STRANDSUPPLETIE KNOKKE Verzoek tot ontheffing van de MER-plicht COLOFON

Opdracht:

Verzoek tot MER-ontheffing voor de strandsuppletie te Knokke

Opdrachtgever:

Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust Afdeling Kust Vrijhavenstraat 3 8400 Oostende

Opdrachthouder: Antea Belgium nv Roderveldlaan 1 2600 Antwerpen

T : +32(0)3 221 55 00 F : +32 (0)3 221 55 01 www.anteagroup.be BTW: BE 414.321.939 RPR Antwerpen 0414.321.939 IBAN: BE81 4062 0904 6124 BIC: KREDBEBB

Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001

Identificatienummer:

2262943005/scl

Datum: status / revisie:

Januari 2018 ontwerp

Vrijgave:

Cedric Vervaet, Contract Manager

Controle:

Sofie Claerbout, MER-deskundige

Projectmedewerkers:

Sofie Claerbout, adviseur Sandrien Brouckaert, adviseur

 Antea Belgium nv 2018 Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd. INHOUD

DEEL 1 RAPPORT...... 5

1 INLEIDING...... 6 1.1 AANLEIDING...... 6 1.2 TOETSING AAN DE MER-PLICHT ...... 6 1.3 VERZOEK TOT ONTHEFFING: PROCEDURE EN DOELSTELLING...... 6 1.4 INITIATIEFNEMER ...... 7 2 PROJECTBESCHRIJVING...... 8 2.1 RUIMTELIJKE SITUERING ...... 8 2.2 VERANTWOORDING...... 8 2.3 BESCHRIJVING VAN HET PROJECT ...... 8 2.4 RELEVANTE ALTERNATIEVEN ...... 12 2.5 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS...... 12 3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN ...... 13 4 OVERZICHT VAN MOGELIJKE EFFECTEN EN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN ...... 26 5 BESCHRIJVING VAN DE BESTAANDE SITUATIE, EFFECTEN EN MAATREGELEN...... 28 5.1 BODEM EN WATER ...... 28 5.2 BIODIVERSITEIT...... 39 5.3 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE...... 50 5.4 MENS – SOCIAAL ORGANISATORISCHE ASPECTEN...... 60 6 EINDCONCLUSIE ...... 67

DEEL 2 BIJLAGEN...... 68

1 PASSENDE BEOORDELING ...... 69 1.1 ALGEMEEN ...... 69 1.2 BEOORDELINGS- EN TOETSINGSCRITERIA ...... 71 1.3 ANALYSE VOORKOMENDE NATURA 2000-GEBIEDEN...... 74 1.4 INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN...... 77 1.5 EFFECTEN OP DE NATURA 2000-GEBIEDEN ...... 79 1.6 DUIDING CUMULATIEVE EFFECTEN OP SPECIALE BESCHERMINGSZONES ...... 80 1.7 VOORGESTELDE COMPENSERENDE MAATREGELEN ...... 81 1.8 CONCLUSIE PASSENDE BEOORDELING...... 81

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 3 van 81 TABELLEN Tabel 3-1: juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het project(gebied) en studiegebied 14 Tabel 4-1: Overzicht ingreep-effect relaties (mogelijke en te onderzoeken effecten) 27 Tabel 5-1: berekende golfoverslagdebieten per suppletieontwerp, inclusief onzekerheidsmarge thv de SWASH-rekenmethodiek 37

FIGUREN Figuur 2-1: aanduiding van het projectgebied (rood) op de topokaart 8 Figuur 2-2: XBeach profiel 190 bij uiteindelijke suppletieontwerp (1/41 en 1/41 met 1/15 onder TAW) 10 Figuur 2-3: ruimtelijke verdeling van het volume zand 10 Figuur 2-4: kustsectie Heist-Zwin met indicatie van kustvakken (rood) en locatie van de extra onderhoudsbehoefte (magenta) 11 Figuur 3-1: (Herziening) PRUP "Strand end dijk Konkke-Heist" (Bron: www.west-vlaanderen.be) Met geel: overgangsgebied recreatie-natuur; oranje: centrumgebied voor dagrecreatie 25 Figuur 5-1: aandachtszones in Knokke-Zoute 31 Figuur 5-2: erosie-sedimentatie kaart na 1/1000 conditie, huidige situatie (bron: Arcadis) 34 Figuur 5-3: erosie-sedimentatie kaart na 1/1000 conditie, suppletieontwerp – minimaal veiligheidsprofiel 35 Figuur 5-4: erosie-sedimentatie kaart na 1/1000 conditie, suppletieontwerp -veiligheidsbuffer met 1/15 talud onder TAW 35 Figuur 5-5: ligging van het projectgebied taz de nabij gelegen Natura 2000-gebieden 42 Figuur 5-6: aanduiding van het projectgebied tav de aanwezige VEN-gebieden, natuurreservaten en RAMSAR-gebieden.44 Figuur 5-7: aanduiding van het projectgebied ten aanzien van de CAI 57 Figuur 5-8: Wrakken gelegen ter hoogte van het projectgebied (wrakkendatabank, afdeling Kust) 58 Figuur 2-1: Afbakening van het projectgebied (rood) t.a.v. de voorkomende Natura 2000-gebieden 70 Figuur 2-2: Indicatieve situering van het projectgebied (groen) t.a.v. de mariene SBZ’s 71 Figuur 2-3: voorkomende habitattypes in de omgeving van het projectgebied - overzicht 74 Figuur 2-4: voorkomende habitattypes in de omgeving van het projectgebied – detail west 75 Figuur 2-5: voorkomende habitattypes in de omgeving van het projectgebied – detail oost 75

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 4 van 81 DEEL 1 RAPPORT

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 5 van 81 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Onderhavig project heeft tot doel uitvoering te geven aan een onderdeel van het Masterplan Kustveiligheid. Dit Masterplan heeft als doel de veiligheid tegen overstroming door de zee langsheen de gehele Vlaamse kust te verzekeren en werd goedgekeurd door de Vlaamse regering op 10 juni 2011. De maatregelen van het Masterplan Kustveiligheid bieden minimaal bescherming tegen een stormvloed met een terugkeerperiode van 1000 jaar. Hierbij wordt eveneens de verwachte zeespiegelrijzing tot in het jaar 2050 in rekening gebracht. Het Masterplan Kustveiligheid stelt een reeks maatregelen voor die erop gericht zijn in de zwakke zones de zeewering te versterken en te verbeteren om zo de veiligheid van de Vlaamse kust bij 1000- jarige stormen te garanderen. Eén van de maatregelen is het toepassen van een strandsuppletie te Knokke-Heist (Duinbergen, Knokke-aan-Zee en het Zoute) (sectie224-245). Voor de opmaak van dit verzoek tot ontheffing van de MER-plicht werd vertrokken van het plan-MER1 voor het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan waarbij de effecten van de verschillende alternatieve maatregelen voor alle geselecteerde aandachtszones langs de Vlaamse kust reeds werden besproken. Daar waar nodig en mogelijk wordt in dit verzoek tot ontheffing dieper ingegaan op deze effectbespreking.

1.2 Toetsing aan de MER-plicht De lijst van MER-plichtige activiteiten is opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 (BS 17/02/2005). In dit besluit worden de projecten opgedeeld in Bijlage I-projecten (MER altijd vereist) en Bijlage II-projecten (ontheffing van MER-plicht mogelijk na gemotiveerd verzoek) en bijlage III-projecten. Voorliggend project valt onder de hiernavolgende categorie van projecten: Bijlage II.10 n) kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen door aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, havendammen en andere kustverdedi- gingswerken, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken Deze categorie van projecten behoort tot de bijlage II-projecten. Dit wil zeggen dat deze projecten MER-plichtig zijn, maar dat voor deze projecten een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de MER- plicht kan worden ingediend, volgens artikel 4.3.2 §2 en §3 van het decreet. Dit is de procedure die gevolgd wordt bij onderhavig project.

1.3 Verzoek tot ontheffing: procedure en doelstelling De beslissing om dit project van de MER-plicht te ontheffen kan door de bevoegde administratie worden genomen wanneer zij, op basis van de informatie in dit verzoek tot ontheffing, besluit dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten. De bevoegde administratie neemt hiervoor een beslissing binnen de zestig dagen na indiening van het verzoek tot ontheffing. Er wordt verzocht dit project van de MER-plicht te ontheffen omwille van verschillende redenen, die verder in dit document nader zullen worden toegelicht: • er worden geen aanzienlijke milieueffecten verwacht,

• het opstellen van een project-MER zal redelijkerwijs geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten, anders dan deze besproken in het dossier m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht, opleveren.

1 Plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan, Resource Analysis goedgekeurd op 17 december 2010

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 6 van 81 1.4 Initiatiefnemer De opdrachtgever voor dit ontheffingsdossier is: Beleidsdomein en Openbare Werken IVA Maritieme Dienstverlening en Kust – Afdeling Kust Vrijhavenstraat 3 8400 Oostende

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 7 van 81 2 Projectbeschrijving

2.1 Ruimtelijke situering Het project zal gerealiseerd worden op het strand van Knokke, tussen de kustsecties 224-245. Deze secties zijn gelegen ten oosten van de havenmonding en ten westen van het Zwin.

Figuur 2-1: aanduiding van het projectgebied (rood) op de topokaart

2.2 Verantwoording Het kustgebied bij Knokke-Heist is een van de zwakke schakels in de Belgische kustverdediging. Stranderosie leidt hier tot een achteruitgang van het aanwezige zandvolume voor de dijk, waardoor hogere golven optreden bij de teen van de dijk, en dus een grotere kans op overschrijding van de veiligheidsnorm. Het blijkt in deze kustzone noodzakelijk om regelmatig strandsuppleties uit te voeren om deze golfoverslag te beperken en op deze manier het vereiste veiligheidsniveau te handhaven. De veiligheidsnorm voor het gebied is uitgedrukt in termen van een overschrijdingskansnorm voor de optredende stormcondities in combinatie met een maximaal toelaatbaar golfoverslagdebiet: 1 l/m/s bij een 1/1.000 per jaar storm. In de huidige situatie is er tijdens maatgevende stormcondities sprake van een forse hoeveelheid afslag boven de TAW +5 m hoogtelijn. Het maatgevend overslagdebiet komt hierdoor op een aantal locaties uit boven de normwaarde van 1 l/m/s.

2.3 Beschrijving van het project Bij Knokke-Heist is een zandsuppletie noodzakelijk om het veiligheidsniveau op peil te brengen (veiligheidsbuffer) en te houden (onderhoudsbuffer). Op basis van de uitgevoerde modelberekeningen (XBEach en SWASH), literatuur en expert judgement is een zo optimaal mogelijk ontwerp vastgesteld voor de benodigde kustsuppletie bij Knokke-Heist. Het ontwerp van de suppletie is opgesplitst in twee onderdelen: • Een veiligheidsbuffer • Een onderhoudsbuffer Het ontwerp resulteert in een waterkering die een 1/1000 jaar storm kan keren. Het gaat hier om het vaststellen van een economisch voordelig ontwerp (beperkte kosten), waarbij rekening wordt gehouden met de realisatie van een zogenaamde ecologische profielhelling (1/41) voor het intergetijdenstrand. In het ontwerp wordt rekening gehouden met het totaal benodigde zandvolume

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 8 van 81 voor een periode van vijf jaar. Dit houdt in: het zandvolume voor het minimaal benodigde veiligheidsprofiel plus het zandvolume voor een onderhoudsbuffer met een ‘levensduur’ van 5 jaar. In het geoptimaliseerd ontwerp (zie verder) zal een strandsuppletie met een totaal benodigd zandvolume (veiligheids- en onderhoudsbuffer inbegrepen) van ca. 3,7 miljoen m3 uitgevoerd worden. Duin- en strandsuppleties laten toe het strand en de duinen over uitgestrekte zones met zand te hervoeden en de zeewering structureel te herstellen. Het zand wordt in zee gewonnen2 en met baggerboten tot voor de kust gebracht. De schepen worden al dan niet via een koppelponton aan een ‘drijvende’ leiding gekoppeld. De drijvende leiding wordt via een stalen pijpleiding op de zeebodem verbonden met de stalen persleidingen op het strand. Door deze leiding wordt een zand- watermengsel naar de kust gepompt. Persleidingen aan land laten toe het aangevoerde zand oordeelkundig op het strand of tegen de duinen op te spuiten. Voor het onderwaterstrand is kleppen of rainbowen eveneens een optie. 2.3.1 Veiligheidsbuffer Voor de aanleg van de veiligheidsbuffer werden een aantal alternatieven doorgerekend in het model, waarbij de volgende de meest realistische zijn: • Minimale veiligheidssuppletie: deze is verkregen door de minimale benodigde extra strandbreedte per dwarsprofiel aan te nemen en hiertussen lineair te interpoleren. Het gebruikte dwarstalud onder 7m TAW is 1/41 en de afronding van het suppletieprofiel in de langsrichting verloopt volgens de verhouding 1/5 (1m achteruitgang per 5m afstand in langsrichting). Het benodigd zandvolume voor de aanleg van de veiligheidsbuffer voor dit alternatief bedraagt 4,5 miljoen m³. • Geoptimaliseerde minimale veiligheidssuppletie: om het benodigde zandvolume voor de suppletie te kunnen beperken is een optimalisatie ten opzichte van de minimale veiligheidssuppletie beschouwd. Er is minimaal gekozen voor een kustprofiel met een steiler onderwatertalud, waardoor een stuk minder primair zand nodig is in profiel. Voor het aanbrengen van het steilere suppletie profiel is gekozen voor een knik op TAW+0 m, met daaronder een taludhelling van 1/15 in plaats van 1/41. Deze vormgeving is gebaseerd op basis van een analyse van de huidige profielvorm. De knik in het profiel rond TAW+0 m, met een steiler onderwatertalud is van nature reeds aanwezig bij het merendeel van de dwarsraaien in kustsectie Knokke-Heist. In dit alternatief wordt het volume van de veiligheidsbuffer geoptimaliseerd (minder volume op dieper water door steilere taludhelling), terwijl het veiligheidsniveau gewaarborgd blijft. Het benodigd zandvolume voor de aanleg van de veiligheidsbuffer voor dit alternatief bedraagt 2,9 miljoen m³. Het verschil in benodigd zandvolume tussen beide alternatieven wordt gevisualiseerd in onderstaande figuur. Het donkergrijze vlak is hierbij het huidige profiel met een knik rond TAW+0 m. Het middelgrijze profiel is het suppletieprofiel na afsnuiten op TAW+0 m. Het lichtgrijze profiel is het suppletieprofiel zonder afsnuiten waardoor het lichtgrijze vlak het volume illustreert dat bespaart kan worden met deze maatregel indien het overslagdebiet gelijk blijft.

2 Uit sector 4 A, B, C of D en/of specie afkomstig uit synergie, indien de zandige specie voldoet aan de VLAREM-normen.

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 9 van 81 Figuur 2-2: XBeach profiel 190 bij uiteindelijke suppletieontwerp (1/41 en 1/41 met 1/15 onder TAW) Een visualisatie van de ruimtelijke verdeling van het benodigd zandvolume voor de geoptimaliseerde minimale veiligheidssuppletie is gepresenteerd in Figuur 2-3. De volumeverdeling is weergegeven in het rood. Naast de diepte contouren van de huidige bathymetrie is de huidige TAW+7 m contour weergegeven met groen en de TAW+7 m contour na suppleren met blauw. De ter beschouwing gekozen dwarsprofielen zijn weergegeven met de magenta lijnen. Wat opvalt, is dat bij deze strandbreedte relatief weinig volume nodig is in het westelijke deel van het interessegebied. Dit is te relateren aan de ondiepte in de Baai van Heist. Het benodigde volume in het centrale en oostelijke deel is relatief constant met op de westelijke en oostelijke uiteinden van kustvak Zoute een wat bovengemiddeld volume.

Figuur 2-3: ruimtelijke verdeling van het volume zand

Om een toename van de erosie in het westelijk deel van het kustvlak Zoute terug te dringen is er voor gekozen om enkel te suppleren in het oostelijk deel van kustsectie Albertstrand en daardoor de ronding van de kustlijn af te vlakken. Dit betekent dat de suppletie niet volledig doorgetrokken wordt langs het Albertstrand, maar dat er enkel gesuppleerd wordt op de als zwak geïdentificeerde profielen en ter aansluiting op de suppletie ter hoogte van kustvlak Zoute.

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 10 van 81 In de modelberekeningen werd uitgegaan van zand met een korreldiameter van ca. 300 µm. Voor het onderwaterstrand wordt gestreefd naar een fijnere korrel van 180 µm. Hoewel er binnen elke tussenliggende kustsectie sprake is van enige vorm van suppleren, bevindt het grootste deel van het volume zich ter hoogte van de westelijke en oostelijke uiteinden van Zoute. Dit is te herleiden tot de kustkromming aldaar. Ten behoeve van het realiseren van een gestroomlijnde kustlijn (en om daarmee de mate van erosie te reduceren) is er bij de vaststelling van de benodigde zandvolumes voor de veiligheidsbuffer uitgegaan van een geleidelijke overgangszone bij de overgang van kustvak Albertstrand naar kustvak Zoute.

2.3.2 Onderhoudsbuffer Om aan het vereiste veiligheidsniveau te blijven voldoen is het noodzakelijk om met enige regelmaat kustlijnonderhoud uit te voeren in het gebied rondom Knokke-Heist. De onderhoudsbehoefte van de kustzone is daarbij niet alleen afhankelijk van extreme condities zoals een eens per 1000 jaar storm, maar vooral ook van de jaargemiddelde condities. Structurele erosie van de stranden is een gevolg van zowel gradiënten in langstransport als van verliezen ten gevolge van dwarstransport richting dieper water. Om de structurele erosie op te vangen, en om een minimaal veiligheidsvolume te kunnen garanderen, is een zekere onderhoudsbuffer noodzakelijk. Op basis van beschikbare informatie over de kustlijnontwikkeling bij Knokke-Heist, en de interpretatie van enkele verkennende modelberekeningen, werd een inschatting gemaakt van de onderhoudsbehoefte in dit gebied. Deze informatie is vervolgens gebruikt om de minimaal benodigde omvang van een 5-jarige onderhoudsbuffer (bovenop de eerder vastgestelde veiligheidsbuffer) vast te stellen. De onderhoudsbuffer is opgesplitst in een basis onderhoudsbehoefte, gebaseerd op de huidige erosieve trend, en de te verwachten extra onderhoudsbehoefte door suppleren. Een enigszins conservatieve aanpak leidt tot een totale onderhoudsbehoefte van 161.000 m³/jaar; en dus ca. 800.000 m³ voor de komende 5 jaar. De totale onderhoudsbehoefte is opgebouwd uit: 66.000 m³/jaar (huidige onderhoudsbehoefte) plus 95.000 m³/jaar (extra onderhoudsbehoefte). Op onderstaande figuur worden de kustvakken Heist-Zwin weergegeven en de locatie van de kustsectie die extra onderhoud behoeft na suppleren (tussen de magenta lijnen). Het onderhoud- behoevende deel van de kustsectie bevindt zich voornamelijk in kustvak Zoute, en in minder mate in het oostelijke deel van Albertstrand en het westelijke deel van Lekkerbek.

Figuur 2-4: kustsectie Heist-Zwin met indicatie van kustvakken (rood) en locatie van de extra onderhoudsbehoefte (magenta) Het uiteindelijke suppletieontwerp (=geoptimaliseerd profiel) bevat een knik in het dwarsprofiel op TAW+0 waar het dwarstalud overgaat van 1/41 naar 1/15 in plaats van onder 1/41 door te lopen tot de huidige bodem. De primaire functie van deze maatregel is een reductie van het benodigde volume

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 11 van 81 voor de veiligheidsbuffer. Echter, het is aannemelijk dat het versteilen ook een effect zal hebben op de onderhoudsbuffer. Het te verwachten effect is opnieuw op te splitsen in het effect op de basis onderhoudsbehoefte en het effect op de extra onderhoudsbehoefte door het suppleren. • Effect op de onderhoudsbehoefte: doordat de knik in het profiel gekozen is op een hoogte waar over het algemeen een dergelijke knik al van nature aanwezig is, zal de impact op de basis onderhoudsbehoefte klein zijn. Een kleine toename mag verwacht worden door de zeewaartse verplaatsing van het profiel, en doordat sediment makkelijk naar dieper water kan worden getransporteerd • Het effect op de extra onderhoudsbehoefte werd berekend in de studie “Ontwerp van de strandsupplete Knokke-Heist, Arcadis, 2017). Hierbij komt men op een iets lagere schaalfactor uit Er is dus, op basis van de verkennende modelsimulaties, geen aanleiding om te veronderstellen dat de (extra) onderhoudsbehoefte sterk zal toenemen bij het aanleggen van een steiler talud onder LW. Wellicht neemt deze zelfs iets af omdat er door aanleg van een flauwer talud relatief veel zandvolume in de geul ligt, en dat blijft op de lange termijn toch niet liggen. Het is dus feitelijk zand dat geen (of een zeer beperkte) functie heeft ten aanzien van de ontwikkeling van de hogere delen van het profiel (op het strand en rond de waterlijn).

2.4 Relevante alternatieven Het nulalternatief kan algemeen omschreven worden als ‘de ontwikkeling volgens de huidige bestaande praktijk en toetsingskader die volgt in het projectgebied wanneer het project geen doorgang vindt of niet wordt uitgevoerd’. Dit betekent de toestand zonder de kustverdedigingswerken, met als gevolg dat de doelen van het project en het Masterplan Kustveiligheid niet bereikt worden (zie § 1.1). Het nulalternatief is bijgevolg geen wenselijk alternatief. Het nulalternatief is ook het referentiekader om de milieueffecten te beoordelen. De beschrijving van het nulalternatief wordt in elke discipline opgevat als een beschrijving van de bestaande toestand met de huidige gekende eigenschappen.

De strandsuppletie is noodzakelijk in functie van de kustverdediging en het hinterland tegen overstromingen vanuit zee. Zandsuppleties zijn een goedkopere, efficiëntere en flexibelere vorm van kustverdediging dan harde constructies zoals dijken. Bovendien laat deze vorm van kustverdediging toe om de ecologische band te herstellen tussen het strand en de achterliggende duinen. Mogelijke alternatieven werden besproken in het plan-MER “Geïntegreerd Kustveiligheidsplan”. Het alternatief strandsuppletie met steil strand komt voor de projectzone “Knokke-Heist” als beste alternatief naar voor uit de multicriteria-analyse (MCA), gevolgd door suppletie met een steil strand. De 5 daarop volgende alternatieven (suppletie + laag muurtje, suppletie hoog strand, suppletie + GDU, suppletie + hoog muurtje en suppletie + strandhoofd) scoren ongeveer even goed, aangezien de relatieve verschillen hiertussen erg klein zijn. Strandsuppletie met een golfbreker scoort het minst goed. Er is dus duidelijk onderscheid te maken tussen het meest geschikte en het minst geschikte alternatief, maar tussen de andere alternatieven is het erg moeilijk een onderscheid te maken. Op grond van de conclusies van het plan-MER wordt verder geen rekening gehouden met alternatieven.

2.5 Administratieve voorgeschiedenis • Plan-MER van het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan • Masterplan Kustveiligheid

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 12 van 81 3 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

In het juridisch en beleidsmatig kader worden de verschillende relevante aspecten inzake het milieu- beleid voor het project- en studiegebied toegelicht. Dit gebeurt vanuit vier invalshoeken: • een eerste deel omvat de (korte) beschrijving van de wetgeving in het kader van de ruimtelijke ordening.

• het tweede deel bevat een opsomming van de wettelijke bepalingen op het vlak van de milieuhygiëne (recht dat ertoe strekt een aantal negatieve invloeden op het leefmilieu te voorkomen/beperken).

• in het derde deel komen de bepalingen van het milieubeschermingsrecht aan bod (recht dat het behoud/herstel van positieve elementen beoogt).

• In een laatste deel komen de beleidsmatige randvoorwaarden aan bod.

In Tabel 3-1 worden de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd, samen met hun relevantie voor dit project en een korte bespreking.

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 13 van 81 Tabel 3-1: juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het project(gebied) en studiegebied Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking RUIMTELIJKE PLANNING

Omgevingsvergunnings- De omgevingsvergunning verenigt de Ja De vergunningsaanvraag van het project zal onder de omgevingsvergunning vallen. decreet (B.S. 23.10.2014) stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning.Het Omgevingsvergunnings- decreet (OV-decreet) werd definitief goedgekeurd op 25 april 2014 (B.S. 23 oktober 2014). Hieruit volgend is het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning’ opgesteld (B.S. 23 februari 2016). De omgevingsvergunningsprocedure is van kracht vanaf 23/02/2017. Verordenende plannen Plannen die de bestemming van de gronden in ja Het grootste deel van het projectgebied is niet bestemd op het gewestplan. Enkel de meest Vlaanderen bepalen. Hieronder wordt verstaan zuidelijke strook, aansluitend op de Zeedijk, wordt aangeduid, m.b. als natuurgebied of woongebied. - Gewestplan Een westelijk deel van het projectgebied is gelegen binnen het GRUP “Zwin en zwinbosjes” - Bijzonder plan van aanleg (BPA) (definitieve vaststelling op 12 juli 2013). - Ruimtelijke Uitvoeringsplan (RUP) Het projectgebied is gelegen nabij het GRUP “Afbakening Zeehavengebied ”, definitief vastgesteld op 19 juni 2009. Het project maakt deel van de herziening van het PRUP “Afbakening KSG Knokke-Heist”(deelRUP Afbakeningslijn), goedgekeurd door de deputatie op 14 april 2016. Het project maakt deel uit van het PRUP “Strand en dijk Knokke-Heist”. Het Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan strand en dijk werd definitief aanvaard door de provincieraad in de zitting van 12 mei 2005 en goedgekeurd op 19 september 2005. Het PRUP werd recentelijk gedeeltelijk gewijzigd bij MB 29 augustus 2013. De hoofdfunctie voor het hele projectgebied is zeewering, zijnde het beschermen van het hinterland tegen overstromingen. Recreatie en natuur zijn ondergeschikte functies. Naargelang de zone, primeert de ene ondergeschikte functie op de andere of worden

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 14 van 81 Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking ze als nevengeschikte functies beschouwd. Alle werken, handelingen of wijzigingen die in het kader van dit RUP worden geregeld mogen de rol van stranden, duinen en dijken als kustverdedigingsmiddel niet ondermijnen. Werken, handelingen en wijzigingen zijn toelaatbaar voor de realisatie van de zeewerende functie, voor infrastructuren voor kust- en zeevaart, voor de realisatie van de ondergeschikte functies met inbegrip van artistieke werken. Permanente en tijdelijke constructies kunnen uitgerust worden met energievoorzieningen voor het opwekken van hernieuwbare energie, voor zover deze uitrustingen op een esthetisch verantwoorde manier geïntegreerd zijn in de constructies. Solitaire installaties voor het opwekken van energie op het strand en de dijk zijn niet toegelaten.

Grenzend aan het strand van Knokke zijn ook een aantal BPA’s gelegen: BPA H05 – Kinhoorn BPA H17 – ’t Bosje BPA H09 – Duinbergen West BPA K05 – Wijk Casino BPA K04 – Wijk Lippenslaan BPA K19 – Zeedijk – Het Zoute BPA K28 – Finis Terrae

Herbevestigde agrarische Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wil het Neen Het projectgebied is niet gelegen in Herbevestigd Agrarisch gebied gebieden buitengebied vrijwaren voor de essentiële functies landbouw, natuur en bos. Om dat doel te bereiken wordt er o.a. 750.000 ha agrarisch gebied afgebakend. Momenteel zijn reeds 510.00 ha herbe- vestigd als agrarisch gebied. MILIEUHYGIËNERECHT Bodemdecreet – Vlarebo Regelt de bodemsanering, potentiële verontreini- Ja Bij een beoogde uitgraving zoals bedoeld in het Vlarebo (hoofdstuk X) dient er een technisch (uitvoeringsbesluit) gingsbronnen, historisch verontreinigde gronden en verslag en een bodembeheerrapport opgesteld te worden als de uitgegraven bodem afkomstig grondverzet in Vlaanderen. is van een verdachte grond of als de totale uitgraving op een niet-verdachte grond meer dan 250 m3 bedraagt, en dit om te bewijzen dat de grond voldoet aan de voorwaarden voor het beoogde

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 15 van 81 Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking gebruik. Het technisch verslag wordt opgesteld door een erkende bodemsaneringsdeskundige en het bodembeheerrapport wordt afgeleverd door een erkende bodembeheerorganisatie (zoals Grondbank vzw). Op basis van het technisch verslag en een vergelijking van de bodemkwaliteit met de verschillende normen van VLAREBO wordt bepaald of de bodem mag hergebruikt worden binnen de kadastrale werkzone en/of naar welke bodembestemmingstypes hij (buiten de kadastrale werkzone) al dan niet mag afgevoerd worden. Het bodembeheerrapport geeft de volledige transportketen weer van de bodem (oorsprong, transport, bestemming, vervoerder,…). Deze wetgeving is van toepassing voor de aangevoerde grond, nodig voor de zandsuppletie. Vlarema Het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en Ja Indien de uitgegraven grond beschouwd wordt als bouwstof (ophogingen worden niet beheer (uitvoeringsbesluit van het afvalstoffende- beschouwd als toepassing als bouwstof, indien gebruikt bij infrastructuurbouwwerken is dit wel creet), regelt het beheer en voorkomen van een bouwstof) en als afvalstof (vb. baggerspecie – ruimingsspecie) is het Vlarea van toepassing afvalstoffen in Vlaanderen. Ook het aanwenden van Voor het gebruik als secundaire grondstof van bepaalde afvalstoffen is een gebruikscertificaat afvalstoffen als secundaire grondstof wordt hierin noodzakelijk. Dit geldt o.a. voor ruimingsspecie en baggerspecie. gereglementeerd. Vlarem I Vlarem I is een uitvoeringsbesluit van het milieu- Ja Waterkwaliteitsdoelstellingen zijn van toepassing bij de evaluatie van de ingrepen. vergunningsdecreet. Hierin worden de procedures voor de meldingen en milieuvergunningsaanvragen vastgelegd Vlarem II en Ook Vlarem II is een uitvoeringsbesluit van het ja De voorwaarden en normen uit Vlarem II die relevant zijn voor het project, zullen worden milieuvergunningendecreet milieuvergunningsdecreet. Hierin worden de alge- behandeld bij de effectbespreking in dit ontheffingsdossier. mene en sectorale voorwaarden beschreven waar- aan vergunningsplichtige activiteiten moeten vol- doen. Daarnaast bevat dit besluit ook milieukwali- teitsnormen voor oppervlaktewater, grondwater, lucht, geluid en bodem. Wet op de bescherming van Regelt de bescherming van oppervlaktewateren van neen Niet van toepassing voor het project. de oppervlaktewateren het openbaar hydrografisch net tegen verontreini- ging. De wet op bescherming van de oppervlakte-

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 16 van 81 Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking wateren tegen verontreiniging legt de basis voor o.a. milieukwaliteitsnormen. Besluit van de Vlaamse regering voor wat betreft de In dit besluit, als wijziging van Vlarem I en II, wordt wijziging van de een wijziging opgenomen van de milieukwaliteits- milieukwaliteitsnormen normen voor oppervlaktewater, waterbodems en grondwater. Dit besluit werd goedgekeurd op 21/05/ 2010. Wet op de onbevaarbare Hierin wordt vastgelegd dat buitengewone werken neen Niet van toepassing voor het project. waterlopen van wijziging van de waterlopen slechts kunnen uitgevoerd worden nadat hiervoor een machtiging bekomen is vanwege de bevoegde overheid Bevaarbare waterlopen Voor de bevaarbare waterlopen geldt o.a. een besluitJaneen Niet van toepassing voor het project. betreffende het toekennen van vergunnin-gen, het vaststellen en innen van retributies voor het privatieve gebruik van het openbaar domein van de waterwegen en hun aanhorigheden Grondwaterdecreet Regelt de bescherming van het grondwater, het neen Het projectgebied en nabije omgeving liggen niet in waterwingebied of binnen een gebruik ervan en het voorkomen en vergoeden van beschermingszone. schade. Er zijn geen grondwaterwinningen gepland. De procedure voor het aanvragen van een vergunning voor de onttrekking van of infiltratie naar het grondwater, evenals voor boringen naar grondwater, is geïntegreerd in VLAREM (rubrieken 52 tot en met 55). In verband met de te volgen vergunningsprocedure worden de grondwaterwinningen in 3 categorieën onderverdeeld naargelang het opgepompte debiet (melding, vergunning klasse 1 en vergunning klasse 2). Specifieke voorwaarden voor hoger genoemde activiteiten zijn opgenomen in de hoofdstukken 5.52 tot en met 5.55 van VLAREM II.

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 17 van 81 Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking De afbakening van waterwingebieden en bescher- mingszones valt onder het besluit van 27 maart 1985. Polders en Watering Polders zijn openbare instellingen die werden/ Neen Er zijn geen polders en wateringen actief in of in de directe omgeving van het projectgebied. worden opgericht met het oog op instandhouding, Het projectgebied bevindt zich op een afstand van ca.800 van de Oostkustpolder. drooglegging en bevloeiing van de ingedijkte gronden die op de zee en de aan getij onderhevige waterlopen werden veroverd. Wateringen zijn openbare instelling die buiten de polderzones ingesteld zijn met het oog op het tot stand brengen en handhaven, binnen de grenzen van hun gebied, van een voor de landbouw en hygiëne gunstige bewatering en met het oog op de beveiliging van de grond tegen watersnood. Decreet Integraal Dit decreet is de implementatie van de Europese ja Relevante aspecten worden desgevallend toegelicht in de discipline water. Waterbeleid Kaderrichtlijn Water in de Vlaamse wetgeving en legt In het kader van dit decreet dient door de vergunningverlenende overheid een ‘watertoets’ de doelstellingen, principes en structuren vast voor uitgevoerd te worden (art. 8). een vernieuwd duurzaam waterbeleid. In dit decreet wordt o.m. de watertoets als instrument voor een De analyse en de evaluatie van het al dan niet optreden van een ‘schadelijk effect’ en de op te integraal waterbeleid opgenomen. Voor een activi- leggen voorwaarden om dit effect te beperken, te herstellen of te compenseren moet cfr. art 8§4 teit die wordt onderworpen aan een milieueffect- van het decreet gebeuren in het MER. rapportage geschiedt de analyse en evaluatie van het al dan niet optreden van een schadelijk effect op de De watertoets is niet van toepassing op de mariene wateren (federale bevoegdheid). kwantitatieve toestand van het grondwater en de op te leggen voorwaarden om dat effect te ver-mijden, te beperken, te herstellen of te compen-seren in dit rapport. Dit decreet houdt eveneens in dat de schade door overstromingen zo veel mogelijk wordt beperkt door oplossingen die aansluiten bij de natuur van het watersysteem (o.a. aanpak aan de bron en het voor- zien van buffering voor overtollig water).

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 18 van 81 Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking Ook zorgt dit decreet ervoor dat de nodige ruimte voor water planmatig wordt vastgelegd. D.m.v. de watertoets (besluit van 20/06/2006) dient de overheid na te gaan hoe het watersysteem zal worden beïnvloed door het project. Het watersys- teem is het geheel van alle oppervlaktewater (gaande van water dat een helling afstroomt tot de rivieren), het grondwater en de natuur die daarbij hoort. Besluit inzake Dit besluit gaat uit van het principe dat hemelwater in neen Het project voorziet niet in een uitbreiding van de verharde oppervlakte. Dit besluit is bijgevolg hemelwaterputten, infiltratie- eerste instantie dient hergebruikt te worden, in niet van toepassing. voorzieningen, tweede instantie in de bodem infiltreert en in laatste buffervoorzieningen en instantie vertraagd wordt afgevoerd. Het besluit is gescheiden lozing van o.m. van toepassing op het bouwen of herbouwen afvalwater en hemelwater van gebouwen vanaf 75 m² dakoppervlakte, uitbrei- dingen vanaf 50 m² dakoppervlakte en aanleg van verharde grondoppervlaktes vanaf 200 m². Gewestgrensoverschrijdendem) Verdrag van Espoo. Ja Er zullen gewestgrensoverschrijdende effecten zijn, meer bepaald t.g.v. de zandwinning op het effecten Belgisch continentaal plat (federaal grondgebied) in functie van de zandsuppleties. Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensover- schrijdend verband (UNECE, 1991) MILIEUBEHEERSRECHT MER-decreet Dit decreet en bijhorende besluiten regelt de Ja Het betreffende project is project-MER-plichtig. Voor het desbetreffende project kan een verzoek opmaak van een milieueffectrapportage. tot ontheffing van de MER-plicht ingediend worden. Daartoe wordt voorliggend onthef- fingsdossier opgemaakt. Natuurdecreet Dit decreet regelt het beleid inzake natuurbehoud en Ja Delen van het projectgebied worden aangeduid als VEN-gebied (natuurverwevingsgebied en vrijwaring van het natuurlijke milieu, inzake de gen). De opmaak van een verscherpte Natuurtoets is bijgevolg vereist. bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het Het projectgebied bevindt zich op korte afstand van het Habitatrichtlijngebied ”De herstel van de natuur en het natuurlijk milieu, inzake de handhaving en het herstel van de daartoe vereiste Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin” en vogelrichtlijnengebieden milieukwaliteit en inzake het scheppen van een zo “Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist“ en “het Zwin” en het mariene vogelrichtlijnengebied breed mogelijk draagvlak. SBZ3. Er zal bijgevolg een PBO opgemaakt worden. Het decreet regelt tevens de procedure van de

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 19 van 81 Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking afbakening van de Speciale Beschermingszones. Het gebiedsgericht beleid houdt ook de ontwikkeling van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Inte- graal Verwevings- en ondersteunend Netwerk (IVON) in. Het natuurdecreet legt de voorschriften en geboden in VEN en de Speciale Beschermingszones vast. Tevens regelt dit decreet het soortgericht natuur- beleid (soortenbescherming). Ramsargebieden In uitvoering van de Conventie van Ramsar, werden in Ja Het Zwinreservaat wordt aangeduid als Ramsargebied en bevindt zich ten westen aan het België watergebieden afgebakend, die van projectgebied. Omwille van hun ligging vallen deze evenwel onder federale bevoegdheid. internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels. Duinendecreet De bedoeling van het Duinendecreet is om de druk op Ja Ten westen en ten zuiden van het projectgebied wordt een gebied aangeduid binnen het de groene ruimte in de kuststreek te beperken. Duinendecreet. In uitvoeringsbesluiten werden de te beschermen duingebieden afgebakend. Deze besluiten werden bekrachtigd door het Vlaams Parlement. De aan- duiding als beschermd duingebied of als voor het duingebied belangrijk landbouwgebied betekent dat hiervoor een bouwverbod geldt, ongeacht de bestemming van het goed volgens de bestemmings- plannen (gewestplan, APA, BPA) of verleende ver- kavelingsvergunningen Natuurreservaten Voor elk erkend / Vlaams natuurreservaat wordt eenm) Nee In het westen ligt het projectgebied in het Vlaams natuurreservaat “Baai van Heist”. In het oosten beheersplan opgesteld. grenst de projectzone aan het natuurreservaat “Zwinduinen en polders”. Bermbesluit Dit Besluit wil een natuurvriendelijker bermbeheer Neen Dit besluit is niet van toepassing voor dit project. stimuleren via een aangepast maaibeheer met geschikt materieel en met verbod van biociden- gebruik

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 20 van 81 Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking Bosdecreet Het bosdecreet heeft tot doel het behoud, de Neen In de ruime omgeving van het projectgebied bevinden zich beboste zones. bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen in Vlaanderen te regelen. Soortenbesluit Dit soortenbesluit vervangt sinds 1 september 2009 ja Het soortenbesluit dient gerespecteerd te worden. de Koninklijke besluiten van 16 februari 1976 (planten), 22 september 1980 (diersoorten uitgezonderd vogels) en 9 september 1981 (vogels). Dit Besluit biedt eveneens bescherming aan bepaalde soorten buiten de SBZ’s. Onroerenderfgoeddecreet Sinds 1 januari 2015 is het nieuwe Ja In de nabijheid van het projectgebied zijn beschermde erfgoedwaarden, elementen uit de (12/07/2013; B.S. Onroerenderfgoeddecreet in werking. Vanaf dan landschapsatlas en elementen uit de inventaris bouwkundig erfgoed gelegen. 17/10/2013) en geldt één overkoepelende regelgeving voor De Centrale Archeologische Inventaris zal geraadpleegd worden. uitvoeringsbesluit monumenten, stads- en dorpsgezichten, (goedgekeurd door Vlaamse landschappen en archeologie. Regering op 16/05/2014) Het nieuwe onroerend erfgoeddecreet vervangt drie voorgaande decreten (monumentendecreet van 1976, archeologiedecreet van 1993 en landschapsdecreet van 1996) en een wet uit 1931 op het behoud van monumenten en landschappen. Met de definitieve goedkeuring van het nieuw decreet onroerend erfgoed door de Vlaamse regering is ook de Conventie van Malta (ook wel het Verdrag van Valetta genoemd) in Vlaamse regelgeving omgezet. Het archeologieluik is in werking sinds juni 2016.

JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN ZEEGEBIEDEN Wet Mariene Milieu De wet van 20/01/1999 tot bescherming van het Ja De bepalingen uit deze wet zijn van toepassing op het studiegebied mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België biedt de rechtsbasis om het Belgisch deel van de Noordzee te behoeden

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 21 van 81 Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking tegen zeegebonden verontreiniging en om aan natuurbehoud-, herstel- en –ontwikkeling te kunnen doen KB vergunningen en machti- In uitvoering van de Wet Mariene Milieu, bepaalt dit Ja Hierin wordt o.a. een procedure beschreven voor volgende activiteiten: gingen activiteiten in de KB de procedure voor vergunningen en machti-gingen - burgerlijke bouwkunde Noordzee voor bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder - het graven van sleuven en het ophogen van de zeebodem rechtsbevoegdheid van België Voor bepaalde werken (vb. i.v.m. zeewering en haven) zijn deze procedures niet van toepassing Zand- en grindexploitatie Dit KB bevat bepalingen voor de exploratie en Ja In geval de exploratie en exploitatie betrekking hebben op zand dat bestemd is voor haven- of exploitatie van de minerale en niet-levende rijk- kustwerken uitgevoerd door of voor de Staat in afgebakende zones, wordt de aanvraag om dommen van de zeebodem en van de ondergrond van concessie vervangen door een aangifte. de zee. Een concessie is o.a. vereist voor het winnen van aggregaten uit zee. Terugstorten baggerspecie in In uitvoering van de Wet Mariene Milieu bepaalt dit Neen Bij terugstorten van baggerspecie dient dit KB nageleefd te worden zee KB van 12/03/2000 de bepalingen ivm het terug- Mogelijke optie synergieproject (benificial use) storten in de Noordzee van bepaalde materialen en stoffen BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN

Ruimtelijk Structuurplan Het Structuurplan geeft de richtlijnen weer voor het Ja In het RSV is opgenomen dat de Kust op Vlaams niveau structuurbepalend is. De rol van dit Vlaanderen (RSV) toekomstig gebruik van de ruimte in Vlaanderen voor gebied ligt vooral in de kustgebonden toeristisch-recreatieve ontwikkeling. Daarnaast is de verschillende sectoren. transportfunctie, in het bijzonder de maritieme transportfunctie rond de poorten belangrijk.

In het RSV worden ook gebiedsspecifieke ontwikkelingsperspectieven geformuleerd met betrek- king tot de natuurlijke structuur, meerbepaald voor de kustmilieus (inclusief de duinengordel). Omwille van de zware druk op de waardevolle ecosystemen van het kustmilieu moeten de ecologische waarden van het kustgebied optimaal worden versterkt. Provinciaal Ruimtelijk Struc- Het ruimtelijke structuurplan van de provincie West- Ja In het PRS zijn geen specifieke bepalingen opgenomen m.b.t. het studiegebied. Wel kunnen tuurplan (PRS) West-Vlaande- Vlaanderen werd op 12/06/2001 vastgesteld door de bepalingen uit het PRS een rol spelen voor de relatie tussen het studiegebied en de omgeving ren provincieraad (gewijzigd op 29/11/2001) en (vb. inzake toeristisch-recreatieve elementen, selecties van natuurverbindingsgebieden en goedgekeurd door de Vlaamse regering op ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang,…) 29/11/2001.

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 22 van 81 Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking Het plan is van kracht voor alle openbare besturen, omdat het een beleidsplan is dat het ruimtelijk kader weergeeft op langere termijn Gemeentelijk Ruimtelijk Ja In het GRS zijn weinig specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot de strandzone. Er Structuurplan Knokke wordt verwezen naar het PRS en het PRUP voor wat betreft bebouwing op het strand. In het richtinggevend gedeelte wordt ook gesteld dat de hoogbouwzone langs de dijk dient beperkt te worden tot de huidige zone. Verder wordt belang gehecht aan recreatieve verbindingen ter hoogte van het strand en de dijk en het versterken van pleinen ter hoogte van de dijk. Milieubeleidsplan 2003-2007- Het gewestelijk milieubeleidsplan wordt opgesteld Ja De relevante acties worden in de toepasselijke disciplines van dit ontheffingsdossier besproken.. 2010 (MINA-plan 3) met het oog op de bescherming en het beheer van het milieu.

Milieubeleidsplan provincie De opstelling van een provinciaal milieubeleidsplan Ja In het milieubeleidsplan wordt gesteld dat de provincie het geïntegreerd kustzonebeheer zal West-Vlaanderen werd verplicht gesteld door een Besluit van de coördineren. Intussen werd hier ook concrete invulling aan gegeven. Verder is de relevantie van Vlaamse Regering van 14/06/2002. De provincies zijn het provinciale milieubeleidsplan voor onderhavig plan is eerder beperkt. verplicht hun milieubeleid te voeren op basis van een provinciaal milieubeleidsplan. Het provinciaal milieubeleidsplan moet uiterlijk op 01/05/2004 worden vastgesteld. Het milieubeleidsplan van de provincie West- Vlaanderen werd vastgesteld door de provincieraad op 28/01/1999 en beslaat de planperiode 1999- 2002. Het milieubeleidsplan 2004-2008 werd goedgekeurd door de provincieraad op 29/01/2004. Ecosysteemvisie Vlaamse Deze ecosysteemvisie (1996) is een Ja Kust beleidsoriënterend wetenschappelijk referentiewerk dat een aantal aanbevelingen formuleert voor de natuurontwikkeling langs de Vlaamse Kust. Geïntegreerd kustzonebeheer Door het voormalige AWZ werd in 2000 een planolo- Ja Het ontheffingsdossier kadert binnen dit ‘geïntegreerd kustzonebeheer’ gisch en juridisch kader voor het gebruik van de zee- wering en in het bijzonder strand en dijk opgesteld.

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 23 van 81 Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking Regionale Landschappen Een regionaal landschap is een duurzaam samen- Ja Het projectgebied is niet gelegen in een regionaal landschap. werkingsverband ter bevordering van o.a. streek- eigen karakter, natuur, beheer kleine landschaps- elementen.

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 24 van 81 Figuur 3-1: (Herziening) PRUP "Strand end dijk Konkke-Heist" (Bron: www.west-vlaanderen.be) Met geel: overgangsgebied recreatie-natuur; oranje: centrumgebied voor dagrecreatie

Zeeweringsfunctie van strand en dijk In 2011 werd het masterplan kustveiligheid door de Vlaamse regering goedgekeurd. Dit plan is een overstromingsrisicobeheerplan, dit betekent dat het de bedoeling heeft de hele kust op lange termijn te beschermen tegen overstromingen. Bij de herziening van de PRUP’s werd rekening gehouden met deze zeeweringsfunctie van strand en dijk. Zowel op het mogelijk maken van zeeweringswerken, als op het niet ondermijnen van de zeeweringsfunctie door andere functies werd gelet.

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 25 van 81 4 Overzicht van mogelijke effecten en grensoverschrijdende effecten

Er zullen gewestgrensoverschrijdende effecten optreden, meer bepaald op het aanpalend maritiem gebied, dat federaal grondgebied is. De gewestgrens wordt gevormd door de zgn. GLLWS (Gemid- delde Laagste LaagWaterlijn bij Springtij). Dit is ook de zeewaartse begrenzing van het projectgebied3. Gebaseerd op de algemene locatiekarakteristieken en de projectbeschrijving worden hieronder de voornaamste mogelijke effecten t.g.v. het project die redelijkerwijze kunnen verwacht worden in een overzicht weergegeven (zie Tabel 4-1.). (T = tijdelijk ; P = permanent)

3 Merk op dat de grenslijn tussen het Vlaams en Federaal grondgebied ten gevolge van het project verlegd wordt.

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 26 van 81 Tabel 4-1: Overzicht ingreep-effect relaties (mogelijke en te onderzoeken effecten) Ingreep Direct effect Discipline Indirect effect Discipline Strandsuppletie Aanvoer van materialen / zand Verontreiniging door lekken machines Bodem en Uitkleppen van zand in zee Grondverzet + risico op verspreiding grondwater (P) Verkeershinder Mens (T) Aanleg infrastructuur/ werkzone voor verontreiniging Rustverstoring Biodiversiteit (T) zandsuppletie langs landzijde Wijziging (zee)bodem Opspuiten en effecten van zand Wijzigende belevingskwaliteit Landschap, Landschapsbeleving Mens (P) Ontruimen van de werf Bouwkundig Erfgoed Wijziging erfgoedwaarde Landschap, Bouwkundig en Archeologie (P) Erfgoed en Archeologie Sedimentatie + erosieprocessen Bodem (P) (P) Wijziging stromingspatroon Water (P) Aantasting Natura 2000 – gebieden + Biodiversiteit (P) aantasting benthos

Verstoring geluidsklimaat Geluid (T) Hinderbeleving Mens (T)

2262943005 –OHD strandsuppletie Knokke 27 van 81 5 Beschrijving van de bestaande situatie, effecten en maatregelen

Onderstaande beschrijving geeft per discipline een beschrijving van de bestaande situatie, de toekomstige toestand en de effecten die verwacht worden en een overzicht van de maatregelen die (waar nodig) genomen dienen te worden. De disciplines geluid en lucht worden buiten beschouwing gelaten. De afgeleide effecten van de aanleg- en exploitatiefase op mens en biodiversiteit worden wel besproken bij de resp. disciplines. De discipline klimaat wordt niet afzonderlijk beschreven. Relevante effecten worden wel vermeld, oa. binnen de discipline water.

5.1 Bodem en water 5.1.1 Beschrijving van de bestaande toestand

Bodem Voor de beschrijving van de huidige toestand is de beschikbare informatie relatief beperkt. De bodemkaart, geologische kaart, grondwaterkwetsbaarheidskaart, hydrografische kaart, watertoets- kaarten,… geven geen relevante informatie over het projectgebied. Het zee- en strandgedeelte van het projectgebied is immers niet gekarteerd. Het landgedeelte is op de bodemkaart aangeduid als “antropogeen” en “hoge kustduinen”. Op grotere afstand zijn poelgrond- en schorpolders (ten zuiden en oosten) en kreekruggen (ten zuidwesten van het projectgebied) gelegen. De bodem in het studiegebied wordt gevormd door de opeenvolging van zeebodem, strand, dijk met achterliggende bebouwing of duin en overgaand naar het poldergebied. Plaatselijk zijn zoutwaterslikken en -schorren aanwezig (Zwin in Knokke, IJzermonding te Nieuwpoort en Baai van Heist en in beperkte mate in de slufter in ).

De zeebodem voor de Belgische kust is maximum 30 meter diep en is gekenmerkt door de aanwezigheid van een complex systeem van zandbanken, tussenliggende laagten en geulen die ongeveer evenwijdig met de kust georiënteerd zijn. Het getijverschil tussen hoog- en laagwater bedraagt gemiddeld 4 m. De breedte van het intergetijdengebied varieert tussen 200 en 500 m en neemt af in oostelijke richting. Natuurlijke harde substraten komen aan de Vlaamse kust niet voor. Aan de Vlaamse kust is het zand primair schelp- en kalkrijk. De Vlaamse stranden worden gekenmerkt door een mediane korrelgrootte van gemiddeld 200-220 μm (min. 140 μm; max. 380 μm). Van west naar oost is een algemene vergroving van het sediment merkbaar. De mediane korrelgrootte bedraagt ca. 260 µm ter hoogte van het gebied van Heist tot Cadzand-Oost 4. De Vlaamse stranden zijn vooral opgebouwd uit kwartszand. Het strandzand is kalkhoudend door de aanwezigheid van schelpengruis dat lokaal de korrelgroottewaardes veel grover kan maken. Algemeen gezien zijn de stranden slibvrij behalve lokaal in de zwinnen. In de periode 2000-2006 wisselden stroken met erosie, morfologisch evenwicht of aangroei elkaar af langs de Vlaamse kust. Wat het strand betreft, merkt men op dat vele stroken met kustafslag vaak samenvallen met plaatsen waar in de voorbije jaren een strandsuppletie werd uitgevoerd. (Deronde et al., 2007). Badstrandverhogingen worden ieder jaar uitgevoerd en het volume zand dat hierbij gebruikt wordt, bedraagt sinds 1996 gemiddeld 154.130 m³. Strandsuppleties worden minder frequent uitgevoerd, maar het volume is ook merkbaar groter(van 56.013 tot 2.879.928 m³) (bron MIRA, 2006). De grotere strandsuppleties in Knokke en Oostende (noodstrand) gingen gepaard met

4 Studie over de impact van zandsuppletie op het ecosysteem (eindrapport dossiernr. 220.165)….

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 28 van 81 vooroeversuppleties of een voedingsberm. Om te beletten dat strandafslag de suppletiewerken al te snel teniet zou doen, wordt zeezand met een grovere korrel aangebracht dan wat voorheen op het strand aanwezig was (Deronde et al., 2007).

Het strand in Knokke-Heist wordt gekenmerkt door een hoog en breed strand voor de dijk. Het strand van Knokke-Heist blijkt reeds verschillende decennia sterk onderhevig te zijn aan erosie. Daarom werd een grootschalige suppletie uitgevoerd in 1978-1980 gevolgd door 3 onderhoudssuppleties. Bij de tweede suppletie in 1999 werd ca. 490.000 m³ zand aangebracht, waarvan ongeveer 40 % weer werd afgeslagen in de periode 2000-2004. De sterke erosie in Knokke-Zoute wordt toegeschreven aan de aanwezigheid van de getijdengeul “Appelzakgeul” vlak voor het strand (Deronde et al., 2007). De basiskenmerken van het duingebied zijn in eerste instantie het vrij grofzandige substraat dat meestal eolisch werd afgezet en verder door een combinatie van wind, water, vegetatie, dieren en menselijke ingrepen tot diverse duinvormen werd gemodelleerd (Declercq & De Moor 1996). De totale oppervlakte aan kustduinvegetaties en strand bedraagt 3310 à 4000 ha, waarvan 2100 ha ingenomen worden door het strand (Paelinckx & Wils 2001). Langs de Belgische kust zijn de duinen vrij smal. Tussen Cadzand en Knokke zijn de duinen onderbroken ter hoogte van het Zwin. Ten oosten en westen van Zoute is voornamelijk sprake van sedimentatie tussen TAW+1 en TAW+4 m. Binnen kustvak Zoute is dominante erosietrend te zien.

Grondwater De kustduinen bevatten algemeen belangrijke (ondiepe) zoetwaterreservoirs. Hiervan bevinden de grootste zoetwaterreservoirs zich tussen de Franse grens en de IJzermonding. Deze zoetwatervoorraden ontstaan als gevolg van een neerslagoverschot (de neerslag min de totale verdamping). Doordat het duinmassief zich relatief hoog boven het strand- en polderniveau verheft en door het ontbreken van drainerende waterlopen, kan de bovengrens van deze zoetwatermassa (de grondwatertafel), boven het zeeniveau reiken. Deze neemt (geïdealiseerd) een lensvorm aan (zoetwaterlens, drijvend op het ‘zwaardere’ brakke en zoute grondwater). In de evenwichtstoestand stroomt steeds een deel van deze zoetwatermassa af naar zee, een ander deel in de richting van de polders. De ondergrens van de waterlens wordt in eerste instantie bepaald door de geologische opbouw van het kustgebied. Het kwartair (grondwater)reservoir is in het Vlaamse kustgebied algemeen opgebouwd uit een afwisseling van doorlatende en slecht doorlatende lagen. De onderste doorlatende laag, rustend op ondoorlatend tertiair (klei)substraat, bestaat voornamelijk uit middelmatig tot grof zand met grind en schelpfragmenten. In de doorlatende lagen gebeurt de grondwaterstroming hoofdzakelijk horizontaal, in de slecht doorlatende lagen voornamelijk verticaal. De samenstelling van die slecht doorlatende lagen kan variëren van fijne, leemhoudende zanden over leem naar kleilagen. De verticale hydraulische doorlatendheid is dan ook zeer gering. Deze slecht doorlatende lagen vertonen een discontinu verloop, wat als gevolg heeft dat het hydrologisch systeem plaatselijk min of meer afgesloten is.

Oppervlaktewater Het water in de Noordzee bestaat voornamelijk uit een mix van Noord-Atlantisch water met een relatief hoge saliniteit en zoet water afkomstig van de rivieren (gedomineerd door de Rijn en de Schelde) die in de zuidelijke Noordzee uitmonden. De atmosfeer is via het neerslagoverschot ook een zoetwaterbron. De temperatuur en saliniteit van het zeewater worden sterk beïnvloed door warmteuitwisseling met de atmosfeer, verdamping en plaatselijke instroom van zoet water. De kustwaters van de Noordzee worden gekenmerkt door een dominante zuidwest-noordoost gerichte vloedstroming (> 1 m/s) die aanleiding geeft tot een residuele drift in noordoostelijke richting. Er treedt een variatie in concentratie aan zwevend materiaal op tijdens een tijcyclus. o Bij het opzetten van de vloed wordt het fijnkorrelig sediment in suspensie gebracht. Dit resulteert in een concentratiepiek ongeveer een halfuurtje na de snelheidspiek. Op dat

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 29 van 81 moment kan men uitgaan van een Rouse concentratieprofiel5 over de verticale as waarbij ook een belangrijke fractie zand in suspensie wordt gebracht. o Bij storm kunnen de maximumconcentraties tot 15 maal hoger liggen dan bij goed weer, voor hetzelfde getij. o Het zand bezinkt in een periode van minuten (een gemiddelde zandkorrel met diameter 300 μm heeft een valsnelheid van ongeveer 5 cm/s). Het zand sedimenteert dus snel, maar het slib blijft enkele uren in suspensie. Uit het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan blijkt dat de secties 222-226, 233-241 en 242-249 beschouwd worden als aandachtszones bij een 1000-jarige storm en rekening houdend met 30 cm zeespiegelstijging in 2050. Deze secties komen overeen met de zones Duinbergen, Knokke-Zoute en de Lekkerbek. • De zone Duinbergen loopt van sectie 222 tot sectie 226. De zeedijk springt vooruit in sectie 225, zodat het strand er smaller is; dit heeft een negatieve invloed op het veiligheidsniveau. Op deze plaats kunnen (te) hoge overslagdebieten voorkomen bij een duizendjarige storm. Voor het ontstaan van bressen in de zeewering bijeen +8m TAW storm hoeft echter niet gevreesd te worden.

• De zone Knokke – Zoute loopt van sectie 233 tot 241. Figuur 5-1 toont de aandachtzones in dit gebied. Langsheen het volledige gebied is er een combinatie van harde zeewering (dijken en strandhoofden) en stranden aanwezig. Ook hier springt de kustlijn vooruit. In alle secties behalve sectie 238 (waar er een iets breder strand aanwezig is, aangezien de dijk hier iets verder landwaarts ligt) blijken de overslagdebieten dan ook te hoog bij een duizendjarige storm. Er is wel geen gevaar voor bresvorming in de zeewering bij een +8m TAW storm.

• De zone Lekkerbek loopt van sectie 242 tot sectie 249. In alle secties komt een zeedijk voor. Bebouwing komt enkel voor in secties 242 tot 245. Bovenop de dijk bevindt zich een stormmuur, die echter niet overal gesloten is. Omwille van deze onderbrekingen wordt er met deze stormmuur geen rekening gehouden. Uit de berekeningen blijkt dat enkel de secties 242 en 243 als aandachtzones moeten bestempeld worden omdat de overslagdebieten bij een duizendjarige storm te hoog zijn. Gevaar voor bresvorming bij een +8m TAW storm is er nergens. In sectie 245 werden recentelijke gebouwen neergezet, dit beïnvloedt de beoordeling echter niet gezien de duinafslag niet tot aan de gebouwen komt.

5 De Rouse verdeling is een concentratieverdeling over de vertikaal, waarbij wordt uitgegaan van een parabolisch verloop van de diffusiecoëfficiënt.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 30 van 81 Figuur 5-1: aandachtszones in Knokke-Zoute

5.1.2 Effectvoorspelling en -beoordeling

Wijziging zeebodem en kustlijn Er is gekozen voor een kustprofiel met een steiler onderwatertalud, waardoor een stuk minder zand nodig is in profiel (de geoptimaliseerde minimale veiligheidssuppletie). Er wordt uitgegaan van een mediane korreldiameter (D50) van ca. 300 µm. o (eventuele) verbreding op het strand TAW +7m o Helling 1/41 boven TAW +5m; o Knik van helling op TAW +0m : met daaronder een taludhelling van 1/15 in plaats van 1/41

Impacten voor de discipline Bodem te wijten aan strandsuppletie kunnen gerelateerd worden aan de oppervlakte van de “verstoorde” strandbodem en aan het volume aan te brengen suppletiemateriaal, inbegrepen de volumes nodig voor onderhoud. De secundaire effecten hiervan worden grotendeels geïnterpreteerd in andere disciplines (biodiversiteit, mens) maar het verstoren van een (semi)natuurlijke bodem op zich wordt vanuit bodembescherming eveneens als een relevant criterium beschouwd. Door de hoge dynamiek in de kustzone worden kustbodems, strandbodems, duinen, slikken en schorren als weinig gevoelig/kwetsbaar voor bodemverstoring aangeduid. Plaatselijke verstoringen zullen na enkele getijden of stormperiodes niet meer onderscheiden kunnen worden. Grootschalige suppleties zullen in een blijvende bodembedekking resulteren die door onderhoudswerken (om de 5 à 10 jaar) op peil zal gehouden worden. Gezien de verstoring bovendien neerkomt op het aanbrengen van een gelijkaardige bodem als de reeds aanwezige (zee- en strandbodem) wordt de verstoring als permanent effect weinig betekenisvol geacht (score 0). Aangezien een strand onderhevig is aan zowel het gemiddeld golfklimaat als aan stormen, zal er op vele plaatsen onderhoud nodig zijn om de erosie te compenseren. Bij aanleg van een strandsuppletie wordt een buffer voorzien, die kan eroderen zonder dat de veiligheid in het gedrang komt. Om echter

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 31 van 81 het minimale strand op langere termijn te garanderen, zullen er onderhoudssuppleties moeten uitgevoerd worden. Het effect van de suppletie op het strand en de zeebodem wordt bijgevolg als niet significant beschouwd (score 0).

Grondverzet Het totaal suppletievolume bedraagt ca. 3,7 miljoen m³ bij het geoptimaliseerd ontwerp. Er wordt verondersteld dat dit zand kan gewonnen worden in de huidige concessiezones in de Noordzee, maar qua grondbalans wordt het ontginnen van een dergelijk volume toch als negatief beoordeeld (score - 2).

Veranderingen in hydrodynamica Veranderingen in het strandprofiel (gekoppeld aan de korrelgrootteverdeling van het suppletiezand) kunnen leiden tot veranderingen in de hydrodynamica van de intertidale zone: een toename van de hellingshoek zal een toename in de golfenergie op het strand veroorzaken. Hogere golfenergie creëert een hydrodynamisch stressvollere omgeving. Algemeen vinden suppleties plaats in ondiep water waar van nature al een grote dynamiek voorkomt. De ingreep veroorzaakt een niet relevante verhoging van de golfenergie, in verhouding tot de hoge energie van de natuurlijke golfbewegingen die in deze dynamische zone voorkomt. Het effect wordt als zeer beperkt beschouwd (score 0/-1).

Morfologische impact op het Zwin en de Baai van Heist In het rapport “Inschatting van de morfologische impact van strandsuppleties te Knokke op het Zwin en de Baai van Heist” 6 werd enerzijds het morfologisch functioneren van het Zwinmondingsgebied en de Zwinschorre bestudeerd in relatie met strandsuppleties in Knokke-Zoute. Anderzijds werd ook de morfologische invloed nagegaan van de voorbije suppleties te Knokke-Zoute op de Baai van Heist en de zandplaat voor Heist. Het Zwin De monding van de Zwingeul op het strand kent van nature een grote morfodynamiek. In de voorbije decennia, lang voor de grote suppleties te Knokke vanaf het einde van de jaren 1970, verschoof de Zwingeul stelselmatig richting Nederland. Dit gebeurde onder invloed van zowel het langstransport op het natstrand als op het droogstrand die op natuurlijke wijze het strand in een kustparallelle richting deden groeien naar het noord-noordoost en zo de Zwingeul wegduwden richting Nederland. Sinds de jaren 1950 is de Zwingeul kunstmatig op de grens België-Nederland gelegd en werd een voorduin aangelegd en een strand in de huidige secties 256-258. Het langstransport van dit recente stukje kust aan de Nederlandse zijde blijkt uit vele vaststellingen, gedaan in deze studie, van noordoost naar zuidwest te zijn gericht, zowel op het natstrand als het droogstrand. Dit betekent dat er zand toekomt aan de Zwingeul zowel vanuit België als Nederland. Het debiet vanuit Nederland is duidelijk groter wanneer er gesuppleerd is in de zone tussen het Uitwateringskanaal en de Zwingeul. Door de beide zandstromen wordt de Zwingeul dichtgeknepen. Toch is de Zwingeul steeds open gebleven. Het zelfruimend vermogen van de geul is steeds voldoende geweest om de beide zandstromen te kunnen verwerken. In de studie wordt gesteld dat een toekomstige strandsuppletie in Knokke-Zoute geen afzonderlijke morfologische invloed zal hebben op de dynamiek van de Zwingeul en het Zwinschorregebied, bovenop de processen die van nature werken. De Zwingeul zal haar zelfruimende werking behouden. Er worden bijgevolg geen significant negatieve effecten verwacht (score 0). Een toekomstige

6 Houthuys, R.; Trouw, K.; De Maerschalck, B.; Verwaest, T.; Mostaert, F. (2013). Inschatting van de morfologische impact van strandsuppleties te Knokke op het Zwin en de Baai van Heist. Versie 4.0. WL Rapporten, 12_107. Waterbouwkundig Laboratorium & IMDC: Antwerpen, België. Ref IMDC: I/RA/11355/13.219/NZI/NZI

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 32 van 81 uitbreiding van het schorrengebied zal de komberging van het intergetijdengebied doen toenemen en dus ook de stroming in de geul en het zelfruimend vermogen. Baai van Heist Alle vastgestelde morfologische veranderingen op het strand en de vooroever van Heist en Duinbergen zijn te relateren aan lokale zandaanvoer- of -afvoerwerken en vooral aan de belangrijke morfologische aanpassingen die het gebied sinds 1986 van nature meemaakt na de uitbouw van de voorhaven van Zeebrugge. Het strand van Heist kent erosie door het langstransport van westzuidwest naar oostnoordoost. Er is geen enkele morfologische indicatie van significante zandaanvoer uit de zone Knokke-Zoute. Dit geldt eveneens voor de zandplaat voor Heist, waar bovendien de fijne korrelgrootte van het zand in tegenspraak is met een rechtstreekse voeding vanuit Knokke-Zoute. Er worden bijgevolg door het uitvoeren van het projectvoornemen geen significant negatieve effecten verwacht ter hoogte van de Baai van Heist (score 0).

Vertroebeling van zeewater Suppletietechnieken kunnen een vertroebeling of een verhoogde turbiditeit in het water veroorzaken. Turbiditeit is niet de belangrijkste zorg in de kustnabije zone van hoogenergetische stranden, omdat fijn materiaal, dat grote hoeveelheden organisch materiaal en andere contaminanten kan bevatten, snel zeewaarts getransporteerd wordt en sulfiden snel oxideren. Nochtans kan langdurige zandsuppletie en/of erosie van suppletiezand indirect lichtgevoelige planten en dieren aantasten. Ook de aanwezigheid van modderballen, silt en kleien in de ontgonnen sedimenten kan een voortdurende bron zijn van turbiditeit lang na het suppletieproject. De ernst van de resuspensie hangt af van verschillende factoren: golfenergie (meer troebelheid tijdens stormen), hoeveelheid zand geplaatst op het strand, de kwaliteit van het zand (hogere silt/klei-inhoud verergeren turbiditeit), manier van suppletie. De effecten van een verhoogde troebelheid zijn mede afhankelijk van de op die plaats van nature voorkomende troebelheid, bijvoorbeeld onder stormachtige omstandigheden. Algemeen vinden suppleties plaats in ondiep water (gemiddeld tot 10 m diepte) waar van nature door de golfwerking al een hogere troebelheid voorkomt. Bovendien is het meeste slib dat uit het zandwinningsgebied komt al bij de zandwinningsactiviteiten vrijgekomen. Ook bij het theoretische geval dat veel slib bij een suppletie vrijkomt, veroorzaakt dit veelal een niet noemenswaardige verhoging van de troebelheid, in verhouding tot de hoge achtergrondwaarde van de natuurlijke vertroebeling die in deze dynamische zone voorkomt. Bovendien zal dit slib door het hoogdynamische karakter, zoals stroming, getijdebeweging en golfwerking, relatief snel worden verdund. Het effect wordt als niet significant tot beperkt negatief beschouwd (score 0/-1).

Geohydrologische effecten In de huidige toestand is de natuurlijke geohydrologische relatie tussen het strand en de duinen (nl. infiltratie in de duinen en zeewaartse wegzijging) ter hoogte van het projectgebied grotendeels reeds sterk verstoord door de aanwezigheid van gebouwen tot tegen de strandzone, wat gepaard ging met het verwijderen van de duinen en met drainage en kunstmatige afwatering van de verharde oppervlakten. Door de suppletie zal de grondwaterstand in het nieuwe strandgedeelte stijgen, maar ook erachter in de bestaande duinen. Er wordt niet verwacht dat de stijging van de grondwaterstand tot grondwateroverlast zal leiden. Aanleunend bestaand lager (duin)gebied kan op termijn wel wat vochtiger worden. Ten gevolge van de suppletie kan een eventueel aanwezige zoetwaterlens meer landinwaarts lokaal worden vergroot. De stijging van de zoetwaterlens is een proces dat tijd nodig heeft. De snelheid waarmee de zoetwaterlens ter plaatse van de suppletie groeit, is afhankelijk van de hoeveelheid grondwateraanvulling (infiltratieoppervlakte). De tijd die benodigd is om een nieuwe evenwichtssituatie te bereiken ligt in de grootte-orde van 100 jaar.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 33 van 81 Bij stijgende grondwaterstanden kan de grondwaterafvoer naar de eventuele duinmeren en de duinrellen (zoet- en brakwaterafvoergeulen naar de polder) toenemen. Rekening houdend met de beperkte omvang van de suppletie en het min of meer verstedelijkt bodemgebruik t.h.v. de suppletiezone zal dit effect echter niet relevant zijn voor het projectgebied (score 0).

Wijziging afslagprofiel In Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. is de erosie-sedimentatiekaart na de 1/1000 jaar storm gepresenteerd voor de huidige situatie. De blauwe kleuren tonen gebieden met erosie en de rood/oranje tinten representeren sedimentatie. In het figuur zijn de separaat beschouwde dwarsraaien aangeduid met de magenta lijnen. Van west naar oost betreft het XBeach raaien 130 (oostelijke raai in kustvak Albertstrand), 158 (centrale raai in kustvak Zoute) en 190 (westelijke raai in kustvak Lekkerbek). Langs de gehele kustlijn is hoog in het profiel erosie zichtbaar. Binnen kustvak Zoute is de erosie in relatieve zin het grootst. Ten oosten en westen van Zoute is voornamelijk sprake van sedimentatie tussen TAW+1 en TAW+4 m. Binnen kustvak Zoute is een dominante erosietrend te zien. Alleen in het oostelijk deel is er enige mate van sedimentatie zichtbaar.

Figuur 5-2: erosie-sedimentatie kaart na 1/1000 conditie, huidige situatie (bron: Arcadis) Na uitvoering van het projectvoornemen is duidelijk een sterke afname van de erosie bovenin het profiel te zien. Enkel tussen TAW+5 m en TAW+7 m is sprake van circa 0,5 m erosie. Over het algemeen is de lokale erosie-sedimentatie identiek qua verdeling over de verticaal ten opzichte van de huidige situatie. Echter, door het flauwere talud is dit verspreid over een groter oppervlak en is de absolute profielverandering kleiner. Het afslagprofiel heeft daarom een flauwere helling na het suppleren en is beter in staat golfoverslag tegen te gaan door een grotere remmende werking op de golfvoortplanting. Uit de berekeningen bleek verder dat bij een toenemende strandbreedte (op de TAW+7 m contour) het gehele afslagprofiel zeewaarts verplaatst en qua absolute volumes niet significant verandert. Dit houdt effectief in dat er bij een toename van de aangelegde strandbreedte meer volume aanwezig blijft ten behoeve van de golfremming en daarmee het tegenhouden van de golfoverslag. Het al dan niet aanbrengen van een 1/41 dwarstalud met eventueel extra strandbreedte is daarmee een goede methode om de golfoverslag te beperken wanneer nodig. Met het aanleggen van een steiler talud van de suppletie onder de TAW+0 m lijn (1/15 in plaats van 1/41) kan een reductie van het suppletievolume worden verkregen. Het afslagprofiel verandert nauwelijks door deze maatregel.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 34 van 81 Figuur 5-3: erosie-sedimentatie kaart na 1/1000 conditie, suppletieontwerp – minimaal veiligheidsprofiel

Figuur 5-4: erosie-sedimentatie kaart na 1/1000 conditie, suppletieontwerp -veiligheidsbuffer met 1/15 talud onder TAW Zoals aangegeven bij de projectbeschrijving wordt bij aanleg van een minimaal benodigde veiligheidsbuffer een toename van erosie in het westelijk deel van kustvak Zoute verwacht. Dit is te relateren aan de toename van de lokale ronding van de kustlijn. Door de suppletie niet volledig door trekken langs het Albertstrand maar enkel te suppleren op de als zwak geïdentificeerde profielen en ter aansluiting op de suppletie ter hoogte van kustvak Zoute, kan deze toename van erosie teruggedrongen worden, waardoor er geen significante effecten verwacht worden (score 0).

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 35 van 81 Wijziging golfoverslagdebiet De berekening van de golfoverslagdebieten over de dijk zijn in de nota van Arcadis gebeurd met behulp van SWASH. Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. geeft de overslagdebieten weer (in l/s/m) tijdens de maatgevende storm ter hoogte van de gekozen profielen bij de verschillende suppleties in het geval er rekening word gehouden met de onzekerheidsmarge. De raaien die niet voldoen qua overslag zijn dikgedrukt. Er is sprake van een aantal secties waar raaien niet voldoen. Echter, de berekende debieten zitten over het algemeen niet ver boven het criterium. Enkel de raaien 130, 139 en 140 komen boven de 2 l/m/s. Bij deze tabellen worden de volgende opmerkingen geplaatst: • Voor sommige profielen (bijvoorbeeld profiel 126) is het overslagdebiet gestegen bij het uitvoeren van de suppletie. De stijging is echter kleiner dan de onzekerheid op het overslagdebiet doordat er maar 5 simulaties zijn uitgevoerd. • Bij profiel 119 in sectie 230 heeft de suppletie een negatief effect. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat de teen van de dijk bij de suppletie wel landwaarts is opgeschoven, maar dat het profiel tussen de teen van de dijk en de veiligheidslijn veel vlakker is. • Voor enkele profielen ligt het resultaat zeer dicht bij 1 l/m/s. Gezien de onzekerheden op het resultaat heeft het geen zin om deze verder uit te breiden. • Profielen 130, 139 en140 hebben nog te grote overslagdebieten. Voor deze profielen blijkt echter dat het verder doen aangroeien van het strand nog nauwelijks effect heeft. Op basis van expert judgement is geconcludeerd dat het geen zin heeft om de zandsuppletie omvangrijker uit te voeren dan nu voorzien is. Verder wordt opgemerkt dat in de huidige methodiek met SWASH waarschijnlijk te weinig rekening wordt gehouden met de wrijving die optreedt bij run-up op het strand en het feit dat water op een breed strand deels kan infiltreren. Deze processen zullen er in werkelijkheid voor zorgen dat het uiteindelijke golfoverslagdebiet bij brede/hoge voorlanden/stranden lager zal zijn. Bij toepassen van deze beschouwingen kan waarschijnlijk de suppletie nog gereduceerd worden. • Het versteilen van de vooroever heeft gemiddeld gezien een licht negatief effect. Echter, omwille van de variatie in de modelresultaten (andere resultaten zouden bekomen worden indien andere golftreinen zouden gebruikt worden) is het overslagdebiet in sommige gevallen zelfs kleiner geworden.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 36 van 81 Tabel 5-1: berekende golfoverslagdebieten per suppletieontwerp, inclusief onzekerheidsmarge thv de SWASH-rekenmethodiek

Bescherming tegen stormen Een zandsuppletie met een strandhelling van minimaal 1/41 resulteert in een aanzienlijke reductie van de totale hoeveelheid afslag; zowel boven de TAW+5 m nabij de teen van de dijk, als ook in de overige delen van het (strand)profiel. Een verdere verbreding van het strand op het niveau TAW+7 m zorgt over het algemeen voor een zeewaartse verplaatsing van het afslagprofiel met vrijwel gelijkblijvende afslagvolumes. In theorie is dit dus een goede oplossingsrichting om de scheidlijn tussen water en land verder van de dijk af te schuiven en daarmee de golfbelasting en de golfoverslag bij de achterliggende dijk te reduceren.

Door het uitvoeren van de werken wordt verwacht dat de effecten op de kustverdediging positief zullen zijn (score +2).

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 37 van 81 5.1.3 Besluit Er kan gesteld worden dat inzake bodem- en wateraspecten geen aanzienlijk negatieve effecten te verwachten zijn door uitvoering van het projectvoornemen. Inzake kustverdediging zal de strandsuppletie een positief effect hebben. Voor de discipline bodem en water kan gesteld worden dat een MER-onderzoek geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de beoordeling van de milieueffecten.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 38 van 81 5.2 Biodiversiteit 5.2.1 Beschrijving van de bestaande toestand

5.2.1.1 Huidige natuurwaarden Binnen of in de nabije omgeving van het projectgebied komen volgende beschermde habitattypes voor: • Habitattype: 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten • Habitattype: 2120: Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria ('witte duinen') • Habitattype: 2160: Duinen met Hyppophae rhamnoides • Habitattype: 2130_hd: Duingraslanden van kalkrijke milieus • Habitattype: 2110: Embryonale wandelende duinen

Macrobenthos Algemeen domineren polychaeten en crustaceeën het macrobenthos van de Vlaamse stranden. Er wordt een transversale gradiënt onderscheiden waarbij boven in de intergetijdenzone een zeer soortenarme, maar zeer dense gemeenschap voorkomt. Op de Vlaamse stranden wordt deze gedomineerd door de Gemshoornworm Scolelepis squamata, de Agaatpissebed Eurydice pulchra en de vlokreeftjes Bathyporeia pilosa en B. sarsi. Volgens het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan werden op het strand te Knokke 18 soorten aangetroffen. Een aantal strikt intertidale soorten werden enkel op dit strand aangetroffen – de borstelwormen Hesionides arenaria en Ophelia rathkei. Deze soorten komen hier voor in vrij aanzienlijke densiteiten. Samen met het strand van en is dit bovendien het enige strand waar een derde beperkt verspreide, strikt intertidale soort in betrekkelijk aanzienlijke aantallen voorkomt, de vlokreeft Haustorius arenarius. Macrobenthische organismen (zoals Ensis directus, Macoma balthica en Spisula subtruncata) uit het intertidaal zijn een voedselbron voor heel wat meeuwensoorten, steltlopers en sternachtigen. Het zijn soorten die te verwachten zijn in habitattype 1140. Dit geldt in principe ook voor de zone waarin de werken gepland worden. De aanwezige strandhoofden herbergen een ander type macrobenthos. Door een verhoogde oppervlakte aan stenig materiaal, wijzigt de diversiteit aan macrofauna. Bij een vergelijking van de macrofauna van artificiële harde substraten en de omringende zandstranden worden op harde constructies bijna dubbel zoveel soorten geteld als op de stranden en worden slechts 5 gemeenschappelijke soorten gevonden. De epibenthische macrofauna van de artificiële harde substraten langs de Belgische kust wordt in meer of mindere mate, afhankelijk van de graad van expositie, gedomineerd door kosmopolitische soorten die alle eigenschappen hebben van goede kolonisatoren. Het feit dat de successie in een vroeg stadium blijft hangen en er geen climaxgemeenschap tot ontwikkeling komt, wijst in de richting van een onstabiel milieu. Een mogelijke verklaring hiervoor is de sterke golfwerking en de aanwezigheid van zand en slib van de omringende stranden.

Meiobenthos De meiofauna van zandstranden wordt gedomineerd door nematoden (rondwormen) en harpacticide copepoden (roeipootkreeftjes). Nematoden domineren in fijnere sedimenten, harpacticiden domineren in grover sediment. Nematoden voeden zich met bacteriën, microfytobenthos, andere meiofaunaorganismen, detritus en opgelost organisch materiaal, terwijl copepoden voornamelijk

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 39 van 81 microfytobenthos eten. Een scheiding tussen de voedselwebben van macrofauna enerzijds en meiofauna en bacteriën anderzijds wordt gesuggereerd door de beperkte invloed van het voedingsgedrag van macrofauna op de bacteriële densiteiten. De meiofauna is meestal abundanter dan de macrofauna, terwijl de macrofauna een groter deel van de totale biomassa uitmaakt.

Hyperbenthos Het hyperbenthos bevat relatief weinig soorten (21 soorten). De aasgarnaal Mesopodopsis wordt slabberi is hier dominant. Verder wordt de soortensamenstelling bepaald door Clupeïden, de postlarvae van Crangon crangon (Grijze garnaal) en Pleuronectes flesus (Bot) en voornamelijk Schistomysis kervillei.

Epibenthos Langs de Belgische kust, vormt de Grijze garnaal (Crangon crangon) met overschot de meest abundante soort van het epibenthos. Vaak maakt de soort meer dan 80% uit van alle epibenthische organismen. Staalnamepunten met de hoogste turbiditeit hebben vaak de hoogste densiteiten gezien turbiditeit bescherming biedt tegen predatoren. Verder komen o.m. Noordzeekrab (Cancer pagurus), Strandkrab (Carcinus maenas), Gewone zwemkrab (Liocarcinus holsatus), Fluwelen zwemkrab (Necora puber) en Kleine heremietkreeft (Diogenes pugilator) voor t.h.v. de strandhoofden. Het strand ter hoogte van het projectgebied heeft een vrij hoog soortenaantal (12) volgens het plan- MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan. Het aandeel van Crangon crangon (Grijze garnaal) is hier laag. Vooral een hoog aandeel Clupeïden (haringachtigen) valt hier op.

Avifauna Het strand, de strandhoofden en de dijken ter hoogte van het projectgebied spelen in de eerste plaats een rol als voedselbron voor een aantal hogere organismen. Het projectgebied bevat relatief veel strandhoofden, waardoor de soortendiversiteit redelijk groot is. Volgens het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan werd een grote diversiteit aan steltlopers vastgesteld, met o.m. Scholekster, Steenloper, Bonte strandloper, Paarse strandloper, Kanoet, Bontbekplevier, Drieteenstrandloper, Strandplevier en Zilverplevier. Vooral tijdens laagwater foerageren ze op het strand en de strandhoofden. Wat de meeuwen betreft komen Zilvermeeuw, Kleine mantelmeeuw, Grote mantelmeeuw, Stormmeeuw en Kokmeeuw voor. Ook worden de stranden gebruikt door sternen, met Grote stern en Visdief. In het winterhalfjaar 2000-2001 werden inventarisaties uitgevoerd ter hoogte van strandhoofden langs de Vlaamse kust7. Hierbij werden nagenoeg geen Paarse strandlopers gezien langs het traject Heist-het Zwin. Ook de Drieteenstrandloper kwam hier in zeer lage aantallen voor in deze periode. Volgens datzelfde rapport komt een verhoogd aantal scholeksters voor ter hoogte van de strandhoofden vanaf de Baai van Heist en ter hoogte van de laatste zes strandhoofden voor Het Zwin in vergelijking met de meeste andere delen van de Vlaamse kust. Paarse strandlopers (Calidris maritima) zoeken voedsel bij laagwater, uitsluitend in de getijdenzone. Bij vloed trekken ze naar hoogwatervluchtplaatsen (staketsels, hogere gedeelten van dijken en strandhoofden), die zo dicht mogelijk bij de getijdenzone moeten aansluiten. De binding aan deze zone is zo sterk dat waarnemingen van Paarse strandlopers enkele honderden meter landinwaarts van het strand al tot de grote uitzonderingen behoren. Deze wintergasten leven bij dag en nacht in een zuiver getijdenritme. Hun

7 Bron: Engledow H., Spanoghe G., Volckaert A., Coppejans E., Degraer S., Vincx M. & Hoffmann M., Onderzoek naar (1) de fysische karakterisatie en (2) de biodiversiteit en andere harde constructies langs de Belgische kust, 2001

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 40 van 81 activiteitenprogramma is van jaar tot jaar uiterst stereotiep. Zo kan de plaatstrouw aan een welbepaalde hoogwatervluchtplaats tientallen jaren aanhouden. De Paarse strandloper is buiten de broedtijd zeer strikt gebonden aan zeekusten met natuurlijke of kunst-matige rotsformaties. Trek vindt plaats in de periode juli-oktober. Terugtrek heeft plaats van midden april tot eind mei. Juniwaarnemingen zijn zeer zeldzaam. Er zijn geen broedgevallen bekend aan de Belgische kust. Steenlopers blijken duidelijk afhankelijk te zijn van strandhoofden; het gemiddelde aantal dat op de strandhoofden zat lag boven de 80%. Veel vogels die op het strand werden geteld, zaten in de onmiddellijke omgeving van een strandhoofd. Meestal foerageerden ze dan op het aanspoelsel dat tegen het strandhoofd lag, op die manier zijn zij eigenlijk ook afhankelijk van de strandhoofden. Op de strandhoofden foerageren ze bij laag tij zowel op de vlakke delen als op en tussen de grote blokken natuursteen. De Scholekster blijkt minder afhankelijk te zijn van de aanwezigheid van strandhoofden in vergelijking met de Steenlopers en Paarse strandlopers. Gemiddeld zat minder dan 50% van het totaal aantal op de strandhoofden, waar de Scholekster voornamelijk op de meer vlakke delen foerageert. De Drieteenstrandloper maakt in vergelijking met de vorige soorten het minst gebruik van de strandhoofden (gemiddeld zat minder dan 30% op de strandhoofden). Zilvermeeuwen blijken sterk afhankelijk te zijn van strandhoofden als foerageergebied. De vier andere algemene meeuwensoorten (Kleine en Grote Mantelmeeuw, Stormmeeuw en Kokmeeuw) zoeken hun voedsel voornamelijk op zee. Het gebruik van de strandhoofden door deze soorten is minimaal; het betreft hoofdzakelijk rustende vogels of vogels die foerageren op het aanspoelsel aan de randen van de strandhoofden. Uit het voorgaande blijkt dus dat de strandhoofden in het projectgebied een (zeer) belangrijk potentieel foerageergebied zijn voor de Paarse Strandloper, de Steenloper, de Drieteenstrandloper, de Scholekster en de Zilvermeeuw.

5.2.1.2 Biologische waarderingskaart en Vogelatlas Zie ook kaart 4: situering van het projectgebied op de BWK en Vogelatlas. Het strandgedeelte van het projectgebied wordt op de biologische waarderingskaart (versie 2016) aangeduid als biologisch waardevol strand met kunstwerken (dla) en biologisch waardevol strand zonder kunstwerken (dls) in het westen van het projectgebied. In het uiterste oosten en westen worden deze habitattypes ook aangeduid als complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen. Meer landinwaarts komen in het uiterste oosten en westen ook biologische zeer waardevolle zones voor welke stuifduinen, droog duingrasland van kalkrijke milieus, struinstruweel en recreatiezones (dd + hd° + hd + sd° + uv°) bevatten. Net ten westen van de geplande werkzaamheden (ter hoogte van de Baai van Heist) situeren zich biologisch zeer waardevolle zones met stuifduinen en slik en schorre (ds+da). Ten westen en ten oosten (ter hoogte van de Baai van Heist en het Zwin) van het projectgebied bevinden zich faunistisch belangrijke gebieden volgens de BWK. Volgens het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan komen op het strand te Knokke 8 soorten vaatplanten voor, waarvan 4 Rode lijstsoorten: - Blauwe zeedistel (zeldzaam) - Kustmelde (zeldzaam) - Strandmelde (zeldzaam) - Zeepostelein (zeldzaam) De Rode lijstsoorten komen voor t.h.v. de meest oostelijke strandzone. Andere soorten zijn Loogkruid, Sierlijke vetmuur en Zeeraket.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 41 van 81 Het projectgebied wordt volgens de Vogelatlas, versie 2016 aangeduid als een mogelijk risico voor pleistergebied. Ten westen bevindt zich namelijk het pleistergebied “Baai van Knokke-Heist” en ten oosten is het pleistergebied “Oostkustpolders” gelegen. De genoemde pleistergebieden worden ook (deels) aangeduid als slaapplaats, waardoor het projectgebied zich in een risicozone rond deze slaapplaatsen bevindt. Het merendeel van het projectgebied is gelegen binnen een mogelijk risico voor broedkolonie. Het Zwin, oostelijk gelegen, wordt aangeduid als belangrijk broedgebied evenals de ‘Voorhaven Oostdam Zeebrugge’ ten westen van het projectgebied. De uiteinden van het projectgebied vormen een mogelijk risico voor bijzondere broedvogels. Ten westen (strand Heist) en ten oosten (oostkustpolders) bevinden zich opnieuw zones die belangrijk zijn voor bijzondere broedvogels. De zone ten westen is aangeduid als een gebied met een mogelijk risico voor slaaptrek (van meeuwen). Heel de projectzone valt in een gebied aangeduid als een groot risico voor seizoenstrek.

5.2.1.3 Internationaal beleid (SBZ’s - Ramsar) en regionaal beleid (VEN) Het projectgebied bevindt zich op korte afstand (ca. 160m in het oosten en ca. 725m in het westen) van het Habitatrichtlijnengebied ”De Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin” (BE2500001) en de Vogelrichtlijnengebieden “Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist” (BE2524317) (ca. 660m), “Het Zwin” (BE2501033) (ca. 420m) en het marien Vogelrichtlijnengebied SBZ3. Het projectgebied vormt een foerageer- of pleistergebied, waarbij er de stranden en het Zwin fungeren als foerageergebied en als hoogwatervluchtplaats. Voor een beschrijving van de Natura 2000-gebieden wordt verwezen naar de Passende Beoordeling in bijlage 2.

Figuur 5-5: ligging van het projectgebied tav de nabij gelegen Natura 2000-gebieden

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 42 van 81 De VEN-gebieden ‘De Zwinstreek’ en ‘Baai van Heist, Sashul, Vuurtorenweide en Kleiputten van Heist’ komen resp. voor t.h.v. Knokke-Heist en t.h.v. de haven van Zeebrugge en Knokke-Heist. De beschermde zones zijn in het algemeen van belang voor sternen, meeuwen en als hoogwatervluchtplaats voor steltlopers. Met de goedkeuring van het GRUP “Zwin en Zwinbosjes” is er een overlap tussen het oostelijk deel van het projectgebied en het natuurverwevingsgebied “De Zwinstreek”. Wanneer VEN-gebieden een eventuele invloed van werkzaamheden kunnen hebben, dient in een natuurtoets te worden afgewogen of: • de werken inderdaad een effect (schade) genereren • de schade herstelbaar is, en • er bij de werken groot openbaar belang aan de grondslag ligt

Het Vlaamse strandreservaat van de Baai van Heist is zowel een Habitatrichtlijngebied als een Vogelrichtlijngebied en grenst aan het mariene Vogelrichtlijngebied SBZ3. Dat het strandreservaat en het aangrenzende mariene beschermd gebied een ecologisch geheel vormen was een belangrijke reden voor de instelling van een ‘gericht marien reservaat’ Baai van Heist. Ook omdat elke vorm van scheepvaart in dit gebied een verstoring veroorzaakt en dat de verzanding een belangrijk bijkomend risico vormt, en overwegende de steeds grotere druk van humane activiteiten en de noodzaak aan een adequate bescherming, werd op 5 maart 2006 bij KB het gericht marien reservaat Baai van Heist ingesteld. Het gebied is volledig ingesloten door de oostelijke strekdam van de haven van Zeebrugge, het Vogelrichtlijngebied SBZ3 en het Vlaamse strandreservaat met dezelfde naam. De instandhoudingsdoelstellingen zijn: - Het instandhouden van de mariene habitat en zijn ecosysteemfunctie; - De bescherming en de instandhouding van biotopen en leefgebieden van beschermde vogelsoorten; - De instandhouding of brengen van de beschermde vogelsoorten op een niveau dat beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met economische en recreatieve eisen; - Het instandhouden of brengen van een voldoende gevarieerdheid en omvang van leefgebieden voor de beschermde vogelsoorten. De beschermde vogelsoorten zijn de Visdief en Dwergmeeuw. Het gerichte mariene reservaat is een zeer ondiepe zee die nagenoeg integraal uit het habitattype “permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbank” bestaat. Sinds enkele jaren vormt in het gebied (en deels in SBZ3) een zandbank die als een nieuw natuurlijk habitattype “bij eb sporadisch droogvallende slikwadden en zandplaten” kan omschreven worden.

Op ca.700m ten westen en ten zuiden wordt gebieden aangeduid binnen het Duinendecreet.

Het projectgebied is eveneens gelegen op ca. 270m van het RAMSAR-gebied ter hoogte van Het Zwin. De Ramsar-conventie is een internationale overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels. De conventie trad in werking op 21 december 1975. De partijen die zich bij de conventie hebben aangesloten dienen onder meer watergebieden (Engels: wetlands) af te bakenen die van internationale betekenis zijn op ecologisch, botanisch, zoölogisch, limnologisch of hydrologisch vlak, waarbij het belang als habitat voor watervogels voorop staat. Ten oosten van de geplande zandsuppletie werd het RAMSAR-gebied “het Zwin” aangeduid. De oppervlakte van dit Ramsargebied bedraagt ca. 530ha en overlapt grotendeels met het Habitatrichtlijnengebied “Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin” en het VEN-gebied “De Zwinstreek”.

Binnen dit gebied gelden de volgende beschermingsmaatregelen: - vegetatiewijzigingen zijn vergunningsplichtig, - MER-plicht voor werken die de waterhuishouding kunnen beïnvloeden, - verstrengde bemestingsnormen in het kader van het MAP,

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 43 van 81 - verstrengde jachtreglementering

Figuur 5-6: aanduiding van het projectgebied tav de aanwezige VEN-gebieden, natuurreservaten en RAMSAR-gebieden.

5.2.2 Effectenvoorspelling en - beoordeling

5.2.2.1 Aanleg en uitvoering van het project Vegetaties van vloedmerk en hoogstrand bestaan uit kortlevende soorten vaatplanten, aangepast aan het dynamisch karakter van dit ecotoop. Strandsuppletie is door de onmiddellijke begraving van deze biotopen verantwoordelijk voor het verdwijnen van vloedmerken en de bijhorende planten. Ook eventueel aanwezige embryonale duinen worden door suppleties vernietigd. Na een herstelperiode van het strand kunnen vaatplanten wel opnieuw het strand koloniseren. Ook onder meer bij het gebruik van bulldozers worden planten vernietigd en wordt de dichtheid en compactie van het strand verhoogd. Kleinere voertuigen hebben daarbij een grotere impact dan grotere die het gewicht meer verdelen. Ten gevolge van de geplande strandsuppletie zal ook een tijdelijke verstoring van het benthos optreden als volledige mortaliteit van de macrofauna door de bedekking met het zandpakket. Er wordt echter verwacht dat de macrobenthosgemeenschappen zich grotendeels kunnen herstellen onder de vorm van herkolonisatie. Compleet herstel van de gemeenschap is er binnen maximaal 4 à 5 jaar omwille van de langlevende organismen die zich niet elk jaar succesvol voortplanten. Het herstel kan echter nog langer uitblijven als de oorspronkelijke milieuomstandigheden grondig gewijzigd worden. Hierbij zijn voornamelijk de mediane korrelgrootte en het profiel van het strand van belang. Gezien voor de geplande suppletie grofzandiger sedimenten zullen gebruikt worden dan de huidige, zal dit een negatief effect hebben op de herkolonisatie, in eerste instantie op de biomassa van het microfytobenthos (score -2). Echter, voor het onderwaterstrand wordt zand gebruikt met een fijnere diameter. Een andere trend is dat de biomassa doorgaans afneemt met de hoogteligging op het strand. Dit wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt door de sterke uitdroging van hoger gelegen zones bij laag water, en

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 44 van 81 daarmee gepaard gaande variaties in temperatuur, saliniteit, etc. Strandsuppleties, waarbij het strand ‘hoger’ komt te liggen, zorgen ervoor dat de biomassa van de microfytobenthos zal afnemen. Dit zijn per definitie kortstondige effecten, tijdens en net na de aanleg of het onderhoud van de suppleties, en tijdens stormmomenten. Nadien stelt zich immers een nieuwe evenwichtssituatie in. Bovenstaande effecten worden daarom globaal als beperkt negatief beoordeeld (score -1). De aanwezige strandhoofden in het projectgebied zullen gedeeltelijk onder het zand verdwijnen. Dit zorgt voor een volledige mortaliteit van de aanwezige macrofauna op de strandhoofden en voor verstoring van het rust- en foerageergedrag van verschillende vogelsoorten. Gezien het aantal strandhoofden dat (gedeeltelijk) zal ingenomen worden, wordt dit effect beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1/-2). Door de geplande werkzaamheden kan tijdens het opspuiten van zand de turbiditeit tijdelijk toenemen, waardoor er mogelijk effecten zijn op de aanwezige vispopulatie.Er wordtechterverwacht dat deze toename eerder beperkt zal zijn. Het systeem aan de Belgische kust wordt immers reeds gekenmerkt door een hoge turbiditeit. De aanwezige vissoorten zijn bijgevolg ook aangepast aan deze omstandigheden. Er wordt dus geen belangrijke tijdelijke verstoring van de vissoorten verwacht ten gevolge van de aanlegwerkzaamheden. Indirect kan de tijdelijke mortaliteit en afname van benthos ook een beperkte invloed hebben op de foerageermogelijkheden van vissoorten, maar gezien de tijdelijkheid ervan en de mobiliteit van de soorten, verwachten we geen belangrijke effecten (score 0/-1). De effecten van het project op de avifauna tijdens de aanlegfase hebben vooral te maken met geluidshinder en verstoring door werfverkeer, die een effect kunnen hebben op (broedende) avifauna. Het supratidaal is van belang voor sommige vogelsoorten om te overtijen of als verzamelplaats om dan in groep naar een hoogwatervluchtplaats te vliegen. Sommige soorten foerageren op de vloedmerklijn. De potenties van het supratidaal worden hoe dan ook zeer beperkt door de sterke antropogene verstoring. Het projectgebied wordt echter momenteel ook al gekenmerkt door rustverstoring door recreanten, hoofdzakelijk tijdens de zomermaanden. De meest potentiële verstoring tijdens de aanlegfase komt van transporten voor aanvoer van materiaal voor de strandsuppletie, welke beperkt zal zijn. De aan- en afvoerroutes over land (van rollend materiaal) verlopen wellicht via de N34 en/of N360 en vervolgens door doorheen stedelijk gebied en zal over dit traject geen invloed hebben op biodiversiteit. Omdat het grootste deel van de zandaanvoer vanop zee zal plaatsvinden, wordt de aanvoer over land beschouwd als een tijdelijk beperkt negatief effect (score -1). De tijdelijke mortaliteit van de bodemfauna in de intertidale en subtidale zone zorgt voor een lokaal verminderd aanbod aan foerageermogelijkheden voor bijvoorbeeld Paarse strandloper en Steenloper. Ook het gedeeltelijk verdwijnen van de strandhoofden zorgt voor een afname van de hoge voedselbeschikbaarheid op het hard substraat voor o.a. meeuwen, scholeksters en strandlopers. Aangezien de verwachte effecten tijdens de aanlegfase tijdelijk zijn en vogels mobiel zijn, worden geen aanzienlijke effecten verwacht (score max. -2 tijdens de aanlegfase). Uit een literatuurstudie is bovendien gebleken dat op lange termijn vaak vastgesteld wordt dat opspuitingen in havengebieden en ten behoeve van natuurontwikkeling een relatief snelle bezetting door foeragerende steltlopers kennen wanneer de opspuitingen met een gunstige korrelgrootte gebeuren. Daarenboven kan op de suppletieplaats tijdelijk een gunstig foerageergebied ontstaan voor opportunistische soorten zoals meeuwen daar veel dode organismen via de pijpleiding op het strand worden gebracht. In het subtidaal kan een beperkte, tijdelijke vertroebeling van de waterkolom verwacht worden. Een aantal vogelsoorten zijn voor hun voedsel aangewezen op organismen die zich in de waterkolom bevinden. Hoe meer het water vertroebeld is, hoe moeilijker het wordt voor deze soorten om voedsel te vinden. Over het algemeen zijn de aanwezige vogelsoorten aangepast aan de bestaande hoge mate van turbiditeit in de strandzone. Er zijn bijgevolg geen belangrijke effecten te verwachten op het foerageersucces van de aanwezige avifauna (score -1).

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 45 van 81 5.2.2.2 Exploitatie- en beheerfase Na de uitvoering van een strandsuppletie is primaire duinvorming in principe mogelijk, bij een voldoende hoog strand. Bij een voldoende grote kustaanwas geeft dit aanleiding tot zogenaamde embryonale duinvorming. Ter hoogte van het projectgebied zal dit echter nauwelijks tot niet optreden, gezien de aanwezige bebouwing nabij het projectgebied een te grote barrière betekenen (score 0). Ten gevolge van de strandsuppletie zal een tijdelijke oppervlakte-inname van het strand optreden. Binnen deze zone zijn t.g.v. de zandsuppletie verschuivingen te verwachten in oppervlakte supra- litoraal, litoraal en infralitoraal. In de supratidale zone (ook supralitorale zone of droog strand genoemd) is er een vrij belangrijke vergroting van de oppervlakte. De potenties van het supratidaal in de meeste delen van het projectgebied worden hoe dan ook zeer beperkt door de sterke antropogene verstoring. Het is duidelijk dat soorten als strandplevier of dwergstern er ook in de toekomst niet tot broeden kunnen komen. Die mogelijkheid kan enkel gecreëerd worden mits aangepast beheer en beperking van de toegankelijkheid, wat binnen het project niet het geval is. Verder is het supratidaal ook van belang voor sommige vogelsoorten om te overtijen of als verzamelplaats om dan in groep naar een hoogwatervluchtplaats te vliegen. Sommige soorten foerageren op de vloedmerklijn. De toename van de oppervlakte supratidaal brengt in de gegeven omstandigheden geen meerwaarde naar biodiversiteit toe (score 0). De intertidale zone (ook littorale zone of nat strand genoemd) is een belangrijk deel van het mariene ecosysteem. Bij de geplande zandsuppletie wordt een nieuw intertidaal gebied gecreëerd, waarbij het bestaande intertidaal gebied begraven wordt. Het benthos dat zich in deze zone bevindt, zal naar verwachting onderhevig zijn aan volledige mortaliteit tijdens de aanlegfase. De kwaliteit van het nieuwe intertidale gebied hangt af van de korrelgrootte van het suppletiemateriaal (hoe grover, hoe lager de ecologische kwaliteit) en van de frequentie waarmee er onderhoudssuppleties moeten gebeuren. Voor de geplande suppletie zal een iets grotere korrelgrootte gebruikt worden als in de bestaande situatie, echter, voor het onderwaterstrand zal zand gebruikt worden met een iets kleinere korrel. Het gebruik van een korrelgrootte die sterk verschillend is van de huidige korrelgrootte heeft een directe negatieve invloed op de bodemfauna en indirect op de avifauna. Fijnzandige (125- 250 μm) sedimenten worden doorgaans gekenmerkt door hogere biomassa’s dan meer grofkorrelige sedimenten. Het gebruik van grofzandiger sedimenten (> 250 μm) zal dan ook een negatief effect hebben op de biomassa van het benthos. Daarnaast zal het gebruik van grofzandiger sedimenten een effect hebben op de diversiteit en soortensamenstelling, met het verdwijnen van een aantal bodemorganismen (o.m. Donax) bij grofzandiger sedimenten. Dit heeft o.m. te maken met het steiler worden van de strandhelling, met een verhoogde dynamiek tot gevolg. Voor heel wat laagdynamische soorten veroorzaakt dit een negatieve impact.. Naast de mogelijk negatieve effecten door het suppleren met zand met een grotere korreldiameter, zal er door uitvoering van het projectvoornemen ook een nieuw nat strand gecreëerd worden dat in oppervlakte iets groter is dan het bestaande. De vergroting in oppervlakte nat strand kan echter als verwaarloosbaar beschouwd worden. Globaal worden de effecten op de intertidale zone beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score - 1/-2). Door zandsuppletie in de subtidale zone (sublittorale zone of infralittoraal) kunnen o.a. dichte banken van de schelpkokerworm (Lanice conchilega) beïnvloed worden. Inzake de voorkomende visfauna wordt aangenomen dat de belangrijkste parameters voor de soortsamenstelling en densiteiten voornamelijk de korrelgrootte van het zand zijn en de steilheid van het strand. De korrelgrootte van de suppletie zal algemeen wellicht iets grover zijn dan de huidige korrelgrootte en het toekomstig strand zal ook iets steiler zijn. Echter, het zand voor de suppletie van het onderwaterstrand zal een iets kleinere korrelgrootte hebben dan de huidige korrelgroote. Globaal worden de effecten op de subtidale zone beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1/- 2).

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 46 van 81  In de exploitatiefase wordt er bijgevolg verwacht dat de negatieve effecten uit de aanlegfase grotendeels hersteld zijn. Echter, gezien er gedeeltelijk gebruik gemaakt wordt van zand met een iets grotere korrelgrootte (het onderwaterstrand wordt aangelegd met zand met een iets kleinere korre), het strand iets steiler zal zijn in vergelijking met de referentiesituatie en het begraven van de strandhoofden niet hersteld wordt in de exploitatiefase, kan de biodiversiteit van het macrobethos en de biomassa ervan verschillen van de huidige situatie. Dit kan dan bijgevolg een effect hebben op het foerageergedrag van avifauna en vissen. Mogelijke effecten worden globaal beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1/-2).

De uitbreiding van het totaal areaal duingebied zal een vergroting in diversiteit aan duinhabitats en – soorten tot gevolg hebben. Deze uitbreiding zal ook een verandering in hydrologie in het gebied met zich meebrengen. De zeewaartse verbreding van het duingebied kan immers leiden tot verhoging van grondwaterstanden in het achterliggende duingebied door de vorming van een zoetwaterbel in de nieuwe duinen. Dit heeft meestal positieve effecten op de flora van het duingebied, maar is sterk afhankelijk van de mate van grondwaterstandstijging. In laag gelegen gebieden kan dit een vernatting veroorzaken. Dit heeft een verhoging van de biologische kwaliteit van grondwatergebonden habitats tot gevolg, met ontwikkeling van vochtige duinvalleien. Dit enkel indien het gebied niet te sterk onderhevig is aan recreatie.

5.2.2.3 Natuurtoets: Effecten op de afbakening van het Vlaams Ecologisch Netwerk Het projectgebied is gelegen ter hoogte of nabij volgende gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk ‘De Zwinstreek’ en ‘Baai van Heist, Sashul, Vuurtorenweide en Kleiputten van Heist’. In het Natuurdecreet verwijzen artikels 25 en 26bis naar een aantal voorschriften en geboden in VEN-gebied. De procedure voor VEN-ontheffing werd reeds schematisch weergegeven in §5.2.1.3. In onderstaande paragraaf wordt beoordeeld of er onvermijdelijke/ onherstelbare schade optreedt op VEN ten gevolge van voorliggend project. Is er verandering? Door de suppletie zal het droog strand ter hoogte van het projectgebied verbreden en verhogen. De oppervlakte nat strand zal beperkt toenemen ter hoogte van het projectgebied. Gezien het projectgebied beperkt overlapt met het natuurverwevingsgebied in het oosten, is dit ook van toepassing binnen het VEN-gebied. Tijdens de aanlegfase kan er daarnaast vanuit het projectgebied wel enige verstoring (visueel, geluid) zijn ten aanzien van de GEN-gebieden. Door uitvoering van het projectvoornemen zal binnen het projectgebied ook een volledige mortaliteit van de macrofauna optreden door de bedekking met het zandpakket. Er wordt echter verwacht dat de macrobenthosgemeenschappen zich grotendeels kunnen herstellen onder de vorm van herkolonisatie. Compleet herstel van de gemeenschap is er binnen maximaal 4 à 5 jaar omwille van de langlevende organismen die zich niet elk jaar succesvol voortplanten. Verder zal het begraven van de strandhoofden leiden tot een verminderd voedselaanbod voor bepaalde avifauna. Het is bijgevolg mogelijk dat voorkomende avifauna binnen de VEN-gebieden tijdelijk een verminderd voedselaanbod kennen binnen het projectgebied, met name tijdens de aanlegfase. Is de verandering nadelig? Het bestaande intertidaal gebied zal begraven worden. Het benthos dat zich in de oorspronkelijke zone bevindt, zal naar verwachting onderhevig zijn aan volledige mortaliteit, waardoor er negatieve effecten zijn tijdens de aanlegfase. Er wordt een nieuw intertidaal gecreëerd dat in oppervlakte iets groter is dan het bestaande intertidaal. De kwaliteit van dit nieuwe intertidale gebied zal wellicht minder zijn dan de huidige kwaliteit, gezien de korrelgrootte van het suppletiemateriaal groter zal zijn aan de huidige korrelgrootte. Daarnaast wordt er verwacht dat er om de 5 à 10 jaar onderhoudswerken zullen nodig zijn. In de exploitatiefase zijn de nadelige effecten bijgevolg beperkt.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 47 van 81 Verder zal het begraven van de strandhoofden leiden tot een verminderd voedselaanbod voor bepaalde avifauna. Sommige beschermde soorten gebruiken het gebied als voedselzoekareaal. Fuut, Jan van Gent, duikers, Alk, Zeekoet, Aalscholvers, sternen en in mindere mate meeuwensoorten behoren tot de groep van vogels die in en op de waterkolom voedsel zoeken. Duikeenden, te weten Toppereend, Zwarte zeeëend en de Eidereend, duiken naar o.a. schelpdieren op en in de bodem, zoals klompjes mosselen en Spisula subtruncata die in het substraat leeft. De beïnvloeding van de soorten die de waterkolom gebruiken, loopt met name via troebeling. Indien het zicht minder wordt, kunnen soorten minder goed door het water heen kijken om hun prooi te vinden. De duikeenden zullen met name last hebben van het afdekken van de bodem waarop en waarin hun prooien leven, de situatie kan zich echter voor deze dieren snel herstellen. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt, valt niet in te schatten. Voor alle hier genoemde soorten geldt uiteraard dat indien er een afname van de hoeveelheid bruikbare biomassa plaats vindt dit een negatief effect sorteert op deze soorten. Alhoewel het projectgebied grotendeels buiten VEN-gebied gelegen is, kan er besloten worden dat er door uitvoering van het projectvoornemen nadelige effecten te verwachten zijn voor de soorten die het projectgebied gebruiken als foerageergebied. De effecten zullen het grootst zijn tijdens de aanlegfase (welke tijdelijk is), maar (beperkt) negatieve effecten tijdens de exploitatiefase zijn niet uit te sluiten (wegens het begraven van de strandhoofden en een mogelijke afname van de biomassa van het macrobenthos. Is deze schade vermijdbaar (bv. qua uitvoering, locatie)? Het project geeft uitvoering aan de maatregelen zoals bepaald in het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan. Eventuele alternatieven werden hierin onderzocht maar niet weerhouden. Is deze verandering herstelbaar? Er wordt verwacht dat de eventuele schade tijdens de aanlegfase zich min of meer zal herstellen in de exploitatiefase. Er wordt echter verwacht dat de oppervlakte en de kwaliteit van het intertidale gebied lager zal zijn dan momenteel het geval is. Is het project van groot openbaar belang? Groot openbaar belang wil zeggen dat dit op Vlaams niveau van openbaar belang moet zijn met inbegrip van redenen van sociale en economische aard. Het spreekt voor zich dat het verminderen van overstromingsproblemen als groot openbaar belang kan aanzien worden. Zijn schadebeperkende maatregelen noodzakelijk? Gezien verwacht wordt dat de eventuele tijdelijke negatieve effecten tijdens de aanlegfase zich min of meer spontaan zullen herstellen in de exploitatiefase, zijn geen schadebeperkende maatregelen noodzakelijk.

5.2.2.4 Passende beoordeling Het project kan een ook mogelijke invloed hebben op de Speciale Beschermingszones, met name: • Habitatrichtlijnengebied “De duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin” • Marien Vogelrichtlijnengebied SBZ3 • Vogelrichtlijnengebied “Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist” • Vogelrichtlijnengebied “Het Zwin” Daarom wordt dit project onderworpen aan een Passende Beoordeling. Voor de integrale Passende Beoordeling verwijzen we naar Bijlage 1. De Passende Beoordeling leverde volgende conclusies op: Het projectgebied bevindt zich op korte afstand van het Habitatrichtlijnengebied ”De Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin” (BE2500001) en de Vogelrichtlijnengebieden “Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist” (BE2524317) en “Het Zwin” (BE2501033) en het marien Vogelrichtlijnengebied SBZ3.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 48 van 81 Het projectgebied vormt een foerageer- of pleistergebied, waarbij er de stranden en het Zwin fungeren als foerageergebied en als hoogwatervluchtplaats.

Er is geen overlap met een Natuura-2000 gebied. Op dichte afstand situeert het projectgebied zich tussen 2 SBZ-V’s namelijk “kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist” en “Het Zwin”. In het oosten en het westen bevinden zich twee deelgebieden van het SBZ-H “De duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin”. Er vindt bijgevolg geen rechtstreekse oppervlakte-inname plaats. Echter, door uitvoering van het project zal de kwaliteit van het intertidale gebied binnen het projectgebied (beperkt) afnemen. Daarnaast zal de oppervlakte nat strand beperkt toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Gezien de afname van kwaliteit van de intertidale zone negatieve gevolgen kan hebben voor soorten die aangemeld zijn ikv de omliggende Natura 2000-gebieden, werd in het plan-MER Geïntegreerde Kustveiligheid geoordeeld dat compensatie nodig is.

5.2.2.5 Besluit Er wordt besloten dat: • Er tijdelijke beperkt negatieve effecten zijn ten gevolge van de strandsuppletie op het macro- benthos. Na verloop van tijd stelt zich echter een nieuw evenwicht. In het intertidale gebied zal het macrobenthos zich echter minder kwalitatief kunnen ontwikkelen dan in de huidige toestand, wat negatief wordt beoordeeld (score -2). • In de aanlegfase voor de aanwezige avifauna rustverstoring kan optreden. Deze is evenwel tijdelijk en wordt beperkt negatief beoordeeld (score -1). • Er in de exploitatiefase enige vorm van verstoring zal zijn, zowel rustverstoring voor de avifauna als een mogelijke verhoging van de betredingsfrequentie van het strand. Deze vormen van verstoring bestaan momenteel ook al en zullen niet in die mate toenemen dat ze voor een significant negatief effect zullen zorgen na de uitvoering van het project (score 0). Hierdoor kan vanuit de discipline Biodiversiteit geconcludeerd te worden dat de werkzaamheden en de projectrealisatie een beperkt negatief tot negatief effect zullen hebben op de aanwezige toestand van de natuurwaarden. Voor de discipline Biodiversiteit kan echter ook gesteld worden dat een MER- onderzoek geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de bespreking van de milieueffecten.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 49 van 81 5.3 Landschap, Bouwkundig erfgoed en archeologie 5.3.1 Beschrijving van de bestaande toestand

5.3.1.1 Landschappelijke structuren en relaties

Situering op macroniveau De situering op macro- en mesoniveau gebeurt op basis van de Landschapsatlas. Het projectgebied behoort grotendeels tot geen enkel “traditioneel landschap”, omdat de zee en het strand buiten de indeling in traditionele landschappen gehouden zijn. De zone ten zuiden van het projectgebied behoort tot de traditionele landschappen “stedelijke agglomeratie en (zee)havengebied” en “Oostkust en het Zwin” (code 110050). De beleidswenselijkheden voor de Oostkust en het Zwin zijn: • Behoud en bescherming van de resterende natuur- en geomorfologische relicten; • Duidelijke compartimentering in gescheiden gebruikszones met sterk verschillende dynamiek; • Permanente monitoring van de begrenzingen en wisselwerkingen tussen de verschillende gebruikszones; • Accentueren van de identiteit tussen de verschillende subeenheden Op macroniveau wordt de omgeving van het projectgebied gekenmerkt door 4 verschillende landschapstypes met elk hun karakteristieken. Op de lanschapskenmerkenkaart zijn de te onderscheiden landschapstypes nieuwe nederzettingen/badplaatsen, Artificiële plassen, kustduinen, kustduinbossen, interstedelijke hoofdwegen en havendokken. Op iets grotere afstand situeren zich spoorwegen, ontwateringskanalen van de kustpolders, kustduinen en hydrografische landschappen, dijken in de Schelde en kustpolders en polders en tuinovergangen. Tussen deze landschappen is er een wisselwerking, die kan leiden tot spanningsvelden en/of synergiën. Ter hoogte (en voornamelijk ten zuiden en westen) van het projectgebied wordt het landschap met andere woorden gedomineerd door menselijke elementen. Ten oosten van het projectgebied komen meer natuurlijke elementen voor, zoals kustduinen, polders en dijken ter hoogte van het Zwin.

Het landschapstype “badplaatsen” situeert zich ter hoogte van de dorpskernen van Heist, Duinbergen en Knokke. De dorpskernen bestaan overwegend uit gesloten bebouwing (voornamelijk hoogbouw met naast woonfunctie ook commerciële voorzieningen), pleinen, parken. Tussen de kern Heist en Duinbergen zijn stuifduinen en duinstruweel aanwezig. De Zwinduinen ten oosten van het projectgebied bestaan langs de zeezijde uit zeereepduinen. Meer landinwaarts vloeien de duinen over in struikgewas en het aangeplante bos, Tobruk genaamd. Het zuidelijk deel van dit natuurreservaat bestaat ten slotte uit een grote, fossiele strandvlakte, ook wel Kleyne Vlakte genoemd.8 Ten noorden van deze landschapstypes zijn er het strand en de zee. Dit landschapstype wordt gekenmerkt door weidsheid en gave vergezichten die enkel beperkt worden door de horizon. Het strand wordt recreatief benut. De zee ter hoogte van het projectgebied is een drukke scheepvaartroute (o.a. richting Schelde-estuarium) en wordt dan ook gekenmerkt door heel wat scheepstrafiek.

8 Bron: https://www.myknokke-heist.be/nl/zwinduinen-en-polders

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 50 van 81 Situering op meso- en microniveau De bespreking van de bestaande toestand op mesoniveau gaat enerzijds dieper in op de aanwezige relicten, vastgestelde landschapsrelicten,… volgens de Landschapsatlas, en anderzijds op de aanwezige landschappelijke structuren en kenmerken binnen ieder landschapstype. Volgende landschappelijk waardevolle elementen liggen in de directe omgeving van het project- gebied en kunnen als relevant beschouwd worden voor het ontheffingsdossier: • Vastgestelde landschapsrelicten: A30004 “Zwinlandschap” in het oosten • Relictzones: “Duinen Oostkust” (R30001) en “Zwin en duinen van Knokke-Heist” (R30009) ten oosten van het projectgebied • Puntrelicten: “Vuurtoren Heist” (P30020) op korte afstand ten westen van het projectgebied en P30013 “Kleine vuurtoren Lichtopstand Heist” tevens op korte afstand ten westen van het projectgebied • Lijnrelicten: “Leopoldskanaal” (L34001) ten westen van het projectgebied en “Afleidingskanaal van de Leie”( L34002) ten westen van het projectgebied Relictzone “Duinen Oostkust”: o Wetenschappelijke waarde: Smalle strook zeereepduinen, relatief recent ontstaan (14de eeuw) tegen een stelsel van zeewerende dijken. De duinen bestaan uit kalkrijk duinzand. Duidelijke visuele overgang van duinen naar polders. Voorkomen van plantensoorten kenmerkend voor de duinen en kalkgraslanden. o Historische waarde: Historische duinbeplanting. Strijd tegen overstromingen. o Esthetische waarde: Panoramische zichten naar de zee kijkend, gerichte vergezichten naar de Polders, gaaf doorkijkpunt ter hoogte van Vosseslag. Duinen vormen kleine compartimenten tussen de bebouwing, uniek landschap met grote herkenbaarheid en markante terreinovergangen. o Beleidswenselijkheden: Behoud en bescherming van de duinen (geomorfologisch en ecologisch). Maximaal behoud van de natuurwaarden verbonden aan het biotoop duin. Tegengaan van erosieschade aan de zeereepduinen t.g.v overbetredingen. Relictzone “Zwin en duinen van Knokke-Heist”: o Wetenschappelijke waarde: Duidelijke en gave overgang van strand, duinen naar slikke- en schorregebied, polders, belangrijke biotopen met grote floristische en faunistische waarden. Slikke- en schorregebied van de Zwinmonding. De slikkegebieden bestaan uit een serie zandplaten opgebouwd uit grof korrelig zand die bij eb blootliggen, deze witgele zandplaten gaan geleidelijk over naar grijsgrauwe slikken. De vorming van de zandplaten is een continu proces: op diverse plaatsen worden zandplaten weggespoeld en op andere plaatsen worden zandplaten afgezet. De schorregebieden worden door steile hellingen van de zandplaten en slikken afgescheiden. Enkel bij stormvloeden kunnen ze onder water staan. Nog verschillende plassen en kreken aanwezig in de oude bedding van de Zwinmonding. Het Zwin staat nu nog rechtstreeks in contact met de Noordzee via de inham bij Cadzand. De Zwinbosjes en Groenpleinduinen vormen een uniek, uitgestrekt complex van droog duingrasland, vochtige, mesofiele graslanden en struweel. Als de waardevolste schakel in de reeds Zwin naar geconsolideerd duin/dijk/polderlandschap moet het geheel van de Zwinbosjes gezien worden als het geheel van verschillende gradiënten (droog-nat, kalkrijk-arm, zandig-kleiig, zout-zoet). Deze gradiënten zijn in één landschap bewaard gebleven. Verschillende kenmerkende vegetatietypes komen voor afhankelijk van de milieugradiënten die er aanwezig zijn. Op de slikken kan men twee pioniersvegetaties onderscheiden. o Historische waarde: Oude, brede Zwingeul met vertakkingen die tot Damme reikte, vanaf de 14de eeuw verzand, militair belangrijk (zie aantal forten uit tijd Spaanse bezetting en scheiding der Nederlanden). De vroegere zeearm die eerst Sincfal en later Zwin werd

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 51 van 81 genoemd is door inpoldering en verzanding praktisch helemaal verdwenen. Het slikke- en schorregebied van het huidige Zwin is er een overblijfsel van. Door het aanleggen van de Internationale Dijk eind vorige eeuw werden de laatste polders aangelegd. Verschillende plassen ontstonden na het verhogen van deze dijk en de plassen werden verbonden met het getijdegebied. Zo zijn de plassen geëvolueerd naar een slikkegebied. o Esthetische waarde: Weidse panoramische zichten naar de zee kijkend, verre doorzichten naar de polders gericht. Vormt een unieke plaats om de verschillende landschapstypes op zo’n kleine plaats te zien. Het gebied kan ingedeeld worden in drie delen: in het noorden het eigenlijke duinmassief, in het zuiden de volledig geïsoleerde strandvlakte (het weidegebied van de paardemarktvlakte) en in het westen een smalle uitlopen van de strandvlakte namelijk de Groenpleinduinen.

Vastgesteld landschapsrelict “Het Zwin met Hazegraspolders, Koningsbos, Willem-Leopoldpolder, Oud Fort Isabella en Cantelmolinie”: Dit vastgesteld landschapsrelict omvat de kustduinen van Het Zoute (Knokke) met het natuurreservaat Het Zwin en de Zwinbosjes en aangrenzend strand, de Oude en Nieuwe Hazegraspolder, het Koningsbos, de Willem-Leopoldpolder en het Oud Fort Isabella met aansluitend de Cantelmolinie. Ze lag eertijds aan de monding van de Zwingeul en behoort historisch tot het Zwinlandschap.

Het Zwin (sensu strictu) strekt zich uit van het strand over een duinreep, een actief slikken- en schorrengebied en stopt aan de Internationale dijk. Deze dijk beschermt het binnenland tegen de invloed van de zee. Eertijds lag op deze plaats de eigenlijke zwinmonding. De zee zorgt voor aanvoer van zand voor het duinengebied. De actieve duinreep van het Zwin bestaat uit een jonge, lage, weinig begroeide duinengordel aan de zeezijde. Tussen deze duinengordel en de volgende liggen enkele pannes. De tweede duinengordel is ouder, hoger en meer begroeid waardoor hij minder mobiel is dan de eerste. Hier zijn wel enkele winddoorbraken aanwezig. Achter de duinreep volgt een actief slikken- en schorrengebied, rond vertakkingen van de oude Zwingeul, dat bij stormvloed nog steeds bijna volledig onder water staat. De indringing van de zee in dit gebied is hiervoor essentieel en dient behouden. De Zwingeul zelf reikte oorspronkelijk tot Brugge. Gedurende de middeleeuwen maakte men gebruik van deze geul als transportkanaal en kende Brugge een serieuze economische groei. De geul verzandde echter door te weinig stroomdynamiek in de geul, te wijten aan de bedijking langs de geul. De huidige zeedynamiek in het gebied zorgt voor een aanvoer van brak water wat resulteert in een zeer typische zoutminnende flora en een faunistische rijkdom.

Het Zwingebied wordt afgesneden van het binnenland door de Internationale dijk waardoor de Zwinbosjes (die achter deze dijk gelegen zijn) afgesloten zijn van de zee. De Zwinbosjes situeren zich op oude binnenkustduinen. Op het strand bij de Zwinbosjes staan heel wat golfbrekers en de overgang naar de duinreep is verstoord door een dijk. De duinengordel zelf is min of meer gefixeerd door de vegetatie en doordat de zandaanvoer vanuit zee verhinderd wordt door de dijk. Tussen de duinen liggen enkele kleinere pannen. Via de zee gebeurt wel nog een kalkaanvoer waardoor specifiek kalkminnende vegetatie voorkomt. Achter de duinreep treft men vervolgens een bosgebied aan dat overgaat in weiland. In deze weilanden is het microreliëf van het duinencomplex nog herkenbaar. Het zijn veeleer grote percelen zonder perceelsrandbegroeiing.

Het Koningsbos en de aangrenzende weilanden zijn gelegen op dezelfde binnenkustduinen als de Zwinbosjes. De weilandpercelen zijn omzoomd met knotbomenrijen, houtkanten en hagen. Het bosbestand zelf werd aangeplant rond 1910 en bestaat vooral uit naaldbomen met sporadisch een loofboom. Door de geologische ondergrond en door het bebost karakter gelijkt dit gebied sterk op de Zwinbosjes. Ze vormen eigenlijk één geheel maar ze zijn gescheiden door bebouwing. Het bebost karakter en de vele perceelsrandbegroeiing geven dit deel een gesloten kleinschalig landschap dat voor fauna en flora waardevol is door de afwisseling van open weilanden en gesloten bosbestandjes.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 52 van 81 Vlakbij het Koningsbos ligt het Fort Sint-Pol dat tijdens de 17de eeuw, gedurende de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), deel uitmaakte van de Cantelmolinie. Landschappelijk lopen de weilandpercelen rond het Koningsbos over in die van de Oude Hazegraspolder die eveneens kleinschalig zijn en vrij veel perceelsrandbegroeiing hebben. De beide Hazegraspolders vormden op het einde van de middeleeuwen een schorregebied bij de Zwinmonding dat begrensd werd door de middeleeuwse Kalveketedijk (zuidelijke grens van de ankerplaats). De Graaf Jansdijk beschermde het binnenland tegen de zee. Naarmate de Zwingeul verzandde en naarmate uit westelijke richting enkele duincomplexen oprukten, geraakten deze schorren beter beschermd tegen de zee. De duinen van het Koningsbos zijn nog een restant van dit duinencomplex. Pas in de 17de eeuw bouwt men de Sint- Paulusdijk of Schapersdijk en spreekt men van de Hazegraspolder (1627). Deze polder is geologisch opgebouwd uit onderaan geulafzettingen, dan schorre-afzettingen en tenslotte zandige duinafzettingen door overstuiving. Hydrologisch is het gebied uniek wegens de korte afstand tot de zee en de aanwezigheid van estuariene afzettingen die een hoog zoutgehalte bevatten. De huidige percelering stemt zeer goed overeen met die op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) en getuigt van de snelle ontginning van dit gebied. Ook de bebouwing, landgebruik en het wegenpatroon zijn vergelijkbaar met die op de kabinetskaart. In vergelijking met de Nieuwe Hazegraspolder zijn de percelen van de Oude Hazegraspolder kleiner en staat er (meer) perceelsrandbegroeiing rond. Dit staat dus in contrast tot de grootschalige open polderlandschappen van de recentere aangrenzende polders (onder meer de Nieuwe Hazegraspolder en Willem-Leopoldpolder). In beide Hazegraspolders komen voornamelijk langs de dijken waardevolle hoeves voor met zeer gave schuren. Zij herinneren ook aan de inpolderingsgeschiedenis van dit gebied. De recente uitbreidingen van landbouwbedrijven doen afbreuk aan hun esthetisch en historisch karakter. Langsheen de dijk van de Nieuwe Hazegraspolder bevinden zich nog talrijke bunkers van de Hollandstellung, door de Duitsers opgetrokken tijdens de Eerste Wereldoorlog.

De zuidelijke uitloper van deze ankerplaats bevat de Cantelmolinie en de Reigaertsvliet. De Cantelmolinie dateert uit de Tachtigjarige Oorlog tussen Spanje en de Noord-Nederlandse Provinciën. Hij werd gebouwd ter verdediging van de westelijke oever van de Zwingeul en bestond uit een aantal forten (onder meer het Fort Isabella) en een vaart met zeven bastionpunten. Halfweg de 17de eeuw werd deze vaart verbreed en uitgediept op initiatief van de graaf de Cantelmo vanwaar de linie zijn naam kreeg. Momenteel resten nog de vaart met bastionpunten en de site van het fort. Vlakbij het Fort Isabella, langs de Nieuwe Watergang liggen nog enkele bunkers uit de Tweede Wereldoorlog. De geul van de Reigaertsvliet vormt de westelijke grens in het zuiden van deze ankerplaats. Deze loopt over in de Nieuwe Watergang die uiteindelijk aansluit op de huidige Zwinmonding.

Geheel het gebied wordt gedomineerd en gestructureerd door de waterlopen (kreken, vlieten, zwinnen,…) en de zeewerings- en inpolderingsdijken. De dijken vormen de bescherming van het land tegen de zee en de meest landinwaartse dijken getuigen van de vroegste en oudste inpolderingen en landschappen. De meest recente dijken en polders herbergen de jongste landschappen. Verder begrenzen deze dijken de ruimtes door hun aanzienlijke hoogte.

5.3.1.2 Beschermingen In het centrum van oa. Duinbergen en Knokke zijn een groot aantal beschermde monumenten gelegen. Volgende beschermde monumenten bevinden zich hierbij in de nabije omgeving van het strand: • Dubbelvilla “Les Anjoncs” met omliggende tuin; • Rotondezaal “Margrittezaal” Casino; • “Hotel Rubens”; • “Memlinc Hotel”; • Tweelingvilla “Noordhinder – Westhinder”.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 53 van 81 Ten oosten van het projectgebied zijn de beschermde landschappen “De Zwinbosjes” en “Groenpleinduinen” gelegen. In het centrum van Heist, op ca. 700m ten zuidwesten van het projectgebied, is het beschermd stadsgezicht “Onmiddellijke omgeving Zeevisserijschool De Golfbreker” gelegen.

5.3.1.3 Bouwkundig erfgoed en cultuurhistorische ontwikkeling Ten zuiden van het projectgebied zijn veel gebouwen opgenomen in de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed, waarvan een aantal ook als beschermd monument zijn aangeduid. Hierbij gaat het veelal om kustvilla’s gelegen tussen de zeedijk en de spoorweglijn. Zoals elders langs de kust bevindt zich ook in Knokke een aantal kunstwerken op de dijk of op het strand. Op één van de strandhoofden vinden we het in 1997 geplaatste ‘La Mer, ce grand sculpteur’ van Jean-Michel Folon.

(bron: Onroerend Erfgoed)

Zeedijk van Heist De Zeedijk van Heist loopt van net voorbij de vroegere lichtbaken, tot aan de Parkstraat. Is ingedeeld in een nieuw betegelde wandelpromenade met fietspad, waarlangs een rijbaan voor auto's; geen leuning naar het strand toe wegens het beperkte hoogteverschil. In 1977 worden twee tunnels van de Zeedijk onder de Elisabetlaan getrokken, ter hoogte van het Vissershuldeplein en de Parklaan. Omstreeks het tweede kwart van de 19de eeuw komen de eerste bezoekers naar Heist, om er van de duinen, het strand en de zee te genieten. Men verblijft in de dorpskom bij herbergiers of particulieren. Vanaf 1850 wordt de infrastructuur meer en meer aangepast om badgasten te ontvangen. Aan de kustlijn vinden wij ca. 1850 enkel de net opgetrokken vuurtoren, ter hoogte van de huidige Vuurtorenstraat. In 1852 wordt een muur van arduinblokken als zeewering aangelegd aan de oostkant van het Leopoldkanaal (1843-1847); in 1855 wordt de stenen zeewering verlengd met 250 m. in oostelijke richting; nog vóór de eeuwwisseling komt er rond de monding van de Leopoldvaart een kleine badplaats "Het Sas" of "'t Sas van Heist" tot ontwikkeling. In 1857 zijn er aanwijzingen van toeristische activiteiten: een politiereglement op het baden, diligences rijden vanuit Brugge naar de kust, de eerste badkarren verschijnen in de Vierhoek op het strand recht voor het Noorddorp. Het bestuur van de Domeinen (Belgische Staat) verkavelt in 1860 de duinen ten noorden van de dorpskom, die in het oosten grenzen aan de eigendom van Serweytens (grens aangeduid met een dijkje aan de oostzijde van het huidige Heldenplein). In hetzelfde jaar wordt het "Pavillon du Phare" opgericht als eerste rustpunt aan het zeefront voor de toeristen; een houten plankenvloer doet dienst als wandeldijk. Aan de hand van een plan van E. Piens worden vanaf 1865 nieuwe aanpassingswerken uitgevoerd, nl. de aanleg van een stenen zeedijk en een station. De zeedijk en het station worden aangewend als ontsluiting van Heist als toeristische trekpleister (cfr. Oostende en Blankenberge); in de eerstvolgende jaren worden de aanpalende straten gekasseid en voorzien van voetpaden. Deze eerste stenen zeedijk vanaf de duinengronden van Serweytens tot aan de vuurtoren (cf. huidige Vuurtorenstraat) bestaat uit een bakstenen bovenbekleding met daarop Doornikse breuksteen; onderaan de voet werden palen voorzien van 3 m. diep, alsook breuksteen op een stevige fundering. Tussen 1870 en 1874 verder westwaarts uitgebreid; vanaf 1870 geraakt het gebied tussen "Hotel du Phare" en het Kursaal langs dit eerste gedeelte van de zeedijk stilaan volgebouwd. In de jaren 1870 wordt de vuurtoren, die zich

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 54 van 81 ondertussen ten zuiden van de zeedijk bevindt, afgebroken en vervangen door een vuurbaken helemaal op het westelijke uiteinde van de Zeedijk; bevindt zich nu op grondgebied Zeebrugge (beschermd als monument bij M.B. van 12.01.1987). In 1873 verkoopt de weduwe Serweytens een deel van de duinen tussen het dorp en de zee aan Ch. Van Caloen, H. Gilliodts en hun vennoten, die de "Compagnie Immobilière de Heyst" stichten. Enkele jaren later verrijzen de eerste villa's en het Kursaal langs de kustlijn. In 1881 wordt de Vierhoek van de badplaats in westelijke richting uitgebreid; de lintbebouwing van deze uitbreiding dient aan te sluiten op de bebouwing die is ontstaan rond de sluizen van het Leopold- en Schipdonkkanaal (de wijk het "Sas"). Een tiental jaar later is de westzijde van de dijk volgebouwd. Villa's maken het zeefront aantrekkelijk en de dijk wordt voorzien van banken en lantaarns.. In 1904 wordt de Zeedijk in Heist uiteindelijk volledig voltooid, met een uitbreiding in oostelijke richting van 235 m. vanaf de Albatrosstraat tot aan de Parkstraat. Deze laatste straat vormt nog steeds het oostelijke punt van de bebouwing langs de Zeedijk in Heist. Het duinengebied ten oosten van deze straat, tussen Heist en Knokke, wordt reeds vanaf 1893 uitgebouwd tot aparte badplaats o.l.v. Donat Van Caillie, erfgenaam van voormalig eigenaar van de duinengordel Charles Serweytens. De badplaats wordt "Duinbergen" genoemd. Omstreeks 1900 bestaat de zeedijk van Heist uit een voetpad, een rijweg belegd met keien en een promenade van elf meter belegd met keramiektegels. De bebouwing bestaat uit een aaneengesloten rij villa's en hotels in een mengeling van neostijlen en eclecticisme. Veel villa's hebben een open terras op de hoge bel-etage, versierd met figuratief faiencewerk en grillig versierde balkons. Daarvan zijn er in Heist slechts enkele voorbeelden gespaard gebleven, in sterk verbouwde toestand, vb. nrs. 65-68.

In de Eerste Wereldoorlog loopt de Zeedijk grote schade op. De gebouwen worden hersteld of vervangen door nieuwe gebouwen, in art deco of modernisme, die in tussentijd ook grotendeels verdwenen zijn. Overblijfsels zijn het Hotel Bristol en het modernistische appartementsgebouw rechts daarvan n.o.v. architect R. Neirynck . Om te beantwoorden aan het toenemende toerisme gaan veel hotels over tot uitbreiding. De Tweede Wereldoorlog brengt opnieuw schade toe aan de gebouwen, vb. het "Grand Hotel du Kursaal" wordt in brand gestoken, puin na de oorlog geruimd en de "Put" aangelegd (cf. huidige Heldenplein). In de jaren 1950 wordt vaker voor vervanging dan voor herstel gekozen, wat leidt tot de aanzet van de aaneengesloten rij appartementsgebouwen, die in de decennia daarna steeds verder uitbreidt. De skyline van de appartementsgebouwen wordt steeds hoger. De limiet is nu vastgelegd op negen bouwlagen.

Zeedijk van Knokke-Bad De Zeedijk van Knokke-Bad loopt van bij het Rubensplein tot aan de Duindistelstraat. De dijk wordt aangelegd eind 19de eeuw, bij de snelle ontwikkeling van Knokke als badstad. In 1840 komt het eerste gebouw aan de zeelijn van Knokke: een houten barak voor berging van reddingsboot en schuilruimte voor de douanediensten, gebouwd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken honderd meter ten oosten van de westelijke grens van de Zoutepolder. De plaats van dit gebouw is al eeuwen gekend als strategisch: de Ferrariskaart (1770-1778) toont een "Corps de Garde" of uitkijkpost, mogelijk reeds al uit de Spaanse periode; in 1812 onder Frans bewind is er sprake van de wachtpost uitgebreid met buskruitmagazijn gekend onder de benaming de "Permanance".

In 1854 koopt het Ministerie een perceel grond vlakbij dit gebouw voor de oprichting van een telegraafkantoor, dat gezien de gespannen politieke toestand i.v.m. de Krimoorlog nodig werd geacht. In hetzelfde jaar wordt een stuk grond gekocht voor de aanleg van het pad door de duinen. Langs het tracé van de telegraafpalen ontstaat een zandweg van het dorp naar het kantoor. Deze "Zeeweg" wordt in 1869 gekasseid; hieruit ontstaat de Lippenslaan, centrale as van de latere badstad. In 1871 starten de werken voor een vuurtoren, vlakbij het telegraafkantoor; er is reeds in 1854 beslist tot de bouw hiervan door het Ministerie van Oorlog. Begin 19de eeuw merkt men voor het eerst de ontzanding van het strand voor Knokke op, een proces dat nog steeds verdergaat. Als oplossing denkt men aan de aanleg van een dijk.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 55 van 81 Eind jaren 1880 worden de drie gebouwen afgebroken om plaats te maken voor de systematische verkavelingplannen van het consortium "Van Bunnen-Verwee-Dumortier" van 1887. Hun verkavelingplan voorziet de aanleg van een dijk met haaks daarop enkele straten, een "Place publique" en een "Place du Phare", een verkaveling in dambordpatroon ten westen van de Zeedijk, en een grote ruitvormige verkaveling ten oosten van deze as.

In 1889 wordt een stenen zeedijk aangelegd van 200m lengte, met een voetpad van 4 m, een rijbaan van 6 m op 25m van de helling van de dijk. In 1894 wordt de dijk ten westen 89 m verlengd, tot aan de grens met de gronden Serweytens (cf. Albertstrand). In 1898 legt men twee strandhoofden aan om de ontzanding verder tegen te gaan, het jaar nadien worden ze verlengd. Een derde golfbreker wordt aanbesteed in 1900. In de jaren 1890 en het eerste decennium van de 20ste eeuw wordt langs de Zeedijk een bijna volledig aansluitende rij belle époquegebouwen opgericht. De Zeedijk krijgt een lineaire structuur; alle panden worden aan elkaar gebouwd, mede wegens de dure grond. Typisch zijn de rijk versierde eclectische "villa's", die voorzien zijn van een halfondergrondse kelderverdieping. De hotels krijgen dezelfde stijlkenmerken en worden voorzien van ruime balkons en galerijen, hoektorentjes en belvédères. Voor de binneninrichting maken de architecten gebruik van exotische stijlelementen. Het eerste hotel is het "Grand Hotel de Knocke" van L. Van Bunnen, gebouwd in 1890 op de westhoek van het nog aan te leggen "Place Publique". Het wordt de bakermat van de badstad. Er volgen nog talrijke hotels, stuk voor stuk beeldbepalende gebouwen voor de dijk. In de periode 1920-1930 bereikt de hotelnijverheid haar hoogtepunt. Er worden nieuwe hotels gebouwd, terwijl er ook stilaan wordt overgegaan op de bouw van appartementen, als antwoord op de algemeen veranderende vraag van het toerisme.

In de Tweede Wereldoorlog worden de gebouwen zwaar beschadigd. De dijk wordt opgenomen in de Atlantikwall, waardoor talrijke kanonnen op de dijk worden geplaatst, en de villa's en hotels worden "verbunkerd": bakstenen muren dichten alle muuropeningen en versterken de gevels. De beschadiging geeft aanleiding tot een eerste grote slopingsgolf in de jaren 1950, waarbij o.m. de vuurtoren, die zijn functie kwijt is, wordt afgebroken. Wordt vervangen in 1953-1956 door een toerismekantoor annex politiecommissariaat met openbare toiletten in de kelders. Gedurende het laatste kwart van de 20ste eeuw verdwijnen alle belle époquegebouwen, gedreven door de enorme bouwwoede die kenmerkend is voor Knokke-Bad. Ze worden allemaal vervangen door appartementsgebouwen tot zeven bouwlagen hoog. In 1986 wordt als laatste het "Grand Hotel" van Van Bunnen afgebroken om plaats te maken voor een hoog complex met restaurant, appartementen en bioscoopzaal.

5.3.1.4 Archeologie Voor de archeologische aspecten werd de Centrale Archeologische Inventaris (CAI)9 van VIOE en de Wrakkendatabank van Afdeling Kust geraadpleegd. Volgens de CAI zijn volgende vindplaatsen gelegen in de nabije omgeving van het projectgebied: • 158662: batterij Freya en Augusta: 2 Duitse batterijen die als 1 geheel kunnen gezien worden met geschutstorens, munitiebunkers, bunkers voor de batterijcommandanten, barakken – Nieuwste Tijd • 158663: batterij Hamburg: Duitse batterij met commandopost en prikkeldraadversperring – Nieuwste Tijd • 158665: batterij Lekkerbek: Duitse batterij met 4 stukken veldgeschut – Nieuwste Tijd

9 De CAI is een inventaris van tot nog nu gekende archeologische vindplaatsen. Vanwege het specifieke karakter van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om op basis van de CAI uitspraken te doen over de aan- of afwezigheid van archeologische sporen. De aan- of afwezigheid van archeologische sporen dient met verder onderzoek vastgesteld te worden.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 56 van 81 • 71701: Evendijk II: infrastructuur/dijk: Middeleeuwen (wordt op de kaart aangestipt in e periode 1050-1170 Ten zuiden van het projectgebied bevinden zich nog verschillende archeologische vindplaatsen.

Figuur 5-7: aanduiding van het projectgebied ten aanzien van de CAI Het projectgebied is niet gesitueerd ter hoogte van een afgebakende archeologische zone, een beschermde archeologische site of een gebied waar geen archeologie te verwachten valt. Uit de wrakkendatabank van de Afdeling Kust (augustus 2013) blijkt dat een onbekend wrak (B121/316a) voor de kust van Heist gelegen is. Ter hoogte van de haven van Zeebrugge, ten westen van het projectgebied, zijn veel scheepswrakken gelegen. Uit de plan-MER (Resource Analysis, 2010) blijkt dat in het centrum van Knokke enkel de dijk, die deels door het centrum loopt, relevant is voor deze studie. Vlak voor de kust ligt een munitiestortplaats (B 121/316b) en een ongeïdentificeerd scheepswrak (B 121/316a). Mogelijk is er een relatie tussen beiden.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 57 van 81 Figuur 5-8: Wrakken gelegen ter hoogte van het projectgebied (wrakkendatabank, afdeling Kust)

5.3.2 Effectenvoorspelling en -beoordeling

5.3.2.1 Effecten op landschapsstructuur en- relaties In vergelijking met de bestaande toestand leiden de zandsuppleties tot een vergroting van de strandoppervlakte en een toename van de afstand tussen de dijk en de branding. De huidige relatie dijk-zee kan daardoor verzwakt worden. De zone rond het projectgebied is reeds bebouwd en sterk ontwikkeld. Sinds de aanleg van de zeewerende dijken is de relatie tussen zee en land hoe dan ook sterk artificieel, ook op plaatsen waar geen dijken aanwezig zijn. Het handhaven van een zo goed als rechte kustlijn maakt permanent menselijk ingrijpen noodzakelijk. Dit houdt in dat op vele plaatsen zowel het strand als de duinen slechts een deels natuurlijk karakter hebben. Gezien de oorspronkelijke zee-strand-duin relatie reeds verstoord is, zijn effecten op de landschappelijke structuren en relaties worden de geplande wijzigingen verwaarloosbaar ingeschat (score 0).

5.3.2.2 Effecten op perceptieve kenmerken/landschapsbeeld In de aanlegfase zullen de werkzaamheden in functie van de kustverdediging negatieve effecten veroorzaken voor de bewoners en passanten van de zeedijk. Effecten zijn echter tijdelijk van aard. Bovendien zijn reeds verschillende ‘verstorende’ elementen aanwezig zoals verstedelijking, wegenis (Zeedijk, bedding kusttram), strandhoofden, … Gezien de reeds aanwezige negatieve elementen in het landschap en gezien de tijdelijke aard van het effect, wordt het effect beperkt ingeschat (score -1).

Om de kustverdediging in Knokke-Heist te verbeteren wordt voorgesteld om het strand met zandsuppleties op te hogen. Ter hoogte van 0 m TAW is gekozen voor een knik met daaronder een taludhelling van 1/15 in plaats van 1/41 (zie Figuur 2-2). De knik in het profiel rond TAW +0m, met een steiler onderwatertalud is van nature aanwezig bij het merendeel van de dwarsdraaien in kustsectie Knokke-Heist. Door deze knik wordt het benodigde zandvolume voor de suppletie beperkt. De steilere helling heeft naar perceptie enig effect. De steilere helling kan eventueel de band tussen de zee en de dijk versterken. Het positief gevolg is dat er een kleiner volume aan zand nodig is en dat de knik in het profiel van nature reeds aanwezig is in de meeste dwarsraaien. Het effect van de zandsuppletie kan als beperkt negatief tot beperkt positief beoordeeld worden (score -1/+1).

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 58 van 81 5.3.2.3 Effecten op erfgoedwaarden De zandsuppletie leidt niet tot een significante wijziging van de erfgoedwaarde. Op het strand zelf bevinden zich immers geen waardevolle erfgoedelementen. Eronder misschien wel, maar de zandsuppletie heeft geen negatief effect omdat de mogelijk aanwezige archeologische relicten enkel (nog meer) worden afgedekt, maar niet verstoord (score 0). Binnen het projectgebied zelf zijn geen beschermde monumenten, landschappen of stadsgezichten gelegen. Directe effecten worden bijgevolg niet verwacht. Indirecte effecten worden evenmin verwacht, gezien de beschermde elementen op voldoende afstand van het projectgebied gelegen zijn, en gezien er uit de effectbespreking van de discipline bodem blijkt dat er geen significante morfologische veranderingen te verwachten zijn ter hoogte van het Zwin (score 0). Een aantal van de elementen van de Inventaris van het Bouwkundig erfgoed bevinden zich langs de dijk. Ook hier worden geen directe effecten verwacht. Echter, indirecte effecten ten aanzien van de contextwaarde zijn niet uit te sluiten. Effecten zullen voornamelijk spelen in de aanlegfase, wanneer de omgeving van de erfgoedwaarden door de werkzaamheden tijdelijk ‘minder aantrekkelijk’ is. Effecten zijn echter tijdelijk, en worden hooguit beperkt negatief ingeschat (score -1). Een element van de Inventaris van het Bouwkundig erfgoed is gelegen binnen het projectgebied, met name het beeld ‘La Mer, ce grand sculpteur’ op één van de strandhoofden. Door de geplande suppletie zou dit beeld (deels) bedolven worden onder het zand, wat negatief beoordeeld wordt (score -2). Er wordt daarom aanbevolen dit beeld te verplaatsen alvorens met de geplande werken te beginnen.

5.3.2.4 Conclusie De effecten van de suppletie kunnen als beperkt negatief tot beperkt positief beoordeeld worden. Inzake archeologie worden geen negatieve effecten verwacht, aangezien er geen vergraving, enkel ophoging plaatsvindt. Om te vermijden dat het beeld ‘La Mer, ce grand sculpteur’ op één van de strandhoofden zou bedolven worden wordt er aanbevolen dit beeld te verplaatsen alvorens met de geplande werken te beginnen. Vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie kan geconcludeerd worden dat de werkzaamheden en de projectrealisatie geen aanzienlijke effecten zullen hebben. Er kan gesteld worden dat een MER-onderzoek voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de beoordeling van de milieueffecten.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 59 van 81 5.4 Mens – sociaal organisatorische aspecten 5.4.1 Beschrijving van de bestaande toestand

5.4.1.1 Bestemming Dit is een zeer specifiek project omdat het gewestplan voor het grootste deel van het projectgebied geen juridische bestemming geeft (zie kaart 3-1). Enkel de meest zuidelijke strook, aansluitend op de Zeedijk, wordt aangeduid, m.b. als natuurgebied of woongebied. Het strandgedeelte (aan zeezijde begrensd door de GLLWS-lijn, de grens van het Vlaams gewest), werd wel grotendeels opgenomen in het PRUP “Strand en dijk Knokke-Heist” (2005). Dit PRUP werd in 2013 gedeeltelijk gewijzigd / herzien. Eén van de redenen om het PRUP te herzien was het in rekening brengen van de invloed van de zeerweringswerken. De rol van stranden, duinen en dijken is drieledig volgens het herziene PRUP. Het systeem van stranden, duinen en dijken hebben in eerste instantie een zeewerende functie die het hinterland behoedt van overstromingen. Deze fundamentele eigenschap mag niet over het hoofd gezien worden bij eventuele ingrepen. Gelet op het huidig gebruik en de nog steeds toenemende mogelijkheden en behoefte aan vrije tijd is de toeristisch-recreatieve rol (economisch functioneren) een tweede belangrijke functie van het strand en de dijken. Zowel dijk als strand hebben een enorm belang als openbaar domein (beleving, landschappelijk, maatschappelijk, …). Het publieke karakter van deze recreatieve ruimten dient dan ook zoveel mogelijk te worden nagestreefd. Tenslotte is de aantrekkingskracht van de kuststrook vooral te danken aan de ecologische kwaliteiten van zee, strand en duinengordels. Deze historische waarde zal bij de afweging van de inrichting van strand en dijk, en het al dan niet toelaten van constructies, een belangrijke rol spelen.

5.4.1.2 Gebruikswaarde en functionele aspecten Het projectgebied is gelegen op de grens tussen land en zee. De belangrijkste functies in en rond het gebied zijn recreatie en natuur. De Zeedijk is in wezen een monofunctionele ruimte. Ze wordt voor het grootste deel enkel gebruikt door wandelaars en fietsers, het autoverkeer wordt er beperkt tot een smalle strook. Voor de dijk ligt een zogenaamd ‘nat strand’, een strand dat bij vloed onder water ligt en bij eb boven water. Het gebruik van het strand is dus afhankelijk van de getijden. Bij laag water kan er gewandeld worden op het strand en heeft het gebied een recreatieve functie, bij hoog water heeft het geen functie. Ter hoogte van bijna het volledige projectgebied is een bewaakte strandzone gelegen, waardoor het projectgebied (intensief) gebruikt wordt als recreatiezone tijdens het toeristisch hoogseizoen. Ten zuidwesten van het projectgebied is de N34 (Kustweg) gelegen. Deze weg heeft een belangrijke verbindende functie tussen de verschillende kustgemeenten en verbindt een deel van de kust met de A10/E40.

5.4.1.3 Beeld- en belevingswaarde De beeldwaarde van een gebied wordt in grote mate bepaald door een aantal beeldbepalende elementen of visuele ankerpunten. Het belangrijkste beeldbepalend element ter hoogte van het projectgebied is de Noordzee. Een “zeelandschap” wordt gekenmerkt door weidsheid, monotonie, gebrek aan reliëf en een indruk van oneindigheid doordat de maximale zichtafstand enkel beperkt wordt door de capaciteit van het menselijk oog en de kromming van de aarde. Relatief grote objecten op zee die boven het wateroppervlak uitsteken vallen door de vlakheid van de zee automatisch sterk op. Ter hoogte van het projectgebied zijn dit hoofdzakelijk schepen en de zeehaven van Zeebrugge die ten westen van het projectgebied gelegen is.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 60 van 81 De belevingswaarde van een gebied of ruimtelijk element hangt af van diverse factoren als vorm, verhoudingen, schaal, barrièrewerking, contrast, variatie en harmonie. Belevingswaarde is bij uitstek subjectief, omdat elk individu aan elk van deze factoren een verschillend belang en waardeoordeel hecht. De belevingswaarde vertrekt dus van de “objectieve” beeldwaarde, maar geeft daar bovenop een subjectieve beoordeling mee. De belevingswaarde is afhankelijk van de getijden. Bij hoog water komt de zee tot bijna tegen de dijk. Bij laag water is de zee verder verwijderd van de dijk en ligt er een strand tussen de dijk en de zee. Het aspect barrièrewerking kan hier positief benaderd worden in de betekenis van grensbeleving. Die grensbeleving tussen land en zee verschuift dus al naargelang het tij, van de dijk bij hoog water naar de branding van het nat strand bij laag water.

5.4.1.4 Verkeer Het project wordt ontsloten door de N34. Ten westen, ter hoogte van het zeehavengebied van Zeebrugge, sluit de N34 aan de N350. Ten oosten van het project gaat de N34 over in de N49 die in zuidelijke richting verbinding zoekt met de A11

5.4.1.5 Hinder (geluid, lucht)

Geluid Naast natuurlijke geluiden is er in het algemeen een afwezigheid van belangrijke geluidsbronnen (industrie, verkeer, permanente recreatie-instellingen (dancings, lunaparken)) op of langs de dijk en het strand. Dit heeft als gevolg dat er momenteel weinig tot geen sprake is van geluidsoverlast. Daardoor zal de geluidsbijdrage overheersen van de wind en de golven op het waarneembaar geluidsniveau op of langs de dijk en het strand. Bij zwakke wind zal tijdens de zomer het geluid van wandelaars en recreanten op de dijk en het strand overheersen. Geen van deze vormen van geluid worden doorgaans als storend ervaren. Volgens meerdere studies en metingen is het geluid afhankelijk van de windkracht en windrichting. De gemiddelde waarde ligt tussen 50 en 65 dB(A) op 25 m van de kustlijn. Uit oriënterende metingen aan de Polders in Nederland (MER 1998) blijkt dat het omgevingsgeluid langs de Noordzee gemiddeld tussen de 30 en 40 dB(A) ligt gedurende de nachtperiode (de meest kritische periode). Meer landinwaarts zal het omgevingsgeluid verschillen van plaats tot plaats, afhankelijk van de verkeerssituatie, het afschermend effect van eventuele gebouwen, enz. Het achtergrondgeluidsniveau ter hoogte van de woningen (voornamelijk dan gedurende de nacht) zal dus meestal lager liggen dan het achtergrondgeluidsniveau aan de kustlijn. Geluidsmetingen uitgevoerd in het Zwin in 2007 bij matige weersomstandigheden (3-4 Beaufort) werd een gemiddeld achtergrondgeluidsniveau opgemeten van 42 dB(A) overdag en ’s avonds, respectievelijk 37 dB(A) ’s nachts. Ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen kan het huidig omgevingsgeluid op land getoetst worden aan de milieukwaliteitsnormen van VLAREM II. De milieukwaliteitsnormen voor geluid worden aangegeven als toelaatbare dB(A)-waarden met betrekking tot het achtergrondgeluidsniveau van het omgevingsgeluid, in open lucht. De hinderbeleving is daarbij afhankelijk van de periode van de dag en de bestemming van het gebied waarin bewoonde gebouwen zijn gelokaliseerd. Zo geldt er in een woongebied een milieukwaliteitsnorm van 45 dB(A) tijdens de dagperiode (7u-19u). Het betreft een richtwaarde voor de gemiddelde waarde van de LA95,1h-meetwaarden. Volgens het gewestplan bestaat de omgeving van het projectgebied uit lintbebouwing en open ruimtes gelegen in de bestemmingsgebieden ‘woongebied’ en ‘natuurgebied’. De werkzaamheden bij aanleg of bij onderhoud zullen meestal overdag gebeuren zodat het geluidsniveau aan de woning in een woongebied 45 dB(A) mag bedragen, respectievelijk met 5 dB(A) verhoogd indien de woning(en) gelegen zijn in een zone op minder dan 500 m van een milieubelastend gebied (industriegebied, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen).

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 61 van 81 Lucht De huidige toestand m.b.t. de luchtkwaliteit in het studiegebied voor de discipline lucht kan in kaart gebracht worden aan de hand van meetposten van het immissiemeetnet van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Ter hoogte van de Vlaamse kust zijn een aantal meetposten gelegen. Deze meetposten zijn echter ofwel gelokaliseerd nabij een belangrijke emissiebron (bvb nabij sluis van Zeebrugge), ofwel iets meer in het achterland gelegen. De meetresultaten van deze meetposten kunnen wel een indicatie geven van de luchtkwaliteit in het studiegebied. Uit deze resultaten werden in het plan-MER “Geïntegreerd Kustveiligheidsplan” volgende conclusies geformuleerd: o Globaal gezien blijkt uit de meetwaarden de positieve impact van de overheersende zuidwesten-westenwinden waarbij zuiverder lucht van over zee aangevoerd wordt. o De meetwaarden voor 2008 voldoen t.h.v. de meetstations voor alle gemeten parameters aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen. Zelfs aan de doelstelling voor de daggemiddelde grenswaarde inzake PM10, waarvoor op veel plaatsen in Vlaanderen overschrijdingen worden vastgesteld, wordt voldaan t.h.v. de meetplaatsen waar deze parameter gemeten wordt. o Het voldoen aan de doelstellingen t.h.v. de meetplaatsen sluit evenwel niet uit dat op bepaalde locaties met relevante plaatselijke bronnen alsnog overschrijdingen kunnen optreden, zeker in jaren die gekenmerkt worden door een meteo die regelmatig aanleiding geeft tot mindere of slechte dispersie en/of verhoogde achtergrondconcentraties die bvb voorkomen in periodes met weinig of geen wind, oostenwind, temperatuursinversie,… . o Inzake PM2,5 zijn er geen meetwaarden beschikbaar, maar rekening houdend met het feit dat de PM2,5-concentratie doorgaans 60 à 70% van de PM10 concentratie bedraagt, kan men stellen dat t.h.v. de meetplaatsen waar PM10 gemeten wordt ook aan de toekomstige grenswaarde voldaan wordt die vanaf 2015 van kracht zal worden. M.b.t. PM10 werd nog opgemerkt dat een aanzienlijk deel ervan bestaat uit de fractie zeezout (grootte orde 6 à 8 μg/m³) en dus minder schadelijk is dan fijn stof afkomstig van verbrandingsprocessen. Naast de bovenvermelde meetposten werden in het plan-MER ook de interpolatiekaarten geraadpleegd zoals gepubliceerd in de jaarrapporten van VMM. Uit deze interpolatiekaarten werden volgende jaargemiddelde waarden afgeleid: o SO2-concentratie tussen 0 en 6 μg/m³ l o NO2-concentratie tussen 26 en 30 μg/m³ l o PM10-concentratie tussen 16 en 35 μg/m³ o Voor ozon wordt een AOT 60 ppb – max 8 uur van 0 tot 250 μg/m³.uren berekend. De hoger vermelde waarden wijzen erop dat in het studiegebied aan de jaargemiddelde doelstellingen voldaan wordt. De bestaande luchtkwaliteit kan ook beschreven worden op basis van bestaande gegevens van de ATMOSYS-kaarten. ATMOSYS zorgt voor luchtkwaliteitsmodellen die tot op straatniveau met een hoge ruimtelijke resolutie kunnen geraadpleegd worden. Door de VMM, IRCEL (intergewestelijke Cel voor het Leefmilieu) en VITO is het ATMOSYS-project uitgevoerd. Het systeem van luchtkwaliteitsmodellen laat toe om de luchtkwaliteit van de voorbije jaren te analyseren. De ATMOSYS-kaarten zijn beschikbaar op de website http://atmosys.eu/faces/services-annual-maps.jsp. Volgens de beschikbare gegevens bedroeg de gemiddelde NO2 concentratie in 2016 ter hoogte van het projectgebied hoofdzakelijk tussen de 11-15 µg/m³, in het uiterste oosten tussen de 0-10 µg/m³ en in het uiterste westen tussen 16-20 µm/m³. De PM10-jaargemiddelde concentratie bedroeg in 2016 hoofdzakelijk tussen de 11-15 µg/m³. In het uiterste oosten bedroeg de concentratie tussen de 0-10 µg/m³. Inzake PM2,5 bedroeg de gemiddelde waarde voor 2016 ter hoogte van het projectgebied

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 62 van 81 tussen de 8 – 10 µg/m². Algemeen kan gesteld worden dat de (achtergrond) luchtkwaliteit in en in de omgeving van het projectgebied goed is. De grenswaarden worden voor geen van de relevante parameters overschreden in 2016.

De belangrijkste potentiële lokale bronnen voor luchtvervuiling langs de Vlaamse kust zijn: o Scheepvaart o Wegverkeer o Industriële emissies o Gebouwenverwarming

5.4.2 Effectenvoorspelling- en beoordeling

5.4.2.1 Bestemming De geplande functies en activiteiten in het projectgebied zijn in overeenstemming met de bestem- mingen volgens de bestaande ruimtelijke uitvoeringsplannen (strandzone). De zone voorbij de “basislijn” behoort tot het federaal grondgebied (Belgisch continentaal plat), en hier geldt de Wet op het Mariene Milieu (MM).

5.4.2.2 Gebruikswaarde en functionele aspecten Door de zandsuppletie wordt een oppervlakte bijkomend droog (en beperkt ook nat) strand gecreëerd. Vanuit het aspect gebruikswaarde (m.b. recreatief gebruik) kan deze beperkte uitbreiding van het droog strand als een beperkt positief effect beoordeeld worden (score +1).

5.4.2.3 Beeld- en belevingswaarde Door de zandsuppletie wordt het strand ter hoogte van het projectgebied hoger. De strandsuppletie met steil strand, kan een vermindering van recreatie betekenen. De toename van de oppervlakte droog zand kan daarentegen toenemende recreatie tot gevolg hebben. Door de ligging van de geul de Appelzak vlak onder de kust zijn de onderhoudsbehoeften groot. De aanleg van een steil strand (wat neerkomt op een herstel van de vroegere situatie) kan een oplossing bieden voor deze grotere onderhoudsbehoeften. Deze onderhoudswerken kunnen als beperkt negatief beoordeeld worden (score -1). Qua belevingswaarde kan het herstel van een vroegere toestand kan een positief effect hebben (score +1). Naar belevingswaarde kan de suppletie zowel positief als negatief beoordeeld worden, afhankelijk van de appreciatie van de waarnemer. Wellicht zal dit een beperkt positief effect hebben op de belevingswaarde (score +1).

5.4.2.4 Verkeer Tijdens de uitvoeringsfase van de strandsuppletie gebeurt de aanvoer van materiaal maximaal via het water. Het zand wordt per baggerschip aangevoerd vanuit de zandwinningsconcessies op zee, en wordt rechtstreeks op het strand gestort via een zinkerleiding vanop het schip. Met uitzondering van rollend materieel om het uitgestorte zand te egaliseren, zal er dus geen vrachtverkeer op het strand zelf plaatsvinden. Er worden bijgevolg geen significante effecten verwacht wat betreft mobiliteit (score 0). Tijdens de exploitatiefase dienen er onderhoudswerken te gebeuren. Dit zal echter evenmin leiden tot significante effecten op de mobiliteit (score 0).

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 63 van 81 5.4.3 Hinder (geluid, lucht)

Geluid Bij strandsuppleties worden naast de effecten van de aanlegwerkzaamheden ook effecten verwacht ten gevolge van het onderhoud. Bij aanleg van een strandsuppletie zal zand aangevoerd worden met baggerschepen. Het schip gaat op ongeveer 1 km van de dijk voor anker, vanwaar het zand via leidingen op het strand wordt gebracht. Nadien wordt het zand uitgereden op het strand. Uitrijden zal met bulldozers en rupskranen gebeuren en neemt ongeveer 2 à 3 maanden per zone in beslag. Er wordt dan dag en nacht gewerkt. Indien de afstand tussen het lospunt en de op te spuiten sectie zeer groot is, dient een zgn. booster geplaatst te worden om het zand verder te pompen of dient het lospunt verlegd te worden. In dat geval wordt er bijkomend geluidsemissie door de pompinstallatie opgewekt. De opgewekte emissie zal zich op een grotere afstand van de dijk en dus van eventuele receptoren afspelen, zodat de bijkomende impact kan worden beperkt. Geluid wordt veroorzaakt door zowel de baggerschepen als de bulldozers. De hoeveelheid geluidsproductie t.a.v. de bewoners en de faunistisch waardevolle gebieden is afhankelijk van het aantal simultaan inzetbare bulldozers en de afstand van deze bronnen tot de receptoren. Indien drie bulldozers en drie rupskranen met eenzelfde geluidsemissieniveau gelijktijdig op eenzelfde plaats werkzaam zijn, neemt het specifieke geluid met 7,8 dB toe in vergelijking met één werkend tuig. Als de afmetingen van de geluidsbron klein zijn in functie van de afstand van de geluidsbron tot de receptor, neemt het geluidsniveau af met 6 dB per afstandsverdubbeling. Om de milieukwaliteitsnorm voor woongebied (45 dB(A) voor de dagperiode) niet te overschrijden zou een bulldozer een minimale afstand van 300 m tot de bebouwing moeten respecteren. Tijdens de nachtperiode is de milieukwaliteitsnorm voor een woongebied 10 dB(A) strenger (lager) dan voor de dagperiode. Dit vertaalt zich een hinderafstand van 900 m tot de bebouwing. Het is zeker dat de werfzone zich binnen een zone 900 m tot de bebouwing zal plaatsvinden, waardoor er potentieel risico zal zijn op geluidshinder bij werkzaamheden tijdens de nachtperiode. De hinderafstanden worden groter naarmate de geluidsemissie toeneemt, bijvoorbeeld bij twee simultaan werkende bulldozers. De aan te houden afstanden tot de bebouwing teneinde de milieukwaliteitsnorm te respecteren zullen daardoor ook toenemen. Voor werkzaamheden in een zone nabij een bestemmingsgebied woongebied zal de hinderafstand toenemen van 300 m naar 400 m, overeenkomstig van 900 m naar 1300 m bij werkzaamheden in de nachtperiode. Het risico op geluidshinder voor de omwonenden en faunistisch waardevolle gebieden neemt toe naarmate er meerdere geluidsbronnen (werktuigen) simultaan worden ingezet en/of werkzaamheden plaatsvinden tijdens de kritische tijdsperiodes (avond en nacht). Naast de motorgeluiden van het werktuig worden om veiligheidsredenen ook periodieke impulsachtige geluiden opgewekt bij het achteruit manoeuvreren. Deze bijzondere geluiden zijn bijzonder hinderlijk door hun onderscheidend karakter in het omgevingsgeluid. De verstoringsgraad is functie van de afstand van het werktuig tot de menselijke receptoren. Bovendien zal het specifieke geluid aan de bebouwingslijn windafhankelijk zijn. Bij tegenwind (zuidelijke windrichtingen) zal het waargenomen geluidsniveau lager zijn dan bij meewind. Bij toenemende windsnelheden zal het achtergrondgeluidsniveau toenemen door windruis en geluidsemissie van de golven, waardoor het specifieke geluid van de werktuigen minder duidelijk wordt waargenomen (geluidsmaskering). Bij het aanleggen van een zandbuffer zal de werf zich verplaatsen waardoor de hinder het grootst zal zijn bij werkzaamheden op de kortste afstand tot een bepaalde receptor (bv. een appartements- gebouw). Bij het verplaatsen van de werf zal de hinder stelselmatig afnemen. Er dient echter ook opgemerkt te worden dat de omvang van het effect mede bepaald zal worden door het soort materieel dat ingezet wordt. De inzet van geluidsarme machines kan bijgevolg de mogelijke negatieve effecten milderen. Rekening houdende met het feit dat de negatieve effecten zich

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 64 van 81 slechts voordoen tijdens de aanlegfase en er in de exploitatiefase geen blijvende negatieve effecten zullen voordoen, worden de effecten maximaal als negatief beoordeeld (score -2).

Lucht Effecten naar lucht worden enerzijds veroorzaakt door de uitlaatgassen van de baggerschepen en het opspuiten van de specie waarbij aerosolen ontstaan, en anderzijds door de bulldozers, die emissies naar lucht veroorzaken (uitlaatgassen en opwaaiend stof/zand). De effecten zijn afhankelijk van het suppletievolume (duur van de werken), het type baggerschip en aantal en type bulldozers die ingezet worden.

Voor schepen zijn voornamelijk emissies van SO2,NOx en fijn stof (PM10 , PM2,5 en UFP: ultra fijn stof) relevant. Gezien baggerschepen gebruik maken van minder zware brandstoffen dan de gewone zeeschepen zijn de emissies ook beperkter inzake SOx en fijn stof. Door hun aanwezigheid op een min of meer vast punt ontstaat daarentegen wel een langere emissieduur op een specifiek punt in vergelijking met deze van voorbijvarende schepen. Het desgevallend gebruik van een booster zal voor een hogere tijdelijke emissie zorgen.

Voor PM10, SO2 en NOx werd reeds vermeld dat de huidige concentraties aan de kust globaal gezien laag zijn. Een beperkte toename in emissies zal dus zeker niet leiden tot overschrijding van de normen (score 0). Aangezien de baggerschepen op 0,5 à 1 km van de dijk aanleggen (ook in het geval een booster gebruikt moet worden zal deze op een aanzienlijke afstand van de dijk liggen), en er aan zee een zeer goede luchtcirculatie is, kan echter aangenomen worden dat er geen negatieve gevolgen zullen optreden ter hoogte van de dijk (bewoning) (score 0). Bij deze evaluatie wordt evenwel geen rekening gehouden met de aerosolen die kunnen ontstaan tijdens het opspuiten van de baggerspecie zelf. De fijnstoffractie die hierbij kan gevormd worden (o.a. zeezout) ontstaat veel dichter bij de eventueel aanwezige bewoning. Omwille van het ontbreken van kengetallen kan de fijnstofemissie die hierbij ontstaat evenwel niet gekwantificeerd worden en is geen kwantitatieve onderbouwing van de impact mogelijk. Omwille van het feit dat de suppletie-activiteiten slechts gedurende een beperkte periode plaatsvinden en doorgaans slechts om de 5 à 10 jaar dienen herhaald te worden, kan aangenomen worden dat de impact als beperkt mag beschouwd worden (score -1).

Voor de bulldozers die ingezet worden, kunnen de emissies van NOx en PM10 mogelijks relevant zijn. Dit hangt sterk af van het type bulldozer, het aantal en van de werkingsduur. Omwille van de strengere emissie-eisen die van kracht worden, kan aangenomen worden dat de impact op termijn stelselmatig zal afnemen. Gezien het tijdelijk karakter, de afstand tot bewoning, het frequent optreden van hogere windsnelheden aan de kust en de overheersende windrichting, kan aangenomen worden dat het effect als beperkt/verwaarloosbaar kan beschouwd worden (score 0/-1). Wat betreft het verwaaien van het zand dat wordt aangebracht, kan gesteld worden dat dit als een vorm van hinder kan beschouwd worden, maar niet als een effect inzake luchtkwaliteit. De impact doet zich gezien de korrelgrootte enkel over een beperkte afstand voor. Aangezien de korreldiameter van het aangevoerde zand tussen 250 en 400 μm bedraagt, valt het niet binnen de categorie ‘fijn stof’. Het zijn de deeltjes met aërodynamische diameter kleiner dan 10 μm die als fijn stof worden beschouwd en dienadeligeeffecten vertonen voor de gezondheid van de mens. Dusook het zand voor het aanleggen van het onderwaterstrand met een iets kleinere korrelgrootte wordt niet tot fijn stof gerekend. Gezien bovenstaande kan aangenomen worden dat de impact tijdens de aanlegfas als beperkt/verwaarloosbaar mag beschouwd worden (score 0/-1). Er worden geen blijvende effecten op luchtkwaliteit voorzien.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 65 van 81 5.4.3.1 Besluit Er wordt besloten dat: • Het project positieve effecten heeft op het vlak van de gebruikswaarde en functionele aspecten. De strandoppervlakte neemt toe en daardoor ook de recreatieve waarde van het gebied. • De beoordeling op het vlak van beeld- en belevingswaarde zal wellicht beperkt positief zijn voor wat de uitbreiding van het (droog) strand betreft. • De aanvoer van zand zal per schip gebeuren. Er worden geen significante effecten ten aanzien van verkeer verwacht. • Er is een potentieel risico voor geluidshinder bij werkzaamheden tijdens de nachtperiode. • Er kan aangenomen worden dat er geen negatieve effecten zullen zijn op de huidige luchtkwaliteit. Vanuit de discipline Geluid worden volgende aanbevelingen gemaakt: • Inzet van geluidsarm materieel: werktuigen voorzien van geluidsbeperkende maatregelen (bv. bulldozer met akoestisch dempingsrooster aan de luchttoevoer, geluidsgeïsoleerde motorkompartimenten, voor aanvoer suppletie met persleiding kan de booster in een geluidsisolerende container worden geplaatst, e.d.); • Werken bij voorkeur uitvoeren buiten het toeristische seizoen; • Werken niet ’s nachts uitvoeren. Hierdoor dient vanuit de discipline Mens geconcludeerd te worden dat het projectvoornemen geen significant negatieve effecten heeft. Voor de discipline Mens wordt gesteld dat een MER-onderzoek geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de bespreking van de milieueffecten.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 66 van 81 6 Eindconclusie

Wanneer de verschillende behandelde disciplines in overweging worden genomen en wanneer hun effecten op een evenwaardige manier met elkaar worden vergeleken, kan gesteld worden dat de voorgenomen activiteit in zijn totaliteit beperkt negatieve tot soms negatieve, maar niet aanzienlijke effecten – en in heel wat gevallen ook positieve effecten – zal hebben op de elementen die werden vastgesteld in de referentiesituatie.

Er wordt geconcludeerd dat de aanlegfase en projectrealisatie zoals voorgesteld in dit dossier geen aanzienlijke milieueffecten met zich meebrengt. Het opstellen van een project-MER zal redelijker- wijze geen nieuwe of bijkomende inzichten over aanzienlijke milieueffecten, andere dan besproken in dit dossier m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht, opleveren.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 67 van 81 DEEL 2 BIJLAGEN

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 68 van 81 1 Passende beoordeling

Het MER-richtlijnenboek ‘Biodiversiteit’ schrijft voor dat de Passende Beoordeling integraal deel uitmaakt van het effectenhoofdstuk van het MER. Het is hierbij gebruikelijk de Passende beoorde- lingsparagrafen stapsgewijs te doorlopen in het MER. Vanuit het oogpunt van ‘zorgvuldigheid’ wordt geopteerd om een Passende Beoordeling uit te voeren voor de SBZ-gedeelten die in de nabijheid van het projectgebied zijn gelegen en dus potentieel een negatief effect kunnen ondervinden. We kozen voor de volgende opbouw voor de Passende Beoordeling: • Algemeen kader van de Passende Beoordeling • Beoordelings- en toetsingscriteria • Analyse SBZ-H en SBZ-V • Bespreking Instandhoudingsdoelstellingen • Beoordeling van de effecten van de geplande ingreep op de voorkomende Natura 2000- gebieden • Beoordeling van eventuele cumulatieve / lange termijneffecten op de SBZ’s / Natura2000- gebieden • Conclusies Passende Beoordeling (tevens opgenomen in conclusie van de volledige discipline)

1.1 Algemeen De Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG) inzake het behoud van de in het wild levende soorten en natuurlijke habitats verplicht de EU-lidstaten voor de in bijlage bij deze richtlijn vermelde, bijzonder te beschermen soorten en habitats speciale beschermingsmaatregelen te treffen. Het besluit van de Vlaamse regering van 1996 duidt 38 speciale beschermingszones (i.c. Habitatrichtlijngebieden) aan. Het SBZ-H “Duinengebied inclusief Ijzermonding en Zwin” is op korte afstand van zowel de oostelijke als westelijke grens van het projectgebied gelegen. De omschrijving van het gebied bij aanmelding luidt: dit complex omvat alle interessante duingebieden aan onze kust, inclusief de IJzermonding, het Zwin en enkele binnenduinen. Het kustmilieu is gekenmerkt door de grote verscheidenheid aan milieutypes en een aantal zeer specifieke milieuomstandigheden en processen. Bepalend voor deze verscheidenheid zijn de overgangen van strand (met lokaal voorduinen) over kalkrijke en meer kalkarme duinen tot polder, zoutwaterslikken en -schorren en de zeer gevarieerde geomorfologie van het duingebied zelf. Het SBZ-V “Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist “ bevindt zich op korte afstand van de westelijke grens van het projectgebied. Dit SBZ werd (voorlopig) vastgesteld om de in dit gebied voorkomende internationaal belangrijke populaties kustbroedvogels (Dwergstern Sterna albifrons, Visdief Sterna hirundo en Grote Stern Sterna sandvicensis) te beschermen. Het gebied vormt een belangrijke schakel als broedgebied voor sternen binnen de regio van de zuidelijke Noordzee. Er werd geopteerd voor een ruime afbakening van de SBZ-V ’Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist’. Binnen deze (voorlopig) vastgestelde SBZ-V wordt een oppervlakte van 22 ha hoog-kwalitatief broedgebied voorzien. Daarnaast worden de belangrijkste foerageergebieden en rustgebieden binnen deze SBZ-V opgenomen. Het SBZ-V “Het Zwin “ bevindt zich op korte afstand van de oostelijke grens van het projectgebied en overlapt ter hoogte van het projectgebied grotendeels met het voorkomend SBZ-H. Zeeschorren en slikken, strand, kustduinen en duinpannen, duingraslanden, duinbosjes, kreken en hun oeverlanden, poldergraslanden en hun microreliëf zijn binnen het SBZ-V integraal beschermd. In dit gebied komen een groot aantal watervogels voor, waarvan voor meerdere soorten de internationale norm wordt overschreden (Rietgans, Kolgans, Brandgans, Smient, Regenwulp). Dit gebied is eveneens van groot belang door de aanwezigheid van een aantal Bijlage I-soorten van de richtlijn. De meeste hiervan zijn echter niet als broedvogel aanwezig.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 69 van 81 Het gebied SBZ3 van 50.95 km² omvat het mariene gebied voor Zeebrugge. Het gebied heeft een groot economische belang als toegang tot de haven van Zeebrugge. Een aantal bentische soorten en vissoorten (smelt, haring, sprot,...) die in het gebied voorkomen zijn groot voedselbelang voor de in het gebied voorkomende zeevogelsoorten. Dit gebied is ingesteld door het KB van 14 oktober 2005 als Speciale Beschermingszone of Vogelrichtlijngebied, conform EU-Vogelrichtlijn (79/409/EEG).

Volgens Bijlage III van art. 6 van Natura 2000, volgens het nieuwe natuurdecreet en volgens het nieuwe MER-richtlijnenboek dienen een aantal stappen te worden doorlopen bij de afweging van de geplande werkzaamheden t.o.v. de Natura 2000-bepalingen. Voor een uitgebreidere kwantificering van de effecten verwijzen we naar de eerder vermelde algemene en specifieke effecten besproken in de discipline Biodiversiteit van het MER. Het is duidelijk dat het project gevolgen kan hebben voor de aangemelde gebieden. Maar zijn er ook betekenisvolle effecten op de in het kader van de twee Europese richtlijnen aangemelde habitats en soorten? (zie verder) Op onderstaande figuren wordt het projectgebied gesitueerd ten aanzien van de voorkomende SBZ’s. Er wordt hierbij opgemerkt dat het gebied H2 (vlakte van de Raan) in Figuur 1-2 niet meer van toepassing is.

Figuur 1-1: Afbakening van het projectgebied (rood) t.a.v. de voorkomende Natura 2000-gebieden

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 70 van 81 Figuur 1-2: Indicatieve situering van het projectgebied (groen) t.a.v. de mariene SBZ’s

1.2 Beoordelings- en toetsingscriteria

Ontwikkeling criteriaset In de Passende Beoordeling dienen de effecten op aangemelde/aangewezen soorten en habitats te worden onderzocht. Van bijzonder belang is hierbij te onderzoeken in hoeverre de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten of habitats wordt aangetast. Hierbij wordt het begrip ‘significantie’ gehanteerd als te toetsen kader en daarnaast wordt ook getoetst of de natuurlijke kenmerken van het gebied behouden blijven (zie de EU-brochure 'Beheer van Natura 2000-gebieden, criterium 4 voor habitats en de in dit rapport gehanteerde criteria’ (bijlage 1)). De Habitatrichtlijn geeft echter geen specifieke criteria voor de beoordeling van deze significantie.

Wat is significant? Het beoordelingskader van zowel de Vogel- als de Habitatrichtlijn is gebaseerd op het voorzorgs- principe: 'nee, tenzij...'. In de Vogel- en Habitatrichtlijn spelen de begrippen 'significant effect op de instandhoudingsdoelstelling' en 'aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied' een hoofdrol. Daarom dienen we de term ‘significant’ nader te verduidelijken. Een significant effect kan in zijn algemeenheid als volgt worden omschreven: veranderingen in de abiotische situatie en de ruimtelijke structuur, die de natuurlijke dynamiek te boven gaan en het leefmilieu van planten- en/of diersoorten zodanig beïnvloeden dat er letterlijk unieke situaties verloren dreigen te gaan of ecologische processen blijvend worden verstoord, of het voortbestaan van populaties van nationaal zeldzame soorten of voor dat systeem kenmerkende soorten op termijn niet meer op hetzelfde niveau verzekerd is, dan wel de betekenis van een gebied voor soorten aanmerkelijk afneemt (naar EU 2000).

Uitwerking criteriaset De centrale vraag is: Is er betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ? Hierbij wordt nagegaan of er een aantasting plaatsgrijpt die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de SBZ, in de mate er meetbare en aantoonbare gevolgen zijn voor de staat van instandhouding van de soort(en) of de habitat(s) waarvoor de betreffende SBZ is

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 71 van 81 aangewezen of voor de staat van instandhouding van de soort(en) vermeld in bijlage III van het Decreet Natuurbehoud (= soorten van de Bijlage IV van de Habitatrichtlijn) die in de betreffende SBZ voorkomen. De ‘natuurlijke kenmerken van een SBZ’ is het geheel van biotische en abiotische elementen, samen met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen, die nodig zijn voor de instandhouding van: • de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten waarvoor de betreffende SBZ is aange- wezen (zijn per gebied opgelijst in de wetenschappelijke rapporten van de aanwijzing van de SBZ-V en de SBZ-H) • de soorten vermeld in bijlage III • de coherentie van het Natura 2000-netwerk De begrippen ‘instandhouding’, ‘staat van instandhouding van een soort’ en ‘staat van instand- houding van een habitat’ zijn gedefinieerd in art. 2 van het Decreet Natuurbehoud. Instandhouding: het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. De staat van instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer: • het natuurlijk verspreidingsgebied van het habitat en de oppervlakte van het habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen; • de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan; • de staat van instandhouding van de voor dat habitat gunstige typische soorten gunstig is. De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer: • uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van het habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven; • het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden; • er een voldoende groot habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden; Staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op het betrokken habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van dit habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten in het Vlaamse Gewest; Staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort in het Vlaamse Gewest;

Het betekenisvolle karakter van een aantasting moet worden vastgesteld in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied zelf, en in het licht van de bijdrage die het gebied levert aan de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk. Het is daarom niet mogelijk om per habitat of soort een overal geldende kwantificering te doen van die significantie. Het belang van een vermindering van de oppervlakte die door de habitats of de leefgebieden van soorten in kwestie in de SBZ ingenomen wordt, wordt (voor ieder SBZ afzonderlijk) geëvalueerd in het licht van de totale oppervlakte van deze SBZ en van de integriteit van het gebied. Teneinde te bepalen of een aantasting betekenisvol is in het licht van de doelstellingen van de richtlijn, wordt gebruik gemaakt van volgende factoren:

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 72 van 81 • de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van het habitat (hierbij wordt ook gekeken naar de voor dat habitat typische soorten - zie habitatfiches) • de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van die soort (de voor die soort geschikte habitats - zie soortenfiches) • de populatieomvang van de betrokken soort(en) • het bestaan van een voldoende groot habitat om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden en • het belang van het netwerk hierin. Zie art. 2, 36°, Decreet Natuurbehoud dat bepaalt wanneer de staat van instandhouding van een habitat en van een soort als gunstig wordt beschouwd (zie lijst achteraan). Neem de randvoorwaar- den en verzachtende maatregelen die gesteld worden aan de activiteit of het plan op in de steden- bouwkundige voorschriften of de vergunning - zodat werken en handelingen die mogelijk een betekenisvolle aantasting kunnen hebben op de habitats en soorten waarvoor het SBZ is aangewezen of op de Bijlage III soorten die daar voorkomen niet gepland/vergunbaar zijn.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 73 van 81 1.3 Analyse voorkomende Natura 2000-gebieden 1.3.1 SBZ-H ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ Op Figuur 1-1 wordt de situering van het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’, met een oppervlakte van 3.737 ha, weergegeven ten opzichte van het projectgebied. Dit Habitatrichtlijngebied grenst zowel aan de oostelijke als aan de westelijk rand van het projectgebied en heeft daarnaast nog meerdere deelgebieden welke niet op de figuur zijn weergegeven. Op 23 april 2014 werd het Besluit van de Vlaamse Regering tot aanwijzing van de speciale beschermingszone ‘Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ tot definitieve vaststelling van de bijbehorende IHD’s en prioriteiten goedgekeurd. Het gebied wordt als SBZ aangewezen voor de volgende habitats van bijlage I van het Natuurdecreet: - 1130 - 1320 - 2120 - 2160 - 2190 - 1140 - 1330 - 2130 - 2170 - 1310 - 2110 - 2150 - 2180

Binnen het projectgebied, maar buiten het Habitatrichtlijngebied, komen volgende beschermde habitattypes voor: • habitattype 1140: bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (komt voor in het intertidaal); • habitattype 2110: embryonale wandelende duinen; • habitattype 2120: wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria. Buiten het projectgebied maar in de omgeving ervan en binnen het Habitatrichtlijngebied komen volgende beschermde habitattypes voor: 1140, 2110, 2120, 2130, 2160, 2170, 2180 en 2190.

Figuur 1-3: voorkomende habitattypes in de omgeving van het projectgebied - overzicht

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 74 van 81 Figuur 1-4: voorkomende habitattypes in de omgeving van het projectgebied – detail west

Figuur 1-5: voorkomende habitattypes in de omgeving van het projectgebied – detail oost

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 75 van 81 Het gebied wordt als SBZ aangewezen voor de volgende soorten van bijlage II: kamsalamander, kruipend moerasscherm, groenknolorchis, nauwe korfslak en zeggekorfslak. Volgens het s-IHD rapport komt kamsalamander voor ter hoogte van het Zwin. Van de soorten kruipend moerasscherm, groenknolorchis, nauwe korfslak en zeggekorfslak zijn geen waarnemingen bekend in de omgeving van het projectgebied.

1.3.2 SBZ-V “Het Zwin” Op 23 april 2014 werd het Besluit van de Vlaamse Regering tot aanwijzing van de speciale beschermingszone SBZ-V “Het Zwin” tot definitieve vaststelling van de bijbehorende IHD’s en prioriteiten goedgekeurd. Het gebied wordt aangewezen voor volgende soorten: Broedvogels: - Ooievaar - Kwak - Grote stern - Kleine zilverreiger - Wespendief - Strandplevier - Zwartkopmeeuw - Lepelaar - Dwergstern - Blauwborst - Visdief - Kluut

Doortrekkers en overwinteraars: - Blauwe kiekendief - Kemphaan - Wulp - Velduil - Goudplevier - Regenwulp - Kluut - Kolgans - Lepelaar - Grauwe gans

Van volgende soorten is bekend dat ze voorkomen ter hoogte van het Zwin en kan er bijgevolg aangenomen worden dat ze ook kunnen voorkomen ter hoogte van het projectgebied: strandplevier, kleine zilverreiger, dwergstern, grote stern, zwartkopmeeuw en visdief. Van de overige soorten zijn ofwel geen waarnemingen bekend of stemt hun voorkeurshabitat niet overeen met (de omgeving van) het projectgebied.

1.3.3 SBZ-V “Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist” Volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 2005 werd het gebied definitief vastgesteld voor de vogelsoorten dwergstern, visdief en grote stern. Deze soorten omen dan ook allen voor binnen dit SBZ-V. Er kan verwacht worden dat deze soorten het projectgebied (en zijn nabije omgeving) ook gebruiken, vb. als foerageergebied. Andere voorkomende soorten zijn oa. broedende Zwartkopmeeuwen. Andere niet-broedende soorten van de bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud zijn Roodkeelduiker, Parelduiker, Kuifduiker, Kleine Zilverreiger, Lepelaar, Nonnetje, Smelleken, Slechtvalk, Kemphaan, Rosse Grutto, Bosruiter, Zwarte Stern en Velduil. Deze soorten komen alle in kleine aantallen en/of sporadisch voor in het gebied. Tevens voldoet de voorhaven van Zeebrugge aan de criteria voor aanwijzing als speciale beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn omwille van het belang voor de Kleine Mantelmeeuw. Deze soort wordt niet vermeld in de bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud (noch in bijlage I van de Vogelrichtlijn), maar komt recent voor in aantallen die meer dan 1 % uitmaken van de biogeografische populatie. Er wordt echter voor geopteerd deze soort niet aan de Europese Commissie aan te melden omwille van de druk die de aanwezigheid die deze nagenoeg exponentieel toenemende populatie, samen met deze van de Zilvermeeuw, stelt op de broedpopulaties van de drie sternensoorten.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 76 van 81 In strenge winters dient de voorhaven tevens als refugium voor overwinterende eenden, waarbij enkel de Slobeend sporadisch de 1 %-norm overschrijdt.

1.3.4 SBZV-3 Het KB van 14 oktober 2005 stelt de Speciale Beschermingszone in voor de bescherming van volgende soorten: Fuut, de Grote Stern, de Visdief en de Dwergmeeuw. Het voorkomen van deze soorten binnen of nabij het projectgebied kan niet uitgesloten worden.

1.4 Instandhoudingsdoelstellingen 1.4.1 SBZ-H “Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin” en SBZ-V “Het Zwin” Op 23 april 2014 werd het Besluit van de Vlaamse Regering tot aanwijzing van de speciale beschermingszone SBZ-V tot definitieve vaststelling van de bijbehorende IHD’s en prioriteiten goedgekeurd. Hierbij worden doelstellingen en prioriteiten bepaald voor volgende SBZ’s samen: SBZ- H duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin, SBZ-V Westkust en SBZ-V Het Zwin. Onderstaand wordt een samenvatting gegeven van de relevante doelstellingen en prioriteiten. De voorkomende habitats en soorten kunnen worden gegroepeerd in volgende natuurclusters: slikken en schorren, stuifduinen, droge grasladen, duinvalleien, struwelen, duinbossen en poelen en plassen. Het SBZ-H is een essentieel gebied voor de instandhouding van de habitattypes van slikken (1140, 1310, 1320 en 1330). Het behoud van deze habitattypes wordt vooropgesteld en is essentieel voor het behoud van het areaal in Vlaanderen. Het behoud van slikken en schorren is eveneens essentieel voor de instandhouding van verschillende vogelsoorten van bijlage IV. Broedende soorten zijn strandplevier, dwergstern, kluut, visdief en grote stern. Als overwinteraars zijn blauwe kiekendief en velduil e voornaamste soorten van bijlage IV. Onder stuifduinen worden zowel de embryonale duinen als de stuifduinen met helmvegetaties verstaan. Het SBZ-H is een essentieel gebied voor beide habitattypes. De kwaliteit van beide habitattypes dient echter sterk verbeterd te worden. Onder andere ter hoogte van de Baai van Heist bevinden zich goed ontwikkelde embryonale duinen (habtattype 2110). Voornaamste knelpunten in de embryonale duinen zijn de beperkte bedekking met habitattypische soorten, de beperkte aanwezigheid van vloedmerkvegetaties, de afwezigheid van habitattypische broedvogels als strandplevier en dwergstern, de aanwezigheid van antropogene structuren die de verstuivingsdynamiek doen afnemen, en de verstoring onder de vorm van betreding ten gevolg van de en hoge recreatiedruk. Zonering en/of het creëren van rustgebieden is essentieel voor de habitattypische fauna. Volgende prioritaire inspanningen werden bepaald voor alle SBZ’s samen:

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 77 van 81 Voor het deelgebied van het SBZ-H ten westen van het projectgebied (Baai van Heist) werden specifiek de prioritaire inspanningen 4 en 8 vastgelegd, en voor het deelgebied van het SBZ-H ten oosten de prioritaire inspanningen 1, 3, 4, 5 6, 8, 9 en 10.

Op basis van de zoekzones voor de realisatie van de IHD-doelhabitats kan afgeleid worden dat in de omgeving van het projectvoornemen ten westen zoekzones zijn afgebakend voor de habitats 1140, 1310, 330, 2120 en 2110. Ten oosten zijn zoekzones afgebakend voor volgende habitats: 1140, 2120, 2130, 2110, 2160, 2190 en 2180. Binnen het projectgebied zelf zijn echter geen zoekzones afgebakend.

1.4.2 SBZ-V “Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist” Om aan de instandhoudingsdoelstellingen voor dit SBZ-V te voldoen, dient op elk moment 22 ha kwalitatief hoogstaand en geschikt bevonden broedgebied voor de in punt III betrokken soorten van

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 78 van 81 bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud aanwezig te zijn. Deze instandhoudingsdoelstellingen moeten bekeken worden in samenhang met deze voor het aansluitende gebied op het federale grondgebied, waarvan de federale overheid de aanwijzing voor dezelfde soorten voorbereidt. Gezien het dynamische karakter van het milieu waarin de aangemelde soorten voorkomen en de dynamische aard van de soorten zelf, kan in de toekomst worden gedacht aan het voorzien van andere broedlocaties, dit op voorwaarde dat deze broedlocatie voldoet aan alle gestelde eisen en geschikt wordt bevonden. Hierbij dienen behalve de kwantitatieve doelstellingen ook de kwalitatieve doelstellingen in acht te worden genomen. Een belangrijke factor hierbij is de aanwezigheid van de kolonie Kleine Mantel- en Zilvermeeuwen in de westelijke voorhaven. Wanneer (een deel van) het broedgebied van deze soorten wordt ingenomen, dient erover te worden gewaakt dat noch de nestplaatsconcurrentie, noch de predatiedruk op de betrokken aangemelde soorten van de bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud toeneemt. Indien dit toch het geval zou zijn dienen afdoende maatregelen te worden genomen. Verder dient voor het waarborgen van de optimale kwaliteit van het broedbiotoop van de sternen ook aandacht te worden besteed aan het behoud van dynamiek en gunstige successiestadia, opvolging en voorkomen van predatie, het beperken van effecten van windturbines, het voorkomen van wezenlijke verstoring en het verzekeren van de kwaliteit van de rust- en balts- en foerageergebieden, zoals hierna verder omschreven. Om het gebied ook op langere termijn geschikt te houden als broedplaats dient een minimale dynamiek te worden gewaarborgd, waardoor tenminste op de lager gelegen delen van het opgespoten gebied de vegetatiesuccessie wordt tegengegaan door de inwerking van het zoute water. Door een oplopend talud te voorzien zal er een natuurlijke gradiënt ontstaan die het gebied geschikt maakt voor het volledige scala aan kustbroedvogels. De delen die alleen met laagwater droog vallen doen dienst als foerageergebied en tevens als rustplaats tijdens en verzamelplaats voor en na het broedseizoen. De strandzone zal broedgelegenheid bieden aan pioniersoorten als plevieren en Dwergstern, terwijl de iets hoger gelegen (doch schaars begroeide) delen een ideale broedgelegenheid vormen voor Visdief. Op de hoger gelegen delen zal zich een hogere vegetatie met Zeeraket, Helm en Biestarwegras vormen die geschikt is voor Grote Stern, Kokmeeuw. 1.4.3 SBZV-3 Het KB van 14 oktober 2005 stelt de Speciale Beschermingszone in voor de bescherming van de Fuut, de Grote Stern, de Visdief en de Dwergmeeuw.

1.5 Effecten op de Natura 2000-gebieden 1.5.1 SBZ-H “Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin” De zandsuppletie vindt plaats ten oosten en ten westen van het Habitatrichtlijngebied, er zal dus geen rechtstreekse oppervlakte-inname gebeuren. Indien er materiaal via vrachtwagens dient aangevoerd te worden, wordt verondersteld dat dit via de N34 zal gebeuren. Vanaf de N34 zijn er genoeg zijwegen die tot op het strand reiken zonder dat het SBZ-H dient gekruist te worden. De mogelijk verhoogde geluidsproductie ter hoogte van het SBZ-H door het beperkt aantal vrachtwagens die nodig zullen zijn om materiaal aan te voeren is te verwaarlozen ten opzichte van de huidige geluidsproductie. Er worden door uitvoering van het project geen rechtstreekse effecten verwacht op de voorkomende of tot doel gestelde habitats binnen het Habitatrichtlijngebied, gezien het projectgebied niet overlapt met het SBZ-H. Hierdoor kan gesteld worden dat de instandhouding en het behalen van de doelstellingen binnen het SBZ-H geen rechtstreekse impact zal ondervinden door uitvoering van het project.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 79 van 81 Binnen het projectgebied komen de habitattypes 1140, 2110 en 2120 voor, weliswaar buiten het SBZ- H. De effecten op deze habitattypes worden binnen het projectgebied (dus buiten het SBZ-H) als beperkt negatief tot negatief beschouwd, hoofdzakelijk omwille van het feit dat de suppletie deels zal uitgevoerd worden met zand met een iets grotere korrelgrootte en het strand iets steiler zal zijn. Aan de andere kant zal er een zekere oppervlakte nat strand bijkomen, zie §5.2.2.1 en §5.2.2.2. Studies hebben uitgewezen dat strandsuppleties in sommige gevallen potenties hebben om zich te ontwikkelen tot embryonale duinen10 (habitattype 2110). Dit is een habitattype waarvoor het habitatrichtlijngebied werd aangemeld. De eerste randvoorwaarden voor het ontstaan van embryonale duinen zijn de aanvoer van zand vanuit zee én een geëxposeerde ligging ten opzichte van de wind. Intensieve betreding en strandreiniging verhinderen dan weer de embryonale duinvorming, evenals de aanwezigheid van barrières, in dit geval vooral de aanwezige hoogbouw. Het is bijgevolg weinig waarschijnlijk dat er ook effectief embryonale duinvorming zal optreden in het projectgebied.

1.5.2 Effecten op aangemelde soorten ikv de Habitat- en Vogelrichtlijnen Binnen de nabijgelegen Natura 2000-gebieden wordt geen kwaliteitsverlies van de voorkomende habitats verwacht. Echter, de mogelijke wijzigingen binnen het projectgebied zelf, kunnen wel negatieve effecten hebben voor (een aantal) van de aangemelde soorten, gezien sommige soorten het projectgebied gebruiken als foerageergebied. Binnen het projectgebied wordt namelijk een volledige mortaliteit van het macrobenthos verwacht in de aanlegfase. Aangemelde soorten zullen het gebied bijgevolg tijdelijk niet kunnen gebruiken als foerageergebied. Aangezien de effecten tijdelijk zijn en er genoeg uitwijkmogelijkheden zijn in de nabije omgeving, worden geen betekenisvol negatieve effecten verwacht op de tot doel gestelde IHD’s. Echter, in de exploitatiefase wordt een beperkt kwaliteitsverlies van het macrobenthos verwacht in het intertidaal en subtidaal (oa. door het gebruiken van zand met een grotere korelgrootte). Er kan niet met zekerheid gesteld worden dat dit geen betekenisvol negatieve effecten zal hebben op de tot doel gestelde habitats. Het verlies aan harde substraten door afdekking (begraven van de strandhoofden) heeft voor de meeste in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn aangemelde soorten geen rechtstreeks effect omdat deze dieren weinig direct gebruik maken van harde substraten. Van de vogelsoorten zouden alleen de meeuwensoorten gebruik kunnen maken van de strandhoofden als foerageergebied. De sternen kunnen de strandhoofden en staketsels gebruiken als rustplaats, dit geldt ook voor de genoemde meeuwensoorten. De strandhoofden zijn wel belangrijk voor soorten als Steenloper en Paarse Strandloper, die niet aangemeld werden in het kader van de Habitat- of Vogelrichtlijn. Door de realisatie van het project zal enerzijds een groot deel van de harde structuren onder het zand komen te liggen en zijn functie verliezen. Anderzijds wordt verwacht dat de huidige recreatiedruk zal blijven bestaan en mogelijks zelfs toenemen. Zowel de rust- als foerageerfunctie zullen grotendeels verloren gaan.

1.6 Duiding cumulatieve effecten op Speciale Beschermingszones In een Passende Beoordeling dienen kort de mogelijke effecten van de voorgenomen activiteit te worden beschouwd in combinatie met effecten van andere ingrepen. Immers, kleine ingrepen kunnen gezamenlijk wel een significant effect hebben op de natuurwaarden. De beoordeling van deze cumulatieve effecten van alle kustverdedigingswerken langs de Vlaamse kust is een complexe opgave. Deze afweging werd echter gemaakt tijdens de opmaak van het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan en de bijhorende Passende Beoordeling. Kort samengevat werd er voor het geheel aan ingrepen binnen dit plan natuurcompensatie voorzien (zie verder).

10 Bron: www.natuurkennis.nl + “Effecten van suppleties op de geomorfologische ontwikkeling van duinen: samenvatting en synthese”

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 80 van 81 1.7 Voorgestelde compenserende maatregelen In het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan wordt aangegeven dat de oppervlakte nat strand die gecompenseerd dient te worden voor alle deelprojecten samen in een ecologische werkgroep met de bevoegde instanties zal worden vastgelegd. Gezien er in het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan compensaties worden voorzien, kan hiernaar verwezen worden en dienen geen bijkomende compensaties uitgewerkt te worden voor dit concreet project. Voor meer info inzake de voorgestelde compenserende maatregelen wordt verwezen naar de Passende Beoordeling horende bij het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan. In het kader van mogelijke milderende / compenserende maatregelen werd bovendien op aanraden van de ecologische werkgroep een ecologische monitoring opgestart om de effecten van de strandsuppletie op het macrobenthos voor en na de suppletie in detail op te volgen.

1.8 Conclusie Passende Beoordeling Het projectgebied overlapt niet met Natura-2000 gebied, maar is wel op korte afstand ervan gelegen. Er vindt geen rechtstreekse oppervlakte-inname plaats. Echter, de mogelijke kwaliteitsvermindering ter hoogte van het nieuwe nat strand kan negatieve effecten hebben op sommige voorkomende soorten die aangemeld zijn in kader van de omliggende Natura-2000 gebieden. Een aantal van de aangemelde soorten zijn namelijk voor hun voedsel aangewezen op organismen die zich in dit deel van de strandzone bevinden. De mogelijke compenserende en milderende maatregelen voor de cumulatieve effecten van alle projecten uit het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan worden besproken in het bijhorende plan-MER. In principe is er bij suppleties vorming van embryonale duinen (2110) of witte duinen (2120) mogelijk wat positief te beoordelen valt. Echter, gezien er verwacht wordt dat er om de 5 à 10 jaar onderhoud zal nodig zijn, en gezien de aanwezige barrières (vooral de aanwezige hoogbouw) is de kans eerder klein.

2262943005 - OHD strandsuppletie Knokke 81 van 81