<<

Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Toelichting Dorp, partiële herziening Rundehaven Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Inhoudsopgave

Toelichting 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 7

Hoofdstuk 2 Huidige en nieuwe situatie 9 2.1 Huidige situatie 9 2.2 Nieuwe situatie 9

Hoofdstuk 3 Beleid 13 3.1 Rijksbeleid 13 3.2 Provinciaal beleid 13 3.3 Regionaal beleid 14 3.4 Gemeentelijk beleid 14 3.5 Conclusie 15

Hoofdstuk 4 Onderzoeksaspecten 17 4.1 Duurzaamheid 17 4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking 17 4.3 Geluidhinder wegverkeer 18 4.4 Luchtkwaliteit 18 4.5 Bodem 20 4.6 Milieuhinder 21 4.7 Water 21 4.8 Ecologie 25 4.9 Externe veiligheid 28 4.10 Archeologie en cultuurhistorie 31 4.11 M.e.r.-beoordelingsplicht 33

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving 35 5.1 Algemeen 35 5.2 Bestemmingen 35

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid 37

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 39 7.1 Wettelijk vooroverleg 39 7.2 Zienswijzen 41

3 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

4 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Toelichting

5 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

6 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aanleiding Circa 25 jaar geleden is gestart met de planontwikkeling van de nieuwbouwwijk Rundehaven in Ter Apel. Deze wijk is indertijd fasegewijs opgezet en deels gerealiseerd. Mede als gevolg van de crisis van de afgelopen jaren is de bouw van de woonwijk stil komen te liggen. Recentelijk is de woningmarkt weer enigszins aangetrokken, waardoor ook weer behoefte ontstaat aan nieuwbouw van woningen in Ter Apel. Vanwege een gewijzigde woningvraag is er de noodzaak een nieuwe toekomstbestendige verkaveling en daarmee een nieuw bestemmingsplan op te stellen. In de nieuwe verkavelingsopzet vormen de structuurlijnen van het landschap en de al aanwezige stedenbouwkundige verkaveling het uitgangspunt.

Begrenzing en vigerend plan Op navolgende kaart is de ligging van het plangebied nader aangegeven. Het gebied valt onder het bestemmingsplan Ter Apel Dorp (grotendeels vastgesteld d.d. 22 januari 2013). Het plangebied betreft de tweede fase van het woongebied Rundehaven Het plangebied is gedetailleerd bestemd met nauw aansluitende bouwvlakken en stringente bouwbepalingen. Dit is niet meer actueel en passend bij de huidige woningvraag.

Uitsnede van het vigerend plan op www.ruimtelijkekplannen.nl, met aan zuidzijde het plangebied

Leeswijzer De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de historische ontwikkeling van het gebied. In hoofdstuk 3 komen de huidige en de nieuwe situatie van het gebied aan de orde. In hoofdstuk 4 volgt het relevante beleid van de provincie en de gemeente. De uitvoerbaarheidsaspecten wegverkeerslawaai, milieuzonering, externe veiligheid, bodem, water, luchtkwaliteit, ecologie en archeologie komen in hoofdstuk 5 aan bod. De laatste hoofdstukken gaan in op de juridische vormgeving en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.

7 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

8 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Hoofdstuk 2 Huidige en nieuwe situatie

2.1 Huidige situatie

Ligging en bereikbaarheid Het plangebied (woonwijk Rundehaven) ligt aan de zuidzijde van de kern Ter Apel. Ter Apel is gelegen in de nabijheid van de Duitse grens en bereikbaar via de doorgaande wegen N366, N391 en N379. Deze wegen geven aansluiting met de grotere kernen Emmen, en wat verder weg Veendam. Het plangebied is bereikbaar via de Oosterkade, de Runde en Rundezoom. Opvallende ruimtelijke elementen nabij/in het plangebied zijn de waterloop De Runde, die is aangesloten op de jachthaven aan de oostzijde van het plangebied. De woonwijk bestaat uit ruime, vrijstaande en dubbele woningen, waarvan een aantal woningen direct aan het water zijn gelegen. De woonwijk is ruim opgezet met forse groen- en waterpartijen.

Het plangebied ligt in de nabijheid van het centrumgebied van Ter Apel (Hoofdstraat/Markt/Molenweg e.o.). In dit centrumgebied zijn meerdere supermarkten met aanverwante detailhandel en dienstverlenende bedrijvigheid gevestigd.

2.2 Nieuwe situatie

Aanleiding en uitgangspunten De huidige woonwijk Rundehaven is een eerste fase van een oorspronkelijk groter woningbouwplan. Op dit moment lijkt de markt voor royale kavels voor vrijstaande woningen voldoende goed dat wordt gedacht over het realiseren van het tweede deel van de woonwijk. Omdat het destijds opgestelde stedenbouwkundig plan niet meer voldoet, is een nieuwe planopzet gemaakt. In dit deel van Rundehaven zullen 40 woningen worden gerealiseerd. Bij het ontwikkelen van het stedenbouwkundig plan voor de woonwijk zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: de wijk biedt ruimte aan 40 vrijstaande kavels; elk van de kavels is via het water bereikbaar; de wijk wordt op een goede manier landschappelijk ingepast, wat wil zeggen dat er goede overgangen worden gecreëerd van de wijk naar het buitengebied; het landbouwpad (Roswinkelermarke) tussen de Moersloot en Oosterkade blijft als verbinding (al dan niet gewijzigd) behouden.

Analyse Voor het ontwerp van de nieuwe wijk zijn de structuurlijnen van het landschap en de hoofdopzet van de bestaande wijk als basis gebruikt. De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap biedt goede aanknopingspunten om landschappelijke dragers voor het nieuwe deel van de wijk te ontwikkelen. Na analyse van historische kaarten valt het volgende op: de loop van de Runde langs het plangebied; de ligging van de Moersloot ten noorden van het plangebied; de oude ontginningslijn van de Roswinkelermarke; de wisselende verkavelingsrichting. Ook in de stedenbouwkundige opzet van de bestaande wijk zijn aanknopingspunten te vinden waar in het ontwerp van de nieuwe wijk op wordt voortgebouwd. Zo is de waterstructuur van de wijk kenmerkend, net als de halfronde rand van het plangebied langs de Rundezoom.

9 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Ontwikkeling plangebied en omgeving door de jaren heen

Ontwerp Belangrijk vertrekpunt voor het ontwerp van de wijk is dat alle woningen aan open vaarwater zijn gelegen. De waterstructuur is daarom als eerste startpunt gebruikt. De bestaande zichtlijn over het water vanaf de Rundezoom is in de nieuwe wijk doorgezet. De waterstructuur wint zo meer aan betekenis. Vanuit het nieuwe deel van de wijk wordt een nieuwe vaarverbinding gelegd die het mogelijk maakt om via de jachthaven het Ter Apelkanaal te bereiken. In de opzet van de wijk is ervoor gekozen aan de andere zijde van de Rundezoom een rij bebouwing te ontwikkelen. De overige kavels liggen aan de westzijde en op een schiereiland aan de zuidzijde van het plangebied. Deze beide gebieden liggen in de verkavelingsrichting van het landschap en benadrukken daarmee de landschappelijke structuur. Er is bewust voor gekozen met de wijk afstand te houden tot de Runde. De oude beekloop blijft als eigenstandige structuur goed beleefbaar. De nieuwe wijk vormt een nieuwe afronding van het dorp Ter Apel. In het ontwerp is daar op ingezet door goede overgangen tussen bebouwing en omgeving te creëren. Aan de westzijde van het plangebied is dat gedaan door de ontsluitingsweg afwisselend aan de binnenkant en aan de buitenkant van de doorlopende bomenrij te plaatsen en er deels woningen langs te plaatsen. Een bosgebied aan de zuidwestkant van het plangebied geeft ruimte aan één royale kavel, maar markeert ook de andere verkavelingsrichting. De zuid- en oostzijde is daarentegen meer open met brede rietoevers en een bomenrij langs het omgelegde landbouwpad (Roswinkelermarke). Zo is een gevarieerde rand van de wijk ontwikkeld met meer open stukken en dichtere randen en van verschillende aard: rietoevers, enkele en dubbele bomenrijen en een bosperceel. In het verlengde van het landbouwpad is een openbare plek ontwikkeld met een steiger. Hier kan eenieder de wijk en het water ervaren. Deze plek markeert ook de oude ontginningslijn die al op de oudste kaarten is terug te vinden. In het verlengde van de lijn ligt de vaarverbinding met de jachthaven.

10 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Schetsplan nieuwe deel woonwijk Rundehaven

Voor het ontwerp is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit is als bijlage toegevoegd.

11 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

12 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt: vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; verbeteren van de bereikbaarheid; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde doelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het volgende hoofdstuk word hier nader op ingegaan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Omgevingsplan Omgevingsvisie en -verordening De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken. Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Voor het projectgebied is het relevant te noemen dat het gebied is gelegen in het 'opgave-gebied' groei en krimp. De opgave in dit gebied is om een goede balans in te voeren, enerzijds voor het behoud en herstel van de leefbaarheid in met name de voorzieningenstructuur en woningvoorraad. Anderzijds is het ook van belang ruimte te bieden

13 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven aan de groeiende stad en ruimtelijke-economische ontwikkelingen. Wat betreft woningbouw wordt in de Omgevingsvisie genoemd dat in (regionale) woonvisies afspraken moeten komen over nieuwbouw en sloop.

Omgevingsverordening De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020 zoals hierboven is beschreven. Ten aanzien van woningbouw is titel 2.4 van de Omgevingsverordening relevant. Hierin zijn artikelen opgenomen voor de zorg voor een op de regionale behoefte afgestemde woningraad. In artikel 2.15.1 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden overeenstemmen met de regionale woonvisie. Het gaat hierbij om de aard en locatie van het woningbouwproject en het aantal woningen. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Regionaal beleid

Prestatiekader RWLP Regio Oost-Groningen 2018-2023 Het Prestatiekader RWLP Regio Oost-Groningen 2018-2023 is een flexibel en praktisch regionaal kader waarbinnen de verschillende gemeenten een eigen woonvisie kunnen ontwikkelen. Tussen de verschillende gemeenten zijn afspraken gemaakt over bijvoorbeeld dynamisch voorraadbeheer, leefbaarheid, voorzieningen, zorg en welzijn. Door middel van deze afspraken hebben de gemeenten houvast en kunnen ze samen werken aan de bovengenoemde onderwerpen. Iets wat binnen de gemeentegrens niet op te lossen is. In de volgende paragraaf wordt dit nader middels het gemeentelijk beleid vorm gegeven.

3.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie en regionaal beleidskader De gemeente heeft op 27 februari 2019 de nieuwe Woonvisie vastgesteld. Thema van de woonvisie is 'Vernieuwen en vitaal houden'. De nieuwe woonvisie is gebaseerd op het regionale woningbouwkader (Prestatiekader RWLP regio Oost Groningen 2018-2023). Ter Apel is de centrumkern van de gemeente Westerwolde. In de Woonvisie is opgenomen dat in Ter Apel ruimte is voor 75 extra nieuwe woningen. In de woonvisie heeft de gemeente kaders opgesteld waarbinnen deze invulling plaats zal moeten vinden, bijvoorbeeld ten aanzien van de kwalitatieve behoefte. Door het formuleren van een PMC-strategie (PMC = Product-Marktcombinatie) is invulling gegeven aan de kwalitatieve opgaven die er nog op de Westerwoldse woningmarkt liggen. Deze PMC-strategie voor de verschillende typen kernen in de gemeente vormt het kader waarbinnen verrijking en vernieuwing van de woningvoorraad wordt vormgegeven. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de nieuwbouwmogelijkheden ook op de juiste manier worden ingezet. Zo wordt gebouwd voor de juiste doelgroepen en complementair aan de bestaande woningvoorraad. Daarnaast is wat betreft locatie van woningbouw van belang dat de woningbouw van meerwaarde is voor de omgeving. Het aantal woningen dat toegevoegd kan worden is beperkt, dus die toevoeging moet gebeuren op plekken waar de meerwaarde groot is. Denk hierbij aan beeldbepalende of centrale plekken in de kern. Speerpunt van het beleid is "vernieuwen en vitaal houden' in concrete het bieden van ruimte voor kwalitatieve nieuwbouw en vernieuwing. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 40 grondgebonden woningen op een reeds aangewezen locatie. Het plan past wat betreft aantal binnen de opgave die er is voor Ter Apel. Het plan sluit zowel kwalitatief als kwantitatief aan bij het nieuwe gemeentelijke woonbeleid.

Westerwolde Samen Verduurzamen De gemeente Westerwolde stelde in november 2018 de visie 'Westerwolde Samen Verduurzamen' vast. De visie vormt de leidraad om de ambities van de gemeente op het terrein van duurzaamheid te bewerkstelligen. De gemeente heeft de doelstellingen: 49% CO reductie, energieneutraal in 2035, circulair

14 2 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven in 2050. Één van de onderdelen om dit te bereiken is duurzaam wonen. Ontwikkelingen op het gebied van duurzaam wonen gaan razendsnel waardoor er steeds meer keuzemogelijkheden zijn om woningen te verduurzamen. Hiernaast wordt er gezocht naar financiële ondersteuning voor mensen met een kleine beurs. De woningen zullen voldoen aan de meest acuele eisen omtrent duurzaam bouwen en wonen. Voor nadere informatie wordt ook naar de paragraaf duurzaamheid verwezen.

Naast deze maatregelen om de reductie van CO zo groot mogelijk te krijgen stelt de initiatiefnemer een lichtplan op dat voldoet aam de richtlijn lichthinder opgesteld door de NSVV (Nederlandse Stichting Voor Verlichting). Een terughoudend lichtplan is gunstig voor het aspect lichthinder maar zorgt tevens voor een verminderd energieverbruik. Dit lichtplan zal ten tijde2 van de bouwaanvraag opgesteld worden.

Het planvoornemen is in overeenstemming met het bovenbeschreven beleid.

Welstandsnota en beeldkwaliteitsplan In de gewijzigde Woningwet 2003 is een structureel andere opzet gegeven aan het welstandstoezicht. Gemeenten dienen hun welstandsbeleid voortaan inzichtelijk te maken en vast te leggen in een gemeentelijke welstandsnota. Een belangrijke pijler van de Welstandsnota vormen de algemene criteria, de gebiedsgerichte criteria en de objectgerichte criteria. Deze worden gehanteerd om te beoordelen hoe het bouwwerk zich in zijn omgeving voegt. Hiertoe is de gemeente opgedeeld in deelgebieden. Voor elk deelgebied gelden specifieke welstandscriteria. Onderlegger van de gebiedsindeling vormen de diverse historische bebouwingslinten en dorpstypen in de gemeente. In het algemeen richten de welstandscriteria zich op het handhaven van de kenmerkende ruimtelijke structuur en de gevarieerde bebouwing. Dit betekent dat 'aansluiting bij de historische context' een essentieel uitgangspunt vormt bij nieuw- en verbouw. Voor de historische linten zijn specifieke welstandscriteria geformuleerd. Voor het gebied Rundehaven zijn afzonderlijke beeldkwaliteitseisen opgesteld, welke als bijlage aan het bestemmingsplan zijn gevoegd. Deze vormen tezijnertijd onderdeel van de welstandsnota.

Landschapsontwikkelingsplan Oldambt, Westerwolde en Veenkolonien In 2006 is het Landschapsontwikkelingsplan Oldambt, Westerwolde en Veenkoloniën verschenen. Dit landschapsontwikkelingsplan is in 2006 vastgesteld door de stuurgroep Oost en de stuurgroep Agenda voor de Veenkoloniën. In dit plan zijn de kernkwaliteiten voor het gebied rondom Ter Apel beschreven. Belangrijke kernkwaliteit hangt samen met de karakteristiek als veldontginngingsgebied met ruimte voor bosaanleg en toeristische functie aan de noordzijde, zo ook als veldontginningsgebied met ruimte voor bosaanleg en landelijk wonen aan de oostkant. Aanleg van bos en het landelijk wonen kunnen worden beschouwd als ontwikkelingskansen in en nabij de kern. In de vorige paragrafen is dit nader geconcretiseerd.

3.5 Conclusie

Hiervoor is het relevante ruimtelijke beleid van de provincie, de regio en de gemeente beschreven. Bij de beschrijving van het beleid blijkt in alle gevallen dat de in dit plan voorgenomen ontwikkeling passend is in het geldende beleid van de verschillende overheden.

15 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

16 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Hoofdstuk 4 Onderzoeksaspecten

In dit hoofdstuk komen de verschillende milieu- en onderzoeksaspecten aan de orde waarnaar in het kader van dit project onderzoek moet worden verricht.

4.1 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden, zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. De nieuwbouw wordt gasloos en waar mogelijk energieneutraal gebouwd. De ambitie is om de nieuwbouw energiepositief op te leveren. De, financiële, haalbaarheid daarvan wordt nog onderzocht. Hiernaast is het gebruik van zonnepanelen en zonneboilers op gebouwen in een groot aantal situaties mogelijk zonder vergunning. Het is wenselijk dat rekening gehouden wordt met een dakoriëntatie die maximaal geschikt is voor de opwekking van zonne-energie en met groene daken nu of in de nabije toekomst. Ook hiervoor wordt de, financiële, haalbaarheid nog onderzocht.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Toetsingskader De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkómen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's. De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang: Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling? Is de stedelijke ontwikkeling nieuw? Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied? Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling? Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Het voornemen past binnen het geldende gemeentelijke beleid waarin invulling is gegeven aan een reeds concreet vormgegeven woningbouwplan. Het woningbouwplan is slechts aangepast aan de nieuwe woningbehoefte, alleen in typologie. Er is aldus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie Omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de Ladder verder niet doorlopen te worden. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet wel worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Inhet vorige hoofdstuk is het voornemen getoetst aan het

17 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven woningbouwprogramma. De Ladder van duurzame verstedelijking is niet van toepassing op het plan.

4.3 Geluidhinder wegverkeer

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. Bij de situering van geluidgevoelige bebouwing zoals woningen dient binnen een zone akoestisch onderzoek plaats te vinden. Het nieuw geplande woongebied betreft een woonerf waar een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere straten geprojecteerd die (met uitzondering van één straat) op minimaal 200 m afstand zijn gelegen. Eén straat ligt in de directe omgeving van het plangebied (Rundezoom), derhalve is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie voor het rapport Bijlage 1 Akoestisch onderzoek.

Onderzocht is de totale geluidsbelasting op de gevels van de (bestaande) woningen na realisatie van de nieuwe woningen. Uit het onderzoek blijkt dat de te realiseren woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai uit de Wgh en dat daarmee sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. 3 Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m NO of PM ) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Projectplan 2 10 Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 40 woningen. Op basis van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van een woning bepaald op 8,6 ritten per etmaal. De toename van de totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve 344 ritten.

Nibm-tool Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het voormalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool maart 2015 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in beteke-nende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO en PM bepaald.

2 10 18 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

3

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m NO of PM ) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.

Achtergrondniveaus 2 Hoewel10 geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO ) en fijn stof (PM ). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO ) en fijn stof (PM ) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

3 2 Grenswaarden10 luchtconcentraties NO en PM 2 10 Luchtconcentratie Norm 3 NO jaargemiddelde concentratie 402 µg/m 10 PM jaargemiddelde2 concentratie 40 µg/m 3

Getoetst10 dient te worden aan de norm voor NO per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm3 van NO worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het meetjaar 2010 de concentratie stikstofdioxide 3 tussen de 0 en 15 µg/m ligt. 2 3 In het jaar 20202 is de verwachting dat in de gehele gemeente deze concentratie is gedaald tot beneden 10 µg/m . Ten aanzien van fijnstof blijkt uit het kaartmateriaal dat in het grootste deel van het dorp Ter Apel de concentratie fijnstof tussen de 22-24 µg/m ligt (2010). Voor het jaar 2020 is de verwachting dat deze concentratie is gedaald tot 18-20 µg/m .

19 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Conclusie Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Onderzoek naar luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan hiermee achterwege blijven.

4.5 Bodem

Wettelijk kader Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek Raadgevend Ingenieursbureau Wiertsema & Partners B.V. heeft een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht aan de nieuwbouw woningen en aanleg waterpartij Rundedel te Ter Apel. Zie hiervoor Bijlage 8 Bodemonderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de geplande bouwactiviteiten op de locatie. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is aan te tonen dat de grond en/of grondwater redelijkerwijs gesproken geen verontreinigingen bevatten die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en/of milieu in het algemeen en zodoende enige beperking of belemmeringkunnen vormen ten aanzien van de voorgenomen bebouwing. Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de opgeboorde grond zijn geen bijzonderheden waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond niet verontreinigd is met de onderzochte parameters. Uit de analyseresultaten blijkt dat het grondwater licht verontreinigd is met barium en plaatselijk (PBM005) licht verontreinigd is met dichloorpropaan. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de onderzoekshypothese ‘niet verdacht’. Hierbij werden lichte verhoogde concentraties aan zware metalen verwacht. Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit overeenkomt met deze verwachting. Verhoogde concentraties aan barium in het freatisch grondwater is een verschijnsel dat op tal van onverdachte locaties in Nederland voorkomt. Zonder dat er sprake is van een verontreinigingsbron. De verhoogde concentraties kunnen veroorzaakt worden door wisselende milieuomstandigheden, verhoogde depositie uit de lucht en bodemprocessen. Aangezien in de grond geen verhoogde gehalten met zware metalen zijn gemeten, zijn de in het grondwater gemeten concentraties aan barium niet vanaf het maaiveld in de bodem gekomen. Daarom wordt aangenomen dat de verhoogde concentraties in het grondwater zijn veroorzaakt door natuurlijke (bodem) processen. Van een verontreinigde situatie is daarom geen sprake. Voor de licht verhoogde concentratie aan dichloorpropaan kan geen eenduidige verklaring worden gegeven.

De lichte verontreinigingen vormen geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of milieu. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt hoeven er geen beperkingen aan de gebruiks- c.q. bestemmingsmogelijkheden van het terrein te worden gesteld en vormen derhalve geen belemmering voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen. Tot slot dient opgemerkt te worden dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek. Dit bodemonderzoek schetst een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bij eventueel grondverzet dient men rekening te houden met

20 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen.

Conclusie Op basis van de resultaten uit het onderzoek zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

PFAS In oktober 2019 heeft de provincie het Rapport Bodemkwaliteitskaart voor het buitengebied in de gehele provincie uitgevoerd. Doel daarvan is verdere stagnatie in grondverzet in het buitengebied door de nieuwe regelgeving omtrent PFAS te voorkomen. Uit het rapport blijkt dat er, gelet op de lage concentraties aan PFAS, in het plangebied geen gezondheidsrisico’s of directe ecologische risico’s aanwezig zijn.

4.6 Milieuhinder

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en voorzienbaar gevaar door milieubelastende activiteiten. Bedrijven kunnen in categorieën worden ingedeeld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm. Daarnaast heeft de informatie geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken: binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen; concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie; de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk, bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn; afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken. Bij de milieucategorieën 1, 2 tot en met 4.2 behoren de volgende richtafstanden:

Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig Milieucategorie buitengebied Categorie 1 en 2 10 respectievelijk 30 m Categorie 3.1 50 m Categorie 3.2 100 m Categorie 4.1 200 m Categorie 4.2 300 m

Aanwezige bedrijven en inrichtingen Nabij het plangebied komen een beperkt aantal bedrijven in de categorieën 1 en 2 (met bijbehorende hinderafstand) voor. Er is derhalve geen sprake van onevenredige hinder voor het nieuwe woongebied, zo ook levert het woongebied geen onevenredige belemmering op voor omliggende bedrijven.

4.7 Water

Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dienen de centrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.

21 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Beleidskader Het kader voor de watertoets is de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het Waterbeleid 21e eeuw.

Waterbeleid 21e eeuw Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Deze twee principes zijn de volgende zogenaamde tritsen: vasthouden, bergen en afvoeren; schoonhouden, scheiden en zuiveren. De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Beleid waterschap Een belangrijke doelstelling van het waterschap is het bereiken van schoon en ecologisch gezond oppervlaktewater. Om dit te bereiken, zuivert het waterschap afvalwater, geeft het waterschap vergunningen af aan bedrijven, controleert/handhaaft het waterschap lozingen en checkt de kwaliteit van de wateren. Daarnaast is een belangrijke doelstelling het zorg dragen voor veilige watersystemen (droge voeten) en voldoende water op de juiste plek. Om dit te bereiken, voert het waterschap peilbeheer uit. Met het peilbeheer wordt geprobeerd optimale omstandigheden te creëren voor de verschillende functies in een bepaald gebied, zoals landbouw, wonen, natuur, recreatie, industrie et cetera. Om dit te bereiken, doet het waterschap onderzoek en formuleert ze beleidskaders, zoals opgenomen in haar waterbeheersplan.

Watertoets Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening is noodzakelijk. Water is namelijk een van de ordenende principes die de ruimtelijke ordening moet hanteren. Daarom is op 8 juni 2020 de digitale watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat de normale procedure moet worden doorlopen en dat een uitgangspuntennotitie door het waterschap wordt opgesteld. De volledige uitkomst van de watertoets is als bijlage 9 aan het plan toegevoegd.

Uitgangspuntennotitie Watertoets Naar aanleiding van de digitale watertoets heeft het waterschap Hunze en Aa's een uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze uitgangspuntennotitie is als bijlage 10 opgenomen. Uit de uitganspuntennotitie blijkt dat de volgende aspecten van belang zijn:

Specifieke en aanvullende uitgangspunten Het plangebied ligt in twee verschillende peilgebieden. De noordelijke punt heeft een zomerpeil van +9,60 mNAP en een winterpeil +9,30 mNAP met de stroomrichting richting de noordelijkste punt van het plangebied. De landbouwkavel aan de zuidzijde van het landbouwpad ligt in het peilgebied met een zomerpeil +9,85 mNAP en winterpeil +9,80 mNAP en voert in de noordoostelijk hoek af op de Runde die in open verbinding staat met de Rundehaven/Ter Apelkanaal. Voor het plangebied zal ophoging van het maaiveld nodig zijn om te voldoen aan de ontwateringsnormen bij een GHG. Door het te realiseren open water in de uitbreidingswijk zullen de peilgebieden ook wijzigen.

22 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Kaart: Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG in m-mv)

In de huidige situatie voldoen grote delen van het plangebied niet aan de droogleggingsnormen. Bij verdere uitwerking en inrichting van het plangebied dient hier rekening mee te worden gehouden.

Kaart: drooglegging (in m-mv)

Voor het ingediende plan is een peilwijziging gewenst voor het betreffende peilgebied; deze wijziging moet aangevraagd worden, zodat een nieuw peilbesluit kan worden op- en vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is echter dat andere in het gebied en direct omgeving voorkomende functies en grondgebruik geen overlast en/of schade hiervan mogen ondervinden. Maatregelen dienen hiervoor genomen worden om de effecten te voorkomen en/of te compenseren. Omtrent de drie bovenbeschreven aspecten (peilwijziging, bijbehorende maatregelen om effecten van

23 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven peilwijziging te voorkomen/te compenseren en droogleggingsnormen) wordt contact gezocht met het waterschap om te komen tot nadere afstemming.

Compenserende waterberging Door de toename verhard oppervlak dient er compensatie in het watersysteem te worden gerealiseerd. Voor het plangebied Rundehaven is het realiseren van een grote waterpartij voldoende compensatie voor de toename verhard gebied. Compenserende maatregelen zijn niet nodig voor het afgekoppelde hemelwater van bestrating en daken van woningen dat op de waterpartij wordt afgevoerd.

Waterkwantiteit Hoofdwatergang Binnen het plangebied zijn hoofdwatergangen van het waterschap aanwezig. Aan weerszijden van alle hoofdwatergangen ligt een beschermingszone van 5 meter breed, gerekend vanaf de insteek talud. Een zone van 3 meter vanaf de insteek langs hoofdwatergangen moet vrij blijven (onderhoudspad/maaipad) van ieder obstakel, zoals: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, opstallen en/of verharde paden. Als is vastgesteld in de Keur van het waterschap, is voor maatregelen binnen deze beschermingszone langs en voor de hoofdwatergang zelf een meldingsplicht (Algemene Regels) en zo nodig een watervergunning vereist.

Schouwsloten Binnen het plangebied liggen schouwsloten. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhoud heeft. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa s).

Wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem Voor het plan zijn wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem nodig. In de meeste gevallen moeten wijzigingen worden gemeld of moet een watervergunning worden aangevraagd, om ongewenste gevolgen voor het watersysteem te voorkomen en/of te beperken. Het bergend vermogen in het watersysteem mag niet afnemen (bijvoorbeeld door een (gedeeltelijke) demping) op locaties waar dit tot wateroverlast kan leiden en de doorstroomprofiel van het watersysteem mag niet worden gehinderd. In de Keur van het waterschap en in de Algemene Regels staan aangegeven onder welke voorwaarden fysieke aanpassingen aan het watersysteem plaats mogen vinden.

Omtrent de bovenstaande zaken is overleg tussen initiatiefnemer en waterschap geweest en nog gaande. De benodigde watervergunning zal worden aangevraagd in overleg met het waterschap.

Waterkwaliteit Kaderrichtlijn water (KRW) Via de Europese Kaderrichtlijn Water is het waterschap verantwoordelijk voor de chemische en ecologische waterkwaliteit. Voor een aantal waterlichamen, de zogenaamde KRW-Waterlichamen, zijn doelen vastgesteld voor de waterkwaliteit en zijn maatregelen opgesteld om deze te bereiken. Ruimtelijke ingrepen en activiteiten die de waterkwaliteit in de KRW-waterlichamen (kunnen) verslechteren of ingezette verbetering kunnen laten stagneren, zijn niet toegestaan. Het plangebied staat in directe verbinding met het KRW waterlichaam Kanelen Hunze-Veenkoloniën. Er zullen geen ingrepen of activiteiten plaats vinden die de waterkwaliteit in negatieve zin beïnvloeden. Ten behoeve van de verbetering van de ecologische kwaliteit en ter versterking van de natuurlijke beleving van het woongebied zullen natuurvriendelijke oevers worden aangelegd. Ter verbetering van de biodiversiteit zal er rond de waterpartij in de oevers variatie worden aangebracht. Het beheer en onderhoud zal hierop worden afgestemd.

24 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Verdere betrokkenheid waterschap Voor de verdere procedurele afhandeling van het ruimtelijk plan is het van belang om het waterschap te blijven informeren en te betrekken en hierin rekening te houden met deze uitgangspunten. De initiatiefnemer zal regelmatig contact onderhouden waar het de belangen van het waterschap betreft zoals hierboven weergegeven.

Afspraken gemeente en initiatiefnemer Tussen de initiatiefnemer en de gemeente heeft meerdere malen overleg plaats gevonden. Hieruit is naar voren gekomen dat de gronden waarbinnen de waterpartijen gerealiseerd gaan worden zullen worden overgedragen aan de gemeente. Dit wordt vormgegeven via een anterieure overeenkomst.

Hiernaast is afgesproken dat het hemelwater op een hemelwaterriool wordt aangesloten. Dit hemelwaterriool wordt zo vorm gegeven dat het hemelwater afwatert op de dode hoeken van de nieuw te realiseren waterpartijen. Dit heeft tot gevolg dat er minder stilstaand water ontstaat. Tevens zijn met de gemeente afspraken gemaakt over de realisatie van natuurvriendelijke oevers. De concrete uitwerking hiervan zal nog nader plaatsvinden.

Tot slot heeft tussen initiatiefnemer en naastliggende grondeigenaar overleg plaatsgevonden omtrent de aan te leggen kwelsloot en ophoging van gronden. Dit conform het verzoek van het waterschap.

4.8 Ecologie

Inleiding Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid (Omgevingsvisie en -verordening provincie Groningen). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).

Soortenbescherming Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen: alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4); dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9); nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11). Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

INVENTARISATIE Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 10 februari 2016 15.49.23 uur) blijkt dat uit het plangebied en de omgeving diverse zwaarder beschermde planten- en diersoorten bekend zijn. Het betreft met name zoogdieren en broedvogelsoorten met een jaarrond beschermd nest. Indien van toepassing, worden relevante soorten in navolgende tekst betrokken. De gegevens van quickscanhulp hebben alleen betrekking op soorten die beschermd waren onder de Flora- en faunawet. Met de invoering van de Wet natuurbescherming zijn een aantal nieuwe soorten beschermd. In onderstaande tekst wordt ook ingegaan op deze soorten. Op het perceel met ruigtevegetatie zijn onder andere de plantensoorten riet, kropaar, brem, sint-janskruid, boerenwormkruid, Canadese guldenroede, gewone braam, ruwe berk, els, wilg (spec.) en zomereik

25 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven aangetroffen. Deze plantensoorten duiden op voedselrijke en enigszins zure omstandigheden. In de berm en langs de watergangen zijn eveneens plantensoorten van voedselrijke omstandigheden aangetroffen. Het betreffen onder andere de soorten kruipende boterbloem, smalle weegbree, ridderzuring, fluitenkruid, riet, pitrus en heermoes. In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen en gezien het gebruik van het terrein en de terreingesteldheid ook niet te verwachten. Wegens het ontbreken van bebouwing en bomen met voor vleermuizen potentiële verblijfplaatsen (zoals holten en scheuren), kan de aanwezigheid van de streng beschermde vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied worden uitgesloten. Door de aanwezigheid van opgaande groenstructuren fungeert het plangebied naar verwachting wel als foerageergebied voor in de omgeving verblijvende vleermuizen. Op basis van de terreingesteldheid en Quickscanhulp.nl zijn soorten als gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en gewone grootoorvleermuis te verwachten. Uit de omgeving van Ter Apel is het voorkomen bekend van de strikt beschermde grondgebonden zoogdiersoort grote bosmuis (telmee.nl en zoogdiervereniging.nl). Deze soort komt voor in diverse soorten biotopen zolang er maar enige bedekking aanwezig is. In het plangebied is voor deze soort geschikt leefgebied aanwezig met ruigte vegetatie. Gezien het aanwezige geschikte biotoop en het feit dat de soort in Nederland bezig is met een opmars, kan het voorkomen van de soort in het plangebied niet worden uitgesloten. Geschikt leefgebied of sporen (zoals nesten, burchten, vraatsporen en pootafdrukken) die duiden op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van andere strikt beschermde grondgebonden zoogdiersoorten (zoals steenmarter en eekhoorn) zijn niet in het plangebied aangetroffen en niet te verwachten. Voor een soort als steenmarter is het plangebied wel geschikt als foerageergebied. Daarnaast zijn enkele algemene grondgebonden zoogdiersoorten, zoals egel, mol, konijn, bosmuis, veldmuis, huisspitsmuis, en rosse woelmuis, in het plangebied te verwachten. Voor deze soorten geldt echter in de provincie Groningen een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Jaarrond beschermde broedvogelnestplaatsen (van bijvoorbeeld roofvogels en uilen) zijn niet in het plangebied aangetroffen. Het plangebied vormt, gezien het huidige gebruik (maisakker) en de ligging nabij bestaande bebouwing, geen essentieel onderdeel van foerageergebied van broedvogels die mogelijk een jaarrond beschermde verblijfplaats in de ruime omgeving van het plangebied hebben. In de groenstructuren zijn meer algemeen voorkomende broedvogels zoals vink, winterkoning, houtduif, merel en fazant broedend te verwachten. Daarnaast is een weidevogel als kievit hooguit op de maisakker broedend te verwachten. Een deel van het oppervlaktewater is met behulp van een groot fijnmazig schepnet (model RAVON) bemonsterd (een deel van het water was bedekt met een laagje ijs en kon daardoor niet worden bemonsterd). Bij de bemonstering is in de beek De Runde de niet beschermde vissoort blankvoorn aangetroffen. Beschermde vissoorten zijn niet aangetroffen. Deze zijn ook niet bekend uit de omgeving van het plangebied (quickscanhulp.nl; ravon.nl). In de perceelsloten zijn geen waarnemingen gedaan van vissen. Wegens het ontbreken van geschikt biotoop wordt het voorkomen van beschermde vissoorten hier ook niet verwacht. Het oppervlaktewater vormt geschikt voortplantingsbiotoop voor algemene amfibieënsoorten als bastaardkikker, gewone pad en bruine kikker. Overwintering van amfibieën is te verwachten in de waterbodem en onder de strooisellaag en ruigte. Voor deze soorten geldt echter in de provincie Groningen een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Geschikt leefgebied voor zeldzamere en meer kritische beschermde amfibieën ontbreekt in het plangebied. Voor beschermde ongewervelden en reptielen is geen geschikt biotoop aanwezig binnen en direct rond het plangebied.

TOETSING In plangebied is geschikt leefgebied voor de strikt beschermde grote bosmuis aangetroffen. Om na te gaan of deze soort daadwerkelijk in het plangebied voor-komt, dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd. Soortgericht muizenonderzoek wordt uitgevoerd met inloopvallen (dit zijn vallen waarin de muis levend wordt gevangen en na determinatie weer wordt vrijgelaten). Dergelijk onderzoek wordt bij voorkeur in de periode augustus-oktober uitgevoerd (in die periode zijn de populatiedichtheden en daarmee de vangkansen het grootst).

26 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen. Om verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen, dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Wet natuurbescherming kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt. Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene beschermde amfibieën- en/of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming. Als gevolg van de ontwikkelingen verandert het plangebied niet van waarde als foerageergebied voor vleermuizen en steenmarter.

Gebiedsbescherming Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet natuurbescherming en de provinciale structuurvisie en verordening.

WET NATUURBESCHERMING In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, vroeger ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het provinciale NNN is voor de provincie Groningen uitgewerkt in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

INVENTARISATIE Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wet natuurbescherming en de gronden zijn niet aangewezen als NNN. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde gebied uit de Wet natuurbescherming is circa 15 km. Dit betreft het Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek. Het meest nabijgelegen beschermde gebied in het kader van het NNN ligt op een afstand van circa 300 m ten oosten van het plangebied. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.

TOETSING Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wet natuurbescherming en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

AANVULLING ECOLOGISCHE INVENTARISATIE Als gevolg van de kap van de bomenrij is de ecologische inventarisatie nader aangevuld (zie hiervoor ook de bijlage). Indien de kapwerkzaamheden gedaan worden voor het komend vogelbroedseizoen (indicatief 15 mei 2020) kunnen er geen broedgevallen ontstaan. In andere gevallendient er opnieuw ecologisch

27 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven onderzoek gedaan te worden. Er moet tevens een alternatieve vliegrouteondersteuning worden geboden, of er dient eerst vliegrouteonderzoek te worden uitgevoerd. Als er afdoende mitigatie is toegepast, is er bij de provincie Groningen, geen ontheffingsaanvraag Wnb soortbescherming benodigd, volgens het beleid geldend in november 2019. Ten aanzien van het onderdeel houtopstanden is er waarschijnlijk een herplantplicht. Dit zal conform de schets zoals opgenomen in hoofdstuk 2 plaatsvinden. Indien de provincie dit eist zal hiervoor de ontheffing aangevraagd worden, ofwel wordt dit met de gemeente nader overeengekomen.

STIKSTOFBEREKENING Door de provincie is in verband met de gewijzigde regels over stikstof een nieuwe berekening uitgevoerd met de nieuwste versie van de Aerius-calculator (dd 31-10-2019). Hieruit volgt dat er ten aanzien van de stikstofemissie geen problemen zijn bij de realisatie van het plan (zie de bijlagen betreffende de Aeriusberekening). De berekende depositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden blijft, zowel bij afvoer per schip als vrachtwagen, onder de 0,005mol/ha/jr. Er is geen sprake van het optreden van significante negatieve effecten, het betreft een eenmalige tijdelijke emissie.

Conclusie Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een Voortoets in het kader van de Wet natuurbescherming of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Voor uitvoering van het plan is geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Uit de ecologische inventarisatie komt verder naar voren dat in het kader van de Wet natuurbescherming wel een noodzaak bestaat voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar grote bosmuis. Dit onderzoek is in de zomer van 2017 uitgevoerd (zie hiervoor de bijlage). Het onderzoek heeft aangetoond dat de grote bosmuis gebruik maakt van het plangebied. Er is een ontheffing afgegeven door de Provincie Groningen. Als mitigerende maatregel moeten de de aanwezige grote bosmuizen worden afgevangen, waarna ze dienen te worden uitgezet in geschikt habitat. Hiervoor is een vangactie opgezet. Tevens is een geschikte uitzetlocatie gekozen. Dit, en de te kiezen uitvoerperiode, is beschreven moeten worden in het Activiteitenplan dat onderdeel is van de ontheffingsaanvraag. De afgegeven ontheffing en het Activiteitenplan zijn als bijlage opgenomen.

Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met nestelende vogels. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten) van vogels dient te worden voorkomen.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Inrichtingen

Inleiding Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) besluit geeft grenswaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opge-slagen of geproduceerd. Deze grenswaarde wordt uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een onge-woon voorval binnen die inrichting. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Onder kwetsbare objecten worden bijvoorbeeld woningen verstaan, terwijl met beperkt kwetsbare objecten wordt gedoeld op bijvoorbeeld kantoren en hotels. Daarnaast gaat het Besluit externe veiligheid inrichtingen in op het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval in een inrichting. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt het groepsrisico gedefinieerd als de (cumulatieve) kans dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de inrichting (tot waar nog dodelijke slachtoffers kunnen vallen).

28 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Het groepsrisico wordt bepaald door het aantal aanwezige personen in het invloedsgebied te vergelijken met de oriënterende waarde (cumulatieve kans). Wanneer de oriënterende waarde wordt overschreden of de nieuwe ontwikkeling een verhoging van het groepsrisico met zich meebrengt, dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden conform de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico.

Onderzoek Uit de risicokaart van de provincie Groningen blijkt dat op enige afstand van het plangebied enkele risicovolle inrichtingen zijn gelegen.

Uitsnede risicokaart, blauwe pijl verwijst naar het plangebied

In het noordelijk deel van de kern ligt zwembad Moekesgat (Heembadweg 17). Hoewel in deze inrichting gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, wordt het zwembad niet beschouwd als een Bevi-inrichting, maar valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Dit vanwege de aard en hoeveelheid van de aanwezige gevaarlijke stoffen. De inrichting beschikt niet over een plaatsgebonden risicocontour en/of invloedsgebied van het groepsrisico. Hiermee legt de inrichting geen beperkingen op de omgeving. Aan de Viaductstraat ligt een gasontvangststation (Viaductstraat 35). Ook deze inrichting valt niet onder het Bevi, maar in het Activiteitenbesluit zijn wel risicoafstanden opgenomen. Deze leggen echter geen planologische beperkingen op het plangebied.

29 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

-6 Aan de Nulweg 15 ligt het bedrijf Westerwolde Ballooning. Ook deze inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi, maar onder het Activiteitenbesluit. Deze inrichting heeft een veiligheidscontour van 24 m. Deze valt buiten het plangebied en legt geen beperkingen op. Op meer dan 500 m van het plangebied is een lpg-tankstation gevestigd (Bevi-inrichting). Dit lpg-station heeft een 10 -contour (plaatsgebonden risico) van 40 m (vulpunt), 25 m (ondergrond reservoir) en 15 m (afleverzuil). Het in-vloedsgebied (groepsrisico) bedraagt 150 m. Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van deze inrichting.

Conclusie In en rond het plangebied liggen geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen die planologische beperkingen leggen op gronden in het plangebied.

4.9.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Inleiding Op 1 april 2015 is de nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet, in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorlocaties met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.

Onderzoek WEGEN De noordelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de N976 (Nulweg) waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Deze weg heeft een zone van 30 m waarbinnen de oprichting van objecten ten behoeve van minder-zelfredzame personen niet is toegestaan en een invloedsgebied van 200 m waarbinnen het groepsrisico dient te worden verantwoord. Het plangebied ligt buiten deze zones. Een berekening van het groepsverantwoordingsrisico is dan ook niet nodig. Overigens is in het kader van het bestemmingsplan Ter Apel dorp een berekening door het Steunpunt Externe Veiligheid uitgevoerd. Uit deze berekening bleek dat de hoogte van het groepsrisico ver beneden de oriënterende waarde, in zowel de huidige als in de geprojecteerde situatie, ligt. Op ruim 1 km ten westen van het plangebied ligt de provinciale weg N366 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Conform het provinciaal Basis-net heeft deze weg een grootste afstand van 200 m, waarbinnen planologische gezien beperkingen gelden (verantwoording van het groepsrisico). Het plangebied ligt ruim buiten deze afstand, waardoor geen belemmeringen aanwezig zijn. Ten noordwesten van het plangebied (op meer dan 1 km afstand) ligt ten slotte de N364 waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Vanwege de grote afstand lig het plangebied niet binnen de zones waar beperkingen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen (Prmax, 30 m-zone waarbinnen de oprichting van nieuwe objecten ten behoeve van minder-zelfredzame personen is uitgesloten en het invloedsgebied van 200 m waarbinnen bij nieuwe ontwikkelingen het groepsrisico dient te worden beschouwd).

SPOOR In en nabij het plangebied ligt geen spoortraject waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

WATER Waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd zijn eveneens niet aanwezig in en nabij het plangebied.

30 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

4.9.3 Buisleidingen

Inleiding Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (5 m bij leidingen met een druk boven de 40 Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderzoek Op de risicokaart zijn ook buisleidingen weergegeven waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Aan de noordwestzijde van het plangebied liggen enkele aardgastransportleidingen van Gasunie (N-522-69-KR en N-522-54-KR). Het invloedsgebied van beide leidingen ligt op meer dan 1 km afstand van het plangebied waardoor er geen belemmeringen vanwege de nieuwbouw ontstaan. Wel is het plan, ter beoordeling van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, naar de regionale brandweer gezonden.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. De uitgangspunten van het verdrag krijgen hun beslag in de ophanden zijnde wijziging van de Monumentenwet (in werking 2004). Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden kan de Archeologische Monumentenkaart (AMK) worden geraadpleegd. Voor de te verwachten waarden wordt gebruikgemaakt van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Aanvullend op het archeologisch beleid is ook de nota Belvedere (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 1999) van belang. Doelstelling van deze nota is het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenaamde Belvederegebieden. Westerwolde is een dergelijk gebied. Het esdorpenlandschap van Westerwolde ligt op smalle dekzandruggen. Daartussen meandert de Ruiten Aa. Het huidige landschapspatroon wordt bepaald door het stroomdal van de Ruiten Aa, daarlangs de strook middeleeuws esdorpenlandschap en aan weerszijden daarvan het heide- en veenontginningslandschap. Ter Apel wordt specifiek genoemd in deze nota. De cultuurhistorische identiteit van Westerwolde is beschreven. Een belangrijk element hierbij is het van oorsprong zestiende eeuws klooster, wel-ke behoort tot de honderd meest waardevolle monumenten van Nederland. Dit klooster is dan ook genoemd als één van de fysieke dragers van Westerwolde, waarvoor het opstellen en uitvoeren van een ontwikkelingsplan Kloosterenclave Ter Apel met verhoging van de cultuurhistorische waarden als integrale gebiedsgerichte acties is voorgesteld. Op de kaart archeologische waarden is de waardering van archeologische monumenten weergegeven (AMK staat voor Archeologische Monumentenkaart). Deze waardering is opgesteld door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Er worden vier waarderingen onderscheiden. Geen van dergelijke terreinen komen voor in het plangebied. Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar. Ze liggen grotendeels verborgen in de

31 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven bodem, waardoor ze niet eenvoudig zijn te karteren. Om greep te krijgen op deze nog onbekende informatie is door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek de "Indicatieve kaart van archeologische waarden" (IKAW) uitgegeven. Deze kaart geeft een beeld van het bodemarchief dat complementair is aan de archeologische monumentenkaart. De legenda-eenheden van de kaart geven de trefkans op of de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten in de bodem weer. De Inventarisatiekaart Archeologische Waarden (IKAW) geeft voor het noord-oostelijke deel van het plangebied een lage trefkans op archeologische waarden aan. Het overige deel van het plangebied kent een middelhoge trefkans. De kans hier te maken te krijgen met een archeologische vindplaats is aanwezig. Geadviseerd wordt om, bij gebieden met een hoge en middelhoge trefkans een aantal archeologische boringen uit te laten voeren om te achterhalen of het bodemprofiel op deze locatie nog gaaf is en of er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek moet verder worden bekeken of er nog vervolgonderzoek nodig is. Het betreffende onderzoek is inmiddels uitgevoerd (Ter Apel Rundedal 2e fase, Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek, De Steekproef, 10 februari 2007). De conclusie en het advies luiden als volgt. Het onderzoeksgebied is gelegen in een dekzandvlakte tussen twee kleine beken. Het gebied is in het verleden onvoldoende (lang) droog geweest voor podzolering. Daarom lijkt het niet erg aantrekkelijk te zijn geweest voor prehistorische bewoning. De enige mogelijk geschikte bewoningsplek is de zuidwesthoek van het gebied die een halve meter hoger ligt dan de rest van het gebied. Uit het onderzoeksgebied zijn geen archeologische waarden gemeld. In de omgeving zijn binnen een afstand van een halve kilometer losse vondsten gedaan van een bijl uit het neolithicum, een zwaard uit de bronstijd en vier mun-ten uit de middeleeuwen. Dit zijn losse vondsten die hoogstwaarschijnlijk niet met archeologische grondsporen zijn geassocieerd. De kans is groot dat het hier om offers gaat. Tijden het veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Ook niet in de hoger gelegen zuidwesthoek. Beschermende of beperkende maatregelen in het gebied zijn niet wetenschappelijk verdedigbaar. Wij achten archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Indien bij de uitvoering van de geplande graafwerkzaamheden onverhoopt archeologische vondsten worden gedaan of sporen worden ontdekt, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij de gemeente Westerwolde (voormalige gemeente Vlagtwedde) conform de Monumentenwet 1988 artikel 47. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het voornoemde rapport.

Cultuurhistorie Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

32 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

4.11 M.e.r.-beoordelingsplicht

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen van het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht: 1. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in of een kader vormt voor activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planm.e.r.-plichtig, Besluit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drem-pelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. In het geval de activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r.(-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk. 2. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan ver-plicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. 3. Wanneer Provinciale Staten in de Provinciale Milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

4.11.1 Toets planm.e.r.-plicht 2

Het plan biedt ruimte voor nieuwbouw van maximaal 40 woningen. Deze activiteit valt onder categorie D 11.1. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (categorie D11.1 oppervlakte van 200 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de vormvrije m.e.r.-beoordeling behandeld. Als gevolg van ontwikkeling van het woongebied is een ontgrondingsvergunning aangevraagd. Onderdeel van deze vergunningsaanvraag is de vormvrije m.e.r.beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.beoordeling is als bijlage aan dit plan toegevoegd. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt meer dan 15 km. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van het Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planm.e.r.-plicht. Zie hiervoor ook de voorgaande (onderzoeks)paragrafen. De Provinciale Staten van Groningen hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planm.e.r.-plicht voor dit project.

33 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit project. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Het gaat immers om zeer beperkte ruimtelijke ingrepen in als zodanig bestemd woongebied. Voor dit project is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

4.11.3 Conclusie ten aanzien van MER

Dit project maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

34 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit: a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen; b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd. Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. Sinds oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van kracht. Dit betekent dat een aantal begrippen in de regels zijn gewijzigd. In het bestemmingsplan wordt nu bijvoorbeeld niet meer gesproken van een ontheffing, maar van een afwijking. Een bouwvergunning is een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geworden, en een aanlegvergunning een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen.

Agrarisch In de bestemming 'Agrarisch' is agrarische cultuurgrond begrepen. In de bestemming is houtteelt, boomteelt en/of fruitteelt in boomgaarden niet begrepen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Groen Op de gronden die zijn bestemd als 'Groen', mogen geen gebouwen worden gebouwd. In deze bestemming zijn ook fiets- en voetpaden, speelvoorzieningen en water begrepen.

Water Het structuurgevende vaarwater heeft heeft de bestemming 'Water' gekregen. In de bestemming zijn voorts begrepen kaden en oeverstroken, bruggen en andere waterstaatkundige werken en steigers en aanleg- en ligplaatsen voor boten. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Woongebied De gebiedsbestemming omvat zowel de woonkavels als de buurtontsluitingswegen. in deze bestemming zijn ook tuinen, erven en terreinen, verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en water, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen begrepen. Zowel de hoofdgebouwen als de bijbehorende bouwwerken moeten binnen de op verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. Op de verbeelding zijn tevens de maximum aantal te bouwen woningen per bouwstrook aangegeven. De maximale goot- en bouwhoogte van een woning bedragen 7 m en 10 m, met uitzondering van de

35 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven woningen langs de Rundezoom: aan de voorzijde van deze woningen mag de goothoogte voor 60% van de voorgevelbreedte niet meer dan 3,5 m bedragen. De bijbehorende bouwwerken moeten voldoen aan de bouwregels van de woning dan wel aan de bouwregels voor de bijbehorende bouwwerken. In het laatste geval bedraagt de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 3,5 m. De bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m. De orientatie van de woningen is zoveel mogelijk zuidgericht. In de bestemming is bij recht een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegelaten. Ook is bij recht het gebruik van de woning of bijgebouw voor mantelzorg toegestaan. Hierbij is aangesloten op de Beleidsregels Mantelzorg en bestemmingsregelingen die de gemeente heeft opgesteld (8 maart 2011).

36 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Met het onderhavige project worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze komen met name ten laste van de initiatiefnemer. Bouwplan, terreininrichting en inrichting openbare ruimte dienen op elkaar te worden afgestemd in overleg met de gemeente. Deze afstemming in de werkzaamheden is in een exploitatieovereenkomst vastgelegd. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

37 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

38 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Wettelijk vooroverleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan naar de provincie Groningen en het waterschap Hunze en Aa's verzonden. Van de provincie Groningen en het waterschap Hunze en Aa's zijn reacties ontvangen. Deze vooroverlegreacties zijn onderstaand samengevat en van een reactie voorzien. De vooroverlegreacties zijn als bijlage 12 en 13 bij deze toelichting opgenomen.

Provincie Groningen Woningbouw: Op grond van artikel 2.14 onder d van de verordening wordt een woning gezien als een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor één afzonderlijk huishouden. Op grond van artikel 1.37 van de planregels kan een woning worden gebruikt voor meer dan één huishouden. Dit is niet in overeenstemming met de provinciale verordening. De provincie verzoekt om de planregels op dit punt aan te passen. Op grond van artikel 2.15.1 van de verordening dient in de toelichting te worden beschreven of de in het plan mogelijk te maken woningen zowel naar aantal als naar aard en locatie passen binnen de door de gemeenteraad vastgestelde regionale woonvisie. De provincie verzoekt om de plantoelichting op dit punt aan te passen.

Bodem: De informatie omtrent de gesteldheid van de bodem ontbreekt in de toelichting. De provincie adviseert in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan in de toelichting aan te geven of uit onderzoek blijkt dat de gesteldheid van de boden naar verwachting geschikt is voor de beoogde functie.

Duurzaamheid: De provincie adviseert om in de plantoelichting een duurzaamheidsparagraaf op te nemen waarin wordt beschreven hoe in het kader van dit plan duurzaamheid wordt nagestreefd.

Lichthinder: Om een goede invulling te geven aan het onderwerp verlichting adviseert de provincie om een lichtplan op te stellen en deze toe te voegen aan de plantoelichting. Een terughoudend lichtplan is onder meer in het belang van een verminderd energieverbruik.

Ruimtelijke kwaliteit: In artikel 6 'Woonegbied' van de planregels dienen bouwwerken te voldoen aan de nadere eisen van het Beeldkwaliteitsplan '2 2e fase', zoals opgenomen als bijlage bij deze regels. In het beeldkwaliteitsplan zijn echter geen nadere eisen, maar beeldkwaliteitsregels opgenomen. Deze beeldkwaliteitsregels betreffen zowel welstandregels over bijvoorbeeld materiaal- en kleurgebruik als ruimtelijk relevante stedenbouwkundige regels, zoals de situering en maatvoering van bouwwerken. Welstandsnormen behoren echter in principe niet in het bestemmingsplan thuis. De provincie verzoekt om in de planregels duidelijk aan te geven welke ruimtelijke relevante regels uit het beeldkwaliteitsplan juridisch onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan.

Wet natuurbescherming: Ten behoeve van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan is een ecologische inventarisatie uitgevoerd op 10 februari 2016. Gelet op de datum van deze onderzoeksgegevens verzoekt de provincie om in de toelichting aan te geven of de resultaten nog steeds bruikbaar zijn. Volgens de toelichting is uit onderzoek naar de grote bosmuis gebleken dat deze soort in het gebied

39 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven voorkomt. Daaruit blijkt dat vanwege de voorgenomen werkzaamheden een ontheffing bij het bevoegd gezag, de provincie Groningen, aangevraagd dient te worden. De provincie adviseert om hierover een vooroverleg te voeren.

Reactie Woningbouw: Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie is artikel 1.37 in overeenstemming met de provinciale verordening aangepast. Hiernaast is naar aanleiding van de overlegreactie van de provincie in paragraaf 3.3 een nadere toelichting gegeven op het Prestatiekader RWLP Regio Oost-Groningen 2018-2023. De gemeentelijke woonvisie is ter kennisgeving naar de provincie gestuurd.

Bodem: Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie is het bodemonderzoek aan de toelichting toegevoegd. Hieruit blijkt dat het grootste gedeelte van het plangebied geschikt is voor de beoogde functie. Op twee locaties binnen het plangebied zal voorafgaand aan de werkzaamheden een nader bodemonderzoek plaatsvinden.

Duurzaamheid: Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie is een paragraaf duurzaamheid in de toelichting opgenomen.

Lichthinder: Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie wordt er een lichtplan opgesteld.

Ruimtelijke kwaliteit: In de regel waarin wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan is nader gespecificeerd dat dit de paragrafen 2.2.2 en 2.2.3 van het beeldkwaliteitsplan betreft. Hierin staan de ruimtelijk relevante regels als zijnde onderdeel van het bestemmingsplan.

Wet natuurbescherming: Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie is de ecologische paragraaf aangevuld op de door de provincie genoemde punten. De ontheffing voor de grote bosmuis is reeds aangevraagd.

Waterschap Hunze en Aa's 1. Op 8 april 2016 is de laatste watertoets voor het plan afgegeven. Hierna is het plan enkele keren gewijzigd, met de huidige plankaart tot resultaat. In de tussentijd heeft er herhaaldelijk overleg plaatsgevonden over onder andere de wijze van inpassing van de waterpartijen, de waterpeilen, de oeverbescherming en het gevolg voor het agrarisch gebied aan de westzijde van het plan. Het afgegeven advies in de Uitgangspuntennotitie van 2016 staat in de basis nog steeds overeind en kan daarom worden aangehaald. Het waterschap verzoekt om de uitgangspuntennotitie op te nemen in de waterparagraaf. 2. De uitgangspuntennotitie dient als bijlage bij het bestemmingsplan te worden opgenomen. 3. De huidige waterparagraaf geeft geen nadere uitleg over de zorg voor het watersysteem binnen het plangebied en naar de directe landbouwkundige omgeving als gevolg van de realisatie van dit uitbreidingsplan. Het waterschap verzoekt om de nadere afspraken die tussen 2016 en 2019 zijn gemaakt met de gemeente en de initiatiefnemer te verwerken in de waterparagraaf.

Reactie 1. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie is de inhoud van de uitgangspuntennotitie aan de waterparagraaf toegevoegd. 2. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie is de uitgangspuntennotitie als bijlage opgenomen.

40 Ter Apel Dorp, partiële herziening Rundehaven

3. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie zijn de nadere afspraken die tussen 2016 en 2019 zijn gemaakt met de gemeente en de initiatiefnemer verwerkt in de waterpargraaf.

7.2 Zienswijzen

De resultaten van tervisielegging zijn in de nota zienswijzen verwerkt. Dit heeft op een aantal onderdelen geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Er is nieuw akoestisch onderzoek verricht, er is een nieuw bodemonderzoeksrapport met bijbehorende conclusies toegevoegd en de watertoets is opnieuw uitgevoerd. In de regels is een duurzaamheidsbepaling opgenomen. Kortheidshalve wordt naar de nota zienswijzen verwezen voor de aanpassingen.

41