FRUITTEELTPRAKTIJKONDERZOEK

jaarverslag 1995

Proefstation voor de Fruitteelt - Wilhelminadorp Proeftuin Noord-Brabant - Breda Fruitteeltproeftuin Midden-Nederland - Geldermalsen Fruitteeltproeftuin voor Limburg en Noord-Brabant - Horst Fruitteeltproeftuin voor Noord-Nederland - Zeewolde Het Fruitteeltpraktijkonderzoek (FPO) verricht het praktijkgerichte onderzoek voor de sector fruitteelt. Het onderzoek wordt gezamenlijk gefinancierd door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het Landbouwschap en het Produktschap voor Siergewassen (PVS).

Postbus 20401, 2500 EK Den Haag landbouwrnatuü'rbeheer Tel.07 0379391 1 en visserij

— Landbouwschap Prinsenvinkenpark 19, 2585 HK Den Haag Tel. 070 3526666

oov Postbus 93099, 2509 AB Den Haag Tel. 070 3041234

PROEFSTATION VOOR DE FRUITTEELT Brugstraat 51 4475 AN Wilhelminadorp, Nederland Telefoon : 0113-242500 Fax : 0113-242650 Postgironr 495017

Overname van gedeelten van dit jaarverslag, alsmede van gegevens, is uitsluitend toegestaan na vooraf verkregen toestemming en bronvermelding. Het Proefstation stelt zich niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen, ontstaan door gebruik van de gegevens die in deze uitgave zijn gepubliceerd.

Prijs f 25,00 ISSN 0168-7689 Jaarverslag FPO 1995

INHOUD Blz

Begunstigers 1 Opmerkingen over merken vn gewasbeschermingsmiddelen 1 Voorwoord 2 Bestuur 3

Medewerkers 5 Algemeen 9

Bestuur - programmering - personeel - voorlichtings­ activiteiten - lezingen - buitenlandse reizen

De Proeftuin 17

Het weer in 1995 - bloei

Afdeling Teelt en Economie

Sectie Teelt Groot Fruit 19 Gebruikswaarde onder- en tussenstammen bij pit- en steenvruchtigen (appelonderstam- menproef - kersenonderstammenproef)

Toetsing bijzondere fruitgewassen (hazelaar - walnoot - kwee)

Teeltonderzoek vruchtboomkwekerij (invloed van benzyladenine op de vertakking van oculaties)

Plantdichtheid, rangschikking en lichtbenutting in intensieve beplantingen (plantsyste- menproef , en - invloed van belichting op vruchtkwaliteit bij verschillende onderstammen - snoei en dunnen bij Elstar - simulatie en vruchtgroei gedurende het seizoen)

Toetsing groeiregulatoren (tegengaan late val Conference - toetsing GA4-rijker gibberelli- nenmengsel - toetsing auxine-conjugaten bij stekken - groeiregulatie Elstar met remstof)

Snoei- en boomvormen (groeibeheersing Conference)

Vruchtkwaliteit in relatie tot boomgaard- en klimaatsfactoren (invloed van belichting op vruchtkwaliteit bij verschillende onderstammen - snoei en dunnen bij Elstar - simulatie Jaarverslag FPO 1995 van vruchtgroei gedurende het seizoen)

Zwart bij peer (zwart bij Gieser Wildeman)

Chemische dunning (toetsing nieuwe dunmiddelen appel - vroeg dunnen Elstar noodza­ kelijk)

Teeltonderzoek Zeewolde (planten van bomen op of in de grond)

Sectie Gebruikswaarde-onderzoek Groot Fruit 57

Gebruikswaarde-onderzoek appel (rassenonderzoek in Wilhelminadorp - klonenonderzoek in Wilhelminadorp - klonenonderzoek in regionale proeftuinen)

Gebruikswaarde-onderzoek peer (rassenonderzoek in Wilhelminadorp)

Gebruikswaarde-onderzoek pruim en zoete kers (rassenonderzoek pruim in Wilhelmina­ dorp - rassenonderzoek kers in Ahrweiler (Duitsland) - rassenonderzoek zoete kers in Rillaar (België))

Bestuiving van pit- en steenvruchten (kruisingen)

Sectie Teelt Kleinfruit 68

Gebruikswaarde-onderzoek aardbei (normale vollegrondsteelt - doordragende aardbeien - overig aardbei-onderzoek)

Gebruikswaarde-onderzoek bij houtige kleinfruitgewassen (rode en witte bes - zwarte bes - kruisbes - braam - framboos - blauwe bes)

Het vervroegen en verlaten van de oogst van houtige kleinfruitgewassen (vervroeging en verlating van blauwe bes in een roltunnel - verlating van blauwe bes door middel van overkapping met regenkappen (demonstratie - verlating en het effect van bodembehan­ deling bij Elliott)

Sectie Economie en Management 89

Ontwikkeling van teeltsystemen voor geïntegreerde fruitteelt

Begeleidingssystemen in de fruitteelt en vruchtboomkwekerij (milieu-economisch model)

Verlies aan kwaliteit in relatie tot vooroogst- en naoogstfactoren (oorzaken van prijsverschillen bij appels)

Concurrentiepositie van de Nederlandse vruchtbomensector ten opzichte van Duitsland, Italië, Frankrijk, België en Polen (samenvatting en conclusies) Jaarverslag FPO 1995

Afdeling Plantenvoeding en Kwaliteit

Sectie Fysiologie 98

Snelheid van vruchtontwikkeling in het begin van het seizoen en minerale samenstelling van de vrucht (de invloed van de temperatuur vroeg en laat in het groeiseizoen op enkele rijpings- en kwaliteitscriteria bij appel)

Sectie Kwaliteit en Bewaring 101

Voorspelling van het optimale pluktijdstip van fruit voor lange bewaring (eerste pluktijdstip voor directe consumptie ('wering onrijp fruit')

Optimale pluktijdstip van appelen voor directe consumptie en voor lange bewaring (doel - aanpak - resultaten - oogstindexmethode)

Verdeling van vruchtkwalitiet in de boom bij de oogst in relatie tot positie en leeftijd van het hout (doel - aanpak - resultaten - invloeden van voedingsstoffen - correlatie tussen vruchtkenmerken onderling - gesimuleerde pluk)

Optimale bewaarcondities en geschiktheid van bewaartechnieken bij groot fruit (doel - Jonagoldmutanten)

Voorspelling van het risico op scald in daarvoor gevoelige rassen

Reductie van het fungicidegebruik door na-oogstbehandeling

Vruchtkwaliteit in relatie tot boomgaard- en kwaliteitsfactoren

Reductie van inwendige afwijkingen tijdens bewaring van Conference peer (doel - aanpak - resultaten)

Schilvlekjes op Elstar (doel - proefopzet - resultaten en discussie - onderzoek naar effect pull-down en snelheid van opwarmen)

Sectie Bodemkunde en Plantenvoeding 131

Sturing van de groei en vruchtbaarheid van pit- en steenvruchten via de water- en nutriëntenvoorziening (adviessysteem voor de watervoorziening - waterproject Zeeland)

Verbetering van de kwaliteit van pit- en steenvruchten via de water- en nutriëntenvoor­ ziening met speciale aandacht voor calcium (calciumfertigatie)

Water- en nutriëntenbehoefte van houtig kleinfruit en aardbei (teeltkundige behoefte aan water bij blauwe bes)

Ondersteuning en vernieuwing van de adviesbasis voor bemesting in vollegrondsteelt van aardbei en houtig kleinfruit (optimalisering bemesting bij blauwe bes) Jaarverslag FPO 1995

Afdeling Gewasbescherming

Sectie Fytopathologie en Kruidbeheersing 140

Biologie en bestrijding van incidenteel optredende (of minder belangrijke) ziekten in fruitgewassen (vruchtboomkanker - wortelrot bij peer - vruchtrot bij blauwe bes)

Biologie en bestrijding van schurft bij appel (ontwikkeling van de schurftzwam - toetsing schurftfungiciden - resistentie tegen EBR's - bladval versnellen)

Biologische bestrijding van ziekten bij fruitgewassen (meeldauw bij kruisbes)

Populatie dynamica van Pratylenchus penetrans in fruitgewassen (vergelijking van diverse voorgewassen ter bestrijding van bodemmoeheid veroorzaakt door het aaltje Pratylenchus penetrans - optimalisering alternatieven voor chemische grondontsmetting - bestrijding van aaltjes met bacteriën - herkomst plantmateriaal en bodembehandeling - toetsing van diverse onderstammen op gevoeligheid voor aaltjes - teelt op ruggen met potgrond tegen aaltjes - strokenontsmetting in vergelijking met volveldsontsmetting)

Sectie Entomologie en Geïntegreerde Plaagbestrijding 151

Gebruikswaarde van insecticiden, fungiciden en bactericiden in de fruitteelt (gebruiks­ waarde van nieuwe middelen tegen bladluizen - beproeving van middelen tegen toortswants)

Geïntegreerde bestrijding van plagen op appel (schadedrempels van bladrollers en fruitmot - anjerbladroller - schadelijke wantsen)

Biologische bestrijding van plagen bij aardbei en houtig kleinfruit (schade door tripssoor- ten)

Ontwikkelingen van teeltsystemen voor geïntegreerde fruitteelt (doel - aanpak - conclusie) Lijst van toegelaten middelen 168

Publicaties 170 Publicaties op het gebied van de fruitteelt 174

Trefwoordenlijst 176 Jaarverslag FPO 1995

Begunstigers

Degenen die belangstelling stellen in het werk van het proefstation en het onderzoek willen steunen, kunnen begunstiger worden. De begunstigers ontvangen het jaarverslag en andere publikaties van het proefstation gratis. De bijdragen voor het begunstigersschap zijn: voor natuurlijke personen in Nederland minimaal f 35,= per jaar, voor rechtspersonen minimaal f 60,= per jaar. Voor het buitenland minimaal f 50, = per jaar.

Bijdragen kunnen onder vermelding van "begunstiger" worden gestort op girorekening nr. 49 50 17 t.n.v. Proefstation voor de Fruitteelt te Wilhelminadorp.

Opmerkingen over merken van gewasbeschermings­ middelen

De in dit verslag vermelde doseringen van gewasbeschermingsmiddelen hebben betrekking op de dosering van het gebruikte merk. Het is onvermijdelijk dat niet alle op de markt zijnde Produkten met dezelfde werkzame stof zijn genoemd. Hieruit mag niet worden afgeleid dat een voorkeur bestaat voor het genoemde merk. Met nadruk wordt erop gewezen dat in dit verslag ook proeven worden beschreven met middelen en/of doseringen die op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet niet zijn toegelaten. De gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen dient zich ten alle tijde eerst van de op het etiket van de verpakking van gewasbeschermingsmiddelen voorkomende gebruiksaan­ wijzing te vergewissen, welke behandelingen in de praktijk mogen worden uitgevoerd. Een en ander geldt ook voor de in dit verslag genoemde groeiregulatoren. Jaarverslag FPO 1995

Voorwoord

Het afgelopen verslagjaar heeft het fruitteeltpraktijkonderzoek te maken gehad met ingrijpende gebeurtenissen. Enerzijds heeft een aantal medewerkers vanwege een afnemende omvang van de structurele financiering door met name de overheid, ver­ vroegd de dienst verlaten en werd zelfs de proeftuin te Numansdorp versneld gesloten. Anderzijds is in Randwijk in de gemeente Heteren grond aangekocht voor de nieuwe vestiging van het gecombineerde praktijkonderzoek voor de fruitteelt, de boomteelt en de paddestoelenteelt. Met deze zo plotselinge afbouw , waarbij veel verloren ging, en met deze aanzet tot nieuwbouw, is 1995 een jaar van extremen geweest. Van bestuurders is daadkracht gevraagd, van medewerkers spankracht en van de financiers en betrokken sectoren vertrouwen. Een ieder heeft dat gegeven en heeft er zo voor gezorgd dat de eerste schreden vooruit en omhoog konden worden gezet. Al het mogelijke is gedaan om lopend onderzoek af te maken, over te dragen of te verslaan. Dit jaarverslag is daar het sprekende bewijs van; met zijn bundeling van onderzoeksresultaten vanuit het onder­ zoek van het gehele praktijkonderzoek van proefstation en proeftuinen. Na dit jaar van de kentering zullen de komende jaren vooral in het teken staan van de verdere verwezenlijking van één gebundeld fruitteeltpraktijkonderzoek op één locatie in de nabijheid van het kenniscentrum Wageningen. Dit alles om de verschillende sectoren ook in de toekomst zo goed en doelmatig mogelijk van dienst te kunnen zijn.

Ir. R.J.M. Meijer directeur FPO Jaarverslag FPO 1995

Bestuur (per 31 december 1995)

Bestuur van het fruitteeltpraktijkonderzoek i.o.

Bestuurscommissie: Afgevaardigde van:

J.A.M. Musters, Dinteloord, voorzitter Nederlandse Fruittelers Organisatie

H.W.M. Kurver, De Meern, vice-voorzitter Nederlandse Fruittelers Organisatie

A.H. Tap Dodewaard, secretaris Nederlandse Fruittelers Organisatie

Overige leden

Federatie van Nederlandse Tuinbouw- F.J. van Beerendonk, Best studiegroepen

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en C.J.M. Geraeds, Den Haag Visserij, Directie Landbouw

Landbouwschap Ir. J.L. Grève, Den Haag G.A. van Haarlem, Buurmalsen Centraal Bureau voor de Tuinbouw- veilingen in Nederland

Ing. C.G.M, van Leeuwen, Den Haag Produktschap voor Siergewassen en Pro- duktschap voor Groenten en Fruit

H.E.P. Reinders, Helden-Panningen Nederlandse Fruittelers Organisatie

H.F.M. Schrama, Biddinghuizen Nederlandse Bond voor Boomkwekers

G. de Weert, Rossum Nederlandse Vereniging van Planten- kwekers Jaarverslag FPO 1995

J. van Woudenberg, Niehove Nederlandse Fruittelers Organisatie

vacature Organisatie van de Handel in Fruit

vacature Ministerie van Landbouw, Natuurbe­ heer en Visserij, Directie Wetenschap en Kennisoverdracht

Adviseurs

Ir. J.M. Gerritsen, Den Haag Nederlandse Fruittelers Organisatie

J. Zevenbergen, Numansdorp Adviesraad Herstructurering

Ir. R.J.M. Meijer, Wilhelminadorp Proefstation voor de Fruitteelt Jaarverslag FPO 1995

Medewerk(st)ers (per 31 december 1995)

Proefstation voor de Fruitteelt

Directeur: Ir. R.J.M. Meijer

Afdeling Teelt en Economie

Dr.Ir. S.J. Wertheim (hoofd, plv. directeur)

Teelt Groot Fruit en Vruchtboomkwekerij Dr. Ir. S.J. Wertheim (wetenschappelijk onderzoeker) Mw. Ing. J.M.T. Balkhoven-Baart (hoger technisch onderzoeker) Mw. Dr. P.S. Wagenmakers (wetenschappelijk onderzoeker) J.M. de Groene (onderzoeksassistent) M. Tazelaar (onderzoeksassistent)

Gebruikswaarde Groot Fruit Ing. H. Kemp (hoger technisch onderzoeker)

Teelt en Gebruikswaarde Kleinfruit A.J.P. van de Waart (hoger technisch onderzoeker)

Economie en Bedrijfsynthese J. Goedegebure (wetenschappelijk onderzoeker, gedetacheerd door het Landbouw- Economisch Instituut te Den Haag) Mw. Ir. M.J. Groot (hoger technisch onderzoeker bedrijfsynthese)

Bibliotheek en Redactie Mw. M.M. Cremers-van Scherpenzeel

Afdeling Plantenvoeding en Kwaliteit

Dr.Ir. A. de Jager (hoofd)

Bodemkunde en Plantenvoeding Ir. M.P. van der Maas (wetenschappelijk onderzoeker)

Fysiologie Prof. Dr. J. Tromp (wetenschappelijk onderzoeker) Ch.A.R. Römer (onderzoeksassistent) Jaarverslag FPO 1995

Bewaring en Kwaliteit Dr.Ir. A. de Jager (wetenschappelijk onderzoeker) Ing. F.P.M.M. Roelofs (hoger technisch onderzoeker) Ing. H. de Putter (technisch onderzoeker)

Laboratorium Mw. Ing. L.M. van Westing (hoofd) Mw. M.T.T. de Leeuw-Vereecken Mw. A.M. Meerman-van de Repe Mw. P.C. Rijk Mw. D.T. Slazak

Wiskunde en Statistiek E.M.A. van Remortel (statisticus)

Afdeling Gewasbescherming

Dr.ir. B. Heijne (hoofd)

Emissiebeperkende toedieningstechnieken Dr.ir. B. Heijne (wetenschappelijk onderzoeker) R.H.N. Anbergen (onderzoeksassistent)

Entomologie en Geïntegreerde Plaagbestrijding Ir. J. Woets (wetenschappelijk onderzoeker)

Geïntegreerde fruitteelt Mw. Ir. A.M.E. Schenk (projectleider) H. Veijer (onderzoeksassistent), gedetacheerd door Vereniging Naar Beter Fruit

Automatisering W. Beeke (systeemanalist, systeembeheerder)

Coördinatie en Informatie-overdracht Ir. J.A. Jobsen

Afdeling Algemene Zaken

J.A.M. Kouwenberg (hoofd)

Administratie Mw. A.M.Th. Mateijsen (directie-secretaresse) Mw. T.L. Buizer-Schuit Mw. M.C. Schrier-Nijssen (financiële administratie) Mw. J.G. Snaterse-van Loo (personeelsadministratie) Mw. P.E. van Vossen-Hopmans Jaarverslag FPO 1995

Mw. M.S. Westerweele-Korsuize

Huishoudelijke Dienst Mw. D.N. Nijsse-Hoogesteger Mw. M.M. Stuck

Afdeling Bedrijf

J.L. Baarends (hoofd) J. de Schipper (chef teelt) D.R.M. Acda M.C. van Maris P.C. Oostdijk S. Smits J. van Dalen (technicus)

Stichting Cluster ZO-Nederland J.J.C. Driessen (medewerker financiële, personele en materiële zaken)

Fruitteeltproeftuinen

Stichting Proeftuin Noord-Brabant, Breda Ir. J.A. Jobsen (directeur) Ing. Sj. Rinsma (onderzoeker) M.H. van de Rijt (bedrijfsleider) A.C. Oomen (tuinmedewerker) A.M. Konings (tuinmedewerker) C.M.J.H.G. van Westen-Schuurbiers (tuinmedewerker)

Stichting Fruitteeltproeftuin Midden-Nederland, Geldermalsen Ir. J.A. Jobsen (directeur) CA. van Zuidam (onderzoeksassistent en waarnemend bedrijsleider) W.C. van Eldik (tuinmedewerker) C.C.M. Sturkenboom (tuinmedewerker)

Stichting Fruitteeltproeftuin voor Limburg en Noord-Brabant, Horst Ir. J.A. Jobsen (directeur) Th.S.G.M. Veens (bedrijfsleider) Mw. Ing. W.A.G.M. Jansen (onderzoeker) C. Wullems (tuinmedewerker)

Fruitteeltproefbedrijf van de Vereniging "Naar Beter Fruit", Numansdorp (tuin gesloten op 31-3-1995) Ir. J.A. Jobsen (directeur) H. Veijer (onderzoeksassistent geïntegreerde fruitteelt), gedetacheerd bij het PFW Jaarverslag FPO 1995

Stichting Fruitteeltproeftuin voor Noord-Nederland, Zeewolde Ir. J.A. Jobsen (directeur) W. Lugtenberg (bedrijfsleider) Ing. J.H. Bootsma (onderzoeker) Mw. J.J.H. Dekker-Kets (onderzoeksassistent geïntegreerde fruitteelt) E.J. Nagelhout (tuinmedewerker) V.J. Schoutsen (tuinmedewerker)

Afdeling Fruitteelt van het Informatie- en KennisCentrum voor Akker- en Tuinbouw Ir. P.A.M. Besseling (bedrijfstakingenieur) Ir. E.J.M. Regouin Msc. (vakdeskundige gewasbescherming) M.L. Joosse (vakdeskundige economie) Jaarverslag FPO 1995

Algemeen

Bestuur

Het Bestuur van het Fruitteeltpraktijkonderzoek i.o. vergaderde in 1995 negen keer. Deze vergaderingen worden afwisselend op een een van de locaties van FPO gehouden. De Bestuurscommissie vergaderde acht keer. In de vergaderingen kwam de herstructurering van het fruitteeltpraktijkonderzoek aan de orde. Besloten werd over een aanpassingsplan voor 1995 dat als doel had de omvang en de uitgaven in balans te brengen met de beschikbare gelden. De voortijdige sluiting van de proeftuin Numansdorp was onderdeel van dit plan. Tevens werd ingestemd met de vervroegde uittreding van zeven proefstationsmedewerkers in het kader van de 55 +-regeling bij het Ministerie van Landbouw. Ook bij de proeftuinen traden verschillende medewerkers vervroegd uit. Het bestuur stemde tevens in met een plan van aanpassingen van het fruitteeltpraktijk­ onderzoek voor 1996. Een vaak terugkerend agendapunt was het plan voor bundeling van het FPO met het praktijkonderzoek voor boomteelt en paddenstoelenteelt, over verwezenlijking van een nieuwe locatie in Heteren bij Wageningen en over nieuwbouw. De werking van de programmering met product- en programmeringscommissies werd geëvalueerd. Het onderzoeksprogramma voor 1996, tot stand gekomen na advisering van voornoemde commissies, werd met bijbehorende begroting goedgekeurd. Bijzondere aandacht werd ook besteed aan de voorbereiding van samenwerking ook op bestuurlijk niveau met Vlaamse instellingen voor fruitteeltkundigonderzoek. De bundeling van regionale tuinen in een landelijke organisatie werd nagenoeg afgerond. De consequenties van de afbouw van het Landbouwschap werden in kaart gebracht. Gesproken werd ook over de relatie met voorlichtingsorganisaties, bundeling en verzelfstandiging van het praktijkonderzoek, de bedrijfstakstudie fruitteelt, onderzoek voor geïntegreerde en biologische productie en de taak en werkwijze van de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek.

Programmering

In 1993 installeerde het bestuur productcommissies voor appel, peer, steenfruit, vruchtboomkwekerij, houtig kleinfruit en aardbei evenals een programmeringscommis­ sie. In deze laatste commissie hebben vooral vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsle­ ven zitting. Zij adviseren het bestuur over de inhoud van het onderzoeksprogramma van het FPO, het proefstation en de proeftuinen.

Productcommissie Appel A.G. van den Bosch A.J.C.M. Goes J. Hopmans Ir. J.A. Jobsen Jaarverslag FPO 1995

R.A. Krap C.J.G.C. Meijs Ir. F.C. Pladdet W.J. van Rooijen A. Scharnigg (voorzitter) Ing. B.L.J. de Sonnaville J. Sonneveld A.C. Verbeek C. de Vos Dr.ir. S.J. Wertheim Mw.ir. A.P. Wijnen R. Zander

Productcommissie Peer G.A.M.G. Bouwman P. Cevaal C. de Groot A. van der Heide (voorzitter) Ir. J.A. Jobsen Ir. F.C. Pladdet A.J.M. Rulkens J. Stigter Ing. W.H. van Teeffelen A.C. Verbeek W.C. van de Water Dr.ir. S.J. Wertheim H. van Wetten

Productcommissie Steenfruit/Overige gewassen H.D. van Beusichem F.W.M, van Brandenburg (voorzitter) G.J. van Dijk C. Hamelink A.J. den Hartog H. van Herten Ir. J.A. Jobsen A.M.M, van Kessel C. Liese E.C. Meulblok Dr.ir. S.J. Wertheim

Productcommissie Vruchtboomkwekerij J.W.H, van der Asdonk Mw. M.A. van Beekum-van Ruitenbeek J.W.P.J. Botden CA. Donker K.A. Ebbens

10 Jaarverslag FPO 1995

H.P.W. Jansen Ir. J.A. Jobsen E.C. Meulblok G.A.G. van Montfort (voorzitter) A.C. Verbeek Dr.ir. S.J. Wertheim

Productcommissie Houtig Kleinfruit G.J. van Dijk A. van Garderen (voorzitter) Ir. J. van de Heuvel Ir. J.A. Jobsen N.D. Klay L.C.J.G. Lierop E.C. Meulblok R. Vernooij D.L. Verwijs J. Visser A.J.P. van de Waart M.L. Westveer A. van Zuilen

Productcommissie Aardbei A. Claessens J. Cox A.A.M, van Dijk Mw.ir. M.H. Esmeyer Ir. L.J.C, van Gils Ir. J.A. Jobsen H. Pijnenburg Ir. F.C. Pladdet W. de Ruiter M.A. Verwijmeren (voorzitter) A.J.P. van de Waart

Programmeringscommissie Fruitteelt en Vruchtboomkwekerij F.W.M, van Brandenburg Ing. C. Brummelen A.A.M, van Dijk A. van Garderen A. van der Heide (voorzitter) Ir. J.A. Jobsen N.D. Klay Ir. R.J.M. Meijer G.A.G. van Montfort A. Scharnigg

11 Jaarverslag FPO 1995

Ir. P.J. Smits Ir. M.K. Stallen M.A. Verwijmeren J. van Woudenberg

Personeel

Aangesteld Per 1 april werd de heer H. Veijer aangesteld als onderzoeksassistent geïntegreerde fruitteelt, gedetacheerd door de Vereniging Naar Beter Fruit. De heer A.J.P. van de Waart werd per 1 juni aangesteld als hoger technisch onderzoe­ ker kleinfruit. Hij was voorheen werkzaam bij het IKC-fruitteelt. Tijdelijk tewerkgesteld waren de volgende personen: de heer E.J.I. Ciarisse als onderzoeksassistent, van 25 september tot 1 december. Mw. C.M.J. Dekker, analist, van 7 augustus tot 16 december. Mw. M.C.A. van Dieren, onderzoeksassistent, van 1 april tot 31 december. Mw. A.D. Hartkamp, wetenschappe­ lijk onderzoeker, van 15 september tot 15 december. De heer E. Hettema, chemisch analist, van 1 augustus tot 31 december. De heer CA. Jacobse, onderzoeksassistent, van 1 augustus tot 1 oktober. Mw. M.Th. van Kruijssen, administratief medewerker, van 1 april tot 31 december. Mw. A.M. Leijs, administratief medewerker, van 1 april tot 31 december. Ir. J.G.F. Lieshout, wetenschappelijk onderzoeker, van 1 augustus 31 december. Mw. J.F. Lous, laboratorium medewerker, van 11 september tot 1 decem­ ber. De heer A.W. van Oorschot, proefveldmedewerker, van 8 mei tot 31 december. De heer J.J. Simonse, onderzoeksassistent, van 24 maart tot 1 december. Mw. J.J. Slabbekoorn, proefveldmedewerker, van 12 april tot 31 december. De heer M.L. Wolff, onderzoeksassistent, van 2 mei tot 1 augustus. Mw. M.L. Kämink werkte via de Stichting Besthwerk per 1 april; de heer R. de Ridder, gedetacheerd door Delta Nutsbedrijven N.V., per 1 januari. Mw. L. Schotanus was als projectmedewerker tot 30 april werkzaam.

Uitgetreden Proefstation voor de Fruitteelt Op 31 maart hebben de volgende personeelsleden de dienst verlaten: ing. P.J. Bolding, technisch onderzoeker Bodemkunde en Plantenvoeding, ing. P.D. Goddrie, wetenschap­ pelijk onderzoeker Gebruikswaaarde Groot Fruit, ir. J. Dijkstra, wetenschappelijk onderzoeker Teelt en Gebruikswaarde-onderzoek Kleinfruit, de heer A.A. Janse, preofveldmedewerker, de heer A.A. van Oosten, technisch onderzoeker Teelt en Gebruikswaarde-onderzoek Kleinfruit en drs. H.A.Th, van der Scheer, wetenschappelijk onderzoeker Fytopathologie en Kruidbeheersing. De heer L. de Pagter, onderzoeksassistent Bewaring en Kwaliteit verliet de dienst op 1 5 mei en de heer W. Remijnse, onderzoeksassistent Entomologie en Geïntegreerde Plaagbestrijding, per 30 september.

Proeftuinen Fruitteeltproefbedrijf van de Vereniging "Naar Beter Fruit", Numansdorp Op 1 juni nam ir. G.J Staring, directeur, afscheid; de heer J. Westerlaken, bedrijfsleider, volgde op 1 augustus; de heer H. Veijer, onderzoeksassistent geïntegreerde fruitteelt,

12 Jaarverslag FPO 1995 de heren A. de Bes en P.L. Leeuwenburgh, tuinmedewerkers, verlieten de dienst reeds per 1 april. Stichting Proeftuin Noord-Brabant, Breda Op 1 april namen de volgende personen afscheid: H.M.C. Nuyten, bedrijfsleider, ing. Sj. Rinsma, onderzoeker. Op 1 juli verliet ir. G.J. Staring, directeur, de dienst. Stichting Fruitteeltproeftuin Midden-Nederland, Geldermalsen Op 1 april vertrok ir. J.Geervliet als directeur en op 1 mei de heer G.J. Alink, bedrijfslei­ der. De heer A. Scholtens verliet de dienst reeds op 1 maart. Stichting Fruitteeltproeftuin voor Limburg en Noord-Brabant, Horst Op 1 maart verlieten de tuinmedewerkers F. Jacobs en H. Mertens de dienst. Stichting Fruitteeltproeftuin voor Noord-Nederland, Zeewolde Op 1 juni nam ir. A.P.M, van Dongen, directeur, afscheid.

Stagiaires

Evenals in vorige jaren zijn bij de verschillende afdelingen stagiaires werkzaam geweest. Streekschool Middelburg, Ecabo: mw. B. van Dijk en mw. M. Meulenberg. Streekschool West-Brabant, Ecabo: mw. K.E. Arends, A. de Zoete. Agrarische Hogeschool Den Bosch: A.M.J.M. van Boven, mw. M.C.M. Stegeman. Scaldis College Goes: mw. S. Moison en mw. A.J. Ras. Buitenlandse studenten: J. Blaszczyk en R. Sekrecki (Polen).

Voorlichtingsactiviteiten

In 1995 zijn er voor de telers van kleinfruit twee open avonden gehouden, t.w. 7 juli en 1 september. Op 25 augustus was er een open dag Groot Fruit. Tijdens de rondleidingen werd onder andere informatie gegeven over nieuwe appel- en perenrassen en onderstammen, plantsystemen, schurftbestrijding en fertigatie. Ook waren er stands met posters. Op 12 en 13 december werden door FPO en NFO, met medewerking van IKC en DLV, de fruitteeltonderzoeksdagen gehouden te Wageningen, waar verschillende lezingen werden gehouden (zie lezingen) en stands te bezoeken waren, zoals: rijpheidstest voor Elstar (met kleurenmeter), plantsystemen en lichtopvang, computermodellen.

Lezingen

Ing. J.H. Bootsma - Actualiteiten proeftuin Zeewolde - 9 januari te Geldermalsen, VOFG/Kring Geldermal­ sen NFO/ NFO-afdeling west-Betuwe; 17 januari te Lent, studieclub Lent; 15 februari te Middenbeemster, NFO-afdeling Rijn-en Amstelland; 21 februari te Nibbixwoud NFO- afdeling Wognum/Benningbroek/Winkel; 8 maart te Wadenoyen, studieclub Zoelen; 20 maart te Kraggenburg, NFO-afdeling Noordoostpolder; 23 maart te 't Goy, NFO- afdeling zuidoost-Utrecht; 11 april te Aduard, kring Noord; 25 april te Zwaagdijk-oost, NfO-afdeling Zwaag/Blokker en Wijdenes; 28 november te Beneden Leeuwen, NFO- afdeling Maas en Waal/Rijk van Nijmegen; 30 november te Benschop, NF)-afdeling Hollandse IJssel; 18 december te Kraggenburg, NFO-afdeling Noordoostpolder.

13 Jaarverslag FPO 1995

K. Goedegebure - Ontwikkelingen in de perenteelt in de EU - 21 maart te Sint-Truiden (België), Belgische Fruittelers Organisatie; 25 april te Sint-Truiden (België), Ledenvergadering Veiling Haspengauw. - Ontwikkelingen in de fruitteelt op mondiaal en EU-niveau - 14 november te Biddinghui- zen, NFO-Kring IJsselmeerpolders; 15 november te Utrecht, Branche Contactdag Rabobank; 23 november te Eindhoven, Branche Contactdag Rabobank. - Developments in fruit industry in Western Europe - 13 december te Lublin Polen), Symposium Poolse fruittelers.

Ir. M.J. Groot - Plantsystemen economisch bekeken - 25 januari te Greup, NFO-kring Zuid-Holland; 9 maart te Maasbracht, studiedag NFO-afdelingen Roermond en Weert; 21 maart te Kapelle, jaarvergadering NFO-kring Zeeland. - Prijs en kwalitiet - 23 maart te Kloetinge, NFO-afdelingen Goes/Kapelle/Noord- Beveland. - A decision support system for fruit growing on farm level. Assessment of economic and environmental effects of management decisions - 7 september te Avignon (Frankrijk), ISHS-symposium Werkgroep Computer Modelling in Fruit Research and Orchard Management.

Dr.lr. A. de Jager - Wering onrijp fruit - 1 2 en 1 3 december te Wageningen, FO-dagen.

Ing. W.G.A.M. Jansen - Proeftuinresultaten proeftuin Horst - februari, studiedag blauwe bes.

Ing. H. Kemp - Nieuwe ontwikkelingen in het rassensortiment groot fruit - 12 januari te Wijlre, NFO- afdeling Zuid-Limburg.

Ir. M.P. van der Maas - Droogteberegening: wanneer en hoeveel? - 11 januari te Kraggenburg, NFO-Kring IJsselmeerpolders - Onderzoeksresultaten spoorelementen - 22 februari te Sluiskil, NFO-Afdelingen West en Oost Zeeuws-Vlaanderen - WG-Meteo: an advisory system for the water supply - 27 oktober te Poznan, Depart­ ment of Pomology en Department of Land and Water Improvement, Agricultural University Poznan.

A.A. van Oosten - Nieuwe houtige kleinfruitrassen voor de toekomst - 24 november te Tiel, Landelijke Kleinfruitdag NFO/NTS

Ing. F.P.M.M. Roelof s - De bewaring van rode bes - 10 Januari te Geldermalsen, werkgroep Aardbeien en Houtig Kleinfruit.

14 Jaarverslag FPO 1995

- Resultaten bewaaronderzoek. Schilvlekjes bij Elstar en Hol en Bruin in Conference - 6 juli te Zoetermeer, Koelhuischefs. - Nieuwigheden bij bewaring van bessen - 13 juli te Borgloon (België), kleinfruittelers. - Schilvlekjes bij Elstar - 8 augustus te Steenbergen, discussie-avond Van Gaal advies B.V. - Bewaarproblemen (o.a. Schilvlekjes en Hol en Bruin in Conference) - 21 december te Fijnaart, NFO-afdeling noordwest Brabant/St. Philipsland.

Drs. H.A.Th, van der Scheer - Wanneer en waardoor ging het mis met de schurftbestrijding in 1994 en wat gaan we eraan doen in 1995? - 9 maart te Maasbracht, studiedag NFO-afdelingen Weert en Roermond.

Ir. A.M. Schenk - Resultaten uit het onderzoek - november te Geldermalsen, DLV-team fruitteelt, topcoachingsdag.

Dr. P.S. Wagenmakers - Plantsystemen en vruchtkwaliteit - 25 januari te Greup, NFO-kring Hoekse Waard/Goe- ree en Overflakkee; 9 maart te Maasbracht, NFO-afd. Weert en Roermond; 21 maart te Kapelle, NFO-kring Zeeland en West Noord-Brabant. - Bedingungen und Anforderungen an erfolgreiche Pflanzsystemen im Kernobstanbau - 6 februari te Bonn (Duitsland), Institut für Obst- und Gemüsebau. - Modelleren van groei en produktie bij appel - 10 mei te Wageningen, Coachingsdag voorlichting. - Light relations in orchard systems - 7 juli te Geisenheim (Duitsland), Rudolf Hermanns Stiftung. - Potential production of in different climates - 7 september te Avignon (Frankrijk), ISHS-symposium Werkgroep Computer Modelling in Fruit Research and Orchard Management. - Kwaliteit: meer dan gewone teelt - 12-13 december te Wageningen, FO-dagen.

Dr.Ir. S.J. Wertheim - Onderstammennieuws van het praktijkonderzoek - 6 maart te Klaaswaal, NFO-kring Zuid-Holland.

Prof.Dr. J. Tromp - Fruit set and effective pollination period in apple and pear as affected by bloom and post-bloom temperature - 22 maart te Leuven (België), workshop on pollination, ISHS. -De temperatuur tijdens de teeltfase en de plukrijpheid - 12 en 13 december te Wageningen, FO-dagen.

Buitenlandse reizen

- Op 6 februari woonde mw.dr. P.S. Wagenmakers een colloquium bij op het Institut für Obst- und Gemüsebau te Bonn, Duitsland. - Dr.ir. A. de Jager was van 8 tot 10 februari in Toulouse en Bordeaux, Frankrijk, om

15 Jaarverslag FPO 1995

Europese projecten voor te bereiden. Ir. M.P. van der Maas heeft op 14 februari de Obstbau Tagung over bladbemesting bijgewoond van de Staatliche Lehr- und Versuchsanstalt für Landwirtschaft, Weinbau und Gartenbau te Ahrweiler/Mayern, Duitsland. Hij heeft daarbij ook zitting genomen in het forum. Op uitnodiging van de Universiteit van Mansoura (Egypte), hield dr.ir. A. de Jager twee voordrachten. Hij was er aanwezig van 5 tot 1 8 maart. Een bijeenkomst over chemische dunning voor onderzoekers en voorlichters in Emmelshausen, Duitsland, werd op 10 maart bijgewoond door mw.ing. J.M.T. Balkhoven-Baart. Op 21 en 22 maart namen prof.dr. J. Tromp, dr.ir. S.J. Wertheim en ing. H. Kemp deel aan de Workshop on Pollination (ISHS) te Leuven (België). Prof.dr. J. Tromp hield aldaar een voordracht. Ing. F.P.M.M. Roelofs heeft op 1 en 2 juni deelgenomen aan de 1st IFAC/CIGR/EUR- AGENG/ISHS-workshop on Control Applications in Post-Harvest and Processing Technology te Oostende (België). Van 13 tot 16 juni woonde dr.ir. S.J. Wertheim een ISHS-symposium bij over walnoten te Alcobaca (Portugal), alwaar hij ook een poster presenteerde. Ing. H. Kemp, G.J.J. Bolscher en J.Th.J. Poels (NAKB) brachten van 27 juni tot 2 juli een bezoek aan onderzoeksinstellingen en bedrijven in Duitsland. Mw.dr. P.S. Wagenmakers was op 7 juli in Geisenheim (Duitsland) waar zij een prijs in ontvangst mocht nemen van de Rudolf Hermanns Stiftung. Van 17 tot 25 juli bracht dr.ir. S.J. Wertheim een bezoek aan verschillende instellin­ gen en bedrijven in Frankrijk, teneinde kennis te nemen van het fruitteeltkundig onderzoek. Van 10 tot 15 juli brachten ing. H. Kemp en E.C. Meulblok een bezoek aan onder­ zoeksinstellingen en bedrijven in Engeland. In het kader van een onderzoeksproject over fuststromen in de groente- en fruitteelt bracht J. Goedegebure van 26 tot 30 juli een bezoek aan Frankrijk. Mw.ir. A. Schenk woonde van 28 augustus tot 2 september in Cedzyna (Polen) het 3rd International Symposium on IFP bij. Van 4 tot 9 september woonden mw.ir. M.J. Groot en mw.dr. P.S. Wagenmakers het ISHS-symposium bij over Modelling in Fruit Research and Orchard Management te Avignon (Frankrijk). J. Goedegebure bezocht van 21 oktober tot 3 november midden en zuid Frankrijk voor het project "Internationale concurrentiepositie van de vruchtboomkwekerij". Voor hetzelfde project werd een bezoek gebracht aan Italië van 2 tot 13 oktober. Ir. M.P. van der Maas heeft van 24 tot 28 oktober een werkbezoek aan de Landbouw­ universiteit van Poznan (Polen) en de regio Poznan gebracht in het kader van een uitwisselingsprogramma voor onderzoekers op het gebied van de watervoorziening bij appel. Hij heeft daar ondermeer twee lezingen gehouden. Ing. J.M.T. Balkhoven-Baart heeft samen met dr.ir. S.J. Wertheim van 3 tot 5 december een vergadering bijgewoond van de internationale werkgroep chemische dunning in Stuttgart (Duitsland). Van 11 tot 15 december bezocht J. Goedegebure Polen voor bestudering van de vruchtboomkwekerij in Lublin en omgeving.

16 Jaarverslag FPO 1995

De Proeftuin

Het weer in 1995

P.S. Wagenmakers

De winter 1994-'95 was weer uitgesproken zacht, met temperaturen van november tot en met maart die 3° boven het gemiddelde kwamen (tabel 1). Bovendien was er vrij veel neerslag. April en mei waren 1° warmer dan normaal. De meimaand was ook zon­ nig. De maand juni was vrij normaal, maar juli en augustus waren met een gemiddelde temperatuur van 20° uitgesproken heet en zonnig. De zomer was vrij droog. Het mooie weer eindigde in september. Toen regende het ruim tweemaal zoveel als normaal en de instraling was slechts de helft van die in augustus; de temperaturen lagen zelfs 5 ° lager dan in augustus. Oktober was nog vrij zacht en droog, met een normale hoeveel­ heid zon. Echt koud werd het in december (minder dan 1° boven nul).

Tabel 1. Globale straling, neerslag en temperatuur per maand te Wilhelminadorp (Wi, 1995) en Vlissingen (VI, langjarig gemiddelde).

Maand Globale straling Neerslag Temperatuur (MJ/m /maand) (mm) (°C)

Wi VI Wi VI Wi VI 1995 1951- 1995 1951- 1995 1951- 1990 1990 1990

Januari 80,1 78,8 136,0 65,9 4,7 3,1 Februari 126,2 143,6 90,3 46,3 7,2 3,1 Maart 332,3 274,4 59,8 55,9 6,1 5,2 April 382,1 412,0 34,4 45,6 9,1 8,0 Mei 612,0 563,9 39,4 46,5 13,0 11,9 Juni 545,0 587,1 68,4 63,6 14,5 14,9 Juli 646,6 563,4 51,4 68,7 20,0 16,7 Augustus 587,1 489,1 36,3 80,1 20,2 17,0 September 286,9 342,7 161,6 70,9 14,5 15,2 Oktober 203,6 209,6 16,3 81,4 12,8 11,7 November 98,8 97,5 58,6 76,9 7,8 7,2 December 60,7 61,7 45,4 72,9 0,6 4,5 gemiddeld 330,1 318,7 66,5 64,6 10,9 9,9

17 Jaarverslag FPO 1995

Bloei

De bloei van de pruimen was in 1995 ruim een week eerder dan gemiddeld (tabel 2). De peren en appels waren gemiddeld zes dagen vroeger.

Tabel 2. Data volle bloei, pruim, peer, appel te Wilhelminadorp

Ras 1991 1992 1993 1994 1995 1973 t/m 1992

Opal 8-4 11-4 9-4 15-4 10-4 19-4 Victoria 8-4 12-4 4-4 13-4 6-4 18-4

Conference 12-4 20-4 16-4 20-4 19-4 25-4 Doy.d.Comice 14-4 26-4 20-4 27-4 25-4 30-4

Alkmene 17-4 1-5 25-4 4-5 30-4 5-5 Elstar 29-4 4-5 28-4 9-5 3-5 11-5 Jonagold 29-4 2-5 25-4 4-5 3-5 10-5 Golden D. 25-4 3-5 27-4 9-5 3-5 10-5

18 Jaarverslag FPO 1995

Afdeling Teelt en Economie

Sectie Teelt Groot Fruit

Project 044: Gebruikswaarde onder- en tussenstammen bij pit- en steenvruchtigen

S.J. Wertheim en J.M.T. Baart

Appelonderstammenproef

Eind 1995 werd de landelijke proef met zwakke appelonderstammen die in het voorjaar van 1989 was geplant op de proeftuinen te Horst, Wilhelminadorp en Zeewolde beëindigd. Zeewolde vertegenwoordigde een goed groeikrachtige en Wilhelminadorp een matig groeikrachtige kleigrond en Horst een groeikrachtige zandgrond. Doel van de proef was om voor fruittelers een onderstam te vinden met een groeikracht tussen die van M.27 en M.9 èn een alternatief voor niet de winterharde M.27. Deze laatste is, behoudens op erg goede grond, te zwak en M.9 kan bij sterkgroeiende rassen te veel groei geven. Voor de vruchtboomkwekerij zijn voor export onderstammen van belang met een groeikracht tussen die van M.9 en de sterkere M.26. De proefrassen waren Cox's Orange Pippin en Jonagold. De betreffende onderstammen, alle virusvrij, waren niet in alle tuinen dezelfde (tabel 3). De plantafstanden varieerden; in Zeewolde 3 x 1,10, 1,30 of 1,50; in Wilhelminadorp 3,25 x 1,05, 1,20 of 1,30 (herhalingen verschil­ den in boomafstand) en in Horst 3,40 x 1,40 m. Te zijner tijd wordt van deze proef een uitgebreid verslag gemaakt. De tabellen 3 tot en met 5 geven een voorlopig beeld. Een beter overzicht ontstaat na statistische analyse over de tuinen heen, maar deze moet nog plaatsvinden.

Groeikracht gemeten aan stamomtrek Tabel 3 geeft de stamomtrek en het boomvolume gemeten in de winter van 1995/96. Bij beide rassen was er een fors verschil in groeikracht. De volgorde in groeikracht was in alle tuinen voor beide rassen niet gelijk, maar globaal wel. De volgorde in groeikracht in tabel 3 is die welke geldt voor de stamomtrek van Cox in Wilhelminadorp. Bij Cox Orange Pippin waren B.491 en P.22 in Wi en Ze even zwak als M.27; maar in Horst was de groei op P.22 significant sterker. B.146 was ook zwak, maar bleek toch in de twee groeikrachtige tuinen Ho en Ze sterker dan M.27. P.16 gaf in alle drie tuinen een groeikracht tussen die van M.27 en M.9. Daardoor is PI6 een zeer interessante onderstam. B.469 zat in Wi en Ze ook tussen M.27 en M.9 in, maar in Ho was deze onderstam gelijkwaardig aan M.9. J.9 vertoonde een zeer wisselend beeld; even sterk als M.9 in Wilhelminadorp, zwakker dan M.9 in Zeewolde en sterker dan M.9 in Horst. Ook bij J.9 speelt de grondsoort dus een rol. 0.3 was in Horst sterker dan M.9 en in Wilhelminadorp even sterk. M.26 kwam alleen in Horst voor en was duidelijk sterker

19 Jaarverslag FPO 1995 dan M.9, maar ook dan 0.3. KSC 28 was alleen in Wi aanwezig en lijkt uit de stamom- trek een zwakke onderstam, maar merkwaardigerwijs was de boomkroon juist zeer groot (zie boomvolume tabel 3). Een voorbeeld dat de stamomtrek niet altijd een goede maat voor de groeikracht is. Bij Jonagold was de groeikrachtvolgorde niet veel anders

Tabel 3. Groeikracht appelonderstammenproef 044 8901

Onder­ Cox's Orange Pippin Jonagold stam Wi Ze Ho Wi Ze Ho

Stamomtrek (cm) winter 1995/'96 B.491 14,3 a 15,3 a 16,8 a 15,0 a 14,6 a 15,8 ab M.27 14,7 ab 15,4 a 15,0a 14,5 a 14,9 a 14,3 a P.22 15,0 ab 16,3 a 17,5 b 14,2 a 14,3 a 15,6 ab

B.146 16,6 bc 18,7 b 20,1 cd 16,9 b 16,4 bc 15,4 ab KSC 28 17,6 c - - 17,1 bc - - P.16 18,3 cd 19,1 bc 18,6 bc 17,8 bc 16,4 bc 17,1 b B.469 18,4 cd 18,3 b 20,5 cd 18,6 cd - -

J.9 20,0 de 20,2 c 24,0 ef 17,3 bc 17,1 c 19,4 c M.9 20,5 e 21,6 d 20,9 d 19,5 d 18,8 d 20,7 cd 0.3 20,9 e - 23,8 e 19,7 d - 22,0 d M.26 - - 26,1 f - - 26,7 e

F-waarde <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 LSD 5% 1,97 1,23 2,25 1,67 1,01 2,18 Boomvolume m3 winter 1995/'96 B.491 0,91 ab 0,95 ab 0,99 b 0,65 ab 0,82 ab 1,104 bc M.27 0,71 a 0,90 a 0,64 a 0,56 a 0,82 ab 0,58 a P.22 0,82 a 0,86 a 1,01 b 0,49 a 0,78 a 0,85 ab

B.146 0,97 ab 1,17 bc 1,27 b 0,74 bc 0,92 abc 0,73 a KSC 28 3,00 e - - 2,31 e - - P.16 1,44 cd 1,06 ab 1,26 b 0,92 cd 1,03 cd 1,26 cd B.469 1,25 bc 1,18 bc 1,10 b 0,90 c —

J.9 1,41 cd 1,07 ab 1,59 cd 0,88 c 0,95 bed 1,48 de M.9 1,52 cd 1,34 c 1,28 bc 0,96 d 1,14d 1,65 ef 0.3 1,68 d - 1,86 de 1,11 d - 1,88 f M.26 - - 2,04 e - - 2,49 g

F-waarde <0,001 0,006 <0,001 <0,001 0,011 < 0,001 LSD 5% 0,39 0,24 0,31 0,20 0,20 0,29

Getallen in een kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05).

20 Jaarverslag FPO 1995 dan bij Cox. P.16 zat ook hier in alle drie tuinen tussen M.27 en M.9. Dit onderstreept het belang van P.16. Ook hier was de stam van KSC 28 geen goede maat voor de sterke groeikracht. M.26 was in Horst ook bij Jonagold veel sterker dan M.9 en 0.3. Zoals gezegd er zal nog een analyse plaatsvinden over beide rassen en de drie tuinen heen, waardoor mogelijk de conclusies over de groeikracht sterker worden.

Boomvolume Het boomvolume laat ruwweg ook de volgorde zien die uit de stamomtrekken naar voren kwam al moet bedacht worden dat een volume van bomen na zeven groeijaren is beïnvloed door de snoei. Opvallend is het grote volume van bomen op KSC 28 dat niet strookte met de stamomvang. Duidelijk is dat in Horst bomen op M.27 meer achter­ bleven in ontwikkeling in vergelijking met andere even zwakke onderstammen dan op de klei. Op zand kan M.27 dus te zwak zijn. De gegevens over boomvolume betekenen dat de plantafstand voor de onderstammen bij gebruik in de praktijk moet worden aange­ past. Bij de tonnen per ha in tabel 5 is getracht daarmee rekening gehouden.

Productie Tabel 4 geeft de producties per boom. Hier geldt dat de boomgrootte een belangrijke rol speelt. Grotere bomen dragen bij een gelijke bezetting met vruchten meer kg. Hiermee rekening houdend bleef M.27 over de hele lijn wat achter bij de ongeveer even zwakke B.491 en in een aantal gevallen ook bij P.22. Voorts bleek P.16 wat productiever dan de even sterke B.469. 0.3 was in Wilhelmina­ dorp minder productief dan M.9, in Horst niet. KSC 28 tenslotte was gerekend naar boomgrootte weinig productief. Een betere maat voor productievermogen geeft het totaal aantal vruchten per m3 boomvolume (tabel 4). Globaal gold dat hoe zwakker de onderstam hoe hoger de productie per eenheid van boomvolume. In Ho viel M.27 op door een erg hoge produc­ tie per eenheid van boomvolume, waarschijnlijk de reden voor de zwakke ontwikkeling daar. Interessant is dat P.16 in vruchtbaarheid niet onderdeed voor M.9. Verder valt op dat 0.3 en M.26 per eenheid van boomvolume niet erg hoog scoorden. Opvallend lage dracht had KSC 28. Deze onderstam kan dus door de sterke groei en de lage productivi- productiviteit worden afgewezen. Belangrijk is de ha-productie. Om deze reden is daarvan een schatting gemaakt, waarbij voor de zwakste vier onderstammen met 3x1 m is gerekend, voor P.16 en B.469 met 3 x 1,10 m, voor J.9, M.9 en 0.3 met 3 x 1,25 m en voor M.26 en KSC 28 met 3,50 x 1,50 m. Uit tabel 5 blijkt dat bij deze aannamen B.491, M.27 en P.22 te weinig produceerden, vooral M.27. Wanneer deze kleine bomen nog dichter geplant zouden worden, kan de productie hoger uitvallen. B.146 produceerde goed, maar deze had ook wat meer groeikracht. De sterkere onderstammen M.26 en KSC 28 produceerden ook betrekkelijk weinig. De overige onderstammen produceerden goed en min of meer gelijk­ waardig; maar Cox was in Horst op J.9 productiever en in Wilhelminadorp op 0.3 minder productief dan de rest.

Vruchtgrootte Een belangrijke eigenschap van een onderstam is de vruchtgrootte. Tabel 5 geeft de vruchtgewichten gemiddeld over alle jaren. Dit geeft slechts een grof beeld want jaarverschillen kunnen worden gemaskeerd. Bovendien is geen rekening gehouden met

21 Jaarverslag FPO 1995 de dracht per eenheid van boomvolume. Meer vruchten per m3 leiden, binnen één onderstam, tot kleinere appels. Indien mogelijk, zal hiervoor in verdere analyses worden gecorrigeerd. Met al deze reserves kan opgemerkt worden dat de zwakste vier onder-

Tabel 4. Productie totaal 1990-'95 appelonderstammenproef 044 8901

Onder­ Cox's Orange Pippin Jonagold stam Wi Ze Ho Wi Ze Ho

Kg/boom B.491 56,5 bc 55,7 a 66,1 ab 112,7 b 119,8 b 106,1 b M.27 46,3 a 52,9 a 53,6 a 93,6 a 107,1 ab ' 78,4 a P.22 50,8 ab 56,1 a 64,4 ab 90,7 a 95,7 a 96,7 ab

B.146 61,7 cd 71,6 b 76,6 cd 124,1 bc 124,2 b 96,8 ab KSC 28 83,0 f - - 114,0 b - - P.16 76,6 ef 87,0 cd 91,2d 149,6 e 151,3 c 144,3 c B.469 67,0 d 80,2 bc 75,2 b 145,3 de - -

J.9 81,1 f 90,7 cd 114,3e 131,3 cd 173,0 d 168,0d M.9 79,3 f 95,5 d 96,9 d 146,7 de 177,3 d 167,9 d 0.3 70,2 de - 89,2 cd 124,7 bc - 165,6 M.26 - - 101,1 de - - 176,2 d

F-waarde <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 LSD 5% 8,65 13,89 13,65 16,37 19,78 22,54 Vruchten/m3 boomvolume B.491 434 ab 402 a 500 b 833 ab 724 a 489 c M.27 462 a 399 a 650 a 864 a 731 a 791 a P.22 407 ab 450 ab 458 b 828 ab 712 a 641 b

B.146 433 ab 413 ab 462 b 905 a 708a 649 ab KSC 28 194 d - - 234 e - - P.16 358 abc 506 bc 516 b 682 bc 717 a 550 bc B.469 371 abc 436 ab 513 b 776 abc - -

J.9 358 bc 567 c 490 b 622 cd 860 a 540 bc M.9 349 bc 434 ab 525 b 647 c 730 a 463 c 0.3 289 cd - 302 c 483 d - 417 cd M.26 - - 309 c - - 317 d

F-waarde <0,001 0,008 <0,001 <0,001 0,275 <0,001 LSD 5% 105,3 83,1 97,3 162,7 nb 143,7

Getallen in een kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05). nb= niet berekend, want F-waarde >0,05.

22 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 5. Productie/ha en vruchtgewicht 1990-95 appelonderstammenproef 044 8901 Onder­ Cox's Orange Pippin Jonagold stam Wi Ze Ho Wi Ze Ho

Ton/ha*) B.491 188 186 220 376 399 354 M.27 154 176 179 312 357 261 P.22 169 187 215 302 319 322

B.146 206 239 255 414 414 323 KSC 28 158 - - 217 - - _ P.16 232 264 276 453 458 437 B.469 203 243 228 440 - -

J.9 216 242 305 350 461 448 M.9 211 255 258 391 473 448 0.3 187 - 238 333 - 442 M.26 - - 192 - - 335 Vruchtgewicht (g) B.491 152 ab 158a 148 b 225 ab 213 ab 206 b M.27 154 ab 156 a 135 a 218 a 205 a 197 ab P.22 167 d 157 a 144 ab 233 bc 211 ab 189 a

B.146 151 a 161 a 148 b 226 ab 215 abc 200 ab KSC 28 153 ab - - 222 ab - - P.16 164 cd 168 b 148 b 243 cd 221 bed 207 bc B.469 162 bed 160 a 146 b 234 bc - -

J.9 171 d 168 b 152 bc 260 e 231 d 219d M.9 166 cd 169 b 150 b 251 de 227 cd 218 cd 0.3 157 abc - 162 cd 242 cd - 222 de M.26 - - 167 d - - 232 e

F-waarde <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 0,006 <0,001 LSD 5% 9,5 5,8 10,7 13,8 13,2 11,2

Getallen in een kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05). *) voor plantafstanden, zie tekst. stammen en de sterke KSC 28 de kleinste vruchten gaven. Voor de vier zwakke onder­ stammen kan dit een mogelijk een gevolg zijn van hun grotere aantal vruchten per m3. Bomen op zulke zwakke onderstammen zullen dus meer dunning vergen. Een gunstige uitzondering vormde Cox op P.22 in Wilhelminadorp. Een groot aantal vruchten per m3 kan niet de oorzaak zijn van de kleine appels bij KSC 28, hier gaat het dus om een onderstam-effect. Alle overige onderstammen gaven appels van goede grootte en waren

23 Jaarverslag FPO 1995 in dit opzicht gelijkwaardig. Samenvattend kwamen in de zwakste groeikrachtklasse, P.22 maar vooral B.491 beter naar voren dan M.27. Voor gebieden met strenge winters een voordeel, want M.27 is niet winterhard. B.146 lijkt vooralsnog minder interessant, omdat de proefbomen wortelopslag hadden en wortelvelden op het bovengrondse deel van de stam hadden. Zou er een minder jeugdig type van B.146 gevonden worden dan is B.146 wel interes­ sant. In het groeikrachtgebied tussen M.27 en M.9 kwamen B.469, maar vooral P.16, als belangwekkend naar voren. Met name met P.16 zal meer ervaring moeten worden opgedaan. Een praktijkproef met onder andere P.16 is in voorbereiding. Voor ons land lijken J.9 en 0.3 minder van belang omdat ze niet veel meer bieden dan M.9 en KSC 28, M.26 omdat ze te sterk zijn. 0.3 kan wel interessant zijn in landen met strenge winters waar M.9 niet voldoet.

Kersenonderstammenproef

De internationale onderstammenproef met vier zoete-kersenrassen geplant in het voorjaar van 1988, werd eind 1995 beëindigd. De resultaten van deze proef zullen in een apart verslag worden gebundeld en worden gepresenteerd op het ISHS-kersensym- posium dat in 1997 in Noorwegen/Denemarken wordt georganiseerd. In de jaarversla­ gen van 1989 (p. 32-33), 1990 (p. 18), 1991 (p. 39-40) en 1992 (p. 37-38) zijn al eerder uitkomsten vermeld. Tabel 6 vat enkele belangrijke einduitkomsten samen van de proef die in Wilhelminadorp stond. De resultaten zijn per ras verwerkt, maar er zal nog een statistische analyse gemaakt worden over alle vier rassen heen, wat de uitspraken wellicht nog kan veranderen. Ook zal nog een gezamenlijke verwerking van de proeven in de verschillende landen moeten plaatsvinden. De stamomtrekmeting in het najaar van 1995 bevestigt wat in het veld te zien was, namelijk dat Inmil veruit de zwakste onderstam was. Damil volgde daarna in groeikracht, maar verschilde bij twee rassen niet van die van Camil, bij de twee andere rassen was Camil sterker. Beide waren zwakker dan de twee Weirootnummers, die even sterke groei gaven. Colt was de sterkste onderstam, hoewel niet in alle gevallen betrouwbaar sterker dan de Weiroot- onderstammen. De toename in stamomtrek laat dezelfde lijnen zien. De productie per boom was extreem verschillend; gedeeltelijk kwam dit door de verschillen in boom­ grootte, maar gedeeltelijk zeker ook door de onderstam. Dit blijkt namelijk uit de gegevens over de kg per stamomtrek. Inmil, Colt en Damil gaven in lage producties per eenheid van volume, de Weirootnummers hoge en Camil zat daar tussen. De vrucht­ grootte bleef op Inmil achter, wat ook heeft bijgedragen aan de lage productie op deze onderstam. Camil en vooral Damil gaven de grootste kersen. Er zal echter nog moeten worden gecorrigeerd voor de verschillen in dracht. Alles overziende is er geen echt geschikte zwakke onderstam uit deze proef gekomen. De zwakste onderstam (Inmil) toonde een aantal bezwaren (slechte vertakking, lage productie per m3, kleine vruchten). Damil en Camil waren niet zwak en hadden geen fraaie bladstand; wel waren de kersen goed van maat. De Weiroot-nummers waren zeker niet zwak, maar gaven wel mooie bomen en goed producties. Het enige bezwaar was de vrij sterke mate van wortelopslag. Wanneer dit bezwaar voor lief wordt geno­ men, zijn deze onderstammen geschikt voor een extensieve teelt. Ook Colt bleek een vrij sterke onderstam, die echter te weinig productie gaf.

24 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 6. Resultaten kersenonderstammen 044.8821.

Onder­ Stamom- Toename Kg/boom Kg/cm Vr.gew. stam tr.(cm) st.omtr.(cm) st.omtr. (g) nj'95 vj'88-nj'95 1991 t/m 1995

Early Rivers Inmil 20,0 a 15,7 a 5,55 a 0,27 a 5,4 a Damil 27,6 b 22,3 b 14,25 ab 0,46 a 6,1 c Camil 35,7 c 30,0 c 29,70 c 0,85 b 6,0 c Weiroot 10 45,0 d 38,9 d 54,89 d 1,21 c 5,8 b Weiroot 13 48,9 d 42,5 d 56,92 d 1,15 c 5,7 b Colt 45,1 d 37,9 d 19,65 bc 0,42 a 5,9 bc F-waarde <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 LSD 5% 5,40 5,28 13,996 0,263 0,26 Castor Inmil 22,8 a 18,5 a 12,66 a 0,55 a 7,5 a Damil 32,3 b 26,3 b 24,76 b 0,76 b 8,1 bc Camil 35,8 b 30,6 b 35,90 c 0,97 c 8,3 c Weiroot 10 49,5 c 43,2 c 61,81 d 1,25 d 7,7 ab Weiroot 13 50,6 c 43,7 c 69,58 d 1,37 d 7,7 ab Colt 53,0 c 45,1 c 23,97 b 0,45 a 8,6 c F-waarde < 0,001 <0,001 <0,001 <0,001 0,002 LSD 5% 4,90 4,85 10,204 0,201 0,51 Merton Glory Inmil 25,6 a 20,6 a 21,73 a 0,83 ab 6,9 a Damil 30,2 b 24,4 a 21,79 a 0,69 a 9,2 b Camil 40,0 c 34,6 b 45,75 b 1,13 b 9,0 b Weiroot 10 54,1 d 47,6 c 113,58 c 2,09 c 8,2 b Weiroot 13 56,8 d 49,7 cd 119,24c 2,10 c 8,2 b Colt 59,5 e 52,1 d 37,59 b 0,63 a 9,1 b F-waarde <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 0,001 LSD 5% 3,91 3,79 13,662 0,312 1,03 Stella Inmil 22,4 a 17,7 a 21,28 a 0,94 a 7,6 a Damil 30,4 b 25,0 b 50,95 b 1,69 b 8,4 b Camil 33,7 b 27,8 b 70,24 c 2,09 c 7,9 a Weiroot 10 45,0 c 34,0 c 105,28 d 2,34 cd 7,9 a Weiroot 13 47,6 c 40,4 c 126,32 e 2,66 d 7,9 a Colt 54,6 d 47,3 d 74,29 c 1,36 b 8,6 b F-waarde <0,001 <0,001 < 0,001 <0,001 <0,001 LSD 5% 2,90 2,87 14,127 0,374 0,41

Getallen per ras in 1 kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P = 0,05); dit berust op de vermelde LSD-waarde; verschillen groter dan deze waarde zijn betrouwbaar.

25 Jaarverslag FPO 1995

Project 052: Toetsing bijzondere fruitgewassen

S.J. Wertheim en H. Kemp.

Hazelaar (Corylus sp.)

S.J. Wertheim

Het belangrijkste criterium bij de beoordeling van de rassen is dat de gemiddelde productie boven 2 ton per ha moet liggen. Pas dan kan de teelt rendabel zijn. Gezien de groeikrachtverschillen van ras en grond zal het aantal bomen per ha variëren tussen 667 (bij 5 x 3 m) en 1000 (bij 4 x 2,5 m). Dit houdt in dat de gemiddelde productie per boom tenminste 2 kg moet zijn, gerekend vanaf het eerste productiejaar. Daarnaast zijn andere eigenschappen van belang, vooral de mate waarin de kern het vlies loslaat tijdens roosteren. Goede ontvliezing leidt tot een blanke kernen en deze hebben meer verkoopwaarde dan niet of gedeeltelijk blanke kernen.

Tabel 7. Kg/boom van goede noten in hazelaarproef geplant voorjaar 1982 (4,5 x 2,75 m).

Ras '85 '86 '87 '88 '89 '90 '91 '92 '93 '94 '95

GZ 1,09 2,29 0,51 1,06 3,41 0,90 5,80 5,67 5,37 4,65 11,12 LT 1,74 4,09 0,42 0,12 1,99 0,09 7,94 4,95 2,41 2,73 6,06 NE 0,95 0,58 0,00 0,13 0,98 0,12 3,83 6,22 4,19 0,36 3,48 TO 0,00 0,02 0,00 0,00 0,38 0,04 0,79 2,02 1,80 0,34 1,31 BU 3,13 1,03 1,50 0,83 2,15 0,78 4,96 5,15 6,83 1,65 *

ID 0,94 0,08 0,21 0,31 2,44 0,33 4,68 3,60 * PA 0,07 0,12 0,00 0,00 1,32 0,13 3,19 2,39 * WP 0,55 1,25 0,19 0,96 2,46 0,19 3,42 3,21 * WF 1,29 0,80 0,00 0,31 1,23 0,08 3,62 1,64 * WL 0,87 0,97 0,00 0,17 2,96 0,05 4,72 1,30 *

EN 0,69 0,47 1,29 0,66 1,34 0,59 2,95 * FC 0,02 0,02 0,17 0,30 1,20 0,23 1,82 * DA 0,81 1,29 0,25 0,50 1,48 0,20 * GA 0,43 0,95 1,37 0,16 1,19 0,09 * RZ 0,39 0,15 0,00 0,23 0,40 0,17 *

* = bomen gerooid. GZ = Gustav's Zeller; LT = Lang Tidlig Zeiler; NE = Negret; TO = Tombul; BU = Butler; ID = Istarski Dugi; PA = Palaz; WP = Webb's Prize Cob; WF = White Filbert; WL = Witpit Lambertsnoot; EN = Ennis; FC = Fertile de Coutard; GA = Garibaldi; RZ = Rote Zellemuß; DA = Daviana;

26 Jaarverslag FPO 1995

Hazelaarproef van 1982

In 1995 droegen de struiken van Gustav's Zeiler en Lang Tidlig Zeiler als nooit tevoren (tabel 7). In tabel 7 is een overzicht gegeven van de producties door de jaren heen van alle rassen van deze proef. De met een ster aangegeven rassen werden vroeger of later gerooid omdat ze te weinig productief waren (gemiddeld ruim onder de 2 kg per boom) en andere tekortkomingen hadden. Van de vier nog overgebleven rassen gaf Gustav's Zeiler de meeste kg goede noten. Gemiddeld over de jaren 1985 tot en met 1989, een maat voor de vroegheid, 1,67 kg per struik en gemiddeld over alle draagjaren (1985 tot en met 1995) 3,81 kg. Voor Lang Tidlig Zeiler zijn deze waarden 1,67 en 2,96, voor Butler 2,15 en 2,80 (tot en met 1994) en voor Negret 0,53 en 1,89 kg. Gustav's Zeiler onvliest ook goed, Butler niet en is daarom gerooid. Negret haalt de productienorm net niet, maar de kernen zijn van goede kwaliteit en daarom is het ras gehandhaafd. Lang Tidlig Zeiler ontvliest matig en is dus geen kwaliteitsras. Dus van deze proef kan alleen Gustav's Zeiler voor aanplant worden aanbevolen.

Hazelaarproef 1983

Tabel 8 vat de producties van alle draagjaren samen. De productie begon dus laat. Jemstegaard 5 en Lansing waren te weinig productief en werden gerooid. De vier overige zijn wel productief maar niet vroeg. Alle vier komen gemiddeld boven de 2 kg per boom uit; Morell gaf gemiddeld 4,06 kg goede noten per boom, Romai 3,04, Mortarella 2,97 en Tonda Romana 2,82. Romai en Tonda Romana ontvliezen niet goed, de beide andere redelijk goed. Morell en Mortarella zijn dus de moeite van verder bekijken waard.

Tabel 8. Kg/boom van goede noten hazelaarproef geplant voorjaar 1983 (4,75 x 2,42 m).

Ras '89 '90 '91 '92 '93 '94 '95

Morell 1,43 0,34 5,15 2,55 8,22 0,55 10,18 Mortarella 0,57 0,18 3,35 2,98 2,08 0,60 11,04 Romai 0,55 0,38 4,38 4,45 4,15 0,81 6,58 Tonda Romana 0,75 0,21 1,48 3,54 2,46 0,15 11,18

Jemstegaard 5 0,37 0,45 0,73 * Lansing 0,43 0,24 0,28 *

* = bomen gerooid

Hazelaarproef 1988

In tabel 9 zijn de rassen van deze proef gerangschikt naar afnemende productie, al is de planttijd niet altijd gelijk en dus de volgorde niet geheel eerlijk. Ondanks de korte tijd dat de rassen staan komen Tonda di Giffoni en (ook hier) Gustav's Zeiler al als productief naar voren. Een definitief oordeel over der rassen is echter nog niet te geven. Tonda di

27 Jaarverslag FPO 1995

Giffoni ontvliest goed en is dus veelbelovend. Ook in Frankrijk wordt dit Italiaanse ras meer en meer geplant.

Tabel 9. Kg/b oom van goede noten hazelaarsproef geplant voorjaar 1988 (4,00 x 2,50 m).

Ras '92 '93 '94 '95 Gem.*

Tonda di Giffoni 1,77 2,65 1,20 3,45 2,27 Gustav's Zeiler2) - - 0,73 3,55 2,14 Camponica 1,40 1,04 1,09 3,50 1,76 Noccione 0,87 0,78 0,91 3,63 1,55 Pauetet 0,50 1,26 0,33 2,45 1,13 Casina1) 0,11 0,37 0,60 1,99 0,77 Tonda Gentile delle _anghe 0,47 0,62 0,11 1,65 0,71 Tombul Ghiaghli1) - 0,05 0,15 0,62 0,27

*) gemiddeld van 1992 t/m 1995, behalve wanneer later werd geplant. 1) geplant voorjaar 1990; 2) idem voorjaar 1991.

Hazelaarproef 1989

Tabel 10 vat de producties samen en ook hier in volgorde van afnemende produktiviteit. De Nederlandse selectie van de heer E. Kwanten uit de provincie Groningen komt tot nu toe productief naar voren, evenals de Italiaanse Riccia di Talanico. De Franse selectie van INRA (Institut National de Recherches Agronomique te Bordeaux) was ook goed. Alle rassen van deze proef hebben goede ontvliezingscijfers. Het zal dus van de toekom­ stige producties afhangen welke rassen uiteindelijk de beste zullen zijn.

Tabel 10. Kg/boom van goede noten hazelaarproef geplant voorjaar 1989 (4,75 x 2,52 m).

Ras '93 '94 '95 Gem.*

Emoa 1 0,16 0,87 5,57 2,20 Riccia di Talanico 0,21 0,71 5,44 2,12 INRA H 105-28 0,58 0,60 3,19 1,46 Emoa 22) 0,02 0,40 2,77 1,06 Impériale de Trebizonde 0,45 0,29 2,00 0,91 Montebello1) 0,00 0,17 2,41 0,80 Corabel 0,06 0,69 1,48 0,74 Comen1) 0,02 0,00 0,41 0,14

*) gemiddeld 1993 t/m 1995, behave wanneer later werd geplant. 1) geplant voorjaar 1990; 2) idem voorjaar 1991.

28 Jaarverslag FPO 1995

Hazelaarproef 1990

Tabel 11 vat de producties van deze nog jonge proef samen. De vijf eerste rassen blijken al redelijk productief, maar het is nog te vroeg voor conclusies. Een aantal rassen is reeds gerood omdat de eigenaar ze toch niet goed genoeg vond. De overblijvende productieve rassen, Emoa 3 en Willamette, ontvliezen goed.

Tabel 11. Kg/boom van goede noten hazelaarproef geplant voorjaar 1990 (4,75 x 2,52 m).

Ras '93 '94 '95 Gem.*

Emoa 31) 0,02 0,65 4,22 1,63 Willamette 0,02 0,29 4,21 1,51 OSU 023-17* 0,14 1,07 3,04 1,42 OSU 039-44* 0,03 0,50 3,61 1,38 OSU 166-34* 0,04 0,45 3,20 1,23 OSU 167-02 0,00 0,18 1,54 0,57 Palaz 0,02 0,17 1,29 0,49 OSU 042-89* 0,00 0,00 1,04 0,35

*) gemiddeld 1993 t/m 1995, behalve wanneer later werd geplant. M geplant voorjaar 1991. *) ras gerooid na oogst 1995 omdat eigenaar (Oregon State University) ras heeft teruggetrokken.

Walnoot (Juglans regia)

S.J. Wertheim

De resultaten van de vergelijking van walnotenrassen zijn recent samengevat in het weekblad Fruitteelt 85(1995)51/52:40-41. De lezer wordt naar dit artikel verwezen.

Kwee (Cydonia oblonga)

H. Kemp

In het voorjaar van 1988 is een proef geplant met 14 kweerassen, met eenjarige oculaties op Kwee MC op een plantafstand van 4,75 x 2,05 m. De proef ligt in 3 herhalingen met 1 boom per veldje. Het doel van de proeven met kweerassen is tweeledig: het verkrijgen van winterharde, vruchtdragende, goede kweerassen (voor toepassing als erfbeplanting en in projecten van Waardevol Cultuurlandschap bijvoor­ beeld) en het zoeken naar winterharde kweetypen die als zwakgroeiende perenonder­ stam kunnen worden gebruikt. Als gevolg van nachtvorst hebben kweeperen in 1991 nauwelijks vruchten gegeven. In 1991 tot en met 1995 was de productie (tabel 12) goed van een aantal rassen zeer goed. De rassen Agvambari, Ekmek, Leskovacka,

29 Jaarverslag FPO 1995

Ludovic, Rea's Mammoth, Ronda en Vranja zijn goede rassen voor teelt in Nederland.

Tabel 12. Boomvolume, productie en gemiddeld vr jchtgewicht van 14 kweeras- sen.

Ras Boomvolume (m3) Kg/boom Gem.vr.gew.(g) najaar 1993 t/m 1995 t/m 1995

Agvambari 2,3 127 144 Bourgeault 1,7 " 102 126 2,1 22 196 Ekmek 2,0 109 301 Isfahan 1,3 35 199 Leskovacka 1,1 73 157 Limon 1,7 30 240 Ludovic 1,6 73 131 Portugal 1,4 13 218 Rea's Mammoth 1,9 129 260 Ronda 1,9 80 276 Serbian 1,5 39 194 Shams 3,7 64 242 Vranja 1,6 96 229

In het voorjaar van 1993 zijn vier kweerassen geplant en in het najaar nog eens vier. Van alle rassen zijn eenjarige oculaties op Kwee MC geplant op een plantafstand van 3,50 x 2,55 m. De proef (052-Wi9382) ligt in 3 herhalingen met 1 boom per veldje. I/25 toonde voorjaar 1994 veel afgestorven bast, hetgeen wellicht een gevolg was van de wintervorst van 1993/'94. Sobu valt op door de afwijkende, hangende groeiwijze. In 1994 droegen 1/18 en Morava de eerste vruchten. In 1995 droegen alle rassen tamelijk goed tot goed; vooral 1/18, Morava en 1/21. Morava en Seker Gevrek hebben appelvor- mige vruchten en de andere rassen peervormige.

Project 054: Teeltonderzoek vruchtboomkwekerij

S.J. Wertheim en J. de Groene

Invloed van benzyladenine op de vertakking van oculaties

In het Jaarverslag over 1992 (blz.101-102) is een proef behandeld waarin oculaties van het ras Rode Boskoop op M.9 in de kwekerij met vertakkingsmiddelen werden gespoten. Wekelijks werd vier of acht keer met 50, 100, 200 of 400 mg/l benzyladenine (BA) gespoten vanaf 50 cm gewashoogte. Onbehandelde oculaties of die met het standaar- middel Promalin (50 ml/l) bij 65 cm gewashoogte waren behandeld, dienden als vergelijking. Promalin bevat zowel BA als GA4+7. De resultaten zijn uitgebreid samenge­ vat in Scientia Horticulturae 60 (1994): 31-39. Herhaald gebruik van BA wekte veel zijhout op en meer naarmate vaker werd gespoten en de dosering hoger was (tabel 13).

30 Jaarverslag FPO 1995

De eenjarige bomen werden voorjaar 1993 uitgeplant op een bedrijf in Baarsdorp op 3,50 x 1,50 m en in gedrag gevolgd. Er waren geen aanslagproblemen ondanks de grote verschillen in aantallen zijscheuten per boom, mede dank zij druppelbevloeiïng. In het voorjaar van 1 993 werden de aantallen bloemtrossen per boom geteld om te zien of te behandelingen in de kwekerij invloed hadden op de bloemknopvorming. Tabel 1 toont dat acht keer spuiten met BA nadelig was voor de bloemknopvorming, vier keer niet.

Tabel 13. Resultaten vertakkingsproef Rode Boskoop 054 920221

Behandeling Veren Bloem­ 1994 + 1995 /boom trossen/ Kg/ Vruch- 1992 boom 1993 boom ten/boom

Onbehandeld 4,2 a 10,9 cd 23,4 a 103,7 a Promalin 7,0 bc 11,4 cd 24,5 a 101,0 a 4 x 50 BA 4,1 a 13,3 d 23,9 a 101,1 a 8 x 50 BA 4,8 ab 13,6 d 25,1 a 106,1 a 4 x 100 BA 7,3 c 14,8 de 27,0 a 118,7 a 8 x 100 BA 8,5 c 8,0 bc 23,7 a 113,2 a 4 x 200 BA 9,1 cd 19,3 e 26,0 a 110,9 a 8 x 200 BA 10,8 d 5,2 b 28,0 a 125,0 ab 4 x 400 BA 11,0 d 11,0 cd 26,1 a 116,5 a 8 x 400 BA 15,0 e 0,2 a 31,8 a 145,8 b F-waarde <0,001 <0,001 0,069 0,032 LSD 5% 2,2 4,8 n.s. 25,98

Getallen in 1 kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05).

Acht keer spuiten met de hoogste dosering onderdrukte de bloei vrijwel geheel. Over de wenselijkheid van het wel of niet aanwezig zijn van bloemtrossen aan eenjarig vertakte bomen wordt verschillend gedacht. Voordeel van aanwezigheid van bloemen kan zijn dat reeds in het plantjaar vruchten kunnen worden geoogst. Nadeel is dat eenjarige twijgen met bloemtrossen minder goed tweejarig hout opleveren waardoor in het tweede groeijaar de productie kan worden geschaad. In 1993 werden per boom enkele vruchten geproduceerd, uiteraard alleen in die behandelingen waar bloemtrossen voorkwamen. Dank zij goede bloei produceerden de bomen in 1994 en 1995 goed; de zwaarst geveerde het meest. Het verschil was echter alleen voor het totaal aantal vruchten per boom over de twee jaar betrouwbaar (tabel 13). In gemiddeld vruchtgewicht waren er geen betrouwbare verschillen. Dus het opwekken van veel zijhout door herhaald gebruik van BA in de kwekerij kan voordelig zijn voor de aanvangsproductie, ook al zijn er in het plantjaar weinig bloemknoppen.

31 Jaarverslag FPO 1995

Project 073/074: Plantdichtheid, rangschikking en lichtbenutting in intensieve beplantingen

P.S. Wagenmakers, M. Tazelaar en d. Bootsma

Plantsystemenproef Jonagold, Fiesta en Elstar (073/074-Wi/Ze9103)

In de winter van 1990-1991 werd in Zeewolde en Wilhelminadorp een proef geplant met de rassen Jonagold ("Wilmuta"), Fiesta en Elstar op onderstam M.9 bij vier plantdichtheden. Elke plantdichtheid is uitgevoerd bij twee rangschikkingen. De verhouding van afstand tussen en op de rij is per plantdichtheid 1,5:1 (2:1 bij 20.000 bm/ha) of 3:1 (tabel 14). Bovendien worden bij de 3:1-systemen rechtopstaande bomen vergeleken met schuingeplante ("Güttinger V-haag"). De planthoek is kleiner bij een smaller pad. In Zeewolde zijn de rechtopstaande bomen zowel in de grond als op ruggen geplant.

Tabel 14. Productie in 1995 en i Dver 1991 1995

Object Ton/ha 1995 Ton/ha 1991 -1995 Jo-W Jo-Z Fi-W El-Z Jo-W Jo-Z Fi-W El-Z

Bomen/ha 3.000 66 60 34 63 210 200 122 174 6.000 100 105 52 86 317 327 192 248 10.000 105 135 46 93 392 420 254 291 20.000 90 141 60 78 424 457 298 292 F-waarde * * * * n.s. * * * * * * * * * * * * * * * LSD 5% 22 22 - 12 34 41 30 27 Lineair n.s. * * * * n.s. * * * * * * * * * * * * Kwadratisch * * * * * n.s. * * * * * * * * * * * * * * *

Rangschikking 1,5:1 96 103 44 76 356 362 217 231 3:1 87 97 51 74 329 337 220 243 3:1, V 87 114 48 80 323 343 212 243 1,5:1, rug 113 84 351 257 3:1, rug 123 87 378 283 F-waarde n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. n.s. # LSD 5% ------30

Jo = Jonagold, Fi = Fiesta, El = Elstar, W = Wilhelminadorp, Z = Zeewolde. n.s., *, *** verschillen binnen een subkolom niet significant of significant bij achtereenvolgens P < 0,05 of 0,001. (LSD) -: niet berekend als F-waarde n.s. is. Lineair en kwadratisch: trend.

32 Jaarverslag FPO 1995

De productie per ha nam in het algemeen toe met de plantdichtheid. De invloed van plantdichtheid was het grootst in het traject 3000 tot 6000 bomen per ha (tabel 14). Bij verdere intensivering van de plantdichtheid nam de productie veel minder toe. Zo was de productie bij 20.000 bomen per ha in 1995 gelijk aan of zelfs lager dan bij 10.000.

Systeem 1.5:

^5 6-Ç i-O

50 60 70 90 100 50 60 70 80 90 100 % Lichtopvang % Lichtopvang

Systeem 3:1 V-haag

/\ o

% Lichtopvang

Figuur 1. Productie goed gekleurde Jonagold (ton/ha) en lichtopvang bij drie rangschikkingen (Wilhelminadorp, 1993-1995).

33 Jaarverslag FPO 1995

Over de hele periode waren er slechts kleine productieverschillen tussen 10.000 en 20.000 bomen per ha. Voor Fiesta was 1995 een beurtjaar met wisselvallige resultaten. Een hogere productie ging gepaard met een hogere lichtopvang (tabel 15). Echter, een extreem hoge lichtopvang (meer dan 80 %) leidde niet tot een hogere productie. Bomen in Zeewolde produceerden tot nu toe iets meer dan in Wilhelminadorp. Ook de lichtop­ vang was gemiddeld enkele procenten hoger.

Tabel 15. Lichtopvang in 1995 (% van beschikbaar licht)

Object Wilhelminadorp Zeewolde

Bomen/ha 3.000 63 65 6.000 73 82 10.000 85 85 20.000 89 93 F-waarde * * * LSD 5% 4 Lineair * * * * * * Kwadratisch * * * * * *

Rangschikking 1,5:1 79 83 3:1 76 78 3:1 V 79 83 F-waarde n.s. n.s. LSD 5% -

Licht gemeten in Wilhelminadorp op 31-8-'95; in Zeewolde op 26-9-'95 (egaal bewolkt weer), n.s., *** verschillen binnen een subkolom niet significant of significant bij P < 0,001. (LSD) -: niet berekend als F-waarde n.s. is. Lineair en kwadratisch: trend.

Bij het schrijven van dit verslag waren analyses voor de sortering van Zeewolde nog niet beschikbaar. Uit de analyse voor Jonagold in Wilhelminadorp voor de jaren 1993- 1995 bleek dat het aandeel kwaliteitsfruit op de totale productie rechtlijnig afnam met een hogere lichtopvang. Uitsluitend kwaliteitsfruit (meer dan een derde rood gebloste Jonagold) werd geproduceerd bij een lichtopvang van 50 % of minder in de los­ systemen. De productie per ha was in die situatie echter gering. Bij 70 % lichtopvang, globaal het teeltkundig optimum, was ruwweg 70 % van de vruchten goed gekleurd (tabel 16). Die lichtopvang werd in 1995 gerealiseerd bij 6000 bomen per ha. Een uitzondering vormde het 3:1-systeem in 1995. In dat jaar werd bij de rechtopstaande bomen in 3:1-verband met 70 % lichtopvang nog geen 40 % goed gekleurd fruit gevonden. Zelfs bij een lagere lichtopvang (dus met meer licht in de beplanting) was er weinig kwaliteitsproductie in dat jaar.

De invloed van rangschikking op de productie per ha was nihil. Alleen bij Elstar

34 Jaarverslag FPO 1995 produceerden bomen op ruggen in 3:1-verband in totaal iets meer dan de overige objecten. Dit resultaat stemt overeen met de lichtopvang, die niet verschilde voor rechtopstaande of schuine bomen in rechthoeks- of bijna-vierkantsverband (tabel 2). Echter, verschil in kwaliteit was er wel. Bij een lichtopvang van 70 % produceerden 1,5:1-systemen van Jonagold in Wilhelminadorp globaal 15 ton meer kwaliteitsfruit dan 3:1-systemen, gezien over de jaren 1993 tot en met 1995 (fig. 1). De meer vierkante plantsystemen hadden een gelijkmatiger lichtverdeling. De V-systemen namen een tussenpositie in. De optimale lichtopvang wat betreft kwaliteit was voor 1,5:1-, 3:1- en V-systeem achtereenvolgens 74, 71 en 73 %, wat in 1995 werd bereikt met 6000 bomen per ha in Wilhelminadorp. Een lichtopvang hoger of lager dan optimaal resulteer­ de in minder kwaliteitsfruit per ha. Bij de 1,5:1-systemen was die daling scherper dan bij de 3:1-systemen. De productie van kwaliteitsfruit nam af met de jaren. Bij de 3:1- systemen was het jaareffect groter dan bij de andere systemen. In 1995 produceerden 3:1-systemen bijvoorbeeld gemiddeld 20 ton minder kwaliteitsfruit per ha dan los­ systemen en 10 ton minder dan V-systemen.

Tabel 16. Percentage van de totale productie van vruchten met meer dan 33 % rode blos bij Jonagold bij een bepaalde lichtopvang (percentage van beschikbaar licht), berekend per jaar en per rangschikking. (Wilhelmina­ dorp, 1993-1995).

Rangschikking 1,5:' I 3:1 3:1 V Lichtopvang '93 '94 '95 '93 '94 '95 '93 '94 '95

50 93 100 81 81 92 42 83 82 85 70 72 73 61 68 60 36 68 63 58 90 52 44 41 55 28 30 54 44 30

In Wilhelminadorp is kort voor de oogst het lichtniveau bij de vrucht zelf gemeten. Hieruit bleek geen eenduidige invloed van de belichting op de grootte van de vruchten. Wel was er een duidelijke toename van blos als er meer licht bij de vrucht kwam. Tien % meer licht leidde gemiddeld tot 6 % meer rode blos. Schaduwvruchten smaakten bovendien minder goed. De smaakwaardering steeg van 5,2 bij een lichtopvang van meer dan 80 % (veel schaduw) tot 6,0 bij minder dan 40 % lichtopvang (zeer open beplanting). De smaak werd in het algemeen niet direct door plantdichtheid beïnvloed, wel indirect. Zo werden gebloste vruchten meer gewaardeerd, evenals vruchten met een gelere grondkleur. Alleen bij hardheid was er een verschil in smaakwaardering tussen plantdichtheden. Bij 3000 en 6000 bomen per ha was er geen relatie tussen hardheid en smaak. Bij de hogere dichtheden werd hardheid negatief beoordeeld.

Vruchten in de schaduw hadden een groenere grondkleur en waren harder dan in de zon. Schaduwvruchten leken dus minder snel te rijpen dan vruchten in de zon. Toch waren vruchten van een hogere plantdichtheid bij een zelfde belichting geler, dus verder ontwikkeld dan vruchten van een lagere plantdichtheid. Een hogere blad-vrucht verhouding bij de hogere dichtheden kon de oorzaak hiervan zijn. Bij benadering was bij

35 Jaarverslag FPO 1995

20.000 bomen per ha bijna tweemaal zoveel blad per vrucht aanwezig als bij 3000 bomen per ha.

Op 2 augustus is bij onbewolkt weer de lichtopvang gemeten op twee manieren: met lichtmeters volgens de gebruikelijke methode (meten van beschikbaar licht boven de beplanting en meten van doorgelaten licht op de grond; het verschil is wat de beplan­ ting heeft opgevangen) en door het tellen van zonnevlekjes op eenzelfde representatieve oppervlakte op de grond. Zo werd voor een bepaald plantsysteem elke 10 cm enerzijds de lichtopvang gemeten, anderzijds werd bepaald of er zon dan wel schaduw was. Dit gebeurde in een richting loodrecht op de rijrichting, van boom tot boom in viervoud. Wanneer "zon" werd gewaardeerd met 0 en "schaduw" met 100, gaf het gemiddelde van deze resultaten een geschat percentage lichtopvang per plantsysteem. Gemiddeld week het geschatte resultaat slechts weinig af van de meting (fig. 2). In 1996 zal nader onderzoek gedaan worden naar een praktische methode voor fruittelers c.q. voorlichters om zonder lichtmeetapparatuur snel een betrouwbare indruk te krijgen van de belichting van een beplanting.

lichtopvang (%) volgens schaduwvlokjes

20 40 60 80 100 lichtopvang (%)volgen s lichtmeters

Figuur 2. Vergelijking van twee lichtmethoden.

36 Jaarverslag FPO 1995

Project 076: Toetsing groeiregulatoren

S.J. Wertheim, J.M.T. Balkhoven-Baart en J.H. Bootsma

Tegengaan late val Conference

S.J. Wertheim en J.M.T. Balkhoven-Baart

Tegen de soms sterke late val van vruchten kort voor de oogst van het pereras Conference wordt in de praktijk met succes auxine gespoten. Het betreft het bekende anti-late-valmiddel o-naftylazijnzuur (NAA). De werking berust op het verhogen van het auxinegehalte van de vruchten. Zolang voldoende auxine vanuit de vrucht door de steel heen in de afscheidingslaag terechtkomt krijgt het altijd aanwezige gasvormige ethyleen geen kans om de afscheidingsprocessen aan te zetten, omdat de afscheidingslaag daarvoor te ongevoelig blijft.

Tabel 17. Resultaten late-valproef 137-9517 op Conference

Behandeling Spuittijd Vruchten/ Kg/ Vrucht- Valvruchten/ boom* boom gew.(g) boom %

Onbehandeld 123,8 a 21,0 170 a 35,1 c 28,8 c Een keer gespoten NAA 10 mg/l 22-8 117,1 a 19,5 168 a 6,0 a 5,2 a GA3 10 mg/l 22-8 114,1 a 20,1 177 a 25,9 be 23,0 be GA3 100 mg/l 22-8 108,9 a 18,1 169 a 23,9 b 21,6 be

Een keer gespoten NAA 10 mg/l 31-8 135,6 a 21,8 163 a 13,0 ab 9,0 a GA3 10 mg/l 31-8 111,4 a 19,7 179 a 21,9 b 20,2 b GA3 100 mg/l 31-8 114,8 a 19,7 173 a 23,9 b 20,8 b

Twee keer gespoten NAA 10 mg/l 22,31 -8 116,9 a 18,7 161 a 8,1 a 6,4 a GA3 10 mg/l 22,31 -8 115,9 a 20,3 177 a 26,8 be 22,2 be GA3 100 mg/l 22,31 -8 123,4 a 19,2 160 a 26,9 be 23,1 be

F-waarde 0,53 0,149 <0,001 <0,001 LSD 5% n.s. n.s. 9,90 8,09

Getallen in 1 kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05).

De toekomst van NAA is onzeker, omdat de fabrikanten niet veel geld willen besteden aan vernieuwen van de noodzakelijke dossiers die nodig zijn voor het verlengen van een toelating in de praktijk. Het gaat voor hen om een klein product. Daarom werd in een

37 Jaarverslag FPO 1995

proef op het ras Conference nagegaan of gibberellazuur (GA3) een alternatief zou kunnen zijn. Toediening van gibberellinen aan planten kunnen het auxine-gehalte verhogen en wellicht zou zo indirect de valneiging van de vruchten kunnen worden onderdrukt. Op achtjarige bomen op Kwee MC in de proeftuin te Wilhelminadorp werden de in tabel 17 vermelde tien behandelingen vergeleken. De proef lag in achtvoud met steeds één boom per veldje. Gespoten werd met 10 mg/l NAA (Fruitone NA) als standaard of met 10 mg/l of 100 mg/l GA3 (Berelex). Dit werd eenmaal (3 of 2 weken voor en geschatte plukdatum) of twee maal (beide data) gedaan. De spuitdata waren 22 en 31 augustus. Vier herhalingen werden op 12 september geoogst en vier op 1 5 september. Op beide data was er al een aanzienlijke val. Tabel 17 toont dat NAA de val zeer goed onder­ drukte. Er was daarbij geen betrouwbaar verschil tussen een of twee keer spuiten en evenmin tussen een keer vroeg of een keer laat spuiten. GA3 had geen betrouwbare remmende invloed op de late val. Dit middel kan dus geen alternatief zijn voor NAA. Er was geen invloed op de bewaarbaarheid van de vruchten van de middelen na bewaring tot 8 februari 1996 in de normale koeling bij 1°C .

Toetsing GA4-rijker gibberellinenmengsel

S.J. Wertheim en J.M.T. Balkhoven-Baart

Op Elstar werd een mengsel van de gibberellinen A4/A7 beproefd dat meer GA4 bevat dan het standaardmengsel Berelex A4/A7, dat 50% van beide gibberellinen bevat. Het nieuwe mengsel is afkomstig van Fine Agrochemicals Ltd, Worcester, Engeland en bevat 80% GA4 en 20% GA7. GA4 wordt geacht niet schadelijk te zijn voor de bloem­ knopvorming, GA7 wel. Voor de bestrijding van vruchtverruwing wordt tot vier keer met 10 mg/l GA gespoten. Hoe minder van een eventueel schadelijk gibberelline op de bomen komt hoe veiliger het is. In Ovezande werden op zesjarige bomen op M.9 de zes

Tabel 18. Resultaten gibberellinenproef 137 95018 op Elstar

Behandeling dpm Vruchten/ Vrucht- Klasse Verruw­ Bloem boom 100 tr. gew.(g) 1(%) * ingsin­ trossen/ dex* b. 1996

Onbehandeld - 166,4 a 101,3 a 131 a 49,3 a 409 a 128,1 a GA50/50 5 158,9 a 85,0 b 135 a 66,2 b 367 b 108,5 a GA50/50 10 144,4 a 81,9 b 137 a 66,9 b 367 b 80,3 a GA80/20 5 153,5 a 91,7 ab 129 a 60,6 b 379 b 94,1 a GA80/20 10 149,9 a 84,1 b 133 a 67,1 b 367 b 96,3 a F-waarde 0,2 0,02 0,5 0,001 0,004 0,14 LSD 5% n.s. 12,23 n.s. 8,95 24,28 n.s.

*) gewichtspercentage niet en licht verruwde vruchten. *) som van de gewichtspercentages niet, licht, matig en ernstig verruwde vruchten maal 1,3,5 respectievelijk 9. Getallen in 1 kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05).

38 Jaarverslag FPO 1995 behandelingen vermeld in tabel 18 vergeleken in acht herhalingen van één boom. Er werd steeds viermaal op dezelfde bomen gespoten met 5 of 10 mg/l actieve stof totaal GA. De spuitdata waren 8, 16, 26 mei en 2 juni; de eerste bespuiting viel vijf dagen na volle bloei. Er waren geen verschillen in de productie aan vruchten of kg per boom, vruchtgewicht of percentage eerste pluk, maar wel in aantal vruchten per 100 bloem- trossen en verruwing (tabel 18). In deze laatste twee aspecten waren er geen betrouw­ bare verschillen tussen de vier GA-behandelingen. Dus de twee concentraties en twee mengsels waren even werkzaam. Wel heeft GA kennelijk dunnend gewerkt. In 1996 hadden alle bomen die in 1995 met GA behandeld waren wat minder bloemtrossen dan onbehandelde bomen, maar de verschillen waren niet betrouwbaar. Kortom, in alle opzichten was het nieuwe mengsel gelijkwaardig aan het standaardmengsel.

Toetsing auxine-conjugaten bij stekken

S.J. Wertheim

Onder leiding van het AB-DLO werd in 1995 meegewerkt aan het toetsen van een nieuw product om stekken te bewortelen. Het gaat om een verbinding van een auxine met een eiwit, die werkzamer zou zijn dan de bekende middelen die wortelvorming bij stekken bevorderen en op auxine berusten. Bij zomerstek van een aantal fruitgewassen kon geen duidelijke verbetering van de beworteling worden vastgesteld boven die welke met alleen auxine, in dit geval indolboterzuur, werd bereikt. Het onderzoek wordt voortgezet.

Groeiregulatie Elstar met remstof

J.H. Bootsma

In 1993 werden vertakte op de kwekerij ingeknipte bomen van Elstar geplant op heuveltjes op 3,00 x 0,90 m. Vanaf het tweede groeijaar werden delen van de stam en/of de harttak van de bomen wel of niet ingesmeerd met een remstof (middel x) in de draagstof Topsin M pasta. De behandelingen werden herhaald in 1995. In onderstaand overzicht staan de behandelingen. In 1994 werd op 19 mei gesmeerd en in 1995 op 30

Behandelingen groeiremmingsproef 076 94063 Elstar Zeewolde

Behandeling (in % actieve stof van middel x)

1. Onbehandeld 2. in 1994 2 % op stammanchet*) van 20 cm (= driejarig deel) 3. in 1994 1 % op harttakmanchet*) van 20 cm (= tweejarig deel) 4. behandeling 2 + 3 5. als 2 + in 1995 2% op harttak (= driejarig deel) 6. als 3 + in 1995 1% op harttak (= tweejarig deel) 7. als 1 + in 1995 2% + 1% op 3 jarig resp. 2jarig deel harttak

*) vanaf de veredelingsplaats rondom de stam. *) boven de onderste takken

39 Jaarverslag FPO 1995 mei. De bomen werden in 1995 chemisch gedund (0,15% carbaryl op 1 juni).

Tabel 19 vat de uitkomsten samen van 1994 en 1995 samen. Er zijn geringe verschillen tussen de Objekten ontstaan. Uit de maatsortering blijkt dat na twee keer smeren in 1994 (object 4) kleinere vruchten ontstonden. Er was in dit object ook de minste groei. In 1995 remden een aantal behandelingen de groei eveneens. In het object onbehandeld vergden de bomen over twee jaar totaal 52 snoeihandelingen per boom. Bomen van de objecten 4 en 6 vroegen 45 knippen. De overige objecten zaten hier tussen. Hoewel deze verschillen klein lijken, kan dit toch een redelijke arbeidsbesparing geven; een daling van 52 naar 45 knippen per boom betekent 11 uur snoei per ha minder over twee jaar. Het blijkt dat de vruchtgrootte door de behandelingen onder druk kan komen te staan. Het lijkt er op dat de bast van tweejarige takgedeelten gevoeliger is dan die van driejarige gedeelten.

Tabel 19. Resultaten remstofproef 076 94063 Elstar Zeewolde

Ob­ Bloem- Vruchten/ Kg/ Vrucht- Groei/ % kg ject trossen/ boom 100 boom gew.(g) boom (m) >70 /boom trossen (mm)

1994 1. 191 79 42 11,2 144 7,4 70 2. 179 86 49 12,1 142 5,9 71 3. 182 84 47 11,5 137 6,0 69 4. 183 82 46 10,7 133 5,3 55 5.M 182 78 44 11,2 142 6,4 6.2) 183 81 45 11,6 142 5,8 7.3) 184 82 46 11,2 138 6,3 1995 1. 80 119 185 19,0 161 13,6 2. 82 137 184 19,8 155 12,6 3. 80 147 190 19,8 140 10,6 4. 79 127 173 17,8 150 11,3 5. 78 136 184 19,6 146 13,1 6. 90 150 177 20,3 137 9,2 7. 68 122 183 17,6 146 10,2

1) nog gelijk aan object 2; 2) idem aan object 3; 3) idem aan object 1.

40 Jaarverslag FPO 1995

Project 083: Snoei- en boomvormen

J.M.T. Balkhoven-Baart

Groeibeheersing Conference

In 1994 is in Wilhelminadorp een proef geplant waarin verschillende groeiremmingsme- thoden vergeleken worden bij Conference op Kwee MC (083-Wi9412). Doel was het toetsen van verschillende remmingsmethoden voor een goede groeibeheersing met een hoge productie en vruchtkwaliteit. Het plantmateriaal was tweejarig en bijzonder goed vertakt. De plantafstand was 3,00 x 1,25 m. De groeiremmingsmethoden waren wortelsnoei, CCC spuiten, middel Y spuiten en middel X smeren. Middel Y en X hebben geen toelating op peer. De behandelingen zijn in 1995 apart en in combinatie toegepast. In tabel 20 staat de uitvoering van de behandelingen weergegeven. Bomen behandeld

Tabel 20. Uitvoering van de behandelingen in 1995 groeiremmingsproef 083- WI9412.

Datum Temp. RV Wind Omstandigheden (°C) (%) (m/s)

Wortelsnoei 04/04 10 80 4-5 2-zijdig, 40 cm vanaf de stam en 40 cm diep, schuine hoek van 20°.

CCC 2x0,25% 02/05 20 40 3,5 Zonnig, Luxan CCC 400 g/l 11/05 11 70 3,5 Half bewolkt, Luxan CCC 400 g/l

Middel Y 03/05 30 40 3,5 Onbewolkt, diameter 3x25ml/100l peertjes ongeveer 4-5 mm, + 400 l/ha 15/05 19 50 6 Half bewolkt, diameter peertjes 8-10 mmm, + 570 l/ha 24/05 25 60 5 Zonnig, _+ 580 l/ha

Middel X 02/05 20 40 3,5 Zonnig, gesmeerd over smeren 2% lengte van 20 cm vlak boven de veredeling, verbruik gem. 1,3 ml per boom

41 Jaarverslag FPO 1995

met middel Y en/of middel X hadden in de zomer een lichtere bladstand. Deze behande­ lingen gaven dunning en dus minder vruchten en kg per boom. Middel X was wat negatiever voor de productie dan middel Y. Verschillen in vruchtgewicht waren klein. Bij wortelsnoei was het vruchtgewicht betrouwbaar lager en bij middel X betrouwbaar hoger. De hoogste productie werd behaald door alleen CCC te spuiten of alleen te wortelsnoeien (resp. 8,1 en 8,5 kg per boom). Een combinatie van middel Y en middel X, al dan niet gecombineerd met CCC en/of wortelsnoei, gaf altijd de laagste productie (4,6 kg). Groeimetingen (tabel 21) wezen uit dat middel X en Y geen groeiremming gaven. Middel Y had zelfs betrouwbaar méér scheuten per boom gevormd. Het uitblijven van groeiremming is zeer waarschijnlijk een gevolg van de lagere producties, ontstaan als gevolg van de dunnende werking van middel X en Y. Wortelsnoei en CCC gaven evenveel remming van de scheutgroei. In tegenstelling tot wortelsnoei verminder­ de CCC niet de gemiddelde scheutlengte. CCC en wortelsnoei samen gaven de sterkste groeiremming. In 1996 zullen de behandelingen weer uitgevoerd worden en zullen effecten op de vruchtkwaliteit bekeken worden. De resultaten uit deze proef zullen gebruikt worden bij het opzetten van vervolgonderzoek op het fruitteeltonderzoekscentrum in Heteren.

Tabel 21. Invloed van de verschillende groeiremmingsmethoden op de productie en groei in 1995 in groeiremmingsproef 083-WI9412.

Vruchten/ Kg/ Vrucht­ Scheut- boom boom gewicht (g) lengte

Wortelsnoei 29 6,0 215 a 13,1 a 31 6,3 207 b 8,9 b F-waarde n.s. n.s. 0,037 <0,001

CCC 29 6,0 211 12,8 a 31 6,3 211 9,2 b F-waarde n.s. n.s. n.s. <0,001

Middel Y 34 a 6,7 a 209 10,8 + 26 b 5,5 b 213 11,2 F-waarde 0,002 0,003 n.s. n.s.

Middel X 35 a 6,9 a 204 a 11,5 + 25 b 5,3 b 218 b 10,6 F-waarde <0,001 <0,001 < 0,001 n.s.

n.s. = niet significant. Getallen in één kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschiller niet betrouwbaar (P= 0,05).

42 Jaarverslag FPO 1995

Project 124: Vruchtkwaliteit in relatie tot boomgaard- en klimaats­ factoren

Invloed van belichting op vruchtkwaliteit bij verschillende onderstammen (044-WI8901)

P.S. Wagenmakers en M. Tazelaar

Bij vier onderstammen (M.9, P 16, P 22 en Ottawa 3) werd in 1995 onderzocht of de onderstam invloed had op de relatie tussen vruchteigenschappen en belichting. In boomvolume verschilde P 16 weinig van M.9 (tabel 22). Ook de productie lagen dicht bij elkaar, maar P 16 had iets minder goed gebloste vruchten. P 22 groeide duidelijk zwakker dan M.9. De dracht per boom was ook minder. Daartegenover stond dat ruim de helft van de vruchten goed geblost was. Ottawa 3 had een groeikracht iets boven die van M.9 maar was minder productief. Desondanks waren er bij deze onderstam relatief minder gebloste vruchten.

Tabel 22. Productie per boom (1995 en totaal), verdeling in kleurklassen (1995) en boomvolume (najaar 1995) bij Jonagold (044-WI8901).

Kg/b Kg/b Percentage kg rode blos Volume 1995 1990--95 <10 10-33 >33 m3/b

M.9 29,3 159 37 31 32 1,03 P16 31,2 156 41 34 25 1,00 P22 16,1 107 20 27 53 0,48 Ottawa 3 23,8 126 44 28 28 1,22

De belichting per vrucht was praktisch gelijk in bomen op M.9, P 16 en P 22 (fig. 3).

Ook de relatie tussen licht bij de vrucht en percentage rode blos was vergelijkbaar. Als er globaal meer dan 40% licht bij de vrucht was (overeenkomend met een lichtopvang van minder dan 60%), was de vrucht voor meer dan een derde van het oppervlak rood geblost. Lichttekort leek bij M.9 iets sneller de blosvorming te benadelen dan bij de andere onderstammen. Bij minder dan 20% beschikbaar licht waren bij M.9 bijvoorbeeld praktisch geen gebloste vruchten meer aanwezig, terwijl bij P 16, P 22 en Ottawa 3 nog wel enige blos optrad. Vruchten op P 22 waren harder, hadden de minst groene grondkleur, een lager zetmeel- en een hoger suiker- en zuurgehalte en een hoger droge-stof gehalte (tabel 23). Of dit werkelijk een onderstam-effect was, is de vraag. Immers, de dracht was aanzienlijk lichter dan bij de andere onderstammen.

43 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 23. Hardheid, grondkleur, zetmeel-, suiker- en zuurgehalte, droge-stof percentage Jonagold (044-WI8901).

Hard Grondkl. Zetm. Suiker Zuur % droge stof

M.9 7,3 -14,1 9,1 13,2 0,59 15,1 P 16 7,4 -14,3 9,3 12,7 0,56 14,5 P 22 7,8 -10,9 8,8 14,5 0,61 16,5 Ottawa 3 7,3 -14,5 9,0 13,4 0,59 15,2

% rode blos per vrucht % rode blos per vrucht ' UJ * + M0 M- . •0- -i •• • " • + + • • • + + + 00- • 60- + + ++ + + + + + :".:.. " : •': + + + + + + +++ + 4+ + 40- 40- + + ++ + +++ + + * + + ; • • + + + + + +++++ + -H- ++ + -H- + + 20- 20- ++ 4++ + -H--H-+-H-H- +-H-H- • 1H • Il II .1 II HI 1 m •(•••••• i Tii i n H TTTTTÎT +-m- -H-+ 0 M 40 00 M 100 () 20 40 60 M 100 % licht bij vrucht % licht bij vrucht

% rode blos per vrucht % rode blos per vrucht

*P22 » • OJ •0- 10- X • x xx x • x x x M- » x 60- • • xx x xx m • • x x x x x XX x • •• X KX XX X X X M • 40- 40- • • • «EX X X * • xxx K m x m • a ta • • •

20- X « X 20- • •» • • • MK XX • • • • • • MX XX X X3M6K XX X • •• m a • a •

0 20 40 M M 100 1) 20 40 M •0 100

% licht bij vrucht % licht bij vrucht

Figuur 3. Percentage rode blos en belichting per vrucht bij vier onderstammer (Jonagold, Wilhelminadorp).

44 Jaarverslag FPO 1995

Snoei en dunnen bij Elstar

P.S. Wagenmakers en H. de Putter

Op een bedrijf in Dongen (Noord-Brabant) is een proef gelegd bij volwassen Elstar in meerrijsystemen. Doel was om te onderzoeken wat de invloed van vruchtdracht was op vruchtkwaliteit en het optreden van schilvlekjes bij verschillende belichtingen. Het verschil in belichting in de boom werd gecreëerd door bomen niet, normaal of extreem te snoeien. Bij de normale snoei werd veel hout tot de takbasis weggenomen. Bij extreme snoei werd bovendien nog extra hout doorgeknipt. In verband met het onderzoek aan schilvlekjes werd er geen zomersnoei uitgevoerd. Verschil in vrucht­ dracht werd aangebracht door bloemdunnen. Systematisch werd daartoe tweederde van de bloemclusters weggeknipt. Na de junirui werden alle clusters, ook die van de ongedunde bomen, bovendien "op één" gezet in verband met uniformiteit, nodig voor het schilvlekjesonderzoek. Over schilvlekjes zal F.P.M.M. Roelofs in de toekomst rapporteren. Resultaten waren bij het schrijven van dit jaarverslag nog niet bekend.

Tabel 24. Productie en kwaliteit in vruchtdrachtproef met Elstar (124-EX95050).

Ongesnoeid Normaal gesnoeid Sterk gesnoeid -(*) + + - + #)

Kilo/boom 15,7 13,2 11,4 7,7 10,4 6,1 Vruchtgewicht(g) 135 156 179 191 180 196 Maat (mm) 72 76 79 82 80 80 Percentage <10 % blos 50 58 58 59 46 24 Percentage 10-33 % blos 21 19 21 11 19 27 Percentage >33 % blos 29 24 21 30 35 50 Hardheid (kg) 6,3 6,8 6,3 6,4 6,4 6,3 Groene grondkleur -13,0 -12,0 -8,9 -7,4 -8,9 -6,5 Zetmeelcijfer 4,4 3,3 5,0 5,6 4,8 4,9 Suiker (% brix) 12,0 11,4 12,4 13,0 13,0 13,5 Zuur 0,74 0,88 0,91 0,96 0,91 1,00

(*) een week later geplukt dan overige objecten - = niet en + = wel dunnen

De meeste kilo's produceerden de ongesnoeide, ongedunde bomen (tabel 24). Deze bomen vingen ook het meeste licht op. Het was hier echter zo donker dat maat en kleur gemiddeld onvoldoende waren. Dunnen in de ongesnoeide bomen verbeterde de blad- vruchtverhouding en daarmee de vruchtmaat, maar niet de kleur. Snoeien en dunnen leidden tot minder kilo's. Er was praktisch geen verschil in vruchtgewicht tussen normaal en extreem gesnoeide bomen. Dunnen in goed gesnoeide bomen was in deze proef voor de maat praktisch niet nodig, want veel groter dan 80 mm werden de vruchten niet. Dunnen in de normaal gesnoeide bomen leidde tot relatief meer vruchten met voldoende blos, maar het aandeel vruchten met minder dan 10% blos bleef

45 Jaarverslag FPO 1995 desondanks hoog. (Zomersnoei was in deze bomen wenselijk geweest.) In de sterk gesnoeide bomen nam het percentage vruchten met meer dan 10% blos wel toe na dunnen. Opgemerkt dient te worden dat de ongesnoeide, ongedunde bomen een week later zijn geplukt dan de rest. Dit beïnvloedde de vruchteigenschappen meer of minder. Een goede beoordeling van dunningseffecten is bij de ongesnoeide bomen daarom niet mogelijk. Dunnen had geen betrouwbaar effect op hardheid. Wel waren de vruchten van ongesnoeide bomen iets harder dan van gesnoeide. Een zware dracht, anders gezegd een lager aanbod van assimilaten per vrucht, vertraagde de rijping. Zo ging niet snoeien of niet dunnen gepaard met een meer groene grondkleur en een lager zetmeelcijfer. Ongesnoeide bomen produceerden bovendien zuurdere vruchten met een lager suikerge­ halte dan gesnoeide. Dunnen maakte de vruchten zowel zoeter als zuurder.

Simulatie van vruchtgroei gedurende het seizoen

P.S. Wagenmakers en A.D. Hartkamp

Vruchtmaat is een van de belangrijkste criteria waarop vruchten worden ingedeeld in bepaalde klassen. Hoe groot een vrucht kan worden, is onder meer afhankelijk van het weer en de blad-vrucht verhouding. Er was reeds een model ontwikkeld dat de totale productie van appel per ha berekende afhankelijk van het weer. Dit model is uitgebreid met een schatting van de groei van individuele vruchten gedurende het seizoen. Voor het berekenen van de fotosynthese worden dagelijkse weersgegevens (temperatuur, straling) ingevoerd. Afhankelijk van het tijdstip en de mate van dunnen wordt de uiteindelijke vruchtgrootte (in mm) en de verdeling van vruchten over drie kwaliteitsklas­ sen (kroet, klasse I en super quality) berekend. Het model is te gebruiken voor Elstar, Jonagold en .

Project 128: Zwart bij peer

S.J. Wertheim en J.M.T. Balkhoven-Baart

Zwart bij Gieser Wildeman

Het voorkomen van zwarte schilverkleuringen kan bij de stoofpeer Gieser Wildeman een probleem zijn. Kortheidshalve wordt verwezen naar een artikel hierover in Fruitteelt 85 (1995) 17: blz. 20-21. Uit vorig onderzoek bleek dat hoe minder peren aan de boom hingen als gevolg van verschillen in bloeirijkdom hoe meer peren met 'zwart' voorkwa­ men. Voorts hadden peren met zwarte schilverkleuring armer een lager gehalte aan calcium dan peren met een gave schil (zie Jaarverslag 1994; blz. 51-54). In 1995 werd hierop verder gewerkt door een proef uit te voeren waarin de dracht door dunnen en door het spuiten met GA3 werd gevarieerd en verhoging van het calciumgehalte werd nagestreefd door regelmatig spuiten met Ca(N03) (calciumnitraat). Elf behandelingen (tabel 25) werden vergeleken op volwassen, rijkbloeiende bomen op Kwee MC, geplant op 3,00 x 2,50 m in Wemeldinge. Het spuiten met 15 mg/l GA3

46 Jaarverslag FPO 1995 gebeurde op 12 april, het handdunnen tot op 1 vrucht per 2, 4 of 8 trossen op 6 en 7 juni. Acht bespuitingen met 0,6% calciumnitraat vonden plaats vanaf 19 juni om ongeveer 14 dagen; de laatste keer viel op 12 september. Er werd geplukt op 19 september. Gedurende het groeiseizoen werden vruchtmonsters gebracht naar de Vakgroep Pantencytologie en -morfologie van de Landbouw Universiteit te Wageningen voor anatomisch onderzoek aan de schil. De resultaten daarvan zullen samen met alle waarnemingen die te velde en bij de sortering zijn uitgevoerd te zijner tijd in een aparte publicatie worden opgenomen. Tabel 25 geeft enkele resultaten over bloei en dracht en tabel 26 over zwart en het calciumgehalte. Tabel 25 laat zien dat GA3 de reeds hoge zetting niet heeft verhoogd.

Tabel 25. Resultaten zwartproef Gieser Wildeman 128 95103

Behan­ Ca* Bloem- Vruchten/ Kg/ Vrucht­ Bloem- deling tros- boom* 100 boom gewicht trossen sen/b. (g) /boom 1995 1996

Onged. 919 a 723 a 78.7 b 42.3 ab 61 a 32 a + 946 a 723 a 76.8 b 46.4 a 65 a 24 a

GA3 871 a 658 a 76,7 b 43.4 a 66 a 28 a + 869 a 613 a 77,1 b 38.5 abc 64 a 56 a

1vr./ 906 a 384 b 41,9 c 35,0 bc 94 b 144 ab 2tr. + 922 a 370 b 40,1 cd 31,2 cd 84 b 63 a

1vr./ 910 a 214 c 23,7 de 24.6 de 117 c 244 b 4tr. + 855 a 214 c 25,3 de 24.7 de 117 c 233 b

1vr./ 883 a 120 c 13,7 e 16,3 f 137 d 406 c 8tr. + 932 a 117 c 12,5 e 15,9 f 140 d 467 c

Onged.1 223 b 200 c 98,7 a 22,3 ef 111 c 663 d

F-waarde <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 LSD 5% 168,4 129,3 16,52 8,25 13,5 137,4

) - = geen en + = wel calciumbespuitingen. *) inclusief val. ) schaars bloeiende bomen. Getallen in 1 kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P = 0,05).

47 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 26. Resultaten zwartproef Gieser Wildeman 128 95103

Behan­ Ca % vr. Gewichtsperc. vruchten Zwart Calcium- deling met zwart* 29-1 '96 cijfer* gehalte zwart 1 2 3 4 5 vruchten pluk mg/100 g'

Onged. 0,8 a 91 8 1 0 0 118 a 15,0 ~+ 0,6 a 91 9 1 0 0 118 a 12,8

GA3 0,5 a 89 10 0 0 0 122 a 12,4 "+ 0,3 a 94 5 1 0 0 114 a 14,2

1vr./ 1,0 a 89 10 1 0 0 122 a 10,1 2tr. + 1,3 a 91 9 1 0 0 119 a 9,7

1vr./ 1,4 a 86 12 1 0 0 129 a 9,8 4tr. ~+ 1,7 a 86 14 1 0 0 131 a 9,7

1vr./ 0,4 a 67 23 6 3 2 195 b 8,2 8tr. ~+ 1,7 a 66 30 4 1 0 179 b 8,6

Onged.1 17,3b 49 30 243 c 8,0

F-waarde <0,001 <0,001 LSD 5% 6,58 44,5

*) - = geen en + = wel calciumbespuitingen. ) schaars bloeiende bomen. $) 1 = geen, 2 = lichte, 3 = matige, 4 = ernstige, 5 = zeer ernstige zwarte schilverkleuring. *) som van gewichtspercentage (geen x1| + (licht x 3) +(matig x 5) +(ernstig x 7) +(zeer ernstig x 9). '(bepaald op versgewicht in oktober 1995. Getallen in 1 kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P = 0,05).

Dunnen leidde uiteraard tot minder peren per boom en minder naarmate sterker werd gedund. De weinig bloeiende bomen kwamen uit op een niveau van de rijkbloeiende bomen die gedund waren tot op 1 vrucht per 4 trossen. Per 100 bloemtrossen gaven de schaars bloeiende bomen een veel hogere zetting dan alle andere objecten. GA3 had geen invloed op de vruchtgrootte, dunnen wel en sterker naarmate sterker was gedund. Dunnen leidde tot lagere productie. Het verlies aan aantal peren werd dus niet goedge­ maakt door de betere vruchtgrootte. Niet vermeld in tabel 25 is dat de late val toenam met het aantal vruchten per boom. De bloemknopvorming werd gunstig beinvloed door de dunning en wel meer naarmate deze sterker was. GA3 had hierop geen effect. Ongedunde en met GA3 bespoten bomen hadden in 1996 zeer weinig bloemen. Dunnen tot 1 vrucht per 2 trossen was in dit opzicht ook nog onvoldoende. Na sterker dunnen was er wel een redelijke tot goede bloei. Bomen die in 1995 weinig bloeiden hadden in 1996 een zware bloei. Calcium spuiten had geen invloed op de genoemde kenmerken.

48 Jaarverslag FPO 1995

Dit was merkwaardig genoeg evenmin het geval met het gehalte aan calcium van de peren (tabel 26), dat opvallend afnam met een dalend aantal vruchten per boom. Bij de pluk was er alleen zwart van betekenis bij peren van de schaars bloeiende bomen. Na sortering eind december (gegevens niet vermeld) en eind januari van een kist peren per boom bleek dat nu overal zwart in lichte mate voorkwam. Zwart van beteke­ nis kwam alleen voor bij bomen die sterk (tot op 1 vrucht per 8 trossen) gedund waren en in nog sterkere mate bij de weinig bloeiende bomen. Kennelijk trad tijdens de bewaring een toename van zwart op, waarbij ook het beter zichbaar worden van de afwijking door het geler worden van de schil wellicht ook een rol speelt. Alles overziende, treedt zwart inderdaad vooral op bij peren van .bomen die weinig vruchten dragen. Verder lijkt vroeg dunnen van Gieser Wildeman tot 1 vrucht per 4 trossen een voor de praktijk bruikbaar resultaat te hebben gegeven, namelijk een redelijke vruchtgrootte, betrekkelijk weinig zwarte schilverkleuring en een vrij goede bloemknopvorming. Gelet op het voorkomen van zwart bij weinig dragende bomen lijkt het verstandig peren van zulke bomen bij de oogst apart te houden van peren van goed dragende bomen.

Project 137: Chemische dunning

S.J. Wertheim, J.M.T. Balkhoven-Baart en J.H. Bootsma

Toetsing nieuwe dunmiddelen appel

S.J. Wertheim en J.M.T. Balkhoven-Baart

In 1995 werden twee nieuwe middelen voor dunning, elk in drie concentraties, beproefd op volgroeide bomen op M.9-onderstam van Rode Boskoop, Elstar, Golden Delicious en Jonagold. Het betrof de bloemdunner TD2337-2 van de firma Elf-Atochem te Vonde­ lingplaat en de vruchtdunner D4017 van de firma Luxan te Eist. Deze middelen hebben nog geen toelating voor gebruik in de praktijk. Enkele standaardbehandelingen dienden als vergelijking. Bij Rode Boskoop, Golden Delicious en Jonagold waren de eerste 10 behandelingen vermeld in tabel 27 betrokken; bij Elstar alle 15. De bespuitingen werden met een rugspuit uitgevoerd tot punt van afdruipen. De proeven lagen in acht- of zevenvoud (Jonagold) met één boom per veldje. De plantafstanden waren 3,00 x 1,25 m (Rode Boskoop en Elstar), 3,25 x 1,25 m (Jonagold) en 3,25 x 1,30 m (Golden Delicious). Er werd tussen 0,4 en 1 I spuitvloeistof gebruikt afhankelijk van ras en tijd van spuiten. De spuitomstandigheden zijn vermeld in tabel 28. Bij de combinatie van carbaryl en GA4+7 werd gemengd gespoten, bij de combinatie van carbaryl en D4017 apart, waarbij eerst D4017 werd toegediend. Van de vier proeven wordt een uitgebreid intern rapport gemaakt. Hierna volgen enkele belangrijke uitkomsten.

Het dunresultaat kan worden afgeleid uit de vruchten per 100 bloemtrossen en het gemiddeld vruchtgewicht bij de oogst (tabel 29). TD2337-2 bleek schade aan de kroonblaadjes te geven en wel meer naarmate de concentratie hoger was. Bij de hoogste dosering werd ook schade aan de geraakte bladeren waargenomen; later komend blad was normaal. Bij Elstar gaven beide hoogste concentraties een ijlere

49 Jaarverslag FPO 1995 bladstand. De andere middelen gaven geen schade. De bloei van 1996 zal mede bepalend zijn voor een goed oordeel over de behandelingen.

Tabel 27. Behandelingen dunproeven 137-WI95019

1. Onbehandeld 2. Handgedund

3. D4017 0,047% + 0,1 % Tween 20 bij 12 mm vrucht^ meerjarig hout 4. D4017 0,094% + 0,1 % Tween 20 bij 12 mm vrucht meerjarig hout 5. D4017 0,188% + 0,1% Tween 20 bij 12 mm vrucht^ meerjarig hout

6. TD2337-2 0,05% bij 80% open bloemen 7. TD2337-2 0,10% bij 80% open bloemen 8. TD2337-2 0,20% bij 80% open bloemen

9. Amid Thin 0,075% bij afbloe i meerjarig hout 10. Carbaryl 0,15% bij 12 mm vrucht^ meerjarig hout 11. Berelex A4/A7: 0,40% bij 1 2 mm vrucht^ meerjarig hout 12. Behandelingen 4+10 13. Behandelingen 4 + 11 14. Behandelingen 10 + 11 15. Behandelingen 4+ 10 + 11

Amid Thin: 63 mg/l a.s. NAAm = 75 g/100 I water Carbaryl: 750 mg/l a.s. carbaryl = 150 g/100 I water Berelex A4/A7 : 40 mg/l a.s. GA4+7 = 400 ml/100 I water Tween 20 uitvloeier: 0,10% = 100 ml/100 I water

Rode Boskoop

Bij de pluk bleken alleen de hoogste concentraties van TD2337-2 en D4017 betrouw­ baar gedund te hebben. Het vruchtgewicht was bij alle dunbehandelingen beter dan bij ongedund, behalve bij de twee laagste concentraties TD2337-2. Mogelijk heeft hier de vroege bladschade een rol gespeeld en werd de bladschade van de hoogste dosering meer dan gecompenseerd door het effect van de dunning. Dat verschillende dunbe­ handelingen niet betrouwbaar dunden, maar wel een betrouwbaar effect hadden op de vruchtgrootte, kan niet goed worden veklaard. De uitkomsten in aantallen vruchten per 100 bloemtrossen en per boom waren gelijkwaardig. Dus ook aan de laatste was alleen dunning merkbaar door de hoogste doseringen van TD2337-2 en D4017. De middelen hadden geen invloed op de verruwing of op de stevigheid van de appels.

E/star

Alle behandelingen met TD2337-2 dunden al voor de rui; de hoogste dosering het meest. Bij de pluk hadden weliswaar verschillende dunbehandelingen betrouwbaar

50 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 28. Spuitomstandigheden

Behan­ Da­ Temp. %R.V. Wind/zon- Opmerkingen deling tum °C gegevens

Rode Boskoop 6,7,8 28/04 22 50 NN03,half 70-80% open bloemen, oude bewolkt hout roze knop tot ballonstadium. 1-jarige hout,traag drogend 9 05/05 31 45 02 zonnig afbloei oude hout, net voor volle onbewolkt bloei. 1-jarig hout, traag drogend 3,4,5,10 26/05 26 60 N03, licht vrucht^ ouder hout 11,8, 1-jarig bewolkt hout 8,1 mm Elstar 6,7,8 03/05 30 40 02, zonnig volle bloei oude hout, tamelijke snelle droging 9 08/05 18 55 NW5 vrucht^) oude hout 3,6 mm, volle bloei 1-jarige hout, snelle droging 3,4,5, 26/05 26 58 N03-5 vrucht^ oude hout 11,2 mm, 1- 10,11,12 bewolkt jarige hout 6,2 mm. Langzame 13,14,15 droging, nog nat bij 2e toepas­ sing

6,7,8 29/04 14 58 ZZ03-4 volle bloei 1 mei, niet snel dro­ sluier be­ gend wolking 9 08/05 20 53 NW5-6 snel drogend half bewolkt 3,4,5, 10 26/05 27 65 N03 vrucht^ ouder hout 11,7 en 1- onbewolkt jarig hout 6,7 mm niet snel drogend Jonagold 6,7,8 28/04 20 50 NN03, 60 tot 80% volle bloei, 1-jarig onbewolkt hout tot ballonstadium niet snel drogend 9 05/05 25 52 02 afbloei ouder hout, net geen volle onbewolkt bloei 1-jarig hout, niet snel drogend 3,4,5, 10 26/05 23 67 N02-3 vrucht^ oude hout 12,0 mm, 1- onbewolkt jarig hout 9,6 mm, niet snel drogend minder vruchten per 100 bloemtrossen dan ongedund, maar gelet op een redelijke vruchtgrootte (circa 150 g) was naast handgedund alleen sprake van redelijke dunning bij behandelingen 5, 8, 12, 13 en 15. Opvallend was dat de standaardmiddelen Amid Thin noch carbaryl dunden. Ook Berelex dunde niet. Kortom, alleen de hoogste concentraties van beide nieuwe middelen en de combinaties van middelen dunden. De

51 Jaarverslag FPO 1995 kleur van de appels was beter naarmate de dunning beter was. In productie van vruchten groter dan 70 mm waren behandelingen 5 en 13 gelijkwaardig aan handdun- nen en behandeling 12 was zelfs duidelijk beter. Alle andere waren onvoldoende. Ten opzichte van ongedund waren er geen nadelen wat betreft verruwing. Handgedunde bomen gaven wat steviger appels dan ongedunde; appels van de overige behandelingen waren gelijk aan ongedund en/of handgedund, alleen bij behandeling 15 werden betrouwbaar steviger appels geplukt.

Tabel 26. Dunresultaten dunproeven 137 95019; A = aantal vruchten/100 bloemtrossen1, G = gemiddeld vruchtgewicht (g) bij de oogst.

Ob­ Rode Boskoop Elstar Golden D. Jonagold ject A G A G A G A G

1. 67,0 a 159 a 91,9 a 118 a 164,1 a 92 ab 79,1 a 160 a 2. 61,0 ab 175 bed 58,6 fg 143 ede 95,6 f 122 e 62,4 b 1 86 bed

3. 63,0 ab 182 d 81,2 abc 124 ab 131.0 cd 101 bc 75,3 ab 179 abc 4. 58,8 abc 180 cd 81,1 abc 117 a 118,9 de 114 de 62,3 b 205 d 5. 50,8 c 206 e 66,5 efg 143 ede 107.1 ef 119 e 67,8 ab 187 bed

6. 60,4 abc 162 ab 78.1 bed 123 ab 157.2 ab 89 a 81,5 a 162 a 7. 66,3 ab 168 abc 74.2 ede 119 ab 144,8 bc 100 bc 77,5 a 170 ab 8. 56,3 bc 177 cd 56,7 g 139 cd 148.3 b 104 cd 67,7 ab 164 a

9. 66,4 a 173 bed 87,3 ab 114 a 150,2 ab 97 abc 78,8 a 167 ab 10. 64,1 ab 177 cd 84,2 abc 122 ab 131,0 cd 103 cd 68,0 ab 191 cd

11. 86,6 ab 114a 12. 63,9 efg 152 de 13. 68,8 def 138 c 14. 68,9 def 132 bc 15. 45,2 h 155 e

F* 0,047 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 <0,001 0,038 <0,001 LSD* 10,08 13,8 11,29 13,9 15,37 10,4 14,06 20,6 M bij Elstar en Jonagold gecorrigeerd voor verschillen in aantallen bloem- met covarian- tie-analyse. *) F-toets; *) bij 5%. Getallen in 1 kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05).

Golden Delicious

Gelet op het vruchtgewicht was de dunning van alle behandelingen onvoldoende, zelfs van handdunnen. Uitgezonderd de laagste concentratie TD2337-2 en Amid Thin dunden de chemische bespuitingen echter wel. De meeste dunning werd bereikt met beide hoogste doseringen D4017, wat zich ook uitte in het vruchtgewicht. Er waren geen

52 Jaarverslag FPO 1995

effecten op vruchtverruwing of stevigheid.

Jonagold

Afgaande op het aantal vruchten per 100 bloemtrossen (welke berusten op een tak per boom) bij de pluk bleek alleen de middelste dosering D4017, behandeling 4, betrouw­ baar te hebben gedund. In aantal vruchten per boom hadden echter behandelingen 2, 4, 5 en 8 betrouwbaar minder appels. Op behandeling 8 na gaven deze dan ook grotere appels. Dit gold ook voor behandeling 10. Kennelijk was de teltak toch niet representa­ tief voor het duneffect van de gehele boom. De middelste dosering TD2337-2 en de hoogste dosering D4017 gaven wat meer verruwing.

Het onderzoek met TD2337-2 en D4017 wordt voortgezet.

Vroeg dunnen Elstar noodzakelijk

J.H. Bootsma

Het beurtjaargevoelige ras Elstar heeft chemisch dunnen nodig. Voor regelmatige productie, is vanaf het begin van de aanplant aandacht nodig voor dunnen. Plantbomen behoren weliswaar klaar te zijn voor productie, maar kunnen in het plantjaar al te veel bloemen hebben. Als voorbeeld, in 1990 op de proeftuin Zeewolde veroorzaakte zware bloei aan plantbomen een beurtjaar in het tweede jaar. Meestal is de bloei op de veren van de tussenstambomen en knipbomen echter niet te zwaar. Door goede verzorging in het plantjaar zijn dergelijke bomen in staat goed te produceren. Toch moet er vanaf het tweede groeijaar al aandacht zijn voor chemisch dunnen. Met dunning via carbaryl in het tweede jaar is veelal te voorkomen, dat de bomen in het derde jaar in een beurtjaar komen. De dunmiddelen Amid Thin en carbaryl werken meer of minder afhankelijk van de groeikracht. Bij zwakke groei is er weinig werking. Daarnaast is de dunning per geval anders, omdat ook bloeirijkdom en mate van bestuiving invloed hebben. In het onder­ zoek is dan ook het streven, om per situatie een aangepaste behandeling met dunmidde­ len te zoeken. Zo is het belangrijk om bij zware bloei de bomen snel na de volle bloei te te ontlasten. Een andere aanpak vergen bomen die alleen bloeien op de eindknoppen van de korte twijgen. Ook bij een verschil in aanpak van de dunning met Amid Thin en carbaryl blijft meestal handdunnen als aanvulling nodig.

Proef 137 93026 Zeewolde

In een proef met Elstar op M.9 geplant op 3,00 x 1,00 m is vanaf het tweede jaar (1993) met Amid Thin en carbaryl gedund. In 1995 werd Amid Thin op 15 mei gespoten en carbaryl op 22 mei (einde bloei), op 29 mei (12 mm meerjarig hout) of op 6 juni (12 mm éénjarig hout). Naast deze toepassingen waren ook steeds onbehandelde en alleen handgedunde bomen als controle aanwezig. In 1995 was 50 % van de onbe­ handelde bomen beurtjarig. Door elk jaar handdunnen of chemisch dunnen + handdun­ nen was dat teruggebracht naar 33% respectievelijk 16%. Dit is nog geen goed resultaat, wat nog eens onderstreept hoe moeilijk het is om een regelmatige aanplant te

53 Jaarverslag FPO 1995

krijgen.

Tabel 27. Productieregelmaatproef 137 93026 Elstar. Aanvang chemisch dunnen en handdunnen in 2e groeijaar (1993)

Behandeling Kg per boom totaal 1993-1995 Handdunnen 1994-1995 Totaal >70 mm >33% rood Vr/b* uren/ha onbehandeld 39 18 31 0 0 handdunnen 40 30 38 97 162

Amid Thin 40 30 38 61 102 eb einde bloei 38 31 36 50 84 eb 1 2 mm meerj.hout 44 36 41 63 105 eb 1 2 mm 1-jarig hout 41 33 38 74 123 eb 2 x 12 mm') 42 33 39 61 102

*) vruchtjes per boom weggedund. *) eb (= carbaryl) bij 12 mm gemiddelde vruchtdoor- snede oudere èn eenjarige hout. Doseringen: Amid Thin 75 g/100 I en carbarylmiddel 150 g/100 I.

De verbetering van de productie van kwaliteitsappels blijkt uit tabel 27. De werking van carbaryl toegepast bij een gemiddelde vruchtdoorsnee op het oudere hout van 12 mm was goed. Na correctie met handdunnen werden in vergelijking met alleen handdunnen 6 kg per boom meer vruchten groter dan 70 mm geplukt. Dat komt bij de gegeven plantafstand neer op 18 ton/ha! Ten opzichte van onbehandeld is dit verschil zelfs het drievoudige. De toepassing van carbaryl bij einde bloei, verbeterde in het tweede groeijaar de bloemknopvorming. De bloei was in het derde jaar rijker dan wanneer carbaryl later was toegepast (op 11 mei en 1 juni).

Proef 137.95034 Zeewo/de

In 1995 werd bij Elstar nagegaan of er een gevoelige periode bestaat voor de duntoe- passing met carbaryl. Met 0,15% van een 50% spuitpoeder werd daartoe op verschil­ lende tijdstippen na de volle bloei (tabel 28) gespoten op Elstar op M.9 in het zesde groeijaar geplant op 3,25 x 1,25 m. De bloem- en vruchttellingen en de behandelingen werden verricht aan teltakken, waarbij takken werden gemerkt die een-, twee- en driejarige gedeelten hadden. Elk object kwam in 11-voud voor. Bij de bespuitingen op 2 en 6 juni werd tevens nagegaan wat de invloed is van verdubbeling van de dosering tot 0,30%. De eindtelling werd na de rui verricht op 27 juni. De aantallen vruchten per tak werden gecorrigeerd voor verschillen in aantallen bloemen per tak met behulp van een covariantie-analyse. Variantie-analyse van de de gecorrigeerde aantallen vruchten per tak gaf aan dat er slechts een aanwijzing voor een tijdseffect was met 16 tot 25 dagen na volle bloei als gevoelige periode. Verdubbeling van de concentratie had geen extra dunnend effect (tabel 29). Regressie-analyse toonde aan dat het meest gevoelige tijdstip lag rond de 20 dagen na volle bloei.

54 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 28. Proefgegevens dunproef Elstar Zeewolde 137 95034 (zie tekst)

Behandeling Spuittijd Bewolking Temperatuur °C RV (%)

1. Onbehandeld 2. 12/5 *) 15.30 zwaar 12 58 3. 15/5 15.30 half 16 45 4. 18/5 15.30 half 11 72 5. 22/5 10.00 licht 14 57 6. 24/5 16.00*) licht 25 58 7. 27/5 10.00 half 18 74 8. 30/5 13.00 licht 24 53 9. 02/6 16.00 licht 15 85 11. 06/6 16.00 geheel 14 81 13. 12/6 15.30 half 16 72

') einde bloei = 10 dagen na volle bloei. *) direct na regen

Tabel 29. Resultaten dunproef Elstar Zeewolde 137 950349.

Behandeling Datum Carbaryl Vruchten per tak ) nr. conc. %

1. Onbehandeld 14,4 2. 12/5 0,15 12,5 3. 15/5 0,15 12,7 4. 18/5 0,15 11,6 5. 22/5 0,15 10,7 6. 24/5 0,15 11,0 7. 27/5 0,15 10,1 8. 30/5 0,15 12,9 9. 02/6 0,15 13,0 10. 02/6 0,30 12,8 11. 06/6 0,15 13,8 12. 06/0 0,30 15,8 13. 12/6 0,15 13,3 F-waarde 0,064

*) einde bloei = 10 dagen na volle bloei. *) gecorrigeerd voor verschillen in aantal bloemen per tak met behulp van covariantie-analyse.

55 Jaarverslag FPO 1995

Project 005: Teeltonderzoek Zeewolde

Planten van bomen op of in de grond

J.H. Bootsma

Door bomen op de grond (in ruggen) te planten, is het mogelijk de groeikracht te beïnvloeden. In 1995 werden op de proeftuin te Zeewolde voor de vijfde maal proefbo- men in ruggen geplant. Groeiverbetering in het eerste jaar was daarvan het doel. Dit is belangrijk omdat in volgende jaren de groei, onder andere door de productie, kan afnemen.

In een eerste proef geplant in 1991 met 3-K-bomen van Jonica op M.9 geplant op 3,00 x 0,50 m, werd duidelijk dat bomen in een rug geplant, in het eerste jaar beter groeiden. De ruggen bestonden uit potgrond geplant afgedekt met grond en champost. Fertigatie stimuleerde daarbij de groei. Ten opzichte van normaal in de grond geplante bomen was er in het plantjaar per boom 1 m groei meer. Verantwoordelijk voor deze extra groei lijken het 'verwennen' van de wortels door potgrond, champost, water en voeding, wat leidt tot een snellere wortelontwikkeling, de snelle opwarming van de ruggen in het voorjaar en de goede drainage van teveel aan water uit de ruggen. In het tweede jaar was de productie aan bomen in ruggen iets hoger. Samen met de hoger staande veredeling kwam daardoor groeiremming tot stand. Na vier jaar bleken in en op de grond geplante bomen evenveel groei te hebben gemaakt (14 m per boom), maar de op de grond geplante bomen produceerden per boom 4 kg meer.

In 1992 werden opnieuw bomen in en op de grond geplant en wel Jonagold "Decosta" op tussenstam Zoete Aagt en onderstam M.9 op 3,00 x 0,50 m. De smalle slanke spillen groeiden op de grond in het eerste jaar 1 m per boom meer. In het tweede jaar was dit 1 m minder. Eind 1995 was er bij de op de grond geplante bomen totaal over drie jaar 28 m groei per boom gerealiseerd tegen 27 m bij de in de grond geplante bomen. De in ruggen geplante bomen produceerden tot en met het 1995 3,6 kg per boom meer. Bij de op de grond geplante bomen lagen de veredelingsplaatsen 10-15 cm hoger dan bij de in de grond geplante. Dit verschil in hoogte gevoegd bij de invloed van de rug, leidde tot gunstige effecten op groei en productie.

In 1993 werd met Rode Boskoop op M.9 en tweejarig plantmateriaal een proef geplant op 2,75 x 0,60 m met bomen in of op de grond. Over beide objecten heen werd wel of niet afgedekt met champost. In het eerste groeijaar waren er weinig verschillen in groei, maar in dat jaar was er een goede natuurlijke neerslag. In het tweede groeijaar groeiden de bomen in ruggen wat minder dan welke in de grond stonden. Eind 1995 was de totale groei over de drie jaren 8 m per boom voor in ruggen geplante bomen tegen 10 m voor in de grond geplante. Er was nog weinig verschil in productie (6-7 kg per boom in 1994 en 9-10 kg per boom in 1995 voor alle vier objecten). Wel werd in beide produc tiejaren Amid Thin als chemisch dunmiddel ingezet. In 1996 lijken er voldoende bloemknoppen te zijn.

56 Jaarverslag FPO 1995

Ook met verder uitelkaar geplante bomen van Elstar op M.9 (3,00 x 1,00 m) bestaan enkele jaren ervaringen met op de grond planten. Hier waren de bomen in heuveltjes in plaats van in ruggen geplant. Het resultaat was hetzelfde: een goede start in het plant- jaar. In het tweede jaar zorgden de hogere productie en het op de grond planten voor een rustig groeiende boom. Nu na het vierde jaar lijken de bomen in staat op de produc­ tieve weg door te kunnen gaan. De bomen zijn zonder enig buigwerk opgekweekt en dat blijkt met deze methode dus goed mogelijk.

Het lijkt er op dat door deze wijze van planten en telen de nadelen van herinplant zijn verminderd en dat met een niet al te hoog aantal bomen per ha. Voordeel is dat er weinig arbeid wordt ingezet. Voorwaarde is dat vroeg begonnen wordt met chemisch dunnen en het kunnen geven van voldoende water. Bomen geplant in ruggen of heuveltjes zijn droogtegevoeliger dan bomen die in de grond zijn geplant. Een regenin­ stallatie is onmisbaar omdat anders te grote afhankelijkheid ontstaat van natuurlijke neerslag. Het is onzeker of onder minder gunstige groeiomstandigheden dan die in Zeewolde bestaan, het planten 'op de grond' ook tot zulke goede resultaten zal leiden. In verder onderzoek zal aandacht worden besteed aan uniformiteit van het plantmateri- aal en verdere verbetering van de aanslag van de bomen, zodat in het tweede jaar zonder bezwaren hoge producties kunnen worden bereikt.

Sectie Gebruikswaarde-onderzoek Groot Fruit

Project 069: Gebruikswaarde-onderzoek appel

H. Kemp en M.C.A. van Dieren

Rassenonderzoek in Wilhelminadorp

In het voorjaar van 1995 werden te Wilhelminadorp 92 nieuwe rassen in het gebruiks- waardeonderzoek opgenomen. Zeer vele van deze rassen zijn volgens de eigenaren resistent tegen schurft. De meeste rassen kwamen uit Roemenië, de Verenigde Staten, Frankrijk, Nederland en Tsjechië. Bijna alle rassen werden geplant op een perceel mèt en op een perceel zonder fungicidentoepassing. Vrijwel alle rassen staan op de onderstam M.9. In de winter van 1995/1996 werden 38 rassen gerooid om uiteenlopende redenen (tabel 30). Dat rassen afgekeurd en gerooid zijn wil niet zeggen dat het daarbij altijd om minderwaardige rassen gaat. Diverse malen betreft het rassen die worden geacht geen nuttige uitbreiding of verbetering te kunnen geven aan het huidige sortiment.

Gedurende de zomer zijn de bomen op het perceel zonder fungicidentoepassing beoordeeld op het vóórkomen van schurft en meeldauw. Bij de oogst werden ook de vruchten beoordeeld op het al of niet vóórkomen van schurft en de mate waarin. De resultaten van een deel van de rassen staan in tabel 31.

57 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 30. Gegevens van de rassen gerooid winter 1995/'96

Ras Herkomst Plant- Eigenschappen jaar Eetkwa- Overige liteit 1)

8S-27-43 Canada 1993 m zoet 8S-32-62 Canada 1993 m onaantrekkelijke vrucht Ahrina Duitsland 1994 m wat onaantrekkelijke vrucht Ambro Nederland 1994 m kleine vrucht BFA 80/2-10* Duitsland 1994 m wat kurkstip, kleine, gescheurde, onaantrekkelijke vrucht BFA 80/2-29* Duitsland 1994 mg wat kurkstip, onaantrekkelijke vrucht BFA 81/19-24* Duitsland 1994 m wat onaantrekkelijke vrucht BFA 81/19-47* Duitsland 1994 m gescheurde, rotte vruchten BFA 81/19-57* Duitsland 1994 m onaantrekkelijke vrucht BFA 81/19-76* Duitsland 1994 m wat kleine, onaantrekkelijke vrucht, kurkstip BFA 81/19-82* Duitsland 1994 m wat klokhuisschimmel en -rot, kurkstip BN 3/43* Roemenië 1995 sm wat schurft CPRO 81003-49 Nederland 1991 mg kleine vrucht, weinig schurft en meeldauw CPRO 84001-30 Nederland 1993 m klokhuischimmel, onaantrekkelijke vrucht Delrouval Frankrijk 1991 m soft scald E55/59 Engeland 1993 mg wat klokhuisschimmel en -rot FAW 2151 Zwitserland 1994 m schilvlekjes Gris Braibant* België 1994 mg gescheurde vruchten H 1203 Duitsland 1993 mg wat zuur Melodie * Tsjechië 1994 m zuur NY 66305-139* Ver. Staten 1995 sm P 1300 Frankrijk 1995 mg selectie van , zoet, wat meer kleur dan standaard Gala P 1302 Frankrijk 1995 mg selectie van Tenroy, zoet, wat meer kleur dan standaard Gala PH-FL-GR 86/3* Zwitserland 1994 m onaantrekkelijke, kleine, zoete vrucht PH-FL-RU 86/1* Zwitserland 1994 mg wat onaantrekkelijke, kleine vrucht PH-FL-RU 86/3* Zwitserland 1994 mg kleine, rotte, gescheurde, onaantrekkelij­ ke vrucht, verkurkt rond steel PH-FL-RU 86/5* Zwitserland 1994 sm kleine, wat onaantrekkelijke, zoete vrucht PH-GR 1/79 Zwitserland 1994 m kleine, wat onaantrekkelijke vrucht Pi-A-2,209 Duitsland 1994 m tamelijk snelle afleving Pi-A-3,129 Duitsland 1994 mg Pi-A-25,286 Duitsland 1994 mg aantrekkelijke vrucht Pres. Roulin* België 1994 m Red Devil Engeland 1994 sm zuur, kurkstip

58 Jaarverslag FPO 1995

Releta* Duitsland 1994 m korte vruchtsteel Rene* Duitsland 1992 m wat kleine, grauwe vrucht Retina* Duitsland 1992 sm wat kleine vrucht, soft scald, afleving SPAB 918 N.-Zeeland 1994 m kleine, flauw-zoete vrucht, vruchtboom­ kanker, scald SPAB 920 N.-Zeeland 1994 m wat kleine, ruwe, gescheurde, onaan­ trekkelijke vrucht

1) sm = slecht tot matig; m- matig; mg= matig goed. Rassen met een * zijn (in hoge mate) schurftresistent.

Op de resistente rassen kwam 1995, evenals in 1994, vrijwel geen schurft voor. Alleen bij BN 3/43 en BN 26/245 werd relatief opvallend veel schurft gevonden en bij Ecolette werd op één vrucht een enkel vlekje gevonden. Evenals in 1994 kwam in 1995 opvallend weinig schurft en meeldauw voor op CPRO 81003-49, een selectie uit x . De eetkwaliteit en de vruchtgrootte van dit vroeg-rijpende ras zijn echter onvoldoende (tabel 30). De bewaarbaarheid en het uitstalleven waren relatief goed. CPRO 84015-17 had ook in 1995 geen schurft en slechts zeer weinig meeldauw (tabel 31). Deze rustig-groeiende selectie van Elstar x Prima smaakte tamelijk goed, maar het vruchtuiterlijk viel wat tegen. Ahrista is een Duits, schurftresistent herfstras wat tamelijk goed smaakt en zeer weinig vatbaar is voor meeldauw. In winter 1995/1996 werden tien smaaktoetsen met wel/niet resistente appelrassen uitgevoerd en ook nog één met Cox's-mutanten. Alle toetsen vonden plaats op het PFW met ongeveer 30 medewerkers als deelnemers. De vruchten van alle rassen zijn twee tot vier dagen voor de toets bewaard bij 3 °C (Otava is eerst nog bij ULO bewaard) en vervolgens uitgestald bij kamertemperatuur (de toetsvruchten van de Cox's-mutanten hebben door omstandigheden bijna een week buiten de cel doorgebracht). De resultaten van de proeven met schurftresistente appelrassen tot en met november 1995 zijn gepubliceerd in Fruitteelt 85(1995)50:16-18, tezamen met een rasbeschrijving van de belangrijkste nieuwe rassen. De resultaten van de toetsen met niet-resistente rassen tot en met november zijn gepubliceerd in Fruitteelt 86(1996)3:16-17. Ook in dat artikel zijn van enkele belangrijke nieuwe rassen beschrijvingen gegeven. Tabel 32 geeft de uitsla­ gen van de smaaktoetsen na november 1995.

De smaak van Rene viel evenals in november 1994 tegen. Otava smaakt tamelijk goed, maar productie, vruchtgrootte en -uiterlijk zijn niet optimaal. Vele proevers vonden op 19 december GoldRush en Co-op 36 (te) hard en Golden Delicious en Co-op 34 (te) zacht. Co-op 37 was wat flauw. Op 12 januari 1996 werden Golden Delicious en Jonagold als te zacht bestempeld; ook Gala was reeds (te) zacht. Delblush was nog knapperig en sappig. Elise zat er wat tussenin. GoldRush, een zeer laatrijpend ras, scoorde in februari aanzienlijk beter dan in januari. De waardering voor FAW 7262 viel tegen. Voor CPRO 78038-9 bewaard bij 3 °C, is februari kennelijk te laat. Delblush was ook in februari nog stevig en sappig. Delblush heeft een apart aroma.

In 1995 waren vijf Delcorfmutanten en standaard Delcorf () in onderzoek.

59 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 31. Mate van vóórkomen van schurft (bij de oogst) en meeldauw (juni) op een aantal appelrassen, 1995.

Ras Aantal jaren zonder Schurft op Meeldauw op fungiciden vruchten *) blad en scheuten *) niet-ziekteresistente rassen 2 2 1 Cox's Orange Pippin 6 3 2 Discovery 6 2 1 Elise 6 3 0,5 Elstar 6 6 4 Gala (Regal Prince) 5 2 Golden Delicious 6 1 Jonagold 3 5 Rode Boskoop S.H. 6 3 ziekteresistente rassen Ahrista 2 0 1 CPRO 78038-9 6 0 7 CPRO 84015-17 3 0 0,5 Delorina 4 0 3 Ecolette (CPRO 78039-18) 6 1 1 (Co-op 30) 5 0 2 6 0 4 Gerlinde 2 0 2 Prima 6 0 0 Priscilla 6 0 2 SA 15/4 3 0 1 1 0

*) 0= geen; 1= zeer weinig; 9= zeer veel aantasting. - = Niet waargenomen.

De Franse mutant Dalili (Ambassy®) waren fraai geblost en hadden duidelijk veel meer kleur dan de standaard. Een andere Franse mutant, Monidel, had eveneens veel kleur en zag er in 1995 (eerste groeijaar!) goed uit. Delcorf Eversdijk had tamelijk veel kleur maar ook nogal wat chimaeren. Weinig beter dan standaard Delcorf waren de mutanten Delcorf Nicolai' en Celeste (Delcorf Schuhmann).

Klonenonderzoek in Wilhelminadorp

Cox's Orange Pippin

De proef (069Wi9102) met 21 klonen die in het voorjaar van 1991 werd geplani (éénjarige oculaties op M.9) droeg in 1995 voor de vierde maal goed. De produktie- groei-, vruchtgrootte-, maat-, kleur- en verruwingssorteringsgegevens zijn gepubliceerc

60 Jaarverslag FPO 1995 in Fruitteelt 86(1996)17:20-22. In dit artikel zijn ook de gegevens opgenomen van de drie proeven (069WÏ9205, 069-Wi9206 en 069-WÏ9207) met Queen-Cox-klonen die in het voorjaar van 1992 werden geplant. Ook deze drie proeven droegen in 1995 goed. In een smaaktoets op 10 november 1995 met T12, Cox's la Vera, Cox's Zwanenburg, Crimson Cox en de Queen-Cox-klonen 13 en 91 werden geen betrouwbare verschillen in smaakwaardering vastgesteld.

Tabel 32. Smaaktoetsen met appelrassen winter 1995/'96 PFW.

Ras Smaakcijfer ) 18-12-95 19-12-95 12-01-96 02-02-96

Co-op 34 # ... 5,3 a ... Co-opJ3 6 # ... 5,4 a ... 4,3 c Co-op 37 # ... 5,5 a ... 5.5 b CPRO 78038 -9 # 5,5 ab — ... 4.6 c Delblush ... — 6,4 a 6,5 a Delorina # 5,4 ab — ... Ecolette # 5,1 bc — ... Elise ... — 6,2 a FAW 7262 # ...... 4,2 c Gala ...... 5,1 b Golden Delicious 5,5ab 5,7 a 5,2 b GoldRush # ... 4,9 a — 6,1 ab Jonagold ...... 4,8 b Otava # 5,8 a — — Rene # 4,5 c — ...

) 1 = zeer slechte smaak; 9 = zeer goede smaak. Getallen in één kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05). # = Schurftresistent ras.

Boskoop

In het voorjaar van 1995 is een mutantenproef (069-9502) geplant met 15 mutanten van Boskoop, waaronder de kleurmutanten Celica (Welbo) en Bielaar en enkele spurty- pen. De proef staat ook op de tuin in Horst.

Klonenonderzoek in regionale proeftuinen

Jonagold

Voorjaar 1992 is in de proeftuinen te Horst, Numansdorp en Zeewolde een proef (069- 9201) geplant met 13 kleurmutanten van Jonagold: Wilmuta, Crowngold, Schneica B (Jonica B), King Jonagold 8765 T, Jonakap (Jonagold De Jager I), Decosta (Swillen,

61 Jaarverslag FPO 1995

DC, Verbeek), Jonagored 9614 en Jonagored HR 2458, deze acht waren zeer waar­ schijnlijk virusvrij, en Jonabel (Jonagold Van Gelder), Jonagold 2000, Novajo (Jonagold Veulemans), Jonaveld (Jonagold In 't Veld) en Jomured (Jonagold VandePoel), deze waren waarschijnlijk niet virusvrij. De proef te Numansdorp is winter 1994/1995 gerooid wegens opheffing van deze proeftuin en de proef te Horst is winter 1995/1996 gerooid wegens ernstige aantasting door vruchtboomkanker en bezuinigingen binnen het FPO.

In 1995 zijn de mutanten Wilmuta, Novajo, Crowngold, Jonaveld, King, Jonagored, Schneica B en Decosta op vijf tijdstippen geplukt. Van al de monsters van alle plukmo- menten zijn onder andere blos, grondkleur, suiker, zuur, stevigheid, smaak en vruchtge­ wicht bepaald, deels zowel voor als na bewaring. De eerste resultaten van deze uitgebreide waarnemingen staan vermeld onder project 105, elders in dit jaarverslag.

E/star

Een proef met negen interessante nieuwe(re) kleurmutanten van Elstar is in het voorjaar van 1995 te Zeewolde geplant. De eerste resultaten van de zowel helder- als donkerro­ de mutanten kunnen in 1996 worden verwacht.

Boskoop

Zie Klonenonderzoek in Wilhelminadorp.

Project 070: Gebruikswaarde-onderzoek peer

H. Kemp en M.C.A. van Dieren

Rassenonderzoek in Wilhelminadorp

In het voorjaar van 1995 zijn 28 nieuwe rassen in het onderzoek opgenomen. Negen hiervan zijn weinig vatbaar voor bacterievuur. Elk ras wordt met tien bomen getoetst op een perceel met fungicidentoepassing en met ingang van voorjaar 1994 ook met vijf bomen op een perceel zonder fungiciden. Op dit fungicidenvrije perceel wordt de vatbaarheid voor schimmelziekten getoetst. Vrijwel alle rassen staan op Kwee MC met tussenstam (Beurré Hardy, vanaf 1994 Doyenné du Comice). In drie van de 70 rassen op het perceel waar geen fungiciden worden toegepast, werd in 1995 vruchtschurft waargenomen; het meeste in Saint Remy. In het voorjaar van 1995 zijn takken inge­ bracht met schurftsporen ter versnelling van de opbouw van voldoende infectiedruk. In het voorjaar van 1996 worden weer takken èn bladeren, afkomstig van verschillende rassen, met schurftsporen ingebracht.

In winter 1995/1996 zijn twee rassen uit het onderzoek afgevoerd. Het Franse ras Bautomne, geplant voorjaar 1990, werd vooral afgekeurd wegens het wat grauwe, hobbelige, onaantrekkelijke vruchtuiterlijk. De productie en bewaarbaarheid waren goed;

62 Jaarverslag FPO 1995 ook de smaak was niet slecht. BP 9627, een in 1993 geplante selectie uit het gezamen­ lijke Zweeds/Noorse veredelingsprogramma, werd vooral afgekeurd wegens het hobbelige, wat vette, onaantrekkelijke vruchtuiterlijk. De bomen van Dolacomi (Jowil®), geplant voorjaar 1983, zijn najaar 1994 verplant. Door het verplanten en de droge zomer hebben ze in 1995 vrijwel niet gedragen. Voor 1996 ziet het er wel goed uit. De in 1992 geplante bomen van Dolacomi hebben na een goede productie in 1995 weinig bloemknoppen. Door de NAKB is het eerste ocula- tiéhout zomer 1995 aan de boomkwekerijen beschikbaar gesteld. Voor Dolacomi (Jowil®) is door de NAKB communautair (Europees) kwekersrecht aangevraagd. De in het voorjaar van 1994 geplante, onvertakte Verdi op Kwee MC met tussenstam Doyenné du Comice zijn de afgelopen twee jaar (zeer) sterk gegroeid en vertakt. Hoewel de bloemknopbezetting voor 1996 goed lijkt te zijn, moet toch het planten van onver­ takte Verdi ten zeerste worden afgeraden.

Tabel 33. Resultaten smaaktoetsen met perenrassen, winter 1995/1996 (1= zeer slechte smaak; 9= zeer goede smaak).

Ras Smaakcijfer 22-11-95 12-02-96

Conference — 5,9 ab Delbuena 5,9 bc 5,2 bc Delmoip ... 4,7 c Dolacomi (Jowil®) 6,4 b 6,2 a Doyenné du Comice 7,0 a Orcas 5,7 c Verdi 6,2 bc 5,7 ab

Getallen in één kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05).

Tabel 34. Smaaktoets met grote en kleine vruchten van volle en minder volle bomen van Delbuena, 20 november 1995, PFW (1= zeer slechte smaak; 9= zeer goede smaak).

Dracht/vruchtgrootte Vruchtmaat (mm) Smaak

Licht/groot 75-80-85-90 6,9 a Licht/klein 60-65-70 5,8 bc

Zwaar/groot 70-75-80-85 6,6 ab Zwaar/klein 60-65-70 5,7 c

Getallen gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05).

In winter 1995/1996 werden op het PFW drie smaaktoetsen met peren uitgevoerd. Alle vruchten gebruikt in deze toetsen zijn tot ongeveer zes dagen voor de toets bewaard bij

63 Jaarverslag FPO 1995

21 % 02 en 1 °C en daarna uitgestald bij 18-20 °C. Om van Delmoip zachte vruchten te hebben, zijn deze bij de toets in februari, ruim twee dagen voor de andere vruchten van deze toets op kamertemperatuur gebracht. Aan de toetsen met verschillende rassen (tabel 33) namen 30 medewerkers deel en aan de toets met grote en kleine vruchten 20 (tabel 34).

Dolacomi, Delbuena (Peradel®) en Orcas werden door een deel van de proevers flauw of waterig genoemd. Verdi werd door enkele deelnemers zuur genoemd. Ondanks dat de vruchten van Delmoip (Delbarexquise d'Hiver®, Passadel®) twee dagen eerder bij kamertemperatuur waren gebracht dan de andere rassen in deze toets, werden door vele proevers de vruchten toch nog niet geheel eetrijp genoemd. Dit heeft de smaak- waardering negatief beïnvloed. Delmoip rijpt laat en is goed bewaar- en houdbaar. Verdi was in februari al niet meer in optimale conditie.

In 1995 werden voor de tweede maal grote en kleine vruchten van volle en lege bomen van Delbuena op smaak getoetst (tabel 34). Evenals in 1994 smaakten de grote vruchten beter dan de kleine. Door de zwakke groei en goede bloemknopvorming en vruchtzetting heeft Delbuena relatief veel vruchten en weinig blad. Dit gaat ten koste van de vruchtgrootte en de smaak. In 1996 zullen Delbuena en Dolacomi ook op sterkere onderstammen (Kwee MA en BA 29) worden veredeld om na te gaan of dat dat de blad/vrucht-verhouding ten goede komt.

Project 089: Gebruikswaarde-onderzoek pruim en zoete kers

H. Kemp, H. Wustenberghs en M. Balmer

Rassenonderzoek pruim in Wilhelminadorp

In 1995 zijn vier rassen in het onderzoek opgenomen: twee Zweedse, één Engels en één oud Belgisch ras. Deze rassen werden ook geplant op het Fruitteeltcentrum K.U.L. te Rillaar (België). Acht rassen werden gerooid (tabel 35). Het Canadese ras V66071 werd afgekeurd wegens onvoldoende smaak en produktie en sterke groei. Ive, uit Zweden, heeft vele tamelijk goede eigenschappen, maar heeft onvoldoende extra's ten opzichte van het huidige sortiment. Reine-Claude Souffriau 'geeft goedsmakende, mooie pruimen, maar de produktie per m3 is onvoldoende. De Roemeense rassen Carpatin en Pitestean zijn afgekeurd om de kwetsvorm en onvoldoende smaak. Ook als kwets zijn het geen toppers. Fl 70-S-483 (Firenze 90) uit Italië en Julia (Cacak 2747R) uit Servië werden afgekeurd om de zeer sterke groei en onvoldoende produktie en smaak. Het oude, Amerikaanse, geelvruchtige ras Jefferson smaakt wel goed, maar is toch geen verrijking van het sortiment; de produktiviteit is matig goed.

64 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 35. Gegevens van pruimenrassen die werden gerooid, winter 1995/1996, PFW.

Ras Ge­ Kg/boom Vruchtge­ Eetkwa­ Pluk- Opmerkingen plant wicht (g) liteit tijd

V66071 1992 0,5 43 matig 2e week donkerblauw (goed) augustus dauw Ive 1988 13,2 63 tamelijk 4e week donkerblauw goed augustus zoet R.-Claude 1987 7,3 51 goed midden donkerblauw Souffriau augustus dauw Carpatin 1992 4,1 48 matig 1e week donkerblauw, goed augustus zoet,verruwing en spint, late bloei Jefferson 1992 0,9 50 goed 1 e week zoet, geel Septembe FI70-S-483 1992 0,3 58 matig 2e week donkerblauw goed augustus dauw Julia 1992 0,2 39 matig 3e week donkerblauw goed augustus Pitestean 1994 0,9 52 matig midden late bloei augustus

Onderstam: St. Julien A. Plantafstand: 4,0 x 2,75 m. In 1990 en 1991 is de oogst grotendeels te niet gegaan door de nachtvorst.

Rassenonderzoek kers in Ahrweiler (Duitsland)

M. Balmer en H. Kemp

In 1995 produceerde het Duitse ras Nanni vruchten van zeven gram en vertoonde weinig barstgevoeligheid. De vruchtstevigheid was goed voor een vroegrijpend ras (tweede week). Merchant (tweede - derde week) gaf tamelijk veel (40%) gebarsten vruchten. Het vruchtgewicht van Merchant was goed; ruim acht gram. Celeste en Giorgia (derde - vierde week) gaven beide vruchten van goede grootte en vertoonde weinig neiging tot barsten. Giorgia is stevig, Celeste duidelijk minder. Magar (Garnet®) gaf goedsmakende vruchten, maar de grootte viel tegen. Magar rijpte in de vierde week. Noirè de Meched (vierde - vijfde week) gaf vruchten van een goede maat en vertoonde tamelijk weinig gebarsten vruchten. De smaak en stevigheid waren goed. In dezelfde periode rijpte ook Nordwunder met overeenkomende vruchteigenschappen. Sylvia (vijfde week) was stevig en tamelijk goed van maat (bijna acht gram). Ook Karina (vijfde week) was goed van grootte. Het laat rijpende ras (zesde - zevende week) Sweetheart

65 Jaarverslag FPO 1995 was zoet en zuurarm. Sweetheart, Merchant, Giorgia en Celeste zijn nieuwe rassen die door "Ahrweiler" als beproevenswaardig worden aanbevolen.

Rassenonderzoek zoete kers in Rillaar (België)

H. Wustenberghs en H. Kemp

Te Rillaar waren in 1995 circa 100 zoete-kersenrassen in onderzoek. Vrijwel alle rassen staan op Damil (GM 61/1), enkele op Camil (GM 79) of Colt. In 1995 en 1996 wordt een proef opgezet bedoeld als tweede screening, met in totaal 20 nieuwe kersenrassen. Vier van de 20 rassen, te weten Schneiders Späte Knorpelkirsche, Kordia, Sylvia en Regina, die min of meer als standaardrassen zullen fungeren worden tevens geplant op de onderstammen Gisela 5 en GM 61/1. Alle andere rassen staan alleen op Colt. De proef omvat de volgende rassen: Lapins, Newstar, Starking Hardy Giant (virusvrij!), Summit, Somerset, Hartland, Maru (Ruby®), Sweetheart, Techlovan, 13S-5-22, Vernon, Karina, Fercer (Arcina®), Sumgita (Canada Giant), Sonnet (13S-39-51, zeer groot, matig productief), 13S-49-24, 13S-35-43 (grootvruchtig, stevig en matig barstgevoelig), 18- 15 (laatrijpend, groot, tamelijk productief en matig barstgevoelig), Magar (Garnet®; niet zeker) en Vega (bonte kers, groot, stevig).

Project 075: Bestuiving van pit- en steenvruchten

H. Kemp

Kruisingen

Jaarlijks worden met rassen van appel, peer en pruim handmatige kruisingen uitgevoerd om na te gaan of bepaalde combinaties voldoende vruchtzetting opleveren. In 1995 zijn te Wilhelminadorp kruisingen uitgevoerd bij appel, peer en pruim. De resultaten zijn vermeld in tabel 36. Per kruising zijn 100 (pruim 80) bloemen gebruikt: vijf (pruim vier) takken met tien trossen met twee bloemen per tros. De stempels zijn direkt na het bestuiven afgedekt met vaseline.

Discovery, weinig vatbaar voor schurft, lijkt een goede bestuiver te zijn voor het veelbelovende schurftresistente ras CPRO 78038-9. Golden Delicious gaf op CPRO 78038-9 slechts een geringe zetting. Zelfbestuiving met CPRO 78038-9 gaf in 1995 slechts zeer weinig zetting, dit in tegenstelling tot 1994 toen zelfbestuiving 13% zetting gaf. Het schurftresistente ras Enterprise bleek niet zelfverdraagzaam te zijn, maar het eveneens schurftresistente ras CPRO 78038-9 gaf op Enterprise voldoende zetting. De bloeiperioden van CPRO 78038-9, Discovery en Enterprise overlappen voldoende voor een goede bestuiving. Het interessante, Franse ras Delblush gaf weinig zetting na zelfbestuiving en ook Golden Delicious als bestuiver leverde weinig vruchten op. Dit laatste is wellicht een gevolg van de verwantschap; Golden Delicious is de moederlijke ouder van Delblush. De bloei van deze twee rassen valt grotendeels gelijk.

66 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 36. Zettingspercentage en aantal goede zaden per vrucht bij de oogst van appel-, peren- en pruimenkruisingen in 1995.

Bestoven ras Bestuiverras Zettings­ Goede zaden/ percentage* vrucht

Appel CPRO 78038-9 CPRO 78038-9 2 ... CPRO 78038-9 Discovery 18 — CPRO 78038-9 Golden Delicious 7 — Delblush Delblush 3 1,3 Delblush Golden Delicious 2 2,5 Enterprise CPRO 78038-9 19 2,0 Enterprise Enterprise 0 ...

Peer Dolacomi (Jowil®) Dolacomi (Jowil®) 0 ... Dolacomi (Jowil®) Gieser Wildeman 9 3,4 Dolacomi (Jowil®) Triomphe de Vienne 9 1,6 Gieser Wildeman Gieser Wildeman 0 — Gieser Wildeman Verdi 0 —

Pruim Excalibur Jubileum 6 — Excalibur Valor 3 —

* Zetting bij oogst, uitgezonderd de kruisingen op CPRO 78038-9. De gegevens van de kruisingen op CPRO 78038-9 zijn van de telling van eind juni; de vruchten zijn nadien verloren gegaan. — = Niet bepaald.

Het mislukken van de kruisingen op Gieser Wildeman was mogelijk het gevolg van de tamelijk lage temperatuur tijdens de bestuiving (ongeveer 14 °C). Ook het gebruiken van bloemen op vooral eenjarig hout zal er aan hebben bijgedragen dat de zetting, ook aanvankelijk, minimaal was. Herhaling lijkt zinvol. De bloei van Dolacomi (Jowil®), Gieser Wildeman en Triomphe de Vienne valt voldoende samen voor een goede bestuiving. De bloeiperioden van Gieser Wildeman en Verdi overlappen ook voldoende. De geringe zetting van de beide kruisingen op het interessante, Engelse pruimeras Excalibur zijn waarschijnlijk deels een gevolg van de tamelijk lage temperatuur tijdens de bestuiving (ongeveer 14 °C). Herhaling van deze combinaties is nodig voor zekerheid over de wederzijdse geschiktheid als bestuiver. De bloeiperioden van deze drie rassen overlappen redelijk goed, hoewel de eerste bloemen van de (zeer) vroeg bloeiende Valor in vroege jaren onvoldoende bestuiving zullen hebben.

67 Jaarverslag FPO 1995

Sectie Teelt Kleinfruit

Project 086: Gebruikswaarde-onderzoek aardbei

A.J.P. van de Waart, J. Dijkstra, A.A. van Oosten

Normale vollegrondsteelt

Landelijke rassenproef

In Wilhelminadorp is in het kader van het landelijk rassenonderzoek Elsanta vergeleken met Lambada, CPRO 9302, CPRO 9402, CPRO 9405, CPRO 9407 en het Zwitserse ras Thuriga. Tevens werd in deze proef de opkweek van Elsanta en Lambada als stek en als licht bewortelde plant, die eind juli in tray gezet werden met de mogelijkheid deze later te planten (eind augustus), vergeleken met een normale planting van Elsanta en Lambada. Ook werd nog een object opgenomen waarbij om productieverhoging te krijgen Lambada dubbeldik werd geplant. De productieniveau lag bij alle rassen op een vergelijkbaar niveau als bij Elsanta. Lambada dubbeldik geplant gaf een opbrengst die hoger was dan Elsanta. Het stekken van Elsanta en Lambada had geen hogere productie tot gevolg. Wel werd bij deze vorm van vermeerderen minder verticillium waargenomen. Alleen het ras Thuriga wordt niet verder meer beproefd. Dit ras had mooie grote vruchten die donderrood van kleur waren. Het gewas was stevig met lichtgroen groot blad. De stevigheid en de smaak van de vruchten van dit ras lieten echter te wensen over. Voor een korte rasbeschrijving van de CPRO nummers zie Jaarverslag 1994 blz. 78.

Doordragende aardbeien

Landelijke rassenproef

In Wilhelminadorp en Breda werden opnieuw enkele nieuwe doordragende aardbeirassen vergeleken. De proeven zijn uitgevoerd in de vollegrond. De planten zijn half april geplant nadat ze enkele weken waren voorgetrokken in een kas of tunnel. De oogst in Breda liep tot eind september, in Wilhelminadorp werd tot eind oktober geoogst. Uit tabel 37 blijkt dat Evita evenals in voorgaande jaren het productiefste ras was. In tegenstelling tot andere jaren bleek dit jaar dat Evita in de vollegrond wel veel uitlopers gaf. De voornaamste eigenschappen van de rassen Evita, Rapella en CPRO 1036 zijn beschreven in het Jaarverslag 1994 blz. 80.

68 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 37. Resultaten doordragers Wilhelminadorp 1995

Ras Kg/m2 Gem.vruchtGem.vrucht- - Aantal uitlopers kwal. I gewgew. .(g (g) kwal) kwal. I . I per plant

Rapella 1,4 13 3 Selva 1,0 18 14 Evita 2,2 15 10 CPRO 1036 1,0 13 28 Tango 1,1 13 3 Darsival 0,6 11 17 Mara des Bois 0,8 12 13 1,9 19 10

Over de overige rassen kan nog het volgende worden opgemerkt.

Selva: stevige grote vruchten maar met een zeer matige smaak. Darsival: stevige kleine platte tot langkegelvormige vruchten met een teruggeslagen kelk en een goede tot zeer goede smaak. Mara des Bois: stevige (te) kleine kegelvormige vruchten met een sterk teruggeslagen kelk. De smaak was soms goed maar had vaak een te sterk bosaardbei-aroma. Tango: grote, stevige vruchten, vaak echter gegroefd en onregelmatig met een erg matige smaak. Sunset: Regelmatige zeer grote goed gekleurde vruchten die sterk op Selva lijken maar met een zeer matige smaak. Evenals in 1994 bleek dit ras erg gevoelig voor meeldauw. De resultaten van Breda kwamen overeen met die van Wilhelminadorp.

Overig aardbeionderzoek

De overige rassen en teeltonderzoekproeven bij aardbei zijn allemaal uitgevoerd op de proeftuin Noord-Brabant te Breda en zijn beschreven in het Jaarverslag 1995 van deze proeftuin.

Project 088: Gebruikswaarde-onderzoek bij houtige kleinfruitgewas- sen

A.J.P. van de Waart, A.A. van Oosten en W.A.G.M. Jansen

Rode en witte bes

A.J.P. van de Waart en A.A. van Oosten

Eerste beoorde/ing nieuwe rassen in de volle grond.

In 1993 werd een proef aangelegd voor een eerste beoordeling van acht (nieuwe) rode-

69 Jaarverslag FPO 1995

en witte-bessenrassen. Met de rassen Vitan, Rubigo, Losan, Maraton, Heros, Herosta, Mulka en Redwing. In 1994 werden twee rassen aan deze collectie toegevoegd: Präkanda en Traubenwunder en in 1995: Cogagne, Hron, Redpoll, Jobes, Redwing, Fertöd en Mivana. In 1995 vielen Losan en Vitan op door hun tamelijk vroege rijping. Losan had boven­ dien een mooie vruchtkwaliteit. Rubigo had een mooie tros maar kleine bessen. Maraton had veel last van meeldauw evenals Redwing en Redpoll. Präkanda en Traubenwunder vielen op door hun mooie lange trossen en grote bessen. Beide rassen rijpten tamelijk laat. Heros en Herosta konden niet goed beoordeeld worden vanwege rasvermenging. Om die reden wordt verdere beproeving van deze rassen gestaakt.

Toetsing nieuwe zaailingen

In 1994 is gestart met het toetsen van rode- en witte-bessenzaailingen afkomstig van een particulier veredelingsbedrijf. In 1995 vond de opkweek plaats van acht zaailingen op het PFW.

Rassenproef

In 1993 werd een rassenproef aangelegd met 16 rode-, witte- en roze-bessenrassen. De proef ligt in Geldermalsen en Wilhelminadorp. Op beide proefplaatsen zijn drie herhalin­ gen van 15 planten per ras uitgeplant. De bessen staan onder regenkappen. De bloei­ en oogstgegevens uit 1995 staan in tabel 38. Rosa Sport kleurde onder regenkappen minder goed door. Het is niet duidelijk of dit door het plastic komt (polyethyleen PE). Rotet lijkt onder regenkappen niet zo goed te voldoen. De groei valt tegen, de bessen blijven te klein en de productie te laag. Rolan daarentegen doet het onder regenkappen opvallend goed. De bessen van dit ras met lichtgekleurde en zuur smakende vruchten moeten lang blijven hangen om beter op kleur en smaak te komen. Onder regenkappen kan dat zonder risico te lopen dat de bessen bij regen gaan barsten. Rondom J produceerde opnieuw zeer matig als gevolg van gebrek aan winterkou. Augustus is een zeer laatrijpend ras. Opvallend is de zeer vroege bloei van dit ras onder regenkappen. In 1995 werd de eerste bloem waargeno­ men op 3 april. Bij het vroegbloeiende en vroegrijpende ras Jonkheer van Tets was dat 5 april.

Beoordeling rode-bessenrassen op geschiktheid voor machinale oogst.

In 1994 werden bij twee telers in Heinkenszand praktijkproeven aangelegd voor het beoordelen van rassen op geschiktheid voor machinale oogst. De proefrassen zijn Prince Albert, Rotet, Rovada, Stanza, Rode Rebel en Rondom H. Voorjaar 1994 werden ze gestekt op een plantenveld. De planten bleken voorjaar 1995 nog te klein om te worden uitgeplant op het productieveld. Daarom werd besloten ze nog een jaar op het planten­ veld te laten staan. De planten zijn in 1995 goed gegroeid en in de winter uitgeplant op het productieveld.

70 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 38. Bloei- en oogstgegevens 1995 van een rassenproef rode bes in Wilhel- minadorp (088-WÎ93501)

Ras Oogst- 1e Kg/100 m2 100 Aantal datum bloem kwal.l + ll besge- bessen/ gew.(g) tros

J.v.Tets 3-7 5-4 163 86 6,4 Junifer 3-7 8-3 289 76 9,5 Rosa Sport 18-7 3-4 118 79 11,3 Detvan* 18-7 13-4 95 81 12,1 Rotet 21-7 7-4 99 82 10,2 Rolan 25-7 16-4 184 111 10,4 Stanza 25-7 15-4 185 64 10,9 Cassa 26-7 7-4 179 99 13,8 Rovada 7-8 14-4 214 82 18,5 Tatran* 7-8 16-4 72 100 13,5 Rondom H 7-8 18-4 152 90 17,1 Roodneus 15-8 24-4 229 72 19,5 Rondom J 21-8 1-5 39 82 15,0 Augustus 21-8 3-4 233 63 27,3 Primus 26-7 3-4 173 64 15,0 Blanka 27-7 28-4 169 79 19,2

Detvan en Tatran zijn één jaar later geplant. Over de rassen kunnen de volgende bijzonderheden vermeld worden.

Eerste beoordeling nieuwe rassen in een plastic tunnel

In 1994 werd gestart met de beproeving van 11 rode- en witte-bessenrassen in een plastic tunnel. Dat waren: Albatros, Zitavia, Werdavia, Junifer, Red Lake, Rosa Sport, Fay's Prolific, Laxton Perfection, Herosta, Jonkheer van Tets en Laxton no. 1. In 1995 werd Vitan aan de bestaande proef toegevoegd. Aan het eind van het seizoen werd uit bezuinigingsoverwegingen besloten om de witte bessenrassen Albatros, Zitavia en Werdavia niet meer verder te beproeven. Het rode besseras Herosta wordt niet meer verder beproef omdat de kwaliteit van de bessen onvoldoende is. Met ingang van 1996 worden aan de proef toegevoegd de zeer vroegrijpende selectie Darthuyzen en de rassen Detvan en Losan.

Herkomsten Rode Rebel

De proef met zes verschillende herkomsten en één selectie werd in 1995 voortgezet. Resultaten zijn nog niet te vermelden.

71 Jaarverslag FPO 1995

Klonen en virusvrije planten van Rondom

In 1993 werden 18 klonen van het PFW en drie virus-vrije T-nummers van de NAK-B uitgeplant. In 1995 bleken er nogal wat verschillen te bestaan tussen de Rondom- klonen. Zo waren er klonen met korte, vrij lange en dichte trossen; andere hadden juist open trossen. De bessen varieerden van klein tot groot. Er werden drie klonen als veelbelovend aangemerkt. Eén kloon bleek aangetast door de 'Rondomziekte'. In Rondom komen soms planten voor met afwijkende bladeren, brandnetelachtige bladeren en grofbladigheid. Dit gaat samen met kleine bessen, sterke rui, onvruchtbaarheid en kale takken. In het algemeen vielen de meeste klonen op door een hoge productie en een goede kwaliteit bessen. De virus-vrije T-nummers gaven eveneens een hoge productie en een goede beskwaliteit. De 'Rondomziekte' werd in de T-nummers niet geconstateerd.

Beoordeling rassen op gevoeligheid van zieken en plagen (088-Wi94507)

In 1995 zijn 45 rassen en selecties beoordeeld op aantasting door de bloedblaarluis en meeldauw. Er waren rasverschillen, maar het is nog te vroeg om daar conclusies aan te verbinden. Het onderzoek wordt voortgezet.

Zwarte bes

Eerste beoorde/ing nieuwe rassen en selecties

In 1991 werd gestart met een proef waarin nieuwe rassen en selecties voor het eerst beoordeeld werden. In 1995 waren 38 rassen in de proef opgenomen. Van 21 rassen en selecties werd de oogst bepaald. De andere rassen en selecties gaven nog geen productie. De belangrijkste raseigenschappen zijn vermeld in tabel 39 (rassen met geen of weinig meeldauw) en tabel 40 (rassen die gevoelig zijn voor meeldauw). De proef is na de oogst van 1995 uit bezuinigingsoverwegingen beëindigd.

Beoordeling van rassen op gevoeligheid voor ziekten en plagen

In 1994 zijn 46 rassen uitgeplant. In 1995 werden de rassen beoordeeld op gevoelig­ heid voor meeldauw, bladgalmug en bladluis. Uit het onderzoek kunnen nog geen conclusies getrokken worden voor wat betreft bladgalmug en bladluis. De rasgevoeJ ligheid voor meeldauw kwam overeen met de hiervoor beschreven proef: eerste beoordeling nieuwe rassen en selecties.

72 OJ N> ~» m CoD __i —X —» < 0) CD Il II II c 3 ZT < 0^) DJ -i -i O O O r-t w Q) Il II II CT % 5T ôT 0) CO JET: ûri) ' '~* CO cr> ai •F* Q) _* __i _* « Il II II < O 2Ï oT N CQ CD 0) 5 7*. 0) 5'? 7r o o o

° CQ /T

00 -vj

2. -

CQ'

o o

ÜLCQ Jaarverslag FPO 1995

Tabel 39. Eigenschappen van zwarte-bessenrassen met geen of weinig meeldauw

Ras Bloei­ Oogst­ Groei- Groei- Pro­ Bes- Tros- Blad- tijd tijd wijze kracht duc­ gr- leng- val tie te 1 2 3 4 5 6 7 8

Andega 5 4 4 7 8 4 8 8 Ben Aider 9 9 5 3 5 6 3 5 Ben Connan 5 6 7 5 8 7 1 2 Ben Loyal 6 6 3 8 9 7 9 2 Ben Tirran 10 10 5 4 5 6 4 3 Ben Tron 2 1 10 8 8 8 2 2 Ceres 1 1 2 9 9 8 9 3 E.C.M. 4 5 2 5 9 9 8 1 Haakon 8 5 7 5 4 8 2 2 Kristin 2 5 9 8 8 9 9 3 Ojebyn 7 7 4 4 3 4 3 1 Titania 4 3 5 6 7 5 8 2 Triton 3 2 6 8 8 5 9 1

1:1= vroeg, 10 = laat 4: 1 = hangend, 10 = stijl 7: 1 = klein, 10 = groot 2: 1 = vroeg, 10 = laat 5: 1 = zwak, 10 = sterk 8: 1 = kort, 10 = lang 3: 1 = vroeg, 10 = laat 6: 1 = laag, 10 = hoog 9: 1 = weinig, 10 = veel

Tabel 40. Eigenschappen van meeldauwgevoelige zwarte-bessenrassen

Ras Meel­ Bloei­ Oogst­ Groei- Groei- Pro­ Bes- Tros- Blad- dauw tijd tijd wijze kracht duc­ gr. leng­ val tie te 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Lomond 8 3 3 5 7 8 8 7 3 Ben Nevis 8 4 3 4 6 7 5 6 3 Ometa 5 7 6 5 7 7 5 8 6 Phoenix 9 8 7 6 9 9 8 8 6 Silgo 9 5 4 8 8 8 7 7 6 Trench 8 4 4 7 5 ? 2 5 9 Tsema 9 3 3 3 9 9 6 8 8 Soper- nik 9 5 6 9 4 ? 3 5 6

1:1= weinig, 10 = veel 4: 1 = hangend, 10 = stijl 7: 1 = klein, 10 = groot 2: 1 = vroeg, 10 = laat 5: 1 = zwak, 10 = sterk 8: 1 = kort, 10 = lang 3: 1 = vroeg, 10 = laat 6: 1 = laag, 10 = hoog 9: 1 = weinig, 10 = veel

73 Jaarverslag FPO 1995

Kruisbes

Eerste beoordeling nieuwe rassen en selecties

Aan de proef 088-Wi8953, geplant in 1989, werden in 1995 alleen visuele waarne­ mingen gedaan. Dat leverde geen nieuwe gezichtspunten op. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de rassen jaarverslag 1994 van het PFW, blz. 84 en 85. De proef is nu beëindigd. De proef die in de winter van 1994/1995 werd aangelegd is na het seizoen 1995 aangepast. De rassen Greenfinch, Remarka, Captivator, Hinnomäkii geel en Hinnomäkki rood zijn gerooid. De volgende rassen werden aan de proef toegevoegd: Resistenta, Cireus, Kozachoh en K1-15-17

Beoordeling van rassen op gevoeligheid voor ziekten en plagen

In het voorjaar van 1995 zijn 23 kruisbessenrassen uitgeplant. De rassen werden in 1995 beoordeeld op aantasting door meeldauw. Hoewel er rasverschillen werden geconstateerd is het nog te vroeg om daar conclusies aan te verbinden. De proef is echter aan het eind van 1995 uit bezuinigingsoverwegingen beëindigd. De beoordeling van kruisbessenrassen op ziekten en plagen vindt voortaan plaats als onderdeel van de eerste beoordeling van nieuwe rassen en selecties.

Braam

Eerste beoordeling nieuwe rassen en selecties

In het voorjaar van 1993 werden acht rassen uitgeplant onder regenkappen in de buitenteelt. Van deze rassen werden na de oogst van 1995 Silvan en Kotata gerooid. Kotata is geen verbetering van Silvan. Kotata rijpt ongeveer vier dagen later, de productie is lager en de vruchten zijn kleiner. De vruchten zijn steviger, minder kwets­ baar en zwarter van kleur. In het voorjaar van 1994 werden zes rassen aan de collectie toegevoegd. Hiervan werden na de oogst van 1995 Oregon Thornless Evergreen en Bödermö gerooid. Oregon Thornless Evergreen bleek geen verbetering van Thornless Evergreen . De vruchten zijn in vergelijking met nieuwe doornloze rassen klein en de productie is laag. Bödermö is gerooid omdat het een logantype is en daarom niet past in de proefopzet. In het voorjaar van 1995 zijn de volgende doornloze rassen en selecties uitgeplant: Douglas, G6, Navaho, twee herkomsten van Chester Thornless en Adrienne. Tussen de twee herkomsten van Chester Thornless werden geen verschillen gevonden. De planter van Adrienne gingen allemaal dood. In het voorjaar van 1996 kunnen hopelijk nieuwe planten worden uitgezet.

Beoordeling van rassen op gevoeligheid voor ziekten en plagen

In het voorjaar van 1994 en 1995 zijn in totaal 19 rassen uitgeplant. In 1995 werden d€ rassen beoordeeld op aantasting door cicaden. In de rassen die in 1994 zijn uitgeplani kwam veel aantasting voor; in de rassen die in 1995 zijn uitgeplant weinig. Er werder

74 Jaarverslag FPO 1995 geen rasverschillen geconstateerd.

Framboos

Eerste beoordeling nieuwe rassen

Van de vier nieuwe rassen die in het voorjaar van 1993 werden uitgeplant is de beproeving van Granat beëindigd. Evenals in 1994 had dit ras veel last van wortel- en stengelsterfte. De vruchtkwaliteit was ook in 1995 matig: klein, donker, tamelijk zacht en matig van smaak. De andere drie rassen gaven een resultaat wat overeenkwam met dat van 1994. Zie jaarverslag PFW 1994 blz. 88. Van de tien nieuwe rassen en selecties die in het voorjaar van 1994 zijn aangeplant kunnen de eerste, voorlopige resultaten worden vermeld.

71/11/153. Matig gestekeld. Gezonde groei. Rijpt zeer vroeg. (Te) kleine, stevige, tamelijk donkere, goed smakende vruchten. Productief. Algonquin. Weinig gestekeld. Groeit matig tot goed met donker, glanzend, klein blad. Gezond. Kleine, ronde, glanzende vruchten. Productief. Beskid. Gestekeld. Groeit goed. Gezond. Tamelijk ronde, tamelijk kleine, enigszins doffe vruchten. Smaakt matig. Productief. Elida. Licht gestekeld. Tamelijk gezond. Lange, dunne stengels. Mooie, kegelvormige, grote, helderrode, goedsmakende, tamelijk stevige vruchten. Tamelijk vroegrijpend. Productief. Gaia. Gestekeld. Groeit goed. Gezond. Zeer lange vruchtstengels. Zeer grote, onrgelma- tige, donkere, paarsrode, matig smakende vruchten. Laatrijpend. Productief. Julia. Sterk gestekeld. Groeit goed. Gezond. Stevige, regelmatige, puntige, enigszins doffe, matig smakende vruchten. Productief. Pechts Gigant. Gestekeld. Groeit gezond maar matig. Maakt sterke, maar niet veel jonge scheuten. Korte vruchtstengel. Stevige, ronde matig grote, tamelijk donkere, goed smakende vruchten. Proma. Dicht gestekeld. Gezonde groei. Korrelige, zachte, tamelijk donkere, tamelijk kleine, goed smakende vruchten. Productief. Resa. Licht gestekeld. Korte vruchtstengels. Matige bladstand. Tamelijk grote, ronde, tamelijk zachte, matig smakende vruchten. Matig productief. Tulameen. Weinig gestekeld. Gevoelig voor wortelziekten. Zeer grote, puntige, helder rode, goed smakende, stevige, laatrijpende vruchten. Tamelijk productief.

In het voorjaar van 1995 werden tien nieuwe rassen en selecties aan de collectie toegevoegd: 88/1605-1. Wavi, Meco, 87-15-98. Rubacca, Glen Ample, Glen Magna, Glen Rosa, Glen Shee en Glen Garry.

Rassenproef onder regenkappen

In het voorjaar van 1993 werd een rassenproef aangelegd in de buitenteelt onder regenkappen. Er werden tien rassen uitgeplant. De proef lag in Wilhelminadorp en Geldermalsen. In 1994 zijn vier rassen uit de proef verwijderd omdat ze te zeer aange­ tast waren door Phytophthora-wortelziekten. Dat waren Glen Moy, Glen Clova, Gradina

75 Jaarverslag FPO 1995 en Comox. In 1995 is de proef voortgezet met zes middentijds- tot laatrijpende rassen. De resultaten zijn vermeld in tabel 41.

Tabel 41. Oogstgegevens 1994/1995 van een rassenproef framboos (Wi-93608)

Ras Kg/100 m2 Gemiddeld Oogstdatum kwal. I+ II vruchtgew.(g) 5% 95%

Eversdijk 92 3,9 1-7 21-7 Rutrago 110 4,4 2-7 22-7 Schönemann 105 3,9 2-7 23-7 Meeker 120 3,4 3-7 22-7 Marwé 97 4,6 3-7 24-7 Rumiloba 121 4,4 3-7 23-7

Van de rassen kan nog het volgende worden vermeld.

Eversdijk was mooi van kwaliteit en goed van smaak. Meeker groeide sterk en gezond. De vruchten waren stevig en goed van smaak. Het is een uitstekend, laatrijpend ras met helaas iets te kleine vruchten. Marwé groeide gezond. De vruchten waren mooi en stevig. Rumiloba heeft mooie, ronde, licht gekleurde, goed smakende vruchten. De frambozen waren matig stevig. Rutrago had korrelige, onregelmatige, tamelijk zachte vruchten. Schönemann had meeldauw op de vruchten.

Na de oogst van 1995 is de proef beëindigd.

Herkomsten Schönemann

In het voorjaar van 1995 zijn drie herkomsten van Schönemann uitgeplant in vergelijking met een standaard herkomst. Beproef werden herkomst Kraege, Penkhues en Meyer.

Rassenproef met gekoelde planten

In een onverwarmde plastic tunnel werden in een verlate teelt met gekoelde planten 16 rassen beoordeeld. De planten werden 1 juni 1995 uit de vriescel (- 2 °C) gehaald, opgepot en opgekweekt in een plastic tunnel. Zeer goed voldeed Tulameen met 1 82 kg 1e + 2e kwaliteit per 100 m2, een percentage 1e kwaliteit van 92% en een gemiddeld vruchtgewicht van 3,9 g. Opnieuw bleek Eversdijk in een verlate teelt met gekoelde planten gevoelig voor stengelsterfte.

Beoordeling van rassen op gevoeligheid voor ziekten en plagen

In het voorjaar van 1994 en 1995 zijn in totaal 60 rassen uitgeplant. In 1995 werden de rassen vooral beoordeeld op aantasting door Phytophthora-wortelziekten. Rassen die niet of weinig aangetast waren zijn: Glen Lyon, Dinkum, Ruby, Rumiloba, Rutrago,

76 Jaarverslag FPO 1995

Marwé, Eversdijk, Glen Coe, Augusta, Elida, Gaia, Julia, Redsetter, Algonquin, Nootka, Rusilva, Himbostar, Multiraspa en Pecht's Gigant. Het is nog te vroeg om uit deze eenjarige ervaring conclusies te trekken.

Rassenproef in een vervroegde teelt in een plastic tunnel

In 1995 werden 21 rassen en selecties beproefd. De planten stonden in 7,2-l-potten. Over de rassen kan het volgende worden opgemerkt.

71/11/153 was tamelijk productief met tamelijk kleine, puntige, tamelijk donkere, stevige, goedsmakende vruchten. Het is een gezond ras. Algonquin was tamelijk vroegrijpend, productief met kleine glanzende, tamelijk donkere, goedsmakende vruchten. Het is een gezond ras. Balder was productief, met kleine, stevige, goedsmakende vruchten. Elida was productief, met grote, puntige, helder rode, goed smakende vruchten. De rijptijd was in deze proef tamelijk laat. Eversdijk was tamelijk productief, met grote, tamelijk donkere, goedsmakende vruchten. Gaia was zeer laatrijpend, productief met grote, vrij donkere, glimmende, tamelijk stevige, korrelige, tamelijk goedsmakende vruchten. Glen Ample was productief met grote, ronde, wat korrelige, tamelijk stevige, goedsma­ kende vruchten. Glen Garry was tamelijk productief met grote, iets puntige, wat dof-rode, matig smakende vruchten. Opvallend waren de zeer lange kelkslippen en de scherp getande bladeren! Glen Moy was het vfoegstrijpende ras. Het was in deze proef ook een van de meest productieve rassen. Helaas komt in de praktijk veel schade van wortelziekten voor, maar daar was in deze proef nauwelijks sprake van. Glen Lyon was tamelijk vroegrijpend, productief met ronde, stevige, helder rode, tamelijk zure vruchten. Glen Prosen was productief met tamelijk grote vruchten. Dit ras voldeed goed in deze proef. Glen Rosa was tamelijk vroegrijpend, productief, met kleine, ronde, tamelijk donkere, goedsmakende vruchten. Glen Shee was matig productief door stengelsterfte. De vruchten waren groot, rond, los van structuur, tamelijk licht van kleur en goed van smaak. Glen Magne was tamelijk productief met grote, iets korrelige, tamelijk zachte, paarsrode vruchten. Julia was zeer productief met tamelijk grote, puntige, stevige, dof-rode, matigsmakende vruchten. Marwé was productief, met zeer grote, enigszins moeilijk te plukken vruchten. Meco was matig productief, met kleine, ronde, stevige, goedsmakende vruchten. Resa was vroegrijpend, matig productief met kleine ronde vruchten. Rumiloba was productief, met grote, enigszins korrelige, lichtgekleurde vruchten. Tulameen was productief met grote puntige, stevige, mooigekleurde, goedsmakende vruchten. Tulameen was in deze proef gezond.

De proef wordt uit bezuinigingsoverwegingen niet meer voortgezet.

77 Jaarverslag FPO 1995

Rassenproef met herfstframbozen in een plastic tunnel

In een koude tunnel werden 18 rassen beproefd. De planten werden In het vroege voorjaar van 1995 opgepot in 7-l-potten. De oogstgegevens staan vermeld in tabel 42.

Tabel 42. Oogstgegevens van een rassenproef met herfstframbozen in eer i plastic- tunnel (088-WI95603)

Kg/ Kg/ % Gem. Oogstdatum 100m2 100m2 kwal. vr.gew.(g) 5% 50% 95%

Autumn Bliss 129 177 73 3,8 21-7 14-8 22-09 All Gold 138 180 77 4,0 22-7 14-8 29-09 Autumn Britten 164 212 77 4,6 22-7 19-8 4-10 Polana 82 124 66 3,5 27-7 19-8 30-09 Joan Squire 139 198 70 3,6 27-7 24-8 4-10 Dinkum 128 165 78 2,8 30-7 27-8 8-10 Zefa Herbsternte 109 172 63 5,3 31-7 22-8 4-10 Heritage 128 170 75 3,1 1-8 19-8 5-10 Ruby 91 133 68 3,8 2-8 23-8 3-10 Autumn Cascade 4 4511 911 4,0 2-8 26-8 6-10 Medway Yellow 113 173 64 3,8 6-8 27-8 3-10 Kiwi Gold 147 181 81 2,8 7-8 25-8 28-09 Fall Gold 99 121 82 2,9 8-8 29-8 30-09 Terri Louise 174 258 67 5,2 9-8 29-8 27-09 Princesse 131 176 74 3,6 6-8 26-8 26-09 Favourite 108 178 62 4,6 14-8 8-9 5-10 Galante 154 204 76 4,7 19-8 17-9 12-10 Rossana 40 47 85 3,9 22-8 5-10 18-10

M De meeste vruchten waren aangetast door meeldauw.

Van de nieuwste rassen kan nog het volgende worden opgemerkt.

All Gold groeit goed. De stengels zijn gedoomd. De vruchten zijn rond, amberkleurig en goed van smaak. Lijkt weinig gevoelig voor stengelziekten. Was de beste gele herfst- framboos. Autumn Britten groeit sterk. De stengels zijn sterk gedoomd. De vruchten zijn groot, puntig, enigszins dof en tamelijk zuur van smaak. Autumn Cascade groeit zwak. De stengels zijn doomloos. Dit ras bleek zeer gevoelig voor meeldauw op de vruchten. Vrijwel alle vruchten waren aangetast. Bovendien lijkt dit ras zeer gevoelig voor stengelziekten. De beproeving met Autumn Cascade wordt niet herhaald. Dinkum groeit matig. De stengels zijn dicht gestekeld. Opnieuw heeft dit ras minder goed voldaan dan Autumn Bliss. De productie is meestal lager, de vruchten kleiner en de rijptijd later. Dinkum lijkt gevoelig voor stengelziekten. De beproeving van dit ras wordt beëindigd.

78 Jaarverslag FPO 1995

Favourite groeit zeer sterk. De stengels zijn sterk gedoomd. De vruchten zijn groot, zacht en korrelig. Lijkt weinig gevoelig voor stengelziekten. De beproeving van dit ras wordt beëindigd. Galante groeit zeer sterk. De stengels zijn gedoomd. De vruchten zijn tamelijk groot, enigszins rond en tamelijk kwetsbaar. Lijkt weinig gevoelig voor stengelziekten. Joan Squire groeit matig. De stengels zijn doornloos. De vruchten zijn tamelijk klein, enigszins rbnd, mooi van kleur en tamelijk stevig. Lijkt gevoelig voor stengelziekten. Kiwi Gold groeit matig tot sterk. De stengels zijn sterk gedoomd. De vruchten zijn rond, klein, stevig en goed van smaak. Lijkt matig gevoelig voor stengelziekten. Wordt niet meer verder beproefd. Medway Yellow groeit matig. De stengels hebben geen doorns. De vruchten zijn puntig, geel van kleur, met een matige zure smaak. Lijkt zeer gevoelig voor stengelziekten. De beproeving van dit ras wordt beëindigd. Polana groeit matig. De stengels zijn gedoomd. De vruchten zijn tamelijk klein, helder­ rood van kleur, met een goede smaak. Lijkt weinig gevoelig voor stengelziekten. De beproeving van dit ras wordt beëindigde De productie is meestal lager dan van Autumn Bliss en de vruchtgrootte kleiner. Princesse groeit tamelijk sterk. Dé stengels zijn gedoomd. De vruchten zijn tamelijk zacht, enigszins korrelig en go#d van smaak. Lijkt weinig gevoelig voor stengelziekten. De beproeving van dit ras wordt beëindigd. Rossana groeit goed. De sfengels zijn sterk gestekeld. De rijptijd is laat. de productie is zeer matig. De vruchtjen zijn tamelijk licht van kleur en zeer goed van smaak. Lijkt weinig gevoelig vo©rstengelziekten. Ruby groèTTTnâtig. De stengels zijn sterk gedoomd. Ook dit ras heeft minder goed voldaan. De frambozen zijn weliswaar stevig en helderrood van kleur, maar korrelig en matig van smaak. Ruby lijkt zeer gevoelig voor stengelziekten. De beproeving van dit ras wordt beëindigd. Terri Louise groeit zeer sterk. De stengels zijn sterk gedoomd. Maakt weinig grond- scheuten. De vruchten zijn groot, puntig, tamelijk kwetsbaar met een matige smaak en weinig aroma. Gevoelig voor meeldauw op de vruchten. Weinig gevoelig voor stengel­ ziekten.

Rassenproef met herfstframbozen in een doortee/t in een plastic tunnel

In een koude tunnel werden 9 rassen beproefd in een doorteelt met herfstframbozen. De planten waren in het vroege voorjaar van 1994 opgepot in 7-l-potten. In het najaar van 1994 werd de eerste oogst binnengehaald. Het stuk stengel dat gedragen had werd na de oogst weggesnoeid. In het voorjaar van 1995 werd geoogst van het onderste deel van de overjarige stengel, dus het deel dat niet gedragen had in 1994. Na de oogst in de zomer van 1995 werd de overjarige stengel weggesnoeid. De jonge stengel die in het voorjaar van 1995 uit de grond was gekomen gaf een oogst in het najaar van 1995. De oogstgegevens uit het najaar van 1994 staan in tabel 43. De oogstgegevens uit het voorjaar van 1995 staan in tabel 44 en de oogstgegevens van het najaar van 1995 staan in tabel 45. Uit tabel 43 blijkt dat Galante het goed heeft gedaan. De productie was hoog, evenals het percentage eerste kwaliteit. De vruchtgrootte was zeer goed. De rijptijd was laat. Favourite heeft het ook goed gedaan maar het percentage eerste kwaliteit was lager. De

79 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 43. Oogstgegevens van een rassenproef met een doorteelt van herfstfram- bozen in het najaar van 1994 in een plastic tunnel

Kg/ Kg/ % Gem. Oogstdatum 100m2 100m2 kwal. vr. kwal. kwal. I gew. I + II I (g) 5% 50% 95%

Autumn Bliss 112 137 82 4,7 12-8 14-09 15-11 Polana 151 195 78 4,3 13-8 12-09 9-11 Dinkum 102 132 77 4,2 13-8 14-09 16-11 Ruby 136 188 72 4,9 19-8 21-09 7-11 Zefa Herbsternte 115 141 81 5,7 21-8 24-09 20-11 Luilin 65 95 69 5,3 26-8 16-10 26-11 Princesse 127 186 68 4,3 3-9 8-10 19-11 Favourite 115 193 59 5,6 3-9 16-10 18-11 Galante 172 193 89 6,8 8-9 16-10 16-11

Tabel 44. Oogstgegevens van een rassenproef met een doorteelt van herfstfram- bozen in het voorjaar van 1995 in een plastic tunne

Kg/ Kg/ % Gem. Oogstdatum 100m 2 100m2 vr. kwal. kwal. kwal. gew. I I+ II I (g) 5% 50% 95%

Galante 169 188 90 4,1 20-5 11-6 3-7 Dinkum 75 95 79 3,3 22-5 4-6 28-6 Autumn Bliss 72 85 85 3,6 23-5 13-6 1-7 Luilin 25 32 77 3,6 25-5 12-6 3-7 Zefa Herbsternte 24 38 67 3,2 27-5 12-6 27-6 Favourite 72 97 74 3,8 27-5 14-6 1-7 Ruby 37 44 84 3,7 27-5 17-6 3-7 Polana 37 46 81 3,3 29-5 13-6 1-7 Princesse 72 80 90 3,5 31-5 19-6 2-7 vruchten van dit ras zijn korrelig en los. Polana heeft ook goed gepresteerd maar de vruchten zijn kleiner dan van Autumn Bliss.Ruby, Luilin en Princesse produceerden goed maar de vruchten waren tamelijk los waardoor het percentage eerste kwaliteit laag was. Uit tabel 44 blijkt dat Galante in de doorteelt zeer goed heeft voldaan en met kop en schouders boven alle andere rassen uitstak. Opmerkelijk is de vroege rijping van dit ras. Alle rassen gaven in de doorteelt in het voorjaar van 1995 kleinere vruchten dan in de najaarsteelt in 1994.

80 Jaarverslag FPO 1995

Uit tabel 45 blijkt dat een aantal rassen in de doorteelt minder hebben geproduceerd dan het jaar daarvoor. Alle rassen hadden ook kleinere vruchten. Een voorzichtige conclusie zou kunnen zijn dat in een doorteelt in het najaar van 1995 waarbij dus in het voorjaar en in het najaar geoogst wordt van dezelfde planten, de productie en de vruchtgrootte daaronder lijden. Voor een doorteelt komen vooral in aanmerking de goed groeiende rassen en gewassen. Matig groeiende rassen als Polana en Zefa Herbsternte lijken minder geschikt voor een doorteelt omdat het vruchtdragende deel van de stengel in het voorjaar te kort is.

Tabel 45. Oogstgegevens van een rassenproef met een doorteelt van herfstframbozen in het najaar van 1995 in een plastic tunnel

Kg/ Kg/ % Gem. Oogstdatum 100m2 100m2 vr. kwal. kwal. kwal. gew. I I + II 1 (g) 5% 50% 95%

Dinkum 110 157 69 3,4 30-7 4-9 9-10 Favourite 46 102 44 5,0 30-7 13-9 14-10 Zefa Herbsternte 36 67 54 5,1 6-8 9-9 13-10 Polana 146 192 76 3,5 6-8 10-9 5-10 Galante 122 165 74 5,3 6-8 17-9 13-10 Autumn Bliss 132 167 79 4,0 8-8 8-9 6-10 Princesse 133 175 75 3,9 8-8 17-9 11-10 Luilin 62 90 68 4,4 9-8 13-9 13-10 Ruby 92 126 73 4,5 10-8 9-9 13-10

Blauwe bes

W.A.G.M. Jansen

In het voorjaar van 1990 werden van diverse rassen tweejarige struiken geplant. De meeste van deze rassen waren afkomstig uit de Verenigde Staten. De rassen Duke, Bluechip, Flordablue, Sunshineblue, , Collins, Pioneer, Bluecrop, nr. 131, Nelson, nr. 139. (='Chandler' ) en Elliott waren in de proef opgenomen en werden beoordeeld tot 1996. Van de rassen Duke, Bluechip, Flordablue en Sunshineblue is in- vitro materiaal geplant. De rassen Duke, Bluechip en Flordablue hebben steeds een lage productie gehad in vergelijking met de andere rassen (tabel 46). Wellicht is dit te wijten aan het verschil in plantmateriaal tijdens de start van de proef.

Indeling van rassen naar plukperiode

Vroeg : Duke, Flordablue, Spartan, Collins Vroeg-middentijds : Pioneer, Bluechip Middentijds : Bluecrop, 131, Nelson

81 Jaarverslag FPO 1995

Middentijds-laat : Nr.139 Laat-zeer laat Sunsineblue Zeer laat Elliot

Tabel 46. Oogstresultaten van blauwe-bessenproef van 1990

Object Productie ir i kg/struik 1991 1992 1993 1994 1995 totaal

Duke 0,32 0,71 2,06 1,05 0,64 4,78 Bluechip 0,12 0,26 1,30 0,86 0,43 2,96 Flordablue 0,01 0,18 0,75 0,02 0,51 1,47 Sunshineblue 1,29 2,20 1,74 0,28 0,97 6,48 Spartan 0,61 2,42 3,51 1,27 0,47 8,28 Collins 0,46 0,64 2,51 1,21 0,61 5,43 Pioneer 0,75 0,94 2,45 1,16 0,58 5,87 Bluecrop 1,13 1,47 2,72 1,40 1,20 7,93 Nr. 131 1,24 1,42 3,64 1,49 1,57 9,35 Nelson 0,37 1,55 1,47 1,46 0,91 5,75 Nr. 139 1,51 1,31 3,99 1,70 1,40 9,91 Elliott 1,54 2,08 2,97 1,48 0,60 8,66

Beschrijving rassen

Duke (Ivanhoe x Earlyblue) x (E-30 xE-11) (Verenigde Staten) De struiken van Duke zijn matig tot goed groeikrachtig. De vruchten zijn middelgroot en hebben een ietwat donkerblauwe kleur. De bessen hebben een goede smaak. De bloemblaadjes blijven nogal lang zitten, zelfs tot aan de oogst. De vruchten rijpen vrij gelijkmatig.

Bluechip (Croatan x US 11-93) (Verenigde Staten) Bluechip is een matige groeier. De struiken zijn compact en bossig en groeien wat breder uit. De bessen zijn tamelijk groot en donkerblauw van kleur. De smaak is goed en het vruchtvlees is vast. Bluechip is een vroeg-middentijds ras. De productie kan hoog zijn maar dit is moeilijk te bereiken. Meer ervaring gewenst.

Flordablue (Florida 63-20 x Florida 63-12) (Verenigde Staten) Groeikracht en productie van Flordablue zijn redelijk. De bessen zijn grof en minder licht blauw. De smaak is wat neutraal flauw, maar is niet slecht te noemen.

Sunshineblue (Verenigde Staten) Sunshineblue is een zwak-matig groeiend ras. De groeiwijze is bossig en compact. De struiken blijven laag en zijn zeer productief. De bessen zijn middelmatig en regelmatig qua grootte. De smaak van de bessen is goed met een wat apart aroma. De kleur van

82 Jaarverslag FPO 1995 de bessen is lichtblauw. In de winter behoudt Sunshineblue zijn bladeren.

Spartan (Verenigde Staten) Spartan is een matig groeiend, productief ras. De groeiwijze is opgaand. De bessen van dit ras zijn melig en onvoldoende van smaak. De vruchten zijn groot en lichtblauw van kleur.

Collins (Stanley x Weymouth) (Verenigde Staten) Groeikracht en productie van dit ras zijn matig. De groeiwijze van dit ras is opgaand. De rijping is tamelijk vroeg, enkele dagen na Earliblue. De bessen zijn groot en lichtblauw. Ze zijn ook wat meer afgeplat dan die van Earlyblue.

Pioneer Pioneer is een groeikrachtig ras. De groeiwijze kan als bossig en compact worden [omschreven.

Bluecrop (Jersey x Pioneer) x (Stanley x June) (Verenigde Staten) De struiken van het ras Bluecrop zijn opgaand en groeikrachtig. Men moet echter wel voor voldoende stevige takken in de struik zorgen, daar lange, jonge, vruchtdragende takken kunnen gaan hangen. Bluecrop is een productief ras. De bessen zijn groot, stevig, licht zuur van smaak en licht van kleur. De struiken lijken de wintervorst goed te verdragen.

Nr. 131 De groeikracht van no. 131 is de eerste jaren slecht geweest (planten kwamen rechts­ treeks uit de Verenigde Staten), de productie is daardoor matig (maar is evenals de groei de laatste productiejaren beter te worden). De struiken van dit ras zijn vitaal en opgaand. De bessen zijn zeer groot en minder zuur dan die van de Bluecrop. Dit ras wordt niet vrijgegeven en derhalve niet verder beproefd.

Nelson (Verenigde Staten) Nelson is tamelijk groeikrachtig en productief. Het oogstperiode is middentijds, terwijl de oogstperiode relatief kort is. De bessen zijn kwalitatief goed; ze zijn groot en het uiterlijk is lichtblauw. Licht zuur van smaak.

Nr. 139 (Chandler) No. 139 is een redelijk groeikrachtig ras met een goede productie. De struiken van dit ras hebben een opgaande groei. De bessen zijn uitzonderlijk groot.

Elliott (Burlington x (Dixi x (Jersey x Pioneer) (Verenigde Staten) De struiken van het ras Elliott zijn zeer bossig, opgaand en groeikrachtig. De productie van het ras is goed. De bessen zijn van een matige grootte, licht van kleur en goed van smaak. De oogstperiode kan onder invloed van de weersomstandigheden langdurig zijn.

Rassenoriëntatie In het voorjaar van 1991 zijn van diverse rassen tweejarige struiken geplant. De meeste van deze rassen waren afkomstig uit Australië. Deze rassen zijn geplant om een

83 Jaarverslag FPO 1995

van deze rassen waren afkomstig uit Australië. Deze rassen zijn geplant om een eerste indruk te krijgen. De rassen Cape Fear, Blueridge, 'O Neal, Sharpblue, Avonblue, Denise Blue, Blue Rose, Caroline Blue en Brigitta Blue zijn ter oriëntatie beoordeeld tot 1996. De rassen Denise Blue, Blue Rose en Caroline Blue hebben in 1992 een redelijke produc­ tie gehad. De rest van de rassen heeft nog weinig geproduceerd in het eerste productie­ jaar. In 1993 hebben Denise Blue en Caroline Blue een goede productie gegeven in combinatie met grote bessen. Sharpblue, Avonblue en Caroline Blue hebben een relatief korte oogstperiode. De productie tot en met 1995 staat in tabel 47.

Indeling van de rassen naar plukperiode

Vroeg : Sharpblue, 'O Neal en Cape Fear. Vroeg-middentijds : Blueridge en Blue Rose. Middentijds : Avonblue, Brigitta Blue en Denise Blue. Middentijds-laat : Caroline Blue.

Beschrijving rassen

Cape fear (Verenigde Staten) Cape Fear is een matig tot voldoende groeikrachtig ras. De struiken zijn breed en compact met een mooie bladstand. De bessen van dit ras zijn iets donker en grof en smaken wat flauw.

Blueridge (Verenigde Staten) Blueridge is een matig groeikrachtig ras. De struiken zijn open. De lichte blauwe bessen van dit ras zijn stevig en goed van smaak.

'O Neal (Verenigde Staten) 'O Neal is een matiggroeiend ras. De groeiwijze is open. De bessen van dit ras zijn matig groot, stevig, neigen naar de donkere blauwe kleur en hebben een zure smaak. De vroege bloei in het voorjaar vergroot de kans op nachtvorstschade.

Sharpblue (Verenigde Staten) Sharpblue is een matiggroeiend ras. De groeiwijze kan omschreven worden als bossig en compact. Sharpblue lijkt in veel opzichten op Flordablue maar de bessen zijn wat donkerder. Dit ras vereist kruisbestuiving.

Avonblue (Florida 1-3 x (Berkeley x (Pioneer x Wareham)) (Verenigde Staten) De struiken van Avonblue zijn niet erg groot en hebben een bossige groei. Een zware snoei is vereist om overmatige vruchtdracht te voorkomen. Het ras rijpt ongeveer een tot twee weken later dan Sharpblue en Flordablue. De bessen zijn iets kleiner dan van Flordablue maar qua uiter­ lijk en kwaliteit voldoen ze zeer goed. Dit ras is redelijk zelfbestuivend maar het is aan te bevelen om hiernaast andere rassen als kruisbestuiver aan te planten.

Denise blue (? x Bluehaven ) (Australië) Denise Blue is een matig groeikrachtig ras met opgaande open struiken. De bessen van

84 Jaarverslag FPO 1995 dit ras zijn heel grof met een nogal grove kelk. De bessen laten net zoals de bessen van het ras Patriot ook het groene kontje zien. De bessen zijn donkerblauw van kleur. Denise Blue groeit een beetje gespreid en matig. Denise Blue heeft de neiging teveel bessen te produceren. Andere nadelen zijn de slechte kleuring bij het steeltje (blijft enigzins rood), de neiging van de bessen snel melig te worden na rijping en het moeilijk loslaten van het vruchtsteeltje waardoor de bes inscheurt. Er blijft dan een vlaggetje beshuid aan het vruchtsteeltje achter. Deze beschadiging is een mogelijke invalspoort voor vruchtrot. De smaak is goed.

Blue rose (x US S-52-H) (Australië) Blue Rose is een groeikrachtig ras. De struiken hebben een opgaande groeiwijze. De bessen van dit ras zijn groot en lichtblauw van kleur. Een nadeel van dit ras is dat de bessen in de clusters te dicht op elkaar zitten, hetgeen het plukken moeilijker maakt. Blue Rose is (in Australië) het meest productieve ras.

Caroline blue (x Late Blue?) (Austalië) De groeikracht is matig. Caroline Blue vormt mooie vitale struiken. De bessen van dit ras zijn groot, blauw en hebben een goede smaak. De oogstperiode is kort. Hierdoor lijkt dit ras geschikt voor de machinale oogst.

Brigitta Blue (? x Lateblue) (Australië) Brigitta Blue is een groeikrachtig ras. De struiken hebben een opgaande groeiwijze. Dit ras is wellicht geschikt voor de mechanische oogst. De bessen zijn heel grof en hebben een lichtblauwe kleur en een goede smaak.

Tabel 47. Oogstresultaten.

Object Productie in kg per struik 1992 1993 1994 1995 Totaal

Cape Fear 0,04 0,97 0,07 1,04 2,1 Blueridge 0,04 0,70 0,36 0,63 2,0 '0 Neal - 0,51 0,29 0,74 1,6 Sharpblue - 0,30 0,10 0,84 1,2 Avonblue 0,06 0,35 0,08 0,93 1,4 Denise Blue 0,15 2,01 1,48 1,32 5,0 Blue Rose 0,26 0,70 0,70 1,68 3,3 Caroline Blue 0,11 2,47 0,85 1,37 4,8 Brigitta Blue 0,06 1,58 1,18 1,57 4,4

85 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 50. Oogstresultaten overkappingsproef blauwe bes 1995

Middenoogstdatum (50% van de oogst geplukt) Met overkapping Zonder overkapping

Bluecrop Struik 13 aug 24 juli Haag 12 aug 25 juli Struik/wijker 12 aug 24 juli Haag/wijker 12 aug 23 juli Coville Struik 14 aug 4 aug Haag 1 3 aug 4 aug Struik/wijker 14 aug 4 aug Haag/wijker 14 aug 4 aug Elliott Struik 29 aug 22 aug

Verlating en het effect van bodembehandeling bij Elliott

In december 1994 zijn vijfjarige containerstruiken van het zeer late ras Elliott geplant. De helft van de struiken is geplant onder een overkapping van regenkappen. Het doel van de regenkappen is om de oogst nog verder te verlaten om zo de aanvoer te spreiden. De ene helft van de struiken is geplant in een plantgat met turf en de andere helft is geplant in een sleuf met turf. In 1995 is voor het eerst geoogst. De productie per struik, was zeer wisselend. De bessen onder de overkapping werden zes dagen later geplukt.

Tabel 51. Oogstresultaten overkappingsproef Elliott 1995

Met overkapping Zonder overkapping g/struik gem. vr. midden­ g/struik gem. vr. midden- gew.(g) oogstda­ gew. (g) oogstda tum turn (50%) (50%)

Struik normaal 322 1,4 28aug . 359 1,5 22aug . Struik sleuf 481 1,5 28aug . 289 1,6 22aug .

88 Jaarverslag FPO 1995

Sectie Economie en Management

Project 100: Ontwikkeling van teeltsystemen voor geïntegreerde fruitteelt

M.J. Groot

Door de sluiting van proeftuin Numansdorp stond de proef met drie bedrijfssystemen in 1995 nog maar op één plaats: proeftuin Zeewolde. De resultaten van de drie bedrijfs­ systemen (zie ook blz. 90) zijn ook dit jaar weer economisch doorgerekend. Voor een economische vergelijking van de drie systemen wordt alleen gekeken naar die posten die verschillen tussen de drie systemen (gangbaar, geïntegreerd 1 en geïntegreerd 2). Dit betekent dat er gekeken wordt naar de opbrengsten en de kosten voor vaste en losse arbeid en voor gewasbescherming. In tabel 52 zijn deze kosten en opbrengsten voor 1995 opgenomen. De benodigde uren voor losse arbeid voor pluk en sorteren zijn erg rasafhankelijk, als gevolg van de grote verschillen in productie. In de tabellen zijn de gemiddelden per systeem opgenomen. De opbrengsten zijn berekend door de productie van de verschillende rassen te vermenigvuldigen met een meerjaarlijks gemiddelde prijs per ras. Deze gemiddelde prijzen zijn berekend over de seizoenen 1990/91 tot en met 1994/95. De prijzen voor het seizoen 1995/1996 waren bij het schrijven van dit verslag (april 1996) nog niet bekend. Bij de berekening van de opbrengsten is rekening gehouden met de kwaliteitsindeling van de productie.

Tabel 88. Opbrengsten en kosten voor drie teeltsystemen in 1995, proeftuin Zeewolde (guldens/ha).

Teeltsysteem II III

Opbrengsten 40,697 35,553 37,402 Kosten vaste arbeid 8,823 8,769 10,065 losse arbeid 12,869 11,336 12,383 gewasbescherming 1,417 1,807 1,223

Bij het derde systeem zijn in vergelijking met het gangbare systeem 42 uren meer aan teeltwerkzaamheden besteed, ten opzichte van het geïntegreerd 1 systeem 32 uur. Vandaar de hogere kosten voor vaste arbeid. In tabel 53 staan de resultaten voor de drie systemen. Het resultaat houdt in de opbrengsten min de kosten voor vaste en losse arbeid en voor gewasbescherming. Tot slot staat in deze tabel de contante waarde totale resultaat vermeld. Hierbij is het resultaat van de verschillende jaren gesommeerd en teruggerekend naar het eerste jaar. Het rentepercentage dat hiervoor gebruikt is, is 5,5%. In bovenstaande tabellen zijn de resultaten per systeem weergegeven, waarbij de

89 Jaarverslag FPO 1995 resultaten vand e verschillende rassen zijn gemiddeld. Over hetalgemee n geldt voor de rassen dat het gangbare systeem de beste resultaten heeft behaald en het minimum systeem de laagste. Erzij n echter twee uitzonderingen op deze regel: bij Elstar en Cox's O.P. waren de resultaten van het minimum systeem beter danva n het geïntegreerde systeem, maar lager danva nhe t gangbare systeem. Eengoed e verklaring is hier nog niet voor.

Tabel 53. Resultaten (opbrengsten-kosten gewasbescherming, vaste en loss« arbeid) voor dejare n 1990-1995, voor 3 teeltsystemen, Zeewolde (gul­ dens/ha).

Teeltsystemen I II III

1990 -5,799 -8,337 -9,496 1991 -2,118 -2,636 -5,460 1992 17,926 18,922 10,254 1993 14,628 13,713 14,997 1994 16,808 15,968 14,297 1995 17,588 13,641 13,731 contante waarde totaal resultaat 47,782 41,171 29,361

Project 106: Begeleidingssystemen in de fruitteelt en vruchtboom kwekerij

M.J. Groot, K.E.Arends (stagiair, streekschool West-Brabant)

Milieu-economisch model

In 1994i s metd e hulp vanJ . Bremmer, stagiair vand e Landbouwuniversiteit Wagenin gen eenbegi n gemaakt methe t ontwerpen vanee nmilieu-economisc h model. Het doe is het in éénmode l koppelen vaneconomisch e berekeningen metd e berekeningen var een aantal milieukenmerken. Zoals in het jaarverslag van199 4 is gemeld leken de eerstf resultaten vanhe tmode l goed bruikbaar. In 1995 is verder gegaan metd e ontwikkelinç van het model. Er is besloten het model opnieuw te programmeren van Lotus naa Microsoft Access. De reden is dat het model in Lotus zo groot wasgeworde n dat he niet goed meer te hanteren was, waardoor ookd e gebruiksvriendelijkheid niet optimaa was. In 1995 is metd e hulp vanK . Arends, stagiair vand eStreekschoo l West-Brabant ENCABO opleiding, begonnen met de vertaling van het model. Het milieu-economiscr model bestaat uit twee delen. Het eerste gedeelte, het saldomodel, is nu klaar in d« nieuwe vorm. Dit saldomodel kanva n een perceel appel of peer een saldoberekeninç opstellen en tevens eenaanta l milieukenmerken berekenen. Deze milieukenmerken zijn

90 Jaarverslag FPO 1995 de hoeveelheid gebruikte actieve stof, de milieupunten volgens de milieumeetlat voor water, bodem en grondwater voorjaar en najaar en de spuitindex. De uitkomsten van de saldoberekening zijn afhankelijk van ras, plantdichtheid, plantjaar en berekeningsjaar, wijze van gewasbescherming, wijze van watergeven en kosten plantmateriaal. De milieu-uitkomsten zijn afhankelijk van de gewasbescherming, het al dan niet gebruiken van een tunnelspuit, de aanwezigheid van een sloot, windscherm en een rijpad tussen sloot en beplanting. De berekeningen worden uitgevoerd voor drie verschillende methoden van gewasbescherming (gangbaar (MBT) en geïntegreerd 1 en 2). Deze drie methoden zijn gebaseerd op de proeven van project 100 (Ontwikkeling van teeltsyste- men voor geïntegreerde fruitteelt, zie elders in dit jaarverslag). Tevens is er de mogelijk­ heid om met behulp van het saldomodel te berekenen wat de effecten zouden zijn van een eventuele heffing op de gewasbeschermingsmiddelen. Deze heffingen kunnen worden opgelegd per kg actieve stof, op de prijs van het middel of per milieupunt (volgens de milieumeetlat van het CLM). Naast het saldomodel is er een bedrijfsmodel. Hierbij worden de gegevens van een volledig bedrijf meegenomen. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook de kosten van de spuitapparatuur worden meegenomen. Bij het saldomodel bijvoorbeeld kan men wel kiezen voor het gebruik van een tunnelspuit maar de kosten van de spuit zelf vallen niet onder de saldoberekeningen. Dat zijn immers geen direct toe te rekenen kosten. Het be­ drijfsmodel kan over een periode tot 15 jaar berekeningen maken voor een bepaald bedrijf, voor een per perceel gekozen methode van gewasbescherming. Bij het bedrijfs­ model worden de berekeningen voor een heel bedrijf uitgevoerd. Dit betekent inclusief duurzame productiemiddelen, vermogenspositie, arbeid enz. Dit bedrijfsmodel zal in 1996 verder worden ontwikkeld. Het is de bedoeling dat eind 1996 een brochure over het milieu-economisch model verschijnt.

Project 124: Verlies aan kwaliteit in relatie tot vooroogst- en na- oogstfactoren

M.J. Groot, A.J.P. van de Waart (IKC-L, afd. Fruitteelt), B. Nieuwenhuize (stagiair)

Oorzaken van prijsverschillen bij appels

Prijs en Kwaliteit

In het jaarverslag van 1994 werd al verslag gedaan van een eerste onderzoek naar de relatie tussen prijs en kleur van Elstar en Jonagold. Dit eerste oriënterende onderzoek liet flinke prijsverschillen zien tussen appels binnen klasse I. Deze verschillen werden veroorzaakt door de combinatie van grondkleur en roodkleur. Daar dit eerste onderzoek alleen met gegevens van twee veilingen kon worden gedaan, is besloten het onderzoek in 1995 uit te breiden. Gegevens waren nu beschikbaar van het Centraal Bureau voor de Tuinbouwveilingen (CBT) waar sinds begin 1994 de aanvoergegevens van de grotere veilingen geautomatiseerd worden opgeslagen. Deze CBT-gegevens hebben alleen betrekking op de blokaanvoer voor de klok. Bemiddeling is dus niet in deze cijfers

91 Jaarverslag FPO 1995 inbegrepen. De beschikbare gegevens hebben betrekking op het kalenderjaar 1994. Dit betekent dat er nog geen gegevens zijn van een volledig aanvoerseizoen. Vergelijking van de aanvoercijfers van het CBT met die van het Produktschap voor Groenten en Fruit (PGF) laat zien dat slechts ongeveer een derde van de veilingaanvoer via de klok wordt verkocht. Dit kleine percentage wordt voor een deel verklaard doordat van een paar kleinere veilingen geen gegevens in het geautomatiseerde bestand van het CBT zitten. Dit zijn echter niet de grotere fruitveilingen. Conclusie moet dan ook zijn dat zeker de helft en waarschijnlijk meer buiten de klok om verhandeld wordt, zoals via bemiddeling. In dit onderzoek is alleen gebruik gemaakt van de gegevens over de blokaanvoer. De aanvoer in blokken wordt namelijk in de verschillende kleurklassen ingedeeld. De gegevens zijn verdeeld over drie perioden: januari tot en met maart, april tot en met eind van het seizoen en begin van het nieuwe aanvoerseizoen tot december. De laatste weken van het jaar zijn niet meegenomen, omdat toen de kwaliteitsindeling veranderde.

Kwaliteit en prijs

Tabel 54. Relatieve prijzen van 6 rassen, voor de verschillende kwaliteitsindelingen binnen klasse I, voor 3 perioden in 1994 (100% = middenprijs klasse I). I-I 1-2 1-3 Super Top

Januari - maart Cox's O.P 123 100 89 Golden Delicious 123 102 90 126 Jonagold mutanten 110 98 87 93 Jonagored 113 99 90 121 Rode Boskoop 114 102 86 Elstar 112 103 82 136 Red Elstar 107 101 87 145 April - eind seizoen Cox's O.P. 133 99 94 Golden Delicious 119 101 95 110 Jonagold mutanten 116 100 92 108 Jonagored 106 99 103 96 Rode Boskoop 125 99 91 Elstar 108 102 91 Red Elstar 134 100 90 Begin seizoen - december Cox's O.P. 108 92 121 Golden Delicious 113 93 156 Jonagold mutanten 105 99 Jonagored 105 93 114 Rode Boskoop 107 94 116 Elstar 113 92 129 Red Elstar 107 93 105

92 Jaarverslag FPO 1995

Uit tabel 54 blijkt dat na de nieuwe kwaliteitsindeling voor het seizoen 1994/95 er veranderingen zijn opgetreden in de relatieve prijzen voor klasse 1.1. Bij de veranderin­ gen is namelijk het beste deel van deze klasse apart ingedeeld in de klasse Top. Van de oude klasse I.2 is het beste deel naar klasse 1.1 verschoven en klasse I.3 is weer verdeeld in I.2 en 11.1. De prijsverschillen tussen 1.1 en de laagste klasse I groep (oud: I.3 en nieuw:l.2) zijn kleiner geworden. Bij de nieuwe klasse-indeling liggen de prijsver­ schillen aan het begin van het seizoen 1994/95 tussen de 10-15% van de gemiddelde prijs voor klasse I.

Maat en prijs

De best betaalde maat is bij Golden Delicious de maat 80-90 mm. Bij Jonagold, Jonagold mutanten en Jonagored blijkt er niet een be,st betaalde maat te zijn, als de maat maar boven de 70 mm ligt. Bij Rode Boskoop ligt er weer en iets duidelijkere voorkeur voor de maten 75-85 mm en 85-95 mm. Bij Cox's O.P., Elstar en Red Elstar ligt de voorkeur op de maten 70-80 mm en 80-85 mm. Zie als voorbeeld de relatieve prijzen van Elstar in tabel 55.

Tabel 55. Relatieve prijzen voor Elstar voor 5 maten, in drie perioden van 1994 (100% = middenprijs klasse I).

Periode 1 2 3 60-65 59 52 43 65-70 85 81 72 70-80 111 115 108 80-85 115 121 124 85-90 83 108 88

Kleur en prijs

Op basis van de gebruikte gegevens blijkt dat voor de meeste onderzochte rassen het volgende geldt: veel rood betaalt meer dan bleke appels en een groene grondkleur is beter dan een gele grondkleur. In het begin van het aanvoerseizoen werd voor Cox's O.P en voor Elstar met een gele grondkleur ook goed betaald als er maar veel blos opzat. Jonagold kent wat de prijsvorming betreft een driedeling in de 9 verschillende kleurblokken (combinaties van groen, groengeel en geel met bleek, halfrood en rood). Best betaald wordt de groep: groen/halfrood, groen/rood en groengeel/rood. Minst betaald wordt de groep met groengeel/bleek, geel/bleek en geel/halfrood. De overige drie groepen nemen een tussenpositie in, waarbij het blok groen/bleek aan het begin van het afzetseizoen 1994/1995 ook goede prijzen behaalde. Voor de niet gebloste Golden Delicious wordt alleen naar de grondkleur gekeken.In het begin van het aanvoer­ seizoen 1994/1995 haalden de groene appels een middenprijs die gemiddeld 22% hoger lag dan die van gele appels, in het tweede deel van het seizoen 1993/1994 was dit verschil kleiner en aan het eind van het afzetseizoen 1993/1994 werden de groengele Golden Delicious het beste betaald. Als voorbeeld van de verschillen in prijzen door de

93 Jaarverslag FPO 1995 verschillende kleuren staan de gegevens van Jonagold in tabel 56.

Tabel 56. Relatieve prijzen van Jonagold klasse I, drie periodes in 1994 (100% = middenprijs klasse I).

Bleek Halfrood Rood

Periode 1 groen 96 105 105 geelgroen 81 94 112 geel 64 90 95 Periode 2 groen 94 103 102 groen/geel 80 98 105 geel 92 99 Periode 3 groen 104 105 120 groen/geel 80 98 105 geel 63 82 88

Pluktijdstip

De combinatie rode appels van de goede maten met een groene achtergrondkleur is moeilijk te telen. Uit gegevens van de afgelopen 5 jaar (cijfers van het proefstation) blijkt Elstar in de weken voor en tijdens de pluk gemiddeld ongeveer 1,6 mm per week te groeien. Om op het ideale pluktijdstip voldoende vruchten van een goede vruchtmaat te hebben is echter ook een kwestie van goed dunnen. Het grondkleurverloop van groen (grens met groengeel) naar geel (weer de grens met groengeel) hangt sterk af van de positie in de boom. Over alle vruchten gemiddeld is het verloop ongeveer 25 dagen. In die tijd worden de vruchten dus zowel groter (betere prijs), roder (betere prijs) als geler (lagere prijs). Het optimale zal sterk afhangen van ras, overige plukactiviteiten en geplande bewaarduur. De prijsverschillen die uit het onderzoek komen geven bijvoor­ beeld aan dat groene/halfrode Elstar niet meer opbrengt dan groengele/rode. Het iets later plukken biedt dan voordelen omdat de vruchten ondertussen wel groter zijn geworden en het prijsverschil tussen de maten 65-70 en 70-80 bij Elstar in 1994 ongeveer 25 cent per kilo was. Wanneer er door slechte weersomstandigheden alleen maar toename van maat is en niet van roodkleur is het prijsvoordeel nog wel aanwezig, maar kleiner omdat de vruchten dan geler zijn geworden. Wanneer er echter door (te) lang bewaren de vruchten zijn doorgekleurd naar een gele achtergrond is het prijsvoor­ deel teniet gedaan.

Conclusie

Zoals in de inleiding is vermeld, hebben de gebruikte gegevens alleen betrekking op de blokkenaanvoer. Verwacht mag echter worden dat de prijzen bij de kavelaanvoer en bij bemiddeling zich op dezelfde manier ontwikkelen als hier bij de blokaanvoer zijn gevonden.

94 Jaarverslag FPO 1995

Duidelijk mag zijn uit de gegevens dat er nog grote prijsverschillen binnen klasse I voorkomen. Zeker met de huidige prijzen in de fruitteelt mag daar niet zomaar aan voorbij worden gegaan. Per situatie is het de moeite waard om te bekijken of de extra kosten van extra sorteren, (meer) doorplukken goedgemaakt worden door de hogere prijzen.

Project 132: Concurrentiepositie van de Nederlandse vruchtbomen­ sector ten opzichte van Duitsland, Italië, Frankrijk, België en Polen

J. Goedegebure, M.J. Groot, R. van der Stroom (PvS)

Het onderzoek naar de internationale concurrentiepositie van de vruchtboomkwekerij was een samenwerkingsproject van het LandbouwEconomisch Instituut (LEI-DLOj, het Proefstation voor de Fruitteelt en het Produktschap voor Siergewassen. Het volledige verslag van dit onderzoek is verschenen als interne nota 453 van het Landbouw­ Economisch Instituut - DLO. In dit jaarverslag is de samenvatting van dit onderzoek opgenomen.

Samenvatting en conclusies

Het aantal bedrijven met vruchtboomkwekerij is in de afgelopen jaren gedaald. Dit zijn voornamelijk de bedrijven met een kleine oppervlakte (tot 1 ha) vruchtboomkwekerij. De gemiddelde oppervlakte vruchtboomkwekerij per bedrijf is toegenomen. De totale oppervlakte vruchtboomkwekerij in Nederland is de laatste jaren stabiel tot licht dalend.

Door de slechte financiële situatie in de Nederlandse fruitteelt is de binnenlandse markt voor vruchtbomen de laatste jaren kleiner geworden. Dit betreft met name appel. Peer en steenfruit lijken zich te stabiliseren.

De Nederlandse export van vruchtbomen en -struiken richt zich voor een groot deel (30- 40%) op de Duitse markt. De Duitse invoermarkt wordt voor iets meer dan de helft beleverd door Nederland. Na de eenwording van Europa in 1992 is de manier van registreren van in- en uitvoer veranderd. Daardoor is het niet goed mogelijk de cijfers te vergelijken met voorgaande jaren.

"De vruchtboomtelers zullen meer dan tot nu toe moeten gaan voldoen aan de hoge kwaliteitseisen die Nederlandse fruittelers stellen aan hun plantmateriaal. Door de grote vraag heeft het produceren van veel bomen te veel voorrang gekregen boven een hoge kwaliteit. Door verbetering van boomkwaliteit en garanties voor gezondheid bij buitenlandse vruchtboomkwekers, zullen Nederlandse boomkwekers zich ook voor export nog meer op kwaliteit moeten richten." (bron: MLNV, 1990)

Mede door het Meerjarenplan gewasbescherming zijn er veranderingen in de sector voor wat betreft de inzet van chemische middelen voor gewasbescherming. Probleem daarbij

95 Jaarverslag FPO 1995 is dat het produkt van de vruchtboomkwekerij, uitgangsmateriaal voor de fruittelers is. Dit betekent dat het materiaal ziektevrij moet zijn.

Ruim 50 bedrijven houden zich in Nederland als exporteur bezig met de export van vruchtbomen en onderstammen. De belangrijkste markten daarbij zijn Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Italië. Tezamen wordt door deze bedrijven ruim 80 % van hun export naar deze landen verzonden waarbij Duitsland alleen een aandeel van meer dan 30 % vertegenwoordigd. De afzet via deze groep bedrijven richt zich in overwegende mate op de fruittelers. Daarnaast zijn ook de tuincentra en de overige detailhandel als belangrijke outlet aan te merken. Voor wat betreft onderstammen zijn het vooral de vruchtboomtelers die de belangrijkste afnemercategorie vormen. De afzet van vruchtbomen bestaat zowel bij appel als peer voornamelijk uit meerjarige bomen.

De certificering en controle is het best georganiseerd in Nederland en Frankrijk. Beide landen hebben een vergelijkbaar systeem. In de andere landen is de betrouwbaarheid minder goed en de organisatiestructuur divers en minder duidelijk.

De toelevering van uitgangsmateriaal is in Nederland in handen van de NAKB (voor gecertificeerd materiaal). Op grond hiervan bestaat er volledige zekerheid over rasecht­ heid en gezondheidsstatus. In Frankrijk bestaat die zekerheid eveneens. In andere landen is de toelevering en vermeerdering van uitgangsmateriaal geheel of gedeeltelijk in particuliere handen en onttrekt zich derhalve aan de directe controle van de fertificeren- de instelling hetgeen tot een lagere betrouwbaarheid bijdraagt.

Teelttechnisch neemt Nederland nog steeds een vooraanstaande positie in. Het kennis­ niveau bij de vruchtboomkwekers is hoger dan in andere landen. Dit houdt in dat de kwaliteit van het Nederlandse produkt, ondanks de gemiddeld minder gunstige natuurlij­ ke productieomstandigheden de vergelijking met het buitenlandse produkt kan door­ staan. Weliswaar worden in de Zuid-Europese landen (Frankrijk en Italië) in dezelfde tijd gemiddeld zwaardere bomen opgekweekt, doch dat deze ook voor fruittelers uit kwa­ litatief oogpunt een meerwaarde zouden hebben is - mede op grond van andere kwaliteitskenmerken - nog geenszins bewezen.

De productiekosten van onderstammen en vruchtbomen zijn in Nederland gemiddelc hoger dan in de meeste andere landen. Alleen Duitsland heeft te maken met eer kostenniveau dat hoger ligt dan in Nederland. In Polen, het enige in het onderzoek vertegenwoordigde Oost-Europese land, zijn de productiekosten veel lager dan in de West-Europese landen.

De meeste landen richten zich qua afzet sterk op de binnenlandse markt zij het dat ir toenemende mate de export ook in andere landen dan Nederland en België de aandachl krijgt. Met name kwekers uit Süd-Tirol en Frankrijk leggen zich in toenemende mate toe op de uitvoer. Daarbij concentreert men zich sterk op de Duitse markt, waar door deze ontwikkelingen van een sterk toenemende concurrentie sprake is. De Nederlandse positie op de Italiaanse en Franse markt is sterker onder druk komen te staan dooi wijzigingen in het sortiment, waarbij de Zuid-Europese landen zich op dit momem richten op andere rassen dan de Noordwest-Europese landen. Het Nederlandse aanboc

96 Jaarverslag FPO 1995 is daarop onvoldoende afgestemd. Ten aanzien van de prijsvorming ondervindt Neder­ land op de exportmarkten de grootste concurrentie van België.

De Nederlandse positie op de markt voor vruchtbomen staat weliswaar onder druk doch is nog steeds relatief sterk. Belangrijke aspecten daarbij zijn de gemiddeld hoge kwaliteit en uniformiteit van het Nederlandse produkt en de reeds jaren bestaande volledige garantie ten aanzien van rasechtheid en gezondheidsstatus. De invloed van het Nederlandse keuringssysteem heeft daarin een belangrijke rol gespeeld. Door fruittelers in alle landen wordt de NAKB-keuring als de beste garantie voor kwaliteitsprodukten gezien.

Nu de positie van de Nederlandse sector sterker onder druk komt te staan dient, met als vertrekpunt de sterke kanten van de Nederlandse sector (kwaliteit, keuringssysteem, prijs/kwaliteitsverhouding), door de sector een beleidsplan te worden ontwikkeld teneinde deze sterke positie ook in de toekomst te kunnen handhaven. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen op het gebied van verbetering van het kwaliteitsima­ go, samenwerking, begeleiding, marktregulering, informatievoorziening, enz.

97 Jaarverslag FPO 1995

Afdeling Plantenvoeding en Kwaliteit

Sectie Fysiologie

Project 095: Snelheid van vruchtontwikkeling in het begin van het seizoen en minerale samenstelling van de vrucht

J. Tromp

De invloed van de temperatuur vroeg en laat in het groeiseizoen op enkele rijpings- en kwaliteitscriteria bij appel.

In aansluiting op in 1993 en 1994 uitgevoerd onderzoek (zie Jaarverslag 1993, blz. 104-105 en 1994, blz. 105-106) werden in 1995 twee nieuwe proeven uitgevoerd, waarin de invloed van enkele combinaties van temperatuur en periode van toediening op de voortgang van de rijping bij Elstar werd onderzocht. In de eerste proef werden drie jaar oude boompjes in drie opeenvolgende perioden (gerekend vanaf volle bloei) van zes, acht en acht weken bij een temperatuur van hetzij 22°C, hetzij 16°C geplaatst. Er waren vier combinaties, 22-22-22 (in respectievelijk periode 1, 2 en 3), 22-22-16, 16-22-22 en 16-22-16. Het betreft hier de temperatuur overdag; de nachttemperatuur was steeds 4°C lager. De daglengte was 14 uur. Het dampspanningsdeficit van de lucht was gelijk bij de diverse temperaturen. Vanaf 15 of 16 weken na volle bloei (dat betekent 2-3 weken voor het "normale" pluktijdstip) werd gedurende vijf weken wekelijks een vruchtmonster genomen. Direct na de bemonstering werden de volgende metingen verricht: gewicht, soortelijk gewicht, grondkleur, ethyleenproduktie, hardheid, zetmeelwaarde, suikergehalte en zuurgehalte. De in de voorgaande proeven gevonden sterke invloed van de temperatuur in de zes weken direct volgend op de bloei kwam ook in de huidige proef tot uiting. Zoals figuur 4 voor de hardheid en figuur 5 voor de grondkleur laten zien was de rijping tijdens de plukperiode bij 16°C in periode 1 duidelijk minder ver gevorderd dan bij 22°C. Opmerke­ lijk is dat de invloed van de temperatuur tijdens de derde periode op de rijping afhing van de temperatuur in periode 1. Was die temperatuur laag (16°C) dan waren de vruchten bij eveneens 1 6°C in periode 3 groener en harder dan bij 24°C in periode 3 (vergelijk 16-22-16 met 16-22-24). Daarentegen was er nauwelijks enige invloed van de temperatuur in periode 3 op de rijping wanneer de temperatuur in periode 1 hoog (22°C) was. De lijnen vallen over elkaar (vergelijk 22-22-16) met 22-22-22). In de tweede proef werd wederom het seizoen vanaf volle bloei in drie opeenvolgende perioden verdeeld van respectievelijk zes, acht en acht weken. Er waren weer vier temperatuurbehandelingen. De bomen waren twee jaar oud. Gedurende periode 1 was de dag/nachttemperatuur steeds 22°/18°C en in periode 2 hetzij 16°/12°C hetzij 22°/18°C. Tijdens de derde periode werden vier verschillende temperaturen ingesteld,

98 Jaarverslag FPO 1995

Hardheid (kg)

—±— 22-22-220C

--û— 22-22-16oC

—•— 16-22-220C

--Ö- 16-22-160C

14 15 16 17 18 19 20 21 Weken na volle bloei

Het verloop van de hardheid van vruchten omstreeks de pluk onder invloed van enkele combinaties vanee nlag e en een hoge temperatuur tijdens de eerste zesweke n na volle bloei (week 1-6) en omstreeks de pluk (vanaf week14) .

_ Kleurwaarde

—éc— 22-22-220C

-5 ,0 --ÙC- 22-22-160C

—•— 16-22-220C •10 "O— 16-22-160C •15

•20 X 14 15 16 17 18 19 20 21 Weken na volle bloei Het verloop vand e grondkleur van vruchten omstreeks de pluk onder invloed van enkele combinaties vanee n lage enee n hoge temperatuur tijdens de eerste weken na volle bloei (week 1-6) en omstreeks de pluk (vanaf week 14). Hardgroen komt overeen metongevee r -20e n volledig geel met ongeveer +10.

99 Jaarverslag FPO 1995

Kleurwaarde 5

0 —*— 22/18-16/12-18/9oC

—û— 22/18-16/12-16/120C -5 —•— 22/18-22/18-22/180C •10 —O- 22/18-22/18-25/140C

•15

•20 _L 15 16 17 18 19 20 21 Weken na volle bloei

Figuur 6. Het verloop van de hardheid van vruchten omstreeks de pluk onde invloed van enkele verschillende temperatuurregimes in de periode var acht weken vanaf zes weken na volle bloei (week 7-14) en omstreeks d< pluk (vanaf week 14).

Hardheid (kg)

—*— 22/18-16/12-18/9oC

--Û-- 22/18-16/12-16/12oC

—•— 22/18-22/l8-22/18oC

--O— 22/18-22/18-2S/14oC

J_ 15 16 17 18 19 20 21 Weken na volle bloei

Figuur 7. Het verloop van de grondkleur van vruchten omstreeks de pluk onde invloed van enkele verschillende temperatuurregimes in de periode vai acht weken vanaf zes weken na volle bloei (week 7 - 14) en omstreek de pluk (vanaf week 14). Hardgroen komt overeen met ongeveer -20 e volledig geel met ongeveer +10.

100 Jaarverslag FPO 1995 resulterend in de volgende dag/nacht-regimes voor het gehele groeiseizoen: 22/18- 16/12-18/9 (in respectievelijk periode 1, 2 en 3), 22/18-16/12-16/12, 22/18-22/18- 22/18 en 22/18-22/18-25/14. De temperaturen 18°/9°C in periode 3 is zodanig gekozen dat het aantal graaduren (>5°C) in die periode gelijk is aan dat voor 16°/12°C. Ditzelfde geldt voor 25/14°C en 22/18°C . Voor de overige condities en de wijze van uitvoering van de proef wordt verwezen naar de hierboven beschreven proef. Alleen de uitkomsten voor de hardheid (figuur 6) en voor de kleur (figuur 7) worden hier gegeven. In overeenstemming met voorgaand onderzoek waren de vruchten harder bij 16°C dan bij 22°C tijdens periode 2 en 3 (vergelijk 22/18-16/12-16/12 met 22/18- 22/18-22/18). Wat betreft de grondkleur was er geen verschil. Wanneer er in periode 3 een groot verschil tussen de dag- en nachttemperatuur werd aangebracht, was er nauwelijks enige invloed op de hardheid. De vruchten leken in dat geval iets groener te blijven.

Sectie Kwaliteit en Bewaring

Project 099: Voorspelling van het optimale pluktijdstip van fruit voor lange bewaring

A. de Jager, F.P.M.M. Roelof s and J. Lieshout

Eerste pluktijdstip voor directe consumptie ('wering onrijp fruit')

Doel

Het doel van dit project is om te komen tot een betere methode voor de identificatie van onrijp fruit en een methode te ontwikkelen voor de voorspelling van het vroegste acceptabele pluktijdstip voor directe consumptie.

Aanpak

Gedurende 4-6 weken vóór het verwachte begin van de pluk werden wekelijks vrucht­ monsters geplukt. Direct na pluk werden vruchtkenmerken gemeten en een deel van het monster werd één week uitgestald bij 20°C. Na deze periode werden de vruchtmetingen herhaald en werd een smaaktoets uitgevoerd. Kwaliteitskenmerken bij oogst en na uitstalling zijn gewicht, hardheid, achtergrond- kleur, zetmeelbeeld, suikergehalte en zuurgehalte. De smaaktest omvatte zowel een totaal beoordeling als een apart oordeel over hardheid, zoetheid, zuurheid, en rijpheid. Om vruchtkenmerken te vinden die bij de pluk al een uitspraak mogelijk maken over de smaak na uitstalling is de correlatie tussen beide (kemerken bij pluk en smaak na uitstalling) bestudeerd.

101 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 57. Modellen voor de schatting van smaak (S) van vruchten van James Grieve, Elstar en Cox, na één week uitstalling, gebaseerd op grondkleur- karakteristieken a, b en L bij de pluk; bij afwezigheid van rode kleur geeft a de groene component van de grondkleur (chlorofyl), b de gele component (carotenoïden) en L de intensiteit

Ras Model

James < 70mm: S= -167 + 8.28a + 3.03b + 5.88L + 0.179a2-0.032b2-0.045L2 Grieve > 70mm: S= -8.26-3.44a + 0.10b-0.20L-0.11 7a

Elstar < 70mm: S= -6.21 +0.23a + 0.21L > 70mm: S= -0.70-0.34a + 0.08L-0.017a2

Cox < 70mm: S= 2.69-0.78a-0.038a2 > 70mm: S= 1.25-0.81a-O.032a 2

Resultaten

Op basis van gegevens uit vier opeenvolgende proefjaren (199 1-1994) zijn modellen ontwikkeld voor James Grieve, Elstar en Cox die op grond van kenmerken bij de pluk een voorspelling doen van de acceptatie van het fruit door de 'co nsument' na één week uitstalling. In 1995 (jaar 5) zijn deze modellen getest waarna de aanvullende gegevens zijn gebruikt om het model verder te verbeteren. Deze verbeterde modellen zijn weerge geven in tabel 57. In een eerste benadering werden alleen de modellen gebruikt die uitsluitend gebruik maakten van de kleurkarakteristieken a, b en L (Minoltameter).

Tabel 58. Beoordeling, op basis van een smaakktoets na één week, van hel keuringsresultaat met de oude (zetmeel) en het nieuwe keuringssysteem (kleur) als procentuele verdeling over het type beslissingen van alle monsters uit de periode 1991-1995 met een smaakwaardering tussen 4 en 7. In de nieuwe methode worden monsters met een voorspelde smaak van minder dan 5,5 afgekeurd

Ras Keur­ Onterecht Onterecht Juist systeem goedgekeurd afgekeurd gekeurd

James G. zetmeel 12 28 60 kleur 15 10 75 Elstar zetmeel 0 54 46 kleur 4 8 88 Cox's zetmeel 5 24 71 kleur 11 11 78

102 Jaarverslag FPO 1995

Gebruik makende van de gegevens van het 5e proefjaar werd nog een verdere verbete­ ring verkregen door onderscheid te maken tussen de maten > 70 mm en < 70 mm. Tabel 58 laat het resultaat zien van de rijpheidstests met deze modellen in vergelijking met het resultaat van de oude keuringsmethode gebaseerd op zetmeelstadium (visueel), grondkleur (visueel) en maat. Het blijkt dat methoden voor het onderscheid van onrijpe en acceptabele partijen fruit gebaseerd op de non-destructieve meting van grondkleur gelijk (Cox), beter (James) of veel beter (Elstar) zijn dan de oude destructieve methode. In de loop van zomer 1995 werden gedurende de eerste twee weken van de aanvoer op de veilingen zowel van afgekeurde als goedgekeurde partijen (keuring nog via oude methode) monsters genomen voor directe kwaliteitsmetingen en een smaaktest na een week uitstalling. Tabel 59 toont het resultaat van de vergelijking van de oude en de nieuwe keuringsmethode. Ook nu blijkt dat de nondestructieve kleurmeting een veel beter resultaat geeft voor Elstar dan de oude methode. Voor Cox neemt het aantal juiste beslissing niet toe met het nieuwe systeem maar het aantal onjuiste goedkeuringen neemt af terwijl het aantal onjuiste afkeuringen toeneemt. Voor James Grieve werkt het nieuwe systeem niet ideaal maar wel beter dan het oude. Omdat 1995 voor James Grieve een tamelijk afwijkend jaar was voor wat betreft groene grondkleur zal de nieuwe methode in het algemeen beter werken dan in 1995.

Tabel 59. Beoordeling, op grond van een smaaktoets na één week, van de resulta­ ten van het oude en nieuwe keursysteem aan veilingmonsters in de eerste twee weken van aanvoer, als % verdeling over de typen beslis­ singen

Ras Keur- Onterecht Onterecht Juist systeem goedgek. afgekeurd gekeurd

James G zetm 0 87 13 kleur 0 61 39 Elstar zetm 0 44 56 kleur 6 6 88 Cox's zetm 31 8 61 kleur 15 23 62

Op grond van deze onderzoeksresultaten zullen KCB en de meeste veilingen in 1996 overgaan op het nieuwe systeem voor de keuring van fruit c.q. de wering van onrijp fruit. Het beoogde (draagbare) testsysteem omvat een kleurmeter (Minolta 300) waarschijnlijk in combinatie met een laptop computer.

Dit project is medegefinancierd door de EU

103 Jaarverslag FPO 1995

Optimale pluktijdstip van appelen voor directe consumptie en voor lange bewaring

A. de Jager and F.P.M.M. Roelof s

Doel

Het doel van dit project is om voor alle belangrijke appelrassen criteria te vinden voor de bepaling van het optimale pluktijdstip voor lange bewaring en methoden om dit tijdstip te voorspellen.

Aanpak

Het onderzoek loopt langs drie verschillende lijnen nl. (1) de oogstindex methode volgens Streif, (2) de meteorologische methode en (3) de T-methode. Beschrijvingen van deze methoden zijn te vinden in eerdere jaarverslagen (o.a. 1993).

Oogstindexmethode

Voor de meeste rassen waren al voldoende gegevens verzameld zodat het onderzoek 1995 nog slechts gericht was op Boskoop (standaarduitvoering) en op de invloed van dracht bij Elstar. Deze laatste proef was als volgt opgezet. In twee duidelijk verschillen­ de boomgaarden (4-rijensysteem) werden drie niveaus van dracht gerealiseerd door in aanvulling op chemische dunning (carbaryl) met de hand te dunnen tot 1/3 of 2/3 van het oorspronkelijke aantal vruchten of niet verder te dunnen. Vanaf ongeveer 6 weken vóór het verwachte optimale pluktijdstip werden van Elstar en Boskoop tweemaal per week vruchten gemonsterd om suiker, zetmeel, hardheid, gewicht, grondkleur, zuurge- halte en (rond het optimale pluktijdstip) minerale gehalte te meten. Elk monster bestond uit 25 vruchten en was verzameld door van 25 bomen een vrucht per boom te plukken uit de buitenzijde (west) tussen schouder en knie.

T-methode

In deze methode worden tijdstip volle bloei (TVB), tijdstip van T-stadium en optimale pluktijdstip (OPT) bepaald voor de volgende rassen: James Grieve, Cox, Elstar, Boskoop, Jonagold en Golden Delicious. In feite gold voor James Grieve niet OPT maar het eerste acceptabele pluktijdstip voor directe afzet. Het T-stadium wordt bereikt als de hoek tussen vruchtsteel en onderzijde van de vrucht 90° is (ontwikkelt van bol naar hol). De methode veronderstelt een vast aantal dagen van T-tijdstip tot aan OPT. DU dient te worden getoetst en vervolgens aangepast voor Nederlandse omstandigheden.

Resultaten

Oogstindex methode

Na de introductie in 1994 van een voorspellende methode voor de bepaling van he

104 Jaarverslag FPO 1995 optimale pluktijdstip van Jonagold volgden in 1995 dergelijke methoden voor Elstar, Boskoop en Golden Delicious. Voor Cox lukte het wel om OPT te karakteriseren maar een voorspellende methode kon niet worden gevonden. Voor Elise, een nieuwe potentieel succesvolle , kon na twee jaar onderzoek een globale aanduiding van OPT worden gegeven. Indien dit ras zou doorbreken kan aanvullend onderzoek gewenst zijn. De huidige stand van zaken is weergegeven in tabel 60. Hierin is zowel de waarde voor de oogstindex (voor Elise hardheid) als de voorspellende formule gegeven. Deze formule maakt een regionale inschatting van het gemiddelde optimale pluktijdstip mogelijk vanaf 3 â 4 weken vóór de pluk.

Door de voorlichtingsorganisatie DLV is de landelijke bemonstering georganiseerd, nodig om per regio voor de belangrijke rassen tijdig pluktijdstipvoorspellingen te geven. Per regio werd - beginnend 4-5 weken vóór het verwachte pluktijdstip - van 4-8 boomgaar­ den wekelijks een monster geplukt, dezelfde dag naar een centrale plaats vervoerd en daar gemeten op hardheid, suikergehalte en zetmeelbeeld om de oogstindex te bepalen. De adviesdatum was dinsdagmiddag of uiterlijk woensdagochtend beschikbaar (tele­ foon, fax). De formules zoals gegeven in tabel 60 vormen de basis van PLUKY (BODATA), een softwarepakket voor de uitvoering van de berekeningen.

Tabel 60. Gemiddelde waarde van de oogstindex (I) op het optimale pluktijdstip alsmede de voorspellingsformule (N= aantal dagen tot optimale pluktijd­ stip)

Ras I voorspellingsformule

Elstar 0,31 N = -17,1 + (55,1 * Infindex]) Cox 0,25 voorspelling onvoldoende Boskoop 0,26 N = 34,8 + 26,0 * Infindex]) Elise 8,64 kg N = -137,7 + (15,9 * hardheid) Jonagold 0,078 N = 49,2 + (19,3 * ln[index]) Golden Delicious 0,103 N = 39,9 + (26,0 * Infindex])

Invloed van dracht

Tabel 61 en 62 laten de invloed zien van dracht op het verloop van oogstindex en van individuele vruchtkenmerken bij Elstar op twee verschillend locaties. Uit beide tabellen kunnen de volgende conclusies worden getrokken: (1) De oogstindex was niet hoger ('onrijper') in de ongedunde variant; in beide boom­ gaarden lijkt een soort optimum op te treden waarbij zowel sterk dunnen als niet dunnen de rijping bevorderen. (2) Deze verschillen werden vrijwel volledig veroorzaakt door verschillen in de ontwikke­ ling van het zetmeelbeeld. (3) Vruchtgewicht (en uiteraard ook maat) werd duidelijk beïnvloed door dracht. Dit

105 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 61. Verloop van de oogstindex en van individuele vruchtkenmerken van Elstar op drie niveaus van dracht, (1) ongedund, (2) 1/3 gedund en (3) 2/3 gedund, in boomgaard A (zie tekst). Basisdunning werd uitgevoerd met carbaryl (10-12 mm) en het drachtverschil werd aangebracht met de hand in begin juli.

Teler 02-08 09-08 16-08 23-08 30-08 06-09 13-09 A pluk 1 pluk 2 pluk 3 pluk 4

Oogstindex (Streif) (1) 0,82 0,74 0,70 0,60 0,30 0,31 0,16 (2) 0,88 0,84 0,70 0,63 0,56 0,36 0,22 (3) 0,89 0,77 0,66 0,63 0,41 0,37 0,14 Vruchtgewicht (g) (1) 82 83 91 98 110 117 120 (2) 104 118 132 134 164 170 179 (3) 101 114 132 142 168 169 179 Hardheid (kg) (1) 8,5 8,5 7,8 7,5 7,0 6,6 6,2 (2) 8,9 8,7 7,6 7,5 7,0 6,8 6,4 (3) 9,0 8,5 7,6 7,6 7,0 6,8 6,2 Grondkleur (-a-waarde) (1) 18,4 18,3 17,6 17,8 15,4 15,3 13,4 (2) 19,0 18,5 17,6 17,3 15,0 13,9 9,8 (3) 18,8 17,5 17,3 17,4 15,4 14,3 9,2 Zetmeel met jodium toets (1) 1,0 1,12 1,00 1,08 2,04 2,00 3,56 (2) 1,00 1,00 1,00 1,00 1,12 1,80 2,64 (3) 1,00 1,04 1,00 1,00 1,60 1,80 3,54 Zuurgehalte (%) (1) 0,92 0,87 0,92 0,80 0,77 0,73 0,67 (2) 1,12 1,04 1,04 1,00 0,95 0,90 0,84 (3) 1,06 1,03 1,07 0,95 0,91 0,89 0,85 Suikergehalte (%) (1) 10,4 10,8 11,2 11,9 12,1 12,6 12,7 (2) 10,1 10,4 10,9 12,0 11,7 12,3 13,5 (3) 10,1 10,9 11,5 12,0 12,1 12,0 13,7 % blos (1) 22,2 43,9 (2) 19,7 49,3 (3) 22,0 54,2

106 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 62. Verloop van de oogstindex en van individuele vruchtkenmerken van Elstar op drie niveaus van dracht, (1) ongedund, (2) 1/3 gedund en (3) 2/3 gedund, in boomgaard B (zie tekst). Basisdunning werd uitgevoerd met carbaryl (10-12 mm) en het drachtverschil werd aangebracht met de hand in begin juli

Teler 02-08 09-08 16-08 23-08 30-08 06-09 13-09 B pluk 1 pluk 2 pluk 3 pluk 4

Oogstindex (Streif) (1) 0,88 0,79 0,72 0,62 0,43 0,24 0,22 (2) 0,89 0,84 0,67 0,64 0,58 0,43 0,29 (3) 0,97 0,79 0,72 0,61 0,52 0,22 0,16 Vruchtgewicht (g) (1) 83 85 101 108 123 141 143 (2) 98 106 117 136 141 153 156 (3) 100 107 120 142 141 156 166 Hardheid (kg) (1) 9,0 8,5 8,0 7,5 6,8 6,4 6,3 (2) 9,1 8,8 7,5 7,5 7,1 6,8 6,4 (3) 9,4 8,9 8,3 7,5 7,5 7,1 6,7 Grondkleur (-a-waarde) (1) 18,5 17,6 17,9 17,5 15,4 13,5 11,5 (2) 19,0 18,8 18,2 17,5 15,3 14,4 13,0 (3) 19 18,8 18,0 17,7 15,2 13,4 6,6 Zetmeel met jodiumtoets (1) 1,00 1,00 1,00 1,00 1,60 2,48 2,58 (2) 1,00 1,00 1,00 1,00 1,08 1,48 2,00 (3) 1,00 1,00 1,00 1,00 1,36 2,64 3,32 Zuurgehalte (%) (1) 1,02 0,97 0,99 0,90 0,82 0,76 0,77 (2) 1,08 1,06 1,03 0,96 0,92 0,90 0,82 (3) 1,11 1,11 1,02 1,01 0,96 0,92 0,85 Suikergehalte (%) (1) 10,2 10,8 11,2 12,0 12,1 13,0 13,4 (2) 10,2 10,4 11,2 11,6 11,9 12,6 13,1 (3) 10,8 11,2 11,5 12,3 12,9 13,4 14,8 % blos (1) 21,6 56,0 (2) 12,1 41,0 (3) 34,7 49,0

107 Jaarverslag FPO 1995 effect was echter geringer in de boomgaard met een meer open type boom, zelfs bij een groter initieel aantal vruchten per boom. (4) De dracht heeft hardheid nauwelijks beïnvloed en hardheid is in het ongedunde object in ieder geval niet hoger (eerder nog lager). (5) Dunning beïnvloed de groene component van de grondkleur (a-waarde) negatief. Het is onduidelijk of dit te wijten is aan een geringere chlorofylconcentratie of aan de aanwezigheid van (met het oog niet waarneembare) anthocyaan. (6) Zuurgehalte en suikergehalte werden beide verhoogd door dunning. (7) Slechts in één van beide boomgaarden werd het % blos gestimuleerd door dunning.

Samenvattend lijkt late handdunning rijping en hardheid niet te beïnvloeden maar wel maat, suikergehalte en zuurgehalte te bevorderen terwijl de groene grondkleur negatief wordt beïnvloed.

Tabel 63.Aantal dagen vanaf tijdstip T-stadium tot optimale pluktijdstip.

James G. Elstar Cox Boskoop Jonagold Golden D

Nederland 1993 79 96 100 114 124 107 1994 84 99 99 117 126 116 1995 78 102 105 119 124 117 Gemiddeld 80 99 101 117 125 113 Zwitserland 77 - 95 125 120 121

T-methode

Gegevens van de laatste 3 jaar zijn samengevat in tabel 63. Het optimale pluktijdstip is geschat met de oogstindex methode. Volgens deze gegevens lijkt de variatie tussen de jaren vrij gering wat betreft het aantal dagen van T-stadium tot optimale pluktijdstip, behalve voor Golden Delicious. Onze gegevens laten voorts zien dat de duur van deze periode in Nederland voor een aantal rassen afwijkt van de Zwitserse gegevens. Voora Boskoop en Golden Delicious lijken in ons klimaat sneller te rijpen (of andere consumen- teneisen?). Het is de bedoeling om de waarnemingen ten behoeve van deze methode een aantal jaren voort te zetten om een voldoende zekere schatting van de lengte var deze periode te verkrijgen. Na elk jaar wordt de dataset die dient voor de voorspellinger van het volgende jaar aangevuld (versterkt). De Zwitserse dataset beslaat 10 jaar!

Dit onderzoek is medegefinancierd door de EU.

108 Jaarverslag FPO 1995

Verdeling van vruchtkwaliteit in de boom bij de oogst in relatie tot positie en leeftijd van het hout

A. de Jager and J. Blaszczyk

Doel

Het doel van dit project is de bestaande variatie in vruchtkwaliteit binnen de boom te karakteriseren en na te gaan in hoeverre dit samenhangt met positie in de boom en leeftijd van het hout. Ook wordt bestudeerd of verschillen bij de pluk na bewaring nog bestaan. De resultaten van dit onderzoek kunnen aanknopingspunten bieden voor vergroting van de uniformiteit van fruit door (eventuele veranderingen in) maatregelen als snoeien, dunnen, plukken en bewaren.

Aanpak

In twee verschillende boomgaarden werden 9 bomen geselecteerd en alle vruchten werden gemarkeerd en gekarakteriseerd wat betreft positie in de boom en leeftijd van het hout. Zes posities werden onderscheiden namelijk top, binnen, en buiten-west, - oost, -noord en -zuid. Drie leeftijdcategoriën werden onderscheiden ni. top- en laterale vruchten van 1-jarig hout (1jT en 1jL ) and vruchten van hout van twee jaar of ouder (2j) Op drie tijdstippen, één week na elkaar, werden steeds drie bomen geheel leeggeplukt. De bomen waren zodanig over de drie pluktijdstippen verdeeld dat gemiddeld het aantal vruchten per boom gelijk was. Dit aantal varieerde in beide boomgaarden van 105 tot 160. In beide boomgaarden bevonden de geselecteerde bomen zich in de buitenrij van een 4- rijensysteem. Boomgaard A is gekarakteriseerd door noord-zuid oriëntatie, lichte grond (22% afslibbaar) en sterke groei. De bomen stonden vrij naar het oosten. Boomgaard B is gekarakteriseerd door oost-west oriëntatie, tamelijk zware klei (42% afslibbaar) en rustige groei. De geselecteerde bomen stonden vrij naar het noorden.

Na de pluk werden de vruchten van iedere boom verdeeld in drie gelijke delen volgens de grondkleur op basis van voorafgaande grondkleurmeting van alle vruchten (a-waarde volgens het a*b*L principe). Twee delen werden in bewaring geplaatst voor kwaliteits­ metingen na bewaring en na uitstalling. Eén deel werd gebruikt voor directe kwaliteits­ evaluatie bij de pluk. De volgende vruchtkarakteristieken werden gemeten per vrucht: % blos, diameter (beide met AWETA beeldanalysesysteem), gewicht, kleur (a*b*L met Minolta 200), hardheid (INSTRON, in grondkleur), suikergehalte (% brix, simultaan met hardheidsmeting aan vrijkomend sap), zetmeelbeeld met lugoltest (1-10, 1= zwart), en van iedere derde vrucht suikergehalte en zuurgehalte gemiddeld per vrucht. Om de hypothese te testen dat kwaliteit (hier beperkt tot suikergehalte en hardheid) iets te maken heeft met het gehalte aan mineralen werden na de metingen op grond van de gemeten eigenschappen vruchten ingedeeld in kwaliteitsklassen, 3 voor suikergehal­ te, 3 voor hardheid en 5 voor suikergehalte*hardheid. Delen van vruchten werden gecombineerd tot een mengmonster per klasse.

De beoogde bewaarcondities waren 1,5°C, 1,2% 02 and 2% C02. Door onder meer

109 Jaarverslag FPO 1995 technische problemen is dit niet gelukt zodat kwaliteitsverlies tijdens bewaring sterker is geweest dan normaal. Daarom is ook de duur van de uitstalperiode gereduceerd van 14 tot 5 dagen bij kamertemperatuur.

Resultaten

De gegevens zijn per boomgaard geanalyseerd met een variantieanalyse om de aparte effecten van pluktijdstip, positie en leeftijd van het hout te onderscheiden. Omdat de boomgaarden zeer verschillend waren is geen poging gedaan de getallen te combineren. De resultaten zijn zeer sterk gecomprimeerd tot de gegevens in tabel 64. Het algemene beeld uit deze tabel is als volgt. (1) ondanks normale chemische en handdunning ligt de nadruk in beide boomgaarden op laterale vruchten van het éénjarig hout (ongeveer 50% van alle vruchten); 2j vruchten zijn bijna afwezig uit de top terwijl 1jT vruchten vrijwel afwezig zijn in het binnengedeelte. (2) Vruchten uit de top van de boom zijn het meest geblost en vruchten uit de binnen- positie het minst. In boomgaard A (sterke groei) bevatte het binnengedeelte van de boom 30% van de vruchten, alle op het optimale pluktijdstip met minder dan 10% blos. 1jT vruchten zijn het meest geblost en 2j vruchten het minst. (3) Vruchten van de top sectie hebben een hoger vruchtgewicht en suikergehalte en een minder groene grondkleur. Vruchten van de binnenpositie hebben een lager suikergehal­ te en een hoger zuurgehalte. Deze effecten zijn veel duidelijker in boomgaard A (meer schaduw, sterkere groei) dan in boomgaard B. (4) verschillen tussen 1jT, 1jL en 2j zijn daarentegen gelijk in beide boomgaarden. Het algemene beeld is dat 1jT vruchten een zeer snelle ontwikkeling doormaken in de laatste 2 weken voor het optimale pluktijdstip; terwijl verschillen met 2j vruchten aan het begin daarvan nog gering zijn, zijn 1jT vruchten na die periode veel groter, zoeter, sterker geblost, minder zuur en verder qua zetmeelbeeld. 2j vruchten maken in deze tijd nog slechts een geringe ontwikkeling door. 1jL vruchten bevinden zich wat betreft alle eigenschappen in een tussenpositie. Omdat dit beeld nog slechts de resultaten van één jaar betreft moet de interpretatie daarvan voorzichtig en voorlopig zijn. De volgende conclusies lijken niettemin mogelijk: 1. Het positieeffect is afhankelijk van boomvorm en lichtverdeling en daarom van factoren als snoei en groeikracht. Omdat deze te manipuleren zijn kan heterogeniteit in vruchtkwaliteit tengevolge van positie wellicht in belangrijke mate worden voorkomen. 2. De invloed van leeftijd van het hout is veel meer van principiële aard en resulteert in een betere kwaliteit van 1jT vruchten, zeker als het gaat om directe consumptie. Bewaarbaarheidsaspecten moeten nog beter worden onderzocht. Sturing zou kunnen worden bereikt door dunning. Het maateffect is met name interessant voor kleinvruchti- ge rassen zoals Elstar, Rafzubin etc. Sturing in de richting van 2j vruchten is wellicht juist interessanter voor grootvruchtige rassen

110 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 104. Overzicht van de invloed van positie van het fruit en leeftijd van het hout op vruchtkarakteristieken en op bewaarbaarheid/uitstalleven; + en - geven de aard van het effect aan, en A en B staan voor twee verschil­ lende boomgaarden; posities: Top, Binnen, Buiten, Noord (IM), Oost (O), West (W), Zuid (Z); leeftijd hout: 1jT (topvrucht eenjarig hout), 1jL (laterale vrucht eenjarig hout) en 2j (vruchten op tweejarig hout en ouder).

Karakteristiek Positie Leeftijd hout Bewaring/uitst.

Aantal Top + (A,B) 1jL + geen effect Binnen + (A)

Gewicht Top + (A,B) 1jT + (A,B) enkele veranderingen N,0 - (A,B) (alleen pluk 3) in positie-effect

Hardheid geen effecten 1jT > 2j (A,B) geen effect (pluk 1 en 2)

A-waarde Top - (A,B) 2j < 1j (A,B) geen effect (alleen pluk 3)

Suikergehalte Top + (A,B) 1j > 2j (A,B) geen effect Binnen - (A,B) (vooral pluk 3)

Zuurgehalte Binnen + (A) 2j > 1j 2j < 1j !! (vooral pluk 3) Zetmeelstadium Top + (A) pluk 1: 2j > 1j n.v.t. pluk 3: 1j > 2j

Streif-index Top + (A) pluk 1: 2j < 1j n.v.t Binnen - (A) pluk 3: 1j < 2j

% blos Top + (A,B) 1jT + (A,B) geringe toename Binnen - (A,B) 2j - (A,B)

3. Bewaarbaarheid in relatie tot vruchttype moet beter worden onderzocht. De snelle ontwikkeling van 1jT vruchten in de plukperiode doet twijfel rijzen aan de bewaarbaar­ heid. 4. Het is verleidelijk om de verschillen tussen 1jT , 1jL en 2j vruchten te verklaren uit hun verschillende positie ten opzichte van de bladeren als bron van koolhydraten. De 2j vruchten zijn dan in het begin in een betere positie vanwege de afwezigheid van groeiende scheuten. Na afsluiting van de groei komen de 1jt vruchten in het voordeel omdat ze het dichtst bij deze (goedbelichte) koolhdraatbron zijn. 5. Als er inderdaad sprake is van competitie om beschikbare koolhydraten tengevolge waarvan 1jT vruchten aan het eind in een betere positie verkeren dan zou het volledig

111 Jaarverslag FPO 1995 verwijderen van 1j T vruchten tot gevolg moeten hebben dat 2j vruchten (bij normale dracht) zich beter ontwikkelen.

Invloeden van voedingsstoffen

De correlatie tussen kwaliteitsaspecten en gehalte aan voedingsstoffen is samengevat in tabel 65. Deze correlatie is als volgt kwalitatief geëvalueerd. Als met toenemende kwaliteit het gehalte aan een voedingsstof eenduidig toeneemt of afneemt is dit met + + of -- aangegeven. In iets minder duidelijke situaties (1 van de 5 getallen wijkt af) is dit met + of - aangegeven en in alle overige situaties is er geen aanwijzing voor een verband (aangegeven met ?). Als tabel 65 op deze wijze wordt gelezen dan blijkt dat alleen stikstof (N) een aanwijsbare relatie vertoont met kwaliteitsaspecten. Deze correlatie is altijd negatief. Hoe hoger het N-gehalte van vruchten, hoe lager suikerge­ halte en hardheid. Dit hoeft niet persé een oorzakelijke relatie te zijn maar het kan wel.

Tabel 65. Kwalitatieve aanduiding van de correlatie tussen kwaliteitsniveau van de vrucht en gehalte aan voedingsstoffen op drie pluktijdstippen in twee boomgaarden. De kwaliteitscriteria zijn hardheid (H), suikergehalte (S) en hardheid*suikergehalte (H*S). tot geeft de totale score aan en Ptot de maximaal haalbare score

Index Pluk Boom­ CA K Mg N P gaard

H&S 1 A ? ? ? B ? ? + - ? 2 A ? ? ? - ? B + + ? - ? 3 A + ? — - ? B ? - ? — ? S 1 A ++ - ? — - B ? ? ? ? ++ 2 A + ? - - - B + - - - - 3 A ? - ? — - B ? — — — — H 2 A ++ -- — - - B + ++ ++ ? ? 3 A ? ? + — ? B ? ? — ? ? tot + 9 -6 -7 -19 -7 ptot (+ 32) (-32) (-32) (-32) -32)

+ + sterke positieve relatie + positieve relatie - sterke negatieve relatie - negatieve relatie ? geen relatie

112 Jaarverslag FPO 1995

Het wordt in dat geval echt een kwestie vanpassen en meten omdat enerzijds voor een goede groei en productie stikstof nodig is en anderzijds deze stikstof voor de kwaliteit van fruit ongunstig is. In een afzonderlijk experiment is de correlatie tussen positie en leeftijd van het hout en het gehalte aan voedingsstoffen op een meer directe manier onderzocht. Zes extra bomen uit boomgaard A uit dezelfde rij als de eerdere bomen (noordrij uit 4-rijige bed) werden op het optimale pluktijdstip geheel leeggeplukt. Van drie bomen werden drie posities (top, binnen, buiten) apart gehouden en van drie bomen de drie leeftijden van het hout (1jT , 1jl_ en 2j). Van deze partijen is vervolgens het gehalte aan voedingsstoffen bepaald. Tabel 66 laat zien dat - in deze boomgaard - de binnenpositie hogere gehalten aan voedingsstoffen heeft en een lager % drooggewicht vergeleken met de beide andere posities. Bij een vergelijking van 1jT, 1jL en 2j blijkt dat bij 2j vruchten het gehalte aan voedingsstoffen in het algemeen wat hoger is en het % drooggewicht wat lager. Dit effect is bij beide vergelijkingen verreweg het grootst voor stikstof (42 en 33% hoger gehalte in top sectie resp 2j vruchten) en vervolgens voor fosfaat (P). De K/Ca verhouding - in Elstar overigens geen duidelijke indicatie voor bewaarbaarheid - is lager ('gunstiger') voor fruit uit de binnenpositie maar niet gunstiger voor 2j vruchten. Als we alle informatie over de correlaties met gehalten aan voedingsstoffen combineren dan kunnen we concluderen dat - met name in boomgaard A - stikstof (N) verreweg de belangrijkste voedingsstof is als het gaat om variatie in de boom en samenhang met kwaliteitsaspecten.

Tabel 66. Gehalte aan voedingsstoffen (mg/100 g vers) en % drooggewicht (%DS) bij drie posities en bij drie leeftijden van het hout gemiddeld over drie bomen (Elstar).

Ca K MG N P %DS

Positie top 3,66 119,7 5,41 44,0 8,85 15,1 binnen 4,83 135,1 5,74 64,6 10,85 14,1 buiten 3,97 118,0 5,36 45,2 9,22 14,5 Leeftijd 1jT 4,23 122,4 5,48 44,8 9,18 15,0 1JT 4,15 123,3 5,45 47,5 9,62 15,0 >=2j 4,53 130,3 5,68 63,4 10,97 14,4

Correlaties tussen vruchtkenmerken onderling

Omdat vrijwel alle vruchtkenmerken zijn gemeten op basis van individuele vruchten is het mogelijk om de onderlinge samenhang te analyseren in een correlatiematrix. Voor beide boomgaarden en alle drie pluktijdstippen is deze analyse verricht. De resultaten daarvan zijn te vinden in tabel 67, waarbij de eerstgenoemde kenmerken de hoogste correlatie vertonen. Het blijkt dan dat de volgende groepen ontstaan van onderling min of meer samenhangende vruchtkenmerken. (1) PFW-index, zetmeelbeeld, hardheid, Streif-index, gewicht, suikergehalte; 2) a-waarde, %blos, suikergehalte, L-waarde en hue

113 Jaarverslag FPO 1995

Opvallend is dat zuurgehalte en b-waarde geen enkele correlatie vertonen met andere gemeten vruchtkenmerken. Deze informatie kan behulpzaam zijn bij het zoeken naar nieuwe indexen die iets zeggen van b.v. het optimale pluktijdstip. Opvallend is ook dat de PFW-index voor berekening van de voorspelling van het optimale pluktijdstip goede correlaties vertoont met alle drie karakteristieken in de formule (suiker, hardheid, zetmeel) terwijl de Streif-index alleen met zetmeel goed is gecorreleerd. Dit geeft aan dat zetmeel in deze formule zeer sterk overheerst. Het valt wellicht toch te overwegen om alle gegevens uit het pluktijdstiponderzoek nog eens op een rij te zetten om te beoordelen of de PFW-index wellicht beter is. Daarbij kan dan ook nog de b-waarde en evt. het zuurgehalte worden betrokken.

Tabel 67. Samenvatting van correlaties tussen vruchtkarakteristieken op basis van ongeveer 900 individuele vruchtmetingen; G= gewicht, D= diameter. Su= suikergehalte. Zu= zuurgehalte; hue - combinatie van a- en b- waarde

Karakt. Gecorreleerde karakteristieken gewicht + diameter a-waarde + % blos + suiker L-waarde hue b-waarde L-waarde + hue - a-waarde hue + L-waarde - a-waarde hardheid + PFW-ind - gewicht diameter suikergeh. + a-waarde + % blos zetmeel - Streif - PFW-ind Streif + PFW-ind - zetmeel PFW-ind + PFW-ind + hardheid - suiker - zetmeel - gewicht % blos + a-waarde - hue (+ ) suiker (+ ) Su/Zu diameter + gewicht - G/D zuur - Su/Zu

Gesimuleerde pluk

De gegevens van de opeenvolgende plukken in de proeven in boomgaard A en E (invloed van positie en leeftijd hout) zijn gebruikt om het effect van doorplukken op vruchtmaat, doorplukken op %blos en doorplukken op grondkleur na te gaan op de rijpheid van de overblijvende vruchten. Dit werd nagebootst door (1) een kritische waarde te kiezen, (2) te berekenen hoeveel vruchten daaraan in de eerste pluk voldoen, (3) dat % te verwijderen uit de tweede pluk en (4) een week later volgens dezelfde criteria opnieuw te plukken. Criteria waren achtereenvolgens 70 mm (maat), 33% blos en een a-waarde van -15.0. De resultaten laten zien dat iedere volgende pluk rijper is dan de voorgaande pluk, onafhankelijk van het gebruikte criterium. Hoewel deze methode zeer ruw is - mede gezien de boom tot boom variatie - geeft dit toch eer aanwijzing dat doorplukken waarschijnlijk nooit een methode is om in de loop van de tijd vruchten met gelijke bewaarbaarheid te plukken!

114 Jaarverslag FPO 1995

Project 105: Optimale bewaarcondities en geschiktheid van bewaar­ technieken bij groot fruit

F.P.M.M. Roelof s

Doel

Regelmatig komen wereldwijd nieuwe bewaarrassen beschikbaar waarvan optimale Dewaarcondities slechts zeer globaal bekend zijn. Het is voor een succesvolle introduc­ tie van kansrijke rassen en mutanten van belang dat goed over bewaarcondities en Dewaarperiode geadviseerd kan worden. Doel van het onderzoek is om optimale aewaarcondities voor nieuwe rassen en mutanten vast te stellen.

Nieuwe rassen

De laaste jaren is het accent in het gebruikswaardeonderzoek (project 069) verschoven naar rassen die resistent zijn tegen schurft (en meeldauw). Eén van de rassen die op dit noment ook kwalitatief vergelijkbaar is met gangbare rassen is CPRO 78038-9.

Opzet

Op 13 september 1995 (geschatte optimale pluktijdstip) zijn uit een gangbaar bespoten sn uit een boomgaard waar geen bespuitingen tegen bewaarrot en schurft zijn uitge­ voerd, vruchten geplukt van CPRO 78038-9. De appels zijn onder drie verschillende ULO condities (1,2% zuurstof met 1, 3 of 5% koolzuur) bij 1° C bewaard. Op 7 novem- 3er 1995 en 31 januari 1996 zijn monsters uit bewaring gehaald en zowel na 1 dag als ia 7 dagen uitstallen bij 10° C en na nog 7 dagen uitstallen bij 20° C beoordeeld op cwaliteit.

Resultaten

Jit analyse van de resultaten bij inslag blijkt dat de appels een goede maat hadden gem. vruchtgewicht = 177 gram = 78 mm). De appels uit de onbespoten boomgaard /varen iets minder groen en minder hard (zie figuur 8). Het zuurgehalte lag bij de appels jit de onbespoten boomgaard (0,96 mg appelzuur/100 ml sap) hoger dan bij de appels jit de gangbare boomgaard (0,89 mg) terwijl het suikergehalte gelijk was (12% Brix). Jit mineralenanalyse bleek dat in het onbespoten perceel het kalium- en stikstofgehalte n de vrucht hoger en het calciumgehalte lager waren dan in het bespoten perceel. Tijdens de eerste maanden in bewaring was er geen verlies van hardheid; onder alle condities leek de hardheid zelfs toe te nemen. In februari nam de hardheid tijdens de ïerste week uitstallen bij 10 graden sneller af bij appels uit het onbespoten perceel erwijl in de tweede week bij 20 graden juist de appels uit het bespoten perceel meer nardheid verloren. Afwijkingen kwamen nog nauwelijks voor; slechts een enkele vrucht net klokhuisschimmel of vruchtvleesbruin werd gevonden. In de smaaktoetsen die

115 Jaarverslag FPO 1995 steeds na twee weken uitstallen werden gehouden werd de smaak gewaardeerd met hardheid ink g 8

perceele n% koolzuu rbi j1* C en1,2 % zuurstof »bespoten ,1%C02 • bespoten 5%C02 X onbespoten 1% C02 + onbespoten5 % C02 14-9 8-11 15-11 22-11 31-1 7-2 14-2 |95| |95| |95| |95| |96| |96| |96| datum

Figuur 8. Ontwikkeling van hardheid tijdens bewaring van CPRO 78038-9 uit eer onbespoten en een bespoten perceel bij verschillende ULO-condities. gemiddeld 5,9 (5 = matig; 6 = matig tot goed). De smaak werd niet beïnvloed doo bewaarconditie of herkomst.

Conclusies

CPRO 78038-9 lijkt onder standaard bewaarcondities vrij goed te bewaren. Hardheid e( afwijkingen vormen tot in februari nog geen beperkingen. De smaak wordt niet bein vloed door de bewaarconditie en is matig tot goed. Onduidelijk is nog de invloed vai herkomst (grondsoort) en pluktijdstip.

Jonagold-mutanten In de periode sinds de introductie van Jonagold zijn er verschillende mutanten gevon den. Onderscheid tussen de mutanten werd vooral gevonden in de kleur. De diversitei aan kleurmutanten nam zo ver toe dat er een behoefte ontstond om een voorkeur uit ti spreken om versnippering (vooral in de afzet) tegen te gaan. Twee van de beoordelings criteria zijn optimale pluktijdstip (spreiding arbeid) en bewaarbaarheid.

Opzet

In Zeewolde en Horst zijn op vijf tijdstippen (beginnend op resp. 20 en 13 septembe 1995) telkens één week na elkaar vruchten geplukt van bomen van acht Jonagold mutanten. In het onderzoek zijn opgenomen: Crowngold, Decosta, Jonagored, Jona

116 Jaarverslag FPO 1995

Oogstlndex 0.3 < 0.2* """Crowngol d "•"Decost a "*"Jonagore d 0.1 "**Jonavel d ~—-~s» — "^King " -^——-_ I "*"Novaj o •*•Schneic a B •*"Wilmut a

0.02 12-9 20-9 27-9 4-10 12-10

Ontwikkeling van de oogstindex bij verschillende Jonagold-mutanten in Horst in 1995.

Oogstindex 0.3

•*• Crowngold -^Decosta "*"Jonagore d 0.1 •*• Jonaveld -•"King "~~—ï^^~~ -__^ ~*~Novaj o •*• Schneica B -*- Wilmuta

0.02 19-9 26-9 4-10 11-10 18-10 Ontwikkeling van de oogstindex bij verschillende Jonagold-mutanten in Zeewolde in 1995.

117 Jaarverslag FPO 1995

%- vruchten met 30%kleu r 100

"*•Crowngol d -•- Decosta •*-Jonagore d •*•Jonavel d -^King "*"Novaj o •*•Schneic a B •*•Wilmut a

12-9 20-9 27-9 4-10 12-10

Figuur 11. Ontwikkeling van het percentage vruchten met 30% blos bij verschillen de Jonagold-mutanten in Horst in 1995.

%-vruchte n met 30%kleu r 100

"*"Crowngol d "•"Decost a "*"Jonagore d •*"Jonavel d ^King "*"Novaj o •*"Schneic a B "*•Wilmut a

19-9 26-9 4-10 11-10 18-10

Figuur 12. Ontwikkeling van percentage vruchten met 30% blos bij verschillend Jonagold-mutanten in Zeewolde in 1995.

118 Jaarverslag FPO 1995 veld, King, Novajo, Schneica B en Wilmuta. Op elk tijdstip werden drie bomen geheel leeg geplukt waarbij de vruchten uit de zone waar de appels voor de eerste pluk hangen apart werden gehouden van de rest. Van alle vruchten werd de blos en maat gemeten en van een monster van de appels uit de zone van de eerste pluk werd steeds een volledige set kwaliteitsmetingen gedaan. Per pluk zijn vruchten in bewaring geplaatst bij 1°C, 1,2% zuurstof en 5% koolzuur. Na bewaring werden de alle kwaliteitseigenschap­ pen opnieuw gemeten (inclusief smaak). In 1996 zal een dergelijk onderzoek worden gestart met Cox O.P.- en Elstarmutanten.

Resultaten

Tijdens de plukperiode werd zichtbaar hoe de blos en maatontwikkeling bij de verschil­ lende mutanten verliepen (zie figuren 11 en 12). Zowel in Horst als in Zeewolde zijn er verschillende groepen te onderscheiden. Jonagored en Jonaveld kleurden het sterkst. Decosta kleurde iets minder snel. De resterende groep vertoond onderling minder grote verschillen waarbinnen wel opvalt dat Novajo relatief snel doorkleurde en Wilmuta steeds het laagste percentage gekleurde appels heeft. Uit de gegevens is nog niet af te leiden of er verschillen in optimale pluktijdstip tussen de verschillende mutanten waren. De oogstindex verliep bij de verschillende mutanten ongeveer gelijk (figuren 9 en 10). Als de verschillende mutanten allemaal bij dezelfde oogstindex geplukt moeten worden zal het optimale pluktijdstip ook dicht bij elkaar liggen. Analyse van de gegevens na bewaring zal duidelijk moeten maken of dit zo is. De gegevens bij inslag zijn de basis voor een prototype van een model dat rijping en kleurontwikkeling berekent.

Om conclusies uit de resultaten te kunnen trekken is vervolgonderzoek nodig. De proef wordt in 1996 herhaald in Zeewolde.

Dit onderzoek is gefinancierd door CBT in het kader van Fruitteelt 2000.

Project 118: Voorspelling van het risico op scald in daarvoor gevoe­ lige rassen

H. de Putter

In 1994-1995 werd, in vervolg op eerder onderzoek, onderzocht of het optreden van scald in een vroeg stadium te voorspellen is. Ook werd onderzocht of het ethyleenge- halte in de bewaarruimte het optreden van scald beïnvloedt. Van zeven locaties in zuid-west Nederland werd één week voor het geschatte optimale pluktijdstip ongeveer 150 kilo Jonagold geplukt uit de buitenzône van de bomen. °er locatie werden de appels verdeeld over vier partijen van circa 75 appels (tabel 68) die bewaard werden tot 9 januari of tot 22 mei in twee ruimtes. In één ruimte liep het 3thyleengehalte op tot circa 200 ppm en in één ruimte liep het ethyleengehalte door ïcrubben met kaliumpermanganaat slechts tot circa 3 ppm op. De bewaarcondities in

119 Jaarverslag FPO 1995 beide ruimtes waren 3 % 02 en 1 % C02 bij 1,2 °C.

Tabel 68. Bewaarschema Jonagold

Ethyleen Januari Mei onbehandeld onbehandeld

200 ppm 75 appels 75 appels 3 ppm 75 appels 75 appels

Bij de pluk en bij uitslag werden aan een monster de hardheid, L*a*b waarde, vruchtge­ wicht, % brix en zuurgehalte vastgesteld (tabel 69). Bij de pluk werd ook het zetmeel- beeld visueel bepaald. Na bewaring werden ook het gehalte aan de oxidanten alfa farneseen (AF) en triëenen (CTH) en het gehalte aan anti-oxidanten (OD 205) met behulp van absorptie gemeten met een fotospectrometer. Vitamine E- en vitamine C- gehalte werden na bewaring gemeten met behulp van HPLC. Na bewaring werd na drie weken uitstalleven bij 21 °C het percentage appels met scald symptomen bepaald. De oxidanten zijn mogelijk de oorzaak voor het optreden van scald terwijl anti-oxidanten, waaronder ook vitamine E en C, het optreden van scald waarschijnlijk juist tegengaan.

Tabel 69. Kwaliteitsmetingen bij de pluk en na bewaring

pluk januari januari mei mei meting + ethyleen -ethyleen + ethyleen -ethyleen gewicht 178 174 174 173 171 L-waarde 71,5 a 73,5 ab 73,7 ab 75,0 b 74,6 b a-waarde -15,0 a -12,1 b -12,3 b -11,0 c -11,1 c b-waarde 43,5 a 46,0 b 45,4 b 48,7 c 48,1 c hardheid 8,2 a 5,9 b 6,4 b 4,6 c 5,1 c brix % 13,0 a 14,6 c 14,6 c 14,0 b 14,3 b zuur 0,7 a 0,6 b 0,6 b 0,5 c 0,5 c zetmeel 4,96 - - - - streif 0,14 - - - - AF 0,67 a 44,7 c 44,9 c 32,3 b 34,6 b CTH 0,21 a 8,86 c 7,94 c 2,14 b 1,83 b OD 205 2,31 a 10,63 c 8,49 b 8,03 b 8,11 b Vitamine C 19,9 a 13,6 b 15,1 b 9,9 c 11,2 c Vitamine E 14,0 a 17,7 b 13,5 a - - Scald % 0 0 0 11,0 4,3

Getallen in een kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet significant (P< 0,05).

120 Jaarverslag FPO 1995

aanwezig was me scaldsymptomen ondanks het vroege pluktijdstip en de voor scald gunstige bewaarconditie. Pas in mei werden de symptomen zichtbaar. Tussen bewaring bij hoog en laag ethyleengehalte was in het optreden van scald geen betrouwbaar verschil aanwezig, hoewel dit verschil wel 7% is. Uit de resultaten blijkt dat vooral de bewaarduur de grootste invloed uitoefende op de verschillende factoren. Bewaring bij hoog- of laag ethyleengehalte leek geen grote invloed op kwaliteitsfactoren en scald te hebben. Wel is het opvallend dat de hardheid bij bewaring bij laag ethyleengehalte een halve kilo hoger was. Ook de b-waarde van appels bewaard bij laag ethyleengehalte was iets lager dan bij hoog ethyleengehalte. Appels bewaard bij laag ethyleengehalte waren hierdoor dus iets minder geel dan bij bewaring bij hoog ethyleengehalte. Verder is het opvallend dat de gehaltes van de verschillende biochemische stoffen eerst stegen en daarna weer afnamen. Ook hierbij waren geen verschillen aanwezig tussen hoog en laag ethyleengehalte. Met behulp van een statistische analyse is vervolgens onderzocht of metingen bij de pluk en in januari een relatie hebben met het optreden van scald na bewaring tot mei. Hieruit bleek dat het triëenengehalte in januari een zwakke relatie had met scald (figuur 13), maar alleen bij bewaring bij hoog ethyleengehalte. Uit figuur 13 blijkt dat de gemeten punten niet goed overeenkomen met de berekende lijn. Als voorspelling is het triëenengehalte dus niet goed te gebruiken. Andere relaties van scald met overige factoren waren nog slechter dan die met het triëenengehalte. Dit onderzoek werd mede gefinancierd door Eurofru, een fonds van de Europese Unie dat als doel heeft de appelafzet te stimuleren door verbetering van kwaliteit.

Scald %

4.2 5.2 6.2 7.2 8.2 9.2 10.2 11.2 12.2 Trioenen Gehalte

' Gemeten % + Berekend % iguur 13. Relatie tussen trieënen-gehalte gemeten in januari en scald percentage in Jonagold bewaard tot 22 mei bij hoog ethyleengehalte.

121 Jaarverslag FPO 1995

Project 120: Reductie van het fungicidegebruik door na-oogstbehan deling

H. de Putter

Het doel van dit onderzoek is om na te gaan in hoeverre ULO-bewaring bijdraagt aar voorkomen van bewaarrot. Dit werd onderzocht door op drie locaties appels te plukker uit een gedeelte waar vanaf begin augustus geen fungiciden meer werden toegepast er uit een gedeelte waar een normaal afspuitschema werd gebruikt. In de tweede plaat: werden niet chemische rotbestrijdingsmiddelen of -methoden getest. In de seizoenen 1992-1993 en 1993-1994 werd al duidelijk dat ook bij ULO-bewarinc meer rot aanwezig is in appels die niet afgespoten zijn vergeleken met normaal afgespo ten appels.

Tabel 70. Gemiddeld percentage rot in Elstar van beide ULO-bewaarperioden to 30 maart en 11 mei, inclusief 3 weken uitstalleven bij 20 °C

Schimmelsoort

Botry­ Péni­ Gloeo- Nectria Overige Totaal tis cillium sponum

bespoten 0,22 a 0,24 ab 0,05 0,21 0,13 0,86 a onbespoten 0,85 b 0,34 b 0,22 0,56 0,33 2,30 b water 0,25 a 0,22 ab 0,12 0,27 0,24 1,09 a A1 0,36 a 0,10 ab 0,17 0,41 0,16 1,18 a A2 0,33 a 0,12 ab 0,24 0,40 0,22 1,31 a A3 0,17 a 0,07 a 0,12 0,43 0,21 1,00 a

Getallen in een kolom gevolgd door een zelfde letter verschillen niet significant (P < 0,05) A1 = Bacillus subtillus, A2 = Cryptococcus laurentii, A3 = Sporobolomyces roseus.

In 1994-1995 werden drie antagonisten, Cryptococcus laurentii, Bacillus subtillus ei Sporobolomyces roseus, getoetst op hun werking tegen bewaarrot. Vanaf 1 augustus werden, op drie locaties, circa 200 bomen Elstar en Jonagold nie meer gespoten met fungiciden. Bespoten en onbespoten Elstar en Jonagold werdei respectievelijk op 30 augustus en op 6 oktober geplukt. Direct bij de pluk werden d onbespoten appels verdeeld over 5 partijen. Een partij werd niet gedompeld, dri partijen werden in water met sporen van een bepaalde antagonist gedompeld en ee partij werd in schoon leidingwater gedompeld. Elstar werd tot 30 maart en 11 me bewaard en Jonagold tot 17 mei en 7 juli. Na bewaring werden de appels drie weken bij 20 °C geplaatst en vervolgens werd he percentage rot vastgesteld evenals de schimmelsoort die het rot veroorzaakte.

122 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 71. Gemiddeld percentage rot in Jonagold van beide ULO-bewaarperioden tot 17 mei en 7 juli, inclusief 3 weken uitstalleven bij 20 °C.

Schimmelsoort

Botry­ Péni­ Gloeo- Nectria Overige Totaal tis cillium sporium bespoten 0,67 ab 0,34 ab 3,66 4,95 0,35 9,96 a onbespoten 1,13 b 0,11 ab 4,05 7,79 0,47 13,55 bc water 1,94 b 0,41 b 5,36 7,09 0,54 15,34 c A1 0,79 a 0,06 ab 5,20 7,16 0,39 13,59 bc A2 0,59 a 0,16 ab 3,70 5,24 0,53 10,23 ab A3 0,51 a 0,02 a 3,85 6,14 0,47 10,98 ab

Getallen in een kolom gevolgd door dezelfde letter(s) verschillen niet significant (P < 0,05) A1 = Bacillus subtillus, A2 = Cryptococcus laurentii, A3 = Sporobolomyces roseus.

Bij Elstar en Jonagold bleken ook in het seizoen 1994-1995 weer meer rot aanwezig te zijn wanneer het afspuiten achterwege werd gelaten (tabel 70 en 71). Opvallend is dat het percentage rot bij Jonagold erg hoog was bij zowel de onbespoten appels als de bespoten appels. Ook bleek dat het meeste rot werd veroorzaakt door Nectria en Gloeosporium rot. Vergeleken met voorgaande jaren was het aandeel rot veroorzaakt door Botrytis en Pénicillium minder. Bij Elstar leken alle antagonisten een goede rot bestrijding te geven. Dit leek vooral te komen door een goede werking tegen Botrytis en Pénicillium. De andere schimmelsoorten werden niet door de antagonisten bestreden. De werking van de antagonisten bij Elstar was echter niet duidelijk omdat ook de dompelbehandeling in schoon leiding water een goed resultaat gaf. Bij Jonagold gaven ie antagonisten ook een goede Botrytis- en Pen/c/y/Zt/mbestrijding maar door het hoge Dercentage rot veroorzaakt door andere schimmels waartegen de antagonisten niet werken was het totaal resultaat niet verschillend van onbehandeld. In een tweede experiment werd de invloed van zogenaamde koolzuurschokken op rot getoetst. Koolzuurschokken in onze proeven zijn periodieke verhogingen van het coolzuurgehalte in de bewaarcel tot 20% gedurende een periode van 3 dagen. Bij sewaring van andere gewassen, zoals bijvoorbeeld rode bes, leidt een hoger koolzuur­ gehalte tot een lagere rotaantasting. Bij bewaring van appels is het niet mogelijk om continue een hoog koolzuurgehalte te handhaven zonder koolzuurschade. Om deze eden is getest of periodieke verhogingen van koolzuur ook een goede rotbestrijding geven zonder dat er koolzuurschade optreedt. Voor deze toets werd op vier locaties Jonagold geplukt en tot januari alleen gekoeld Dewaard en vanaf januari bij ULO-conditie 1,2% zuurstof en 5% koolzuur. Per herkomst /verden de appels over 6 partijen verdeeld. Een partij werd continue bewaard bij 1,2% D2 + 5% C02. Bij drie partijen werd het koolzuurgehalte steeds na elke week of na :wee weken of na vier weken bewaring drie dagen lang verhoogd tot 20%. Bij de vijfde aartij werd het koolzuur elke twee weken eerst een dag tot 12% verhoogd en daarna gedurende twee dagen tot 20% verhoogd. Tenslotte werd bij een partij elke twee

123 Jaarverslag FPO 1995 weken het koolzuur verhoogd waarbij tegelijkertijd ook het zuurstofpercentage verhoogc werd tot 3%. Na bewaring tot 15 mei werden de appels direct op percentage rot en op koolzuurschade beoordeeld (tabel 72). Uit de resultaten blijkt dat er geen significante verschillen waren in percentage rot en/o in koolzuurschade tussen de behandelingen. Wel is er een trend zichtbaar waarbij ei meer koolzuurschade optrad bij de behandelingen waarbij het koolzuur periodiet verhoogd werd tot 20%.

Tabel 72. Invloed van periodieke koolzuurschokken op percentage rot en percenta ge koolzuurschade bij Jonagold

Interval tussen koolzuurgehalteverhoging gasconditie controle 2 weken 2 weken 2 weken 3 weken 4 weken tijdens koolzuurschok

C02% 1) 5 20 12 + 20 20 20 20 02% 1,2 1,2 1,2 3,0 1,2 1,2 Uitval door: % rot 5,7 6,0 5,7 5,9 4,9 4,8 % C02-schade 2,7 13,9 11,5 12,6 5,7 10,6

1) C02% en 02% tijdens de periodieke koolzuurverhoging.

Project 124: Vruchtkwaliteit in relatie tot boomgaard- en kwaliteits factoren

H. de Putter en A. de Jager

De hardheid van appels wordt een steeds belangrijker criterium voor de kwaliteits beoordeling van appels. De hardheid neemt echter gedurende bewaring en tijden uitstalleven sterk af. Om bij de pluk al te kunnen beoordelen of een partij hard genoei uit de bewaring zal komen en tijdens uitstalleven hard genoeg zal blijven is onderzoch of er een relatie bestaat tussen minerale samenstelling en hardheid voor de rasse Elstar, Jonagold, Cox en Boskoop. In het zuidwesten van Nederland zijn in augustu 1994 per ras 40 tot 65 verschillende percelen bemonsterd. Twee weken voor de plu werd een monster genomen voor minerale analyse waarbij tevens ook dracht, groei, sli % en aantal bomen per hectare werd bepaald. Bij de pluk werd weer een monste genomen waaraan vruchtgewicht en hardheid werden bepaald. Een gedeelte wer daarna bij ULO conditie bewaard en vervolgens werd na bewaring direct bij uitslag, na week uitstalleven bij 20 °C en na 2 weken 20 °C hardheid en gewicht bepaald (tab< 73). Boskoop werd tot 8 februari 1995, Cox tot 18 november 1994, Elstar tot 11 mf 1995 en Jonagold tot 16 mei 1995 bewaard.

124 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 73. Gemiddelde waarden voor minerale samenstelling, hardheid bij pluk, hardheid bij uitslag en hardheid na twee weken uitstalleven

Gehaltes (mg/100g versgewicht) Hardheid (kg met 11 mm plunjer) Ras Ca K Mg N P pluk uitslag 2 weken

Boskoop 4,1 99 4,7 41 9,4 8,0 5,0 4,2 Cox 5,4 136 6,5 64 12,8 8,7 5,8 5,2 Elstar 5,2 119 5,5 42 11,0 7,5 5,6 3,5 Jonagold 4,4 112 5,3 43 9,8 7,6 4,9 4,3

De minerale gehaltes bij Boskoop zijn gemiddeld aan de lage kant. Bij Cox was de minerale samenstelling normaal voor calcium, kalium en stikstof. Het magnesium- en fosfaatgehalte was aan de lage kant. Jonagold had gemiddeld voor alle voedingsstoffen sen normaal gehalte. Voor Elstar bestaan nog geen normen voor minerale gehaltes bij de pluk. Vergeleken met de normen voor Cox was het calcium-, kalium- en magnesium- gehalte normaal, was het stikstofgehalte aan de lage kant en was het fosfaatgehalte aan de hoge kant. De hardheidsafname tijdens bewaring was groot. Zelfs bij Jonagold werd meer dan 2,5 kilo verloren. Ook was vooral bij Elstar duidelijk dat de hardheid na twee weken te laag was. rabel 74. Beste modellen voor de verklaring van de aanwezige variatie in hard­ heidsafname tijdens bewaring, Hb= Hardheidsafname tijdens bewaring

3oskoop R2 = 84% rib = 0,59 + 0,47xhardheid bij inslag - 0,43xCa + 3,2x10"4xbomen/ha

3ox R2 = 54 % Hb = 2,77 4- 0,58xhardheid bij inslag + 0,06xdracht

Elstar R2 = 50 % Hb = -1,01 + 0,71xhardheid bij inslag - 0,08xK/Ca + 0,02xK - 0,44xCa

Jonagold R2 = 29 % 0,56 + 0,52xhardheid bij inslag - 0,16xCa

In tabel 73 worden alleen gemiddelde waarden gegeven. Wanneer per perceel gekeken wordt, was er een vrij groot verschil in gehaltes van zeer laag tot zeer hoog. Op grond /an een analyse van de relatie tussen minerale samenstelling en boomgaard factoren ;nerzijds en de hardheidsafname anderzijds, zijn modellen opgesteld die eventueel de ïardheidsafname bij de pluk kunnen voorspellen. De R2 die bij elk model gegeven wordt ]eeft weer hoe goed het model was. Zo was bijvoorbeeld 80 % goed en 50 % was zeer natig en 30 % was slecht te noemen. Uit de analyse bleek dat de afname van hardheid voor het grootste deel afhankelijk was 'an de hardheid bij inslag (tabel 74). Hoe harder de appel bij inslag hoe harder de appel

125 Jaarverslag FPO 1995 ook uit de bewaring komt. Ook gaf een hardere appel bij de pluk relatief meer hard­ heidsafname dan een zachtere appel. Ook bleek dat de aanwezige variatie in hardheids­ afname niet voor alle rassen even goed te verklaren was. Bij Boskoop was de aanwezi­ ge variatie het best te klaren en bij Jonagold het slechtst te verklaren Was. Verder bleek ook de relatie met mineralen verschillend te zijn voor de verschillende rassen. Bij Cox leek alleen de hardheid bij inslag bepalend te zijn voor de hardheidsafna­ me. Bij Elstar en Boskoop leken kalium- en calciumgehalte ook invloed te hebben op de hardheidsafname. Bij Jonagold was er misschien ook enige invloed aanwezig van calcium maar omdat het model al niet een hoge R2 heeft is dit niet zeker. Naast de hardheidsafname tijdens bewaring werd ook de relatie van minerale samenstel­ ling met de hardheidsafname na bewaring inclusief een uitstalleven van 2 weken bij 2C oC onderzocht. Hieruit komen ongeveer dezelfde modellen naar voren als bij hardheids­ afname alleen tijdens bewaring.

Project 129: Reductie van inwendige afwijkingen tijdens bewaring van Conference peer.

F.P.M.M. Roelof s

Doel

In een onderzoek waarin FPO-Wilhelminadorp en ATO-DLO samenwerken wordi geprobeerd om niet alleen de oorzaken op te sporen van inwendige vruchtafwijkinger bij Conference, maar ook om een praktisch advies en een risico voorspelling te ontwik kelen.

Aanpak

In overleg met veilingen werden op zes bedrijven gedurende een periode van zever weken twee keer per week monsters genomen om de rijping te kunnen volgen. De bedrijven werden zo gekozen dat op grond van een verschillende historische gevoelig heid voor hol. De percelen lagen verspreid over Zeeland (3) en Zuid-Holland (3) Gedurende de laatste vier weken (beginnend op 6 september 1995) werden er wekelijk: ook grotere partijen geplukt om de invloed van pluktijdstip op de gevoeligheid voor ho en bruin te kunnen onderzoeken. Bij twee herkomsten zijn steeds de vruchten uit de binnenzijde van de boom appar geplukt van die aan de buitenzijde van de boom om op deze manier een indruk te krijger van invloed van positie van de vrucht in de boom op de gevoeligheid voor hol en bruin. Per pluktijdstip zijn de partijen onder verschillende bewaarcondities gebracht. Variatie; in condities zijn aangebracht in de vorm van verschillende ULO-condities (2% zuursto met drie verschillende koolzuurgas concentraties) en gekoelde bewaring. Daarnaast wai er variatie van de lengte van de periode tussen het in bewaring brengen en het op d< gewenste bewaarconditie brengen. Tenslotte werd nog variatie aangebracht in d( snelheid waarmee de gewenste bewaarconditie bereikt wordt ('aanloop' senario).

126 Jaarverslag FPO 1995

percentage 100

"*" gezond ~t_ bruin klasse 1 "*" bruin klasse 1+ 2 "*"brui n klasse 1+2+ 3 "*"totaa l bruin "*"totaa l hol "*"allee n hol "*"ho l en bruin "•" buikzlek

1 nov 16no v 23 nov 28no v 18 dec 11 jan 95 | 96 iguur 14. Ontwikkeling van interne afwijkingen bij Conference, geplukt op 4 oktober 1995, tijdens de eerste maanden van bewaring bij -0,5° C, 2% zuurstof en 0,5% koolzuur.

Resultaten vla een maand bewaring werden van de laatse pluk (4 oktober) regelmatig monsters uit Je bewaring genomen om de eerste aanwijzingen van hol- of bruinvorming vast te ;unnen stellen. In figuur 14 is te zien dat op 1 november er nog weinig afwijkingen jevonden werden. Op dat moment werden hoofdzakelijk peren met buikziek gevonden, n de periode tot eind november nam het percentage bruine peren sterk toe. Een gering »ercentage bruine peren had op dat moment ook klokhuisbruin. In de periode tot 18 lecember veranderde er weinig. Het percentage peren met een lichte verkleuring leek :en beetje af te nemen terwijl het totale percentage peren met bruin stabiel was. ussen 18 december en 11 januari 1996 nam het percentage peren met hol sterk toe. Jit figuur 14 is af te leiden dat de hol ontstond in peren die eerst bruin waren. Het lercentage gezonde peren nam immers niet af, alleen het percentage peren met alleen iruin nam af met de snelheid waarmee hol toenam. Onduidelijk is of peren met alleen en lichte bruinverkleuring verder bruin verkleuren of dat vooral deze peren hol worden. Omdat het overgrote deel van de bewaarproeven pas in de loop van 1996 zullen vorden beëindigd, kunnen de resulaten ervan nog niet worden beschreven.

)it onderzoek wordt gefinancierd door het Productschap voor Groenten en Fruit en het Ministerievan Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

127 Jaarverslag FPO 1995

Project 130: Schilvlekjes op Elstar

F.P.M.M. Roelof s

Doel

De problemen met schilvlekjes op Elstar blijven sinds 1990 elk jaar actueel. Onderzoek op verschillende terreinen heeft tot nu toe geen totale oplossing geboden. Doel van het onderzoek is om de achtergronden van schilvlekjes te achterhalen en factoren te vinden die de mate van aantasting beïnvloeden. Omdat bij het onderzoek naar schilvlekjes de bewaring steeds tot ruim in het nieuwe onderzoeksjaar loopt worden deels resultaten genoemd uit proeven die in 1994 zijn ingezet. Van proeven die in 1995 zijn gestart en nog niet zijn afgerond wordt alleen de opzet genoemd.

Onderzoek naar effect van bespuitingen met calcium.

In de praktijk leven verschillende ideeën over de oorzaken van schilvlekjes. Een voorbeeld hiervan is een praktijkproef met calciumbespuitingen. Door de agressieve werking van calciumchloride (CaCI2) zou de schil kunnen worden aangetast wat later in de bewaring schilvlekjes zou geven. Andere middelen als kalksalpeter (Ca(N03)2) en Stip-Stop zouden geen schade geven. Met name wanneer de bespuitingen werden uitgevoerd op een tijdstip dat het gewas zeer langzaam opdroogt zou het schadebeeld het sterkst zijn.

Proefopzet

In 1994 is op perceel 17 een calciumspuitproef met drie middelen uitgevoerd. Voor de aanvang van de proef waren al op alle objecten drie bespuitingen uitgevoerd met Ca(N03)2. Naast CaCI2 werd gespoten met Ca(N03)2, Stip-Stop en water, alles in twee herhalingen met uitvloeier (TWEEN 20) en in drie herhalingen zonder uitvloeier. (Indien geen invloed van de uitvloeier gevonden kan worden kan met vijf herhalingen gerekend worden.) Alle middelen werden gespoten in de op de verpakking maximale aangegeven advies-concentraties. De controlebehandeling bestond uit bespuiting met water (en uitvloeier). Tijdens de laatste twee maanden (startend op 26 Juli) voor de pluk werden wekelijks de drie verschillende gangbare calciumpreparaten gespoten. Om het gewas zo traag mogelijk op te laten drogen werd er s'avonds en bij voorkeur bij een bedekte hemel gespoten. Hoewel normaal gestopt kan worden met spuiten als de bomer druipen werden de bomen nu letterlijk 'kledder nat' gespoten. Elk veld bevatte vijf goec dragende bomen. Op het geschatte optimale pluktijdstip ('oogstindex'-methode) zijn de bomen in 1 keei leeg geplukt. Bij de pluk werden de vruchten in verschillende groepen opgesplitst. De vruchten met meer dan 30% kleur werden niet in de proef betrokken. Per veld werder de vruchten van de oostzijde van de boom gescheiden van die van de westzijde Daarnaast werden de solitaire vruchten gescheiden van de trosvruchten. De appels zijn daarna tot eind maart bewaard bij 1,5° C, 1,2% 02 en 3% C02. De

128 Jaarverslag FPO 1995 appels zijn vervolgens minimaal twee weken bij 20° C bewaard en op schilvlekjes beoor­ deeld. De vruchten werden ingedeeld in 5 klassen: 0, < 1 cm2, < 2 cm2, < 50% en > 50% van de vrucht bedekt met schilvlekjes. Bij de beoordeling zijn rotte vruchten niet meegerekend.

Resultaten en discussie

De waarnemingen van schilvlekjes zijn omgerekend naar een schilvlekjesindex waarin vruchten met een zwaardere aantasting ook zwaarder wegen: index = (1* klasse 1) + (2* klasse 2) + (3* klasse 3) + (4* klasse 4) Daarnaast was een analyse gemaakt op basis van het percentage vruchten met meer dan 1 cm2 bedekt met schilvlekjes. Een aantasting van 1 cm2 met schilvlekjes is in de praktijk vaak de grens waarboven de aantasting niet meer acceptabel is.

Schilvlekjesindex

Van de onderzochte hoofdeffecten (middel, uitvloeier, oost-/westzijde en wel/niet trosvrucht) blijkt er alleen een effect te zijn van wel/niet trosvruchten. Andere effecten zijn soms in een interactie van belang. Los hangende vruchten hadden een gemiddelde schilvlekjesindex van 79,9 terwijl trosvruchten gemiddeld 124,8 scoren (LSD 0,05 = 7,8). Dit komt overeen met resultaten van andere proeven. Er was geen onderscheid mogelijk tussen de middelen bij solitaire vruchten. Bij trosvruchten was de schilvlekjesindex bij controle en kalksal- peter lager dan bij calciumchloride. Stip-Stop was niet significant afwijkend van de andere behandelingen. Er was geen verschil tussen de oost- en westzijde in schilvlekjesindex bij solitaire vruchten terwijl bij trosvruchten aan de oostzijde (116,7) een hogere schilvlekjesindex voorkwam dan aan de westzijde (132,9) (LSD 0,05 = 11,9). Ook was er een significan­ te interactie tussen middel, vruchttype en het gebruik van uitvloeier. In sommige gevallen gaf het gebruik van uitvloeier een verhoogde schilvlekjesindex, in andere gevallen een lagere. De verschillen waren niet significant.

Percentage vruchten met meer dan 1 cm2 schilvlekjes

Het percentage vruchten met schilvlekjes was bij solitaire vruchten lager (22,1%) dan bij trosvruchten (36,3%) (Isd P 0,05 = 2,94). Er was een significante interactie met het gebruikte middel. De middelen calciumchloride en Stip-Stop geven 10 tot 15% extra schilvlekjes terwijl kalksalpeter nauwelijks extra schilvlekjes gaf.

Conclusie

Solitaire vruchten geven minder schilvlekjes dan trosvruchten. Bespuitingen hadden slechts een geringe invloed op het ontstaan van schilvlekjes. Verschillen door bespuitin­ gen waren het grootst bij trosvruchten. Calciumchloride en Stip-Stop gaven meer schilvlekjes ten opzichte van onbespoten vruchten, kalksalpeter niet. Er was een aanwij­ zing dat vruchten van de oostzijde van de boom wat gevoeliger zijn voor schilvlekjes dan die van de westzijde van de boom.

129 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 75. Effecten van pF/vochtgehalte van de grond tijdens de scheutgroeiperiode bij Elstar.

pF Vocht­ Scheut- Vrucht­ Calcium- % droge Zetmeel- gehalte groei gewicht gehalte stof waarde Hog{cm)) (%) (m/boom) (g) vrucht vrucht vrucht (mg/100g) (27 juli)

3,2 10 3,1 109 5,3 18,5 1,1 2,7 15 6,4 148 4,1 16,7 1,5 1,9 30 11,9 167 3,1 14,9 2,0

*) ontkleuringscijfer (hoger cijfer: minder zetmeel)

het traject pF= 1,9 tot pF= 2,7 de scheutgroei relatief sterk en de vruchtgroei relatief zwak reageerde. Dit betekent dat de streefwaarden voor de pF in het adviessysteem afgestemd moeten worden op de gewenste scheutgroeiremming in een specifiek jaar. Daarbij moet wel het (geringe) effect op calciumgehalte en vruchtgewicht (zie tabel 75) en suikergehalte in overweging genomen worden. Bij de oogst was er in deze proef geen betrouwbaar effect op het suikergehalte maar in de literatuur worden over het algemeen bij behandelingen waarin de watergift beperkt wordt wel hogere suiker- en drogestofgehalten gevonden (zie ook volgende paragraaf). In deze proef werd het drogestofgehalte van de vruchten op 27 juli (einde behandelingsperiode) sterk beïnvloed (tabel 75). Bij de oogst was het drogestofgehalte bij pF= 1,9 één procent droge stof lager dan bij de andere behandelingen, hoewel dit verschil niet betrouwbaar was. Tesamen met de waarneming dat het zetmeelgehalte toenam bij hogere pF-waarden (rijpingseffect van de behandelingen) zal het suikergehalte na volledige rijping (alle zetmeel omgezet in suiker) waarschijnlijk ook hoger zijn geweest bij hogere pF-waarden.

Waterproject Zeeland

In 1995 is op vier bedrijven in Zuid-Beveland bij volgroeide bomen het effect van, druppelbevloeiïng bestudeerd. Het water werd gegeven op grond van ervaring van de teler| en met de hulp van de eerste versie van het watergeefadviessysteem WG-Meteo\IRRY. , Gemiddeld werd rond 1 juli gestart en rond 1 september gestopt met druppelen (in deze, periode viel nauwelijks regen en waren de temperaturen hoog) en werd er 160 tot 255 liter per boom gegeven. Op drie van de vier bedrijven resulteerde watergeven in een betrouwba­ re verhoging van de productie hetgeen verband hield met een groter vruchtgewicht (tabel 75). Met Elstar op bedrijf C werd de grootste relatieve winst behaald (29% meer productie = 3,6 kg/boom meer), op bedrijf B met standaard Jonagold de grootste absolute winst (+ 4,4 kg/boom = 12%). De winst op bedrijf D, waar Wilmuta geteeld werd, was 2,9 kg/boom (9%). Voor bedrijf A met Wilmuta kon geen betrouwbare winst worden vastge­ steld: het was niet duidelijk of de extra 1,6 kg/boom door de watergift veroorzaakt werd of dat het een toevalligheid was. De verschillen in winst met watergeven tussen de bedrijven kon worden verklaard door één of meerdere van de volgende factoren: bladopper­ vlak, dracht, bewortelingsdiepte, grondwaterstand, grondsoort en neerslag. Bij bedrijf C was de bewortelingsdiepte bijvoorbeeld maar 80 cm door de aanwezigheid van zand vanaf

132 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 76. Het effect van water geven in juli en augustus 1995 op vier bedrijven in Zuid-Beveland op productie envruchteigenschappe n van Elstar en Jonagold

Bedrijf Productie Vrucht­ Hardheid Calcium- Zetmeel- Suiker­ /ras kg/boom gewicht gehalte waarde gehalte /water (g) (kg) mg/100 g vrucht vrucht **) % brix

A. Jonagold -water 31,6 a *) 201 a 6,6 a 3,8 a 9,5 a 12,5 a + water 33,2 a 204 a 6,6 a 3,7 a 9,6 a 12,3 a

B. Jonagold -water 35,8 a 177 a 5,9 a 3,9 a 9,8 a 13,2 a + water 40,3 b 191 b 6,1 a 3,4 b 9,9 a 12,4b

C. Elstar -water 12,8 a 137 a 6,8 a 3,8 a 3,9 a 14,9 a + water 16,4 b 162 b 6,4 b 3,9 a 3,1 a 13,5 b

D. Jonagold -water 33,2 a 169 a 5,7 a 5,1 a 9,8 a 13,3a + water 36,1 b 177 a 5,6 a 4,8 b 9,9 a 12,6b

*) een verschil in letters geeft aan dat water een betrouwbaar effect geeft **) ontkleuringscijfer (hoger cijfer: minder zetmeel) die diepte en zakte het grondwater tot 200 cm onder het maaiveld weg. Hierdoor kon de boom niet meer profiteren van het opstijgende grondwater en was het toegediende water zeer effectief. Bij bedrijf A was de bewortelingsdiepte 110 cm en zakte het grondwater tot maximaal 180 cm onder het maaiveld weg, waardoor de boom het hele jaar van het opstij­ gende grondwater kon profiteren. Dit verklaard het geringe effect van het toegediende water op dit bedrijf. Watergeven had alleen op de bedrijven B tot en met D effect op kwaliteit. De volgende kwaliteitskenmerken werden beïnvloed: A. Suikergehalte. Op alle drie de bedrijven leidde het achterwege laten van de watergift tot een hoger suikergehalte. Dit heeft te maken met een natuurlijke reactie van de boom op watertekort: het voor een deel niet omzetten van de geproduceerde suikers in scheut- en vruchtgroei. Het hoger suikergehalte ging bij bedrijf C gepaard met minder zetmeel (vruchten waren rijper). Echter ook na verrekening van het zetmeelverschil bleef er een verschil van ongeveer 1,1 % suiker bestaan. Aan de zetmeelwaarde bij de Jonagoldbedrijven is te zien dat er rijkelijk laat geplukt is. Dit hield verband met de zich slecht ontwikkelende kleuring. B. Hardheid. Bij bedrijf C was te zien dat een hoger zetmeelgehalte bij de pluk na watergeven gepaard ging met een lagere hardheid (meestal ziet met men bij een hoger zetmeelgehalte een hogere hardheid vanwege de minder ver gevorderde rijping). Dit verlies

133 Jaarverslag FPO 1995 houdt waarschijnlijk verband met de forse toename in vruchtgewicht na watergeven. Bij de bedrijven Be n D, waar de toename in vruchtgewicht minder is in vergelijking met bedrijf C, heeft watergeven geen effect op de hardheid. C. Calciumgehalte. De bedrijven B, C en D verschillen ook in het effect van water op het calciumgehalte van de vruchten. Bij bedrijven B en D is het calciumgehalte lager bij watergeven. Dit komt overeen met het algemene beeld dat grotere vruchten een lager calciumgehalte hebben. Bij bedrijf C daarentegen is het calciumgehalte gelijk ondanks het grote verschil in vruchtgewicht. Misschien was de opname van calcium bij de bomen zonder water geremd door de droogte van de grond of vond export van calcium uit de vrucht plaats. De behandelingen hadden geen betrouwbare effecten op blos en grondkleur. Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat watergeven in de zomer alleen de interne kwaliteit beïnvloedt indien ook de maat beïnvloed is. Het effect op de interne kwaliteit is bij een klein watertekort (bedrijven B en D) anders dan bij een groot watertekort (bedrijf C). Wellicht is ook het ras hierin medebepalend (bedrijf C: Elstar, rest van de bedrijven: Jonagold).

Project 121: Verbetering van de kwaliteit van pit- en steenvruchten via de water- en nutriëntenvoorziening met speciale aandacht voor calcium

M.P. van der Maas

Calciumfertigatie

Voorwaarden voor maxima/e calciumopname

In de praktijk van de fruitteelt is het positieve verband tussen hoge calciumgehalten in de vrucht en een goede bewaarbaarheid van de vrucht bekend. Een tot nu toe gebruikelijke manier om het calciumgehalte van de (buitenste lagen van de) vrucht te verhogen is het uitvoeren van calciumbespuitingen. De nadelen van de calciumbespuitingen zijn dat ze arbeidsintensief zijn (wanneer apart hiervoor gereden moet worden) en dat ze de kans op verruwing vergroten. Een mogelijk alternatief voor het uitvoeren van deze calciumbespuitingen is calciumfertigatie. Hiermee wordt het calciumgehalte van de hele vrucht verhoogd, waardoor het gevaar voor stip beter bestreden wordt dan bij de calciumbespuitingen. Het fertigeren van calcium vereiste tot nu toe aanpassingen aan de fertigatie-installatie (een extra meststofbak ; het A-en-B-bak systeem). Defirm e Scotts heeft echter samengestelde meststoffen gemaakt (de Agrasol'F-serie) die calcium bevatten. Deze twee Agrasol'F meststoffen (Agrasol'F 311 met als meststofverhoudng 1 8-7-6-14CaO en Agrasol'F 313 14-7-14-14CaO) zijn vergeleken met twee calciumloze samengestelde mest­ stoffen (19-6-6 en 19-6-20) in hun effect op het calciumaanbod aan de wortels en de calciumopname door de vruchten.

De opname van calcium wordt bepaald door de verhouding van calcium ten opzichte var

134 Jaarverslag FPO 1995 de andere kationen, te weten kalium, magnesium, natrium, ammonium en waterstof, in het bodemvocht (de kationenverhouding). Aan welke kationenverhouding moet het bodemvocht minimaal voldoen om een maximale calciumiopname van de vrucht te garanderen? In tabel 77 is een overzicht gegeven van de kationconcentraties in het bodemvocht van de druppelkegels van twee gronden op 3 september 1993 (een kalkarme zandgrond te Horst en de kalkrijke kleigrond te Numansdorp). Op deze gronden waren fertigatieproeven met calciumnitraat en 19-6-6 uitgevoerd. Bij de calcium- en de 19-6-6-

Tabel 77. Gemeten gehalter i aan cationen in iet bodemvocht van de druppelkegel op 3 september 1993 bij de calciumfertigatieproeven in Nu mansdorp en Horst

Behande­ Diepte H K Na Mg Ca Kationen­ ling (cm) verhouding

(milli-equivalent en/liter) Ca/(H + K- + N a + M g + NH4)

Numansdorp Calcium 0-10 0,0 2,2 7,8 4,6 35,5 2,43 Calcium 10-20 0,0 2,0 8,2 4,9 31,3 2,07 19-6-6 0-10 0,0 1,3 8,9 4,5 23,0 1,56 19-6-6 10-20 0,0 1,3 9,1 3,8 19,7 1,40 Horst K + Mg 0-10 0,0 0,9 1,2 0,6 1,35 0,49 K + Mg 10-20 0,0 0,9 1,5 0,6 1,14 0,38 Calcium 0-10 0,0 0,2 1,3 0,4 1,60 0,84 Calcium 10-20 0,0 0,1 1,6 0,4 1,06 0,52

behandeling in Numansdorp was de calciumopname door de vrucht gelijk. Blijkbaar was de bodemvochtsamenstelling bij de 19-6-6-behandeling nog steeds optimaal. Een kationverhouding van 1,5 is dus toereikend voor een maximale calciumvoorziening. De K + Mg-behandeling en calcium-behandeling in Horst hebben beide een duidelijk lagere kationverhouding dan de behandelingen in Numansdorp. Uit de vruchtanalyses van de proeven in Horst van 1993 blijkt dat de calciumopname positief wordt beïnvloed in het kationenverhoudingtraject van 0,4 tot 0,7 (gemiddeld over de eerste 20 cm van de bodem). Er zijn geen gegevens bekend over het resterende bewortelde deel van de druppelkegel en de beschikbare gegevens zijn maar een momentopname. Voorlopig kan echter worden verondersteld dat de kationenverhouding voor het bewortelde deel van de druppelkegel boven de 1,0 moet liggen voor maximale calciumvoorziening van de vrucht.

Berekening van effecten van calciumhoudende meststoffen

Met het computermodel OCAFE (Optimalisatie CAIciumFErtigatie) is mogelijk om via

135 Jaarverslag FPO 1995 berekeningen een indruk te krijgen van het effect van calciumfertigatie op de kationenverhouding van het bodemvocht (en daarmee op de calciumopname; zie blz.134).

Calciumfertigatie op een kalkloze zandgrond

Na berekeningen met OCAFE bleek in geval van de kalkloze zandgrond dat met Agrasol'F 313/14-7-14-14CaO de kationenverhouding vanaf het derde fertigatiejaar in de druppelkegel zodanig verbeterd was in vergelijking met 19-6-20 dat een betere calciumvoe- ding van de vrucht verwacht mocht worden (in het vijfde en laatste jaar was de kationenverhouding 0,4 tot 0,5 voor F31 3 ten opzichte van 0,2 tot 0,3 voor 1 9-6-20). Het positief effect van de meststof Agrasol'F 311/18-7-6-14Ca O tenopzichte van 19-6-6 op de kationenverhouding van het bodemvocht van de druppelkegel was na vijf jaar nog niet zodanig dat effect op de calciumvoeding van de vrucht verwacht mocht worden (de

Tabel 78. De berekende pH van het bodemvocht en het berekende calciumgehalte van de grond van de druppelkegel vóór en na 5 jaar fertigatie met calciumloze-(19-6- 6 en 19-6-20) en calciumhoudende meststoffen (Agrasol'F 311/8-7-6-14CaO en Agrasol'F 313/14-7-14-14CaO) in Numansdorp en Horst

Vóór fertigatie Na vijf jaar fertigatie **) met (1 januari) 19-6-6 19-6-20 'F 311 'F 313

Horst pH 0- 5 cm *) 6,0 5,2 6,0 6,7 6,6 pH 25-30 cm 5,6 4,7 5,5 5,6 5,5 Calciumgehalte van 0,045 0,037 0,042 0,047 0,047 de grond (mol/kg grond) Numansdorp pH 0- 5 cm 8,1 7,6 7,7 7,7 7,7 pH 25-30 cm 7,6 7,1 7,2 7,2 7,2 Calciumgehalte van 0,71 0,68 0,67 0,70 0,70 de grond (mol/kg grond)

*) pH bodemvocht **) voor pH het seizoensgemiddelde; voor het calciumgehalte waarde in december van het vijfde jaar verhoudingen voor beide meststoffen schommelden tussen de 0,3 en 0,4 in maanden me tot en met september van het vijfde jaar). Met 1 9-6-6 was de pH bovenin de druppelkege echter sterk gedaald (zie tabel 78) en was de hoeveelheid aan de grond geadsorbeerc calcium gehalveerd. De totale hoeveelheid calcium in de druppelkegel was bij 19-6-6 mei 18% afgenomen (zie tabel 78). De pH's met de Agrasol'F-meststoffen waren na vijf jaai alleen in de laag van nul tot vijf centimeter verhoogd (naar pH = 6.6 en 6.7), de pH met 19 6-20 was gelijk gebleven. De totale hoeveelheid calcium was bij 19-6-20 met 7% afgeno­ men. De Agrasol'F meststoffen lieten een stijging zien van de totale hoeveelheid calcium

136 Jaarverslag FPO 1995 van 4%. Op basis van de gevonden verschillen verdienen de Agrasol'F meststoffen op deze kalkloze zandgrond de voorkeur boven de gebruikte calciumloze meststoffen.

Calciumfertigatie op een kalkhoudende kleigrond

Op de kalkrijke kleigrond had 19-6-6 in het vijfde fertigatiejaar de hoogste kationenverhouding in het bodemvocht van de druppelkegel (tussen de 1,3 en 1,9) in vergelijking met de andere drie meststoffen (tussen de 1,1 en 1,5). Omdat verschil in de verhouding waarschijnlijk alleen van betekenis is beneden 1,0 (zie blz. 134) heeft deze verhoging waarschijnlijk geen effect op de calciumopname. Er werden geen verschillen in pH berekend (zie tabel 78). De totale hoeveelheid calcium in de druppelkegel nam met de Agrasol'F-meststoffen af met 2% (zie tabel 78). De meststoffen 19-6-6 en 1 9-6-20 gaven een daling van respectivelijk 5 en 6% te zien (gemiddeld over de bewortelingsdiepte; in de laag 0-5 cm was de daling bij 19-6-6 30%, in de laag 10-15 cm 1 7% en in de laag 45-50 cm 0%). Op de kalkrijke kleigrond heeft geen van de gebruikte meststoffen de voorkeur, mits de daling van het calciumgehalte in de druppelkegel bij 19-6-6 en 19-6-20 niet als negatief gezien wordt. Na verloop van jaren kan echter bovenin het profiel deze daling zulke vormen aanneemt dat pH en de kationenverhouding van het bodemvocht toch gaan dalen. Wanneer dit lang genoeg aanhoudt kan het gebruik van calciumloze ammoniumhoudende meststoffen negatief uitwerken op de calciumopname en andere levensprocessen van de boom. Na 5 jaar fertigeren was hier echter nog geen sprake van.

Verklaring van gevonden effecten Het gevonden beeld voor beide gronden kan worden verklaard door een of meerdere van de volgende aspecten: • de hoeveelheid calcium in de meststof (F 311 en F 313 bevatten calcium) • de stikstofvorm en het stikstofgehalte van de meststof; ammonium leidt tot initiële verhoging van de calciumconcentratie in het bodemvocht, maar door uitputting van de calciumbuffer van de grond uiteindelijk tot verlaging van de calciumconcentratie en de pH; 19-6-6 heeft van alle meststoffen verre weg het hoogste ammoniumgehalte; het stikstofgehalte van de meststoffen varieert van 14 tot 19%. - het kaliumgehalte van de meststof - de hoeveelheid opgeloste mest (toegediend volgens het standaard advies: 0,6 g/boom/dag voor F 311 en 19-6-6 en 0.85 voor F 313 en 19-6-20) - de calciumbuffering van de grond (laag voor de zandgrond en hoog voor de kleigrond)

137 Jaarverslag FPO 1995

Project 116: Water- en nutriëntenbehoefte van houtig kleinfruit er aardbei

W.A.G.M. Jansen

Teeltkundige behoefte aan water bij blauwe bes.

In het voorjaar van 1994 zijn tweejarige struiken van het ras Bluecrop geplant. Vana het plantjaar zijn verschillen aangebracht in watervoorziening. De struiken kregen ó geen water, de helft van de verdampte hoeveelheid water, de exacte hoeveelheid ver dampt water of 1,5 maal de verdampte hoeveelheid water toegediend. De bemestinc van de objecten werd in één of drie keer toegediend, verdeeld over het groeiseizoen. De objecten waar geen water is gegeven, groeiden zeer slecht. Als gevolg van de zee warme zomer zijn vrijwel alle struiken uitgevallen. De groei van deze struiken was zee gedrongen en de bladeren waren sterk gekruld en hadden een gelige kleur. De struiker groeiden beter als de watergift hoger was dan de verdamping (tabel 79).

Tabel 79. Oogstresultaten 1995 en groeiresultaten 1994 en 1995 watergiftproe Bluecrop

G/struik Gem. vrucht- Stand van het gewas (*) gew. (g) najaar '94 najaar '95

Geen water , 1x 25 1,6 2,5 -- (#) Geen water , 3x 67 1,6 2,5 6,0 (#) 0,5 Verdamp, 1x 147 1,7 7,3 7,1 0,5 Verdamp, 3x 61 1,6 7,0 7,4 1,0 Verdamp, 1x 106 1,7 7,0 7,7 1,0 Verdamp, 3x 118 1,7 7,3 7,4 1,5 Verdamp, 1x 151 1,6 7,1 7,6 1,5 Verdamp, 3x 113 1,7 7,6 7,7

(*) 1 = zeer slecht, 9 = zeer goed. (#) (vrijwel) alle struiken dood.

Project 123: Ondersteuning en vernieuwing van de adviesbasis voo bemesting in vollegrondsteeit van aardbei en houtig kleinfruit

W.A.G.M. Jansen

Optimalisering bemesting bij blauwe bes

In het voorjaar van 1994 zijn tweejarige struiken van het ras Bluecrop geplant. Vans het plantjaar zijn de struiken bemest met een standaard hoeveelheid stikstof in combine tie met een hoge en/of lage dosering fosfaat en kalium. Het standaard stikstofniveau i

138 Jaarverslag FPO 1995 igebaseerd op eerder gedane proeven in Horst. Er is tevens een object opgenomen met organische mest. Alle bemestingen worden elk jaar uitgevoerd. De kunstmeststoffen zijn n drie keer toegediend. De organische mest werd eenmaal per jaar toegediend. De struiken van vrijwel alle objecten groeiden het eerste jaar goed. De objecten met de hoogste mestconcentraties groeiden iets minder. Wellicht is de zoutconcentratie voor het eerste groeijaar té hoog geweest. Sommige struiken toonden lichte schade als gevolg van de organische mest (tabel 80). De mest bleek te dicht bij de stam van de struik te hebben gelegen.

Tabel 80. Oogstresultaten 1995 en groeigegevens 1994 en 1995 bemestingsproef Bluecrop

G/struik Gem. vrucht- Stand gewas gew. (g) najaar '94 najaar '95

SI, -P, -K 462 1,9 7,6 7,4 M. -P, LK 420 1,8 7,4 7,2 SI, -P, HK 496 1,8 7,6 7,1

SI, LP, -K 520 1,8 7,6 7,3 SI, LP, LK 448 1,8 7,8 7,9 SI, LP, HK 259 1,8 8,0 7,8 si, HP, -K 450 1,7 8,1 8,1 SI, HP, LK 440 1,7 8,1 7,6 sj, HP, HK 292 1,7 7,1 7,4

HN,HP, HK 375 1,8 6,9 7,2

Drganische mest 464 1,8 7,3 5,3

) 1 = zeer slecht, 9 = zeer goed SI = stikstof K = kalium H = Hoge gift D = fosfaat L = Lage gift - = geen gift

139 Jaarverslag FPO 1995

Afdeling Gewasbescherming

Sectie Fytopathologie en Kruidbeheersing

Project 065: Biologie en bestrijding van incidenteel optredende (ol minder belangrijke) ziekten in fruitgewassen

H.A.Th, van der Scheer,en W.A.G.M. Jansen

Vruchtboomkanker

In het voorjaar van 1995 trad kanker explosief op in veel appelpercelen. Ook bij perer kwam kanker opvallend veel voor. In de herfst van 1994 moet massaal infectie var Nectria galligena via bladlittekens zijn opgetreden. De omstandigheden waren toen ere gunstig; het was een zeer nat najaar. Dat maakte de rijpaden onbegaanbaar. Daardooi konden veel telers niet spuiten. Overigens was al meerdere jaren het spuiten in de bladvalperiode toch wat in ongebruik geraakt. Dit omdat na het begin van de jarer tachtig vruchtboomkanker veelal niet meer als probleem werd ervaren. In de Betuwe trad de ziekte in ernstiger mate op dan elders. Vermoedelijk sloeg de ziekteverwekker hier meer toe, omdat de bomen verzwakt waren ten gevolge var wortelsterfte door hoge grondwaterstanden. Dat het grondwater lange tijd zo hooc stond was een gevolg van de aanhoudend hoge waterstand van de grote rivieren in he begin van 1995.

Wortelrot bij peer

In 1994 werd het optreden van wortelrot bij slechtgroeiende perenbomen op kwee er bij kwee-moeren en -onderstammen onderzocht. In veel gevallen konden uit dod< wortels de schimmels Roesleria pallida en Rosellinia necatrix worden geïsoleerd Laatstgenoemde was tot dan nauwelijks opgevallen/opgetreden in boomgaarden er vruchtboomkwekerijen in Nederland. Beide ziekteverwekkers houden van warmen zomers: Rosellinia nog meer dan Roesleria. Dergelijke zomers komen nu al een aanta jaren op rij voor in Nederland. Daardoor wordt de kans op uitbreken van wortelro groter. In de praktijk werden tot nu toe uitsluitend de kleine, grijze paddestoeltjes vai Roesleria pallida op dode wortels van zieke bomen aangetroffen. In de zomer van 199! werd echter voor de eerste keer massaal het witte mycelium van Rosellinia necatri: gevonden rondom de wortels van slecht-groeiende jonge perenbomen (Conference 0| Kwee Adams) in een boomgaard bij Kruiningen. De bomen waren geplant in grond waa in 1994 ruim veertig jaar oude appelbomen waren gerooid. Jonge perenbomen ui dezelfde partij die elders waren geplant, vertoonden geen ziektebeelden. Aangenomei mag worden dat de ziekteverwekker in de grond verbleef op wortelresten van de oud<

140 Jaarverslag FPO 1995 appelbomen.

In het voorjaar van 1994 werd een aantal perenbomen die waren aangetast door Roesleria pallida, vlak voor het planten behandeld met Topsin M sp. Een aantal andere pomen werd behandeld met Sportak, terwijl weer een aantal andere bomen onbehan­ deld bleef. In 1995 traden er evenals vorig jaar geen verschillen op in groei tussen de groepen bomen. In een tweede proef was in 1994 de groei van aangetaste bomen minder goed dan die /an op het oog gezonde bomen die uit de partij waren gesorteerd. Ook in 1995 waren ie verschillen in groei zichtbaar, al waren ze minder groot dan in 1994.

/ruchtrot bij blauwe bes rot 1994 was vruchtrot bij blauwe bes, veroorzaakt door Colletotrichum acutatum, slechts op een enkel bedrijf een probleem. In 1994 daarentegen trad het vruchtrot op /eel bedrijven in ernstige mate op. Daarom werden in 1995 bespuitingen met 0,15% Captan 83% sp en 0,25% Eupareen spk beproefd op hun effectiviteit tegen de ïantaster. Beide middelen zijn toegelaten voor de bestrijding van de ziekte met een /eiligheidstermijn van respectievelijk 10 en 21 dagen. Ook het effect van de periode van spuiten - 1. voor de bloei, 2. van begin bloei tot de pluk, en 3. na de pluk - werd in het jnderzoek betrokken. Uit tabel 81 blijkt dat de eenmaal per week uitgevoerde bespuitingen in de periode jegin bloei tot de pluk het meest effectief zijn. De effectiviteit van beide fungiciden /erschilt statistisch niet betrouwbaar. rabel 81. Bestrijding van Co/letotrichum-vruchtrot bij blauwe bes

îespuitingen in de periode % rotte vruchten mor bloei bloei-pluk na pluk

>nbehandeld onbehandeld onbehandeld 20,0 b M mbehandeld Captan onbehandeld 3,4 a mbehandeld Eupareen spk onbehandeld 6,2 a ïupareen spk onbehandeld Eupareen spk 14,8 b Eupareen spk Captan Eupareen spk 3,8 a Eupareen spk Eupareen spk Eupareen spk 5,5 a

) Waarden met een zelfde letter verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05).

141 Jaarverslag FPO 1995

Project 113: Biologie en bestrijding van schurft bij appel

H.A.Th, van der Scheer

Ontwikkeling van de schurftzwam

De rijpingssnelheid van pseudothecia van Venturia inaequalis in blad van Elstar, Jonagold en Vista Bella werd onderzocht. Daartoe werd bijna wekelijks van 16 februari tot 6 juli het ontwikkelingsstadium van steeds 10 pseudothecia per appelras bepaald. De indeling van de stadia is met enige modificatie overgenomen van Jeger et al., zoals beschreven in Annals of applied Biology 100(1982):91-98. Ook werd iedere keer het percentage rijpe ascosporen in de pseudothecia bepaald en is het einde van de periode van de ascosporenuitstotingen vastgesteld. In 1995 waren in Wilhelminadorp de eerste ascosporen rijp op 15 februari. Evenals vorig jaar rijpten ook in 1995 de pseudothecia in blad van Vista Bella sneller dan die in blad van Elstar en Jonagold. In de eerste helft van april kwamen de grootste aantallen rijpe ascosporen voor in de pseudothecia. Begin juli trad geen uitstoot van ascosporen meer op en waren de ascosporenvluchten dus ten einde. Dat einde kwam op hetzelfde moment voor de ascosporen uit alle drie appelrassen.

Toetsing schurftfungiciden

In 1995 werd de gebruikswaarde onderzocht van een aantal fungiciden ter bestrijding van schurft. In de periode van 14 maart tot 27 juni werd daartoe wekelijks gespoten op volwassen bomen van het ras Jonagold. Schurft kwam zeer veel voor op bladeren en vruchten aan onbehandelde bomen. Alk behandelingen bestreden de ziekte op de bladeren goed. Tussen de behandelinger traden geen betrouwbare verschillen op in effectiviteit. Dat was wel het geval bij de bestrijding van de ziekte op de vruchten. Die aantasting werd wat minder goec bestreden door bespuitingen met de anilino-pyrimidines Scala en PAF-95-001. Tussen de bomen trad een grote variatie op in produktie. Betrouwbare verschillen ir deze tussen de behandelingen konden dan ook niet worden aangetoond. Wel was ei een aanwijzing dat appels van onbehandelde bomen gemiddeld minder wogen dar appels van behandelde bomen. Bespuitingen met captan en met PAF-95-001 veroorzaakten zichtbaar residu op de vruchten.

Resistentie tegen EBR's

In 1994 werd aangetoond dat conidiën van Venturia inaequalis minder gevoelig warer geworden tegen EBR's. In 1995 kon worden aangetoond dat ook ascosporen van de ziekteverwekker minder gevoelig waren geworden voor de beide EBR's Baycor er Score. De ascosporen waren afkomstig uit 15 verschillende boomgaarden.

142 Jaarverslag FPO 1995

Bladval versnellen

Aan het begin van de bladvalperiode in het najaar van 1994 werden Ethrel-A (in een dosering van 0,1 % en 0,2%) en Defoliant (in een dosering van 2% en 4%) gespoten op Elstar en Jonagold om de bladval te versnellen. Aan Defoliant is volgens voorschrift een uitvloeier (0,1%Tween-20 ) toegevoegd. Zo'n bladvalversnelling kan voordelen hebben uit oogpunt van bestrijding van kanker en schurft. Beide middelen versnelden de bladval aanzienlijk. Ethrel-A leek wat effectie­ ver dan Defoliant. Verschillen in effect tussen de doseringen waren gering. Een tweede bespuiting twee weken later gaf ook nauwelijks een verbetering van het effect van eenmaal spuiten. Effecten van de bespuitingen op de bloei in 1995 werden niet geconstateerd.

Project 115: Biologische bestrijding van ziekten bij fruitgewassen

H.A.Th, van der Scheer en CA. van Zuidam

Meeldauw bij kruisbes n de proeftuin te Geldermalsen werd het effect onderzocht van Milsana op meeldauw Dij kruisbes, veroorzaakt door Sphaerotheca mors-uvae. Milsana is een plantenextract 3n zou gewassen minder vatbaar maken voor ziekten. De proef werd uitgevoerd op opgepotte planten van het ras 'Whinhams's Industry' in een plastic tunnel. De wekelijk­ se bespuitingen met 2% Milsana waren echter niet effectief. Wel effectief waren Despuitingen met fungiciden, waaronder als standaard 0,04% Rubigan vlb.

'roject 119: Populatie dynamica van Pratylenchus penetrans in ruitgewassen

N.A.G.M. Jansen

/ergelijking van diverse voorgewassen ter bestrijding van bodemmoeheid veroorzaakt ioor het aaltje Pratylenchus penetrans.

Een aantal gewassen uit de composietenfamilie hebben een werking tegen het wortelle- >ie-aaltje Pratylenchus penetrans. In het voorjaar van 1990 zijn de volgende gewassen als voorgewas geplant op een met Pratylenchus penetrans besmet perceel: Tagetes latula, Echinops ritro, Eriophyllum ceaspitosum (=lanatum), Gaillardia hybride "Burgun­ dy" en Helenium hybride "Moerheim Beaty". Deze gewassen zijn vergeleken met een Draak-object. De helft van de voorgewassen is geplant op chemisch ontsmette grond, ie andere helft op met aaltjes besmette grond. Op zowel het besmette als het ontsmet- :e gedeelte van het perceel is de helft van de voorgewassen ingewerkt vóór het planten /an de bomen en de andere helft is blijven staan. In het voorjaar van 1991 zijn bomen tan de rassen Elstar en Jonagold geplant.

143 Jaarverslag FPO 1995

In de niet ontsmette perceeltjes had in 1991 alleen Tagetes patuia een betrouwbaar be­ ter resultaat ten opzichte van onbehandeld voor wat betreft de bestrijding van Pratylen- chus penetrans. In 1992 leken de gewassen Tagetes patuia, Eriophyllum en Helenium een aaltjesonderdrukkende werking te hebben. Het ontsmetten en inwerken van de gewassen gaf bij alle objecten meer groei in vergelijking met braak. Ditzelfde was te zien bij niet ontsmetten (maar alles op een wat lager niveau dan ontsmetten). Het niet ontsmetten in combinatie met een voorgewas gaf een vergelijkbare of sterkere groei dan de combinatie ontsmetten en braak. Een voorgewas onder de bomen laten staan gaf een zodanige concurrentie (ondanks

Tabel 82. Oogstgegevens 1992 t/m 1994 voorgewassenproef appel

Voorgewas Kg/boom Vruchtgewicht (g) ontsmet niet ontsmet ontsmet niet ontsmet

zonder gewas onder de bomen Elstar Braak 52 39 175 153 Tagetes 53 47 172 172 Echinops 46 44 179 167 Eriophyllum 59 48 180 178 Gaillardia 50 46 177 166 Helenium 48 41 166 178 met gewas onder de bomen t/m voorjaar 1992 Braak 43 34 176 154 Tagetes 48 48 174 174 Echinops 42 36 177 167 Eriophyllum 43 35 177 178 Gaillardia 53 46 174 168 Helenium 32 30 175 168 zonder gewas onder de bomen Jonagold Braak 56 50 230 238 Tagetes 64 47 245 253 Echinops 65 62 242 247 Eriophyllum 72 70 256 254 Gaillardia 66 58 240 236 Helenium 67 59 245 239 met gewas onder de bomen t/m voorjaar 1992 Braak 61 50 256 231 Tagetes 63 60 251 246 Echinops 59 61 257 248 Eriophyllum 63 55 249 250 Gaillardia 73 60 247 242 Helenium 59 49 225 249

fertigatie) dat de bomen zeer slecht groeiden en min of meer wegkwijnden. Bij het het inwerken van het voorgewas gaven de gewassen Tagetes, Echinops Eriophyllum en Gaillardia een hogere opbrengst per boom dan het object braak. Gaillar

144 Jaarverslag FPO 1995

dia (vaste plant) is na de winter niet meer teruggekomen (heeft steeds een zeer goede groei gegeven). Echinops kwam na een herbicidebespuiting terug als onkruid. Het zaaien van Eriophyllum voldeed onvoldoende. De bedekking van het gewas was onvoldoende zodat (ondanks onkruidbestrijding) teveel onkruid in het voorgewas aanwezig was. Voor een goede bestrijding van Pratylenchus penetrans met een voorge­ was is de aanwezigheid van onkruiden (waardplanten) onaanvaardbaar. In tabel 82 staan enkele productgegevens.

Optimalisering alternatieven voor chemische grondontsmetting

Het zaaien van het tuinafrikaantje Tagetes patuia biedt goede mogelijkheden als alternatief voor chemische grondontsmetting. Een plantgatbehandeling met potgrond in combinatie met fertigatie verbetert de groei van bomen op gronden die zijn besmet met het aaltje Pratylenchus penetrans. In het voorjaar van 1993 is een proef gestart om de groei van bomen, die geplant zijn op besmette grond, te optimaliseren. De helft van het perceel bestond uit besmette grond en de andere helft uit (chemisch) ontsmette grond. In deze proef is Tagetes als voorgewas vergeleken met braak. Tevens is gekeken naar het effect van potgrond en fertigatie. Het proefras is Golden Delicious op M.9. Alle ontsmette objecten gaven een betere groei en productie dan de niet ontsmette objecten (tabel 83). Het toevoegen van potgrond en fertigatie gaf een verbetering van de groei en productie bij zowel de ontsmette als de niet ontsmette objecten. Er was slechts een klein verschil in groeikracht tussen braak en Tagetes. De productie van de effect bij bodemmoeheid die wordt veroorzaakt door schimmels en/of bacteriën.

Tabel 83 Groei- en oogstgegevens Tagetesproef Golden Del cious

Behandeling Gem.sch Toename Kg/boom Vrucht- ont- voor­ fer­ pot­ lengte/b. stamomtr. gew.(g) smet- gewas tiga­ grond (cm) nj.'93 (cm)vj.'93 tie t/m nj.'95 1994 + 1995

- 15,6 4,2 14,2 161 - + + 18,3 5,2 18,6 148

- +1 ) 16,5 4,7 16,5 156 +1 ) + + 20,9 5,8 21,2 154

+ 18,4 5,4 17,3 160 + - + + 27,1 6,4 25,6 154

+ +1 ) 18,2 5,2 19,2 157 + +1 ) + + 26,8 6,3 24,4 150

M Tagetes

Tagetes-ob\ec\er\ lag wat hoger dan die van de braak-objecten. Het toevoegen van potgrond en fertigatie aan bomen op besmette grond leverde na twee productiejaren

145 Jaarverslag FPO 1995 met potgrond groeiden in het eerste jaar bij Cox's meer dan driemaal zoveel als besmette bomen op besmette grond zonder potgrond. Bij Elstar was dat verschil in groei tussen zojuist vermelde objecten 4,5 maal zo groot!. Het productieniveau van de niet ontsmette objecten lag ongeveer op de helft van de ontsmette objecten (tabel 86). Het beste object op niet ontsmette grond (= onbesmette bomen + potgrond en fertigatie) heeft onvoldoende groei en productieniveau om te kunnen evenaren met het slechtste object op ontsmette grond (= besmette bomen zonder potgrond en fertigatie). Het negatieve effect van het niet ontsmetten van de bodem is groter dan van het plantmateriaal van een ontsmet perceel. Potgrond en

Tabel 86. Oogstgegevens 1993 en 1994 plantmateriaal en bodembehandeling appel

Object Cox's O.P. Elstar plantma- potgrond kg/boom vrucht- kg/boom vrucht- teriaal gew.(g) gew.(g)

Ontsmette grond besmet + 10,5 165 23,3 157 besmet 8,8 164 21,1 156 onbesmet + 11,3 159 25,8 151 onbesmet - 12,0 158 22,6 165 Niet ontsmette grond besmet + 6,9 137 11,2 141 besmet 4,3 125 8,1 143 onbesmet + 6,4 125 10,3 145 onbesmet - 5,3 121 8,7 143 fertigatie zijn dus geen alternatief om chemische grondontsmetting te vervangen. Anders gezegd: uitgaan van een aaltjesvrije bodem heeft een groter positief effect dan uitgaan van aaltjesvrij plantmateriaal op niet ontsmette grond.

Toetsing van diverse onderstammen op gevoeligheid voor aaltjes

In het voorjaar van 1994 werd een aantal nieuwe onderstammen geplant om de gevoeligheid voor het wortellesie-aaltje Pratylenchus penetrans vast te stellen. In het najaar van 1995 zijn de onderstammen geoculeerd met de rassen Cox's en Golden Delicious en zowel op besmette als op chemisch ontsmette grond geplant. De aantallen

Tabel 87. Aantal Pratylenchus penetrans per 100 ml grond.

Voorjaar 1994 Najaar 1994 Cox's O.P. Golden D. Cox's O.P. Golden

1. volvelds ontsmet 0 0 0 0 2. niet ontsmet 127 93 5 30

148 Jaarverslag FPO 1995

aaltjes zijn vermeld in tabel 87.

Het eerste jaar gaven de onderstammen Jork 9 en P.2 de meeste groei op ontsmette grond (tabel 88). Op niet ontsmette grond had Jork 9 een groeiniveau dat vergelijkbaar was met M.9 op ontsmette grond. Bij het object Cox's heeft onderstam P.346 op niet ontsmette grond eveneens een groeiniveau gehad dat vergelijkbaar was met M.9 op ontsmette grond. Bij Golden was dit niet het geval. De rest van de onderstammen op niet ontsmette grond groeiden tot nu toe allemaal minder goed dan M.9 op ontsmette grond. Aan het einde van het tweede groeijaar was er bij beide rassen geen enkele onderstam op niet ontsmette grond die een groeiniveau heeft dat vergelijkbaar was met dat van M.9 op ontsmette grond.

Teelt op ruggen met potgrond tegen aaltjes

In het voorjaar van 1994 is een proef gestart met het telen van 3-K appelbomen (Elstar) in ruggen als alternatief voor de chemische grondontsmetting. Het telen in ruggen zou een aantasting van besmetting vanuit de ondergrond kunnen verminderen omdat alleen aan de onderzijde van het wortelstelsel een eventuele aantasting kan plaatsvinden. De ruggen werden gemaakt van onbemette grond en potgrond. Sommige ruggen werden afgedekt met champignonmest. De ruggenteelt werd vergeleken met teelt in de

Tabel 88. Groeigegevens 1994 en 1995 onderstammenproef appel

Objecten Gem. scheutlengte (cm) najaar '94 Toename stamom.(cm) vj. '94-nj.'95

Cox's O.P. Golden Delicious Cox's O.P. Golden Delicious + - + - + - + -

M.9 T.337 31,9 15,2 28,5 17,3 4,4 1,2 3,6 1,2 M.9 FL.56 36,3 18,1 37,9 19,9 4,7 1,5 4,0 2,1 M.9 Cepiland 22,8 16,2 29,8 17,7 2,8 1,5 4,0 1,5

M.26 26,6 16,0 17,1 20,9 4,0 1,5 3,6 1,8 M.27 20,8 17,5 32,2 11,4 2,6 1,0 3,6 0,8 P.16 22,8 20,3 27,9 21,5 2,6 0,9 4,2 1,3

P.22 32,7 25,1 37,9 20,0 3,8 1,7 4,0 1,6 P.2 60,4 24,6 54,5 23,6 5,4 1,7 4,2 1,4 Jork 9 60,4 31,2 61,9 32,9 3,5 1,2 4,2 1,6

B.9 37,4 24,2 34,1 20,6 3,5 1,6 3,3 1,2 (P) 346 65,4 30,4 49,4 20,8 3,6 0,9 3,9 0,8 (P) 508 38,8 25,7 47,9 16,2 5,1 1,7 4,6 1,3

+ = ontsmet, - = niet ontsmet

149 Jaarverslag FPO 1995

Te Geldermalsen werd de proef uitgevoerd tegen Dysaphis plantaginea, de roze appelluis, voor de bloei. Een maand na de bloei werden de kort- en langloten met levende luizen geteld. Het bleek dat de twee chloronicotinylen en het boomzadenextract (hogere concentratie) in koolzaadolie even goed werkten als de goed werkende standaard Pirimor. Het boomzadenextract zonder koolzaadolie en dat met een lagere concentratie in koolzaadolie werkten minder goed. De twee chloronicotinylen werden ook na de bloei gespoten. Een maand later was de aantasting in die behandelingen even laag als in de goedwerkende standaard. Zichtbaar residu werd niet waargenomen, noch enig negatief effect op bladeren, vruchten en bladstand. De twee chloronicotinylen bleken ook goed te werken tegen de later optredende Edwardsiana rosae, de rozencicade. Zowel schade aan de bladeren als bezoedeling van de vruchten werden sterk gedrukt.

Beproeving van middelen tegen de toortswants

Campylomma verbasci, de toortswants, is een nieuwe plaag op appel in Europa sedert 1993. In twee proeven te Horst werden enkele gangbare voorjaarsinsecticiden getoetst, te weten de twee wantse-middelen dimethoaat en Undeen en het insecticide Zolone-Flo dat ongevaarlijk is voor de honingbij. Alle drie middelen werden gespoten voor de bloei. In één proef werden de toortswantselarven geteld na de bloei. Undeen en dimethoaat bleken een betrouwbaar en drukkend effect te hebben t.o.v. onbehandeld. Bij de oogst was in de beide proeven de aantasting in de veldjes met Undeen en dimethoaat wel lager dan in onbehandeld, maar het verschil was statistisch niet betrouwbaar. In beide proeven was Zolone-Flo even goed als onbehandeld.

Project 094: Geïntegreerde bestrijding van plagen op appel

J. Woets

Schadedrempels van bladrollers en fruitmot

Het onderzoek van 1993 en 1994 werd voortgezet door de drie deelnemende partijen IPO, DLV en FPO. Tien van de twaalf proefpercelen van 1 ha Jonagold zijn nog dezelfde als begin 1993. Wekelijks werden de mannetjes in de feromoonvallen geteld en bij de oogst de aantallen appels met schade door bladrollers en fruitmot. Dadelijk na de pluk werden bladeren met rupsespinsels verzameld. Slechts in twee percelen werd Insegar gespoten tegen de vruchtbladroller (voor de bloei); in drie percelen werd het gespoten na de bloei. Dimilin werd maar in één boomgaard toegepast. Zo werden de kansen verbeterd op grotere aantallen bladrollers en schade. De uitkomsten van dit jaar verschillen sterk van vorige jaren. In acht percelen werden minder dan 50 vruchtbladrollers gevangen en ook weinig leverkleurige, maar wel grote aantallen grote appelbladroller (>100, Flevoland en Rivierengebied) en/of rode knop- bladroller (>100, Flevoland, Rivierengebied en Zuidoostelijk Nederland). De vruchtscha­ de van 1-4 % moet voor een groot deel wel aan de twee laatste soorten worden toegeschreven. Statistisch moeten de relaties nog worden vastgesteld. Zowel hoge als lage aantallen gevangen fruitmotten werden gevolgd door geen o1

152 Jaarverslag FPO 1995 weinig schade in tien van de twaalf percelen; in twee percelen wel hoge aantallen met veel schade.

Anjerbladroller

In alle twaalf boomgaarden van het bladrolleronderzoek werden ook feromoonvallen gehangen (deltatype met verdamper RAK4) voor de anjerbladroller, Cacoecimorpha

Tabel 92. Vangsten aan motten van bladrollers en fruitmot in twee feromoon­ vallen per proefveld (gemiddelde, laagste en hoogste) en vruchtschade als aantal vruchten per monster van 2000 vruchten (gemiddelde, laagste en hoogste) en als percentage (gemiddelde laagste en hoogste).

Vangsten Schade

Aantal Percentage gem. min. max. gem. min. max. gem. min. max.

Vruchtbladroller 55 0 232 Leverkleurige bladrol. 28 3 83 Grote appelbladroller 115 25 252 Rode knopbladroller 121 41 293 49 0 86 2,4 0 41 Fruitmot 79 4 258 44 0 433 2,2 0 21 pronubana . In drie boomgaarden in het midden van het land werd de soort gevangen. De aantallen mannetjes (1-6) wijzen er op dat ze van ± 1 km ver moeten zijn gekomen.

Tot nu toe kenden we vangsten van mannetjes van anjerbladrollers in boomgaarden alleen van percelen die kort lagen bij de bebouwde kom. Van Zeeuwse plaatsen (Kapelle, Goes). Dit jaar werden de rupsen aangetroffen op appel en peer in een tuin en n een boomkwekerij op vuurdoorn (verwant van appel en peer). De verwachte versprei­ ding van de soort via kwekerijen naar tuinen en boomgaarden begint duidelijk realiteit te worden.

Schadelijke wantsen

Bij de oogstanalyse van het bladrolleronderzoek werden alle soorten insectenbeschadi­ gingen geclassificeerd. Met de beschikbare gegevens over insecten per locatie werd duidelijk dat het perceel in Horst toortwantsschade vertoonde (3,4 % van de Jonagold- vruchten). In het perceel in Bunnik werd de eerste aantasting van vruchten door Atractotomus ma/i, de zwarte appelwants, vastgesteld (5,8 %) voor ons land.

153 Jaarverslag FPO 1995

Project 135: Biologische bestrijding van plagen bij aardbei en houtig kleinfruit

J. Woets

Schade door tripssoorten

Collega R. Sekrecki van het Fruitteeltinstituut te Skierniewice (Polen) deed eigen en literatuuronderzoek naar de schadebeelden van Frankliniella occidentalis, Californische trips, op aardbei. Schade kan worden gedaan aan bloemen, vruchten en bladeren. Zuigen door de trips aan bloemen kan leiden tot bestuivingsproblemen, necrotische vlekken en uiteindelijk tot misvormde vruchten. Necrose is vooral te zien op de meeldraden en stempels, soms ook aan de kroonblaadjes. Grote aantallen tripsen per bloem kunnen leiden tot afvallen. Adulten en oudere larven zitten het meeste in de bloemen. Onrijpe vruchten zijn goed voor larven. Op jonge vruchten treedt bronsachtige verkleuring van de zaden op als eerste symptoom. Een deel van de zaden wordt iets groter, andere zaden gaan dood. Voortgezet zuigen tussen de zaden leidt tot goudver­ kleuring van de vruchthuid. Die verflauwt als de vrucht rijper wordt. Elk scheurtje in een rijpe vrucht is een prima plek om te zuigen. In dit stadium worden de vruchten zachl door het zuigen van de trips. De symptomen van het blad zijn erg typisch: zilverkleurige, onregelmatige vlekjes tussen de nerven en zwarte stippen van poepjes.

Project 100: Ontwikkeling van teeltsystemen voor geïntegreerde fruitteelt

A.M.E. Schenk, C. Dekker, H. Veijer

Doel

Doel van het project Geïntegreerde Fruitteelt is de ontwikkeling van een rendabele teeli van appel met een zo klein mogelijke belasting van mens en milieu.

Aanpak

Bedriji'ssystemenonderzoek gangbare rassen

De proef lag tot en met 1994 op twee locaties nl. de proeftuinen Numansdorp (Nu) er Zeewolde (Ze). In 1995 werd Numansdorp gerooid. Drie teeltsystemen (= objecten) object 1(= gangbaar), object 2 (= geïntegreerd) en object 3 (= minimale chemisch« inzet) worden vergeleken. In het voorjaar van 1990 werden er per object acht appelrassen in enkele rij (3 > 1,25m) geplant, ieder ras in twee tot vier rijen. De acht rassen zijn zes gangbare rasser

154 Jaarverslag FPO 1995 ni. Elstar, Jonagold 'Jonica', , Cox's Orange Pippin 'Queen Cox', Discovery, Rode Boskoop 'Schmitz Hübsch' en twee schurftresistente rassen van het CPRO (78039-18, 78039-27). leder object is 0,5 ha groot. De rassen werden geplant in volgorde van afnemende gevoeligheid voor schurft. n object 1 werden alle middelen en technieken gebruikt die ook in een gangbaar praktijkbedrijf gebruikt worden. Er werd op dit perceel dus niet verder gegaan dan het uitzetten van roofmijten en het toepassen van enigszins selectieve (dat wil zeggen: selectief voor carbamaat-resistente roofmijten) middelen, wat overeenkomt met MBT. n object 2 werd indien mogelijk een verlaagde concentratie van de gewasbeschermings­ middelen gebruikt. Ook werden er geen middelen gebruikt die in grondwaterbescher­ mingsgebieden verboden zijn. Onkruidbeheersing werd beperkt door toepassing van strokenversmalling. Bij de keuze van insectenbestrijding is gekeken naar middelen die meer dan alleen maar roofmijten sparen. Object 2 voldoet aan agromilieukeur (AMK). n object 3 werd getracht om slechts een minimum aan chemische gewasbeschermings­ middelen te gebruiken door ze te vervangen door biologische of mechanische midde- en/methoden.

Object 1 199 1 t.e.m. 1995 spint roestmi|t • roofmi|t

CM E u O 400 -

en O 300

c 4> "O 200 A O tû 100 "to c \s'\ \T \' i i i i i i i ra 0 3 1 6/9 1 7/g 1 S/9 1 5/92 6/92 7/92 8/92 9/92 7/93 8/93 9/93 6/9-1 7/g* 8/9A 5/95 6/95 7/95 8/ 95 5/ tijd

Figuur 15. Mijtenevenwicht in het gangbaar systeem in 1991-1995.

155 Jaarverslag FPO 1995

Object 2 1991 t.e.m. 1995 spint roestmijt roofmi|t

_ 500

O 10

o 300

200

O 10 / -'

J l—.=t 1 L 5/91 6/9 1 7/91 a/91 5/926/9 2 7/928/9 29/9 2 7/93S/9 39/9 36/9 47/9 d8/9 A 5/95 6/95 7/958/9 5 tijd

Figuur 16. Mijtenevenwicht in het geïntegreerd systeem in 1991-1995.

Object 3 1991 t.e.m. 1995 spint roestmijt roofmijt

_ 500

O 10 40O

o 300 -

200

O to

N.____.

J I I I I 1- ' I •••|--[- 5/91 6/91 7/g1 8/91 5/92 6/92 7/g28/9 29/9 2 7/938/9 39/9 36/9 4 7/948/9 4 5/95 6/95 7/958/9 5 tijd

Figuur 17. Mijtenevenwicht in het minimumsysteem in 1991-1995.

156 Jaarverslag FPO 1995

Resultaten

Roofmij t [Typh/odromus pyri), roestmijt (Acu/us schlechtendali) spintmijt (Panonychus u/mi) Een biologisch evenwicht heeft zich reeds in 1992 ingesteld (zie figuren 15 16 en 17) met als kenmerk: geen spint weinig roestmijten - weinig roofmijten

Roze appelluis (Dysaphis plantaginea) De eerste stammoeders van roze appelluis werden gevonden op 29 april 1995. Objecten 1 en 2 werden behandeld met 30 g Pirimor. Object 3 werd één keer behandeld met 20 g Pirimor. n juni werden nog steeds roze appelluizen gevonden (tabel 93), de vruchtschade bij de oogst werd eveneens geteld.

Tabel 93. Aantasting van roze appelluis in juni en schade bij de oogst in 1995

Object Aantasting in juni in % Schade bij oogst in %

Obj. 1 0 0,2 Obj. 2 11 0,6 Obj. 3 22 1,1

3ladrollers (Tortricidae) Tegen fruitmot (Frm) en bladrollers (Blr) werd niet gespoten in object 1 omdat de ïchadedrempel niet bereikt werd. (Tabel 94). In object 2 en 3 werd feromoonverwarring :oegepast met 500 verdampers per hectare van RAK 3 + 4. Bij de oogst hads maximaal 1,5% van de productie schade van bladrollers.

Tabel 94. Behandelingsmethode en schade van bladrollers in 1995

Dbject Behandeling Schade in % oogst Blr Frm Blr Frm

Dbj. 1 1,8 0 Dbj. 2 RAK 3+4 RAK 3 + 4 0,4 0 Dbj. 3 RAK 3+4 RAK 3 + 4 4,5 0

/oorjaarsrups (Orthosia sp., Erannis defoliaria, Operophtera brumata) /oorjaarsuilen overschreden de bestrijdingsdrempel van twee rupsen per 100 bloem- dusters niet in 1995. Wintervlinder bereikte de drempel op 11 april. (Tabel 95).

157 Jaarverslag FPO 1995

Onkruidbestrijding

Object 1 : Er werd gewerkt met de middelen die binnen MBT zijn toegela­ ten. Deze combinatie werkte voldoende. Object 2: Maximaal 2,25 liter Roundup. De besparing in herbicide werd bereikt door strokenversmalling tot 50 cm. Object 3: Hier werd maximaal 0,5 liter Roundup per hectare boomgaard gebruikt. De besparing in herbicide werd bereikt door stroken­ versmalling tot de smalle strook (30-40 cm) waarop de bomen staan, de rest van de boomstrook werd gemaaid.

Bestrijd ingsmiddelengebruik Het bestrijdingsmiddelengebruik bestond voor tenminsten uit 80% fungiciden, waarvan het grootste deel naar de schurftbestrijding ging. De schurftbestrijding was voor de drie objecten dezelfde waardoor de verschillen in middelengebruik ook gering zijn. (Tabel 99)

Tabel 99. Gebruik van bestrijdingsmiddelen (in kg werkzame stof/ha) in 1995

Middel Object 1 Object 2 Object 3 fungiciden Captan 24,2 23,3 21,2 Koper 2,3 2,3 Score 0,2 0,2 0,2 Pallitop 1,8 1,3 Scala 0,4 0,4 Totaal fung. 28,9 27,5 21,4 insecticiden Pirimor 0,2 0,2 0,2 Undeen - 0,5 Zolone 0,6 Dimilin - 0,2 Imidacl. 0,1 Dipel - 1,0 Totaal insect. 0,9 1,9 0,2 herbiciden Roundup 0,8 0,8 0,2 Diuron 0,6 Butisan S 0,4 Totaal herb. 1,8 0,8 0,2

Totaal 31,6 30,2 21,8 gewasbesch.

160 Jaarverslag FPO 1995

Gebruik van groeiregulatoren Bij de keuze van groeiregulatie voor de drie percelen werd de volgende overweging gemaakt: in object 1 worden alle wettelijk toegelaten groeiregulatoren gebruikt, indien ze nodig zijn. In object 2 wordt carbaryl weggelaten omdat het een te breedwerkend middel is en dus nuttige insecten doodt. In object 3 wordt uitsluitend GA4+7 gebruikt en wordt er met de hand gedund.

Gebruik van de milieumeetlat van het CLM (Centrum voor Landbouw en Milieu) Bij de keuze van de gewasbeschermingsmiddelen en groeiregulatoren werd gebruik gemaakt van de milieumeetlat van het CLM. Aan de hand van deze milieumeetlat is het mogelijk om voor de middelen een keuze te maken met betrekking tot schadelijkheid voor bodemorganismen, waterorganismen en uitspoeling naar grondwater. Ook in 1995 is weer gebleken dat de keuze voor de fruitteelt, met name door de geïntegreerde plaagbestrijding, vrij beperkt is. Toch is het mogelijk om door een verantwoorde keuze veel beter te scoren op de milieumeetlat. (Tabel 100). Binnen het fungicidengebruik is het middelengamma in 1995 uitgebreid, zodat ook hier gekozen kan worden. Alleen indien er veel gewerkt wordt met curatieve schurftmiddelen zoals de EBR's kan hierin goed (= laag) gescoord worden. Deze strategie is echter ongewenst vanuit resistentiemanagement. Bij de insecticiden zijn het vooral Undeen en Zolone die slecht scoren. Opgemerkt dient te worden dat deze punten ieder jaar nog wat aanpas­ singen ondergaan naar aanleiding van nieuw onderzoek.

Bemesting Voor het aanplanten werd in object 3 40 ton stalmest per ha gebracht. In 1990 werd in de drie objecten normaal gefertigeerd. In objecten 1 en 2 werd Kristalon lila gebruikt, in object 3 werd gefertigeerd met ureum. In de drie percelen werd 15 g N per boom toegediend. In 1991 werd op basis van grondmonsters en N-mineraalanalyses besloten om alleen te fertigeren onder droge omstandigheden. In 1992 en 1993 werd niet gefertigeerd. In 1994 werd gefertigeerd op basis van bladanalyse en werd '40 g stikstof, 13 g fosfor en 44 g kalium per boom werd gegeven. In 1995 werd gefertigeerd met 19- 6-20 vanaf 1 juli.

Productie in 1994 De productie van objecten 1 en 3 lagen dicht bij elkaar, in 1995. Object 2 had in 1995 een wat lagere productie. Als men echter de productie beschouwt vanaf 1991 tot en met 1995 dan gaf object 1 de hoogste en object 3 de laagste productie. (Tabel 101)

161 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 100. Behaalde milieubelastingspunten per object in 1995.

Middel Totaal behaald aantal punten per middel per object water bodem grondw.

object 1 Koper 0 69 23 Captan 37830 291 0 Eupareen 1440 4 18 Pallitop 140 0 0 Scala 10 2 28 Score 20 78 0

Zolone 20400 0 0 Pirimor 330 132 0 Imidacloprid 0 1 490

Butisan S 8 0 40 Diuron 8 8 3 Roundup 0 0 0 Totaal obj. 1 60186 585 574 Object 2 Koper 0 69 23 Captan 36530 281 0 Eupareen 1440 4 18 Pallitop 100 0 0 Scala 10 2 28 Score 20 78 0

Dipel 0 0 0 Dimilin 1840 9 0 Pirimor 440 176 0 Undeen 1800 270 10000

Roundup 0 0 0 Totaal obj. 2 42180 889 10069 Object 3 Captan 33280 256 0 Delan 600 1 0 Scala 10 2 28 Score 20 78 0

Pirimor 440 176 0

Roundup 0 0 0 Totaal obj. 3 34350 513 28

162 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 101. Productie in 1995 en 1991-1995 in ton/ha

Obj. 1 Obj. 2 Obj. 3

Productie in 1995 51 45 49 Productie in 1991-'95 219 218 213

Vruchtschade door 2,7 4,1 10,2 insecten in % oogst Vruchtschade door 0 0 0 schurft in % oogst

Arbeidintensiviteit Alle arbeid, behalve de arbeid van proefwaarnemingen, werd gedurende het hele jaar 1995 geregistreerd. Object 3 vereiste opnieuw de meeste arbeid. (Tabel 102). Dit lag aan het weglaten van de kankerbestrijding en chemische dunning (20 uren extra handdunnen en 24 uren extra kankerknippen per hectare in object 3). Als plukprestatie werd 135 kg per uur gerekend, als sorteerprestatie 100 kg per uur.

Tabel 102. Arbeid in 1995 in mensuren/ha

Object 1 Object 2 Object 3 incl. pluk en sort. 948 865 960 excl. pluk en sort. 189 187 219

Bedrijfseconomische evaluatie De verschillende bedrijfssystemen werden economisch doorgelicht om de economische rentabiliteit na te gaan. Hierbij werd vanaf de aanplant (1989) gerekend. De resultaten van dit onderzoek staan vermeld onder project 103.

Bedrijfssystemenonderzoek schurftresistente rassen

Uit het bedrijfssystemenonderzoek met gangbare rassen kan besloten worden dat een echte reductie in bestrijdingsmiddelen gehinderd wordt door het hoge fungicidenverbruik tegen schurft. Een grote reductie kan pas doorgevoerd worden als het schurftprobleem is opgelost. Eén manier om het schurftprobleem te omzeilen is de teelt van rassen die resistent zijn voor schurft. De teelt van schurftresistente rassen verschilt echter wezenlijk van de teelt van gangbare rassen door het veel lagere fungicidenverbruik. Het is dus nodig om de teelt van resistente rassen goed te verkennen en te inventariseren. Om deze reden werden in het voorjaar van 1994 twee percelen met schurftresistente rassen aangeplant: een biologisch en een geïntegreerd teeltsysteem. Het biologische teeltsysteem wordt geteeld volgens de Skalnormen voor biologische teelt. Dit houdt in dat er geen chemische middelen of meststoffen gebruikt mogen worden. Het geïntegreerde teeltsysteem wordt geteeld volgens de MBT-richtlijnen. Drie

163 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 103. Spuitschema 1994 en 1995.

Geïntegreerd systeem Biologisch systeem

Bemesting 1994 60 kg K20/ 180 kg P205 fertigatie/boom stalmest/ha 9gN 30 ton = 1 29 kg N 3g P 63 kg P 3gK 288 kg K 1995 10g N 20 ton = 86 kg N 3gP 42 kg P 3g K 192 kg K Groeiregulatie 1995 wortelsnoei wortelsnoei

Gewasbescherming 1994 Peropal - roofmijten juli roofmijten mei feromoo n verwarring feromoonverwarring

1995 Peropal zwavel Nissorun Zwavel Eupareen - roofmijten juli -

Pirimor Spruzit Pirimor oorwormen Undeen - Kilval - feromoonverwarring feromoonverwarring

Onkruidbeheersing 1994 Roundup schoffelen Finale handmatig verwijderen MCPA - Simazin -

1995 Roundup schoffelen MCPA/2,4-D handmatig verwijderen Simazin - Diuron - schurftresistente rassen werden geplant in enkele rijen op 2,75 x 1 m, nl. Ecolette, Vanda en CPRO-8001 5-25. Het spuitschema dat werd gebruikt in de twee percelen wordt weergegeven in tabel 103.

164 Jaarverslag FPO 1995

Tabel 104. Bladkleurcijfers voor het geïntegreerd en biologsich systeem (1=geel, 9 = groen).

Geïntegreerd systeem Biologisch Systeem

1994 8,0 a 6,8 b 1995 7,9 a 7,1 b

Getallen in één rij, gevolgd door dezelfde letter verschillen niet betrouwbaar (P= 0,05)

Resultaten

Bemesting In het geïntegreerde systeem werd gefertigeerd met Kristalon Lila (19-6-6), in het biologische systeem werd bemest met stalmest en werd er geïrrigeerd. Bladanalyse van 1994 gaf aan dat er een groot verschil was voor stikstof en kalium tussen de beide percelen, in 1995 waren deze verschillen er niet. De bladkleurcijfers van juli 1994 en 1995 geven een groener blad aan voor het geïntegreerde systeem. (Tabel 104).

Gewasbescherming Het werd duidelijk dat het vroeg uitzetten van roofmijten (mei) een goede werkwijze is. In de percelen waar dit gebéurde kwamen minder problemen voor met roestmijt en zaten volop roofmijten in het volgende jaar. Kanker was in 1995 een groot probleem in het biologisch systeem. Dit systeem werd niet chemisch behandeld. CPRO-80015-2 5 was het meest gevoelig: hiervan moesten in het voorjaar van 1994 in het biologisch perceel 2,8% van de bomen vervangen worden In januari 1996 werd het aantal kankerplekken geteld: ook bij deze telling bleek CPRO- 8001 5-25 de meest gevoelige. (Tabel 105) Schurft werd slechts op één tros van Ecolette waargenomen. Deze aantasting breidde niet uit.

Tabel 105. Kankeraantasting in januari 1996.

Aantal kankerplekken/boom

CPRO-8001 5-25 0,25 Ecolette 0,03 Vanda 0,03

Onkruidbeheersing In het geïntegreerde systeem werden alleen middelen gebruikt die binnen MBT zijn toegelaten. In het biologische systeem werd geschoffeld. Dit schoffelen werkte naar bevrediging omdat de grond goed droog was.

165 Jaarverslag FPO 1995

Groei In februari 1996 werd groei gemeten waarbij het aantal scheuten, de toename ir stamomtrek en de scheutlengte werden bepaald. Bij de drie metingen was er eer interactie tussen ras en systeem: d.w.z. de verschillen tussen de systemen warer verschillend bij elk ras, m.a.w. ieder ras reageerde wat groei betref anders op eer bepaald teeltsysteem. De groei was telkens minder in het biologische systeem en Ecolette reageerde het felst bij dit ras was dus het verschil tussen de twee systemen het grootst.

Maat- en klassesortering De maat bleef in het biologisch systeem achter bij die van het geïntegreerd systeem. Dil hoeft echter geen probleem te zijn gezien de verschillende wijze van afzet. Ook de kleursortering verschilde: vruchten van het biologische perceel waren beter gekleurd (Figuur 19 tot en met 24)

Conclusie

Tot nu toe zijn er nog geen andere ziekten, ook wel zomerziekten genoemd, gevonder in de systemen waarin geen fungiciden gespoten worden. Het systeem is echter jong er deze problemen worden bij oudere bomen verwacht. Ook schurft werd nauwelijks gevonden. Er worden in dit onderzoek twee teeltsystemen beschouwd: elk systeerr moet getoetst worden aan zijn eigen doelstelling en deze kan verschillend zijn. Wat we al duidelijk werd is dat rassen verschillend reageren op een verschillend teeltsysteem er dit kan bij een rassenkeuze in de toekomst meespelen.

Geïntegreerd teeltsysteem Biologisch teeltsysteem Ecolette Ecolette 10-30% rood m >30N rood 10-30% rood HH >30% rood

1 1 !

" "• \ - •¥ J mzm iBl <55mm. 55-60mm 60-65mm 66-70mm 70-80mm 80-85mm

Figuur 19 en 20. Maat en kleursortering van Ecolette in gangbaar en biologisch teeltsys teem

166 Jaarverslag FPO 1995

Geïntegreerd systeem Biologisch systeem CPRO-80015-25 CPRO-80015-25 10-30% rood ÜÜH >30% rood ^H 10-30% rood feSM >30% rood

50

40

30 n 20 |

10 WÊÊm mmJ

<6SM 65-70MM 70-80mm 80-00mm. >90mm <65mm 65-70mm 70-80mm B0-00mm >90mm iguur 20 en 21. Maat- en kleursortering van CPRO 800015-25 in gangbaar en biolo­ gisch teeltsysteem.

Geïntegreerd teeltsysteem Biologisch teeltsysteem Vanda Vanda 10-30% rood W^Ê 10-30% rood ^ü| >30% rood

50 i 1

40 40 -

30 - 1 30 i 1

20 20 |

10 10 , M | <65mm 65-70mm 70-80mm 80-90mm >90mm <85mm 65-70mm 70-80mm 80-00mm >00rnm iguur 23 en 24. Maat- en kleursortering van Vanda in gangbaar en biologisch teeltsysteem.

167 LIJST VAN TOEGELATEN MIDDELEN voorkomend in dii verslag

Handelsproduct Actieve stoffen

Fungiciden en Herbiciden Baycor 25% bitertanol Butisan S metazechloor Captan 83% sp 83% captan Dimilin 25% diflubenzuron Diuron 80% diuron Eupareen spk 50% tolylfluanide Koper koper PAF-95-001 50% mepanipyrim Pallitop 37% nitrothal-isopropyl Pirimor 50% pirimicarb Roundup 36% glyfosaat Rubigan vlb 120 g/l fenarimol Scala 400 g/l pyrimethanil Score 10% difeconazol Sportak 450 g/l prochloraz Topsin M sp 70% thiofanaat-methyl

Plantenextract Milsana ethanol-extract van bladeren var Reynoutria sachalinensis

Insecticiden Dimethoaat 400 g/l dimethoaat Dimilin 25% diflubenzuron Dipel Bacillus thuringiensis Insegar 25% fenoxycarb RAK 4 250 mg 2-11-tetradecenylacetaat Undeen 50% propoxur Zolone-Flo 500 g/l fosalone

Groeiregulatoren Amid Thin 8,4% a-naftylacetamide (NAAm) Berelex 0,9 g GA3 per tablet Berelex A4/A7 0,89% GA4+7 (50% GA4 + GA7) CCC-middel 400 g/l chloormequat D4017 *)

168 Defoliant 10% calciumchelaat Ethrel-A 480 g/l etefon Fruitone NA 100 g/l a-naftylazijnzuur (NAA) GA4-rijk mengsel JO g/l totaal GA (95% GA4 + 5% GA7) Middel x *) Middel y *) Promalin 19 g/l GA4+7 + 19 g/l benzyladenine TD2337-2 *)

) Door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is het vermelden van de actieve stof van niet-toegelaten middelen verboden.

169 Jaarverslag FPO 1995

Publicaties

Balkhoven-Baart, J.M.T. en A. Scholtens - Meer aandacht voor vruchtdunning na wortelsnoei. Fruitteelt 85(1995)6:14-15

Bootsma, J. - Werken met de smalle slanke spil. 1. Vertakken verkiezen boven 'verweren'. FruitteeH 85(1995)3:12 - Werken met de smalle slanke spil. 2. Boomvorm die weinig arbeid vraagt. FruitteeH 85(1995)5:14 - Werken met de smalle slanke spil. 3. Regelmatige produktie van Elstar vereist dunneni Fruitteelt 85(1995)10:16 - Werken met de smalle slanke spil. 4. M.9 sterk bij afzwakken groei. Fruitteelt 85 (1995)16:18 - Herinplant verbeterd door planten op een rug. Fruitteelt 85(1995)34:16 - Voorsprong met tweejarige bomen. Fruitteelt 85(1995)47:16

Dijkstra, J. en Sj. Rinsma - Évita is opnieuw erg produktief. Fruitteelt 85(1995)4:16 - Uitstel bloemaanleg leidt tot lagere produktie. Fruitteelt 85(1995)15:16

Goddrie, P.D. - Toprassen zin kwart eeuw geleden beproefd. Groenten + Fruit/vakdeel Hard- er zachtfruit 5(1995)14:20-21 - Een tijd van komen en een tijd van gaan. Groenten + Fruit/ vakdeel Hard- en zachtfruit 5(1995)16:4-6 - Kritiek was soms terecht, soms niet. Groenten + Fruit/vakdeel Hard- en zachtfrui 5(1995)18:6-7 - Japanse rassen voldoen niet aan Nederlandse maatstaven. Fruitteelt 85(1995)20:25 26 - Der Anbauwert neuer krankheitsresistenter Apfelsorten. Obstbau Weinbau 32(1995)4:99-101

Groot, M.J. - A decision support system for fruit growing on farm level. Acta Horticulturae (in druk van 4th ISHS-symposium on computer modelling in fruit research and orcharc management.

Groot, M.J.;A.J.P. van der Waart en B. Nieuwenhuize - Handel waardeert rood en groen met betere prijs. Fruitteelt 85(1995)21:14-15

170 Jaarverslag FPO 1995

Heijne, B. - Emissie verminderen moet kunnen. Fruitteelt 85(1995)22:14-15.

Jager, A. de - Hardheid van Elstar, een stevig kwaliteitsprobleem. Fruitteelt 84(1994)51/52:12-13 - Voortgang pluktijdstiponderzoek. Voorspelling per perceel staat hoog op de agenda. Fruitteelt 85(1995)3:16-17 - Consument voorzien van kwaliteitsfruit. Fruitteelt 85(1995)7:10-11 - Voorlopige pluktijdstipbepaling 1995 volgens T-methode: 1995 iets vroeger dan 1994. Fruitteelt 85(1995)25:12-13

Jansen, W.A.G.M. Uitstel bloemaanleg leidt tot lagere produktie. Fruitteelt 85(1995)15:16-17 Proef met plantmateriaal bij appel: knip- en Tussen stambomen voldoen beter dan eenjarige bomen. Fruitteelt 85(1995)28:14-15

Jansen, W.A.G.M, en H.A.Th, van der Scheer - Vruchtkleuring regelen met fungiciden lukt lang niet altijd. Fruitteelt 85(1995)21:16- 17

Jobsen, J.A. Goede perenaanplant begint bij de boomkweker. Fruitteelt 85(1995)31:17-18

Kemp, H. Tussenstam onvermijdelijk bij teelt Verdi. Fruitteelt 85(1995)35:10-11 Nieuwe pruimerassen aanbevolen voor de praktijk. Fruitteelt 85(1995)39:10-11

Kemp, H., J.H. Bootsma, W.A.G.M. Jansen en J. Westerlaken Wilmuta verbleekt. Fruitteelt 85(1995)31:14-16

Kemp, H. en M.C.A. van Dieren Nieuwe appelrassen. 1. Schurftresistentie staat voor de deur. Fruitteelt 85(1995)50:- 16-18

Maas, M.P. van der Nut van borium en zink rond de bloei nog niet gebleken. Fruitteelt 85(1995)13:12-13 - Boriumbemesting kan via fertigatie. Fruitteelt 85(1995)13:14

Maas, M.P. van der en E.A.M. Remortel Calciumopname dit voorjaar zeer goed. Fruitteelt 85(1995)30:10-11

Meijer, R.J.M. Zo snel als verantwoord naar Heteren. Fruitteelt 85(1995)49:14

Minks, A.K., P. van Deventer, J. Woets en E. van Remortel - Development of thresholds based on pheromone trap cathes for control of leafroller

171 Jaarverslag FPO 1995

moths in aplle orchards: a first report

Oosten, A.A. van - Met Pax begint een nieuw tijdperk. Fruitteelt 85(1995)7:12-13 - Redstart, interessant voor hobbyisten, minder voor beroepstelers. Fruitteel 85(1995)11:12-13 - Resistentie-onderzoek kleinfruit van start. Fruitteelt 85(1995)24:10-11 - Veel nieuwe kleinfruitrassen te bewonderen. Fruitteelt 85(1995)26:12 - Herfstframboos Galante zorgt voor verrassing. Fruitteelt 85(1995)33:20-21

Putter, H. de - Nog geen alternatief voor afspuiten gevonden. Fruitteelt 85(1995)20:14-15

Roelofs, F.P.M.M. - Ook fruittelers vinden harde Elstar het lekkerst. Fruitteelt 85(1995)1:20-21 - Schilvlekjes op Elstar: oplossing hoofdzakelijk zoeken in teeltmaatregelen. Fruitteel 85(1995)20:12-13 - Oplossing voor holen bruin in Conference nog niet gevonden. Fruitteel 85(1995)10:12-13 - Eerste adviezen tegen hol en bruin. Groenten + Fruit, vakdeel Hard- en zachtfrui 5(1995)8:8-9

Scheer, H.A.Th, van der - Schurft selectief bestrijden voorlopig nog een wensdroom. Fruitteelt 85(1995)8:18-20 - Wortelrot verergert groeiproblemen bij perebomen. Fruitteelt 85(1995)41:12-13 - Schurft valt meestal niet ver van de boom. Fruitteelt 86(1996)8:34-35

Schenk, A.M.E. - Development of an integrated and biological growing system for scab resistant appli . Acta Horticulturae (in druk). 3rd ISHS-symposium on IFP.

Schenk, A.M.E., C. Dekker en H. Veijer - Opbouw evenwicht vraagt tijd. Biologisch mijtenevenwicht nader bekeken binnei geïntegreerde fruitteelt. Fruitteelt 85(1995)18:14-15 - Ecolette, schurftresistent appelras van eigen bodem. Fruitteelt 85(1995)26:14-15

Scholtens, A. - Diverse snoeimethoden zetten weinig zoden aan de dijk. Fruitteelt 85(1995)2:12 - Autumn Bliss is prima door te telen. Fruitteelt 85(1995)2:14 - Meertaksysteem geeft hogere produktie. Fruitteelt 85(1995)4:12 - Houtsnippers onderwerken vraagt weinig stikstof. Fruitteelt 85(1995)7:16

Tromp, J. - In klimaatkamers geen enkel effect aangetoond. Fruitteelt 85(1995)4:20-21

172 Jaarverslag FPO 1995 rromp, J. en Ch.A.R. Römer • Klimaat beïnvloedt de vorming van veren. Fruitteelt 85(1995)9:16-17 • Temperatuur vroeg in teeltfase van belang voor plukrijpheid. Fruitteelt 85(1995)15:20- 21 Zomertemperatuur nauwelijks van belang voor plukrijpheid. Fruitteelt 85(1995)23:14- 15 Invloed van temperatuur op plukrijpheid anders dan verwacht. Fruitteelt 85(1995)50:14-15

/Vagenmakers, P.S. Teveel lichtopvang kost kwaliteit. Groenten en Fruit/Hard en Zacht Fruit 5(1995)26:8-9 Hoge bomen vangen veel licht. Fruitteelt 85(1995)28:12-13 Kwaliteit: meer dan gewone teelt. Fruitteelt 85(1995)50:12 Light relations in orchard systems. Sonderheft, Mitteilungen der Gesellschaft zur Förderung der Forschungsanstalt Geisenheim, 1995, pp.34-37 i/éghelyi, K. en H.A.Th, van der Scheer Gyökérgombak Hollandiéban. Birs anyatelepak és körtések növekedési rendelle- nességei (Wortelrotschimmels in Holland. Groeiproblemen in kweemoerbedden en pereboomgaarden). Kertészet és Szölészet 44(1995)47:8-9

/Vagenmakers, P.S. en O. Callesen Light distribution in apple orchard systems in relation to production and fruit quality. Journal of Horticultural Science 70(1995)6:935-948

/Vagenmakers, P.S. en S.J. Wertheim M.27 geeft betere vruchtkwaliteit dan M.9. Fruitteelt 85(1995)12:22-23.

/Vertheim, S.J. Teelt van walnoten wellicht haalbaar. Fruitteelt 85(1995)51/52:40-41

/Vertheim, S.J. en J. de Groene Veel meer veren bij eenjarige appelbomen. Fruitteelt 85(1995)17:16-17

Wertheim, S.J., J. Bootsma en A. Scholtens Zwart bij peer. Dracht in het spel. Fruitteelt 85(1995)17:20-21

Woets, J. en H. Stigter De nieuwste plaag heet anjerbladroller. Groenten en Fruit/Vollegrondsgroenten 5(1995)8:12-13

173 Jaarverslag FPO 1995

Publicaties op het gebied van de fruitteelt

Proefstation voor de Fruitteelt

Mededelingen

Bestelnr. Auteur Titel Prijs

18. H.A.Th, van der Scheer Kanker bij vruchtbomen (1980), 66 blz. f 15,00 22. S.J. Wertheim De Peer (1990), 340 blz. f60,00

Jaarverslagen en excursiegidsen

Jaarverslagen (Ann. Reports) tot 1992 Proefstation voor de Fruitteelt f 12,50 Jaarverslagen (Ann. Reports)vanaf 1992 Proefstation voor de Fruitteelt f 25,00 Excursiegids Groot Fruit Proefstation voor de Fruitteelt f 10,00 Excursiegids Kleinfruit Proefstation voor de Fruitteelt f 6,00

Publicaties

Bestelnr.

1. De teelt van aardbeien in de volle grond, 3e druk, 1986 f 12,50 2. De teelt van aardbeien onder glas, 3e druk, 1990 f 12,50 6. De teelt van hazelnoten, 1988 f 15,00 7. Van koelcel naar ULO-bewaring, 1989 f 12,50 8. De teelt van blauwe bessen, cranberries en vossebessen, 1991 f 15,00

Bestellen Maak het bedrag voor de gewenste publicatie(s) over op girorekening 49 50 17 t.n.v het Proefstation voor de Fruitteelt, Wilhelminadorp, onder vermelding van het bestel nummer of anderszins. De publikaties worden u franco toegezonden. Voor bestellinget vanuit het buitenland geldt een meerprijs van f 2,50 per publikatie. (Voor het boek D< Peer f 15,00). Buitenlandse bestelling uitsluitend per Eurocheque met ingevuld nummer van d< betaalpas.

174 Jaarverslag FPO 1995

IKC-L, Afdeling Fruitteelt

Bestelnr. Titel Prijs

FR01. Adviesbasis voor bemesting van fruitgewassen in de volle grond, 1994 FR02 Kwantitatieve Informatie Fruitteelt 1994-1995. Groot fruit en Houtig kleinfruit f 10,00 FR03. Bewust omgaan met mineralen 2e dr. 1993 f 12,50 FR04 Verkenning van de bedrijfsopzet fruitteeltbedrijven, 1 993 f 6,00 FR05 Het is dringen op de fruitschaal, 1995 f 15,00

Bestellen

Maak het bedrag voor de gewenste publicatie(s) over op girorekening 354677 t.n.v. IKC-L-Afdeling Fruitteelt, Wilhelminadorp, onder vermelding van de titel(s), uw naam en adres. De publicaties worden u franco toegezonden. Voor bestellingen vanuit het buitenland geldt een meerprijs van f 2,50 per publikatie. Buitenlandse bestellingen uitsluitend per eurochèque met ingevuld nummer van de betaalpas. Informatie over IKC-publikaties is te verkrijgen op telefoonnummer 01100 - 42505 (na 10-10-'95: 0113-242505 of 08380-71420. Na 10-11-'95: 0318-671420).

Proeftuin voor Limburg en Noord-Brabant

Verslagen aardbei-onderzoek 1995 - excursiegids blauwe bes 1996 excursiegids Groot Fruit 1995/1996

Commissie samenstelling Rassenlijst voor Fruitgewassen CRF

Titel Prijs

Achttiende Rassenlijst voor Fruitgewassen 1992 f 17,30

Bestellen De rassenlijst is verkrijgbaar bij de volgende adressen: De Boer Mailingservice, Postbus 507, 1200 AM Hilversum. Telefoon 035-258611 NFO, Postbus 90607, 2509 LP Den Haag. Telefoon 070-3450600

175 Trefwoordenlijst

Aaltjes 143 - BN 3/43 - bacteriën - BN 26/245 - grondontsmetting - Braeburn - onderstammen - Co-op 29 - plantmateriaal - Co-op 34 - voorgewas - Co-op 36 Aardbei - Co-op 37 - rassen 68 - CPRO 78038-9 - doordragers - CPRO 78039-18 - CPRO 1036 -CPRO 81003-49 - Darsival - CPRO 84001-30 - Evita - CPRO 84015-17 - Mara des Bois - Cox's Orange Pippin - Rapella - Delcorf - Selva - Delrouval - Sunset - Discovery - Tango - Delblush - normale vollegrondsteelt - Delorina - Elsanta - E 55/59 - Lambada - Ecolette - Thuriga - Elise Antagonisten 142 - Enterprise (Co-op 30) Appel -FAW2151 - bestuiving 66 - FAW 7262 - eetkwaliteit 62 - Fiorina - groeiregulatoren (zie aldaar) - Gala - grondkleur 57-62 - Gerlinde -onderstammen 19 - Golden Delicious -B491, CG 65, J 9, KSC 28, - GoldRush (Co-op 38) - M.9, M.27, O 3, P 16, P 22, - Gris Braibant plukperiode 66 - Jonagold rassen 58-62 - H 1 203 - 8S-27-43 - Melodie - 8S-32-62 - NY 66305-139 - Ahrina - Otava - Ahrista - Rode Boskoop - Ambro - P 1300 - BFA 80/2-10 - P 1302 - BFA 80/2-29 - PH-FL-GR 86/3 - BFA 81/19-24 - PH-FL-RU 86/1 - BFA 81/19-47 - PH-FL-RU 86/3 - BFA 81/19-57 - PH-FL-RU 86/5 - BFA 81/19-76 - PH-GR 1/79 - BFA 81/19-82 - Pi-A-2,209

176 - Pi-A-3,129 - Captan 83% sp - Pi-A-25,286 - Delan Flowable - President Roulin - Dorado - Prima - Eupareen spk - Priscilla - Luxan Captan 83% spp - Red Devil - Luxan koperchloride - Releta - Luxan TMTD 80% spp - Rene - mangaanbevattende fungici­ - Retina den - SA 15/ 4 - PAF-95-001 - SPAB918 - Rubigan vlb - SPAB 920 - Scala - Topaz - SchAA 10780 - schurftresistent 60 - Score - smaakonderzoek 61 - Sportak - versnellen bladval 143 - Topsin M spp - verruwing 58,60 - Tridal - vruchtkleur 58 - fungicideresistentie 142 - vruchtgrootte 58,63 - plantenextract 142 - vruchtontwikkeling 98 - Milsana - grondkleur Bestuiving/zelfbestuivin g 67 - hardheid Bewaring 109 - kwaliteit -afwijkingen 127,128 - rijping - buikziek - vruchtuiterlijk 58 - interne afwijkingen - vruchtzetting 67 - hol - zaden/vrucht 67 - klokhuisschimmel - ziekten 140 - schilvlekjes - bewaarziekten 122 - vruchtvleesbruin - meeldauw 60 - appel - schurft 60,142 - calciumpreparaten 128 - vruchtboomkanker 140 - calciumchloride Bedrijfssystemen 89-95 - kalksalpeter - kosten - stip-stop - opbrengsten - kwaliteitsmetingen 115 Bedrijfssystemenonderzoek - bewaarbaarheid - gangbare rassen 154 - hardheid - resistente rassen 163 - oogstindex Bemesting (zie bladbemesting. fertigatie) - optimale pluktijdstip Bestrijdingsmiddelen 142 - smaak - antagonisten 137 - rassen 115 - Binab T - CPRO 78038-9 - SchAA 4283-03 - Jonagold mutanten - Trichoderma sp. -Jonagored - Trichodex - Jonaveld - fungiciden 131 - King - Aliette - Navajo - BAS 490 F - Schneica B - Baycor - Wilmuta

177 - Elstar - peer - optimale pluktijdstip - pruim - peer 126 Bodem 135 - Conference - bewortelingsdiepte - smaaktoetsen 129 - grondsoort - solitaire vrucht - grondwaterstand - trosvrucht - ontkalking - ULO-bewaring 115,126 Braam 74 - nabehandelingen 128,130 - rassen - opwarmen - Adrienne - pull down - Bödermö - voorbehandelingen - Chester Thornless Bewaarbaarheid 109 - Douglas Bewaarafwijkingen 127 - G6 - peer - Kotata Biologische bestrijding 143 - Oregon Biologische fruitteelt 164 - Navako Blauwe bes - Silvan - fertigatie 138 - Thornless Evergreen - productie 85,86 Calcium 134 - rassen 81,84 - calciumfertigatie - Avonblue Chemische dunning 49 - Cape Fear - Amid Thin - Caroline Blue - carbaryl - Denise Blue - tijdstippen - Duke - D4017 - Bluechip - GA4+ 7 - Bluecrop - TD2337-2 - Blueridge Computermodel 135 - Blue rose - calciumfertigatie (OCAFE) - Brigitta Blue Dunnen 45 - Collins Economie 89-95 - Elliot - bedrijfssystemen - Flordablue - kwaliteit - O'Neal - model - Nelson - milieu - Nr. 131 - prijzen - Nr. 139 Feromoonverwarring 157 - Pioneer Fertigatie 134-137 - Sharpblue - 19-6-6 - Sunshineblue - 19-6-20 - Spartan - Agrasol'F 311 - verlaten 87 - Agrasol'F 313 - vervroegen 86 - vruchtkwaliteit - ziekten 140 - blos - bodembehandeling - calcium - vruchtrot - droge stof Bloei 18 - grondkleur - appel - hardheid

178 - suiker - Nootka - zetmeel - Pechts Gigant - zuur - Penkhues Framboos - Proma - rassen - Redsetter - herfstframboos 78 - Resa - All Gold 87 - Rubacca - Autumn Britten - Rumiloba - Autumn Cascade - Rutrago - Dinkum - Schönemann - Favourite - Tulameen - Galante - Wavi - Joan Squire - verlaten 78 - Kiwi Gold - vervroegen 77 - Luilin Geïntegreerde fruitteelt 164 - Medway Yellow Groei 131 - Polana - scheutgroei - Princesse - vruchtgroei - Rossana Groeiregulatoren 37 - Ruby - Amid Th n - Terri Louise - a-naftylazijnzuur - zomerframboos 77 - auxine-conjugaten - 71/11/153 - benzylad enine (BA) - 88/1605-1 - bladversnellers 143 - 87/15/98 - Defoliant - Augusta - Ehtrel A - Algonquin - carbaryl - Balder - CCC - Beskid - gibberellazuur (GA3) - Comox - gibberellinen A4/A7 (GA4+7) - Elida - indolboterzuur (IBZ) - Eversdijk - Promalin - Gaia - remstof middel x - Glen Ample - TD2337-2 - Glen Clova Hazelaar 26 - Glen Coe - rassen - Glen Gary - Butler - Glen Lyon - Camponica - Glen Magna - Casina - Glen Moy - Comen - Glen Prosen - Corabel - Glen Rosa - Daviana - Glen Shee - Emoa 1 - Gradina - Emoa 2 - Julia - Emoa 3 - Marwé - Ennis - Meco - Fertile de Coutard - Meyer - Garibaldi - Multiraspa - Gutav's Zeiler

179 - Lang Tidlig Zeller - droge stof - Impériale de Trebizonde - hardheid - INRA H 105-28 - maat - Istarski Dugi - rode blos - Jemstegaard 5 - smaak - Lansing - suiker - Montebello - zetmeel - Morell - zuur - Mortarella Kwee (Cydonia oblonga) 29 - Negret - boomvolume - Noccione - groeiwijze -OSU023-17 - productie - OSU 039-44 - rassen - OSU 042-89 - Agvambari - OSU 167-02 - Bourgeault - Palaz - Champion - Pauetet - Ekmek - Riccia di Talanico - 1/18 - Romai - 1/21 - Rote Zellernuß - I/25 - Tombul Ghiaghli - Isfahan - Tonda Gentile delle Langhe - Leskovacka - Tonda di Giffoni - Limon - Tonda Romana - Ludovic - Tombul - Morava - Webb's Prize Cob - Portugal - White Filbert - Rea's Mammoth - Willamette - Ronda - Witpit Lambertsnoot - Seker Gevrek Herfstframboos (zie Framboos) - Serbian Kers (zie ook zoete kers) - Shams - onderstammen 24 - Sobu - rassen 66 - Vranja Keuringsmethode 103 - vorstgevoeligheid - maat - vruchtgewicht - veilingen Kruisbes 74 - vruchtvorm - rassen Late val 37 - Captivator Laterale vruchten 109 - Cirens Lichtopvang 32,43 - Greenfinch - lichtbenutting - Hinnomäkii (geel) - onderstammen - Hinnomäkii (rood) - M.9 - K1-15-17 - Ottawa 3 - Kozackoh - P.16 - Resistenta - P.22 - ziekten Milieumeetlat 161 - meeldauw 143 Modellen 103 Kwaliteit 45 - Elstar

180 - Cox's Orange Pippin - Dolacomi (Jowil®) - James Grieve - Delbuena (Peradel®) Mutanten 61 - Delmoip - Conference - Doyenné du Comice - Cox's Orange Pippin - Gieser Wildeman - Delcorf - Orcas - Elstar - Saint Remy - Jonagold - Triomph de Vienne - Rode Boskoop - Verdi Neerslag 17 - schimmelziekten 62 Onderstammen - smaakonderzoek 62 - appel 19 - vruchtdracht 63 Oogstvervroeging - vruchtgrootte/-gewicht 63,66 - blauwe bes 80 - vruchtuiterlijk 66 - framboos (tunnel) 77 - wortelsnoei 37 Oogstverlating - zaden/vrucht 66 - blauwe bes 87 - ziekten 140 - framboos (tunnel) 78 - vruchtboomkanker Optimale pluktijdstip 104,105 - wortelrot - appel - zwart 46 - Boskoop - Gieser Wildeman - Elise Plagen 152-154 - Elstar - anjerbladroller - dracht - bloedvlekkenluis - % blos - Californische trips - anthocycaan - fruitmot - chlorofyl - grote appelbladroller - dunning - leverkleurige bladroller - minerale gehalte - rode knopbladroller - pluktijdstipvoorspelling - rose appelluis - PLUKY - rozecicade - meteorologische methode - vruchtbladroller - oogstindexmethode - toortswants - T-methode - zwarte appelwants - tijdstip volle bloei Plantdichtheid 32 - T-stadium - appel - Jonagold - Elstar - Golden Delicious - Fiesta Peer - Jonagold - zwart Gieser Wildeman 46 Planten - bacterievuur 62 - ruggen 56 - bestuiving 66 Plantsysteem (zie Rangschikking) - eetkwaliteit 62 Pluktijdstip 101 - groeiregulatoren 37 - wering onrijp fruit - productie 62 Pruim 64,65 - rassen 62,66 - plukperiode - Bautomne - productie - BP 9627 - rassen - Conference - Carpatin

181 - Excalibur - Präkanda - Fl 70-S-483 (Firenze 90) - Prince Albert - Ive - Red Lake - Julia (Cacak 2747R) - Redstart Redpoll - Jefferson - Redwing - Jubileum - Rode Rebel - Pitestean - Rötet - Reine-Claude Souffriau - Rovada - V66071 - Rubigo - Valor - Stanza - smaak - Traubenwunder - vruchtgewicht - Vitan - vruchtzetting - ziekten en plagen 72 Rangschikking 32 Roze bes 7C Rassen - rassen - aardbei 68 - Rosa Sport - appel 58 Ruggen 31 - blauwe bes 81 Scald 119-121 - braam 74 - alfafarnaseen (AF) - framboos 75 - anti-oxydanten - hazelaar 26 - ethyleengehalte - kers 66 - Jonagold - kruisbes 74 - triëenen (CTH) - kwee (Cydonia oblonga) 29 - vitamine C - peer 62 - vitamine E - pruim 64 Schilvlekjes 43,12£ - rode bes 71 Schimmels 14C - roze bes 70 - Colletrotichum acutatum - walnoot 29 - Nectria galligena - witte bes 69 - Roesleria pallida - zwarte bes 72 - Roselina necatrix Rijping 46 - Sphaerotheca mors-uvae Rode bes - Venturia inaequalis - rassen 71 Simulatie 4e - Cocagne - fotosynthese - Fay's Prolific - model - Fertöd - vruchtgroei - Heros Smaakonderzoek - Herosta - appel 61 - Hron - peer 6G - Jodes Smaaktoets 10C - Jonkheer v. Tets - achtergrondkleur - Junifer - gewicht - Laxton no.1 - hardheid - Laxton Perfection - rijpheid - Losan - suikergehalte - Maraton - zuurgehalte - Mivana Snoei 32,4E - Mulka

182 Straling 17 Ziekten remperatuur 17 - appel Jitstalling 103 - bewaarziekten 122 JLÖ-bewaring 103 -vruchtboomkanker 140 antagonisten -schurft 142 - Cryptococcus laurentii - blauwe bes - Bacillus subtil lus - vruchtrot 141 - Sporoblomyces rosens - peer koolzuurschokken -vruchtboomkanker 140 • rot - wortelrot 140 - Botrytis cinerea Zoete kers 66 - Gleosporum - barstgevoeligheid - Nectria galligena - plukper ode - Penicillum - productie V-haag 32 - rassen Vertakking 30 - 13S-5-22 Versnellen bladval 143 - 13S-49-24 /oedingsstoffen 112,113 - 13S-35-43 b-waarde - 18-15 critische waarde - Celeste correlatiematrix - Fercer (Arcina®) doorplukken - Giorgia hue - Hartland L-waarde - Karina PFW-index - Kordia stikstof - Lapins Streif-index - Magar (Garnet®) /ruchtboomkwekerij - Maru (Ruby®) concurrentiepositie 95 - Merchant oculaties 30 - Nanni vertakking 30 - Newstar /ruchtkwaliteit 109-114 - Noire de Meched hardheid 124 - Nordwunder - Boskoop - Regina - Cox's Orange Pippin - Schneiders Späte Knorpelkir­ - Elstar sche - Jonagold - Somerset hardheidsafname 124 - Sonnet (13S-39-51) minerale samenstelling 124 - Starking Hardy Giant - calciumgehalte - Sumgita (Canada Giant) - fosfaatgehalte - Summit - kaliumgehalte - Sweetheart - magnesiumgehalte - Sylvia - stikstofgehalte - Techlovan Walnoot 26 - Vega Watervoorziening 132 - Vernon Wortelsnoei - stevigh Bid peer 37 - vruchtgewicht Vitte bes 70 Zwarte bes 72

183