Biografie Bulletin. Jaargang 18
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Biografie bulletin. Jaargang 18 bron Biografie bulletin. Jaargang 18. Werkgroep Biografie, Amsterdam 2008 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bio001200801_01/colofon.php © 2018 dbnl 3 [Biografie Bulletin, voorjaar 2008] Woord vooraf De Duitse socioloog Ulrich Beck stelt dat wij, dankzij de twintigste-eeuwse massademocratiseringen en het wegvallen van traditionele klassen en standen, zelf verantwoordelijk zijn voor het bepalen van onze identiteit. Als dat waar is, maakt dat het biografisch onderzoek dubbel zo interessant. Aan de hand van biografieën kun je dan immers nagaan hoe individuen in deze klasseloze tijd hun levens op eigen kracht hebben vormgegeven. Dat althans is de mening van een van Becks collega's: Werner Fuchs-Heinritz, die in dit Bulletin aan het woord komt. Het thema van dit nummer richt zich echter op een fenomeen dat eeuwenlang de levens van grote aantallen mensen heeft bepaald: het christelijk geloof. Jeroen Koch vertelt hoe het is om met een rooms-katholieke achtergrond over leven en werk van een gereformeerde aartsvader te schrijven. Albert van der Zeijden vraagt zich af of je zelf gelovig moet zijn om over de levens van heiligen te schrijven en Adriaan Soeting gaat in op leven en werk van C.F. Baur, de Duitse theoloog die denken en doen van talloze negentiende-eeuwse Nederlandse protestantse predikanten heeft beïnvloed. Yme Kuiper pleit voor een biografie van godsdienstwetenschapper en dichter Theo van Baaren en Joke Linders vertelt in ‘Dagboek van een biograaf’ over haar reis in het voetspoor van haar tante, ooit missiezuster in Oeganda. Verder is er in dit nummer aandacht voor biografieën van mensen die hun levens door hun beroep hebben laten bepalen, zoals psychologen, kunstverzamelaars, politici en vorsten. Ook biografieën geschreven door politici zelf komen aan bod. Niet alleen uitverkorenen komen in dit Bulletin echter aan de orde. Thomas Hellinger bespreekt de biografie van Stuart Shorter, iemand die het niet lukte zijn leven zin te geven door religie, beroep of op eigen kracht, en daardoor verdoemd was tot een leven aan de rand van de maatschappij. Hein Aalders recenseerde Koen Hilberdinks boek over het korte en tragische leven van Hans Lodeizen. In dit nummer wordt een nieuwe rubriek geïntroduceerd: ‘Wie en wat’. In deze rubriek komen biografen aan het woord die aan een nieuwe biografie werken. Maaike Meijer, die een biografie van de dichteres Vasalis schrijft, bijt het spits af. In de volgende nummers van het Bulletin willen we regelmatig een lijst ‘Biografie in wording’ plaatsen. Omdat de huidige ‘Wie doet wat’-lijst dringend aan herziening toe is, verzoeken wij iedereen vriendelijk de lijst op de website (www.biografiebulletin.nl) te controleren, en correcties en aanvullingen naar volgend emailadres te sturen: [email protected]. Naast deze nieuwe rubrieken gaan we door met een aantal bestaande: ‘Film’ - dit keer heel toepasselijk over de hagiografie van een verdoemd popidool -, ‘Schrijvershuizen’ en het al eerder genoemde ‘Dagboek van een biograaf’. De redactie Biografie bulletin. Jaargang 18 4 Roomse resten Over levensbeschouwelijke apartheid en het schrijven van een Kuyper-biografie Jeroen Koch Geschiedschrijving is autobiografie. In Jip en Janneke-taal is dat de kern van de hermeneutische cirkel. Kortsluiting tussen onderzoeker en onderwerp is onvermijdelijk. Zo lang men zich dat maar realiseert, is het niet erg. Ten slotte gaat er weinig boven een bewuste confrontatie. Hoe verging het een rooms-katholiek opgevoede biograaf in het orthodox-calvinistische universum van Abraham Kuyper? Een biecht. Met ons tienen waren wij thuis. En allemaal, mijn moeder en vader, mijn zussen en broers, heten wij Maria. Wij groeiden op in IJsselstein, een stadje onder de rook van Utrecht, dat voor de helft rooms-katholiek en voor de helft protestants was. Van de verzuiling maakten wij het staartje mee. Wat in 1965 nog katholiek was, was dat in 1975 niet meer. Nog steeds leg ik studenten geschiedenis met behulp van een selectieve autobiografie uit wat de levensbeschouwelijke verkaveling van Nederland concreet betekende, of kon betekenen. Niet alleen ons gezin, ook de familie was groot. Met aan mijn vaders kant twee priesters, een non en een frater, was ze ten dele ook rooms van professie. Mijn ouders stemden op de KVP en lazen De Tijd, het katholieke dagblad voor de burgerij. Op zondag, zij het niet op alle zondagen, gingen wij naar de kerk - niet naar de hoogmis, maar naar de veel kortere dienst van 12.00 uur. Mijn vader was directeur van de rooms-katholieke kinderbescherming te Utrecht, een voogdijvereniging. Het spreekt voor zich dat wij katholieke scholen bezochten: het Mariënhofke, een kleuterschool geleid door nonnen in habijt en zwarte kappen die door ons werden aangesproken met ‘zuster’; de Onze Lieve Vrouwe van Fatima-school, een lagere school waar de kapelaan de godsdienstlessen verzorgde, en het Sint Bonifatiuscollege, dat ook al bijzonder was. De judo, het schaken, de padvinderij en de kinderoperette: het gebeurde allemaal in rooms-katholiek verband. We waren zelfs rooms-katholiek gevaccineerd, in het gebouw van het Wit-Gele Kruis, zoals de katholieke wijkgezondheidszorg naar de pau- Biografie bulletin. Jaargang 18 5 selijke kleuren heette. Als kinderen van deze Noord-Nederlandse bibelebonse wereld beseften wij zeer goed dat deze verenigingen en scholen hun protestants-christelijke equivalenten kenden - dat waren gebouwen waar wij nooit kwamen. Al leek het heel wat, erg robuust was deze rooms-katholieke wereld niet. Het geloof en de levensbeschouwelijke apartheid stonden rond 1970 zwaar onder druk. Teken aan de wand was misschien wel dat niemand van de zes jongens bij ons thuis misdienaar werd. Was dat een echo van het feit dat mijn vader was weggelopen van het kleinseminarie? Of weerspiegelde het de nauw verholen reserve waarmee hij de mis bijwoonde? Tijdens de korte preek van de pastoor lukte het hem altijd een dutje te doen, pal onder de preekstoel. Hoe het ook zij, voor mijn diepgelovige vader was de wekelijkse kerkgang een aanzienlijk minder plechtig gebeuren dan de jaarlijkse beluistering van Bachs Matthäus-Passion, die iedere palmzondag rechtstreeks vanuit het Concertgebouw te Amsterdam werd uitgezonden. Op Goede Vrijdag hoorde hij in de Grote Kerk van Naarden het oratorium nog eens. Ook door het jaar heen was het vaak Bach, meestal cantates, welluidend christendom met lutherse accenten. ‘Wachet auf, ruft uns die Stimme’, ‘Ich will den Kreuzstab gerne tragen’, ‘Ich freue mich auf meinen Tod’ - we kregen het God zij dank allemaal mee, compleet met de BWV-nummers. Vanaf 1975 verdween het georganiseerde katholicisme razendsnel. Op de maat van de beatmis marcheerde het geloof de kerkdeur uit, en wij erachteraan. Als weekendportier van het Gregoriushuis - de hoofdvestiging van de in 1873 opgerichte Congregatie van Onze Lieve Vrouwe van het Heilig Hart, de Fraters van Utrecht die actief waren in onderwijs en missie - was ik tot eind jaren 1980 getuige van verdwijnend katholicisme. Dramatisch was het allemaal niet. Geloof hield eenvoudigweg op betekenis te hebben. Op een niet nader te bepalen moment was het als zand door de handen weggelopen. Tijdens de studie geschiedenis te Utrecht kwam het nauwelijks aan de orde. Ik raakte in de ban van het literaire modernisme en vulde mijn tijd met Kafka, Lowry, Conrad en Cortázar. De muziek bleef. Maar vanwege een uitgesproken voorkeur voor absolute muziek herinnerde ook op dit terrein nog maar weinig aan een rooms verleden. ‘Leermomenten’ Droesem bevindt zich bij de ziel van de fles. Toen ik in december 1998 op verzoek van de Stichting Dr. Abraham Kuyperfonds begon aan een biografie van de antirevolutionaire voorman, bleek hoeveel er nog in zat; rooms-katholiek bezinksel in verzuilde stijl. Was Kuyper niet de aanstichter geweest van die twintigste-eeuwse praktijk volgens welke scholen en verenigingen zich afficheerden als Prot. Chr., R.K., Openbaar of Algemeen? Het waren afkortingen waar hele werelden achter schuilgingen. Veel van wat ooit aangeleerde vanzelfsprekendheid was geweest, maar was verdwenen, kwam nu terug als studieobject - in protestantse vermomming, vertrouwd en vreemd tegelijk. Gedurende het hele project bleef de afstand voelbaar en mijn verbazing daarover heb ik getracht onder woorden te brengen in het woord vooraf, dat ik ter afsluiting in maart 2006 schreef: ‘De halfjaarlijkse sessies met de meelezers leidden steevast tot geanimeerde discussies - hoe kon het ook anders waar Kuyper het Biografie bulletin. Jaargang 18 6 onderwerp was. Maar vooral de eerste bijeenkomsten wekten bij de schrijver nogal eens verwarring, in het bijzonder op de momenten waarop die deelnemers, die de antirevolutionaire en gereformeerde wereld van binnenuit kenden en aan een half woord genoeg hadden, het gesprek kaapten en eigen herinnering en voorliefde mengden met de besproken materie. Onmiddellijke vervreemding was het gevolg; ik had dat hoofdstuk toch geschreven? Voelbaar in een andere wereld bevond ik me, in een omgeving waarin een andere geschiedenis werd verteld, en waarin andere regels golden ten aanzien van wat wel en niet gewoon was. Voor historici en biografen, gewend als zij zijn zich te verdiepen in andere levens en andere tijden, zou dat normaal moeten zijn. ‘The past is a foreign country’, schreef L.P. Hartley, ‘they do things differently there’ - heel anders soms. Maar veel geschiedschrijving is toe-eigening en identificatie, benaderingen waarbij het ‘antropologische moment’ gemakkelijk verdampt en het afwijkende karakter van het verleden verdwijnt achter wat Huib Drion zo fraai het ‘overbruggend misverstand’ heeft genoemd. Dat is jammer, want juist dat besef van vreemdheid scherpt de blik. Hieronder daarom enkele voorbeelden van botsingen tussen de biograaf en de wereld van zijn of haar hoofdpersoon - misverstanden en oplossingen over de grenzen van de levensbeschouwingen heen. Het begin was goed. Oude kennis was snel afgestoft. Bijbelverhalen, liturgische teksten, een ruwe schets van het christelijke wereldbeeld - alles was er nog. De lessen van de godsdienstleraar uit de brugklas, een driftige man die iedere week uit de losse pols de kaart van het oudtestamentische Israël op bord tekende, waren niet zonder resultaat gebleven.