Woord Vooraf
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Inhoud 52-61 Gemma Jansen Tuinen in de klassieke Oudheid. De grote pioniers Wilhelmina Jashemski en Maureen Carroll 62-77 Eric M. Moorman Twee- en driedimensionale tuinen. De aankleding van tuinen in de Romeinse wereld 78-83 Stephan T.A.M. Mols Een Romeinse tuin in Nederland 84-90 Pauline van Rijn Tuinen in de Romeinse provincies. Informatie uit opgravingen in Nederland en elders 91-99 Gemma Jansen Water in de Pompejaanse tuin 100-101 Het tuintje van Martialis (XI.18) 102-109 H.C. Teitler Op jacht naar paradijzen 110-111 Plinius’Umbrische Villatuin (V.6) 112-122 W. Kassies Tuinen in woorden. Een blik op epische tuinen 123-129 Hans Smolenaars Literaire tuinen. Romeinse dichters in de natuur 130-139 Vincent Hunink Een oud-Romeins boerenpesto. Het Moretum 140-147 Wim Verbaal De tuin van de dichter. Walahfried Strabo († 849) en zijn Hortulus 148-159 G.J.M. Bartelink De tuin vol klank. Mediterrane tuinen in de muziek Woord vooraf ‘Een eigen stukje groen’... voor veel mensen blijft het een onbereikbare droom. Dat geldt zowel voor de Oudheid als voor onze eeuw. Wie wél zo'n stukje groen heeft onderhoudt het en geniet ervan. De redactie van Hermeneus laat u in haar jaarlijkse themanummer ditmaal graag kennismaken met aspecten van de antieke tuin. Bij die keuze stond ons vooral de antieke siertuin voor ogen, al belichten sommige auteurs in deze bundel ook de groentetuin. Over het ene onderwerp bleek heel veel bekend, over andere laten zowel antieke auteurs als modern onderzoek ons nog erg in het ongewisse. Zo zijn er nauwelijks gegevens over tuinen in het antieke Kreta en in Etrurië, terwijl het onderzoek naar Griekse tuinen pas recent op gang is gekomen. In het inleidende artikel licht gastredacteur Gemma Jansen kort de geschiedenis van het tuinonderzoek toe. Het moderne archeologische onderzoek komt aan bod in het eerste deel van de bundel, dat we daarom De reële tuin hebben genoemd. Eric Moormann laat er de lezer kennismaken met Romeinse versies van de tuinkabouter, terwijl Stephan Mols de inrichting van een Pompejaanse tuin in het Bijbels Openluchtmuseum beschrijft. Pauline van Rijn laat zien, dat opgravingen nieuwe kennis opleveren over tuinen in de Romeinse provincies en in Nederland, waarna Gemma Jansen dit deel afsluit met haar tweede bijdrage, ditmaal over de watervoorziening in Romeinse tuinen. In het tweede deel, De historische tuin, beschrijft Hans Teitler de paradeisoi van oriëntaalse heersers. In deel drie, De literaire tuin, komt de 'tuinbeleving' in de antieke literatuur uit- gebreid ter sprake, van Wolther Kassies, die u naar de oudste Griekse epische tuinen meeneemt, tot Walahfrieds kloostertuin in de 9de eeuw van onze jaartelling, die u door Wim Verbaal wordt voorgesteld. Natuurlijk komt ook Vergilius' Tuinman van Tarente ter sprake als Hans Smolenaars Romeinse dichters in de natuur bespreekt. Voor wie zelf aan de slag wil met producten uit de moestuin levert Het Moretum, hier vertaald en toegelicht door Vincent Hunink, misschien nieuwe ideeën op... Professor Bartelink neemt u ter afsluiting mee naar een groot aantal muzikale tuinscènes, van Monteverdi tot Michael Tippett. Beschrijvingen van antieke tuinen zijn er vele. Als intermezzi hebben we twee contrasten uitgezocht: Martialis over zijn tuintje-op-de-vensterbank in de stad Rome, tegenover Plinius de Jongere over zijn enorme villatuin in Umbrië. Een korte literatuurlijst met algemene werken en een overzicht van enkele te bezoeken antieke tuinen, zoveel mogelijk met adressen en websites, sluiten dit thema- nummer af. De Hermeneusredactie is alle auteurs zeer dankbaar voor hun 'tuinarbeid'. Bij elkaar zijn zij erin geslaagd in tekst en afbeelding een goede impressie van de antieke tuin te geven. Gastredacteur Gemma Jansen, wier idee het was een themanummer aan antieke tuinen te wijden, zijn wij grote dank verschuldigd voor haar deskundigheid en volle inzet bij de totstandkoming van dit nummer. Namens de redactie: Thea L. Heres Elly I. Jans GEMMA JANSEN Tuinen in de klassieke Oudheid De grote pioniers Wilhelmina Jashemski en Maureen Corroll Op een mooie zomeravond in de jaren '50 zat de jonge historica en archeologe Wilhemina Jashemski met haar man in de tuin. Ze had net een onderzoek naar Romeinse aristocraten afgerond en vroeg zich hardop af wat haar volgende studieobject zou kunnen zijn. 'Je houdt toch zo van tuinen,' zei haar man Stanley, 'waarom onderzoek je de tuinen van de Romeinen niet?' Enthousiast stemde ze met dat idee in en - zonder te beseffen hoe vernieuwend en complex dit onderzoeksthema was - startte ze de voorbereidingen voor een korte expeditie. Ze wist toen natuurlijk nog niet dat ze haar hele verdere leven aan Romeinse tuinen zou gaan wijden. Op dit moment, nu ze 93 jaar oud is, probeert ze het onderzoek af te ronden met een alle tuinen in het Romeinse rijk omvattende werk. Hierin wordt ze bijgestaan door 52 archeologen uit de hele wereld. De eerste Romeinse tuinen Tijdens haar eerste verkenningen was Jashemski verbaasd dat er over zo'n interessant thema maar zo weinig bekend was. De enige destijds gepubliceerde studie was het boek Les Jardins Romains van de hand van Grimal (zie de lijst Enkele algemene werken over antieke tuinen achterin dit nummer). Het was voornamelijk op Latijnse teksten gebaseerd en niet zozeer op de daadwerkelijke archeologische resten. Toen ze tijdens een eerste rondreis langs Romeinse tuinen in 1955 voor het eerst Pompeii bezocht, merkte ze dat de tuinen van deze stad nauwelijks onderzocht waren. De hier werkende archeologen bleken voornamelijk geïnteresseerd in muren, schilderingen, mozaïeken en losse vondsten. De gebieden achter de huizen waren in dit opzicht als leeg en niet interessant beschouwd, ze werden gebruikt voor opgravingsverkeer of ze lagen nog gewoon onopgegraven vol met puimsteentjes en as. Jashemski vermoedde dat hier tuinen onder verborgen lagen en begon in het begin van de jaren '70 van de vorige eeuw de grote 'lege' stukken in het zuidoosten van de stad bloot te leggen. De resultaten van haar opgravingen waren onverwacht: binnen de stadsmuren bleken grote productietuinen te liggen. Ze ontdekte tal van boomgaarden, wijngaarden en ook een commerciële rozen- of bloementuin, waar bloemen gekweekt werden voor parfumfabricage. Voor dit onderzoek had haar team speciale technieken ontwikkeld. De tuin werd voorzichtig van puimsteen en aslagen ontdaan om zo de nog aanwezige planten- en bloembedden en irrigatiekanalen te kunnen documenteren. Her en der werden in- gegraven bloempoten gevonden die nauwelijks van onze hedendaagse bloempotten verschillen. Aangetroffen wortelgaten werden met gips of cement gevuld en na uitharding uitgegraven. Bij grote wortels was het op deze wijze mogelijk te bepalen welke planten- of boomsoort het betrof. Gipsafgietsels van wortels waren al eerder gemaakt, maar Jashemski deed het voor het eerst op grote schaal. Ze vond ook verbrande plantenresten en stuifmeelkorrels (pollen) die ze door botanici liet identificeren. Jashemski bestudeerde niet alleen het plantenleven in de tuinen, ze was ook geïnteresseerd in de activiteiten van mensen in de tuin. In veel tuinen trof ze gemetselde aanligbedden onder pergola's begroeid met druivenstruiken. Dat er inderdaad veel in de openlucht gegeten werd blijkt uit het eetafval (botjes en schelpen) dat ze in de tuinen aantrof. Maar het meest bekend is Jashemski toch om de prachtige overzichtsfoto's van de tuinen, genomen uit een zeppelin gevuld met helium. Deze foto's zijn symbolisch voor haar werkwijze. Ze wil de tuinen als geheel laten herleven: de planten, de dieren en ook de mensen die eens tijd in deze tuinen doorbrachten. Onverwachte resultaten Na de tuinen aan de rand van de stad groef ze in 1973 de eerste peristyliumtuin op: de tuin van het Huis van Iulius Polybius gelegen aan de Via dell'Abbondanza. Hier vond ze een afdruk van een ladder en diverse grote en kleine wortelgaten. Het bleek te gaan om vier grote bomen, waarvan er twee werden ondersteund door een extra paal, en een rij kleinere bomen langs de westmuur. Verdere bestudering van deze gaten, de gecarboniseerde plantenresten, pollen en ander bewijsmateriaal toonde aan, dat hier hoogstwaarschijnlijk twee vijgenbomen, een olijfboom en twee andere fruitbomen stonden, mogelijk een kers, peer of appel. De kleinere bomen langs de westmuur waren bijna zeker citroen- of limoenboompjes. De ontdekking van een peristyliumtuin met alleen grote en kleine bomen, vol schaduw, en zonder planten en bloemen was een grote verrassing voor iedereen. Men kende de Romeinse tuin immers als een open tuin met lage, geordende en formele beplanting. Vanuit de zuilengang had men een vrije blik over een tuin die symmetrisch was ingericht met laag geknipte heggetjes rondom kleurige bloemperken. Tenminste, zo staat het te lezen in een van de brieven van Plinius de Jongere (V. 6) (zie hiervoor uitvoeriger de bijdrage van Mols elders in deze bundel).1 Op grond van deze tekst zijn veel tuinen in Pompeii (en ook elders in het Romeinse rijk) ingericht hoewel een archeologische onderbouwing hiervoor ontbreekt. Tegen deze achtergrond is de verbazing over Jashemski's ontdekking goed voor te stellen. Na de opgraving van deze ene peristyliumtuin werd de vraag gesteld of deze tuin- inrichting meer voorkwam. Jashemski begon alle opgravingsverslagen te herlezen en vond negen peristyliumtuinen waarin tijdens de opgraving wortelholtes zijn aangetrof- fen. In negen tuinen waren wortelgaten van bomen aangetroffen, zes hiervan waren peristyliumtuinen. Dit spoorde haar aan om de tuinen van recent opgegraven huizen nader te gaan