Uva-DARE (Digital Academic Repository)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
UvA-DARE (Digital Academic Repository) 'Het karakter onzer Hollandsche school'. De Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, 1817-1870 Reynaerts, J.A.H. Publication date 2000 Link to publication Citation for published version (APA): Reynaerts, J. A. H. (2000). 'Het karakter onzer Hollandsche school'. De Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, 1817-1870. in eigen beheer. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) Download date:26 Sep 2021 VV Vrije kunst en vrije markt Dee teloorgang van de Koninklijke Akademie circa 1845-1870 1.. Een wedstrijd tassen nationale scholen: Parijs 1855 Vanaff 1850 kwamen in heel Europa bewegingen op, die de heersende kunstopvattingen ondergroeven.. Op de eerste plaats boette het ideaal van nationale kunst aan betekenis in. Hett loonde niet meer alleen te teren op een nationale traditie, een nationale school moest 'esprit',, originaliteit en individualisme tonen om werkelijk interessant te zijn. Bovendien vondd het idee van een nationale schilderkunst geen waardering meer bij de jongere generatiee kunstenaars, die juist streefde naar een alles overstijgende eigentijdse kunst. Dee wereldtentoonstelling van 1855 in Parijs was de eerste gelegenheid, waarbij aann het ideaal van een nationale kunst werd getornd, hoewel - paradoxaal genoeg - de presentatiee van beeldende kunst juist in nationale context plaatsvond. In het Palais des Beauxx Arts had elk land zijn eigen tentoonstelling van beeldende kunst, als was het een geënsceneerdee competitie tussen de verschillende landen.1 De manifestatie van een nationalee school leek zo op het eerste gezicht belangrijker dan het propageren van een juistee stijl.2 Zo dacht men in Nederland ook over de wereldtentoonstelling: 'Het hoofddoel dezerr tentoonstelling is een soort van wedstrijd tusschen de scholen der verschillende landenn te openen; aan de beoefenaars der kunsten eene nieuwe en vruchtbare gelegenheid tott vergelijking aan te bieden, en bij hen dien lofwaardigen naijver te wekken, waaruit de meesterstukkenn plegen te ontstaan.'3 Dee organisatie van de inzending was in handen van nationale commissies. In decemberr 1853 nam de Raad van Bestuur van de Koninklijke Akademie op verzoek van dee Minister van Binnenlandse Zaken, de zorg op zich voor de vertegenwoordiging van Nederlandsee kunst.4 Zo raakte de academie direct betrokken bij deze manifestatie van de Nederlandsee school. De wereldtentoonstelling van 1855 kan daarom gelden als een nieuw 11 Dit in tegenstelling tot de vorige wereldtentoonstelling van 1851 in Londen waar de beeldende kunsten slechtss dienden als decoratieve onderdelen van de paviljoens van industrie en nijverheid. 22 E. Gilmore Holt ed., The Art of All Nations 1850-1873. The Emerging Role of Artists and Critics, Princetonn 1981, 108-118; F.A. Trapp, The Universal Exhibition of 1855', Burlington Magazine 107 (juni 1965),, 300-305; P. Mainardi, Art and Politics of the Second Empire, New Haven 1987, Part n, 33-123. Frankrijkk bijvoorbeeld wilde de suprematie van haar nationale schilderkunst aantonen door een eclectische keuzee van vier eenmanstentoonstellingen van Ingres, Decamps, Delacroix en Horace Vemet. 33 Nederlandsche Staatscourant, nr 9,1854, woensdag 11-1-1854. 44 Archief KAvBK, 47 bijlagen notulen 1854, nr 1: brief van de Minister van Binnenlandse Zaken Van Reenen,, 15-12-1853. Directe betrokkenheid was er vooral van de voorzitter D.D. Büchler, de vice-voorzitter J.. van Lennep en de secretaris J. Wittering. Wittering was belast met de daadwerkelijke uitvoering en correspondentie.. Archief 1855, 1: Reglementen. 173 3 momentt van toetsing van haar idealen, nu in een internationale context. Nederlandd had met zo'n honderddertig kunstwerken een vrij kleine tentoonstelling inn het Palais des Beaux Arts.5 Veel critici zouden de afdeling met de Belgische vergelijken enn vaak zelfs in één adem noemen vanwege het voor een deel gemeenschappelijke artistiekee verleden. De aldus ontstane rivaliteit tussen de twee landen viel zonder meer uit inn het voordeel van België. België behaalde eenendertig medailles en eervolle vermeldingen,, terwijl Nederland er met negen prijzen bekaaid afkwam. Bovendien kreeg dee Antwerpse schilder Henri Leys een grote medaille honneur, de hoogste onderschei- ding.66 De hoogste score voor Nederland bestond uit drie medailles derde klasse voor de Haagsee schilders Louis Meijer, David Bles en Johannes Bosboom.7 Er werden zeven Nederlandsee schilderijen verkocht, waarvan drie aan keizer Napoleon m, namelijk van Moritzz Calisch, afkomstig van de Koninklijke Akademie van Amsterdam, de Hagenaar Samuell Verveer en Elie NijhofFuit Arnhem.8 J.. Wittering, secretaris van de commissie en haar vertegenwoordiger in Parijs schreeff het magere eindresultaat toe aan de afwezigheid van een aantal kunstenaars van naam,, onder wie Cornelis Kruseman, Andreas Schelfhout, Johan Egenberger en Johan 55 Het betrof werk van 60 schilders, 3 aquarellisten, 2 beeldhouwers, 10 graveurs en 3 architecten. Ter vergelijking: : aantal l Nederl. Belgiëë Gr.Br. Fr. schilderijen n 93 3 2233 231 1867 aquarellen n 4 4 143 3 beelden n 3 3 277 75 382 gravuress etc. 25 5 166 197 285 bouwtekeningen n 5 5 22 127 186 Dee Duitse inzending is hier niet vergeleken, deze was verdeeld over de verschillende vorstendommen. ExplicationExplication des ouvrages de peinture, sculpture, gravure, lithographie et architecture des artistes vivants étrangersétrangers et francais, exposes au Palais des Beaux Arts, Avenue Montaigne Ie 15 Mai 1855. 66 Henri Leys (1815-1869) was voorman van de nieuwe Vlaamse schilderschool, die zich het inspireren doorr de Vlaamse middeleeuwen en het Vlaamse gevoel voor kleur. Sinds in 1840 Gustaaf Wappers de classicistt Van Bree als directeur van de Antwerpse academie was opgevolgd, werd er een Vlaamse school gepropageerd,, romantisch in zijn keuze van historische onderwerpen en expressieve kleurgebruik en natio- naall in zijn realisme. De nationale schilderkunst waar in Nederland de Koninklijke Akademie zo moeizaam meee worstelde, bloeide zelfbewust op in Antwerpen na het directoraat van Van Bree. Wappers voerde in hervormingenn op de academie zelfs weer een landschapschilderklasse in. Van den Branden 1883, 1390-1399 enn M. Rooses, Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, Gent/Antwerpen/Den Haag 1879 , 703-710 overr Wappers en Leys. 77 Archief KAvBK, 49 bijlage notulen 1856, nr 14: J. Wittering aan de Minister van Binnenlandse Zaken, 24-1-1856. 88 Moritz Calisch (1819-1867) was kwekeling van de Koninklijke Akademie van Amsterdam (1828-1829) enn verder van het atelier van Jan Adam Kruseman. Hij maakte enkele historiestukken, maar vooral genre en portretten.. De stads- en dorpsgezichtenschilder Sam Verveer (1813-1876) kwam uit een Haagse schil- dersfamiliee en was leerling van Hendrik van de Sande Bakhuijzen. Elie Nijhoff (1826-1903) werkte in Arn- hem,, Den Haag en Amsterdam en schilderde vooral bos- en bergachtige landschappen. Scheen 1981. 174 4 Schotel,, die daarmee Nederland een kans op erkenning hadden ontnomen.9 Andere schil- ders,, zoals Willem Roelofs, Huib van Hove en Petrus van Schendel, allen woonachtig in België,, hadden met de Belgische inzending meegedaan.10 Ondanks deze tegenslag gaf Witteringg een gematigd positief beeld van de kritieken. *In het eerst trok de Hollandsche Schooll weinig de aandacht, maar van lieverlede werd zij daarop gevestigd en begon men dee verdiensten van koloriet en behandeling te erkennen.'11 Aangezienn de organisatie van de Nederlandse kunsttentoonstelling in handen was vann de Koninklijke Akademie, zou men mogen verwachten dat er een fors aantal van haar kunstenaarss deelnam. Dat was echter wat de schilders betreft niet het geval. Van de twintigg Amsterdammers kwamen er slechts zes van de Koninklijke Akademie: Henri HollanderCzn.,, Josef Israels, Nicolaas Pieneman, Comelis Springer, Augustin Taurel en Pierree Tetar van Elven.12 Van de overige deelnemers kwamen er achttien uit Den Haag, zestienn uit de rest van Nederland en zes uit het buitenland.13 Vier schilders uit Den Haag vielenn in de prijzen (Bles, Bosboom, Meijer en Verveer) en slechts één historieschilder uit Amsterdam,, de al genoemde Calisch. Nijhoff stond in de Parij se catalogus als ingezetene vann Arnhem vermeld. Dee Kunstkronijk wijdde in 1856 een heel nummer aan de Exposition Universelle. Tobiass van Westrheene, gematigd progressief criticus en hoofdredacteur van het blad, stelt zichh in zijn bespreking ten doel te zoeken naar 'de kunst dezer eeuw, zelfstandig, krachtig enn oorspronkelijk voortstrevende op den weg naar het verhevene ideaal, haar door een roemvoll voorgeslacht aangewezen, zoekende naar een nieuw, eigenaardig en waardig 99 Archief