij χ haar karakter. Zij χs het karakter 2 2 van het symmetrisch kwadraat Sym (V ) en zij χa het karakter van het alternerend kwadraat Alt2(V ). Dan gelden de volgende eigenschappen voor g G: ∈
2 1 2 2 1. χs(g)= 2 (χ(g) + χ(g )), 2. χ2(g)= 1 (χ(g)2 χ(g2)). a 2 −
Bovendien 2 2 2 χ = χs + χa.
21 Bewijs. Zij g G. Wij weten dat R(g) GL (C) een basis van eigenvectoren heeft, ∈ ∈ n zeg e ,...,e . Bijgevolg bestaan c ,...,c C zodat { 1 n} 1 n ∈
ρg(ei)= ciei en dus n n 2 2 χ(g)= ci, χ(g )= ci . i=1 i=1 X X Ook (ρ ρ )(e e + e e )= c c (e e + e e ) g ⊗ g i ⊗ j j ⊗ i i j i ⊗ j j ⊗ i en (ρ ρ )(e e e e )= c c (e e e e ). g ⊗ g i ⊗ j − j ⊗ i i j i ⊗ j − j ⊗ i Dus 2 n 1 n 1 n χ2(g)= c c = c2 + c c = c + c2 s i j i i j 2 i 2 i 1 i j n i=1 1 i 2 2 2 2 Duidelijk volgt dat χ = χs + χa. Dit volgt ook uit het feit dat V V = Sym (V ) 2 ⊗ ⊕ Alt (V ), een directe som van G-invariante deelruimten. 1.9 Het Lemma van Schur Stelling 1.9.1. (Het Lemma van Schur) 1 2 Zij ρ : G GL(V1) en ρ : G GL(V2) twee irreducibele representaties van de groep → → 2 1 G. Zij f : V1 V2 een K-lineaire transformatie zodat ρg f = f ρg, voor alle g G. Dan: → ◦ ◦ ∈ 1. f =0 of f is een isomorfisme, 2. als ρ1 en ρ2 niet equivalent zijn dan f =0. 1 2 3. als K = C, V1 = V2 en ρ = ρ dan is f een homotetie, d.w.z. f = c1V1 voor een c C. ∈ 22 Bewijs. Zij W = ker(f), d.w.z., ker(f) = v V f(v )=0 . Dit is een deelruimte 1 { 1 ∈ 1 | 1 } van V1. Wij tonen nu aan dat het ook G-invariant is. Inderdaad, zij g G en w1 1 2 1 ∈ ∈ ker(f). Dan volgt uit het gegeven dat (fρg)(w1)= ρg(f(w1)) = 0 en dus ρg(w1) ker(f). Omdat per veronderstelling ρ1 een irreducibele representatie is volgt er dat ker(∈f)= 0 { } of ker(f) = V1. In het laatste geval is f = 0. Veronderstel dus dat f = 0; dus ker(f)= 0 , of m.a.w. f is injectief. 6 { } Zij W2 = Im(f), het beeld van f. Dan is W2 een deelruimte van V2. Wij tonen nu aan dat W2 een G-invariante deelruimte is. Inderdaad, zij w2 = f(v1) W2, met 2 2 1 ∈ v1 V1. Dan volgt weer uit het gegeven dat ρg(w2) = ρg(f(v1)) = f(ρg(v1) Im (f). Omdat∈ ρ2 irreducibel is volgt er dat W = 0 of W = V . Het eerste betekent∈ f = 0 2 { } 2 2 en het tweede betekent dat f surjectief is. Wij besluiten bijgevolg dat ofwel f = 0, ofwel f is een isomorfisme. Dit bewijst het eerste gedeelte van de eigenschap. Voor het tweede gedeelte, veronderstel dat f = 0. Dan volgt uit deel 1 dat f een 6 isomorfisme is, en dus zijn ρ1 en ρ2 equivalent. 1 2 Voor het derde gedeelte veronderstellen wij K = C, V1 = V2 en ρ = ρ . Omdat K = C bestaat er een eigenwaarde c C van f. Zij v een bijhorende (niet-nul) ∈ eigenvector van f en zij f ′ := f c1V1 . Dan f ′(v)= f(v) cv = 0. Dus ker(f ′) = 0 . 2 2 − 2 1 1 − 1 6 { } Bovendien ρ f ′ = ρ f c1 ρ = f ρ c1 ρ = f ′ ρ voor alle g G. Dus g ◦ g ◦ − V1 ◦ g ◦ g − V1 ◦ g ◦ g ∈ volgt uit deel 1 dat f ′ = 0, m.a.w., f = c1V1 . Gevolg 1.9.2. Wij gebruiken de notatie en terminologie van Stelling 1.9.1. Veron- derstel dat 0 = G K. Zij 6 | | ∈ ϕ : V V 1 → 2 een lineaire transformatie en stel 0 1 2 1 ϕ = ρ −1 ϕρ . G g g g G | | X∈ Dan 1. als ρ1 en ρ2 niet equivalent zijn dan ϕ0 =0. 1 2 0 1 2. als K = C, V1 = V2 en ρ = ρ dan ϕ = ( n Tr ϕ)1V1 , met n = dim C(V1), de graad van ρ1. 23 Bewijs. Eerst merken we het volgende op, voor h G, ∈ 2 0 1 1 1 2 2 1 1 ρ ϕ ρ − = ρ ρ −1 ϕρ ρ −1 h h G h g g h | | g G X∈ 1 2 1 = ρ −1 ϕρ −1 G hg gh g G | | X∈ 1 2 1 = ρ −1 ϕρ G x x x G | | X∈ = ϕ0 Dus volgt uit Stelling 1.9.1 dat ϕ0 = 0 als ρ1 en ρ2 niet equivalent zijn. In het geval dat K = C, V = V en ρ1 = ρ2 volgt er dat ϕ0 = c1 voor een c C. Er volgt dan ook dat 1 2 V1 ∈ Tr(ϕ0)= nc en 0 1 1 1 Tr(ϕ )= Tr ρ −1 ϕρ = Tr(ϕ) . G g g | | g G X∈ 1 Dus c = n Tr(ϕ). Wij herschrijven nu Gevolg 1.9.2 in matrixnotatie. Stel dus, voor g G, ∈ 1 1 2 2 1 ρg = ri,j(g) en ρg−1 = ri,j(g− ) .