<<

bestemmingsplan

CRUQUIUS NOORD

toelichting

februari 2013

Cluster Ruimtelijke Ontwikkeling

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1: INLEIDING ...... 1

1.1. AANLEIDING ...... 1 1.2. LIGGING EN BEGRENZING PLANGEBIED ...... 1 1.3. DOEL EN PLANVORM ...... 2 1.4. GELDENDE BESTEMMINGSPLANNEN EN REGELINGEN ...... 2 1.5. PLANPROCES ...... 2 1.6. LEESWIJZER ...... 2 HOOFDSTUK 2: BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE ...... 4

2.1. RUIMTELIJKE STRUCTUUR ...... 4 2.2. FUNCTIONELE STRUCTUUR ...... 5 HOOFDSTUK 3: BELEID EN REGELGEVING ...... 6

3.1. RIJK EN EUROPA...... 6 3.2. PROVINCIAAL EN REGIONAAL BELEID...... 7 3.3. GEMEENTELIJK BELEID ...... 9 HOOFDSTUK 4: NIEUWE SITUATIE ...... 12

4.1. VISIE OP HET PLANGEBIED ...... 12 4.2. RUIMTELIJKE STRUCTUUR ...... 12 4.3. FUNCTIONELE STRUCTUUR ...... 12 HOOFDSTUK 5: ONDERZOEK EN BEPERKINGEN ...... 14

5.1. WATER ...... 14 5.2. BODEM ...... 16 5.3. FLORA EN FAUNA ...... 17 5.4. CULTUURHISTORIE EN ARCHEOLOGIE ...... 19 5.5. GELUID ...... 21 5.6. LUCHT ...... 23 5.7. EXTERNE VEILIGHEID ...... 24 5.8. GEUR ...... 26 5.9. LICHT ...... 26 5.10. MILIEUZONERINGEN ...... 27 5.11. LUCHTVAARTVERKEER ...... 27 5.12. KABELS, LEIDINGEN EN TELECOMMUNICATIE INSTALLATIES ...... 28 5.13. EXPLOSIEVEN ...... 28 5.14. MILIEUEFFECTRAPPORTAGE ...... 28 HOOFDSTUK 6: UITVOERBAARHEID ...... 30

6.1. FINANCIËLE UITVOERBAARHEID ...... 30 6.2. MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID ...... 30 HOOFDSTUK 7: JURIDISCHE ASPECTEN ...... 32

7.1. OPZET REGELS EN VERBEELDING ...... 32

7.2. INLEIDENDE REGELS ...... 32 7.3. BESTEMMINGSREGELS ...... 32 7.4. ALGEMENE REGELS ...... 34 7.5. OVERGANGS- EN SLOTREGELS ...... 34 7.6. HANDHAAFBAARHEID ...... 35

HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1.1. Aanleiding De gemeente is bezig een inhaalslag te maken met de herziening van verouderde bestemmingsplannen. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen die ouder zijn dan tien jaar geactualiseerd én gedigitaliseerd worden. De gemeente Haarlemmermeer streeft bij deze inhaalslag naar het terugdringen van het aantal bestemmingsplannen en naar het toepassen van een standaard planmethodiek. Op deze manier kunnen aanvragen voor omgevingsvergunningen eenvoudiger getoetst worden en komt er voor burgers meer eenduidigheid in de regelgeving. Het actualiseren van bestemmingsplannen betekent ook dat nieuw beleid en nieuwe regels vertaald kunnen worden, zoals bijvoorbeeld de provinciale structuurvisie en verordening.

1.2. Ligging en begrenzing plangebied Cruquius Noord is ongeveer het gebied van de Cruquiushoeve, het centrum voor epilepsiebestrijding tussen de Cruquiusdijk en de Spieringweg benoorden de Kruisweg. Het plan grenst aan de bestemmingsplannen ‘Cruquius 2009’ en ‘Haarlemmermeerse Bos en Groene Weelde’. In de noordhoek van het plangebied een stukje van de Ringdijk annex Ringvaart is meegenomen. Deze gronden waren nog niet opgenomen in één van de aangrenzende geactualiseerde bestemmingsplannen. Het plangebied heeft een omvang van ongeveer 56 hectare. Op de afbeelding hierna is het plangebied rood omlijnd.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 1 1.3. Doel en planvorm De doelstelling van het bestemmingsplan met de naam ‘Cruquius Noord’ en de identificatiecode ‘NL.IMRO.0394.BPGcrqnoord0000000’ is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader voor het plangebied.

1.4. Geldende bestemmingsplannen en regelingen Het bestemmingsplan vervangt – geheel of voor een gedeelte – de volgende bestemmingsplannen:

Plannaam Vastgesteld Goedgekeurd Cruquius 7-7-1960 4-3-1964 Cruquius 1968 1-8-1968 25-8-1972 Landelijk Gebied 24-11-1988 11-7-1989

Een in het oog springende ontwikkeling van nadien is Paswerk. Deze sociale werkvoorziening is, aan de Kruiswegzijde, gebouwd en uitgebreid met gebruikmaking van een artikel 19 WRO-vrijstelling in respectievelijk 1997 en 2003.

1.5. Planproces Een bestemmingsplan doorloopt de procedure zoals vermeld in de Wet ruimtelijke ordening. Het voorontwerp bestemmingsplan wordt ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor advies voorgelegd aan provincie en waterschap en in voorkomend geval ook aan rijksdiensten. Onze gemeente stelt in dit stadium van planvorming ook de betreffende dorps- of wijkraad in de gelegenheid op het voorontwerp te reageren. Binnengekomen reacties uit het wettelijk vooroverleg worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Tijdens de tervisieligging van het ontwerpbestemmingsplan kan een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze kenbaar maken. De afweging van de ingediende zienswijzen wordt verwerkt in het raadsvoorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan.

Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Gedurende deze terinzagelegging kan beroep worden ingesteld bij de Raad van State. Dit kan uitsluitend door belanghebbenden die ook een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend, of door een ieder voor zover het onderdelen betreft die door de gemeenteraad gewijzigd zijn vastgesteld.

1.6. Leeswijzer Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beeld van de bestaande situatie in het plangebied. Er wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied. In het derde hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid en de regelgeving en de invloed hiervan op het bestemmingsplan. Het vierde hoofdstuk gaat in op de nieuwe situatie met de te verwachten ontwikkelingen en de gewenste ruimtelijk-functionele structuur. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de onderzoeksgegevens

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 2 en beperkingen. In hoofdstuk zes komt de uitvoerbaarheid aan bod en in het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 3 HOOFDSTUK 2: BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE

2.1. Ruimtelijke structuur De Cruquiushoeve in Haarlemmermeer De Cruquiushoeve ligt op de overgang van de duin- en veenlandschappen. In de Haarlemmermeer vormt de Cruquiushoeve onderdeel van de groene driehoek tussen Ringvaart, Geniedijk en Haarlemmermeerse Bos en vormt zo een onderdeel van een grote groenstructuur tussen Hoofddorp, en Heemstede. De Cruquiushoeve vormt een duidelijk afgebakende ruimtelijke eenheid in de polder en bevindt zich op de overgang van de polder naar de Ringvaartzone. De Cruquiushoeve zelf is aangelegd binnen de polderverkaveling. Direct daarachter is de verkaveling afwijkend als overgang naar de Ringdijk. Aan de noordzijde bevindt zich nog een oorspronkelijke agrarische kavel. Aan de oostzijde grenst de Cruquiushoeve aan de Spieringweg, een oorspronkelijke polderweg.

Het oorspronkelijk ontwerp van de Cruquiushoeve De Cruquiushoeve is mede ontworpen door Hans Warnau, een belangrijke vertegenwoordiger van de moderne Nederlandse landschapsarchitectuur. Hierdoor heeft de Cruquiushoeve een cultuur-historisch belang. Toentertijd wenste de directie van Meer en Bosch een beschermde omgeving te scheppen voor de patiënten die niet thuis konden wonen. De instelling moest functioneren als een dorp met de dagelijks benodigde medische zorg, lotgenoten en een sociaal leven voor de patiënten, die hier vaak hun hele verdere leven doorbrengen. Door de stedenbouwkundige en landschapsarchitect werd dit vertaald naar een bebouwde plek die niet principieel anders was georganiseerd dan de dorpen en buitenplaatsen in de streek. De in paviljoens gehuisveste patiënten moesten, net als de bewoners van een gewoon huis in een gewoon dorp, het onderscheid kunnen ervaren tussen de intimiteit van een dorp en de weidsheid van de polder. Met hagen en tuinen werden bij de woningen duidelijke voor- en achterkanten gemaakt, onderscheid tussen privé en openbaar. Het sportveld werd buiten de bosgordel gesitueerd.

Huidige groen- en waterstructuur Inmiddels zijn er in de bebouwing grote veranderingen opgetreden in het terrein. De oorspronkelijke paviljoens waren zeer verouderd en niet meer (brand)veilig. Deze zijn afgebroken en de bewoners zijn nu gehuisvest in enkele hogere appartementengebouwen aan de oostzijde van het terrein. Op het sportveld en een deel van de bosgordel is sinds eind jaren 90 Paswerk gebouwd, een sociale werkplaats. Essentiële onderdelen van het oorspronkelijk ontwerp zijn nog wel aanwezig en goed herkenbaar. De bosgordel vormt nog steeds een duidelijke afbakening van de oorspronkelijke Cruquiushoeve, hoewel er op enkele plekken aantastingen zijn. Zo is bij de bouw van Paswerk een deel van de bosgordel gekapt en bevinden zich op enkele plekken open ruimten voor parkeren en een paardenbak. Het gehele gebied herbergt een volwassen beplanting met schitterende bomen, uniek in leeftijd en samenstelling voor de Haarlemmermeer. Het terrein heeft een parkachtige sfeer door de volwassen bomen, grasvelden en hagen tegen de achtergrond van de omringende bosgordel. De oorspronkelijke wegen worden begeleid door volwassen lanen. De interne hoofdweg is beplant met een dubbele rij bomen. Ook zijn er nog kleinere parkjes aanwezig.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 4 Aan de westzijde van het gebied bevinden zich weides voor de paarden van de manege. Ook zijn hier volkstuinen aanwezig. Op het gehele terrein is geen open water aanwezig, omdat dit een gevaar vormt voor de patiënten. Bij een epilepsieaanval zouden zij in het water kunnen vallen en verdrinken. Aan de noordzijde en zuidzijde bevinden zich de oorspronkelijke poldersloten, de inmiddels verbrede Kruistocht en aan de noordzijde kavelsloten aan beide zijden van akkerbouwkavel.

Ecologische waarden Aan de zuidzijde van de Cruquiushoeve is bij de bouw van Paswerk een natte ecologische verbinding aangelegd tussen de Ringdijk bij het gemaal Cruquius en de Spieringweg. De Kruistocht werd verbreed met ecologische oevers. Destijds was de afspraak dat aan de noordzijde een droge ecologische verbinding gemaakt zou worden. Deze is niet gerealiseerd. De bosgordel kan hier een onderdeel van vormen.

2.2. Functionele structuur Het zuidelijk gebied is in drieën te onderscheiden. Het eerste element is een cluster met grotendeels lange, paviljoenachtige bebouwing in een lage dichtheid ten behoeve van epilepsiepatiënten en hun verzorgers. Het gaat om woningen, een school, een kerk en een werkplaats. Een hoge bouwmassa staat langs de Spieringweg, noordelijk van de centrale toegang: de nieuwbouw voor de bewoners. Het tweede element is dat deze bebouwing grotendeels omzoomd is door een substantiële hoeveelheid groen. Het derde element is dat buiten de zone met dat hoogopgaand groen een kinderboerderij aanwezig is langs de Kruisweg en een manege in en bij de voormalige boerderij de Cruquiushoeve; aan de laatste grenst een volkstuinencomplex. En er staan enkele woningen in dat museumachterland.

Het noordelijk deel van het plangebied is in gebruik voor akkerbouw.

Tussen het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied ligt een watergang. Daar wordt het plangebied ook doorsneden door een gasleiding en een hoogspanningsleiding.

Wat betreft de ontsluiting van het gebied is de Cruquiushoeve-manege toegankelijk vanaf de Cruquiusdijk. De bebouwing op de akkerbouwkavel weegt uit naar de Cruquiusdijk en men kan ook vanaf de Spieringweg op deze kavel komen. Paswerk heeft een eigen ontsluiting op de Spieringweg bij de Kruisweg. Alle overige bebouwing van Sein heeft een centrale toegang aan de Spieringweg en heeft verder een interne ringstructuur op dat grote particuliere terrein.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 5

HOOFDSTUK 3: BELEID EN REGELGEVING

3.1. Rijk en Europa

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040

De structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR), door het kabinet vastgesteld op 13 maart 2012, geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Eén van die hoofddoelen is het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Voor het bestemmingsplangebied is dit, gezien het aanwezige groen en de cultuurhistorische waarden, van belang.

Het rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het rijk verantwoordelijk en hiermee wil het rijk resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en zij beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan. In het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) wordt ook de samenhang met decentrale belangen en regionale opgaven besproken. Om de samenhang tussen de verschillende nationale opgaven inzichtelijk te maken, is in de structuurvisie per MIRT-regio beschreven wat in dat gebied de rijksopgaven zijn. Haarlemmermeer maakt deel uit van het MIRT-gebied Noordwest-Nederland (betreft de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied). De Metropoolregio is binnen dit gebied de grootste stedelijke regio.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is concreet aangegeven welke nationale belangen geborgd worden in bestemmingsplannen en andere plannen van de overheden. Ten aanzien van de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies, binnen de door het rijk gestelde kaders, een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. De EHS komt in het plan niet voor. Wel is de Ringvaart onderdeel van een ecologische verbindingszone. Het Rijk is verantwoordelijk voor het UNESCO-werelderfgoed (in dit plangebied bevinden zich twee fragmenten van de ) en laat de sturing tussen verstedelijking en landschap over aan de provincies om meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 6 3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het Barro is als Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) direct gekoppeld aan de SVIR en heeft een directe relatie met de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In het Barro is de opdracht voor de provincie opgenomen voor het uitwerken van de thema`s erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ecologische hoofdstructuur. Het Barro stelt grenzen aan de besluitmogelijkheden van de lagere overheden indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. De AmvB stelt regels over de inhoud van bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan moet, behoudens ontheffing, in overeenstemming zijn met de AmvB en/of de uitwerking via de provinciale verordening.

3.2. Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1. Structuurvisie Noord-Holland 2040 In de structuurvisie Noord-Holland 2040 beschrijft de provincie hoe ze met ontwikkelingen omgaat die een grote ruimtelijke impact hebben, zoals globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp. Daarnaast geeft de provincie aan welke keuzes gemaakt worden en schetst ze hoe de provincie er in 2040 er uit moet komen uit te zien. Door de ruimtelijke ordening aan te passen waar nodig, kan met de veranderingen worden omgegaan. Tegelijkertijd is het van belang bestaande kwaliteiten van het provinciale landschap te behouden of verder te ontwikkelen. Op basis hiervan richt de structuurvisie zich op drie hoofdbelangen: . Klimaatbestendigheid: de provincie zorgt voor een gezonde en veilige leefomgeving in harmonie met water en gebruik van duurzame energie; . Ruimtelijke kwaliteit: de provincie zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit. . Duurzaam ruimtegebruik: de provincie zorgt voor een regionale ruimtelijke hoofdstructuur waarin functies slim gecombineerd worden en goed bereikbaar zijn nu, en in de toekomst.

De genoemde drie hoofdbelangen hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. Voor het plangebied zijn met name de doelstellingen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik relevant. Hieronder valt namelijk het behoud en de ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen (zoals droogmakerijen), het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden, het behoud en de ontwikkeling van groen om de stad (nationale landschappen en metropolitane landschappen).

Ruimtelijke kwaliteit, behoud en ontwikkeling van cultuurlandschappen Elk landschapstype heeft zijn eigen specifieke kernkwaliteiten die gebieden een eigen karakter en identiteit geven. Voornaamste kernkwaliteiten zijn de ondergrond, historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten. Bij structuurdragers van provinciaal belang denkt de provincie onder meer aan grote militaire structuren, historische dijken en waterwegen, molens en provinciaal beschermde objecten en structuren. De provincie wil dat deze aspecten worden meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor dit

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 7 plangebied is de Stelling van Amsterdam van belang; de Stelling wordt in hoofdstuk 5 besproken.

Ruimtelijke kwaliteit, behoud en ontwikkeling van natuurgebieden Kern van het natuurbeleid is de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones, nationale parken en Natura 2000 gebieden.

3.2.2. Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie De Provinciale ruimtelijke verordening geeft een beschrijving waaraan bestemmingsplannen en beheersverordeningen moeten voldoen. Met het in werking treden van de Wro is het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, echter deze is uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten beschikt de provincie over de zogenaamde provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (PRVS).

Deze verordening is het aangewezen instrument voor algemene regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.

In de PRVS is ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur én de ecologische verbindingszones bepaald dat in een bestemmingsplan geen nieuwe bestemmingen en regels worden opgenomen die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten. In een bestemmingsplan moeten ten minste bestemmingen en regels worden opgenomen die de natuurfunctie mogelijk maken en in geval van verstedelijking in landelijk gebied moeten ten minste de ruimtelijke kwaliteitseisen in acht zijn genomen. Ten aanzien van de toelichting stelt de Verordening dat een beschrijving wordt gegeven van de wezenlijke kenmerken en waarden van een natuurgebied (conform een bijlage bij de Verordening), de wijze waarop die waarden en kenmerken worden beschermd en hoe negatieve effecten kunnen worden voorkomen.

Ruimtelijke kwaliteit, behoud en ontwikkeling van groen om de stad Toegankelijk, recreatief groen om de stad is niet alleen van belang voor de leefbaarheid maar ook voor het vestigingsklimaat van de provincie. Behoud van het recreatieve groen is daarom van belang, evenals het verder ontwikkelen en uitbreiden ervan. Binnen nationale landschappen zoals de Stelling van Amsterdam is naast behoud van het landschap de ontwikkeling van extensieve vormen van recreatie uitgangspunt van beleid. In de PRVS is over nationale landschappen bepaald dat in een bestemmingsplan regels opgenomen dienen te worden ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten en/of de Uitzonderlijke Universele Waarden van het betreffende nationale landschap. Grootschalige stads- of dorpsontwikkeling is niet toegestaan.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 8 Ten aanzien van de voormalige rijksbufferzones dient de landschappelijke kwaliteit en identiteit ervan behouden en versterkt te worden. Hiertoe behoort tevens het verder ontwikkelen van de diverse mogelijkheden voor ontspanning en dagrecreatie. De Noord- Hollandse bufferzones vormen daarmee een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van de metropolitane landschappen rond de stad Amsterdam.

Het gehele plangebied is aangemerkt als transformatiegebied (kaart 2 van de provinciale verordening). Dit houdt in dat nieuwe woningbouw hier mogelijk is. Van het plangebied is de zuidelijke kavel exclusief de paardenwei bij de manege aangemerkt als ‘bestaand bebouwd gebied’. En het stukje ringvaart in het plangebied is gekwalificeerd als ‘ecologische verbindingszone’.

3.2.3. Beleidsnota Leidraad Landschap en Cultuurhistorie In deze nota heeft de provincie opgenomen wat de te beschermen kernkwaliteiten en Uitzonderlijke Universele Waarden van de Stelling van Amsterdam zijn. Deze hebben betrekking op 1) het samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen; 2) een groene en relatief ‘stille’ ring rond Amsterdam en 3) een relatief grote openheid. Om de kernkwaliteiten van de Stelling te beschermen, te behouden en te kunnen versterken/ ontwikkelen, zijn in de nota verschillende zoneringen benoemd, te onderscheiden in 1) stellingzone, 2) kernzone en 3) monumentenzone. De stellingzone omvat volgens de nota de gehele Stelling van Amsterdam (begrensd als Nationaal Landschap). De stellingzone vormt het samenhangend geheel tussen de verdedigingswerken en het landschap. Ook voormalige inundatiegebieden maken deel uit van de stellingzone. Voor deze zone geldt het volgende specifieke beleid: • Behoud van nog bestaande zichtlijnen tussen de forten en doorzichten op de forten; • Openhouden van schootscirkels rond de forten in de nog open landschappen; • Behoud van bestaande accessen. Dit zijn de plaatsen waar de hoofdverdedigingslijn werd doorsneden door dijken, kanalen, spoorlijnen en wegen. De Spieringweg en een stukje ringdijk annex ringvaart zijn onderdelen van de buitenste van de drie zones, de stellingzone. 3.3. Gemeentelijk beleid

3.3.1. Structuurvisie Haarlemmermeer 2030 Door middel van deze visie wil de gemeente "de samenhang laten zien van plannen en gewenste toekomstige ontwikkelingen". Het is een belangrijk ruimtelijk instrument waarin de inrichting van de ruimte beschreven wordt en dat de basis vormt voor alle bestemmingsplannen. Er staat bijvoorbeeld in hoofdlijnen in waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd mag worden. De ambities voor Haarlemmermeer in 2030 zijn als volgt benoemd: - sterk gevarieerd en de atypische stedelijkheid benuttend; - duurzaam en klimaatbestendig; - fysiek en sociaal verbonden met elkaar en met de omgeving; - blijvend gepositioneerd als attractieve ontmoetingsplaats.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 9 De structuurvisie beschrijft de grondslagen en ontwerpprincipes die als uitgangspunt worden gehanteerd bij de verdere ontwikkeling van Haarlemmermeer. Een belangrijke, en voor dit bestemmingsplan belangrijk kernpunt daarbij is cultuurhistorie en diversiteit als drager. Aan de westzijde van Haarlemmermmeer wordt op termijn verdere verstedelijking voorzien met onder andere woningbouw. De Cruquiushoeve en de noordelijke kavel van het bestemmingsplangebied maken onderdeel uit van die verdere woningbouwontwikkeling. Het plangebied komt daarmee direct te grenzen aan een landschap met recreatieve groenstructuren, welke weer vastzitten aan een netwerk van groen en recreatie buiten het stedelijk gebied. Ter plaatse van de Cruquiushoeve is een verbinding tussen het gebied Groene Weelde en de Ringdijk aangegeven, een directe verbinding naar de fietsbrug bij Cruquiusdijk 92 over de Ringvaart. Ter plaatse van de Cruquiushoeve ligt ook een belangrijke potentie voor een ecologische verbinding tussen het gebied van Groene Weelde/ Meerbos en Haarlemmermeerse bos naar de Ringvaart.

verbeelding Structuurvisie Haarlemmermeer 2030

3.3.2. Groen en recreatie in Haarlemmermeer In de beleidsnota ‘Groen en recreatie in Haarlemmermeer: de kwaliteit van natuur- en recreatiegebieden’ geeft de gemeente aan dat zij voor alle inwoners aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in het buitengebied wil bieden. Om te voldoen aan de vele verschillende behoeften en voorkeuren van inwoners, streeft de gemeente er onder andere naar meer doorgaande routes in het buitengebied te realiseren die groengebieden onderling verbinden, meer differentiatie aan te brengen in de verschillende groengebieden en Park21 aan te leggen. De visie op de gewenste groenblauwe structuur voor de Haarlemmermeer in 2030 valt uiteen in een visie op het landschappelijk raamwerk (bestaande uit de Geniedijk, Ringvaart en Ringdijk, alle polderlinten en verbindingen zoals het openbare fietspad over

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 10 de golfbaan) en de gebieden met hun specifieke karakters (bossen, landerijen, agrarisch gebied met recreatief medegebruik, water en plassen, en parken en stadsbossen). Uit de visie en het bijbehorende kaartmateriaal valt op te maken dat in het bestemmingsplangebied een recreatieve verbinding tussen de Spieringweg en de Ringdijk onderdeel uitmaakt van die (gewenste) groenblauwe structuur.

3.3.3. Nota van Uitgangspunten terreinontwikkeling Cruquiushoeve Op 1 juni 2006 heeft de raad de ‘Nota van Uitgangspunten terreinontwikkeling Cruquiushoeve’ vastgesteld. Daarmee zijn belangrijke uitgangspunten geformuleerd voor de transformatie van het SEIN-terrein naar een door groen en ecologie omgeven woongebied. Van belang voor de toekomstige ontwikkeling zijn de volgende aspecten:

1. het terrein van de Cruquiushoeve en de noordelijke kavel worden gezien als twee aparte gebieden of ‘erven’; 2. de beide erven hebben ieder een eigen ontsluiting vanaf de Spieringweg en zijn voor auto’s niet ontsloten vanaf de Ringdijk; 3. woningdichtheid en typologie op beide erven zijn onderscheidend ten opzichte van andere woonmilieu’s in Haarlemmermeer; 4. tussen de erven en onderaan de Ringdijk ligt een gebied met groen en water, dat een recreatieve en ecologische verbinding vormt tussen de Ringdijk, de omgeving van het Cruquiusgemaal en de recreatiegebieden aan de oostzijde van de Spieringweg. In aanvulling hierop is het behoud van bestaande (volwassen) boombeplanting waardevol voor het behoud van de parkachtige sfeer die het gebied heeft.

In vervolg op de hierboven aangehaalde Nota van Uitgangspunten heeft de eigenaar van het terrein, Sein, het ‘Masterplan Cruquiushoeve – samen wonen in het park’ uitgebracht op 23 december 2009. De uitgangspunten daarvan heeft de gemeente aanvaard.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 11

HOOFDSTUK 4: NIEUWE SITUATIE

4.1. Visie op het plangebied

Op termijn wordt in het bestemmingsplangebied de transformatie voorzien van het SEIN- terrein naar een woningbouwgebied. In navolging op rijksbeleid is bovengenoemde stichting bezig een deel van de patiënten uit te plaatsen naar reguliere woonwijken. Een ander deel van hen is al elders op het terrein in nieuwbouw gehuisvest. Op de vrijkomende ruimte en de onbebouwde noordelijke kavel is op termijn particuliere woningbouw voorzien. Daarmee krijgen patiënten en hun verzorgers een positie te midden van een nieuw woongebied dat gekenmerkt zal worden door een parkachtige groene omgeving, waardevolle ecologische en cultuurhistorische structuren en een gevarieerd woonmilieu.

De eigenaar van de gronden, Stichting Epilepsie Instellingen Nederland, richt zich inmiddels op een herontwikkeling van het terrein. Voor het SEIN-terrein is echter nog geen nadere stedenbouwkundige en landschappelijke uitwerking voorhanden. De planvorming bevindt zich nog in een vroegtijdig stadium. Aangezien het vigerende bestemmingsplan toe is aan actualisatie richt de ruimtelijke visie van dit bestemmingsplan nog op het vastleggen van de huidige situatie. Daarbij is het van belang dat het behoud van waardevolle structuren zoals die naar voren zijn gekomen uit de eerder beschreven ‘Nota van Uitgangspunten’ of de voor het bestemmingsplan uitgevoerde inventarisatie ruimtelijk beschermd worden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om archeologische waarden die het gebied mogelijk heeft, ecologische waarden en groenvoorzieningen. Ook is van belang dat bij de wijze van bestemmen rekening wordt gehouden met de landschappelijke contouren waarbinnen de herontwikkeling te zijner tijd vorm gegeven dient te worden.

4.2. Ruimtelijke structuur Rekening houdend met het uitgangspunt dat het terrein van de Cruquiushoeve en de noordelijke kavel gezien worden als twee aparte gebieden of ‘erven’ gaat dit bestemmingsplan uit van het opnemen van twee aparte bouwvlakken. In het tussengebied en de rest van de groengordel worden de ecologische waarden beschermd. Daarnaast wordt in het tussengebied ook rekening gehouden met recreatieve infrastructuur voor langzaam verkeer. Daar waar zich waardevolle, volwassen boombeplanting bevindt gaat de visie uit van het in beginsel behouden van deze groenvoorzieningen.

4.3. Functionele structuur Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat de huidige functionele structuur behouden blijft. Concreet komt dit neer op het bestemmen van de sociale werkvoorziening en het SEIN-terrein met bijbehorende voorzieningen. Daarbij kunnen genoemd worden de kinderboerderij, de volkstuinen, de manege en een diensten- en activiteitencentrum.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 12 Daarnaast is het vastleggen van de bestaande water- groen en verkeersstructuur uitgangspunt.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 13

HOOFDSTUK 5: ONDERZOEK EN BEPERKINGEN

5.1. Water

5.1.1. Wet- en regelgeving

Europese Kaderrichtlijn Water De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water.

Waterwet De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Waterwet de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.

Het Nationaal Waterplan Het Nationaal Waterplan geldt voor de planperiode 2009-2015 en is opgesteld op basis van de Waterwet. Het heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan formuleert een antwoord op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeert in duurzaam waterbeheer.

Provinciaal waterplan Noord-Holland 2010-2015, “Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren” Klimaatbestendig waterbeheer speelt een centrale rol in het Waterplan Noord-Holland 2010-2015. Het plan is van toepassing op grond- en oppervlaktewater. Het Waterplan geeft de strategische waterdoelen tot 2040 en de concrete acties tot 2015. Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling pro-actief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid.

Waterbeheerplan 2010-2015 (Hoogheemraadschap van Rijnland) Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 14 tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur en Beleidsregels (hoogheemraadschap van Rijnland) In de Keur is ingespeeld op de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatwerken alsmede voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. In de Beleidsregels die bij de Keur horen is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. Datgene wat Rijnland zelf geregeld heeft in de Keur wordt niet extra geregeld in het bestemmingsplan. Wel moeten de uitgangspunten van beleid in het kader van een goede ruimtelijke ordening terugkomen in de onderbouwing van het bestemmingsplan.

Waterstructuurvisie (hoogheemraadschap van Rijnland) In de Waterstructuurvisie Haarlemmermeerpolder heeft het hoogheemraadschap het waterbeleid (een klimaatbestendig en robuust watersysteem) verder geconcretiseerd. Het watersysteem wordt vormgegeven volgens principes: flexibele peilen, hogere peilen, lijn/vlakvormig ontwerp en optimalisatie van de inrichting. Hierbij worden de belangen van de bestaande en nieuwe gebruiksfuncties zoveel mogelijk ondersteund. De eerste drie principes zijn met name van toepassing bij gewijzigd gebruik.

5.1.2. Onderzoek In het plangebied valt een klein gedeelte van de Ringvaart. Het gaat hier om een primaire watergang die onderdeel uitmaakt van het regionale boezemstelsel. Van belang is dat primaire watergangen in bestemmingsplannen een passende bestemming krijgen. Overige watergangen die voorkomen op bijvoorbeeld het SEIN-terrein kunnen opgenomen worden bij andere bestemmingen. De Ringdijk is door het hoogheemraadschap aangemerkt als waterkering. Het in stand houden van deze waterkering is van groot belang in het kader van het bieden van veiligheid en het voorkomen van overstromingen. Het hoogheemraadschap beschermt waterkeringen op basis van de Keur. Voor het bestemmingsplan is het van belang dat de planologische functie van de waterkering tot zijn recht komt.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 15 In het plangebied zijn verschillende peilvakken. Op basis van informatie van Rijnland gaat het om de volgende gebieden met bijbehorende waterpeilen: GH-52.140.00 zomerpeil NAP min 5,87 m, winterpeil NAP min 6,02 m GH-52.140.14 peil NAP min 5,22 m GH-52.140.HW09 peil onbekend/ onvolledig.

Wat de waterkwaliteit betreft kan opgemerkt worden dat in vrijwel alle kleinere wateren in de gemeente Haarlemmermeer kleine modderkruipers en bittervoorns aanwezig, dus ook in het water binnen Cruquius. Zeker omdat de waterkwaliteit relatief goed is. Tussen het SEIN-terrein en het westelijk deel van het plangebied bevindt zich een vrij smalle sloot die begroeid is met riet en lisdodden. Hier is sprake van matig voedselrijk water, de mogelijkheid is aanwezig dat langs deze sloot zwanenbloemen staan. Het water stroomt van de dijk naar de bermsloot van de Spieringweg. Mogelijk komen hier bittervoorns voor. In de ringvaart komen meervallen voor, en boven de ringvaart wordt gejaagd door vleermuizen als de meervleermuis en watervleermuis.

5.1.3. Conclusie Van belang is dat primaire watergangen en de waterkering een passende bestemming krijgen. Daarmee is het wateraspect voldoende behartigd en vormt het geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2. Bodem

5.2.1. Wet- en regelgeving Het bodembeleid onderscheidt drie soorten grond en bodem met ieder hun eigen beleid en wet- en regelgeving:

 Sterk verontreinigde grond (boven interventiewaarden);  Licht verontreinigde grond (boven streefwaarden, na 1 juli 2008 AW2000-waarden);  Schone bodems (beneden streefwaarden, na 1 juli 2008 AW2000-waarden).

Voor alle typen grond speelt de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit (BsB) en de Vrijstellingsregeling grondverzet een rol. Indien gesaneerd moet worden, bestaan specifieke regels voor het bepalen van de terugsaneerwaarde en de milieuhygiënische kwaliteit van een aan te brengen leeflaag, zogenaamde bodemgebruikswaarden (BGW’s). Bodemgebruikswaarden zijn een product van het functiegericht saneringsbeleid "Van Trechter naar Zeef". Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Dit besluit hanteert voor het toepassen van grond en bagger, een toets op de ontvangende bodem en aan de gebruiksfunctie. Tevens biedt het besluit meer mogelijkheden voor grondverzet.

Voor bestemmingsplannen is relevant dat bij het toekennen van bestemmingen aan gronden het van belang om na te gaan of de kwaliteit van de bodem die bestemming mogelijk maakt.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 16 5.2.2. Onderzoek Het bestemmingsplan Cruquius Noord is consoliderend van aard. Bestaand gebruik van gronden wordt bestemd. He uitvoeren van een bodemonderzoek is voor de totstandkoming van het bestemmingsplan om die reden niet aan de orde.

5.2.3. Conclusie In het aspect bodem is geen belemmering gelegen voor het vaststellen van het plan.

5.3. Flora en fauna

5.3.1. Wet- en regelgeving

Vogel- en Habitatrichtlijn De natuurbescherming is onderverdeeld in gebiedsbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming vindt plaats via de Vogel- en Habitatrichtlijn (1986- 1992), richtlijnen voor Natura 2000. Deze richtlijnen zijn uitgewerkt in nationale wetgeving en dus niet rechtstreeks van toepassing. De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora en faunawet (soortenbescherming). Het achterliggende beleid is verwerkt in het Natuurbeleidsplan en het Structuurschema Groene Ruimte. De Vogelrichtlijn (EU-richtlijn 79/409/EEG en 86/122/EEG) bevat naast bepalingen over de instandhouding van in het wild levende vogelsoorten, ook plichten die gericht zijn op de bescherming van de leefgebieden van deze vogels.

Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

Flora- en faunawet De Flora- en faunawet regelt de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen die voorzien in een bescherming van vogel-, planten- en diersoorten en hun leefomgeving. Deze wet heeft niet alleen als doel de zeldzame plant- en dierensoorten, maar alle in het wild voorkomende soorten in stand te houden. De planten en dieren kunnen op drie manieren beschermd worden: de soort beschermen, de leefomgeving beschermen en schadelijke handelingen verbieden.

De Flora- en faunawet is een raamwet en werkt volgens het nee-tenzij-principe. Alle flora en fauna is in beginsel beschermd. Bij algemene maatregel van bestuur worden beschermde planten- en diersoorten aangewezen. De wet geeft aan dat het verboden is beschermde inheemse planten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op een andere manier van hun groeiplaats te verwijderen. Tevens is het verboden om de beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen, opzettelijk te verontrusten, nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, weg te nemen of te verstoren.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 17 Alleen onder voorwaarden mag inbreuk gemaakt worden op de bescherming van soorten en hun leefomgeving. Voor ruimtelijke ingrepen die gevolgen hebben voor een beschermde soort en/of zijn leefgebied moet een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien, dient in sommige gevallen voor de start van de werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd als beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststellen van een bestemmingsplan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing nodig is.

De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in categoriën: - algemeen beschermde soorten (tabel 1 Flora- en faunawet): voor deze soorten is een algemene vrijstellingsregeling van kracht in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling; - overige beschermde soorten (tabel 2 Flora- en faunawet), met uitzondering van beschermde inheemse vogels): voor ruimtelijke ingrepen is een ontheffing noodzakelijk. Deze is alleen mogelijk als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Een ontheffing is niet nodig als gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode; - strikt beschermde soorten (tabel 3 Flora- en faunawet): voor deze soorten dient in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling altijd ontheffing te worden aangevraagd van de Flora- en faunawet. Ontheffing wordt alleen verleend indien er geen alternatief is en is aangetoond dat de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige soorten niet in gevaar komt. Voor soorten in tabel 3 die ook op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn voorkomen, wordt ontheffing echter alleen verleend als geen alternatief is voor de activiteit en bovendien sprake is van een maatschappelijk belang dat het schadelijke effect van de activiteit rechtvaardigt.

Beschermde inheemse vogels vallen onder de Europese Vogelrichtlijn. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn (volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vogelrichtlijn zijn genoemd.

In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat u nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moet voorkomen. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle beschermde planten en dieren. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. Ook indien geen ontheffing nodig is, is het verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.

5.3.2. Onderzoek

Inventarisatie Het SEIN-terrein en het terrein van de sociale werkvoorziening zijn gezien de zandbodem bijzonder gevarieerd in aanplant: de gebieden herbergen exotische struiken, naaldhout

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 18 en loofhout van vaak van behoorlijke ouderdom. De oude boswal er omheen, een voor Haarlemmermeerse begrippen uitzonderlijk bos op kalkarm tot kalkrijk zand. Een iepen- essenbos, met een fors aantal eiken. De grootste iepen in de Haarlemmermeer. Leeftijd te schatten op 60-80 jaar. Meer westelijk bevindt zich een voor de Haarlemmermeer bijzonder kleinschalig landschap met een kinderboerderij, een manege met historische oude ronde melkstal, enkele woningen en weiden. De begroeiing van de volkstuinen bevat de normale soorten van intensief gebruikte hakvruchtterreinen. Een dergelijke tuin op zand biedt veel kans voor rugstreeppadden. De manege biedt veel kansen aan broedende vogels als mussen, huis- en boerenzwaluwen, spreeuwen.

Te beschermen waarden, gebiedsbescherming Het plangebied ligt niet in of vlakbij een Natura 2000-gebied, een staatsnatuurmonument, beschermd natuurmoment of ecologische hoofdstructuur. De Ringvaart is aangemerkt als ecologische verbindingszone voor water en moeras. Negatieve effecten op deze beschermde gebieden zijn gezien het consoliderende karakter van het plangebied niet te verwachten.

Te beschermen waarden, soortenbescherming Het voorliggende bestemmingsplan Cruquius Noord is een conserverend plan met behoud van de huidige situatie. Er zal geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van aanwezige beschermde dier- en plantensoorten in deze gebieden. 5.3.3. Conclusie Op basis van de huidige beschikbare onderzoeken zijn geen negatieve effecten op de populaties van beschermde planten of dieren te verwachten.

5.4. Cultuurhistorie en archeologie

5.4.1. Wet- en regelgeving Nederland tekende in 1992 het Verdrag van Malta dat de omgang met het Europees archeologisch erfgoed regelt. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden.

Gemeentelijk beleid in ‘Erfgoed op de kaart’

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 19 De gemeenteraad heeft op 17 februari 2011 de nota ‘Erfgoed op de kaart’ vastgesteld, over cultureel erfgoed in brede zin. In deze nota is het beleid op het gebied van monumentenzorg, cultuurlandschappen en archeologie samengenomen. Het zwaartepunt ligt op de omgang met het materieel erfgoed. Uitgangspunt in de nota is dat het ruimtelijk beleid zo functioneert, dat in een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming geanticipeerd wordt op de mogelijke aanwezigheid van waardevol cultureel erfgoed binnen een plangebied. Het bestaande monumentenbeleid wordt voortgezet.

Behalve de vermelde nota is een Erfgoedverordening vastgesteld. Daarbij hoort een Archeologische Beleidskaart Haarlemmermeer. Aan de hand daarvan worden op bestemmingsplanniveau de locaties met waarden kenbaar. De kaart vervult ook een rol in de besluitvorming op het vergunningenniveau. De toegepaste archeologieregimes van de beleidskaart archeologie zijn: 1. Locaties waar op een klein oppervlak belangwekkende archeologische resten verwacht worden; 2. Zones waar een middelhoge tot hoge archeologische verwachting bestaat; 3. Gebieden met een geringe archeologische verwachting; 4. Speciale categorie: provinciaal monument. Tot het regime behoort ook een oppervlakte-onderscheid: naarmate een perceel, een gebied, waarop een concreet aanleg- of bouwplan betrekking heeft, groter is, zijn zwaardere onderzoeksverplichtingen voorgeschreven.

In de welstandsnota is ten aanzien van monumenten opgenomen dat naast het monument zelf, ook de omgeving binnen 50 meter rondom het monument, een aandachtsgebied is, als toetsingszone.

5.4.2. Inventarisatie Hierna is een uittreksel opgenomen uit bijlage 1 van de nota Erfgoed op de kaart. De bijlage biedt een overzicht van gewaardeerde cultuurhistorische elementen van Haarlemmermeer. Het uittreksel bevat wat in het plangebied voorkomt. De nummering van de bijlage aangehouden.

1.1 Lijst van cultuurlandschappelijke elementen en structuren - wegenpatroon droogmakerij Haarlemmermeer - afwateringspatroon - Ringdijk Haarlemmermeer - Ringvaart Haarlemmermeer

1.2 Lijst van archeologische waarden Ter plaatse van Cruquius en een gebied zuidelijk ervan ligt een deel van een strandwal. De gronden van de strandwal hebben een geheel andere bodemopbouw dan de rest van de Haarlemmermeer. De strandwallen vormden vanaf het Laat-Neolithicum een aantrekkelijke zone voor bewoning, ook in perioden dat de rest van het gemeentelijk grondgebied door veengroei niet geschikt was voor bewoning. Daarom zijn sporen van bewoning en grondgebruik vanaf het Laat-Neolithicum te verwachten.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 20 In dit gebied is een bijzonder regime van kracht vanwege verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische resten. Volgens dat regime wordt het strandwalgebied als waardevol gebied van de tweede categorie aangegeven.

1.3 Lijst van rijksmonumenten Geen

1.4 Lijst van provinciale monumenten Stelling van Amsterdam, daarvan een strook grond ter plaatse van de Spieringweg en in de noordpunt van het plangebied een stukje van ringdijk annex ringvaart. Van toepassing is de Stellingzone, zijnde het minst zware van de drie categorieën zones waarin het totale Stelling-gebied is onderscheiden door de provincie.

1.5 Lijst van gemeentelijke monumenten De voormalige boerderij Cruquiushoeve aan de Cruquiusdijk 54 is een gemeentelijk monument. In de ‘redengevende omschrijving’ op de monumentenlijst is het volgende vermeld. “Bijzondere bouwvormen, zowel van de koestal als van de paardenstal. Voor een agrarisch bedrijf een zeer ongewone opzet. Als kenmerken worden genoemd dat de voormalige koestal een cirkelvormig grondplan heeft. De rondgaande gevel is gemetseld van waalformaat-baksteen in halfsteensverband. Het dak heeft de vorm van een kegel en is met riet gedekt. Het gebouw staat in verbinding met de woning en met het melkhuis.

5.4.3. Conclusie In het plangebied zijn diverse erfgoedwaarden aanwezig. In het bestemmingsplan kunnen deze waarden, voor zover ruimtelijk relevant, worden beschermd. Het gaat dan om het conserverend bestemmen wat betreft bouw- en uitbreidingsmogelijkheden. Gezien de geringe archeologische verwachtingswaarde van het grootste gedeelte van het plangebied op de gemeentelijke archeologische beleidskaart zal daar in de planvorming van alleen projecten c.q. bouwplannen van 10.000 m2 en groter rekening gehouden dienen te worden met archeologie. Gezien de archeologische verwachtingswaarde van het kleinere gedeelte van het plangebied dat onderdeel is van een strandwal, zal daar in de planvorming van projecten c.q. bouwplannen groter dan 500 m2 en een diepte van 0,4 meter rekening gehouden dienen te worden met archeologie. In het voorliggende plan zijn dergelijke plannen niet mogelijk gemaakt. Monumenten zijn niet op de verbeelding van een bestemmingsplan opgenomen. De bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld op basis van de gemeentelijke Erfgoedverordening.

5.5. Geluid

5.5.1. Wet- en regelgeving Bij het toekennen van nieuwe bestemmingen in het bestemmingsplan zal de geluidbelasting onderzocht moeten worden. Vastgesteld zal moeten worden dat de toegekende bestemming op akoestisch gebied realiseerbaar is.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 21

Wegverkeer In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB voor binnenstedelijk gebied. Indien dit geluidsniveau wordt overschreden, kan de gemeente een hoger geluidniveau toestaan, de zogenaamde ‘hogere waarde’. De hogere waarde mag enkel worden verleend indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting te brengen, niet mogelijk zijn. Aan de hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buitenstedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.1

Industrielawaai Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden.

Luchtverkeerslawaai Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting (overdag (Lden) en ‘s nachts (Lnight)) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.

5.5.2. Onderzoek Het bestemmingsplan Cruquius Noord is consoliderend van aard. Nieuwe geluidsgevoelige functies zoals woningen worden niet mogelijk gemaakt. Daarnaast

1 Conform artikel 110g mag een correctie worden toegepast op het berekende geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer. Voor wegen waar 70 km/uur of harder gereden mag worden is de aftrek 2 dB en voor de overige wegen 5 dB. De wettelijk toegestane snelheid is hier van belang. Voor wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur geldt geen aftrek aangezien deze wegen geen zone hebben en hierdoor niet onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder vallen. Enkel bij toetsing in het kader van het aspect "goede ruimtelijke ordening" wordt ten behoeve van een goede beoordeling de aftrek wel toegepast.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 22 maakt dit bestemmingsplan geen aanleg of reconstructie van wegen mogelijk. Om die reden kan het uitvoeren van akoestisch onderzoek achterwege blijven.

5.5.3. Conclusie In het aspect geluid is geen belemmering gelegen voor het vaststellen van het plan.

5.6. Lucht

5.6.1. Wet- en regelgeving

Wet milieubeheer De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit. De hoofdlijnen van deze wet zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De regelgeving over luchtkwaliteit is uitgewerkt in een aantal AMvB's en Ministeriële Regelingen. In bijlage II van de Wet milieubeheer zijn voor de volgende stoffen grenswaarden voor de concentratie in de buitenlucht opgenomen: stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), koolmonoxide (CO). Uit metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en berekeningen van het Milieu en Natuur Planbureau blijkt dat aan de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide al geruime tijd in (nagenoeg) geheel Nederland wordt voldaan. In de Nederlandse situatie leveren alleen de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) problemen op in relatie tot de wettelijke normen.

De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit in acht genomen dient te worden bij planvorming, is geregeld in artikel 5.16 en 5.16a van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan: - grenswaarden uit bijlage II van de Wet milieubeheer worden niet overschreden, of - per saldo verbetert de luchtkwaliteit of blijft tenminste gelijk, of - het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit (aan 2 concentratie PM10 en NO2) , of - het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)3.

2 De AMvB ‘Niet In Betekenende Mate bijdragen’ legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3%-grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (NO2) of fijn stof (PM10). Dit komt overeen met 1,2 µg/m3 voor zowel stikstofdioxide als fijn stof. Voor dergelijke projecten hoeft geen luchtkwaliteitonderzoek te worden uitgevoerd. Ook is toetsing aan normen niet nodig.

3 Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Met het NSL is in 2005 gestart omdat Nederland niet tijdig aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit kon voldoen. Nederland heeft een plan gemaakt waaruit duidelijk wordt hoe de grenswaarden wel worden bereikt. In het NSL zijn allerlei grote projecten opgenomen die men wil uitvoeren samen met maatregelen die worden uitgevoerd om de concentratiebijdrages van deze grote projecten te compenseren. De concentratiebijdrage van NIBM- projecten wordt tevens gecompenseerd door deze maatregelen. Voor de projecten die in het NSL zijn

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 23

In aanvulling op het vorenstaande toetsingskader stelt de AMvB ‘Gevoelige Bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’ dat bij de voorgenomen realisering van gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorgingshuizen ed. op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen, moet worden onderzocht of op die locaties sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor PM10 en/of

NO2. Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo’n (dreigende) overschrijding, dan mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Het maakt voor de vestiging van gevoelige bestemmingen niet uit of het deel uitmaakt van ‘niet in betekenende mate’ projecten of ‘in betekenende mate’ projecten. De AMvB ‘Gevoelige Bestemmingen’ moet in beide gevallen worden nageleefd.

5.6.2. Onderzoek Gebleken is dat alles wat aan rechtstreekse bouw- en gebruiksmogelijkheden in het bestemmingsplan staat ook reeds op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk is. Om die reden is er geen onderzoekplicht ten aanzien van de luchtkwaliteit.

5.6.3. Conclusie In het aspect luchtkwaliteit zit geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

5.7. Externe veiligheid

5.7.1. Wet- en regelgeving Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Dit geldt niet alleen voor inrichtingen, waarbij er bijvoorbeeld risico’s zijn als gevolg van opslagplaatsen gevaarlijke stoffen (PGS-15), maar ook voor transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor, over het water en per buisleiding.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (één op één miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval - in theorie - per jaar slechts één persoon op een miljoen mensen mag overlijden. Dit geldt ook als deze objecten geprojecteerd zijn.

opgenomen, hoeft geen luchtkwaliteitonderzoek te worden uitgevoerd. Ook is toetsing aan de normen niet nodig.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 24 Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron. Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen de kans op maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Vanzelfsprekend speelt de hoogte van het groepsrisico een rol. Ook de mogelijkheden voor zelfredzaamheid van personen en bestrijdbaarheid van het ongeval maken onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnotities en -nota’s. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd.

De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS). De nota heeft geen wettelijk bindende werking maar is niet vrijblijvend. Een voorstel voor een wettelijke regeling voor vervoer van gevaarlijke stoffen is in voorbereiding. Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In 2012 heeft de gemeenteraad de routes aangewezen waartoe het vervoer van gevaarlijke stoffen is beperkt. Met het raadsbesluit ‘Verantwoording groepsrisico externe veiligheid’ (oktober 2012) is gemeentelijk beleid vastgelegd over het groepsrisico.

5.7.2. Onderzoek De Kruisweg is aangewezen als route voor transport van gevaarlijke stoffen. Gebleken is dat het Sein-terrein binnen het invloedgebied van 325 meter ligt. Gedeeltelijk ligt het terrein ook binnen de 80 meter-zone. Dit is niet in overeenstemming met het gemeentelijke beleid omtrent groepsrisico. Uit berekeningen voor het wegtransport door heel Haarlemmermeer blijkt echter dat het groepsrisico niet boven de 0,1 maal de oriëntatiewaarde komt. In het plangebied bevindt zich langs de kavelsloot, haaks op de Spieringweg een gasleiding. Deze gasleiding heeft een doorsnede van 12”en een druk van 40 bar. Het 100%-letaliteitgebied is 70 meter, het invloedgebied 140 meter, beide afstanden aan weerszijden van de leiding. De kortste afstand tussen de leiding en de bouwvlakgrens is 70 meter. Voor een kleiner deel van de bouwvlakgrens is de afstand iets groter. Het plangebied bevindt zich daarmee grotendeels binnen het invloedgebied. Omdat zich binnen het plangebied voorzieningen voor niet- en beperkt zelfredzame personen bevinden, is dit in strijd met het beleid over groepsrisico. Uit berekeningen van de Gasunie blijkt dat het groepsrisico rond de 0,2 maal de oriëntatiewaarde ligt.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 25 5.7.3. Conclusie Het plangebied valt binnen de invloedssfeer van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en via een leiding. Het groepsrisico blijft ver beneden de oriëntatiewaarde. Daar komt bij dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is. De reeds aanwezige en vergunde bebouwing is in het plan vastgelegd. Daarmee wordt de aanleg, bouw of vestiging van een nieuw kwetsbaar object in de nabijheid van de gasleiding of de Kruisweg niet mogelijk gemaakt. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan daarom niet in de weg.

5.8. Geur Het algemene uitgangspunt van het Nederlandse geurbeleid is het voorkomen van nieuwe hinder. Als er geen hinder is, hoeven er geen maatregelen getroffen te worden. De mate van hinder die nog acceptabel is moet worden vastgesteld door het bevoegde bestuursorgaan ten aanzien van de Wet milieubeheer. De hoofdlijn is geregeld in de Wet geurhinder en veehouderij. Volgens artikel 4 van deze wet geldt voor maneges/ paardenhouderijen dat een geurgevoelig object dat buiten de bebouwde kom is gelegen, op minstens 50 meter moet zijn gelegen van het emissiepunt van een dierenverblijf. Voor buiten de bebouwde kom is de afstand 100 meter. De van toepassing zijnde afstand moet ook worden gehanteerd tot de mestopslag. Een geurgevoelig object is omschreven als gebouw dat geschikt is voor menselijke bewoning of verblijf.

De Wet geurhinder en veehouderij (verder Wgv), vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen. Ook ruimtelijke plannen worden getoetst aan deze wet volgens de ‘omgekeerde werking’. In de Wgv staan afstandseisen en geurnormen waaraan de ligging van en geurbelasting door dierenverblijven moeten worden getoetst. De Wgv is nader uitgewerkt in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De normen gelden ter plaatse van geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) en de afstanden gelden tot deze geurgevoelige objecten.

5.8.1. Onderzoek In het plangebied komen, buiten de bebouwde kom, een kinderboerderij en een manege voor. Deze functies hebben een gezamenlijke plaats voor mestopslag. Deze opslag vindt plaats direct noordoostelijk van de ronde stal, op het terrein van de manege. Het gaat, door de frequentie van de afvoer, om een omvang van maximaal 3 m3. Rond de opslag moet rekening worden gehouden met een geurcontour met een straal van 100 meter. Bestaande geurgevoelige objecten bevinden zich buiten deze zone. Nieuwe geurgevoelige objecten worden binnen de betreffende zone niet mogelijk gemaakt.

5.8.2. Conclusie In het aspect geur zit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.9. Licht In de wetgeving is geen strikte duidelijke normering aanwezig. De kern van het beleid ten aanzien van licht is dat donkerte hoort tot een van de kernkwaliteiten van het landschap.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 26 Uit het oogpunt van een aanvaardbare woon- en leefomgeving is het van belang dat voorzieningen die ’s avonds verlicht zijn, zoals bijvoorbeeld sportvelden, op enige afstand van bijvoorbeeld woningen worden geprojecteerd.

5.9.1. Onderzoek In het plangebied zijn geen voorzieningen aanwezig waarbij sprake is van een zodanige verlichting dat er sprake zou kunnen zijn van hinder voor nabij gelegen woningen.

5.9.2. Conclusie In het aspect licht vormt geen belemmering voor het vaststellen van het plan.

5.10. Milieuzoneringen Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Door middel van milieuzonering dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals wonen). De VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het ruimtelijk plan mogelijk is.

5.10.1. Onderzoek In het plangebied bevindt zich een sociale werkvoorziening. Deze voorziening valt binnen milieucategorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Binnen de aan te houden richtafstand van 100 meter staat het bestemmingsplan echter geen nieuwe milieugevoelige functies toe. Nieuwe bedrijvigheid met een aan te houden richtafstand maakt het bestemmingsplan gezien zijn consoliderende karakter niet toe.

5.10.2. Conclusie In dit aspect is geen belemmering gelegen voor het vaststellen van het plan.

5.11. Luchtvaartverkeer

5.11.1. Wet- en regelgeving Het Luchthavenindelingbesluit (LIB) bevat ruimtelijke maatregelen op rijksniveau die verband houden met de luchthaven Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchthavenluchtverkeer. Het LIB legt het beperkingengebied rond het luchthavengebied vast.

5.11.2. Inventarisatie Het plangebied is gelegen binnen het beperkingengebied rond Schiphol. Concreet gelden er beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten. Voor het plangebied geldt een maximale hoogte van 45 meter en hoger. De in het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwhoogten blijven ver onder die 45 meter.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 27 5.11.3. Conclusie Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Luchthavenindelingbesluit.

5.12. Kabels, leidingen en telecommunicatie installaties

5.12.1. Inventarisatie In het bestemmingsplan bevinden zich kabels en leidingen met een stedelijke of zelfs regionale functie. Het gaat, naast de eerder beschreven gasleiding, om een riool, een waterleiding en een hoogspanningsverbinding. Van belang is dat deze ondergrondse infrastructuur in het bestemmingsplan beschermd wordt door het opnemen van een passende bestemming. Bij die bestemming wordt rekening gehouden met een (qua breedte) zakelijk recht strook. Bepaalde werkzaamheden ter plaatse van de kabels en leidingen mogen alleen uitgevoerd worden als daar een vergunning voor afgegeven is.

5.12.2. Conclusie De aanwezige kabels en leidingen worden in het bestemmingsplan op een passende wijze bestemd.

5.13. Explosieven Op de opslag van munitie en/of explosieven is de Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik" van toepassing. Deze circulaire kent een effectbenadering in tegenstelling tot het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat een risicobenadering kent. Er worden categorieën explosieven onderscheiden waarvoor per categorie aan te houden afstanden gelden. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn.

5.13.1. Onderzoek Omdat geen munitie en geen andere explosieven in het plan aanwezig zijn, noch een Bevi en het plan evenmin in de invloedssfeer daarvan is gelegen, is nader onderzoek niet nodig.

5.13.2. Conclusie In dit aspect zit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.14. Milieueffectrapportage Milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. moet worden toegepast. Het besluit bevat bijlagen waaronder de C- en D-lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Overigens moet daarnaast worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling aanzienlijk milieueffecten kan hebben, waarbij naast de drempelwaarden ook de omstandigheden ter plaatse worden betrokken. Dit in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 15 oktober 2009 (C-225/08).

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 28

Bij een m.e.r.-plicht dient een milieueffectrapportage gemaakt te worden en bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient een afweging te worden gemaakt door het bevoegd gezag of een m.e.r. opgestart zal worden.

5.14.1. Onderzoek Omdat geen nieuwe ontwikkeling in het plan is voorzien, is nader onderzoek niet nodig.

5.14.2. Conclusie In dit aspect zit geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 29 HOOFDSTUK 6: UITVOERBAARHEID

6.1. Financiële uitvoerbaarheid De Wet ruimtelijke ordening stelt verplicht dat de gemeenteraad tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor kostenverhaal in het geval het bestemmingsplan nieuwe, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplannen mogelijk maakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bouw van één of meer woningen, de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen of de uitbreiding of verbouwing van gebouwen. In de wet is aangegeven welke kosten verhaald kunnen worden. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. In dit geval is geen sprake van enig aangewezen bouwplan. Daarom is vaststelling van een exploitatieplan niet aan de orde.

6.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan wordt getoetst aan het vooroverleg met de reguliere overlegpartners en een zienswijzenperiode voor reacties van bewoners en andere belanghebbenden. Het gemeentebestuur hecht veel waarde aan een breed gedragen en haalbaar bestemmingsplan. Bij het vooroverleg met de reguliere overlegpartners worden daarom ook de dorps- en wijkraden van het plangebied betrokken. De reacties uit zowel het vooroverleg als de zienswijzenperiode zullen voorzien van een beantwoording verwerkt worden in het bestemmingsplan.

6.2.1. Resultaten watertoets In het voorontwerpbestemmingsplan was uitgegaan van het indirect, op basis van een wijzigingsbevoegdheid, mogelijk maken van de beoogde transformatie naar woningbouw. In reactie hierop heeft het hoogheemraadschap van Rijnland verzocht in het wijzigingsplan, waarin de beoogde nieuwe ontwikkeling uiteindelijk zou worden geregeld, “in ieder geval op te nemen dat ten minste 15% van de toename aan verhard oppervlak als functioneel open oppervlaktewater binnen de uit te werken gebieden of in het zelfde peilvak moet worden aangelegd.” Het ontwerpbestemmingsplan Cruquius Noord is consoliderend van aard. De opmerking van het hoogheemraadschap zal als aandachtspunt worden meegenomen bij de verdere planontwikkeling van het SEIN-terrein. Tot slot heeft het hoogheemraadschap verzocht de waterparagraaf van de toelichting aan te vullen c.q. te corrigeren ten aanzien van de peilvakken in het plangebied. De toelichting is op dit punt aangepast.

6.2.2. Resultaten wettelijk vooroverleg Een voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de provincie en het hoogheemraadschap van Rijnland. Indien van toepassing worden betrokken

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 30 rijksdiensten en de buurgemeente(n) geraadpleegd. Alleen als er provinciale belangen in het geding zijn, wordt een voorontwerp voorgelegd aan de provincie.

De volgende instanties is verzocht op het plan te reageren: 1. Provincie Noord-Holland; 2. Hoogheemraadschap van Rijnland; 3. Gemeente Heemstede. Daarnaast zijn in dit geval de buurtvereniging Cruquius en SEIN in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren.

Geen reactie is ontvangen van de provincie Noord-Holland, de gemeente Heemstede en de buurtvereniging Cruquius. De reactie van het hoogheemraadschap heeft geleid tot enkele ondergeschikte wijzigingen van de toelichting.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 31 HOOFDSTUK 7: JURIDISCHE ASPECTEN

7.1. Opzet regels en verbeelding De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar kan wel gebruikt worden als nadere uitleg van de regels.

Op de tot het bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. Er wordt onderscheid gemaakt in (dubbel)bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. De op de verbeelding opgenomen bestemmingen zijn in overeenstemming met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008). Deze standaard bepaalt de kleur en de codering van de bestemmingen. De bestemmingen zijn op het renvooi weergegeven in alfabetische volgorde. Elke op de verbeelding weergegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsregel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt en bebouwd mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen geven in samenhang met de regels duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak is toegestaan of juist uitgesloten.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:  de 'Inleidende regels', bestaande uit een lijst begrippen en regels over de 'wijze van meten';  de 'Bestemmingsregels', die in dit bestemmingsplan te onderscheiden zijn in regels voor 'gewone', rechtstreekse bestemmingen en dubbelbestemmingen;  de 'Algemene regels' die in principe betrekking hebben op alle bestemmingen die in het plan voorkomen;  de 'Overgangs- en slotregels' die bestaan uit het overgangsrecht, bedoeld voor bestaande bouwwerken en bestaand gebruik dat van het bestemmingsplan afwijkt, en de naam waaronder het bestemmingsplan moet worden aangehaald.

7.2. Inleidende regels Het eerste hoofdstuk bevat inleidende regels. In artikel 1 is een aantal in de regels gehanteerde begrippen gedefinieerd. In artikel 2 is de wijze van meten vastgelegd met betrekking tot de verschillende hoogte en oppervlakte van gebouwen.

7.3. Bestemmingsregels

7.3.1. Bestemmingen

Groen Groenvoorzieningen die bepalend zijn voor de ruimtelijke structuur zijn bestemd als Groen. Hierbinnen zijn bijkomende functies als wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen en waterpartijen ook toegestaan.

Maatschappelijk

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 32 De bestemming 'Maatschappelijk' is gelegd op de gronden van zowel het SEIN-terrein als het terrein van de sociale werkvoorziening. Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn om die reden mogelijk gemaakt een woonzorginstelling, een zwembad en een sociale werkvoorziening uitsluitend daar waar dat op de verbeelding is aangegeven. Bij deze voorziening behoort een maximale milieucategorie 3.2. Op het SEIN-terrein bevinden zich functies die behoren bij en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie van het terrein, zijnde een woonzorginstelling. Het gaat daarbij onder meer om de volkstuinen, de manege en een diensten- en activiteitenruimte.

Verkeer De bestemming Verkeer is van toepassing op alle wegen in het gebied. In deze bestemming zijn behalve straten en wegen ook openbare ruimte in de vorm van parkeerruimte, voet- en fietspaden, groen, speelplekken en water toegestaan.

Water Door het hoogheemraadschap van Rijnland aangewezen primaire watergangen en watergangen die bepalend zijn voor de ruimtelijke structuur zijn als Water bestemd. In deze bestemming zijn behalve water ook groen (oevers), (aanleg)steigers en bruggen voor langzaam verkeer toegestaan. Woonschepen zijn niet toegestaan. Ter bescherming van de ecologische verbindingszone zoals bedoeld in de provinciale verordening is binnen de bestemming Water een aanduiding opgenomen ter bescherming van deze zone. Het uitvoeren van werkzaamheden is binnen deze gronden niet zonder vergunning toegestaan.

7.3.2. Dubbelbestemmingen Dit zijn bestemmingen die gelden ter bescherming van specifieke belangen en die voorgaan op andere bestemmingen die voor de betreffende gronden gelden. In het plangebied gaat het om de dubbelbestemmingen ‘Leiding’, ‘Waarde’ en ‘Waterstaat’.

Leiding Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de leidingen die in het plangebied voorkomen (gasleiding, hoogspanningskabel, riool en waterleiding), met aan weerszijde van die leidingen een zakelijk recht strook. Binnen de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming is ter bescherming van de leidingen een verbod opgenomen om te bouwen. Ook is er ook een regeling opgenomen ter beoordeling of bepaalde werken – niet zijnde bouwwerken – of werkzaamheden zich verdragen met het belang van de leiding.

Waarde De dubbelbestemming Waarde-Archeologie is opgenomen om de eventueel voorkomende archeologische waarden te beschermen. Voor het uitvoeren van werken met een bepaalde omvang en diepte binnen deze gronden is voorafgaand een vergunning nodig. Daar waar volwassen bomen het beschermen waard zijn, mede gelet op de bijdrage die deze bomen leveren voor ecologie en de parkachtige setting van het terrein, is de

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 33 dubbelbestemming Waarde-Ecologie opgenomen. Het uitvoeren van werkzaamheden zoals het kappen van bomen is zonder vergunning niet toegestaan.

De dubbelbestemming Waarde Cultuurhistorie – Stelling van Amsterdam is opgenomen om de cultuurhistorische waarden van de gronden gelegen binnen de Stelling van Amsterdam te beschermen. Kenmerkende en daardoor te beschermen elementen zijn in de regels zijn genoemd.

Waterstaat De dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering is opgenomen om de waterkerende functie van de Ringdijk tot de onderkant van het dijklichaam (kavelsloot) te beschermen. Er is een verbod opgenomen voor bouwen of gebruik wanneer dit ten koste zou gaan van de waterkerende functie.

7.4. Algemene regels In dit hoofdstuk zijn de regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied en alle andere regels in het bestemmingsplan.

Anti-dubbeltelregel Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, als volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouw- perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de anti-dubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening Deze bepaling voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onder- werpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De Woningwet regelt namelijk dat voor zover het bestemmingsplan geen re- gels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, de bouwverordening van toepassing is, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

Algemene afwijkingsregels en wijzigingsregels In dit artikel is een aantal regels gegeven die voor alle bestemmingen gelden, waarvan bij omgevingsvergunning afgeweken kan worden. Bijvoorbeeld ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

7.5. Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht Het overgangsrecht heeft tot doel de rechtszekerheid te verzekeren ten aanzien van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 34 gebouwd zijn of op grond van een reeds verleende of een nog te moeten afgeven bouwvergunning, gebouwd mogen worden en afwijken van de bebouwingsregels in dit plan. Zij mogen blijven staan of, als een bouwvergunning is verleend, worden gebouwd zolang de afwijking maar niet wordt vergroot en het bouwwerk niet (grotendeels) wordt vernieuwd of veranderd.

Ook het gebruik van gronden en de daarop staande opstellen dat – op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtsgeldig wordt – afwijkt van de gegeven bestemming, is in het overgangsrecht geregeld. Het afwijkende gebruik mag worden voorgezet of gewijzigd in een ander gebruik, zolang de afwijking van het bestemmingsplan niet vergroot wordt.

Slotregel In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

7.6. Handhaafbaarheid Het bestemmingsplan is het juridisch instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten aangewend mag worden. In dit bestemmingsplan zijn voorschriften opgesteld warbij het bestaande gebruik van gebouwen en bouwwerken in principe het uitgangspunt vormt. Dit betekent dat de huidige situatie in regels is vastgelegd. Het handhavingsbeleid is er op gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.

Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan gehouden te worden.

Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Ook geldt, hoe minder 'knellend' de regels zijn, hoe kleiner de kans is dat het met de regels wat minder nauw genomen wordt. In de praktijk worden op de lange duur vaak alleen de regels gerespecteerd, waar betrokkenen de noodzaak en redelijkheid van inzien.

Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan. maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan – na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden – correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.

bestemmingsplan Cruquius Noord Pagina 35