WETENSCHAPPELIJKE MEDEDELING Van De Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
WETENSCHAPPELIJKE MEDEDELING van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging Redaktic: H.D. van Bohcmen (eindredakteur) D.A.G. Buizer A. Littel Holtcrschans 11 Westerweg35 Roodborststraat 26 3432 EX Nieuwegcin. 185 1 AA Heiloo. 2333 VR Leiden. Adrninistratie-adres: BUREAU K.N.N.V., B. Hoogcnboornlaan 24, 1718 BJ HOOGWOUD Nr. 180 februari 1987 (Tcvens rncded. EIS-Nederland, nr. 32) DE NEDERLANDSE PIJLSTAARTVLINDERS \ (LEPIDOPTERA: SPHINGIDAE) door Jan C. Meerman INHOUD blz. blz. Voorwoord 2 3.3. Sphinx ligustri 24 Dankwoord 2 3.4. Sphinx pinastri 26 1. Wcrkwijzc cn methoden 3 3.5. Mimas tiliae 28 1.1. Inlciding 3 3.6. Smerinthus occllatus 31 1.2. Verantwoording van de gegevens 1 3.7. Laothoe populi 33 1.3. Het aandeel van de immigranten 5 3.8. Hemaris tityus 36 1.4. Nomenclatuur 5 3.9. Hemaris fuciformis 37 1.5. De bemonsteringsgraad van de hokken 5 3.10. Daphnis nerii 39 1.6. Toelichting bij de figuren 5 3.11. Macroglossum stellatarum 40 1.7. l'oelichting bij de tekst 7 3.12. Hyles euphorbiae 42 2. De Nederlandse Pijlstaartvlinders; 3.13. Hyles gallii 44 eeq algemene beschouwing 8 3.14. Hyles livornica 46 2.1. Immigranten en zwervers 8 3.15. Hippotion celerio 17 2.2. Bedreiging en beschcrming 12 3.16. Deileph~laelpenor 48 2.3. De natuurlijke vijanden 14 3.17. Deilephila porcellus 5 1 2.4. Fenologie 17 3.18. Dwaalgasten/Adventieve soorten 53 2.5. Het voedscl 17 4. Verklarende woordenlijst 54 3. De soorten 20 5. Summary 56 3.1. Agrius convolvuli 20 6. Literatuur 58 3.2. Acherontia atropos 22 VOORWOORD Van alle insekten vormen de dagvlinders de Daarorn ligt aan dit voor u liggende boekje dan rneest populaire groep; ze zijn vaak fraai van ook de doclstclling ten grondslag zoveel rnoge- kleur en tekening, rneestal niet a1 .te klein en lijk gegevens die voorhandenzijn in natuurhisto- overdag actief. De groep die gernakshalve rische musea, bij amateur-lepidopterologcn en rneestal aangeduid wordt als ,,nachtvlindersm, in entomologische literatuur bijeen te brengen geniet door de nachtelijke levenswijze van de en om te zetten in een op de Nederlandse situatie meeste van zijn vertegenwoordigers deze popu- toegespitst verslag van de huidige stand van lariteit niet. Bij niet ingewijden worden alle ver- zaken, niet alleen wat betref verspreiding, feno- tegenwoordigers van deze groep vaak enigszins logie en ecologie maar ook aangaande de biolo- minachtend samengevat onder de noerner ,,mot- gische processen die hieraan ten grondslag lig- ten". gen. De Pijlstaartvlinders of Sphingidae vormen Dit boekje hoopt behalve een referentiewerk bij hierop een gelukkige uitzondering. Deze vlin- faunistische inventarisaties ook een aansporing ders zijn dan ook vaak fors van formaat, fraai te zijn tot verder onderzoek, vooral naar de eco- % van tekening of klcur, gemakkelijk met behulp logische eisen die de afzonderlijke soorten stel- van atbeeldingen op naam te brengen, vertonen len. Over de ecologie van deze insekten - en vaak een interessant gedrag en enige soortcn niet alleen deze - is nog steeds droevig weinig vliegen zelfs overdag. Het is dan ook niet ver- bekend, terwijl dergelijke kennis onontbeerlijk wonderlijk dat over deze groep naar verhouding is indien wii cffectief soorten willen beschermen. veel bekend is. Toch wordt ook in dit geval onze Ook voor de diverse arnateurvlinderkwekers is kennis nog steeds bei'nvloed door verouderde, in deze een taak weggelegd, rnct name om de vaak buitenlandse literatuui. Het belangrijkste diverse onduidelijkheden aangaande de biologie Nederlandstalige werk is nog altijd de .,Catalo- van de soorten op te helderen. Vooral aan de gus der Nederlandse Macrolepidoptera" van imrnigrerende soorten is in dit opzicht de laatstc LEMPKEwaarvan de delen over de Sphingidae in jaren al veel baanbrekend werk verricht. Gaarne 1937 en 1959 verschenen. Recentere literatuur zou ik er ook bij iedereen op aan willen dringen is vaak zeer versprcid gepubliceerd en zeker zijn of haar bevindingen te publiceren in een voor dc niet-wetenschappelijk geschoolde vlin- daartoe geeigend tijdschrift, zodat de opgedane derliefhebber rnoeilijk te achterhalen. kennis niet verloren gaat. DANKWOORD Allereerst ben ik dank verschuldigd aan alle ver- manuscript, Prof. Dr. L.M. Schoonhoven voor de'rop (par. 1.2.) genoemde personen en instan- zijn oordeel over het hoofdstuk betreffende het ties. Zonder hun vaak belangenloze inzet zou voedsel (2.5.). mijn zus Neeltje Meerman voor het onderzoek in due vorrn niet rnogelijk zijn het rnaken van een deel van de pentekeningen geweest. De volgende personen hen ik speciaal en natuurlijk mijn vrouw Tineke Boomsrna voor dank verschuldigd: haar steun tijdens het samenstellen van het R. Schouten voor het bewerken van de rneeste manuscript en het rnaken van de biotoopfoto's museurncollecties. W. Hogenes voor zijn aan- alsmede enkele pentekeningen. wijzingen en kritiek bij het sarnenstellen van het februari 1986, Lelystad, Karveel07-56 1.2. VERANTWOORDING VAN DE GEGE- VENS De in dit werk gepubliceerde result'aten zijn ver- kregen uit de verwerking van in totaal 15.199 data, waarbij een ,,datumwhet geheel van gege- vens is over een vangst, een waarneming of lite- ratuuropgave van Cen soort op een dag, maand of jaar, op CCn plaats. in CCn stadium, door Cen waarnemer cq in een collectie. Een datum heeft dus niet noodzakelijk betrekkingop eenwaarne- ming of vangst van een exemplaar op CCn dag. Een datum bevat minstens de soortnaam, de locatie: de zo nauwkeurig mogelijke kalender- datum. een aantalscode. het geslacht of stadium en de bron van de gegeveni. Verder kan een datum nog eventuele ecologische gegevens en \ de naam van voedsel- of nectarplant bevatten. De data zijn verkregen door de bestudering van de volgende museum- en instituutcollecties: Zoologisch Museum Amsterdam (Instituut voor Taxonomische Zoologie). Natuurhistorisch Museum Enschede, Fries Natuurhistorisch Museum; Leeuwarden, ~ijkshuseumvan Natuurlijke Historie. Leiden, Collectie Rijksdienst IJsselmeerpolders, Lelystad, Fig. 2. Kaart van Nederland met in het U.T.M. grid aangege- Natuurhistorisch Museum, Maastricht, ven de verspreiding van de medewerkers aan het Pijlstaarten- Katholieke Universiteit, Nijmegen, onderzock. Museon, Den Haag, Natura Docet, Denekamp, S. de Bocr, Oosthuizen; W.J. Boer Leffef, Apeldoorn (t); L. Boon, Hoevelaken; J.P.C. Boot, Burgh-Haamstede (t): Natuurhistorisch Museum, Texel, D.F. Cupedo, Gculle; N. Daan,Uitgecst;M.F. vanderDonk. Natuurhistorisch Museum, Tilburg, Nedcrwecrt: J. Dost, Enschede; A.M. van Essen, Eesveen; J.W.A. Fossen, Nijkerk: M.C.R. Franssen, Wageningcn: Laboratorium voor Entomologie, Landbouwhoge- W.H.J.M. Geraedts, Nijmegen; Hr. Gerards, Kerkrade; D.F. school Wageningen, Gibson, Oosterhout: J. de Gooier, Leusden: A. Goutbeek. Biologisch Station Wijster. Dalfsen: A.Th. Groenendijk, Den Haag; H. Groenewoud, Venlo, H. Harscvoord, Zwartsluis; P. de Heus, Zwolle; W. Hogenes, Amsterdam; H. & A. Hoornveld, Drachten; E. De volgende literatuur is bestudeerd: Houkes, Amsterdam; K.J. Huisman, Melissant; I.A. Kaija- doe, Oegstgeest; P. Klaassen, Vijthuizen; F. Kniest. Venlo; ~ritomolo~ischeBerichten (Amsterdam): jaargangen J.C. Koster, Callantsoog; T. Kramer, Zuidzande; J.H. Kuch- lein, Wageningen; V. van Laar, Amersfoort: H. van Leur, 1-45 (1905-1985), Oss; P.J. van der Linden, Belfeld; H. Meekel, Lynden; Tijdschrift voor Entomologie (Amsterdam): jaar- M.H.A. Melchior, Beusichem (i);F. Melkert, Egmond-Bin- gangen 1-126 (1858-1983) nen; G. van der Meulen, Ermelo; J. Moonen. Cadieren Keer; en een aantal verslagen van het Rijksinstituut voor M. van der Munckhof, Horst; Ch.G.S.M. Naves, Drempt; Natuurbeheer (Leersum). H. Oorschot, Amsterdam; J.J van Oort, Diever; J. Oostvo- gels, Steenbergcn; C. Ottenheyrn, Steyl; G.J. Padding, Steen- wijk; M.P. Peerdeman, Amsterdam: G.J. van der Pelt, Lei- En tenslotte zijn de waarnemingen enlof collec- den; W. Poppe, Joure; H.J.J.G. Queis, Neerbeek; P.J. Rooij, tiegegevens van de volgende personen ver- Brielle; L.J.J. van Rijswijk, Veldhoven: H. Rotteveel, Zoe- termeer: P.L.J. Schoenmakers, Zoetermeer; R. Schoutcl~, werkt: Breda; J. Sinnema-Bloemen, Hemrik: G. Smid, Raan.s- donksveer; E.A.M. Speijer, Den Haag; E. van der Spek, De G. van Aalst, Oss; K. Alders, Arnhcm; A, van Assen, Leid- Koog; G. Stobbe, Leeuwarden: J.H. Stolk, Lunteren; J.M. schcndam; R.B. Bartcn, Giessenhurg; H.C. Beers, Heeren- Tilmans, Warmond; A.G. van Tol, Rijswijk; J. Trapman, veen; C.F.M. den Biernan, Bcnnckom; H. Blokzijl. Rolde; Hardinxveld-Giessendarn; T. Tromp, Hardmxveld-Giessen- dam; A. van Tuyl, Muidsrberg; C.A. van Tuyl, Laren; G. bekend. Dit lijkt teleurstellend, maar is zoals uit Twijstra. Leeuwarden: R. van 't Veer, Wormer; H. Vogcl, Purmerend; J.C. Wcdts de Swart, Middelburg; P.A. Wet- de verspreidingskaartjes zal blijk'en toch vol- steyn, Voorburg; V.L. Wigbels, Lclystad; Y. Wijnalda, Wijn- doende om een betrouwbaar beeld van de ver- jewoude; F. dc Wildc, Stedum: C.H. & M.A. de Winkel, spreiding van de afzonderlijke soorten te geven. Wolfhere: C. Zonneveld. Amsterdam;C.J. Zwakhals,Arkel; Dit neemt niet weg dat het wenselijk blijft dat Omdat de bemonsteringsgraad van de hokken ook uit niet of slecht bemonsterde hokken in zekere mate een afspiegeling is van de woon- (meer) waarnemingen komen. Hiervoor houd plaatsen van deze medewerkers is hun landelijke ik mij gaarne aanbevolen. verspreiding weergegeven in fig. 2. 1.3. HET AANDEEL VAN DE IMMIGRAN- TEN Bij het verzamelen van de gegevens werd bewust afgezien van het a1 te grondig nagaan van alle vangstgegevens betreffende de immigrerende soorten. Deze soorten worden in het kader van hetaekvlinderonderzoek al jaarlijks bijgehou- den ~~~~LEMPKE(1941 -1 985). Wet opnemen van alle gegevens, die bovendien al gedeeltelijk ver- werkt zijn in een samenvattende publicatie (LEMPKE,1972), zou de aandacht a1 te zeer aflei- den van onze inheemse soorten, die totdusver toch a1 minder aandacht kregen dan ze verdie- nen. Niettemin werden nog 3413 data verzameld die betrekking hebben op de 6 soorten, deels zeer zeldzame, immigranten. Een ruirn vol- doende aantal om toch relevante conclusies te kunnen trekken.