Biekorf. Jaargang 74
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Biekorf. Jaargang 74 bron Biekorf. Jaargang 74. E. Vercruysse en Zoon, St.-Andries 1973 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bie001197301_01/colofon.php © 2014 dbnl i.s.m. 5 [Nummer 1-2] Abdijen en kapittelkerken als laatste rustplaats van de Graven van Vlaanderen 879-1455 Van de prinselijke begraafplaatsen - zerken of tomben - van de graven van het Huis van Vlaanderen is er ontstellend weinig overgebleven. Zo we, startend met de laatste erfdochter van het Huis, Margareta van Male, door de 14e eeuw opklimmen naar de eerste Boudewijns, ontmoeten we geen enkel gaaf gebleven monument, zelfs geen noemenswaarde archeologische resten. De grafelijke tomben hebben het lot gedeeld van de abdijen en kapittelkerken die in de vernielingen van Beeldenstorm (1566-1578) en Revolutie (1789-1798) zijn ten onder gegaan. Doch ook reeds vóór die fatale periodes hadden sommige tomben uit de romaanse en vroeggotische periode bij verbouwing van kerk of kapel hun gaafheid ingeboet. Op één na zijn al de begraafplaatsen van de Vlaamse landsheren bekend uit de literaire bronnen (kronieken, obituaria), uit grafische dokumenten, uit genealogische lijsten. Alleen de archeologie kan heden al te weinig medespreken. En toch hadden onze oudste Vlaamse landsheren, zowel als alle heren van hun tijd, veel zorg besteed aan hun laatste rustplaats. Ze deden het uit aloude religieuze en kulturele traditie, met het graf werd immers een ‘eeuwige’ dodenherdenking verbonden en door fundaties verzekerd. Deze stichtingen hebben het lot gedeeld van de graftomben. Margareta van Male, die een hertog Bourgogne-Valois (Filips de Stoute) huwde, luidt een nieuwe periode in die voor de kunstgeschiedenis en de archeologie bijzonder dankbaar zou worden. Haar eigen graf zou te Rijsel niet gespaard blijven, de monumentale graftomben van haar man en haar zoon, beide graven van Vlaanderen, konden uit de Biekorf. Jaargang 74 6 storm van de Revolutie behoorlijk worden gered en zijn heden, in het Paleis van de Hertogen (museum) te Dijon, de oudste bewaarde grafmonumenten van onze landsheren. Driedubbel kostbaar, door het aandeel dat de Nederlandse beeldsnijders Claus Sluter en Claus de Werve in de uitvoering van die meesterwerken hebben gehad(1). Op eigen bodem moet de inventaris luiden als een litanie van Allerzielen. Van de drie Boudewijns en de eerste Arnulf, die vijf eeuwen in de kript van de Blandijnberg hebben gerust, kan de stad Gent zerk noch tombe meer aanwijzen. Een spijtig ongeval voor de hoofdstad van Oud-Vlaanderen, en dat juist voorviel in de tijd dat onze humanisten in latijnse verzen de abdij van de Blandijnberg sierden met de historische benaming ‘Mausoleum der Graven van Vlaanderen’(2). En in Sint-Omaars, waar drie Boudewijns, een Arnulf en een (kortstondige) Willem eeuwenlang in het aloude Sithiu (Sint-Bertijns) hadden gerust, is evenmin een spoor van grafstede terug te vinden. Onder de drie prinsen die in de grafelijke kapittelkerk (geen abdij!) op de Burg te Brugge werden bijgezet, was er gelukkig één wiens gebeente als relikwie werd verheerlijkt en in een schrijn boven de grond bewaard, en in de fatale uren aan vernieling onttrokken. Zo werd Brugge de enige stad waar het Huis van Vlaanderen met authentieke archeologische resten aanwezig is. De abdijen van Waals-Vlaanderen deden het niet beter. De stad Rijsel, die geen van de twee in de St. Pieterskerk opgerichte tomben heeft behouden, zag ook de cisterciënzerabdijen Marquette en Flines (bij Douai) met drie graftomben van het Huis van Vlaanderen tenietgaan. De geografische spreiding van die (Verdwenen) grafmonumenten weerspiegelt de genealogische en feodaal-politieke lotgevallen van het grafelijke Huis. Het best bekijkt men de ligging van de betrokken abdijen (en kapittelkerken) op de rivieren: Op de Schelde en bijrivieren liggen: (1) Daarover: Aenne Liebreich, Claus Sluter, Brussel 1936. - P. Quarré La Chartreuse de Champmol, Dijon 1960. - Wat verouderd doch nog waardevol is het (minder bekende) werk van A. Germain, Les Néer landais en Bourgogne, Brussel 1909. (2) A. Sanderus, Flandria Illustrata (1732), I 252-259. Biekorf. Jaargang 74 7 Geografische verspreiding (Begraafplaatsen in KAPITALEN) Opmerkingen. De begraafplaatsen ten noorden van de Leie behoren tot Diets-Vlaanderen, met inbegrip van Sint-Omaars dat nog dietssprekend was toen onze oudste markgraven er in de St. Bertijnsabdij begraven werden. Door hun stichtingen in Rijsel en Hasnon zijn Boudewijn V en VI de eerste graven die in Waals-Vlaanderen worden bijgezet. Gent, met 4 oudste markgraven, komt na 1035 niet meer in aanmerking. Brugge komt eerst in 1127 (Karel de Goede) aan de beurt en zal nog Margareta van de Elzas (1194) en Lodewijk van Crécy (1352) bijkrijgen. De dochters van Boudewijn IX verleggen naar hun cisterciënzerstichtingen in Waals-Vlaanderen. De numerische verhouding abdij/kapittelkerk is 15 contra 7. Niet meegerekend zijn Clairvaux en Tirnovo (Bulgarije). Biekorf. Jaargang 74 8 Gent (St. Pietersabdij); Rijsel en Marquette (Deule); Hasnon, Flines en Atrecht (Scarpe). Op de Aa: Sint-Omaars en Watten. Tussen die twee rivieren komen alleen Brugge, Ieper en Cassel in aanmerking met hun kapittelkerk of proosdij. Op de Leie zelf niets, hoewel Harelbeke de begraafplaats is geweest van de Voorgraven (‘Forestiers’). De voorkeur voor de abdij als begraafplaats is allerminst eigen aan het Huis van Vlaanderen. Bij het stichten of bevorderen van klooster en abdij had de landsheer ekonomische en politieke belangen die zo groot konden zijn dat hij zelf, zoals Boudewijn II en Arnulf I, abt van de voornaamste abdij (St. Bertijns) van zijn graafschap werd. Hun eeuwig heil wilden de heersers daarenboven verzekeren door hun rustplaats op aarde te vestigen bij, voor of onder een koor van monniken, waar hun memorie tot de oordeelsdag in de dagelijkse liturgie zou voortleven. Ook onze graven hebben soms een abdij (of kapittelkerk) gesticht als begrafenisplaats. Zo deed Boudewijn V te Rijsel (St. Pieterskerk); Boudewijn VI (van Bergen) te Hasnon op de Scarpe; Robrecht de Fries (onrechtstreeks) te Cassel; Johanna te Marquette bij Rijsel; Margareta van Konstantinopel te Flines bij Douai. Voor 1200 zijn de uitverkoren stichtingen uiteraard benediktijnerabdijen. Na 1200 komt Citeaux aan de beurt in twee Waalse nonnenkloosters. Ter Duinen noch Ter Doest werden voor die eer aangezocht. De tomben van het Huis van Vlaanderen munten uit, zoals gezegd, door hun grote verspreiding. Ook daarin ligt iets van de buitengewoon bewogen geschiedenis van het graafschap weerspiegeld. Een oogslag op onze naburen maakt dit duidelijk. De oudste landsheren van Holland-Zeeland lagen - vóór de vernielingen van 1580 - in een statige reeks van acht zerken en tomben in de abdijkerk van Egmond (bij Alkmaar). Met Willem I komt het klooster Rijnsburg (bij Katwijk) aan de beurt; alleen Willem II zal worden begraven in de Abdij van Middelburg (Zeeland), waar een fragment van zijn tombe is bewaard gebleven. Ook in de kerk van Rijnsburg zijn, tegen de koorwand, fragmenten van grafzerken Biekorf. Jaargang 74 9 van Hollandse landsheren, o.m. van Willem I en zijn vrouw Aleid van Gelder, overgebleven(3). Als begrafeniskerk van de hertogen van Brabant mag de Kapittelkerk (St. Pieters) van Leuven gelden waar, in koor en kript, de grafstenen van de oudste hertogen in 1929 werden ontdekt en hersteld. De oudste Godfried (met de Baard), begraven in de voormalige romaanse kerk van de abdij van Affligem, heeft in het koor van de nieuwe kloosterkerk (1940) een graf met grafsteen gekregen. De hertogen Jan I en Jan II werden in Brussel (Minderbroeders en St. Goedele) begraven, terwijl Hendrik II en Jan III in de cisterciënzerabdij van Villers werden bijgezet(4). (De grafkelder van de hertogen van Brabant in de St. Goedele werd, zoals bekend, ca. 1610 uitgevoerd door de zorgen van de Aartshertogen). De grote suzereinen deden het natuurlijk nog beter. Bekend genoeg is de abdijkerk van Saint-Denis bij Parijs die vanaf Dagobert de koninklijke abdij en begraafplaats is geweest van al de Franse vorsten uit de Huizen Capet en Valois. Vanaf Edward de Belijder († 1066) tot de laatste Tudor werden de Engelse koningen, bijna zonder uitzondering, begraven te Londen in de Westminster Abbey, waar de kapel van Hendrik VII de bezoeker eens voor altijd leert wat Tudorgotiek betekent. Hebben de ‘nationale’ vorsten in Parijs en in Londen in de middeleeuwen de concentratie van één groot mausoleum kunnen bereiken, de kleinere landsheren zijn bij gebrek aan ‘nationale’ hoofdstad en door dynastieke overwegingen regionalistisch verspreid. Met de oude graftomben als kunstwerk gingen ook de originele inschriften verloren. Voor de epigrafie is dit een verlies dat ten dele wordt goedgemaakt door literaire bronnen. Grafschriften van prinsen deden - niet zonder varianten - de ronde bij de kroniekschrijvers. De chronologie in het grafschrift beperkt zich echter tot de sterfdatum, met bijvoeging soms van het aantal levensjaren. Naar het einde van de middeleeuwen wordt de epigrafie spraakzamer, om literatuur en retoriek te worden in de humanistentijd. Plaats en datum van geboorte ontbreken in de oudere epigrafie. Zelfs in de Kronieken van Vlaanderen moet men de plaats en de datum van geboorte van de prinsenkinderen niet gaan opzoeken. Wel leren ze ons meestal in welk levensjaar een regerende graaf gestorven is, of hoeveel jaren hij geregeerd heeft. De plaats van de wieg was niet meldenswaard. De historische bijnamen: van Rijsel, Bethune, Ber- (3) K. Ter Laan, Wdb. der Vaderlandse Geschiedenis 164, 490 ('s Gravenhage 1939). (4) R. Maere, bij E. de Moreau, Histoire de l'abbaye de Villers, p 311 (Brussel 1909) Biekorf. Jaargang 74 10 gen, Dampierre, Nevers, Jeruzalem, Konstantinopel, hebben niets te maken met de geboorteplaats van de naamdragers Alleen Lodewijk van Male maakt daarop een uitzondering Hij werd genoemd naar het Slot van Male waar hij in 1330 geboren werd; de grafelijke rekeningen zijn het die voor ons een overvloed van inlichtingen over die geboorte, de prinsenwieg en de doopplechtigheid hebben bewaard(5). De Aartshertogen Albrecht en Isabella zijn de eerste Nederlandse vorsten die een officieel initiatief van archeologische inventaris en monumentenzorg hebben genomen.