Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk Hendrick Hamel editie Bernardus Hoetink bron Hendrick Hamel, Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk (ed. Bernardus Hoetink). Martinus Nijhoff, Den Haag 1920 (uitgave) Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/hame003verh01_01/colofon.php © 2014 dbnl XXIV Hendrick Hamel, Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk XXIX Voorbericht. Talrijk zullen de Nederlanders niet zijn die weten dat een opvarende van een schip van de Oost-Indische Compagnie de eerste Europeaan is geweest die uitvoerige berichten heeft gegeven over Korea. Het door Hendrik Hamel van Gorkum, boekhouder van het jacht de Sperwer, opgestelde relaas van hetgeen hij en zijne kameraden, na schipbreuk te hebben geleden op een eiland van Korea, gedurende hun verblijf van 1653-1666 in dat land hebben ondervonden en waar genomen, heeft bij landgenoot en vreemdeling een gunstig onthaal gevonden en bleef ruim twee eeuwen lang het eenige werkje waarin eene op eigen aanschouwing en ondervinding gegronde beschrijving voorkwam van dit geheimzinnige rijk en zijne bewoners. Toen Korea in 1876 voor vreemdelingen toegankelijk was geworden, kregen nieuwe bezoekers den indruk dat Hamel een betrouwbaar verteller was geweest en eenvoudigweg had neergeschreven wat hij en zijne lotgenooten hadden medegemaakt en opgemerkt. Voor de Linschoten-Vereeniging bestond alzoo reden om door het uitgeven van Hamel's ‘Journaal’ de aandacht op het werk van dezen landgenoot te vestigen. De verzorging van een nieuwen druk droeg zij daarom op aan een har er bestuursleden, die evenwel kwam te overlijden eer hij tot de uitvoering van die taak was overgegaan. Nu wilde het toeval, dat ik mij had bezig gehouden met nasporingen aangaande de aanrakingen van de Oost-Indische Compagnie met Korea, zoodat het mij weldra mogelijk was eene bewerking van Hamel's Journaal, waarbij gebruik is gemaakt van gegevens welke diens verhaal aanvullen en bevestigen, ter beschikking van de Linschoten-Vereeniging te stellen. Waarom de voorkeur is gegeven aan een tot nog toe onbekenden tekst, zal uit de ‘Inleiding’ duidelijk worden; de overneming van de blijkbaar oorspronkelijke houtsneden uit eene in 1668 verschenen uitgaaf van het Journaal zal, naar het voorkomt, instemming vinden. Bij den lezer dezer bewerking zal misschien de bedenking opko- Hendrick Hamel, Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk XXX men, dat de lijst te breed is uitgevallen voor de schilderij door Hamel nagelaten, dat te veel aandacht is gewijd aan bijzonderheden welke niets leeren aangaande de lotgevallen van hem en zijne kameraden, noch omtrent Korea. Wie echter toegeeft dat die bijzonderheden op zich zelf wetenswaard mogen worden genoemd - gelijk mij toescheen - zal er vrede mede kunnen hebben dat daaraan in noten en bijlagen eene plaats is gegeven op grond van de uitspraak: ‘Men mag in werken als die van de Linschoten-Vereeniging wel een weinig buiten de orde treden.’ Behalve zij, wier mededeelingen uitdrukkelijk zijn vermeld, hebben drie leden van het Bestuur der Linschoten-Vereeniging aanspraak op mijne erkentelijkheid: de Heer S.P. l'Honoré Naber gaf blijk van zijne belangstelling door zijne zaakrijke voorlichting; Dr. C.P. Burger Jr. had de welwillendheid de samenstelling van de ‘Bibliographie’ voor zijne rekening te nemen en de Secretaris, de Heer W. Nijhoff, heeft de verschijning van dit werkje met zorgzame hand geleid. Gaarne zeg ik mede dank aan den Heer W.C. Muller, Adjunct-Secretaris van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, wiens kunde en hulpvaardigheid mij van groot nut zijn geweest. Moge deze uitgaaf van Hamel's ‘Journaal’ er toe leiden dat het aandeel van Nederlanders in de ‘ontdekking’ van Korea, opnieuw bekend wordt en belangstelling vindt. Den Haag, 1920. B.H. Hendrick Hamel, Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk XXXI Gebruikte afkortingen. Dagr. Bat. Dagh-Register gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts India. Dagr. Jap. Dagregister gehouden door het Opperhoofd van de Compagnie in Japan, eerst te Firando en later te Nagasaki. Res. Resolutie van Gouverneur Generaal en Raden van Indië. Gen. Miss. Generale Missive, d.i. brief van de Indische Regeering aan Heeren XVII. Patr. Miss. Patriasche Missive, d.i. brief van Heeren XVII aan de Indische Regeering. Hendrick Hamel, Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk I Inleiding. Hendrick Hamel, Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk III Inleiding. Van de schepen welke in de 17e eeuw hebben behoord tot de navale macht der Oost-Indische Compagnie, is geen ander zoo bekend geworden en gebleven als het jacht ‘de Sperwer’. Vaartuigen der Compagnie bleken zoo vaak niet bestand tegen de stormen welke in de gevaarlijke wateren van Oost-Azië voorkwamen, dat het buiten den kring van belanghebbenden nauwelijks zal zijn opgemerkt toen dit jacht in 1653, op zijne reis van Formosa naar Japan, de haven van bestemming niet bereikte. Het waren de avontuurlijke lotgevallen van eenige geredde opvarenden, gedurende een verblijf van dertien jaren in onbekende streken, welke op hunne tijdgenooten indruk hebben gemaakt en het verhaal van hun wedervaren mag ook thans nog op belangstelling aanspraak maken, omdat daarin de eerste uitvoerige en betrouwbare inlichtingen van ooggetuigen worden gegeven aangaande een land dat toen ter tijde, en nog lang daarna, ontoegankelijk was voor vreemdelingen en zich verre hield van handelsbetrekkingen met Westerlingen. Wat twee eeuwen lang in Europa is bekend geweest omtrent het geheimzinnige rijk Korea, was te danken aan een schipbreukeling van het jacht ‘de Sperwer’. In het voorjaar van 1653 moest de Indische Regeering overgaan tot de benoeming van een Gouverneur van onze vestiging op het eiland Formosa1), ter vervanging van den in 1649 opgetreden Nicolaas Ver- 1) Formosa. Zoo werd het eiland gedoopt door de Portugeezen; bij de Spanjaarden heette het Hermosa; de Chineesche naam is Tai-oan d.i. Terrasbaai; de Japanners noemden het Takasago (zie Papinot, Dictionary of Japan); in Compagnie's stukken wordt gesproken van het ‘Eijlandt Paccam ofte Formosa’, b.v. in Gen. Miss. 3 Febr. 1626: ‘Tot ontdeckingh vant Eijlandt Paccam ofte Formosa hebben d'onse op den 8en Martio laestleden, onder t' beleijt van d' opperstierman Jacob Noordeloos, uijtgesonden twee joncken... ende is bevonden om de Noort streckent tot op de hoogte van 25 graden 10 minuijten, ende om de Zuijdt tot omtrent op de 20½ graed’. (Verg. Kaart no. 304 in de verzameling van het Alg. Rijksarchief). Eveneens op kaarten: ‘Pakam of Ilha Formosa’ (Alg. Rijksarchief nos. 271 en 288, en Teleki, Atlas zur Geschichte der Kartographie der Japanischen Inseln X). - ‘Opde Suijdhoek vande Baeij van Taijoan hadden de onse een fort geleijdt... de plaetse daer 't fort op staet is een sant duijn, ontrent een musquet schoot tegen over t' fort leijt een sandt plaet daer ons comptoir ofte logie op gestaen heeft...’ (Dagr. Bat. 9 April 1625, bl. 144). ‘de uijtsteeckende plaet bij het vastelandt van Formosa, sijnde Taijouan’ (Patr. Miss. 26 April 1650). - Gouvern. Pieter Nuijts schrijft 28 Febr. 1628 naar Batavia: ‘de luijden schijnen van Taijouan omdat het een sombere, dorre ende drooge plaets is een disgoest te hebben’. - Den 14en Juli 1650 schreef de Bataviasche Regeering: ‘'t is wel een schoon eijlandt, gelijck sijne name metbrenght, maer verslint veel menschen vlees’ [door het ongezonde klimaat]. Hendrick Hamel, Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk IV burg1). die zijn ontslag had gevraagd en op wiens aanblijven blijkbaar ook geen prijs werd gesteld2). Er was reden om voor het Bestuur van dit ‘costelijck pant’, van dit Gouvernement ‘van overgroote importantie’, een Compagnie's dienaar uit te kiezen van ‘bijzondere wijsheijt, discretie ende cloeckheijt’3). Op 7 September van het jaar te voren (1652) hadden Chineesche kolonisten het vlek Provintien4) afgeloopen en acht der onzen vermoord, 1) Zie Bijlage VA, 1. 2) Zie Bijlage VA, 2. (Gen. Miss. 24 Dec. 1652) 3) Zie Bijlage VA, 3. 4) Bij resolutie van Gouverneur Sonck en den Raad van Taijoan dd. 14 Januari 1625 werd besloten ‘ons van de Sandplaet met alle des Comp.es middelen aen de oversijde (op t' vastelant van Isla Formosa) te transporteeren’..... om ‘aldaer een volcomen stadt op te rechten.’ Tevens werd aan ‘t' alreede opgerechte Casteel’ de naam Orangie gegeven en goedgevonden ‘de Stadt te noemen naer de seven geunieerde provintien de Provintien.’ De Regeering te Batavia gaf hare goedkeuring bij schrijven van 13 Mei 1625, maar de Bewindhebbers gelastten bij Missive van de Kamer Amsterdam dd. 17 Oct. 1626 ‘dat het Fort ende Stadt in Teijouhan afgesteeken ende begrepen zal genoemt sijn Zeelandia in plaetse van Provintien.’ (Missive Batavia naar Taijoan, dd. 27 Juni 1627 en Gen.