Oost-Indische Spiegel
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Oost-Indische spiegel Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden Rob Nieuwenhuys bron Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam 1978 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/nieu018oost02_01/colofon.htm © 2006 dbnl / erven Rob Nieuwenhuys 5 Aan E. du Perron [...] en heb dezelve de naam van Oost-Indise spiegel gegeven, dewijl daarin niet alleen veel zaken die algemeen zijn worden gevonden en die van anderen zijn beschreven, maar omdat in dezelve veel bijzondere voorvallen en handelingen van bijzondere personen en bijzondere gevallen worden verhaald. Dit is hetgene waarvan in deze O.I. spiegel gehandeld wordt en dat ongeveinsd bij de ander is gesteld, en zonder iemand gelijk men zeit de honing om de mond te smeren. Nicolaus de Graaff in de Voorreden bij zijn Oost-Indise spiegel (1703) Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel 11 Inleiding Je n'aime pas la grande littérature. Je n'aime que la conversation écrite. PAUL LÉAUTAUD in Marly-le-Roy Wie na de Nederlandse letterkunde de Indisch-Nederlandse letterkunde in studie neemt komt een nieuwe wereld binnen. Hij zal er zich in het begin wat onwennig in voelen; hij zal zoeken naar wat hem vertrouwd is maar ziet verschijnselen die hem vreemd zijn en verhoudingen die hij niet kent. Niet alleen blijkt het landschap anders, zijn de mensen anders, zijn de sociale relaties anders, ook de vormen waarin de schrijvers zich uitdrukken zijn anders. De onderzoeker wil een ordening aanbrengen in zijn stof, maar merkt dat zijn criteria niet bruikbaar zijn. Hij wil van ‘stijlsoorten’ uitgaan of van litteraire genres maar ziet dat hij nergens uitkomt; hij wil een indeling maken op grond van litterair-historische categorieën maar vindt geen houvast. Eerst als hij langzamerhand vertrouwd is geraakt met die ‘nieuwe wereld’ zal hij zich realiseren dat zijn litteraire onderscheidingen niet relevant zijn omdat de Indisch-Nederlandse letterkunde zo weinig ‘litteratuur’ is. Als hij zou willen spreken over de stijlkenmerken van het barokdrama of het renaissanceproza of over het Frans classicisme, is hij spoedig uitgepraat; als hij litterair-historische begrippen als verlichting, romantiek, nieuwe zakelijkheid zou willen gebruiken, blijken ze te weinig karakteristiek; als hij uit wil gaan van litteraire genres als het verhaal, de novelle of de roman zal hij merken dat ze langs lijnen van geleidelijkheid overgaan in de memoire, het dagboek, de brief, het feuilleton, de brochure of het pamflet. Tot de Indisch-Nederlandse letterkunde behoren litteraire en niet-litteraire genres: zowel de romans van Daum als de brieven van Walraven of Van der Tuuk, zowel de verhalen van Alberts als de grootse evocatie van de Indische bergnatuur door Junghuhn (in een werk met tabellen, lengtedoorsneden, hoogtekaarten en klimatologische gegevens), zowel De tienduizend dingen van Maria Dermoût als de beschrijving van de kleine wereld van schelpen, Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel 12 zeedieren, planten en bomen door Rumphius, zowel de poëzie van Resink als de brochures van Multatuli over vrije arbeid, zowel de satirische fragmenten van Johannes Olivier in zijn Aanteekeningen gehouden op eene reize in Oost-Indië als Het land van herkomst van Du Perron. Hoe verder we in de tijd teruggaan hoe meer we op niet-litteraire vormen uitkomen tot we aan het begin bij het reisjournaal beland zijn. Hier gaat elk formeel criterium de mist in. Onze zeventiende-eeuwse pikbroeken (zoals De Haan ze telkens in zijn grote werk Priangan noemt) bleken, onder de indruk van wat ze op hun ‘avonturelijcke reysen’ gezien, gehoord en ondervonden hadden, soms beter te kunnen schrijven dan de in de litteratuur geschoolde gebruikers van ‘pronkwoorden’. Dan beseffen we meer dan ooit hoe weinig zin een ordening naar genre of stijl heeft, vooral voor een letterkunde als de Indische die geen litteraire traditie kent. Het ontbreken hiervan is een van haar meest opvallende kenmerken. En dit is niet verwonderlijk. Ze kwam uit een samenleving voort waarin het beoefenen van litteratuur geen voor de hand liggende bezigheid was. Hetgeen overigens niet wil zeggen dat er geen behoefte tot schrijven is geweest. Die was er zeker. Busken Huet noemde Indië voor de schrijvers een ‘melkkoe’. Er is ontzettend veel over Indië en het Indische leven geschreven: met verwondering, met haat en liefde, met bitterheid, met kritiek en verrukking, al naar de ervaringen van de betrokkenen en naar de wijze waarop zij deze persoonlijk hebben verwerkt in reisbeschrijvingen, verhalen, romans, dagboek-bladen, brieven. Misschien in brieven in de eerste plaats, want allen schreven zij hun brief naar huis, sommigen zelfs boeiend en meeslepend. Men heeft weleens gezegd dat de Indische letterkunde zich uit de ‘brief naar huis’ ontwikkeld heeft. Er valt wel iets voor te zeggen - maar niet alles. Zelfs als de ‘Indischgast’ (zo wordt hij genoemd) over typisch Indische toestanden en typisch Indische mensen schrijft, blijft zijn blik op het moederland gericht - maar niet altijd. Een zekere Rouffaer die op zijn reis door Indië van 1885 tot 1890 zijn ogen goed de kost gaf, schreef in zijn (onuitgegeven) aantekeningen dat vele Europeanen die al jaren achtereen in Indië woonden vaak zo ver-indischt waren dat ze nauwelijks meer een band met het moederland voelden. Ze hadden andere belangen gekregen; ze waren grondig veranderd. Dit wordt bevestigd door wat in 1856 de journalist W.L. Ritter schreef die hier als sociale waarnemer optreedt: ‘[...] dat een Europeaan waar hij Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel 13 ook geboren moge zijn, in Indië een geheel ander wezen is dan in het land waar hij het eerste levenslicht aanschouwde en ofschoon een vreemdeling in het land zijner keuze vereenzelvigt hij zich daar toch zodanig met alles wat hem omringt dat hij wel niet meer als Europeaan beschouwd kan worden [...] hij wordt Indisch burger.’ Een observatie als deze is veelzeggend, vooral ook omdat de schrijver zelf onderworpen wordt aan het proces van acculturatie dat na korter of langer tijd een ander mens van hem maakt: ‘De Europeaan die zich naar Indië begeeft legt als het ware de oudere mens af om de nieuwe aan te nemen.’ Hoe vaak kan men dit, in telkens andere bewoordingen, lezen in vergeelde brieven en Indische romans en hoe dikwijls hoorde men dit uitspreken, ook later nog toen de communicatiemiddelen al verbeterd waren en het moederland dichterbij gekomen was. De Europese samenleving in Indië - misschien kunnen we beter spreken van verschillende samenlevingsvormen - was en bleef een andere dan die in het moederland. In deze andere, in de loop der tijden veranderende maatschappijvorm, ligt de sleutel voor ons begrip van een in het Nederlands geschreven letterkunde met andere onderwerpen en thema's en andere verschijningsvormen dan de moederlandse. Alleen door de Indisch-Nederlandse letterkunde in verband te brengen met het wisselend maatschappijbeeld, kunnen we haar interpreteren en iets begrijpen van de positie van de Indische schrijver. Zonder sociaal perspectief kan de beschrijving niet anders dan parafraserend en commentariërend zijn en de behandeling van de schrijvers niet anders dan biografisch. Het ontbreken van een litteraire traditie en van een litterair klimaat in Indië kunnen we afleiden uit de structuur van de samenleving. Daarin was geen plaats voor litteratoren; daarvoor was de toplaag niet gedifferentieerd genoeg. Letterkundigen vielen maatschappelijk gesproken overal tussen en schrijvers als Greshoff en Du Perron hebben dit kort voor de oorlog nog pijnlijk moeten ondervinden. Om in de samenleving geïntegreerd te worden moest men ‘iets’ zijn: ambtenaar, planter, officier, huisvrouw, gouvernante, onderwijzer of desnoods geleerde, maar geen letterkundige. Toch waren er ambtenaren, planters, gouvernantes enzovoorts die tot schrijven kwamen, zelfs van letterkunde, maar dan vielen ze buiten het reglement van maatschappelijke orde. Sommigen trokken hieruit hun consequenties en bedienden zich Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel 14 van een schuilnaam. Het grote aantal pseudoniemen in de Indische letterkunde is even opvallend als de late en zeer late debuten. Niet alleen Multatuli - die immers al veertig was toen de Havelaar uitkwam - debuteerde laat, ook Walraven, Friedericy, Alberts, Breton de Nijs en Vincent Mahieu zijn pas na hun veertigste jaar met hun eerste werk uitgekomen en Maria Dermoût debuteerde zelfs op drieënzestigjarige leeftijd. Aan het leven buiten een litteraire traditie zijn voor- en nadelen verbonden. De nadelen liggen voor de hand (de schrijver is te veel op zichzelf aangewezen), de voordelen zijn minder vanzelfsprekend en toch biedt het leven buiten de litteratuur voordelen. De schrijver verliest zijn pretenties en wordt minder bezwaard door de verplichting litteratuur te bedrijven; zijn impulsen worden minder geremd, hij voelt zich vrijer en kan spontaner schrijven. Letterkundige stromingen en stijlen hebben ongetwijfeld hun invloed doen gelden - niet zo vaak overigens - haar eisen zijn voortdurend doorkruist door de eisen van het verhaal. Want het vertellen is in Indonesië - zowel bij Indonesiërs als bij Nederlanders - altijd in hoog aanzien geweest. Een goed verteller of voordrager genoot in de dorpsgemeenschap een groot gezag, soms groter dan dat van het dorpshoofd. Een goede verteller onder Europeanen was overal reçu. Wie een ‘mooi