Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 bestemmingsplan , Kamerlingswijk WZ 123

Inhoudsopgave

Toelichting 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 5 1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan 5 1.2 Ligging plangebied 5 1.3 Huidige planologische regelingen 6 1.4 Opzet bestemmingsplan 6 1.5 Overzicht verricht onderzoek 6 Hoofdstuk 2 Beleid 7 2.1 Inleiding 7 2.2 Gemeentelijk beleid 7 2.3 Regionaal beleid 10 2.4 Provinciaal beleid 11 2.5 Rijksbeleid 14 2.6 Conclusie 14 Hoofdstuk 3 Onderzoeken 15 3.1 Archeologie en monumenten 15 3.2 Ecologie 15 3.3 Fysieke veiligheid 18 3.4 Milieu 22 3.5 Watertoets 23 Hoofdstuk 4 Juridische aspecten van het bestemmingsplan 33 4.1 Algemeen 33 4.2 Plantoelichting, verbeelding en regels 33 4.3 Toelichting op de bestemmingen 33 4.4 Handhaving 38 Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid 39 5.1 Overleg ex. artikel 3.1 Bro en zienswijzen 39 5.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan 39 Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid 40 Bijlagen bij de toelichting 41 Bijlage 1 Nota van Beantwoording 43 Bijlage 2 Archeologie 49 Regels 125

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 126 Artikel 1 Begrippen 126 Artikel 2 Wijze van meten 131 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 132 Artikel 3 Agrarisch 132 Artikel 4 Tuin 134 Artikel 5 Wonen - Vrijstaand 135 Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen 139 Artikel 6 anti-dubbeltelregel 139 Artikel 7 algemene bouwregels 140 Artikel 8 algemene gebruiksregels 141

2 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Artikel 9 algemene afwijkingsregels 142 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 143 Artikel 10 Overgangsrecht 143 Artikel 11 Slotregel 144

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 3 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

4 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Toelichting Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

In de raad van 29 september 2011 is het actualisatieplan Zwartemeer vastgesteld in verband met de plicht om bestemmingsplannen iedere 10 jaar te herzien. In het bestemmingsplan Zwartemeer is de bestaande situatie planologisch opnieuw vastgelegd. Echter, de onherroepelijke vrijstellingsprocedure ex. artikel 19 lid 1 WRO voor kleinschalig kamperen op de percelen behorende bij Kamerlingswijk WZ 123 is per abuis niet meegenomen in het actualisatieplan. Om die reden is dit bestemmingsplan opgesteld. 1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat de percelen behorende bij de Kamerlingswijk WZ 123 zoals aangegeven op onderstaande situatietekening.

Figuur 1-1: Ligging plangebied

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 5 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Figuur 1-2: Ligging plangebied

1.3 Huidige planologische regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan: 2009069, Zwartemeer vastgesteld op 29 september 2011.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het plangebied aangegeven met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen-Vrijstaand' en de hieraan verbonden aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen'. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes. 1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan is een archeologisch historisch onderzoek verricht: archeologisch historisch onderzoek, De Steekproef, 2005-6/3, betreffende de veengebieden. De conclusies uit dit onderzoek zijn verwerkt in de toelichting. In dit bestemmingsplan zijn echter geen ontwikkelingen aan de orde waarvoor uitgebreid onderzoek aan de orde is, daarom kan worden volstaan met het in beeld brengen van de huidige omgevingssituatie. In hoofdstuk 3 wordt daarom ingegaan op deze omgevingsaspecten.

6 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Hoofdstuk 2 Beleid 2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de hoofdlijnen van het beleid op landelijk, regionaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. De algemene beleidskaders van de verschillende beleidsvelden komen hier stuk voor stuk aan de orde, evenals de doorvertaling naar het plangebied, voor zover deze te maken valt. 2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Ruimtelijk/economisch beleid

Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, vastgesteld op 24 september 2009 is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld door de raad in september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald deze zijn als volgt: Thema Koers Landschap Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten. Duurzaamheid Het benoemen van het uitgebreide kanalenstelsel en de beekdalen voor de berging van water. Specifiek betreft het hier de Buma Marchienawijk/ Sleenerstroom en het Schoonebeekerdiep. Het herstel van de beekdalen combineert de verbetering van de waterkwaliteit met noodberging, alsmede versterking van het landschap. Een tweetal gebieden is benoemd als mogelijk zoekgebied. De term 'mogelijk zoekgebied' betekent dat deze relatief onbebouwde gebieden een mogelijke toekomstige geschiktheid kennen voor de berging van water. Deze geschiktheid dient behouden te blijven, maar is alleen nodig indien scenario's met een verdergaande klimaatverandering hiertoe aanleiding geven. Verkeer Voor de externe bereikbaarheid wordt ingezet op verdubbeling van de N34 (Emmen-Zuid tot Emmen-centrum) en de N862 en optimalisering van het spoor naar Zwolle en Twente. Interne bereikbaarheid: opwaarderen van de Rondweg door de stroomfunctie te verbeteren en onderzoek doen naar de verbeteropties van de Hondsrugweg.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 7 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Werken Naast de geplande uitbreidingen tot 2015 zijn geen nieuwe uitbreiding van bedrijventerreinen. Voor woon-werkcombinaties is behalve op de Meerdijk op termijn ruimte langs de as naar Nieuw Amsterdam, op Pollux IV en in Emmer-Compascuum (mits passend binnen de milieucontouren). Voor kantoren en zorg ('cure') wordt aangesloten op bestaande plannen en locaties. Ingezet wordt op een verknoping van nieuwe en aanwezige leisurevoorzieningen. Voor wat betreft glastuinbouw vindt inzet plaats op herstructurering van oudere delen. Omstreeks 2012 wordt de ruimtevraag naar glastuinbouw opnieuw in beeld gebracht. Daarbij past ook bezinning op mogelijk andere functies in het Rundedal. Tenslotte de koers voor de landbouw: schaalvergroting in landbouwgebieden (zone 1 en 2 uit het POP) mogelijk maken in aansluiting op het landschap. Daar waar de landbouw in de knel komt wordt ingezet op alternatieven. Wonen Vanuit de structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook woonplan). Voor fase 2 en 3 van de Delftlanden vindt een verbijzondering plaats en wordt gericht op meer landelijke en dorpse woonmilieus. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op wervende woonmilieus, te weten: water/lintwonen tussen Barger- en Emmer Compascuum, boswonen op de Hondsrug en erfwonen in het zuidelijk deel van de gemeente. Voorzieningen Inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzigingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bundeling. Veiligheid Scheiding van risicovolle en kwetsbare activiteiten. Voor risicovolle activiteiten is ruimte op bedrijventerreinen Bargermeer, de Vierslagen en A37.

2.2.2 Ruimtelijke waardenkaart

De ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de Gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggenden waarden in de kernen ook aanbod. De ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt met de beleidsnota “Ruimtelijke Waardenkaart Emmen” de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden evenals monumenten worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap. De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.” De ruimtelijke waardenkaart heeft geen directe invloed op onderhavig plangebied.

8 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

2.2.3 Beleidsnotitie "Bouwen in de linten"

Op 7 juli 2005 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie "Bouwen in de Linten" vastgesteld. De beleidsnotitie geeft het onderzoek weer naar de ruimtelijke kaders en criteria die bij de beoordeling van verzoeken tot incidentele woningbouw in de linten moeten worden gehanteerd. In de beleidsnotitie is een balans gezocht tussen het incidenteel toevoegen van woningen enerzijds en het behoud van de waarde en karakteristiek van het landschap anderzijds. Het doel van de beleidsnotitie "Bouwen in de Linten" is het verkrijgen van een helder ruimtelijk kader voor het toetsen van nieuwe aanvragen voor het bouwen van woningen binnen lintbebouwingen in de gemeente Emmen. In de beleidsnotitie zijn ruimtelijke criteria verwoord. Bij de ruimtelijke ontwikkeling van de linten dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de kernen, en anderzijds het belang van het landschap. De ruimtelijke criteria zijn ook vertaald in kaarten. In de eerste plaats is bepaald wat de begrenzingen van de kernen zijn en wat de linten binnen en buiten de kernen zijn. Als vervolgstap is voor de linten buiten de kernen bepaald welke delen onlosmakelijk met het landschap zijn verbonden en welke delen met de kern zijn verbonden. De linten kunnen worden onderverdeeld in "landschapsgerelateerde linten" en in "dorpsgerelateerde linten". In de beleidsnota is aandacht besteed aan de relatie tussen de beleidsnotitie "Bouwen in de Linten" en de actualisering van de bestemmingsplannen. De resultaten van de beleidsnotitie "Bouwen in de linten" dienen te worden overgenomen in de te actualiseren bestemmingsplannen, met dien verstande, dat in de te actualiseren bestemmingsplannen de resultaten van de beleidsnota niet automatisch één op één worden overgenomen. Voordat de uitkomsten van de notitie worden meegenomen in de te actualiseren bestemmingsplannen moet worden gekeken of de huidige situatie aanleiding geeft voor het aanpassen van de uitkomsten van de notitie bouwen in de linten. De Beleidsnotitie "Bouwen in de linten" heeft geen invloed op onderhavig plangebied: in dit bestemmingsplan wordt alleen kleinschalig kamperen mogelijk gemaakt conform de onherroepelijke vrijstellingsprocedure ex artiekel 19 lid 1 WRO. 2.2.4 Woonbeleid

Het gemeentelijk woonbeleid is vastgelegd in het 'Woonplan Emmen - Actualisatie 2005' dat in mei 2007 door de raad is vastgesteld. Het inzetten op een bevolkingsgroei tot 120.000 inwoners in 2020 plus de realisatie van de bijbehorende woningvoorraad zijn belangrijke uitgangspunten. Het woonplan bevat richtinggevende woningbouwkaders voor de verschillende kernen in de gemeente. De kern Emmen heeft de grootste bouwopgave voor zowel uitbreiding, inbreiding als herstructurering. Senioren zijn een belangrijke en groeiende doelgroep, die zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen omgeving moet kunnen wonen. Naast nieuwbouw en geschikt maken van bestaande woningen draagt de ontwikkeling van zorgsteunpunten op strategische plekken in wijken en dorpen bij aan de realisatie van deze doelstelling. Dit gemeentelijk woonbeleid wordt in 2011 herzien. De ontwikkelingen op de woningmarkt en de verwachte toekomstige bevolkingsontwikkeling (krimp en vergrijzing) maken dat bijstelling van het beleid nodig is. Er komt een groter accent te liggen op behoud en versterking van de kwaliteit van bestaande wijken en dorpen (inbreiding en herstructurering).

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 9 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

2.2.5 Verkeersbeleid

Op dit moment is van kracht het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) uit 1999. Momenteel wordt dit herzien; in 2011 wordt het verkeersbeleid tot 2020 vastgelegd in de Mobiliteitsvisie. Uitgangspunt van het GVVP en ook de Mobiliteitsvisie is de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. Concreet beteket dit dat in de wijken een 30 km/u-regiem voor auto's geldt, en op de zogenoemde stroomwegen 50 km/u. December 2010 is de Parkeernota van kracht geworden. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen. Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe. De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht het huidige bedieningsniveau te handhaven (bus) danwel te verbeteren (trein). De concessies met de busvervoerders Qbuzz en Arriva loopt af in december 2015, met mogelijk 2 jaar verlenging. Arriva neemt de treindienst over van NS in 2012; deze concessie loopt dan tot 2027. 2.2.6 Recreatiebeleid

In juni 2007 is de kadernota Kampeerbeleid gemeente Emmen vastgesteld. Deze kadernota geeft aan hoe de gemeente Emmen aan zijn eigen kampeerbeleid invulling geeft na intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR). De kadernota vormt de basis voor het formuleren van voorwaarden en regels binnen relevante bestemmingsplannen en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Als uitwerking op de kadernota Kampeerbeleid heeft de gemeente Emmen het facetbestemmingsplan "Kleinschalig kamperen gemeente Emmen" opgesteld. In dit facetbestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen ten gunste van kleinschalig kamperen. In dit bestemmingsplan is camping Veenweide gevestigd waar kleinschalig wordt gekampeerd op de agrarische gronden behorende bij Kamerlingswijk WZ 123.. 2.2.7 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Donderdag 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving. Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt de zogenaamde basis welstand. Alleen voor gevels die te zien zijn vanaf de openbare weg of het openbaar gebied is een welstandstoets nodig. Voor winkelcentra, het centrum van Emmen, monumenten, bijzondere gebouwen en locaties geldt uitgebreide welstand. Dit wil zeggen dat alle zijden van het gebouw moeten voldoen aan de welstandseisen. 2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Agenda voor de Veenkoloniën

Op verzoek van de minister van LNV onderzocht de commissie Structuurversterking Veenkoloniën (commissie-Hoekstra) in 2001 de problemen in de Veenkoloniën. Dat waren er drie: eenzijdigheid, afhankelijkheid en een negatief imago. Als antwoord op het advies van de Commissie Hoekstra heeft de regio De Agenda voor de Veenkoloniën opgesteld. Deze is in april 2002 verschenen. Negen Drentse (waaronder Emmen) en Groningse gemeenten, twee waterschappen en twee provincies werken samen in de stuurgroep Agenda voor de Veenkoloniën. In april 2008 presenteerde de Agenda voor de Veenkoloniën haar programma voor de komende vier jaar. Dit programma bouwt voort op het basisdocument van 2002. Het nieuwe Gebiedsprogramma van de

10 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Agenda voor de Veenkoloniën biedt ondernemers, overheden, onderwijsinstellingen, onderzoekcentra en de omgeving (5 O's) een kans meer kwaliteit te geven aan de sociaaleconomische structuur van de Veenkoloniën. Het nieuwe Gebiedsprogramma, heeft als belangrijkste doel: wonen, werken, recreëren en innoveren in een kansrijke en unieke open ruimte. Daarnaast ligt er de uitdaging in te spelen op de veranderingen in de landbouw en die kwaliteiten die wel degelijk in grote mate aanwezig zijn in de Veenkoloniën als het waardevolle cultuurlandschap, de sociale vitaliteit en rust, ruimte en openheid.

Figuur 2-1: Gebied Agenda voor de Veenkoloniën

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie Drenthe

Tijdens de vergadering van Provinciale Staten op 2 juni 2010 is het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen: 1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening; 2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer; 3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving; 4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer. bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 11 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn: 1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal); 2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS); 3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid; 4. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid; 5. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid; 6. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag; 7. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerde blijven; 8. het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waardoor de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn; 9. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water; 10. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur; 11. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken; 12. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen; 13. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie; 14. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is; Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt. Provinciale Ecologische Hoofdstructuur Natuurgebieden in Nederland zijn erg versnipperd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft als doel om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Door verbindingen tussen natuurgebieden te maken, kunnen planten en dieren zich gemakkelijker verspreiden over meer gebieden. Hierdoor zijn deze gebieden beter bestand tegen negatieve milieu-invloeden. In grotere natuurgebieden kunnen bovendien meer soorten planten en dieren leven. De EHS bestaat uit: bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en zogenaamde robuuste verbindingen; landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheergebieden); grotere wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee). De EHS wordt in principe afgestemd op planologische ontwikkelingen. Dit betekent echter wel dat ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de EHS in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Het gebied rondom Zwartemeer is in die zin ecologisch waardevol omdat het een gebied is met wijken dat waarden heeft voor ganzen, zwanen en steltlopers. Een gedeelte van het gebied tussen de Hoge

12 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Weg en De Panden onderdeel is geworden van de PEHS. Bovendien is de Runde als onderdeel van de PEHS aangemerkt.

Figuur 2-2: PEHS Zwartemeer en omgeving

Volgens de basiskaart voor de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) van de provincie Drenthe zijn de Verlengde Hoogeveensche Vaart, de Kamerlingswijk, Verlengde Oosterdiep, het stukje Hoofdwijk III, de Verlengde Dorpshuiswijk en de Verlengde Meerwijk en alle daarop uitkomende wijken cultuurhistorisch waardevolle topografische lijnelementen. Datzelfde geldt voor de bomenrijen langs de Verlengde Hoogeveensche Vaart, Kamerlingswijk WZ, de Barriereweg en de bomenrij aan de oostelijke kanaalzijde van de Verlengde Oosterdiep. De houtwal aan de oostkant van het sportterrein is eveneens cultuur historisch waardevol. Datzelfde geldt voor het bos behorend bij het sportlandgoed.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 13 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

2.5 Rijksbeleid

2.5.1 Ruimtelijk beleid

Voor het plangebied Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 geldt dat het ruimtelijke rijksbeleid geen directe invloed heeft op de inrichting van het plangebied. De Nota Ruimte, met als titel "Ruimte voor ontwikkeling" is een strategische nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In deze Nota gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen). De Nota Ruimte gaat uit van een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. Het nieuwe beleid sluit hiermee aan bij de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid, die onder meer tot uiting komen in het decentrale planningsstelsel, met een centrale rol voor de gemeentelijke bestemmingsplannen. In het nieuwe beleid focust het Rijk zich meer dan voorheen op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn. De afzonderlijke nota's (zoals bijv. Nota Mobiliteit, De Agenda Vitaal Platteland) op de desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zijn samengevoegd tot één Nota Ruimte. De kern Emmer-Compascuum valt hier niet onder. In het nieuwe AMvB Ruimte stelt het kabinet kaders voor de ontwikkeling van het ruimtelijke gebied in Nederland. In de realisatieparagraaf geeft het kabinet aan welke nationale ruimtelijke belangen het wil verwezenlijken. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en voor bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. Daarvan komt een aantal in de algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte. De realisatieparagraaf krijgt de status van structuurvisie. Hij wordt toegevoegd aan de Nota Ruimte en overige planologische kernbeslissingen (PKB's). 2.6 Conclusie

Het rijksbeleid werkt nauwelijks rechtstreeks door in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in directe zin niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat dit passend is in het provinciale beleid.

14 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Hoofdstuk 3 Onderzoeken 3.1 Archeologie en monumenten

3.1.1 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd ter uitvoering van het verdrag van Malta. Het verdrag vraagt om bescherming van het archeologisch bodemarchief tegen bodemverstoringen als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij het opstellen van nieuwe planologische regelingen rekening te houden met de te verwachten en de aanwezige archeologische waarden. Behoud van die waarden is het uitgangspunt. Archeologiebeleid Inmiddels heeft de provincie Drenthe nieuw aanvullend archeologiebeleid opgesteld. Op grond van inhoudelijke overwegingen en expert judgement hanteert de provincie Drenthe een vrijstellingsmogelijkheid van 500 m². Daarbij dienen de volgende uitgangspunten te worden gehanteerd: het gaat om het totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwblok van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen; de vrijstelling geldt voor gebieden met een lage (alleen beekdalen), middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde, zoals aangegeven op de IKAW, tenzij binnen een afstand van 50 meter een AMK-terrein aanwezig is; de vrijstelling geldt niet voor bekende vindplaatsen die op de AMK van Drenthe staat aangegeven; uitzondering hierop zijn de historische kernen die op de AMK staan aangegeven als 'terrein van hoge archeologische waarde'. Voor deze terreinen is een vrijstelling van 70 m² mogelijk. Archeologisch onderzoek is niet vereist als het gaat om herbouw met dezelfde maatvoering als het oorspronkelijke bouwwerk, dat wil zeggen dat de funderingen dezelfde horizontale en verticale afmetingen hebben of wanneer werkzaamheden vergunningvrij kunnen worden uitgevoerd. Indien de provinciale ontheffingsbevoegdheid niet van toepassing is op de voorgenomen bodemverstoring moet door de veroorzaker een inventariserend archeologisch veldonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek kan aangeven of het gebied vrij van archeologie is of dat er waarden zijn waar rekening mee dient worden gehouden. Totdat de Gemeente Emmen zelf onderbouwd archeologiebeleid heeft vastgesteld, is het provinciaal beleid van toepassing en verwoord in de regels. 3.1.1.1 Archeologische monumenten Binnen het plangebied liggen geen (beschermde) archeologisch monumenten. Ook ligt 50 meter buiten het plangebied geen archeologisch monument. 3.1.1.2 Archeologische verwachtingswaarde In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen heeft de gemeente Emmen het onderzoek- en adviesbureau "de Steekproef" gevraagd om een archeologisch bureauonderzoek uit te voeren. Naar aanleiding van dit onderzoek is op basis van het huidige en historische landgebruik en de bekende archeologische waarden een gespecificeerde IKAW voor het plangebied opgesteld. Op deze gespecificeerde IKAW is het plangebied aangewezen als een gebied met een lage trefkans. 3.2 Ecologie

Normstelling en beleid Gebiedsbescherming Ten aanzien van de gebiedsbescherming is met name de op 1 oktober 2005 in werking getreden Natuurbeschermingswet van belang. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: Beschermde Natuurmonumenten. Ten aanzien van activiteiten in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten "significant negatieve effecten" kunnen veroorzaken. bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 15 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Ecologische Hoofdstructuur Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het "nee-tenzij principe", hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient ten allen tijde compensatie plaats te vinden. Soortenbescherming De Flora- en faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod op het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Artikel 75 van de wet voorziet in een aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing. Deze gevallen zijn verder uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten. Beschermd gebied Bargerveen De zuidzijde van Zwartemeer grenst aan het Milieubeschermingsgebied Bargerveen. Het plangebied Kamerlingswijk WZ 123 is gelegen aan de zuidzijde van Zwartemeer. Het Bargerveen is tevens aangewezen als Natuur-, Stilte- en Habitat/Vogelrichtlijngebied. Dit betekent dat planontwikkelingen en -uitwerkingen nader getoetst dienen te worden aan Europese- en nationale wetgeving. Het Bargerveen maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), het plangebied zelf valt buiten deze begrenzing. Het Bargerveen is een binnen Nederland uniek restant hoogveen. In het gebied komt een groot aantal zeldzame soorten voor, die kenmerkend zijn voor hoogveen. De aanwezigheid van de bijzondere milieus en van open water, gecombineerd met de openheid van het landschap en de rust in het gebied, maken het gebied van internationaal belang voor onder meer vogels. De bijzondere beschermingsstatus en de aanwezigheid van bijzondere plant- en diersoorten hebben de volgende consequenties: Het resterende hoogveen is erg gevoelig voor verdroging. In het gebied worden en zijn diverse maatregelen getroffen om verdere verdroging te voorkomen. Maar ook activiteiten buiten het gebied kunnen effecten hebben op de waterstand in het Bargerveen. In overleg met het waterschap en de terreinbeherende organisatie zal de reikwijdte van ingrepen in het hydrologische systeem in en rondom het Bargerveen bepaald en op kaart ingetekend moeten worden. De reikwijdte is de afstand tot waar een bepaalde ingreep in het hydrologische systeem invloed heeft op het Bargerveen. Deze afstand wordt bepaald door hydrologische parameters als de weerstand van (eventueel aanwezige) slecht doorlatende lagen in de bodem en het doorlatend vermogen van het watervoerend pakket. Om de stilte in het gebied te bewaren heeft de provincie een geluidscontour rond het gebied aangegeven. Activiteiten die de waarden van de contour overschrijden, zijn verboden. Om het Bargerveen donker te kunnen houden, moeten activiteiten die lichtverstoring in het gebied kunnen veroorzaken, hierop onderzocht worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aanbrengen van straatverlichting of de verlichting van sportvelden. Activiteiten die de overige abiotische omstandigheden negatief beïnvloeden, zijn niet toegestaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om vervuiling en vermesting. Een deel van de vogels foerageert in de omgeving van het Bargerveen. Om deze vliegbewegingen niet te belemmeren wordt het oprichten van hoge windmolens niet toegestaan. Voor het Bargerveen zal een beheerplan door de provincie worden opgesteld. In dit beheerplan wordt vastgelegd welke bestaande activiteiten zonder vergunning zijn toegestaan en welke activiteiten niet.

Aanwezige beschermde soorten Bargerveen De bebouwde kom vormt voor diverse soorten planten en dieren een geschikt leefgebied. Hieronder zijn veel soorten die door de Flora- en faunawet beschermd worden. Voor een deel van deze soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Deze soorten zijn in een wetswijziging (AmvB) op de Flora- en faunawet geplaatst in tabel 1. Voor de soorten die in deze AmvB in tabel 2 en 3 zijn genoemd, geldt geen ontheffing bij ruimtelijke ontwikkelingen.

16 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Tabel I. Soorten waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd Roofvogels Uilen Overige soorten Boomvalk Kerkuil* Gierzwaluw* Buizerd* Oehoe Grote gele kwikstaart Havik Ransuil* Huismus* Slechtvalk* Steenuil* Ooievaar* Sperwer Roek* Wespendief Zwarte wouw * Soorten die mogelijk kunnen broeden binnen de bebouwde kom

Tabel II. Soorten waarvan de nesten niet jaarrond zijn beschermd, inventarisatie wel gewenst Spechten Overige soorten Groene specht* Blauwe reiger* Grote bonte specht* Bonte vliegenvanger* Kleine bonte specht* Boomklever* Zwarte specht Boomkruiper* Draaihals Ekster* Uilen Gekraagde roodstaart* Bosuil* Glanskop* Ruigpootuil Grauwe vliegenvanger* Roofvogels Hop* Torenvalk* Ijsvogel* Zeearend Kleine vliegenvanger* Eenden Koolmees* Brilduiker* Kortsnavelboomkruiper Eidereend Pimpelmees* Zwaluwen Raaf Boerenzwaluw* Spreeuw* Huiszwaluw* Tapuit Oeverzwaluw Zwarte kraai* Zwarte mees Zwarte roodstaart* * Soorten die mogelijk kunnen broeden binnen de bebouwde kom

Bij ruimtelijke ingrepen moet vooraf onderzocht worden of de ingreep negatieve gevolgen heeft voor soorten uit tabel 2 of 3. In Zwartemeer gaat het dan om vleermuizen, vogels, steenmarter, poelkikker, levendbarende hagedis, veldspitsmuis en adder. Hierover het volgende: In de bebouwde kom van Zwartemeer kunnen vleermuizen een verblijfplaats hebben. Diverse soorten bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 17 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

hebben een kraam-, zomer- en/of winterverblijfplaats in huizen of andere gebouwen. Andere soorten hebben verblijfplaatsen in bomen; Een groot aantal vogels broedt binnen de bebouwde kom. Zij hebben nesten in tuinen, groenvoorzieningen en gebouwen. Veel van deze soorten zijn weinig storingsgevoelig en bouwen elk jaar een nieuw nest. Enkele soorten, waaronder bijvoorbeeld de kerkuil, maken jaarrond gebruik van hetzelfde nest; De steenmarter komt steeds meer voor in de bebouwde kom. Deze bouwt nesten in huizen en schuurtjes. Zijn verblijfplaats bevindt zich vooral in huizen, leegstaande gebouwen en rommelhoekjes; In (de directe omgeving van) Zwartemeer zijn waarnemingen gedaan van rugstreeppad. Dit is een pioniersoort. Braakliggende terreintjes in het dorp kunnen (tijdelijk) geschikte leef- en zelfs voortplantingsgebieden vormen; Aanwezige waterelementen (sloten, poeltjes) kunnen (tijdelijke) voortplantings- of verblijfplaatsen van heikikker en poelkikker vormen; In de directe omgeving van Zwartemeer komen adders voor. Adders zijn zeer plaatstrouw en migreren weinig. Het lijkt daarmee onwaarschijnlijk dat de soort in het dorp voorkomt; De levendbarende hagedis is waargenomen in de nabije omgeving van Zwartemeer. Deze soort leeft bij voorkeur op enigszins vochtige heide of heide met vennen en in structuurrijke weg- en spoorbermen en ruigten. Omdat geschikte biotopen voor de levendbarende hagedis zeer waarschijnlijk ontbreken in het dorp Zwartemeer, is het aannemelijk dat de soort hier niet voorkomt; Veldspitsmuizen kunnen in Zwartmeer met name aangetroffen worden langs bermen, in tuinen, bij composthopen en in struikgewas. De aanwezigheid van bovengenoemde soorten betekent dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen onderzocht moet worden of de ingreep een negatief gevolg heeft voor één van deze soorten. Het gaat daarbij vooral om: het slopen of verbouwen van een woning of gebouw; het kappen van bomen met holtes of vogelnesten; het dempen van natte landschapselementen; het bouwrijp maken en bebouwen van braakliggende grond; het verwijderen van groenvoorzieningen. Ten aanzien van de omgang met de steenmarter heeft de gemeente een beheerplan opgesteld. De initiatiefnemer van een ingreep is verantwoordelijk voor het onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten. 3.3 Fysieke veiligheid

Bij het begrip (externe) veiligheid kan men denken aan de bescherming tegen risico's die men loopt in de nabijheid van inrichtingen, leidingen en wegen waar incidenten kunnen voorkomen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn of andere gevaarlijke situaties kunnen ontstaan (bijv. knappen van hoogspanningsdraden). Normstelling en beleid Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) Op risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Bij het beoordelen van plannen dient bekeken te worden of voor de burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt/blijft (plaatsgebonden risico). Voor de risicocontour van het plaatsgebonden risico (PR) geldt, dat in een straal van 10¯ 6 per jaar geen kwetsbare (grenswaarde) en beperkt kwetsbare (richtwaarde) objecten gebouwd mogen worden. Daarnaast dient de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers expliciet te worden afgewogen en verantwoord (groepsrisico). Voor het groepsrisico (GR) geldt dat onderbouwing van het risico dient plaats te vinden als: het groepsrisico ten opzichte van de voorgaande berekening verhoogd is; het groepsrisico boven de gestelde oriëntatiewaarde uitkomt. Bij deze verantwoording is het van belang dat de afdeling DPR van de Brandweer betrokken wordt bij de

18 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 afweging van risico's en onderbouwing. Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Regionale Brandweer Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Vanuit de brandweer is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de gebouwen in) Zwartemeer. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen. 3.3.1 Beleidsuitgangspunten veiligheid Emmen

Voor de ontwerpstructuurvisie "Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef" zijn beleidsuitgangspunten op veiligheidsgebied geformuleerd. Emmen wenst een gemeente te zijn waarin een ieder veilig woont. Hier tegenover staat dat Emmen dé industriestad van het Noorden is en in de toekomst een gemeente wil blijven waarin economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid hoog in het vaandel staan. De gemeente wil dus ruimte bieden voor zowel wonen als werken. Door voor een Gebiedsgerichte Benadering te kiezen kan een acceptabele invulling worden gegeven aan beide ambities. Door binnen de gemeente een indeling te maken naar gebieden waar bepaalde (risicovolle) activiteiten juist wel of niet wenselijk zijn schept Emmen ruimte voor zowel wonen (veilig wonen) als voor werken (ruimte voor industrie) zonder dat deze elkaar belemmeren. Bij het ruimtelijk ordenen van risico's hanteert de gemeente Emmen de volgende algemene uitgangspunten: 1. De industrieterreinen Bargermeer, A37 en Vierslagen zijn vanuit de ambitie Ruimte voor industrie de voorkeurslocatie (zoekgebieden) voor vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen. Buiten de zoekgebieden op de industrieterreinen Bargermeer, A37 en De Vierslagen mag geen nieuwvestiging BEVI inrichtingen plaatsvinden. Met uitzondering van LPG-tankstations deze vormen een uitzondering in die zin dat hiervoor per locatie een beoordeling zal worden gemaakt in het kader van de daarvoor te voeren planologische procedure conform het BEVI; 2. Bestaande BEVI-inrichtingen op de industrieterreinen Bargermeer, A37 en De Vierslagen blijven gehandhaafd en gerespecteerd, waarbij wijziging van bedrijfsvoering buiten de zoekgebieden niet mag leiden tot verhoging van het plaatsgebonden risico. 3. Buiten deze industrieterreinen staat de ambitie Veilig Wonen voorop. Hier heeft wonen de prioriteit boven (risicovolle) bedrijvigheid. Nieuwe ontwikkelingen in de vorm van (beperkt) kwetsbare objecten worden nadrukkelijk getoetst aan het aspect fysieke veiligheid. De vestiging van niet BEVI-inrichtingen (beperkt kwetsbare inrichtingen) vindt in principe buiten locatie 1 en 2 en buiten de PR=10 -6 contouren plaats (uitzonderingen kunnen worden gevormd door branchegerelateerde inrichtingen). Realisatie van nieuwe kwetsbare objecten binnen de zoekgebieden is niet toegestaan en realisatie van nieuwe kwetsbare objecten op de industrieterreinen buiten de zoekgebieden is beperkt mogelijk.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 19 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Figuur 3-1: Zoekgebied BEVI-inrichtingen: De rode contour is het zoekgebied voor te vestigen BEVI- inrichtingen. De PR=10 -6 contour dient daarbij binnen de eigen inrichtingsgrens te blijven én dient binnen de PR=10 -6 contour van het zoekgebied te blijven. Indien PR=10 -6 contour niet binnen de eigen inrichtingsgrens te houden is mag hier op de locaties 1 en 2 (op industrieterrein Bargermeer) onder voorwaarden van worden afgeweken, mits rekening gehouden wordt met de beperking die dit oplevert voor de gevestigde niet-BEVI inrichtingen.

3.3.2 Fysieke veiligheidssituatie

Parallel aan de Kamerlingswijk OZ voert een hogedruk-aardgastransportleiding van noord naar zuid. De minimaal aan te houden veiligheidsafstanden t.o.v. deze leiding, 18 inch en 67 bar, is 60 meter. Van deze gastransportleiding is het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) berekend. Het plaatsgebonden risico is kleiner dan 10¯ 6 per jaar en er is daarom geen contour zichtbaar. Voor de leiding is het groepsrisico berekend voor die kilometer die het hoogste groepsrisico oplevert (worst-casesegment). Voor de berekening is gebruik gemaakt van de daadwerkelijke parametering over het geselecteerde, één kilometer lange segment. Om het worst-casesegment van een leiding te geven is per stationering de overschrijdingsfactor van het groepsrisico weergegeven. Deze is berekend door rondom elk punt op de leiding een segment van een kilometer te kiezen, dat gecentreerd ligt ten opzichte van dit punt. Voor deze kilometer leiding is een FN-curve berekend en van deze FN-curve de overschrijdingsfactor. De overschrijdingsfactor is de maximale verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde. Daarmee is de overschrijdingsfactor een maat die aangeeft in hoeverre de

20 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 oriëntatiewaarde wordt genaderd of overschreden. Een overschrijdingsfactor kleiner dan één geeft aan dat de FN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft. Bij een waarde van één zal de FN-curve de oriëntatiewaarde raken. Bij een waarde groter dan één wordt de oriëntatiewaarde overschreden. Deze overschrijdingsfactor is vervolgens tegen de stationing uitgezet in een grafiek. In deze grafiek is tevens af te lezen waar het middelpunt van het worst-case één kilometer segment ligt. Van het worst-casesegment is de FN-curve weergegeven. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt wat het groepsrisico is. Resultaten GR-berekening A-582-KR--032t/m 036 (gelegen in Zwartemeer) Van de A-582-KR-032 t/m 036 kan geen FN-curve worden getoond omdat het berekende maximale aantal slachtoffers voor iedere kilometer van de leiding kleiner is dan 10. Om deze reden kan eveneens geen worst-casesegment getoond worden. 3.3.3 Route gevaarlijke stoffen

Ten aanzien van weg, spoor en water zijn geen risico's bekend die het plangebied nadelig kunnen beïnvloeden. Binnen de gemeente Emmen is een route gevaarlijke stoffen vastgesteld die niet van invloed is op dit plangebied. Spoor- en vaarwegen zijn niet aanwezig in het plangebied en derhalve niet van toepassing. 3.3.4 Bereikbaarheid

Qua bereikbaarheid is het noodzakelijk dat een object van twee kanten bereikbaar dient te zijn. Afwijkingen hierop zijn mogelijk, mits aan bepaalde voorwaarden zoals in de Handreiking toetsing Ruimtelijke Ontwikkelings- en bestemmingsplannen van de Brandweer Emmen wordt voldaan. Het gebied voldoet goed aan de uitgangspunten van bereikbaarheid. 3.3.5 Repressieve dekking

Op 18 maart 2008 heeft het college het basisbrandweerzorg niveau vastgesteld. Besloten is dat een eerste brandweereenheid in 80% van de gevallen binnen 15 minuten na alarmering op het hulpverleningsadres aanwezig dient te zijn. In de uitwerking van het collegebesluit is tevens aangegeven dat indien bij toekomstige situaties de landelijk geldende normtijden worden overschreden er in overleg met de brandweer besproken dient te worden welke compenserende maatregelen getroffen dienen te worden. Gezien de ligging van het plangebied is de verwachting dat binnen 15 minuten het eerste uitrukvoertuig ter plaatse zal zijn. Echter, voor een deel van Zwartemeer is dit niet het geval en tevens wijkt dit af van de landelijke normtijden. Vanwege deze overschrijding en afwijking heeft de brandweer in alle woningen een gratis rookmelder aangeboden en heeft er in 2009 / 2010 een communicatietraject gelopen waarin de bewoners hierop gewezen zijn en wat men er wat betreft eigen verantwoordelijkheid aan kan bijdragen om de situatie te verbeteren. Bij nieuwe ontwikkelingen zal een initiatiefnemer met de brandweer contact op dienen te nemen om met betrekking tot dit onderwerp van gedachten te wisselen. 3.3.6 Gegevens voor de nadere inrichting van het plangebied en nieuwe ontwikkelingen

3.3.6.1 Algemeen Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen. De "Handreiking toetsing Ruimtelijke Ontwikkelings- en bestemmingsplannen, eisen m.b.t. veiligheid" opgesteld door brandweer Emmen is hierbij een hulpmiddel dat bij het toetsen van nieuwe ruimtelijke plannen gehanteerd dient te worden. 3.3.6.2 Bluswatervoorzining en WAS systeem Voor de inrichting van het gebied zijn de volgende zaken van belang: 1. Bluswatervoorziening dient in principe zo geregeld te worden dat binnen 40 meter van de toegang van een object een toereikende openbare bluswatervoorziening met in principe een capaciteit van 60 m³/h aanwezig is. Primaire bluswatervoorzieningen dienen in overleg met de brandweer bepaald te bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 21 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

worden. 2. Op grond van de Wet op de Veiligheidregio is de Hulpverleningsdienst Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Er kan gesteld worden dat het plangebied deels buiten de dekking van het WAS-stelsel gelegen is. 3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdienst direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen twee normale toeritten of een secundaire route gebruikt te kunnen worden gebruikt. Wanneer hieraan wordt voldaan, voldoet het gebied goed aan de uitgangspunten van bereikbaarheid. 3.4 Milieu

3.4.1 Vormvrije m.e.r.

In voorliggend bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 komen geen activiteit(en) voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden. 3.4.2 Bodem

Normstelling en beleid De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat indien ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval. Bij bodemverontreinigingen groter dan 25 m³ en grondwaterverontreinigingen groter dan 100 m³ is er sprake van een urgent saneringsgeval. Bij verontreinigingen kleiner dan deze omvang kan het bevoegd gezag zelf een afweging maken. Daarbij dient zij uiteraard de gevoeligheid van het toekomstig functiegebruik te betrekken. Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan In het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Op het moment dat er ontwikkelingen plaatsvinden in het plangebied, waarbij de bodem wordt geroerd, zal bodemonderzoek moeten aantonen of de locatie geschikt is voor de functie. De aanwezigheid van de bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen, ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locaties in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen zoals bijvoorbeeld het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering dan weer opheffen. Gelet op de diversiteit aan bodemverontreiniging, en de mogelijke functies van een perceel, is het niet mogelijk een complete lijst met locaties en beperkingen bij dit bestemmingsplan te voegen. Van geval tot geval dient de situatie te worden beoordeeld. Bij locaties waarvan de bodemkwaliteitsgegevens niet meer actueel zijn (onderzoek dat ouder is dan 5 jaar) of niet bekend zijn, zal bij nieuwbouw en/of verbouwplannen door middel van een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) de actuele bodemkwaliteit (opnieuw) moeten worden vastgesteld. Aan de hand van het voorgenomen gebruik wordt getoetst of maatregelen noodzakelijk zijn. 3.4.3 Geluid

Normstelling en beleid

22 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Het college van burgemeester en wethouders wordt door de Wet geluidhinder (Wgh) verplicht om bij de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of het opstellen van een bestemmingsplan dat voorziet in de realisering van woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing ten aanzien van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden) in acht te nemen. In de Wet Geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een (geluids)zone heeft (art. 74 Wgh), met uitzondering van de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Wegen met een (geluids)zone zijn dus wegen met een maximumsnelheid van 50 km/u en hoger. Binnen deze zone, de mogelijke invloedssfeer van de weg, mag de geluidsbelasting aan woningen en andere geluidsgevoelige objecten, die door die weg veroorzaakt wordt, de in de Wgh vastgelegde voorkeursgrenswaarden van 48 dB (Lden) niet te boven gaan. 3.4.4 Lucht

Normstelling en beleid Op 15 november 2007 is het toetsingskader voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan: er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; een project draagt 'niet in betekende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging; een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen. Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan Met het voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Zodoende is het besluit niet in betekende mate op het bestemmingsplan van toepassing, waardoor toetsing aan de grenswaarden achterwege kan blijven. Overigens geldt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ook in de toekomst geen belemmering voor ontwikkelingen vormt. Uit een onderzoek van de provincie Drenthe naar de luchtkwaliteit in de huidige situatie blijkt dat in Drenthe geen overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden bestaan. Daarnaast vertonen de concentraties luchtverontreinigende stoffen al jaren een dalende trend als gevolg van de schonere technologie. 3.5 Watertoets

3.5.1 Inleiding tot de waterparagraaf

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van Zwartemeer is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale functies voor het plangebied gelden. In de beschrijving wordt ook ingegaan op de zogenaamde stedelijke wateropgave. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan of besluit en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. De waterparagraaf sluit daarom af met richtlijnen ten behoeve van de nadere inrichting/ nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 23 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

3.5.2 Beleidskader

Het waterbeheer in Nederland is op verschillend niveau georganiseerd. Het rijk formuleert het landelijk beleid op het gebied van het waterbeheer en maakt afspraken met andere Europese landen over grensoverschrijdende thema's. Het landelijk beleid is verwoord in de Vierde nota op de waterhuishouding en de Nota waterbeleid in de 21 ste eeuw. Eind 2009 is de Vierde Nota op de waterhuishouding opgevolgd door het Nationaal Waterplan. Belangrijk beleidsuitgangspunt is het gegeven dat er meer ruimte voor water moet zijn, met als gedachteleidraad de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Met de overige overheden zijn vervolgens afspraken gemaakt welke maatregelen genomen moeten worden om het watersysteem in de periode tot 2015 te verbeteren en op orde te houden. Deze maatregelen zijn samengevat in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Genoemde maatregelen hebben betrekking op het aanpakken van de gevolgen van bodemdaling, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Op lokaal bestuurlijk niveau zijn vervolgens deze afspraken verder uitgewerkt in de Regionale en Lokale bestuursakkoorden water. De Waterwet is in 2009 in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van watersysteembenadering centraal en schept een kader voor de modernisering van het Nederlandse waterbeheer. De Waterwet sluit goed aan op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Door de nieuwe wetgeving kan niet alleen makkelijker worden ingespeeld op Europese waterrichtlijnen, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, maar ook op projecten waar de waterfuncties ook vanuit andere beleidsvelden worden beïnvloed. Denk hierbij bijvoorbeeld aan natuurbeheer en ruimtelijke ordening. Aanwijzing van Natura 2000 gebieden en het realiseren van de ecologische hoofdstructuur geven belangrijke randvoorwaarden voor de waterfuncties. De nieuwe Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders voor het oppervlaktewater: Het Rijk voor de rijkswateren en de waterschappen voor de overige wateren. De gemeente is geen waterbeheerder, maar heeft wel waterstaatkundige taken: de hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplichten zijn sinds januari 2008 vastgelegd via de Wet gemeentelijke watertaken in de Wet op de waterhuishouding. De waterschappen hebben, naast hun beheertaak, een belangrijke rol in het beoordelen van waterhuishoudkundige initiatieven die door gemeenten en/of projectontwikkelaars worden genomen. Via de zogenaamde Watertoetsprocedure beoordelen zij de initiatieven op hun waterhuishoudkundige consequenties en verwoorden dit in het wateradvies. De waterschappen hebben specifieke kennis over hun beheergebied en stemmen hun beleid af op de deze gebiedseigenschappen. Via de eerder genoemde Nationale- , Regionale- en Lokale gebiedsakkoorden wordt het voorgestelde waterschapsbeleid met de overige belanghebbenden in het gebied bestuurlijk geborgd. Als gemeente zullen we ervoor zorgen dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, we gaan verdroging tegen en houden rekening met de eisen vanuit de KRW. In de volgende paragrafen wordt dit voor Zwartemeer uitgewerkt. Uitgangspunt bij dit actualisatieplan is het bestaande watersysteem met de hierbij horende peilen, stroomrichtingen en de ruimte die water nodig heeft. Verontreiniging van oppervlaktewater dient voorkomen te worden. 3.5.3 Ligging plangebied

Het plangebied van Kamerlingswijk WZ 123 valt binnen het plangebied van het actualisatieplan Zwartemeer. De waterparagraaf is in zijn geheel overgenomen uit dit plan. Zwartemeer ligt in het zuidoosten van de gemeente Emmen, ten zuiden van Barger- Compascuum en ten oosten van . De plangrens van het bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk bepaald door natuurlijke elementen, in combinatie met de overgang tussen het dorp en het buitengebied.

24 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Figuur 3-2: Bestemmingsplanbegrenzing actualisatieplan Zwartemeer (indicatief)

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 25 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

3.5.4 Grondgebruik

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit bebouwd, stedelijk gebied. Aan de noordwestzijde van het dorp ligt het nieuwe recreatie- en sportpark Zwartemeer, in het zuidwesten van het plangebied ligt het sportveldencomplex. Om het dorp liggen akkerbouw gebieden en versnipperde veeteelt gebieden. De woonkern van Zwartemeer is ontstaan als lintbebouwing langs de Kamerlingswijk en Verlengde Hoogeveensevaart. Na de oorlog zijn enkele woonwijken in het tussenliggende gebied en ten noorden van de Verlengde Hoogeveensevaart aangelegd. Aan de oostzijde van het plangebied kruist de herstelde loop van de Runde het plangebied. De Runde is een oude veenloop, die ontspringt in het ten zuiden van Zwartemeer gelegen hoogveenreservaat Bargerveen (Natura 2000-gebied). 3.5.5 Bodemopbouw

De bodemopbouw in het dorp bestaat voornamelijk uit Veen- en moerige gronden (iVp en iWp, veen- en moerige gronden met een veenkoloniaal dek).De bodemopbouw in het zuidoosten bestaat uit Hoogveen (code Vo, Vlietveengronden). Exacte gegevens over de bodemopbouw in het plangebied zijn niet bekend, omdat deze niet zijn gekarteerd op de bodemkaart van Nederland. De onderstaande figuur laat de bodemopbouw zien rond Zwartemeer.

Figuur 3-3: Bodeminformatie rond Zwartemeer (bron: website provincie Drenthe)

3.5.6 Hoogteligging

De onderstaande figuur geeft een beeld van de hoogteligging van het plangebied. Binnen het plangebied varieert de maaiveldhoogte gemiddeld tussen ca. NAP + 16,00 en NAP 17,50 m. De laagste maaiveldhoogten komen in het noordwesten van het plangebied voor (recreatie- en sportpark Zwartemeer).

26 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Figuur 3-4: Hoogtekaart Zwartemeer (bron: AHN Nederland)

3.5.7 Grondwater

In de onderstaande figuur is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het gebied aangegeven. Het blijkt dat in het plangebied de grondwaterstanden sterk variëren. In het plangebied zullen de grondwaterstanden rond de 80 - 100 cm beneden maaiveld liggen (voor zover bekend want in het bebouwde gebied zijn de gegevens niet gekarteerd). In westelijke deel van het gebied (Rundedal) komen als gemiddeld hoogste grondwaterstanden waarden tussen de 21 - 40 cm voor.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 27 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Figuur 3-5: Overzicht Gemiddeld hoogste Grondwaterstand (GHG) rond Zwartemeer (bron: website provincie Drenthe)

De onderstaande figuur laat de kwel- en infiltratiesituatie zien. Duidelijk blijkt dat Zwartemeer in een kwelgebied ligt. Ten westen van Zwartemeer bevindt zich een overgangsgebied.

28 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Figuur 3-6: Overzicht voorkomen kwel en infiltratie (bron: website provincie Drenthe)

3.5.8 Waterhuishouding

Het bestemmingsplan ligt in het stroomgebied Rijn-Oost (Kader richtlijn Water). Ten noorden van de Verlengde Hoogeveensevaart ligt het binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het overige plangebied valt binnen de beheersgebied van het waterschap Velt en Vecht. Binnen het bestemmingsplan liggen verschillen in grondgebruik, variërend van de stedelijke kern Zwartemeer, de akkerbouwgebieden en de versnipperde veeteelt gebieden. Alle bestemmingen hebben daarin een eigen behoefte ten aanzien van het waterbeheer. Het gebied is ontstaan als lintbebouwing langs de Kamerlingswijk, Verlengde Hoogeveensevaart en later de Zuidervaart. Vanuit deze kanalen is in droge perioden wateraanvoer mogelijk. Afwatering geschiedt via de verlengde Hoogeveensevaart en het uitgebreide (cultuurhistorisch belangrijke) wijken en kanalenstelsel. In de loop der jaren is het maaiveld rond deze kanalen gedaald (veenontginning, inklinking). Daarom kunnen grote delen van het gebied niet onder vrij verval afwateren op de verlengde Hoogeveensevaart en is een gemaal noodzakelijk. Het zuidelijk deel van het gebied en de Kamerlingswijk wateren af via naar het poldergemaal aan de Boertienstraat. Dit gemaal pompt het water op naar de Verlengde Hoogeveensevaart. Het ten noorden van de Verlengde Hoogeveense vaart gelegen deel van Zwartemeer watert af naar het noorden via het polderwatersysteem. Vanuit de Hoogeveense- en Zuidervaart kan water worden ingelaten ten behoeve van het landbouwgebied. Het streefpeil in de Verlengde Hoogeveensevaart is NAP + 15,80 m. Het peil in het omliggende poldergebied ligt gemiddeld op NAP + 15,20 m (winterpeil). Het zomerpeil ligt ongeveer op NAP + 15,50 m. bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 29 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Het Bargerveen is aangewezen als Natura 2000 gebied. In het kader van de landinrichting Emmen-Zuid zijn er afspraken gemaakt over bufferzones van het Bargerveen. Via een uitgebreid gebiedsproces zijn de noodzakelijke maatregelen voor het GGOR Bargerveen vastgesteld. Door (toekomstige) inrichtingsmaatregelen kunnen de streefpeilen in de bufferzones veranderen. Daardoor kan drooglegging onvoldoende zijn. Het uitgangspunt is dat de streefpeilen buiten de bufferzones niet gewijzigd zullen worden. In de onderstaande figuur is een kaart met de waterhuishoudkundige situatie in het beheersgebied van Velt en Vecht opgenomen.

Figuur 3-7: Situatie waterhuishouding rond Zwartemeer (bron: Velt en Vecht)

30 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

3.5.8.1 Stedelijke wateropgave In het kader van het verkennend onderzoek naar de stedelijke wateropgave is voor Zwartemeer, Klazienaveen en Barger Oosterveen de conclusie dat de wateropgaaf ca. 35.000 m3 is. Deze wateropgaaf is bedoeld om de verwachtte extra neerslag door veranderende klimatologische omstandigheden te kunnen bergen in het eigen watersysteem van het gebied. Hierdoor wordt extra belasting van het hoofdafvoersysteem voorkomen (vasthouden-bergen-afvoeren). De wateropgaaf is berekend voor de situatie met een overschrijdingsfrequentie van 1 keer per 100 jaar, waarbij rekening is gehouden met 10 % extra neerslag, om de gevolgen van klimaatverandering in beeld te brengen. In het kader van het Lokaal Bestuursakkoord Waterbeheer zijn afspraken gemaakt, om zowel de huidige als de toekomstige waterbergingsbehoefte gezamenlijk uit te werken. 3.5.9 Riolering

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. Het rioolstelsel in de kern Zwartemeer bestaat uit een hoofdbemalingsgebied (district 09) waarop de drukrioleringen Kamerlingsewijk o.z., Zuidervaart o.z. en Dorpshuiswijk zijn aangesloten. Verder loost op het stelsel het vacuümsysteem verl. Oosterdiep z.o.z.. OP het hoofdbemalingsgebied injecteert het stelsel van Barger-Compascuum. Het hoofdbemalingsgebied (district 09) is uitgevoerd als een gemengd stelsel. Het hoofdrioolgemaal heeft een capaciteit van 215 m³.h -1 en verpompt het afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Het gemaal is gesitueerd aan de Meerwijk en verpompt het afvalwater naar het hoofdrioolgemaal van Klazienaveen. Het hoofdgebied beschikt over 10 overstorten, welke lozen op resp. Verl. Hoogeveense Vaart (4 stuks), Kamerlingswijk (4 stuks), Hoofdwijk III (1 stuks) en de Dorpshuiswijk (1 stuks). Een deel van het stelsel is uitgevoerd als een gescheiden stelsel, waarbij het DWA onder vrij verval afvoert op het gemengd stelsel. Het RWA-stelsel heeft drie lozingspunten welke lozen op de Dorpshuiswijk. In het kader van de maatregelen om de vuiluitworp vanuit het rioolstelsel op het oppervlaktewater terug te brengen, is afgesproken dat in Zwartemeer 7,87 ha verharding afgekoppeld wordt van het gemengde stelsel. Met het uitvoeren van deze maatregel is gestart en een groot deel van de opgave is inmiddels afgekoppeld. Tijdens reguliere rioolvervangingen en wijkrenovaties zal deze lijn worden doorgezet. 3.5.10 (Grond-)waterkwantiteit en -kwaliteit

Voor Zwartemeer is het belangrijk dat binnen het plangebied de grondwaterstanden niet wezenlijk wijzigen. Verhoging van de grondwaterstand kan leiden tot grondwateroverlast in het bebouwde gebied. In het grootste deel van de kern komen veengronden voor. Verlaging van de grondwaterstand in deze gebieden leidt tot oxidatie en inklinken van het veen. In de kern van het plangebied is de woonfunctie maatgevend. Voor deze functie is de drooglegging van groot belang. Minimaal is het nodig dat tussen de 1,00 m en 1,40 m drooglegging aanwezig is (de drooglegging is de afstand tussen het bouwpeil en het oppervlaktewaterpeil). Bij deze drooglegging kan een goede grondwaterstand voor de woonfunctie in het woongebied worden bereikt. Op dit moment voldoet Zwartemeer aan dit criterium, met de opmerking dat de aanwezige drooglegging rond het minimum ligt. Dit komt veel voor in veengebieden, maar maakt het gebied wel kwetsbaar voor overlast. Effecten van veranderingen in de streefpeilen van de watergangen in en rond het plangebied moeten daarom zorgvuldig worden onderzocht en beschreven. Uitgangspunt is dat de streefpeilen buiten de bufferzones niet gewijzigd zullen worden. Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 31 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken. Zowel binnen als buiten het gebied is het mogelijk regenwater te bergen. Als gekozen wordt om (een deel van) het regenwater tijdelijk in het gebied te bergen dan moet dit op zo'n manier worden gedaan dat hiervoor een robuuste, goed te onderhouden voorziening wordt aangelegd, die past binnen de gebruiksfunctie van het gebied en deel uit maakt van het bestaande waterhuishoudkundige systeem. Voorkomen moet worden dat overgegaan wordt tot de aanleg van solitaire vijvers, zeer diepe watergangen of waterpartijen met een kwetsbaar, instabiel ecosysteem. Raakt de bergingsvoorziening vol, dan moet een zodanige escape worden aangelegd dat vervolgens het water snel en doelmatig kan worden afgevoerd naar een locatie waar het geen overlast veroorzaakt. In Zwartemeer is het geen optie om te kiezen voor infiltratie van regenwater, gezien de grondwatersituatie en kwel. Vasthouden, bergen en afvoeren zijn voor het plangebied goed te realiseren, waarbij de beste opties voor bergingsvoorzieningen aan de rand van het dorp voorkomen. 3.5.11 Richtlijnen voor de nadere inrichting/ nieuwe ontwikkelingen

Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat: alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan; water verbonden is met de rest van het watersysteem; er voldoende oeverbegroeiing is; afstromend regenwater schoon is en blijft; lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

De diepte van de grondwaterstand in het plangebied maakt het mogelijk dat zonder zeer diepe ontgravingen watervoerende sloten en vijvers kunnen worden gerealiseerd. Bij nieuwe ontwikkelingen kan er daarom toe worden overgegaan om waterberging aan te leggen om afstromend regenwater te bergen. Water kan worden vastgehouden in het gebied zelf door het aanleggen van bergingsvijvers of berging buiten het gebied aan te leggen. Dit water kan ter plaatse van de ontwikkeling worden aangelegd of elders in het peilgebied, waar het bestaande waterstructuren kan vergroten. Regenwater heeft van nature een goede kwaliteit. Door allerlei oorzaken kan het verontreinigd worden en hiermee bodem en oppervlaktewater belasten. Het is daarom van belang om er in eerste instantie voor te waken dat regenwater verder wordt verontreinigd. Dat kan worden bereikt door de oppervlaktes waarop regenwater valt schoon te houden (bijv. wegen en parkeerterreinen) door geen bestrijdingsmiddelen te gebruiken en rekening te houden met het gebruik van strooizout of het gebruik van uitlogende materialen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat regenwater wordt gemengd met andere waterstromen. Denk bijvoorbeeld aan het mengen met huishoudelijk afvalwater in het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarom worden onderzocht of het regenwater kan worden afgekoppeld van het gemengde riool en gescheiden kan worden afgevoerd. Het wijken- en kanalenstelsel is van grote cultuurhistorische waarde en moet daarom worden beschermd. Het is daarom belangrijk dat deze structuren op de plankaart worden bestemd als water.

32 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten van het bestemmingsplan 4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 is een beheersplan. Het doel van dit beheersplan is een correctie op het actualisatieplan Zwartemeer: het kleinschalig kamperen op de percelen behorende bij Kamerlingswijk WZ 123 is in het actualisatieplan Zwartemeer per abuis niet meegenomen. Uitgangspunt hierbij is dat de bestaande situatie wordt vastgelegd. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels (voorheen de voorschriften) en de weergave van op de verbeelding (voorheen plankaart) wordt aangesloten bij de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de vereisten van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). 4.2 Plantoelichting, verbeelding en regels

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid. Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de plankaart aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart. Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden, door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft alsnog geleid tot een tot een bestemmingsplanregeling met 11 artikelen. 4.3 Toelichting op de bestemmingen

De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is. Voor elke bestemming is afzonderlijk een bestemmingsregel opgenomen. Dit heeft alsnog geleid tot een tot een bestemmingsplanregeling met 11 artikelen.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 33 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Bouwregels In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd. Hoofdgebouwen moeten altijd worden gebouwd binnen een daarvoor aangeduid bouwvlak. Uitgangspunt voor de bebouwing is de bestaande voorgevel, die is vastgelegd door middel van de aanduiding 'gevellijn'. Dit betekent dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. De bouw- en goothoogte zijn de bestaande bouw- en goothoogte.

Flexibiliteit Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitsbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitsregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan zijn de volgende flexibiliteitsregelingen opgenomen: afwijkingen met omgevingsvergunning van de bouwregels; afwijkingen met omgevingsvergunning van de gebruiksregels; nadere eisen.

Gebruiksregels Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijking van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning. Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen. Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor de afwijken en de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:

1 de woonsituatie: Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, er dient rekening gehouden te worden met: 1 verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; 2 overlast door lawaai, stank en/of trillingen; 3 de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; het uitzicht; 4 de aanwezigheid van voldoende privacy. 2 het straat- en bebouwingsbeeld:

34 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: 1 een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); 2 de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; 3 gevelbeelden; 4 de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; 5 de hoogtedifferentiatie; 6 de situering van gebouwen op het perceel; 7 de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 m² bedraagt. 3 de culthuurhistorie 1 cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; 4 de verkeersveiligheid Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: 1 verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; 2 overlast door lawaai, stank en/of trillingen; 3 benodigde uitzichthoeken van wegen; 4 de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; 5 de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; 6 de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. 5 de (sociale) veiligheid Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: 1 de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; 2 de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. 6 brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: 1 aanwezigheid van kwetsbare objecten; 2 de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; 3 de bereikbaarheid van de bouwwerken; 4 de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. 7 de milieusituatie: Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: 1 de mate van hinder voor de omliggende functies; 2 de gevolgen voor de externe veiligheid; 3 de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; 4 de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; 5 de gevolgen voor de bodemkwaliteit; 6 de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; 7 de situering van gebouwen ten opzichte van het water. 8 gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 35 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Bescherming van waarden door middel van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/ of cultuurhistorische waarden te beschermen is bij de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen. Door het opnemen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in de bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Het stelsel van Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Met een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kunnen dus geen extra gebruiksmogelijkheden aan een bestemming worden toegevoegd. Voor de gebruiksmogelijkheden blijft de doeleindenomschrijving het kader. Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden. De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken: Hoofdstuk 1. Inleidende regels (artikel 1 en 2); Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels (artikel 3 t/m 5); Hoofdstuk 3. Algemene regels (artikel 6 t/m 9); Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels (artikel 10 en 11). De inhoud van de verschillende artikelen wordt als volgt toegelicht:

Wijzigingsbevoegdheid De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen. 4.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om interpretatieproblemen zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Artikel 1: Begrippen In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale

36 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 spraakgebruik. Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt. Artikel 2: Wijze van meten De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. 4.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3: Agrarisch De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven. Binnen deze bestemming zijn geen bouwvlakken opgenomen zodat het niet mogelijk is te bouwen. Artikel 4: Tuin De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Door de tuinen specifiek te bestemmen wordt voorkomen dat het straatbeeld wordt aangetast door ongewenste bebouwing voor de voorgevel. Artikel 5: Wonen - Vrijstaand Bij 'Wonen-Vrijstaand' gaat het om grondgebonden vrijstaande woningen. Het aantal grondgebonden vrijstaande woningen binnen het plangebied mag niet vermeerderd worden, zodoende mag er maar één woning per bouwvlak worden gebouwd. Ten aanzien van de aan- en bijgebouwen geldt dat de oppervlakte maximaal 75 m² mag bedragen bij een perceelgrootte van minder dan 1000 m². Bij een perceelgrootte van 1000 m² of meer mag de oppervlakte aan aan- en bijgebouwen maximaal 100 m² bedragen. Ook hier geldt het maximale (totale) bebouwingspercentage van 50%. 4.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen. Artikel 6: Anti-dubbeltelregel Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen. Artikel 7: Algemene bouwregels In artikel 6 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel 6 genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt. Artikel 8: Algemene gebruiksregels Bij de formulering van de gebruiksbepalingen is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is. Artikel 9: Algemene afwijkingsregels De afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels afwijking kan worden verleend. Dit betekent dat niet twee keer afwijking kan bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 37 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden. 4.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald. Artikel 10: Overgangsrecht In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd. Artikel 11: Slotregel In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123". 4.4 Handhaving

De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en ontheffingen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving. De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.

38 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid 5.1 Overleg ex. artikel 3.1 Bro en zienswijzen

Het college heeft het bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Bro. 5.1.1 Overleg

Het voorontwerp bestemmingsplan wordt voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners. De reacties van deze overlegpartners kunnen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het bestemmingsplan (afhankelijk van wel of geen reacties). In de Nota van Beantwoording behorende bij dit bestemmingsplan worden de ingekomen overlegreacties en de beantwoording hierop opgenomen (Wanneer er reacties zijn ingekomen). 5.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Tegen het bestemmingsplan zijn wel/geen zienswijzen ingediend.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 39 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd. De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan: de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer. Het voorliggende bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" betreft een gedeeltelijke actualisatie van het bestemmingsplan "Zwartemeer". Uitgangspunt is dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor het actualisering van bestemmingsplannen. Kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

40 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Bijlagen bij de toelichting

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 41 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

42 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Bijlage 1 Nota van Beantwoording

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 43 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

44 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp)

Nota van beantwoording behorende bij ontwerp BESTEMMINGSPLAN Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Kaartnummer: NL.IMRO.0114.2011052-0501 Vastgesteld d.d.:

1 Inhoudsopgave

1. Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

a. Provincie Drenthe, Commissie Afstemming Ruimtelijke Plannen; b. VROM Inspectie, Directie Uitvoering Regionale afdeling Noord.

2 1. Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro.

In het kader van het artikel 3.1.1. Bro overleg is het bestemmingsplan “Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123” naar de wettelijk verplichte en andere door de gemeente erkende overlegpartners verzonden.

In het kader van het overleg hebben wij 2 reacties terug ontvangen van de volgende overlegpartners:

1. Provincie Drenthe, Commissie Postbus 122, dr. P.J. van Eijk Afstemming Ruimtelijke Plannen 9400 AC Assen (CARP) 2. VROM- Inspectie, Directie Uitvoering Postbus 30020, Mr. R.J.M. van den Regionale afdeling Noord 9700 RM Bogert Groningen

1. Provincie Drenthe, Commissie Afstemming Ruimtelijke Plannen A1 In de reactie van Gedeputeerde Staten wordt aangegeven dat op basis van de Omgevingsvisie Drenthe is gebleken dat er geen provinciaal belang in het plan is opgenomen. B1 Wij nemen de reactie van Gedeputeerde Staten ter kennisgeving aan.

2. VROM inspectie, Directie Uitvoering Regionale afdeling Noord A1 De VROM-Inspectie geeft aan dat het voorontwerpbestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de RNRB. B1 Wij nemen de reactie van de rijksdiensten ter kennisgeving aan.

3

bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Bijlage 2 Archeologie

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 49 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

50 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp)

Archeologische Waarden in de Gemeente Emmen

Een Archeologisch en Historisch Bureauonderzoek

Steekproefrapport 2005-6/3

Archeologische Waarden in de Gemeente Emmen Een Archeologisch en Historisch Bureauonderzoek

Uitgevoerd in opdracht van de Gemeente Emmen januari 2006 Steekproefrapport 2005-6/3 ISSN 1871-269X tekst door drs. Geurt Collenteur, drs. Inger Woltinge en dr. Johan Jelsma

De Steekproef, Archeologisch Onderzoeks- en Adviesbureau in samenwerking met Blijham & Collenteur, Noordhorn

Hogeweg 3 9801 TG Zuidhorn telefoon 050 - 5779784 fax 050 - 5779786 internet www.desteekproef.nl e-mail [email protected]

Inhoud

Onderzoekskader 1

Werkwijze 1

I Deelgebied I: het oosten van de gemeente Emmen 4

1 Inleiding 4 1.1 Archeologie 4 1.2 Historie 4 1.2.1 Tot 1850 4 1.2.2 1850 – 1945 9 1.3 Veenontginningen 12

2 De noordoostelijke zandgronden 14 2.1 Bodem en verwachtingskaart 14 2.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 14 2.3 Eerdere onderzoeken 15 2.4 Historisch onderzoek 15 2.5 Conclusies en advies 17

3 Ontgonnen veengebied 18 3.1 Bodem en verwachtingskaart 18 3.2 , Weerdingerveen en Weerdingermond 18 3.3 Nieuw-Weerdinge en Emmer-Erfscheidenveen 19 3.3.1 Historisch onderzoek Emmer-Erfscheidenveen 19 3.4 Emmercompascuum 20 3.5 Nieuw-Dordrecht, en Klazieneveen 20 3.5.1 Eerder onderzoek 21 3.5.2 Historisch onderzoek 21 3.6 Barger-Compascuum, Zwartemeer en Foxel 22 3.6.1 Eerder onderzoek 23 3.6.2 Historisch onderzoek 23 3.7 Conclusies en advies 23

4 Onontgonnen veengebied 24 4.1 Conclusies en advies 24

5 Veenvondsten 25

6 Conclusies en advies Deelgebied I 27

i

II Deelgebied II: de zuidelijke veengebieden 28

7 Inleiding 28 7.1 Archeologie 28

8 Het dal van het Schoonebeker Diep 28 8.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie 28 8.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 29 8.3 Historisch onderzoek 29 8.3.1 Landschappelijke en ecologische effectenan dev aardoliewinning 30 8.3.2 Stedenbouwkundige ontwikkelingen 31 8.3.3 Landbouwkundige ontwikkelingen 31 8.4 Conclusies en advies 33

9 Nieuw- 33 9.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie 33 9.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 34 9.3 Historisch onderzoek 34 9.4 Conclusies en advies 34

10 en Nieuw-Amsterdam 35 10.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie 35 10.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 35 10.3 Historisch onderzoek 35 10.3.1 Nieuw-Amsterdam 35 10.4 Conclusies en advies 36

11 Conclusies en advies Deelgebied II 37

III Deelgebied III: de bebouwing van en rond Emmen 39

12 Inleiding 39 12.1 Archeologie 39 12.2 Historie 39

13 Ten noorden van Emmen: Weerdinge en het Valtherbosch 39 13.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie 39 13.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 40 13.3 Historisch onderzoek 41 13.4 Conclusies en advies 42

ii 14 De bebouwing van Emmen en de Emmerdennen 43 14.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie 43 14.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 43 14.3 Eerder onderzoek 44 14.4 Historisch onderzoek 45 14.4.1 Het Noordeind 45 14.4.2 Emmermeer 46 14.4.3 Angelslo 46 14.4.4 Emmerhout 47 14.5 Conclusies en advies 47

15 Ten noordoosten van Emmen: Emmerschans 48 15.1 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 48 15.2 Historisch onderzoek 48 15.3 Conclusies en advies 49

16 Ten oosten van Emmen: Barger-Oosterveld 49 16.1 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 49 16.2 Conclusies en advies 49

17 Ten (zuid)westen van Emmen: en Emmeresch 50 17.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie 50 17.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 50 17.3 Historisch onderzoek 51 17.4 Conclusies en advies 51

18 Het westen van de gemeente Emmen 51 18.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie 51 18.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 51 18.3 Historisch onderzoek 52 18.3.1 Wilhelmsoord 52 18.4 Eerder onderzoek 52 18.5 Conclusies en advies 52

19 Erica 53 19.1 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 53 19.2 Historisch onderzoek 53 19.3 Conclusies en advies 53

iii 20 en 54 20.1 Vondsten en bewoningsgeschiedenis 54 20.2 Eerder onderzoek 54 20.3 Historisch onderzoek 54 20.3.1 Noord- en Zuidbarge 54 20.3.2 Den Oever 55 20.4 Conclusies en advies 56

21 Conclusies en advies Deelgebied III 59

22 Bodemingrepen en archeolgisch onderzoek 60 22.1 Bodemverstorende ingrepen 60 22.2 Archeologisch (veld)onderzoek 60 22.3 Stappen archeologisch onderzoek bij bestemmingsplanwijzigingen 61

Literatuur 62

Bijlagen 66 Tabel 2 Archeologische vondsten en terreinen Deelgebied I 66 Tabel 3 Archeologische vondsten en terreinen Deelgebied II 68 Tabel 4 Archeologische terreinen Deelgebied IIII 69 Tabel 5 Archeologische vondsten Deelgebied IIII 70

Trefkansenkaart archeologische waarden los bijgevoegd

iv Onderzoekskader

Voor de Gemeente Emmen is een bureauonderzoek evoerd uitg naar de archeologische verwachtingswaarden binnen de gemeente. De aanleiding voor en het doel van het bureauonderzoek is de vraag vande gemeente om een gespecificeerde archeologische verwachtingskaartor vohet gehele grondgebied van de gemeente Emmen. Omdat in de gemeente sterkerschillende v bodemtypen voorkomen (en bodemtypen een eerste ctiecriteriumsele vormen voor de bepaling van de archeologische waarde vanen gebied), e is er voor gekozen de gemeente onder te verdelen in drie deelgebieden (zie Kaart I), die waar nodig in kleinere subgebieden zijn ingedeeld.De drie deelgebieden zijn achtereenvolgens: I het veengebied in de oostelijke helft van de gemeente Emmen, met in- begrip van het kleine gebied met zand- en beekdalgronden in het uiterste noordoosten. II het veengebied in het zuidwesten van de gemeente Emmen, waarvan de noordelijke grens ruwweg ter hoogte van Nieuw-Amsterdam en Erica loopt. III de stad Emmen en de omliggende zandgronden.

Werkwijze

Voor het bureauonderzoek werd een aantal bronneneraadpleegd. g Als uit- gangspunt voor het archeologisch onderzoek is gebruik gemaakt van de archeologische database van Nederland, ARCHIS. gegevensbestandDit wordt beheerd door de Rijksdienst voor het OudheidkundigBodemonderzoek (ROB) en bestaat onder andere uit de Indicatieveart Ka voor Archeologische Waarden (IKAW), het Centraal Monumenten Archief (CMA) en Centraal Ar- cheologisch Archief (CAA). Aan de hand van ARCHISunnen k alle vondsten en monumenten in een gebied opgezocht worden (mitsde archeologische vondsten door de vinders gemeld zijn) en kan eventueel eerder onderzoek in het gebied in beeld worden gebracht. Van alle meldingen in ARCHIS werd een tabel gemaakt om een analyse van de gegevensgelijk mo te maken. Rele- vante literatuurverwijzingen zijn nagezocht en verwerkt. Verder werden rapporten van bekende eerdere onderzoeken door archeologische bedrijven en instanties geraadpleegd. Alle geraadpleegde literatuur, kaarten en andere bron- nen staan vermeld in de literatuurlijst. Voor heel Nederland is een archeologische verwachtingskaart aanwezig in de vorm van de IKAW. Deze is voornamelijk gebaseerd op de bodemkaart en daarom vaak te globaal. In dit bureauonderzoeks per i deelgebied een gede- tailleerdere waardenkaart gemaakt en bepaald of r voo locaties binnen de deelgebieden vastgehouden kan worden aan de IKAW-verwachting of dat daarvan afgeweken moet worden. Omdat de bodemsoortwel degelijk een be- langrijk selectiecriterium is voor de verwachte archeologische waarde van een

1 gebied, is voor alle locaties begonnen met een hrijving besc van de voorko- mende bodemtypen. Daarna zijn de bekende archeologische gegevens beschreven. Vervolgens komt de historie aan bod. Het historisch onderzoek is gebaseerd op een uitgebreide literatuurstu- die in combinatie met een groot aantal verschillende atlassen en historische (bodem)kaarten om de ondergrond en het voormaligerondgebruik g van de gemeente in kaart te brengen. De bevindingen opis bas van literatuur, kaarten en atlassen vormen, voor zo ver met enige zekerheid een locatie kon worden vastgesteld, de basis voor beschrijving van hettorisch his grondgebruik en de mogelijke effecten op het bodemarchief. De ruimtelijke historische elementen die indicatief zijn voor het bodemgebruik vóór de 9e 1 eeuw zijn samenge- bracht op Kaart I. De drie genoemde deelgebieden zullen apart wordenbesproken. Aan het eind van elk deelgebied wordt een synthese gemaakt van alle beschikbare informatie. Aan de hand van deze conclusie wordtr pedeelgebied een advies voor eventueel (archeologisch) vervolgonderzoek even.geg

Dit onderzoek is uitgevoerd door De Steekproef samenwerkingin met Histo- risch Onderzoeksbureau Blijham & Collenteur uit Noordhorn, in opdracht van de gemeente Emmen, vertegenwoordigd door dhr.. Derksen B en mw. M. Snijders. De Steekproef heeft het archeologische deel van het onder- zoek uitgevoerd, terwijl drs. G. Collenteur van Blijham & Collenteur het historische (archieven)onderzoek voor zijn rekening heeft genomen. Er is ge- kozen voor een samenvoeging van beide onderzoekenot t één verwachtingsmodel voor archeologische en historische waarden. De synthese zorgt voor een bruikbaarder document, omdat de combinatie van gegevens meerwaarde heeft en omdat de grens tussen archeologie en historie in veel ge- vallen lastig aan te geven is.

Voor het onderhavige rapport is geen gebruik gemaakt van het Actuele Hoog- tebestand Nederland (AHN), omdat deze kaart niet ordo de gemeente beschikbaar kon worden gesteld. De ontgrondingsvergunningen per perceel zijn ook niet geraadpleegd. Dit rapport is dan ookniet bedoeld als eindstation maar als uitgangspunt voor het maken van beleid metbetrekking op de arche- ologie. Het eindproduct bestaat uit een aanpaste archeologische verwachtings- kaart voor de gemeente Emmen met daaraan gekoppelde adviezen voor archeologisch vervolgonderzoek. Een te volgen stappenplan voor het inpassen van archeologisch onderzoek in bestemmingsplanontwikkelingen is na de conclusies opgenomen, evenals een verklaring van verschillende de soorten voorgesteld archeologisch onderzoek. Dit rapport etdo dienst als achtergrond- informatie bij de verwachtingskaart. De kaart iss al losse bijlage bij het rapport gevoegd.

2

Kaart I . Ruimtelijke historische elementen in de gemeente Emmen.De kaart is noordgericht.

3 I Deelgebied I: het oosten van de gemeente Emmen

1 Inleiding

1.1 Archeologie De oostelijke helft van de gemeente Emmen bestaatoornamelijk v uit een grotendeels ontgonnen veengebied. In het noordoosten bevindt zich een uit- loper van een dekzandvlakte en een beekdalbodem. het In zuiden, ter hoogte van , is het veen niet ontgonnen. De verwerkte gegevens van ARCHIS en andere (historische) bronnen worden per subdeelgebied per dichtstbijzijnde plaatsnaam vermeld (zie Kaart II).

1.2 Historie Zuidoost Drenthe was rond 1850 het enige grote aaneengesloten hoogveenge- bied in Noord-Nederland waar nog niet op grote schaal turf werd gestoken. De vraag naar turf groeide echter nog steeds terwijl de voorraden veen elders afnamen. Vanaf dat moment werd de turfwinning in ZO Drenthe systema- tisch en grootschalig aangepakt, zodat in nog geenhonderd jaar tijd het meeste veen hier verdween. Deze ontwikkelingen geven aanat totd 1850 in dit gebied relatief weinig veranderingen opgetreden zijn. Deeinige w veranderingen die plaatsvonden, hadden voornamelijk betrekking op dezandgronden. Er zijn twee tijdvakken te onderscheiden: tot 1850 en 1850-1945. Beide worden hier- onder afzonderlijk beschreven.

1.2.1 Tot 1850 Het veengebied bij Emmen maakte deel uit van hettgestrekte ui Bourtanger- moor, dat met 50000 hectare tot de grootste veengebieden van West-Europa behoorde. Het veengebied zelf was niet of nauwelijks bewoond, de hoger gele- gen zandgebieden met esdorpen als Emmen, Noord-Zuidbarge, en Weerdinge, Angelslo, Westenesch en Den Oever wel. Permanenteewoning b kwam ook voor aan de rand van het veen in randveenontginningen zoals Schoonebeek en . Aan de westkant werd het veen begrensd door de le stei rand van de Hondsrug. Deze hoger gelegen delen maken deel anuit vhet zandgebied. Op de zandgronden ontstonden uitgestrekte bosgebieden, waar nu niets van is te- rug te vinden. De huidige bossen zijn overwegend de in 20e eeuw aangeplant en met hun uitheemse naaldbomen anders van karakter dan de oorspronkelij- ke bossen. De Hunzelaagte, een smeltwaterdal uit het Saaliende voorlaatste( ijs- tijd, zie dateringstabel in het achterkaft), gaf demogelijkheid tot het ontstaan van een groot moerasgebied: het Bourtangermoor.dens Tij het Weichselien (de laatste ijstijd) ontstond hier een slecht afwaterend gebied met lage dekzandrug- gen. In de gemeente Emmen zijn twee van deze subruggen van de Hondsrug te

4 vinden; op de oostelijke rug liggen Weerdinge, Emmerschans, en Nieuw- Dordrecht; op de westelijke rug Emmen, Westenesch,Noord- en Zuid-Barge en Erika. Ten zuiden van Emmen splitsen de ruggenich z en duiken onder het veenpakket (Gerding, 1995: p.244/245) maar zijnn tezuiden van de Hoogenveense vaart nog herkenbaar. Tussen Nieuw-Dordrecht en Barger- Compascuüm belemmerde een dekzandrug lange tijdafwatering de (Gerding, 1995: p.246); De kwaliteit van de turf ten noordenvan deze dekzandrug was dientengevolge beter dan ten zuiden ervan. In het natte milieu kon het veen zich vormen. Aanvankelijk als veen- moeras, waar een dennenbos op groeide, later kreeghet echte hoogveen de overhand. Hoogveen bestaat voor 80-90 % uit watern is e daardoor onbegaan- baar. (Geschiedenis van Emmen, 1989: p.24) In hetebied g lagen veenbulten van 10 tot 15 meter hoog, van elkaar gescheiden r dooslenken, die water af- voerden naar veenbeekjes en meerstallen. Op hunrt beu leidden die het water verder naar het Schoonebekerdiep en de Runde.

5

Kaart II . Archeologische vondsten in Deelgebied I. De kaart is noordgericht.

6

Figuur 1. Fragment kaart Pynacker (1634)

Hoewel dit gebied op oude kaarten regelmatig wordtaangeduid als woeste grond, onland en als ‘desertum’ (zie Figuur 1), was het veen voor de plaatselij- ke economie wel degelijk van belang. Sommige delenleenden zich in droge perioden voor beweiding, als hooiland of als gronden voor de boekweitcul- tuur. Ook werd van oudsher op een aantal plaatsenjzeroer i gewonnen. Vanwege deze belangen raakte het veengebied opgedeeld onder de marken van op het zand gelegen esdorpen. Figuur 2 geeft deieden geb van de verschillende marken. Overigens maakten dorpen op de westoevern va de Eems ook ge- bruik van het gebied. Tot in de Middeleeuwen hield het veen zijn natuurlijke staat. In de late Middeleeuwen leidde de toenemende bevolking tot hetontginnen van woeste grond vanuit bestaande nederzettingen. Ook werdenr nieuwe, e zogenaamde dochternederzettingen gesticht, zoals Westenesch Angelslo. en Ook ontston- den randveenontginningen als Schoonebeek, Roswinkel, Dalerveen. Op de overgang van hoog naar laag waren voldoende zandrugcomplexen, die droog genoeg waren om zich te kunnen vestigen. Het hoogveen werd tot bouwland getransformeerd, de broekbossen langs de beekdalengerooid en in groenland omgezet. Hier ontstond een gemengd bedrijf waare all onderdelen elkaar no- dig hadden en het recht van opstrek de verkavelingbepaalde (Geschiedenis van Emmen, 1989: pp.53-55).

7

Figuur 2. Verdeling veengebied naar marke situatie tot rond 1850). Uit: Visscher, 1940.

8 Vanaf de 17e eeuw komt de veenboekweitcultuur opt mekolonies als Zwartemeer en Barger-Compascuum.Voor de boekweitverbouw en de scha- penbeweiding was een goede grondbewerking en afwatering nodig, waardoor het veen flink kon inklinken. Door het veenbranden, gebruikelijk bij de boekweitcultuur, verdween bovendien de bovenste nlaag.vee Al met al was het veenpakket door menselijk handelen met ongeveer de helft afgenomen (Geschiedenis van Emmen, 1989: p. 28). Rond 1850s slechtswa 11,5% van Emmens grondoppervlak in cultuur gebracht, waarvanmaar een derde bouw- land.

Overigens was ook al sprake van enige infrastructurele ontwikkelingen. Rond 1593 liet Verdugo een weg aanleggen van Coevordenaar n Noord-Barge – ’t Hoge Loo (Visscher,1940: p.62). En op de kaart vanPynacker uit 1634 staan een aantal veenwegen getekend die oost-west overt veen he liepen; sommige van die veenwegen kenden een schans ter verdediging (Emmerschans, Schans te Hole of Den Hool) (Visscher, 1940: p.84). De Lei- of Heerendijk vormde tot bij Emmer-Compascuüm een min of meer noordzuidlopende infrastruc- tuur om daarna af te buigen naar het westen (zieart Ka III).

1.2.2 1850-1945 Begin 19e eeuw waren plannen gemaakt om de venen ontsluiten, te maar pas in 1857 werd een begin gemaakt met het graven vane Verlengde d Hoogeveen- se Vaart. Drie jaar later werd het eerste veen dituit gebied verkocht. Vanuit de Verlengde Hoogeveense Vaart werd een zijkanaal Amsterdamsche het Veld ingegraven: het Oranjekanaal. De turfproductie kwam overigens pas na 1870 echt op gang. Na 50 jaar vervening kwam in 1920 aandeze bloeiperiode een einde; door de steenkool was voor de turf geen afzetmarkt meer te vinden.

9

Kaart III Historisch ruimtelijke elementen in Deelgebied I. De kaart is noordgericht.

10

Figuur 3. Tram- en spoorwegennet (voorstel 1903). Uit: RA Assen, verzameling kaarten, nr. 123

Naast de natte infrastructuur noodzakelijk voor deafwatering en het transport van turf, kwamen in deze periode ook de nodige andere voorzieningen, zoals een tram- en treinwegennet tot stand (zie Figuur. Het3) vervoer van goederen bleef over water gaan. Er is nog maar weinig terugte vinden van deze infra- structuur. Alle tramspoorlijnen zijn afgebroken, net als de spoorlijn van Emmen naar Ter Apel. Ook is het fijn vertakte stelsel van kanalen en wijken deels gedempt, alleen de hoofdkanalen bleven behouden.

11 1.3 Veenontginningen Het veen was oorspronkelijk gezamenlijk bezit vane dboeren in de esdorpen en randveenontginningen. De marken verkochten heteen v aan maatschappij- en of particulieren. De verschillende veengebiedenzijn in Tabel 1 van noord naar zuid aangegeven. Vanuit het noorden was de vervening kleinschaliger, geleidelijker en ging met minder grote investeringen gepaard dan die vanuitet hwesten. Hier domi- neerden veenschappen, samenwerkingsverbanden vanaatselijke pl boeren die eigenaren waren van stukken veengrond, de vervening (Gerding, 1995: 246, 248). De kanalen vanuit het noorden werden langzamerhand verlengd, in het- zelfde tempo als de verveningen. Het veen bij Weerdinge werd vanuit het Stadskanaal ontsloten. Dit kanaal liep ver het veen in als Hoofdkanaal A of Weerdingerkanaal. Het zelfde gebeurde bij Emmer-Compascuüm, het Emmer- Erfscheidenveen en later het Smeulveen. De Groningers beheersten hier de vervening en vormden ook het afzetgebied (Geschiedenis van Emmen, 1989: p. 110). Het veen in Zuidoost Drenthe werd vanuit het westen en later noord- westen door de grote kapitaalkrachtige maatschappijen aan snee gebracht. Deze werkten planmatig en pakten grote gebiedenéén in keer aan. Het begon met de ontsluiting door middel van grotere kanalen(Hoogeveense Vaart, Oranjekanaal) en pas toen die infrastructuur klaarwas, kwam de productie goed op gang. De verlenging van de Hoogeveense tVaar bereikte rond 1860 de westelijke Bargervenen. Het stelsel werd naar hetosten o en zuiden uitgebreid (Gerding, 1995: p.247). De aanleg vanaf Erica naarde Duitse grens volgde pas vanaf 1880; in 1889 werd verbinding gemaakt met hetOranjekanaal, in 1893 werd de Duitse grens bereikt en in 1898 werd aangesloten op het Duitse kana- lenstelsel. Mogelijk hoopte men daarmee de afwatering van de zuid oostelijke veenontginningen te vergemakkelijken door aan teuiten sl op het Duitse Süd- Nord-Kanaal. De topografische kaart uit 1902 suggereert echter dat deze aan- sluiting moeizaam tot kwam. Vanaf 1906, toen het holtenskanaal Sc een verbinding legde tussen Hoogeveensche Vaart enStadskanaal, het had de aan- sluiting op het Duitse kanalen stelsel waarschijnlijk slechts zeer lokale betekenis. De afwatering in noordelijke richting ep li sindsdien over Neder- landse bodem. Een vierde ontsluiting kwam vanuit Coevorden (Dedemsvaart en Vecht): in 1884 bereikte het Stieltjeskanaal Verlengde de Hoogeveense Vaart (Gerding, 1995: p.248).

12 Tabel 1. Overzicht veengebieden in de gemeente Emmen en hun ontginning.

Gebied opp. Vervening vanaf vorm verkaveling bijzonderheden in ha Nieuw-Weerdinge 1400 ca. 1880 strookvormig (NO) deels oudere randveenontgin- ning, 50% kleine verveners Roswinkeler-veen 1300 na 1906 strookvormig (NW) oorspr. kleine randveenontgin- nig; turfwinning tot na 1950 Emmer-Compascuum 750 1880 strookvormig (OW) percelen 10 ha. en meer; pak- ket van 2-3 meter goede tot beste kwaliteit baggerturf Barger-Compascuum 1700 1890/1900 oorspr. blokvormig Vervening vanuit noorden en (vnl. OW) zuiden; afwatering aanv. via Hoogeveense vaart Emmer-Erfscheidenveen 1650 1898 blokvormig Smeulveen 1000 ca. 1900 in 18 e eeuw in gebruik voor boekweitteelt; boekweitteelt na 1875 basis Nieuw-Dordrecht en Vastenow Barger-Oosterveen 3750 1893 blokvormig Klazienaveen ontstaan in door (OW/NW) Scholten verveend deel 2250 1862 strookvormig rond 1910 groot gedeelte nog ongebruikt, vervening allen in westelijk deel Barger-Westerveen 2900 1860/1861 blokvormig als eerste aan snee gebracht Oosterveen 500 ca. 1880 strookvormig deels randveenontginning uit (ZW/NO) eerdere periode Barger-Erfscheidenveen 800 ca. 1870 idem Schoonebeker venen 3000 randveenontginningen opstrekkende Weiteveen vestiging eerste uit Middeleeuwen; verkaveling helft 20 ste eeuw van arbeiders beperkte vervening in venen

Bron: Gerding, 1995, pp. 248-255; RA Assen, kaarten nrs. 120, 122, 155, 176, 191, 192, 195, 201 en 349.

De grootschalige verveningen na het midden van de9e 1 eeuw maakten ge- bruik van technieken die de kans op verstoringen dein bovenste zandlaag groot maken. Daarmee is de kans dat archeologischewaarden zijn aangetast ook groot. Het verveende gebied werd na afloop zoeel v mogelijk geëgaliseerd, soms door opvulling met van elders aangevoerde grond, soms door de zand- laag ter plaatse te verspreiden. Daarna werd deenlaag bov nog gemengd met de bewaarde, bovenste laag van het oorspronkelijken. vee

13 2 De noordoostelijke zandgronden

2.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie De grens van het veenkoloniale gebied in het noordoosten van de gemeente Emmen loopt ten zuiden en westen van het dorp Roswinkel en ten oosten van de dorpskern van Nieuw-Weerdinge (zie Kaart I). Ten noorden en oosten van deze grens bevindt zich een dekzandvlakte van eolisch (door de wind) afgezet- te dekzanden. Plaatselijk ligt zich binnen 80 cm deron het maaiveld een 10 tot 40 cm dikke laag veen (classificatie Fysisch Geografische Kaart van Drenthe 1:50000 (Nijland, G., R.J. de Lange en J.C. Smittenberg, 1982) Nv1(o) en Nv2o). Volgens de Geomorfologische Kaart van Nederland 1:50000 (Stichting voor Bodemkartering, 1978) is de dekzandvlakte ten dele verspoeld en in het westen vervlakt door veen en/of overstromingsmateriaal (classificaties respec- tievelijk 2M9 en 2M14). Het dal van de Runde is hetin zuiden van dit gebied geëgaliseerd. In het dekzand komt een aantal verschillende bodemtypen voor. Het betreft veldpodzolen, gooreerdgronden en beekeerdgronden met leemarm en zwak lemig fijn zand (classificaties Bodemkaart vanNederland 1:50000 (Stich- ting voor Bodemkartering, 1975) respectievelijk Hn21, pZn21 en pZg23). Direct ten zuiden van Roswinkel en direct ten oosten van Nieuw-Weerdinge komen moerige podzolgronden en moerige eerdgrondenmet zanddek en moerige tussenlaag voor (classificaties respectievelijk zWp en zWz). De grondwatertrappen in het gebied variëren van V totVI, gemiddelde hoogste grondwaterstand respectievelijk minder dan 40 cm tussenen 40 en 80 cm be- neden het maaiveld en gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 120 cm beneden het maaiveld. Het gebied heeft een grotendeels middelhoge totge ho trefkans op ar- cheologische waarden op de IKAW.

2.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis In het CMA en CAA van de ROB zijn uit het gebied een archeologisch mo- nument en dertien vondstmeldingen bekend (zie Tabel 2, als bijlage opgenomen). Het monument betreft de dorpskern vanoswinkel, R waarvan de begindatering in de Late Middeleeuwen ligt (1050t 1500to nC). De dorpskern staat vermeld als terrein van hoge archeologischeaarde w (CMA 14483). Ten noordoosten van de dorpskern van Roswinkel is bije daanleg van een weg een waarschijnlijk Middeleeuwse waterput aangetroffen et m daarin fragmenten aardewerk, glas, tegels en ijzer (CAA 46219). Aane Duitsed grens, ongeveer twee kilometer ten noordoosten van Roswinkel zijnnkele e scherven Vroeg- Middeleeuws kogelpotaardewerk gevonden met een ringdate van 725 tot 900 nC (CAA 238120 en 238228). Alle scherven zijn aanet hoppervlak gevonden. Ongeveer een kilometer ten oosten van Roswinkeleen is oppervlaktevondst bekend van 16 vuurstenen artefacten uit het Paleolithicum tot Mesolithicum.

14 Er zijn zes werktuigen en tien afslagen (halffabrikaten voor vuurstenen werk- tuigen) gevonden (CAA 239886). Ten oosten van Nieuw-Weerdinge zijn binnen een gebied met een straal van ongeveer drie kilometer acht meldingen bekend vanrcheologische a vondsten. Het gaat in zeven gevallen om vondsten van vuurstenen artefacten uit het Me- solithicum (8800 tot 4900 vC). Twee van deze vondsten hebben mogelijk een vroegere datering in het Paleolithicum, of een latere in het Neolithicum (5300 tot 2000 vC). Deze oppervlaktevondsten zijn gedaantijdens veldkarteringen door RAAP (Molema, 1999) en bevinden zich grotendeels in verstoorde con- texten (CAA 239885 en 39311 tot en met 39316). Dendere a melding betreft de vondst van een stenen hamerbijl van het type Muntendam. De bijl dateert uit de late bronstijd tot de middenijzertijd (1100 tot250 vC) en is aan het opper- vlak gevonden (CAA 32). In het uiterste noordoosten van de gemeente, bij Ter Apel, is een vuurstenen klingfragment gevondendat dateert uit het Paleo- lithicum tot de ijzertijd (CAA 47828).

2.3 Eerdere onderzoeken Uit de beschikbare rapporten van eerdere onderzoeken, blijkt dat de bodem van de in die studies onderzochte terreinen (grotendeels) vermengd of ver- stoord is (Hopman & Fijma, 2004: pp. 11-12; Jelsma& Tulp, 2003: p. 2; Molema, 1999: pp. 6-10) Het gaat echter in alle allengev om locaties dichtbij bebouwing of wegen. Bovendien betreft het kleine pervlakken.op De resulta- ten van deze onderzoeken zijn niet per definitie ldig ge voor de omliggende gebieden.

2.4 Historisch onderzoek Roswinkel (de naam verwijst mogelijk naar een ‘hoek’ voor het weiden van paarden), van oorsprong een boerendorp (Geïllustreerde plaatsbeschrijving gemeente Emmen, 1923: p.94), vertoont meer overeenkomsten met Wester- wolde (waar het geologisch ook toe behoort) dan met de Drentse esdorpen. Wel komt er een es voor (Bieleman, 1987: pp.15/16). Roswinkel was vooral vanuit het noorden via de oevers van de Ruiten Areikbaar be (Visscher, 1940: p. 84). Het dorp had daardoor meer binding met Groningen dan met Emmen. Roswinkel, oorspronkelijk een bovenveen-kolonië waar het veen geheel ver- dwenen is, vertoont veel gelijkenis met veenranddorpen. Rondom Roswinkel komen en kwamen een aantal historisch belang- rijke ruimtelijke elementen voor (zie Kaart III): - de Roswinkelschen dijk van Emmen naar Roswinkel, bekend van de tocht van Willem Lodewijk in 1593 (Geïllustreerde plaatsbeschrijving, 1923: p.96); - de ‘oudste spoorweg van Nederland’: terzijde vane veenwegd van Weer- dinge naar Roswinkel twee ondiepe greppels die ine winter d bevroren, zodat wagens hier konden rijden (Geïllustreerde atsbeschrijving,pla 1923: p.97);

15 - De Lei- of Heerendijk, lopende van Boertange, oveTerr Apel en Maten naar Roswinkel; diende oorspronkelijk als waterkering, als gevolg van de kanalisatie in de 20e eeuw overbodig geworden (Geïllustreerde plaatsbe- schrijving, 1923: p.101); - De Roswinkeler schans, waar weinig over bekend Rond is. 1900 was de schans nog herkenbaar aanwezig, nu is alleen hetrrein te op de kaart terug te vinden. De groenlanden langs de Mussel A waren eeuwenlange belangrijkste d gron- den in dit veengebied voor Drentse en Groninger boeren; ook de groenlanden langs de Runde speelden een grote rol de plaatselijke landbouw. Hetzelfde gold voor de van oudsher in gebruik zijnde grondenlangs het Valtherdiepje bij Weerdinge. Vanaf de 17e eeuw werd rond Roswinkel veel boekweit verbouwd en waren Roswinkeler keuters actief in de Weerdinger Marke. Hoewel al vroeg plannen bestonden om het veen bijeerdinge W en Nieuw Weerdinge te ontginnen, werd het gebied uiteindelijk vanaf de Gro- ningse kant ontgonnen door middel van een mond (kanaal) vanaf het Stadskanaal. Dit kanaal werd als hoofdas doorgetrokken de venen in, kanalen en wijken hier haaks op legden het gebied verderen. op Was de oorspronkelijke (rand)vervening kleinschalig van aard, de latere pro- jectmatige vervening in het gebied tussen Roswinkel en Weerdinge leidde tot ingrijpende wijzigingen in de oorspronkelijke verkaveling. De aanleg van een fijnmazig stelsel van afwateringskanalen, bij voorkeur gegraven tot 40 tot 50 centimeter in de onderliggende zandlaag, de egalisatie en vermenging met de oorspronkelijke bovenlaag na de vervening, maken kansde groot dat de hui- dige bovenlaag tot een diepte van ongeveer 50 centimeter is omgewoeld. Voor de niet-verveende gebieden is die kans veel kleiner, aangezien hier vooral landbouwactiviteiten hebben plaats gevonden.

16 2.5 Conclusies en advies Het zandgebied ten noorden van Roswinkel en ten ten oos van Nieuw- Weerdinge heeft in het verleden een aantal archeologische vondsten opgele- verd. De meeste meldingen betreffen vuursteen artefacten uit het Paleolithicum tot aan het Neolithicum. Het grootste deel van de vuurstenen is afkomstig uit het Mesolithicum. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor grootschalige grondverplaatsingen in het gebied,t meuitzondering van de be- bouwde delen en wegtracés. De aanwezigheid van r wate in de vorm van de rivier de Runde zorgt er voor dat de (hoger gelegen) relatief droge zandgron- den in dit gebied aantrekkelijk zullen zijn geweest voor prehistorische bewoning. Intacte archeologische grondsporen en andere archeologische resten kunnen in het gebied niet uitgesloten worden; denwezigheid aa van archeolo- gische sporen is op hogere delen van het (micro)reliëf, vooral langs water zelfs zeer waarschijnlijk. De middelhoge tot hoge trefkans op archeologische waar- den op de IKAW moet voor dit gebied gehandhaafd worden. De grens van het gebied met een (middel)hoge trefkans moet echterrder ve naar het zuiden en westen komen te liggen, zodat het gebied tussen winkel Ros en Nieuw- Weerdinge er geheel binnen valt. In dit gebied dient Inventariserend archeolo- gisch Veldonderzoek (IVO) inclusief gebruik van deAHN binnen de bureaustudie te worden uitgevoerd alvorens eventuele bodemingrepen worden toegestaan.

17 3 Ontgonnen veengebied

3.1 Bodem en verwachtingskaart Het grootste oppervlak van Deelgebied I wordt uitgemaakt door het groten- deels ontgonnen veengebied in het oosten van de eente gem Emmen. Het gebied staat op de Fysisch Geografische Kaart vanrenthe D aangegeven als een (gedeeltelijk) afgeveende veenvlakte (classificaties Ov3 en Ov4). Plaatselijk zijn stukken in vervening aanwezig (Oc1). Deze staan de op Geomorfologische Kaart als veenrestruggen (classificatie 4L21). Deverige o delen maken deel uit van deels relatief hooggelegen en deels relatiefaggelegen la veenkoloniale ont- ginningsvlakten (2M45 en 2M44). In het gebied komt een aantal verschillende bodems voor, die als geza- menlijke karakteristiek hebben dat ze kenmerkendjn zi voor nattere gebieden. Het betreft moerige podzol- en eerdgronden met veenkoloniaal dek en moeri- ge tussenlaag (classificaties bodemkaart respectievelijk iWp en iWz), veengronden met veenkoloniaal dek en zand binnen0 12 cm beneden het maaiveld met of zonder humuspodzol (respectievelijk iVp en iVz), zeggeveen, veenmosveen en veen in ontginning (respectievelijkiVc, aVs en Avo). De grondwatertrappen in het gebied variëren van natII, (I gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 40 cm en gemiddelde ste laag grondwaterstand tussen 80 en 120 cm onder het maaiveld) naar tamelijk droog (V, gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 40 cm en gemiddelde laagste grondwa- terstand meer dan 120 cm onder het maaiveld). Hetebied g heeft grotendeels een lage trefkans op de IKAW. De delen met middelhoge verwachting vallen samen met de volgens de bodemkaart drogere gebieden.

3.2 Weerdinge, Weerdingerveen en Weerdingermond De vondsten die in ARCHIS gemeld zijn uit de omgeving van Weerdinge zijn alle afkomstig uit ‘natte contexten’, met andere woorden, ze zijn allemaal in of op het veen gevonden. Een beschrijving van de geschiedenis van veenvondsten is opgenomen in Hoofdstuk 5. Nabij Weerdinge zijnwee t vindplaatsen van Neolithisch aardewerk bekend. In een geval werd hetaardewerk samen met gewei- en houtfragmenten gevonden (CAA 36097), inet h andere betrof het een enkel fragment bekeraardewerk (CAA 36101). Tennoorden van Weerdin- ge is een fragment van een boomstamkano gevondenAA (C 214973). Het fragment is niet gedateerd. In het Weerdingerveen, ten noordoosten van Weerdinge, zijn bij de veenontginningen in 1904 twee veenlijken gevondenan v een man en een vrouw. De lichamen leken niet in een graf te zijnelegd, g maar in een zeer nat deel van het veen te zijn gedeponeerd (Van Zeist,956: 1 pp. 201-203). De veen- lijken zijn gedateerd in de late ijzertijd tot de roeg-RomeinseV tijd, 250 vC tot 70 nC (CAA 239879). Niet ver van de vondstlocatiean v de veenlijken zijn bij de ontginningen fragmenten van een houten wiel aangetroffen. De fragmenten hebben een datering in de ijzertijd tot de Midden-Romeinse tijd, 800 vC tot

18 270 nC (CAA 239878). Ten oosten van Weerdinge, open eperceel bij Weer- dingermond, zijn kralen van barnsteen en git gevonden, evenals fragmenten aardewerk en vuursteen en een hamerbijl. De datering van deze vondsten ligt in het Neolithicum tot de vroege ijzertijd, 5300 tot 600 vC (CAA 36102).

3.3 Nieuw-Weerdinge en Emmer-Erfscheidenveen Ten zuiden van Nieuw-Weerdinge, in een gebied meten estraal van ongeveer 2,5 kilometer, zijn zes meldingen bekend van vondsten van vuurstenen arte- facten. Het gaat voornamelijk om stukken met een tering da in het Mesolithicum (CAA 56053, 56057, 56059, 56064 en 66). 560 Een vondstmel- ding heeft een datering van het Mesolithicum tot n aa het Neolithicum, vanwege de aanwezigheid van een fragment aardewerkbij de vuursteenafslag (de introductie van aardewerk valt samen met de rgangove van het Mesolithi- cum naar het Neolithicum) (CAA 56061). De vondsten zijn gedaan tijdens veldkarteringen langs het traject van de N391, deeg w van Emmen naar Ter Apel. Het betreft zowel afslagen als (fragmentenan) v werktuigen en enkele stukken zijn verbrand (Molema, 1999). In de buurt van de plaats Emmer-Erfscheidenveen een is aantal tracés van veenwegen ontdekt (CAA 16998, 238456, 238457,02229). 3 Delen van de- ze veenwegen horen tot dezelfde weg. Er zijn tweeracés t bekend: een meer dan drie kilometer lange weg van gevlochten takken en een iets noordelijker gelegen smaller (voet)pad van houten planken (Casparie, 1986). Nabij het vermoedelijke tracé is bij het afgraven van veen 1938 in een veenlijk aangetrof- fen (CAA 302122). Het veenlijk was gekleed in eenantel m van pels en droeg wollen onderkleding. Bij het lijk werden takken enaangepunte stokken ge- vonden. Ook dit veenlijk lijkt niet begraven te zijn in een grafkuil, maar is op een zeer natte plek in het veen neergelegd en waarschijnlijk met de stokken op zijn plaats gehouden. Op grond van stuifmeelonderzoek is de ouderdom van het veenlijk gesteld op ongeveer 3000 jaar. Daarmee dateert het in de midden- tot late bronstijd (Van Zeist, 1956: pp. 199-200).

3.3.1 Historisch onderzoek Emmer-Erfscheidenveen Emmer-Erfscheidenveen (Emmererf) was een zelfstandig dorp, ontstaan door de turfwinning in het veengebied. In het Emmererfscheidenveen waren rond 1940 nog een aantal veenputten terug te vinden ar– dawerd van oudsher onre- gelmatig veen afgegraven ten behoeve van eigen uik gebr (Visscher, 1940: p.102). Aan de Eemszijde kwamen ook randafgravingen voor met als doel ei- gen en plaatselijke voorziening in brandstof. Desondanks zijn randafgravingen nooit van grote betekenis geweest; koloniën langse randd bleven boeren ne- derzettingen en kregen de vorm van een wegdorp. latere, De grootschaliger vervening, met wijken, zijwijken, doorlopende kanalen, betekende hier evenals elders een ingreep tot op het zand. Historisch kaartmateriaal laat zien dat door het bied ge van Emmer- Erfscheidenveen naast de Heerendijk een aantal -westoost georiënteerde veen-

19 wegen hebben gelopen. Sommige veenwegen leiddenr vindplaatsennaa van ij- zeroer, anderen – evenals de dijk – vormden een binding ver tussen de Hondsrug en het stroomdal van de Runde om aan dedere an kant van de groenlanden verder te gaan in de richting van deswinkeler Ro Schans of naar Zwartenberg (zie Kaart III). Ook tussen Weerdinge en Roswinkel was sprake vann dergelijkeee verbinding (zie hiervoor onder Roswinkel). Noch in dit geval,noch in het geval van Emmer-Erfscheidenveen is het tracé van de verbindingen terug te vinden in de huidige verkaveling. Veel meer dan een globale aanduiding is dus moeilijk te geven.

3.4 Emmercompascuüm Het Emmercompascuüm was oorspronkelijk een gemeenschappelijk weidege- bied. In het westelijke deel van Emmercompascuümrmde vo het stroomdal van de Runde een klein gebied met groenlanden, erverd naar het zuiden lagen de hooilanden waar zowel boeren uit Roswinkel alsit uEmmen en Barge ge- bruik van maakten. Deze hooilanden lagen overigensgrotendeels in het Barger-Compascuüm. In het Emmer-Compascuüm lag eenveenweg, die de hooilanden verbond met Roswinkel; het vervolg vane dLei- of Heerendijk en een veenweg naar Zwartenberg (zie Kaart III). Kaartmateriaal uit de 19e eeuw laat zien dat langs de Runde enige min of meer permanente bewoning bestond. Deze locaties vallen nu in het bebouwde gebied vanEmmer-Compascuüm (Grote Historische Atlas van Nederland, 1990: diverse kaarten). De N.V. “Het Emmer-Compascuüm” kocht in 1874 het Emmer- Compascuüm van de markegenoten van Emmen en Westenesch. De ontgin- ning vond vanaf ongeveer 1880 plaats via een kanaal vanuit Ter Apel. In dit gebied ontstond een uitgebreid stelsel van kanalenen wijken. Kenmerkend is het dubbel kanaalsysteem met wijken, zijwijken enoorlopende d kanalen. Ook hier ging de vervening tot op het zand, waarop boerderijen en woningen kwamen te staan; uiteraard met dezelfde gevolgens bij al de overige vervenin- gen.

3.5 Nieuw-Dordrecht, Oranjedorp en Klazienaveen In de omgeving van Nieuw-Dordrecht, ten noordoosten van het dorp, heeft een veenweg gelopen. De veenweg staat in ARCHISmeld ver als een terrein van zeer hoge archeologische waarde en is een ermdbesch monument. De da- tering van het monument is Laat-Neolithicum B, 2450 tot 2000 vC (CMA 496). De veenweg liep ongeveer een kilometer tenordoosten no van het huidi- ge Nieuw-Dordrecht min of meer van het westen naarhet oosten. In het CAA komen vier meldingen voor van verschillende opgravingen langs de veenweg (CAA 17003, 238119, 238458 en27). 3022 Tijdens de opgra- vingen werden, naast de veenweg of veenbrug zelfdere an voorwerpen uit het veen gehaald. Voor aanvang van een opgraving in5 195 langs de Herenstreek te Nieuw-Dordrecht werden op de locatie van de veenbrug drie stukken van een

20 massief eikenhouten wagenwiel gevonden. Bij het uimen opr van de planken van de veenbrug werd direct onder het wegniveau eenhouten bijlsteel aange- troffen. Het betreft een steel van een dissel (VanZeist, 1957: pp. 12-15). De totale oorspronkelijke lengte van de veenwegonzeker, is evenals de uitein- delijke bestemming ervan. De weg was in ieder geval ongeveer een kilometer lang (Casparie, 1982: p. 126-154). De reden vanaanleg de van de weg blijft on- zeker, het huidig bekende traject eindigt in het stijdsde meest natte deel van het Bourtanger Moor en de weg vertoont nauwelijksporen s van gebruik. Mo- gelijk gaat het hier om een onvoltooide (en niet bruikte)ge weg (Casparie et al., 2004). In de omgeving van Nieuw-Dordrecht zijn verder losse vondsten uit de steentijd bekend. Het betreft voornamelijk vuurstenen artefacten uit het Pale- olithicum tot Neolithicum (CAA 47342, 302119, 302120 en 302124). Daarnaast zijn onder andere een Neolithische doorboorde hamerbijl (CAA 447) en Laat-Mesolithische tot Midden-NeolithischeGeröllkeule bekend (CAA 302221). Ook in de buurt van Nieuw-Dordrecht,binnen de huidige be- bouwde kom van Klazienaveen is een hamerbijl vant he type Muntendam gevonden. De bijl dateert uit de bronstijd tot middenijzertijd en is een opper- vlaktevondst (CAA 84).

3.5.1 Eerder onderzoek Een kleinschalig onderzoek op een bouwkavel aan Vastenow de te Nieuw- Dordrecht heeft een deels verstoord en deels intact bodemprofiel opgeleverd. Het plangebied bevindt zich op een zandopduiking hetin veen. In het zand heeft zich een podzolbodem gevormd (Bakker, 2004). Een onderzoek binnen de bebouwde kom van Klazienaveen, vertoont hetzelfde beeld. Hoewel een deel van het terreinn eeverstoord bodemprofiel heeft, is de podzolbodem in de zandkopjes onder het veen plaatselijk intact (Essink, 2003). Ten westen van Zwartemeer is een archeologischeck qui scan uitge- voerd door RAAP. In een gebied van tien hectaren zij tien gutsboringen verricht. In een deel van het onderzoeksgebieden is epodzolbodem aangetrof- fen (Ridderbos, 2004). Het aantal boringen is echter te klein om uitspraken te doen over de kwaliteit van de bodem of de kans oprcheologische a waarden in het onderzoeksgebied.

3.5.2 Historisch onderzoek Nieuw Dordrecht Nieuw Dordrecht ligt op een zandheuvel in het veenen ontstond rond 1845 als landbouwdorp. Vooral boekweitteelt heeft hier laatsgevonden. p Later volgde uitbreiding van het dorp als gevolg van voornamelijk particuliere, kleinschalige vervening (Geïllustreerde plaatsbeschrijving, 1923 p.75). Het dorp is daardoor meer richting het veen geschoven iets – dat ook geldt voor

21 andere dorpen in het veen die hun ontstaan dankenan aeerdere landbouw ac- tiviteiten. De aanwezige leem is gebruikt voor de stenenfabricage, wat kan betekenen dat de leemlaag tot op een diepte van één à anderhalvemeter is afgegraven, dan wel omgewoeld. Ook heeft hier vervening plaats gevonden. De mate waarin dat heeft geleid tot herverkaveling van het gebiedis goed te zien in het geval van Vastenow: tegenwoordig een rechte straat, maarooit bochtig, zoals het feit dat sommige huizen ver van de straat staan,at lazien. Op grond van kaartmateriaal kan worden geconcludeerd dat langs Nieuw- Dordrecht naar het zuidoosten een verbindingsweg tme de zuidelijke hooilan- den (zie ook Emmer-Compascuüm) en de omgeving vanet Hebelermeerh in Duitsland heeft gelopen. Dezelfde bronnen geven aan dat ten (noord)oosten eveneens een veenweg liep (kaart III). De veenwegs, zoals i hierboven beschre- ven, ook archeologisch aangetoond.

Oranjedorp Oranjedorp is ontstaan bij het graven van het Oranjekanaal (1853-1858). Kla- zienaveen (voorheen Smeulveen) dateert van rond 0, 189 toen de verveningactiviteit hier een aanvang nam. Meer danin de noordelijke gebieden was sprake van grootschalige en deels machinalevening, ver iets dat in de prak- tijk betekende dat grotere hoeveelheden turf in één keer verwerkt werden. De omgeving van Klazienaveen-Noord kende overigensvóór die tijd al enige, al of niet permanente, bewoning. Ongeveerer hi lag de noordwestelijke grens van de hooilanden, waar mogelijk enige boekweitteelt plaats heeft ge- vonden. Ook in dit gebied zouden veenwegen hebbenelopen, g in zuiden de bovengenoemde verbinding met het Hebelermeer en Klazienaveen-Noordbij een veenweg tussen de Hondsrug en de hooilanden.

3.6 Barger-Compascuum, Zwartemeer en Foxel In en rond het Rundeveen, in de omgeving van Barger-Compascuum en Foxel, zijn verschillende vondsten van archeologische voorwerpen bekend. Het be- treft veelal losse vondsten van stenen (hamer)bijlen en zogenaamdeFlint- en Fels-Reckeckbeile (CAA 302114, 302115, 302116, 302224, 302231, 302232 en 47059). De overige vondsten bestaan onder anderet een ui compleet aardewer- ken schaaltje van de Trechterbekercultuur (TRB, 3500 tot 2700 vC) (CAA 302223), twee vuurstenen dolken uit het Laat-Neolithicum tot de midden- bronstijd, waarvan een gevonden samen met een houten paal (CAA 302123 en 302225) en een leren buidel met Romeinse zilverenunten m (CAA 238462). De buidel bevatte 312denarii uit regeringsperioden van verschillende keizers. De oudste munt dateerde uit 54 nC, de jongste uit 192nC (Glasbergen, 1956: pp. 213-214; Zadoks-Josephus Jitta, 1956). Dergelijkeosse l vondsten in het veen worden beschouwd als offers of ‘votiefgaven’ (zieoofdstuk H 5).

22 3.6.1 Eerder onderzoek Uit de beschikbare rapportages van eerder uitgevoerde onderzoeken in het Rundedal tussen Barger-Compascuum en Zwartemeerpervlakte (op onder- zoeksgebied ongeveer 300 hectare) blijkt dat eenoot gr deel van de terreinen daar verstoord is (Fijma & Van Beek, 2003). De verstoring zal voornamelijk het gevolg zijn van de veenontginningen in het gebied. Bij verder onderzoek is echter gebleken dat een deel van de onder het )veen(rest aanwezige zandkop- pen en -ruggen in het gebied nog intact is.

3.6.2 Historisch onderzoek Aan Duitse zijde ontstonden aan het eind van dee 18 eeuw de eerste boven- veendorpen. Aan Nederlandse zijde kwamen de eerstebewoners rond het midden van de 19e eeuw naar dit gemeenschappelijke weide gebied Noordvan en Zuid Barge. Vervening vond hier vanaf circa 1890 plaats (Gerding, 1995: p.250). In 1840 vestigden zich de eerste mensen bij het rtemeer,Zwa dat is leeg- gelopen bij het graven van het Van Echtenskanaal885-1890) (1 (Geïllustreerde wandelgids, 1914: p.45). Oorspronkelijk lag de dorpskern aan de zuidkant van het meer, waar nu het natuurreservaat Bargerveengt. liVeel is er over dit ge- bied in historisch opzicht niet bekend; ook kaartmateriaal ontbreekt vrijwel geheel.

3.7 Conclusies en advies Vrijwel alle archeologische vondsten in het oostelijke veengebied in de ge- meente Emmen zijn aan het licht gekomen bij de vervening. Een groot deel van de veenvondsten is geassocieerd met de liggingvan veenwegen. De locatie van dergelijke archeologische waardens moeilijk i te voor- spellen. Archeologisch waardevolle locaties in deeengebieden v zijn met inventariserende veldonderzoeken niet of nauwelijks op te sporen. Op de iets hoger gelegen voormalige hooilanden (zie Kaart zijnIII) intacte archeologische grondsporen niet uit te sluiten. Deze gebieden moeten een middelhoge tref- kans krijgen op de IKAW. Voor de overige delen vanhet gebied, de natte veengronden, kan de lage trefkans gehandhaafd worden. Archeologisch veld- onderzoek is hier alleen zinvol als na het uitvoeren van bureauonderzoek vermoed wordt dat de bodem intact is. Hiervoor dient in ieder geval gebruik gemaakt te worden van de AHN en de ontgrondingskaarten.

23 4 Onontgonnen veengebied Uit het grotendeels onontgonnen veengebied zijn minder vondsten bekend dan uit de veenontginningsgebieden. Dat is logisch, gezien het feit dat de meeste uit het veen bekende vondsten bij het vervenen zijn gedaan. De meeste vondsten uit dit gebied zijn vuurstenen artefacten(CAA 302144, 302145 en 33787), waaronder een fragment van een Trechterbekerbijl (CAA 46128). In 1984 en 1985 is ten oosten van Nieuw-Schoonebeek, ten zuiden van natuurreservaat Bargerveen, een Mesolithische vindplaats (CAA 33788, 238282 en 302146) opgegraven. Bij de opgraving zijn bijna7700 vuurstenen artefacten te voorschijn gekomen. De datering van de vindplaats, die zich op een zand- opduiking in het veen bevindt, ligt tussen 6645 4885en vC (Beuker, 1989).

4.1 Conclusies en advies Uit het onontgonnen veengebied in het zuidoosten nva de gemeente Emmen zijn weinig vondsten bekend. Er is wel een belangrijke Mesolithische vind- plaats bekend ten oosten van Nieuw-Schoonebeek. locatie De hiervan hangt samen met een droger deel van het gebied. Voor rogerede d delen van het on- ontgonnen veengebied, waaronder de hooilanden int uiterstehe zuiden van de gemeente (op Kaart III groen aangegeven), geldt minste ten een middelhoge trefkans op (intacte) archeologische waarden. Voorde overige veenvlakte in het gebied kan de lage trefkans op de IKAW gehandhaafd worden.

24 5 Veenvondsten Vondsten uit ‘natte contexten’ als veen vormen eengroep apart binnen de ar- cheologie. Veel van de veenvondsten zijn te voorschijn gekomen bij het vervenen, zo ook in de gemeente Emmen. De meesteerboven hi genoemde vondsten hebben niet alleen een archeologische ouderdom, maar zijn daar- naast gevonden in een tijd waarin minder aandachterd w besteed aan zaken als exacte vondstlocatie, vondstomstandigheden en context. Hun precieze her- komst is dan ook vaak moeilijk te herleiden. Archeologisch waardevolle resten zijn mogelijk niet als zodanig herkend door verveners. Dateren van vondsten uit venen kan problemen opleveren, ook weer omdate d context van veel vondsten verloren is gegaan of niet bekend is (Vander Sanden, 1995, 1997 en 1998). De meeste voorwerpen die in het veen aangetroffenzijn, worden ge- zien als offers of zogenaamde votiefgaven. Offerpraktijken vonden plaats om goden om wat voor reden dan ook gunstig te stemmenen lijken een lange tra- ditie te hebben in de venen, gezien de uiteenlopende dateringen van de hierboven genoemde vondsten. Diverse vondstcategorieën worden als offergavenschouwd. be Vaak be- treft het bijzondere en/of waardevolle zaken als metalen voorwerpen, versierd aardewerk of fijn bewerkte vuurstenen werktuigen. egelmatigR zijn het ook meer gebruiksvoorwerpen die mogelijk als symbolische votiefgaven geïnter- preteerd moeten worden. Een bijzondere vondstcategorie wordt gevormd doorde veenlijken. In het veen blijven organische materialen door de onveranderende waterstand en de afsluiting van zuurstof zeer goed bewaard. Hets echter i niet duidelijk of de veenlijken ook gezien moeten worden als offers, zeof tot dit lot veroordeeld zijn, slachtoffer waren van een ongeval of dat hetbegraven in veen een norma- le praktijk was in de steentijd (Van der Sanden,98). 19

25 [ hier moet nog kaart Deelgebied I komen waarop archeologische vondsten en historische reconstructies worden samengebracht – iez file EmmenDeelI.pdf ]

Kaart IV . Archeologische en historische bevindingen in Deelgebied I.

26 6 Conclusies en advies Deelgebied I Zoals vermeld zijn de meeste vondsten uit het oostelijk deel van de gemeente Emmen afkomstig van de veenontginningen. De locaties van dergelijke ‘toe- valstreffers’ is zeer moeilijk te voorspellen. Uithet voorbeeld van de rijke Mesolithische vindplaats ten oosten van Nieuw-Schoonebeek blijkt wel dat hogere delen van het landschap interessant zijn eest gew voor prehistorische bewoning. Dergelijke zandopduikingen zijn in het huidige landschap niet al- tijd met het blote oog waar te nemen. Een bestudering van een gedetailleerde hoogtekaart, met andere woorden, van de Actuele Hoogtebestand van Neder- land (AHN), kan in dergelijke gevallen vaak uitkomst bieden. De gegevens uit beschikbare rapporten van eerdern het i gebied uitge- voerde onderzoeken geven slechts informatie overeine kl delen van de aanwezige terreinen. De onderzochte gebieden zijnen tdele verstoord, maar hebben ook intacte podzolprofielen onder het (rest)veen opgeleverd. Dergelij- ke bodems zijn gevormd vóór dat het veen is gegroeid. De veengroei begon in de bronstijd (2000 tot 800 vC). De met veen bedekte gepodzoleerde bodems dateren dus uit de prehistorie, vóór de bronstijd. In het algemeen kan gezegd worden dat archeologische onderzoeken in het oostelijke veengebied van Emmen voorafgegaanenen di te worden door een uitgebreid bureauonderzoek waarin het gebruikan v de AHN cruciaal is. Bevindingen kunnen met enkele verificatieboringenestaafd g worden. Terrei- nen waarin zich geen zandopduikingen bevinden, hebben een beduidend kleinere trefkans op de aanwezigheid van onverstoorde archeologische grond- sporen dan terreinen waarin zich zandkoppen of -ruggen bevinden. De aanwezigheid van depotvondsten of votiefgaven inrgelijke de terreinen is niet uit te sluiten, maar dergelijke archeologische resten zijn met inventariserend booronderzoek niet op te sporen. Inventariserendldonderzoek ve is van belang om eventueel aanwezige intacte podzolbodems onderet veen h te traceren.

Het historisch onderzoek onderbouwt de uitkomstenan v het archeologische bureau onderzoek. Kaart IV, waarop de belangrijkste historisch ruimtelijke en archeologische bevindingen zijn samengebracht, toont duidelijk de gebieden waar de kans op nieuwe archeologische vondsten hoog is. Vooral in het noor- delijk deel vallen de cartografische gegevens goeddeels samen met de bekende archeologische vondsten. Het gaat dan om gebiedenaar w van oudsher agrari- sche activiteiten plaats vonden of waar wegen doorhet veen de Hondsrug verbonden met Roswinkel en het riviertje de Runde.Waarschijnlijk geldt dat ook voor de omgeving van de Nieuwe weg bij Roswinkel waarvoor sterke aanwijzingen bestaan dat die weg het tracé van oudere een veenweg tussen Roswinkel en Emmen volgt.

27 II Deelgebied II: de zuidelijke veengebieden

7 Inleiding

7.1 Archeologie Het zuidwesten van de gemeente Emmen bestaat voornamelijk uit ontgonnen veen. In het zuiden en zuidwesten rond Schoonebeekbevinden zich natte zandgronden en beekdalgronden van het SchoonebekerDiep. De verwerkte gegevens van ARCHIS en andere (historische) bronnen worden per subdeelgebied per dichtstbijzijnde plaatsnaam vermeld.

8 Het dal van het Schoonebeker Diep

8.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie Het beekdal van het Schoonebeker Diep ligt om enn tezuiden van het dorp Schoonebeek. Volgens de Fysisch Geografische Kaartvan Drenthe 1:50000 be- staat het beekdal uit een laagte van beekafzettingen met microreliëf en plaatselijk meer dan 40 cm veen of een 10 tot 40 dikkecm veenlaag binnen 80 cm onder het maaiveld (classificaties respectievelijk FOl1 en Fl1o). In het beekdal is een aantal zandkoppen aanwezig. Het eftbetr dekzandafzettingslaag- tes of –welvingen zonder grondmorene (repectievelijk Nv1o en Nw1). In de laagtes is binnen 80 cm onder het maaiveld een ot10 40 t cm dik veenpakket aanwezig. Volgens de bodemkaart bestaat de bodem voornamelijk uit een beek- eerdgrond met leemlagen waaronder zich verspoeldeeileem k bevindt. Deze lagen beginnen op 40 tot 120 cm beneden het maaiveld en zijn tenminste 20 cm dik. (classificatie bodemkaart pZg23t). De zandafzettingen zijn veldpodzo- len met leemarm en zwak lemig fijn zand (Hn21) eneels d moerige eerdgronden met moerige bovengrond op zand en leemlagen (vWzt). Daar- naast zijn in het gebied vlierveengronden aanwezig, ten dele met zand binnen 120 cm onder het maaiveld (classificaties respectievelijk Vc en Vz). De grond- watertrappen in het gebied variëren van trap II enIII (gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 40 cm en gemiddelde ste laag grondwaterstand respectievelijk tussen 50 en 80 en 80 en 120 cmeden ben het maaiveld) in de beekbodems en moerige delen tot trappen V en VI deop dekzandkoppen (ge- middelde hoogste grondwaterstand respectievelijknder mi dan 40 cm en tussen 40 en 80 en gemiddelde laagste grondwaterstand meerdan 120 cm beneden het maaiveld). Het beekdal zelf heeft een lage trefkans op archeologische waarden op de IKAW. De dekzandafzettingen hebben een middelhoge trefkans.

28 8.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis In het CMA en CAA van de ROB zijn uit het gebied twee archeologische monumenten en twaalf vondstmeldingen bekend. De dorpskern van Schoone- beek, Oud-Schoonebeek dateert uit de Late Middeleeuwen en is een terrein van hoge archeologische waarde (monumentnr. 14523,CMA-nr 22F-003). Ten zuiden van Schoonebeek is een terrein van archeologische betekenis aanwezig. Het betreft de vindplaats van vuurstenen artefacten uit het Paleolithicum tot Mesolithicum (monumentnr. 9122, CMA-nr. 22F-A02, waarnemingsnr. 458, CAA-nr. 22FN-5). De vondstmeldingen zijn bijna uitsluitend oppervlaktevondsten, met uitzondering van een bronzen kokerbijl uit de bronstijd, gevonden bij de bouw van een jaknikker (waarnemingsnr. 460, CAA-nr. 22FN-7) en een de- potvondst uit 1894, gevonden bij het turfsteken. Het betreft een depot bestaande uit zes bronzen voorwerpen uit de lateonstijd, br te weten twee messen, twee kokerbijlen, een lanspunt en een versierd voorwerp (Bosch, 1980: pp.135-148). De voorwerpen dateren uit dee lat bronstijd (waarne- mingsnr. 300240, CAA-22FN-52). Met uitzondering n va de vondst van een stuk ijzeroer (waarnemingsnr. 457, CAA-nr. 22FN-4)zijn alle oppervlakte- vondsten vuursteen artefacten. De meeste vondstenateren d uit het Mesolithicum (waarnemingsnr. 300268, CAA-nr. 22FN-43; waarnemingsnr. 300283, CAA-nr. 22FN-36; waarnemingsnr. 300290, CAA-nr. 22FN-44; waar- nemingsnr. 300291, CAA-nr. 22FN-45 en waarnemingsnr. 300277, CAA-nr. 22FN-41). Twee vondsten hebben een datering van olithicum Mes tot Neoli- thicum (waarnemingsnr. 300236, CAA-nr. 22FN-51 en00273, 3 CAA-nr. 22FN-73). Een oppervlaktevondst van vuurstenen artefacten en zeven aarde- werkfragmenten dateert uit het Mesolithicum tot deijzertijd (waarnemingsnr. 300295, CAA-nr. 22FN-49). Ten noordoosten van Schoonebeek, ten zuiden van Amsterdamscheveld, is bij vervening hertenmestgevonden. De datering van de laag waarin de mest werd aangetroffen, issolithicum Me (waarne- mingsnr. 33732, CAA-nr. 22FN-1). Tot slot werden n aa het oppervlak vijf Paleolithische vuurstenen werktuigen aangetroffenwaarnemingsnr. ( 300280, CAA-nr. 22FN-38).

8.3 Historisch onderzoek Schoonebeek is sinds 1884 een zelfstandige gemeente. Daarvoor viel het dorp onder de gemeente Dalen. Na 1945 is er een groein nieuwe va economische ac- tiviteiten, waardoor het dorp nu een belangrijke ntrumfunctiece vervult. Schoonebeek komt voort uit het buurtschap Kerkeind. De weg van Coevorden naar Nieuw Schoonebeek en de Duitse grens liep door dit buurt- schap. Het oorspronkelijke buurtschap groeide uitot teen lintdorp, met aan de noordzijde van de weg voornamelijk boerderijen.Aan de zuidkant van de weg, grenzend aan het beekdal van het Schoonebeekerdiep stonden voorname- lijk woonhuizen, winkeltjes en kleine bedrijven. De buurtschappen Westerse

29 Bos, en telden in 1947 samen met Schoonebeek 96 woonhuizen en 149 boerderijen (De Jong, 1986: p.148) ’t Middendorp was als onderdeel van Schoonebeek vanéén de vier lin- ten die op de lage smalle zandruggen tussen hetkdal bee en het hoogveen lagen. Hier gold een recht van opstrek, dat verkaveling bepaalde, dat nu nog is terug te zien in het landschap. Vanuit de hoger gelegen gronden werd het vee geweid langs het Schoonebekerdiep. Vanwege de afstand werden daarallen st gebouwd, zodat het vee niet steeds terug naar de boerderij moest.Zo’n stal wordt een Bo ge- noemd en is karakteristiek voor het stroomdal vanet h Schoonebekerdiep. Deze plaatsen zijn deels terug te vinden in hetdschap lan (zie Figuur 4). In het veen bij Schoonebeek vond landbouw plaats de in vorm van randveenontginningen. Hierbij werd langs de randenvan het veen grond be- werkt tot akkerland, waar vooral rogge werd verbouwd. Dit leidde tot lange smalle percelen. (De Jong 1986: p. 25/26). Ook werd er wel boekweit brand- cultuur toegepast.

8.3.1 Landschappelijk en ecologische effecten vane aardoliewinning d Bij de start van de oliewinning bestond Schoonebeek schematisch gezien uit twee ruimtes en een lijn. De Hoofdstraat (Europaweg) liep over de zandrug. Ten zuiden hiervan lag het dal van het Schoonebekerdiep, in het oosten, bij Nieuw Schoonebeek vrij smal, in het westen wat breder. Dit dal stond vroeger regelmatig onder water, werd als weidegrond gebruikt, was boomloos en open. Ten noorden van de weg, die als duidelijkeheiding sc diende, lag een grotendeels afgegraven hoogveenlandschap, met selendafwis grotere en kleine- re ruimten, gescheiden door bosjes die opgeschotenwaren op veenresten. In het westelijke deel werd zowel akkerbouw als veeteelt uitgeoefend, in het oostelijke deel vooral akkerbouw. Daarnaastwaren er nog vele stukken woeste grond en vergraven en onvergraven hoogveen.In het noordoosten, bij Weiteveen, lag nog een uitgestrekt hoogveencomplex. (nu natuurgebied) In de periferie van de nederzettingen was het landschapleinschaliger, k door men- senhanden vormgeven en dorps aantrekkelijk. Met dekomst van de boortorens van BPM/NAM, in onder meer het beekdal,veranderde dit. Schoonebeek zag er eerder industrieel, dan landelijk uit, wat nog versterkt werd door het lawaai. Boortorens stonden het in beekdal van het Schoonebe- kerdiep en in de dorpenreeks en van Westerse bost de to Duitse grens (De Jong, 1986: p. 151) Na een aantal jaren veranderdedit, omdat elke afgewerkte boortoren vervangen werd door een stangenpomp (ja-knikker). Hiermee kreeg het landschap zijn karakteristieke aanzien. Verderverschenen er meetstations met grote olieverzameltanks. Deze werden ruim vaneplanting b voorzien, net als de ruim driehonderd productielocaties, zodat inze ieder geval ’s zomers aan het zicht onttrokken waren.

30 De oliewinning bracht zoals gezegd geluidshinder tme zich mee, maar ook bodem- en waterverontreiniging. Wat opgepompt werdwas olie en zout wa- ter. Beide kunnen het milieu belasten. In het verleden zijn deze stoffen zonder twijfel in de omgeving terecht gekomen. Dieptepuntwas de spuiter in 1976. Het verontreinigde gebied, 6500 vierkante meter werd toen grondig gereinigd.

8.3.2 Stedenbouwkundige ontwikkelingen De oliewinning heeft dus een grote invloed op deimtelijke ru ontwikkeling gehad. Maar ook in indirecte zin was er veel invloed. De NAM legde veel In- frastructuur aan. Er verschenen wegen en woningenoor v personeel. Daarnaast was er ook een invloed op het agrarisch bedrijf. De door de NAM gestuurde uitbreiding van Schoonebeek vond aan de noord- zijde van de weg plaats. Er verrezen vrijstaandengalows, bu ‘twee onder een kap’ en rijtjeshuizen: tot dan toe nooit eerder inSchoonebeek gebouwde hui- zentypes. De huizen werden omgeven door veel groenen kregen een afwissellende rooilijn, om zo goed mogelijk in deestaande b situatie te passen. De oorspronkelijke lintbebouwing werd losgelaten en er vormden zich langs het lint concentraties van woningen, woonkernen. nEe aantal boerderijen werd hierdoor van het land afgesneden. Deze boerderijen verdwenen of kre- gen een andere bestemming. Het woningenbouwprogramma van de NAM bestond uit 118 woningen en was in 1950 afgerond.r was E derhalve sprake van een eenmalige beïnvloeding, die echter, vanwege keuze voor bebouwing aan de noordzijde, wel de verdere ontwikkeling vanSchoonebeek bepaalde. Schoonebeek is nu door die ontwikkelingen een komdorp geworden, waarin het oorspronkelijke lint, nu Europaweg geheten, overigens nog pro- minent aanwezig is. Het dorp kent een winkelcentrum en de bebouwing is zowel in zuidelijke als noordelijke richting toegenomen.

8.3.3 Landbouwkundige ontwikkelingen De NAM legde in een strook van vijf kilometer breedte, dwars door de ge- meente Schoonebeek, het totale productienetwerk .aan Wegen, pijpleidingen, boor- en productielocaties en meetstations. De wegen, totaal 130 km, reikten vaak tot ver in de landerijen, die daardoor beterntsloten o werden. Dit maakte het mogelijk de akkerbouw-, veeteeltgebieden en hoogveengronden de beter te bereiken. Een betere akkerbouw, beweiding en bemesting werd hierdoor mogelijk. Werd er tot die tijd veelal rogge, haver, consumptie- en voeraardap- pelen verbouwd, nu ontstond er een grotere marktgerichtheid. Verschillende stukken hoogveen werden nog afgegraven, waardoor er nieuwe landbouwgrond bijkwam (De Jong, 1986: p. 149). Dit versneld in cul- tuur brengen van de grond wordt als positief neveneffect van de NAM- activiteiten gezien. Belangrijkste positieve effect is echter de huurvergoeding die boeren kregen voor het gebruik van hun land. tDi was een goede bron van inkomsten, die men graag wilde behouden. Hierdooras w er een veel lagere grondmobiliteit dan elders. Dit was er mede de oorzaak van dat er geen ruil-

31 verkaveling tot stand kwam, terwijl dat elders in rentheD al lang het geval was. Tweede oorzaak hiervan was de wirwar aan kabels en leidingen in de grond. Tenslotte was er nog veel onverveende gronddie moeilijk tegen cul- tuurgrond geruild kon worden.

Figuur 4. Oud-Schoonebeek vóór 1850. Duidelijk zijn de verkavelingen langs de oevers van stroompjes te zien, evenals de opstrekkende randverveningen. Rechtsonder toont de blokver- kaveling de restanten van Boeën.

32 8.4 Conclusies en advies De meeste vondsten in de omgeving van Schoonebeekijn oppervlaktevond- z sten, of gedaan bij bouwwerkzaamheden. De dorpskern van Oud- Schoonebeek is een archeologisch monument uit dete LaMiddeleeuwen. In de directe omgeving van het dorp zijn sporen uit dezeperiode niet uit te sluiten, aangezien de Middeleeuwse mens niet alleen in hetorp dzal hebben gewoond en waarschijnlijk akkers en wegen in de omgevingeft he aangelegd. Het veen- gebied ten noorden en oosten van Schoonebeek heeftalleen veenvondsten en dus toevalstreffers opgeleverd. Beekdalen en oeverwallen zijn van oudsher interessante bewoningslo- caties geweest sinds de prehistorie. Bewoningssporen uit deze periode zijn in het gebied ten zuiden van het dorp Schoonebeek ookdan niet uit te sluiten. Dat blijkt uit de vondst van Paleolithische en Mesolithische vuurstenen arte- facten in dit gebied. De goede bewoningsmogelijkheden van de oeverwallen van het Schoonebeker Diep en de eerdere vondst van prehistorische artefacten in het beekdal geven aanleiding voor het aanpassen vantrefkans de op archeologische sporen in het gebied. De oeverwallen en de daaraangrenzende hogere zand- gronden rondom Schoonebeek hebben tenminste eendelhoge mid trefkans op archeologische waarden. Voor de overige delen kane lage d trefkans op de IKAW gehandhaafd worden. Voordat er bodemingrepen mogen worden toegestaanin het beekdal en de zandgronden rond Schoonebeek, dient een Inventariserend archeolo- gisch Veldonderzoek (IVO) te worden uitgevoerd ome dmate van gaafheid van het bodemprofiel te bepalen. De kans is grootat dde bodem plaatselijk ernstig verstoord is door de in het verleden uitgevoerde grondwerkzaamheden van met name de NAM. Voor het bij het IVO horende ureauonderzoekb dient dan ook gebruik gemaakt te worden van de ontgrondingskaarten en de AHN.

9 Nieuw-Schoonebeek

9.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie Rond Nieuw-Schoonebeek bestaat de bodem grotendeels uit veengronden. In het noorden van het gebied komt een madeveengrondet mveenmosveen voor (classificatie bodemkaart aVs met grondwatertrapI: gemiddeldeII hoogste grondwaterstand minder dan 40 cm en gemiddelde stelaag grondwaterstand tussen 80 en 120 cm beneden het maaiveld). In hetestelijk w deel van het ge- bied, grenzend aan de zandgronden van Schoonebeek,liggen veengronden met veenkoloniaal dek en zand met humuspodzol binnen0 12 cm onder het maai- veld (iVp), moerige podzolgronden met veenkoloniaal dek en moerige tussenlaag (iWp) en madeveengronden met zeggeveenaVc). (De Europaweg, die van Schoonebeek naar Nieuw-Schoonebeek loopt,ligt op een zandrug. De bodem bestaat hier uit een moerige podzolgrond methumushoudend zanddek

33 en moerige tussenlaag (zWp met grondwatertrap V:middelde ge hoogste grondwaterstand minder dan 40 cm en gemiddelde stelaag grondwaterstand meer dan 120 cm onder het maaiveld). Ten zuiden vande weg, tegen de Duitse grens, komen vlierveengronden voor met (riet)zeggeveen of broekveen en met zand zonder humuspodzol binnen 120 cm onder het maaiveld (classificaties bodemkaart respectievelijk Vc en Vz). Het gebied heeft een grotendeels lage trefkans archeologische op waar- den op de IKAW. Alleen de zandrug langs de Europaweg heeft een middelhoge trefkans op de IKAW.

9.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis De meeste vondsten in de omgeving van Nieuw-Schoonebeek zijn afkomstig van de zandrug waarop de Europaweg loopt. Directn tewesten van de be- bouwing van Nieuw-Schoonebeek zijn langs de weg veldverkenningenuit twee dicht bijeen liggende Mesolithische vuursteenvindplaatsen bekend (waar- nemingsnr. 33789, CAA-nr. 23AN-2 en waarnemingsnr.302148, CAA-nr. 23AN-10). Verder naar het westen langs de weg,hoogte ter van Koelveen, is eenFels-Rechteckbeil gevonden. Het betreft een oppervlaktevondst metn ee da- tering in het Neolithicum tot de bronstijd (waarnemingsnr. 33731, CAA-nr. 22FN-2). Ten noordoosten van Nieuw-Schoonebeek, tenzuiden van het Bar- gerveen zijn twee vondstlocaties van vuurstenenefacten art bekend. Het gaat ook hier om Mesolithische vondsten die bij veldverkenningen zijn aangetrof- fen (waarnemingsnr. 302149, CAA-nr. 23AN-11 en waarnemingsnr. 302150, CAA-nr. 23AN-11).

9.3 Historisch onderzoek Het huidige Weiteveen heette vroeger Nieuw-Schoonebekerveld. Weiteveen is in 1954 onstaan door het samenvoegen van de tweedere, ou kleinere dorpen Amsterdamscheveld en Schoonebekerveld. De naam ijstverw naar de boek- weitcultuur.

9.4 Conclusies en advies Voor de veengronden rond Nieuw-Schoonebeek geldttzelfde he als voor de oostelijke veengronden in de Gemeente Emmen. De dstenvon afkomstig uit het veen, gedaan bij het ontginnen of bouwwerkzaamheden zijn toevalstref- fers. De uitzondering hierop wordt gevormd door devondsten langs de Europaweg. Deze weg volgt een dekzandrug die ideale bewoningslocaties moet hebben geboden in de prehistorie. De locatiesMesolithische vuursteen- vondsten ten noordoosten van Nieuw-Schoonebeek, zuidenten van het Amsterdamsche Veld, vallen samen met de aanwezigheid van een gepodzo- leerde dekzandkop onder het veen in dit gebied. Bovendien liggen de locaties van de Mesolithische artefacten zeer dicht bij den Deelgebied i I genoemde op- gegraven nederzetting uit dezelfde tijd. Op dergelijke locaties kan de aanwezigheid van archeologische sporen uit dezeandere en perioden dan ook

34 niet worden uitgesloten. Een gedegen bestuderingn hetva AHN op een schaal die klein genoeg is, kan informatie geven over deanwezigheid a van dergelijke koppen in het terrein. Geadviseerd wordt in het gebied rond de Europaweg en het gebied ten noorden van Middendorp (ten noordoosten van Nieuw-Schoonebeek) tot aan de Duitse grens voorafgaand aan bodemverstoringennventariserende I archeo- logische Veldonderzoeken (IVO’s) te laten uitvoeren door een daartoe gecertificeerd archeologisch bedrijf. Voor het overige veengebied kan met een gedetailleerd bureauonderzoek worden volstaan. Voor de gebieden waarvoor IVO’s geadviseerd worden geldt dat ze een middelhoge trefkans op archeologi- sche waarden hebben. Dat betekent een uitbreidingan vhet gebied met een middelhoge trefkans ten opzichte van de IKAW in het oosten van Deelgebied II. Voor de rest van het Deelgebied kan de lagewachting ver gehandhaafd blij- ven.

10 Zandpol en Nieuw-Amsterdam

10.1 Bodem en verwachtingskaart archeologie Nieuw-Amsterdam en Zandpol bevinden zich op een dekzandrug en –welving zonder grondmorene en premorenaal zand binnen 120m onderc het maaiveld (classificatie Fysisch Geografische Kaart van Drenthe Nr1 en Nw1). De bo- dem op deze dekzandrug bestaat uit een veldpodzolet m leemarm en zwak lemig fijn zand (classificatie bodemkaart Hn21 metgrondwatertrap VI/VII: gemiddelde hoogste grondwaterstand respectievelijktussen 40 en 80 en meer dan 80 cm beneden het maaiveld en gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 120 cm beneden het maaiveld). De dekzandrugft heeeen hoge trefkans op archeologische waarden op de IKAW. Het omliggendeebied g heeft een mid- delhoge trefkans.

10.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis Uit het gebied rond Zandpol en Nieuw-Amsterdam zijn slechts twee meldin- gen bekend in ARCHIS. Het betreft een olifantenkies met onbekende datering in de buurt van Zandpol (waarnemingsnr. 300242, CAA-nr. 22FN-59) en een oppervlaktevondst van eenFels-Ovalbeil uit het Midden- tot Laat-Neolithicum bij Nieuw-Amsterdam (waarnemingsnr. 300237, CAA-nr. 22FN-55).

10.3 Historisch onderzoek

10.3.1 Nieuw Amsterdam Met de aankoop van gronden door de Drentse Landontginning Maatschappij (DLM) in 1851 en de bouw van de eerste woningen 1852 in begint de geschiedenis van Nieuw Amsterdam (www.home.planet/~post9673/nieuw- amsterdam). Deze woningen werden gebouwd op het stmee geschikte deel van het Amsterdamse Veld, de westkant, waar de veldgronden overgingen in de

35 veengronden. Op deze plaats begon ook de vervening(Gerding 1989: p. 141). Omdat vervenen een zich verplaatsend bedrijf is,ren wa de bewuste woningen aan de 4e weg voor 1870 alweer verdwenen. Definitieve nederzettingen ont- staan pas als het veen verdwenen is en de inrichting als landbouwgebied begint. Het daadwerkelijk graven en afvoeren vanen ve startte in 1860 waarbij ook de eerste permanente woningen gebouwd worden.

10.4 Conclusies en advies Tussen Nieuw-Amsterdam en Zandpol ligt een hoge dekzandrug. Hoewel er uit het gebied relatief weinig vondsten bekend zijn, is de verwachting dat op en direct naast deze rug archeologische (bewonings)sporen uit de prehistorie te verwachten zijn. Het gebied heeft een hoge (hoogste deel van de rug) tot mid- delhoge (gebied direct om de zandrug heen) trefkans op archeologische waarden op de IKAW. Deze trefkans kan gehandhaafdlijven. b Indien in dit gebied grondwerkzaamheden gepland worden, dientst eer een IVO uitgevoerd te worden.

36 11 Conclusies en advies Deelgebied II Voor Deelgebied II gelden ten dele dezelfde algemene conclusies als voor Deelgebied I. In het veengebied zijn de locatiesn archeologischeva sporen vaak moeilijk te voorspellen, maar hogere delen van hetlandschap zijn interessant geweest voor prehistorische bewoning. De bestudering van een gedetailleerde AHN is cruciaal. Bevindingen kunnen met enkele verificatieboringen gestaafd worden. Terreinen waarin zich geen zandopduikingen bevinden, hebben een beduidend kleinere trefkans op de aanwezigheid van onverstoorde archeologischegrondsporen dan terrei- nen waarin zich zandkoppen of -ruggen bevinden. Deaanwezigheid van depotvondsten of votiefgaven in dergelijke terreinen is niet uit te sluiten, maar dergelijke archeologische resten zijn met inventariserend booronderzoek niet op te sporen. In deze gebieden is het uitvoeren vaneventuele bodemingrepen in het (rest)veen onder archeologische begeleidingwenselijk. Voor de zandgronden rond Schoonebeek, het beekdalen de oevers van het Schoonebeker Diep en het gebied met zandkoppenen –ruggen bij Nieuw- Schoonebeek geldt dat de aanwezigheid van archeologische (bewonings)sporen niet uit te sluiten en zelfs te verwachten is. Ineze d gebieden moet voorafgaand aan plannen tot bodemverstoring een IVO uitgevoerdworden. Voor de overige gebieden kan worden volstaan meten e gedetailleerd bureauonderzoek. Op Kaart V is te zien dat er historische activiteiten zijn geweest op veel plaatsen waar ook al in de prehistorie activiteitas. w Deze gebieden zijn dus al lang min of meer continu in gebruik. Daarnaast zijn er enkele oude (veen)wegen aangetroffen. Door de vervening zijn meeste de oudere structuren echter verdwenen. In het zuidwestelijk deel volgende wegen oude tracés en is de structuur van de hooilanden langs het Schoonebekerdiep terug te vinden. Door de komst van de NAM is Schoonebeek getransformeerd tot een kom- dorp.

37 [hier nog invoegen totaalkaart EmmenDeelII – zie fi le EmmenDeelII.pdf]

Kaart V . Archelogische vondsten en ruimtelijk historische elementen Deelgebied II. De kaart is noordgericht.

38 III Deelgebied III: de bebouwing van en rond Emmen

12 Inleiding

12.1 Archeologie De bodem rond Emmen bestaat uit hoge zandgronden eenop keileemrug: de Hondsrug. De verwerkte gegevens van ARCHIS en andere (historische) bronnen worden per subdeelgebied per dichtstbijzijnde plaatsnaam vermeld (zie Kaart VI).

12.2 Historie Het zandgebied van Emmen is vanaf het Neolithicumewoond. b Emmen als kern is van oorsprong een esdorp. Deze essen zijnude o akkercomplexen, die met plaggen en potstalmest werden bemest. Vanaf Late de Middeleeuwen werden de essen ook bemest met minerale plaggen zand.met Als gevolg van deze eeuwenlange bemesting met zandhoudende plaggenmest kregen de essen in de loop der tijd een steeds dikkere zwarte bovengrond en daardoor ook een steeds bollere ligging in het landschap (Spek, 2004: p. 656). Het is opvallend hoe de verschillende historischeeriodes p in het land- schap van Emmen zichtbaar zijn. Er zijn elementenit u de prehistorie waaronder hunebedden en grafheuvels en uit de Middeleeuwen zien we oude wegen. Uit de periode daarna dateren de wendakkerruggen en de essen en van de Nieuwe Tijd (na 1850) dateren de schaalvergroting en het Oranjekanaal. (Emmen in het perspectief van de es: p. 40)

13 Ten noorden van Emmen: Weerdinge en het Valtherbosch

13.1 Bodem en verwachtingskaart Emmen en de omliggende dorpen liggen hoger dan deverige o delen van de gemeente. Emmen ligt op een van noord naar zuid endelop heuvelrug, mogelijk ontstaan door tektonische beweging en waarschijnlijk door landijs beïnvloed (classificatie Geomorfologische Kaart van Nederland 1:50000 10B1). De heuvelrug van Emmen maakt deel uit van een groteromplex c van hoge zandruggen, alle mogelijk ontstaan door tektonische beweging en waarschijnlijk beïnvloed landijs (4K1). Het grootste gedeelte vande bebouwing van Emmen en de aanliggende dorpen ligt op een gedeelte vanug de dat r bedekt is met dekzand (4K2). Ten zuidoosten van Emmen is de rug bedekt t me ten dele afgegraven veen (4K3).

39 13.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis In het ten noorden van de bebouwing van Emmen gelegen Valtherbosch bevindt zich een groot aantal archeologisch waardevolle terreinen. Het betreft grafheuvels en urnenvelden uit het Neolithicum totde ijzertijd. In bijna alle gevallen gaat het om een terrein met één grafheuvel (CMA-nrs. 8619, 8640, 8641, 8644, 8654, 8655, 8656, 9621, 9624, 9625,6 en962 9692), waarvan negen exemplaren een beschermde status hebben (CMA_nrs.99, 4 504, 1618, 2066, 8652, 9627, 9693, 9694 en 9695). Voor twee van de terreinen geldt dat er meerdereeuvels h bij elkaar liggen, te weten zeven en 29 heuvels (CMA-nrs. respectievelijk 503 en 498). Beide terreinen hebben een beschermde status. Op tweechermde bes terreinen is naast grafheuvels een urnenveld aanwezig (CMA-nrs. 9622n 9623). e Een beschermd terrein betreft een urnenveld zonder grafheuvels MA-nr. (C 507). Binnen de begrenzing van het Valtherbosch liggen vier hunebedden. Het betreft de nummers D37A (CMA-nr. 501, CAA-nr. 239087), D38, D39, D39a en D40 (CMA-nr. 8653, CAA-nr. 16992). Hunebedden zijn gebouwd door de Neolithische boeren van de Trechterbeker (TRB) cultuur. Ze deden dienst alsafkamer, gr maar ook als markeringspunten in het landschap en zijn derhalveverspreid over de hogere delen in het landschap. In het geval van Drenthe dat is met name de Hondsrug. Hunebed D37A is in 1837 opgegraven en sindsdien eel geh vernield. In 1925 werd nog een poging tot onderzoek gedaan door Vaniffen, G maar de grafkelder bleek dusdanig vergraven dat er geen ttegrond pla meer te reconstrueren was. Ook D39A is geheel vernield (CAA-nr. 34872). Hunebed D38 is nooit wetenschappelijk onderzocht. De dekheuvel van hunebed D39 bestaat uit twee fasen waarvan de eerste dateertt de ui tijd van de TRB en de latere uit het Laat-Neolithicum (2850 tot 2000 vC)of de bronstijd (2000 tot 800 vC). D40 lijkt slechts in de vroege TRB-tijd in gebruik te zijn geweest. D38, D39 en D40 vormen een trio (Van Ginkel et al., 1999: pp. 184-197). In het CAA is een melding aanwezig van een verdwenen hunebed, D45b (CAA-nr. 16924). De overige vondstmeldingen in hetCAA betreffen voornamelijk vondsten die gedaan zijn in en bij degrafheuvels en hunebedden. In de meeste gevallen gaat het om vuurstenen artefacten en aardewerkfragmenten. Voor een specifieke beschrijving van alle meldingen wordt verwezen naar de Tabel behorend bij Deelgebied III. Ten noordwesten van Weerdinge, op de Kamperesch,ijn z bewoningssporen aangetroffen uit de TRB- en Klokbekerperiode. Mogelijk dateren enkele van de sporen uit het MesolithicumCMA-nr. ( 9585). Nabij de Kamperesch is een tweetal raatakkercomplexen, zogenaamde Celtic Fields, bekend (CMA-nrs. 9637 en 14317). Deze akkerbouwcomplexen dateren uit de ijzertijd tot de Romeinse tijd. Ten westen en oosten van de dorpskern Weerdinge zijn bewoningssporen aanwezig (CMA-nrs.587 9 en 9586). De sporen ten westen van het dorp dateren uit de ijzertijd, de sporen aan de andere kant, op de Russchenlanden, hebben een begindatering in de bronstijd en lopen

40 mogelijk door tot in de ijzertijd. Ook hier zijn raatakkercomplexen gevonden (CAA-nrs. 1193, 1198 tot en met 1201 en 1204). Tennoordwesten van het dorp, langs de weg naar de Kamperesch, is een aantal stenen vuur artefacten en aardewerkfragmenten gevonden. De datering van dendplaats vi is Mesolithicum tot Midden-Neolithicum (CMA-nr. 14321). Ten zuidwesten van de dorpskern zijn bewoningssporen waargenomen uit het Neolithicum tot de vroege bronstijd (CMA-nr. 14393). De dorpskern van Weerdinge zelf tenslotte, daterend uit de Middeleeuwen, is een terrein vange ho archeologische waarde (CMA-nr. 14503). Alle terreinen zijn opgenomen in de Tabel (in deijlage) b behorend bij Deelgebied III.

13.3 Historisch onderzoek Weerdinge was in het begin van de 19e eeuw nog edig voll agrarisch. Rond 1800 woonden er 117 mensen. Alle 32 werkzame mensen waren boer, boeren- zoon, keuter of boerenknecht. De huizen waren geconcentreerd in de dorpskern aan de rand van de essen dichtbij de nlandengroe langs het Weer- dinger Diep, waar het vee graasde, de zgn. broeklanden. Ten noordwesten van de es lag het veld waar de schapen graasden. Tenorden no van het dorp lag het Weerdinger Holt, dat als productiebos dienst deed.Dit is goed te zien op het kaartje van Hottinger (Figuur 5). Hierdoor zijn debossen geleidelijk verdwe- nen. In de jaren 1930 zijn er echter weer nieuwessen bo aangeplant. Weerdinge is een brinkdorp met essen te midden van houtwallen. Al voor 1900 ontwik- kelde Weerdinge zich, onder invloed van de verveningen, van een boerendorp tot een dorp met veel middenstand. Na de verveningen trokken veel mensen weer weg en momenteel wonen er ongeveer 700 mensen.

41

Figuur 5 . Fragment van de Hottingerkaart (1773-1794); van noord naar zuid de scherpe scheiding van zand en veen. Op het zand de Weerdinger es (geel), in het veen de natte broeklanden langs het begin van de Weerdingerdijk (groen).

13.4 Conclusies en advies Het Valtherbosch (en de directe omgeving ervan)archeologisch is een zeer rijk gebied. Er zijn binnen de grenzen van het Valtherbosch vier hunebedden bekend. Daarnaast is uit het gebied en rond Weerdinge een groot aantal vondsten gemeld. Sporen van bewoning komen voor af van tenminste het Neolithicum tot aan de ijzertijd, waarbij de laatstgenoemde periode vooral gekenmerkt wordt door de raatakkercomplexen of zogenaamde Celtic Fields. Grote delen van het Valtherbosch en omgeving zijnenoemd b tot terreinen van archeologische waarde en in veel gevallen betreftet beschermdeh archeologische monumenten. De hoge trefkans op archeologische waarden kan voor dit gebied gehandhaafd worden. Geadviseerd wordt om in dit deel van de gemeente men Em zo veel mogelijk van bodemverstorende activiteiten af te zien. Indien dergelijke werkzaamheden toch gepland worden, dient op de planlocatie een arderend wa archeologisch veldonderzoek te worden uitgevoerd, voorafgegaan or do een gedetailleerd bureauonderzoek met raadpleging van de AHN en ontgrondingskaarten, specifiek voor de planlocatie.

42

14 De bebouwing van Emmen en de Emmerdennen

14.1 Bodem en verwachtingskaart De in Emmen gelegen Emmerdennen en het ten westenan v de stad gelegen Noordbarger Bosch bestaan uit hoge en lage landduinen met bijbehorende vlakten en laagten (12C2 en 4L8). In de Emmerdennen liggen enkele laagtes zonder randwal (3N5). De bodem in en rond Emmen bestaat uit podzolen. De heuvelrug waarop de stad ligt, bestaat uit een loopodzol, een kamppodzol en een veldpodzol, alle met lemig fijn zand en plaatselijk met keileem beginnend op 40 tot 120 cm beneden het maaiveld en tenminste20 cm dik (classificaties bodemkaart respectievelijk cY23x, cHd21 en Hn23x met grondwatertrappen V tot en met VII: gemiddelde hoogste grondwaterstandrespectievelijk minder dan 40, tussen 40 en 80 en meer dan 80 cm onder hetiveld maa en gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 120 cm beneden het maaiveld). In de Emmerdennen bestaat de bodem uit een gecombineerde vlak- ennvaaggrond dui met keileem (Zn/Zd21x).

14.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis In de Emmerdennen, in het noordoosten van de stadmmen, E ligt het restant van hunebed D45 (CMA-nr. 514, CAA-nr. 16968). Tenosten o daarvan, in de bebouwing van de wijk Emmerhout, liggen nog twee rnielde ve hunebedden (CMA-nrs. 512 en 513). In alle drie gevallen betreft het terreinen van zeer hoge archeologische waarde met een beschermde status. Emmerhout In zijn twee grafheuvels aangetroffen uit het Neolithicum tot de ijzertijd (CAA-nrs. 302479 en 302478). Uit de midden- tot late bronstijd isn ee huisplattegrond van het type Elp bekend (CAA-nr. 16966). In de Emmerdennen ligtdaarnaast een tweetal grafheuvels uit het Neolithicum tot de ijzertijd (CMA-nrs. 9697 en 9698). Ook dit zijn beschermde terreinen met een zeer hogeheologische arc waarde. Direct ten noorden van de Emmerdennen, in het Emmerbosch,bevindt zich ook een beschermde grafheuvel met een zeer hoge archeologische waarde, daterend uit het Neolithicum tot de bronstijd (CMA-nr. 9685). In de wijk Angelslo, ten zuiden van Emmerhout, zijn twee hunebedden aanwezig: D46 en D47 (CAA-nrs. 16983 en 16984).de Bei liggen inmiddels midden tussen de bebouwing en zijn gerestaureerdan (V Ginkel et al., 1999: p. 188). In de wijk Angelslo zijn daarnaast grafheuvels aanwezig uit de bronstijd (CAA-nrs. 16981, 16978, 16977 en 16972) en eenveld graf uit het Midden- tot Laat-Neolithicum (CAA-nr. 16971). De overige vondsten betreffen oppervlaktevondsten van met name vuurstenen artefacten (zie Tabel bij Deelgebied III in de bijlage). In het zuiden van Emmen, in de wijk Emmermeer is nee grafheuvel gevonden met daarin een boomkistgraf. Bij de begraving zijnaardewerk en stenen aangetroffen. De datering ligt in de bronstijd. (CAA-nr. 302458). Daarnaast zijn twee andere grafheuvels daterend uit het Neolithicum tot de ijzertijd bekend uit

43 de wijk (CAA-nrs. 302477 en 302492). In de wijk DeWeiert in het centrum is een nederzettingsterrein met huisplattegronden enutkommen h opgegraven (CAA-nrs. 47573 en 238113). De nederzetting heeften e begindatering in het Paleolithicum, maar er zijn ook sporen uit veel jongere perioden aangetroffen. Onder de bebouwing van het centrum van Emmen bevinden zich terreinen van archeologische waarde. Het betreft woningssporen be uit het Paleolithicum tot de ijzertijd, waaronder grondsporen, haardkuilen, vuursteen artefacten en aardewerkfragmenten (CMA-nrs. 9686,687 9 en 9690). De voornaamste vondstcategorie in de CAA-meldingen die is van de vuurstenen artefacten, gevolgd door Neolithisch aardewerk. Daarnaast zijn er oppervlaktevondsten gedaan uit de Romeinse tijd Middeleeuwen.en Langs de Weerdingerstraat in het centrum van Emmen staat eenkerk met bijbehorende waterput met een begindatering in de Middeleeuwen.Voor een precieze beschrijving van alle vondstmeldingen in dit gebied wordt verwezen naar de Tabel van Deelgebied III.

14.3 Eerder onderzoek In plangebied Klokkenslag nabij de Noordbarger ess door i ARC bv een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Ophet terrein was een esdek aanwezig. De vlakken zijn direct onder het esdekngelegd. aa In de eerste proefsleuf zijn twee paalgaten aangetroffen, in tweedede één. De bodem in de tweede sleuf bleek grotendeels te zijn verstoord.n geen I van beide putten zijn vondsten gedaan (De Wit & Tuinstra, 2003). Ten zuidoosten van Emmen, tussen de wijk Angelsloen het voormalige Bargermeer heeft ARC bv in een plangebied van ongeveer vijf hectare een IVO verricht. Het onderzochte gebied heeft een grotendeels intact podzolprofiel. Tijdens het veldonderzoek is een vuurstenen afslaggevonden. Er is een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven geadviseerd (De Roller, 2003). Dat onderzoek is in 2005 uitgevoerd door ARC. Er jn zi zeven noord- zuidgerichte proefsleuven aangelegd. In de meestean de v proefsleuven, met uitzondering van sleueven 4 en 5, zijn sporen vanenselijke m activiteiten aangetroffen. De sporen dateren waarschijnlijk uitde late bronstijd en bestaan onder andere uit een deel van een huisplattegrondn enkelee andere (afval)kuilen. ARC adviseert het bodemarchief intu si te bewaren en als dat niet mogelijk is, om op het terrein een Definitief Archeologisch Onderzoek (DAO) uit te laten voeren (Blom, 2005). In het zuiden van Emmen is een aantal onderzoekenverricht voor de woonwijk Delftlanden. In eerste instantie is een ldonderzoek ve uitgevoerd waarbij attentiegebieden zijn aangewezen. Groteen del van het gebied bleken te zijn vergraven (Bijl & De Wit, 2001). Daarop volgend is in het noordelijke deel van het plangebied een veldonderzoek door middeln vagrondboringen en een veldkartering verricht. De bodem in dit gebied is eels d intact. Aan het oppervlak zijn enkele vuurstenen artefacten en eenscherf aardewerk aangetroffen. Daarnaast is een onderzoek gedaanr eennaa mogelijke pingo-

44 ruïne 1 in het plangebied. Het veengat bleek een pingo-ruïne te zijn, maar bevond zich niet in intacte staat (De Roller, 2003a en 2003b). Aan de noordoostkant van Emmen, ten noorden van de woonwijk Emmerhout is vier hectare grond onderzocht op archeologische waarden door ARC bv. De bodem bleek ter plaatse grotendeels verstoord en/of vergraven te zijn. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen (De Roller, 2003). Ten westen van Emmen, aan Frieslandweg, nabij demmeres, E is een tot opgraving uitgebreid proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door ARC bv. In eerste instantie is een booronderzoek verricht ome dmeest kansrijke locaties binnen het plangebied op te sporen. Vervolgens zijn zeven proefsleuven aangelegd. Daar waar sporen werden gevonden, zijne proefsleuven d uitgebreid. Er zijn aan de Frieslandweg mogelijk drie, maar minste ten twee huisplattegronden gevonden. Daarnaast werden vierutkommen, h een spieker (opslaggebouwtje), vijf waterkuilen en een grote eveelheid ho greppels aangetroffen. De sporen zijn geïnterpreteerd alskomstig af van een kleine boerennederzetting, daterend in de 2e tot 3e eeuwC (Den Wit, 2000). De kans is groot dat er zich in de omgeving van het onderzochte terrein nog meer sporen in de bodem bevinden.

14.4 Historisch onderzoek

14.4.1 Het Noordeind Het Noordeind is één van de oudste delen van Emmen, waarschijnlijk ont- staan in de 7e eeuw. In de 2e tot en met de 6e eeuw woonde men hier aan de rand van de huidige es. Tijdens de 7e tot en met 9e de eeuw lag Het Noor- deind op de plek van het huidige Noorderplein. Hier in de buurt ligt ook de uit de 9e eeuw daterende kerk. Rond 1900 bestondmmen E nog steeds alleen maar uit het Noordeind. Hier stonden eeuwenoude boerderijen. Geleidelijk kwamen er winkeltjes en bedrijven tussen de boerderijen. Van het oude Noordeind is nu weinig over. Alleen aan de Langgrafweg bevinden zich nog gerestaureerde boerderijen, een oude schuur en oudebomen. Het oude Noord- eind hield op te bestaan door de aanleg van de slandwegFrie en de Hondsrug- weg. De naam Haagjesweg verwijst overigens naartwallen hou ter omheining van akkers de es. Het Noordeind zag er in de jarenvijftig uit zoals Westenesch nu, met veel bomen en oude boerderijen. Bij het rekenafb van het oude Noor- deind werden muren en een oude waterput gevonden.www.Historisch- ( Emmen.nl) In 1789 woonden er in Emmen 261 mensen in 63 woningen. Daarmee was Emmen ongeveer even groot als Noordbarge. Slechts 47% van de mensen werkte toen in de landbouw. De boerderijen waren latief re klein. De am-

1 Een pingo-ruïne is het overblijfsel van een pingo, oftewel een ijskernheuvel. Door de aanvoer van ondergronds water in periglaciale omstandigheden vormt zich een ijskern die de bodengrond omhoog drukt. Wanneer het ijs smelt, zakt de bult in en vormt een meertje met een hogere rand er om heen. In het meertje kan veenvorming plaatsvinden. De ringwallen van pingoruïnes zijn ideale bewoningslocaties geweest in de steentijd.

45 bachtslieden en –knechten vormen een groep van 33%van de beroepsbevol- king. Emmen was het centrum van het kerspel, met kerk,de de school, de predikant, de schoolmeester en de schulte. Door regelmatigehet samenkomen in de kerk, was het ook een ontmoetingsplaats enrd we er handel gedreven. (Gerding, 1989: 52)

14.4.2 Emmermeer Emmermeer is één van de oudste woonwijken van Emmen. Gelegen ten noorden van de kern, moest deze wijk in de woningbehoefte na de Tweede Wereldoorlog voorzien. Voor het eerst werden hierlats f en rijtjeswoningen in Emmen gebouwd. Naar het westen had de wijk een wijds uitzicht over de es, in het noorden en oosten lagen bossen. Al rond 1948 woonden er mensen in de kleine concentraties Meerveld en Bargermeer. senTus 1950 en 1960 groeide wijk uit tot 10.000 inwoners. Oorspronkelijk lag op de plek van de wijk tot 1857een meer van ca. 40 hectare. Dit was gelegen tussen de Haddersstraat,alstraat, W Meerstraat en Warmeerweg. Het meer was zo ondiep dat de boerenor vo het wassen van de schapen uitweken naar het zandmeertje in de Emmerdennen. De omvang van het meer varieerde enorm met de hoeveelheid neerslag. Toen de aanleg van het Oranjekanaal in1857 Emmen bereikte, liep het meereeg. l Het gebied bleef eerst drassig, later werden de laagste delen metnd zaopgevuld. Hierdoor ont- stonden nieuwe landbouwgronden, de zogenaamde kampen (zo komt Nijkampen aan zijn naam). De meeste wegen in hetbied ge ontstonden rond 1900. Het noordelijk deel van de Warmeerweg is echter veel ouder en kwam oorspronkelijk op het meer uit. De wijk heeft vanwege de lage ligging meer- malen wateroverlast gehad (www.Historisch-Emmen.nl). Al rond 1920 werden de eerste huurwoningen of zogeheten gemeente- woningen in Emmermeer gebouwd. Ze stonden langs Warmeerweg, de Nijkamperweg en de Valtherzandweg. Van een nieuwbouwwijk was echter nog lang geen sprake. In 1948 begon men met de bouw van de witte Bruyn- zeelwoningen aan de Harm Boomstraat en de Van dercheerstraat. S Dit was het laagste deel van het voormalige Emmermeer, maar werd al in een vroeg stadium met zand opgehoogd. In dit zand worden veel scherven gevonden, vooral uit de 18e en 19e eeuw. Al vrij snel werdk oo Aireydorp aangelegd.

14.4.3 Angelslo Angelslo was rond 1800 een kleine agrarische nederzetting met zeventien in- woners op drie boerenerven. Op de kaart van 1811aan st vijf huizen. Angelslo, dat geen zelfstandig dorp was, had eigen akkerland, gelegen rond de boerderij- en (de Konijnenakkers). De Scheurakkers oostelijkiervan h werden niet continu als akker gebruikt. Het vee van Angelslo aasdegr onder meer bij het Bargermeer. Dit gebied liep ‘s winters onder water, maar werd ‘s zomers ge- bruikt om plaggen te steken, hout te sprokkelen envee te weiden. Ook werd er wel aan boekweitverbouw gedaan. Het groen vooret h vee lag langs de

46 Runde oostelijk van Zuidbarge. De hooilanden lagenzuidelijk van Zuidbarge aan de rand van het Barger Westerveen: de Angelsche of Heerenslagen. De zandrug waarop Angelslo ligt was 2 meter hogeran d de omliggende moerassen. Vondsten wijzen erop dat Angelso al tenminste 5000 jaar bewoond is. Het hunebed D46 aan de Fockingeslag ligt midden in de woonwijk. D47 aan de Haselackers. Het gebied was al voor 1500 jachtgebied van dechop biss van Utrecht. Rond 1650 had de invloedrijke familie er bezittingen: nee landgoed. Er zullen toen dus ook kleinere huisje/keuterijen geweest zijn. Het landgoed werd rond 1816 afgebroken, maar de resten moeten rond 1920 noghtbaar zic zijn geweest (www.Historisch -Emmen.nl). De straatnaam Slotsteeverwijst hier nog naar. Nader onderzoek kan wellicht de juiste locatie aanhet licht brengen. De eerste bewoners van de wijk Angelslo waren viergezinnen die in 1961 aan de Batingehof gingen wonen. De wijk groeide snel en werd na vol- tooiing gevolgd door de wijk Emmerhout.

14.4.4 Emmerhout Emmerhout is een oude naam. De wijk ligt echter niet precies op de plaats van het vroegere Emmerhout. Het gebied van de wijk isel w al lang bewoond. Bij de bouw van de wijk zijn er plattegronden van boerderijen uit de bronstijd ge- vonden en er zijn grafheuvels verdwenen. Twee hiervan lagen bij het tweede erfje, rechts aan de Laan van de Bork. Onder éénn dezeva heuvels vond men een kindergrafje van 3500 jaar oud. De eerst bekende bewoner dateert overigens pas van van circa 1788. Tussen 1925 en 1933 wordt er een klinkerweg aangelegd van Valthe via Weer- dinge, het oude Emmerhout over Emmerschans naar gerBar Oosterveld. Net ten oosten van oude Emmerhout ontstond later het ongebied wo Emmer- schans. In de Tweede Wereldoorlog stond er de N.V.Turfveredelingsbedrijf “Emmerhout”. Al in 1951 waren er plannen voor de wijk Emmerhout. De bouw start- te pas na de voltooiing van Angelslo en in 1965 wasde wijk volgebouwd. Er verdween bij de aanleg 25 hectare van de Emmerdennen, maar er bleef toch nog een flink deel staan. Emmerhout moest compactebouwd g worden rond een winkelcentrum. Er moesten bovendien zo weinigogelijk m auto’s tussen de huizen rijden. Hiervoor werd iets nieuws bedacht: het woonerf. Emmer- hout werd zodoende een groene wijk met veel ruimte. Na voltooiing van de wijk werd Bargeres op de es van Zuid- en Noordbarge gebouwd (www.Historisch-Emmen.nl).

14.5 Conclusies en advies Dat Emmen heeft een lange bewoningsgeschiedenisft, hee blijkt uit de archeologische vondsten en terreinen die bekendn zij uit het gebied. Er zijn huisplattegronden, haardkuilen en grafheuvels uite d prehistorie bekend. Binnen de bebouwde kom van Emmen en de Emmerdennenbevinden zich tenminste vijf hunebedden, of de resten daarvan. arnaast Da zijn

47 bewoningssporen aangetroffen vanaf het Paleolithicum tot aan de Middeleeuwen. Uit de reeds in het gebied uitgevoerde archeologische onderzoeken blijkt dat de bodem, ondanks de veleuwwerkzaamheden bo in het gebied, ten dele nog intact is. Dat betekent datcheologische ar grondsporen nog gaaf kunnen zijn. De kans op dergelijke sporen init gebiedd is groot, gezien de vele bewoningsmomenten in het verleden. Voor de bebouwde kom van Emmen, die geen classificatie heeft op de IKAW, dt gel een hoge trefkans op archeologische waarden. De (middel)hoge trefkansor vo de Emmerdennen kan gehandhaafd worden. Geadviseerd wordt om in dit gebied zo min mogelijk bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Indien dergelijke werkzaamheden wel gepland worden, dient voor de betreffende locaties eerst een waarderend archeologisch veldonderzoek worden verricht, voorafgegaan door n ee gedetailleerd bureauonderzoek.

15 Ten noordoosten van Emmen: Emmerschans

15.1 Vondsten en bewoningsgeschiedenis In de directe omgeving van Emmerschans zijn tienschermde be terreinen van hoge archeologische waarde aanwezig. Het betreft alle in gevallen grafheuvels. Een van de meldingen is een terrein met daarin negen grafheuvels, daterend uit de ijzertijd (CMA-nr. 510). De overige meldingen treffenbe terreinen met een enkele grafheuvel. In twee gevallen gaat het om velsheu uit het Neolithicum tot de bronstijd (CMA-nrs. 9699 en 9700). De andere en zev begravingen dateren alle uit de ijzertijd (CMA-nrs. 9702 tot en met 9708). De vondstmeldingen in het CAA betreffen in alle gevallen vuurstenen artefacten en houden verband met de grafheuvels of zijn oppervlaktevondsten (zie Tabel bij Deelgebied III in de bijlage). De direct ten oosten van de rondweg van Emmen gelegen voormalige Emmerschans, een verdedigingswerk uit de Nieuwe d, Tij is een terrein van hoge archeologische waarde (CMA-nr. 8658).

15.2 Historisch onderzoek De Emmerschans bestaat uit een vierkante aarden omgevenwal door een bre- de vrij diepe gracht. Aan de westzijde ligt een dam in de gracht. De schans zou rond 1800 zijn aangelegd. Dit is merkwaardig omdatde meeste schansen in Nederland uit de tachtigjarige oorlog dateren. Tijdens de restauratie van de Emmerschans in 1961 zouden resten van een oudere,leinere k schans zijn ge- vonden. Hier is geen verder onderzoek naar verricht (www.Historisch- Emmen.nl). In de omgeving van de Emmerschans hebben, getuigercheologische a vondsten, al lang menselijke activiteiten plaatsgevonden. Rond 1900 stonden er plaggenhutten waar veenarbeiders woonden. Dit rdtwo gezien als het echte startpunt van Emmerschans als woongebied. Geleidelijk ontwikkelde Emmer-

48 schans zich verder met de vestiging van winkeliersen bedrijven. In de omge- ving is veel zand afgegraven, waardoor er nu grotewaterpartijen zijn. Vanaf 1960 werden er nieuwe huizen gebouwd. Sinds den jare 1970 is Emmerschans officieel een wijk van Emmen, tot die tijd was hetzelfstandig.

15.3 Conclusies en advies Rondom Emmerschans zijn voornamelijk grafheuvelskend be uit de bronstijd en de ijzertijd. Daarnaast is de Emmerschans zelfen e terrein van hoge archeologische waarde. Direct ten oosten van Emmerschans ligt het Emmer- Erfscheidenveen, een veengebied waaruit weinig vondsten bekend zijn (zie Deelgebied I).

16 Ten oosten van Emmen: Barger-Oosterveld

16.1 Vondsten en bewoningsgeschiedenis Ten noordoosten van de bebouwing van Barger-Oosterveld, in het Bargeroosterveld hebben ten minste twee veenwegenelopen, g daterend uit de middenbronstijd tot de ijzertijd (CMA-nrs. 497 en 657). 8 Beide zijn terreinen met een zeer hoge archeologische waarde en eenhermde besc status. In het CAA zijn negen vondstmeldingen aanwezig die verband denhou met de veenwegen. Het betreft houten hamers, een leren schoen, delenvan houten wielen en van de veenwegen zelf (CAA-nrs. 302108 tot en met 302113, 302117, 17000 en 16999). Ten oosten van het dorp is eenCeltic Field aanwezig (CMA-nr. 9056). Het is een terrein van archeologische betekenis. Tenidoosten zu van de bebouwing van Barger-Oosterveld is een grafheuvel aanwezig.e heuvel D dateert uit het Neolithicum tot de ijzertijd en is een terrein vanarcheologische betekenis (CMA-nr. 14398). Ten oosten van het dorp, in de nabijheid van het Oosterbos, is een tempeltje gevonden van houten palen. Om dealen p bevond zich een krans van veldkeien. Het bouwwerk staat bekend alshet Tempeltje van Barger- Oosterveld (CAA-nr. 238465). Langs de weg Splitting, ten oosten van het dorp, is een vindplaats van vuurstenen artefacten (CMA-nr. 14526). De vindplaats heeft een hoge archeologische waarde. De overigeldingen me in het CAA houden voornamelijk verband met de grafheuvel ent he Celtic Field (zie Tabel bij Deelgebied III).

16.2 Conclusies en advies De meeste vondsten rondom Barger-Oosterveld zijnkomstig af uit het naburige veen. Een groot deel van de veenvondsten is geassocieerd met de ligging van veenwegen. De locatie van dergelijke vondsten is moeilijk tevoorspellen. Archeologisch waardevolle locaties in de veengebieden zijn met inventariserende veldonderzoeken zeer moeilijk ope sporen.t Op de hoger

49 gelegen zandgronden rondom het dorp bevinden zichporen s van nederzettingen. De (middel)hoge trefkans op de IKAW kan voor dit gebied gehandhaafd worden. Bij geplande bodemingrepen endien IVO’s uitgevoerd te worden.

17 Ten (zuid)westen van Emmen: Westenesch en Emmeresch

17.1 Bodem en verwachtingskaart Ten westen en zuidwesten van Emmen ligt een zwaklvende go relatief hooggelegen grondmorene, al dan niet met welvingen, bedekt met dekzand (3L2a). In het uiterste noordwesten van de gemeente Emmen ligt het beekdal van de Sleenerstroom. Het betreft een beekdalbodem, deels met en deels zonder veen (classificaties respectievelijk 1R4 en 2R5).en Tzuiden van Emmen, tussen de dorpen Nieuw-Amsterdam en Erica, ligt een relatief hooggelegen veenkoloniale ontginningsvlakte (2M45). Ten zuidenen westen van Emmen bestaat de bodem uit ten dele vergraven veld- enarpodzolen ha met plaatselijk keileem binnen 40 tot 120 cm onder het maaiveld (Hn21 en Hd21(x) met grondwatertrappen VI en VII: gemiddelde hoogste grondwaterstand respectievelijk tussen 40 en 80 en meer dan 80 cmeneden b het maaiveld en gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 120beneden cm het maaiveld).

17.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis Ten westen van de bebouwing van Emmen en ten oosten van het Oranjekanaal ligt een aantal essen. Op de Westenesch ligt hunebed D44 (CMA-nr. 517, CAA- nr. 16988). Het is een terrein van zeer hoge archeologische waarde met een beschermde status. Het monument is in 1961 onderzocht en gerestaureerd door Van Giffen. Tegenwoordig is het monument verstoord. De deksteen staat apart en vertoont een rij boorgaten (Van Ginkel et al.,999: 1 p. 187). Een tweede vernield hunebed op de Westenesch bevindt zich tenwesten van het bovengenoemde exemplaar (CAA-nr. 302468). Op de tenesch Wes zijn ook nederzettingssporen daterend uit de ijzertijd tote dRomeinse tijd aangetroffen (CMA-nr. 9691). Op de ten noorden van de Westenesch gelegen Emmeresch is ook een hunebed, nummer D41, aanwezig (CMA-nr. 9684, CAA-nrs. 16993 en 40297). Het hunebed en aangrenzend gebied, waarinich z een grafheuvel bevindt, maken deel uit van een terrein van hogecheologische ar waarde en hebben een beschermde status. Hunebed D43 ligt op de Schimmeresch, ten noordenan v de Emmeresch. Ook dit exemplaar heeft een beschermde status engt inli een terrein met zeer hoge archeologische waarde (CAA-nrs. 34918, 34919,38193 en 34858). Ten westen van D43 ligt hunebed D42 (CAA-nrs. 16987 435). en Dit hunebed is nooit wetenschappelijk onderzocht (Van Ginkel et .,al 1999: p. 186). De in het CAA vermelde vondsten uit dit gebied zijn voornamelijk oppervlaktevondsten van vuurstenen artefacten en bekeraardewerk. Vermeldenswaardig is een graf met crematieresten omringd door veldkeien (CAA-nr.34853).

50 17.3 Historisch onderzoek Westenesch had aan het begin van de 19e eeuw 125woners in en 25 huizen. 93% van de inwoners werkte in de landbouw. De boeren hadden over het al- gemeen grote bedrijven. Het akkerland van Westenesch lag op de westflank van de Emmeresch. Het vee graasde samen met dat Emmen van langs de Slee- nerstroom. De schaapskudde liep in het noorden, het in Emmerveld. Ten westen van Westenesch loopt een oude verbindingsweg door het natte gebied, de Emmer Madedijk (nu Slenerweg). De Emmeresch is één van de oudste essen van Drenthe, waar landbouw werd bedreven in de 6e eeuw vC. Toen lagenCeltic er Fields. De huidige Emmeresch is als open akkercomplex ontstaan uit een voorloper met veel meer houtwal- len om kleinere percelen. Onder de huidige es zijnoudere nederzettingen terug te vinden. De geschiedenis van deze es gaaterug tdaardoor terug tot de 10e en 11e eeuw. (Emmen in het perspectief van s, de www.Historisch- e Emmen.nl)

17.4 Conclusies en advies De essen in het westen van Emmen zijn rijk aan archeologische sporen. De vroegste sporen, in de vorm van hunebedden en vuurstenen artefacten, dateren uit het Neolithicum. Het gebied heeft een hoge trefkans op archeologische waarden op de IKAW. Deze waardering kan gehandhaafd worden. Indien in dit gebied bodemverstorende ingrepen gepland worden,ent di een waarderend archeologisch veldonderzoek te worden uitgevoerd.

18 Het westen van de gemeente Emmen

18.1 Bodem en verwachtingskaart In het Sleenerstroomdal komt madeveengrond voor met zand zonder humuspodzol binnen 120 cm onder het maaiveld (aVz). Verder oostelijk van de Sleenerstroom komt een moerige eerdgrond met moerige bovengrond op zand en met leemlagen voor (classificatie vWzt).

18.2 Vondsten en bewoningsgeschiedenis In het uiterste westen van de gemeente Emmen, op Noordhagen de Rietlanden, zijn drie vindplaatsen van vuurstenen artefacten kend. be Het betreft twee vindplaatsen uit het Mesolithicum en een uit het leolithicum Pa (CAA-nrs. 34829, 34839 en 46165). In de buurt van de dorpenleen S en Noord-Sleen zijn oppervlaktevondsten van vuurstenen artefacten gemeld (CAA-nrs. respectievelijk 34847, 34850 en 34846 en 348374841). en 3 Hetzelfde geldt voor de omgeving van Klijndijk. Ook hier is een aantal uursteenvondsten v in ARCHIS bekend (CAA-nrs. 302265, 302273, 302274, 302304, 302348,14955 2 en 302305). In het westen, ten zuidwesten van de stad Emmen, bij Willemsoord, zijn ook vuursteenvondsten gedaan. Deze dateren uit het olithicumPale tot en met het

51 Neolithicum (CAA-nrs. 445, 302424, 302382 en 302337). Nog verder zuidwestelijk, bij Erm en het en Nieuw-Amsterdam, is een aantal oppervlaktevondsten gedaan (CAA-nrs. 30, 302434,2391, 30 302330, 302381 en 302452). Ten westen van het Noorbargerbos, op de Bargeres,zijn vuursteenvindplaatsen bekend. Het betreft in alle evallen g oppervlaktevondsten, daterend uit het Mesolithicumtot Neolithicum (CAA- nrs. 302384, 302392, 302386 en 302389). In het dbargerbos Noor zelf zijn ook artefacten van vuursteen aangetroffen (CAA-nrs. 51348 en 34848).

18.3 Historisch onderzoek

18.3.1 Wilhemsoord Wilhelmsoord is een klein buurtschap tussen de woonwijk Bargeres en Nieuw Amsterdam. Het is genoemd naar Wilhelm en Lutke Frieling uit Noordbarge, die hier de eerste huizen bouwden. Wilhelmsoord t lig op het zand, in 1889 woonden er 155 mensen, dertig jaar later 251 (www.Historisch-Emmen.nl).

18.4 Eerder onderzoek Op Bedrijvenpark De Tweeling, ten noordwesten vaneenoord, V is een IVO middels grondboringen uitgevoerd door RAAP. In hetongeveer 56 hectare grote plangebied is nergens een intact bodemprofiel aangetroffen (Hekman, 2004).

18.5 Conclusies en advies In het westen van de gemeente Emmen zijn voornamelijk oppervlaktevondsten van vuurstenen artefacten bekend. De vondsten zijngeassocieerd met de hoger gelegen delen van het gebied waaronder de oeversn de va Sleenerstroom. Deze hogere delen hebben een middelhoge trefkans op KAW. de I De lagere delen hebben een lage trefkans. Er zijn geen redenen voor het aanpassen van deze trefkansen. De aanwezigheid van onverstoorde archeologische grondsporen is niet uit te sluiten in het gebied. Op de hoger gelegen delen van het gebied is daarom bij bodemverstorende werkzaamheden het uitvoeren van IVO’s noodzakelijkom de mate van gaafheid van de bodem ter plaatse vast te stellen.

52 19 Erica

19.1 Vondsten en bewoningsgeschiedenis Ten noordoosten van het ten zuiden van Emmen gelegen dorp Erica ligt de vindplaats van een aantal Neolithische vlakgravenet m Trechterbekeraardewerk (CAA-nrs. 34938 en 38202). Ten zuidoosten van hetorp d is een veenlijk gevonden bij het vervenen (CAA-nr. 302222). In hetbosje ten noordwesten van Erica ligt een kringgrepurnenveld met sleutelgatgreppels een grafheuvel (CAA- nrs. 238455 en 34936). In de omgeving van Erica n zij verder oppervlaktevondsten gedaan van met name vuursteenmateriaal (CAA-nrs. 302430, 302487, 33790, 302429, 302428 en 302411).aarnaast D is een aantal stenen bijlen (CAA-nrs. 302412, 302147, 302414,413 302 en 444) en een bronzen kokerbijl (CAA-nr. 34931) als losse vondst vermeld.

19.2 Historisch onderzoek Erica dankt haar bestaan aan de verveningsactiviteiten. Tot ver in de 19e eeuw was er aan de randen van het veen wat boekweitteelt, verder gebeurde er wei- nig. Vanaf 1863 gingen de eerste mensen in Ericanen. wo Die eerste bewoners waren Bentheimers, die via Slagharen in Erica terecht kwamen. In Erica heeft een schans gestaan. Vanwege deheid nabij van Noord- en Zuidbarge, heette die de Bergerschans (Bargerschans). De schans, gebouwd in de 18e eeuw op bevel van Menno van Coehoorn, iseen op aantal kaarten te- rug te vinden. Hij lag vlak bij de weg van Emmen er ov Zuidbarge naar Schoonebeek, op de meest zuidelijke uitloper van Hondsrug.de De locatie is 200-300 meter ten noorden van het huidige sportpark, waar een nieuwbouw- wijk ligt, ongeveer waar nu de straat “De Korrel” s i (www.Historisch- Emmen.nl). Er liep een stroompje (de Bargerbeek) vanuit de en ven bij het huidige Erica naar het Schoonebekerdiep, waar het uitmondde ongeveer bij de huidige grensovergang naar Emlichheim. Erica ligt op de lopersuit van de Hondsrug en het is zeer waarschijnlijk dat het voetpad vanarge B naar Schoonebeek, dat volgens de geschiedschrijving aanwezig was enover liep een hoogte die men de Hankenberg noemde, van Schoonebeek, langs het beekje, over de Hankenberg en via de zandopduikingen bij Erica, naar Zuid-Barge liep. Dit pad zal zeker gebruikt zal zijn door de schaapherders van de boeren uit beide plaatsen, waarbij de beek dan als drinkplaats voor mens ener didiende. Het beekje is nog gedeeltelijk in het terrein aanwezig. Als gevolg van een geschil tussen boe- ren is er tussen de gemeentes Dalen en Emmen in5 184 een scheidingssloot gegraven.

19.3 Conclusies en advies De aanwezigheid van verschillende grafvelden uit deprehistorie en van vuurstenen artefacten in het gebied, geeft aan indat dit gebied mogelijk sporen van bewoning aanwezig kunnen zijn. De gebieden hebben een (middel)hoge

53 trefkans op archeologische waarden op de IKAW. Deager l gelegen venige delen hebben een lage trefkans. Hier zijn mogelijk depots of andere veenvondsten aanwezig, maar die zijn nauwelijks op te sporen door middel van IVO’s. De waarderingen op de IKAW kunnen gehandhaafd worden.Indien in de hoger gelegen gebieden bodemverstorende ingrepen voorgenomen worden, dienen IVO’s te worden uitgevoerd. Voor de lagere delen eft he de uitvoering van IVO’s geen zin, omdat depot- of offervondsten metergelijk d onderzoek moeilijk op te sporen zijn.

20 Noordbarge en Zuidbarge

20.1 Vondsten en bewoningsgeschiedenis In en rond de aan Emmen vastgegroeide dorpen Noord- en Zuidbarge is een aantal nederzettingsresten gevonden. Het betreftn ee nederzetting uit de Romeinse tijd waar onder andere metalen beeldenaardewerken en sculpturen zijn aangetroffen (CAA-nr. 34914), de bronstijdnederzetting Hoge Loo (CAA- nr. 35098), een bij een bronstijd urnenveld gelegen Romeinse nederzetting (CAA-nr. 40299), en twee locaties met nederzettingsresten uit de bronstijd tot en met de Romeinse tijd en de Vroege MiddeleeuwenCAA-nr. ( 238118 en 238459). Direct ten westen van de Zuidbarger Eschs een i urnengrafveld aanwezig (CAA-nr. 34928). De overige meldingen inet h CAA betreffen oppervlaktevondsten van voornamelijk vuurstenen efacten. art Voor precieze beschrijvingen wordt verwezen naar de Tabel van Deelgebied III.

20.2 Eerder onderzoek Ten westen van het dorp Zuidbarge aan de Laadweg een is Inventariserend archeologisch Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd naare darcheologische waarden in het gebied door ARC bv. Ondanks dat het gebiedp ode IKAW een hoge trefkans op archeologische sporen had, bleek tijdens veldonderzoek de bodem van het plangebied sterk verstoord. Er zijn geenndsten vo gedaan (Buitenhuis, 2004).

20.3 Historisch onderzoek

20.3.1 Noord- en Zuidbarge Noord- en Zuidbarge hadden rond 1800 een omvang vanrespectievelijk 46 en 33 huizen en 256 en 160 inwoners. In Zuidbarge werkte vrijwel iedereen in de landbouw. Het grotere Noordbarge kende ook een aantal andere beroepen: timmerman, kleermaker, wever en twee spinsters. wasEr ook een winkelier. Noord- en Zuidbarge maakten beide gebruik van derger Ba es en het Noord- en Zuidbarger veld en de groenlanden langs de beide beken in het westen. (Gerding, 1989: 51) Noord- en Zuidbarge vallen aleuwen e onder het bestuur van Emmen. Bij de aanleg van de Hondsrugweg in 1973, die het Hoge Loo doorsnijdt, zijn allerlei archeologische vondstenedaan g waaruit blijkt dat dit

54 gebied al 2500 jaar vrij intensief bewoond is. Noordbarge kende in het begin van de Middeleeuwen negen boerenhoeven, later waren dit er 25. Het was een soort eiland te midden van woeste grond. Ten zuidwesten van Zuidbarge ligt de Turfdijk, die de scheiding vormde tussen het onontgonnen veengebied in het zuiden en het stroomdal van de Delft.

20.3.2 Den Oever Den Oever was een kleine nederzetting bij het Bargermeer. Er was veel vis- vangst. Het vet van de paling werd gebruikt als lampolie en het vel voor vlegelriempjes. In Den Oever hebben nooit meer dandrie tot zes boerderijen gestaan. In 1847 was er een grote brand, waarbijn aantal ee boerderijen af- brandde. De nieuwbouw werd wel Nieuwe Oever genoemd (www.Historisch- Emmen.nl). Bij den Oever bevond zich een eendenkooi (Topografische kaart 1850).

Figuur 6 . Fragment van de Topografische kaart (1850), waarop het tracé van de Hee- ren- of Leidijk staat aangegeven, evenals de verdwenen Barger Schans. Bovenin latere intekeningen ten behoeve van de aanleg van het Oranjekanaal.

55 20.4 Conclusies en advies De dorpen Noord- en Zuidbarge zijn min of meer aanEmmen vastgegroeid. Het gebied is grotendeels bebouwd en heeft daaromeen g waardering op de IKAW. Uit het gebied is een groot aantal archeologische waarden bekend, daterend uit de prehistorie tot aan de Middeleeuwen. Wij kennen het gebied een hoge trefkans op archeologische waarden toe. Geadviseerd wordt om in dit gebied geen bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Indien dergelijke werkzaamheden wel gepland worden, dient voor de reffende bet locaties eerst een waarderend archeologisch veldonderzoek wordenerricht, v voorafgegaan door een gedetailleerd bureauonderzoek waarbij de HN A en ontgrondingskaarten geraadpleegd worden.

56 [hier nog invoegen kaart EmmenDeelIII – zie file Em menDeelIII.pdf]

Kaart VI . Archeologische vondsten en historische ruimtelijke elementen in Deelgebied III.

57 [Hier nog invoegen kaart met totale overzicht van a rcheologie en historie Em- men – zie file EmmenTotaal.pdf. Misschien is mooi hier een aparte bijlage voor te maken]

Kaart VII . Archeologische vondsten en historische ruimtelijke elementen in Emmen.

58

21 Conclusies en advies Deelgebied III Deelgebied III (Kaart VI) bestaat voor een groot el de uit de bebouwing van Emmen en de omliggende, grotendeels aan Emmen vastgegroeide dorpen. Emmen heeft een lange bewoningsgeschiedenis, evenals een lange traditie in archeologisch onderzoek. Er zijn archeologische vondsten en terreinen van ar- cheologische waarde in en rond Emmen bekend uite all perioden van de prehistorie tot aan de Nieuwe Tijd. De meeste vondsten en terreinen zijn aan het licht gekomen bij de aanleg van huizen, wegenn anderee infrastructuur. De eventueel nog aanwezige archeologische waardenevinden b zich op deze plaatsen onder de huidige bebouwing. Het spreekt voor zich dat de beschermde archeologische monumenten in het gebied niet aangetast mogen worden door bodemverstorende ingrepen. Voor de overige, deels onbebouwde gebieden rond Emmen geldt op de IKAW grotendeels een (middel)hoge trefkans op archeologische waarden. Deze tref- kans kan voor vrijwel het gehele Deelgebied III gesteldbij worden naar hoog. Alleen in het uiterste westen van de gemeente Emmen kan de lage trefkans van het stroomdal van de Sleenerstroom gehandhaafdworden. Voor de oe- verwallen geldt echter wel een middelhoge trefkans, omdat deze als gunstige bewoningslocaties voor de prehistorische mens gelden. Voor Deelgebied III geldt vanuit archeologisch perspectief dat bodem- verstorende ingrepen in de kern van Emmen, de Emmerdennen en het Valtherbosch sterk worden afgeraden. Voor de overige delen geldt dat vooraf- gaand aan bodemverstorende ingrepen een waarderendarcheologisch veldonderzoek moet worden uitgevoerd, voorafgegaandoor een gedetailleerde bureaustudie, specifiek voor de betreffende planlocatie. Ondanks de erg lange bewoningstraditie is Emmen omgeving en pas laat intensief bewoond. Op kaart VI is te zien datmede hierdoor op veel plaat- sen de historische structuur terug is te vinden. De grotendeels bewaard gebleven essen dragen bij aan het karakteristiekeiterlijk u van Emmen. Uit- zondering hierop vormt het noordelijk deel van de s e tussen Noord- en Zuidbarge, die bebouwd is. Veel van de huidige wegen volgen oude tracés. Van het oorspronkelijke tracé van de Heerendijk vrijwelis niets terug te vin- den (zie Figuur 6). De Turfdijk en Emmer Madedijk Slenerweg) ( zijn daarentegen grotendeels terug te vinden. In hetied geb is een tweetal schanster- reinen aangetroffen.

59 22 Bodemingrepen en archeologisch onderzoek

22.1 Bodemverstorende ingrepen Niet alle bodemverstorende ingrepen zijn ook ‘archeologieverstorende’ ingre- pen. Of een bestemmingsplanwijziging gevaar oplevert voor de eventueel in het plangebied aanwezige archeologische waarden vaak kan alleen met een veldonderzoek worden vastgesteld. Voor alle locaties met een middelhoge tot hoge trefkans op archeologische waarden waar in bestemmingsplannen de graafwerkzaamheden voorkomen, is een archeologischveldonderzoek nood- zakelijk om te bepalen wat de kans is dat de aanwezige waarden door de bodemverstorende ingrepen worden aangetast. Voorbieden ge met een lage verwachting kan in een aantal gevallen worden volstaan met een archeologisch bureauonderzoek. De beslissing of in een gebied eenmet lage verwachting ook veldonderzoek moet plaatsvinden, ligt bij de provinciaal archeoloog. Niet alleen het bouwrijp maken van grond geldt als bodemverstorend, ook het uitdiepen of opnieuw graven van sloten, het verbreden van wegen en het planten van bomen kan het bodemarchief aantasten. Bij de aanvraag van een archeologisch onderzoek ten behoeve van eentemmingsplanwijziging bes is het dan ook van belang om aan te geven wat deplande ge werkzaamheden precies zijn en waar ze zullen plaatsvinden. Op diemanier kan in het veld ge- richt onderzoek worden uitgevoerd.

22.2 Archeologisch (veld)onderzoek Er zijn verschillende soorten archeologisch onderzoek. In dit rapport wordt gesproken over bureauonderzoek en IVO, Inventariserend Veldonderzoek. Daarnaast bestaat nog het Definitief ArcheologischOnderzoek (DAO), waar- bij en volledige opgraving wordt uitgevoerd. Een rgelijk de onderzoek komt vrijwel altijd voort uit een IVO. Een IVO is een inventarisatie van (de kans op) archeologische waarden in een gebied en kaneuren geb middels grondbo- ringen of proefsleuven, voorafgegaan door een gedetailleerd bureauonderzoek naar de trefkans op archeologische waarden in hetebied. g Hiervoor dienen de AHN en beschikbare ontgrondingskaarten te worden bruikt. ge Voor het veldwerk geldt dat het aantal boringen per hectareof het aantal sleuven in een plangebied afhankelijk is van het terrein en de vondstdichtheid. Bij het uitvoe- ren van een IVO moet voldaan worden aan de geldende eisen van de provinciaal archeoloog, dr. W.A.B. van der Sanden2.

2 Werkplek: Drents Plateau, telefoon 0592 - 305932

60 22.3 Stappenplan archeologisch onderzoek bij bestemingsplanwijzigingenm Er zijn, in navolging van de IKAW, drie mogelijke walificatiesk voor de tref- kans op archeologische waarden in een plangebied:eer z laag tot laag, middelhoog en hoog. Bij de verschillende verwachtingen horen ook verschil- lende archeologische onderzoeken. In dit rapport rden wo de volgende aanbevelingen gedaan bij de verschillende trefkansen: bij een lage trefkans kan doorgaans worden volstaan met een archeologischeauonderzoek, bur eventu- eel aangevuld met verificatieboringen. Gebieden meteen middelhoge trefkans op archeologische waarden dienen te worden onderzocht met inventariserende archeologische veldonderzoeken (IVO’s) met grondboringen of proefsleuven. Gebieden met een hoge trefkans dienen te worden erzochtond met inventari- serende en/of waarderende archeologische veldonderzoeken. Hieronder worden de stappen beschreven voor hetnvragen aa en uit- voeren van archeologisch onderzoek in een gebied arvoor wa een bestemmingsplanwijziging wordt aangevraagd.

1. voorleggen voorstel bestemmingsplanwijziging aan provinciaalde archeo- loog. Er zijn twee mogelijke uitkomsten: wel of geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. 2. Indien wel archeologisch onderzoek noodzakelijk welkeis: vorm? De aard van het vooronderzoek in een bepaald gebied moet worden voor- geschreven door de provinciaal archeoloog. Er zijndoorgaans twee mogelijkheden: a. Archeologisch Bureauonderzoek b. Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek (IVO) inclusief bu- reauonderzoek 3. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek moet worden gedaan door daartoe gecertificeerde archeologische bedrijven.oor V adressen, zie www.sikb.nl 4. Aan de hand van de resultaten van archeologischdonderzoek vel moet de waarde van eventueel aanwezige grondsporen wordenngeschat. i Op basis van de waardering van eventuele sporen kan besloten worden welk selec- tieadvies gegeven moet worden. Dit advies kan bestaan uit (1) het behouden van archeologische waarden, (2) het opgraven van de archeologische waarden: Definitief een Archeo- logisch Onderzoek (DAO), (3) het archeologisch begeleiden van de graafwerkzaamheden en (4) het afzien van archeologisch vervolgonderzoek.

61 Literatuur

Bergh, S. van den, 2004.Verdeeld land. De geschiedenis van de ruilverkaveling in Neder- land vanuit een lokaal perspectief, 1890-1985. Groningen Bakker, A.M., 2004.Plangebied Vastenow, gemeente Emmen; een inventariserend archeolo- gisch onderzoek. RAAP-notitie 716 Beuker, J., 1989. Mesolithische bewoningssporeneen op zandopduiking te Nieuw- Schoonebeek. Met bijdragen van W.A. Casparie. NieuweIn: Drentse Volksalmanak 1989, pp. 117-186. Bieleman, J., 1987.Boeren op het Drentse zand, 1600-1910. Een nieuweisie op v de ‘oude’ landbouw. Wageningen Bijl, B. & M.J.M. de Wit, 2001.Een Aanvullende Archeologische Inventarisatie op de Delftlanden te Emmen, gemeente Emmen. ARC-Rapporten, Groningen. Blom, M.C., 2005.Nederzettingsresten uit de Bronstijd aan de Oudeerdijk Me te Emmen, gemeente Emmen (Dr.). Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. ARC-rapporten 2005-78, Groningen. Bosch, A.E., 1980. Het bronsdepot van Schoonebeek,gem. Schoonebeek. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak 1980, pp. 135-148. Buitenhuis, H., 2004.Een archeologisch inventariserend veldonderzoekO) door(IV middel van bureauonderzoek en grondboringen aanLaadweg de bij Zuidbarge, gemeente Emmen (Dr.). ARC-Rapporten 2004-38, Groningen. Casparie, W.A., 1982. The Neolithic wooden trackway XXI (Bou) in the raised bog at Nieuw-Dordrecht (The ). In:Palaeohistoria 24, pp. 115-164. Casparie, W.A., 1986. The two Iron Age wooden track ways XIV (Bou) and XV (Bou) in the raised bog of Southeast Drenthe (The Netherlands). In:Palaeohistoria 28, pp. 169-210. Casparie, W.A., B. van Geel, A.E.M. Hanraets, E.nsma Ja & I.L.M. Stuijts, 2004. De veenweg van Nieuw-Dordrecht - onvoltooid en niet bruikt.ge In: Nieuwe Drentse Volksalmanak 2004, pp. 114-141. Casparie, W.A., 1987. Bog trackways in the Netherlands. In: Palaeohistoria 29, 1987 p.35-65. Rotterdam Essink, M., 2003.Een archeologische inventarisatie op het terreinn sportpark va ‘De Planeet’ te Klazienaveen, gemeente Emmen. (Dr.)ARC-rapporten 2003-29, Groningen Fijma, P. & J.L. van Beek, 2003.Archeologisch onderzoek Rundedal Emmen. Grontmij Advies & Techniek bv, Assen. Concept Fijma, P. & J.L. van Beek, 2003.Archeologisch onderzoek Rundedal te Zwartemeer. Grontmij Advies & Techniek bv, Assen. Concept Gerding, M.A.W., Vier eeuwen turfwinning. De verveningen in Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel tussen 1550 en. 1950(Wageningen 1995) Gerding, M.A.W. (red.), 1989.Geschiedenis van Emmen en Zuidoost-Drenthe. Mep- pel/Amsterdam. Ginkel, E. van, S. Jager & W.A.B. van der Sanden,999. 1 Hunebedden. Monumenten van een Steentijdcultuur. Uitgeverij Uniepers, Abcoude. Glasbergen, W., 1956. De Romeinse muntschat vangercompascuum. Bar In:Nieuwe Drentse Volksalmanak 1956, pp. 211-214.

62 Hekman, J.J., 2004.Plangebied Emmen-Bedrijventerrein De Tweeling –eente Gem Emmen, Een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-Notitie 680, Amsterdam. Hopman, M. & P. Fijma, 2004. Archeologisch onderzoek Winkelseweg 14 te Roswinkel. Grontmij Nederland bv, Assen Jelsma, J. & C. Tulp. 2003.Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek de aan Heerenlandweg bij Ter Apel, Gemeente Emmen. Zuidhorn, De Steekproef Jong, H.J. de,Schoonebeek, olierijk in zuidoost Drenthe (Assen 1986) Karel, E.H., De maakbare boer. Streekverbetering als instrumentvan het Nederlandse landbouwbeleid. (Groningen 2005) Knaap. D., Voor geld is altijd wel een plaats te vinden. rmaDe fiW.A. Scholten (1841-1892). De eerste Nederlandse industriële multinational. (Groningen, 2004) Mensingh, B.J.,Toen alles nog anders was. Fragmenten uit deedenis geschi vanEmmen. (Exloo, 2002) Minderhoud, H.D., Schoonebeek de eeuwen door. Grepen uit de geschiedenis van dorpen en buurtschappen. (Schoonebeek, 1980) Minderhoud, H.D., Stap voor stap door Dalen en Schoonebeek. (De Krim, 1984) Molema, J., 1999.N391 Emmen-Ter Apel. Een Aanvullende ArcheologischeInventarisatie (AAI-1). Amsterdam, RAAPrapport 1999-214/MW. Rapport voor de ruilverkaveling SleenerstroomMinisterie van landbouw en visserij (Utrecht, 1965) Nijland, G., R.J. de Lange en J.C. Smittenberg 1982. Milieukartering Drenthe 1974-1978. III Fysische Geografie. Bijlage II: Fysisch Geografische Kaart van Drenthe schaal 1:50000. Rapport Provinciale Planologische Dienstan v Drenthe. Ridderbos, V.R., 2004.Plangebied sportlandgoed Zwartmeer, gemeente Emmen; een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-Notitie 639, Amsterdam. Roller, G.J. de, 2003.Een Aanvullende Archeologische InventarisatieDelftlanden van ‘ 2, fase 1', te Emmen, gemeente Emmen. (Dr.)ARC-Rapporten 2002-49, Groningen. Roller, G.J. de, 2003.Een Archeologisch Inventariserend Veldonderzoekde locatieop Oude Meerdijk, gemeente Emmen (Dr.). ARC-Rapporten 2003-14, Groningen. Roller, G.J. de, 2003.Een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) door middel van boringen in een veengat in het uitbreidingsplanlftlanden’ ‘De te Emmen (Dr.). ARC- Rapporten 2003-40, Groningen. Roller, G.J. de, 2003.Een archeologisch booronderzoek op de nieuwbouwlocatie De Veste te Emmen (Dr.). ARC-Rapporten 2002-152, Groningen. Sanden, W.A.B. van der, 1995. Veenvondsten in Drenthe. In:Nieuwe Drentse Volksalmanak 1995, pp. 79-83. Sanden, W.A.B. van der, 1997. Veenvondsten in Drenthe (2): over potten, herten en wielen. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak 1997, pp. 117-121. Sanden, W.A.B. van der, 1998. Veenvondsten in Drenthe (3): van maalstenen, wolklu- wens, bronzen potten en veenlijken. In:Nieuwe Drentse Volksalmanak 1998, pp. 103-106. Spek, T., 2004.Het Drentse esdorpenlandschap: Een historisch-geografis che studie. Stichting Matrijs, Utrecht. Stichting voor Bodemkartering, 1975.Bodemkaart van Nederland 1:50000. Blad 18 en 23 Ter Apel/N ieuw-Schoonebeek. StiBoKa, Wageningen.

63 Stichting voor Bodemkartering, 1978.G eomorfologische K aart van Nederland 1:50000. Blad 17 en 18 Beilen/Roswinkel. StiBoKa, Wageningen. Visscher, Dr. J., 1940.Emmen en Zuidoost Drenthe. Utrecht. Wit, M.J.M. de & S.J. Tuinstra, 2003.Een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven op terrein Klokkenslagmmen te E (Dr.). ARC-Rapporten 2003-49, Groningen. Wit, M.J.M. de, 2000.Romeinse bewoning in het tracé van de verlegdeslandweg Frie te Emmen, provincie Drenthe. ARC-Publicaties 2000-29, Groningen. Zadoks-Josephus Jitta, A.N., 1956. De Romeinse muntschat van Bargercompascuum. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak 1956, pp. 214-217. Zeist, W. van, 1956. Palynologisch onderzoek vankele en Drentse veenlijken. In:N ie u- we Drentse Volksalmanak 1956, pp. 199-209. Zeist, W. van, 1957. Twee Neolithische veenvondsten te Nieuw-Dordrecht. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak 1957, pp. 12-15.

Websites www.home.planet/~post9673/nieuw-amsterdam www.historischemmen.nl

Kaarten De gebruikte kaarten zijn te vinden in het Rijksarchief Drenthe, merendeels in de verzameling genaamd Topografische Atlas. Het nummer is het inventaris- nummer van de kaart.

191, Noord- en Zuidbarge, 1 : 20.000, circa 1870. 122, Emmer Compascuüm, 1 : 50.000, circa 1880. 350, Weerdinger Erfscheidenveen, 1 : 50.000, 1880. 349, Emmer Erfscheidenveen, 1 : 10.000, circa 1880. 348, Noord- en Zuidbargervenen, 1 : 20.000, 1880. 123, Kaart van tram- en straatwegen in de gemeenteEmmen, 1 : 50.000, 1903. 201, Weerdinge, 1 : 10.000, 1905. 195, Roswinkelerveen, 1 : 5.000, 1905. 155, Barger Erfscheidenveen, 1 : 5.000, 1908. 176, Emmer Compascuüm, 1 : 5.000, 1908. 330, Wandelkaart van Emmen en Omgeving, 1 : 10.0001930. 341, Emmen met naaste omgeving, 1 : 7.500, 1935. 347, Kaart gemeente Emmen, 1 : 25.000, 1940. 120, kaart van de gemeente Emmen, 1 : 50.000, 1862. 192, Noord- en Zuidbarge, 1 : 20.000, 1867. K344, Roswinkel, 1777. K838, Roswinkel, circa 1 : 3750, 1792. K839, Roswinkel, circa 1 : 8050, 1795. K311, Roswinkel, 1755.

64

Overige werken Hottinger-atlas van Noord- en Oost-Nederland 1773-1794. (Groningen 2003) Geschiedenis van Emmen en Zuidoost-Drenthe. (Emmen, 1989) Grote historische atlas van Nederland, deel 2 Noord Nederland 1851-1855. (Groningen 1990) Historische atlas Drenthe. Chromotopografische kaart des rijks 1 : 25.000. (Den Ilp, 1990) Historische bijdragen uit het Zuidenveld. (z.p., 1995) Geïllustreerde plaatsbeschrijving Gemeente Emmen.(Emmen 1923, herdr. 1980) Geïllustreerde wandelgids voor Emmen en omstreken. Met wandelkaart. (Emmen, 1914) Fotoatlas Drenthe (Den Ilp, z.j.) Emmen in het perspectief van de es (Emmen 2005) Wandelkaart van Emmen en omgeving. Samengesteld met medewerking van de Vereeniging ter bevordering van het vreemdelingenverkeer te Emmen. (Em- men, 1930)

65

bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 123 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

124 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Regels

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 125 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen

1.1 plan: het bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 van de gemeente Emmen; 1.2 bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2011052-0501 met de bijbehorende regels en bijlage; 1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten: het, met behoud van de woonfunctie, gebruik van een gedeelte van een woning of een daarbij behorend bijgebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken of het zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon. De ruimtelijke uitwerking of uitstraling van het aan huisgebonden bedrijf of beroep moet met de woonfunctie in overeenstemming zijn. 1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.6 achtererf:

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het (hoofd)gebouw is gelegen; 1.7 achtererfscheiding

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen. Het bevoegd gezag bepaalt welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt; 1.8 achtergevel:

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw; 1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; 1.10 agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:

gronden welke gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; 1.11 ander(e) bouwwerk(en):

een bouwwerk, geen gebouw zijnde; 1.12 andere werk(en):

een werk, geen bouwwerk zijnde;

126 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

1.13 antennedrager: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne; 1.14 antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie; 1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde; 1.16 begane grond: de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil; 1.17 bestaand: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan; 1.18 bestaande bebouwing: bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan; 1.19 bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak; 1.20 bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.21 bijgebouw: een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw; 1.22 bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; 1.23 bouwgrens: de grens van een bouwvlak; 1.24 bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder: voor de onderscheidenlijke bouwlagen geldt de volgende maximale bouwhoogte: 1 bouwlaag, 5 meter; 2 bouwlagen, 8 meter; 3 bouwlagen, 12 meter; 4 bouwlagen 15 meter; 5 bouwlagen 18 meter; 6 bouwlagen 21 meter;

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 127 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

1.25 bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.26 bouwperceelgrens: een grens van een bouwperceel; 1.27 bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 1.28 bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.29 dak iedere bovenbeëindiging van een gebouw; 1.30 dakopbouw: de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw waarbij de oppervlakte maximaal 20% van de basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt; 1.31 dienstverlenend beroep: beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf; 1.32 dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé; 1.33 eerste bouwlaag de bouwlaag die rechtstreeks ontsloten kan worden vanaf het aansluitend terrein; 1.34 eerste verdieping tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen; 1.35 erf: het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel; 1.36 erker: een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben; 1.37 gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

128 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

1.38 gevel: een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak; 1.39 gevellijn: de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden; 1.40 hoofdgebouw: gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken; 1.41 kampeermiddel: a. een tent, een tentwagen, een camper, een caravan of een stacaravan; b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf; 1.42 kleinschalig kamperen

kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie voor kampeermiddelen op aanwezige erven, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober; 1.43 kantoor:

beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte(n) die door hun indeling en aard bestemd zijn om overwegend gebruikt te worden voor het verrichten van administratieve werkzaamheden en dienstverlening 1.44 luifel:

een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur; 1.45 overkapping:

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes); 1.46 perceelgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein; 1.47 serre:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling; 1.48 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is; 1.49 woning vrijstaand:

een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen; 1.50 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 129 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

1.51 zijerf: gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is; 1.52 zijerfscheiding: een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, het bevoegd gezag bepaalt welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

130 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding: de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding; 2.2 de bebouwing op de verbeelding: de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd; 2.3 de bebouwingspercentage: een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; 2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.5 de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.6 de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.7 de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine. 2.8 de inhoud van een bouwwerk: tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.9 de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.10 het peil: het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 131 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarische gronden; b. kleinschalig kanmperen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-kleinschalig kamperen (sr-kk)'; met bijbehorende: c. andere bouwwerken; d. water; e. toegangswegen, in- en uitritten; f. groenvoorzieningen; g. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. 3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: 1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van kleinschalig kamperen worden gebouwd; 2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het functioneren van het kampeerterrein mag niet meer bedragen dan 50 m²; 3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3.5 meter; 4. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter; 5. op of in deze gronden mogen geen mestsilo's worden gebouwd. 3.2.2 Andere bouwwerken Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen; b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15m² vloeroppervlak beslaan, met dien verstande dat de hoogte van lichtmasten maximaal 10 meter mag bedragen. 3.2.3 Specifieke regels ten dienste van het kleinschalig kamperen Ten dienste van het kleinschalig kamperen gelden de volgende regels: 1. het kampeerterrein dient te horen bij een vrijstaande woningen zoals genoemd in artikel 5; 2. het oppervlak van het aaneengesloten terrein bedraagt minimaal 0,5 ha; 3. het kampeerterrein is voorzien van een zodanige beplanting, dat het kampeerterrein een passend element vormt met de omgeving; 4. het aantal standplaatsen bedraagt maximaal 25.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van de gronden voor de opslag van mest. Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is verder het bepaalde in artikel 8 van toepassing.

132 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

3.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist: a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen; b. het aanleggen van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen; c. het kweken van bomen en fruitteelt, voor zover het een aaneengesloten oppervlakte van meer dan 1 hectare betreft; d. het graven en dempen van wijken, sloten en waterlopen; e. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen en het zoeken naar delfstoffen; f. het aanleggen van houtopstanden en (lijnvormige) beplanting; g. het beplanten en/of bebossen van gronden met houtopstanden, erfbeplanting uitgezonderd. 3.4.2 Uitzonderingen Het bepaalde in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die: a. nodig zijn voor de aanleg van geluidswallen en geluidsschermen, resp. taluds voor fiets- en voetpaden en de wijkontsluitingswegen; b. normaal onderhoud en beheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen; c. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond; d. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; e. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning. 3.4.3 Voorwaarden De omgevingsvergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan. 3.4.4 Beperkingen De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 133 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. tuin; en mede bestemd voor: b. andere bouwwerken. 4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. 4.2.2 Andere bouwwerken Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 1 meter bedragen; b. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Bevoegdheid Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. lid 4.2.1 onder a en toestaan dat erkers, afdaken, balkons, entreeportalen en veranda’s mogen worden gebouwd, waarbij 1. de overschrijding van de voorgevel maximaal 1 meter mag bedragen; 2. de bouwhoogte van erkers, afdaken, entreeportalen en veranda’s maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen; 3. de erker ten hoogste 1 meter vanuit de aangrenzende bouwgrens mag worden gebouwd; 4. de erker over maximaal 70% van de voorgevel mag worden gebouwd. 4.3.2 Beperking Het verlenen van de in artikel 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

134 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Artikel 5 Wonen - Vrijstaand

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. vrijstaande woningen; b. kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-kleinschalig kamperen (sr-kk)'; c. bijgebouwen; d. tuin en erven; met bijbehorende: e. andere bouwwerken; f. sport- en speelgelegenheden; g. toegangswegen, in- en uitritten; h. parkeervoorzieningen; i. groenvoorzieningen; j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. 5.2 Bouwregels

5.2.1 Gebouwen Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende bepalingen: a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd; b. het aantal hoofdgebouwen met de bestemming 'Wonen- Vrijstaand' ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mag niet worden vermeerderd; c. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd; d. de totale of gezamenlijke oppervlakte van een hoofdgebouw, inclusief bijgebouwen, mag maximaal 250 m² bedragen, e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen en indien de erfscheiding in een (schouw)sloot is gelegen dienen gebouwen op minimaal 5 meter afstand vanaf de insteek van de sloot te worden opgericht , tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt; f. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de gevellijn is opgericht; g. bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak gebouwd worden; h. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden; i. de goot- en bouwhoogte van een (hoofd)gebouw bedragen ten hoogste de bestaande bouw- en goothoogte; j. de dakhelling van een hoofdgebouw dient minimaal 30° en mag maximaal 60° bedragen. 5.2.2 Bijgebouwen Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. bijgebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, waarbij het aantal m² dat gebouwd wordt als bijgebouw niet meer mag bedragen dan het hoofdgebouw; b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 75 m² bedragen; c. bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van het hoofdgebouw te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand; d. de bouwhoogte van bijgebouwen binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen; e. de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw; f. de bouwhoogte van een bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw; g. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels van een hoofdgebouw (hoeksituatie) dienen vrijstaande bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 135 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

bijgebouwen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd. 5.2.3 Andere bouwwerken Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. de gezamenlijke oppervlakte van de andere bouwwerken bij een hoofdgebouw mag maximaal 20m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt; b. andere bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn te worden opgericht; c. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen; d. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen. 5.2.4 Specifieke regels ten dienste van het kleinschalig kamperen Ten dienste van het kleinschalig kamperen gelden de volgende regels: 1. het kampeerterrein dient te horen bij een vrijstaande woningen zoals genoemd in artikel 5; 2. het oppervlak van het aaneengesloten terrein bedraagt minimaal 0,5 ha; 3. het kampeerterrein is voorzien van een zodanige beplanting, dat het kampeerterrein een passend element vormt met de omgeving; 4. het aantal standplaatsen bedraagt maximaal 25.

5.3 Nadere eisen

5.3.1 Bevoegdheid Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft: a. de woonsituatie; b. het straat- en bebouwingsbeeld; c. cultuurhistorie; d. verkeersveiligheid; e. sociale veiligheid; f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding; g. milieusituatie; h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen. 5.4 Afwijken van de bouwregels

5.4.1 Bevoegdheid Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in: a. lid 5.2.1 onder c in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits: 1. uitbreiding van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak niet meer mogelijk is; 2. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijerfscheiding minimaal 3 meter bedraagt; 3. het een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw betreft; 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing; b. lid 5.2.1 onder f in die zin dat de voorgevel van het hoofdgebouw tot maximaal 5 meter achter de gevellijn mag worden opgericht; c. lid 5.2.1 onder f in die zin dat maximaal 50% van de gronden voor de voorgevel mag worden bebouwd mits: 1. bij de eerste oplevering van het hoofdgebouw een bijgebouw voor de voorgevel gerealiseerd is; 2. de bebouwing ruimtelijk en stedenbouwkundig inpasbaar is in de omgeving, repeteerbaar en/ of repeterend; d. lid 5.2.1 onder i in die zin dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;

136 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123 e. lid 5.2.1 onder i in die zin dat de maximale goothoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen; f. lid 5.2.2 onder a en b in die zin dat anders dan onder lid 5.2.2 onder a en b is genoemd een bijgebouw (niet zijnde een vrijstaand bijgebouw) 1.5 keer groter mag zijn dan het hoofdgebouw indien de oppervlakte van een hoofdgebouw kleiner of 50 m² bedraagt; g. lid 5.2.2 onder c in die zin dat bijgebouwen in de gevellijn worden gebouwd; h. lid 5.2.2 onder b in die zin dat maximaal 30 m² aan extra gebouwen mogen worden opgericht voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie; i. lid 5.2.2 onder b en toestaan dat uitsluitend voor carports maximaal 20 m² extra bebouwing mag worden opgericht, mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, welke vanaf 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw dienen te worden opgericht; j. lid 5.2.2 onder b in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw 100 m² mag bedragen mits de perceelgrootte 1000 m² is of meer; k. lid 5.2.3 onder a in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte andere bouwwerken met 10m² mag worden vergroot; l. lid 5.2.3 onder d in die zin dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg maximaal 1.5 meter mag meter bedragen. 5.4.2 Beperking Het verlenen van de in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunningen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om vergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de vergunning niet verleend. 5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als woning; b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is verder het bepaalde in artikel 8 van toepassing. 5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.6.1 Bevoegdheid Burgemeester en Wethouders kunnen met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. artikel 5.5 onder b en toestaan dat een deel van de woning voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten gebruikt mag worden, waarbij de volgende bepalingen gelden: 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening; 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast; 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven; 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning; 5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 m² ; 6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf; 7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst; 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt; bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 137 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

5.6.2 Beperking Het verlenen van de in lid 5.6.1 genoemde omgevingsvergunning is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om vergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de vergunning niet verleend. 5.7 Wijzigingsbevoegdheid

5.7.1 Bevoegdheid Burgermeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door: a. het bouwen of uitbreiden van de woning met geluidsgevoelige ruimtes buiten het bouwvlak toe te staan mits de geluidbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en of ruimtes niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde; 5.7.2 Beperkingen De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

138 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen Artikel 6 anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 139 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Artikel 7 algemene bouwregels

7.1 Ondergeschikte bouwonderdelen a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden; b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden; c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

140 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Artikel 8 algemene gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; b. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens; c. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan; d. het opslaan van gebruiksklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan; e. het storten, opslaan, opgeslagen houden of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen; f. geluidszoneringplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer; g. het gebruik van bouwwerken welke zijn opgericht na een verleende omgevingsvergunning voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 141 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Artikel 9 algemene afwijkingsregels

9.1 Bevoegdheid

Indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor: a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%; b. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat: 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen; 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen; 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen; c. geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt; d. het in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen; e. de bestemmingsbepalingen in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven; f. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak; g. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m; h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat: 1. als het gaat om antennes naar het oordeel van het bevoegd gezag te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond. i. het overschrijden van de gevellijn door: 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel; 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen. 9.2 Beperking

Het verlenen van de in het eerste lid genoemde omgevingsvergunning is beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om vergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de vergunning niet verleend.

142 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 10.2 Overgangsrecht gebruik a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 10.3 Uitzondering overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 10.2 geldt niet voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik. 10.4 Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 10.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp) 143 bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123.

Behorend bij het besluit van ......

144 bestemmingsplan "Zwartemeer, Kamerlingswijk WZ 123" (ontwerp)