Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De Parelduiker. Jaargang 17 bron De Parelduiker. Jaargang 17. Bas Lubberhuizen, Amsterdam 2012 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_par009201201_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m. 2 [2012/1] Wim Hazeu ‘Alleen aan jou voel ik me verwant onder de levenden’ Slauerhoffs laatste brief aan A. Roland Holst WIM HAZEU (1940) was uitgever, schrijver en radioprogrammamaker. Hij schreef biografieën van Achterberg, Slauerhoff, Vestdijk en Esscher. In oktober verschijnt zijn levensbeschrijving van Marten Toonder. Slauerhoff was trouw in zijn vriendschappen. Dat gold voor vriendinnen (Heleen Hille Ris Lambers, Annie Grimmer, Anneke Kleissl), voor collega-artsen (Hans Feriz, D. Hessels, K.P.C. Gramberg), voor kunstenaars (de beeldhouwer Mari Andriessen) en voor schrijvers (C.J. Kelk, Arthur Lehning, Marsman, F.C. Terborgh, Hendrik de Vries). Kelk schreef in dit verband: ‘Oprecht liefhebben kon hij, zonder gevoelens voor anderen geheel te verliezen. Die gevoelens bleven latent aanwezig en konden weer opleven zodra de omstandigheden daartoe meewerkten. Niets kon geheel in hem sterven. Een aanraking met hem betekende in de meeste gevallen een hechting voor altijd.’ Werd een vriendschap verbroken, zoals met zijn echtgenote Darja Collin of met Du Perron, dan waren de aanleiding en de afloop dramatisch. Zijn beste vriend, de dichter A. Roland Holst, deed dan nog een poging de kemphanen te verzoenen. Du Perron en Slauerhoff nodigde hij bij zich thuis aan de Nesdijk uit voor een verbroedering; en Darja Collin riep hij naar het bed van haar lijdende, stervende voormalige echtgenoot. Roland Holst was voor Slauerhoff ruim elf jaar lang een vriend, een raadsman en een klankbord. Als inleiding op de hier voor het eerst gepubliceerde laatste brief1 van Slauerhoff aan Roland Holst volgt nu een korte karakterschets van die vriendschap. Elkander vreemd en toch vertrouwd Waar en wanneer beide dichters elkaar voor het eerst hebben ontmoet, is niet met zekerheid te zegen. Het zal eind 1924, begin 1925 zijn geweest. Roland Holst vermoedde later dat het in het bijzijn van Kees Kelk in een Amsterdams kroegje was gebeurd, de Engelse Reet (ook wel de Pilsener Club) in de Begijnensteeg of bij Schiller op het Leidseplein. De biograaf van Roland Holst, Jan van der Vegt, schreef: ‘Op het eerste gezicht waren het twee onverenigbare karakters, de overgevoelige, in schijn vaak onverschillig-ruwe, soms in boze agressiviteit of zelfs kwaadaardigheid uitschietende Slauerhoff en de tien jaar oudere Roland Holst die zijn gevoeligheid in het dagelijks leven en het sociale verkeer verborg achter een wat geaffecteerde hou- De Parelduiker. Jaargang 17 3 Roland Holst en Slauerhoff in Gistoux, 1930 (collectie Letterkundig Museum). ding van gentleman-dichter. Maar beiden waren wederzijds in staat door schijn en pose heen te kijken.’ Zij werden tegenover elkaar heel openhartig, omdat zij wisten dat zij elkaar konden vertrouwen. Het was Roland Holst die aan het eind van Slauerhoffs leven een sterke impressie van de dichter gaf: Soms kon de zachtheid die hij steeds verbeet nog schuw een uitweg naar zijn ogen vinden; een mild licht door die scherven, waarin leed door wrok was stukgebroken tot ellenden. Vanuit het intuïtieve en spontane vertrouwen raadde Roland Holst in 1925 zijn vriend aan zich niet als huisarts op Vlieland te vestigen. Slauerhoff, die op dat moment in Haarlem werkte, had al aarzelingen, omdat zijn vriendin Heleen Hille Ris Lambers hem niet wilde volgen. Zij was ervan overtuigd dat hij, gedoemd te leven onder enge dorpsverhoudingen op zijn geliefde eiland, ongelukkig zou worden, en haar ook ongelukkig zou maken. De brief van Roland Holst gaf Slauerhoff een duw in dezelfde richting. Slauerhoff antwoordde: ‘Je wijze raad die mij zoo onverwachts gewerd heb ik gevolgd. Toch berouwt het mij soms. Ik zou graag en liefst total op mijzelf aangewezen zijn. Maar op Vlieland was het wel geen splendid isola- De Parelduiker. Jaargang 17 4 Slauerhoff in Soerabaja, mei 1927 (collectie Wim Hazeu). tion geworden. Integendeel, de afstand met de inboorlingen ware moeilijk te behouden. Ik dacht meer aan 't eiland dan aan het dorp.’ Die gewenste ‘splendid isolation’ vond hij daarna jarenlang tijdens zijn talrijke zeereizen. Kort na het advies van Roland Holst zocht Slauerhoff hem op. Zij wandelden over het strand bij Bergen. Roland Holst sprak over het ‘writer's block’ waardoor hij getroffen was. Een dag later, op 18 mei 1925, schreef Slauerhoff hem: ‘Ik hoop dat je de pooltocht voort zult zetten, ook al zouden er “hoe langer hoe minder tijdingen doorkomen”.’ En hij deed meer om zijn vriend te steunen; hij die zo karig was met opdrachten, droeg het gedicht ‘Wandeling’ aan hem op en dateerde het: Bergen 1925. Het is een gedicht over twee dichters en hun vriendschap. De laatste twee strofen luiden: Als woelige zee en hemel strak en wijd Zijn wij elkander vreemd en toch vertrouwd: De een altijd met stilte en rust in strijd, De ander vol ijle vrede, sterk en koud. De Parelduiker. Jaargang 17 5 En waar de wereld met haar wilde kimmen Vergeefs naar 't onbereikbre golft en smacht, Hoe vonden wij dan, zwervers, weldra schimmen, Verstandhouding in scheemring, weldra nacht? Later schreef hij het gedicht ‘Aan A.R.-H.’. Hij waardeerde het in zijn vriend dat hij weigerde toe te geven aan ‘een vrouw die weinig geeft en ook niet eischt / dan kieskring aan een veilige warme haard’ zoals collega's dat wel deden: Zoo pleegden allen ontrouw aan zichzelf, Voor zatheid zwichtend; gij hebt volgehouden, iedre toenadering fier afgestooten, Iedere genegen troost teruggebogen. Het dichterschap van Roland Holst en Slauerhoff stond zo'n binding met een vrouw in de weg. In 1927 dichtte Slauerhoff in zijn Dagboek aan Roland Holst nog een andere deugd toe: ‘En toch moet vóór alles stelling genomen worden tegen bezit. Behalve R.H. ken ik niemand die ondanks zijn hebben en houden van alle smetten rein is.’ Een mooie vrouw Roland Holst was op woensdag 19 augustus 1925 aanwezig bij ‘het uitvaartsmaal’ in Américain dat Slauerhoff zijn vrienden bereidde. Slauerhoff waagde het erop om op eigen kosten naar Nederlands-Indië te varen, om in Tandjong Priok (met succes) als scheepsarts aan te monsteren op een ‘koelieschip’ dat op China voer. Aanwezig waren verder Binnendijk, Bloem, Greshoff, Kelk, Werumeus Buning, Van Wessem en broer Feije Slauerhoff. Het was een plechtig afscheid, maar ook een bevestiging dat Slauerhoff met zijn literaire vrienden en kennissen verbonden wilde blijven. Na het diner zwierf het gezelschap naar Schiller op het Rembrandtplein. Na een paar biertjes genoten te hebben, werden de gasten met twee ‘aapjes’ (koetsen) naar de Warmoesstraat vervoerd om in een minder eerbaar etablissement een beetje door te zakken. Pas drie jaar later vinden we Slauerhoff terug in Bergen, om in een huis (Doorntjes 32) pal achter dat van Roland Holst, in afwachting van een nieuwe zeereis, uit te rusten en te werken aan zijn Chinese verhalen en romans. Aan Heleen Hille Ris Lambers schreef hij: ‘...alles bij me, ook mijn werk, niet te veel afleiding, juist genoeg. R. Holst als buurman en nu en dan eens bezoek.’ Als het enigszins mogelijk was rustte Slauerhoff tussen zijn zeereizen uit bij of in de buurt van zijn vriend. ‘Moet ik tevreden zijn met 's winters wat varen en 's zomers wat landleven. Maar wat later? Het is een schrikbeeld voor me, 50 á 60 te worden, en dan hulp te moeten inroepen - dan word ik bij voorbaat kapitalistisch,’ schreef hij hem op 8 januari De Parelduiker. Jaargang 17 6 Darja Collin, Slauerhoffs grote liefde (collectie Wim Hazeu). 1930. Roland Holst had hem aangeraden oogarts te Alkmaar te worden, maar dat advies volgde Slauerhoff niet op: ‘Het is overwogen, maar heeft geen kans. Als ik nog 10 jaar varen ging kon ik daarna zoowat leven, maar misschien ben ik ondanks alles nog te optimistisch. Ik verwacht nog van 't leven. En dat is voor mij, met een mooie vrouw in bed liggen en nu en dan hard werken en iets goeds maken. En wat komt daarvan terecht aan boord? Niets, of bijna. Maar wat heb ik aan wal gehad, waar ik nu bijna alweer een jaar ben? Niets, of narigheid.’ Niet lang daarna, in april 1930, kwam de gewenste mooie vrouw in zijn leven: de bekende danseres Darja Collin. Hij ontmoette haar waarschijnlijk bij Werumeus in Amsterdam, die verliefd was op Darja en over haar balletvoorstellingen enthousiast in de krant schreef. Maar Slauerhoff stak hem de loef af. Voor Jan en Darja was het een vurige liefde op het eerste gezicht. Slauerhoff haastte zich op 18 april Roland Holst, die op dat moment in Italië was, van deze onverwachte wending op de hoogte te stellen: ‘Deze alliantie is er met een hevigheid, die mij zelf telkens weer verwondert. Wij beiden zijn eigenlijk rotsvast overtuigd, dat het duren zal, en ook dit verwondert ons beiden. Zou het jou “verwonderen”? Darja en ik leven al eenige weken zonder veel contact met de wereld. Als ik kan ben ik bij haar en als zij kan is zij bij mij, zoo lang en zoo alleen mogelijk. Ik heb eerst wel getracht, door bittre ervaring geleerd, mijn hart buiten deze band te houden. Maar het is niet gelukt. Wel Jany, kun jij je zegen geven aan deze verbindtenis? Ik geloof niet dat nog velen het weten, wel vermoeden dus schrijf er nog niet over. Maar je doet mij een groot genoegen door eens te schrijven wat jij er van denkt.’ De Parelduiker. Jaargang 17 7 Roland Holst kende Darja en had een jaar daarvoor zelfs een blauwtje bij haar gelopen. Op 26 april schreef hij dat ‘een door slordig en ontoereikend componeren verknoeid gedicht niet zoo erg is als een verknoeide liefde-phase - om de doodeenvoudige reden, dat voor het eerste de prullenmand buiten ons klaar staat, terwijl het tweede van het hart zelf een prullenmand maakte.’ Roland Holst had een kater van zijn eigen liefdesgeschiedenissen en hoopte dat zijn vriend beter in de liefde zou componeren dan hijzelf.