165 LYCKLE DE VRIES Jan Van Gool Als Geschiedschrijver De Lezer, Die
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
165 LYCKLE DE VRIES Jan van Gool als geschiedschrijver De lezer, die vertrouwd is met Arnold Houbrakens Groote Schouburgh, zal in de Nieuwe Schouburg van Jan van Gool weini? verrassends vinden. Zo heeft de auteur het ook bcdoeld; zijn werk zet dat van zijn voorganger voort en de latere bundel kunstenaarsbiografieen sluit als met een zwaluwstaartconstructie op de onvoltooid gcblcven eerdere aan. Het in 1750 en ',5 1 verschenen tweedelige boek, dat Van Gool heel wat meer bekendheid heeft gebracht dan zijn werk als vecschilder, bcvat vooral feitelijke informatie. Bovendien geeft de schilder- schrijver soms persoonlijke opinies en laat hij merken, van welke tijd en samen- lcving hij ccn zcgsman is geweest. Wie deze soort van informatie wil opvangen moct met allcen wcl ecus wat tussen de regels kunnen lezen, maar moet ook wctcn hoc en met welk doel de Nieuwe Schouburg is opgezet. Oveizi<.kt Het boek opent met een titelprent van P. Tanje naar L.. F. Dubour?, die in een vers van A. Kuipcrs wordt uitgele?d. Na titelpagina en privilege volgt de opdracht van deel i aan de verzamelaar Johan van der Marck, hoo?d-omcier van Leiden. Twee kunstcnaars-vrienden van de auteur, J. Wandelaar en F. Greenwood, hebben lofdichten op zijn boek bijgedragen. Het portret van Van Gool, door J. Houhraken naar ccn tckening van A. Schouman gegraveerd, sluit het voorwerk af. In de eerste vijftien bladzijden van deel 1 zet Van Gool uiteen wat hij wil gaan docn en hoe zijn relatie is tot Houbraken en Weyerman. Hierna begint de lange reeks levensbeschrijvingen van kunstenaars, geordend naar gcboortejaar en lopend van circa i 58o tot en met 1725. Reeds na vijf biografieen van door A. Houbraken vergeten portretschilders onderbreekt Van Gool zichzelf met een tussenrede over de relatieve onbekend- heid van portrettisten en over valse signaturen (1: 34- 3 j) . Het leven van Th. Visscher, die de welsprekende bentnaam Slemp-op droeg, is aanleiding tot een uitweiding over de Bent (i: 1°7 - 1 1 1). De zinnen, waarmee de opeenvolgende biografietjes worden ingeleid, contrasteren twee kunstcnaarslcvens vaak op een moraliserende manier. Het contrast tussen dc dcgcli,jke maar weinig suc- cesrijke A. Houbraken en de fortuinlijke losbol B. van Overbeck is tot een korte tussenrede uitgewerkt (1: 1 32 - 1 34) . De gcdruktc schilderijen van J. C. LeBlon brengen Van Gool tot een ontboezeming over de zorgelijke toestand van de kunst in zijn tijd (1: 33j - 362) . Hct lcven van de kunstcnaar-verzamelaar H. van Limborch wordt gevolgd door een lesje over prenten, tekeningen en ken- nerschap (1: 464-468). 166 Deel i van dc Schouburg is opgedragen 'aen den kunstlievenden heere, den hccr Gcrrct Braamcamp'. Een lofdicht op deze maecenas door D. Smits volgt na Van Gools opdracht. De eerste dertien bladzijdcn na hct voorwcrk behandelen de door schilders te maken kcuzc van stijl en onderwerp, dit aan de hand van voorbeelden uit hct rcccnte vcrleden. Dc reeks biografieen, die met Jan van Huysum begint, wordt na het leven van de schilder-kunsthandclaar J. I. de R-oorc ondcrbroken voor een boetepreek over kunsthandelaren en kunstprij- zen, uitlopend op een niet onverdienstelijke navolging van Constantijn Huy- gens' Zedeprinten (i 1: 105 - r r 6).2 Hierna gaan de monografieën ononderbroken voort. Na het leven van dcjongstc dcr beschreven kunstenaars, de in r 725 geboren H. Pothoven, volgen aanvullingen op de vitae van vier belangrijke schilders, die nog in lcven warcn bij het verschijnen van Houbrakens boek, zoda.t ze daarin niet geheel naar verdienste behandeld waren (11: 376-436). Door dczc opzet had de S'clzouburg met de succesrijke en door Van Gool bewon- derde Ridder Carel de Moor moeten eindigen (1: 6; 11: 423). Er volgt echter nog ccn uit nagckornen informatie samengesteld aanhangsel, dat met bijna twintig nieuwe levensberichten opent (11: 437-487). Van cen aantal kunstenaars heeft Jan van Gool gen biografie kunnen samenstcllen, maar hij vermeldt ten- minste alle gegevens die hij heeft (11: 487-4g5). Als dankbewijs aan de gra- veurs, die de platen voor de Nieuwe Schouburg hebhen gemaakt, volgt een kort bericht over deze beide kunstenaars, J. Houbraken en P. Tanje (11: 4g5-4g7), hoewel de auteur verder geen vitae van grafici heeft opgenomen. Verweer tegen kritiek op de Schouburg, dic was losgekomen na het verschijnen van deel i, vult de volgende bladzijden (11: 497-5 1). Hoewel zijn naam niet genoemd wordt, moet Gerard Hoct m de voornaamste tegenstander van Jan van Gool zijn gcwccst. Zelf was hij een van de door de auteur met de banvloek gctrofien kunsthandclaren, de levenswandel van zijii broer was bcki-itisccrd (11: 422) en zijn vader G. Hoet i had veel illustraties voor uitgevers van bockcn ontworpen, net als dc in de discussie ter sprake gebrachte A. Houbraken en W. Elliger m. Het kan niet ontkend worden, dat Van Gool hct wcrkcn voor uitgevers lager aanslaat dan de schilderkunst; hij neemt aan dat cen kunstenaar daar allecn in geval van nood toe ovcrgaat (i: 134), of dat het zijn werk als schilder in de weg staat (1: 245). Een criticus van Van Gool, die de goede naam van G. dc I,airesse en B. van Overbeck wil vcrdedigen, komt bij hem aan het verkeerde adres (11: 502 - 505) . Aanvtilllngen en verbeteringen bij deel i volgen na hct voorgaande (11: Het historisch overzicht over de Haagse broederschap van kunstschilders en de academie aldaar lijken enigszins buiten dc opzct van het bock tc staan (11: 505-529). Dit geldt nog meer voor de catalogus van de keurvorstelijke verzameling te Dusseldorf, dic dc ?Schouburg afsluit (II: 52g- 567). Het voornemen om meer van dergelijke lijsten op te nemen heeft Van Gool, die zelf niet veel gereisd had, niet kunncn volvocren (11: 300). Gedichten Geheel naar het voorbeeld van Houbraken wordt de reeks biografieën zowel door vcrhandclingcn van algcmcne aard, als door gedic:hten onderbroken. Het tweede deel is feitelijker van inhoud en minder belerend dan hct cerste; het bevat halfzo wcinig gedichten als deel i, tcrwijl het aanhangsel slechts een vers van Jan van Gool meekreeg (ii: j 1 6) . De meeste verzen zijn van de auteur zelf; als rcgcl trckt hij daarin coiiclusics uit dc lcvciisloop van dc besproken schilder en nl0raliseert over deugdcn, ondeugden en de wisselende fortuin; soms zijn het nict mccr dan berijmde spreekwoorden (1: Hij heeft meer dan twintig lofdichten en als eerbewijs bcdoelde gralsehriften in zijn boek 167 ingevoegd.4 Ook gcdichtcn van andere auteurs en aanhalingen cruit dienen om kunstenaars en hun werk te eren.5 Slechts enkele van dc door Van Gool ovcrgenomen verzen kan men opvatten als een poging om belezenheid tc laten blijken en als bron van feiteli,jke informatie dient de poczic vrijwcl nooit. Hct huwelijksgedicht van Ansloo op A. van den Tempel (1: 39) moet een schatting van de gedoortedatuln van de schilder mogelijk maken; dczc uitzondering laat het verschil in werkwijze tussen Houbraken en Van Gool goed uitkomen. Het voorwerk van beide delen van de .Nieuze?e Schouburg bevat gedichten, die in het begin van dit opstcl al vermeld zijn; het portret van de schrijver aan het begin van deel 1 draagt cen vers van A. Kuipcrs en dc portretprent van H. Wolters- van Pee (tegenover ii: r 7g) bevat zes dichtre?cls van H. van den Burg. en volgorde der biografieeya Van Gool wil bij het werk van Houhraken aansluiten (i: g), zoals dczc het bij Van Mander had gedaan (1: 4; 11: 3 j6) . Over kunstenaars, dic door Houbraken onvoldoende behandcld zijn, worden aanvullingen gegeven zonder 'onnutte en tytverquistende herhalin?en' (1: 13). Deze aanvullingen zijn vaak aanlei- ding tot kritiek van Jan van Gool op zijn inderdaad wat minder systematisch werkende voorganger; dat Houbrakens wcr°k onvoltooid is gebleven, vormt echter een verontschuldiging (i: 138). C)ok ten onrcchte door Houbraken niet behandelde kunstenaars worden besproken (1: 13). Door de chronologische rangschikking der levensbeschrijvingen gaan dczc vitae ongemerkt over in die van kunstenaars, die Houbraken niet behandcld heeft en die destijds nog in leven waren (1: 1 4) . Even geleidelijk is de overgang naar de tijdgenoten van onze autcur, ook al zegt hij over hen op ccn andere wijzc te willen spreken (i: 1 4, 1 _3) . In strijd mct wat hij zich had voorgcnomen zwaait Van Gool uitbun- dig lot toe aan de recentelijk overleden moderne kunstenaars R. Pool-Ruysch en Jan van Huysum (1: 218; 11: r 7) . In drie gevallen zegt hij met nadruk, dat hij zijn lof voor levende meesters meer tenlpert dan met hun verdiensten ovcreen- komt (1: 456; 11: 203, Eenige groote Meesters', die Houbraken wel had besproken, maar die eenigen tyt na hem gclceft en veele overheerlyke Kunsttalercclen geschildert hebben' (11: 376) worden aan het slot van deel 11 behandeld (11: DatJ an van Gool naar volledigheid heeft gestreefd blijkt vooral uit zijn klach- ten over informatie, die voor hem onbereikbaar is gcblcvcn (11: Met Van Mander en Houbrakcn als voorbeelden spreekt het vanzelf, dat Van Gool zijn werk chronologisch inricht, geordend naar dc ?eboortedata der besproken schilders (1: 14; 11: r58). Afwijkingen van dc geplande volgorde veroorlooft Van Gool zich om dezelfde redenen als Houbrakcn dat had gedaan, zij het minder vaak: cchtgenoten, broers en zustcrs of kinderen en ouders worden bijeen geplaatst ondanks hun verschil in leeftijd (1: 233; 11: 306, 321, Leerlingen volgen soms onmiddellijk na hun mecstcr (1: 46 1 ; II: 32, 1 98, r gg, 237). Dc gcgcvciis omtrent J. Appel I zijn te laat binnen gckomcn, zodat zijn biografic bijna tien jaar te laat is geplaatst (11: r58). Be.startddelen der bzo?rafieen Feitelijke gegevens zoals lcvcnsdata en achtereenvolgende woonplaatsen van de besproken kunstenaars geeft Van (;001 zo nauwkeurig mogclijk op.