NEDIPIfSNDSQI-INDIB OUD & NIEUW OPGERICHT DOOR ED. CUYPERS Direct: LD. PETIT, Red.: Prof.T.J. BEZEMER, Mr.J. G. HUYSER, Prof. Dr. N.J. KROM, Prof.J.A. LOEBÈR Jr.,W. O.J.NIEUWENKAMP.NOTO SOEROTO REDACTIE- EN DIRECTIEADRES: NOBELSTRAAT 20, DEN HAAG 1930 14e JAARGANG, AFL. 10 FEBRUARI DE NAMEN DER JAVANEN door MAS PRIJOHOETOMO What is in a name? Nomen sit omen Wat de Javaan onder geboortedag verstaal. Kindernamen en namen voor volwas- senen. Naamsverandering. Modernisme onder de Javanen De Burgerlijke Stand Afkorting der namen. Zl - wijs, 'slands eer, doch de evolutie schrijdt immer voort. In een land, waarde R K—jÊ Burgerlijke Stand is ingesteld, moet men bij de geboorte van een kind binnen 24 uren kennis geven aan den daarvooraangestelden ambtenaar, die den voor-en familienaam 1%; benevens den dag, de maand en het jaar der geboorte nauwkeurig opschrijft in het register van' den Burgelijken Stand. D Op Java maakt men zich daarmee nog niet druk. Ik zeg nog niet, zoolang de Burgerlijke Stand nog niet ingevoerd is. De eerste dagen na de geboorte van een nieuwen wereldburger heeft de familie het doorgaans erg druk met het ontvangen van visites van den kant van verwanten, vrien- den en kennissen, die speciaal komen om de ouders van het kind te feliciteeren. Niet zelden ont- aarden de eerste avonden in een fuifpartij, waarbij men den nacht wakende doorbrengt met kaartspelen. Deze reeks van genoegelijke avonden wordt dan besloten met een knalfuif op den avond van den zoogenaamden poepak poeser, d.i. het afvallen van de navelstreng. D Maar onze nieuwe wereldburger heeft nog niet de eer een naam te dragen, althans officieel nog niet. Want deze officieele naamgeving heeft eerst plaats vijfdagen na de geboorte, d.i. wanneer het kind sepasar oud is. Om dit met juistheid te kunnen verstaan moet men weten, dat de Javanen een week van zeven dagen hebben en een week van vijf dagen. Elke dag heeft een dubbelen naam. Het eerste woord is een der namen van de „zevendaagsche week", en het tweede die van de „vijf- daagsche week". De namen van de week van zeven dagen zijn: Ngahad, Senèn, Selasa, Rebo, Kemis, Djoemoeah en Sabtoe, welke overeenkomen met Zondag, Maandag enz., en die van de week van vijf dagen zijn: Legi, Paing, Pon, Wagé en Kliwon. Is een kind op Dinsdag Legi geboren, dan krijgt het op Ngahad Legi zijn officieelen naam, want dan is het juist sepasar d.i.

De Javaansche woorden zijn geschreven volgens het nieuwe spellingssysteem □

323 Zijne Hoogheid Pakoe Boewono X, Soesoehoenan van Soerakarta Foto 'i'assilo Adam

één week van 5 dagen, oud. Heel dikwijls wordt die naam bevestigd als het kind 35 dagen oud is. Mocht de eerste naam verkeerd zijn gekozen voor het kind, dan heeft de naamsverandering direct op dien dag plaats, hetgeen geschiedt óf met een feestmaaltijd voor volwassenen, óf met een kinderfeestmaaltijd. Een tijdperk van 35 dagen staat bij de Javanen bekend onder den naam: selapan. Het kind viert dan zijn eersten geboortedag. Immers wanneer men goed uit- rekent, dan komt elke naamcombinatie der week- en pasardagen na iedere periode van 35 dagen weer terug, precies in één en dezelfde volgorde. Inderdaad heeft de Javaan door die naam- combinatie 5 X 7 = 35 verschillende dagen. D Bij gegoede lieden wordt die geboortedag steeds herdacht, hetzij met een bantjakan d.i. kinder- feestmaaltijd, hetzij met een selametan, d.i. feestmaaltijd voor volwassenen. Het Europeesche begrip van „jarig zijn" is voor den Javaan ongetwijfeld een soort modernisme. Die geboortedag heet in het Javaansch tferon, en draagt steeds twee namen zooals boven reeds vermeld is. Deze weton nu speelt een niet onbelangrijke rol in de Javaansche samenleving. Het berekenen van het geluk of het ongeluk van het kind berust steeds op de weton. Ook alle gewichtige momenten van het leven, zooals: besnijdenis, huwelijk enz. worden volgens bepaalde methoden berekend, steeds van de weton uitgaande. D What is in a name? aldus Shakespeare. Maar de Javaan redeneert anders. Nomen sit omen, de 324 13 Dochters van Z. H Pakoe Boewono X Foto Tassilo Adam naam zij een teeken. Van deze opvatting gaat men uit bij hetkiezen vaneen passenden naamvoor het kind. Vele kindernamen beteekenen een eigenschap ofeen hoedanigheid, b.v. Sabar= geduld, geduldig; Soegeng = geluk, gelukkig enz. Men geeft het kind dus dennaam Soegeng, in de hoop, dat het gelukkig zal zijn.Het bijgeloof speelt hierbij een gewichtige rol. Is een kind altijd ziekelijk, dan schrijft men dat toe aan den naam, dien het draagt, met dit gevolg dat men er toe overgaat het kind een anderen naam te geven, welke gebeurtenis steeds gepaard gaat met de bovenver- melde bantjakan. Zoo iets gaat heel gemoedelijk toe. En het kind, dat eerst Sabar heette, luistert nu naar den naam Waras — beter, beterschap. Blijkt het kind nog niet gelukkig te zijn met den nieuwen naam, wel dan geeft men het nog een anderen naam. Is het bijvoorbeeld na een gevaar- lijke ziekte weer hersteld, dan geeft men het den naam Oerip — levend, het leven. En zoo gaat men door totdat men meent, dat het kind gelukkig is met den gekozen naam. □ Sommige kindernamen zijn fantastische woorden, of beter gezegd klanken, die niets beteekenen, of het zijn woorden, die een belachelijke beteekenis hebben. Het bijgeloof speelt hier al weer een groote rol. Namen zooals: Woejari. Joedajoe, Rajoewi zullen door eiken Javaan vreemd worden gevonden. Het zijn dan ook kunstmatige namen, die door de doekoens of heilmakers uit de desa zijn gefabriceerd of uitgedacht volgens bepaalde methoden, ten einde het eene of andere ongeluk of gevaar te bezweren. D

325 Uit het schetsboek van J Haasmann

326 Namen zooals: Doenak — mand, Klemoek - aarden zoutvat, Dandang = rijstpot, hebben hun ontstaan al weer te danken aan het bijgeloof. Heeft een moeder telkens en telkens haar kind verloren, dan meent zij als redmiddel het een naam te geven, die afwijkt van de veel voor- komende kindernamen. Zij noemt haar kind Dandang = rijstpot, in de hoop, dat het haar niet weer door den dood wordt ontrukt. Een rijstpot sterft immers niet. □ Mij is een geval bekend, dat een meisje op school Dandang heette, een naam die totaal niet overeenkwam met het voorkomen van de draagster. Daar zij ten langen leste dezen naam ondraaglijk vond, vroeg zij op een dag schreiende op den schoot van haar moeder, waarom zij toch dien bespottelijken naam moest dragen. „Je broertjes en je zusjes heb ik steeds heel vroeg door den dood moeten verliezen. En vanaf je geboorte heb ik je voor den vorm afgestaan aan je baker, die je dien naam heeft geschonken, in de hoop, dat je een lang leven ten deel zal vallen. Zoodra een termijn van acht jaren verstreken is, zal ik je inlossen en dan krijg je een nieuwen naam.'' Aldus waren de troostwoorden van de liefhebbende moeder. En nu draagt datzelfde meisje den schoonklinkenden en veelbeteekenenden naam: Sampoernaning sih = de volmaaktheid der liefde. Dat gaat heel gemoedelijk toe, men behoeft geen request in te dienen en men behoeft niet naar den ambtenaar van den Burgerlijken Stand te loopen. D Na deze korte uiteenzetting van het doel en streven van het geven van den naam, willen we nu overgaan tot het nagaan van de woorden, welke als namen worden gebezigd en waaraan zij zijn ontleend. □ Eerst nog een woord over de orthographie. D De schrijfwijze van namen zooals: Dwidjoséwojo, Wiropoestoko, Tjokronegoro, Soetopo, Soemitro, is eigenlijk in strijd met het tegenwoordige gangbare Latijnsche spellingssysteem, waarbij men in plaats van de o a moet schrijven. Maar aangezien die namen aangenomen zijn voor de invoering van het nieuwe spellingssysteem, zal de handhaving van die oude orthogra- phie wel gerechtvaardigd zijn, die voorbeelden zijn namelijk geen gefingeerde namen. D Ondertusschen bedienen de jongere Javanen zich thans van ditallernieuwste systeem en schrijven hun namen aldus: Siswaoetama, Soewarsa, Soemitra enz. D

A. KINDERNAMEN. In de eerste plaats komen er natuurlijk voor echte, oorspronkelijk Javaansche woorden. Doch men zij hiermee voorzichtig, want heel vaak toch zijn het Sanskritwoorden, die men voor zuiver en echt Javaansch houdt. Vele kindernamen beginnen met Soe goed, o.a. Soewarna — goede gestalte of goede kleur (hebbend), Soekardi= goede daad (hebbend), Soewanda — goed lichaam (hebbend), Soebagja — goed geluk(hebbend), Soetjitra = goed teeken of schoon gelaat (hebbend), Soemitra — goede vriend. De beteekenis van met soe beginnende namen kunnen we op tweeërlei wijze verklaren, en wel volgens de Sanskrit-grammatica. D I. Als tatpurusa-compositum. Soebagja —■ goed geluk, schoon geluk. D 11. Als bahuvrïhi-compositum. Soebagja hij, wiens geluk goed of schoon is, schoon geluk hebbende. Als bahuvrïhi-compositum komen dergelijke namen dus in beteekenis overeen met de Hollandsche woordvormen: Roodkapje, Langoor, Blauwbaard enz. D Het voorkomen van het adverbum soe bij de verschillende namen wijst derhalve niet op familieverwantschap van de dragers, zooals het geval is bij de Chineesche namen, welke be- ginnen met Tan, Liem, Oei enz. hoewel enkele gevallen niet zijn uitgesloten, dat sommige

327 ouders werkelijk van het idee uitgaan aan hun kinderen met soe beginnende namen toe te kennen. D Meer ingang vindt het idee van sommige ouders om hun kinderen een dubbelen naam te geven, waarvan de eerste naam op ver- wantschap wijst. B.v. Aboe Taman, Aboe Salèh, AfcoeTari zijn namen van drie gebroe- ders. Kamar Roekmi, Kamar Asri, Kamar Sasi zijn namen van drie gezusters. Bambang Soenarta, Bambang Soeparta, Bambang Soe- marta, Bambang Soeharta zijn namen van vier gebroeders. D Echt Javaansche namen worden in aantal ver overtroffen door vreemde, blijkbaar om de eenvoudige reden, dat alles wat vreemd ofvan buitenlandschen oorsprong is, meer bekoort, meer aantrekt, een verschijnsel, dat in den grond der zaak internationaal schijnt te zijn. Zelfs een veel voorkomende naam Sidin, die door vele desakinderen en huisjongens gedra- gen wordt, is aan het Sanskrit ontleend, het beteekent: geluk hebbend. D Naast namen, welke aan het Sanskrit zijn ont- leend, komen Arabische namen voor tenge- volge van het belijden van den Islam, zooals: Pangeran Pangerar Sabar = geduldig, geduld, Samioen hoo- ArioKoesoemobroto ArioDjatikoesoemo = rend, Samaoen — hemel.Voorts worden vele Arabische namen gedragen, die ontleend zijn aan den koran, welke namen overeenkomen met Bijbelsche namen: Dawoed — David, Ibrahim — Abraham; Joenoes — Jonas; Joesoep — Jozef; Isa = Jezus; Moesa = Mozes; Noch = Noach; Soeléman = Salomo: Hiernaast komen nog een massa namen voor, welke ontleend zijn aan de andere heilige teksten. Om een paar voor- beelden te noemen: Aboe Bakar, Oemar, Oesman, AU {de vierrechtsgeleide chaliefen), Hasan, Hoesein (kleinzoons van den Profeet). D Verder kan men Arabische namen herkennen: 10. door de eerstelettergreep Abd= dienaar,o.a. Abdoellah = Godsdienaar; Abdoerrachman = Dienaar van den Barmhartige, d.i. Godsdienaar, Abdoelkadir = Dienaar van den Machtige, d.i. Godsdienaar; Abdoelkarim = Dienaar van den Edelen (God); D 20. door het eerste woord Aboe = vader, o.a. Aboe Bakar. Aboe Talib, Aboe Lahab, Aboe Kasim, enz. [ 1 Door het niet begrijpen van vele Arabische woorden meent men vaak met Javaansche woorden te doen te hebben, of woorden aan andere talen ontleend. Om een frappant voorbeeld te noemen: de naam Sabit beteekent niet sikkel, want het is geen Maleisch woord, integendeel

328 het is een verbastering van het Arabisch Tabit = standvastigheid, een veel voor- komende Arabische naam. Sarib is niet dat Jav. woord voor stank, doch het Arabisch Sjarïf = edelman, daarom is het beter Sarip te schrijven. D Ten slotte dient vermeld te worden, dat door de Javaansche Christenen ook namen worden gedragen, zooals dat gebruikelijk is in de Christelijke landen: bv. Fredericus Soetrisna Adiwasita. De eerste naam is de doopnaam, de tweede de Javaansche kindernaam en de derde de naam als volwassen persoon. Evenals bij de andere volkeren heeft men bij de Javanen namen, die speciaal door de jongens gedragen worden, en weer andere, welke speciaal aan de meisjes worden toegekend. Heel vaak kan men dat herkennen aan den uitgang. Zoo bijvoorbeeld: Soewarna is een jongensnaam, Soewarni een meisjesnaam. Deze vrouwelijke uitgang i isniets andersdan de vrouwelijke uitgang f in het Sanskrit, en menvindt zedaarom bijna uitsluitendbij namen van Sanskrit-oorsprong. Analoog hieraan zijn de volgende namen Soekarta Soekarti; Soedarma Soedar- Zijne Hoogheid Hamengkoe Boewono VIII, Sultan van — — tenue. mi: Soekarna — Soekarni: Soemarta — Soe- Djokjakarta, in dagelijksch marti: Soeparta — Soeparti. Voorts dient opgemerkt te worden, dat vele liefelijk klinkende meisjesnamen op ari' = hart of gemoed, eindigen, o.a. Soetjiati —reinhart (hebbend), Moerniati = zuiver hart (hebbend), Soeati goed hart (hebbend). D Men moet dezen schoon klinkenden Jav. uitgang niet verwarren met den even liefelijken uitgang wati, welke ontstaan is uit het Sanskrit-sulfix vat (de v als w uit te spreken) gevolgd door den vrouwelijken uitgang ï, bv. Poedyawati = eer hebbend, Setyawati = trouw hebbend, Asmara- wati = liefde hebbend, Soesilawati = goed karakter hebbend, Tjitrawati= schoon gelaat (teeken) hebbend, Moetyarawati — parel hebbend, als parel. D Meisjesnamen op ah zijn in vele gevallen van Arabische origine, zooals: Daérah kring; Moeslimah = vrouwelijke moeslim, Sapinah — schip, Sarirah —vr. bed, troon; Walimah = feestmaaltijd. Deze uitgang ah is niets anders dan de pausale vorm vanden vrouwelijken uitgang atoen of atoe in het Arabisch. D Een tweede groep van dergelijke namen eindigt op ijah, zooals: Kamarijah — wat betrekking heeft tot de maan, Arlijah = wat betrekking heeft tot de aarde, Kadarijah = wat betrekking heeft tot aanzien of macht. Dez; uitgang ijah is ontstaan uit den Arabischen uitgang ijjoen voor de vorming van de nomina relativa, gevolgd door den vrouwelijken uitgang ah, de correcte

329 Arabische uitgang behoort dus ijjah geschre- ven te worden. Voorts kan men meisjesnamen herkennen aan de toevoeging van het woord Sri er voor, hetgeen geluk of glans beteekent, zoo bijv. in de namen: Sri Woelan = glans van de maan, Sri Poernama = glans van de volle maan, Sri Roekmi = glans van goud. Verder worden sommige meisjesnamenvoor- afgegaan door het woordje Siti, o.a. Siti Rokajah, Siti Sarirah, Siti Aminah. De vraag rijst nu watditwoordjeSi'ri'eigenlijkbeteekent. Het is stellig niet dat Jav. woord voor grond, welk woord van het Sanskrit ksiti is afgeleid. Het Jav. Ned. handwoordenboek van Gericke en Roorda bewaart hierover nog het stilzwij- gen. Inderdaad is het niets anders dan het Arabische woord Sitti, hetgeen mijne meeste- res of mevrouw beteekent, vandaar dan ook dat het haast altijd gevolgd wordt door een naam van Arabischen oorsprong. Intusschen vindt men, wanneer men den leerlingenstaat van de eene ofandere Javaanscheschool raad- pleegt, namen met Sri gevolgd door een Ara- bisch woord, en omgekeerd namen met Siti gevolgd door een naamvan zuiver Jav.origine of aan het Sanskrit ontleend b.v. Sri Kama- Pangeran Adipati Ario Mangkoe Nagoro VII, riiah naast Siti Roekmi. □ Dat een meisjesnaam gedragen wordt door een jongen en omgekeerd een jongensnaam door een meisje is weer een uitvloeisel van het bijgeloof. Een Inl. Bestuursambtenaar van mijn stand- plaats heette Soedarni, een meisjesnaam. Natuurlijk was dat voor mij een aanleiding om aan den vader te vragen, waarom hij zijn zoon een meisjesnaam had gegeven. □ „Telkens als ik een zoontje kreeg, heb ik hem al heel vroeg door den dood moeten verliezen, al mijn dochters daarentegen groeien voorspoedig op. En daarom heb ik hem een meisjesnaam gegeven, het klinkt wel een beetje vreemd, maar ", aldus was het antwoord. D Evenals in Europa een vader zijn zoon een naam geeft van een persoon met wien hij dweept, zoo b.v. den naam van den held uit zijn lievelingsroman, van een gevierden filmartist, van een beroemden violist enz., zoo geeft de Javaan zijn zoon niet zelden den naam van zijn lievelings- held uit de wajang: b.v. Irawan, Ardjoena, Abimanjoe, Karna, Widjanarka, Indradjit Meisjes- namen ontleend aan de wajang zijn ook niet onbekend, o. a. Siti Soendari, Soelastri, Koenti, Setyawati. □

B. NAMEN VOOR VOLWASSENEN. Nu komt de vraag: Worden de kinderen altijd bij hun kindernaam genoemd, ook als ze eenmaal

330 volwassen zijn? Het antwoord luidt ontken- nend. Allereerst moet men in het oog houden, dat de achter- of familienaam bij den Javaan nog onbekend is. Wanneer een meisje ge- trouwd is, dan draagt zij den naam van haar man. In de goede Jav. kringen mag zij niet meer bij haar meisjesnaam genoemd worden, haar naam geldt voor taboe. Soms gaat het zoo ver, dat zelfs haar kinderen haar meisjes- naam niet eens weten. Men behoort een ge- trouwde dame dus bij den naam van haar echtgenoot te noemen, al kent men haar nog zoo goed. LI Bij den jongen vervalt de kindernaam zoodra hij gehuwd is. Op de bruiloft wordt dan aan de gasten bekend gemaakt, hoe de bruidegom voortaan zal heeten. In het vervolg moet hij alzoo bij den nieuwen naam genoemd worden, zelfs door zijn jeugdvrienden. Deze mannen- naam wordt niet zelden door vreemdelingen identiek gesteld met den familienaam, watver- keerd is. Soms wordt op zoon bruiloft mede- gedeeld, hoe de bruidegom aan den nieuwen naam komt. Hij wordt voortaan b.v. Karta- wirja geheeten, omdat zijn vader Kartatanaja en schoonvader Wirjasoesastra heet. De zijn Kangdjeng Ratoe Timoer. samenstellende deelen van den nieuwen naam van den bruidegom zijn dus deels ontleend aan den naam van den vader, deels aan dien van den schoonvader. O Edoch de tijd schrijdt voort en de moderne Javanen kiezen zich reeds vroeg een mannennaam en laten zich aldus noemen, zelfs nog lang voordat er sprake is van het huwelijk. Dit gebeurt reeds in de schoolbanken van de middelbare en vakscholen, inzonderheid tegen den eind- examentijd. D Men neemt bij deze gelegenheid 4 stroomingen waar: D 1. De eerste groep der Jong-Javanen wenscht den jongensnaam te behouden: Soejono, Soeroso, Soewarno, Soetomo, Soetopo, namen van vooraanstaande figuren op Java, die voor een ieder niet onbekend zullen zijn. D 2. De tweede groep der Jong-Javanen wenscht den jongensnaamte behouden, maar neemt den naam van den vader over als familienaam. Hier hebben we dus te doen met een voor- en familie- naam, precies als in Europa; b.v. S. (Soegeng) Poerwosiswojo, S. (Soejoed) Kartoprawiro. D 3. De derde groep kiest zich een gansch anderen naam en gooit den jongensnaamheelemaal over boord: Wirjotanojo, Moeljodiwirjo, Prijohoetomo zijn drie verschillende namen, die geen enkel woord met elkaar gemeen hebben en toch zijn het namen van drie gebroeders. Bij

331 Notosoeroto, Notokoeworo, Notodiningrat kan men door het woordNoto wel herkennen, dat ze drie gebroeders zijn. 4. De vierde groep vormt den mannennaam door voor of achter den jongensnaam nog een woordje vast te plakken. Brotosoemarjo is ontstaan uit den jongensnaam Soemarjo: Tjiptowardojo uit den jongensnaam Tjipto; Wirjosoejadihardjo uit den jongensnaam Soejadi. D Nu is het nog al interessant om eens na te gaanhoedie mannennamen worden gevormd. Gewoonlijk zijn het samenstellingen van 2 of 3 Sanskrit- of Kawi-woorden. Niet zelden zegt de naam de functie, welke de drager vervult. □ Poerbowaloejo = het begin der genezing, is een naam die gedragen wordt door een zeker Indisch arts. Wirjohoesodo — held der ge- neesmiddelen, is ook een naam van een arts. Een Inl. onderwijzer noemt zich Siswopra- noto — hij, die leerlingen regelt, ordent, in dit Pangeran Adipati Ario Pakoe Alam VII geval opvoedt. Dwidjosewojo = leermeester der kinderen, is inderdaad de naam van een Javaan, die op het onderwijsgebied zijn sporen verdiend heeft. Een heel bekende Jav. schrijver heet Wiropoestoko — held der boeken. Notoprodjo — hij, die het land regelt of regeert, is een naam van een Inl. bestuursambtenaar. Deze voorbeelden zijn nog met vele te vermeerderen.') □ Aan den naam kent men vaak den stand of rang van dengene, die dien naam voert. -) In vele regentsnamen komt het woord rar (= wereld) of nagoro (— land, rijk) voor, zoo bijvoorbeeld: Tjakraningrat = de discus of het rad der wereld. Poerboadiningrat = het begin van, de eerste of voornaamste der wereld. Soerjaningrat -- de zon van het land. Amangkoerat — hij die de aarde op zijn schoot draagt. Tjokronagoro — de discus of het rad van het land. Tjondronagoro = de maan van het land. Djojonagoro = overwinnaar van het land. □ Raadpleegt men de Jav. geschiedenis, dan merkt men op, dat dergelijke namen ook gedragen werden door vorsten. Dat regenten dergelijke namen dragen is niet ten onrechte, wanneer men bedenkt, dat het Jav. woord voor regent boepati is, welk woord van het Sanskrit bhupati is afgeleid, dat op tweeërlei manieren verklaard kan worden: □ 1. Bhu = aarde; pari' = heer. Bhupati = heer der aarde, d.i. vorst. □

') Dit woord Noto in de samenstelling Notoprodjo kan ook beteekenen: heer, beschermer, koning, zoodat de naam heer, beschermer of koning van het land kan beteekenen. Het is juist door die dubbelzinnigheid van vele woorden, dat men een naam op verschillende manieren verklaren kan. De drager van den naam zelf zal moeten uitmaken, welke beteekenis hij aan zijn naam denkt toe te kennen. □ -) Het Javaansche woord voor naam is djeneng = stand, of wasta, afgeleid van het Sanskrit avastha = stand. □

332 2. Bhu = aarde; pati = gemaal of echtge- noot. Bhupati = gemaal of echtgenoot van de aarde d.i. vorst. Om die tweede beteeke- nis goed te begrijpen zij hierbij vermeld, dat bij de Hindoes de opvatting gold,dat de aarde de eerste gemalin is van den vorst, en de menschelijke echtgenoote detweede gemalin. Desalieden dragen in den regel eenvoudige namen, doch men moet een Javanicus of een geboren Javaan zijn om dit te kunnen beoor- deelen, want desamenstellende woorden heb- ben ook vaak een hoogdravende beteekenis, maar toch is de naam op zich zelfeenvoudig en dat zit o.a. in de manier van het samen- stellen. B.v. Sarigoeno = essence der deugd; Karjowongso = de daad van het geslacht. Vergelijkt men nu deverschillende namen uit de pasisirlanden (Java's Noordkust-landen) met die uit de vorstenlanden, dan neemt men een groot onderscheid waar. De namen van lieden uit de pasisirlanden toch worden veelal gevormd door woorden, die heel veel voor- komen en waarvan de beteekenis doorieder- Danoeredjo, Rijksbestuurder van Djokjakarta een wordt gekend. In de vorstenlanden komen daarentegen vaak namen voor, waarvan desamenstellende woorden lang niet door iedereen wor- den begrepen. In de lagere Jav. kringen vindt men nog de gewoonte, dat een man of een vrouw genoemd wordtnaar den oudsten zoon of naar de oudste dochter, respectievelijk met de woorden Pak (= vader) en 'm Bok (= moeder) er voor. Dit is wat de Javanen noemen karan anak, d.i. naar het kind genoemd. Pak Sardi is derhalve de benaming van een man, wiens zoon Sardi heet, dus de vader van Sardi; 'm Bok Sardi beteekent de moeder van Sardi. Deze gewoonte komt dus overeen met die van andere volkeren, o.a. de Arabieren. Zoo werd Mohammed, de Profeet, ook wel geheeten: Aboe Kasim, d.i. de vader van Kasim. □ Men moet het goed verstaan, dat dergelijke benamingen niet door de dragers zelf worden aangenomen, het zijn min of meer een soort onderscheiding van den kant van familieleden, vrienden en kennissen. □

NAAMSVERANDERING Ook de mannennaam is evenals de kindernaam door bovengenoemde redenen vatbaar voor verandering. Voor particulieren is dat al heel gemakkelijk. Voor personen, die een Gouver- nementsbetrekking bekleeden, moet men daarvoor een gezegeld request indienen aan den Gouverneur-Generaal. Vroeger kostte een naamsverandering als zoodanig slechts f 150. Gewoonlijk wordt dan geëischt de beteekenis van den nieuwen naam nauwkeurig aan te geven. □

333 Uit het schetsboek van J. Haasmann 334 Mij is een geval bekend, dat een pas benoemde regent een request indiende om een nieuwen meer passenden naam te mogen dragen. Doch de beteekenis van den naam zooals hij aangaf kwam niet overeen met de inzichten van den ambtenaar, die met het onderzoek daarvan belast was. Het gevolg was, dat hetrequest aanadressant teruggezonden werd. Om van allen rompslomp bevrijd te zijn was de regent toen besloten zijn jongensnaam te behouden. En zie, zijn besluit is niet zonder invloed geweest op zijn ressort. Meer dan de helft van zijn ondergeschikte ambte- naren richtten zich naar hem en handhaafden ook hun jongensnaam. O Dat men soms niet spaarzaam te werk gaat met de naamsverandering, blijkt uit een mededeeling van een Inspecteur bij het Inl. onderwijs, die mij heeft verzekerd, dat hij vijf malen een zekere school heeft geïnspecteerd, welke stond onder één en denzelfden Inl. hoofdonderwijzer, die telkens bij elke inspectie een anderen naam voerde. D Meer nog dan in de Gouvernementslanden kiest men zich in de vorstenlanden bij elke bevor- dering van rang een nieuwen meer passenden naam, inzonderheid aan het hof, waar dan door den vorst de nieuwe naam aan den functionnaris wordt verleend. D Ten slotte zij hier vermeld de gewoonte van de bedevaartgangers, die een Arabischen naam in Mekka aannemen, hetgeen geschiedt met sanctioneering van den Imam, gewoonlijk tegen betaling van een klein bedrag. In hun vaderland teruggekomen worden ze dan alleen genoemd bij den nieuwen Arabischen naam, met het woord Hadji er voor, b.v. Hadji Mansjoer (— zege- vierend, overwinnaar). Vele moderne Javanen storen zich thans niet aan die naamsverandering en handhaven liever hun nationalen naam, o.a H. O. S. Tjokroaminoto. Ook de Regent van Bandoeng schrijft en noemt zich na zijn bedevaart naar Mekka: R. A. A. Wiranatakoesoema. D Vroeger meer dan tegenwoordig bestaat de gewoonte, dat de oudste zoon de betrekking erft van den overleden vader en dat hij denzelfden naam van den overledene verkrijgt. Dit wordt door de Javanen noenggak semi genoemd, d. i. gelijk een weder uitloopende stronk. Eertijds was dat het geval, wanneer de vader b.v. in den strijd sneuvelde. Thans vindt men die gewoonte nog in de vorstenlanden bij sommige betrekkingen. In de Gouvernementslanden komt dat ook nog voor o. a. bij desahoofden. De uitdrukking noenggak semi kan ook gebezigd worden ten opzichte van den oudsten broer en den jongeren broeder. [ i Zooals ik terloops heb aangestipt, de evolutie schrijdt voort. Zelfs nu nog in het tijdperk van afwezigheid van den Burgerlijken stand hebben leden van verschillende families vaste familie- namen aangenomen. Ze voelen reeds de behoefte van de instelling van den Burgerlijken Stand voor een geordenden Staat. En dat de Burgerlijke Stand spoedig zal komen, is een feit. Een begin hiervan ziet men reeds komen bij de Javaansche Christenen, welke verplicht zijn de ge- boorte hunner kinderen onmiddellijk aan te geven aan den daarvoor aangestelden ambtenaar, 0. a. te Jogjakarta. Bij de Mohammedaansche Javanen ziet men eveneens reeds een naderen tot dien toestand. Den zoogenaamden „huwelijkssluiters" wordt namelijk opgedragen in het register der moskeeën een.soort van Burgerlijken Stand in het leven te roepen. D Volgens het tijdschrift Pandji Poestaka van 18 September 1928 is de Burgerlijke Stand (B. S.) reeds ingevoerd voor de Javanen, doch niet voor de gansche Inheemsche bevolking. Voor welke Javanen is de B. S. verplicht gesteld? D 1. Voor degenen, die den titelRaden, Raden Mas,RadenPandji en nog een hoogeren titel voeren. 2. Voor alle Gouvernements-ambtenaren, die een maandelijksch traktement genieten van meer dan ƒlOO.—, en voor hen, die reeds gepensionneerd zijn. D

335 3. Voor alle officieren bij het Indische leger en voor hen, die reeds gepensionneerd zijn. D 4. Voor alle Javaansche Christenen. □ 5. Voor hen, die met de Europeanen gelijk gesteld zijn. □ 6. Voor al de afstammelingen van die lieden, welke onder 1, 2, 3, 4 en 5 genoemd zijn. D * * * HOE DE NAMEN AFGEKORT WORDEN. Een kort woordje over de afkorting der namen zal hier zeker niet van eenig belang ontbloot zijn. Bij den dagelijkschen omgang zijn de Javanen gewoon de namen af te korten. □

I. Namen voor volwassenen. In den regel neemt men bij de afkorting het eerste woord van de samenstelling. □ lemand, die Sasrawidjaja heet, wordt dus in de wandeling Sasra genoemd. Hij, die naar den naam Djajataroena luistert, wordt kortheidshalve Djaja geheeten. □ Namen zooals Martadrana, Setjaleksana, worden respectievelijk Tadrana en Tjaleksana afge- kort, dus door weglating van de eerste lettergreep. O

11. Kindernamen. Kindernamen worden afgekort door weglating van een of twee lettergrepen. Sidin wordt Dr'n; Soedarma wordt Ma of Soedar. In den regel neemt men bij de afkorting de laatste lettergreep. Kindernamen zooals Soekardi en Soemardi, waarvan de middelste syllabe gesloten is, worden heel dikwijls afgekort door weglating der lettergreep, die daarop volgt, aldus: Soekar en Soemar. In alles toont de Javaan moderniteit, ook in de afkorting der namen, hetgeen men reeds waar- neemt onder de schoolkinderen: Soe-mi-tra wordt .S'oem; Soe-tar-dja wordt .Sbef; Soe-bi-ja-ti wordt Soeb: Kroe-ni-jah wordt Kroen; Soe-djo-no wordt Djon. Deze moderne afkorting bestaat hierin, dat een open lettergreep als slot-consonant krijgt de begin-consonant van de volgende syllabe. Deze laatste wijze van afkorting vindt men dan ook niet opgenomen in de Javaansche Spraakkunst van M. Ng. Dwidjoséwojo. □

336 HET EILAND SABIROET EN ZIJN BEWONERS door DR. PAUL WIRZ (Vervolg van pag. 248.) Hoofdwapenen der Mentawaiers zijn pijl en boog. De boog (roöeroöe) |SK«\\ wordt van palmhout gemaakt; de pees (eiget) bestaat uit gedraaide bastvezels van R^r// Artocarpus (baikö). De beide uiteinden van het booghout worden op verschillende wijze bewerkt, dikwijls ook van snijwerk voorzien, en men onderscheidt een boven- eind (oete) en een ondereind (paipai). Wanneer de boog ontspannen wordt en de pees er af gehaald, dan gebeurt dit steeds aan het boveneinde, hoewel dat het langste is. D Als men bezig is een boog te maken, mag men o.a. geen bamboe splijten, daar anders ook de boog gauw zou breken. Ook mag men gedurende dezen tijd geen geslachtelijken omgang hebben en geen djoeroet drinken, een drank, die uit cocosmelk, suikerrietsap en het vleesch van jonge cocosnoten bestaat. D Wanneer een nieuwe boog klaar is, worden er een of meer kippen geslacht en begint er een korte poenen-periode, die men moelia noemt. Met den nieuwen boog gaat men dadelijk op jacht. Gelijk met den boog worden ook de pijlen (silogoei) vervaardigd, maar het vergiftigen van de spitsen gebeurt pas later. De vervaardiging van het pijlgift, omai, zoo genoemd naar den boom waarvan de bast genomen wordt (Antiaris toxicaria) geschiedt op de volgende wijze: De bast wordt fijn geschaafd en de bladeren fijn gesneden. Dit alles wordt vermengd met geklopte toeba- wortels (Derris elliptica). Hierbij voegt men dan nog wat Spaansche peper (raro) en den scherp- smakenden wortel van Alpina galanga (baglai). Al deze bestanddeelen worden nu in een houten schotel gemengd en daarna in een klein rotanmandje gedaan, dat men nu door middel van een bamboetang samenperst, zoodat het sap eruit geperst wordt. Men vangt het in een kleine cocos- schaal op, en het wordt met den staart van een eekhorentje (loga) op de pijlpunten gestreken. De aldus behandelde pijlen worden boven een vuur gedroogd, waarna men ze nogmaals met het gif bestrijkt. Men herhaalt dit ettelijke malen. □

DORPS- EN HUISAANLEG. Het is misschien niet geheel op zijn plaats, bij de nederzettingen der Mentawaiers, en vooral bij de bewoners van Sabiroet van dorp te spreken. Onder dorp toch verstaat men een complex van huizen, welker bewoners een gemeenschap vormen. D Op Sabiroet echter strekken de alleenstaande huizen zich soms uren ver langs een rivier uit en men weet dikwijls niet waar de eene nederzetting ophoudt en de volgende begint. Vraagt men dan naar den naam der nederzetting, dan zal men zelden voor het geheele complex als zoodanig een benaming hooren noemen behalve dan den naam der rivier, en dezen hebben de Maleiers, en later ook de Europeanen meestal— ook op de nederzetting toegepast, daar ze nu eenmaal geen andere benaming voor het complex op 't spoor konden komen. Kruyt zegt, dat een dorp uit een of meer deelen bestaat en dat ieder deel door een enkele familie in den uitgebreidsten zin van het woord, dus door een geslacht of „Sippe" (rara) bewoond wordt. D Het middelpunt van zulk een deel van een dorp wordt echter steeds gevormd door een groot huis, de oema, dat men het beste wellicht als vergaderhuis kan aanduiden. In dit stamhuis, zooals Kruyt het noemt, wonen dikwijls geen of slechts weinig menschen, dikwijls echter her- bergt het ook een groot deel der gemeenschap, dat de verschillende vertrekken bewoont. □

337 Oema op Sabiroet Rondom dit stamhuis zijn dan de kleinere huizen der afzonderlijke gezinnen gebouwd, en aan den buitenomtrek liggen de hutjes der ongehuwden (roesoek). Zulks is intusschen alleen op Pagai en Sipora het geval. Op Sabiroet ligt de oema in den regel tamelijk wel in het midden der tot de nederzetting behoorende hutten (afzonderlijke nederzetting, deel der nederzetting), die, zooals gezegd, zonder uitzondering aan den oever der rivier liggen. □ ledere oema heeft haar naam en deze komt ook in uitgebreider beteekenis aan de geheele neder- zetting toe. D Afzonderlijke huizen voor gehuwden en ongehuwden heeft men op Sabiroet niet, maar zeer dikwijls houden zich jongelui in de oema op en slapen daar ook. Derhalve heeft de oema tevens ook het karakter van een jongelingshuis. Intusschen hebben ook de vrouwen en meisjes er onge- hinderd toegang, maar slapen mogen ze er niet. D In de oema worden ook de vergaderingen en ceremonieele bijeenkomsten gehouden, en vooral spelen zich hier de riten gedurende een poenen af. In de oema woont ook steeds het hoofd der rara, de rimata, die in zekeren zin ook het opzicht over het huis en de daarin verkeerende lieden heeft uit te oefenen. In den regel echter bewoont hij met zijn familie steeds alleen de achterste vertrekken (bat-kaloebaga) van het huis, terwijl de voorste groote ruimte (bat-poeleigat) als gemeenschappelijke vergaderzaal moet dienen, maar in dezeruimte slapen ook de ongehuwde jongelieden, terwijl dat vertrek ook aan vreemdelingen als nachtverblijf wordt aangeboden, iets wat overigens van zelf spreekt en waarover men niet veel woorden vuil maakt. D

338 De rimata is dus de voornaamste der rara. Maar als hoofdman kan hij toch niet beschouwd wor- den, want hoofden, zooals de Niassers ze kennen, heeft men bij de Mentawaiers niet. Ook is de waardigheid van den rimata in het algemeen niet erfelijk. Sterft de rimata, dan wordt een andere man uit de rara, die de noodige ervaring bezit en een zeker aanzien onder zijn familieleden geniet, tot rimata gekozen. Trouwens, de rimata heeft eigenlijk niet veel te zeggen, maar wel wordt hij bij alle belangrijke zaken geraadpleegd en zoo ook bij verschillen binnen de rara. Hij moet na- tuurlijk alles weten, wat binnen de rara voorvalt, en in de meest verschillende aangelegenheden wendt men zich tot hem. Toch ontvangt hij nooit eenige betaling of schadeloosstelling. Hij helpt ook waar hij kan. Is b.v. een jonge man in ver- legenheid wegens de betaling van den bruidschat, dan is de rimata wel bereid hem dien voor te schieten, zonder echter eenigszins verplicht te zijn dit te doen. Intusschen behoeft een jongeling of een meisje, ingeval ze huwen willen, daarvoor niet de toestemming van den rimata te vragen. Bij alle belangrijke gelegenheden spreekt de ri- mata het beslissende woord, maar men behoeft Oema op Sabiroet toch niet naar zijn raad te luisteren. D In den regel kiest men na den dood van den rimata een anderen ervaren man uit de familie als zijn opvolger, en niet zijn zoon, omdat men de voorkeur geeft aan oudere, ervaren mannen. De weduwe en de kinderen van den overleden rimata verhuizen dan naar een lalep of gewoon huis, terwijl de nieuwgekozen rimata nu de oema betrekt. D Behalve de rimata en zijn familie woont dikwijls ook de sikerei in de oema, want de oema vormt het middelpunt van het ritueele leven, waarin immers de sikerei een belangrijke rol speelt. In de oema bewaart de sikerei ook zijn kruiden en waardigheidsteekenen, en hier heeft ook dikwijls de behandeling van zieken plaats. ü Op Sabiroet vindt men oema's van zeer groote afmetingen en kunstrijke bouwwijze. Ze zijn of pyramidaal of langwerpig, soms ook ovaal. Van de andere huizen, de lalep, onderscheiden zij zich vooral door haar grootte en haar inwendige inrichting; dit laatste betreft vooral de groote voorruimte. Kruyt heeft een nauwkeurige beschrijving van deze oema's gegeven, en geschilderd hoe de bouw van een oema uitgevoerd wordt, weshalve ik hier niet in herhalingen zal treden. Het kan echter van belang geacht worden, de inwendige inrichting van de oema wat nader in oogenschouw te nemen. D Betreedt men zulk een gebouw, waartoe meestal een korter of langer, hooge weg, dikwijls slechts uit een of twee naast elkaar gelegde boomstammen of bamboes bestaande, toegang geeft, dan

339 reekening op den wand van een Mentawaisch huis.

valt het eerst in het oog een boven den ingang, dus op de onderzijde van het atap, bevestigde plank, die meestal zorgvuldig besneden en beschilderd is. Zij wordt poelatjanan genoemd en bezit een lengte van ongeveer 1 tot l 1 2 M. en een breedte van 20 tot 30 c.M. Een bijzondere beteeke- nis schijnt ze echter niet te hebben; de inboorlingen beweren, dat het alleen een versiering is. De voorste, min of meer breede veranda (poeleibogkat) overgaande, komt men in de vergader- zaal, die de geheele breedte van het huis beslaat. Hierin vallen vooral de aan de dakbalken en stijlen bevestigde jachttrofeeën in het oog. Oude oema's zijn vaak letterlijk gevuld met zulke jachttrofeeën. Ze hangen tot groote, zware trossen vereenigd van de balken af, terwijl de varkens- en hertenschedels afzonderlijk aan de balken opgehangen of bevestigd zijn. Dat ze dikwijls op bijzondere wijze versierd en bewerkt zijn hebben wij vroeger al vermeld. D Onder deze jachttrofeeën neemt nu een enkele apenschedel een bijzondere plaats in. Hij is omraamd door zorgvuldig uitgevoerd houtsnijwerk, dat wellicht een gestyleerd gezicht voor- stelt, want men onderscheidt er oog, neus, enz. aan. D Dikwijls is deze schedel ook met zwarte bijenwas ingewreven en heeft men op de plaats der oogen glinsterende stukjes schelp ingelegd. Dit voorwerp, dat zijn plaats aan den achterwand van de groote zaal heeft, wordt djarait genoemd. Het is een bijzonder heilig stuk; de apenschedel is afkomstig van een bij het begin van den huisbouw buitgemaakt mannelijk dier. Meer dan aan de andere trofeeën worden aan dezen schedel machtige krachten toegeschreven. D

340 Versierde en beschilderde varkensschedels uit een gemeentehuis (oema)

Zooals reeds vroeger vermeld werd, mogen al deze jachttrofeeën onder geen voorwaarde ver- wijderd worden, daar anders onheil over de leden der rara zou komen. Evenals alle met magische krachten gevulde voorwerpen worden ze met den naam gaoet aangeduid, een uitdrukking die tegelijk ook medicament, heilzaam kruid, maar ook vergift, toovermiddel en amulet beduidt. Hier moet er wellicht de aandacht op gevestigd worden, dat, in tegenstelling met deze jacht- trofeeën, die men zorgvuldig verzamelt en in de oema bewaart, aan andere voorwerpen, zooals zonderling gevormde stukken hout, steenen of dergelijke, in het geheel geen aandacht geschon- ken wordt, terwijl dit toch bij vele andere stammen, die den Mentawaiers na staan, zooals b.v. bij sommige Dajakstammen, wel het geval is. D Voorts zijn nog te noemen de uit week hout gesneden vogels, die van de dakbalken afhangen of ergens op gestoken zijn, en minder vaak ontwaart men ook een uit hout gesneden menschelijke figuur, die men op het eerste gezicht wel voor een voorouderbeeld zou houden. Intusschen is het mij niet gelukt de beteekenis van deze houten figuur met zekerheid vast te stellen, terwijl ook andere vorschers van meening zijn, dat men hier niet met eigenlijke voorouderfiguren te doen heeft. Zooals gezegd komen ze op Sabiroet zeer zelden voor, en ze zijn in het algemeen zeer ruw bewerkt. En ik geloof niet, dat ze eenige diepere beteekenis hebben, geen andere in elk geval dan de uit hout gesneden vogels, die slechts tot versiering van het huis dienen, zooals de inboorlingen uitdrukkelijk beweren. En toch kan aan deze voorwerpen een zekere diepe beteekenis niet geheel ontzegd worden, want evenals van de jachttrofeeën en de hierna te ver- melden bladeren en kruiden gaan ook van deze houten figuren zekere magische krachten uit, die de bewoners van het huis, respectievelijk de tot de rara behoorenden, gunstig beïnvloeden en hun levenskracht versterken. □ Zeer in het bijzonder is dit echter van toepassing op een ander kracht-uitstralend voorwerp,

Gesnedenen metroetbeschilderde plank boven den ingang van een gemeentehuis(oema). L. ca. 1.20M (Katoerei, Sabiroet)

341 Gesnedenen met roetbeschilderde plank boven den ingang van een gemeentehuis (oema). L.1.20 M. (Katoerei, Sabiroet) dat in geen oema en ook in geen ander huis ontbreken mag, namelijk de katsaila, die wij nu wat nader in oogenschouw willen nemen. D De katsaila. Deze bestaat uit een bos van verscheidene bebladerde takken, die, in een stuk bamboe gestoken, aan den hoofdstijl van het gebouw bevestigd wordt. Deze bos vormt in zekeren zin een heilig voorwerp van ieder Mentawaisch huis, waarop zich, naar Kruyt meent, de levensgeest der bewoners nederlaat, en waarheen hij ook pleegt weer te keeren, wanneer b.v. een van de huisbewoners ziek wordt, en dus zijn levensgeest van het lichaam verwijderd is geworden. □ De verschillende bladeren bezitten ook door hun namen of door hun specifieke eigenschappen het vermogen om den levensgeest van den mensch vast te houden of te versterken, d.i. zij stralen zekere krachten uit, die het huis en al zijn bewoners op verschillende wijzen ten goede komen. Het schijnt derhalve, dat de katsaila in werkelijkheid juist hetzelfde is als de adoe der Niassers. Slechts in hun vorm zijn deze twee verschillend. □ Ook de adoe's worden, gelijk bekend is, uit verschillende houtsoorten vervaardigd, van welke elke zekere specifieke krachten uitstraalt. □ Derhalve kan de katsaila in de eerste plaats wel als een krachtbron beschouwd worden, die de levenskracht der bewoners van het huis bij elkaar houdt en versterkt. □ Het aannemen van een onpersoonlijke, niet nader definieerbare kracht komt derhalve wel met de oudste opvatting overeen. Eerst later werd in elk geval het zielenbegrip met de voorstelling van krachtdragers verbonden. En daarmede zal het ook wel samenhangen, dat deze kracht- dragers op vele plaatsen, zooals b.v. op Nias, min of meer zorgvuldig, of ook wel alleen opper- vlakkig, als menschelijke figuren gevormd werden, want daaraan is juist het zielenbegrip ge- bonden. En ten derde doet ten slotte ook de vooroudervereering haar invloed gelden, ofschoon wellicht eerst nog in geringe mate. Wij zullen later nog op de veelsoortige beteekenis van de vooroudervereering terugkomen. D Vaak doet ook bij deze krachtbronnen en krachtdragers de gedachte aan verkoeling en ver- frissching zich gelden (raoe = verfrisschen, baden). In het algemeen toch meent men, dat wat verkoelend en verfrisschend werkt ook de gezondheid bewaart en bevordert, terwijl omgekeerd al wat verhit en brandt schadelijk en ongezond is. Diensvolgens gebruikt ook de medicijnman bij zijn ceremonieën voornamelijk zulke verkoelende bladeren. En ook de katsaila bestaat hoofd- zakelijk uit zulke verkoelende bladeren. □ In ziektegevallen worden verkoelende bladeren steeds ook in het huis opgehangen. Op Nias zijn het daarentegen stokjes van verschillende houtsoorten, die men met jonge frissche palmbladeren behangt. □ De taak echter, op het huis en zijn bewoners een verkoelende en verfrisschende, en dus ook voor het leven bevorderlijke werking te oefenen, komt intusschen eigenlijk niet aan de katsaila, maar

342 aan andere bladeren en takken toe, die boven den ingang van het huis hun plaats hebben. Men noemt ze raoe oema (raoe = om te verkoelen, te verfrisschen; moeraoe = baden). In geval van ziekte wascht men zich ook met water, waarin men verschillende bladeren legt: Croton, Dracae- na, jonge palmbladeren enz Alles wat verwar- menden verhittend werkt moet vermeden worden. Wanneer er in een dorp veel ziekten zijn, stelt de rimata voor een poenen in te richten, om het huis opnieuw te verkoelen. Men snijdt twee stukken bamboe, waarin men verscheidene verkoelende takken steekt en die men met frisch water vult. De gezamenlijke dorpsbewoners verzamelen zich op den bepaalden tijd in de oemci. waarop ze door den rimata met het water uit de beide stuk- ken bamboe besprenkeld worden. Hierbij spreekt hij de volgende formule uit: D Raoe-ra sato gakoe simanene simalepet siale manene toeboe sipoeriri manoea sato gakoe. D D.w.z. water om te baden voor alle kinderen, om te verkoelen, opdat zij zich wel gevoelen mogen. Dat zij wel mogen leven, al de kinderen. Hierop wordt ook de grond van de vergader- Teekeningen op den wand van een Mentawaisch huis zaal en de galerij van het huis met water bespren- keld. en de bamboe met de takken in het atapdak gestoken, daar waar zich boven den ingang van iedere oema een besneden plank bevindt. Op deze wijze komen er voortdurend nieuwe stukken bamboe bij de oude. En ook de zeer oude bamboes, waarin de takken sedert lang ver- dord en de bladeren afgevallen zijn, mogen niet verwijderd of weggegooid worden. Zoo iets zou onheil mee kunnen brengen. Dikwijls pleegt ook de rimata een enkel Dracaena-blad uit den bamboekoker te nemen en afzonderlijk naast den bamboe in het atap te steken. D Een katsaila bevindt zich in ieder huis, maar die van de oema is steeds grooter dan die der lalep's, hetwelk juistmet haar functie in verband staat om op al de dorpsbewoners een gunstigen invloed te oefenen, terwijl de katsaila's der lalep's slechts voor de gezinsleden bestemd zijn. D De katsaila's van de oema's hebben haar plaats steeds in een der achtervertrekken of in den gang, nooit in het voorste, gemeenschappelijke vertrek. □ Bovendien vindt men in de oema's meestal nog een andere soort van katsaila, die speciaal voor de sikerei's bestemd zijn, wier krachten dus vooral den sikerei's ten goede komen. Ze hebben een van dien der andere katsaila's eenigszins afwijkenden vorm, en bestaan uit een omvangrijke bos vezels van de tahonan, die de bebladerde takken volkomen verbergen, zoodat men niets van ze ziet. Ook worden deze niet in een bamboekoker gestoken, doch alleen maar aan de zoldering van het vertrek opgehangen. Aan deze katsaila biedt de sikerei een offer aan, wanneer hij den levensgeest van een zieke teruggeroepen heeft. D

343 Vragen wij nu eerst waaruit de katsaila bestaat, dan zijn het, gelijk gezegd, verscheidene bladeren en takken, die zekere krachten uitstralen, en daarom dan ook bij het ceremonieel van den medicijnman toepassing vinden. D Een hoofdbestanddeel derkatsaila vormen voor- al de jonge, nog ongeopende topuitspruitsels (doro) van den aren-palm (pooe/a), en ook die van een anderen palm, ooeriboe geheeten, en voorts de bladeren van Cordyline variegatum (soea), van den Dracaena-heester (bowalo), van Caryota spec. (soeroe) en van de hertetong(soga). Nooit ontbreken verder bladeren van een brand- netel (alolatep), en takken van een heester met groote, op de oppervlakte roode bladeren, ge- naamd ailelepet, die we al meer hebben leeren kennen. Daarbij komen dan nog talrijke bladeren en takken van verschillende andere planten, die van min of meer ondergeschikte beteekenis zijn (katoe-grediat),gori-gori, adoeroe, (Chaemorops spec.) lawi. D Om deze takken te bevatten dient een stuk bam- boe, dat aan den wand of aan een der balken van Jongeling met ingebrande tatoeage op den bovenarm het huis vastgebonden wordt. Meest bevindt zich Sabiroet. daarnaast nog een tweede, kleinere en dunnere bamboe, die dient om er de offergaven, kleine stukjes van de lever en het hart van het buit- gemaakte dier, in te steken. D De katsaila wordt dus eigenlijk als iets heiligs beschouwd, wat zich vooral daarin uitspreekt, dat zij niet onnoodig en vooral ook niet door onbevoegden aangeraakt mag worden (takerikei taboe). Het is namelijk de taak van den oudste der familie, resp. van het rara-hoofd, de katsaila te bedienen. Dit geschiedt vooral bij gelegenheid van een poenen. Men voegt dan telkens eenige versche takken aan. de oude toe. De oude, verdorde mag men onder geen omstandigheid weg- gooien of verwijderen. In het kleine stukje bamboe wordt bij deze gelegenheid iets van de lever of van het hart van een geschoten aap, hert of varken gestoken. Men zou neiging hebben aan een verbleekten of nog weinig ontwikkelden vorm van voorouderdienst te denken en inderdaad schijnt de opvatting, dat de vooroudergeesten op de een of andere wijze aan de vereering van de katsaila deel hebben, den inboorlingen niet geheel vreemd te zijn. Zoo iets is ook eigenlijk wel te begrijpen, want tusschen de levenskracht of den levensgeest en de vooroudergeesten bestaan toch menigvuldige betrekkingen. □ Ook andere spijzen worden bij gelegenheid van een poenen aan de katsaila aangeboden, en men schijnt zelfs gedurende een poenen alleen die spijzen te mogen gebruiken, die men eerst voor de katsaila gebracht heeft. Daartoe behooren behalve de ingewanden (hart, lever) van het geschoten dier, vooral sagoe, geraspte cocos en gekookte taro, bij sommige gelegenheden ook het vrucht-

344 Knaap op den trommel van een familiehuis slaande

vleesch der doerian. Pisangs, yams en het vruchtvleesch van jonge, onrijpe cocosnooten worden daarentegen nooit voor de katsaila gebracht. Zij mogen daarom gedurende een poenen niet gegeten worden. Rn In menig opzicht komt de katsaila dus ook overeen met wat de Bataks langatan noemen, d.i. een van palmbladeren vervaardigde stellage, waarop men de offers voor de vooroudergeesten neerlegt. rj

TROMMELTAAL. Op de achter- of voorgalerij van de oema hebben steeds ook de trommels (oereinia) een plaats. Ze bestaan uit ruw behouwen, deels uitgeholde of van een sleuf voorziene balken, waarop bij bepaalde gelegenheden getrommeld wordt. Ze zijn steeds drie in getal en worden overeenkomstig hun lengte als mannelijke, vrouwelijke en kinderlijke aangeduid. □ Andere benamingen zijn: tsipapoekpoek, tsileleite, tsobabagba voor de grootste, middelgroote en kleinste trommels. Rn Men kent ook een eigenlijke trommeltaai, die iedereen bekend is. De trommels worden geslagen bij bepaalde gebeurtenissen, vooral bij sterfgevallen, of als men een dier bemachtigd heeft, of ook wel om de lui kennis te geven van een plaats hebbend keikei. Het is iedereen geoorloofd op de trommels te slaan, voorzoover hij daarin bedreven is. In den regel echter geschiedt het door den rimata der rara. rj

345 Hieronder volgen eenige der meest gebruikelijke trommelteekens, waarbij de grootste trommel met I, de middelgroote met 2 en de kleinste met 3 wordt aangegeven. □ Oude man gestorven: 221233112132233113312233132 Oude vrouw gestorven: 2 12 3 I'213111332 2.1 2 I I I Kind (jongen of meisje) geboren: 21233112131131122 Vijand verslagen: cresc. cresc. cresc. 111111 222222 333333 Eerst slaat men in steeds sneller tempo I, daarop 2 en eindelijk 3, waarop men van voorafaan begint. Tot slot volgen twee krachtige slagen op I. □ Huis in brand: 213 I 2 2 Mannelijke aap geschoten: 323312133123121 Vrouwelijke aap geschoten: 3132331332133121 Zeug geschoten of gemeste dorpszeug geslacht: cresc. cresc. 11111.. ..3231332133122.... 11111.... Mannelijk wild zwijn geschoten of gemesten dorpsbeer geslacht: cresc. cresc. 11111. ...132313331221.... 11111.... Mannelijk hert geschoten: cresc. cresc. cresc. 1 1 1 1 1 .... I I I I I .... I I I I I I Vrouwelijk hert geschoten: cresc. cresc. 1 1 1 1 1 .... I I I I I ... . Zooals men ziet behoort ook de succesvolle jacht tot de belangrijkste gebeurtenissen en wordt zelfs met de trommeltaai onderscheiden of een mannelijk of een vrouwelijk dier geschoten is. Behalve de genoemde signalen bezit ook iedere oema haar bijzonder trommelsignaal, dat men steeds aan de eigenlijke mededeeling vooraf doet gaan. De lieden weten dus dadelijk, in welke oema getrommeld wordt, en dit is van belang, want de trommelslagen worden uren ver gehoord.

POENEN. Een buitengewoon belangrijke plaats nemen bij de Mentawaiers de reeds vermelde poenens in, van bepaalde ceremoniën vergezelde taboeperioden, die echter zeer dikwijls een feestelijk karakter aannemen en soms zelfs een bepaald feest kunnen worden, □ Het begrip poenen houdt altijd verband met de rara, het familieverband, en de oema vormt het middenpunt van de poenen. Hier hebben ook de daarmee verbonden ceremoniën plaats. Bij

346 iedere poenen wordt volgens Kruyt tenminste een varken gedood, wat in tegenspraak is met de deskundigen, die ik geraadpleegd heb. D Meestal strekt een poenen zich uit over een grootere tijdruimte, die echter tusschen een paar dagen en maanden kan variëeren. O Van de poenens zijn te onderscheiden de Ha, dat zijn meestal kortere taboeperioden, die meer een privaat karakter dragen en zich binnen de familie afspelen, D Als er een poenen gehouden zal worden begeven eerst de vrouwen zich naar de tuinen om een groote menigte taro-wortels en andere levensmiddelen naar huis te brengen. Men zorgt ook voor een grooteren voorraad brandhout en bamboekokers om in te koken, want gedurende een poenen is alle arbeid verboden. Men mag slechts eten wat men in huis heeft, en niets mag gedurende dezen tijd van buiten in het huis gebracht worden. Overigens is de poenen een tijd van luieren en niets doen. Streng verboden is ook geslachtelijke omgang tijdens een poenen; men meent anders Framboesia (bokong) te zullen krijgen. ledere poenen-periode wordt ook ingeleid en afgesloten met een grondige reiniging (magri) van het hoofdhaar in de rivier. □ Naar de oorzaak van het houden der poenens gevraagd, meenden de door mij geconsulteerde inboorlingen, dat de poenens het doel hebben over de sanitoe te waken. Ook de Mentawaiers gelooven alzoo, dat men zich bij alle mogelijke belangrijke en minder belangrijke aanleidingen en gebeurtenissen zekere beperkingen tegenover het alledaagsche leven moet opleggen om gevaren af te wenden. D Poenens hebben voornamelijk bij de volgende gelegenheden plaats: D 1. Bij den bouw van een nieuw gemeentehuis (oema); D 2. Als er een kind geboren is; D 3. Bij de huwelijkssluiting; D 4. Bij een sterfgeval; D 5. Als er een nieuwe boot wordt gemaakt; D 6. Wanneer men een groote ladang aangelegd heeft; D 7. Als men een sagopalm geveld heeft en het merg wil bewerken; D 8. Als er iemand gedood is, dan moet er daar, waar bloed gevloeid is, een poenen gehouden worden; D 9. Na een zware ziekte en bij herstel daarvan. □ Streng verboden is het ook (zooals mij in Katoerei bericht werd) gedurende een poenen eenig dier te dooden, en ook moet men zich er voor behoeden, met bloed in aanraking te komen. D Gedurende een poenen zijn de volgende spijzen verboden: Pisangs, jonge cocosnoten en alle waterige vruchten. Deze dingen mogen ook onder geen voorwaarde voor de katsaila gebracht worden. Ook kreeften en visschen zijn gedurende een poenen streng te vermijden en men mag ook niet uit visschen gaan. Vangt men gedurende een poenen toevallig een visch, dan wordt deze, als hij levend is, bewaard tot de verboden tijd voorbij is. Kinderen behoeven zich echter niet zoo streng aan de poenen-voorschriften te houden en mogen in het bosch of buiten het huis eten wat zij vinden. Voor gehuwden evenwel bestaan geenerlei uitzonderingen op de bestaande regels. □

HET GELOOF AAN GEESTEN. Van een almachtig goddelijk wezen, dat alles geschapen heeft, maken de Mentawaiers zich geen voorstelling. Zij kennen booze geesten, en onderschei-

347 den daarbij de boosaardige sanitoe, de geesten der afgestorvenen, en de hoogere, den mensch in 't algemeen goed gezinde geesten, waaronder vooral de taikamanoea, de „menschen van de lucht", een groote rol spelen. □ De taikamanoea zijn aan de menschen gelijk, maar onzichtbaar. Alleen de sikerei kan zich met hen in verbinding stellen en ze zien. Er bestaan ook onder hen mannen, vrouwen en kinderen. Zij hebben hun huizen en dorpen, houden varkens en bezitten tuinen, jacht- en vischgronden. Aan een ervaren sikerei is het ook mogelijk bij hen te komen, doordien hij het hemelgewelf naar beneden laat komen, zoo dicht bij de aarde, dat hij langs een langen bamboe naar hun dorp kan klimmen. \3 Volgens Kruyt worden de taikamanoea aangeroepen, opdat de aanplantingen eenrijke opbrengst mogen geven. Ook om regen of zonneschijn bidt men tot hen. Als men dit doet steekt men een stok in den grond, welks einde gespleten is en waartusschen men de offergave, in den vorm van wat sago, taro of vleesch, vastklemt. Op Noord-Pagai is men van meening, dat ook aardbevin- gen door de taikamanoea veroorzaakt worden. Li Van grooter beteekenis dan de taikamanoea zijn intusschen de taikaleleoe, de bosch- en boom- geesten. Ook onder hen vindt men mannen, vrouwen en kinderen. Hun lichaamsbedekking bestaat geheel uit bloemen en in de ooren dragen ze prachtige sieraden van schelpen. Ze zijn den sikerei behulpzaam door hem de kruiden en planten te leeren kennen, die voor de behan- deling der verschillende ziekten van beteekenis zijn, en de taikaleleoe zijn het ook, die den jager geluk brengen op de jacht. D Op Sabiroet worden deze en ook de eerstgenoemde geesten meestal onder den naam saboe- loengan samengevat, waaronder echter meest ook de vooroudergeesten verstaan worden. D Deze zijn het ook, die den medicijnman bij de ziekenbehandeling hulp verleenen. Wanneer de sikerei hun hulp behoeft, dan roept hij ze door aanhoudend luiden met een kleine bel tot zich, en dan geven ze hem te verstaan, welke booze geest de zielestof van den zieke geroofd heeft. D (Wordt vervolgd).

348 HET NOOIT UITGEPUTTE SCHIEREILAND SjSjnifóJn een van de laatste hier te lande aangekomen afleveringen van „Malayan Branch Sw ! Royal Asiatic Society" kan men een artikel aantreffen van W. Linehan met het JWj ISA opschrift Some discoveries on the Tembeling. Met dezen naam is gedoopt een rivier imm \ n net uiterste zuiden van het Maleische Schiereiland, waar Negri Sembilan, Djohor en Pahang liggen. Pahang is ook de naam eener op de 0.-kust in zee vallende rivier, en de Tembeling is een van hare affluenten. Linehan was op tournee door demoekims langs de rivier en vond toen „some very interesting traces of the pre-Malay inhabitants of Pahang "; weiaten de mededeeling opzettelijk onvertaald. Ongeveer 60 mijlen de rivier op ligt Djeram Kwi en daar vond hij overblijfsels van een ijzergieterij die ijzeren kanonnen goot volgens de bekende en overal gelijke methode van gieten met den verloren vorm. Volgens de Malay-Annals was Djeram Kwi in vroegeren tijd een plaats van eenig belang, en daar is sprake van de Siammers. Boekit Kepajang, dat ongeveer een mijl van Djeram Kwi ligt, was eenmaal een Siamsche nederzetting, waaronder men heeft te verstaan een nederzetting van menschen behoorende tot een van de rassen wonende in het land dat thans Siam heet. □ Er volgen velerlei vondsten van werktuigen uit den ouden tijd, steenen, bronzen en ijzeren; als vindplaatsen worden genoemd Koeala Nyong, Teloek Loebok Poeai en Boekit Djong. De bronzen en ijzeren voorwerpen uit de oudste periode trachten in gedaante te gelijken op de steenen voorgangers: het nieuwe in den vorm van het oude, een dikwijls waargenomen naboot- sing. Tot de merkwaardige dingen die de schrijver zegt te hebben gevonden in Teloek Loebok Poeai zijn twee steenen gietvormen, te rekenen voor bladvormige bronzen of ijzeren lanspunten. Toen wij de afbeelding bekeken er zijn vele platen bij het artikel hebben we aan iets anders gedacht, n.l. aan de steenen waarop— de gaande en komende man zijn— speerpunten sleep, bepaal- delijk aan de gegroefde steenen voor het slijpen van bijlen in de Amerikaansche afdeeling van het Parijsche Trocadéro. En de schrijver zelf heeft ondersteld, dat een der steenen misschien heeft gediend als slijpsteen, „lor finishing off the weapon after casting ?" Tot de vondsten behooren verder steenen schijven met een centrale opening; gebruik onbekend, maar de schrijver heeft aan Evans uitleg gevraagd, de auteur van „Ethnology and Archaeology of the Malay Penin- sula" en deze vergeleek de doorboorde schijven bij de steenen slag-einden van sommige knotsen die ter zuidkust van Nieuw-Guinea in gebruik waren of zijn. □ Waarschijnlijk het belangrijkst is een bronzen cirkelvormige plaat, waarvan een deel, ongeveer een vierde, is afgebroken. Linehan noemt het een deksel van 69 c.M. middellijn ; de oppervlakte, schrijft hij, toont een tienstralige zon, concentrische cirkels, talrijke kleine cirkels, lineaire ornamenten en langstaartige vogels, met uitgespreide vleugels, lange bekken, en lange kuiven; misschien heeft men pauwen willen afbeelden. Blijkbaar, zoo lezen we, is 't niet een deksel geweest van een vat voor huishoudelijk gebruik, daarvoor is het ornament te samengesteld; eer moet men denken aan het deksel van een pot waarin het lichaam van een voornaam man werd bewaard, na zijn overlijden en vóór de verbranding. □ Het opstel heeft te dezer plaatse twee afbeeldingen van het dekstuk, en op beide is de 10-stralige ster, die den schr. had moeten wijzen in de richting van de bronzen keteltrommen, zeer goed te zien. Het blijkt, wat gewoon onbegrijpelijk is in iemand die in Zuid-Oost-Azië aan het onder- zoeken tijgt, dat hij nooit van keteltrommen heeft gehoord, nooit van de reigers, op oude

349 exemplaren afgebeeld; hetgeen zeer wonderlijk mag heeten bij de „ontstellend" omvangrijke literatuur over deze trommen, waarvan blijk geeft het artikel van Rouffaer in de Encyclopaedie (11, 305), uitvoerig beschrijvend wat tot dusver (Sept. 1917) van deze merkwaardige bronzen trommen bekend was. Uit Zuid-China en uit Achter-Indië zijn zij aangevoerd in onze Oost. Dat het voorwerp werd gevonden bij andere, die, ook door de aanwezigheid van hoopen slakken, het bestaan eener oude gieterij verraden, geeft te denken. D De groote weg tusschen Pahang en de noordelijker gelegen streken van het Schiereiland is altijd de Tembeling geweest. De „Siammers" in Pahang trokken langs dezerivier terug, nadat zij, omstreeks het midden van de 15de eeuw door de Maleiers waren verslagen. De heerscher in Ligor volgde denzelfden weg na de nederlaag zijner aanvallende troepen in de helft van dezelfde eeuw. Deze feiten en daarbij de in het opstel beschreven vondsten van Djeram Kwi, Koeala Nyong, Teloek Loebok Poeai en Boekit Djong, geven grond aan de onderstelling, dat de vallei van de Tembeling vroeger een veel talrijker bevolking had dan tegenwoordig. Sn.

NIEUWE UITGAVEN Bachhofer, Ludwig: Die frühindische Plastik. [Amsterdam, Swets & Zeitlinger] M. 200.— Fran£ois, G. et H. Marioh Législation coloniale. Paris, Librairie Larose . . . ƒ4.80 Grohmann, A. und Th. W. Arnold: Denkmaler Islamischer Buchkunst. Amster- dam, Swets & Zeitlinger M. 200.— Hunger, Dr. F.W.T. : Kokospalme. Hamburg, Leipzig, Deutscher Ausland-Verlag M. 5.— Bangerts Ausland-Bücherei. N° 29. Lezer, L. A.: Hetomgangs-maleisch. Leerboek voor zelf-onderricht in de omgangs- taal tusschen Europeanen en Inlanders en tusschen de diverse Oostersche ras- sen onderling in den Nederlandsch-Indischen Archipel. Bandoeng, L. A. Lezer ƒ3. Morse, L. L. D. Hosea Ballon: The chronicles of the East India Company — trading to China 1635—1834. Oxford, At the Clarendon Press. 1929. Vol. v. Supplementary. 1742—74. Poortenaar, Jan: De Boroboedoer. 6 etsen. Met inleiding door Prof. Dr. N. J. Krom. Amsterdam, J. Poortenaar ƒ45. —, luxe-uitgave ƒ65. Roelfsema, H. R.: De kokos-cultuur. 3e druk. Haarlem, H. D. Tjeenk — Willink ƒ2.25, geb. ƒ3.— Onze koloniale landbouw X. Sornay, P. de: Green manures and manuring in the tropics. Translated by F. W. Flattely. London, John Bale, Sons & Danielsson Ltd 16 sh. Sibinga Mulder, J.: De rietsuikerindustrie op Java. 4e druk. Haarlem, Tjeenk Willink ƒ3.25, geb. ƒ4.- Onze koloniale landbouw I. Tan Tong Joe: Het internationale opiumprobleem. 's-Gravenhage, L. Gerretsen Acad. proefschrift. Vries, Dr. O. de: Tabak. 3e druk. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink ƒ2.25, geb. ƒ3.— Onze koloniale landbouw VIII.

350 BOEKBESPREKING

De Wereld in Beeld. Serie I. Onze Overzeesche Gewesten. Natuurfoto's met beschrijven- den tekst door Ir. L. J. M. Feber en een inleidend woord van Dr. J. C. Koningsberger, (Oud-) Minister van Koloniën. Uitgave van de N.V. Zeepfabrieken „Het Anker" v.h. Gebrs. Dobbel- mann, Nijmegen, N.V. Drukkerij De Spaarnestad, Haarlem 1929, ƒ0.75. D fc , jooakDr. Koningsberger in zijn Inleidend Woord terecht opmerkt, bestaan er op het SA^//m\ gebied van reclame en propaganda voor bepaalde nijvciheidsproducten weinig methoden, die zóó in den smaak van het publiek vallen, en in zóó hooge mate tot * J het bereiken van het gestelde doel leiden, als het uitgeven van Albums. En volkomen kan men ook instemmen met het oordeel van dezen Oud-Minister van Koloniën, dat de Neder- landsche firma's, die in de laatstverloopen jaren Albums deden verschijnen, bijna zonder uit- zondering zeer gelukkig zijn geweest in de keuze der samenstellers en der onderwerpen. D Zonder eenig voorbehoud kan dit waardeerende oordeel ook worden toegepast op de uitgave waarvan wij hier boven den titel opschreven. D De afbeeldingen, naar foto's afkomstig van het Koloniaal Instituut te Amsterdam, uitgevoerd in koperdiepdruk, illustreeren niet alleen op zeer gelukkige wijze de behandelde onderwerpen, maar maken bovendien door haar fijne uitvoering dit Album tot een hoogst artistieke uitgave. Ook de tekst, van de hand van den bekenden Ir. L. J. M. Feber, is uitstekend geschikt tot bereiking van het doel van dit Album: kennis van en belangstelling voor land en volk van Nederlandsch-Indië te verspreiden onder het groote publiek. In den levendigen en prettig leesbaren stijl dien men van dezen Schrijver gewend is, behandelt hij achtereenvolgens: I. Land en Klimaat. 11. Rassen, Volken en Talen. 111. Door Sumatra. IV. Krakatau. V. Batavia. VI. Buitenzorg en de Plantentuin. VIL De Inlandsche Landbouw. VIII. Van Vischvijvers en Malaria. IX. De Preanger. X. In het Binnenland. XI. Het Hart van Java. XII. Java's Oosthoek. XIII. Java's Zuidkust. XIV. Zuid-Celebes. XV. De Toradja's. XVI. De Minahasa. XVII. Bali, terwijl ten slotte een 6-tal bladzijden aan Curacao en Suriname worden gewijd. D Uit deze opsomming ziet men reeds, dat het leeuwendeel van tekst en afbeeldingen voor rekening van het eiland Java en zijn bevolking komt. Van de Buitengewesten vinden dan ook alleen Sumatra en Bali een eenigszins uitgebreider behandeling. De gedrongenheid der beschrij- ving van twee der voornaamste volken van Sumatra, Bataks en Minangkabauers, blijkt haar schaduwzijden te hebben: van het familierecht en de adatbestuursinrichting der Minang- kabauers (p. 15) wordt een wel wat al te simplistische en niet geheel juiste beschrijving gegeven. En jammer is het ook, dat de + 2'; ? bladzijden, aan Zuid-Celebes en de Toradja's gewijd, slechts door 1 plaatje verlucht worden. D In de hoofdstukken, aan Java gewijd, heeft de auteur echter gelegenheid, dieper op de zaken in te gaan, zoodat o.a. Hindoe-godsdiensten en Hindoe-kolonisatie met de bouwwerken, en de Inlandsche landbouw, de wajang enz. vrij uitvoerig en zeer instructief en onderhoudend behandeld kunnen worden. □ Men kan de firma Dobbelmann dus inderdaad gelukwenschen met haar initiatief, en haar veel succes toewenschen met deze uitgave een succes, dat op zijn beurt er toe kan bijdragen, onder breede kringen van ons volk de—belangstelling voor en de kennis van Insulinde te be- vorderen. T. J. B.

351 De Bromo in uitbarsting. Opname J. J. Richard.

■ bekende Bromo, een der drie zich boven de Zandzee (Tengger) verheffende vulkaan- kegels, de eenige nog werkzame, is weer kort geleden in eruptief stadium getreden. / Het eruptiekarakter van dezen typisch laag en breed opgebouwden vulkaan (homaat), -"**' die zoover men kon constateeren uitsluitend uit losse producten bestaat, is meestal ongevaarlijk vanwege zijn ligging in een vrij geïsoleerd gebied, en den aard zijner explosies.

352 De Bromo in uitbarsting Opname J. J. Richard

Tijdens de huidige eruptie werden enkele lavaslakken uit den krater geworpen, waarvan er een op de jammerlijke betonnen toeristentrap werd neergeslingerd en een stuk van de leuning beschadigde. Grof materiaal viel meerendeels in den Kratermond terug. Asch echter werd tot verre medegesleurd door den wind, veroorzakend een tijdelijken last, doch ook meerdere vruchtbaarheid van de omliggende gebieden. J. J. RICHARD.

353 CORRIGENDA

EEN OVERWALSCHE BLOEDVERWANT VAN DEN JAVAANSCHEN GAMELAN Blz. 79, Titel. Tot leedwezen van ondergeteekende, zijn de woorden „samengesteld op ver- zoek van Z.E. Cha Phya Rama Raghaba door Z.K.H. Damrong Rajanubhab" uit den titel gelicht en in een voetnoot ondergebracht. „ 80, voetnoten reg. 1. Verzoeke het tusschen haakjes gestelde zinsdeel te schrappen. „ 81, onderschrift der foto's. Lees voor „Afb. 2—4 Chakhé": „Afb. 2. nam tao. Afb. 3. Krachappi. Afb. 4. Chakhé." en voor „Afb. 5—7. Sa uh.": „Afb. 5. Sa sam thai. Afb. 6. Sa duang. Afb. 7. Sa uh." „ 82, reg. sv. o. van den tekst en reg. 4v. o. van de voetnoten staat: '-'); lees: "). „ 83, onderschrift van Afb. 10 staat: thön; lees: thön. „ 83, reg. 9v. b. staat: klong khu; lees: khong khu. „ 83, reg. 2v. o. staat: Kmèrs; lees: Khmers. 85, reg. 11 v. b. staat: këe; lees: ranat kèe. „ 87, onderschrift Afb. 16 staat; klong khu; lees: khong khu. 88, reg. 2 v. o. van den tekst staat: pancaturyangoa; lees: pancaturyangsa. „ 89, reg. Bv. b. staat: klong khu; lees: khong khu. „ 89, voetnoot reg. 1 staat: „blz. 8 noot 1"; lees: blz. 82 noot 3". „ 90, onderschrift Afb. 20, lees: Thön of taphön. „ 92, reg. 4v. b. staat: „een schalmei, -) djawa"; lees: een schalmei, pi djawa-)". 92, reg. 2 v. o. staat: picoar; lees: picoar. „ 94, onderschrift Afb. 26 staat: khong ras; lees; khong rao. 94, onderschrift Afb. 27, lees: Poeng mang song na(h). „ 95, No. 9 staat: klong khu; lees: khong khu. „ 95, No. 11 staat: khong ras; lees: khong rao. J. KUNST.

DE JAVAANSCHE BRONZEN DER VERZAMELING-KROOK Blz. 318. Onderschrift afb. 9 staat Naddi: lees Nandi.

354