De Kleine Johannes
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Theo Knippenberg’s ONLINE literaire klassieken - reeks 19e eeuw De kleine Johannes 1 Frederik van Eeden De kleine Johannes geschreven in 1884, in afleveringen gepubliceerd in 1885 en 1886 in De Nieuwe Gids, en voor het eerst in boekvorm in 1887. hertaald door Peter Marteau, Keulen (deze hertaling verscheen eerder als bulkboek in 2007) Inhoud De kleine Johannes 6 Over Frederik van Eeden 84 Enkele gedichten 89 videoclip De trailer van de speelfilm uit 2011 door theatergroep Barst (waarin ruim 40 kinderen acteren) meer lezen over Frederik van Eeden op Literatuurgeschiedenis.nl Colofon Dit bulkboek is vormgegeven (en geïllustreerd) door Natascha Frensch (www.natascha-frensch.nl) en samengesteld en ingeleid door Theo Knippenberg voor Bulkboek Online, ([email protected]). In samenwerking met AAN MIJN VROUW was een klein grasveldje aan deze oever, omringd door kreupelhout, waartussen het Ik zal je iets over de kleine Johannes vertellen. Het lijkt nachtegaalskruid hoog opschoot. Daar lag veel op een sprookje, mijn verhaal, maar het Johannes vaak in het dichte gras en tuurde is toch allemaal echt zo gebeurd. tussen de schuifelende rietbladen door over Zodra je het niet meer gelooft, moet je het water naar de duintoppen. Op warme niet verder lezen, want dan schrijf ik niet zomeravonden was hij daar altijd en lag uren voor jou. Ook mag je er nooit met de kleine te staren, zonder zich ooit te vervelen. Hij Johannes over praten, als je hem soms tegen dacht aan de diepte van het stille, heldere zou komen, want dat zou hem verdriet doen water voor zich, hoe gezellig het daar moest en dan zou ik er spijt van hebben, dat ik je zijn, tussen die waterplanten, in dat vreemde dit allemaal verteld heb. schemerlicht, en dan weer aan de verre, Johannes woonde in een oud huis met prachtig gekleurde wolken, die boven de een grote tuin. Je kon er moeilijk de weg te duinen zweefden, en wat daar wel achter zou vinden, want in het huis waren veel donkere zijn en of het heerlijk zou zijn daarheen te overloopjes, trappen, kamertjes en grote kunnen vliegen. rommelzolders, en in de tuin waren overal Als de zon juist was ondergegaan, stapelden schuttingen en broeikassen. Het was een de wolken zich daar zó op elkaar, dat ze de hele wereld voor Johannes. Hij kon er verre ingang van een grot leken te vormen en in de tochten in maken en hij gaf namen aan alles diepte van die grot schitterde het dan van een wat hij ontdekte. zachtrood licht. Dat was wat Johannes zou Voor het huis had hij namen uit het willen. Kon ik daar maar in vliegen! dacht dierenrijk: de rupsenzolder, omdat hij er hij dan. Wat zou daar wel achter zijn? Zou ik rupsen groot bracht; het kippenkamertje, daar ooit, ooit kunnen komen? ... omdat hij daar ooit een kip gevonden had. Maar hoe vaak hij dat ook wenste, telkens Die was er niet vanzelf gekomen, maar viel de grot in vale, donkere wolkjes uit daar door Johannes’ moeder neergezet om elkaar, zonder dat hij er dichterbij kon te broeden. In de tuin koos hij namen komen. Dan werd het koud en vochtig aan uit het plantenrijk, en lette daarbij vooral de vijver en moest hij weer zijn donkere op de voortbrengsels, die voor hem van slaapkamertje in het oude huis gaan belang waren. Zo onderscheidde hij een opzoeken. Hij woonde daar niet helemaal frambozenberg, een peertjesbos en een alleen; hij had een vader, die hem goed aardbeiëndal. Helemaal achter was een plekje, verzorgde, een hond die Presto en een kat die dat hij het paradijs noemde en daar was Simon heette. Natuurlijk hield hij van zijn het natuurlijk heel heerlijk. Daar was een vader het meest, maar Presto en Simon achtte groot water, een vijver, waar witte waterlelies hij absoluut niet zoveel beneden hem, zoals in dreven en het riet lange fluisterende een groot mens dat zou doen. Hij vertrouwde gesprekken hield met de wind. Aan de zelfs meer geheimen aan Presto toe dan aan overkant lagen de duinen. Het paradijs zelf zijn vader, en voor Simon voelde hij een 3 eerbiedig ontzag. Nou, dat was geen wonder! Was de klok door een nalatigheid stil blijven Simon was een grote kat met een glanzig staan, dan voelde Johannes zich erg schuldig zwart vel en een dikke staart. Je kon aan en vroeg haar duizendmaal om vergeving. hem zien, dat hij volkomen overtuigd was Je zou misschien lachen, als je hem met zijn van zijn eigen grootheid en wijsheid. Hij kamer in gesprek zou horen. Maar let nou bleef altijd even deftig en voornaam, zelfs eens op hoe vaak je zelf in jezelf praat. Dat als hij zich verwaardigde even met een vind je helemaal niet belachelijk. Johannes rollende kurk te spelen, of achter een boom was er bovendien van overtuigd, dat zijn een vergeten haringkop op te kauwen. Bij toehoorders hem volmaakt begrepen en de dolle baldadigheid van Presto kneep hij had geen antwoord nodig. Maar stiekem minachtend de groene ogen dicht en dacht: verwachtte hij toch wel eens een antwoord Nou ja! Die honden weten niet beter. van de klok of van het behang. Begrijp je nu, dat Johannes respect voor Schoolvrienden had Johannes wel, maar hem had? Met de kleine bruine Presto ging vrienden waren het eigenlijk niet. Hij hij heel vertrouwelijk om. Het was geen mooi speelde met hen en smeedde complotten of statig, maar een bijzonder goeiig en slim op school en vormde roversbenden met hen hondje, dat nooit meer dan twee passen van buiten, maar hij voelde zich pas echt thuis Johannes weg te krijgen was en geduldig zat als hij alleen met Presto was. Dan verlangde te luisteren naar de mededelingen van zijn hij nooit naar de jongens, en voelde zich meester. Ik hoef je niet te zeggen, hoeveel volkomen vrij en veilig. Johannes van Presto hield. Maar hij had Zijn vader was een wijze en ernstige man, toch ook heel wat ruimte in zijn hart voor die Johannes vaak meenam op lange tochten anderen over. Vind je het vreemd, dat zijn door wouden en duinen; dan praatten ze donker slaapkamertje met de kleine ruitjes weinig en Johannes liep tien passen achter daar ook een grote plaats innam? Hij hield zijn vader, de bloemen groetend, die hij van het behang met de grote bloemfiguren, tegenkwam en de oude bomen, die altijd waarin hij gezichten zag en waar hij de maar op dezelfde plaats moesten blijven, vormen zo vaak van bestudeerd had, als hij vriendelijk met zijn handje langs de ruwe ziek was of ‘s morgens wakker lag, hij hield schors strijkend. En ruisend de goedige van dat ene schilderijtje dat er hing, waarop reuzen bedankten hem dan. stijve wandelaars waren afgebeeld, die in een Soms schreef zijn vader tijdens het lopen nog stijvere tuin wandelden langs gladde letters in het zand, één voor één, en Johannes vijvers, waarin hemelhoge fonteinen spoten spelde dan de woorden, die zij vormden en sierlijke zwanen zwommen; — maar het en soms ook stond de vader stil en leerde meest hield hij van de hangklok. Hij wond Johannes de naam van een plant of dier. die altijd met zorg en aandacht op en hield En Johannes vroeg ook vaak, want hij zag het voor een noodzakelijke beleefdheid en hoorde veel raadselachtigs. Vaak stelde naar haar te kijken als zij sloeg. Dat ging hij domme vragen; hij vroeg waarom de natuurlijk alleen zolang Johannes niet sliep. wereld was zoals zij was, en waarom dieren 4 en planten dood moesten gaan, en of er wonderen konden gebeuren. Maar Johannes’ vader was een wijze man en zei niet alles wat hij wist. Dat was goed voor Johannes. ‘s Avonds voordat hij ging slapen, bad Johannes altijd een lang gebed. Dat had het kindermeisje hem zo geleerd. Hij bad voor zijn vader en voor Presto. Simon had het niet nodig, dacht hij. Hij bad ook heel lang voor zichzelf en het slot was meestal de wens, dat er toch ooit een wonder zou mogen gebeuren. En als hij amen gezegd had, keek hij gespannen in het half donkere kamertje rond, naar de figuren op het behang, die in het zwakke schemerlicht nog geheimzinniger leken, naar de deurknop en naar de klok, waar het wonder nu zou beginnen. Maar de klok bleef altijd hetzelfde wijsje tikken en de deurknop bewoog zich niet, het werd helemaal donker en Johannes viel in slaap, zonder dat het wonder gekomen was. Maar eens zou het gebeuren, dat wist hij. 5 II beiden weg in de richting van de avondzon. Johannes lag op de voorsteven en staarde in Het was warm bij de vijver en doodstil. De zon, rood de diepte van de lichtgrot. — Vleugels! dacht en moe van haar dagelijks werk, leek een hij, nu vleugels! en dan daarheen! ogenblik op een verre duinrand uit te De zon was verdwenen. De wolken rusten, vóór ze onderdook. Bijna volmaakt gloeiden verder. In het oosten was de hemel weerspiegelde het gladde water haar gloeiend donkerblauw. Daar stond een rij wilgen langs gezicht. De over de vijver hangende bladeren de oever. Roerloos staken zij hun smalle witte van de beuk maakten van de stilte gebruik blaadjes in de stille lucht. Tegen de donkere om zich eens aandachtig in de spiegel te achtergrond leek dat wel prachtig bleekgroen bekijken. De eenzame reiger, die op één poot kantwerk. tussen de brede bladen van de waterlelie Stil! wat was dat? Het schoot als een stond, vergat dat hij erop uitgegaan was om suizelen over het watervlak, — als een lichte kikkers te vangen en tuurde in gedachten windvlaag, die een spitse ploegsnede in het verzonken langs zijn neus.