Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten En Oorlogstijd
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd bron Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd. Waanders Uitgevers, Zwolle / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist 1995 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa030199501_01/colofon.php © 2013 dbnl i.s.m. 2 Pagina 2: Blik in het schip van de Hervormde kerk te Kerkdriel, gezien vanuit het restant van de opgeblazen toren, 1945 (foto Campagne, Tiel). Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd 4 Pagina 4: De St.-Willibrordusbaseliek te Hulst vanuit het zuidoosten, tijdens de bouw van de nieuwe vieringtoren naar ontwerp van de Aalsmeerse architect Jan Brouwer in 1956 (foto J. Brouwer, Aerdenhout). Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd 6 Woord vooraf In het jaar 1995 wordt alom herdacht dat vijftig jaar geleden een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog. De redactie heeft dit gedenkjaar dan ook aangegrepen om het zesde Jaarboek Monumentenzorg te wijden aan het thema Monumenten en oorlogstijd. De oorlog bracht niet alleen veel schade toe aan historische gebouwen en gebieden, maar leidde tevens tot de eerste wettelijke monumentenbescherming in Nederland. Al tijdens de oorlog werd begonnen met het herstel van verwoeste monumenten en de wederopbouw van getroffen binnensteden. Hoe moeilijk de tijden ook waren, de zorg voor het culturele erfgoed bleef doorgaan, zij het in de laatste oorlogsjaren meer op papier dan op de bouwplaats. Aan het reilen en zeilen van de monumentenzorg tijdens de oorlog is tot nu toe slechts incidenteel aandacht besteed, en dan vooral vanuit het perspectief van de Wederopbouw en niet zozeer vanuit het oogpunt van beschermingsbeleid noch dat van restauratie-ethiek. Dit jaarboek wil een eerste aanzet geven tot verder onderzoek van een interessante periode uit de geschiedenis van de monumentenzorg. Het te verkennen studieterrein omvat een zo breed scala van onderwerpen dat het nu niet mogelijk is om een alomvattend overzicht aan te bieden. De redactie heeft er daarom voor gekozen om diverse aspecten aan de hand van sprekende voorbeelden te belichten. Naast studies over verscheidene deel-onderwerpen komen daarbij ook eigentijdse documenten uit de oorlogsperiode aan bod. Het beeld is door deze aanpak zeer afwisselend, en noodgedwongen enigszins gefragmenteerd, maar daarom niet minder boeiend. Bepaalde overlappingen konden niet geheel worden vermeden, omdat elke bijdrage bedoeld is als een zelfstandig te lezen artikel. Anderzijds geeft de grote variatie van invalshoeken juist aan hoe veel verschillende facetten de monumentenzorg in oorlogstijd heeft gekend. Zo kan het gebeuren dat het optreden van dr Jan Kalf, als secretaris van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg of directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg dan wel als Hoofd van de Inspectie Kunstbescherming, herhaalde malen wordt besproken, maar niet als één geheel onder de loupe is genomen. Dit zou een omvangrijke studie vergen, die buiten het bestek van het jaarboek valt. In totaal zijn er dertien bijdragen. Het jaarboek opent met een artikel van Dirk van Laanen over de feitelijke organisatie van de monumentenzorg in de oorlogsjaren, die zowel de Rijkscommissie als het Rijksbureau voor de Monumentenzorg omvat. Vervolgens is de originele tekst opgenomen van de toenmalige directeur, wijlen jhr dr E.O.M. van Nispen tot Sevenaer, van de lezing die hij op 7 februari 1946 hield bij de officiële aanbieding van het Voorloopig overzicht van de oorlogsschade toegebracht aan de Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Dit feitenrijke document geeft niet alleen een indringend overzicht van de vele getroffen monumenten, maar ook een boeiende eigentijdse visie op de positie van de monumentenzorg direct na de oorlog en de kwetsbaarheid van historische gebouwen in oorlogssituaties. Die kwetsbaarheid was overigens al officieel onderkend voordat de oorlog uitbrak, zoals het artikel van Gerrit Berends over de Kunstbescherming Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd laat zien. De Kunstbescherming strekte zich uit over het hele culturele erfgoed, zowel historische gebouwen als roerende zaken, van schilderijen tot klokken en carillons. De hortende ontwikkeling van de monumentenwetgeving wordt beschreven door Max Polano en Marieke Kuipers. Oud-directeur prof. dr ir Ruud Meischke schetst, op zeer persoonlijke wijze, het contrast tussen theorie en werkelijkheid van het restaureren vóór en tijdens de oorlog. De rol van de Rijksgebouwendienst als monumentenbeheerder en kunstbeschermer wordt uiteengezet door Corjan van der Peet die hiertoe ondermeer ir H. de Lussanet de la Sablonière interviewde. In dit kader past ook de bouw van de Rijksbewaarplaats van Kunstschatten te Paaslo, waarvan de ontstaansgeschiedenis - in de oorlogsjaren - door Miranda Maring is beschreven. Andere bijdragen behandelen het wedervaren van de windmolens, door Gerrit Keunen; de teloorgang van drie oude kerken in de zuidoostelijke provincies, door Ab Warffemius; het herstel van de historische Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd 7 binnensteden en met name van Doetinchem, door Frits van Voorden; prijsvragen voor de herbouw van verwoeste kerktorens, door Ineke Pey; en de zorg voor de bouwfragmenten, door Gerard van Wezel. Dit jaarboek is zeker niet uitputtend wat betreft de thematiek van de monumentenzorg in oorlogstijd. Zo is nog aanvullend onderzoek nodig voor bijvoorbeeld het herstel van de oorlogsschade in historische dorpskernen, en aan kastelen en boerderijen. De reeks wordt afgesloten door een essay van Aart de Vries over de omgang met monumenten in tijden van oorlog als maatstaf voor een ‘Kulturfeindliche’ of ‘Kulturfreundliche’ houding van de aanvallende en zich verdedigende partijen. De hierbij aangestipte problematiek van doelbewuste cultuurvernietiging is helaas nog steeds actueel. Veeleer roept het verwondering op dat het Nederlandse culturele erfgoed tijdens de Duitse bezetting met een zeker respect is behandeld. Dat neemt niet weg dat bij het bevrijdingsoffensief opnieuw veel monumenten, groot of klein, zijn getroffen en dat de oorlogsschade diepe wonden heeft nagelaten. De speurtocht door het oorlogsverleden van de Nederlandse monumentenzorg heeft verrassende vondsten opgeleverd, maar is nog lang niet afgerond. Als gezegd, staan we hier slechts aan het begin van de geschiedschrijving van een tot nu toe onderbelicht hoofdstuk uit de oorlogsgeschiedenis. Niettemin meent de redactie dat de diverse bijdragen aan dit jaarboek, van (oud)medewerkers van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en van gast-auteurs, tesamen een veelzijdig beeld geven van de monumentenzorg in de jaren '30 en '40. Wij hopen dat dit jaarboek ertoe kan bijdragen dat de belangstelling voor de monumentenzorg in heden en verleden wordt vergroot. De redactie Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd 8 Dirk van Laanen Aangehouden zorg: Rijksdiensten voor de monumenten 1939-1947 In 1939 nam Jan Kalf afscheid als directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg na die functie ruim twintig jaar met veel gezag bekleed te hebben. Behalve dat hij aanbleef als secretaris van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, aanvaardde hij de nieuwe functie van Inspecteur Kunstbescherming. Hiermee werd hij verantwoordelijk voor de bescherming van de Nederlandse kunstschatten, waaronder ook de monumenten. In deze combinatie van functies zou Kalf tijdens de Tweede Wereldoorlog het boegbeeld van de Nederlandse monumentenzorg blijven. Behalve het relaas van een uitgesteld afscheid volgen hier ook een kleine kroniek van de ambtelijke monumentenzorg in die oorlogsjaren en het weinig bekende verhaal van de Voorlopige Commissie voor de Monumentenzorg in het bevrijde Zuiden van Nederland. Het hoofd van die Voorlopige Commissie, dr. W.J.A. Visser, zou per 31 januari 1947 het hoofd van de nieuwe Rijksdienst voor de Monumentenzorg worden. Aanloop: 1918-1933-1939 In 1918 werd het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW) opgericht. Als ondersteunend en adviserend orgaan voor de minister was een Rijkscommissie voor de Monumentenzorg ingesteld, die voornamelijk bestond uit gevestigde namen op het gebied van de architectuur of de kunsthistorie. De Rijkscommissie werd opgedeeld in Afdeling A voor het Inventariseren en beschrijven van de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst en een Afdeling B voor Behoud en herstelling, die verantwoordelijk was voor het toezicht op restauraties. De beide afdelingen, samen een dertigtal leden tellend, zouden in het algemeen eens per jaar gezamenlijk voltallig vergaderen. Als ambtelijke ondersteuning van de Rijkscommissie werd een Rijksbureau voor de Monumentenzorg ingesteld, dat aanvankelijk verspreid zat over twee gebouwen in Den Haag tot men in 1922 Hofsingel 2 betrok.1. Directeur van het Rijksbureau werd dr. J. Kalf aan wie in 1912 in Utrecht een eredoctoraat verleend was voor De voormalige Baronie van Breda, het eerste deel van de reeks Geïllustreerde Beschrijving van de Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst.2. Hoewel de bezetting van het Rijksbureau aanvankelijk tot een tiental ambtenaren beperkt bleef, kwam er toch een strak-hiërarchische indeling in 3 afdelingen: een algemene dienst en, net als bij de Rijkscommissie, een afdeling A voor de Beschrijving en een afdeling B, die vaak kortweg Herstel genoemd werd.3. De overname Anders dan bij de instelling geëist was, bleken de leden van afdeling A van de Rijkscommissie niet in staat een substantiële bijdrage te leveren aan het Jaarboek Monumentenzorg