Stijn Rooms ( 20040555)

Master in de geschiedenis

Masterscritpie voorgelegd tot het behalen van de graad Master in de geschiedenis

Promotor: Dr. Maarten Van Ginderachter

Commissarissen: Prof.Dr. Thérèse De Hemptinne

Prof. Dr. Baz Lecocq

Perceptie is realiteit: Etnisch vs. Civiel?

De constructie van de Vlaamse en Waalse identiteit

( 1945-1980)

1

Dankwoord

Met dank aan iedereen die mij doorheen het vervaardigen van deze scriptie met raad heeft bijgestaan, over het onderwerp met me in discussie is getreden,mij wist te motiveren op momenten dat de Vlaamse en Waalse identiteit mij even gestolen kon worden… Het was een lange rit, maar voldoening is de overheersende emotie nu dit alles op papier is gezet. Een speciale dank gaat uit naar mijn ouders voor hun jarenlange steun, naar mijn vriendenkring, en naar mijn promotor Dr. Van Ginderachter voor zijn steun. Ik zal u één van mijn lyrische momenten besparen, maar jullie waren en zijn fundamentele schakels.

Ik heb in deze scriptie mijn hart en ziel gestoken, dit is het eindresultaat.

2 Voorwoord

Op het moment dat dit voorwoord geschreven wordt, is het einde nabij van een periode die bijna uitsluitend in het teken heeft gestaan van deze scriptie. Zonder dat ik hier wil verglijden in een epische vertelling die zowel de -zij het kortstondige- momenten van lichte wanhoop bezingt als de uiteindelijke voldoening nu het uiteindelijk allemaal op papier staat, staat het buiten kijf dat de afgelopen maanden een uitermate leerrijke periode geweest zijn, zowel op intellectueel als persoonlijk vlak. Tijdens het vervaardigden van deze scriptie werd ik niet alleen getest op mijn ontwikkelde vaardigheden als historicus, maar werd ik omwille van het onderwerp ook uitgenodigd mijzelf een positie toe te kennen in heel het debat dat rond het al dan niet verwasemen van het Belgische kasteel gevoerd wordt. Het was een historisch onderzoek met tegelijk een zeer grote actuele dimensie.

Met onderzoekers of schrijvers die zich buigen over het nationalisme-vraagstuk binnen België lijkt men twee kanten uit te kunnen: of men gaat er van uit dat ze expliciet ideologisch verbonden zijn met hetzij de Vlaamse, de Waalse dan wel de Belgicistische vleugel, of men hanteert net als Hobsbawn de veronderstelling dat elke vorm van subjectivititeit een degelijk historisch onderzoek belemmert en zelfs onmogelijk maakt.1 Critici van de door Hobsbawn als onontbeerlijke beschouwde objectiviteit halen niet zelden het argument aan dat geschiedschrijving met enig buikgevoel onvermijdelijk is bij een onderwerp dat de facto gaat over een flegmatiek en passioneel geven als het ervaren van een nationale identiteit. Dat de literaire neerslag hiervan dan in sommige gevallen zelfs semi-wetenschappelijk kan genoemd worden willen ze echter niet gezegd hebben, juist omwille van het feit dat de ideologische klip simpelweg niet te omzeilen valt. Het debat rond objectiviteit en subjectiviteit is moeilijk, en raakt de vraag in welke mate voor een historicus mogelijk is om zich boven het onderwerp te plaatsen.

Ikzelf kan enkel mijn integriteit als historicus borg stellen. Dit werk is noch propaganda noch verkettering voor en van een bepaalde visie, al ben ik me bewust dat er door bepaalde groepen steeds tussen de regels kan gelezen worden. Dat is één van de consequenties van een werk dat handelt over een topic dat over de decennia niets van zijn brandende actualiteit verloren heeft. Ik heb tijdens het proces steeds getracht om met een denkbeeldige weegschaal om de arm te lopen.

1 HOBSBAWN,E.J., geciteerd in REYNEBEAU.M., het klauwen van de leeuw: De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw., p.14

3 Verscheidene elementen in de schaal leggen, afwegen welke uitgangspunten het best gehanteerd kunnen worden.

De scriptie waarvan u het papier op het eigenste moment kunt ruiken – het parfum van een thesis bestaat wel degelijk- heeft niet de intentie 'de' waarheid te pretenderen over wat de constructie van de Vlaamse en de Waalse identiteit, evenals voor wat de verhouding tussen beiden betreft. Het is een poging tot bijdrage aan het het reeds uitvoerig beschreven nationaliteitenvraagstuk binnen België, zij het vanuit een invalshoek die -hoewel reeds vaak impliciet aanwezig in de reeds verschenen literatuur- nog niet vaak in de diepte werd bestudeerd. Ik hoop ten stelligste dat ik er in geslaagd ben op een overzichtelijke manier een aantal zaken te behandelen, in alle eerlijkheid en vanuit de bevindingen die werden gesprokkeld.

Nu deze laatste woorden op papier worden gezet is de ultieme constatering dat er bij een aantal zaken nog een aantal vraagtekens kunnen worden geplaatst, en zo hoort het hoogst- waarschijnlijk ook. Op die manier kan deze scriptie mogelijk een aanzet vormen voor verder onderzoek.

Stijn Rooms

4 Inhoudsopgave

HOOFDSTUK I: VOORSTELLING PROBLEEMSTELLING EN INHOUD ...... 8 I.1 probleemstelling ...... 8 I.2 Tussen droom en daad ...... 10 I.3 Synopsis inhoud ...... 11 I.3.1Voor vorst, voor vrijheid en voor recht? De ontwikkeling van de Vlaamse en Waalse identiteit binnen een Belgische context ...... 11 I.3.1.1 Voor WO II ...... 11 I.3.1.2 Belang federaliseringproces ...... 12 I.3.2 De ontwikkeling van de Vlaamse en Waalse identiteit na 1945 ...... 13 I.4: Bronnen ...... 14 HOOFDSTUK II: THEORETISCH KADER : OP ZOEK NAAR INVALSHOEK(EN) EN ANKERRPUNTEN ...... 16 II.1 Theorievorming rond nationalisme en nationale identiteit: een wolf in schapenkleren? .... 16 II.2 Essentialisme vs. constructivisme ...... 17 II.2.1..Essentialisme ...... 17 I.2.2 Modernisme /Constructivisme ...... 18 II.3 Ankerpunten uit het constructivistische gedachtegoed ...... 19 II.3.1 Naties als verbeelde gemeenschappen en socio-culturele constructies ...... 19 II.3.2 Politiek pragmatisme als motor van de natie ...... 20 II. 4 De 'ruimtelijke identiteit' als pragmatisch analyse-instrument ...... 21 II.4.1. Korte theoretische beschouwing ...... 21 II.4.2 Koppeling aan Vlaamse en Waalse identiteit ...... 23 I. 5 korte behandeling van het federalisme ...... 23 II. 6 Etnische vs. civiele naties? ...... 26 II.7 tot slot: de kracht van perceptie: de connotatie nationalisme- regionalisme ...... 28 HOOFDSTUK III: AANLOOP: DE VLAAMSE EN WAALSE IDENTITEIT EN BEWEGING TOT AAN DE VOORAVOND VAN WO II ...... 31 III.1 De taalproblematiek als voedingsbodem voor de VB en WB ...... 31 III.1.1 Korte theoretische reflectie ...... 31 III.2 De uitbouw van de een verbeelde gemeenschap: De ontwikkeling van een ruimtelijke Vlaamse en Waalse identiteit ...... 37 III.2.1 Territorium ...... 38 III. 2.2 De niet verwaarloosbare socio-economische dimensie ...... 39 II.2.2.1 Aan Vlaamse zijde ...... 40 II.2.2.2 Aan Waalse zijde ...... 41 III.3 Tot slot: federalisme avant la lettre ? ...... 42 III.3.1 Aan Waalse zijde ...... 42 III.3.2 Aan Vlaamse zijde...... 43 III.4 Afrondend besluit met betrekking tot VB en WB voor '45 ...... 45 HOOFDSTUK IV: REPRESSIE EN AMNESTIE ...... 48 IV.1 contextuele schets ...... 48 IV.2 collaboratie en repressie in Vlaanderen en Wallonië ...... 49 IV.2.1 korte contextuele schets ...... 49 IV.2.2 Vlaamse Beweging ...... 50 IV.2.2.1 de oorlogsjaren: het VNV ...... 50 IV.2.2.2 de eerste jaren na WO II ...... 51

5 IV.2.3 De Waalse Beweging ...... 53 IV.2.3.1 de oorlogsjaren: Rex ...... 53 IV.2.3.2 De eerste jaren na WO II ...... 55 IV.3 Analyse van het discours ...... 56 IV.3.1 Vlaamse Beweging ...... 56 IV.3.1.1 De terugkoppeling naar geschiedenis en volksaard ...... 56 IV.3.1.2 onvrede met het Belgische bestel ...... 58 IV.3.2 Waalse Beweging ...... 59 IV.3.2.1 Democratie en verdedigers van het vaderland ...... 59 IV.3.2.2 Etniciteit ...... 60 IV.4 De repressie als een partijpolitieke strijd ( links vs. rechts)? ...... 61 HOOFDSTUK V: DE KONINGSKWESTIE ...... 63 V.1. contextuele schets ...... 63 V.2 De VB en de koningskwestie ...... 65 V.2.1 Katholiek en Vlaamsgezind ...... 65 V.2.2 Op zoek naar interne ééndracht ...... 66 V.3 de WB en de koningskwestie ...... 68 V.3.1 anti-leopoldistisch omwille van de geschiedenis ...... 68 V.3.2 Wantrouwen als voedingsbodem voor het federalisme ...... 69 V.3.3 Beginnende toenadering arbeidersklasse en WB ...... 70 HOOFDSTUK VI: SCHOOLSTRIJD ...... 71 VI.I Contextuele schets ...... 71 VI.2 Het belang van het verzuilingsproces ...... 71 VI.2.1 Korte theoretische voorstelling ...... 71 VI.2.2 Belang verzuilingsproces binnen schoolstrijd ...... 73 VI.2.2.1 De katholieke Vlaamse Beweging vs. De socialistische Waalse Beweging? ..... 74 VI.3 analyse van het discours ...... 76 VI.3.1 Aan Vlaamse zijde ...... 76 VI.3.1.1 De relatie tussen de Christelijke zuil en de VB...... 76 VI.3.2 Aan Waalse zijde ...... 77 VI.3.2.1 De relatie tussen de socialistische zuil en de WB ...... 77 VI.4 De schoolstrijd als communautair breekpunt? ...... 77 HOOFDSTUK VII: TUSSENTIJDSE BALANS: EINDE DE JAREN 50 ...... 79 HOOFDSTUK VIII: DE SOCIO-ECONOMISCHE OMMEZWAAI ALS ALARMKLOK EN WEKKER VAN DE WAALSE BEWEGING ...... 83 VIII.1 contextuele schets ...... 83 VIII.2 Communautaire belang van Eenheidswet ...... 84 VIII. 3 De Eenheidwet en de WB...... 85 VIII.3.1 De intrede van het MWP ...... 85 VIII.3.2 De eruptie van de Waalse identiteit ...... 86 VIII. 4 De VB en de eenheidswet...... 88 VI. 5 Analyse van het discours ...... 89 HOOFDSTUK IX : DE TAALWETGEVING VAN HERTOGINNEDAL ( 1961-1963) DE DOORBRAAK VAN HET PROBLEEM BRUSSEL ...... 92 IX.1 Het taalwetgevingsproces 1961-1963 als communautair breekpunt ...... 92 IX.1.1 Contextuele schets: Brussel als taaletnische conflictzone ...... 92 IX.1.1.1 Vlaamse houding ten aanzien van Brussel ...... 93 IX.1.1.2 Waalse houding ten aanzien van Brussel ...... 94 IX.1.2 Het taalwetgevingsproces en het conclaaf van Hertoginnedal ...... 94

6 IX.2 Analyse van het discours ...... 96 IX.2.1 Aan Vlaamse zijde ...... 96 IX.2.1.1. Vlaamse successen ...... 96 IX.2.1.2 De idee van het exclusieve Vlaamse territorium of een doorbrekend federalisme ? ...... 96 IX.2.2 Aan Waalse zijde ...... 98 IX.2.2.1 toenadering van het MPW tot Brussel ...... 98 IX.2.2.2 Het beeld van het imperialistische Vlaanderen als hefboom voor de Waalse socio-economische problemen en het federalisme ...... 99 IX.2.3 De oprichting van het FDF in de nasleep van Hertoginnedal ...... 100 IX.2.4 De kwestie Voeren: Een tweede taaletnische conflictzone ...... 101 HOOFDSTUK X: DE KWESTIE “LEUVEN VLAAMS ( 1968): ...... 103 X.1 Contextuele schets ...... 103 X.2 communautaire gevolgen kwestie Leuven ...... 103 X.2.1 Aan Vlaamse zijde ...... 103 X.2.1.1 Het blijvende zeer van de Franstalige overheersing ...... 103 X.2.1.1 grotere uniformiteit binnen VB ...... 104 X.2.2 Aan Waalse zijde ...... 105 X.2.2.3 De bevestiging van de heersende perceptie ...... 105 XI.1 De eerste staatshervorming en de woelige jaren „70 ...... 107 XI.2 De jaren na de eerste staatshervorming ...... 108 XI.2.1 Belgische structuren als blijvende bron van irritatie ...... 108 XI.2.1.1 De gebrekkige en inconsistente cultuurautonomie ...... 109 XI.2.1.2 De problematiek rond de gewestvorming ...... 111 XI.3 Het Egmontpact als de moeilijke aanloop naar de staatshervorming van 1980 ...... 112 XI.3.1 Van het Egmontpact naar de nieuwe staatshervorming ...... 112 XI.4 De staatshervorming van 1980 ...... 112 XI. 5 Algemene analyse van het discours ...... 113 HOOFDSTUK XII : DE OPKOMST VAN DE SCHIMMEN: HET BELANG VAN HET VLAAMS BLOK IN DE PERCEPTIE VAN HET VLAAMS-NATIONALISME ...... 115 XII.2 houding van de WB t.a.v. Het Vlaams Blok ...... 119 HOOFDSTUK XIII : CONCLUSIE ...... 120 EPILOOG: DE KRUIK GAAT ZOLANG TE WATER TOT ZE BARST ? ...... 127 ADDENDUM I : BLOEMLEZING CITATEN ...... 130 BIBLIOGRAFIE ...... 139 Gehanteerde artikels uit Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging: ...... 141 Gehanteerde artikels uit Encyclopedié Mouvement Wallon ...... 142 - 1945: Le coup de semonge ...... 142 - 1898 ...... 142 - 1890 ...... 142 AANVULLENDE LITERATUURLIJST ...... 143

7 HOOFDSTUK I: VOORSTELLING PROBLEEMSTELLING EN INHOUD

I.1 probleemstelling

De communautaire strijd die zich sinds 1945 tussen Vlaanderen en Wallonië heeft ontwikkeld, is reeds het onderwerp geweest van uitgebreid onderzoek. Politologen, sociologen en historici van allerhande pluimage hebben zich vanuit verschillende perspectieven en met uiteenlopende intenties gebogen over de politieke, socio-culturele en economische vraagstukken waarmee de Belgische staat in de decennia na WO II geconfronteerd werd. Binnen deze scriptie buigen we ons expliciet over de vraag op welke manier de Vlaamse en Waalse subnationale beweging zich binnen de continue aanwezige communautaire spanningen heeft ontwikkeld en gemanifesteerd.

Als methodologisch instrument wordt hierbij in eerste instantie gebruik gemaakt van de dichotomie etnisch-civiel zoals die in menige werken rond nationalisme en nationale identiteiten gehanteerd wordt. Hoewel zal blijken dat dit onderscheid de facto niet hanteerbaar is als pragmatisch analyse-instrument, vormt ze niettemin een toegang van waaruit de constructie van de Vlaamse en Waalse identiteit aan een analyse kan onderworpen worden. Binnen de scriptie wordt er geen categorisch onderscheid gemaakt tussen etnische en civiele componenten, maar zullen we op een pragmatische manier trachten te ontleden welke vanuit welke motieven een bepaald discours wordt gehanteerd. We gaan hierbij uit van een hoofdzakelijke politieke visie op nationale identiteiten, daar het aannemelijk lijkt dat een nationale identiteit en smeltkroes is van verleden- heden en toekomst, waarbij zowel politiek pragmatisme als een reeks etno-symbolische karakteristieken de vorm van en perceptie over een bepaalde nationale identiteit mee bepalen

Een niet onbelangrijk gegeven dat van bij het begin in het achterhoofd werd gehouden is de idee dat er een groot connotatief verschil op te merken is tussen de Vlaamse en Waalse identiteit. Binnen de literatuur wordt de Vlaamse identiteit niet zelden systematisch geassocieerd met etnische markers zoals 'taal', 'geschiedenis', 'bodem' en 'bloedverwantschap'. Vaak wordt de perceptie naar voren geschoven als zou de beweging die zich achter het Vlaamse gedachtegoed heeft geschaard zonder al te veel problemen als een zuiver etnisch-cultuele 'nationalistische beweging' kunnen worden beschouwd. De bewijsstukken hiervoor zouden kunnen worden geleverd door een simpele overschouwing van de evolutie van het Vlaams-nationalisme. Het Vlaams nationalistische discours zou doorspekt zijn met een exclusiviteitsgedachte en zelfs een

8 zekere xenofobie. Vlaanderen als cultuurimperialisten, als een in zichzelf gesloten volk dat zich enkel veilig voelt onder de schaduw van de kerktoren.

Verschillend als dag en nacht is de heersende perceptie over de Waalse identiteit. In tegenstelling tot het etnische Vlaanderen zou de Waalse identiteit opgebouwd zijn rond waarden als 'burgerschap', 'gastvrijheid' en 'democratie', waarden die dan tot de idee van Wallonië als een civiele natie zouden leiden. Het etnisch-cultureel “exclusivisme” dat binnen de Vlaamse identiteit onmiskenbaar aanwezig zou zijn, zou aan Waalse zijde niet te bespeuren zijn. Hoewel we hier slechts het topje proeven van wat toch een behoorlijke ijsberg zal blijken te zijn, raken we hier wel meteen het hoofdbestanddeel van deze scriptie: het subtiel afwegen van perceptie.

Centraal in deze op de keeper beschouwd ruim te interpreteren probleemstelling staat de vraag welke componenten het 'nationale identiteitsgevoel' binnen beide bewegingen aangedreven hebben. Door middel van het analyseren van een zestal bepalende periodes in de al bij al nog prille geschiedenis van de Belgische natiestaat, zullen we aan de hand van periodieken die nauw verbonden zijn met -de politieke en culturele vleugel van - wat we algemeen onder de noemer van de Vlaamse en de Waalse beweging kunnen plaatsen, onder andere trachten na te gaan hoe zowel de Vlaamse als de Waalse identiteit in de periode 1945- 1980 vanuit de in-group geconstrueerd werd. Hieraan gekoppeld zullen we trachten na te gaan hoe beide identiteiten zich tot elkaar verhouden, hoe de onderlinge relatie tussen beiden verliep.

Dit onderwerp lijkt op het eerste gezicht uitgeput. Veel is immers reeds geschreven over het nationalismevraagstuk binnen België, zowel aan Vlaamse als aan Waalse zijde, zowel legitimerend, bekritiserend en analyserend. Maar er zijn gaten. Maarten Van Ginderachter merkt in zijn essay 'Het kraaien van de haan: natie en nationalisme sinds 1880' immers terecht op dat hoewel heel wat auteurs de laatste jaren het discours van de Vlaamse en de Waalse beweging kritisch tegen het licht gehouden hebben, een systematische analyse van de verhouding tussen “civiele” en “etnische” elementen in hun zelfbeeld achterwege is gebleven. Wat de WB betreft, aldus Van Ginderachter, 'hebben verschillende auteurs haar regionalisme „nationalistisch‟ genoemd zonder echter in te gaan op het belang van bijvoorbeeld de geboortegrond in het wallingantische gedachtegoed. Evenmin heeft men het verband gelegd tussen het etnische beeld

9 van Vlaanderen dat in de WB overheerst en haar civiele zelfbeeld.”2 Het is de intentie van deze scriptie om een bijdrage te leveren inzake dit debat. Is het mogelijk om door middel van wat hoofdzakelijk een discoursanalyse kan genoemd worden enkele ankerpunten en/of verschuivingen op te merken in de wijze waarop de Vlaamse en Waalse identiteit zowel intern als extern in de decennia na WO II geconstrueerd en gedirigeerd werd? Wat betekende het concreet en nuchter voor de 'eigenheid' van het Vlaamse en Waalse “volk” wanneer de Vlaamse en Waalse identiteit nadrukkelijker naar voren kwam of althans nadrukkelijker door bepaalde factoren of elites werd gepropagandeerd? Welke informatie over de verhouding tussen het in de literatuur vaak gemaakte onderscheid tussen het 'etnische' Vlaanderen en het 'civiele' Wallonië kunnen we door een analyse van enkele perioden waarin de Belgische politiek zijn tot heinde en verre geprezen consensusmechanisme aan het draaien diende te brengen winnen, en belangrijker, in welke mate zijn ze relevant? Kan het onderscheid tussen het civiele Wallonië en het etnische Vlaanderen met andere woorden gelegitimeerd worden, en wat kunnen de staatsverhervormingen, die cruciale momenten waarbij de Belgische structuur enigszins spagaat diende te gaan ons leren i.v.m. De Vlaamse en Waalse identiteitsconstructie? Dit zijn de type vragen die binnen deze scriptie centraal kunnen worden geplaatst.

I.2 Tussen droom en daad

Hoewel het hierboven voorgestelde onderwerp als een knap staaltje “ijzer smeden terwijl het warm is” zou kunnen worden geboekstaafd - de maanden waarin deze scriptie tot stand kwam stonden immers bol van (politieke) spanningen tussen Vlaanderen en Wallonië- werd al vrij snel duidelijk dat er ook bij dit onderzoek zoals vaak tussen droom en daad wetten en praktische bezwaren in de weg stonden. De redenen voor deze lichte scepsis leken na een eerste studieronde divers, en werden door zowel de specifieke Belgische context als het overkoepelend theoretische debat dat rond nationaliteitsconstructie wordt gevoerd mee vorm gegeven. Zonder hier in deze inleiding al een bloemlezing te geven van de verschillende mogelijke valkuilen, oorzaken, verklaringen en nuances die zich op het appel melden bij een onderzoek dat godbetert handelt over collectieve nationale identiteiten binnen Vlaanderen en Wallonië de periode (1945-1980), synthetiseer ik hier bij wijze van opwarming en voor een goed begrip van de rest van deze scriptie al de kern van de grove problemen binnen het 'nationalismevraagstuk' in België. Het lijkt

2 VAN GINDERACHTER,M., het kraaien van de haan: natie en nationalisme sinds 1880, p. 24

10 me geen verkeerde optie om reeds van in het begin duidelijkheid te scheppen over wat in deze scriptie wordt behandeld en wat hierbij de voornaamste lanceerplatformen zijn. Dit gedeelte kan gezien worden als de synopsis van de inhoud die binnen deze scriptie wordt behandeld, waarbij ik de lezer ook een inkijk hoop te geven in de redenering zoals die binnen deze probleemstelling is ontwikkeld.

I.3 Synopsis inhoud

I.3.1Voor vorst, voor vrijheid en voor recht? De ontwikkeling van de Vlaamse en Waalse identiteit binnen een Belgische context

I.3.1.1 Voor WO II

Het vertrekpunt van deze scriptie was de overtuiging dat er één perspectief is dat zowel oorzaak als gevolg is van het aanwezige identiteitenvraagstuk binnen België, dat er één context is die als de voortstuwende motor moet worden gezien van alles wat zowel in Vlaanderen als Wallonië onder de noemer van nationale identiteiten kan worden geplaatst: België. Het moet van bij aanvang als een paal boven water staan dat elk verhaal dat handelt over de Vlaamse en de Waalse identiteit, handelt over België. De Guldensporenslag en de Boerenoorlog ten spijt heeft het verhaal van de Vlaamse beweging zich immers steeds binnen de Belgische context moeten manoeuvreren, en is de Vlaamse strijd voor een groot deel een strijd geweest die zich binnen de contouren van de Belgische staat afspeelde. Het Belgikse - zoals de Belgische unitaire staat enigszins smalend in de Vlaamse milieus werd genoemd- is tegelijk oorzaak en gevolg, tegelijk stichter als kwelduivel van het eerste uur van de Vlaamse identiteit. Ook wat de Waalse beweging (WB) betreft kan er overigens gesteld worden dat ze in Belgische grond gekiemd is, zij het met het verschil dat de dynamiek waaruit de WB is ontstaan, op bepaalde punten verschilt van de manier waarop dit langs Vlaamse zijde gebeurde. De meeste auteurs zijn het er echter over eens dat zowel de Vlaamse als de Waalse Beweging in de eerste decennia een sterke Belgicistische reflex hebben gehad. Van een embryonaal separatistisch gedachtegoed was geen sprake, en ook de feitelijke communautaire rellen waren schaars.3

Hoewel we dus met zekerheid kunnen stellen dat zowel de Vlaamse als de Waalse beweging zich rijkelijk gelaafd heeft aan de Belgische bron en de Belgische nationale identiteit, blijft het al dan

3 Zie onder andere LUYCKX, T. politieke geschiedenis van 1789 tot heden

11 niet uitvoerig betrekken van deze Belgicistische houding binnen deze scriptie enigszins een dubbeltje op zijn kant, niet in het minst omdat de vrees bestaat dat de aandacht dan in zekere zin zou worden afgewend van de twee identiteiten die we binnen deze scriptie centraal wensen te plaatsen. Het door historici vaak verheerlijkte adagium van de volledigheid moet dus in zekere zin verlaten worden om een anachronistische benadering van de constructie van de Vlaamse en de Waalse identiteit -waarbij we al te uitgebreid ingaan op zaken en processen die in de naoorlogse constructie van de Vlaamse en Waalse identiteit geen of weinig relevantie hebben- te vermijden. Een compromis dient zich aan, waarbij de ontstaansgeschiedenis van zowel de Vlaamse als Waalse beweging geschetst zal moeten worden benaderd vanuit de idee van een zich ontwikkelende Vlaamse en Waalse identiteit. Enkel op die manier zullen we vermijden elementen op te nemen die in de naoorlogse context van weinig of geen belang zijn voor onze analyse van de Vlaamse en Waalse identiteit. Deze methode is niet waterdicht, maar biedt ons binnen dit bestek de beste garanties tot succes.

I.3.1.2 Belang federaliseringproces

Gemakkelijker te omvatten wanneer we het over de bepalende kracht van de Belgische context in de constructie van de Vlaamse en de Waalse identiteit na '45 willen hebben, is het federaliseringproces dat in de decennia na WO II gestaag voor nieuwe verhoudingen binnen de Belgische staat zorgde. Hoewel het binnen deze scriptie geenszins de bedoeling kan zijn een uitgebreid overzicht te geven van de verscheidene institutionele etappes die de Belgische natiestaat doorlopen heeft om het punt te bereiken waar ze zich vandaag de dag bevindt, noch dat het de intentie is een uitgebreid hoofdstuk te wijden aan het federalistische gedachtegoed, is de grens tussen relevante en irrelevante informatie ook hier dun. Zonder een politologische, institutionele round-up te geven van de evolutie van de Belgische staat – hetgeen binnen de literatuur overigens al meer dan uitvoerig beschreven is en wordt- moet het federaliseringproces als politieke spelvorm zeker in de redenering worden opgenomen. Spreken over de Vlaamse en Waalse identiteit zonder de evolutie van het unitaire België naar de Sint-Michielsakkoorden van 1993 op politiek-institutioneel vlak op een hoog schavot te plaatsen is een vrijgeleide voor een eerder abstract discours dat identiteiten eerder als een essentialistisch cultureel-flolkroristisch proces dan als een voornamelijk politieke en culturele constructies ziet.

12 Zonder nu al veel te snel te gaan wens ik er hier te wijzen op het gegeven dat de Belgische context met mijlen voorsprong het meest bepalende niveau is voor wat de opbouw, inhoud en evolutie van de Vlaamse en Waalse identiteit betreft. Elk onderzoek dat de verhouding tussen 'etnische'en 'civiele' componenten, tussen 'constructivistische' en 'essentialistische' kenmerken in de Vlaamse en Waalse identiteit wil onderzoeken, zal dit niveau steeds als basis moeten hanteren om verder te kunnen doordringen in de Vlaamse dan wel Waalse identiteit. Wie als onderzoeker voorbijgaat aan de dynamiek die vanuit het Belgische bestel op zowel Vlaanderen als Wallonië werd uitgedragen is gedoemd te verdwalen in halve waarheden of te verdrinken in de bestaande propagandistisch-ideologisch geïnspireerde literatuur.

I.3.2 De ontwikkeling van de Vlaamse en Waalse identiteit na 1945

De geleidelijke uitholling van het concept België had geen blauwdruk en was geen plan dat door 'de Vlamingen of 'de 'Walen' is bekokstoofd. Niettemin kunnen we niet omheen het feit dat er zich doorheen de twintigste eeuw een duidelijk Vlaams en Waals bewustzijn heeft ontwikkeld. Voor wat de periode die binnen deze scriptie centraal staat betreft, kunnen we zonder twijfel stellen dat er uit de as van Wereldoorlog II zowel een Vlaamse als een Waalse beweging en identiteit is ontstaan die naast het feit dat ze op bepaalde cruciale punten niet meer kon vergeleken worden met de organisatievorm zoals die zowel aan Vlaamse als Waalse zijde voor de oorlog bestond, ze aan beide zijden op zijn minst voor een duidelijkere en meer uitgesproken connotatie en beleving van de 'nationale identiteit' zorgde. De in de vorige paragraaf terecht hoog aangeschreven Belgische context kan met andere woorden ook gezien worden als een instrument om de Vlaamse en Waalse identiteit te begrijpen en te analyseren, zonder hierbij continu te worden afgeremd door het argument dat het federaliseringproces een groot deel van deze identiteit mee in de hand heeft gewerkt. Naast het mee in overweging nemen van de Belgische bodem waarin zowel de Vlaamse als de Waalse boom groeide, zullen we met andere woorden ook de Vlaamse en Waalse identiteit, die verbeelde gemeenschappen waarrond zich door de decennia heen een organisatie heeft gevormd, moeten proberen te analyseren als op zichzelf staande entiteiten, als actoren die hoewel ze voor een deel de dorst uit dezelfde bron laven, toch afzonderlijke karaktereigenschappen hebben en verschillende elementen opnemen in zowel het zelfbeeld en de interne evaluatie als de houding, positionering en evaluatie ten aanzien van wat we 'de andere' zouden kunnen noemen.

13 Dat deze dubbele focus op het eerste gezicht enig kunst- en vliegwerk dreigt te vereisen wordt al enigszins duidelijk wanneer we bij wijze van voorbeeld de hierboven uiteengezette geformuleerde hypothese eens als hoogst waarschijnlijk aannemen, en we er met andere woorden van uitgaan dat de door ons geselecteerde ankerpunten binnen de nog prille geschiedenis van de Belgische staat daadwerkelijk kunnen gezien worden als katalysators en zeefdrukken van wat dan als de 'Vlaamse' en 'Waalse' identiteit zou kunnen worden beschouwd. Juist omwille van het feit dat de juxtapositie van Vlaanderen en Wallonië binnen de Belgische context onoverkomelijk is, is het nog maar de vraag of het kunnen detecteren van verschillen inzake het gebruik van bepaalde componenten binnen de opbouw van de Vlaamse en de Waalse identiteit, ook een rechtstreekse aanleiding is voor het veronderstellen van twee waarneembare modi operandi, twee verschillende organisatievormen.

Methodologische stellen er zich dus wel degelijk enkele problemen. Aan de hand van welke criteria kan een bepaalde gedraging, een bepaalde interiorisering van een denkbeeld, een bepaalde reactie op een bepaalde omstandigheid enzovoort, als etnisch dan wel civiel bestempeld worden? Hoe kan een vorser een doorgang vinden in een debat waarrond reeds zo uitvoerig geschreven en gepalaverd is geweest en tot op heden nog steeds een hot-item is? Hoe hier een structuur in brengen die de problematiek voor een groot deel behelst, zonder te verzanden in het louter herkauwen van de reeds verschenen literatuur? Hoe kan hij de materie op een zo'n correct en volledig mogelijke manier benaderen zonder door het bos de bomen niet meer te zien?

I.4: Bronnen

Wat het bronnenmateriaal betreft steunt deze scriptie op twee pijlers. De basis vormt de discoursanalyse van verscheidene expliciet tot de Vlaamse en Waalse beweging behorende periodieken in de periode tussen 1945 en 1980. De steekproef bestaat uit de analyse van de jaargangen 1949 ( repressie en koningskwestie), 1955 ( schoolstrijd), 1961 ( eenheidswet), 1963 (taalwetgevingsproces) , 1968 ( Leuven-Vlaams ), 1973 en 1980 ( beiden gerelateerd aan federaliseringsproces). De tijdschriften waarvan gebruik gemaakt werd zijn aan Vlaamse zijde Rommelpot ( enkel 1949), 't Pallieterke ( alle jaargangen) en de Volksunie/Wij ( vanaf 1955). Aan Waalse zijde analyseerden we La Wallonie Libre ( alle jaargangen), Pourquoi pas ( alle jaargangen) en Combat ( jaargangen 1973 en 1980).

14 Een tweede belangrijke reeks bronnen die werden gehanteerd is een selectie van secundaire literatuur en werken die vanuit de Vlaamse en Waalse Beweging werden uitgegeven enerzijds, en wetenschappelijke literatuur anderzijds. De combinatie van beide bronnen laat ons toe de constructie van Vlaamse en Waalse identiteit te benaderen met oog voor heden én verleden. Omwille van het feit dat deze scriptie een discoursanalyse is, zijn deze bronnen evenwel niet zaligmakend. De manier waarop men de bronnen benadert bepaald immers mee de interpretatie, en dient bijgevolg ook duidelijk gekaderd te worden in de vooropgestelde probleemstelling.

15 HOOFDSTUK II: THEORETISCH KADER : OP ZOEK NAAR INVALSHOEK(EN) EN ANKERRPUNTEN

II.1 Theorievorming rond nationalisme en nationale identiteit: een wolf in schapenkleren?

Aan invalshoeken is er binnen het onderzoeksveld naar nationalisme geen acuut tekort. Als beginnend onderzoeker in het onderzoeksveld naar nationale identiteiten zijn de verschillende theorieën als halfrijpe appelen van de boom te plukken. Halfrijp, want geen van de theorieën biedt de facto een instrumentarium aan dat doorheen een onderzoek sluitend kan gehanteerd worden. De literatuur die over nationalisme is geproduceerd is even omvangrijk als divers, en laat slechts moeizaam en na een vrij diepgaande lectuur enige consistentie toe in de benadering van nationalistische gevoelens en nationale identiteiten. Wanneer men lukraak enkele werken ter hand neemt die handelen rond nationalisme en nationale bewegingen, krijgt men immers al vrij snel de indruk met een kameleontisch en intellectueel ongrijpbaar concept te maken te hebben.4

De zeer brede waaier aan mogelijke interpretaties en invalshoeken van nationalisme lijkt er bij momenten voor te zorgen dat zowel het theoretische debat als een pragmatisch empirisch onderzoek naar nationalisme en nationale bewegingen ietwat geklemd lijkt te zitten tussen wetenschappelijkheid en ideologisch geïnspireerde literatuur die moeilijk penetreerbaar is. Illustratief voor deze wetenschappelijke gespletenheid van nationalisme is onder meer de stelling van historicus Mark Reynebeau, die in zijn werk `het klauwen van de leeuw: de Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw' stelt dat het begrip nationalisme een ongrijpbaar karakter heeft. Het is volgens hem een uitermate complex en vooral vormloos begrip waarvan de studie zowel de dieptepsychologie als de geopolitiek kan omvatten. Nationalisme als onderwerp van wetenschappelijk onderzoek is volgens Reynebeau bijgevolg kneedbaar in alle richtingen, en elke auteur kan het definiëren volgens zijn persoonlijke voorkeuren en doeleinden5.

Hoewel er uiteraard niemand baat heeft bij slaafse intellectuele volgzaamheid en scepticisme niet bekend staat als een goede raadgever - doch in historisch onderzoek vaak onontbeerlijk blijkt- rijst de vraag of het nationalisme voor het historisch onderzoek niet meer is dan een wolf in schapenkleren. Het antwoord hierop is negatief. Het onderzoeksveld naar nationalisme en

4 REYNEBEAU.M., het klauwen van de leeuw: de Vlaamse idenititeit van de 12de tot 21ste eeuw, p.14

5 M. REYNEBEAU geciteerd in L. DIERICKX,,Nationalisme onder het mes : kritiek van het politieke nationalisme in België en in het algemeen, p. 81

16 nationale identiteiten hoeft voor een historicus of een andere sociale wetenschapper niet noodzakelijk een conceptueel en methodologisch onoverbrugbaar mijnenveld te zijn, en er kunnen zoals ook de Meester stelt wel degelijk enkele interessante invalshoeken uit het omvangrijke theoretische veld van het nationalisme gedestilleerd worden.6

Algemeen kan het theoretische debat onderverdeeld worden in een primordialistisch- objectivistische strekking enerzijds en een constructivistisch-subjectivistische strekking anderzijds. Deze twee stromingen zijn de facto de twee voornaamste 'kapstokken' die binnen een theoretisch kader omtrent nationalisme en nationale identiteiten onderscheiden kunnen worden en een 'veilige' vertrekbasis vormen voor de uitbouw van een theoretisch begrippenkader dat binnen de scriptie op een pragmatische manier kan worden gehanteerd. Zonder dat het hier de intentie is hier al te diep op in te gaan, is een korte round-up van de voornaamste pijlers van deze twee paradigma's een noodzakelijkheid om de rest van het verhaal voor te begrijpen.

II.2 Essentialisme vs. constructivisme

II.2.1..Essentialisme

Als eerste invalshoek binnen het nationalismeonderzoek kunnen we het perennialisme of primordialisme onderscheiden. Het primordialisme gaat er van uit dat de naties de natuurlijke en primordiale indeling van de mensheid vormen. De sleutel om de kracht van natiegevoelens en nationalisme te begrijpen ligt volgens deze stroming in de verwantschap, etniciteit en de genetische basis van het menselijke bestaan.7 Naties zijn volgens de aanhangers van het primordialisme van oudsher bestaande entiteiten die an sich niet in vraag kunnen worden gesteld. Dat naties relatief recente uitvindingen zijn wordt binnen deze redenering vrij gemakkelijk van de hand gedaan: naties zijn gewoonweg de modernere versies van gemeenschapsvormen die mits enig inlevingsvermogen - en als je wil ook fantasie- onder de noemer premoderne etnische gemeenschappen zouden kunnen worden ondergebracht. Een natie is een essentieel gegeven, evenals de karaktereigenschappen die bij deze identiteit samen gaan.

6DE MEESTER T, De exclusieve natiestaat. Pleidooi voor een constructivistische benadering van nationalisme en nationale identiteit, p. 473

7 A. SMITH, geciteerd in J. FRANSEN, Herdenking, verbeelding en identiteit, p. 25

17 I.2.2 Modernisme /Constructivisme

Vanaf de jaren 60 echter erodeerde de autoriteit van het primordialisme, en begon de modernistische visie binnen de wetenschappelijke literatuur het meeste aanzien te verwerven. Daar waar de perennialisten de recente uitvinding van naties als een vrijwel irrelevant gegeven zien in hun benadering ervan, zien modernisten naties uitdrukkelijk als een modern gegeven. De wortels van de naties reiken volgens de modernisten niet verder dan het einde van de achttiende eeuw, met als scharniermoment de overgang van het Ancien Regime naar de moderne wereldorde van het kapitalisme.8 Naties zijn geen gedetermineerde entiteiten, maar concrete gevolgen, producten van een bestaand gevoel van verbondenheid die vanuit een politieke dynamiek tot expressie komen.

Een van de invullingen die aan het modernisme werd gegeven, en dat vooral vanaf het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw aan invloed won, is dat van het constructivisme. Constructivisten gaan met de modernisten uit van het hierboven vermelde moderne karakter van naties, maar leggen de klemtoon voornamelijk op de manier waarop nationale identiteiten worden geconstrueerd en verbeeld. Constructivisten stellen in een notendop dat het gevoel of de wil om tot een groep te behoren de doorslag geeft. Wanneer mensen met andere woorden (willen) geloven dat ze een natie vormen, bestaat die natie, ongeacht de objectieve verschillen die binnen deze natie op te merken zijn.9

Het overwegend hanteren van de constructivistische invalshoek dekt vanzelfsprekend niet de volledige lading van de vracht die we binnen deze scriptie willen onderwerpen aan een onderzoek. We zullen met andere woorden ook binnen het constructivistisch gedachtegoed een aantal kernpunten moeten selecteren die ons kunnen helpen om de constructie van de Vlaamse en de Waalse identiteit te omlijnen, waarbij vanzelfsprekend de specifiteit van de bestudeerde casus in het achterhoofd moet worden gehouden.

8 .FRANSEN, Herdenking, verbeelding en identiteit, p. 27

9 VAN GINDERACHTER,M. het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p. 11

18 II.3 Ankerpunten uit het constructivistische gedachtegoed

II.3.1 Naties als verbeelde gemeenschappen en socio-culturele constructies

De idee dat naties politieke en sociale constructies zijn die moeten worden gezien als producten van de recente geschiedenis, werd toonaangevend in de studie van nationalisme en natievorming met de publicatie van Benedict Andersons‟ Imagined Communities. Naties, zo stelt Anderson, zijn verbeelde en begrensde entiteiten die bestaan omdat de desbetreffende gemeenschap gelooft dat ze bestaan. Anderson stelt de natie voor als '“an imagined political community – and imagined as both inherently limited and sovereign.” Ze is verbeeld omdat de leden van een natie elkaar niet persoonlijk hoeven te kennen om het gevoel te hebben tot dezelfde gemeenschap te behoren. Hierin gelijken naties, aldus Anderson, op alle samenlevingseenheden die groter zijn dan dorpsgemeenschappen waar iedereen elkaar persoonlijk kent. De natie wordt verbeeld als begrensd (limited) omdat zelfs de grootste naties eindige, zij het elastische, grenzen hebben en als soeverein omdat ze autonoom over haar lot wil kunnen beslissen, bij voorkeur in een eigen natie-staat. Tenslotte ziet de natie zichzelf als een gemeenschap van gelijken, ongeacht de objectieve verschillen tussen haar leden.10

Maarten Van Ginderachter merkt op dat ondanks de grote invloed die de ideeën van Anderson gehad hebben op het nationalismeonderzoek, ze eveneens aanleiding hebben gegeven tot enige begripsverwarring. Wanneer we de Imagined Communities interpreteren als groepen van mensen die elkaar nog nooit ontmoet hoeven te hebben om te geloven dat er bepaalde zaken zijn die hen fundamenteel binden, gaan we er van uit dat de natie bestaat. Anders is het wanneer we er van uitgaan dat de verbeelde gemeenschappen fictief zijn, en ontsproten zijn aan het brein van nationalisten die er louter hun eigen belangen mee verdedigen, daarin al dan niet bijgestaan door sociale wetenschappers van verschillende pluimage. Dit zou dan gaan om ingebeelde en niet verbeelde gemeenschappen.11

Los van het feit of de Andersonsiaanse, constructivistische vlag de lading zoals gezien niet volledig kan dekken en bovendien niet noodzakelijk in tegenstelling met het essentialisme moet worden gezien, biedt de visie als zou een nationaal identiteitsbesef een resultante zijn van het

10 ANDERSON geciteerd in VAN GINDERACHTER,M. het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p. 12 11 VAN GINDERACHTER,M. het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p. 12 p. 13

19 gedachtegoed dat via diverse communicatiewegen wordt verspreid, heel wat perspectieven. De voornaamste vraag die we ons moeten stellen is immers welke motieven bepaalde groepen kunnen hebben om de nationale identiteit te promoten, wie de voornaamste protagonisten zijn in de constructie van de nationale identiteit. Om op deze vraag een antwoord te vinden is het nodig om na te gaan wat het nationalistische discours juist inhoudt, wie en wat er de kern van uitmaakt.

II.3.2 Politiek pragmatisme als motor van de natie

Een van de meest uitvoerig geciteerde en aangehaalde definities van nationalisme is deze van Ernest Gellner. Gellner omschrijft nationalisme in zijn werk nations and nationalism als “primarily a principle that holds that the political and cultural unit should be congruent.” Het streven naar het laten samenvallen van verschillende grenzen - zoals taalgrenzen, historische grenzen, territoriale grenzen- met de staatsgrenzen vormt volgens Gellner bij nationalistische bewegingen en partijen de core-business. Een nationale beweging en de hieruit vloeiende of mee gepaard gaande nationale identiteit is vanuit Gellners'oogpunt een in essentie politieke aangelegenheid die vanuit een pragmatische dynamiek bepaalde standpunten en redeneringen tracht over te brengen op de bevolking.12

Het belang van deze definitie situeert zich op twee fronten. Ten eerste wordt hier uitgesproken afstand genomen van de visie als zou nationalisme een “aberrant and nefarious political phenomena that could be eliminated through soical and moral engineering”zijn, daar nationalisme in de definitie van Gellner niet meer wordt beschouwd als een marginaal concept dat voornamelijk gestoeld is op een romantisch ideaal. Ten tweede laat hij door het centraal plaatsen van de politieke dimensie duidelijk de deur open voor een brede politiek pragmatische analyse van nationale bewegingen, waarbij politieke, socio-economische en culturele omstandigheden samen in rekening kunnen worden gebracht. Nationalisme kan op die manier niet alleen ontdaan worden van zijn bij wijlen te grote connotatieve schaduw – denken we maar terug aan de omschrijving van Reynebeau-, maar wordt eveneens toegankelijk voor een complexloze analyse.

De interpretatie van nationale identiteiten als politiek pragmatische manifestaties laat met andere woorden toe te begrijpen dat een nationale identiteit enerzijds kan beschouwd worden als een gevolg van een specifiek politiek geïnspireerd discours dat binnen een territoriaal – zie

12 GELLNER,A., naties en nationalisme, p. 9

20 ruimtelijke identiteit- af te bakenen ruimte door die bepaalde groep wordt geïnterioriseerd. Een nationale identiteit wordt hier, naar analogie met de constructivistische idee, een contemporaine constructie waarbij de eigenschappen van een bepaalde identiteit worden bepaald door de interactie tussen de actuele contextuele politieke situatie en het geheel aan symbolische goederen

Wat we hier dan ook moeten onthouden is dat de nationale identiteiten beschouwd kunnen worden als maatschappelijke en culturele vormen van communicatie waarbij naast het pragmatische ook een belangrijke rol is weggelegd voor de aanwezigheid en niet uitzonderlijk zelfs cultivering van een zekere symboliek die binnen het gedachtegoed van de nationale bewegingen aanwezig zijn. In dit sociaal netwerk van betekenis en conflict waarbij zowel symbolisme als pragmatiek aanwezig zijn, bestaat lidmaatschap van een natie aldus in complementariteit met sociale communicatie. De mogelijkheid om binnen een bepaalde groep doeltreffender met elkaar te kunnen communiceren, vertaalt zich in een gevoel van verbondenheid.13

II. 4 De 'ruimtelijke identiteit' als pragmatisch analyse-instrument

II.4.1. Korte theoretische beschouwing

Hoewel territoriale grenzen als gevolg van de mondialisering en de internationalisering van economische en politieke problemen vandaag de dag op het eerste gezicht niet langer tot één van de scherprechters van een staatsinrichting lijken te behoren, lijkt het tegendeel in de praktijk enigszins paradoxaal waar te zijn. Het identiteitsgevoel binnen Europa lijkt de laatste decennia – en dit ondanks de toegenomen Europeanisering van verscheidene diensten en samenwerkingsverbanden- terug sterk verbonden te worden met een territoriaal wel omschreven gebied, of dit nu een streek, een regio dan wel een natie is. De oorzaken van deze affiniteit met een bepaald territorium zijn divers, en kunnen gaan over taalkundige, culturele, historisch- geografische tot economisch en politiek pragmatische gevoelens van verbondenheid met een bepaalde territoriaal af te bakenen gebied.14

Er kan geen enkele twijfel over bestaan dat de natie-idee het bestaan van scherpe grenzen tussen duidelijke afbakenbare naties inherent in zich draagt. Onder andere Jan Penrose benadrukte dat Premoderne samenlevingen uit kleine territorium- en bevolkingseenheden bestonden. Hierbij

13 DEUTSCH,C.,Nationalism and social communication, p. 12 14 DESCHOUWER,K., DELMARTINO,F., federalisme:staatkundig, politiek en economisch, p.19

21 moet wel benadrukt worden dat territorium binnen deze samenlevingen niet verbonden werd met een natie of staat, maar symbool stond voor de kleine deelstructuren waartoe gelijkgestemde groepen behoorden. Deze situatie veranderde echter bij de overgang naar de nieuwste tijden; daar territoriale eenheden nu wel degelijk de expressie begonnen te vormen van een culturele verbondenheid. Territoriale integriteit en territoriale soevereiniteit werden een centrale pijler in het zelfbeeld van naties.15

Deze visie wordt ook in recente werken uitgewerkt, onder andere door Kaplan en Murphy. Kaplan stelt dat een ruimtelijke identiteit zich ontplooit vanaf het moment dat leden van een groep een bepaald gebied bewonen. Hoewel deze ruimtelijke identiteit in het beginstadium nog geen aanzet is tot wat we ietwat archaïsch verwoord 'ruimtelijke exclusiviteit' kunnen noemen, zal het besef in eenzelfde gebied te wonen volgens Kaplan na verloop van tijd culmineren in het besef dat de ruimte intrinsiek deel uitmaakt van de eigen identiteit16. Ook Murphy meent dat dit territoriale besef zal uitmonden in wat hij noemt een territoriaal beleid, waarbij het besef van een territoriale eenheid van een gebied zal versterkt worden door er etnische componenten aan toe te voegen. Hierdoor zal de cohesie van die territoriale eenheid gestimuleerd wordt. Vanaf het moment dat het territoriale aan het etnische gekoppeld wordt, aldus Murphy, zullen alle sociale processen plaatsvinden binnen de context van de territoriale eenheid17. Wat Murphy bedoelt is dat territorium een eerder symbolische waarde kan hebben, waarbij het dienst doet als symbool van de eigen gemeenschap, natie of regio. Het landschap en de grenzen worden hierbij verheven tot symbolen voor wie zij zijn.

Ondanks de haast mythische connotatie die er aan territorium kan worden gegeven, moet het evenwel duidelijk zijn dat een territoriale, ruimtelijke identiteit geen monoliet is maar een gegeven vormt dat rond verschillende waarden kan zijn opgebouwd. Onder andere James en Moss stellen vast dat territorialiteit zowel historische, culturele, politieke als economische motieven kan hebben, en dat elk van deze factoren aanleiding kunnen geven tot polarisatie. 'Territorialiteit is een relatie om mensen, objecten en relaties te beïnvloeden en controle te verwerven over een bepaalde geografische ruimte18 De ruimtelijke identiteit wordt op die manier dus een verzamelnaam voor verscheidene aspecten die het totale samenlevingsverband mee

15 PENROSE,J. geciteerd in: VAN GINDERACHTER,M. het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p. 14 16 KAPLAN,D.H., two nations in search of a state: Canada‟s ambivalent spatial identities, p. 587 17 MURPHY,A.B., territorial policies in Multiethnic states, p. 411 18 JAMES,J.P., MOSS,P. territoriality and the discourse of ethnic groups‟clashes, p.6

22 beïnvloeden. De controle over het territorium wordt gekoppeld aan het zelf kunnen controleren van de ruimte waarin men intrinsiek leeft, zowel op cultureel, sociaal als economisch vlak. Het politieke forum vormt hierbij de scène van waaruit de verschillende grieven van de bevolking geventileerd kunnen worden.

II.4.2 Koppeling aan Vlaamse en Waalse identiteit

Het is hier dat we voor het eerst geconfronteerd worden met de specificiteit van de Belgische casus. Het verhaal zoals we het tot hiertoe schetsten kon in grote lijnen toegepast worden op de Belgische staat. Het geleidelijke ontstaansproces van de Vlaamse en Waalse beweging zorgde de factor niet voor een uitholling van het centrale politieke gezag, niet in het minst omdat de Vlaamse en Waalse Beweging zoals we later zullen zien doorheen de negentiende eeuw politiek gezien eerder onbeduidend waren. Een andere situatie krijgen we evenwel op het moment dat er zich een duidelijk territoriaal bewustzijn ontwikkeld binnen bepaalde delen van de natiestaat – lees Vlaanderen en Wallonië-. Op het moment dat de perceptie van de ruimtelijke identiteit zich onder impuls van bepaalde componenten uitbreidt naar de andere domeinen van de samenleving, zal ook het politieke landschap een discours aannemen dat deze ruimtelijke identiteit benadrukt. Zonder hier al te veel vooruit te lopen op het feitelijke corpus van deze scriptie, kunnen we hier stellen dat er zich binnen het Belgische bestel na verloop van tijd een dergelijke polarisatie voordeed. De Belgische ruimtelijke identiteit kreeg het gezelschap van een gestaag groeiende Vlaamse en Waalse ruimtelijke identiteit, en het Belgische politieke landschap zou geconfronteerd worden met een gedachtegoed dat aan deze ontwikkelende ruimtelijke identiteiten een concrete invulling gaf: het federalisme.

I. 5 korte behandeling van het federalisme

Zoals reeds in de inleiding gesteld is het binnen deze scriptie niet de intentie om al te uitgebreid in te gaan op de theoretische grondslagen van het federalistische gedachtegoed. Niettemin is het met name voor de periode na '45 noodzakelijk om akte te nemen van de voornaamste pijlers van deze politieke organisatievorm.

Deschouwer en Delmartino stellen in hun werk „Federalisme: staatkundig, politiek en economisch‟ dat het federalistische gedachtegoed vaak wordt geassocieerd met landen die voor

23 een uitgesproken federale staatsstructuur hebben geopteerd.19 Hoewel deze stelling daadwerkelijk niet uit de lucht gegrepen is, de politieke reflectie staat immers daadwerkelijk in relatie en wisselwerking met de praxis, is het ook hier niet eenvoudig om het federalisme als referentiekader dan wel de ene of de andere richting uit te duwen. Zo is het ondermeer geen evidentie om een duidelijk onderscheid te maken tussen waar het federalisme als een staatsvorm dan wel als een politieke filosofie kan worden benaderd.

Federalisme, etymologisch afkomstig van het Latijnse 'foedus' – wat letterlijk verdrag of overeenkomst betekent- wordt door het gros van de auteurs omschreven als een politieke intentie om de institutionele structuren van een bepaalde natiestaat aan te passen. Uitgaande van een bewustzijn en een ervaring van eigen kunnen zou het federalisme bepaalde entiteiten die hiervoor een zekere maturiteit voor hebben bereikt een zekere autonomie en zelfbestuur toekennen. Deschouwer en Delmartino beklemtonen overigens dat het in de regel geen pogingen zijn om zich stelselmatig van de rest van de gemeenschap te isoleren, maar dat het veeleer gaat om een zelfbewuste reflex om in natuurlijke samenlevingsverbanden de gemeenschappelijke opdrachten, met eigen middelen en op eigen krachten, tot een goed einde te brengen.20

Naast het beklemtonen van de intentie tot het verlenen van een zekere autonomie en zelfbestuur aan de desbetreffende entiteiten, bevat de idee van het federalisme vanzelfsprekend ook een sterke benadrukking van een loyaliteit ten aanzien van het ruimere, overkoepelende politieke verband. Deze loyaliteit is gestoeld op een vreedzaam participeren van burgers en politieke elites van de verschillende niveaus van het maatschappelijke gebeuren, zonder dat het ene niveau een bepaalde bevoorrechte positie komt te verwerven ten opzichte van het andere.21

De inrichting van de staat ligt noch filosofisch noch politiek pragmatisch vast, juist omwille van het feit dat in een federaal bestel een grote waarde wordt gehecht aan het vreedzaam functioneren en evolueren van de politieke inrichting. Concreter: de ruimte die binnen een federaal bestel gecreëerd wordt voor het maatschappelijke debat, vooral inzake de verschillende invullingen die zowel de federale overheid als de deelstaten kunnen krijgen, brengt met zich mee dat er geen ideologische blauwdruk bestaat voor de concrete aandachtspunten en de uitdagingen waarmee de dagelijkse politiek in een federaal bestel geconfronteerd wordt. Dit impliceert echter niet dat de

19 DESCHOUWER,K., DELMARTINO,F. federalisme: staatkundig, politiek en economisch, p. 9 20 Ibidem, p. 11 21 Ibidem, p.11

24 filosofische en politieke vrijheid die een federaal ingericht samenlevingsverband sowieso met zich mee brengt, tegenhoudt dat er toch een aantal (institutionele) vuistregels te bespeuren zijn die als je wil de basisconsensus vormen voor wat de manier betreft waarop de instellingen zijn uitgebouwd en functioneren.22

Een belangrijk hoofdbestanddeel dat in het gedachtegoed van het federalisme kan opgemerkt worden, en dat wel specifiek toe te schrijven valt aan staten die een federale structuur hebben aangenomen, heeft betrekking met de spreiding van de macht. Daar het inderdaad zo lijkt te zijn dat het disfunctioneel is de concrete beleidsvorming los te koppelen van de samenlevings- verbanden waarop ze gericht staat, hebben de unitaire staten waar dit probleem zich voordeed op geregelde tijden grootschalige decentralisaties doorgevoerd. In staten waar het federale model wordt toegepast bestaat de uitdaging erin de voordelen van de 'grote schaal' en de 'kleine schaal' via overleg en samenwerkingsmechanismen complementair en operationaliseerbaar te maken en te houden. De bestuursopbouw gebeurt zowel van-onder-uit als van bovenuit, en beide niveaus moeten in die mate op elkaar afgestemd worden zonder dat de funderingen van het gebouw het begeven. De basisidee van het federalisme is dat de gefedereerde gemeenschappen binnen de territoriale grenzen van hun grondgebied alle functies waarover een staat kan beschikken, zowel de grondwetgevende, de wetgevende, de rechterlijke, de uitvoerende en de administratieve functies.23

Zonder hier dieper in te gaan op de feitelijke institutionele inrichting van een federale staat kunnen we hier concluderen dat deze beslissingsbevoegdheid die het aldus toelaat aan de verschillende regio's om los van iedere hiërarchie - maar met een toezichtbevoegdheid van het centrale gezag- hun eigen beleid te voeren. De bestuursopbouw gebeurt met andere woorden van- onderuit, wat gevolgen heeft voor de feitelijke beleving en het propaganderen van de nationale identiteit. Het belang van dit federaliseringsproces is gemakkelijk te kaderen binnen de idee van nationalisme/regionalisme als een politiek communicatiesysteem. Eens er een voedingsbodem aanwezig is die er voor zorgt dat de verschillende etnieën binnen een natiestaat als zowel intern als extern als afzonderlijke entiteiten worden gepercipieerd,

22 Ibidem, p. 19 23 ERGEC,R., Institutionele analyse van het federalisme, in: DESCHOUWER,K., DELMARTINO,F., federalisme: staatkundig, politiek en economisch, p. 41

25 II. 6 Etnische vs. civiele naties?

Het onderscheid dat tussen etnisch-culturele en civiele naties wordt gemaakt, wordt vaak teruggebracht op de tweedeling tussen twee processen van natievorming, respectievelijk het Frans en het Duitse natiemodel. Beide modellen zouden dan het prototype zijn van of een etnische of een civiele natie.

In de Franse opvatting is de natie het product van de staat. Het proces van dergelijke naties werd volgens deze opvatting aangedreven door het verlangen van de monarchen om hun fiscale basis te verruimen teneinde hun hofhouding en oorlog(en) te kunnen financieren. Toen de staat op het einde van de achttiende eeuw uitgroeide tot een gezagsapparaat dat steeds meer macht naar zich toetrok, en met het streven van de liberale burgerij naar politieke inspraak een hoofdzakelijk politieke invulling kreeg, werd de staat een „organisatie‟. De natie werd de groep van politieke actieve burgers die de machthebbers verkoos, en op die manier mee participeerden in de uitoefening van de macht. Elk individu was binnen deze opvatting vrij en gelijk geboren. Alle bewoners van het territorium kregen rechten als leden van die gemeenschap, ongeacht de etnische achtergrond.24

In Duitsland echter verliep het natievormingsproces anders, en was het niet de staat die aan de basis lag van de natie. In tegenstelling tot Frankrijk bleven de Duitse socio-politieke structuren eerder conservatief van aard. In de Duitse opvatting was de natie natuurlijk gegroeid of zelfs door god gegeven. De natie is in deze opvatting een organische eenheid, gestoeld op etnische kenmerken zoals afkomst, taal en godsdienst. Men behoort van nature tot een natie. De etnische achtergrond van iemand is bepalend voor de toegang tot het lidmaatschap van een natie, en van een voluntaristisch contract zoals aan Franse zijde is geen sprake.25

Op het empirische niveau zou men hieraan gekoppeld volgens Vos twee wegen kunnen onderscheiden naar de vervulling van het nationalistische principe van de natiestaat, met name de route van staat naar natie en de route van natie naar staat. In het eerste geval – bijvoorbeeld Frankrijk – vormde een dynamisch geheel zich om tot een moderne natiestaat. Daarbij lagen vanzelfsprekend de nieuwe bestuurlijke instellingen, beheerst door de bourgeoisie, voor de hand als nationaal bindmiddel na het wegvallen van het ancien régime. In het tweede geval –

24 FRANSEN,J., Herdenking, verbeelding en identiteit, p.36 25 ibidem, p. 38

26 bijvoorbeeld Duitsland – zou er eerst een bestuurlijke verbrokkeling overwonnen moeten worden vooraleer men aan de weg naar de natiestaat zou kunnen timmeren.26

Buiten deze terugkoppeling naar het Franse en Duitse natiemodel blijft de onderzoeker voor het overige in zekere mate op zijn honger zitten voor wat een duidelijk onderscheid tussen zogehete 'etnische' dan wel 'civiele' elementen binnen een bepaalde identiteit betreft. Weinig auteurs lijken zich effectief te willen uitspreken over het onderscheid. Kan een onderzoeker meer doen dan tegen de schenen schoppen van het onderscheid, kan er een duidelijkere connotatie gebracht worden in deze dichotomie?

Een van de auteurs die zich toch gewaagd heeft aan een poging tot categorisering is Penrose. Penrose onderneemt in zijn werk 'Ethnic and civic nations' een poging om de sterk normatief geladen begrippen etnisch en civiel onder te verdelen in karaktereigenschappen. Wat de civiele naties betreft veronderstelt hij dat het vrijwillige, politieke associaties zijn die open staan voor buitenstaanders en steunen op voluntarisme en burgerschap. Verder worden deze civiele naties systematisch verbonden met begrippen zoals integratie/inclusivisme, rationaliteit/Verlichting, moderniteit, progressiviteit en kunstmatigheid. Etnische naties daarentegen worden beschouwd als natuurlijke gemeenschappen die gebaseerd zijn op gemeenschappelijke afstamming, cultuur, en taal. Bovendien zouden ze van nature uit wantrouwig staan tegenover 'vreemden, en eigenschappen zoals irrationalisme, romantiek, conservatisme en authenticiteit in zich dragen.27

In het artikel Beyond Dichotomy: Concepts of the and the Distribution of Membership stelt Tim Nieguth dat het etnische model van de natie binnen de literatuur dominant is juist omwille van het feit dat het een bestaan suggereert van een als het ware organische cultuur die rond culturele factoren werd opgebouwd. Door de natie in deze termen te beschrijven zou het etnisch nationalisme aan individuen een levenslang niet geconditioneerd contract aanbieden. Civiele naties daarentegen zouden juist omwille van het feit dat ze het constructieve en pragmatische element van een samenleving beklemtonen moeilijker te omlijnen en bijgevolg ook moeilijker te concretiseren zijn dan de etnische naties.28

26 DE WEVER,B., de schaduw van de leider: Joris Van Severen en het na-oorlogs Vlaams-nationalisme, p. 4 27 VAN GINDERACHTER,M., het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p. 18 28 NIEGUTH, T., Beyond dichotomy: concepts of the nation and the distribution of membership, p.4

27 Of dit onderscheid ons concreet een stap verder brengt in het afwegen van de etnische en de civiele componenten is nog maar zeer de vraag. Werken met containerbegrippen zoals democratie, moderniteit, kunstmatigheid en zulks meer in de evaluatie van een bepaalde identiteit is een Sisyfusarbeid die op een conceptmatige strijd na, mogelijks weinig zoden aan de dijk zal brengen. Gegoochel met grote begrippen leidt niet zelden tot volle bibliotheken, zij het in sommige gevallen eerder in de breedte dan in de diepte. Dit is één van de zaken waarmee we binnen deze scriptie rekening zullen moeten houden.

Waar de literatuur het de laatste twee decennia evenwel in zekere mate over eens lijkt te zijn geraakt, is de idee dat het onderscheid niet ongenaakbaar is. Om er één aan te halen stelt onder andere Dieckhoff dat er geen onherroepelijk en fundamenteel onderscheid bestaat tussen `goede' civiel-politieke en`slechte' etnisch-linguistisch-culturele naties/ nationalistische bewegingen. Hij heeft het over “l'introuvable opposition entre nationalisme politique et nationalisme culturel.”29 Auteurs zoals Dieckhoff gaan uit van de idee dat elke nationalistische beweging zowel 'etnische' als 'civiele' elementen zal moeten opnemen in de constructie van de eigen identiteit wil het enige kans op overleven hebben. De constructie van een identiteit is voornamelijk een politiekpragmatisch gegeven en kan het zich niet veroorloven zich enkel toe te spitsen op etnische factoren. Waarden zoals democratie, participatie en voluntarisme zullen met andere woorden altijd sowieso in de tas van een nationale identiteit zitten. Ontbreekt dit civiele pakket in de constructie van de identiteit toch, dan is de nationale beweging gedoemd om – denken we terug aan de definitie van nationalisme zoals naar voren gebracht door Ernest Gellner- aberrant phenomena te blijven that can be elobarated trough moral engineering. Anders gezegd: zuivere etnische naties bestaan niet, evenmin zoals er zuivere civiele naties bestaan.

II.7 tot slot: de kracht van perceptie: de connotatie nationalisme- regionalisme

Nadat we het in de vorige paragrafen gehad hebben over de belangrijkste constructivistische invalshoeken, en we ook kort het federalistische gedachtegoed binnen onze redenering hebben ingepast, is het binnen dit eerder technisch geïnspireerd hoofdstuk nuttig een zijsprong te maken en enkele bedenkingen te formuleren in verband met het verschil tussen 'regionalisme' en 'nationalisme'. Daar waar we ons in ons referentiekader tot hiertoe steeds binnen de context van

29 DIECKHOFF.A., la deconstruction d‟une illusion: l‟introuvable opposition entre nationalisme politique et nationalisme culturel, geciteerd in VAN GINDERACHTER,M. Het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p. 17

28 het 'nationalisme' gehouden hebben, of dit althans zowel voor u als voor mij steeds het mentale denkkader is geweest waarbinnen we ons hebben bewogen, is de relatie en verhouding tussen nationalistisch en regionalistisch bewegingen tot hiertoe logischerwijs niet behandeld

Het regionale niveau wint in vrijwel heel Europa aan belang. Zo stelt ook Celia Applegate, toch wel een autoriteit wanneer het over Substaat-bewegingen gaat, in haar inleiding van het artikel A Europe of regions: reflections on the historiography of sub-national places in modern times het belang van regionalisme op punt. De kracht en invloed van regio's en regionalisme, aldus Applegate, is vandaag de dag niet te miskennen.30 Gekoppeld aan het deficit zelfs crisis van de natiestaat lijken vele auteurs er het over eens te zijn dat de hedendaagse rol en de toekomstige kracht van regio's binnen het hedendaagse Europa niet onderschat kan worden. Desalniettemin mag het duidelijk zijn dat de recente Europese verschuiving naar de regio's niet voldoende is als verklaringsfactor voor het steeds sterker wordende regionale bewustzijn, en dat we met onder meer Harvie moeten besluiten dat 'the history of the civic, regional and culture-nation entities in Europe and their ethos remains obscure'31

De voornaamste oorzaak voor deze conceptuele onduidelijkheid is ongetwijfeld het gegeven dat beide begrippen voor het overgrote deel gebruik maken van hetzelfde begrippenarsenaal. Een vergelijking tussen de hierboven reeds weergegeven definities van nationalisme en het overlopen van de grondslagen van het regionalisme zoals het in de literatuur een zekere consensus kent maakt het een en het ander duidelijk. Zo stelt onder andere Hueglin dat regionalisme zowel etnische, culturele en taalkundige kenmerken kan omvatten. De klemtoon kan liggen op één aspect, maar meestal zullen alle aspecten op een dynamische manier in het plaatje worden opgenomen.32 Wat me moeten opmerken is met andere woorden het feit dat er tussen het nationalisme en regionalisme niet grote verschillen op te merken zijn.

Het belang van het connotatieve onderscheid dat tussen nationalisme en regionalisme in een groot deel van de literatuur ingang aanwezig is, heeft niettemin consequenties zowel voor de zelfevaluatie en -profilering van de bewegingen betreft als voor de manier waarop deze

30 APPLEGATE,C., A Europe of regions: reflections on the historiography of sub-National places in Modern times, p. 1157 31 HARVIE,C., the rise of regional Europe, geciteerd in: APPLEGATE,C., A Europe of regions: reflections on the historiography of sub-National places in Modern times, p. 3 32 HUEGLIN,T.O., Regionalism in Western Europe: Conceptual Problems of a New Polit2ical Perspective, Comparative Politics, p. 440

29 bewegingen door onderzoekers én door wat we de man in de straat kunnen noemen ( die van een dergelijke problematiek slechts de basisbegrippen en -inzichten ter zijner beschikking heeft) gepercipieerd worden. Het debat dat rond het onderscheid tussen 'nationalisme' en 'regionalisme' ontsnapt immers niet aan een zekere dichotomie die er tussen het 'harde nationalisme' en het 'zachte regionalisme' wordt gemaakt. Een diepgaand debat over het daadwerkelijke onderscheid blijft ook hier echter enigszins afwezig.

Het belang van het connotatieve onderscheid tussen nationalisme en regionalisme binnen ons onderzoek is te vinden in het feit dat er binnen de literatuur vaak een onderscheid wordt gemaakt tussen het nationalistische Vlaanderen en het regionalistische Wallonië. Wat de Vlaamse beweging betreft zagen we reeds dat er binnen de literatuur vrijwel zonder enige nuance over de VB wordt gesproken als een nationalistische beweging, terwijl de Waalse beweging vaak als een regionalistische beweging wordt bestempeld. Dit heeft gevolgen voor zowel het zelfbeeld als de communicatie naar buiten toe. Kesteloot merkt in haar werk Etre et vouloir être op dat de idee van de connotatief minder aangename betiteling van 'nationalistische beweging' binnen de Waalse beweging controversieel kan worden genoemd omdat slechts een kleine minderheid van Waalsgezinden een zelfstandige Waalse staat nastreeft en het antinationalisme zelfs tot de kern van het wallingantische zelfbeeld behoort. De WB gaat er prat op dat ze een uitgesproken regionalistische en civiele beweging is. Waalsgezinden deinzen er voor terug het woord „Waalse natie‟ in de mond te nemen, aldus Kesteloot, ze hebben het liever over “une identité post- nationale”.33 Aan Vlaamse zijde lijkt men zich enigszins te hebben verzoend met het nationalistische etiket, al valt het evenwel op dat er met enige scepsis wordt gereageerd op de ongenuanceerdheid waarmee men deze dichotomie doorvoert.

33 KESTELOOT,C., Etre et vouloir être, p.181

30 HOOFDSTUK III: AANLOOP: DE VLAAMSE EN WAALSE IDENTITEIT EN BEWEGING TOT AAN DE VOORAVOND VAN WO II

'Wallonië is bebost, heuvelachtig, bezit een rotsige bodem. Vlaanderen is plat en zanderig. De Vlaming is langzaam, koppig, geduldig en gezagsgetrouw; de Waal is levendig, onbestendig, eeuwig in het verweer tegen het gezag'.(...) Er bestaat echter een nog duidelijker en beslissender bewijs voor de fundamentele tweeledigheid van uw rijk, en meer onbetwistbaar dan de bewijzen die worden afgeleid uit de grond, of het landschap, de activiteit, het temperament en het geloof: dat is de taal‟.34

______

III.1 De taalproblematiek als voedingsbodem voor de VB en WB

III.1.1 Korte theoretische reflectie

Taal is zoals ook in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse beweging wordt gesteld een centraal gegeven in elk proces van natievorming. In de moderne westerse staten, die in het verlengde van de doorbraak van het 19de-eeuwse industrieel-financiële kapitalisme ontstonden, verstevigde de taalhomogeniteit de loyaliteit tegenover de staat, en bevorderde het de ontwikkeling van de ruimtelijke identiteit. Taalpolitiek werd een onlosmakelijk onderdeel van het natievormingsproces dat zich in alle westerse landen voltrok, en de idee dat de natie het best tot uitdrukking werd gebracht door één taal, één vorm van centrale communicatie vond al vrij snel ingang. Taal werd naast een instrument om te communiceren tevens het symbool bij uitstek van een welbepaalde cultuur, van een Andersonsiaanse verbeelde gemeenschap. Wegens de sterke symboolwaarde van de taal zijn taalgemeenschappen bijgevolg ook meer dan het samengaan van diegenen die de taal spreken. Ze vormen een fundamentele katalysator van het systeem, van de nationale identiteit. Ingrijpen in een taalgemeenschap is met andere woorden tevens interfereren in een cultuurgemeenschap waarbinnen zich sociale bewustwordingsprocessen kunnen voordoen.35

Hoewel inderdaad moet worden meegegeven dat taalhomogene staten eerder de uitzondering dan de regel zijn, kunnen we zonder enige schroom zeggen dat taalhomogeniteit wel degelijk zijn voordelen heeft. Het lijkt immers aannemelijk te stellen dat wanneer een bevolking linguïstisch homogeen is, dit bijdraagt tot de eenheid en de politieke stabiliteit van de natiestaat. Wanneer dit

34 DESTREE,J., geciteerd in FONTEYN,G., de nieuwe Walen, p. 84 35 WITTE,E. VAN GINDERACHTER,M. e.a., In NEVB, Taalpolitiek en –wetgeving, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

31 niet het geval is, zo stellen onder meer Shabad en Hunter, bestaat de mogelijkheid dat er vanuit de linguistische minderheid bewegingen ontstaan die deze toestand aanklagen en ongedaan wensen te maken.36 Dierickx verwoordt min of meer dezelfde gedachte wanneer hij stelt dat hoewel de aanwezigheid van verschillende talen binnen één staat niet noodzakelijk de communicatie zal verhinderen, het de gedachtewisseling in ieder geval zal vertragen en vertroebelen37, en ook Keech meent dat linguïstische verschillen binnen de literatuur vaak geciteerd worden als oorsprong voor politiek conflict. Keech meent dat natiestaten waarin linguïstische verschillen voorkomen de facto een grotere kans hebben om in een conflictsituatie terecht te komen, en dat dit in ééntalige natiestaten minder frequent voorkomt.38

Zonder hier al te lang stil te staan bij het theoretische debat rond taalkundige elementen kunnen we stellen dat de taalkundige problematiek binnen België van een immens belang is. Het linguïstische debat heeft binnen de politieke geschiedenis van België steeds in het oog van de storm gestaan en kan met rechte de meest expliciete twistappel genoemd worden binnen het Belgische verhaal. Om dit proces ten volle te begrijpen is het nodig om het taalprobleem niet enkel als een cultureel proces te benaderen, maar het ook als een fundamenteel sociaal én politiek proces te analyseren.

III.1.2 De taal is gansch het volk!? De Vlaamse reactie op de Franse unitaire staat

III. 1.2.1 Vlaamse strijd voor WO I

Dat de Belgische staat van bij aanvang een Franssprekende natie was kan geenszins als een verrassing worden beschouwd, daar de politieke macht via het cijnskiesstelsel quasi gemonopoliseerd werd door de Franssprekenden. In een Belgische staat waarin één van de voornaamste leuzen “La Belgique sera latine ou ne sera pas” was, is het onmiskenbaar zo dat de taalbarrière voor de Vlaamse bevolking van bij het begin een nadrukkelijke sociale hinderpaal was. Vlaanderen was onmondig, de Vlaamse taal werd gemarginaliseerd. De dominante positie van het Frans ten aanzien van het Nederlands zorgde van bij aanvang voor irritatie bij liefhebbers van de Nederlandse taal, en het zou uit deze onvrede zijn dat de VB uit de grond zou rijzen.

36 SHABAD, HUNTER, language, nationalism and political conflict in Spain, p. 447 37 DIERICKX, L., Nationalisme onder het mes: kritiek van het politiek nationalisme in België en in het algemeen, p. 169 38 KEECH, W.R., linguistic diversity and political conflict. Some observations bases on four Swiss Cantons, p. 387

32 De Vlaamse beweging zag omstreeks 1850 het licht als een groep intellectuelen die het herstel van de Nederlandse taal en cultuur nastreefden. Van iets als een politieke organisatie was op dat moment echter nog geen sprake. De eerste taalpolitieke activiteiten van de Vlaamse beweging concentreerden zich voornamelijk op eentaligheid in Vlaanderen en Wallonië en de tweetaligheid van het centrale rijksbestuur, zodat de contacten tussen het centrale bestuur en Vlaanderen in het Nederlands zou kunnen verlopen. Vlaanderen begon zich te roeren, al klonk het gebrul van de leeuw nog steeds veraf.39

Evenwel wonnen de ideeën rond de Vlaamse cultuur en taal gestaag aan draagkracht, en op 17 augustus 1873 werd een wet goedgekeurd in verband met het gebruik van het Nederlands in gerechtszaken die op het Vlaams – waartoe Brussel niet werd gerekend- 'grondgebied' werden gevoerd. In 1878 volgde er een wet betreffende het gebruik der Vlaamsche taal in bestuurszaken. Deze wet regelde voor het eerst het taalgebruik in de overheidsdiensten. Alle berichten die vanuit de centrale besturen naar het Vlaamse gedeelte van het land werden gezonden, moesten voortaan opgesteld te worden in het Frans én in het Nederlands.40

Een volgende ingrijpende verandering in de setting van het taalpolitieke probleem situeerde zich in het jaar 1893, het jaar waarin het algemeen meervoudig stemrecht zijn intrede deed. Vermeulen stelt dat met het algemeen meervoudig stemrecht de twee in deze scriptie centraal staande etnieën hun definitieve intrede deden in het Belgische staatsapparaat. Er kwam een einde aan de tot dan toe door de Franstalige burgerij gemonopoliseerde politieke macht. Het demografische overwicht en bijgevolg ook het politieke belang van Vlaanderen kwam door dit algemeen -zij het meervoudig- stemrecht duidelijker aan de oppervlakte. De Vlaamse taalstrijd die tot dan toe al bij al nog vrij statisch was geweest, verscheen definitief op het politieke toneel.41

Deze versnelde ontluiking van de Vlaamse identiteit zorgde begrijpelijkerwijs voor enige reactie bij de tot dan toe dominante Franstaligen die hun bevoorrechte positie in de Belgische staat op losse schroeven zagen komen te staan. De wet van 18 april 1898 betreffende het gebruik van de Vlaamsche taal in de officiële bekendmakingen bewees dat deze vrees terecht was, en betekende

39 VAN SANTEN,T., taalprobleem en taalwetgeving, een historisch overzicht, in: taalprobleem in België: (g)een oplossing mogelijk?, p.8 40 VAN SANTEN,T., taalprobleem en taalwetgeving, een historisch overzicht, in: taalprobleem in België: (g)een oplossing mogelijk?, p.8 41 VERMEULEN,P. geciteerd in ALEN,A., het Belgisch federalisme, p. 142

33 een nieuwe Vlaamse overwinning. De officiële gelijkheid van beide landstalen werd erkend. Concreet betekende dit dat de teksten van wetten en besluiten afgekondigd in het Nederlands en in het Frans, dezelfde rechtskracht kenden. Het was overigens de Waalse socialist Picard die bij de bespreking van de wet van 1898 het eerst langs Franstalige zijde de gelijkheid van beide landstalen had bepleit. Dit was een mijlpaal, maar er zou zoals ook Van Santen stelt nog heel wat water door de zee moeten vloeien vooraleer deze zienswijze daadwerkelijk gerealiseerd zou worden.42

De realiteit is dat de wetten die voor de Eerste Wereldoorlog het levenslicht zagen al bij al slechts schamele pogingen waren van de Belgische unitaire structuren om tegemoet te komen aan het steeds luider wordende protest van de Vlaamsgezinden. Dat de symbolische en feitelijke kracht van het Frans echter nog steeds zeer groot was is een vaststelling waar de literatuur het bijna unaniem over eens is. De aan Vlaamse zijde verhoopte stroomversnelling zou er niettemin komen, en dit met de dramatische gebeurtenissen in de Eerste Wereldoorlog, de opkomst van de Frontbeweging en de invoering van het algemeen stemrecht zouden de poppen aan het dansen brengen.43

III. 1.2.2 Vlaamse strijd Na WO I de invoering van het algemeen stemrecht in 1921 vormden de Vlamingen voor het eerst de parlementaire meerderheid. Een definitieve oplossing voor het taalprobleem leek dichterbij te komen. Een derde wet op het gebruik van de talen in de bestuurszaken is gedateerd 31 juli 1921. Het gaat hier om een taalregeling voor het hele land en niet enkel ten gunste van het gebruik van het Nederlands in Vlaanderen. De streektaal is de voertaal van de overheidsdiensten en de plaatselijke diensten gebruiken de streektaal in hun betrekkingen met de centrale diensten. Van Santen stelt dat hoewel de daadwerkelijke toepassing van deze wet ietwat de wensen overliet, het één van de laatste pogingen is geweest om een oplossing te vinden voor het samenleven van Nederlands- en Franssprekenden.44

Voor wat de taalpolitieke situatie in de periode voor de Tweede Wereldoorlog betreft moet hier nog één belangrijk decennium aan toegevoegd worden: de jaren 30, waarin de grote beginselen

42 VAN SANTEN,T., taalprobleem en taalwetgeving, een historisch overzicht, in: taalprobleem in België, (g)een oplossing mogelijk?, p.9 43 Ibidem, p.9 44 Ibidem, p.10

34 van het Belgische taalmodel werden vastgelegd. De taalwet inzake het taalgebruik in het lager en het middelbaar onderwijs ( 1932), de wet inzake het taalgebruik in gerechtszaken ( 1935) die verder ging dat de wetten van de eind negentiende eeuw, en de wet van 30 juli 1938 inzake het taalgebruik in het leger betekenden op papier een grote sprong voor de Vlaamse beweging en diens taalpolitieke strijd. De Vlaamse Beweging had zich met mondjesmaat weten los te weken uit de marginale positie waarin ze binnen het Belgische verbond gedurende een lange tijd vertoefde. En hoewel de taal wel degelijk voor een lange tijd het hele Vlaamse volk leek te omvatten, had ze ook op het politieke niveau een voet tussen de deur gekregen. Het tijdperk waarin de Belgische politieke elite bij de behandeling van de Vlaamse grieven zowel de kool als de geit kon sparen was voorbij. Ook de Waalse reactie zou niet uitblijven. De dynamiek die deze Vlaamse linguïstische strijd op gang zou brengen zou het Belgische bestel voorgoed veranderen.

III.1.3 De Waalse Beweging als reactie op de ontluikende Vlaamse strijd

De eerste wapenfeiten van de Vlaamse beweging indachtig, waarbij de VB er met mondjesmaat leek in slagen het Nederlands te ontslaan uit zijn minderwaardige positie, is het niet verbazend vast te stellen dat ook het ontstaan van de Waalse beweging binnen het kader van de hierboven uitvoerig beschreven taalpolitieke strijd gesitueerd kan worden. Om die reden is het dan ook enigszins te verklaren waarom we eerst de evolutie van de Vlaamse Beweging in rekening hebben gebracht alvorens de Waalse Beweging te belichten. Ze hangen voor een groot deel aan elkaar vast, en het is opportuun te stellen dat ook binnen de Waalse Beweging de krachtlijnen in de linguïstisch- folkloristische hoek te situeren zijn.

De meeste auteurs lijken het er over eens te zijn dat de eerste decennia van de Waalse Beweging voor het overgrote deel een reactie vormde uit angst en woede van de opkomende Vlaamse Beweging. In de Encyclopedie Mouvement Wallon lezen bij we de beschrijving van het jaar 1890, waarbij het voornamelijk gaat over de eerste Waalse congressen, het volgende:

Deze stellinginname staan aan de wieg van de eerste Waalse Beweging: anti-flamingant, en overwegend , verbinden ze zich tot de verdediging van de Franse cultuur met enige nostalgie naar het België van 1830. (...) Het is onder de banier van het Belgische patriottisme dat de Waalse Beweging reageert tegen elke agressie jegens de Franse taal, het cement van de Belgische eenheid.45

45 1890, in EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

35 We krijgen hier het beeld van de Waalse Beweging als zijnde een hoofdzakelijk Belgicistisch geïnspireerde reactie op de Vlaamse aanval op het unitaire Franse bestel, als een puur defensieve reactie op het Vlaamse op de taal gefundeerd tromgeroffel.

Hoewel de idee dat de Waalse beweging doorheen de negentiende eeuw een beweging was die nog overwegend binnen de lijnen van de Belgische identiteit kleurde zeker hout snijdt, kunnen we in het midden van de negentiende eeuw toch enkele duidelijke wallingantische penseelstreken aan het pallet van de Waalse Beweging toevoegen. Van Ginderachter stelt dat het in 1856 was, toen La Société liégeoise de Littérature wallonne werd opgericht, dat er in het zuiden van het land een literair-folkloristische beweging ten gunste van de Waalse dialecten ontstond. Onder invloed van de eerste taalwetten, groeide die vanaf de jaren 1880 uit tot een mouvement de défense wallonne et francophone, die ijverde voor het behoud van het Frans als enige officiële taal in België. De WB verzette zich tegen individuele tweetaligheid, taaldwang en de introductie van het Nederlands in Wallonië. Voor de eerste Waalse militanten stond de erkenning van het Nederlands gelijk met verlies van banen, geldverspilling, culturele verkleutering en een aanslag op de nationale eenheid.46 Door haar campagne tegen de gelijkheidswet van 1898, die aan het Nederlands het statuut van rechtstaal verleende, werd de WB bekend bij een breder publiek.47De lijn tussen waar de 'unitaristische' Waalse Beweging eindigt en waar de Wallingantische Waalse Beweging begint blijft echter tot het in begin van de 20ste eeuw eerder wazig. Het concept België was binnen de eerste generaties van de Waalse Beweging inderdaad het belangrijkste communicatiemodel waarop gesteund werd om de nationale Waalse identiteit te doen ontluiken, waarbij de Franse taal het voornaamste stokpaardje was.

Op de keeper beschouwd kunnen we stellen dat de Waalse Beweging de facto dezelfde fasen doorlopen heeft als de Vlaamse beweging. In een eerste fase ontstond er een literair- folkloristischebeweging die uit hoofdzakelijk culturele motieven een herwaardering nastreefde van de taal. In deze fase handelen de Vlaamse en Waalse beweging voor het overgrote deel in dezelfde context. Dat de Vlaamse Beweging zich explicieter tegen de unitaire staat zou keren kan feitelijk niet ontkend worden. Deze evolutie doet zich voor op het moment dat de culturele hoofdzakelijk literaire beweging aanhangers weet te mobiliseren. De mobilisering van leden

46 LOTHE,M., Les débuts du mouvement Wallon, geciteerd in VAN GINDERACHTER, M. het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p. 19 47 VAN GINDERACHTER,M., het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p. 19

36 gebeurt aan beide zijden door een politisering van de beweging. Eens de draagkracht van de prille nationale bewegingen breed genoeg is om ook op het politieke niveau te ageren, los van de vraag met welk succes hierin wordt geslaagd, zodra een zekere dynamiek wordt ontwikkeld waarin het concept van de nationale identiteit door een aanzienlijke groep wordt aanvaard en zelfs beleefd, ontstaat er een belangrijke breuk met de uitsluitend culturele invulling van de beweging.

Voor wat de Waalse Beweging betreft kan het kantelmoment misschien rond 1910 gesitueerd worden, op het moment dat de Waalse beweging een aanzienlijke groep socialisten (vooral uit de provincies Luik en Henegouwen) aan haar boezem sluit. Het ongenoegen over de Waalse verbanning uit het centrum van de macht - tussen 1884 en 1902 zat er maximaal één Waal in de regering - en over de wet tot vernederlandsing van het vrij middelbaar onderwijs (12 mei 1910) en het wetsvoorstel tot vernederlandsing van de Gentse universiteit (31 maart 1911) hadden de Waalse beweging in zekere mate geradicaliseerd. De eis tot het behoud van het Frans in Vlaanderen ging nu hand in hand met misnoegdheid over de landsverdediging - bij een Duitse aanval zou het leger zich terugtrekken in Antwerpen en de Ardennen aan hun lot overlaten - en over het van de Waalse industriële rijkdom profiterende Vlaanderen zorgde dat er een zekere minoriseringsangst in de Waalse rangen sloop die voordien nog niet zo latent was.48

III.2 De uitbouw van de een verbeelde gemeenschap: De ontwikkeling van een ruimtelijke Vlaamse en Waalse identiteit

Het verhaal zoals we het toe nu toe verteld hebben concentreerde zich voornamelijk op het linguïstische facet dat zowel voor de Vlaamse als Waalse beweging de ontsteking was die de Vlaamse en Waalse beweging in beweging bracht. Of dit daadwerkelijk voldoende is om het identiteitsproces dat binnen de Vlaamse en Waalse beweging voor 1945 plaatsgreep te analyseren mag gezien de complexiteit van een nationale identiteit en de reeds geschetste context in vraag gesteld worden. De stam van de boom ( het linguïstische) in rekening brengen betekent niet dat ook de takken van de boom niet in het plaatje moeten worden gebracht. In de volgende paragrafen proberen we een vollediger beeld te schetsen van de Vlaamse en Waalse identiteit en beweging voor 1945, waarbij we het belang van de politieke en socio-economische invulling van de Vlaamse en Waalse beweging helderder zullen trachten te illustreren. Dit beeld zal vanzelfsprekend beknopt zijn, daar het binnen het vooropgezette onderzoek niet mogelijk is al te

48 VAN GINDERACHTER,M. het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p.20

37 uitvoerig stil te staan bij de verschillende aspecten die met de Vlaamse en Waalse beweging en identiteit voor WO II in rekening kunnen worden gebracht.

Uitgangspunt hierbij is de idee dat taal binnen het Belgische taalpolitieke conflict als de voornaamste marker fungeerde om een territoriale politiek te genereren. Taal was de 'etnische' component waarrond zowel de Vlaamse als de Waalse beweging hun beweging bouwden, en kan op die manier ook ingepast worden in de idee van de ruimtelijke identiteit zoals ondermeer geformuleerd door Kaplan en Murphy. Wanneer een gemeenschap geconfronteerd wordt met een situatie waarin de taal gemarginaliseerd wordt of op zijn minst wordt klein gehouden, dan is het vuur om de lont aan te steken niet ver te zoeken. De idee van Gellner dat nationalistische emotie de woede is die wordt opgewekt of de tevredenheid die er binnen de gelederen wanneer eraan voldaan, is hier zonder twijfel toepasbaar.49 Dat dit gepaard ging met de ontwikkeling van een territoriaal besef lijkt met de hierboven kort aangeraakte theoretische zijde van het verhaal eveneens een zekere logica in zich te dragen. De sociale processen waarover Kaplan en Murphy spreken werden uitgebreid.

III.2.1 Territorium

Het concept van een homogeen, eentalig grondgebied is geen flamingantische uitvinding van de 19de eeuw die voortkwam uit het linguïstische probleem. De overgrote meerderheid van de flaminganten streed niet onder het motto “1 grondgebied - 1 taal”, maar concentreerden hun energie op de verwezenlijking van een volledig tweetalig Vlaanderen. Pas kort voor de Eerste Wereldoorlog veranderde dat. Eliane Gubin wees er twintig jaar geleden al op dat het de Vlaamse beweging in de 19de eeuw ontbrak aan “un élément primordial pour être germe de nouveau nationalisme: l‟élément territorial. Au XIXe s..50 en ook de prominente Waalse historica Chantal Kesteloot toonde recent in haar proefschrift aan dat eentaligheid niet het voornaamste strijdpunt van de VB was:“Pour des raisons historiques, le bilinguisme n‟y suscite à ce moment pas la même hostilité.” Niet de VB maar de WB komt hier naar voor als een beweging die voor eentaligheid pleit. Dat de VB na WOI toch de idee van eentalig Vlaanderen omarmde, wijt Kesteloot in belangrijke mate aan de houding van de Waalsgezinden.51

49 GELLNER, E. naties en nationalisme, p. 9 50 GUBIN, E., Flamingantisme et patriotisme en Belgique, p.573, geciteerd in VAN GINDERACHTER,M. het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p.38 51 VAN GINDERACHTER,M, het kraaien van de haan: natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, p. 38

38 Van Ginderachter stelt dat onderzoekers het territoriale element doorgaans als een irrelevante factor in de Waalse beweging beschouwen. In tegenstelling tot het Vlaamse territoriumfetisjisme zou er aan Waalse zijde niet zoiets bestaan als droit du sol. Het zogehete streven van de Vlamingen naar een eentalig op het territorialiteitsbeginsel gebaseerd Vlaanderen dat gezuiverd zou zijn van alle anderstaligen ( lees: Franstaligen), zou in contrast staan met Waalse trouw aan de idealen van de universele rechten van de mens, hier in concreto de idee van gastvrijheid en het principe van de Citoyennété. Het openstellen van het territorium voor burgers die niet geboren en getogen waren op de Waalse kleigronden, voor hen die hun eerste stappen niet in het heuvelachtige Wallonië gezet hadden zou aan Waalse zijde niet of nauwelijks aanwezig zijn.52 De idee van het territorium als een etnisch symbool waarrond de natie wordt opgebouwd binnen de Waalse beweging wordt niet zelden als een 'civiele' aangelegenheid betiteld. Dit betekent niet dat het Waalse grondgebied een waarde an sich was met eigen rechten die gerespecteerd dienden te worden. Zo keurde Jules Destrée de Gelijkheidswet (1898) goed met de veelzeggende woorden: “je ne croirais pas trahir la ferveur profonde que je garde à ma terre wallonne en mêlant mon suffrage à ceux des cléricaux de Flandre”. Het aloude verbond tussen grond en volk deed zijn intrede in het wallingantische gedachtegoed, en zou geëxpliciteerd worden binnen het federalistische gedachtegoed.53 Opnieuw die perceptie, opnieuw dat subtiel moeten afwegen van interpretaties en beschikbare gegevens.

III. 2.2 De niet verwaarloosbare socio-economische dimensie

Het hierboven in vogelvlucht geschetste ontstaan van de Vlaams en Waalse Beweging kan zoals we gezien hebben inderdaad voor een groot deel vanuit de taalpolitieke en hieraan gekoppeld territoriale hoek vertaald worden. Dit betekent echter niet dat de vraag in welke mate ook het zuiver economische discours binnen de zelfevaluatie van beide bewegingen aanwezig was niet meer onderzocht zou moeten worden. De economische inhoud van de VB en de WB is dan wel de minst populaire piste om te verkennen, en tot aan WO II effectief de minst decisieve, ze is ter vervollediging van deze schets van de Vlaamse en Waalse beweging voor 1945 allerminst overbodig.

52 Ibidem, p. 37-38 53 Zie 1898, in EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

39 II.2.2.1 Aan Vlaamse zijde

In de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging stelt Brigitte Henau dat het economische leven binnen België tot diep in de twinstigste eeuw een hoofdzakelijk Franstalige aangelegenheid was. In tegenstelling tot Vlaanderen, waar landbouw traditioneel de hoofdactiviteit was, ontwikkelde er zich in Wallonië door de aanwezigheid van de basisgrondstoffen een bloeiende steenkool- en staalindustrie. Dit gepaard gaande met het feit dat de meeste grote ondernemingen zich vestigden in Brussel – dat met zijn hoofdstedelijke functies vanzelfsprekend al een aantrekkingskracht had- zorgde er voor dat het economisch en sociaal zwaartepunt van het land zich in het Franssprekende gedeelte bevond.54

Op de eerste georganiseerde economische activiteiten vanuit de VB moeten we wachten tot in het begin van de 20ste eeuw. Onder impuls van Leo Meert, een nijveraar uit Sint-Niklaas, werd op 28 juni 1908 het Vlaamsch Handelsverbond te Antwerpen opgericht. De intenties van dit Handelsverbond kunnen algemeen omschreven worden als het promoten van de Nederlandse taal, teneinde, aldus het Vlaamsch Handelsverbond, “de economische kracht van het Vlaamse volk uit te breiden”.55Na de Eerste Wereldoorlog verloor het Vlaamsch Handelsverbond echter de interne cohesie, en zou het maar met het onstaan van Vlaams Economisch Verbond zijn dat de Vlaamse Beweging opnieuw een economische arm kreeg .

De politieke, maatschappelijke en economische context waarbinnen het Vlaams Economisch Verbond diende te opereren was fundamenteel verschillend van die waarin het Vlaamsch Handelsverbond actief was. Mede beïnvloed door de interne strijd die er binnen de Vlaamse Beweging tussen de zogehete minimalisten en maximalisten werd gevoerd, werd het Vlaams Economisch Verbond ( kortweg VEV) verplicht om van bij haar ontstaan enige voorzichtigheid en strategische overwegingen te hanteren met betrekking tot de positionering tegenover een ten gevolge van het activisme gecompromitteerde en verdeelde V.B.56

Ook het algemene politieke kader was gewijzigd. Ten gevolge van de democratisering na de Eerste Wereldoorlog (invoering van het algemeen mannenkiesrecht, erkenning van het recht om te staken) had de arbeidersbeweging, zowel de socialistische als de katholieke, reële politieke

54 HENAU,B., Bedrijfsleven, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 55 LUYTEN,D. Vlaams Economisch verbond, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 56 Ibidem

40 invloed verworven in het parlement en de regering, en ook de sterk gegroeide vakbeweging werd een nieuwe maatschappelijke kracht. Binnen deze gewijzigde context waren de ontwikkelingskansen voor een op Vlaamse leest geschoeide economische organisatie potentieel groter ten gevolge van de op gang komende industriële ontwikkeling van Vlaanderen. Binnen dit nieuwe krachtenveld trachtte het VEV een eigen positie te ontwikkelen, die in functie van tijdstip en omstandigheden nu eens meer de nadruk legde op haar rol als ideologische pressiegroep ( waarbij onder andere de taalwetgeving werd gekoppeld aan de economische vraagstukken), waarbij Vlaamse eisen vooraan stonden, dan weer haar positie als patronale organisatie beklemtoonde.57

II.2.2.2 Aan Waalse zijde

Daar waar aan Vlaamse zijde de uitbouw van een economisch apparaat niet over een nacht ijs ging, lijkt de economische oriëntering binnen de Waalse Beweging sneller en duidelijker op te merken. Zoals reeds aangehaald kende Wallonië door de aanwezigheid van natuurlijke grondstoffen een bevoorrechte industriële positie. In de periode 1840- 1880 kende de Waalse industrie een bloei die tot op vandaag de dag betiteld wordt met l' âge d' or van de Waalse economie. Op het einde van de negentiende eeuw kon Wallonië zich inderdaad één van de meest voortvarende industriële centra in Europa noemen. Toen op het eind van de negentiende eeuw ook de Waalse Beweging de eerste stappen op het politieke ijs zette, werd de economische dimensie niet alleen mee in het discours opgenomen, het vormde ook een essentieel bestanddeel van het politieke programma. In 1895 gebruikt La Meuse zelfs economische motieven om de Vlamingen af te dreigen:

“Hetgeen niet logisch lijkt, is dat één deel van het land afhankelijk moet zijn van het andere. De Waalse regio, van nature industrieel, verschaft de Schatkist veel meer dan de helft van zijn inkomsten. Het is met de bijdragen die door de Walen worden geleverd dat de Vlaamse functionarissen worden betaald. Wij verdedigen de eendracht van alle Belgische burgers, en wij protesteren verontwaardigd tegen elke vorm van onrechtvaardigheid binnen de Belgische staat. Het zijn niet de Walen die het pleit zullen verliezen”.58

De idee dat de Waalse industrie voor een aanzienlijk bijdroeg tot de Belgische welvaart leek binnen de Waalse Beweging al vrij vroeg tot de kern van het gedachtegoed te behoren, en vond eveneens zijn plaats in de Waalse benadering van het Belgische vraagstuk. Onder meer Dechesne

57 Ibidem 58 DESTATTE,P., Economie et Mouvement Wallon, EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

41 stelde dat de problemen die zich binnen de Belgische staat afspeelden minder worden gedetermineerd door etnische factoren dan door economische factoren.59 Hoewel deze uitspraken uiteraard voor een deel toe te schrijven zijn aan de euforische sfeer die er ten tijde van de Waalse economische glorieperiode onder de Waalsgezinden heerste, wijzen ze niettemin op een fundamentele factor in het zelfbeeld van de Waalse Beweging.

De Waalse economie zou echter in het begin van de twintigste eeuw zijn eerste knauw krijgen, en de eerste symptomen van “Le mal Wallon” deden hun intrede. De doortocht van de Eerste Wereldoorlog en de malaise van de decennia erna zouden de kaarten volledig hertekenen. L' âge d'or van de Waalse economie was voorbij, de rollen zouden worden omgedraaid.

III.3 Tot slot: federalisme avant la lettre ?

III.3.1 Aan Waalse zijde

In 1912 werd op het Congrès National wallon, georganiseerd door Delaites Ligue wallonne de Liège, een comité opgericht dat het vraagstuk van de bestuurlijke scheiding moest bestuderen. Dat richtte op zijn beurt een officieus Waals „parlement‟ op, l‟Assemblée Wallonne, een permanent propagandabureau voor de Waalse zaak. De scheidingsgedachte brak door omdat de Waalse socialisten en liberalen bij de parlementsverkiezingen van 1912 een pijnlijke nederlaag hadden geleden. Hun poging om na 28 jaar homogeen katholieke regeringen de klerikale meerderheid in de Kamer, die steunde op het Vlaamse electoraat, te breken, was mislukt. Toch mag de impact van het separatisme of het federalisme niet overdreven worden. Binnen de Assemblée bestonden verschillende strekkingen: “een belgicistische Brusselse afvaardiging, een kleine groep die radicale federalisering wilde en voor wie de flaminganten potentiële bondgenoten waren, de meerderheid die vooralsnog een tweesporenstrategie volgde.60 Deze laatste groep liet zijn keuze voor een van beide opties afhangen van de omstandigheden. Ondanks deze verdeeldheid kan er wel gesteld worden dat het jaar 1912 worden kan beschouwd worden als het jaar van de doorbraak van de federalistische stroming in de Waalse Beweging, en dat deze stroming ondanks enkele inzinkingen nooit meer van het politieke toneel zou verdwijnen.

Door de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog mat de Assemblée wallonne, de vaandeldrager van de Waalse beweging tot het midden van de jaren 20, zich opnieuw een strikt Belgisch-

59 DESCHESNE geciteerd in DESTATTE,P., Economie et Mouvement Wallon, E.M.W, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 60 DESTATTE,P., L‟ identité Wallonne, p. 31

42 nationalistische houding aan. De nieuwe ster aan het Waalse firmament werd de Ligue d‟action Wallonne (de Liège) (°1923), die voluit de federalistische kaart trok onder invloed van de luider klinkende flamingantische eisen. Vanaf 1930 organiseerde de Ligue de congressen van de Concentration Wallonne met als doel alle Waalse verenigingen te groeperen die naar meer gewestelijke autonomie streefden. De eentaligheid van Wallonië en de taalvrijheid in Brussel stonden er hoog op de agenda. Andere programmapunten waren: de verdediging van het Belgische grondgebied, toenadering tot Frankrijk, de vertegenwoordiging van Walen in de regering, de Waalse economische belangen en het probleem van de nataliteit.61

III.3.2 Aan Vlaamse zijde

Ook de Vlaamse beweging streefde aanvankelijk niet naar staatkundige autonomie binnen, laat staan buiten het Belgische staatsverband. Zoals we reeds zagen was de Vlaamse Beweging bij haar ontstaan een Belgisch-nationale beweging die na de Belgische Revolutie van 1830 de onafhankelijkheid van het jonge koninkrijk wilde verstevigen en de invloed van Frankrijk wilde terugdringen. Het oorspronkelijke 'patriottische' karakter van de V.B., het feit dat de Vlamingen de meerderheid van de Belgische bevolking vormden en het ontbreken van een Vlaamse staat als historisch referentiepunt kunnen zoals ook in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging wordt gesteld inderdaad verklaren waarom politieke autonomie niet tot het nationale denken van de eerste generaties flaminganten behoorde.62

Ook binnen de Vlaamse Beweging was het in het begin van de 20ste eeuw dat de radicale flaminganten de hoop op inwilliging van de taaleisen in het unitaire België op en zetten zij 'bestuurlijke scheiding' of 'zelfbestuur' als oplossing voor de Vlaamse kwestie op het programma van de V.B, waarbij vooral de Eerste Wereldoorlog voor de Vlaamse Beweging verandering zou brengen in de benadering van het federalisme. Ontgoocheld over de trage voortgang van de taalwetgeving en vanuit de overtuiging dat alleen bestuurlijke scheiding de Vlaamse kwestie kon oplossen maakte een groep flaminganten, de zogenaamde activisten (activisme), tijdens de Eerste Wereldoorlog van de bezetting gebruik om met steun van de Duitse bezetter een eigen staatkundige structuur voor Vlaanderen te verwezenlijken. Over de mate en de vorm van de politieke autonomie waren de activisten echter verdeeld. Terwijl de groep Jong-Vlaanderen (waartoe onder anderen de redacteurs van De Bestuurlijke Scheiding behoorden) de vernietiging

61 Concentration Wallonne , in EMW, s.p. ( digital geraadpleegd) 62 DEWEERDT,M., federalisme, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

43 van de Belgische staat en de stichting van een met Duitsland verbonden Koninkrijk Vlaanderen nastreefden, wilden anderen (zoals Leo Picard, Antoon Jacob en René de Clercq) België omvormen tot een federale staat. Radicale en gematigde activisten werden het begin 1917 weliswaar eens over de eis van "volledige en complete zelfstandigheid en autonomie", maar die vage formule kon niet verhinderen dat in de overkoepelende Raad van Vlaanderen tussen de twee strekkingen over de institutionele vorm van Vlaanderen flink geredetwist werd.63 Terwijl in zowel het bezette als het niet-bezette deel van Vlaanderen radicale flaminganten tijdens de Eerste Wereldoorlog aldus het zwaartepunt van de Vlaamse strijd verlegden van de "taalwetterij" naar de institutionele vraagstukken - in de literatuur benoemd met wat in de V.B. een breuk tussen minimalisten en maximalisten zou veroorzaken - viel in Wallonië de autonomiebeweging, met uitzondering van een handvol activisten die bereid waren de bestuurlijke-scheidingsmaatregelen van de Duitse bezetter te steunen - zogoed als stil. De meeste voormannen van de Waalse Beweging weken uit naar Frankrijk, het federalistische gedachtegoed verdween weer naar de achtergrond, zonder evenwel te verdwijnen.64

De breuk die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de V.B. was ontstaan, drukte in het interbellum haar stempel op de opvattingen over de staatshervorming. Fronters en activisten vonden elkaar in 1919 in de Vlaams-nationalistische , die de zelfbestuur-eis in haar programma opnam maar door ideologische verdeeldheid nooit een landelijke organisatie kreeg en een zwakke partij bleef. De minimalisten, onder leiding van Frans van Cauwelaert, stonden huiverig tegenover de federalistische gedachte en bleven ijveren voor de verbetering van de taalwetgeving binnen de bestaande staatsstructuur. In hun ogen zette de staatkundige eenheid van België geen rem op de emancipatie van de Vlamingen die bovendien in een federale staat hun numerieke meerderheid zouden prijsgeven. Belangrijk voor de latere federalisering van België is zoals ook in de NEVB wordt gesteld in dat inderdaad de bestuurstaalwet van 28 juni 1932, die het principe van de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië bekrachtigde en versterkte. Door de officiële invoering van het territorialiteitsbeginsel effende de wet van 1932 de weg naar de vastlegging van de taalgrens in de jaren 1960 en de gemeenschaps- en gewestvorming in de jaren 1970 en 1980.65

63 DEWEERDT,M., federalisme, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 64 Ibidem 65 Ibidem

44 III.4 Afrondend besluit met betrekking tot VB en WB voor '45

In dit hoofdstuk hebben we geprobeerd om met oog voor zowel het communautaire als het socio- economische facet een beeld te schetsen van de VB en de WB, en hieraan gekoppeld van de Vlaamse en de Waalse identiteit. Toegepast op de verhouding etnisch-civiel lijken we de volgende zaken te kunen opmerken:

Het legitimeren van de dichotomie tussen de etnische Vlaamse beweging en de civiele Waalse beweging kan vrij eenvoudig. Aan Vlaamse zijde volstaat het om de taalpolitieke strijd als etnisch-culturele factor te betitelen om de Vlaamse zaak als een exclusieve en zelfs imperialistische nationalistische beweging af te schilderen. In een “wij-zij-problematiek” zoals die zich binnen de tot dan toe nog overwegend unitaire context sluimerend had ontwikkeld, kan er altijd een stok gevonden worden om de hond te slaan. Het steeds luider worden geroep van de Vlaamse Beweging zorgde aan Waalse zijde zoals we gezien hebben ook voor een duidelijke impuls binnen de Waalse Beweging. Door het ervaren van een minoriseringsangst voor 'het imperialistische Vlaanderen' werd ook de Waalse kwestie duidelijker afgelijnd. Koppel dit aan het beeld van het etnische Vlaanderen dat binnen de literatuur zeker een invloed heeft, en een sterke perceptie is geboren, zowel voor het zelfbeeld als voor de perceptie van de andere.

Het gegeven dat de Waalse Beweging per definitie als een tegenbeweging in ontstaan, betekent niet dat er ook geen duidelijke etnische componenten te ontwaren zouden zijn in de Waalse beweging voor 1945. Ook de Waalse identiteit kende voor WO II een paar duidelijke etnische markers. Het samengaan van de etnische en civiele componenten is noodzakelijk voor elke nationale beweging die een draagvlak wil creëren dat groot genoeg is om te vermijden dat de nationale beweging een eerder marginaal en onbeduidend verschijnsel dreigt te worden. Daar zijn zowel etnisch-culturele als civiele elementen voor nodig. Ik grijp hier voor wat de etnische component binnen de Waalse beweging betreft terug naar Maarten Van Ginderachter, daar ik zijn redenering voor een groot deel zelf ook volg. Van Ginderachter stelt dat hoewel wallinganten democratische waarden en vrije keuze als het ordeningsprincipe bestempelen dat eenheid aan de Waalse geschiedenis geeft, velen van hen toch op zoek gegaan zijn naar de etnische en objectieve kenmerken van het Waalse volk, dat ze teruggrepen naar etnische criteria als gemeenschappelijke afkomst en objectieve volkskenmerken wanneer ze het spontaan zonder bewuste reflectie over de

45 Waalse natie hebben, hoezeer zij zichzelf ook voorhouden dat hun natie alleen op civiele, voluntaristische gronden berust.66

Net zoals de Vlaamse Beweging had de WB een evolutie doorlopen waarbij het linguïstische aspect gekoppeld werd aan sociale processen, aan concrete noden en eisen. De omkadering die deze politisering of althans concretisering van het Vlaamse en Waalse gedachtegoed aan beide zijden kreeg is belangrijk voor de rest van ons verhaal, daar ze de gateway is die ons vanuit het linguïstische naar de overige dimensies kan leiden. Het communautaire onderscheid tussen Vlaanderen en Wallonië zoals dat gedurende decennia het concrete anker was dat werd uitgegooid, kwam eens de sociale en politieke dimensie nadrukkelijk in het gedachtegoed werd opgenomen, in relatie met de levensbeschouwelijke en socio-economische breuklijn. Dit zorgde op zijn beurt voor het in gang treden van nieuwe dynamieken die de verhoudingen binnen de Belgische staat zouden beïnvloeden.67

Wat geldt voor de etnische componenten aan Waalse zijde is overigens evengoed toe te passen op de civiele componenten in de Vlaamse identiteit voor 1945 . De strijd van de Vlaamse Beweging kan ook als een sociale strijd gepercipieerd worden als een gelijkberechtiging in een staat die door de Vlaamse Beweging niet als de hunne werd ervaren. Waarden als democratie en vrijheid kunnen evengoed een eerder civiele invulling krijgen als ze dat kleed worden aangetrokken. De mogelijke afleidbare conclusies uit deze – schijnbare- tegengestelde visies op het implementeren van het begrip 'ruimtelijke identiteit' in de constructie van de nationale identiteit zijn met andere woorden moeilijk hermetisch af te sluiten, er kan altijd een 'maar' aan toegevoegd worden.

Uit het in de vorige paragraaf uitgewerkt voorbeeld kunnen we afleiden dat het onderscheid tussen de Vlaamse en Waalse incorporatie van het ruimtelijke, het territoriale, vanuit verschillende perspectieven te benaderen valt. Het gaat niet zozeer over de wetenschappelijke analyse van concreet, makkelijk te categoriseren componenten die netjes kunnen onderverdeeld in ' etnische' en 'civiele' elementen. Het effectieve onderscheid tussen een etnische dan wel civiele vertaling van het incorporeren van de gegeven taal gekoppeld aan territorium binnen de Vlaamse

66 VAN GINDERACHTER,M. ,L' introuvable opposition entre le regionalisme citoyen wallon et le nationalisme ethnique flamand, p.83

67 Zie VAN GINDERACHTER, M. de politieke partijen en de taalwetgeving: een argumentatieanalyse van de Kamerdebatten, ( 1873-1963)

46 en Waalse identiteit lijkt voor een groot af te hangen van de positie waarnaar men naar het vraagstuk kijkt. Zonder hier nu reeds al te diep in te gaan op de verscheidene redeneringen die er met betrekking tot de territoriale identiteit kunnen worden opgemerkt, we sparen de meeste brandstof vanzelfsprekend voor de periode na 1945, lijken we met andere woorden ook voor 45 al de eerste tekenen van het feit dat het evalueren en het beleven van een nationale identiteit in zekere mate een spel van connotering is.

Het spreekt echter ook voor zich dat dergelijk scepticisme niet mag uitmonden in een soort postmodernistisch defaitisme in het kader van de analyse van een nationale identiteit. Ik refereer hier nogmaals naar Van Ginderachter, die volkomen terecht meent dat er, hoewel het fundamentele onderscheid tussen civiele en etnische naties verre van absoluut is, er toch graduele verschillen kunnen worden opgemerkt inzake de positie van bepaalde nationale bewegingen en in ons geval hieraan gekoppeld de relatie met die andere nationale identiteit. Ook hier lijkt het slechts mogelijk te zijn een diepgaande analyse uit te voeren indien bepaalde concrete stalen kunnen worden genomen.

47 HOOFDSTUK IV: REPRESSIE EN AMNESTIE

Dat wij verder 't land der collaborateurs zijn? Ook dat verwijt schijnt mij te getuigen van een zeer helder doorzicht in de zaken. De Duitsers zijn binnengekomen en we hebben allemaal gezegd: De smeerlappen! En dan nadien, na die eerste emotie? Wel dan is iedereen gaan proberen z'n kost te verdienen. (...) kortom, we zijn als mensen mens geweest en we hebben onze plan getrokken.68

______

IV.1 contextuele schets

Het naoorlogse antwoord op de collaboratie was overal in Europa hetzelfde: collectieve uitstoting van de 'zondaars', uit alle geledingen van de maatschappij. In vrijwel alle landen werd de woede van jaren angst en terreur gekanaliseerd op diegenen die gedurende de oorlog op één of andere manier met de bezetters hadden meegezeuld. De bestraffing voltrok zich in verschillende gedaantes, al gaat de aandacht binnen de literatuur voornamelijk uit naar de straatrepressie zoals die zich in de onmiddellijke nasleep van de bevrijding heeft gemanifesteerd. De literatuur omtrent de straatrepressie, waarbij de volksmassa het recht in eigen handen nam en “verraders” publiekelijk vernederde, wordt evenwel gekenmerkt door de onmogelijkheid om de grens tussen overdrijving, fantasie en waarheid af te bakenen. Hierdoor is het moeilijk om deze als actor in de analyse op te nemen.69

Hoewel de grote aandacht voor deze tot de verbeelding sprekende straatrepressie zonder meer begrijpelijk is, zorgt het gezien de geringe tastbare gegevens zoals ook Huyse en Dhondt stellen voor een te grove verenging van de problematiek, daar ze voorbij gaat aan de duidelijke politieke dimensie die er aan de repressie kan worden toegedicht.70 De repressie was naast een volkswoede immers voornamelijk een politieke aangelegenheid waarbij de kans werd gezien om een grote kuis te houden in politiek en ambtenarij, zeg maar de dragers van het bestuurlijke niveau.71 De kern van de repressie was met andere woorden een zaak van de overheid, waarbij de vervolging over vier sporen verliep: er was de berechtiging in het raam van de Krijgshoven en –raden - waaronder voornamelijk de economische collaboratie en de meer ernstige vormen van politieke bijstand aan de bezetter werden bestraft-, men had de burgerlijke epuratie, de administratieve

68 ‟t Pallieterke, 8 september 1949, p. 1 69 DERINNE,R. repressie zonder maat of einde?, p. 22 70 HUYSE,L., DHONDT,S., onverwerkt verleden: collaboratie en repressie in België 1942-1952, p. 19 71 VANDEWEYER,L. e.a. Repressie na WO II, in NEVB, s.p. (digitaal geraadpleegd)

48 epuratie en ten slotte de epuratie op het lokale niveau.72 Noch Vlaanderen of Wallonië ontsnapten aan de dans, wat logischerwijs ook gevolgen had voor de directe naoorlogse organisatie van de VB en de WB. De repressie zoals die in de jaren na de bevrijding ontplooide, werd de eerste (impliciete) veruitwendiging van de communautaire onvrede binnen het Belgische bestel. Zowel binnen de WB als de VB, was ze een belangrijke factor in het discours en bijgevolg ook de positionering van beide bewegingen in de eerste naoorlogse jaren.

IV.2 collaboratie en repressie in Vlaanderen en Wallonië

IV.2.1 korte contextuele schets

In zijn werk Van Repressie tot Egmont: 35 jaar Vlaamse strijd stelt Vinks dat wanneer men de evolutie van de VB na WO II enigszins begrijpen wil, het onontbeerlijk is de belangrijkste contextuele factoren die de VB in de oorlogsjaren en de onmiddellijke nasleep van WO II bepaald hebben in het achterhoofd te houden. Pas op die manier, aldus Vinks, wordt het begrijpelijk waarom diegenen die zich tot op vandaag de dag tegen de 'radicale Vlaamse beweging' keren, vaak teruggrijpen naar een discours dat – dixit Vinks- de noodzaak tot de fysische en morele uitroeiing van het Vlaams-nationalisme legitimeert door het met alle zonden van Israël te beladen.73

Een belangrijk gegeven in de analyse van de collaboratie en repressie binnen België, en de gevolgen hiervan voor zowel de VB als de WB, is de idee dat de repressie voornamelijk gericht was tegen Vlaanderen. Het beeld dat de repressie volgend op de collaboratie binnen Vlaanderen scherper was dan in Wallonië loopt als een rode draad doorheen de Belgische historiografie. Dit idee is niet uit de lucht gegrepen, maar dient evenwel in zijn juiste context te worden geplaatst. Wat juist is, is het gegeven dat zo'n 62% van de repressievonnissen in het Nederlands zijn opgesteld, en dat slechts 38% in het Frans werden uitgeschreven. Verhoudingsgewijze zijn er dus inderdaad iets meer Vlamingen dan Franstaligen gestraft. Wat de strafmaat betreft toont onderzoek ons echter dat er in Vlaanderen niet strenger gestraft werd dan in het zuiden, integendeel. Voor elk type van collaboratie zijn er in de Waalse krijgsraden meer criminele, dus

72 HUYSE,L., DHONDT, S. onverwerkt verleden: collaboratie en repressie in België 1942-1952, p. 19 73 VINKS, J., Van repressie tot Egmont: 35 jaar Vlaamse strijd, p.6

49 zware, straffen uitgedeeld dan in de krijgraden op het Vlaamse territorium, doodstraffen meegerekend.74

Gezien deze vaststellingen moet de impressie dat Vlaanderen het zwaarst onder de repressie geleden heeft, op andere elementen moet steunen dan de feitelijke berechtiging van de collaboratie.75Het voornaamste argument dat we hierbij naar voor kunnen schuiven – en die zowel bij Vinks als in de NEVB te noteren valt- is dat de Vlaamse oververtegenwoordiging voor een groot deel toe te spitsen is op één enkele vorm van collaboratie: de politieke collaboratie. Het gedrag dat bij politieke collaboratie werd verondersteld ( een of andere vorm van Duitsgezindheid, een lidmaatschap van een Nieuwe Orde-beweging of de voorkeur voor een autoritair ideeëngoed ) werd een stuk pejoratiever geëvalueerd dan andere, eerder als onschuldig geconnoteerde vormen van collaboratie. Dat vele Vlaamsgezinden werden gestraft voor een vorm van politieke collaboratie, waarbij ze werden gestraft voor een in hun ogen licht vergrijp, wekte in Vlaanderen de overtuiging dat de repressie tegen de Vlamingen én het Vlaams-nationalisme was gericht.76 Dit is één niveau waarop de collaboratie moet bekeken worden.

Een tweede niveau heeft betrekking tot het maatschappelijke niveau, waar vaak wordt aangenomen dat de repressie als een soort overgangsfase fungeerde in de strijd om de politieke, culturele en administratieve macht zoals die zich juist voor, tijdens en onmiddellijk na de oorlog had ontwikkeld. Het politieke aspect komt hier nadrukkelijk naar voren, al is het ook hier de zaak om het kaf van het koren te scheiden willen we gefundeerde uitspraken doen over de feitelijke rol die de repressie en de eis tot amnestie ( zie verder) binnen de naoorlogse Vlaamse en Waalse identiteitsconstructie heeft gespeeld. Hierbij moet, zoals Vinks terecht opmerkt, inderdaad voldoende aandacht besteed worden aan de context waarin zowel de VB als de WB zich tijdens en net na de oorlog bevonden.

IV.2.2 Vlaamse Beweging

IV.2.2.1 de oorlogsjaren: het VNV

Het reeds aangegeven Vlaamse gevoel van stigmatisering moet in een duidelijke vooroorlogse context geplaatst worden. In de jaren 30 had voornamelijk het Vlaamsch Nationaal Verbond

74 VANDEWEYER,L., HUYSE,L., e.a., Repressie, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 75 Ibidem 76 Ibidem

50 (VNV) zich gemanifesteerd als de te duchten rivaal van de drie traditionele 'politieke families'. Ook tijdens de oorlog posteerde het VNV zich op het voorplan, met name door politieke sleutelposities in te nemen en de ambtenarij binnen te dringen. Het VNV begon met de uitbouw van een eigen netwerk van verenigingen. Waar het niet lukte om een eigen apparaat op poten te zetten, streefde het VNV naar een Vlaams-nationale infiltratie in het katholieke organisatiewezen. Dit zorgde er op zijn beurt voor dat het VNV in de ogen van de – in Vlaanderen dominante- katholieke zuil na verloop van tijd als een bedreiging werd gepercipieerd. Algemeen kunnen we dus stellen dat de tactiek van het VNV er in bestond zich geleidelijk in de pels van het gevestigde establishment te nestelen, om van daaruit de draagkracht van de Vlaams-nationalistische beweging te vergroten.77

Deze strategie werd ook gedurende de oorlogsjaren voortgezet, hetgeen zich gezien de manier waarop de pionnen geschikt waren uitte in een Duits-vriendelijke koers. Het optreden van het VNV tijdens de bezetting wordt omwille van deze houding vaak als niets minder dan een staatsgreep geëvalueerd, waarbij de agenda de invoering van een anti- democratisch autoritair regime, al dan niet onder Duitse voogdij, was. Het Vlaams-nationalisme werd in de politieke constellatie gelijkgeschakeld met het VNV. Met de nederlaag van Duitsland brak echter een nieuwe fase aan in de confrontatie tussen de elites van de Nieuwe Orde – samen te vatten als een geheel van anti-democratische autoritaire maatschappijopvattingen- en het establishment. Gezien de klappen die het VNV had gekregen, werd het gevecht vrij gemakkelijk in het voordeel van het oude establishment beslecht. De VNV kreeg de zwarte piet toebedeeld en werd verketterd als landverraders én als doodgravers van de democratie.78

IV.2.2.2 de eerste jaren na WO II

Het discours dat door zowel de Vlaamse als de Waalse Beweging ten aanzien van de repressie werd gehanteerd dient eveneens gekaderd te worden in de feitelijk Belgische naoorlogse context en meer bepaald de institutionele leefbaarheid van de unitaire staat. Voor wat de VB betreft kunnen we zonder twijfel stellen ze op het politieke front na WO II zo goed als volledig in de touwen hing. Nadat het in 1944 van het politieke toneel was verdwenen werd ook het politieke halfrond gezuiverd van eenieder die zich openlijk achter de banier van het Vlaams-nationalisme schaarde. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de Vlaamse

77 DE WEVER BR., VNV, in: NEVB, s.p.( digitaal geraadpleegd) 78 Ibidem

51 Beweging omwille van de repressie – een aantal Vlaams-nationalisten hadden door de repressie immers een verbod opgelegd gekregen tot politieke activiteit of deelname aan het verenigingsleven- slechts met mondjesmaat terug voet op de politieke grond. Het zou pas in 1949 zijn dat er opnieuw een Vlaams-nationalistische partij het levenslicht begon te zien, en dit met de oprichting van de Vlaamse Concentratie.79 Voor wat deze Vlaamse Concentratie betreft - waarbij Rommelpot als een van de voornaamste propagandakanalen kan worden gezien- moet hier onmiddellijk aan toegevoegd worden dat haar ster slechts zeer kort aan het politieke firmament scheen. Haar opstelling bleek te radicaal en te dogmatisch om binnen de naoorlogse politieke besluitvorming te functioneren. De facto verkeerde het Vlaams-nationalisme in een context waarin de Vlaamse belangen dienden te worden verdedigd door de unitaire partijen. Dit gekoppeld aan het gevoel het slachtoffer te zijn van een heksenjacht, zorgde binnen de VB voor een grote frustratie. De combinatie van woede en angst kenmerkte het discours van de VB inzake de repressie, en zou zich vertalen in een de eis tot amnestie. In tegenstelling tot Wallonië, waar de repressie in het algemeen werd verdedigd, ontstond er in Vlaanderen een klimaat waarin de bevolking bereid was enkele (lichtere) misdrijven met de mantel der liefde te bedekken. De eis tot amnestie – letterlijk te vertalen als “het in de vergetelheid doen geraken van de gedurende de oorlog gebeurde gebeurtenissen. -80, werd het eerste strijdpunt van een VB die zichzelf terug op de kaart wenste te zetten

Dat de gerechtelijke vervolging van collaborateurs noodzakelijk was om de maatschappelijke balans in evenwicht te houden, daar waren en zijn de meeste werken het over eens. Onder andere professor Derinne meent dat de repressie algemeen aanvaard zou zijn geweest indien ze juist en bezadigd was geweest.81 Het was zoals we reeds aanhaalden hier dat het schoentje aan Vlaamse kant wrong: de repressie werd ervaren als een repressie zonder maat of einde. Maes stelt in zijn essay de Vlaamse beweging en het incivsme dat het misbruik van de repressie als stabilisator begon op het moment dat mensen evenzeer werden bestraft om hun Vlaamsgezind verleden als om hun houding tijdens de bezetting.82 Op het moment dat beiden niet meer afzonderlijk worden geëvalueerd komt men in een situatie terecht waarin niet de rede maar de perceptie de overhand

79 SEBBERECHTS,F., DE WEVER,B., Amnestie, in : NEVB , s.p. ( digitaal geraadpleegd) 80 Ibidem 81 DERINNE,R. repressie zonder maat of einde?, p.145 82 MAES,F., de Vlaamse Beweging en het incivisme, geciteerd in DERINNE,R., repressie zonder maat of einde?, p.145

52 neemt. Met name binnen 't Pallieterke valt het op dat over het algemeen een duidelijk onderscheid werd gemaakt in verscheidene vormen van collaboratie.

IV.2.3 De Waalse Beweging

IV.2.3.1 de oorlogsjaren: Rex

Wanneer we de Waalse zijde van de toenmalige politieke en culturele context wensen te ontleden, komen we bij Rex terecht, de beweging die binnen de annalen van de Belgische geschiedenis zowel als politieke partij (1935-1940) als Waalse collaboratiebeweging (1940-1945) kan worden geboekstaafd. Rex ontstond als politieke beweging voornamelijk door de charismatische agitatie van Léon Degrelle. Als jonge rechts-katholieke militant probeerde Degrelle eerst de leiding van de katholieke partij over te nemen, een poging die faalde. Na deze mislukking stichtte Degrelle net voor de verkiezingen van 1936 zijn eigen partij. De partij die 'Rex' werd gedoopt teerde vooral op de retorische en demagogische kwaliteiten van Degrelle zelf, van een uitgebouwd partijapparaat was nauwelijks sprake.

Ondanks deze op het eerste gezicht zeer wankele interne organisatie leek de partij er evenwel in te slagen verschillende groepen kiezers voor zich winnen, voornamelijk integristische en rechts- revolutionaire katholieken, Belgisch- nationalistische oud-strijders, middenstanders en francofone Vlamingen. Hetgeen deze groepen van verschillende pluimage bond was de ontgoocheling in de samenleving zoals die na de Eerste Wereldoorlog was gegroeid. Vooral de democratisering en daarmee gepaard gaande fenomenen als een voortschrijdende laïcisering van de samenleving, een vernederlandsing van Vlaanderen en een groeiende arbeidersbeweging was hen een doorn in het oog. Gedurende de oorlogsjaren probeerde Degrelle in Wallonië en Brussel aanhang te verwerven met het argument dat een sterk 'Rex' een garantie was tegen een imperialistisch Vlaanderen, een argument dat de facto in verband kan worden gebracht met het discours zoals dat door de WB ook voor de oorlog zo vaak werd gevoerd. Hiernaast trachtte hij verwoed uit de politiek marginale situatie te geraken waarin hij zich met Rex bevond.83

De analyse van Bruno De Wever is dat Rex, meer nog dan het VNV, mede door de politieke bokkensprongen van Degrelle herleid werd tot een kleine geïsoleerde fel gehate en belaagde groep die in een bloedige spiraal van geweld terecht kwam. Rex verdween van het politieke

83 DE WEVER,BR., Rex, in: NEVB, s.p. (digitaal geraadpleegd)

53 domein en zou in de herinnering van de Waalse beweging verdwijnen als een spook dat samen met de oorlogsjaren een zwarte pagina was in de geschiedenis van het Waalse volk. De gewelddadige manier waarop Rex in zijn laatste levensjaren getracht had zich aan de laatste strohalm macht vast te klampen zou binnen het collectieve geheugen in Wallonië evenwel zijn sporen nalaten, en verklaart mede de houding die binnen de Waalse Beweging en Wallonië in het algemeen tegenover het repressie- vraagstuk en het verlenen van amnestie aan deze collaborateurs mee in de hand heeft gewerkt.84

De Waalse collaboratie op zich verdient het evenwel niet om als een futiel gegeven te worden beschouwd. Platel stelt dat ook de Waalse collaboratie er hoofdzakelijk was op gericht om met de steun van Duitsland de nieuwe orde – zie Vlaamse Beweging- uit te bouwen. Hoewel het aantal collaborateurs in Wallonië effectief kleiner was, aldus Platel, ging de samenwerking met de Duitsers binnen Wallonië een stuk verder in de samenwerking met de Duitsers. Dit had tot gevolg dat de maatschappelijke discussie die in Wallonië na de oorlog werd gevoerd – en hier raken we het reeds eerder aangehaalde punt- nadrukkelijker geassocieerd werd met zware excessen. Doordat de collaboratie binnen Wallonië apolitieker was geweest dan in Vlaanderen (executies van verzetslui, vervolging en verklikking van nazi-slachtoffers), was de neiging om amnestie te verlenen aan Waalse zijde veel minder sterk.85 Daar waar binnen de VB de collaboratie al bij al nog binnen de politieke contouren van het Vlaams-nationalisme werd gezien, vormde dit aan Waalse zijde een steen met een gat erin. In tegenstelling tot aan Vlaamse zijde werd de collaboratie niet vereenzelvigd met de Waalse Beweging an sich.

In de Encyclopedie Mouvement Wallon, waar er overigens veelzeggend geen afzonderlijke 'ingang' werd aangemaakt in verband met 'de collaboratie', lezen we onder het thema 'amnistie' ook duidelijk dat de WB zich geheel van de collaboratie wenst te onttrekken. Dit toont naast een zekere selectieve blindheid – waarover verder meer- ook duidelijk de manier waarop binnen de WB over de collaboratie en repressie werd en wordt gedacht

“De marcherende vleugel van de Vlaamse Beweging in de recente geschiedenis trachtte om met de hulp van de bezetter op de Belgische grond zijn politieke dorst te lessen. Enkele zeldzame individuen buiten beschouwing gelaten hebben de Waalse militanten blijk gegeven van loyaliteit tegenover België, en hebben ze resoluut partij gekozen voor de overwinnende democratieën. We begrijpen daarom waarom

84 Ibidem 85 PLATEL, M., de communautaire geschiedenis van België. Van 1830 tot vandaag, p. 18

54 deze laatsten zich niet echt zorgen maakten in de repressie. Werd de collaboratie niet uitsluitend door een Germaanse macht die door Wallonië als een dodelijke kracht werd gezien?”86

IV.2.3.2 De eerste jaren na WO II

Tevens niet onbelangrijk bij deze Waalse houding is mogelijk het de stelling dat de – zij het bescheiden- politieke structuren van de Waalse Beweging na WO II niet op apegaaien lagen. Al tijdens de oorlog werd er vanuit de Waalse verzetsbeweging La Wallonie Libre gedacht over de naoorlogse situatie, niet in het minst over de leefbaarheid van de Belgische unitaire staat. Zoals we reeds zagen begon was er in de decennia voor WO II reeds een - weliswaar kleine- federalistische vleugel gegroeid binnen de Waalse Beweging. Deze stroming genoot aan de vooravond van de Duitse invasie niet de steun van het overgrote deel van de Waalsgezinden, maar de zaden waren niettemin geplant. Geconfronteerd met het onvermogen om over het toekomstige lot van Wallonië een akkoord te bereiken, hadden de ondergrondse militanten van La Wallonie libre beslist het debat over de toekomst van Wallonië tot na de bevrijding uit te stellen. Eens de bevrijding een feit was, kon het grote Waalse Congres plaats vinden. Dit vond plaats te Luik op 20 en 21 oktober 1945.87

Op het Congrès vond men vertegenwoordigers van alle stuwende krachten van Wallonië: ministers in functie, parlementariërs, syndicalisten, provinciale en lokale mandatarissen maar ook vertegenwoordigers van de vrije beroepen, universiteitsprofessoren en ambtenaren. Het geheel van Waalse verenigingen was eveneens vertegenwoordigd. Globaal gezien valt het op dat de arbeidersklasse zwak vertegenwoordigd was, wat ons het beeld geeft van een Waalse Beweging die eerder de intellectuele milieus bereikte. De meerderheid van de congressisten was zoals de traditie van de Waalse Beweging het wou afkomstig uit Luik, maar men vond er ook talrijke Walen van Brussel. In een eerste vote sentimental stemden 486 aanwezigen voor de aanhechting bij Frankrijk, 391 spraken hun voorkeur uit voor een autonoom Wallonië binnen een federalistisch België, 154 kozen voor de volledige onafhankelijkheid en 17 aanwezigen pleitten voor een blijvende unitaire structuur, zij het met enkele noodzakelijke structuurwijzigingen.88

Hoewel in een tweede stemming het overgrote merendeel uiteindelijk toch koos voor de praxis en zich uitsprak voor een federaal ingericht België, mag het belang van deze eerste sentimentele

86 Amnistie, in EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 87 1945: le coup de semonge, in: EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 88 1945: le coup de semonge, in: EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

55 stemronde niet geminimaliseerd worden. Het grote aantal stemmen dat een aanhechting bij Frankrijk genoot wijst er op dat ook aan Waalse zijde een zekere ontevredenheid heerste ten aanzien van het Belgische systeem. Over de concrete motieven van deze zekere afwijzing van het Belgische systeem zijn de meningen verdeeld. Enkelen wijzen op de onvrede die er binnen de Waalse Beweging heerste over het feit dat de naoorlogse regeringen Spaak en Van Acker de verdiensten van Wallonië inzake het verzet niet voldoende erkenden, anderen menen dat het omwille van de euforie voortkomend uit de toegenomen mobiliseringskracht van de Waalse Beweging was dat de aanwezigen stoutmoediger werden in hun toekomstwensen.

IV.3 Analyse van het discours

IV.3.1 Vlaamse Beweging

IV.3.1.1 De terugkoppeling naar geschiedenis en volksaard

Ten tijde van het repressievraagstuk werd het Vlaams-Nationalisme werd gekenmerkt door immobilisme. Zowel intern als binnen de Belgische context diende de VB zich terug te oriënteren en op zoek te gaan naar een nieuw draagvlak. Of deze heroriëntering gepaard ging met een duidelijke verscherpen zelfbewustzijn van het Vlaamse volk is voor interpretatie vatbaar. Er zijn verschillende manieren van waaruit men naar de problematiek kan kijken.

In zijn boek “ de Vlaamse Beweging NU” stelt de socialistische historicus Dr. Max Lamberty dat de positie die de Vlaamsgezinden tegenover het vraagstuk van de repressie- en epuratie moesten innemen, slechts van die aard kon zijn dat ze beantwoordde aan het Vlaamse volksbelang, aan de zorg om de Vlaamse volkskracht. Al wat het Vlaamse volk in zijn bloei belemmerde of hinderde, aldus Lamberty, moest bestreden en verwijderd worden.89 De idee van het terugschroeven van de repressie en het verlenen van amnestie enerzijds maar ook het straffen van hen die schuld treffen anderzijds, wordt hier duidelijke gekoppeld aan het bewustzijn en de bewustwording van het Vlaamse volk dat zijn eigen belangen kent en deze ook weet te verdedigen. Deze idee weerklinkt ook duidelijk uit het volgende citaat uit Rommelpot van 16 juli 1949:

“103.000 mannen en vrouwen stonden op uit de Catacomben van Vlaanderen en schaarden zich achter de pioniers. (...) zolang één Vlaams idealist in de gevangenis blijft opgesloten, zolang Vlaanderen niet

89 LAMBERTY,M., de Vlaamse Beweging NU, p. 82-83

56 over zijn eigen lot beschikt, blijven we paraat om, trots alle banbliksems, zelfstandig op te treden en onze Vlaamse levenswil te verkondigen. (...) Vlamingen, sluit de gelederen, Vlaanderen let op uw zaak!”90

Het feit dat de repressie en na verloop van tijd de eis tot amnestie gekoppeld werd aan de volksaard van de Vlamingen wijst op een etnische benadering van de problematiek. Voor de basis van de Vlaamse Beweging, diegenen die Vlaamsgezind de oorlogsjaren hadden aangevangen maar de facto geen of althans verwaarloosbare steun hadden verleend aan de Duitse bezetter, was de perceptie als zou de repressie een aanval zijn op de Vlaamse identiteit een doorn in het oog. De kapitale vraag is hier niet of al deze Vlaamsgezinden de politiek van het VNV steunden. Crucialer is het gegeven dat in de ogen van de teneergeslagen Vlaamse Beweging de collectieve Vlaamse identiteit opnieuw onder de knoet werd gehouden, en in een situatie dreigde te verzeilen waarin de zo moeilijk verkregen rechten door de excommunicatie van de politieke Vlaams- nationale elite opnieuw in kwijtgespeeld zouden worden.

De houding van de VB kan echter niet etnisch genoemd worden wanneer we het hebben over de zogehete terugkoppeling naar het beeld van het oeroude, door de geschiedenis en bloed verbonden Vlaanderen. Zowel in Rommelpot als in 't Pallieterke vinden we buiten enkele lezersbrieven geen duidelijke historische verwijzingen naar het Vlaamse ras. Ook binnen de reeks Ik…een inciviek in‟t Pallieterke – waarin in een soort dagboekvorm het verhaal wordt verteld van een Vlaming tijdens de bezetting- wordt er niet vaak verwezen naar de Vlaamse geschiedenis of het eeuwenoude Vlaamse volk. Ik wil u evenwel niet het volgende citaat onthouden, daar ze wel degelijk een knap staaltje nationalistische retoriek vormt. Het citaat is gepukt uit 't Pallieterke van 30 april 1949, en vertegenwoordigd de radicale vleugel binnen de VB.

“Vooreerst hebben wij, Vlamingen, een verleden, 'n verleden van zelfstandigheid en grootheid op elk gebied. De schitternamen uit Vlaanderens verleden noem ik niet. Wie van't verleden spreekt met geestdrift, krijgt “romantisch” naar zijn hoofd, en met dat woord “ romantisch” wordt de hoop geschandvlekt. (...) Ik geef u mijn zevende en achtste reden op: de sterkste: ze zijn losgegaan en werken met al haar felheid, de twee grootste, de enige toekomstwerkende krachten; het vijandig tegen elkaar inwerkend elkaar vooruitduwend krachtenpaar, ' t oude tweespan van elken vooruitgang: de liefde en de haat. Nog nooit werd zo Vlaanderen zo geliefd en nog nooit werd Vlaanderen zo gehaat(...) groeit de vrees, zo ook de ook de duchtelijkheid van ' t gevreesde En die duchtelijkheid is wassende macht, en dit gevreesde is Vlaanderen.”91

90 Rommelot,16 juli 1949, p. 2 91 Rommelpot, 30 april 1949, p. 4

57 Alles in overweging nemend is het niet opportuun om de Vlaamse houding als fundamenteel etnisch te bestempelen. Eerder dan de cultivatie van geschiedenis en afkomst, was er binnen de VB een duidelijke misnoegheid en verontwaardiging voor de manier waarop de Vlamingen door het centrale gezag werden behandeld. Deze onvrede is een belangrijk bestanddeel om de Vlaamse identiteit in de naoorlogse jaren te benaderen.

IV.3.1.2 onvrede met het Belgische bestel

De idee dat de Belgische unitaire staat Vlaanderen tekort had gedaan, werd vooreerst mee in de hand gewerkt door het feit dat er in de periode juist na de oorlog een homogene socialistische regering op de been was gebracht- zie verder-. De van inborst katholieke Vlaamse Beweging meende dat de socialistische regering in de repressie een middel zag op de Vlaamse rechtse krachten een hak te zetten. Hieronder gaan we verder in op deze vermeende partijpolitieke belangen. Hier onthouden we vooral dat de politieke omstandigheden al niet in het voordeel waren van de VB.

Koppel hieraan de perceptie van de repressie als een heksenjacht op het Vlaams-nationalisme, en je hebt een verklaring waarom de VB zich binnen het Belgische bestel niet geheel op zijn gemak voelde. Binnen Rommelpot en ‟t Pallieterke verschijnen verscheidene artikels en lezersbrieven waarin de Belgische structuren op hun acuraatheid worden aangevallen. Het discours dat hierbij wordt gehanteerd getuigt enerzijds van een zekere nuchterheid inzake de positie waarin de VB zich bevond. Anderzijds is ook de woede duidelijk merkbaar.

“De staat België heeft voor ons allen maar zin als hij natuurrechterlijk zijn staatsrol speelt, t.t.z. Vlaanderen beveiligt en bevordert, in zijn bestaan, zijn ontwikkeling. Zijn bloei, zijn geestelijk en ook materieel. Speelt België die rol niet dan zegt België ons niets. Wij vragen geen voorrechten – zoals de Walen wel doen- wij vragen niets meer dan de erkenning van ons volksrecht, wij die de meerderheid zijn in België.”92

De houding van de VB kan mogelijks het best vergeleken worden met een gewonde leeuw die zichzelf er van probeert te overtuigen dat hij nog steeds kan klauwen, maar zich tegelijk ook van bewust is van het feit dat hij niet echt de kracht heeft om mogelijke aanvallers een krachtig antwoord te bieden. Het is een mechanisme dat wordt ingeschakeld dat tegelijk als offensief en defensief kan worden beschouwd, maar waarbij enige consistentie slechts met moeite wordt

92 Rommelpot, 30 april 1949, p.6

58 bereikt. De Vlaamse Beweging was de weg kwijt en verwoed op zoek naar een nieuw draagvlak. Het Vlaamse volk diende zijn politieke en culturele bestaansrecht terug te verwerven, de kiezer diende terug gemobiliseerd te worden. De Belgische staat was hierbij het politieke stokpaardje.

IV.3.2 Waalse Beweging

IV.3.2.1 Democratie en verdedigers van het vaderland

Uit wat we reeds gezien hebben kunnen we afleiden dat de WB al vrij snel heeft geopteerd voor een discours waarin het Rexisme en de Waalse collaboratie gedefinieerd werden als een accident de parcours dat door de tijdsgeest en de flegmatieke persoonlijkheid van Degrelle ingang had gevonden. In de communicatie met de in-group legde de WB de klemtoon -onder andere -op het moedige verzet dat binnen Wallonië tegen de Duitse bezetter was gevoerd. De idee heerste binnen de WB dat de Walen de Belgische vlag nogmaals hadden verdedigd. Door zich achter de democratische vlag te scharen groeide de idee van een democratische, civiele en loyale beweging. Collaboratie kon de facto niet in verband worden gebracht met een democratische Waalse natie, daar de geschiedenis uitwees dat het Waalse volk altijd de democratische en universialistische kaart heeft getrokken.

Dat de WB zonder al te veel zelfkritiek binnen zijn historiografie de idee van het collaborerende Wallonië in een hoekje heeft geduwd, en zich in een egelstelling heeft genesteld waarin ze opnieuw de rol van verdedigers van het Belgische vaderland op zich nam, staat in contrast met het beeld van het cultureel geobsedeerde, zelfs perverse Vlaanderen. Dit onderscheid werd, uit wat ik uit de periodieken kon afleiden, binnen de WB uitgespeeld. Wallonië was, om het met de woorden van een lezer te stellen, nogmaals het beste gedeelde van het Belgische vaderland, als wakende verdedigers van alle democratische waarden. Door de facto de gelijkschakeling te maken tussen de collaboratie, cultureel imperialisme, incivisme en het Vlaams- nationalisme enerzijds en het verzet, democratische waarden, burgerschap, vredelievendheid en de Waalse Beweging anderzijds lijkt de tegenstelling tussen de VB en de WB hier duidelijk.

In de verspreiding van het zelfbeeld kon de WB een positiever discours voeren. De potentiële mobiliseringskracht lag aan Waalse zijde dan ook een stuk hoger dan dat dit in het noordelijke gedeelte van het land het geval was. Uit de periodieken kunnen we inderdaad afleiden dat men aan Waalse zijde al nadrukkelijker bezig was met een politiek project – zie verder-. Deze grotere

59 democratische inslag van de WB volstaat evenwel niet om de etnische componenten binnen de Waalse identiteit ten tijde van de repressie als onbelangrijk te beschouwen.

IV.3.2.2 Etniciteit

Voor een groot deel voortkomend uit de idee dat Wallonië tijdens de bezetting fundamenteel partij heeft gekozen voor de democratische machten, heeft de WB zich in de naoorlogse jaren ook een etnischer profiel aangemeten. De Franse Verlichtingsidealen en mentaliteit werd binnen de WB in contrast geplaatst met de Vlaamse, Germaans geïnspireerde, op zichzelf teruggevloeide mentaliteit. Op deze manier heeft de WB wel degelijk een etnisch discours voortgebracht dat binnen de eigenheid van de Waalse identiteit is opgenomen als fundamenteel behorend tot de kern van het Waal zijn.

“Onze vrienden die nauwgezet de fasen van de repressie jegens het verraad tijdens de laatste Duitse bezetting volgen, weten dat Vlaanderen belangen niet op dezelfde manier gereageerd heeft als de Walen. (…) Wij zijn niet gestopt met vermelden dat de het Vlaamse en Waalse volk niet vanuit hetzelfde kader redeneren, dat ze niet dezelfde kennis hebben van de burgerlijke plichten tegenover de Staat. Ze hebben gewoonweg niet dezelfde invulling van een koninkrijk”.93

Gekoppeld aan de enorme invloed die het Congres van ‟45 op de Waalse geesten had, is er uit de periodieken af te leiden dat de WB na WO II taal en territorium sneller binnen het politieke discours heeft ingepast dan dat dit aan Vlaamse zijde is gebeurd. Het Waalse volk had in de ogen van de WB in de oorlog bewezen een standvastig volk te zijn met fundamentele waarden, en kon door het feit dat de WB minder verdeeld uit de oorlog was gekomen de etnische componenten zonder enige moeite inpassen in een politiek pragmatisch discours. Het Waalse volk was niet enkel de redder van het Belgische vaderland, ze had ook bewezen dat ze op eigen benen kon staan, als Waalse natie, als Walen onder elkaar.

93 La Wallonie libre, februari 1949, p. 3

60 IV.4 De repressie als een partijpolitieke strijd ( links vs. rechts)?

Tot hier toe hebben we ons hier voornamelijk gebogen over de vraag op welke manier de collaboratie en de repressie door de VB en de WB ervaren werden. We hebben trachten te wijzen op enkele zaken die opmerkelijk zijn, maar lieten het unitaire politiek landschap in het midden. In wat volgt ga ik kort in op de communautaire link die binnen het repressievraagstuk kan gelegd worden; meer bepaald de idee dat er in de repressie ook een duidelijke partijpolitieke dimensie op te merken valt. Huyse en Dhondt stellen dat het niet kan verloochend worden dat de socialistische BSP getracht heeft om de overheidsrepressie als partijpolitiek wapen te gebruiken, hoewel het wel duidelijk moet zijn dat de feitelijke kern van de repressie – de berechtiging door de militaire tribunalen- de facto aan de controle van de homogeen-linkse coalitie ontsnapte. Er zijn bovendien ook geen aanwijsbare bewijzen dat de zetelende rechters zich in een vrijzinnig complot hebben laten meeslepen.94

Ook is het niet verstandig om allerlei tegenstellingen binnen de twee kampen over het hoofd te zien. Zo was de katholieke partij in het dossier van de repressie geen hecht aaneengesloten blok. Tussen de Vlaamse vleugel van de partij en de PSC bestonden tal van meningsverschillen, en ook binnen de Vlaamse vleugel van de katholieke partij was er onenigheid over de graad waarin collaborateurs moesten bestraft worden. Tussen sommige aanhangers van wat voor de oorlog de Katholieke Vlaamse Volkspartij heette en de erfgenamen van het Vlaams-nationalisme gaapte eveneens een diepe kloof, waarbij met name de Belgicistische CVP'ers er niet rouwig om waren te zien dat de ruggengraat van de Vlaams-nationale concurrent gebroken werd.95 Dezelfde heterogeniteit is volgens Huyse en Dhondt echter ook aan de linkse zijde – waaronder de auteurs ook de liberalen rekenen- aanwezig, wat er voor zorgt dat er net als bij de CVP, ook binnen de BSP en de liberale partij een afstand bestaat tussen wat er op het publieke forum over de collaborateurs werd gezegd en wat er binnen de regering en het parlement uiteindelijk werd beslist.96

In meer dan één opzicht komt ook binnen het repressievraagstuk het reeds vermelde consensusmechanisme van de Belgische politiek naar boven, waarbij elke partij zowel intern als extern duw- en trekwerk aan de gang is tussen voorstanders van een compromis en de

94 HUYSE,L., DHONDT,S., onverwerkt verleden: collaboratie en repressie in België 1942-1952, p. 274 95 Ibidem, p. 275 96 Ibidem, p.276

61 voorstanders van een confrontatiepolitiek. Dit betekent echter niet dat de links-rechts tegenstellingen binnen het repressievraagstuk tot een niveau moeten worden verheven die historisch niet te legitimeren is. Van een duidelijke strijd tussen links en rechts, en communautair gezien tussen Vlaanderen en Wallonië is er evenwel geen sprake. De Belgische unitaire staat had na de oorlog zijn handen al meer dan vol met de wederopbouw.

62 HOOFDSTUK V: DE KONINGSKWESTIE

“Het gebeurt in geen enkel land meer dat men nog kongressen houdt met volksmensen waarvan de ene groep de taal van de andere niet verstaat en dat men op dat kongres sprekers van de twee taalgroepen laat spreken. Het is een typisch “Belgisch “ Vervalsingsverschijnsel. Men wil ten koste van alles bewijzen dat er in ons land maar een soort mensen woont: “Belgen”.Iedereen weet nu echter wel dat Vlamingen en Walen twee afzonderlijke volken zijn. (...) De Vlamingen moeten leren zich met hand en tand tegen die methodes te weren want de Franskiljons hebben er het handje van weg om overal te baas te spelen”97

______

V.1. contextuele schets

Toen de Duitse troepen België hadden bezet, vonden de ministers dat koning Leopold III met hen naar Frankrijk moest vluchten om er voort te vechten aan de zijde van de geallieerden. De ministers geloofden in de kansen op een stabilisering van het geallieerde front aan de Somme - zoals dat in 1914 het geval was geweest aan de IJzer- en vonden dat België zijn lot aan dat van het geallieerde bondgenootschap moest verbinden. De koning daarentegen oordeelde dat het neutrale België geen bondgenoten had. De Fransen en de Britten waren slechts de 'garanten' die België op grond van de verbintenissen van 1937 te hulp waren gekomen. België had volgens Leopold III dan ook geen enkele rekening open staan, en was slechts verplicht te strijden voor de vrijmaking van het eigen grondgebied. Zou het blijken dat dit niet meer mogelijk was, dan moest België de strijd staken.98

Op 28 mei voltrok dit scenario zich effectief; de koning capituleerde samen met het omsingelde Belgische leger. Leopold besliste in het land te blijven en viel in handen van de Duitse bezetters. Door zijn aanwezigheid hoopte Leopold III in het land een zeker nationaal leven mogelijk te maken en het voortbestaan van België te kunnen verzekeren bij eventuele vredes- onderhandelingen aan het einde van de oorlog. Tot dan zou het land zich feitelijk neutraal opstellen. Leopold III stapte noch in de collaboratie, noch in het verzet, maar werd 'attentist': hij wachtte de afloop van de oorlog af. Tot op het moment dat de teerlingen geworpen waren, zou hijzelf overigens politiek passief blijven. Deze houding zorgde voor argwaan bij de in ballingschap verkerende ministers, die de koning verdachten van een aparte, heimelijke strategie,

97 Volksunie, maart 1955, p. 2 98 VELAERS,J., VAN GOETHEM,H., Leopold III. De koning, het land, de oorlog, in: NEVB, s.p. (digitaal geraadpleegd)

63 erop gericht nog vóór het einde van de strijd met Duitsland een vrede te sluiten. Deze perceptie zou sterk bijdragen tot de dramatische toespraak van eerste minister Pierlot op 28 mei vanuit Parijs en tot de bijeenkomst van Belgische parlementsleden in Limoges op 31 mei, waar de koning werd geschandvlekt en er openlijk vraagtekens werden geplaatst bij zijn terugkomst.99

Op 19 juli 1945 kwam een wet tot stand die bepaalde dat de koning enkel kon terugkeren mits goedkeuring van een meerderheid in de kamers. Hoewel er aanvankelijk binnen geen enkele partij eensgezindheid was over de vraag of Leopold III al dan niet bezit kon nemen van de Belgische troon, werd al vrij snel duidelijk dat het electoraal gezien niet nadelig was een duidelijk standpunt in te nemen. De linkse regeringspartijen maakten de terugkeer van de koning afhankelijk van een beslissing van het parlement, wat een snelle afwikkeling van het probleem zou verhinderen. Ideologisch waren ze echter gekant tegen de terugkeer van de vorst, al wouden ze dat niet met zoveel woorden gezegd hebben. De Christelijke Volkspartij ( CVP) schaarde zich wel achter de koning, niet geheel zonder de idee in het achterhoofd dat een dergelijk positionering haar electorale winst zou kunnen opleveren. Vlaanderen was immers een overwegend katholiek bolwerk dat zeker na de oorlog wel gewonnen was voor een zekere stabiliteit en terugkeer naar het vreedzame Katholieke Vlaanderen.

In 1949 behaalde de CVP daadwerkelijk de absolute meerderheid in de Kamer, maar kwam ze in de senaat twee zetels tekort om ook hier een meerderheid te claimen. Niettemin lag de bal nu in hun kamp. Onder druk van deze CVP werd in 1950 een informatieve volksraadpleging gehouden over het al dan niet terugkeren van Leopold III op de Belgische troon. Hoewel het referendum met 58% van de stemmen voor een terugkeer van de vorst pleitte, waren de stemmen ongelijk over het land verdeeld. Daar waar in Vlaanderen 72% procent van de bevolking zich akkoord verklaarde met de terugkeer van Leopold III, bedroeg dit percentage in Brussel 48% en in Wallonië slechts 42%.100 Ook deze cijfers moeten echter enigszins genuanceerd worden, daar er eveneens duidelijke verschillen op te merken tussen de industriële centra en de eerder landelijke gebieden.

Deze socio-economische nuance even achterwege latend kunnen we dus stellen dat we 1) een katholiek overwicht aan Vlaamse zijde en een socialistisch overwicht aan Waalse zijde kunnen

99 VELAERS,J., VAN GOETHEM,H., Leopold III. De koning, het land, de oorlog, in: NEVB, s.p. (digitaal geraadpleegd) 100 BLOM,J., LAMBERTS,E.(red), geschiedenis van de Nederlanden, p.303

64 ontwaren, 2) dat de problematiek rond de Koningskwestie ook vanuit deze mentale kaders werd benaderd en 3) dat het levensbeschouwelijke en het communautaire luik ontegensprekelijk met elkaar verbonden waren. Juist omwille van het feit dat de verschillende breukvlakken op een dynamische manier met elkaar interageren, is het in het kader van ons onderzoek noodzakelijk om er die gegevens uit te lichten die voor ons daadwerkelijk een meerwaarde vormen. Laat ons vooreerst de blik richten naar de communautaire lading die de koningskwestie met zich meedroeg. Concreter: op welke manier fungeerde de koningskwestie als katalysator van de Vlaamse en Waalse identiteit?

V.2 De VB en de koningskwestie

V.2.1 Katholiek en Vlaamsgezind

De situatie waarin de VB zich ten tijde van de koningskwestie bevond is identiek aan deze binnen het repressievraagstuk. Dit hoeft niet te verwonderen, beide kwesties ontplooien zich immers binnen hetzelfde tijdskader. We kunnen voor wat de VB vooreerst spreken van een sneeuwbaleffect, waarbij aan Vlaamse zijde het collaboratie- stigma werd aan de koningskwestie werd gekoppeld. aan de houding die binnen Wallonië zowel ten aanzien van de repressie als ten aanzien van de terugkeer van Leopold III wordt aangenomen. De Katholieke inborst van de VB werd doorgetrokken in de Koningskwestie, en ook de repressie werd aan de koningskwestie gekoppeld. De vertrekbasis is ook hier dat de VB zich nog steeds gemarginaliseerd voelde, maar met de koningskwestie het voordeel had dat ze beroep konden doen op hun Katholieke inslag. De koningskwestie werd het platform van waaruit ze ook andere strijdpunten kon lanceren.

Wat de 'interne' houding betreft, merken we binnen de literatuur en de bestudeerde periodieken dat de koningskwestie door de VB voornamelijk werd aangegrepen om zich te onttrekken van de negatieve connotatie die het ten gevolge van de collaboratie met zich meedroeg. Er werd na het niet te minimaliseren collaboratieverleden op zoek gegaan naar een basis van waaruit aan de terugweg kon worden getimmerd. De koningskwestie bezorgde de VB een cocktail van katholicisme en Vlaamsgezindheid van waaruit de Vlaamse identiteit opnieuw onder de mensen kon worden gebracht, en waarmee onder andere ook de zo vervloekte repressie kon worden aangevallen. In de geëxcerpeerde periodieken vinden we meerdere voorbeelden van een duidelijke link die tussen de koningskwestie en de repressie wordt gelegd.

65 “De koningskwestie een particulier geval van de repressie- en epuratiepolitiek is. De koning bevindt zich in de toestand van een ambtenaar die wegens incivisme uit zijn ambt “ verwijderd” is, met behoud van zijn wedde.”101

Antwoorden op de vraag of ook dit te kaderen valt in een duidelijkere manifestatie van de etnische Vlaamse identiteit is ook hier moeilijk. De link tussen de koningskwestie en een etnische Vlaamse identiteit is gezien de geringe communautaire beladenheid van het dossier niet sluitend. Eerder dan ons te focussen op de etnische gevolgen van de koningskwestie, lijken we onze voornamelijk te moeten richten op de verhoogde eendracht die er door de combinatie van katholicisme en Vlaamsgezindheid werd bereikt.

V.2.2 Op zoek naar interne ééndracht

Ondanks de geringe communautaire inslag, werd de koningskwestie door de VB als een tweede bewijs gezien dat het Belgische bestel op bepaalde punten niet meer functioneel was. De houding van de Walen ten aanzien van de terugkeer van de Vorst gekoppeld aan de blijvende heksenjacht van de repressie, zorgde binnen de VB voor een gevoel dat Vlaanderen het voor het overgrote deel op zichzelf diende bol te werken. De realiteit was evenwel nog altijd dat de VB verre van eendrachtig was. Binnen het discours merken we duidelijk dat de VB duidelijk op zoek ging naar een gezamenlijke agenda. Gesteund door de Katholieke toenadering ventileerde zich dat in een strijdbare houding waarin niet meer naar het verleden werd omgekeken, maar men op zoek probeerde te gaan naar nieuwe strijdpunten:

“Wij geloven nog in Vlaanderen, wij , de mannen van het “Vlaanderen eerst”. Er is nog een Vlaanderen dat een zin legt in zijn liederen, dat gelooft dat “ een volk zal nooit vergaan” dat weet dat het “ het wraaksein is gegeven”, dat het bekent “ het tergen moe te zijn”. Dat schijnbaar in het ongelijk gestelde Vlaanderen is stout en sterk genoeg om in de schijnbare vernederingen de nodige prikkel te vinden om harder te werken en ook de laatste slaper weer wakker te schudden.”102

Wat binnen de zoektocht naar eendracht eveneens opvalt, is het feit dat de Walen ondanks de tegengestelde houding inzake de koningskwestie, niet werden gezien als de personificaties van het kwaad. Hoewel er ook hier voorbeelden uit de periodieken - voornamelijk in lezersbrieven - kunnen worden geplukt waarin de Vlaamse strijd - wel degelijk gekoppeld wordt aan de “Waalse arrogantie” of “de pretentie van de Fransminnende bloeddrinkers”, lijken we te moeten besluiten

101 Rommelpot, 18 juni 1949, p. 3 102 Rommelpot, 9 juli 1949, p. 2

66 dat er over het algemeen tegenover de Walen geen agressief discours werd. In zekere mate werd de WB zelfs bewierookt omdat ze zich in een situatie bevond waar de VB op dat eigenste moment enkel maar van kon dromen.

“Hoe vreemd dat hetgeen de Vlamingen te beurt valt, nooit de walen overkomt. Zij zijn de minderheid in België sedert 1830: zij hebben zoveel minder kinderen dan de Vlamingen; zijn zijn achteruitgegaan op economisch gebied. Maar zij zijn bewust van hun waarde. Zij hebben waardigheidsgevoel. Zij zijn nooit verlegen over hun hoedanigheid van Waal. Zij verloochenen nooit hun taal. Zij hebben fierheid te over.”103

Wel was er een duidelijk discours aanwezig waarin men steeds nadrukkelijk de groeiende Waalse idee voor federalisering op de korrel nam. De wantrouwige blik waarmee de beide gemeenschappen elkaar toen al bekeken, wijst op de communautaire voedingsbodem die de koningskwestie wel degelijk in zicht. Het is uit de periodieken evenwel moeilijk afleidbaar of er ten tijde van de koningskwestie aan Vlaamse zijde een groeiend belang is voor het federalisme. Mijn idee is dat de aanwezige citaten omtrent dit federalisme eerder moeten gezien in de interne strijd waarin de VB was gewikkeld, dan dat het een duidelijke intrede was van het federale idee.

“Federalisme? Wat zouden ze er mee aanvangen de uitstervende stumperds? Aanhechting bij Frankrijk? Wat zouden ze'r uitrichten, de sukkelaars? Mee staken en met Marianne de dieperik induiken? Toen de Walen in 1830 België maakten wisten ze verdomd goed wat ze deden. Met Vlaanderen is Wallonië iets. Zonder Vlaanderen niet eens het zout op z'n petatten waard. Voor wanneer een kongres waarop dat gezegd wordt?”

De koningkwestie zorgde binnen de VB niet voor een resurrectie, maar legde een dunne basis van waaruit de VB zich geleidelijk aan zou weten te herstellen van de klappen die het gekregen had. Naast de – al bij al geringe- toenadering tot de Katholieke zuil, bleef de VB op het einde van de jaren ‟40 nog steeds in hetzelfde connotatieve bedje ziek, en ook politiek was het Vlaams- nationalisme nog steeds verlamd. De Vlaamse Concentratie zich tijdens de Koningskwestie in het ultraleopoldistische kamp, maar had al bij al weinig in de pap te brokken. Met het oog op de parlementsverkiezingen van 4 juni 1950 trachtte men vergeefs te onderhandelen met de CVP over samenwerking, maar uiteindelijk had men geen andere keuze dan zich te onthouden. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1952 toonde de Vlaamse Concentratie haar totale onmacht. De partij kon maar op enkele plaatsen lijsten indienen en haalde enkel een verkozene in Borgerhout en Antwerpen (met name Herman Wagemans en F. van de Vijver). Ook programmatisch bleef de

103 Rommelpot, 14 mei 1949, p. 4

67 verdere ontwikkeling erg beperkt. De partij vaardigde nog enkele teksten uit waarin allerlei ideeën werden samengevoegd die gangbaar waren in het Vlaams-nationalisme tijdens het interbellum. In 1954 was het liedje uitgezongen, waardoor ze binnen de schoolstrijd irrelevant zijn.104

V.3 de WB en de koningskwestie

V.3.1 anti-leopoldistisch omwille van de geschiedenis

De WB heeft vanaf het begin van de bezetting duidelijk stelling genomen tegen koning Leopold III, die sedert 1936 omwille van zijn neutraliteitspolitiek gezien werd als de koning van de Vlamingen. De oorlog had het wantrouwen en de vijandigheid van de beweging ten opzichte van de opvolger van Albert alleen maar versterkt. In september 1944 verschijnt er in het Waalse verzetsblad La Wallonie Libre een artikel van de hand van Hyacinthe Brabant waarin een balans wordt opgemaakt van de drie grote vraagstukken waarmee Wallonië zich geconfronteerd zag. Naast de Waalse kwestie en de Belgische visie op de naoorlogse buitenlandse politiek, wordt ook de koningskwestie geëvalueerd. Over de koningskwestie stelt Brabant het volgende:

We zouden graag hebben dat de koning zich klaar en duidelijk uitspreekt over zijn houding. Om het moment dat het land de eerste functionaris van het land het meest nodig had, heeft hij zijn ogen afgewend. .105

Uit de periodieken blijkt duidelijk dat de koningskwestie binnen de WB werd ervaren als een uitloper van het collaborerende Vlaanderen en de minderwaardige positie van Wallonië binnen het Belgische bestel. De recente geschiedenis had voor de WB aangetoond dat zelfs de vorst uitgesproken partij koos voor Vlaanderen. De idee dat Leopold III enkel en alleen een koning voor de Vlamingen was, zou worden gebruikt om de socio-economische problemen waarmee Wallonië zich geconfronteerd zag, te ventileren.

104 DE WEVER,B., Vlaamse Concentratie, in NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 105 LIBON,M., Question Royale et Mouvement Wallon, in: EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

68 V.3.2 Wantrouwen als voedingsbodem voor het federalisme

De houding van de Waalse Beweging ten aanzien van de koningkwestie lijkt de kunnen worden samengevat in de woorden vigilance et extrême méfiance, waakzaamheid en extreem wantrouwen. In het eerste nummer van Le Coq Wallon, het officiële orgaan van de fédération carolorégienne van La Wallonie Libre schildert René Demeuse de houding van de vorst af als anti-democratisch en – zoals reeds aangehaald- vooral pro-Vlaams. Vaststellend dat de reacties ten aanzien van de koningkswestie aan Vlaamse en Waalse zijde verschillend zijn in het noorden en het zuiden van het land, besluit de auteur het volgende:

“Het is daarom dat wij, het Waalse volk, ons vertrouwen in Leopold III verloren hadden. Indien hij vanuit politiek oogpunt slechts de koning van 1 partij is, is hij voor de Walen de koning van één deel, een Vlaamse koning.”106

De koningskwestie kan binnen deze redenering op die manier gezien worden als een symbolisch dossier dat binnen het Waalse discours werd gehanteerd om het Waalse bewustzijn en de Waalse etniciteit tot expressie te brengen.Ten tweede werd de wijze waarop de Koningskwestie aan Vlaamse zijde in het discours werd ingepast aan Waalse zijde ervaren als een teken aan de wand dat Vlaanderen zijn imperialistische politiek - zoals ze dat volgens de Waalse opinie ook in het kader van de taalproblematiek hadden gevoerd- zou verder zetten, en Wallonië binnen het Belgische bestel in een eerder gemarginaliseerde positie zou komen te zitten.

De link tussen de anti-democratische houding van Leopold III werd binnen de WB net als binnen de VB gekoppeld aan het vraagstuk over de politieke functionaliteit van de Belgische staat. In de schriftelijke neerslag van het Congrès national wallon van het jaar 1949 stelt Fernans Schreurs dat de vrede tussen Vlaanderen en Wallonië op de helling wordt gezet wanneer de wensen van drie miljoen Walen ten aanzien van de koningskwestie worden genegeerd.107 Ook de machtsontplooiing van de CVP en het feit dat ook de VB op de Leopoldistische kar sprong, zorgde er voor dat de Waalse -overwegend socialistische- Beweging verontwaardigd was over de vrij opportunistische manier waarop de CVP de verkiezingen naar zich had weten toe te trekken. In een klimaat waarin de Waalse Beweging Leopold III reeds voor de oorlog verweet een Vlaamse houding aan te nemen, vormde de overweldigende electorale winst van de CVP, die

106 DEMEUSE,R., geciteerd in LIBON,M., Question Royale et Mouvement Wallon, in: EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 107 DESTATTE,P., l‟ identité Wallonne, p. 227

69 zoals reeds aangehaald voornamelijk steunde op een uitdrukkelijke pro-leopoldistische profilering, voor deze Waalse Beweging het ultieme bewijs van het bondgenootschap tussen Vlamingen en Leopold III, en hieraan gekoppeld het probleem van het Belgische verbond.

“Wat moeten we onze buren antwoorden wanneer ze ons op een dag in het Parlement ondervragen over het behoud van de Belgische staat en de inrichting van een federale staat?Wat kunnen we zeggen wanneer er van gelijkheid geen sprake is.108

V.3.3 Beginnende toenadering arbeidersklasse en WB

Een ander niet onbelangrijk gegeven is het feit dat in het jaar van de ontknoping van de koningskwestie er voor het eerst een toenadering plaatsvond tussen de Waalse Beweging en de arbeidersklasse. In een context van economisch verval en een toegenomen minorisering van Wallonië als gevolg van de demografische regressie leek de arbeidersklasse zijn intrede te doen binnen de Waalse Beweging. In maart 1950 nam André Renard deel aan het Congrès national wallon, waar hij 85.000 metaalbewerkers vertegenwoordigde. Hoewel deze toenadering in het licht van het verdere verhaal van de Waalse Beweging op dat moment eerder als 'occasioneel' kan worden bestempeld betekende ze niettemin een schakelmoment in de structuur van de Waalse Beweging. Ze was een voorteken van een Waalse beweging die aan slagkracht leek te winnen.

108 La Wallonie libre, september 1949, p. 3

70 HOOFDSTUK VI: SCHOOLSTRIJD

VI.I Contextuele schets

Tijdens de homogene CVP- regeerperiode ( 1950-1954) werd er een subsidieregeling getroffen voor het vrij katholieke onderwijs, waarbij betracht werd de ongelijkheid tussen het rijksonderwijs en het vrij onderwijs enigszins af te zwakken. Toen de CVP bij de verkiezingen van 1954 echter haar absolute meerderheid verloor, vormden de linkse partijen een regering waarbij het antiklerikalisme het voornaamste bindmiddel was. Deze politieke ommeslag was de aanleiding tot een nieuwe fase in de schoolstrijd zoals die ook in de periode 1978-1884 het Belgische politieke bestel had beroerd. De coalitie van socialisten en liberalen gooiden het roer immers om: Het aantal rijksscholen werd sterk uitgebreid en de subsidiëring van de katholieke scholen werd teruggeschroefd.109

De CVP argumenteerde dat de Staat de neutraliteit liet varen en stelling koos ten gunste van het officiële en neutrale onderwijs. De onvoorwaardelijke bevoegdheid van de Staat om onderwijsinrichtingen van elke graad op te richten, de bevoegdheid van de Staat om het normaal en het technisch onderwijs te rationaliseren, het stelsel van weddentoelagen, de uitsluiting van elke werkingstoelage en de afschaffing voor het technisch onderwijs van een wettelijke basis voor de uitrustingstoelagen, de discriminaties t.o.v. het geestelijk personeel en tenslotte de beperking van het recht der provincies en gemeenten om toelagen te verlenen aan het gesubsidieerd privaat onderwijs werd door de CVP bekritiseerd.110 De schoolstrijd werd op die manier een problematiek die zowel op het levensbeschouwelijke als het communautaire domein kan worden gesitueerd.

VI.2 Het belang van het verzuilingsproces

VI.2.1 Korte theoretische voorstelling

Vooraleer we dieper ingaan op de rol van de schoolstrijd an sich is het niet overbodig ook de nodige aandacht te schenken aan het zogenaamde verzuilingsproces dat zich binnen België voltrokken heeft. We haalden dit verzuilingsproces reeds kort aan wanneer we ons de vraag stelden of de repressie als een partijpolitiek steekspel konden zien, en ook binnen de

109 Zie onder andere LUYCKX, Politieke geschiedenis van België: van 1789 tot heden. 110 HAAGDORENS,L., de mobilisatie van de katholieke zuil in de schoolstrijd tijdens het eerste jaar van de regering van Acker ( mei 1954-juli 1955), p.10

71 koningskwestie wezen we op de aanwezigheid van een zekere verzuiling. Niettemin is de rol van deze verzuiling binnen de schoolstrijd prominenter aanwezig dan in de vorige twee besproken dossiers. Zonder hier al te diep op in te gaan schets ik hier de voornaamste factoren die ook binnen deze scriptie van belang zijn.

Verzuiling functioneert volgens Billiet dubbel. Enerzijds kan verzuiling gezien worden als een omstandigheid die door de elites als bedreigend wordt geïnterpreteerd, hetgeen reacties en polarisatie uitlokt. Ten tweede, en voortkomend uit dit ervaren van bedreiging, functioneert verzuiling ook als omstandigheid die het succes van de reactie kan verzekeren.111 De gevolgen van het verzuilingsproces zijn dan ook significant in die zin dat ze voor een bepaalde gemeenschap een set aan morele handelingspatronen incorporeren die een fundamentele leidraad vormen. In de mate dat de burgers opgenomen zijn in onderscheiden geïntegreerde deelstructuren zal dit binnen het politiek communicatiesysteem zijn weerslag kennen.

Concreter is de invulling van de politoloog Holvoet, die de de band beschreef tussen mobilisatie en verzuiling via vier elementen die het mobiliseren voor organisaties aanzienlijk vergemakkelijken, met name de organisationele structuur, de beschikking over de communicatiekanalen, de betekenis van leiderschap en de financiële mogelijkheden. Wanneer we deze elementen wensen te toetsen aan de maatschappelijke realiteit; aldus Holvoet, dan blijkt dat deze elementen vaak in een en dezelfde organisatie aanwezig zijn. De verschillende elementen die mobilisatiebevorderend werken worden vaak samen aangetroffen waardoor ze elkaar kunnen versterken. Dit is zeker het geval voor de zuilen. Holvoet vermeldt hierover : "Een zuil is het organisationeel patroon bij uitstek waar de binding aan de rol optimaal tot uiting komt, niet alleen in zijn instrumentele vorm, maar ook in zijn sentimentele, omdat het leven van het individu behorende tot een zuil van de wieg tot het graf geregeld wordt door de organisaties van de zuil. Hierdoor krijgt zijn persoonlijke identiteit bijna volledig gestalte door zijn bindingen met dit organisatiepatroon. Wordt een zuil in haar totaliteit gemobiliseerd (b.v. de schoolstrijd van 1954- 1958) dan kan maximaal gebruik gemaakt worden van het feit dat nagenoeg alle organisaties die het individuele leven gestalte geven in dezelfde richting werken.112 Op die manier vormt verzuiling een belangrijk gegeven in de evaluatie van het politieke landschap binnen een

111 BILLIET,J., verzuiling en politiek: theoretische beschouwingen over België na 1945, p. 11 112 HOLVOET,L., de betoging als product van een mobilisatieproces, geciteerd in: HAAGDORENS,L., de mobilisatie van de katholieke zuil in de schoolstrijd tijdens het eerste jaar van de regering van Acker ( mei 1954- juli 1955), p.11

72 bepaalde natiestaat. Binnen het Belgische politieke landschap werd de ontwikkeling van nationale geïntegreerde zuilen echter belemmerd door de territoriale en linguïstische verscheidenheid.113

VI.2.2 Belang verzuilingsproces binnen schoolstrijd

Wanneer we dit verzuilingsproces wensen in te passen in het kader van de schoolstrijd zien we dat de CVP binnen deze kwestie de uitgelezen kans zag om opnieuw haar krachtige aanpak te tonen. De schoolstrijd bood de gelegenheid de drang naar weerwraak te ventileren en het vertrouwen in de CVP terug op te bouwen. Zoals de socialisten en liberalen hun vierjarig bewind hadden aangewend om de druk op de katholieke zuil te verhogen en hun machtspositie te etaleren, zo moest ook de Christelijke zuil 'hun 1950' hebben om het evenwicht in het politieke landschap te herstellen. De agitatie van 1955 paste in een steekspel waarin de tegenspelers eikaars gewicht niet kenden en wensten na te gaan in welke mate ze de andere van de sokkel konden stoten. Het beroep op het publieke forum, zoals de verkiezingen, diende met andere woorden om de politieke machtsverhoudingen te meten.114

De massamobilisatie die de katholieken gedurende de schoolstrijd ontplooiden maakte aan de socialisten duidelijk dat er nog steeds rekening diende gehouden met een katholieke machtsgroep. Maar, niettegenstaande de massamobilisatie voor de verkiezingen in 1958, resulteerde dit voor de CVP niet in een nieuwe absolute meerderheid. De CVP won haar absolute meerderheid terug in de Senaat, niet in de Kamer. Huyse concludeert in dit verband :

"Men vergete niet dat de schoolstrijd uit de hand was gelopen omdat de katholieken vóór 1954, de socialisten later, overtuigd waren dat ze met enkele kloeke ingrepen in het maatschappelijk bestel de absolute meerderheid konden verwerven en behouden. In zo'n situatie is een machtsblok niet geneigd een strategie van overleg en compromisvorming te ontwikkelen. Men denkt dan eerder aan offensief, verovering. In de loop van de jaren vijftig hebben de katholieken en socialisten evenwel moeten ervaren en aanvaarden dat in ons land overheersing van het ene blok door het andere niet mogelijk is". In plaats van de door beide kampen gebruikte meerderheidsstrategie kwam nu het evenredigheidsprincipe.”115

113 DESCHOUWER,K., from consociation to federation, in : LUTHER,K., DESCHOUWER,K., party elites in divided societies. Political parties in consociationalism, p. 76 114 HAAGDORENS,L., de mobilisatie van de katholieke zuil in de schoolstrijd tijdens het eerste jaar van de regering van Acker ( mei 1954- juli 1955), p. 65 115 HUYSE, L., geciteerd in HAAGDORENS,L., de mobilisatie van de katholieke zuil in de schoolstrijd tijdens het eerste jaar van de regering van Acker, p. 65

73 Het Schoolpact kan beschouwd worden als het prototype van de "voorzichtige politiek" en “compromisvorming”, en mag volgens Dierickx niet beschouwd worden als een evenwichtig compromis zonder winnaars of verliezers. Het schoolpact was een "spel" met een bepaalde inzet en uitkomst.116 Kenmerkend voor zo'n spel is dat berekeningen gemaakt worden over de eigen kansen en deze van de tegenstrevers en dat die berekeningen bij de verschillende spelers verschillen. Zo kan men de indruk geven "evenwichtig" geruild te hebben terwijl elke partij verwacht dat hetgeen gewonnen geruild te hebben terwijl elke partij verwacht dat hetgeen gewonnen werd met verloop van tijd in grotere winst kan omgezet worden.117

VI.2.2.1 De katholieke Vlaamse Beweging vs. De socialistische Waalse Beweging?

De stelling waarmee we met het belang van het verzuilingsproces in het achterhoofd van start lijken te kunnen gaan is het gegeven dat er aan Vlaamse zijde procentueel een pak meer Katholieken te noteren zijn dan aan Waalse zijde. Als gevolg van deze numerieke meerderheid was het Katholieke onderwijs binnen Vlaanderen dan ook dominant, en heerste er binnen het Vlaamse katholieke landschap de idee dat ze het katholieke opvoedingsideaal dienden te verdedigen.118 Dit zou aan Waalse zijde, waar er procentueel meer vrijzinnigen te noteren vielen, een verzet losgeweekt hebben tegen deze geprivilegieerde positie van het Katholieke onderwijs. Eens de katholieke meerderheid gebroken was, konden de antiklerikalen op hun beurt aan de katholieken duidelijk maken dat ook zij een machtspositie konden handhaven binnen het Belgische bestel. Naast het feit dat de schoolstrijd op het levensbeschouwelijke vlak kan beschouwd worden als de strijd op de ziel van het kind en, politiek gezien, als de strijd om het toekomstige electoraal publiek, was de schoolstrijd zoals gezien ook een situatie waarbij de grote politieke families opnieuw hun draagvlak wensten te testen.

Om maar meteen de knuppel in het hoenderhok te gooien moet er opgemerkt worden dat, zoals in vele situaties, de zwart-wit redenering van het Katholieke Vlaanderen versus het vrijzinnige Wallonië niet legitimeerbaar is. Illustratief hiervoor is ondermeer de ietwat ironische reactie die Jules Destrée reeds in de uitloop van de eerste schoolstrijd over deze vermeende dichotomie ventileerde:

116 DIERICKX,G., de CVP en de partijpolitieke strategieën na het schoolpact, p.497 117 BILLIET,J., verzuiling en politiek, theoretische beschouwingen over België na 1945, pp. 16-17 118 PLATEL,M., de communautaire geschiedenis van België, van 1830 tot vandaag, p.19

74 “De antiklerikale Walen strijden tegen de katholieke Vlamingen… er gaat een zekere simpliciteit uit van deze stelling. Net zoals er socialisten en liberalen zijn in Vlaanderen, zo zijn er ook katholieken in Wallonië, wie zal dat ontkennen? Maar aangezien we fenomenen zoeken om te bestuderen, moet men zich tevreden stellen met deze algemene waarheden. We zeggen in de natuurkunde dat vogels vliegen en vissen zwemmen, en dat is voor het overgrote deel ook juist, met uitzondering van het bestaan van eenden en vliegende vissen”.119

Met het parafraseren van deze gevatte opmerking van de socialistische leider van wiens hand ook de beruchte Lettre au roi was, dienen we het belang van de levensbeschouwelijke breuklijn in deze problematiek dan ook met een korrel zout te nemen, of althans in het juiste perspectief te plaatsen. Hoewel de schoolstrijd inderdaad kan worden gepercipieerd als een confrontatie tussen twee levensbeschouwingen, was ze eveneens een veruitwendiging van het verschil in maatschappelijke visie tussen twee gemeenschappen. Het is binnen deze communautaire en zuilgerelateerde context dat we op zoek moeten gaan naar de al dan niet aanwezigheid van een duidelijke profilering van de VB en de WB inzake de schoolstrijd.

Voor de analyse van de positionering van de Vlaamse en de Waalse Beweging inzake dit dossier zal het met andere woorden ook hier noodzakelijk zijn om de juiste elementen te destilleren, zonder hierbij te hervallen in een beschrijvend discours dat de facto de nationale politieke verhoudingen schetst. Dit is gezien de nauwe interactie van de verscheidene zuilen en de communautaire lading die aan de schoolstrijd ook werd gegeven echter niet evident. In tegenstelling tot bij de koningskwestie zullen we hier eerst kort een licht laten schijnen op de relatie van de VB en WB met de zuil waar ze de facto het dichtste tegen aanleunen enerzijds, met als doel enige uitspraken te doen over de relevantie hiervan. De grootste aandacht zal evenwel ook hier uitgaan de mogelijke gevolgen van deze schoolstrijd voor de Vlaamse en Waalse identiteit.

119 DESTREE,J., geciteerd in DU ROY,A., la guerre des belges, p. 95

75 VI.3 analyse van het discours

VI.3.1 Aan Vlaamse zijde

VI.3.1.1 De relatie tussen de Christelijke zuil en de VB

Wanneer we nu wensen na te gaan in welke mate de schoolstrijd ook binnen het discours van de VB, en dus werd geïncorporeerd in de Vlaamse identiteit lijken we net als bij de koningskwestie een eerder dubbele houding te ontwaren. Een eerste zaak die we kunnen opmerken is dat de VB zich mengde in de gesprekken, zonder dat ze evenwel een samenhangend discours hanteerde. De houding ten aanzien van de retoriek en het mobiliseringsproces dat door de CVP werd gevoerd werd kon op sympathie rekenen, al was deze sympathie niet onverdeeld. Niet onbelangrijk hierbij is het gegeven dat de VB, en niet in het minst de nog in de kinderschoenen staande Volksunie, nog steeds in een fase zat waarin het zichzelf diende te positioneren. De VB was ook gedurende de schoolstrijd immers nog politiek verlamd, al begonnen de eerste tekenen van politieke levensvatbaarheid langzaam zichtbaar te worden.

“Uit de canailleuse houding van Pee Wee is dus af te leiden dat de cevepe zelfs om de fameuze ziel van't kind te redden, niet bereid is ook maar de onbeduidenste toegeving te doen aan de Vlaams extremistische vleugel die, alhoewel samengesteld uit gelovigen en vrijzinnigen, toch in zijn geheel de kristelijke grondslag aanvaardt. Het is dus het bewijs dat de cevepe dus denkt dat ze, net als met de koningskwestie, aan de schoolkwestie een chantagemiddel heeft om op de Vlaamse extremisten een morele dwang uit te oefenen die hen er toe zal brengen als gedweeë schapen achter P.W. Segers aan te lopen.120

De relatie tussen de CVP en de VB lijkt een stiefzusterlijke relatie te zijn, waarbij er een dunne grens bestaat tussen affectie en haat. Wat de VB en de CVP wel leek te binden was de houding ten aanzien van de socialistische zuil. In de hierboven vermelde zoektocht naar een duidelijk aflijnbare identiteit, en in een context waarin de communautaire spanningen zich in een razend tempo leken op te volgen, werd de socialistische zuil vanuit de VB in zekere zin verbonden met de WB: Ook hier is het echter duidelijk dat het moeilijk is een consistente lijn in te vinden in de houding van de VB. Het discours dat met betrekking tot de socialistische zuil wordt gevoerd lijkt ook hier voornamelijk te moeten gezien binnen de context van de VB die zichzelf een eigen positie tracht toe te kennen binnen het politieke landschap.

120 ‟t Pallieterke, 21 april 1955, p.2

76 “De Waal Collard heeft te St. Gillis verklaard dat het neutraal onderwijs in Vlaanderen moet uitgebreid worden om het socialisme in Vlaanderen volledig volledig te doen doorbreken. (...) De vaste borstweer voor de bedreigde christelijke waarden zijn geen ventjes van karton gelijk de C.V.P.ers, maar karakters van beton. En die vindt men hoofdzakelijk bij de radikale Vlaamsgezinden”.121

VI.3.2 Aan Waalse zijde

VI.3.2.1 De relatie tussen de socialistische zuil en de WB

Bij de bespreking van de houding van de WB ten aanzien van de koningskwestie zagen we dat er een eerste, al bij al “toevallige” toenadering was gebeurd tussen de WB en de arbeidersklasse. De socialistische inslag binnen de WB werd door deze toenadering wel degelijk gestimuleerd, al lijken we toch duidelijk te kunnen stellen dat de WB zich duidelijk minder manoeuvreerde om zich te naast of tegen de socialistische zuil te manifesteren. De citaten die ons zouden kunnen wijzen op een discours dat gericht is om zich binnen het partijpolitieke landschap te manifesteren zijn aan Waalse zijde nadrukkelijk minder aanwezig. Zowel binnen La Wallonie Libre als Pourquoi pas valt het op dat slechts weinig artikels er expliciet op gericht zijn om druk uit te oefenen op de socialistische zuil. Dit brengt ons bij de idee dat er vanuit Waalse zijde een sterk gevoel aanwezig was dat de WB perfect leefbaar was onder de voogdij van de socialistische zuil, en dat een politiek op zich staande wallingantische vleugel niet prioritair was.

Betekent dit dat er binnen de WB ten tijde van de schoolstrijd geen discours aanwezig was dat de specifieke Waalse problemen onder de schijnwerpers bracht? Ook hier moeten we negatief antwoorden. Voor een goed begrip bundelen we deze zaken onder wat we dan de communautaire dimensie zouden kunnen noemen. De grens is dun, maar een dergelijk onderscheid is noodzakelijk om ons verhaal in de mate van het mogelijke te sturen.

VI.4 De schoolstrijd als communautair breekpunt?

Ondanks het feit dat we gezien hebben dat zowel de VB als de WB zich binnen het overwegend levensbeschouwelijke vraagstuk roerden, en de schoolstrijd de facto ook een communautaire inslag kende, bleef de fundamentele kern van het al dan niet aanwezige 'etnische' dan wel 'civiele' discours van beide bewegingen tot hier toe onbesproken. De realiteit is dat de communautaire lading van de schoolstrijd verwaarloosbaar is, althans wanneer we het concreet over de etnische

121 ‟t Pallieterke, 21 april 1955, p.2

77 componenten willen hebben. Het enige dat binnen deze schoolstrijd ten aanzien van het communautaire kan worden vermeld, is dat het federalisme steeds nadrukkelijker begon te weerklinken, een tendens die reeds bij de koningskwestie was ingezet. Vinks stelt dat de roep om federalisering duidelijk weerklonk in de schoolstrijd-betogingen. Het bloed kroop volgens hem waar het niet gaan kon: wat begonnen was als een plan tot linkse machtsverwerving in Vlaanderen, met als antwoord erop een strijd van de CVP om de linkse coalitie op de knieën te krijgen, was uitgegroeid tot een verscherping van het Vlaams en Waals bewustzijn en de popularisering van de federalistische gedachte in bredere kringen. En hoewel de federalistische gedachte effectief nog enkele jaren zou dienen te moeten rijpen tegen dat ze haar uitgesproken politieke uitdrukking te vinden, trad ze ten gevolge van de koningskwestie en de schoolstrijd wel ten volle op het toneel.122

“Inmiddels is de schoolkwestie, hoe gewichtig ook, niet het dringendste Vlaamse probleem en in elk geval minder belangrijk dan de oplossing der werkloosheid, de redding van Brussel voor de Vlaamse stam, de uitroeiing van het Franskiljonsisme, de vernederlandsing van het bedrijfsleven, de oplossing der repressie enz.”.

122 VINKS,J., van repressie tot Egmont, 35 jaar Vlaamse strijd, p.79

78 HOOFDSTUK VII: TUSSENTIJDSE BALANS: EINDE DE JAREN 50

Hoewel de problematiek van de repressie en de amnestie gedurende de eerste naoorlogse jaren heel wat aandacht naar zich toe trok, werd het Belgische apparaat al snel geconfronteerd met twee andere dossiers die de communautaire verhoudingen tussen Vlaanderen en Wallonië zouden beïnvloeden: de koningskwestie en de schoolstrijd. Hoewel beide kwesties de facto niet rechtstreeks betrekking hadden tot de Vlaamse en Waalse identiteit an sich, en er binnen deze twee kwesties al bij al weinig communautaire ideologische motieven te onderscheiden zijn, brachten beide dossiers de relatie tussen Vlamingen en Walen op de helling. De koningskwestie en de schoolstrijd zouden duidelijk maken dat beide gemeenschappen vanuit een ander mentaal kader ageerden, en dat het water tussen de Vlamingen en de Walen dieper was dan enkel het taalpolitieke terrein. Veel uitdrukkelijker dan in het repressievraagstuk kwamen de VB en de WB tegenover elkaar te staan.

De koningskwestie en de schoolstrijd hadden zondermeer aangetoond dat de mentale kaders waarin Vlaanderen en Wallonië ageerden verschillend waren. Of dit concrete gevolgen had voor de invulling van de Vlaamse en de Waalse identiteit lieten we eerder in het midden, mede door het feit dat we besloten dat zowel de Koningskwestie als de schoolstrijd misschien eerder conflicten waren die eerder binnen het unitaire framework dienen te worden gesitueerd dan dat ze effectief de Vlaamse en de Waalse beweging polariseerden. Niettemin zagen we dat deze twee spanningsvelden ook gevolgen hadden voor de manier waarop de Vlaamse en Waalse identiteit voor een groter publiek herkenbaar werden.

Zowel de Vlaamse als de Waalse beweging hebben aan de ene kant het discours overgenomen van de politieke zuil waar ze enigszins toe behoorden, en hanteerden bij deze conflicten dezelfde levensbeschouwelijke retoriek. Voornamelijk aan Vlaamse zijde ging dit echter ook gepaard met een duidelijk afzetten tegen de CVP, hoewel hier evenwel enigszins werd getracht de kool en de geit te sparen. Voor de VB bood deze tactiek perspectieven doordat de beweging ook opengesteld voor mogelijke vlottende kiezers en in theorie ook politici van voornamelijk de Christelijke Volkspartij. Hoewel er binnen de Vlaamse Beweging sowieso een Christelijke oriëntering was, en de overstap al bij al dus niet als een oversteek van de Rubicon moet worden gezien, moeten we dit eveneens in het licht van het politieke legitimeringsproces van de Volksunie bekijken.

79 Hoewel – vanzelfsprekend- nadrukkelijker aanwezig binnen het periodieke orgaan van de Volksunie, biedt ook het vrank en vrije Pallieterke zijn steun aan de Volksunie is de duale houding ten aanzien van beide dossier. Het feit dat er zowel in “ 't Pallieterke” als in “Wij” relatief veel kritiek wordt geuit ten aanzien van deze CVP ( al moet hierbij wel opgemerkt worden dat het bij momenten -om het in een voetbalmetafoor te zeggen- eerder aanvallen is zonder echt de intentie te hebben te man te tackelen) is eveneens niet paradoxaal te noemen. Noem het wedden op twee paarden als je wil. De Vlaamse Beweging was zich enerzijds bewust van het belang van de CVP-ers die ze eventueel op de kar zouden kunnen krijgen, maar wou tegelijk ook trachten te vermijden dat de eigenheid verloren leek te gaan door het al te uitdrukkelijk meezeulen met de CVP. De druk die vanuit de VU op de Christelijke Volkspartij werd uitgeoefend was ten tijde van de koningskwestie en de schoolstrijd nog niet van die aard dat ze door de CVP als fundamenteel bedreigend werd beschouwd. Niettemin was men er zich binnen de CVP van bewust dat deze VU wel degelijk voor een deel uit dezelfde bron dronk.

Aan Waalse zijde is er de relatie tussen de Waalse Beweging en de socialistische zuil onmiskenbaar aanwezig. Het verschil met de verhouding tussen de VB en de Christelijke Volkspartij is dat er binnen de geraadpleegde Waalse periodieken minder een discours te ontwaren is die de eigenheid van de WB in de verf dient te zetten. Voor wat deze eerder levensbeschouwelijke casus betreft lijkt de WB niet een 'imagoprobleem' te ervaren. Van de contextuele schets van het ontstaan en de evolutie van de WB weten we dat de band met het socialisme altijd sterk is geweest. De lijm waarmee de WB verbonden was met de socialistische zuil lijkt voor wat de koningskwestie en de schoolstrijd betreft

Wat eveneens opvalt, is de verschillende manier van communiceren. Het discours waarmee de boodschappen worden overgebracht kent aan Waalse zijde een grotere mobiliserende, ja zelfs opvoedende kracht. Het lijkt er op dat de WB vooral nog op zoek was naar gezamenlijke strijdthema's, naar een duidelijkere interne én externe profilering. Uit de artikels en citaten binnen La Wallonie libre kunnen we afleiden dat verscheidene associaties, niet zelden uit de industriesector en de syndicaten, voornamelijk probeerden om een draagvlak te creëren waarlangs de Waalse problemen konden geventileerd worden. De intentie was hier niet zozeer een politieke beweging op te richten. De behartiging van de Waalse problemen werd in de ogen van de Waalse Beweging verzorgd door de Waalse vleugel van de BSP, de socialistische partij.

80 Aan Vlaamse zijde was de intrede van de Volksunie een drukkingsfactor die de traditionele partijen meer en meer begon te beïnvloedden. De mogelijkheid om op zijn minst een klein beetje gewicht in de schaal te kunnen leggen was aan Waalse zijde niet aanwezig.

De uitbouw van de Volksunie kreeg vanaf 1957 meer en meer gestalte, onder meer door de oprichting van jongeren- en vrouwengroepen. De partij profileerde zich als een ondubbelzinnig Vlaams-nationale partij met een federalistisch programma. Ze stelde zich verder op als een democratische partij, die de parlementaire spelregels wou eerbiedigen. Hierin brak ze nadrukkelijk met de houding van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ten slotte wierp de jonge partij zich op als een sociale rechtvaardigheidspartij, die aandacht had voor de problemen van de verschillende klassen en sociale groepen in het land.123 Voor wat het communicatieve element betreft verliep de politieke heroriëntering aan Vlaamse zijde vrij vlot. De communicatie is steviger, gevatter.

Zijn deze bewegingen hier etnisch of civiel geïnspireerd? Moeilijk. Het associatieve element is bij beide bewegingen aanwezig. Het is die onderbuik, die basis, die een belangrijke rol speelt in het scheppen van een culturele legitimatie. Indien we taal, geschiedenis en een etnische verbondenheid als etnische componenten beschouwen, moeten we besluiten dat etnische citaten zowel aan Vlaamse als aan Waalse kant aanwezig zijn. Deze etnische grondslagen zijn continu aanwezig binnen de constructie van een nationale identiteit. Het kunnen slapende reuzen zijn die een discours kunnen dragen. De etnische fixatie uit zich voornamelijk in lezersbrieven en in verhalen ( niet zelden verspreid over meerdere uitgaves) met titels als Ik... een inciviek en. Al bij al was het etnische aspect niet doorslaggevend, de context was niet specifiek communautair geladen. Indien we civiel omschrijven als het zoeken naar een politieke legitimiteit, naar de vastlegging van enkele pijlers die op democratische manier zouden moeten kunnen gerealiseerd, dan doorlopen beide bewegingen in de jaren 50 dit proces en kunnen we ze dan ook beide 'civiel' noemen. Besluiten kunnen we door te stellen niemand het monopolie bezat op de identiteitsconstructie. Het was een verzameling van krachten waar definitief vorm leek in te komen. Het is wel duidelijk dat de fase waarin de WB zich bevond verschilde van de fase waarin de VB zich bevond. De politieke vleugel van de VB was sterker dan deze van de WB. Aan Waalse zijn kan hier dan wel weer de toenemende kracht van de syndicaten opgemerkt worden.

123 SEBERECHTS,F., De volksunie, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

81 Echte bakens werden tijdens de koningskwestie en schoolstrijd door de VB en de WB niet verplaatst, juist omwille van het feit dat deze strijd niet geheel hun strijd was. De gebeurtenissen van '60 en '61 zouden aan Waalse zijde voor een fundamentele verandering zorgen en ook het taalwetgevingsproces zou nu terug op volle toeren beginnen draaien, met als klapper de taalwetgeving van 1963.

82 HOOFDSTUK VIII: DE SOCIO-ECONOMISCHE OMMEZWAAI ALS ALARMKLOK EN WEKKER VAN DE WAALSE BEWEGING

“De Waalse socio's willen dus de politieke struktuur van Belgie veranderen, in andere woorden: ze willen het unitaire België de nek omwringen. Of Wallonië met zijn stilaan waardeloos wordende kolenmijnen en zijn langzaam maar zeker uitstervende bevolking daar economisch goed zal varen in het Europa van morgen, valt sterk te betwijfelen. Nu, dat moeten de rode Waaltjes zelf maar uitmaken. Het is alvast een aspekt van hun streven dat vele Vlamingen geen ongenoegen zal doen, want het zou het zelfbestuur en de industrialisatie van hun land zeer ten goede kunnen komen.”124

______

VIII.1 contextuele schets

België was economisch gezien al bij al vrij ongehavend uit de oorlog gekomen, waardoor de economie, uiteraard met de nodige steun van het Marshallplan, al snel het vooroorlogse productiepeil bereikte. Het nieuw ingebrachte kapitaal werd echter quasi uitsluitend aangewend voor de wederopbouw van de traditionele basissectoren, de steenkool- en staalnijverheid. Het overheidsoptreden inzake het economische beleid werd tot het einde van de jaren vijftig gekenmerkt door een non-interventiepolitiek. Dit betekent concreet dat het overheidsoptreden zich beperkte tot de installatie van het sociaal overleg en de uitbouw van de structuren die dit overleg mogelijk moesten maken. De overheid nam met andere woorden geen initiatief om de economische expansie te bevorderen of om de snel verouderde economie te heroriënteren naar nieuwe sectoren. Dezelfde visie werd overigens ook gehanteerd door de zogehete holdings die binnen deze context de facto cavalier seul konden spelen.125

Het dient geen verrassing genoemd te worden dat dit beleid geen openingen creëerde om de Belgische economische structuren aan de snelle economische ontwikkeling aan te passen, wat als gevolg had dat het onvermijdelijke gebeurde: de Belgische economie stagneerde. Voornamelijk binnen de socialistische vakbeweging ( ABVV), die de terugval van de Belgische economie in hoge mate toeschreef aan deze conservatieve investeringspolitiek, werd de idee steeds nadrukkelijker geopperd dat de staat in de hoedanigheid van beschermer van het algemene belang een belangrijke rol diende te spelen in de coördinatie van de maatschappelijke ontwikkeling en de

124 ‟t Pallieterke, 5 januari 1961, p.3 125 REYNAERT,H., cursus Interne Belgische politiek, Hoofdstuk II, p.44

83 doorvoering van de broodnodige structurele hervormingen. Een politiek van economische planning was volgens de enige levenslijn om een volledige tewerkstelling, een voldoende groei van het B.N.P. en een rechtvaardigere verdeling van het Nationaal Inkomen te bekomen.

De katholieke-liberale regering Eyskens-Lilar, die besefte dat de zich steeds nadrukkelijker manifesterende structurele zwakheden van de Belgische economie zouden moeten worden opgevangen, vaardigde een stel expansiewetten uit die de dreigende crisis dienden af te wenden. De expansiewetten van juli 1959 moesten het gevraagde antwoord zijn op de stagnatie van de Belgische economie in de jaren 50. De wetten werden echter niet door iedereen gesmaakt, en het protest steeg, opnieuw niet in het minst in de syndicale middens, reeds snel op. Begin november 1959 werd onder grote druk de Eenheidswet voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel voorgesteld. Deze Eenheidwet hield ondermeer de verhoging van de belastingen, een verstrenging van de toekenning van werkloosheidsuitkeringen en de bestrijding van misbruiken i.v.m. ziekte en invaliditeit in.126

VIII.2 Communautaire belang van Eenheidswet

”Vooral de schoolstrijd lijkt binnen de Waalse Beweging voor een zekere stagnering te hebben gezorgd in het mobiliseringsproces en in de communicatie naar de potentiële in-group toe. Een belangrijke factor hierbij is het gegeven dat de schoolstrijd voor de socialistische beweging teleurstellend was. Het ABVV had weinig of geen manoeuvreerruimte gekregen, niet in het minst omdat het rekening diende te houden met de verlangens en eisen van zijn liberale regeringspartner. Dit gebrek aan slagkracht had als gevolg dat de Waalse -overwegend socialistisch geïnspireerde- Beweging de tijd leek nodig te hebben om zich voor wat het communautaire luik betreft terug te reorganiseren.

De Winterstaking van 60-61 als gevolg van de Eenheidswet zou een cruciale katalysator worden in het Waalse zelfbewustzijn, juist omdat ze een klik veroorzaakte in geesten die tot dan toe niet nauw met de Waalse Beweging verbonden waren. Illustratief voor de Waalse klik is een onderzoek dat door le Centre national de Sociologie du Travail et de l‟Institut de Sociologie de l‟Université libre de Bruxelles in het jaar voor Eenheidswet werd uitgevoerd. De voornaamste conclusie van het team onderzoekers die een enquête in de Luikse industriesector hadden uitgevoerd was dat de Waalse arbeiders als het ware aan het bourgeoisiseren waren, en ze de

126 Ibidem

84 liberale consumptiepatronen aan het overnemen waren en dat de sociale strijd naar de achtergrond aan het verdwijnen was. Enkele weken na de publicatie echter brak de staking tegen de Eenheidswet uit, en bleek dat het vel van de Waalse socialistische beer niet mocht verkocht worden alvorens hij geschoten was.

Wat de communautaire gevolgen van de Eenheidswet betreft, kunnen we ons bij D‟Have aansluiten wanneer hij stelt dat deze zich op vier terreinen situeerden. Als eerste werd er op het reeds syndicale vlak nadrukkelijker aandacht besteed aan de eis tot confederatieve inrichting. Als tweede kunnen we de oorsprong en het ontstaan van de Mouvement Populaire Wallon – opgericht in maart 1961 André Renard- aanhalen. Vervolgens zijn er de wetgevende verkiezingen van 26 maart 1961, waarbij de federale partijen leken uit te breken. Tot slot neemt D‟Have het meer algemene terrein in overschouwing, met name de Vlaams-Waalse tegenstellingen en het probleem van de staatshervorming.127 Deze opsomming beschrijft inderdaad de voornaamste veranderingen die er aan Waalse zijde ten gevolge van de Eenheidswet gebeurden. Of om het met de woorden van Chantal Kesteloot te zeggen: de periode 1960-1964 is essentieel voor Wallonië op verschillende domeinen: economisch, demografisch, politiek en syndicaal.128

VIII. 3 De Eenheidwet en de WB

VIII.3.1 De intrede van het MWP

Een eerste belangrijk “ communautair” gevolg van de winterstaking was ontegensprekelijk de totstandkoming van de Waalse volksbeweging ( MPW) naar het voorbeeld van de in 1956 opgerichte Vlaamse volksbeweging. De oprichting was ongetwijfeld deels het gevolg van de wallingantistisch geëngageerde stellingnamen van de stakingsorganismen. Niettemin, zo stelt D' Havé, was het hoofdzakelijk de uitloper van de federalistische traditie die na WO II een duidelijke constante was van de Waalse Socialistische beweging.129

Hoewel de oprichting van de Mouvement Populaire Wallon chronologisch volgde op en ook gedeeltelijk causaal resulteerde uit de stakingen tegen de eenheidswet, was deze volgens D' Havé reeds gepland voordat dit sociaal conflict uitbrak.130 Hetzelfde verhaal, zij het met meer flegma, horen we ongeveer bij Paul Delforge. Hij stelt in de EMW stelt Paul Delforge dat het onstaan van

127 D‟HAVE,L. de eenheidswet en haar gevolgen voor de communautaire spanningen in België, p.100 128 KESTELOOT,C. Au nom de la Wallonie et de Bruxelles Francais: les origines du FDF, p. 223 129 D‟HAVE,L., de eenheidswet en haar gevolgen voor de communautaire spanningen in België, p. 111 130 Ibidem, p. 121

85 de MPW het culminatiepunt was van de gebeurtenissen die zich tussen le lettre au Roi van Destrée (1912) en de Eenheidswet hadden voorgedaan. Het was als het ware de eruptie van de Waalse vulkaan die reeds te lang op haar lauweren had gerust. In een artikel getiteld: Sous le titre L‟avant-garde salvatrice d‟un peuple sacrifié, kondigt André Renard in z'n editoriaal van 12 februari 1961 in het syndicale tijdschrift Combat la naissance d‟un mouvement rassemblant les travailleurs mécontents et la population wallonne solidaire de leur action aan.131 .De arbeidersklasse was aan Waalse zijde gemobiliseerd, de poppen konden aan het dansen gaan. De Waalse grieven die reeds zo lang op het nachtkastje hadden gelegen hadden een concrete belichaming gekregen, het Belgische bestel duikelde opnieuw in een penibele situatie.

VIII.3.2 De eruptie van de Waalse identiteit

Het MWP stort zich als de nieuwe Waalse Beweging op de thema's federalisme en economische structuurhervormingen. Ze profileerde zich noch als een partij noch als een syndicaat of culturele associatie, 'le MPW se veut un rassemblement de tous les Wallons, sans distinction, sur un programme général de salut commun'. Voor wat het MPW betrof was het 5 voor 12 voor Wallonië. Jean Burton specificeerde de kern waaronder het aanpakken van de werkloosheid in functie van de economische expansie, de planificatie van de economie en de transformatie van de unitaire staat naar een federaal regime.132

De stakingen tegen de Eenheidswet en de intrede van het MPW hadden de Waalse haan aan het kraaien gebracht en de noodzaak tot een Waals réveil beklemtoond. De dynamiek die door het dichter bij elkaar komen van de arbeidersklasse en de WB werd ontwikkeld zorgde voor een nieuw hoofdstuk in de verhouding tussen Vlaanderen en Wallonië. Een korte verwijzing naar 1957 is hier nog op zijn plaats. In 1957, toen ook de schoolstrijd nog woedde, noodzaakten de toegenomen economische problemen en de daarmee gepaard gaande stakingsgolven de toenmalige eerste minister Van Acker tot harde maatregelen. Van Acker kwam in conflict met de Luikse metaalfederatie, waar André Renard zich tot de grote man had opgewerkt. Vooral het onvermogen van de socialistische partij om een oplossing te formuleren voor de catastrofale situatie waarin de Waalse steenkoolindustrie zich bevond en de weigering op de in de ogen van de Luikse metaalfederatie noodzakelijke structuurhervormingen door te voeren, stootten Renard

131 RENARD,A., sous le titre L‟avant garde salvatrice d‟un people sacrifié, in combat, 12 februari 1961, p. 1 132 DELFORGE,P., Mouvement Populaire Wallon, in EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

86 en de zijnen tegen de borst.133 Vanaf '58, toen de socialistische partij terug op de oppositiebanken belandde, begonnen de eisen van Renard en de zijnen meer gehoor te vinden.

Analoog met deze gebeurtenissen begon dus ook de trom van de Waalse Beweging terug luider te weerklinken. Het mobiliseringsproces dat Renard in gang wist te krijgen, zorgde voor het eerst voor een duidelijk verbond met de arbeidersklasse, met de werkende man. Reeds in een brochure uitgegeven in juni 1950 door la Régionale de Liège de la FGTB verscheen onder de titel Syndicalisme et fédéralisme een artikel waarin de kracht en het doel van het syndicalisme uit de doeken werd gedaan. Het federalisme zou volgens de Luikse afdeling het beste middel zijn om binnen een zo kort mogelijk bestek de socio-economische situatie teug recht te trekken. Het federalisme moest het doel zijn, de arbeider de hefboom.134 Dat Renard reeds de koningkwestie om de cohesie binnen zijn beweging te verstevigen is typerend, maar kan hier slechts in de marge vermeld worden. Belangrijker is de idee van een socio-economische autonomie die binnen Wallonië steeds meer aanhang verwierf, een verdienste die voor een groot toe te schrijven valt aan André Renard

Het belang van André Renard binnen het proces van de Waalse identiteitsconstructie kan onmogelijk geminimaliseerd kan worden, juist omwille van het feit dat hij er in slaagde om de Waalse Beweging toegankelijk te maken voor de arbeidersklasse die zich tot dan toe niet echt aangetrokken voelde tot de Waalse Beweging. Daarnaast wijst het ook op de potentiële macht van de syndicaten, die niet aarzelden te dreigen met het wapen van de algemene staking, hetgeen hij ook herhaaldelijk heeft gebruikt.135 In de EMW stelt Geerkens dan ook terecht dat de examinatie van het belang van de syndicaten en de Waalse kwestie niet los kan worden gezien van de communautaire problematiek, en dat de Winterstaking de primaire katalysator was waarmee de syndicaten hun invloed konden doen gelden.136

133 REYNAERT,H., cursus Interne Belgische politiek, Hoofdstuk II, p.44 134 KESTELOOT,C., André Renard, in NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 135 Ibidem 136 GEERKENS,E., syndicats en questions wallonne ( 1940-1980), in : EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

87 VIII. 4 De VB en de eenheidswet

Aan Vlaamse zijde had ook de haven van Antwerpen een twintigtal dagen af te rekenen met grote moeilijkheden, maar al bij mag het duidelijk zijn dat Vlaanderen minder betrokken was bij de stakingen tegen de Eenheidswet. Dat de stakingen in Vlaanderen toch minder grote afmetingen aannamen dan in Wallonië, was voor een groot deel te danken aan de houding van het Christelijk vakverbond, dat aan deze politieke stakingen geen deel wenste te nemen.137

De kracht waarmee de WB tegen het establishment en de communautaire verhoudingen aan het beuken was, was de VB echter niet ontglipt. De een kan argumenteren dat de VB zich bewust was van de dreiging die er uit dit Waals réveil ging en zich hardnekkig verzette tegen dit Waalse protest. Dit kan dan geïnterpreteerd worden als een imperialistische Vlaamse visie, gericht op het domineren van de Belgische staat. De ander zal argumenteren dat de Vlaamse houding eerder verdedigend was, voortkomend uit de nog steeds aanwezige vrees voor een taalpolitieke minoriseringsangst. Een prachtig voorbeeld van deze dubbele interpretatiemogelijkheid is dit citaat uit 't Pallieterke van 19 januari 1961.

“Wij zouden zo zeggen dat het niet de Vlamingen zijn die Walen WILLEN minoriseren, maar dat het de Walen zijn die zichzelf geminoriseerd HEBBEN, door hun monsterachtige geboorte-beperking en hun laatdunkend gegnuif over de Vlaamse lapinisten.Kunt ge volgen? De numerieke meerderheid van de Vlamingen, die al sinds jaren een feit is, doch die de sociologische meerderheid van de Walen niet hinderde, wordt een beetje te gevaarlijk naar de zin van de Waalse socio's. Hun meerderheid was nooit ongezond, maar die van ons zou het kunnen worden en daar moet paal en perk aan gesteld worden. De Walen willen heer en meester blijven in dit land, en de makke Vlaamse socialisten laten dat gedwee gebeuren.”138

De meest aanneembare beschouwing is dat zowel het assertieve als het minoriserende aspect duidelijk aanwezig waren in de Vlaamse houding, en dat beiden moeten gezien worden binnen het ook in Vlaanderen steeds sterker wordende federalistische gedachtegoed. In de nieuwjaars- boodschap zegt de Vlaamse Volksbeweging, een van de voornaamste drukkingsgroep binnen de VB, dat ze voor de Vlaamse volksgemeenschap een federale staatshervorming nastreeft. In een motie van de Waalse federaties van de socialistische partij en in de communiqués van bepaalde wallingantische verenigingen, ziet de Vlaamse Volksbeweging mogelijke overeenkomsten tussen Walen en Vlamingen, en dit met het oog op de herstructurering van de Belgische staat. Naar de

137 LUYKX,T., politieke geschiedenis van België, van 1789 tot heden, p. 467 138 ‟t Pallieterke, 19 januari 1961, p. 8

88 dag- en weekbladen wordt de nota gestuurd waarin het hoofdbestuur van de VVB nota zegt te nemen van de federale strekking die in ruime Waalse kringen tot uiting is gekomen, dat federalisme geen separatisme is, en dat dus de omvorming van België tot een federale staat wordt geëist zolang daarbij alle levensbeschouwelijke strekkingen worden geëerbiedigd.139

Wat de VU betreft was de context waarin de parlementsverkiezingen van 1961 plaatsvonden een stuk gunstiger dan die van 58. De weliswaar bescheiden doorbraak maakte duidelijk dat het Vlaams-nationalisme als politieke stroming nog steeds een zekere aantrekkingskracht uitoefende. Nu de Volksunie politieke legitimiteit had verworven, kon ze zich sterker positioneren tegenover de CVP en de rol van pressiepartij op zich nemen. In de Kamer werd een actieve aanwezigheidspolitiek gevoerd, waarbij de hervorming van de staat een wetsvoorstel werd ingediend betreffende de zetelaanpassing in het parlement. De Vlamingen eisten reeds jarenlang een aanpassing van het aantal parlementszetels aan het werkelijke bevolkingscijfer van het land. De sterkere bevolkingsaangroei in Vlaanderen had immers tot een toestand geleid waarbij enkele honderdduizenden Vlamingen niet deelnamen aan de politieke besluitvorming op nationaal vlak. De Walen van hun kant verzetten zich hiertegen wilden het slechts aanvaarden in ruil voor waarborgen die Wallonië zou behoeden voor achterstelling.140

VI. 5 Analyse van het discours

Het politieke gebeuren in België raakte door middel van de Waalse explosie van ontevredenheid in de greep van een tegengesteld krachtenkoppel. Enerzijds was er de Waalse eis tot socio- economische bescherming opdat Wallonië door de werking van de democratische spelregel en de teloorgang van de Waalse economie niet in de hoek zou worden gedrukt. Het discours dat door de WB werd gehanteerd was vooreerst duidelijk gericht op de Waalse arbeidersklasse. De strijdpunten werden langs de periodieken op een zo helder mogelijke manier verspreid, maar ook le conscience wallon en de etnische invulling van de Waalse identiteit kreeg een fikse injectie toegediend door de gebeurtenissen. De WB had zijn socialistische achtergrond kunnen omzetten in politieke pressie, en vond hierin een breder lanceerplatform voor de Waalse identiteit dan dat ze daarvoor had. Dit ging eveneens gepaard met een sterkere etnische invulling van de Waalse identiteit. De Waalse natie werd als ruimtelijke identiteit gekoppeld aan de vergane Waalse

139 VAN WINDEKENS,P., Betogen, bewegen en bouwen, in: 1956-2006: wij betogen: 50 jaar Vlaamse volksbeweging, p. 133 140 D‟HAVE,L., de eenheidswet en haar gevolgen voor de communautaire spanningen in België, p. 133

89 industriële bloeiperiode en de op dat moment heersende socio-economische crisis. Waal zijn kreeg een concrete socio-economische invulling, en werd naast de reeds aanwezige affectie ten aanzien van de Franse cultuur mee geïntegreerd in de Waalse identiteit. Het is een fase binnen de etnische invulling van de Waalse identiteit waarin verschillende factoren samen worden gebracht en etnisch worden ingekleed. De houding ten aanzien van Vlaanderen en de Belgische staat blijft achterdochtig. Beiden blijven in de ogen van de WB hinderpalen in de zelfverwezenlijking van Wallonië.

Was het discours van de WB civiel? Evenzeer. Omwille van het feit dat de Waalse identiteit nadrukkelijk werd gekoppeld aan de Waalse socio-economische minorisering en verpaupering kunnen we inderdaad duidelijke civiele markers opmerken. Het is niet moeilijk om het Waalse discours een democratische beweging te noemen, maar men vertelt er eigenlijk weinig mee.

Anderzijds trachtte de Vlaamse bevolkingsgroep haar sociologische minderheidspositie om te zetten in een status die meer overeenstemde met haar demografische meerderheid – zie volgend hoofdstuk. Deze onvrede concentreerde zich voornamelijk rond het taalpolitieke, met een sterke klemtoon op de problematiek rond de Brusselse rand en de faciliteitengemeenten. We bespreken dit taalpolitieke dossier in het volgende hoofdstuk waar het linguïstische element centraal staat.

Het moet duidelijk zijn dat de VB op zich geen problemen had met de ontluiking van de Waalse identiteit. Uit de geanalyseerde periodieken blijkt dat een niet gering deel van de VB deze ontluiking als de daadwerkelijke start zag van het federalistische project. Nu ook de Waalse grieven verspreid waren, zou de druk op de Belgische unitaire staat verhoogd worden, om uiteindelijk in te zien dat de federale oplossing de meest gunstige is. Dit idee was niet nieuw, maar kwam nadrukkelijker op de voorgrond. Ook het feit dat de VU ook electoraal op de kaart was gezet zorgde ervoor dat de druk op de traditionele partijen, en voornamelijk de CVP, drastisch verhoogd werd.

Terwijl de WB door de perikelen rond de Eenheidswet een enorme duw in de rug had gekregen, kwam ook de taalproblematiek in het begin van de jaren 60 terug op het voorplan. Het taalwetgevingsproces dat in de periode 1961-1963 tot stand kwam, met als kers op de taart de besprekingen op Hertoginnedal van 1963, is een belangrijk scharniermoment in de communautaire relaties tussen Vlaanderen en Wallonië. De ruimtelijke identiteit zoals we die in

90 het theoretische kader schetsten, zou ten gevolge van Hertoginnedal zowel aan Vlaamse als aan Waalse zijde zijn maximale capaciteit benaderen.

91 HOOFDSTUK IX : DE TAALWETGEVING VAN HERTOGINNEDAL ( 1961-1963) DE DOORBRAAK VAN HET PROBLEEM BRUSSEL

“ Het gebeurde onlangs te Brussel: Een oude sjofele man ligt op de drempel van een herberg, getroffen door een hartaanval. Een eerste man die hem ter hulp schiet is een Vlaming die Nederlands spreekt. Dat is goed nieuws, de getroffen man spreekt immers geen Frans. Wanneer de ambulance toekomt blijkt dat de ambulanciers geen woord Nederlands kunnen spreken, met als commentaar: Nous, c'est la ville de Bruxelles, on parle francais seulement. ... Ze hebben de oude man opgeraapt, zonder een woord. Is hij kort daarop in de kliniek overleden? Zonder nog een woord te hebben gehoord in zijn moedertaal? Wij weten het niet.141

______

IX.1 Het taalwetgevingsproces 1961-1963 als communautair breekpunt

IX.1.1 Contextuele schets: Brussel als taaletnische conflictzone

In haar artikel 'The Anthropology of cities: Imagening and Theorizing the city' stelt Low dat er binnen het onderzoek naar de verbeelding en theoretisering van steden onder andere kan gesproken worden van 'de etnische stad', waarbij er rond de idee van deze 'etnische stad' twee benaderingen te onderscheiden zijn. Een eerste benadering die Low ziet is het beeld van de etnische stad als een mozaïek van economische, linguïstische en sociale zichzelf in stand houdende entiteiten gebaseerd op politieke en economische overleving.142 De basisidee hierbij is de idee dat in steden waar verschillende etnische gemeenschappen samenleven, er zich tussen deze gemeenschappen een zekere strijd zal ontwikkelen. De drang van de verschillende etnische structuren om binnen de stedelijke context een zekere machtspositie uit te bouwen zal volgens Low voor zorgen dat de etnische groep die demografisch, linguïstisch, politiek, economisch en cultureel in de minderheid is, een defensieve en reactionaire tendens zal ontwikkelen. De stedelijke context wordt ervaren als een ' occupational structure' noemt. Naast een décor van een machtsstrijd wordt de taaletnische conflictzone dus ook het symbool voor de discriminatie en oppressie.143 Hoewel Low beide benaderingen voornamelijk in een context van groeiend stedelijk multiculturalisme presenteert, is het concept makkelijk toepasbaar op de rol van Brussel binnen de communautaire problematiek.

141 De Volksunie, 5 januari 1963, p. 6 142 LOW,S.M., the antropology of cities: imagining en theorizing the city, p. 388-389 143 Ibidem, p.388-389

92 IX.1.1.1 Vlaamse houding ten aanzien van Brussel

Aan Vlaamse zijde is het probleem Brussel geen 'uitvinding' is van na de Tweede Wereldoorlog, maar wordt slechts na WO II ten volle ingepast in het discours van de VB. Dit gebeurde in het geval voornamelijk vanuit een verdedigende houding. Eerder het aanklagen van ergerlijke wantoestanden dan het aanbrengen van productieve bouwstenen om de Brusselse entiteit beter bestuurbaar te maken stonden centraal. De defensieve ondertoon leidde met andere woorden niet tot het concreet formuleren van ideeën hoe Brussel er uit diende te zien, hoe Brussel de ontmoetingsplaats tussen de twee gemeenschappen kon worden. Deze innoverende, constructieve openingen kwamen er pas met de reorganisatie van het Belgische samenlevingsmodel zoals dat vanaf de jaren 60 gestaag ingang vond.144

De politieke constellatie begin de jaren 60 was de Vlamingen zoals reeds aangehaald gunstig gestemd. Vlaanderen bevond zich in een sociaal-economische situatie waarin het nieuwe industriële klimaat hen een overwicht ten aanzien van Wallonië zou opleveren. Hierdoor werd een opening gecreëerd om ook op andere terreinen zich als een eisende partij op te stellen. Reynebeau meent zelfs dat als er één moment is geweest waarin de Vlaamse Beweging blaakte van enthousiasme, dit in de jaren 60 moet zijn geweest.145 De Vlaamse Beweging toonde zich volgens Reynebeau van haar meest expansionistische zijde met betrekking tot territoria en machtsposities.

Om dit te begrijpen is het nodig op te merken dat de traditionele Vlaamse strategie inzake Brussel er voornamelijk op gericht was de positie van de Nederlandstaligen te versterken via een stelsel van beschermende taalwetten en via de invoering van een sluitend controlesysteem op de toepassing van deze wetten. Nu de VU sinds 1961 definitief voet aan de politieke grond had gekregen en de druk op met name de CVP toenam, drong een nieuwe communautaire sprong zich op. Deze sprong manifesteerde zich in een “aanval” op het laatste bastion van het unitaire België: de hoofdstad. Brussel groeide uit tot het politieke probleem bij uitstek, en zou dienst doen als het symbool voor de communautaire spanningen binnen België.

Om te beginnen moest dringend een rem worden gezet op de alsmaar verderschrijdende verfransing van de Brusselse regio. Afdwingbare taalwetten en de definitieve afbakening van het

144 PLATEL,M., de communautaire geschiedenis van België. Van 1789tot heden, p. 132 145 REYNEBEAU,M., het klauwen van de leeuw: de vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw, p. 215

93 tweetalige gebied Brussel werden gezien als middel bij uitstek om dit doel te bereiken. Daarnaast moest ook worden gewerkt aan een Vlaamsvriendelijk imago voor de metropool. Dit hield onder meer in dat er financiële middelen moesten worden voorzien voor de uitbouw van een Vlaams cultureel leven in de hoofdstad. Ten slotte werd naar analogie van de pariteit voor de Franstalige minderheid van het land op het nationaal vlak aan Vlaamse zijde een gelijkwaardige participatie in de Brusselse beslissingsorganen geëist.146 Om het aantal toegevingen van Vlaamse zijde zo gering mogelijk te houden hadden de Vlaamse drukkingsgroepen en de concurrentie tussen de flaminganten van de CVP en de Volksunie zorgde er voor dat de druk vanaf de jaren '60 continu op de ketel werd gehouden. De VB begon met grootschalige mobilisatieacties steeds nadrukkelijker op de besluitvorming te drukken. Als absolute hoogtepunten kunnen we hier de Vlaamse Marsen op Brussel van 1961 en 1962 opmerken.147

IX.1.1.2 Waalse houding ten aanzien van Brussel

De relatie tussen de Waalse Beweging en Brussel was eveneens geen liefde op het eerste gezicht. In de WB werd er met de nodige argwaan gekeken naar de Brusselaars die wel Franstalig waren maar niet wisten wat l' âme wallonne was. Brussel was dan wel een Franstalig bolwerk, Brusselaars konden niet echt als Walen worden beschouwd. Kesteloot geeft in haar werk Au nom de la Wallonie et de Bruxelles français: les origines du FDF aan dat de Waalse aanwezigheid in Brussel tot het begin van de jaren 50 zo goed als verwaarloosbaar is. Les fêtes de Wallonie en de bedevaart naar Waterloo zijn de enige gebeurtenissen waarbij de WB Brussel in de armen sluit. De Waalse aanwezigheid blijft voor het overgrote deel passief, van politiek, militante acties is nauwelijks sprake.148

IX.1.2 Het taalwetgevingsproces en het conclaaf van Hertoginnedal

De politieke voorgeschiedenis van het 'conclaaf' op het kasteel van Hertoginnedal was zonder meer bewogen. Na een mislukt parlementair debat over het vastleggen van de taalgrens en de voorgestelde taalregeling voor Brussel, werd in oktober 1962 een contactcommissie van de Christelijke Volkspartij (CVP) en de Belgische Socialistische Partij (BSP) opgericht, die een regeringsvergelijk voor de taalregeling in bestuur en in het onderwijs diende te vinden. Over de

146 DE METSENAERE, M. Brussel, in NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 147 Ibidem 148 KESTELOOT,C., Au nom de la Wallonie en de Bruxelles Francais: les origines du FDF, p. 222

94 meeste onderdelen van de taalontwerpen kon een akkoord worden bereikt, maar de regeling inzake de faciliteiten- gemeenten bleek een blijvend struikelblok te zijn. Het water tussen de Vlaamse en Franstalige aspiraties bleek te diep te zijn, en een regelrechte loopgrachtenoorlog leek zich aan te kondigen. De regering besloot daarop zelf een tekst aan het parlement voor te leggen (6 juni), waarin voorzien werd in de splitsing van het arrondissement Brussel in een eentalig Vlaams arrondissement Halle-Vilvoorde en een tweetalig arrondissement hoofdstad- Brussel, dat behalve de 19 gemeenten ook de 6 Vlaamse randgemeenten Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem zou omvatten.149 Eensgezindheid werd er echter niet bereikt.

De regering zag geen andere mogelijkheid om het kibbelende parlement uit te schakelen en in besloten partijcomités via de klassieke pacificatiemethodes compromissen te zoeken. Een geheim conclaaf op Hertoginnedal moest redding brengen. Op Hertoginnedal moest er getracht worden de harde Vlaamse eisen te verzoenen met de ideeën van de unitaristen en de Franstaligen. Niet zelden wordt gesteld dat het compromis dat in Hertoginnedal de uitkomst was van een proces waarbij getracht werd het Vlaamse 'territorialiteitsprincipe' (ius soli) te verzoenen met het 'personaliteitsprincipe'( ius personae) dat voor de Franstaligen van groot belang was.150 De taalwetten van 1962 en 1963 voltooiden in feite de politieke beginselen die aan de basis hadden gelegen van de taalwetgeving van de jaren dertig.

Het pragmatisme vierde dan ook niet zelden hoogtij, en een paar essentiële punten in het compromis zoals dit na een zeer zware zwangerschap uit de hoed werd getoverd leende zich tot verschillende interpretaties waardoor de deelnemers de facto hun achterban tevreden konden stellen.151 De situatie waarbij noch de Vlamingen noch de Franstaligen precies wisten op welke punten ze nu juist een akkoord hadden bereikt, zorgde echter vooral voor een blijvende onrust en een continue aanwezigheid van wantrouwen en paranoia, Brussel groeide uit tot de voornaamste taaletnische conflictzone binnen het Belgische bestel, hoewel ook dit geen donderslag bij heldere hemel was.

149 DETANT,A., Hertoginnedal, in NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 150 Ibidem 151 Ibidem

95 IX.2 Analyse van het discours

IX.2.1 Aan Vlaamse zijde

IX.2.1.1. Vlaamse successen

Wat de Vlaamse eisen betreft werden op de keeper beschouwd belangrijke successen geboekt. Reeds in 1961 schaften regering en parlement het taalluik in de tienjaarlijkse volkstelling af, waardoor er vanaf dat moment geen talentellingen meer gehouden zouden worden. Een eerste territoriale afbakening was gemaakt. Een jaar later werd de grens ook definitief vastgelegd en fungeerde ze voortaan als een bestuurlijke afbakening: 80 Vlaamse en 80 Waalse gemeenten kregen een eentalig statuut, terwijl er ook een aantal overhevelingen plaatsvond. Komen- Moeskroen ressorteerde van nu af onder de Franstalige provincie Henegouwen en zes Voerense gemeenten werden van Luik naar Limburg overgeheveld. Ook tussen het tweetalige Brussel en de randgemeenten werd de grens afgebakend. Brussel werd tot negentien gemeenten beperkt en werd omringd door het Nederlandstalige arrondissement Halle-Vilvoorde.152

Hoewel de Vlamingen vooral voor wat Brussel betreft verreikende garanties kregen ( onder andere de gewaarborgde rekrutering van Nederlandstalige ambtenaren, taalpariteit op leidinggevend niveau, gecontroleerde taalexamens, de controle op de externe tweetaligheid en de interne tweetaligheid volgens de lokalisatie van de zaak), bleven met name de rand- en faciliteitengemeenten een doorn in het flamingantische oog.

Geen faciliteiten, geen faciliteiten, op duizend toonaarden is het al gezegd, geschreven, geroepen, getierd in gans Vlaanderen. De regering heeft alle moeite van de wereld om een tekst uit te knobbelen die een “oplossing” moet brengen. De zaak vordert echter niet, blijft steken in commissies, en de Franstalige weten dat dit in hun voordeel is. Ondertussen gaat de verfransing van de randgemeenten immers ongehinderd voort, de bouwmaatschappijen werken ongestoord verder, …153

IX.2.1.2 De idee van het exclusieve Vlaamse territorium of een doorbrekend federalisme ?

Het discours van de VB is inderdaad gericht op een territoriale afbakening van de Vlaamse natie. Agerend vanuit het mentale kader dat Brussel de Vlaamse hoofdstad is, en dus de facto deel uitmaakt van Vlaanderen, zorgt er voor dat Brussel symbool staat voor het reeds aangehaalde

152 VAN GINDERACHTER,M., WITTE,E., e.a. taalpolitiek- en wetgeving, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 153 De Volksunie, 15 maart 1963, p. 5

96 gevoel van minorisering binnen België en de honger om de demografische meerderheid te verzilveren. Op die manier vormt het discours van de VB dan ook een resultante van de democratische logica die binnen de VB gehanteerd wordt. Waarden als burgerschap en citoyenneté zijn met betrekking tot de Brusselse problematiek evengoed in te passen in het discours indien men ze evalueert op het micro-niveau. Of dit dan neigt naar een civiele houding van de WB is evenzeer een zekere vorm van dweilen met de kraan open. Bovendien is er binnen dit discours van de VB ook een duidelijk gevoel van waakzaamheid en blijvend wantrouwen op te merken.

“Men zou zich soms afvragen, of de heersers daar in Brussel niet in hun vuistje lachen over de Vlamingen en hun taalgrenzen en faciliteiten. Bij al dat rumoer is er niemand die het eigenlijke sloopwerk in de gaten heeft. Laat die Vlamingen maar razen en juichen – zolang zij maar niet ontdekken hoer er met hun voeten wordt gespeeld en hoe al het beschikbare naar Brussel ging, gaat, en blijft gaan. Zo lang de Vlaamse dagbladen maar denken, dat zij met een knagend artikeltje nu en dan hun plicht hebben gedaan. Zolang het Vlaamse volk maar denkt in termen van zangfeesten. Laat brullen die leeuw. Maar houd het beest stevig aan de geldketting, waarvan ces messieurs de Bruxelles de sleutel hebben.”154

De houding van de VB was gezien de verkiezingsoverwinning van 1961 inderdaad een stuk offensiever en euforischer dan ooit tevoren, waarbij we als kernwoord “verwachting” lijken te kunnen noteren. Vanuit een dynamiek waarbij territorium en de op basis van de taalpolitieke nog steeds aanwezige Vlaamse minderwaardigheidspositie werden vermengd, werd binnen de VB inderdaad een groter verwachtingspatroon gecreëerd. De nieuwe generatie Vlamingen die leek te zijn opgestaan, wou elke demografische en economische ongelijkheid definitief naar het verleden bombarderen. De ontvoogding van het Vlaamse volk was in hun ogen definitief ingetreden. De kapitale vraag is evenwel in welke mate dit discours moet gezien worden als een etnisch- imperialistisch discours dan wel als een definitieve stap naar het federalisme. Uit wat ik uit de periodieken heb gehaald lijk in te besluiten dat het politiek pragmatisme aan Vlaamse zijde even groot was dan aan Waalse zijde. Ten aanzien van het taalwetgevingsproces en heeft de VB zich de overwinning laten smaken, maar was men er zich even goed van bewust dat het probleem niet van de baan was zolang er geen duidelijke institutionele oplossing werd gevonden voor de communautaire problemen.

“Nu wordt de koord tussen Vlamingen en Walen strakker gespannen. De Walen voelen aan, dat er een sterke Vlaamse stroming bestaat, dat er een nieuw klimaat heerst, in gans het Vlaamse land, waardoor de

154 De Volksunie, 26 januari 1963, p. 11

97 Vlaamse verwachtingen naar een hoogtepunt worden gedreven. (...) spoedig komt de tijd dat de Vlamingen geen enkele verminking van hun recht als volksgemeenschap zullen dulden.”155

IX.2.2 Aan Waalse zijde

IX.2.2.1 toenadering van het MPW tot Brussel

Bij de bespreking van de enorme impact die de jaren 1960-1961 op de WB gehad heeft werd er ook aandacht besteed aan de oprichting van het MPW. Ook voor wat het taalwetgevingsproces betreft dienen we ons verhaal te beginnen met deze Mouvement Populaire Wallon. De MPW zag oorspronkelijk niet veel heil in een stevige Brusselse verankering, en hanteerde zelfs een vijandsbeeld ten aanzien van Brussel. Brussel was ook voor de MPW het symbool van de slecht functionerende Belgische staat en de macht van de holdings. Niettemin nestelde de MPW zich al vrij snel in Brussel. Wat zijn de beweegredenen voor deze ommeslag?

Samengevat kunnen we stellen dat de MPW voornamelijk op zoek was naar een verbreding van hun draagvlak, waarbij er zoals ook Chantal Kesteloot stelt meerdere mogelijke verklaringen naar voor kunnen worden gebracht. De voornaamste verklaring lijkt er vanuit te gaan dat de MWP Brussel hanteerde als hefboom om het federalistische idee ten volle uit te kunnen werken. In Brussel vond Renard niet enkel Brusselaars die eveneens hevig tegen de Eenheidswet waren gekant waren, hij vond er ook militanten die gewonnen waren voor het federalisme.156 In enkele artikels van Combat vinden we vrij frequent de idee terug dat de MWP de Waalse broeders ervan diende te overtuigen dat Brussel en Wallonië samen dienden te reageren tegen het Vlaamse imperialisme. De ontluikende Vlaamse offensieve houding moest door Walen en Brusselaars getackeld worden nu het nog kon, of men zou in een situatie terecht te komen waarin Vlaanderen oppermachtig zou worden: l' heure du choix sonnerait bientôt.157

“Het uur van de waarheid zal weldra daar zijn: De dagen die komen verplicht de Walen om partij te kiezen voor of tegen de absolute parlementaire meerderheid van de Vlamingen die de Waalse of Brusselse belangen wel eens buiten spel zouden kunnen zetten. Zowel op politiek als op sociaal vlak moet Wallonië zijn keuze maken.”158

155 De Volksunie, 13 april 1963, p. 1 156 KESTELOOT,C., Au nom de la Wallonie et de Bruxelles Francais: les origines du FDF, p. 234 157 LIBON, M., législations linguistiques, in EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 158 La Wallonie libre, juni-juli 1963, p. 3

98 IX.2.2.2 Het beeld van het imperialistische Vlaanderen als hefboom voor de Waalse socio- economische problemen en het federalisme

De combinatie van een gebrek aan vertrouwen in de gouvernementele Belgische structuur en de idee dat het imperialistische Vlaanderen – waarbij ook de vergelijking tussen Vlaanderen en de nazi's bij momenten niet wordt geschuwd- zorgde er voor dat een deel van de WB ervan overtuigd werd enkel een zeker bondgenootschap tussen Wallonië en Brussel er voor zou kunnen zorgen dat de Vlaamse pletwals tot stilstand zou kunnen worden gebracht. Of de Vlamingen hierbij daadwerkelijk uit waren op een exclusieve ééntaligheid werd hier in het midden gelaten, maar de idee van een grondige samenwerking tussen Wallonië en Brussel vond een brede ingang. De MPW greep onder het vaandel van liberté pour les Francophones de nieuwe taalpolitieke strijd aan om de Waalse ruimtelijke identiteit naar een niveau te tillen waarin de concrete socio- economische Waalse grieven werden gekoppeld aan federalisme.

“Politiek gezien, is een Waal een Belgische burger die ten zuiden en ten oosten van de taalgrens leeft. Zijn taal is Frans en zijn dialecten zijn Lorrains, Picardisch en Waals. Politiek gezien worden we heden ten dage echter linguïstisch overheerst. De Walen moeten hun eigen grieven weten te beheersen, zowel de culturele, de sociale, de administratieve als de politiek.”159

Binnen het discours van de WB werd de houding van de Vlamingen aangegrepen om de Waalse grieven met nog meer strijdbaarheid te ventileren. Enkel een federalistische inrichting van de Belgische staat zou er voor kunnen zorgen dat Wallonië de demografische en economische problemen waarmee het geconfronteerd werd, kon aanpakken. Hoewel we hiermee niet zeggen dat het federale gedachtegoed binnen de WB reeds dieper was doorgedrongen, lijken we wel te kunnen suggereren dat de afkeer en tegelijk ook angst ten aanzien van de „radicale‟ Vlamingen er voor zorgde dat het federalistische plaatje reeds een meer dan plausibel toekomstperspectief was. De minoriseringangst werd met andere woorden duidelijk gekoppeld aan een strijdbaarheid die aan Waalse zijde nog niet vertoond was. Voor de WB was het duidelijk: Le coq ne rentrera pas au poulailler.

159 La Wallonie libre, juni- juli 1963, p. 4

99 IX.2.3 De oprichting van het FDF in de nasleep van Hertoginnedal

Aan de Waalse zijde van het taalpolitieke verhaal van de jaren 60 dienen we naast de toegenomen interesse van het MPW voor Brussel ook oog te hebben voor het ontstaan van het Front Démocratiques de Francophones, kortweg het FDF. Het FDF werd opgericht op 11 mei 1964 en kwam voort uit het door zowat driehonderd gegroepeerde professoren uit Luik, Leuven en Brussel die samen het Rassemblement pour le Droit et la Liberté (RDL) vormden. De rechtstreekse aanleiding voor de oprichting van de nieuwe partij was de nieuwe taalwetgeving van 1963 (de vastlegging van de taalgrens, de regeling inzake faciliteiten, het taalgebruik in bestuurszaken), die in Franstalige middens op zeer veel ongenoegen stuitte. Vooral in Brussel zou de taalwetgeving objectief in het voordeel gaan spelen van de Nederlandstaligen, omdat zij in het bijzonder de tweetalige kaders zouden bezetten (onder meer die taken waarbij er rechtstreekse omgang is met het publiek) en omdat er in het algemeen meer functies zouden komen voor Nederlandstaligen. Ook de Marsen op Brussel hadden in Franstalige middens vrees en ongerustheid gewekt. Als diepliggende oorzaak voor de oprichting van een Brussels-Franstalige partij moet op de machtsevolutie in België gewezen worden. Zowel in Wallonië (in het bijzonder ten tijde van de stakingen van 1960-1961) als in Brussel voelden de Franstaligen goed aan dat zij in het Belgische kader niet meer aan het langste eind trokken, met de taalwetgeving en het niet plaatsvinden van de talentellingen als perfecte symbolen van die evolutie.160

Het discours van het FDF werd doorspekt met een virulent anti-Vlaamse visie. De partij verzette zich met hand en tand tegen het principe van de verplichte tweetaligheid. Zij zwoer bij de vrijheid van het taalgebruik, ook voor ambtenaren en dienstverleners, en verdedigde eerder de tweetaligheid van diensten met eentalige personeelsleden. Een typevoorbeeld daarvan is ongetwijfeld de (onwettige) eentalige loketten die FDF-burgemeester Roger Nols in het Schaarbeekse gemeentehuis had laten inrichten ( de zogehete lokettenkwestie).161 Met deze visie ging het FDF ideologisch in tegen de geest van de taalwetgeving, en in de praktijk wist het de letter van de taalwetgeving zeer vaak te ontwijken.162

160 DESCHOUWER,K., Front Démocratiques des Francophones, in NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 161 Alle gemeentediensten kregen uitsluitend Franstalige loketten. Slechts één loket werd Nederlandstalig 162 DESCHOUWER,K., Front Démocratiques des Francophones, in NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

100 IX.2.4 De kwestie Voeren: Een tweede taaletnische conflictzone

Voeren bestond oorspronkelijk uit zes gemeenten (Moelingen, 's Gravenvoeren, Sint- Martensvoeren, Sint- Pietersvoeren, Remersdaal en Teuven), van waaruit in 1976 de Limburgse gemeente Voeren gevormd werd. Ze vormt als je wil een Vlaamse enclave tussen de provincie Luik in het zuiden en het Nederlandstalig Nederlands-Limburg in het noorden en ligt in het hart van een uitwisselingszone tussen Luik, Maastricht en Aken. Deze situatie leidde tot een afwezigheid van een stabiele culturele identiteit. 163

Over de problematiek rond Voeren is al heel wat inkt gevloeid, maar het blijft moeilijk om in een notendop te beschrijven waarrond de problematiek daadwerkelijk draait. Duidelijk is wel dat de kwestie reeds van sluimerde van bij het begin van de 20ste eeuw, waarbij een versnelling op te merken valt bij de taalwetten van de jaren 30. De goedkeuring van de wet inzake het taalgebruik in bestuurszaken en het onderwijs zou grote gevolgen hebben voor de Voerense gemeenten. In die gemeenten waar een meerderheid van de bewoners bij de volkstelling van 1930 verklaard had een andere taal dan die van de regio te spreken, moest deze taal immers gebruikt worden voor de interne gemeentelijke diensten en de officiële briefwisseling. De gemeenten werden met andere woorden verplicht het Nederlands als interne taal in hun administratie te gebruiken. Ook op het vlak van het onderwijs versterkte de nieuwe wet van 14 juli 1932 in die gemeenten de positie van het Nederlands.164

Op meerdere vlakken ressorteerden de Voerense gemeenten vanaf dat ogenblik onder de provincie Limburg, en werden ze reeds vanaf de jaren 1930 van de provincie Luik losgeweekt. Niettemin bleef volgens Kesteloot de reactie van de WB eerder gematigd, van een echte confrontatiepolitiek was nog geen sprake.165 Voor de Luiksgezinden werd de Vlaamse aanspraken op Voeren nog niet geëvalueerd als een offensief met als doel de volledige Vervlaamsing van de streek.166 Dit veranderde evenwel toen de resultaten van de talentelling van 1947 duidelijk maakten dat de Voerense gemeenten wel degelijk een acuut taalpolitiek probleemgebied vormden.

163 KESTELOOT,C., Voeren, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 164 Ibidem 165 Ibidem 166 VAN LAAR,H., Voeren: een politiek-cultureel antropologische studie van de tweespalt in ‟s-Gravenvoeren, p.9

101 De houding die door de Vlamingen en Walen in het anderhalve decennium na deze talentelling werd aangenomen sluit naadloos aan bij de houding zoals die ook ten aanzien van Brussel werd ontwikkeld en concretiseerden zich rond het al dan niet aanvaarden van een regionale ééntaligheid. Vanaf 8 november 1962 werden de zes Voerense gemeenten officieel Vlaams. De MPW begon onmiddellijk te mobiliseren tegen de Voerense situatie, waarbij ook hier het taalpolitieke door de MPW werd gekoppeld aan de algemene context van het verval van de Waalse economie en Waalse demografische minorisatie. De zes Voerense gemeenten van Wallonië amputeren werd gezien als een aantasting van Wallonië in zijn geheel, als een aanslag op het volkerenrecht en de democratie.

De Voerense problematiek verwierf als symbooldossier een enorme mobiliserende kracht, waarbij de tegenstellingen die ook inzake Brussel aanwezig waren, werden gespiegeld aan de Voerense situatie.167 Zowel aan Vlaamse als aan Waalse zijde merken we vanaf de jaren 60 een regelmatige focus op Voeren als concrete manifestatie van de communautaire wrevel. Enerzijds bleven beide gemeenschappen zich wentelen in de rol van de gedupeerde. Anderzijds hanteerden ze bij momenten een discours dat als offensief en etnisch kan worden bestempeld. Met name aan Waalse zijde bereikte de etnische retoriek inzake Voeren een hoogtepunt. Voeren is een mooi voorbeeld van het feit dat Vlaanderen en Wallonië op bepaalde punten gebruikt maakten van hetzelfde referentiekader.

167 KESTELOOT,C., Au nom de la Wallonie et Bruxelles Francais: les origines du FDF, p. 234

102 HOOFDSTUK X: DE KWESTIE “LEUVEN VLAAMS ( 1968):

X.1 Contextuele schets

Eveneens te koppelen aan de problematiek rond Brussel en het territorialiteitsprincipe zoals we het in de paragraaf hierboven reeds aanhaalden, is de strijd die in '68 rond Leuven-Vlaams werd gevoerd. Hoewel de grote inslag in 1968 te noteren viel, waren de trillingen reeds enkele jaren voelbaar. Het probleem Leuven was geen paddestoel die slechts in 1968 uit de grond rees, ook deze problematiek was reeds enkele jaren bekend. In oktober 1960 reeds overtrof het aantal Vlaamse studenten voor het eerst dat van de Franstaligen. De Vlaamse logica was dat met de demografische ontwikkeling en de gewenste democratisering van het hoger onderwijs in het achterhoofd, het opportuun zou zijn om, daar dit verschil in aantal nog jaarlijks zou toenemen, er een uitbreiding van het aantal Vlaamse professoren en assistenten diende te voltrekken. De Vlaamse academici vonden het steeds moeilijker te moeten leven in een unitaire instelling waar het Frans nog steeds een voorkeursbehandeling genoot en streefden naar een zo ruim mogelijke autonomie van hun afdeling.168 Dit zorgde aan Franstalige zijde op zijn beurt voor een groeiend gevoel van minorisering en een krachtigere afkeer van het in hun ogen Vlaamse etnische zuivering.

Wat de spelregels betreft zijn er niet zoveel verschillen op te merken met de situatie zoals die na Hertoginnedal uit de bus was gekomen. De communautaire lijnen die dan werden uitgezet waren in 1968 nog steeds van toepassing. Het heeft dan ook weinig zin om hier nogmaals uitgebreid in te gaan op de verschillende spelregels. Niettemin zorgde de kwestie Leuven-Vlaams voor een radicalisering van de VB en de WB.

X.2 communautaire gevolgen kwestie Leuven

X.2.1 Aan Vlaamse zijde

X.2.1.1 Het blijvende zeer van de Franstalige overheersing

Naast de grotere eenheid binnen de VB werd Leuven het symbooldossier voor de definitieve Vlaamse ontvoogding van de Franstalige overheersing. Na de ietwat dubbelzinnige resultaten van Hertoginnedal vormde Leuven een duidelijk ankerpunt binnen de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. In een tijd waarin het federalisme meer en meer als onvermijdelijk werd beschouwd, bleef de VB

168 WEETS,W., Onderwijs: Hoger onderwijs in Leuven, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

103 met de culturele autonomie in het achterhoofd beuken tegen wat ze de francofone inmenging op Vlaams gebied noemden. Leuven-Vlaams was in hun ogen het bewijs dat de taalwetgeving door Wallonië niet werd erkend. De Franstalige overheersing bleef in hun ogen dan ook nog steeds van toepassing, wat resulteerde in een blijvend aanhalen van de Vlaamse rechten.

“Walen buiten! Elke nuance, elke vergoeilijking, valt tegen ons uit. Hoe zouden wij erin slagen met fluwelen handschoenen de Walen of de franskiljons uit Leuven te boksen wanneer we moeten vaststellen dat wij met onze diplomatie, met al onze dialoogkracht en met ons fatsoen het nu nog niet voor elkaar gekregen hebben van de Brusselse universiteit een gelijkwaardige tweetalige instelling te maken.169

Het discours dat in de kwestie Leuven werd gehanteerd was op de keeper beschouwd niet agressiever dan ten tijde van Hertoginnedal, maar de woede die er binnen de VB heerste was duidelijk groter. Dit kan enerzijds gezien als een halsstarrig vasthouden aan het teritorialiteitsprincipe, maar kan anderzijds ook gezien worden in het voorspel naar het federaliseringsproces.

X.2.1.1 grotere uniformiteit binnen VB

Wat wel een duidelijk verschil was met de situatie rond de taalwetgeving van '63 is het gegeven dat de klerikalen en de anti-klerikalen binnen de VB de tegenstellingen even leken te vergeten. Wilfried Weets stelt in de NEVB dat de kwestie-Leuven van de VB voor het eerst een volksbeweging maakte waarin de doelmatigheid werd bereikt door het (tijdelijk) wegvallen van traditionele tegenstellingen. Het kan inderdaad niet over het hoofd worden gezien dat de verschillende levensbeschouwingen nauw samenwerkten in het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen (OVV) en in het Koördinatiekomitee Taalregeling Hoger Onderwijs. Mede door deze gezamenlijke actie werd in 1970 ook de Brusselse universiteit gesplitst. Uit zowel binnen “Wij” als “'t Pallieterke” kunnen we afleiden dat de bisschoppen en de klerikale vleugel in het algemeen inderdaad meer de hand boven het hoofd worden gehouden dan dat dit courant was.

“Dit spektakel wordt niet verfraait door het sfinksachtig stilzwijgen waarin de belgische bisschoppen zich sinds hun mandement van mei 1965 hebben gehuld. Nu omwille van dit mandement de verwarring blijft voortduren en vlaamse en waalse katholieken als kemphanen tegenover elkaar gesteld blijven, blijkt er niet de bisschoppen te kunnen bewegen om klaarheid te brengen.”170

169 „t Pallieterke, 15 februari 1968, p. 1 170 De Volksunie, 13 januari 1968, p. 2

104 Het beeld dat we uit deze citaten lijken te kunnen destilleren is dat de kwestie Leuven-Vlaams voor de VB voor een zekere rust binnen de gelederen zorgde. Nu het levensbeschouwelijke en het taalpolitieke opnieuw in één dossier aan bod kwamen beleefde de VB een soortgelijke verbreding zoals de WB die ten tijde van de Eenheidswet had gekend.

“Dit manifest is een belangrijk politiek moment. De volksunie richt zich, over de grenzen van de Vlaamse gemeenschap en over de unitaire structuur heen, rechtstreeks tot de enige interlocuteur valable voor het Vlaamse volk: het : het waalse volk. Ergens -vroeg of laat- moest het tot een spektakulaire kortsluiting in de unitaire staat komen. Het had reeds Hertoginnedal kunnen zijn, maar toen was de Volksunie nog niet sterk genoeg. Het is Leuven geworden, omdat inmiddels de Volksunie uitgegroeid was tot een dergelijke macht. De strijd die wij sinds jaren voeren, is nooit-anti geweest, steeds pro. Pro onze eigen rechten, pro een gelijkberechtiging van vlamingen en walen, pro de onaantastbaarheid van ons eigen én het andere grondgebied. Het volksnationalisme, dat de drijvende motor is van ons handelen, is mede gebazeerd op de eerbied voor andere gemeenschappen, voor andere eigenheden.”171

X.2.2 Aan Waalse zijde

X.2.2.3 De bevestiging van de heersende perceptie

De kwestie Leuven-Vlaams heeft ook binnen de WB diepe sporen nagelaten. In de EMW heet het onder de weinig tot de verbeelding sprekende hoofding “Walen Buiten” dat van alle politieke crisissen die het hedendaagse België heeft overwonnen sinds het einde van WO II de kwestie Walen Buiten aan de katholieke universiteit van Leuven de meeste sporen nagelaten heeft in de geesten. Ook aan Waalse zijde er weinig verschillen op te merken met het discours zoals dat in 1963 werd gehanteerd. De positie die de WB sinds de perikelen van 1906-1961 had ingenomen bleek ook in de kwestie Leuven te wijzen op een bewustgeworden Wallonië. en wil het volledige commando hebben in de regering, het parlement, de ministeries en de privé-sector.172

De gebeurtenissen van '68 worden ook binnen de WB gepercipieerd als een nieuw bewijs dat er tussen Vlamingen en Walen verschilpunten zijn die niet gemakkelijk te overbruggen zijn. Leuven vormt op die manier aan Waalse zijde een bevestiging van de ingeslagen weg. Maar de WB is er zich eveneens van bewust dat de weg nog lang is, en dat het de Waalse natie binnen het toekomstige federalistische plaatje nog steeds een achterstand te overbruggen heeft.

171 De volksunie, 17 februari 1968, p. 1 172 La Wallonie libre, 1 februari 1968, p.3

105 In de loop van de negentiende eeuw heeft de sociale evolutie voor de ontwikkeling gezorgd van een van origine democratische Vlaamse beweging. Men is er in geslaagd om een gemeenschappelijke bewustwording op de been te brengen en hun sociaal leven in functie van de taal in te richten. De Walen daarentegen hebben geaarzeld om hun communautair verbond te erkennen. Onze onwetendheid worden bovendien gecompliceerd door de kritische toestand van de economie, de demografische crisis, de ineenstorting van de steenkoolindustrie etc. Ze hebben zich opgevolgd om het Waals bewustzijn naar een hoger niveau te tillen.173

De culturele fixatie van de Vlamingen werd gecounterd door opnieuw de nadruk te leggen op het belang van een duurzaam socio-economisch beleid. Karakteristiek voor deze houding is dat Perin in een column over de Leuvense kwestie niet zozeer de klemtoon legt op het imperialistische Vlaanderen, maar het over de – ondanks de verschillende problemen- gunstige Waalse economische toestand heeft. Het Bruto regionaal product is superieur aan de consumptie aldus Perin, en de Waalse gemeenschap staat niet in de schulden. Indien Wallonië autonoom zou worden aldus zou zijn economische balans positief zijn.

“De conclusies zijn de volgende: De Vlamingen willen niet luisteren naar de Waalse voorstellen, van welke kant ze ook komen (...) Moet men vanuit deze analyse niet besluiten dat dat de Belgische staat voor ons Walen overbodig is geworden, tenzij het is om overheerst te worden? Wallonië kan een autonome regio worden, ze kan opgenomen worden in de Franse staat of ze kan als Europese regio de toekomst tegemoet gaan.” Het probleem is essentieel politiek van aard, en kan enkel en alleen opgelost worden door een aanpassing van de grondwet. Vlaanderen wil zich ten koste van Wallonië verder wil verrijken”

173 La Wallonie libre, 15 februari 1968, p.4

106 HOOFDSTUK XI : DE STAATSHERVORMINGEN ALS ULTIEME KATALYSATORS ?

“De tijd dat men met kloppend hart opkeek naar het altaar van het Belgisch vaderland is sinds lang voorbij. Anderhalve eeuw lang heeft deze rotstaat de misdaden tegenover ons volk opgestapeld. Die berg van misdaden dreigt nu deze staat zelf eronder te verpletteren. En nog steeds zijn er dagbladen uit ons Vlaamse land, zijn er verraders uit ons volk, die om hun ministerzetel, of uit eigenbelang steeds weer pogen dit van Vlaams bloed en tranen druipende monster van de ondergang te redden of met bloemen te bestrooien(...) Van nu af moeten wij die geile adders, met ijzeren vuist tekeer gaan overal waar zij met hun huichelachtige boeventronie te voorschijn komen om hun vuile strijd tegen ons volk verder uit te spelen Alleen dan zullen wij het vertrouwen van de massa dat de anderen sinds lang verspeeld hebben, terug ten volle waardig zijn.”174

______

XI.1 De eerste staatshervorming en de woelige jaren ‘70

De idee dat enkel een federale inrichting van de Belgische staat een failliet zou kunnen vermijden, had in de loop van de jaren '60 het overgrote deel van de politieke klasse voor zich gewonnen. Met de staatshervorming van 1970 (regering Eyskens-Merlot) zette de Belgische staat een eerste bescheiden stap in de richting van het ombouwen van de unitaire staat naar een federale herinrichting, waarbij cultuurgemeenschappen en gewesten de Vlaamse en Waalse bevolkingsgroep een vorm van politiek zelfbestuur zouden geven. Om tegemoet te komen aan de Vlaamse eisen inzake culturele autonomie werden er bij de eerste staatshervorming van 1970 cultuur- gemeenschappen in het leven geroepen. De Nederlandse en Franse cultuurgemeenschap strekten zich uit over hun respectievelijke taalgebieden én over het tweetalige gebied Brussel- Hoofdstad. Deze indeling van de Belgische staat in cultuur- gemeenschappen werd met andere woorden definitief gekoppeld aan de verankering van de territorialiteit: de taalgebieden werden territoriaal omschreven en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bleef beperkt tot de negentien gemeenten. Voor Brussel zelf werd er geen afzonderlijke cultuurgemeenschap opgericht, daar de Vlamingen en de Franstaligen het erover eens waren dat een dergelijke Brusselse gemeenschap niet bestond.175

Om tegemoet te komen aan de Franstalige aspiraties werd de sociaal-economische autonomie met als institutionele weerslag de oprichting van de drie gewesten Vlaanderen, Wallonië en Brussel,

174 De Volksunie, 3 januari 1980, p. 2 175 DHONDT,H., CLEMENT,J., VAN CROMBRUGGE,J. Het sint-Michielsakkoord en zijn achtergronden, p.11

107 als grondbeginsel in de Grondwet ingeschreven. Deze uitvoering van de gewestvorming ( samengevat in het befaamde artikel 107q) zou echter gedurende de hele jaren 70 onmogelijk blijken, niet in het minst omdat de meningen inzake de afbakening van de grenzen en de bevoegdheden van het Gewest Brussel mijlenver uit elkaar lagen. Samengevat en hierbij vanzelfsprekend ook reducerend kunnen we stellen dat men aan Vlaamse kant huiverig stond tegenover een dergelijk federalisme 'met drie' omdat Vlaanderen in een dergelijke situatie politiek en sociologisch in een minderheidssituatie zou worden gedwongen. Aan Waalse zijde daarentegen zag men het Gewest Brussel ruimer dan het grondgebied van de negentien gemeenten en wenste men van Brussel een volwaardig derde gewest te maken.176

In wat volgt zullen we aan de hand van een analyse van de periodieken van 1973 en 1980 trachten na te gaan wat het federaliseringsproces concreet betekende voor de constructie van de Vlaamse en de Waalse identiteit. Kan de visie als is de rol van de nationale bewegingen uitgespeeld op het moment dat er een concrete politieke verwezenlijking is van de streefdoelen gelegitimeerd worden? Wat is het belang en de kracht nog van de symbolische, etnische componenten nu de verbeelde gemeenschap een legislatieve – weliswaar onvolledige- invulling kreeg? Worden regio's met een vorm van zelfbestuur een pak civieler? Met een nodige zin voor chronologie zullen we trachten enkele antwoorden op deze vragen te zoeken.

XI.2 De jaren na de eerste staatshervorming

XI.2.1 Belgische structuren als blijvende bron van irritatie

Uit de vorige hoofdstukken leerden we reeds dat er zowel aan Vlaamse als aan Waalse zijde sterk gebruik werd gemaakt van de unitaire staatsinrichting als schietschijf en gateway om het eisenpakket te ventileren. Beide bewegingen hanteerden in hun discours een zekere verontwaardiging en wentelden zich ten gepaste tijde in een minderwaardigheidspositie om de strijd te kaderen. Zowel het centrale gezag als de Vlaamse/Waalse tegenspeler werden hierbij aangewend om de eigen identiteit kracht bij te zetten, vaak met zin voor enige dramatiek en communautaire blasfemie ten aanzien van de tegenspeler. Uit de analyse van de Vlaamse en Waalse periodieken van '73 en de beschikbare secundaire literatuur lijken we te kunnen afleiden dat dit na de eerste staatshervorming van 1970 niet veranderde. Het discours zoals dat door beide

176 JACQUEMIN,N., VAN DEN WIJNGAERT,M., O dierbaar België, Ontstaan en structuur van de federale staat, p. 27

108 bewegingen ten aanzien van het federale niveau werd gevoerd onderging de facto niet zo grote veranderingen op het moment dat de eerste federale stappen werden gezet. De eerste weliswaar bescheiden staatshervorming gaf aan het decennia lang gerijpte federalistisch discours een concrete invulling gegeven, dat staat buiten kijf. Het communautaire getouwtrek dat in de 25 jaar sinds de beëindiging van de oorlog tussen Vlamingen en Walen de facto nooit een echte rustperiode had gekend, leek eindelijk te kunnen worden gestaakt. Wanneer we er de definitie van Gellner terug bijhalen lijkt het immers opportuun te stellen dat wanneer de congruentie tussen natie en staat bereikt is, de nationalistische bewegingen de facto geen bestaansrecht meer hebben. Concreter: de rol van de VB en de WB zou met het institutioneel verankeren van de door de Vlaamse zijde zo begeerde gemeenschappen enerzijds en de intentieverklaring voor de aan Waalse zijde verlangde oprichting van de gewesten anderzijds, uitgespeeld zijn. De politieke realiteit zou de VB en WB noodzaken om hun positie te heroriënteren, en hen voor de vraag stellen welke rol zij nog konden spelen in de nieuwe federale context.

XI.2.1.1 De gebrekkige en inconsistente cultuurautonomie

Aan Vlaamse zijde valt het op er zowel binnen 't Pallieterke als in de periodiek van de Volksunie ook na de toegekende culturele autonomie wordt doorgegaan met het aanhalen van dezelfde grieven, waarbij voornamelijk het verzilveren van de numerieke meerderheid centraal staat. Een goede kijk op de Vlaamse houding krijgen we mijns inziens in het volgende citaat uit de Volksunie van 3 maart 1973:

“Naast deze voor nabije toekomst levensnoodzakelijke beschikking van de subnationaliteit, zijn er de dringende opgaven van het ogenblik. Het ingaan tegen de voortdurende achterstelling van elke dag moet onverpoosd verder gezet. Een testdatum wordt de vervaldag van September '73. Dan moeten de taalwetten van Hertoginnedal toegepast zijn voor het kleine stukje dat ze als pro-Vlaams bevatten.(...) Vertrekkend vanuit een grotere bewustwording rond het strijdpunt Brussel, moet in de volgende decennia de Vlaamse beweging klaar komen met de zwaarste opdracht uit haar bestaan: haar numerieke meerderheid omzetten in financiële en ekonomische macht overkoepeld door eigen Vlaamse politieke strukturen: het federalisme.”177

Wat kunnen we uit dit citaat afleiden? Ten eerste blijkt uit dit citaat dat er aan Vlaamse zijde op het taalpolitieke niveau nog steeds een gevoel van achteruitstelling aanwezig was. De taalwetgeving van Hertoginnedal en de verankering van de territitorialiteit -die met de oprichting

177 De Volksunie, 3 maart 1973, p. 9

109 van de cultuurgemeenschappen gepaard ging- ten spijt, blijkt de VB nog steeds met een gevoel van minorisering te kampen. Een belangrijke rol, om niet te zeggen de voornaamste, binnen het discours blijft weggelegd voor de situatie met betrekking tot Brussel en de randgemeenten:

“Wat leven wij toch in een apachenland ! Een neusdoek groot op de wereldbol en toch kennen de Walen de Vlamingen haast niet. Wat hadden de Walen en de Brusselaars verwacht: dat de wet van 1932, dat de wetten van 1963 blijvend zouden kunnen worden gesaboteerd? Dat de kultuurautonomie een farce zou blijven? Wat nu gebeurt is het logische gevolg van wat de Walen en de Brusselaars, die steeds weigerden Nederlands te leren, zelf hebben gewild: Vlaanderen Vlaams. (...) de Vlamingen, in tegenstelling tot met de franssprekenden, zijn nooit imperialisten geweest en zullen het ook nooit zijn. De mensen van bij ons weten wat het betekent bevolen te worden.”178

We haalden reeds aan dat het territorialiteitsprincipe binnen het Vlaamse politieke landschap, en dus niet enkel binnen de VB, steeds een voornaam strijdpunt geweest is dat zich na de taalwetgeving van Hertoginnedal steeds nadrukkelijker kristalliseerde rond de taalproblematiek rond Brussel. Met de intrede van de cultuurgemeenschappen zou de objectieve toeschouwer kunnen vermoeden dat de Vlaamse grieven zoals die zich gedurende meer dan een eeuw hadden ontwikkeld voor een groot gedeelte werden ingevuld. Deze redenering gaat echter voorbij aan de symbolische dynamiek die de communautaire verhoudingen doorheen de decennia mee vorm had gegeven.

De invoering van de culturele autonomie maakte de ontwikkeling van een eigen Vlaams cultuurbeleid, ook in de hoofdstad, ten volle mogelijk. Wat Brussel betreft bleef de realiteit echter dat de Franssprekenden – waarbij ook de anderstaligen kunnen worden gerekend- de onbetwistbare numerieke meerderheid vormden, terwijl de Nederlandstaligen overduidelijk een minderheid waren. Met de invoering van de cultuurgemeenschappen en het vastleggen van de territorialiteit was het probleem van Brussel met andere woorden verre van opgelost. De oprichting van de Vlaamse gemeenschap zorgde in de ogen van de VB immers niet voor de verhoopte bescherming van de Vlamingen binnen de Brusselse structuren, terwijl voor het Franstalige landsdeel wel beschermingsmaatregelen werden vastgelegd om de feitelijke minderheid niet onder de Vlaamse voet te laten lopen.179 Deze situatie zorgde binnen de VB voor de nodige irritatie, niet in het minst omdat zoals we zagen ook de WB zich steeds nadrukkelijker binnen Brussel manifesteerde.

178 ‟t Pallieterke, 11 oktober 1973, p. 5 179 PLATEL,M. de communautaire geschiedenis van België van 1830 tot heden, p. 136

110 XI.2.1.2 De problematiek rond de gewestvorming

Een niet onbelangrijk bestanddeel binnen de Vlaamse redenering is ook de Waalse idee van een volwaardig derde Brusselse gewest in rekening brengen. Dat Brussel gedurende de jaren zeventig uitgroeide tot een zo goed als volwaardig gewest zorgde binnen de Brusselse muren voor een belangrijke verandering in de hoofdstedelijke samenleving en de ontwikkeling van wat we de Brusselse identiteit kunnen noemen.180 De WB, waar de territoriale component zoals we reeds eerder zagen wel degelijk een belangrijke component vormde, was er zich net als de VB van bewust dat met de gestage intrede van het federaal model, Brussel en Brusselse rand zich zou manifesteren als het zenuwcentrum van het communautaire spanningsveld.

Aan Waalse zijde werd de dynamiek om de situatie met betrekking tot Brussel te interpreteren als een nieuwe vorm van Vlaams imperialisme ook in de jaren zeventig vastgehouden. In La Wallonie Libre lezen we in de editie van april 1973 het volgende:

“De Vlaamse agressie tegen de Franstalige gemeenschap ontplooit zich op alle fronten met een opmerkelijke Vlaamse eensgezindheid. Vlaanderen heeft een pact gesloten met de tijd(…) De Walen zijn lange tijd blijven geloven in de Belgische droom. We hebben voor de Belgische staat gevochten. Nu moeten we besluiten dat de complexe samenloop van verschillende situaties de Belgische staat zo goed als onbestuurbaar maakt.”181

Hoewel we aan Franstalige zijde nooit echt voluit sprake is geweest van een cultureel probleem, en er binnen de WB zoals we reeds eerder zagen altijd al een zekere wrevel bestond tussen de Franssprekende hoofdstedelingen en de Franssprekende Walen, begon ook de WB nadrukkelijker het territoriale element in het federalistische discours op te nemen, waarbij zoals we zagen naast de Brusselse problematiek ook de problematiek rond Voeren nadrukkelijk naar voren werd geschoven in een territoriale context:

“Het is aan ons om de zaken in hun juiste context te plaatsen en initiatief te nemen. Dat kan op een vredelievende manier, zonder wapengekletter. Beschouw uzelf als de verdedigers en ambassadeurs van de Franse taal.(...) We moeten ons verdedigen tegen, zij (de Vlamingen) moeten weten dat we hier thuis zijn).”182

180 Ibidem, p. 138 181 La Wallonie libre, 15 april 1973, p. 1 182 FDF Contact, Juni 1980, p. 1

111 XI.3 Het Egmontpact als de moeilijke aanloop naar de staatshervorming van 1980

XI.3.1 Van het Egmontpact naar de nieuwe staatshervorming

Het was pas na de onverwachte val van het kabinet Tindemans (maart 1977) dat de onderhandelingen omtrent de gewestvorming definitief in een stroomversnelling zouden komen. Op het Brusselse Egmontpaleis begonnen de CVP, de PSC, de ( nog steeds unitaire) BSP én de communautaire partijen VU en FDF – een mijlpaal !- aan de onderhandelingen over wat bekend zou komen te staan als het Egmontpact. Het Egmontpact voorzag in de lang verhoopte gewestvorming en de uitbreiding van de culturele autonomie tot de persoongebonden aangelegenheden, maar was echter geen lang leven beschoren. Vooral bij de Brusselse Vlamingen en de Vlamingen in de Brusselse rand stootte het Egmontpact vrijwel onmiddellijk op verzet. De grootste steen des aanstoots was het zogenaamde inschrijvingsrecht, dat aan Franstalige bewoners van de Vlaamse randgemeenten dubbel kiesrecht gaf. Voor de gemeenteraadsverkiezingen kregen ze stemrecht in hun Vlaamse randgemeente, in de Brusselse gemeente waar ze zich lieten inschrijven behielden ze het stemrecht voor het Belgische en het Europese Parlement en voor het Brusselse gewest.183 De Vlamingen zagen deze gang van zaken als een vrijgeleide voor de verdere verfransing van de Vlaamse randgemeenten rond Brussel. In een artikel waarin wordt verwezen naar dit Egmontpact lezen we in “Wij” van 3 juli 1980 we het volgende:

“Anderzijds is de vrijheid niet zo mooi als de magische klank van het woord. Als zij niet op vele gebieden gebreideld wordt, leidt zij tot verdrukking van de zwakke door de machtige De Franse revolutie heeft zich vergist: vrijheid en gelijkheid zijn tezamen niet volledig bestaanbaar. Het evenwicht tussen beide vereist dat het gezag van de gemeenschap ze in harmonie brengt op basis van rechtvaardigheid.184

XI.4 De staatshervorming van 1980

De realiteit was dat België ondanks de staatshervorming van 1970 en het gewraakte Egmontpact op het einde van de jaren '70 nog steeds een overwegend unitaire staat was. Het zou pas met de staatshervorming van 1980 zijn dat België definitief afstand zou nemen van de unitaire staatsstructuur uit 1830. Naast het federale gezag ontstonden er in 1980 politieke autonome deelstaten, gemeenschappen en gewesten, die elk een eigen parlement -raad- en een eigen regering executieve- kregen.De bevoegdheden van deze regionale parlementen werden

183 GOOSSENS,M., ontstaan en groei van het Vlaams parlement, p. 181 184 De Volksunie, 3 juli 1980, p. 17

112 aanzienlijk groter dan die van de vroegere cultuurparlementen, en ook financieel beschikten de regio's nu over aanzienlijk meer mogelijkheden. De staatshervorming van 1980 voorzag in verscheidene procedures om de samenwerking tussen de nationale staat en de gemeenschappen en gewesten zo vlot mogelijk te laten verlopen.185

De oprichting van de gewesten was zoals we zagen reeds opgenomen in de grondwetsherziening van 1970, maar met de name de problemen inzake de afbakening en de bevoegdheden van het Gewest Brussel hadden de uitvoering van het artikel 107q zo goed als onmogelijk gemaakt. In 1980 bleek de oprichting van een Brussels gewest nog steeds een brug te ver, maar in de bijzondere wet van 8 augustus werden wel het Vlaamse en het Waalse gewest opgericht.

XI. 5 Algemene analyse van het discours

Bij de algemene analyse van het discours zoals dat in de loop van de jaren 70 werd gevoerd, moet het vooreerst duidelijk zijn dat het federalistische idee geen monopolie was van de VB en de WB. Na het uiteenvallen van de unitaire partijen kwam het Belgische politieke landschap in een situatie terecht waarin de communicatie voor een groot deel binnen de eigen regio werd verzorgd. De grote partijen richtten hun discours meer en meer in naar de normen van het federalisme. Het uiteenvallen van de unitaire partijen had met andere woorden wel degelijk zijn consequenties voor de verhouding tussen Vlaanderen en Wallonië, maar spelen voor de Vlaamse en Waalse nationale identiteit geen rol. Waar wij hier onze focus moeten op richten is de vraag of er duidelijke verschillen op te merken zijn tussen het discours anno 1980 en het discours van voor de staatshervormingen.

De citaten die een etnische inslag hebben zijn zowel aan Vlaamse als Waalse zijde talrijk, maar legitimeren een uitsluitend etnische interpretatie van de Vlaamse of Waalse houding niet. Inderdaad, men moet geen moeite doen om een citaat zoals in “De Volksunie” van 14 februari 1980 naar voren te schuiven als bewijs dat de Vlaamse identiteit etnisch geïnspireerd was. Wanneer er gesteld wordt dat het “Volksnationalisme een ideologie is gesteund op ethische beginselen waarbij het naast de economische en financiële belangen toch moeten uiteindelijk de ethische beginselen zijn die de voorrang hebben·, kan de etnische perceptie verdedigd worden.

185 JACQUEMIN,N., VAN DEN WIJNGAERT,M., O dierbaar België, Ontstaan en structuur van de federale staat, p. 29

113 Evengoed kan er echter gesteld dat er ook aan Waalse zijde duidelijke etnische elementen op te merken zijn. Getuige hiervan is onder meer het volgende citaat uit La Wallonie libre van 15 februari 1980:

Een socioloog kan niet anders concluderen dan dat het Vlaams en Waals volk verschillend zijn. De traditionalisten en de conservatieven zullen zeggen dat België een eenheid in alles vormt behalve de taal. (…) Vooreerst moet het duidelijk zijn de taalbarrière de socio-economische ongelijkheid kan verklaren. Vervolgens hebben we een verschillende manier van communiceren, een verschillende manier van zijn. Walen denken op een andere manier, ze voelen het leven anders aan.186

De kern van het verhaal is dat het discours dat zowel door de VB als de WB na het intreden van de eerste staatshervorming van 1970 gevoerd wordt, voor het overgrote deel op dezelfde manier is opgebouwd. Eens de federale inrichting van België officieel van start was gegaan, konden beide bewegingen zich ten volle bezighouden met de uitwerking van het eigen project. Naar analogie met de karakteristieken zoals we die in de hoofdstukken hiervoor hebben gezien, begon zowel de VB als de WB met het slopen van de grote muren die nog rond de unitaire staat stonden, hierbij en de het federale niveau én de communautaire tegenhanger.

“ Wij twee volkeren hebben een taak te volbrengen. Met name strijden tegen de achterlijke unitaire partijen die de unitaire staat nog in leven willen houden, en tegen een politiek-financieel establishement”187

Voor wat de jaren 70 betreft kunnen we besluiten dat het discours van de VB en de WB geen grote veranderingen onderging, noch intern noch ten aanzien van de andere. De Vlaamse en Waalse ruimtelijke identiteit had gestaag gegroeid naar het punt waarop ze een grote vorm van zelfbestuur hadden. Dat moment was aangebroken, maar zou niet het einde betekenen van de communautaire spanningen

186 La Wallonie libre, 15 februari 1980, p.4 187 Combat, 07 maart 1980, p.2

114 HOOFDSTUK XII : DE OPKOMST VAN DE SCHIMMEN: HET BELANG VAN HET VLAAMS BLOK IN DE PERCEPTIE VAN HET VLAAMS-NATIONALISME

“Extremisme is wat anders dan radikalisme. Radikalen zijn diegenen die hun houding konsekwent afstemmen op hun beginselen. Extremisten zijn zij die de meest extreme oplossing per se als de beste beschouwen, zonder na te gaan of deze stelling ja dan nee bevordelijk is voor het nagestreefde doel. Radikalen willen hoe dan ook het doel bereiken, Extremisten willen vooruithollen, als is het de afgrond in.”188

______

In een interview met de Morgen, afgenomen enkele weken voor de parlementsverkiezingen van 2007 stelde NV-A voorzitter Bart De Wever met spijt vast dat zich Vlaming voelen opnieuw een politiek statement is geworden. Het zou er volgens De Wever voor gezorgd hebben dat de Vlaamse symbolen opnieuw negatief geëvalueerd worden en het Vlaams- nationalisme als politieke stroming binnen de literatuur, media en politieke opinie geassocieerd wordt met waarden als extremisme, intolerantie en racisme.189

Het lijkt op het eerste gezicht een contradictie dat de partij die op zich 13 oktober 2001 in het Vlaams parlement voorstelde als een radicale Vlaams-nationalistische beweging en de Vlaamse onafhankelijkheid als prioriteit in het discours opnam, zich beklaagt over het gegeven dat het Vlaams- nationalisme een negatieve connotatie met zich meedraagt. Een korte blik op het politieke landschap maakt echter het een en het ander duidelijk. De voornaamste reden voor het zich niet begrepen voelen van de NV-A lijkt voort te komen uit het discours dat door die andere Vlaams-nationalistische partij, het Vlaams Belang, gevoerd wordt.

Het Vlaams Belang – tot 2004 het Vlaams Blok190- ontstond naar aanleiding van de wetgevende verkiezingen van 1978, en was de facto een kartel van de Vlaams-Nationale partij ( VNP) en de Vlaamse Volkspartij. De rechtstreekse oorzaak van de oprichting van beide partijen was het ongenoegen dat in radicale Vlaams-nationalistische kringen heerste omtrent de ondertekening door de Volksunie van het Egmontpact en de Stuyvenbergakkoorden. De wortels van de tweedracht in het partijpolitieke Vlaams-nationalisme lagen echter dieper, en reikten in de

188 De Volksunie, 17 juli 1980, p. 14 189 De Morgen, 12 mei 2007, p. 54 190 Op 14 november 2004 diende het Vlaams Blok zijn naam te veranderen nadat het Hof van Cassatie hen schuldig bevonden had aan een schending van de racismewet.

115 realiteit zelfs tot de periode van voor en kort na de Tweede Wereldoorlog. Het feit dat de Volksunie zich van meet af aan opwierp als een democratische en parlementaire politieke partij, en het partijprogramma – voornamelijk in het kader van het federalisme- geleidelijk aan minder scheen aan te sluiten bij het klassieke Vlaams-nationale gedachtegoed, zorgde er voor dat binnen een deel van de Vlaams-nationalisten de idee rees dat het feitelijke Vlaamse gedachtegoed verwaarloosd werd. Het feit dat deze radicale stemmen gezien de parlementaire visie binnen de VU werden in zekere zin de kiem werden gesmoord, deed de tweedracht binnen de partij enkel toenemen. Uit een samengaan van ontevredenen van buiten de VU ( o.a. Radicale militanten- en actiegroepen als Voorpost, een intellectuele vereniging als Were Di en jongerengroeperingen als het Vlaams Nationaal Jeugdverbond) en VU-dissidenten, werd het radicale Vlaams-nationalisme een politieke speler.191

De partij noemde zich consequent een rechtse nationalistische partij, waarbij de onafhankelijkheid van Vlaanderen naast een terugkeer van de “verloren” Vlaamse gebieden en de klassieke eis tot amnestie, als de voornaamste programmapunten werden ingeschreven. Een andere belangrijke pijler die reeds van bij aanvang werd beklemtoond was de vreemdelingenproblematiek. Onder de slogan “ Eigen volk eerst” werd het migrantenthema gekoppeld aan de bestrijding van criminaliteit, drugs en werkloosheid.192

De idee dat de voortschrijdende internationalisering van het economische en politieke gebeuren ook gevolgen had op het maatschappelijke terrein, werd door het Vlaams Blok uitgespeeld. Het VB propagandeerde de idee dat de internationalisering een bedreiging vormde voor de welvaart en veiligheid, en bereikte hiermee voornamelijk de zogehete lagere klassen van de maatschappij. Deze groep was immers het meest beïnvloedbaar voor een discours dat een schuldige aanwees voor de problemen waarmee ze werden geconfronteerd.193 Door in te spelen op de waardenontwikkeling bij de lagere sociale klassen, maar ze tegelijk ook te stimuleren door een discours te hanteren dat de facto provocerend is, kan het discours van het Vlaams Blok – en nu komen we tot de concrete link met deze scriptie- recht tegenover het Verlichtingsideaal geplaatst worden. Het etnische lidmaatschap van de Vlaamse natie brengt volgens hen het recht op een

191 SEBBERECHTS,F., Vlaams Blok, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd) 192 Ibidem 193 SWYNDEGOUW, M., in: GOTOVITCH, J., Herfsttij van de 20ste eeuw: Extreem rechts in Vlaanderen 1920- 1990, p. 92

116 voorkeursbehandeling in alle domeinen van het maatschappelijke leven.194 Extreem rechts gebruikt(e) op die manier het volksnationalisme om de boodschap te verspreiden dat indien de migranten verdwijnen, ook de problemen in rook zullen opgaan. Onder de vlag van het Vlaams- nationalisme heeft het Vlaams Blok/Belang de etnische invulling van de Vlaamse identiteit gestuurd naar een discours dat zonder enige twijfel xenofobisch kan genoemd worden.

Over het feit of dit xenofobische element geheel te kaderen is in de visie van het Vlaams Blok/Belang zijn de meningen verdeeld. Zo stelt onder andere Vos dat er reeds van bij het ontstaan van het Vlaams-nationalisme een stroming op te merken is die duidelijke xenofobische trekken heeft. Verschillende recente publicaties wijzen er op dat er doorheen de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme een aanwijsbare continuïteit op te merken is met het collaborerende Vlaams-nationalisme van tijdens de Tweede Wereldoorlog, de fascistische oriëntering van het VNV en het het radicaal- rechts gedachtegoed van vandaag de dag. De rode draad doorheen de geschiedenis van het Vlaams-nationalisme zou de focus zijn op het gevaar dat de “ander” betekent voor de Vlaamse identiteit enerzijds, en het onrecht dat de Vlaming wordt aangedaan anderzijds. Het Vlaams Blok zou dan wel de rechtstreekse erfgenaam zijn van het fascistisch Vlaams-nationalisme van voor en tijdens de oorlog.195

Ook binnen dit debat hangt veel af van de bril waarmee men naar de problematiek kijkt. Het is inderdaad niet zo moeilijk om doorheen de geschiedenis van de Vlaamse Beweging een constante etnische exclusiviteit te ontwaren. Als de taalstrijd gepercipieerd wordt als een imperialistische actie en het VNV wordt beschouwd als een logische stap in de evolutie van het Vlaams- nationalisme, dan kan er inderdaad opgeworpen worden dat het Vlaams-nationalisme een xenofobische beweging is. De vraag is echter wel of een dergelijke redenering niet al te kort door de bocht gaat, en mogelijks zelfs als een tunnelvisie kan worden beschouwd. Zonder hier al vooruit te lopen op ons algemeen besluit kan er geen twijfel over bestaan dat het verhaal van het Vlaams Blok onmogelijk kan genegeerd worden in een werk dat zich tot doel stelt de identiteitsconstructie en perceptie van en over de Vlaamse en Waalse identiteit te analyseren. De manier waarop het Vlaams Blok zijn extreem-rechtse opstelling onder het mom van het Vlaams- nationalisme heeft uitgeoefend, is een niet te onderschatten factor in de negatieve connotatie die het Vlaams-nationalisme toegewezen krijgt.

194 Ibidem 195 VOS, geciteerd in: GOTOVITCH, J., Herfsttij van de 20ste eeuw: Extreem rechts in Vlaanderen 1920-1990, p. 87

117 XII.1 Houding ten aanzien van het Vlaams Blok binnen VB?

Ondanks de duidelijkere radicale oriëntering blijft het evenwel een feit dat het Vlaams Blok van bij haar ontstaan onder de vlag van het Vlaams-nationalisme heeft gevaren. Wat zijn de voornaamste bevindingen met betrekking tot de houding van de VB op het moment dat deze nieuwe speler de arena betreed. De korte neerslag hieronder van enkele bevindingen omtrent de positionering tegenover het Vlaams Blok, is onvolledig en slechts een momentopname. Het VB was in 1980 nog geen serieuze politiek autonome beweging. Deze grote ommeslag kwam er op de zwarte zondag van 24 november 1991, toen het Vlaams Blok zijn weg zelfs tot in het kleinste dorp had gevonden. We bekijken hier enkel en alleen een segment van de eerste jaren van de partij.

Teruggekoppeld naar de geanalyseerde periodieken van het jaar 1980 lijkt de voornaamste constatering te zijn dat men er zich binnen 't Pallieterke en de Volksunie bewust van was dat een nieuwe Vlaams-nationalistische speler de eenheid binnen de VB op het spel zette. De mogelijke verdeeldheid die er binnen de VB zou ontstaan, gaf aanleiding tot veel vragen en oproepen tot eendracht. Ondanks de kritiek die de Volksunie ten gevolge van de ondertekening van het Egmontpact over zich had gekregen, wordt er zowel binnen 't Pallieterke als “Wij” opgeroepen tot eendracht.

Het is altijd mijn grote zorg geweest de eenheid onder de Vlaamsnationalisten te bewaren. Er is geen plaats voor twee of drie Vlaamsnationale partijen. Al diegenen die het welzijn van ons volk willen, moeten zich nu terug eensgezind rond de volksunie scharen (...) Wat wij nodig hebben is eenheid en vastberadenheid . Het geloof in het Vlaams-nationalisme als levenswil van ons volk, zal ons de kracht geven om de strijd met verdubbelde inspanning voort te zetten, naar ik hoop in eendracht en met de blik gericht op de toekomst, zonder nog lang te kankeren over het verleden.196

Een tweede zaak die we kunnen opmerken is het feit dat er binnen de VB wel duidelijk een gevoel heerste dat het Vlaams Blok ook als een nieuwe drukkingsgroep kon worden gezien die de steeds gematigder wordende Volksunie opnieuw diende te sturen naar een radicaler Vlaams discours. Het Vlaams Blok kon op zijn beurt de rol van zweeppartij op zich nemen, net zoals de Volksunie dat voor de CVP gedaan had. Ook hier blijft het afgaande op de periodieken evenwel moeilijk om uitspraken te doen over de houding die binnen de gematigde VB tegenover het Vlaams Blok in de beginjaren werd aangenomen.

196 De Volksunie, 16 oktober 1980, p. 13

118 “De VU verdient een pluim voor haar boycot van het trikolore gedoe. Nochtans mag men niet vergeten dat amper een paar jaar terug de VU zich anders opstelde. Wellicht heeft de druk van het VlaamsBlok meegespeeld om de VU op dat stuk te radikaliseren. Reden temeer voor VU en Vlaams Blok om zich te verzoenen: vele, zéér vele nationalisten wachten hierop”.197

XII.2 houding van de WB t.a.v. Het Vlaams Blok

Voor de WB veranderde de oprichting van het Vlaams Blok niets aan de perceptie van het Vlaams-nationalisme. Uit de geanalyseerde Waalse periodieken vinden we geen verwijzingen naar het Vlaams Blok. We lijken te kunnen aannemen dat het Vlaams-nationalisme nog steeds onder eenzelfde grote noemer werd geplaatst, en dat er binnen de WB niet echt veel animo heerste over de nieuwe Vlaams-nationalistische partij. Met de Volksunie kon er inderdaad gepraat worden, maar dat er een nieuwe radicale Vlaamse vleugel op de voorgrond trad, lijkt binnen de WB geen aardschok teweeggebracht te hebben. Niettemin werd er door de intrede van het Vlaams Blok wel aangetoond dat Vlaanderen een op zich teruggeplooid volk was dat streefde naar ruimtelijke exclusiviteit en de verwijdering van alle volksvreemde elementen. Het discours dat binnen de WB tegenover de etnische aspiraties werd gevoerd verschilt nauwelijks van het discours dat ook in de decennia voor 1980 werd gehanteerd.

197 't Pallieterke, 17 juli 1980, p. 13

119 HOOFDSTUK XIII : CONCLUSIE

Binnen elk van de hoofdstukken hebben we getracht de kern van het discours te grijpen en het te kaderen in een bredere maatschappelijke en historische context. De combinatie van de gebruikte bronnen ( periodieken en secundaire literatuur), liet ons toe de constructie van de Vlaamse en Waalse identiteit te benaderen met oog voor heden én verleden, waarbij we continuïteit en discontinuïteit in de mate van het mogelijke hebben proberen bloot te leggen. Omwille van het feit dat deze scriptie hoofdzakelijk een discoursanalyse is, zijn noch de bronnen noch de gehanteerde literatuur per definitie zaligmakend. De manier waarop men de bronnen benadert bepaald immers mee de interpretatie. Gespiegeld aan de binnen deze scriptie vooropgestelde probleemstelling kunnen opmerken dat zowel aan Vlaamse als aan Waalse zijde zeer veel informatie te winnen is over de manier waarop beide identiteiten geconstrueerd werden, maar dat het in soortgelijk onderzoek zeker en vast ook interessant kan zijn om interpellaties in de Kamer, congresresoluties, en dergelijke bronnen in rekening te brengen.

Gezien deze scriptie voornamelijk wenste na te gaan welke invloed bepaalde fundamenteel politieke conflicten hadden op de Vlaamse en Waalse identiteit, is slechts een gedeelte van de informatie die de periodieken bevatten opgenomen. Onder andere de eerder associatieve elementen binnen de VB en WB blijven onderbelicht. Dit is een gevolg van de zeer brede waaier aan mogelijkheden van waaruit met de Vlaamse en Waalse identiteit kan benaderen. Beide identiteiten lenen zich tot verscheidene invullingen.

De voornaamste redenering binnen deze scriptie is deze geweest dat het weinig tot geen zin heeft om uitspraken te doen over de etnische dan wel civiele inslag van de Vlaamse en Waalse identiteit zonder hierbij een duidelijke contextuele verankering aan toe te voegen. Het opnemen van de context is cruciaal in de analyse, daar het ook geen zin heeft om de Vlaamse en Waalse identiteit als onveranderlijke identiteiten te beschouwen. Een periode van 35 jaar als één geheel beschouwen en binnen deze periode uitspraken doen over de wijze waarop beide identiteiten geconstrueerd werden, zal hoogstwaarschijnlijk uitmonden in een relaas waarbij nuancering moeilijk kan worden opgenomen.

Wat we met betrekking tot de door ons bedekte periode wel kunnen afleiden, is dat de Vlaamse en Waalse identiteit zich vrij analoog ontwikkeld hebben. Er zijn duidelijk parallellen te trekken tussen de verschillende schakelmomenten in de VB en WB. Het décor was verschillend, maar

120 uiteindelijk doorliepen de VB en de WB dezelfde fasen binnen een zelfde tijdskader. Wat de Eenheidswet bijvoorbeeld aan Waalse zijde deed, werd aan Vlaamse zijde door het taalwetgevingsproces bewerkstelligd: zorgen voor een massamobilisatie en een politiek draagvlak. De jaren 60 zijn fundamentele jaren in de communautaire verhouding tussen Vlaanderen en Wallonië. Het is binnen dit decennium dat de Vlaamse en Waalse verbeelde gemeenschap zijn fundamentele vorm krijgt.

De jaren 50 met de koningskwestie en de schoolstrijd zorgden voor een duidelijkere profilering van de VB en de WB, maar betekenden voor de Vlaamse en Waalse identiteit op zich niet zo bijster veel. De complexiteit waarmee de drie traditionele breuklijnen met elkaar verbonden waren zorgde wel voor een gestage vervreemding van de Vlaamse/Waalse buren en een uitgesprokener zelfbesef, maar het waren binnen dit decennium nog steeds de unitaire partijen die de plak zwaaiden. Zowel de VB als de WB diende zich nog volop te positioneren in het dynamische geheel dat de Belgische staat na WO II was. Op het politieke terrein speelde het tot voor de jaren 60 echter weinig tot geen rol.

Het natiebesef van zowel Vlaanderen als Wallonië kreeg in de begin van de jaren 60 een stroomstoot. De Eenheidswet aan Waalse zijde en het taalwetgevingsproces aan Vlaamse zijde zorgden voor een brede invulling van de ruimtelijke identiteit, waarbij zowel culturele, socio- economische als politiek pragmatische elementen werden opgenomen. Met de doorbraak van de Volksunie, het MPW en het FDF hadden beide nationale identiteiten een hefboom op de grieven ingang te doen vinden. De profilering van de Vlaamse en Waalse identiteit werd in de jaren 60 fundamenteel gestuurd vanuit een federalistisch idee. Het discours van de VB en de WB was niet separatistisch van aard, maar was er op gericht om binnen het toekomstige federale bestel enkele noodzakelijke hefbomen in handen te hebben.

Het kan niet ontkend worden dat deze grieven aan Vlaamse zijde hoofdzakelijk cultureel geïnspireerd waren, terwijl de Waalse grieven zich voornamelijk op het socio-economische terrein bevonden. Dit gegeven is echter geen vrijgeleide om er van uit te gaan dat de Vlaamse identiteit een etnische identiteit is, noch kunnen we afleiden dat Wallonië een uitsluitend civiele organisatie kende. De culturele inslag van de VB was een afgeleide van de taalstrijd die in de negentiende eeuw op gang werd gebracht. De Vlaamse Beweging heeft in zijn discours effectief beroep gedaan op historische terugkoppelingen om zijn eisen te legitimeren en kracht bij te

121 zetten. De combinatie van deze historische elementen en de doorheen de decennia blijvende aanwezigheid van de eis tot zorgde na WO II inderdaad niet zelden voor een etnisch geïnspireerd discours. Fundamenteel hierin bleef de idee van de Franstalige overheersing. De angst die de VB voor het Francofone regiment had opgedaan, bleef een constante in het zelfbeeld en de houding die werd aangenomen.

De vraag is evenwel in welke mate we een dergelijke continuïteit ook niet binnen de WB kunnen opmerken. Hoewel de Waalse beweging in essentie ook ontstond als een linguïstische organisatie, werd er omwille van de economische bloei al snel een zelfbeeld gecreëerd waarin de Waalse grond ( symbool voor de grondstoffen) en de economische l‟âge d‟or als fundamenteel etnische markers in het zelfbeeld werden opgenomen. De Waalse identiteit na ‟45 was met andere woorden even goed voor een groot deel opgebouwd uit de idee van de Waalse economische en etnische kracht. Op het moment dat Wallonië economisch en demografisch in de minderheid dreigde te komen, heeft de WB gezocht naar manieren om het Waalse zelfbewustzijn naar een hoger niveau te tillen. De stakingen de Eenheidswet waren het signaal voor de WB om de Waalse etnie terug op de voorgrond te brengen, waarbij ten volle gebruik werd gemaakt van de symbolische waarde van het industriële verleden en de socialistische, democratische inslag van de Waalse natie.

De mechanismen waarmee de etniciteit werden ingevuld waren dus over het algemeen dezelfde. De etnische elementen waren makkelijk aan te wenden symbolen om de feitelijke politieke strijd te kaderen, maar kunnen niet als de hoofdactoren binnen het discours gezien worden. Het federaliseringsproces was de feitelijke kern waarrond alles vanaf de jaren 60 draaide. Eens de ruimtelijke identiteit de ruimte had om zich ten volle te ontwikkelen, bereikte zowel de VB als de WB het punt waarop ze effectief konden deelnemen aan het politieke besluitvormingsproces. Vanaf dit moment is het de facto onmogelijk om nog een cruciaal onderscheid te maken tussen etnische en civiele elementen, daar politieke participatie de facto inhoudt dat er een consistent en allesomvattend programma moet verdedigd en uitgedragen worden.

Dit grote belang van het federaliseringsproces zorgt er ook voor dat het moeilijk houdbaar is om de Waalse identiteit als een fundamenteel civiele identiteit te beschouwen. We hebben doorheen deze scriptie aanwijzingen gevonden die ons deze richting lijken uit te duwen. Ook hier moeten we echter tot het besluit komen dat het niet opgaat civiele elementen als democratie,

122 internationalisme e.d. enkel aan de WB toe te dichten. Het feit dat zowel de VB als de WB na de splitsing van de unitaire partijen op het politieke terrein actief konden zijn, noodzaakte hen ook universele principes in het discours op te nemen.

Wat de perceptie van beide bewegingen betreft moeten we besluiten dat de perceptie over het etnische Vlaanderen vs. het civiele Wallonië binnen het zelfbeeld van de WB – weliswaar met enige selectieve blindheid- stevig in het zelfbeeld verankerd, en dat ook binnen de literatuur de dichotomie tussen Vlaanderen en Wallonië iets te gemakkelijk wordt overgenomen. Indien men beide bewegingen polariseert kan men zoals we reeds argumenteerden inderdaad tot een dergelijke conclusie komen, maar het mag duidelijk zijn dat de lading hiermee niet bedekt is. Een duidelijk onderscheid tussen de opbouw en inhoud van de Vlaamse en Waalse nationale identiteit is – zeker vanaf de jaren 60-zoals hierboven aangehaald, immers moeilijk.

Een zeer belangrijke rol in de negatieve connotatie die tot op vandaag de dag over de Vlaamse identiteit cirkelt, is zonder twijfel weggelegd voor het extreem-rechtse Vlaams Blok. De opkomst van het xenofobe Vlaams Blok zorgde vanaf de jaren 80 voor een nog duidelijkere interpretatie van het etnische Vlaanderen. Het Vlaams-nationalisme gelijkschakelen met racisme is echter te kort door de bocht.

Het Vlaams Belang is niet de exponent van de Vlaamse Beweging, ze zijn een exponent van de angst die er binnen bepaalde segmenten van de samenleving is geslopen. Vlaams-nationalisme, xenofobie en “Eigen volks eerst- retoriek” zijn geen communicerende vaten maar werden door het Vlaams Blok/Belang op die wijze verkocht. Het Vlaams Belang is het adept van een verzameling radicale Vlaams-nationalisten die de door de VU ingeslagen weg niet kon verteren. Het gegeven dat ze evenwel steeds onder de vlag van het Vlaams-nationalisme konden varen bezorgde hen een draagvlak dat er voor zorgt dat er een duidelijke schaduw hangt over de Vlaamse Beweging. Ook de nadrukkelijke vraag voor amnestie die doorheen de decennia na WO II al dan niet expliciet binnen de Vlaamse Beweging aanwezig is geweest, is geen vrijgeleide om de Vlaamse identiteit de facto als etnisch te bestempelen. Het is een redenering die kan gestaafd en bewezen kan worden, maar ook hier wordt dan de nuance al te gemakkelijk achterwege gelaten. Het Vlaams nationalisme is geen van nature racistische en exclusivistische beweging.

We hebben in België bovendien niet te maken met nationale identiteiten die geweld hanteren als drukkingsmiddel. Dit gegeven zorgt er voor dat de Vlaamse Beweging niet gelijkgeschakeld kan

123 worden met de Baskische nationalistische beweging, of dat een nationalistische partij als NV-A gebrandmerkt moet worden als de diabolische doodgravers van de Belgische staat. De onafhankelijkheid van Vlaanderen is inderdaad het doel van de NV-A, maar ze opteren er voor om dit via het democratische speelveld te doen. Het etnische discours dat door de NV-A gehanteerd wordt, is een discours zoals dat ook binnen de Volksunie vanaf de jaren 60 definitief zijn intrede deed. Met de nodige aandacht voor beeldspraak en vanuit een passie voor Vlaanderen. Ze zijn echter geen xenofoben of per definitie racisten.

In het kader van deze connotatieve strijd moet misschien ook de vraag gesteld worden of bepaalde partijen en bewegingen waarin etnisch-culturele waarden extremistisch gecultiveerd worden, nog wel onder de noemer van nationalisme kunnen gebracht worden. Het kan een vraag zijn voor toekomstig onderzoek of het binnen de mogelijkheden van de wetenschappelijke literatuur ligt een duidelijker onderscheid te maken tussen nationalistische bewegingen en partijen die de eigenheid van de natie of de regio verdedigen enerzijds en partijen en bewegingen die een racistisch, xenofobisch en extremistisch discours en modus operandi hanteren anderzijds. Toegegeven, ook dit onderscheid zal op zijn beurt onderwerp worden van conceptueel getouwtrek. Wanneer men echter gefundeerde uitspraken wil doen over de Vlaams dan wel Waalse identiteit moet men kijken naar de manier waarop de Vlaamse en Waalse identiteit op het politieke toneel worden geventileerd, wat hun plaats is binnen het bestel. De dichotomie tussen het nationalistische Vlaanderen' en het zachtere regionalistische Wallonië is simpelweg niet houdbaar

De idee van een civiele Waalse natie is een beeld dat door de WB en de historiografie over de WB al te gemakkelijk wordt benadrukt. Het argument – onder andere verwoord door Maarten Van Ginderachter- dat de diegenen die over de WB schrijven niet genoeg afstand kunnen nemen van hun onderwerp is bijgevolg dan ook verdedigbaar, daar er uit onze analyse inderdaad wel gebleken is dat het civiele zelfbeeld zonder enige moeite tegenover het etnische imperialisme van de Vlamingen wordt geplaatst. Een gebrek aan zelfkritiek misschien, of een bewuste keuze om een aantal pagina's uit de geschiedenis tot randverschijnselen te bestempelen?

Doorheen deze scriptie zijn er verschillende aanwijzingen gevonden om te beweren dat ook de WB duidelijke etnische componenten gehanteerd heeft in het zelfbeeld. Met name de demografische en economische achterstand ten aanzien van Vlaanderen en de hiermee gepaard

124 gaande dreigende marginalisering van Wallonië werden binnen de Waalse Beweging in een verhaal gegoten waarin territorium, volksaard en cultuur wel degelijk een rol speelden. Deze etnische componenten werden overigens niet nadrukkelijker gecamoufleerd dan in de VB, maar worden wel in een verschillend kleedje gehesen.

Een andere reden waarom de WB in de perceptie een stuk minder pejoratief benaderd en geëvalueerd wordt dan de VB, ligt hem naar alle waarschijnlijkheid in het feit dat de Waalse Beweging zich politiek gezien nooit duidelijk als een op zich staande zuil heeft gemanifesteerd. De scheiding die zich vanaf de jaren 60 tussen de Christelijke zuil en de VB heeft voltrokken, vond aan Waalse zijde niet plaats. De WB is altijd op de één of de andere manier onder de vleugels van het socialisme en zelfs het syndicalisme blijven schuilen, en diende op die manier dan ook een minder harde strijd te voeren om zijn plaats onder de Belgische hemel te verdienen en bovenal te legitimeren.

Wat mij betreft mag het duidelijk zijn dat de dichotomie etnisch-civiel simpelweg niet houdbaar is. Het politiek pragmatisme is van een zodanig groot belang dat een nationale beweging het zich niet kan veroorloven een uitsluitend etnisch of civiel te hanteren. Enkel indien we uitgaan van een duidelijke vermenging van deze twee types componenten, kunnen we gefundeerd beide identiteiten analyseren. Het blijft enigszins een spel van interpretatie, maar het is een denkoefening die zeker en vast een meerwaarde kan bieden in de behandeling van nationale identiteit.

Het blijft evenwel moeilijk om na te gaan op welk niveau we de beleving van de Vlaamse en de Waalse identiteit moeten situeren. Voelt iemand zich meer Vlaming omdat hij zich onveilig voelt in een context van toenemende globalisering, van culturen die met elkaar in contract treden, van Vlaamse waarden die in het gedrang worden gebracht? Voelt hij zich Vlaming omdat hij elke maand een gezin te onderhouden heeft, en enkel en alleen de logica hanteert dat Vlaanderen op zichzelf economisch een pak sterker zou staan dan met die Waalse landgenoten die zoals de perceptie het wil te lui zijn om aan het werk te gaan? Of is de realiteit dat de modale Vlaming en Waal zich de facto weinig aangesproken voelen door het politieke gefilibuster, dat ze al bij al wel tevreden zijn met het surrealistische landje waarin ze vertoeven, maar ze toch - als gevolg van het feit dat ze simpelweg lid zijn van één van beide kampen- toch geneigd is om te redeneren vanuit het mentale kader dat het dichtste bij hem staat?

125 Mensen leven en handelen binnen een bepaalde context, en zelfs een wereldburger zal op de één of de andere manier zich binnen een bepaalde culturele context willen handhaven. Dat is het aard van het beestje. De toekomst van Europa mag dan wel in de regio‟s liggen, een vorm van nationale identiteit zal altijd in de mens ingebakken zitten.

126 EPILOOG: DE KRUIK GAAT ZOLANG TE WATER TOT ZE BARST ?

Zoals ik reeds in de inleiding vermeldde, werden de maanden waarin deze scriptie tot stand kwam op het politiek en communautaire niveau gekenmerkt door een bij wijlen hallucinant steekspel tussen Vlamingen en Walen. Op het moment dat ik dit hoofdstuk aan het uitschrijven ben is het Belgische schip opnieuw van de ene mini-crisis naar de andere aan het varen. De communautaire breuklijn loopt dwars doorheen vrijwel alle dossiers, al wordt er wel degelijk getracht de vetes zo veel mogelijk binnenskamers te beslechten. Een toestand opmaken van het huidige politieke klimaat in de Wetstraat is van die aard dat het vrijwel onmogelijk is dit te doen zonder enige vorm van scepsis. Noch politologen, journalisten en bovenal noch politici zelf durven expliciet voorspellingen te doen over de toekomst van het federale België.

Het surrealistische plaatje van België dat zowel in binnen- als buitenland zo vaak werd opgehangen en zelfs werd geromantiseerd, lijkt te zijn omgeslagen in een padstelling waarbij beide spelers zich ten volle bewust zijn van het feit dat ze op twee paarden dienen te wedden. Daar de situatie echter van die aard is dat noch de paarden noch de jockeys daadwerkelijk weten welke kant ze dienen uit te rennen, is het voor de toeschouwers een schouwspel waarbij ze de aandacht na verloop van tijd verliezen. Om maar een voorbeeld te geven: de niet-benoeming van drie burgemeesters uit de Brusselse rand, met name de gemeenten Kraainem, Linkebeek en Wezembeek-Oppem is uitgegroeid tot een nieuwe communautaire bom, een symboolstrijd die het wederzijdse wantrouwen kenmerkt. Zelfs de Raad van Europa komt in het stuk opdraven. Het besluit van de afgevaardigden die de situatie rond het al dan niet rechtsgeldig zijn van de niet- benoemingen dienden te onderzoeken was dat er sprake is van een zekere etnische zuivering. Dat de Franstalige burgemeesters de taalwetgeving de facto overtreden hadden belette deze waarnemers niet om de Vlaamse regering te beschuldigen. Hoe kunnen burgers immers deelnemen aan het lokale politieke leven als ze hun eigen taal niet mogen spreken? Vlaanderen als een etnische, exclusieve natie, het is een perceptie die blijkbaar moeilijk weg te krijgen is.

Aan Waalse zijde leeft het beeld van het etnische Vlaanderen mogelijk nog sterker. In de gesprekken die ik met enkele Walen en Brusselaars hield- bijna allemaal in de 3 weken die ik in de Koninklijke Bibliotheek doorbracht -, viel het me in de meeste gevallen op hoe evident - ik kan er geen beter woord voor vinden- het voor hen is dat de Vlaamse onafhankelijkheid in de sterren geschreven staat. Ook de reactie op de nep-reportage Bye Bye Belgium, gemaakt door de RTBF, toonde een paniekerige Waalse reactie, maar toonde ook een bevolking die scheen te zijn

127 berust in het feit dat het er ooit wel eens van moest komen. Mogelijke oplossingen voor de dag dat Vlaanderen cavalier seul beslist te gaan spelen liggen klaar. Aanhechting bij Frankrijk, een unie met Brussel of een autonoom Wallonië al dan niet onder voogdij van de Europese instellingen, de ideeën circuleren binnen Wallonië. De socialistische reflex is binnen het Waalse landschap nog steeds aanwezig. De levensbeschouwelijke breuklijn mag dan wel gepacificeerd zijn, de communautaire en socio-economische breuklijn liggen nog steeds open. De polarisering tussen Vlaanderen en Wallonië blijft met andere woorden gevoed, en wordt nog versterkt doordat de communicatie de facto afzonderlijk verloopt. Een eigen beeldcultuur en verslaggeving zorgen voor onduidelijkheden en verwarringen. Anderzijds is die evolutie niet tegen te houden en zelfs logisch te noemen.

Zoals we reeds eerder binnen deze scriptie zagen is een fundamenteel bestanddeel van een federalistisch regime dat de verscheidene regio's vrijwillig een verbond aangaan om het bestuur op een manier te organiseren dat de verschillende niveaus de nodige vrijheid hebben, zonder dat het overkoepelende federale niveau hierdoor in het gedrang wordt gebracht. Dit gedachtegoed werd in de afgelopen decennia in die mate uitgewerkt dat vandaag de dag zowel Vlaanderen als Wallonië een groot deel van de bestuursmechanismen zelf in handen heeft. Dat dit gepaard ging met de nodige crisissen kan gezien de Belgische geschiedenis enkel en alleen als courant worden bestempeld. Het is geen wonder noch een schande dat de relatie tussen twee gemeenschappen die de facto reeds een aanzienlijke vorm van zelfbestuur hebben aanleiding geeft tot conflicten. Dit kan op zich niet worden aangehaald als argument om te staven dat België elke bestaansreden verloren heeft. Een belangrijke vraag is dan wel in welke richting beide deelstaten eigenlijk willen uitgaan.

Indien de communautaire relaties blijven worden gekenmerkt door politiek immobilisme en een stellingenoorlog, is het niet onmogelijk dat we inderdaad naar een nieuwe institutionele aardverschuiving aan het bewegen zijn. Het Belgische staatsbestel is decennia lang al voorbeeld van een consensuspolitiek. Ook hiervoor bestaat er echter geen blauwdruk. Opnieuw raken we het feit dat het politiek pragmatisme op het einde van de rit de doorslag geeft. Geschiedenis, taal en bloedverwantschap kunnen worden aangehaald als referentiekader en bieden in een politieke crisis een kanaal waarlangs een breder draagvlak kan gecreëerd worden. Zowel naar de eigen als naar de andere gemeenschap wordt een bepaalde houding aangenomen. Deze houding kan veranderen en de ruggengraat van het discours ligt nooit op voorhand vast. De etnische retoriek is

128 een hulpmiddel, niet de kern. De politieke en culturele veruiterlijking van de Vlaamse en Waalse identiteit werd en wordt gekenmerkt door een subtiel samengaan van actie en reactie, van slaan en zalven. Dit was lang de kracht van België, maar de vraag is misschien wel hoe lang het touw gespannen kan blijven.

Het ligt niet binnen mijn macht om een expliciete uitspraak te doen over de toekomst van België. Ik wacht net als velen op de volgende duif die uit de hoed zal getoverd worden. Of de bevolking er echt wakker van ligt is ook nog maar de vraag. Recente peilingen wijzen uit dat het draagvlak voor een nieuwe staatshervorming binnen Vlaanderen gegroeid is. Of hiermee ook het einde van België bepleit wordt, is iets anders. Het blijvende gekibbel tussen Vlaamse en Franstalige politici over pakweg Brussel Halle Vilvoorde kan twee wegen uit. Of het veroorzaakt een grote desinteresse ten aanzien van de politiek, of het leidt tot een grotere radicalisering. Het Belgische bestel lijkt meer en meer op een kruispunt te zijn beland waar ze bepaalde keuzes dient te maken. Pagina's kunnen volgeschreven worden over de huidige politieke en communautaire crisis, en het bovenstaande was slechts een bescheiden bepeinzing over de actuele situatie.

Eindigen doe ik met de woorden waarmee deze scriptie werd ingeleid. De cirkel is rond.

… Om samen gelukkig te leven en van elkaar te houden, is het nodig dat men elkaar verstaat.

129 ADDENDUM I : BLOEMLEZING CITATEN

Binnen dit gedeelte geef ik een beknopte bloemlezing van enkele citaten die bij de analyse van de periodieken zijn opgepikt. De voornaamste reden waarom ik hier een selectie wenste te maken is om op die manier de lezer uit te nodigen zelf een beeld te vormen van de Vlaamse dan wel Waalse identiteit, en hieraan gekoppeld een nog beter inzicht te krijgen op de conceptuele in interpretatieve mogelijkheden die de interpetatie van verscheidene citaten met zich mee brengen. De Franse citaten werden in dit gedeelte niet vertaald, daar ook de Franse taal lyrische zinnen weet te produceren.

'Rommelpot ( 1949)

14/05/49, p.5 : Wij hebben reeds aangetoond hoe betrekkelijk de betekenis van het demografisch overwicht der Vlamingen was, sedert 1830. Een minderheid van Vlamingen met een sterke Vlaamsgezinde overtuiging zou ons verder hebben gebracht dan waar we nu staan. Een geografische Senaat; of juister, een senaat op paritaire grondslag, waarin de Vlamingen en de Walen als dusdanig, d.i. Als groep tegenover elkander zouden staan, zou een belangrijk voordeel bieden: hij zou het Vlaamse stambewustzijn versterken

03/09/49, p. 3: We stippen aan: 1. de Vlaamse beweging heeft tot doel de opgang, de waardigheid en de welstand der Vlamingen te verzekeren; 2.de Vlaamse beweging staat ophet standpuntdat Vlaams-België eentalig nederlands is; 3. zij weigert afstand te doen van om het even welk verworven recht.

26/11/49, p. 9: Mijnheer de Minister, als gij wilt dat de honderjarige tegenstelling Vlaanderen-Wallonië verdwijne, adn is het meer dan tijd dat gij een stelt van aard om de indruk weg te nemen dat het in België een misdaad is als Vlaming te worden geboren en als zodanig te willen leven

't Pallieterke (1949)

26/02/49, p.2: Federalisme? Wat zouden ze er mee aanvangen de uitstervende stumperds? Aanhechting bij Frankrijk? Wat zouden ze'r uitrichten, de sukkelaars? Mee staken en met Marianne de dieperik induiken?

22/08/49, p.3: Er heeft vandaag een ijzerbedevaart plaats gehad. gehad. De eerste echte, want die vroeger plaats hadden dat er waren er incivieke waar kinderen en embusques politieke herrie gingen schoppen rond het stoffelijk overschot. Maar nu is die smaad uitgewischt en dat is gebeurd zooals in België alle flamingantische uitspattingen weer worden goed gemaakt: met een betoging pour la france. Want als de Vlamigen per definitie incivieken zijn ( het Germaanse ras verloochent zich niet) dan is Vive la france per definitie de heiligmakende formule

La Wallonie Libre ( 1949)

Maart- april, p.3 :Rien ne changera tant que la wallonie, sous des gouvernements qui seront plus que jamais anti-wallons, ne pourra disposer librement de ses destinées non plus dans la factice unité belge,mais dans une entente avec les provinces du nord, voulu et conscentie. On peut d'allieurs toujours attendre que, d'eux memes, les Flamands nous accordent ou nous demandent cette union

Mei-juni, p.3 : La Belgique comme l' a dit Henri Pirenne, est formée de “ deux nationalités”. Les flamands n'ont pas seulement défendu leur nationalité propre et fait triompher la conscience de leur groupe national

130 avec une foi et une perséverance admirables. ils ont fait plus. Ils ont substitué aux droits de l'homme et du citoyen un droit différent, fondé sur la communauté ethnique.

November,p. 4: Amis Wallons, il y a du pain sur la planche, il y a du travail en perspective.,Vous pouvez vous consacrer à un travail fecond (...) Et demain, ensemble, nous saluerons l'aube de la Victoire de la Liberté

Pourquoi pas ( 1949)

18/03/49, p.699: L' activisme flamingant se manifeste a nouveau par des accès de fièvres en plus et plus fréquents en intensifs. Accès de fièvre, cette demande de mise en liberté du barbouilleur Grammens, qui serait plus a sa place dans une maison de santé, entouré des soins les plus attentifs

11/03/49, p. 632: Je pourrais continuer longtemps sur ce thème. Je stoppe. Pourquoi pas? Why not? Disent et diront toujours ceux qui ont voulu que la Belgique vive, éternelle, et qui, avec la résistance armée, ont boulé dehors le sol patrial sous le signe de nous trois couleurs.

01/07/49, p. 6: (...) Et l'on peut tirer une conclusion incidente mais reconfortante de scrutin: la belgique n'est pas mure pour le separatisme. Beaucoup de bruit parfois, mais toujours pour rien. Un peu d' agitation, entretenue par des gens qui ne répresentent qu'eux-mêmes et qu'on aura la sagesse de ne plus prendre au serieux.

Volksunie ( 1955)

Maart, p.2: (...)Dat de slavengeest van het Vlaamse volk het alles zal doen slikken. Het wordt ook meer dan tijd dat men die Franssprekende beunhazen op vergaderingen van Vlaamse of hoofdzakelijke Vlaamse mensen eens aan het verstand brengt dat we met hun dwaasheden niet gediend zijn . Veel te goed is buurmans gek, luidt het oud Vlaams spreekwoord. Laten wij Vlamingen daar aan denken. Reeds meer dan honderd jaar houden de Franssprekenden ons voor de zot en leven gemakkelijk en dankzij het Vlaams zweet. Laat het nu eindelijk uit zijn. We moeten ze van onze tribune wegjouwen

Maart, p.4: Er zijn in dit land drie nationalismen. Er is het Vlaams nationalisme, er is het Waals nationalisme en er is het Belgisch nationalisme. De eerste twee groepen behoren tot het volksnationalisme. De grote meerderheid van de liberale en socialistische volksvertegenwoordigers in Walloniê zijn Waalse nationalisten; de Vlaamse socialisten en liberalen, de Vlaamse en Waals CVPers zijn Belgische nationalisten. Ook de kommunisten steunen officieel dit Belgisch nationalisme.

Augustus, p. 1 Wij moeten begrijpen dat niet de Walen onze grootste vijanden zijn ( met hen is een akkoord mogelijk, zoals de Vlaams-Waalse federalistische overeenkomst bewezen heeft) maar wel de Van Zeelands, de Struye's, ... die geen van allen Walen zijn, maar Brusselaars of franskiljons. Zij zijn onze ergste vijanden omdat zij ons volk naar het leven staan in ons volk-zijn zelf. Onder de mom der schijnheiligheid, van het welwillend begrjipen, misprijzen en haten zij ons in ons Vlaams nationaal bewustzijn.

't Pallieterke (1955)

07/04/'55, p.7: Juicht Vlamingen juicht, tijdens de manifestatie van zaterdag 26 maart j.l. Hebben de Walen te Brussel, de Vlaamse leeuw gezongen. (...) Maar zodra de Vlamingen wensen of oordeelkundige eisen doen gelden, die uiteraard een Vlaams karakter hebben en waarbij vooral de Vlaamse gevoelens en teven het dagelijks brood, het volledig gelijke bestaansrecht en de toekomst der Vlamingen is gemoeid, bestaat voor die Walen het effectief van 75procent niet meer.

14/07/'55, p. 1: Ik heb de indruk dat er dit jaar weeral wreed met de leeuwenvlag is gezwaaid. Wij hebben de Vlaamse goedendags op de Franse koppen zien en horen nederkomen. En het Vlaamse heir

131 heeft in alle dorpen en steden pal gestaan. (...) Ik vind dat 11 juli, naar de uiterlijke manier waarop het gevierd wordt begint te lijken op 21 juli. Het klinkt allemaal erg officieel en conformistisch. Zeker, er is meer geld en er wordt rijkelijker gefeest dan vroeger. Maar de overgave en de overtuiging ontbreken. De officiële Belgiek levert niet alleen het decor, hij levert ook de auteurs voor het stuk.

17/11/'55, p.1: Beschuldig mij niet van volharding in de zwartzakkerij omdat ik er deze week nog eens moet over klappen. Het is niet mijn schuld indien, meer dan 10 jaar na de feiten zoals dat in de taal van het beste gerecht ter wereld heet, de repressie onverminderd actueel is. (...) Wanneer ik over de amnestie spreek dan denk ik aan de plagerijen met betrekking tot pensioenen, oorlogsschade en frontstrepen waarmede duizenden kleine mensen nog worden vervolgd. Dan denk ik aan de afgezette onderwijzers die met boeken of met speelgoed leuren en aan de advocaten en regenten die de boter op hun hoofd moeten verdienen door in slapeloze nachten vertaalwerk te verrichten. Dan denk ik aan al het leed en de kommer die daar opgestapeld liggen en dan vraag ik deemoedig: God, laat dat eindigen voor Kerstmis

La Wallonie Libre ( 1955)

Januari, p.2 : En France, la culture latine et un fond commun d'origine, avec l' aide de près de deux siècles de centralisation politque, ont déterminé une ethnie pariculière, dont les nuances provinciales ne sont guère perceptibles que dans le folkore. (...) En Belgique, il en va tout autrement. La dualité ethnique affirmée un peu plus chaque jour, pose un problème primordial qui doit d'abord recevoir une solution territoriale

Juni-Juli, p. 2: La Wallonie connait depuis de nombreuses années une inquiéante pénurie de main- d'oeuvre; en Flandre, au contraire, malgré une industrialisation systématiquement favorisée par les pouvoirs publics, le chômage seévit à l'etat endémique. Il tombe, dès lors, sous le sens que les mesures qui doivent etre prises immédiatement pour sauver la demographie wallonne sont d'un tout autre ordre que celles qui peuvent être envisagées afin de parer à une éventuelle et, en tout cas, encore lointaine dégradation de la situation flamande

December, p.2 : A-t'on pensé, à cette occasion , à ce que c'est devenu le mouvement wallon encommissioné à Bruxelles? A-t'on fait la somme de tout ce qu'avait perdu la Wallonie depuis lors et de tout ce qu'elle va perdre? Contrairement à ce que l'on pourrait croire, ce ne sont pas les dirigeants wallons membres du centre Harmel qui en portent l'entière rensponsabilité. La majorité flamande et bruxelloise que nous subissons.

Pourquoi pas ( 1955)

25/03/55, p. 30: Les choses en sont à un tel point qu'il faut des morts. C'est docile et ça ne gêne personne. Deux ou trois cadavres bien sanguinolents feraient sortir cette guerre scolaire.

17/06/55, p. 77: Il faut croire qu'il estima plus prudent d' éviter le combat, et d' user pour cela d'influences non négligables si l'on en juge par le résultat obtenu: avec un ensemble touchant.

02/09/55, p.5: Il faut dire et répéter que d' autres tâches nous attendent. Le débat scolaire a eu toute l' ampleur que l' opposition a voulu lui donner ( citaat door Collard)

Volksunie ( 1963)

12/01/63, p. 2: In het raam van de aktie om te bekomen dat Brussel Vlaams zou zijn voor de Vlamingen heeft de afdeling Schaarbeek volgende brief gericht aan aan de burgemeester van Schaarbeek. De anti- Belgische keuze van de in de binnendiensten enkel Frans te gebruiken ( en zulks gebeurt in de 18 van de 19 Brusselse gemeenten!) moet vervangen worden door een eerlijke Belgische beslissing, waarbij de

132 Vlaming in Brussel overal in het Nederlands en dit zonder zich telkens te moeten kwaad maken, terechtkomt.

01/06/63, p.5: Welk is de houding van de procentuele meerderheid in Wallonië, tegenover die Waalse aktie? De Waalse bevolking heeft op Waals-nationaal gebied weinig traditie van strijdende beweging. Er waren nooit veel redenen toe. Omdat ze fel roept over Vlaams imperialisme rond zaken waar dit toch wat te irreeël is, omdat ze politieke wat te eenkleurig was, lukte het de Waalse beweging nog niet van brede massa's aktief te maken .

02/11/63, p. 1: Het is wraakroepend dat de grote sindicaten nooit de moed hebben gevonden om de mensonterende toestanden aan te klagen, die in veel privé en overheidsinstellingen heersen. Het is maar een taalkwestie? Inderdaad, maar dus een kwestie van menselijke en sociale verhoudingen. En bovendien van bevorderingsmogelijkheid voor eigen mensen! Het gaat ten slotte om het afschudden van het kolonialistisch juk. Het is waarachtig geen toeval dat het reaktionnair kapitalisme in Vlaanderen steeds samengaat met het fanatiek franskiljonisme.

't Pallieterke (1963)

07/02/63; p.2: Door de Vlaamse beweging zijn de Vlamingen bewust geworden als volk. Zij willen als volk weliswaar in binnen België blijven leven, maar dan op voorwaarde dat België dit volkse welzijn beschermt en bevordert. Van de weerbots hebben de Walen zichzelf ontdekt. Zij vrezen dat de Vlamingen van hun meerderheid misbruik zullen maken om België tot Groot-Vlaanderen te maken en de Walen slechts de kruimels voor te werpen.

27/06/63, p. 3: Wat voor een achterlijk bekrompen ras de Vlamingen zijn die van het “kompromis” niet willen weten en er desgevallend een val van de regering en parlementsverkiezingen voor riskeren, staat dezer dagen weer in de hele frankofone pers te lezen. Volgens de peupel zijn de Vlamingen oliedom, want dan gaan ze naar nieuwe verkiezingen zonder zetelaanpassing, en dus met verminderde kansen. Het Peupel vergeet, dat de zetelaanpassing een grondwettelijk demokratisch recht is.

11/07/63, p.4: Vervolgens hebben wij nooit in dit krantje amnestie gevraagd voor kampbeulen, verklikkers, folteraars en misdadigers van gemeenterecht. Alleen voor politieke delinkwenten. Bovendien hebben wij amnestie nooit verward met eerherstel in de juridische betekenis. Kollaboratie, de politieke, blijft een dwaling. Ook na amnestie. Wij zeggen alleen gezegd en we blijven dit herhalen dat er langs beide zijden vergissingen werden begaan, dat langs beide zijden zwakheden werden genoteerd.

La Wallonie Libre ( 1963)

Januari 63, p.5: Les Wallons ont souvent eu le sentiment que leurs besoins économiques et sociaux n'étaient pas compris et que les décisions qui les concernaient au premier chef étaient prises par des organismes au sein desquels ils n' etaient pas suffisamment représentés. Cela doit cesser. Il est temps de donner à la Wallonie ce qui doit lui permettre de survivre, ne fût-ce que pour ne pas l' obliger à le prendre.

Mei 63, p. 1 Nos adversaires spéculent sur l' INDIVIDUALISME foncier des Wallons: notre divsion fait leur force. Vous en avez conscience, nous n' en doutons pas. (...) L' heure est decisive. Le sort de la Wallonie est dans vos mains. Des dizaines de milliere de flamands ont marché deux fois sur Bruxelles: le gouvernement, pris de panique, a aussitot obtempere a leurs exigences. Ne l' oubliez pas Les hommes politiques n' agissent que sous la pression du nombre.

September, p.3 : Le divorce entre les conceptions ethniques des Flamands et des Wallons est telle qu'une solution amiable n'est pas du tout assurée. Les premiers sont imbus de théories germaniques. Ils croient dans les vertus de la nature primitive.

Pourquoi pas ( 1963)

133 05/07/63, p.119: Il n' y a que chez nos catholiques flamingants que la parole du Pape ne trouve pas d' echos. Leurs paroles sont: walen buiten, weg met belgië”. Et leur actes: la haine du francophone, la profanation des églises ou l' on prêche l' evangile en francais, une frontière de la honte entre deux communautés chretiennes.

13/09/63, p. 159 : Aussi mal informée – et la, les “ vlaamsvoelenden”, n'ont pas entièrement tort- l'opinion wallonne a d' abord été surprise par le réveil imprévu de la Flandre flamingante ( au sens correct du terme) (...) En particulier, deux peuples distincts, séparés désormais par une frontière légale que les Flamands ont voulue, ne doivent-ils pas, dans le cadre d'Etat ou ils vivent, être dotés chacun d'une organisation politique propre librement choisie?

Volksunie ( 1968)

20/01/68, p. 4 Meer nog, dan de inhoud zelf hebben de bewoordingen van het ekspansieplan van Leuven- Frans onze verontwaardiging gewekt. De bewoordingen zijn eens te meer ingegeven door een grenzeloze minachting tegenover het vlaamse volk: dat is niet nieuw, maar het schokt toch telkens weer. De inhoud zelf is geen verrassing : Leuven zelf bezet houden en van daaruit Vlaams-Brabant in de fatala hoek duwen.(...) Laat ons onze verontwaardiging niet helemaal besteden aan de francofone ekspansieplanners; het grootste deel ervan hebben wij nodig voor hun bewuste en onbewuste handlangers

18/05/68, p. 6: Al te gemakkelijk hoort men Vlamingen zeggen: wij gaan toch niet vechten voor de Voer of we gaan toch niet vechten voor een randgemeente. De franstaligen vechten echter voor alles. Wat voor ons kleinzielig is, is voor hen grootzielig. Wanneer gaan toch de Vlaamse ogen open? De Vlamingen zijn zelfvernietigers. Het Frans taalimperialistisch monster dient afgeslacht en niet langer onze ongelukkige vlaamse taalgrensbevolking die we al te lang aanhaar lot hebben overgelaten.

15/06/68, p. 3: We hebben altijd met enige simpatie de wallingantische aktie gevolgd omdat zij – ook en vooral wanneer zij in botsing kwam met de vlaamse beweging- altijd een centrifugale kracht bleef in het unitaire en gecentralizeerde België. Om de haverklap hebben we ons echter verplicht gezien, onze simpatie te ruilen voor verbazing, argwaan, of – erger nog- uitgesproken wantrouwen. Zo ook ditmaal. Wat daar verleden zondag allemaal werd verteld, is zo'n verward allergaartje van bekrompen vlaamshaterij, federalistische standpunten, gekke frankolatrie en onbegrijpelijke onkonsekwentie

't Pallieterke ( 1968)

11/01/68, p. 1 : Nu de wet theoretisch de taalgrens heeft vastgelegd, willen de kampioenen van de Franse Kultuur die overal ( of het nu in Vlaanderen, Jura of Quebec is) tegelijk agressieve taalimperialisten zijn, in de praktijk hun expansie steeds meer noordwaarts verplaatsen (...) dat is de kern van de zaak: het offensief tegen Vlaams Brabant duurt voort, buiten maar ook in de kerk.

20/06/68, p. 5: Op het jongste kongres te Namen van de Rassemblement Wallon hebben de speechers hun woorden niet gewogen.Senator Marcel Thiry ( de l'acedemie francophone”) heeft de trouw van Wallonië aan Frankrijk beleden “ wat ook het regiem zijn moge dat in Frankrijk regeert”. (...) We blijven er allemaal tamelijk onberoerd bij. Maar als Vlamingen zoiets -maar dan ten opzichte van de Grootnederlandse gemeenschap durfden of durven zeggen, dan is het groot alarm bij de staatsveiligheid.

19/09/68, p. 8: De Waals-Vlaamse problematiek is nochtans meer dan een binnenlandse aangelegenheid, (...) “alle mondialisten, Europeërs en supranationalisten het Belgisch probleem zouden bestuderen,Voor het antwoord op de vraag: Wat kunnen Vlamingen, Walen en Brusselaars nog samen

134 ondernemen? Nationalisme immers, is geen geloof, geen leerstelsel, geen moraal, geen doktrine. Het is een politieke bedrijvigheid met wisselende subjekten en objekten. Daarom wil Dierickx-Vandenburcht in dit boek ontleden wanneer we het hebben over volkskunde, wetenschap, taalstudie, letterkunde, geschiedenis, volkskunst, moraal, romantisme, verheerlijking van de nabije omgeving, over ... nationalisme

La Wallonie libre ( 1968) februari 68, p. 3 : Au cours de XIX siècle, l' évolution sociale amena la création du Mouvement flamand, à l' origine democratique et sociale. Il a provoqué au sein de la Flandre une conscience communauté et a visé à organiser toute la vie sociale en fonction de sa langue. Les Wallons au contraire, ont tardé à reconnaitre leur union communautaire. Notre légérete et notre insousciance se sont compliqués par critique de notre économie; crises démografique, charbonnière, sidérurgique etc. se sont succédé, provoquant la prise conscience de wallonne.

Maart 68, p.5: Les Wallons ne peuvent pas être fiers d'une patrie belge qui s'abandonne sans réagir à l'agitation de la rue. (...) Le moment est venue pour tous les Wallons de faire table rase de leurs opinions particulières pour ne penser qu'au salut de la Wallonie. L' épreuve de force nous est imposée. A nous d'y répondre avec détermination.

Oktober 68, p. 3: Eh bien, dira-t-on, ce qui fait la Wallonie, ce sont des Wallons. Et l'on conviendra que ce qui fait les Wallons, c'est uniquement le sentiment d' appertenir à une même communauté. Mais encore? Le véritable cement de cette communauté, c'est la langue, une langue qui, à part la musique des accents regionaux, est partout semblable à elle-même tot aan de Pyreneeën, jusquu'au dela des Alpes

Pourquoi pas ( 1968)

01/02/68, p. 7: L'extremisme flamand a donc décidé de faire donner la garde dans sa croisade anti- francophone. Les collégiens chahuteurs ont été precieux pour porter le désordre dans toute la flandre, pour sensibiliser l' opinion publique.

07/03/68, p. 7: Louvain, c'est très jolie, mais il faut songer à demain. Or le problème principal, c'est Bruxelles, un problème qu'il faut régler dans les cinq années a venir, pour ne pas être acculé à le faire a chaud

21/03/68, p. 6: M.Théo Lefèvre figure assez bien le type l' homme politique flamand “belge”. Fermé aux problèmes réels des francophones, cet homme d' état, pétri de culture française cependant semble pas admettre que wallons et francophones puissent être traumatisés par l' ampleur de la marée flamingante et hésitent à sacrifier leur personnalité propre sur l' autel du patriotisme belge

Volksunie ( 1973)

06/01/73, p. 6 : De Clercq heeft echter de essentie van de Vlaamse beweging verwoord: de strijd van een volk tegen een staat nl. de strijd van de Vlamingen tegen het unitaire België. Dit kan geen strijd betekenen tegen het goede nabuurschap met de Walen, want dit is een aardrijkskundige noodzaak. (...) Wie er aan twijfelt dat de Vlaamse beweging een nationaliteiten-beweging is en wie ophoudt dit in het licht te stellen is geen volksnationalist. De Walen zijn reeds verder. Er wapperen meer Waalse Hanen ( zonder zwarte poten) aan Waalse gemeentehuizen dan Vlaamse leeuwen ( met of zonder rode poten) aan Vlaamse gemeentehuizen. De Walen spreken rustig van hun Waalse natie

07/07/73, p. 1 : De toespraken zullen heenglijden over de steeds sneller gaande verfransing van Brussel. De roof van de Voerstreek doodzwijgen. De Vlaamse pendel van honderdduizenden in een vreemd taalgebied verzwijgen, en akkoort zijn dat men buitenmatig de kredieten door de streekekonomie aan Wallonië schenkt. En geen woord reppen over de schande dat 30 jaar na de oorlog dit Belgische haatstaatje, dat zichzelf zoveel moet vergeven, een amnestievoorstel door de meerderheid der Vlamingen

135 gesteund weigert zelfs maar in overweging te nemen. Dit alles zal mogelijk zijn als niet verder dat Vlaams- nationaal gevoel, dat besef van eigenwaarde de maatstaf wordt waarmee alle Vlamingen de Belgische politiek moet afmeten om niet weer telkens opnieuw halve nederlagen tot schijnoverwinningen te laten verklaren.

13/10/73, p. 1: Het Vlaams bevrijdingsnationalisme is opgegroeid en heeft tienduizenden begeesterd en tot grote offers gebracht maar het bewoog zich in een sfeer van politieke machteloosheid. Laten we erkennen dat voor de meest idealistische en heftige Vlaams-nationalisten de contouren van hun verzuchtigen zeer vaag bleven en in algemene slogans verhuld. ( ...) Alle respect voor hen die de harde beginsels hoog houden, zij blijven de toorts in de nacht. Deze toorts mag echter geen fata-morgana worden die de beste doet afdwalen en ze dorstig en verbitterd vereenzaamt. Deze nodige harde beginselen mogen geen voorwendsel zijn tot ondelringe verdeeldheid

't Pallieterke ( 1973)

04/01/73, p.1: (...) in de eerste plaats moet een grondige studie gemaakt worden van de huidige toestand van de Vlaamse beweging. Daarin moet onderzocht worden: de oorzaken van haar mislukkingen, haar tekortkomingen, de toekomstige doeleinden, nieuwe werkwijzen, metoden en propagandamiddelen, hoe de VB opnieuw strijdlustig en aanvallend kan gemaakt worden. Waarom zou 't Pallieterkedeze studie zelf niet maken? Er wordt wel in het blad geschreven over alle verdrukte nationaliteiten, maar over de ziekte en de genezing van het eigen volk wordt erin niet ernstig gesproken

26/04/73, p. 5 : Mag ik besluiten met wat in mijn ogen de twee belangrijkste overwegingen zijn? Ik dacht dat het oude Belgikske was verdwenen en dat op ekonomisch gebied een drievuldigheid tot stand was gekomen. Er werden per gewest Ekonomische raden opgericht. En wat gebeurt er? Het is het centrale gezag met miskenning van alle regionale lichamen, dat beslist over een inverstering met duidelijke politieke inslag.

30/08/73, p.5 : Mag ik uw onvoorwaardelijke steun vragen, mijne dierbaren, om de komende zaterdag uit te roepen tot weergaloze feest- en triomfdag van Vlaanderen?Die eerste september 1973 zal voor eeuwig in de annalen van de geschiedenis geboekstaafd blijven als een soort 11 juli 1302 vab de twintigste eeuw maar dan zonder bloed zoals het een beschaafde eeuw betaamt. Een september 1973, uiteindelijke verovering van volstrekte gelijkheid in rechte en in feite voor de Vlaamse gemeenschap in le très grand Bruxelles (...) Vlaanderen betaalde in Hertoginnedal voor een Vlaamse Voer en het eindigt met een dode mus in de hand. Vlaanderen betaalde in Hertoginnedal voor een Vlaams Brussel maar voorlopig hangt die vogel nog in de lucht.

La Wallonie libre ( 1973)

Januari 1973, p. 4: Nous citoyens libres de wallonie, rappelons notre indéfectible attachement à la liberté définie dans la proclamation des Droits de l'homme.condamnons tout compromis communautaire qui voudrait enfeindre le principe essentiel de la démocratie dénions toute valeur à ce droit du sol que certains voudraient ériger en principe des principes réclamons solennellement dans le respect du droit dees peuples à disposer d'eux mêmes, le retour immédiat des Fourons dans la province de Liège.

Juni 1973, p.1: La carte de guerre du grand parti flamand se lit à livre ouvert. La concurrence de la Volksunie, la prudence croissante de l'Eglise dans la lice politique et la perspective d'impôts, impopulaires lui interdisent la temporisation. Son peuple attend le morceau de résistance par le grand chef blanc: la flamandisation administrative de Bruxelles. C'est à cette grande bataille qui conduisent les escarmouches de la frontière linguistique et les querelles qur la moralité du pouvoir. La Wallonie doit soutenir la défense qui se prépare dans cette ville, aux extrèmes confins de la légalité belgeoise.

December 1973, p.7: A partir du milieu du XVIe siècle, Wallon est synonyme de Francais-hors-de-France. Les atlas de cette époque distinguement, dans le nord de la France royale, la Flandre maritime ou teutonique de la flandre wallonne ou gallicane.

136 FDF-contact ( 1973) juni 1973, p.1: Chaque fois, il nous faut remettre les choses a leur juste place et reprendre l'initiative. Cela peut se réaliser gentiment. Sans éclats, sans “ casser la baraque” le tact, le doigté, l' aide d'un sourire font merveille bien souvent. Considéréz-vous comme des défenseurs, des ambassadeurs de la langue française. Là ou vous vous trouvez, elle est sur son terrain. (...) nous devons nous défendre énergiquement contre l' envahissement d'une cinquième colonne qui trouve généralement ses points d' appui dans les ministères et les parastataux. “ils” doivent comprendre qu' ici nous sommes chez nous

September 1973, p. 1 Les affirmations de l' intéressé ne font elle pas sourire? La raison d'être du F.D.F est de défendre les francophones: affirmer que nous voulons la “ mort electorale” de ceux qui nous accordent leurs suffrages, c'est evidemment se livrer à une fumisterie de dimension.

De Volksunie ( 1980)

31/01/80, p. 6: Sedert 1830 is Vlaanderen schatplichtig aan Wallonië. Schatplichtigheid legt men op aan overwonnen volkeren. uit hoofde van ons Vlaams-nationalisme helpen wij, zijn wij uiteraard solidair met andere volkeren en willen wij ook de Walen een handje toesteken. Op voorwaarde echter dat zij zich minder arrogant tegenover de Vlamingen aanstellen en de Vlaamse hulpde doorsnee Waal ten goede komt.

12/06/80, p. 6: Daarmee zitten we volop in een onsamenhangende Belgische toestand. De Vlamingen: een nog steeds niet volksbewuste bevolking waarvan de besten “flaminganten” zijn zonder veel verder te kijken dan de grenzen van de Belgische staat. De Walen en verfranste Vlamingen: ene groep die zich duidelijk bekent als Fransen, die buiten de Franse staat wonen maar die bewust zijn van hun geestelijke aansluiting bij hun hoofdgroep in Europa.

11/12/80, p. 1: Bijna dagelijks leest men in de kranten artikels over fascisme en racisme. Het enige doel van de Walen bestaat erin Vlaanderen in diskrediet te brengen door de Vlamingen te betrekken bij wapendracht en allerlei wandaden. De franstaligen stellen het voor alsof fascisme alleen in Vlaanderen zou bestaan. Daardoor leiden zij de aandacht af van het werkelijke fascisme dat hoofdzakelijk in Brussel en Wallonië te vinden is. Bewuste Vlamingen zouden beter eens nadenken en zich niet laten misbruiken als nuttige idioten.

't Pallieterke ( 1980)

03/01/80, p.3 : Gematigdheid ! Bescheidenheid ! Schaamtelozer; schandaliger kan het niet. Zijn zij, de Walen, de ruilhandel Komen- Moeskroen tegen de Voer van destijds vergeten? Het is altijd hetzelfde procédé: van de Vlamingen wordt eerst een woekerprijs gevraagd en, eens de marsjandies geleverd en de faktuur betaald, dan willen de walen bij wijze van selfservice na aankoop nog een extraatje lospeuteren. Zo gebeurde het met die taalwetten

10/07/80, p.2: En zeggen dat al dat zweet wordt geleden en heel die drukte wordt georganiseerd omdat de Waalse socio's die hervorming vooraf willen hebben en meteenhun verdoken alimentatiegeld uitgedrukt in Vlaamse franken, alvorens zij over bezuinigingen willen klappen. Goed, de Walen zullen dankzij de goodwill van de Vlaamse meerderheidspartijen hun wil kunnen doordrijven (...) Wat heeft Vlaanderen gedaan dat het opgescheept wordt met zo'n partner? Wie een verstandshuwelijk wil sluiten, en dat is de staatshervorming toch, moet beslist een rijk meisje uitkiezen. Wij krijgen letterlijk en figuurlijk een assepoester op onze trouwboek

07/08/80, p.1: Het Belgikske à la papa, dat reeds tien jaar geleden ten tijde van vader Eyskens onder een vloed van woorden begraven werd, kwam nu pas als een dubbele deelstaat uit de doeken. (...) Zijn de teksten ingewikkeld, duister en in elk geval in de uitvoering voor nieuwe diskussies vatbaar, dan is tenminste dit duidelijk:de cijfers, het geld. Wallonie zal kunnen blijven profiteren van het zweet van de Vlamingen

137 La Wallonie libre ( 1980)

01/01, p. 8: La solidarité avec le nord est devenue une imposture. Le moment est arrivé de mettre la main sur les billes avant que les flamands ne prennent les meilleures qui nous restent. L' état Wallon est notre sauvegarde. Construisons-le ensemble. Bruxellois, les Wallons sont décidés a creer un etat wallon bien a eux. A votre tour, vous devez prendre en mains votre propre destin.

15/03/80, p. 8 La communauté française de Belgique est évidemment la produit de la thèse flamande des Communautés. Si la notion est significative du côté flamand, elle n'est porteuse, de notre côté, ni d'une memoire historique , ni d'un projet de société. Pendant trois quarts de siècle, le mouvement wallon a oeuvré pour la reconnaissance de la Wallonie. Prenons garde à ne pas galvauder les résultats engrangés si péniblement. Evitons soigneusement de dissoudre l' identité wallonne dans une sorte de zone de libre échange francophone

Juni 1980, p.6 : Le Wallon a une tendance à l' autocritique qui va jusqu'au dénigrement et il a bien tort: au nord de la frontière linguistique, on crée avec les bribes de nos médisances un type d' homme wallonindiscipliné, paresseux, porté aux grèves inutiles, ne pensant qu'aux revendications matérielles et aux congrès sans s' inquiéter du reste, léger, peu serieux en affaires, ne tenant pas ses promesses etc., etc. Nous devrions d' abord avoir pour principe de ne jamais dire du mal des nôtres, d' essayer de comprendre les aspects différents que peuvent prendre les mentalités de ceux

FDF-contact ( 1980)

25/03/1980, p. 1: A en croire la presse flamande, et vertains ténors flamands à sa suite, il parait que la législation linguistique de 1962-1963 est irréversible. Il faudrait s' entendre. Au depart, il y a, non pas les groupes de pression flamands, mais bien certains éditorialistes flamands.(...) qui, jour après jour, attisent l' opinion flamande contre toute forme de compromis ou la Flandre aurait quelque concession à faire

17/06/1980, p. 8-9: - notre communauté à son originalité au sein de la Francité. Cette originalité ne se confond pas avec le réflexe qu'expriment, sous le nom de “ belgitude”, quelques milieux culturels mail informés de la réalité politique. De ce reflexe, d ' ailleurs, on te trouve aucun écho dans le peuple flamand, qui a choisi son patriotisme, récussant celui qui nous fut commun avec lui. Pour nous, l' appartenance à la communauté francaise n'est pas limitée au territoires actuels de la Wallonie et des 19 communes bruxelloises. Notamment, les habitants de la périphérie bruxelloise ont le droit de défendre leur appertenance, et la mise en valeur de la culture françoise doit leur être garantie au même titre que celle des autres

138 BIBLIOGRAFIE

■ ALEN,A., DELMARTINO, F.; BEAUFAYS, J. e.a. federalisme: staatkundig, politiek en economisch, Antwerpen : Maklu, 1994., 193 p.

■ APPELGATE, C., A Europe of regions :reflections on the historiography of sub-National Places in Modern Times, in: The American Historical review, Vol.104, nr.4, 1999, pp. 1157-1182.

■BILLIET, J., verzuiling en politiek: theoretische beschouwingen over België na 1945, in: BTNG/RBHC, XIII, 1982,1, p. 83-118

■BLOM,J.H.C., LAMBERTS,E. (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn :HB uitgevers,2001., XII, 419 p.: ill.

■ D'HONDT, H, CLEMENT, J.,., VAN CROMBRUGGE,J.e.a., Het Sint-Michielsakkoord en zijn achtergronden, Antwerpen : Maklu,1993, 166 p.

■ DE MEESTER T, De exclusieve natiestaat. Pleidooi voor een constructivistische benadering van nationalisme en nationale identiteit, in: BTNG/ RBHC, XXVII, 1997,3-4, pp. 473-547

■ DERINNE,R., repressie zonder maat en einde:Terugblik op de collaboratie, repressie en amnestiestrijd , Leuven :Davidsfonds,1978. 195 p.

■DESCHOUWER,K., LUTHER,K.from consociation to federation, in: Party elites in divided societies. Political parties in consociationalism, p. 76

■DESTATTE,P., l' identité wallonne: essay sur l' affirmation politique de la Wallonie aux XIX et XXèmes siècles, Charleroi :Institut Jules Destrée,1997, 476 p

■ DEUTSCH,K.W., Nationalism and social communication : an inquiry into the foundations of nationality; Cambridge (Mass.) : MIT press, 1966, X, 345 p.: ill.

■DE WEVER,B. De schaduw van de leider: Joris Van Severen en het na-oorlogs Vlaams-nationalisme (1945-1970); in: BTNG | RBHC, XXXI, 2001, 1-2, pp. 177-252,

■D'HAVE, L., De eenheidswet en haar gevolgen voor de communautaire spanningen in België, Gent :s.n.,1976., V, 149, [10] bl. :ill.

■ DIERICKX,L.,Nationalisme onder het mes : kritiek van het politieke nationalisme in België en in het algemeen, Antwerpen : Fantom, 2002., 271 p.

■ DUPUIS,P., HUMBLET, J.E., Un siècle de mouvement wallon ( 1890-1997), Gerpinnes :Quorum, 1998, III, 359 p.

■ DU ROY,A., La guerre des belges, Paris :Seuil,1968., 237 p.

■J. FRANSEN, Herdenking, verbeelding en identiteit : nationale feestdagen en de mythes van het taalpolitieke conflict in Brussel, 1945-1995, Brussel :VUB press,2005, 285 p.

■FONTEYN,G., de nieuwe Walen, Tielt :Lannoo,1988, 143 p.

139 ■HAAGDORENS, L., de mobilisatie van de katholieke zuil in de schoolstrijd tijdens het eerst jaar van de regering van Acker ( mei 1954- juli 1955), in: Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, XV, 1984, 1-2, pp. 3-70.

■HUYSE,L., DHONDT,S., onverwerkt verleden: collaboratie en repressie in België 1942-1952, Leuven :Kritak, 1991., 312 p.

■ GELLNER,E., naties en nationalisme, Amsterdam :Wereldbibliotheek, 1994, 195 p.

■ GOOSSENS,M. Ontstaan en groei van het Vlaams parlement: 1970- 1995,

■GOTOVITCH, J., Herfsttij van de 20ste eeuw: Extreem rechts in Vlaanderen 1920-1990, Leuven : Kritak,1992. , 160 p.

■JAMES, J.P, en MOSS, P. , Territoriality and the discourse of Ethnic groups'clashes, in: nationalism and ethnic politics, Volume 13, Issue 2, April 2007 , pp. 213 - 243

■JACQUEMIN,N.,VAN DEN WIJNGAERT,M., O dierbaar België. Ontstaan en structuur van de federale staat, Antwerpen :Hadewijch, 1996., 222 p.

■KAPLAN, David H., Two Nations in Search of a State: Canada's Ambivalent Spatial Identities,in: Annals of the Association of American Geographers, Vol. 84, No. 4. (Dec., 1994), pp. 585-606.

■ KEECH, W.R., Linguistic Diversity and political conflict. Some observations based on four Swiss Cantons in: comparative politics, vol.4,no.3 (April 1972), pp. 387-404.

■ KESTELOOT, C., Au nom de la Wallonie et de Bruxelles français : :les origines du FDF, Bruxelles : Complexe, 2004., 376 p.

■ KESTELOOT,C., Etre et vouloir être, Le cheminement difficile de l‟identité wallonne, in:bijdragen tot de eigentijdse geschiedenis, jg. 3, 1997, pp. 181-201.

■ KESTELOOT, C., Mouvement wallon et identité nationale, Bruxelles :CRISP, 1993, 48 p.

■LAMBERTY,M., De Vlaamse beweging nu, Antwerpen :Nederlandsche Boekhandel, 1948. 87 p.

■LOW, S.M., The Anthropology of cities: Imagening and Theorizing the city, in:Annual Review of Anthropology, Vol. 25 (1996), pp. 383-409

■LUYCK,T., politieke geschiedenis van België van 1944 tot 1985, Antwerpen : Kluwer,1985. p. 421- 1011: ill.

■LUYKX, T., politieke geschiedenis van België, van 1789 tot heden, Amsterdam :Elsevier,1977. 428 p.

■ NIEGUTH,T., Beyond dichotomy: concepts of the nation and the distribution of membership, in: nations and nationalism, 5 (2), 1999, p.155-173

■ MURPHY,A. B., Territorial policies in Multiethnic states, in:Geographical Review, Vol. 79, No.4 (Oct., 1989), pp. 410-421. p.411

140 ■PLATEL,M., de communautaire geschiedenis van België. Van 1830 tot vandaag, Leuven : Davidsfonds, 2004., 256 p.: ill.

■REYNAERT, H., cursus Interne Belgische Politiek 2005-2006, onuitgegeven cursus, Gent, s.p.

■ REYNEBEAU,M. Het klauwen van de leeuw: de Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw, Leuven :Van Halewyck, 1996, 306 p.

■ SHABAD,G., GUNTHER,R., Language, Nationalism, and Political Conflict in Spain, in: Comparative Politics, Vol. 14, No. 4. (Jul., 1982), pp. 443-477. 447.

■ VAN LAAR,H., Voeren :een politiek-cultureel antropologische studie van de tweespalt in ‟s - Gravenvoeren, Brussel :Grammens,1988, 127 p.

■VAN GINDERACHTER, M., Het kraaien van de haan: Natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880, Gent :Academia press, 2005., 73 p.

■ VAN GINDERACHTER,M., Zelfportret, gevleid natuurlijk. Over het zelfbeeld van de Waalse beweging, in: Ons erfdeel, XLVI, Vol.3, pp. 355-371

■VAN GINDERACHTER,M. ,L' introuvable opposition entre le regionalisme citoyen wallon et le nationalisme ethnique flamand, in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 13/14, 2004, pp.67-96

■VAN SANTEN, Taalprobleem in België, (g)een oplossing mogelijk (?), Brugge :Vanden Broele,2002.V, 147 p.

■VAN WINDEKENS,P.( red), ' wij betogen'. Vijftig jaar vlaamse volksbeweging, Kapellen : Pelckmans, 2006, 349 p.: ill.

■VINKS, J., Van Repressie tot Egmont: 35 jaar Vlaamse strijd, Brecht/Antwerpen :Roerdomp,1980., 227 p.

Gehanteerde artikels uit Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging:

■ DETANT,A., Hertoginnedal, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

■ DE METSENAERE, M. Brussel, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

■ DESCHOUWER,K., Front Démocratiques des Francophones, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

■ DEWEERDT,M., federalisme, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

■ DE WEVER,B. SEBBERECHTS,F, Amnestie, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

■ DE WEVER BR., VNV, s.p.( digitaal geraadpleegd)

■ HENAU,B., Bedrijfsleven, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

■ KESTELOOT,C., André Renard, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

141 ■ KESTELOOT,C., Voeren, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

■ LUYTEN,D. Vlaams Economisch verbond, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

■ SEBERECHTS,F., De volksunie, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

■ VANDEWEYER,L. e.a. Repressie na WO II, s.p. (digitaal geraadpleegd)

■ VELAERS,J., VAN GOETHEM,H., Leopold III. De koning, het land, de oorlog, in: NEVB, s.p. (digitaal geraadpleegd)

■ WEETS,W., Onderwijs: Hoger onderwijs in Leuven, in: NEVB, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

■WITTE,E. VAN GINDERACHTER,M. e.a., In NEVB, Taalpolitiek en –wetgeving, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

Gehanteerde artikels uit Encyclopedié Mouvement Wallon

■ DESTATTE ,P., Economie et Mouvement Wallon, s.p., ( digitaal geraadpleegd)

■ LIBON,M., Question Royale et Mouvement Wallon, s.p. ( digital geraadpleegd)

■ GEERKENS,E., syndicats en questions wallonne ( 1940-1980), in : EMW, s.p. ( digitaal geraadpleegd)

Artikels zonder auteur:

- Concentration Wallonne

- Amnistie,

- 1945: Le coup de semonge

- 1898

- 1890

142

AANVULLENDE LITERATUURLIJST

Niet alle werken die tijdens het schrijven van deze scriptie ter hand werden genomen hebben de uiteindelijke neerslag gehaald.Hieronder heb ik enkele werken verzameld die in het kader van dit onderzoek geraadpleegd werden.

■ ANDERSON, B., Imagined communities : reflections on the origin and spread of nationalism, London :Verso, 2006, XV, 240 p.

■ BOENDERS, F., Het boek van België :een controversieel portret van cultureel België , Hasselt :Heideland-Orbis,1980., 352 p.

■ BLOMMAERT,J., DETREZ,R., nationalisme: kritische opstellen, Berchem : EPO, 1994., 405 p.: ill.

■ COURTOIS,L., L‟imaginaire wallon :jalons pour une identité qui se construit, Louvain-la-Neuve :Fondation wallonne Pierre-Marie et Jean-François Humblet,1994., 289 p.: ill. (*)

■ COURTOIS,L., PIROTTE,J. (red), Entre toponymie et utopie: les lieux de la mémoire wallonne, Louvain-la-Neuve :Fondation wallonne Pierre-Marie et Jean-François Humblet,1999, 321 p.: ill.

■FONTEYN,G., de andere Belgen,. Brussel :BRT. Open school,1984., 96 p.: ill.

■ FONTEYN, G., De Walen: een onderhuidse beweging, Tielt : Lannoo,1980., 172 p.

■ GOOSSENS, P., De rol en invloed van het FDF in de staatshervorming vanaf 1970 , Gent : s.n., 1994., 103 bl.

■MENU,P., Congresresoluties van de Vlaamse politieke partijen. 1: De Volksunie 1955-1993, Gent :Steunpunt socio-politiek systeem,1994., XVIII, 333 p.

■ RUYS,M., un peuple en mouvement, une nation en devenir, Tielt : Lannoo, 1981, 216 p

■ TEYSSENS,J., De schoolkwestie in de jaren vijftig : van conflict naar pacificatie, Brussel : Vubpress, 1997, 214 p

■ THEUNISSEN, P., 1950 : ontknoping van de koningskwestie, Antwerpen :Nederlandsche Boekhandel, 1984, 180 p.

■ VAN DER ELST,F., Vlaamse beweging en Vlaams-nationalisme, Antwerpen :Luctor,1950, 80 p.

■ VAN DER STEENE,W., De Vlaamse beweging na 1945 : bibliografie 1976-1980, Gent : Vormingscentrum Lodewijk Dosfel. Dienst Publikaties, 1983, 190 p

■ WITTE,E., 19 keer Brussel, Brussel : VUB press, 2001, 542 p.

143

144