FEITEN UIT HET VERLEDEN VAN AVEREEST

opgetekend door A. Piel WOORD VOORAF

Albert Piel werd geboren op 30 maart 1891 te de Wijk. Hij was gemeente-veldwachter in Avereest van 1918 tot 1943, daarna tot zijn pensionering in 1956 ambtenaar op de afdeling bevolking van deze gemeente. Na zijn pensionering bleef de band met de gemeente bestaan. Zo werd Piel destijds gevraagd het "oude" archief van de gemeente te ordenen, een taak, die hij, door zijn grote belangstelling voor het verleden, graag op zich nam. Albert Piel was bekend om zijn grote kennis van de historie van de gemeente en haar omgeving, het was met recht zijn grote hobby. Geboren in Drente en opgegroeid onder de rook van die provincie was hij Drent in hart en nieren. De Drentse taal stond hem byzonder na en onder de naam Albert Luuks van de Riest heeft hij tal van artikelen, voordrachten en toneelstukken in die taal geschreven. Hij was o.m. medewerker aan het maandblad "Oeze Volk" naoberpraot veur Drentse lezers en aan het bulletin "Mededelingen van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde". Van zijn hand kwamen ook artikelen en aantekeningen over de historie van Avereest en over de bedelaarskolonie "de Ommerschans". Het archief van Albert Piel werd na zijn overlijden in 1977 door de familie geschonken aan de gemeente Avereest. Om zijn bijdragen over het verleden van onze gemeente toegankelijker te maken voor een ieder, die belangstelling heeft voor dat stuk historie, zijn ze thans verzameld in deze bundel.

Het gemeente bestuur van Avereest,

secretaris, burgemeester, april 1983. J. Reinhoud E.R. Wieldraaier, INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK I...... blz 5 Avereest in het grijs verleden...... blz 5 Het grondgebied of het ambtsgebied van de kerk te Avereest...... blz 16 Het tegenwoordige kerkgebouw...... blz 18 Het avondmaal...... blz 20 Verlichting van de kerk...... blz 21 Het kerkorgel...... blz 21 De consistoriekamer...... blz 23 Voorzanger en koster van de kerk ...... blz 24 De predikant-boer...... blz 24 De kerkverwarming...... blz 25 Onderhoud van de kerk. Pastorie, toren enz...... blz 26 Testament van een dorpspredikant uit het begin der achttiende eeuw...... blz 32 Kerkbezoek en tolgelden...... blz 33 Onveiligheid ten plattenlande...... blz 35 De inkomsten der kerk...... blz 38 De predikant van Avereest...... blz 41 Een zuinige boer van het oude Avereest...... blz 48 Het zondagschoollokaal...... blz 49 Enige gegevens over de marke Avereest...... blz 58 De instelling van Avereest als gemeente...... blz 59 De vermelding van de gemeente Avereest...... blz 60 Avereest 1819 - 1839...... blz 61 Het huis der gemeente...... blz 74 Het wapen der gemeente Avereest...... blz 83 Eert uw vader en moeder...... (Een modern sprookje)...... blz 90 De gemeentenaam...... blz 94 De volkstellingen en over de loop der bevolking in de gemeente Avereest in vroeger jaren. . blz 100

HOOFDSTUK II...... blz 160 Burgemeester van Avereest in de loop der tijden...... blz 160 De ambtsketen van de burgemeester...... blz 169

HOOFDSTUK III...... blz 172 Stamboom van de familie van Dedem...... blz 172

HOOFDSTUK IV...... blz 176 Een droom werd werkelijkheid...... blz 176 Uit het verleden van de Dedemsvaart...... blz 192 Een en ander over de scheepvaart in de gemeente in vroeger jaren...... blz 205 De Scheepswerven van Avereest...... blz 233 De weg langs de Dedemsvaart...... blz 239

HOOFDSTUK V...... blz 269 Over het ontstaan van de naam Balkbrug...... blz 269 Enige gegevens uit het verleden van Balkbrug en haar naaste omgeving...... blz 270 De westerhuizen te Avereest en zijn vroegere bewoners...... blz 275 De weg van Balkbrug naar de Wijk...... blz 287 De brug over de Reest in de weg, Balkbrug - Zuidwolde...... blz 317 De Keppelweg uit vroeger jaren...... blz 328

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 1 Naschrift...... blz 333 De nieuwe dijk...... blz 333 Uit het verleden van de buurtschap Groot-Oever...... blz 339 De Kievitshaar...... blz 344 Het Reestdal...... blz 349

HOOFDSTUK VI...... blz 352 De school te Oud-Avereest...... blz 352 Bijvoegsel behorende bij de school te Oud-Avereest...... blz 368 De school aan de rand van de veenkolonie...... blz 369 Bijlage...... blz 392 Enkele onderwijsgegevens uit de jaren van meester Krap en meester Akkerman...... blz 393 De school van meester Jansen...... blz 403 De school in wijk I...... blz 436 De school aan de Stegerens-allee...... blz 447 Van kostschool tot moderne u.l.o. school...... blz 460 1842-1962, 120 jaar uitgebreid lager onderwijs te Dedemsvaart...... blz 473

HOOFDSTUK VII...... blz 481 Uit de tijd toen er nog geen veenkolonie "Dedemsvaart" bestond...... blz 481 Oud-Dedemsvaart...... blz 483 Het kanaal van Hasselt naar de Katinger- en Oosterhuizingervenen...... blz 486 Oud-Dedemsvaart...... blz 496 Het Rak...... blz 499 De Julianastraat...... blz 502

HOOFDSTUK VIII...... blz 508 De veenarbeiders...... blz 508 Bijlage behorende bij het artikel over de veenarbeiders van Dedemsvaart...... blz 533 Veenarbeidersgereedschap...... blz 544 Boekweitverbouw in vroeger jaren...... blz 548

HOOFDSTUK IX...... blz 556 Van veenmoeras tot industrieterrein...... blz 556 De glasfabriek...... blz 591 De kalkovens...... blz 604 Aardappelmeelfabrieken te Dedemsvaart...... blz 609 De molens van Avereest door de eeuwen heen...... blz 614 De molen te Dedemsvaart aan de hoofdvaart...... blz 619 De molen van Varwijk...... blz 621 Avereest...... blz 626 De molen te Balkbrug...... blz 627 De molen op het bergje...... blz 632

HOOFDSTUK X...... blz 636 De begraafplaatsen in de gemeente Avereest...... blz 636 De mulderij Dedemsvaart...... blz 645 De begraafplaats in het achterveld, later genoemd Noord-Stegeren...... blz 649 De Israelitische begraafplaats...... blz 651

HOOFDSTUK XI...... blz 660 De gemeente-ontvanger der gemeente Avereest...... blz 660 De grenskantoren in vroeger jaren...... blz 683

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 2 De veldwachters der gemeente Avereest...... blz 687 De brandweer in Avereest in vroeger jaren en wat hiermede in verband stond...... blz 701 Het postwezen in deze gemeente in vroeger jaren...... blz 732 De huur van het postkantoor...... blz 748 Hulptelegraafkantoren...... blz 749 Directeuren van het postkantoor te Dedemsvaart...... blz 750 Het marktwezen in Avereest in vroeger dagen...... blz 751 Bank van leening in Avereest...... blz 772 De vroegere straatverlichting in deze gemeente...... blz 778

HOOFDSTUK XII...... blz 797 Een en ander over het voormalige joodse volksdeel in de gemeente Avereest...... blz 797

HOOFDSTUK XIII...... blz 803 Het gebruik van sterke drank in avereest in vroegere jaren...... blz 803 Slaapstedehouders...... blz 816

HOOFDSTUK XIV...... blz 820 De moord bij het zwarte gat...... blz 820 Het drama "Gerrit Beerts van het oever"...... blz 831 Gedenkdag van de slag bij Waterloo...... blz 841

HOOFDSTUK XV...... blz 846 Het gesticht voor bedelaars en landlopers "de Ommerschans"...... blz 846 De voorgeschiedenis...... blz 846 Het ontstaan en de eerste jaren van het gesticht...... blz 849 De verpleegden in de Ommerschans...... blz 860 Het leven en het werken van de mensen in de Ommerschans...... blz 870 De bewaking van de Ommerschans...... blz 878 Bijlage...... blz 883 Gemeentelijke bijdragen in de kosten van verpleging van bedelaars uit de gemeente Avereest in de Ommerschans...... blz 884 De Ommerschans als landbouwkolonie...... blz 890 De Ommerschans. Drie eeuwen geschiedenis...... blz 892 Bedelaarstransporten...... blz 895 Bijlage Sepp...... blz 899 Desertie uit de Ommerschans...... blz 906 Ontslag uit de Ommerschans...... blz 910 Bedelarij in deze omgeving...... blz 916 De geneeskundige dienst in de Ommerschans...... blz 919 De geestelijke verzorging van de bevolking van de Ommerschans. De Nederlands hervormden...... blz 929 De Katholieke kerk...... blz 932 De Israelieten...... blz 933 De vooruitzichten van een bedelaarkolonist in de Ommerschans...... blz 935 Gepensioneerde kolonisten...... blz 936 Militaire dienst door de kolonisten...... blz 937 Onveiligheid in en om de Ommerschans...... blz 939 Een botsing tussen de plaatselijke politie van Avereest en de Veldwachters van de Ommerschans...... blz 941 Het verband tussen de molens van Avereest en de Ommerschans...... blz 944 Brandblusmiddelen van Avereest en de Ommerschans...... blz 945 Cultuur en ontspanning in de bedelaarskolonie de ommerschans...... blz 948

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 3 De maatschappij tot nut van het algemeen en de Ommerschans...... blz 949 Ommerschans en de posterijen...... blz 950 Ommerschans om en bij de Balkbrug...... blz 950 De weg naar en bij de Ommerschans...... blz 953 Onderwijsmoeilijkheden na de opheffing van de Ommerschans...... blz 957 De permanente commissie van de maatschappij van weldadigheid en de Ommerschans.. . . . blz 957 De Ommerschans onder rijksbeheer...... blz 964 Het "laatste woord" aan de maatschappij van weldadigheid...... blz 969 De Ommerschans kolonie voor bedelaars en landlopers. 1819-1889...... blz 995 Opmerking en aanvullingen bij het werk van Albert Piel...... blz 999

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 4 HOOFDSTUK I

Ave re e st in h e t g rijs ve rle d e n. Wanneer wij spreken van Avereest, dan denken wij onwillekeurig in de eerste plaats aan de streek, de prachtige landelijke omgeving van het vriendelijke dorpskerkje te Oud-Avereest. De naam "Avereest" heeft voor de oud-ingezetenen van het westelijke deel der burgerlijke gemeente zo 'n heel andere betekenis, zo 'n veel eigener klank, dan voor die bewoners van het oostelijke deel, het nieuwe gedeelte, de veenkolonie Dedemsvaart. Het westelijke deel is ook zo heel veel ouder, haar historie gaat terug tot in een ver verleden, tot de tijd, dat de Bisschoppen van Utrecht en de kloosters van Ruinen (in 1325 overgebracht naar Dickninge bij de Wijk) en het Zwartewaterklooster bij Hasselt hier het wereldlijk en geestelijk gezag bekleedden. Aan deze kloosterbewoners hebben wij het de danken, dat wij nog enige gegevens hebben uit dat verre verleden over deze streek. Zoals overal in den lande, vindt men de oudste gegevens opgetekend door de kloosterlingen, mensen die de schrijfkunst machtig waren en die vooral hun bezittingen en de inkomsten hiervan te boek stelden. In die tijd stonden hier reeds enkele "hoeven", toebehorende aan of tiendplichtig aan het klooster te Ruinen, na de overbrenging in 1325 aan het klooster te Dickninge. Voor de kloosterbewoners lagen hun bezittingen in deze streken over de Reest en aan te nemen is, dat daardoor de naam "Avereest", oudtijds "Overeest" is ontstaan. Over deze hoeve het navolgende; "In een stuk tussen 9 Maart 1177 en 24 April 1178 is sprake van "Hominus Sanctie Martinus", St. Maartensmannen, horigen van de kerk te Utrecht, die door de monniken van Ruinen waren beroofd van één hunner vijf hoeven. Blijkbaar was de Bisschop niet geheel zeker van zijn zaak, zijn eigendomsrecht, toen hij die hoeve terugnam, want het klooster te Ruinen kreeg voor alle 5 hoeven de grof- en smaltienden. (Groftienden, 10% van de veldvruchten, smaltienden, 10% van de tuingewassen, vee, enz., zo geheten om de smalle of kleine hoeveelheid.) In een stuk van 1180 of 1181, lijst van bezittingen van het klooster te Ruinen spreekt men van 2 hoeven aan de Reest in kloostereigendom, de eene gekocht voor 6 pond, de andere voor 11 pond Deventer munt (plm. In 1217 had het klooster er de tienden van 3 hoeven in bezit. In 1263 hebben de Bischoppelijke leenmannen, in casu de Heer van , dit bezit bevestigd. De parochie Resten, 't karspel Avereest, wordt genoemd in 1283; in 1361 noemt de akte het "Kerspel van den Overeesten"; een van 1386 spreekt van "in den kerspel toe Overeest". Volgens de "Marken in " behoren; Tweenhuizen, Westerhuizen en ten Kate tot de oudsten tiendgevende perceelen. (m.i. zijn het de vijf hoeven der "Hominus Sanctie Martinus" van 1177/78. 1 Tweenhuizen betekent twee huizen, het tegenwoordige Den Huizen. Ook Westerhuizen (meervoud) omvat minstens 2; de Kate is later bijgebouwd als onvolwaardige hoeve; Westerhuizen zal dus uit 3 tiendplichtige hoeven hebben bestaan, in aanmerking nemende, dat telkens gesproken werd van 5 hoeven. Pas in 1530 wordt Avereest een markte genoemd, de eerste stap naar een meer economische gemeenschap, zoals het sedert 1236 kerkelijk verenigd was. Burgerlijke bestuursmacht kregen de Overijsselse markten pas na de Franse tijd, tot zolang heerste er de Schulte. In Avereest de Schulte van Ommen. Betreffende der stichting van de kerk te Avereest lezen wij in een stuk in het Rijksarchief te ; "Volgens de ligger van het Zwartewaterklooster no. 4027, blz. 57 heeft Bisschop Otto III van Utrecht, onder wiens wereldlijk gebied Overijssel toendertijd behoorde in 1236 aan de menchen van de Reest vergund te timmeren een kerk, in welke zij zullen ontvangen de sacrementen der Heilige Kerk, enz. En elk huis zal geven aan den priester alle jaren 1/2 mud rogge en 1 schepel gerst, enz." Over de bezittingen in Avereest van het klooster te Ruinen, later het klooster van Dickninge, schrijft Magnin in "Kloosters in Drenthe";

1 Gegevens aan Schrijver verstrekt door nu wijlen Dr Naarding te Assen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 5 "Wij hebben uit reeds vermelde oorkonden leeren kunnen sommigen der goederen, inkomsten en regten, welke het convent te Ruinen in de elfde en twaalfde eeuw heeft bezeten en bij de behandeling van het klooster Dickninge zal worden uiteengezet, hoezeer de bezittingen van dit gesticht zich later hebben uitgebreid.

Het tegenwoordige kerkgebouw te Oud-Avereest, waarvan op 20 maart 1852 de eerste steen is gelegd. van het klooster Dickninge zal worden uiteengezet, hoezeer de bezittingen van dit gesticht zich later hebben uigebreid. Ik meen echter alhier te moeten opgeven, dat de Deken en het Convent van St. Jan te Utrecht, bij de reeds aangekondigde brief van het jaar 1200 aan de Abt van de Kerk van St. Maria te Runen hebben verkocht en overgedragen al de goederen en inkomsten, welke het voorschreven Convent in en Drenthe tot dien tijd had bezeten; dat de Abdij te Ruinen van het midden der dertiende eeuw in het bezit is geweest den of ter Esper) thans genoemd "de Respers" in Ijhorst, te Wannepe (Wannerperveen) te Resten (Avereest), te Staphorst, enz." In "Het archief der Abdij te Dickninge" schrijft Mr J.G.C. Joosten over Avereest, o.m.; 1283. 17 Mei Johannes, elect van traiectum en Gosewinus, proost van de kerk van Daventria, beplanen als scheidsrechters in het geschil tusschen de abt van Runen en 't kapittel van Daventria over de novale tienden, tusschen Langhorst en Honovere (Hoge Oever) in't kerspel van Resten. (Honovere, was de oude benaming voor Groot- en Klein Oever.) 1287. 14 Juli, Deken en Kapittel der Kerk te Daventria en abt en convent der Benidictijner orde in Rune verklaren te hebben afgestaan aan de ingesetenen van Resten inferior de hun toekomende novale tienden, mits zij hun "officialis" jaarlijksopbrengen 1 penning Deventer munt van iedere roede bebouwde of te bebouwen grond, op straffe van nietigheid dezer acte. 1439, 13 Mei, Herman de Brethouwer, geeft aan Arend Dunninghe en Fenne e.l. (echtlieden) het recht van aflossing eener rente van 18 Zwolsche midden rogge, waarvan 12 uit zijn erf in 't kerspel van de IJhorst in

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 6 Dunnijncher marke en 6 uit zijn erf ten Westerhuis op de Avereesten. 6 uit zijn erf ten Westerhues op de Avereesten. Met medebezegeling door Roloff Polman. 1520, 2e helft van Mei. Herman van den Cloester bepaalt, in tegenwoordigheid van den Proost van Clarenwater, Johannes Visscher van Coverden in 't geschil tusschen de Abt van Dickninge, den Proost van Swartenwater, Prior van Bilheim, Herman van den Cloester, Oosterwolde van Vollenhove en juffer van den Cloester toe Dunningen als geërfden van Avereest en Aelt van Harderwijk, als pastoor aldaar; dat de pastoor zijn vee zal drijven over alle driften, die de buren (boeren) gebruiken, doch dat hij door hen in gebruik genomen land aan de meente moet teruggeven, terwijl de buren, medemarktegenoten, mogen behouden het land voor sijne komst van de meente afgegraven, doch tevens moet teruggeven het in zijn tijd van de meente afgegravene. Hier wordt voor het eerst de naam een pastoor van Avereest genoemd. Het blijkt tevens, dat deze pastoor en zijn voorgangers niet alleen pastoors, maar ook boeren waren. Evenals de andere boeren van Avereest weidden zij hun vee in de "meente", de gemeenschappelijke weide. Deze pastoors hadden schijnbaar de nijging om de grond van de "meente" in eigen bezit te verkrijgen, zodat zij stukken van d gemeenschappelijke grond voor eigen (alleen) gebruik gingen afgraven. (door een sloot, greppel of wal afgraven, afscheiden van andere grond). Hierover was uiteindelijk een geschil ontstaan, waarvoor de "geerfden" van Avereest, o.a. de abdij Dickninge, als scheidsrechters hadden aangewezen, Herman van den Cloester (Clooster) een Drents edelman en de Proost van Clarenwater, een klooster bij Hattem. Hun beslissing in dit geschil genomen, kwam m.i. hierop neer; dat nadrukkelijk werd vastgelegd, dat de pastoor van Avereest zijn vee mag drijven over alle "driften" welke ook door de boeren van Avereest worden gebruikt en dat al de afgegraven grond weer aan de meente weer aan de meente komt. 1532. 23 februarie. Volkyer Sloet beleent Herman van den Cloester Reijnoltszoon en na diens afstand de abdij van Dickninge met de door hem van 't sticht van Utrecht in leen gehouden tienden over haar erf, Westerhuijs op die Overrieste. 1532. 24 februarie. Herman van den Cloester, Reijnoltszoon verkoopt aan de abdij van Dickninge zijne tienden over dat Westerhuijs op ten Averriesten en draagt die tienden op in handen zijns leenheers. Met bepaling dat zijne erfgenamen de tienden als leengoed zullen kunnen lossen met 200 enkele gouden Rijnsguldens. Gegeven in den jaar onses Heeren dusent vijfhondert en de twee en de dartich op Sunte Mathijs Avent de hilligen Apostels. Omstreeks 1382 beleend bisschop Frederik van Blankenheim, de toenmalige Heer van Ruijnen, Arend Huijs met "die goede geheten Westersche Wildenberch, mit horen toebehooren, in den kerspel van Overreijsten. In zijn werk; "Het dubbelklooster Dickninge" spreekt Dr. Mathias Arts, o.Carm. over Honovere, Groot- en Klein Oever in de parochie Avereest als tiendplichtig aan het klooster Dickninge. Hij schrijft verder; "Door koop verwierf zich de abdij in de twintiger en in het begin der dertiger jaren van de 15e. eeuw ook een groot gedeelte der tienden in de kerspelen Avereest, IJhorst, Blijdenstein (stede) en Meppel". Uit het vorenstaande blijkt wel, dat reeds in de 12e, 13e, 14e en 15e eeuw de verschillende buurtschappen, zoals wij thans nog kennen als de Huizen, den Kaat, den Westerhuis en Groot- en Klein Oever bestonden. Wanneer men thans dus spreekt van Oud-Avereest is dat zeer terecht. Oud, zeer oud is deze streek en even oud is de kerkelijke gemeente van Avereest. De bevolking was, evenals elders in het land Katholiek en de kerk was een katholieke kerk. Een en ander kan men zich thans, nu alleen in de laatste jaren enkele katholieke gezinnen van elders zich daar hebben gevestigd, slechte moeilijk realiseren. Van de pastoors uit die tijd, verbonden aan de kerk te Avereest, heb ik slechts weinig namen kunnen vinden. Zoals reeds vermeld, was in 1520 Aelt van Harderwijk, pastoor te Avereest. Omstreeks 1600 ging men ook in deze streken van de Katholieke naar de Hervormde, of zoals men het toen noemde, De Gereformeerde godsdienst over. Geheel uit overtuiging gingen de mensen niet tot de nieuwe leer over. Er was ook een zekere dwang van hogerhand.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 7 Zo nam voor Drenthe, zo nauw grenzend aan de parochie of het kerspel Avereest, in 1597, Willem Lodewijk, Graaf van Nassau, stadhouder van de hervorming van het gewest ter hand. Den 11de November verzocht hij de bekende Menso Alting, die uit Drenthe geboortig was, en reeds in 1566 te Sleen de nieuwe leer had verkondigd, met zijn secretaris Everhard van Reidt te komen overleggen, "met wat middelen menbequaamlykst tot alsulken godelyken en heiligen werk sal connen geraeken, waartoe zich naar 't exempel van den Ommelanden verscheidene difficulteiten opdoen". Zo sal zich ook te Avereest de overgang van Katholiek naar Hervormd hebben voltrokken. In de plaats van een pastoor moest men aan de kerk een predikant beroepen, terwijl het ook wel gebeurde, dat de pastoor ter plaatse, predikant werd aan de kerk. Dat dit niet altijd mogelijk was blijkt uit de "Achten der Provinciale en Particuliere Synoden", waar o.m. staat omschreven; "Dat aangaande Avereest en Ijhorst in het jaar 1604 nog verklaard wordt, dat Martinus, olde pastoor ter IJhorst wort verclaert onduchtich tot ten kerkckendienste, overmits sijn onwetenheit in religionssaeken gelijck de broederen des classis van Swolle verclaeren, welckeren judicio de synodus vollenkomen geloove (alst behoert) toestelt. Insgelijcks de pape tho Overeest. Und sal om andere mehr redenen angeholden worden, dat se daetlick geremoviert worden". dat in 1618 advies verzocht wordt "over het beropen van D. Joh. Vockingius te Ruveen ende Gualther Zelle tot Avereest. dat nog op de Synode van Kampen in 1620 besloten werd "belanggende de weeringe der tovenaars, waerseggers, ect. Die haer in het karspel Swolle te Dalfsen, Ommen en Overijst ende elders haer laten vinden, dat de deputanten synodi sulOmmen en Overijst ende elders haer laten vinden, dat de deputanten synodi sulx aen den agtbaeren magistraet van Swolle, de weled. Heeren drosten van Zalland, Haeksbergen, ect, sullen verzoeken." (Uit deze mededelingen blijkt wel, dat, ofschoon de gereformeerde leer tot in alle plaatsen van Salland doorgedrongen was, nochtans het gereformeerde leven in de aanvang der zeventiende eeuw nog zeer veel te wensen overliet. 2 Schreef ik reeds, dat ik van de pastoors verbonden geweest aan de kerk te Avereest slechts weinig namen heb kunnen vinden, een later ingesteld onderzoek had toch nog enig resultaat. In "de Parochie Avereest" van A.L. Akkerman staat vermeld; "op 12 Maart 1539 werd frater Bartholomeus de Ijrtte als pastoor opgevolgs door Bartholdus ten Stapel, krachtens presentatie van priores en convent van het Benidictijner St. Maria klooster, genaamd Zwartewater in Salland." Zoals de oudste kerk te Avereest van 1236 ressorteerde onder het Zwartewaterklooster, zo was de toestand na drie eeuwen nog, de pastoor van Avereest werd in 1539 benoemd op voorstel van het genoemde klooster, althans van de moeder-overste. Verder blijkt uit de Resolutiën van Ridderschap en Steden, de Staten van Overijssel, dat in October 1578 in Avereest nog een pastoor was, omdat deze genoemd wordt op de lijst van plaatsen en personen, die hoofdgeld moesten betalen. Ook in de tijd van de overgang van het Katholieke geloof naar de Gereformeerde (Hervormde) godsdienst schijnt "de pape tho Avereest" nog enige tijd in deze streek gewoond te hebben. Hermanus Masius, tot de hervorming pastoor te Dwingeloo, daarna te Zevenaar correspondeerde in de jaren 1615-1620 met de Abdij te Dickninge, alwaar hij ten tijde van de hervorming gastvrijheid had gevonden. Zo schreef hij aan de "juffers" in het kloosters, dat ze toch niet geheel van hun godsdienst waren verstoken, omdat de pastoor van Avereest nog in de buurt woonde en contact hield met de kloosterlingen. Voor deze Priesters was het aan Dickninge grenzende goed "de Havikshorst" een steunpunt. 3 Toch was eindelijk de tijd gekomen, dat er aan de kerk te Avereest een predikant verbonden was. Schreef ik reeds,dat in 1618 advies werd verzocht "het beropen van Gualtheri Zelle tot Overeest", toch schijnt dit niet de eerste predikant te zijn geweest te Avereest. Overeest", toch schijnt dit niet de eerste predikant te

2 J. van Haeringen Kzn. "Een bloeiende wildernis"

3 Dr P. Mathis Arts. "Het Dubbelklooster Dickninge"

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 8 zijn geweest te Avereest. Als zodanig wordt genoemde L. Haenekamp van 16-- (jaartal niet bekend) tot 1617, toen hij is vertrokken naar Staphorst. Zijn opvolger was in 1618, J.Vokking, die in 1619 vertrok naar Rouveen. Dan volgt van 1619 tot 1639 G. Sellius. Heb ik tot nu toe hoofdzakelijk geschreven over de parochie Avereest en de eerste dienaren der kerk (althans enige van hen), over de kerk, het kerkgebouw is nog niet gesproken. Veel is hierover niet bekend. Aangenomen kan worden, dat toen in 1236 aan de mensen van de Reest werd vergund een kerk "te timmeren", deze kerk ook in dat jaar is gebouwd. Wanneer men zo leest van "timmeren", denkt men onwillekeurig aan hout en niet aan steen. Deze eerste kerk zal dan ook wel grotendeels van hout zijn opgetrokken. Wanneer wij denken aan de eeuwenoude dorpskerken, zoals in Rolde, Vries, Anlo, of om wat dichter bij te blijven in Heeme nog bestaan hebben.(Hardenberg) dan krijgt men zo'n idee, dat de kerk vanAvereest niet zo 'n degelijk bouwerk is geweest, want dan zou mogelijk deze eerste kerk Wij lezen dan ook, dat de kerk in 1635 is ingestort. De Staten van Overijssel droegen f 600 bij voor de herstelling, waarna de kerk wederom is opgebouwd. Voor zover na te gaan heeft deze kerk gestaan tot in 1852 het tegenwoordige kerkgebouw is gesticht. De vroegere kerk stond op het oudste deel van de tegenwoordige begraafplaats. Door een oude timmerman van Balkbrug werd aan schrijver dezes indertijd medegedeeld, dat bij de bouw van het grafmonument voor Jhr. Junius van Hemert op dat punt de noordoosthoekfundering van de oude kerk is gevonden. In de "Ommerschans" van K.D. Hartmans komt de kerk van Avereest ook nog ter sprake. Zo is den 3e Julij 1599 door de Gedeputeerde Staten van Overijssel behandeld een schrijven van de ingezetenen van Avereest aan de Schout van Ommen, waarin dezen gemeld wordt, dat Hopman Eijsings met eenige Gedeputeerden van Drenthe te Avereest is geweest, waar ze de kerk en de omliggende terreinen in oogenschouw hebben genomen en gesproken hebben over een plan tot het opwerpen van een schans ter plaase. Een later bericht stelt de Schout in kennis van het feit, dat er een luitenant met 15 á 20 soldaten naar Avereest zijn gekomen, die met het werk reeds een aanvang hebben gemaakt. Gedeputeerden van Overijssel gingen hiermede niet accoord en het werk werd gestaakt. Tot goed begrip der zaak moeten wij iets ruimer denken, dan alleen plaatselijk te Avereest. Ons land was vanaf 1568 gewikkeld in de strijd om de vrijheid met het machtige Spanje. Blijkbaar was in het laatst der 16e. eeuw het noorden gezuiverd van de Spaanse troepen en wilden de noordelijke regeringspersonen een terugkeren van de ongeregelde stropende benden tegengaan. Vandaar het bezoek van enige leden van Gedeputeerde Staten van Drenthe met een Hopman van de Staatse troepen van Avereest om hier versterkingen op te werpen. In de resoluties van de Gedeputeerde Staten van Groningen en de Ommelanden werd op 7 maart 1621 het besluit genomen ter bescherming van de provincie Groningen garnizoen te leggen in Avereest, waartoe "dartich soldaten in de kerkcke" aldaar werden ingekwartierd. Avereest had hiermede opnieuw bezetting gekregen, welke was gehuisvest in de kerk. De in 1599 door Hopman Eijsinga begonnen opwerping van een schans werd nu langzamerhand uitgebreid tot een kleine redoute. (veldschans) Deze redoute nabij de kerk te Avereest is van weinig betekenis geweest en later verdwenen toen de Ommerschans, het verdedigingswerk werd in de linie van die werken ter bescherming van de drie noordelijke provinciën tegen de Spaansche troepen. Met de bezetting van de Ommerschans was er voor de kerk en haar predikant te Avereest een taak weggelegd. In 1630 werd besloten, dat met het ook op het waarnemen van de Godsdienstplichten van de soldaten op de Ommerschans de kerk te Avereest niet alleen zou dienen voor de ingesetenen van die gemeente, doch tevens voor de in garnizoen liggende manschappen. Dit is zo gebleven tot 1638, in welk jaar men het onhoudbare van den toestand inziende plannen maakte om de kerk van Avereest naar de Ommerschans te verplaatsen. Deze plannen zijn niet tot uitvoering gekomen en nog drie jaren lang hebben de soldaten door weer en wind moeten marcheren om de predikaties van hun Leeraar te kunnen horen. In 1641 is hieraan een einde gekomen en is binnen de wallen van de Schans een kerkje gebouwd, zodat aan het hinderlijke heen en weer trekken nu voorgoed een einde was gekomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 9 De Predikant te Avereest, Ds. A. Lindenhovius, werd van deze regeling de dupe. Niet alleen dat hij iedere keer de weg moest afleggen van de Weem te Avereest naar de Ommerschans en omgekeerd, bovindien had hij in het vervolg twee kerken te bedienen, hetwelk dubbel werk gaf. Deze toestand heeft voortbestaan tot in 1665, in welk jaar voor de Ommerschans legerpredikant werd aangesteld. (tot zover uit "de Ommerschans" van Hartmans.) Dat de kerk te Avereest in het 1672 zeer te lijden heeft gehad van de troepen van Chr. Bernard van Galen, Bosschop van Munster, blijkt uit een schrijven van de toemalige predikant te Avereest, Ds. Gerhardus Lindenhovius, gericht aan de Gedeputeerde Staten van Overijssel, welk schrijven berust op het Rijksarchief te Zwolle. Ds. Lindenhovius schrijft o.m. dat de kerk te Avereest geheel was leeggeplundered, al het hout van de banken en van de preekstoel had men kapot gehakt en weggevoerd, zoodat het Bedehuis totaal onbruikbaar was geworden. De Commandant van de Ommerschans met zijn soldaten, die eigenlijk ter bescherming van de ingezetenen der gemeente waren aangewezen, vergrepen zich aan de pastorie en plunderden deze, zoodat de Predikant "geen verblijf-, woon- noch predikplaats meer hadde, tot merchelijk nadeel" niet alleen van hem en de zijnen, doch tevens van de "guede ingezetenen aldaar die nu gants sonder Godsdienst solden mosten leven". Daarom verzocht hij Gedeputeerde Staten "ootmoedgh om assistentie, om dit disperste en ten eenenmale vervallen werck te willen oprigten en bevorderen tot eere van Godts naam en troost van de arme huysluiden; temeer dewijl den winter aanstaende is, waer in suppliant onmogelijk sal konnen verblijven sonder reparate. En sou dit noodige en Christelijke werck kunnen bevordert worden wanneer Gedeputeerde geliefden te consenteren (goed te keuren) datter enige bequame bomen mochten gehouwen worden, ongeveer een 18 á 20, om daer van de balcken, plancken ect. Te maken; en soude sulks seer gerieflijk kunnen gevonden worden, ingeval de Heeren Rentmeisters van 't Swarte Water Clooster, of die van Sipkolo en Alvergh, of elders mochten aanbevolen worden, het houwen van voornoemde boomen toe te staan. "De ingezetenen van Avereest beloofden geheel gratis het reparatiewerk te zullen verrichten, waartoe zij allen "nae vermoegen" het hunne zouden bijdragen. Tot zover het schrijven van Ds. Gerhardus Lindenhovius, gedateerd 7 october 1674. Dat de geldmiddelen is vroeger jaren de leden van de kerk te Avereest zorgen baarden blijkt uit het stuk (Rijksarchief te Zwolle) d.d. 22 januari 1766, waarin o.m. wordt gesproken, dat men voor reparatie van de kerk, de klokken en de Pastorie niet de noodige gelden bijeen kon brengen uit de daarvoor tijdens de dienst gehouden collecte. Besloten werd om op een bepaalde dag bij elkander te komen "om een nadere uiteenzettinge te reglementeren." Op dienzelfde datum, 22 januari 1766 had er een samenkomst van de geheele gemeente plaats in "het huis van Lambert in de Weeme", waar besloten werd om voor betaling van ontkosten, voor gehaalde kalk en steen en het metselaars verdiende loon om spoedig de onkosten van reparatie rakende de geheele gemeente af te betalen, zoude opnemen een losliggend Capitaal van 200 gulden behoorende aan de Biaconie alhier en hetzelve jaarlijks te verrenten met twee ten honderd en last om aan de kerkmeesters, indertijd Geert Jans van den Oosterhuis en Derk Evers van den huijsen, zulk capitaal ter afbetalinge van de onkosten voor reparatie overgegeven en daarvan een brief te maken, dat de gemeente zulk een capitaal geleent, opgenomen en ontvangen heeft om te verrenten jaarlijks en daarop van jaar tot jaar iets af te betalen door de kerkmeesters tot de volle afdoening toe. Deze brief (schuldbekentenis) was onderteekend door; Claas Geuchies. + handmerk van Jan Geuchies van Schrapveene, als ouderling. Derk Arens. Meilof Geert. Roelof Jans. Evert Donker. Derk Evers. - Geert Jans. J.P. Coppenberg, Predikant Hendrik Jacobs. als getuige.

Dat men in latere jaren ook met geldgebrek te kampen had, om o.m. de nodige reparaties te verrichten aan de Pastorie (Weeme) bljkt uit een uitvoerige correspondentie. (Rijksarchief te Zwolle). Den 13 October 1779. Edel Mogende Heeren. Mijne Heeren

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 10 Ridderschap en Steden dezer Provincie. Ik ondergeteekende geve met allen eerbied en onderdanigheid aan U Edelmogende te kennen, hoe ik een en andermaal om nodige reparatiën bij de kerkmeesters der Avereest aan mijn pastoriehuis te doen, vriendelijk hebbe aangehouden, dog meerendeels vruchteloos, en wel in het bijzonder den tienden October dezes jaars, wanneer ik den kerkmeester Derk Jans versogten, om het achterhuis te laten dekken, maar ontfing toen ook een weigerent antwoord, blijkbaar uit het getuigenis sub A hier nevens gaande, daar het tog een volkomen waarheid zij, dat het pastoriehuis altoos van onnadenkelijke jaren door de gemeente is onderhouden geworden, blijkbaar uit het getuigschrift B. hier bij gevoeg; waarom ik genoodzaakt ben geworden mij tot U Edel Mogende te wenden met verzoek en bede. Dat het U Edel Mogende goedgunstig behage zoodanige maatregelen te nemen, dat niet alleen het agter- en voorhuis worde gerepareert, maar ook dat het U Edel Mogende gelieve om mij voor verdere en soortgelijke onaangenaamheden te bewaren. Den Scholtus te authoriseeren om nu en vervolgens het pastoriehuis na te zien en te laten maken. Get. H.H. ten Poorten. V.D.M. (ver'bi divi'ni minis'ter) (bedienaar des goddelijken woords. Predikant.) Hieronder de genoemde bijlagen;

A. Wij ondergetekenden Getuygen hiermede, dat de predikant H.H. ten Poorten op ten tienden October dezes jaars aan den kerkmeester Derk Jans in onse tegenwoordigheid versogt heeft om het achterhuis te laten dekken, dog dit verzoek wierd hem door de kerkmeester geweigert, Jan Jans Avereest, den 17 October 1779 Geugjen Jans.

B. Wij ondergetekende Getuygen hiermede, dat het pastoriehuis, zo het agter als het voorhuis altoos voor zo verre eij weeten door de gemeente is onderhouden geworden. Hendrik Jacobs. Avereest, den 17 October 1779. Klaas Eevers.

(Wanneer hier wordt gesproken van "de gemeente" wordt hiermede uiteraard bedoeld, de Kerkelijke gemeente.) Het antwoord op dit schrijven luidde als volgt; Extract uit het register van Resolutiën van de Gedeputeerden van de Staaten van Overijssel. Zwolle, Den 25 October 1779. Gedelibireert zijnde op de resolutie van Ridderschap en Steden van den 23 Deezer, waarbij in Onze handen gesteld hebben de Requeste van H.H. ten Poorten, Predikant te Avereest te dien dage aan hun Edele Mogende gepraesenteert en door Dezelve in onze handen gesteld om daarop naar bevindinge te desponeren houdende Dezelve Requeste dat hij een en andermaal om de noodige reparatie aan het Pastorijhuis te doen, vriendelijk, Dog te vergeefs bij de Kerkmeesters hebbende aangehouden, De Vrijheid nam van te verzoeken dat Hun Edel Mogende behagen mogen zoodanige maatregelen te neemen dat niet alleen het agter en Voorhuys worde gerepareert, maar dat ook Hun Edel Mogende gelieve om hem van verdere soortgelijke onaangenaamheden te bewaren, de Scholtes te authoriseren om ni en vervolgens het Pastorijhuis na te sien en te laten maken. Is goedgevonden, de Beklaagden mits Deezen wel serieeuselijk te gelasten den klager in dezen klageloos te stellen en het Pastorijhuis van vooren en van achteren ten eersten te repareeren en eenen ordentelijken en betrouwbaren staat te brengen. Wordende de Scholtus van Ommen en den Ham die exersiering te doen, dat hier aan nu en in het vervolg worde voldaan, ten zij dan noch de beklaagden redenen ten Contrarie mogten hebben, welke als dan van deze tafel zullen kunnen en moeten inbrengen op Vrijdag den negentiende November aanstaande, H.J. Eeekhout

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 11 accordeert met het voorgeschreven register De Kerkmeesters getuige (onleesbaar.) Van Avereest.

Zoals we hebben gezien was de Scholtes van Ommen en den Ham, I.G.A. van Voorst opgedragen toe te zien of de reparatie aan het Pastoriehuis naar behoren was uitgevoerd. De Scholtus kweet zich naar behoren van zijn taak en begaf zich op 31 Januari 1780 naar Avereest. In zijn rapport aan Heren Gedeputeerde Staten vermelde hij ondermeer; dat hij bevonden had, dat de Pastorie verre van een behoorlijken staat van bewoning bleek gebragt te zijn. Verder rapporteerde hij; 1. Dat de gezegdes van de beide Eigen Geërfdens, Geuchjen Warners en Jan Willems Westerhuis alsof de reparatie aan de Wheeme naar de tweede Resolutie van U Ed. Mogenden reeds geschied was (in zo verre onwaarheid is). Dat er wel aan begonnen, waar niet voltooid was. 2. Dat het al meede bezijden de waarheid is, Dat de kerkmeester van de Avereest zig zoude geëxcusseerd hebben ter tafel van U Ed. Mog. te compareeren uit hoofde dat hij een Meijer en geen Eigen Geërfde was. Maar wel omdat hij zig niet verpligt agtede alleen in naam van de beide Eigen Geërfden, Geuchien Warners en Jan Willem Westerhuis te gaan. Daar tog de overige Leeden der gemeente tot de verzogte reparatie volwaardig waren, waaruit dan ook ontstaan was. Dat hij de reparatie had moeten weigeren. Tot zover het rapport van den Schultus van Ommen en de Ham. Uit dit alles blijkt wel, dat men zich aan het onderhoud van de pastorie niet veel gelegen liet liggen en de Predikant terecht in beroep was gekomen bij de Staten van Overijssel. Het is verder vermakelijk te lezen, hoe de kerkmeester Derk Jans zich er dankt uit te redden, als hij voor de weigering tot reparatie van de Pastorie aansprakelijk wordt gesteld. Op den 11 den September 1783 stuurde de Predikant H.H. ten Poorten een request aan de Rentmeester van de Pastorijen en Vicarijgoederen van Sallandt en Deventer; "wegens voorschot van vier en veertig gulden en tien stuivers voor hoognoodige reparatie's (ingevolge de gewoonte betrekkelijk kleinigheden.") Zoals het ging met de reparatie van de pastorie, zo ging het in die jaren ook met de uitbetaling van het tractement van de Predikant. Ook hier was een grote achterstand te constateren. Hierover het volgende; Edel Mogende Heeren, Mijne Heeren de Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel. Remonstreren met behoorlijke reverentie en eerbiedige onderdanigheijt, D. Gerhardus Lindenhovius, predicant tot Overreest en Berend Jansen, schoolmeester van en koster aldaar, hoe dat eerstgenoemde suppliant nogh compleet een een dartigh Car. gl. en 78 stuivers wegens aghterstedig tractement en voornoemde schoolmeester vest nogh negen en veertigh car. gl. versucken Supplianten zeer onderdanigklijk dat U Ed. Mogende gelieven hen Supplianten (in conformite van andere predicanten en schoolmeesters) ordonnantie van het voorschreven achterwezen te verlenen. ‘t Welk doende, Gerh. Lindenovius. 1678 den ... . Uit de Resoluties van Ridderschap en Steden van Overijssel blijkt dat met het uitbetalen van de Predikantstractementen in die dagen vaker de hand werd gelicht, toen dan den 24 Juli 1658 en den 24 April 1662 de weduwe van Ds. Adam Lindenhovius, Anna Reumerus, er bij Ridderschap en Steden op aandrong om eidelijk toch eens uitbetaling te mogen ontvangen van het nog steeds niet betaalde salaris van wijlen haar man over al de jaren, dat deze het Leeraarambt te Avereest en de Ommerschans had waargenomen, waarvan het laatste dienstjaar 1648 was geweest terwijl de som van totaal f 3200 bedroeg.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 12 Na herhaalde verzoekschriften was het gevolg, dat haar den 12 de. April 1679 genoemde f 3200 werden uitbetaald. 4 Wij komen telkens de naam Ds. Gerhardus Lindenhovius tegen. Deze Gerhardus Lindenhovius is van 1663 tot 1729 predikant te Avereest geweest. Op de begraafplaats te Avereest vindt met een verweerde grafzerk met het opschrift; "Catharina Losser, Obiit den + April 1705." Dit was de vrouw van Ds. Gerhardus Lindenhovius en deze oude zerk, ligt, heeft althans gelegen op de laatste rustplaats van deze predikantsvrouw uit het begin van de 18e eeuw. Na dit relaas over de kerk, de pastorie en over de Pastoors en de eerste Predikanten te Avereest, zou ik iets willen vermelden over een ander onderwerp, ook uit het verre verleden, n.l. de klokken van Avereest. En dan zou ik dit gedeelte willen aanvangen met het eerste couplet van het "Lied van de Klok" van ten Kate, waarin zojuist wordt weergegeven, de taak die de klokken van Avereest bij leven en sterven, bij blijdschap en driefenis voor de streekbevolking hadden. De klok, is 's aardrijks schoot geboren, Uit menschenvlijt en vuur gewrocht, Zal op den hoogen klokkentoren Vermelden dat de kunst vermocht. Zij spreekt voor 't oor der nageslachten, Zij klept en klepelt eeuwen lang, Den droeve een weergalm zijner klachten, Den vrome een voorspel ten gezang. Beneden wiss'len ramp en zegen, Maar wat in 't stof den mens weervaart, Zal haar metalen tong bewegen, Die 't stichtlijk uitroept over de aard. Ook de klokken van Avereest hebben reeds eeuwen lang hun lied van zegepraal en nood, van dood en breugde gezongen en hun klanken van blijdschap en rouw als uitgestrooid over de landerijen en de bossen van het oude Avereest. De klokken van Avereest waren al oud, de oudste van 1636, de andere van 1698. Wanneer hier gesproken wordt van "waren" komt dit, doordat er helaas slechts één van de klokken meer aanwezig is. In de bezettingsjaren zijn beide klokken naar Duitsland weggevoerd. Na de bevrijding is de kleinste klok, die van 1698 teruggekomen en is op haar oude plaats in de klokkentoren weer opgehangen. Op 9 Maart 1943 kreeg schrijver dezes opdracht van Burgemeester Ravensloot van beide klokken een omschrijving te maken, teneinde te trachten de klokken als "oudheidkundig" te kunnen behouden. Deze poging is niet met succes bekroond. Met behulp van de toemalige klokluider, Hendrik de Olde, heb ik de gegevens verzameld. De grote klok had een middellijn van 80 cm. Bij de slagrand. Het opschrift luidde; Anno 1636. Het randschrift; Willem ten Coten, Steven ten Bloembarch, Kerkmeesters te Avereest. K. Wegewart. Mefecit Sampis. Bovenaan 3 randversieringen zonder bepaalde voorstellingen. De kleinste klok had een middellijn van 78 cm. Bij de slagrand. Het opschrift luidt als volgt; Anna 1698. Randschrift; "Het Karspel van de Avereest". Verder twee randversieringen, voorstellende jachttafereelen, boerderijen, kerken, bossen, enz. Uit de gevonden gegevens en ook bij overlevering is bekend, dat de klokken aanvankelijk in een klokkenstoel bij de kerk op het kerkhof hebben gehangen. Op meerdere plaatsen vindt men nog dergelijke klokkenstoelen bij de kerk. Om in de nabijheid te blijven, bij de kerk te IJhorst. Op of aan de kerk was geen toren, zoals op de tegenwoordige kerk te Avereest.

4 Hartmans, "de Ommerschans"

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 13 Zijn de klokken in de bezettingsjaren weggevoerd door de Duitsers, voor ruim 100 jaren terug zou een der klokken ook weggevoerd worden. Het is in de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 1 April 1852, dat de Voorzitter mededeelt, dat door Burgemeester en Wethouders uit krachte van art. 179, Litt V der Gemeentewet is aangehouden en in bewaring gesteld de klok van de Gemeente, die tot dusver te Oud-Avereest heeft gediend en welke H.H. Kerkvoogden en notabelen der Hervormde Gemeente van Avereest ondanks gedane waarschuwing voornemens waren af te leveren met de beurtman naar , alwaar dat College heeft kunnen goedvinden het onderhavige eigendom der Gemeente te verkoopen. Hetgeen voor notificatie wordt aangenomen. In datzelfde jaar komt de klok te Avereest wederom ter sprake in de Raad der gemeente. Eigenaardig is het m.i. dat er telkens sprake is van één klok, terwijl er toch twee klokken waren. Blijkbaar was de ééne klok eigendom van de burgelijke gemeente, wat echter ook aan twijfel onderhevig is, omdat Kerkvoogden en notabelen deze klok gingen verkopen. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest van 12 Augustus 1852 wordt mededeeling gedaan van een door Kerkvoogden en notabelen van Avereest opgemaakt conseptcontract nopens de klok te Avereest, waaromtrent tusschen het Burgelijk- en het Kerkelijk bestuur geschil bestaat en ter opruiming waarvan Kerkvoogden en notabelen dusdanig contract noodzakelijk achten. Het lid E.B. Slot stelt voor en wordt dienovereenkomstig besloten om H.H. Kerkvoogden en notabelen van Avereest te Berigten; dat tengevolge van het dezerzijdsch besluit, genomen op den 28sten der maand Juli no. 9 waarbij onder de daarbij gestelde voorwaarde eene jaarlijkse subsidie van f 12 is toegekend alle verdere contracten overbodig maakt, zijnde uit den aard der zaak de subsidie verleend tot tegemoetkoming der meerdere kosten voor het bouwen van het kerktorentje en het onderhoud daarvan, als waarop de Kerkvoogden en Notabelen gerekend hadden tot berging der klok is geschied ten einde daardoor aan hare vroegere bestemming dienstbaar te maken en doen blijven, waardoor gevolgelijk alle geschil opgeheven is. Dat indien opgemelde gunstige beschikking H.H. Kerkvoogden en notabelen onvoldoende mogt voorkomen, deze vergadering dit besluit intrekt en ongenegen zal zijn ter dezer zake eene andere beschikking te nemen. Dit bedrag á f 12 heeft de gemeente Avereest enige jaren onder de benaming "klokkengeld" aan de Kerkelijke gemeente te Avereest betaald. In de loop der jaren was er tussen de Burgerlijke - en de Kerkelijke gemeente Avereest een kwestie ontstaan over een stuk land (Een en ander heb ik ook reeds omschreven in een artikel over de school te Avereest, (Oud-Avereest). Volledigheidshalve vermeld ik dit hier nogmaals). Dit stuk land, een perceel Reestenland, genaamd het Oortje, kadastraal bekend Sectie H, no. 1419, groot 57 aren en 50 centiaren was gelegen te den Oosterhuis. Reeds vóór 1828 had de onderwijzer te Oud-Avereest, Jan Naarding, tevens koster van de kerk te Avereest, dit stuk grond in gebruik. Oorspronklijk behoorde het gebruik van dit land mede tot het loon van de koster, waaruit af te leiden is, dat de koster zijnde in dienst van de kerk, dit land van de kerk in gebruik had gekregen, waarmede m.i. het eigendomsrecht van de Kerkelijke gemeente op deze grond vast stond. Evenwel had de Burgerlijke gemeente vanaf 1828 de schoolmeester f 6 per jaar huur voor deze grond in rekening gebracht. In 1857 had de Burgerlijke gemeente het zelfs publiek verhuurd, zich met deze transacties als eigenares opwerpende. Toch schijnen de Kerkvoogden van Avereest uiteindelijk tot het besef te zijn gekomen, dat de Kerk te Avereest eigenares van dit stuk Reestenland was. Zij reclameerden hierover bij het Gemeentebuur van Avereest. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest van 19 Maart 1863 kwam deze reclame ter sprake. Ondanks het feit, dat het burgerlijk bestuur van Avereest zich vanaf 1828 als eigenares had beschouwd, kon zij geen bewijzen van eigendom overleggen. Om "dure" proceskosten te ontgaan werd in genoemde vergadering besloten, het stuk land in eigendom toe te wijzen aan de Hervormde Kerk te Avereest, onder voorwaarde, dat deze Kerk afstand zou doen van het door haar van de Burgerlijke gemeente te vorderen klokkengeld á f 12 per jaar. Hiermede was het klokkengeld weer van de baan en was de kerk weer in het bezit van het stuk land te den Oosterhuis, zoals dit vóór 1828 in gebruik was bij de koster van de Kerk.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 14 In de kerkelijke archieven, voor zover deze aanwezig zijn, komen de klokken voor 't eerst ter sprake in de vergadering van Kerkvoogden en notabelen op 12 December 1840. Men besluit dan "om de klokketouwen te doen sluijten, waarvan de sleutel bij de koster zal berusten". De klokken, die vrij toegankelijk, in een klokkenhuis of klokkenstoel bij de kerk op het kerkhof hingen, konden ten allen tijde door iedereen worden geluid. Blijkbaar werd daar wel eens onbevoegd gebruik van gemaakt door de "jeugd"; die bij bijzondere gelegenheden de klokken gingen luiden. Om dit tegen te gaan, werden de klokketouwen "op slot" gedaan. Dan lezen wij, dat Kerkvoogden en notabelen op 6 october 1841 besluiten de kleine klok te laten takseeren. De reden hiervoor wordt niet vermeld. Wij kunnen aannemen, dat de mindere ruime geldmiddelen van de kerk één der redenen is geweest om te trachten de klok te verkopen. Het was een zekere gewoonte van de Kerkelijke bestuursleden in die dagen, om iets wat men "over" had te verkopen en met het daarvoor ontvangen geld in een andere behoefte te voorzien. Men had immers twee klokken, terwijl men met één klok toch ook kon luiden voor de dienst in de kerk en bij overlijden en begrafenis. Ook is het mogelijk dat de toestand van het klokkenhuis net noodzakelijk maakte, dat hier veel kosten aan besteed moesten worden, om de beide klokken te luiden. Men achtte in die dagen het kostbare bezit van zo'n oude klok niet zo hoog, als de geldelijke opbrengst van een aantal Kilo's oud metaal. Twee jaren later, op 30 October 1843 wordt besloten de kleine klok te verkopen, "indien hij voor een geschikte prijs kon verkogt worden". In dit verband vragen wij ons thans af, "wat de geschikte prijs voor zo 'n klok van anno 1698 van het kerspel van de Avereest" wel geweest moet zijn. De waarde van zo 'n kerkklok, waarvoor door een ver voorgeslacht met moeite de gelden bij elkaar waren gebracht, waaraan de klokkengieter zijn beste krachten had gegeven, verschuldigd aan de eer van zijn ambacht, de klok, die bij blijde en droeve gebeurtenissen gesproken had tot de mensen berekenen, terwijl het ook niet getuigde van enige piëteit ten opzichte van het voorgeslacht. Wanneer men in de vergadering van 20 Januari 1852 van Kerkvoogden en notabelen spreekt over de bouw van een nieuwe kerk, wil men daarop een toren bouwen van zodanige sterkte, dat daarin de grote klok kan worden gehangen. Verder besluit men om "het klokhuis" in de nieuwe toren te laten vertimmeren hetgeen daarvan geschikt kan worden gebruikt. Edoch, dit een en ander is vastgesteld zoo indien de kleine klok zooveel geldswaarde zoude kunnen opbrengen als tot het versterken of verzwaren van de gezegde Toren zoude vereischt worden. Men schijnt het over de verkoopsom van de kleine klok eens te zijn geworden, want in de vergadering van Kerkvoogden en notabelen op 12 Maart 1852 wordt besloten om "de kleine klok den 18 Maart eerstkomende met de Beurt Schipper weg te sturen naar Amsterdam aan de Heren Raap en Zonen, kooplieden te Amsterdam voor den prijs van 85 cent per Nederlandsch pond." En alhoewel in diezelfde vergadering een schrijven werd voorgelezen van Burgemeester en Wethouders dezer gemeente om de kleine klok niet af te leveren, scheen het lot van de klok van het karspel van de Avereest toch beslist te zijn, om als oud metaal te worden afgeleverd, want zoals ik reeds schreef; "deelde de Burgemeester in de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 1 April 1852 mede, dat ondanks gedane waarschuwing een toch voornemens was de klok met de beurtman af te leveren naar Amsterdam". Het gevolg is geweest, zoals reeds eerder vermeld, dat de klok op het laatste nippertje door Burgemeester en Wethouders is aangehouden en in bewaring gesteld. Ze is hierdoor voor de kerkelijke gemeente van Avereest behouden en hangt heden ten dage nog in de toren van de kerk te Avereest. Hiermede was evenwel de zaak voor de Kerkvoogden en notabelen niet afgedaan. Om te beginnen moesten ze aan de Heren Raap en Zonen te Amsterdam berichten, dat ze "verhinderd waren de klok af te leveren" door de handelingen van Burgemeester en Wethouders van Avereest. De Heren Raap en Zonen schreven terug aan de Kerkvoogden en notabelen doch deze konden niet anders dan antwoorden, dat de klok door den Burgemeester der Gemeente was in beslaggenomen en ze "alzoo op heden niet in staat zijn, dezelve te kunnen afzenden". Op 20 April 1852 besluit men aan de Officier van Justitie te schrijven over de inbeslaggenomen klok, terwijl men in de volgende vergadering besluit aan de Burgemeester dezer gemeente te schrijven over de schikking der inbeslaggenomen klok.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 15 Later wordt nog een voorstel gedaan in de vergadering van Kerkvoogden en notabelen om bijdragen voor het aangaan van een schikking met de Heren Raap en Zonen. Men was hiertoe niet genegen besloten werd de zaak op zijn beloop te laten. Inmiddels werd besloten de toren op de nieuwe kerk zodanig in te richten om er twee klokken in te kunnen hangen. Op 30 Augustus 1852 besluit men "om de kleine klok naar de kerk terug te voeren en haar nevens de andere klok in de Toren te laten hangen", waar zij tot heden nog steeds haar taak vervuld. Dit terugvoeren van de klok naar de kerk te Avereest ging nog met enige strubbelingen gepaard. Het Gemeentebestuur van Avereest had de klok in bewaring gegeven bij de smid te Balkbrug, Gerhardus Lucas Buddenberg, geboren te Amsterdam, 8 maart 1798. Buddenberg woonde in die dagen tussen het winkelhuis (tegenwoordig de Sparwinkel van Veld) en de vaart bij de Balkbrug. Omdat de Kerkvoogden weigerden het bewaarloon voor de klok te betalen, weigerde Buddenberg de klok af te geven. Daarna werd door Buddenberg onderstaande nota gepresenteerd aan de Burgemeester van Avereest. "De Gemeente Avereest debet aan G.L. Buddenberg voor het bewaren van de klok op order van den Heer Burgemeester van Avereest van den 18 Maart tot den 22 Juli 1852, zijnde 18 weeken á f 1.50 per week, f 27." Blijkbaar heeft het Gemeentebestuur de rekening voldaan.

He t g ro nd g e b ie d o f h e t am b tsg e b ie d van d e ke rk te Ave re e st. Het grondgebied, het ambtsgebied, of hoe men tot noemen wil, behorende bij de kerk te Avereest was zeer uitgebreid. Het was en is nu nog, gelegen in de burgelijke gemeenten, Avereest, de Wijk, Zuidwolde en Ommen. Dit gebied was vroeger uitgestrekter dan zoals wij dat heden ten dage kennen. Zoals in de oude stukken vermeld staat, woonde toen de ouderling Jan Geuchies op Schrapveene en behoorde deze buurtschap tot de kerk van Avereest. Ook uit het tegenwoordige Dedemsvaart moesten de mensen in de beginjaren van de gelijknamige veenkolonie naar Avereest ter kerk. In het gedenkboek; "Hoe 't was, hoe 't werd, verteld ons de schrijver L.Jonker te Dedemsvaart, hoe de Hervormden in de eerste jaren van het ontstaan der veenkolonie Dedemsvaart aangewezen waren op de kerk te Avereest. De afstand, 1 1/2 uur, was voor de ouden van dagen en kinderen te groot. Toch is deze toestand zo blijven bestaan van 1812, toen de eerste hutten en keten op het veen verrezen, tot Jan Tervaart Prins, zich aldaar als Godsdienstonderwijzer vestigde en hij, arbeider onder de arbeiders, eerst des zondags de mensen in hun keten bezocht, doch later in de schuur van ten Have en in 1827 in de school van meester Jansen, staande op de plaats waar thans de school aan de Hoofdvaart staat, Godsdienstoefeningen ging houden. Met de stichting van de kerk te Dedemsvaart in 1834 kwam aan het kerkgaan te Avereest een einde en was de nieuwe kerk te Dedemsvaart de aangewezen kerk voor de Hervormden in het nieuwe dorp, het tegenwoordige Dedemsvaart. Over de grenzen van het gebied van de kerk te Avereest zijn in het verleden meermalen kwesties ontstaan. In heel oude tijden, toen er nog maar enkele verspreide hoeven in deze streken stonden, gaf dit niet zo gemakkelijk aanleiding tot verschil van mening onder welke kerk men hoorde. Evenwel de bewoning breidde zich in de loop der jaren uit en het was toen nodig nieuwe grenzen van het gebied der kerk vast te stellen. Zo werd op 18 Mei 1842 naar aanleiding van een missive van den Heer Gouverneur van deze Provincie een commissie benoemd om te confereren of een conferentie bij te wonen "wegens de grensscheiding tusschen de Kerkelijke Gem. Van Zuidwolde en die van Avereest". In deze commissie werden benoemd E. ten Cate en J.A. Huizing. Over deze grensscheiding heeft schrijver dezes niets naders kunnen vinden. Dertig jaren later, op 15 april 1872 kwam weer een grensscheidingskwestie aan de orde. Toen werden "door kerkvoogden ter tafel gebragt eenige stukken betrekkelijk de nieuwe grensscheiding tusschen de Drenthsche Reest, de Paardelanden, de Vuile Riete en de Tippe, zoals die door het clissikaal bestuur is voorgesteld".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 16 Volgens een bijgaand kaartje blijft de Drentsche Reest tot aan de Steenen Brug bij Avereest, welke scheiding loopt van de Steenenbrug op de dikke steen en vervolgens. Het overige gedeelte, beginnende bij het zoogenaamde Joodenvonder, de Paardelanden, de Vuile Riete en de Tippe bij Dedemsvaart. De kerkelijke gemeente Dedemsvaart kreeg hiermede een groot gedeelte Drentsch gebied van de kerk van Avereest toebedeeld. Op 11 Juni 1891 kwam een zeer ingrijpende grenswijziging in behandeling en wel naar aanleiding van een schrijven van het classicaal bestuur om advies betreffend de voorgenomen grenswijziging of grensverandering der gemeente, door n.l. het deel ten Zuiden der Dedemsvaart te voegen bij eene te stichten nieuwe gemeente tot Ommerschans. Het in de loop der eeuwen historisch gegroeide zou hierdoor een groote verandering ondergaan. Wat vroeger behoorde tot het Katinger en Huizingerveld thans gelegen ten Zuiden van de Dedemsvaart zou van de kerk te Avereest worden losgemaakt. Kerkvoogden en notabelen gingen hiermede lang niet accoord en het adviserend lid, Ds. Ter Spill van Avereest had een antwoord aan het Classicaal bestuur opgesteld. Dit antwoord was zeer scherp gesteld en in de vergadering gingen stemmen op het te veranderen en minder scherp te stellen. In stemming gebracht werd aangenomen het te het te verzenden zoals het door Ds. Ter Spill was opgesteld. Het luidde als volgt; Aan het provinciaal College van Toezicht op het beheer der Kerkelijke goederen en fondsen in Overijssel. In antwoord op Uw missive van Juni 1891, hebben de ondergeteekenden, Kerkvoogden en notabelen te Avereest, de eer het volgende als hun gevoelen mede te deelen; Wij hadden volstrekt niet gedacht, dat het classicaal bestuur, na den Kerkeraad gehoord en een bezwaarschrift van bijna alle bewoners der Zuidzijde van de Dedemsvaart ontvangen te hebben, voortgaan zou met de verandering der bedoelde grensscheiding. Geruchten en dreigementen van een lid der regelingscommissie (geest- en bloedverwant van een lid des C.B.) dat alle hooren enz. slechts proforma was, zullen toch niet op uitlatingen van het C.S. steunen, maar hoe dit zij, wij hebben nog meer bezwaren dan de Kerkeraad reeds te vergeefs heeft doen horen. De grensverandering is in geenendeels noodig, daar het C.B. zelve in eene missive verklaart, dat nu reeds plm. 120 gezinnen zich te Ommerschans bevinden en het aantal der bewoners steeds toeneemt, hoeveel gemeenten zijn er niet in ons vaderland die op verre na zoo bevolkt zijn? Door verdere verkoop dier landerijen zal de bevolking voordurend toenemen, de regeering peinst, zooals ons door een Kamerlid verzekert is, er voortdurend over, op welke wijze, hetzij door een remontedepot, hetzij door een krankzinnigengesticht gebruik van de vele gebouwen te maken. Ook twijfelen wij aan de bevoegheid van Zijne Excellentie den M. v. F. en een rijkstractement van f 800 te beloven, ieder deskundige weet wat art. 5 en 8 R. v.d. N.G. te lezen staat. De regelingscommissie heeft slechts met moeite plm. f 150 bijeen kunnen krijgen, en eenige rechtzinnige heeren van Dedemsvaart, die eerst te Ommerschans ter kerke gingen, hebben zich dadelijk onttrokken toen er van geldelijke opoffering sprake was. Wij achtten het onze plicht dat een en ander bij de begrooting den Minister duidelijk gemaakt worde. De regelingscommissie is zoo partijdig mogelijk gereformeerd en met het voorbijgaan van menschen van stand en ontwikkeling, uit zoogenaamde malcontenten gekozen. Men schijnt de bewoners van de Z. zijde der Dedemsvaart als een kudde te willen drijven, daar waar ze volstrekt niet begeeren te wezen. Al wordt de bedoeling verzwegen, de daden de Regelingscommissie toonen duidelijk, dat onverdraagzaamheid en propaganda die orthodoxie in dezen op de voorgrond staat, iets waarvan men hier weerzin en walging heeft, niet het minst in dat gedeelte van Avereest, dat men bij Ommerschans wil voegen. Wij hebben zooveel treurige ervaring van de naburige gemeente Dedemsvaart dat het te begrijpen is, dat het evenzo zal gaan als een deel van Avereest met Ommerschans verbonden wordt. De armenverzorging zal wel grootendeels ten laste van het burgerlijk bestuur van Avereest komen, al komt de Zuidzijde der Dedemsvaart bij Ommerschans en moet dus mede door ons gedragen worden. Te Oud-Avereest is de armverzorging uitnemend, maar draagt men zware burgerlijke lasten; ook ten gevolge der slechte bedeeling te Dedemsvaart, waar men zooveel men kan op de burgerlijke gemeente en dus ook ten deele op ons laat aankomen. De druk van de kerkelijke omslag zal hier schade lijden en met plm. 20% verhoogd moeten, worden, als genoemd deel van onze gemeente wordt gescheurd. Toch zal de bedoeling der regelingscommissie niet bereikt worden,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 17 daar bijna alle bewoners van de Z. zijde toch te Avereest zullen blijven ter kerke gaan, of zich zullen laten schrappen of zich bij de Prot. Bond voegen; maar zich in geen geval laten dwingen. Voorts vergete men niet dat onze predikantsplaats bij vacature niet licht vervuld wordt, daar er reeds vroeger vaak voor een beroep bedankt werd, alleen wegens gebrek aan conversatie en wij vreezen, dat de tegenwoordige predikant zoo de grensverandering in strijd met alle regt en billijkheid tot stand komt, ons bij de eerste gelegenheid zal verlaten. Wij achten ons vooral in deze tijd van verdeeldheid en predikantennood geroepen, voor den bloei onzer gemeente te waken, en verzoeken U beleefd maar dringend, een zeer ongunstig advies aan het klassikaal bestuur te zenden, betreffende de volstrekt niet door ons gewenschte en geenszins noodzakelijk (art. 43,7e) verandering der grensscheiding. Hetwelk doende, kerkv. En notabelen. was get. R.W. ten Kate, Pr. L.W. Stapel J. v.de Linde,Secr. R. ten Kate Ezn. kerkv. R. ten Kate Jzn. C. Timmerman. A. Engel. not. A. Huizing. K. Oosthingh. J. Rabbering sr.

Wat het resultaat van dit omvangrijke adres is geweest heeft schrijver dezes niet gevonden. Evenwel de tegenwoordige situatie van het grondgebied van de kerk te Avereest wijst wel uit, dat het gedeelte ten zuiden van de Dedemsvaart, kerkelijk Avereest is gebleven. Volledigheidshalve kan schrijver hier het volgende aan toevoegen dat de algehele oorzaak van de voorgestelde afscheiding van dit ten zuiden van de Dedemsvaart gelegen deel van de kerkelijke gemeente te Avereest, gelegen was in de opheffing van het bedelaarsgesticht "de Ommerschans" in 1889/1890. Hiermede ging ook de predikant van de Schans kerk naar elders en was de bevolking van de Ommerschans aangewezen op de "moederkerk" te Oud-Avereest. Blijkbaar is er toen een stroming geweest om met gebruikmaking van de Schanskerk een eigen kerkelijke gemeente te stichten in de Ommerschans. De Schanskerk was evenwel een kerk van het Rijk en stond zonder meer niet ter beschikking van een plaatselijke kerkelijke gemeente. Slechts korte jaren na de opheffing van de bedelaarskolonie is de kerk van deze inrichting in gebruik genomen bij de nieuwe stichting, het Rijksopvoedingsgesticht voor jongens te Avereest.

He t te g e nw o o rd ig e ke rkg e b o uw Schreef ik reeds over de kerk, de eerste kerk van 1236, die in 1635 was ingestort en daarna met steun van de Staten van Overijssel weer was opgebouwd; over de vernieling en de schade aan deze kerk in het rampjaar 1672, toen het land reddeloos, de Staten radeloos en het vold redeloos was; de tand des tijds deed zich verder gelden en zo was dit kerkgebouw langzamerhand in zo 'n slechte toestand gekomen, dat men, of tot ingrijpende reparatie's, of tot nieuwbouw moest overgaan. Talrijk, zeer talrijk, waren de besprekingen die de kerkvoogden en notabelen over deze zaak hebben gehouden. Het ging over reparatie en vergroting van het oude kerkgebouw, of over het bouwen van een nieuwe kerk in de eerste plaats en ten tweede, over de vraag, waar de nieuwe kerk gebouwd moest worden. De aard van ons volk en vooral van de boerenmensen van voor 100 jaren terug was zo, dat men alles goed wikte en woog, voor men een besluit nam en dit ten uitvoer bracht. Het was in de volgende vergaderingen van Kerkvoogden en notabelen dat de kerkreparatie/kerkbouw ter sprake kwam en een punt van overweging uitmaakte; "1 November 1840, 24 April 1841, 6 September 1843, 30 October 1843, 28 November 1843, 3 Januari 1844, 13 Juli 1844, 31 October 1845, 31 October 1846, 4 Mei 1847, 7 December 1847, 22 December 1847, 30 Januari 1850, 24 Januari 1851, 5 Maart 1851, 17 Juni 1851, 14 November 1851, 28 November 1851 en 15 December 1851". Het uiteindelijk besluit, een nieuwe kerk te bouwen, is dus niet overijld genomen. Om van al de gehouden besprekingen een volledig verslag te geven is wel mogelijk maar weinig interresant. Enige bijzonderheden meen ik toch, dat in verband met het ontstaan van het huidige kerkgebouw vermeld dienen te worden. De eerste keer werd gesproken over de bouwvallige toestand van het kerkgebouw, van de oude kerk op het kerkhof, en werd aan de timmerman Berend Katerberg opgedragen het kerkgebouw eens op te nemen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 18 Later werd besloten het kerkgebouw te vertooten en werd aan de Mr Timmerman-Bazen B. Plomp en B. Katerberg opgedragen deze vergrooting op te nemen. Daarna vond men deze vergrooting ter plaatse niet doelmatig. Dan, op 3 Januari 1844 wordt voor het eerst gesproken over verplaatsing van het kerkgebouw, dus nieuwbouw. In 1846 besluit met echter weer tot vergrooting over te gaan. In 1847 scheen het, dat het tot een beslissing zou komen, want aan de Heer Breukel wordt opgedragen bestek en teekening voor een nieuw kerkgebouw te maken voor een bedrag van f 100, doch indien de bouw van een nieuw kerkgebouw "verijdeld" mocht worden, zo was de Heer Breukel verplicht een bestek en tekening te maken van de vergroting van het bestaande kerkgebouw voor f 50, in welk geval de f 100 voor de eerste opdracht niet zou worden uitbetaald. Bovendien moest de Heer Breukel een opgave van kosten geven, "hetzij van een geheel nieuwe kerk, of tot vergroting van het oude kerkgebouw, zonder betaling van geld". Deze opdracht aan de Heer Breukel getuigd m.i. wel, dat de kerkvoogden van de kerk te Avereest voor 100 jaar terug wel in staat waren iets dergelijks te omschrijven en de conditie's vast te stellen, die voor hun het voordeeligst waren. Het bracht evenwel nog niet de oplossing, nieuwbouw of vergroting van het bestaande kerkgebouw. Op 24 Januari 1851 heeft men het nog over het vergrooten van het kerkgebouw en wil men met een lijst bij de ingezetenen rondgaan om daarop te laten intekenen voor het vergrooten van de kerk. Hiervan schijnt ook niets gekomen te zijn, want op 17 Juni 1851 besluit "men aangaande de vergrooting der kerk om de gelden bij aandeelen op te nemen, ieder aandeel f 100 tegen een interest van f 100 tegen een interest van f 4 ten honderd 's jaars en wel tot een bedrag van f 3000,- enz". Nog altijd sprak met van het vergroten van het oude kerkgebouw, totdat op 14 November 1851, op voorstel van het adviserend lid van het College van Kerkvoogden en notabelen, Ds. G. de Koning, besloten werd om in de plaats van het oude kerkgebouw te vergrooten, een geheel nieuwe kerk te bouwen, waartoe de timmerman E. Nuis, zou worden verzogt dit eens op te nemen. Op 28 November 1851, "is het teken en begroting van kosten voor een Nieuwe Kerk, 't welk E. Nuis was opgemaakt, nagezien en werd besloten om de kerk te bouwen op de Pastoriegrond ten Noorden van het Pastoriehuis welke grond door den tegenwoordigen Preditkant, G. de Koning, thans in gebruik is, doch welke deze gratis heeft afgestaan". En dan volgt; "Op den 17 December 1851 zijn kerkvoogden en notabelen overgegaan tot de uitbesteding van een geheel nieuw kerkgebouw, volgens het daartoe opgemaakte bestek en teekening ten Huize van E. Smid (in de Weeme) en is alzoo onder Aprobatie (goedkeuring) van het Provinciaal Koll. Van toezigt het bouwen der kerk aangenomen door l. Lubbers, molemaker en Timmerman te Meppel voor eene som van f 4800, (m.i. een zeer laag bedrag, evenwel wordt niet anders vermeld). De aannemer Lubbers stelde tot borgen, Aalt Willem van Holthe te Oldegaerde en Jacobus Leonardus Fijnvandraat, houtkoper, wonende te Meppel". De aanbesteding van de nieuwe kerk was hiermede een feit geworden. En dan krijgen wij de 20 ste Maart 1852. Het is een dag zoals andere dagen, die voor de meeste bewoners van het Avereest van die tijd onopgemerkt zal voorbij zijn gegaan. En toch zou deze dag, die 20st Maart 1852, honderd jaren later, door het Kerkbestuur en de leden van de kerk te Avereest en zo heel veel anderen, worden herdacht in een bijzondere, daarvoor belegde bijeenkomst in het kerkgebouw, hetwelk toen op 20 Maart 1852 nog gebouwd moest worden. Op 20 Maart 1852 was er vergadering van Kerkvoogden en notabelen te Avereest. En dan zien wij in gedachten voor ons, de Weeme van 1852 met de oude boerderijen van Smid en Weertjes, het Pastoriehuis en de oude, bouwvallige kerk op het kerkhof. We zien de kronkelende zandweg door de Weeme en de Weemeres, deze oude zandweg, de enigste verbindingsweg tussen de verschillende buurtschappen en alleenstaande boerderijen van het kerkdorp Avereest. En dan zien wij de kerkvoogden en notabelen zich na afloop der vergadering begeven naar de uitgegraven fundamenten van de nieuwe kerk. Het is geen deftig gezelschap van Heren met hoeden en mooie kleren, het zijn eenvoudig gekleede boeren en toch zijn het de "Notabele ingzetenen" van het kerkelijke Avereest.Zij gaan over de Weemigerbrink naar de plek waar hun nieuwe kerk zal verrijzen. En daar, aan de rand van de Weemigerbrink werd toen op 20 Maart 1852, door de President-Kerkvoogd, Egbert ten Kate Rzn. De eerste steen gelegd voor het eenvoudige dorpskerkje, zoals wij dat heden ten dage kennen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 19 Verschillend zullen de gedachten zijn geweest van hen, die bij dit historisch gebeuren tegenwoordig zijn geweest. De ouderen, ze zullen gedacht hebben aan hun oude kerk op het kerkhof, die voor hun toch zoveel herinneringen had, ze zullen met enige weemoed in het hart gedacht hebben, hoe ze daar eenmaal door hun ouders ten doop waren gehouden, hoe ze er op latere leeftijd belijdenis des geloofs hebben afgelegd en aan het Heilig Avondmaal hebben aangezeten, waar mogelijk hun huwelijk kerkelijk was ingezegend, waar ze ter catichisatie zijn gegaan en waar ze Zondags Gods woord hebben beluisterd. De oude kerk, waar de sfeer hing van hun voorouders tot voor eeuwen terug en waar hun geliefde doden hun laatste rustplaats hadden gevonden. En dan zien wij daar ook bij staan, Ds. Gerrit de Koning, de man, die blijkbaar het beslissende woord tot het bouwen van de nieuwe kerk had gesproken. Wat meer op de achtergrond zien wij de aannemer Lubbers, die met dit voor die dagen, belangrijke bouwerk blijk zal moeten geven van zijn kunnen. En dan geheel achteraan staat bescheiden, het groepje werkvolk, de mensen, door wier handen, werkkracht en toewijding, het kerkgebouw tot stand zal somen. Hun gedachten zullen op dat moment wel meer gericht zijn geweest op het traditionele drinkgeld dat bij zo 'n eerste steenlegging gegeven wordt. Ik kan mij zo voorstellen, dat dergelijke gedachten zijn gegaan door de hoofden van het groepje mensen, dat daar op 20 Maart 1852 stond aan de rand van de Weemigerbrink bij de aanbouw zijnde kerk. En thans, na ruim 100 jaren, herinnert ons de steen boven de hoofdingang van het Kerkgebouw nog telkens aan dat groepje mensen, aan die eerste steenlegging op 20 Maart 1852. Over de ingebruikneming van het nieuwe kerkgebouw wordt niets officieels vermeld. Het is geweest omstreeks November 1852. Op 4 Mei 1852 was de laatste zitplaatsen-verhuring in de oude kerk. De conditie hierbij was; "vanaf heden tot 1 ste November a.s. zullende echter de kerkvoogden de vrijheid hebben, om bijaldien de Nieuwe kerk voor den 1 November kan gebruikt worden, de huur in de oude kerk te vernietigen en de plaatsen in de Nieuwe kerk te verhuren zullende zij, die alsdan in de nieuwe kerk plaatsen huren, geregtigd zijn, zoo veel te langer genot te hebben van die plaatsen in de nieuwe kerk, als zij van hunne plaatsen in de oude kerk afstand hebben moeten doen" (Men zocht het in die dagen blijkbaar goed uit). Op 30 Augustus 1852 werd "het verven der Nieuwe Kerk en Toorn" en een gedeelte van het Pastoriehuis aangenomen door G.E. Veenhuizen voor eene som van f 235. Het oude kerkgebouw is op 9 November 1852 in perceelen voor afbraak verkocht door notaris van Dedem. Over latere reparatie's aan kerk en toren zal ik niet uitwijden.

He t avo nd m aal Als kind hoorde ik van mijn grootouders en van mijn ouders het woord "Nachtmaalsdag". Het klonk mij als kind onbegrijpelijk in de oren. Toch was het vroeger een veel gebruikt woord voor de dag, dat men in de kerk kon gaan aanzitten aan het Heilig Avondmaal. Ook in de notulen van de vergaderingen van Kerkvoogden en notabelen kwam ik dat woord tegen, waaruit blijkt dat het in die tijd officieel in gebruik was. Over het Avondmaal en wat daarmede in verband stond in de kerk te Avereest wil ik enkele bijzonderheden vermelden. In 1836 besloten de Kerkvoogden en notabelen "het Nagtmaalsgoet" bij de Predikant G. de Koning in bewaring te geven, waarvoor "aan de meid" van de genoemde Predikant een onbepaalde fooi zal worden gegeven. Deze "onbepaalde" fooi werd later vasgesteld op f 1 per jaar. Tussen Ds. De Koning en de Kerksraad en notabelen "boterde" het niet altijd even goed. Er waren dikwijls strubbelingen en meningsverschillen. Bij zo 'n gelegenheid, op 27 September 1839, toen er weer eens "iets" was, maakte Ds. de Koning aan de vergadering bekend, "om het Nagtmaalsgoet" voortaan op generlei wijze onder zijn bewaring te houden". Besloten werd "het Nagtmaalsgoet aan den koster J. Naarding ter bewaring te bevelen". Op 10 Februari 1871 besluiten Kerkvoogden en notabelen om de oude zilveren beker, vroeger in gebruik bij het nagtmaal te verkoopen. Ook besloot men in 't vervolg een betere soort wijn aan te koopen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 20 Deze oude Avondmaal-beker, die zeker historische waarde had, is omstreeks November 1871 verkocht voor f 27,50.

Ve rlic h ting van d e ke rk. Wanneer wij thans een avonddienst in de kerk bijwonen, dan vinden wij het heel gewoon, dat de kerk tot in alle hoeken helder verlicht is, door de electrische gloeilampen. Wij vinden dat niet alleen heel gewoon, wij denken er niet eens bij na, dat het zo is. Maar wanneer wij eens wat verder doordenken, dan komen ons heel andere toestanden voor ogen, hoe het vroeger is geweest, toen deze kerk werd gebouwd en voor die tijd, toen de oude kerk op het kerkhof nog in gebruik was. En al kunnen wij aannemen, dat in die ver achter ons liggende jaren, er niet dikwijls een avonddienst in de kerk werd gehouden, toch de Oudejaarsavond, is zeer zeker al door de eeuwen heen, een avond geweest, waarop in de kerken, ook die te Avereest, dienst werd gehouden. In gedachten zie ik voor mij, over al die zandwegen en kerkpaden, die uit alle richtingen op de kerk aanliepen, de mensen opgaan naar het bedehuis. Nergens brandde enige wegverlichting, zoals wij die thans kennen en ook om en bij de kerk was het aardedonker. En hoe was het in de kerk? Petroleumverlichting kende men aanvankelijk niet. De kerk werd verlicht met kaarsen. Het zal in onze ogen een zeer sobere verlichting zijn geweest, maar toch, onze voorouders "redden" zich er mee. Hel zal dan ook een zeer welkom geschenk zijn geweest, toen de echtelieden, Hilbert Willems ten Cate en Hendrikje Alberts aan de kerk te Avereest een koperen kaarsenkroon ten geschenke gaven. Deze koperen kroon, bezet met brandende kaarsen, was in die dagen een schitterende lichtbron in de oude kerk. De datum waarop deze kroon is gegeven heb ik niet kunnen nagaan. Het is in ieder geval v==r 1783 geweest, want in dat jaar of daarvoor is Hilbert Willems ten Cate Overleden. De kaarsenkroon in de kerk te Avereest is dus wel zeer oud. En al zal men tegenwoordig op machinale wijze en met technische hulpmiddelen veel sierlijke werkstukken op verlichtingsgebied kunnen maken, deze koperen kroon, een stuk handwerk van een koperslager uit de 18e. eeuw geeft blijk van het kunnen van den enkelen mens, men vindt er weer, iets persoonlijks van de ambachtsman, de meesterkoperslager uit de gildentijd. Zoals ieder gebruiksvoorwerp zijn onderhoud vereischt, zo ook de kroon in de kerk te Avereest. Het was in 1836, dat Berend Katerberg het het schoonhouden der kerk had aangenomen en wel voor de som van f 9,50 per jaar. Hij moest daarvoor o.m. in de week voor Pinksteren de kroon schuren, terwijl hij verder 4 maal 's jaars de kroon moest afnemen. (afstoffen). De kaarsenverlichting in de kerk heeft jarenlang bestaan. Het is in de vergadering van Kerkvoogden en notabelen op 17 Augustus 1853 dat provisioneel wordt besloten om 15 Engelsche lampen in het kerkgebouw te laten maken, waartoe J. Aarsen is verzogt om een onderzoek daartoe in te stellen wegens de kosten. (Aarsen was o.m. winkelier te Balkbrug). Dit voorlopige besluit tot aankoop van 15 Engelsche lampen is wel uitgevoerd, want op 2 December van datzelfde jaar 1853 besluit men, om nog zo'n Engelsche lamp te laten maken, overeenkomstig de thans bestaande om te zien of men alsdan de kerk behoorlijk kan verligten. Wat men in deze Engelse lampen heeft gebrand, word niet vermeld. Mogelijk wel raapolie, daar de petroleum in die jaren nog maar sporadisch werd gebruikt en eerst in 1859 een wereldhandelsartikel is geworden. De Engelse lampen, gekocht in 1853 hebben 20 jaar dienst gedaan tot 1873. De Kerkvoogden en notabelen hebben toen nieuwe lampen "op zicht" laten komen en wel; "2 van Zwol, 1 uit Meppelt en 3 van Dedemsvaart". Men besloot om de koperslager Velzen (Veldzink?) van de Dedemsvaart de leverantie van de lampen te gunnen, "daar hij zoo er eens iets aan mogt komen, hij altijd meer bij de hand is, bij of ze van Meppelt of Zwolle moeten komen".

He t ke rko rg e l De eerste stap om een kerkorgel in de kerk te krijgen is genomen in een gecombineerde vergadering van kerkvoogden en notabelen en de gehele kerkeraad, gehouden op 27 December 1865. Besproken werd het reeds enige jaren bestaande plan om een orgel in de kerk "daar te stellen".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 21 Nu werd er in Utrecht een oud orgel te koop aangeboden voor f 600. Besloten werd een commissie te benoemen om dit orgel aan te kopen. Deze commissie, bestaande uit de heren, W. ten Kate, Ds. G de Koning en de orgelmaker van Loo uit Zwol zijn onmiddellijk met de laatste trein uit Zwol naar Utrecht vertrokken. Het orgel te Utrecht bleek te klein en voor de kerk te Avereest niet doelmatig te zijn. Plannen werden gemaakt om de gelden voor aankoop van het orgel bij elkaar te krijgen en besloten werd, om Albert Jalink, schoolonderwijzer te Avereest uit te noodigen het orgel te bespelen. Men zou zorgen dat deze een piano kreeg en daarop de behandeling van een orgel te leren en verder zou hij les ontvangen van een deskundige uit de Ommerschans, alles voor rekening van de kerkelijke kas. (Of deze deskundige van de Ommerschans een der kolonisten, dan een der ambtenaren van de bedelaarskolonie was, is niet vermeld). Informatie's ingewonnen in Deventer over de aankoop van een orgel hadden geen resultaat en men besloote op 13 Februari 1866 aan de orgelmaker van Loo te Zwol het werk op te dragen. Het was in de vergadering van Kerkvoogden, gehouden op 13 Maart 1866, dat na bespreking met de orgelmaker van Loo (tegenwoordig spreekt men van "orgelbouwer") aan dezen het bouwen van het orgel definitief werd opgedragen voor een "aannemingssom, welke is f 2050". Waren de kerkvoogden aanvankelijk voornemens het orgel te plaatsen in het Noordeinde van de kerk, dit plan werd door de orgelmaker afgekeurd en besloten werd het orgel in het Zuideinde der kerk te plaatsen. Op 4 Mei 1867 werd besloten om ter "verfraaing" van het orgel in de kerk er drie beelden op te plaatsen, welke volgens de meening van den Predikant voor plm. f 30 zouden te bekomen zijn. De prijs viel echter tegen en men besloot er vooreerst geen voortgang mee te maken maar tot een gelegener tijd af te wachten. Verder besloot men het orgel zonder deskundige inspectie van de orgelmaker van Loo over te nemen. Deze van Loo had dus wel het volste vertrouwen van de Kerkeraad. Ten slotte werd op 29 Mei 1867 tot orgeltrapper benoemd, Hendrik Nijboer (geboren te Staphorst, 14 Januari 1802), "voor een salaris van vijf gulden". Deze Hendrik Nijboer is ook een tijdlang doodgraver geweest op het kerkhof te Avereest. Ook in latere jaren ging het beroep van doodgraver en orgeltrapper dikwijls samen. Het orgel was gereed en de Gemeente was zeer tevreden met het geleverde instrument, waarom men besloot om ter eere van de orgelmaker, de Heer van Loo, haar tevredenheid over de deugdelijkheid van het orgel in de courant te plaatsen. Op 16 Juni 1867 is het orgel ingewijd door Ds. G. de Koning, die daarbij sprak naar aanleiding van Ps. 100-2, over de hooge waarde van zangen toonkunst ter vermeerdering en veredeling van Godsdienstig gevoel. Op 29 September 1867 was de Gemeente bij den aanvang der Godsdienstoefening aangenaam verrast door de aanschouwing van drie prachtige beelden, waarmede het orgel onverwacht versierd was en aan het einde van de dienst van den Leeraar vernemende, dat deze Vazen aan de gemeente geschonken waren door den Hoog Wel Geboren Heer, Mr. Coenraad Willem, Baron van Dedem die dezelve haar vereerde, uit erkentelijkheid voor de bewijzen van toegenegenheid en achting, door de bewoners van Oud -Avereest Z.H.W. gegeven, doch bijzonder betoond, tijdens Z.H.W. geplaatst was geweest aan het Hoofd des Burgelijken bestuurs, zoo wordt met het College van Kerkvoogden besloten een Commissie te benoemen uit het Kerkbestuur en het College van Kerkvoogden om Z.H.W. de eenparige dank over te brengen voor een geschenk, dat zoo bevallig het orgel versiert en zij met dankbaarheid beschouwen als een bewijs van de belangstelling van den edelen Gever in de bloei der Gemeente. Tot deze Commissie werden, benoemd, de ouderling J. ten Kate met den Predikant, benevens de President en de Secretaris van Kerkvoogden (Mr. Coenraad Willem van Dedem was van 1838 tot 1851 Burgemeester van Avereest. Hij woonde in de eerste jaren van zijn ambtsperiode in de gemeente Nieuwleusen, doch de laatste jaren op huize "Moerheim" te Dedemsvaart en was hiermede de eerste Burgemeester die in de gemeente Avereest woonde. De vorige Burgemeesters woonden in de gemeente Nieuwleusen).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 22 Als eerste organist fungeerde de reeds genoemde onderwijzer Albert Jalink. Zijn salaris als zodanig bedroeg f 60 per jaar. Het eigenaardige feit deed zich voor, dat in de dienst voorging Ds. de Koning, terwijl het orgel werd bespeeld door diens schoonzoon Albert Jalink. Op 8 Augustus 1888 kwam ter tafel een voorstel van Kerkvoogden om verandering te brengen in de bediening van het orgel. De Heer Lucas ten Kate had aangeboden het orgel gratis te bespelen, zulks tot wederopzegging toe. Kerkvoogden stellen daarom voor, om den tegenwoordigen titularis te bedanken om reden de bediening en bespeling in den laatsten tijd huns inziens (wellicht wegens zwakke gezichtsvermogens van den tegenwoordigen titularis) zeer veel te wenson overliet. Het gevolg was, dat in diezelfde vergadering Albert Jalink ontslagen werd en Lucas ten Kate RWzn. benoemd werd tot organist in de kerk te Avereest. Lucas ten Kate heeft vele jaren het orgel tot volle tevredenheid van de gemeente bespeeld. Hij is later, onder meer, opgevolgd door, ook een lid van het geslacht ten Kate, Roelof ten Kate Ezn.

Bij een orgel hoort een organist en tevens, althans in vroeger jaren, een orgeltrapper. Als eerste orgeltrapper heb ik reedsvermeld Hendrik Nijboer, die op 29 Mei 1867 als zodanig werd aangesteld op een salaris van f 5 per jaar. Nijboer werd op 1 Januari 1893 opgevolgd door Jan van de Berg, tevens doodgraver en wegwerker op de weg door Oud-Avereest, zeer zeker bij de ouderen nog wel bekend. Van de Berg werd aangesteld op een salaris van f 10 per jaar, dus het dubbele van zijn voorganger. Genoemde van de Berg is opgevolgd door Hendrik de Olde. Dit was de laatste orgeltrapper, want met de electrificatie van het kerkgebouw was het mogelijk geworden, de orgeltrapper door een mechanische installatie te vervangen. Aan het eentonige orgeltrappen was hiermede een einde gekomen.

De c o nsisto rie kam e r De consistoriekamer, de vergaderkamer van de Kerkeraad, of zoals men vroeger sprak, "de vergaarkamer", het lokaal waar de catechisatie's werden gehouden, heeft niet altijd bestaan te Avereest. Men denkt daar zo niet bij na, nu men niet anders weet, als dat het gebouwtje achter de kerk daarvoor beschikbaar is, maar toch is dat eenmaal anders geweest. Zo lezen wij, dat in 1839 catechisatie werd gehouden in de kerk. Aan de koster Jan Naarding, "wordt opgedragen het sluijten en ontsluijten der kerk, zowel bij Categezatiën als bij de openbare Godsdienstoefeningen, zonder daarvoor bijzondere beloning te genieten". Ook de Kerkeraad ontbrak de vergaderruimte en in 1839 vergaderden zij met de eigenaren van de Kerkglinten bij E. Smit en die Weem, ten einde om aanwijzing te doen van hun gedeelte Glint om het kerkhof. Een eigenaardige toestand was dit wel. In die dagen waren verschillende ingezetenen van Avereest, ieder voor zich, verplicht een gedeelte van de "Glint" (afrastering van planken) om het kerkhof te onderhouden. (In een artikel overde begraafplaatsen in Avereest is schrijver dezes uitvoeriger ingegaan op deze aangelegenheid). De vergaderingen van de Kerkeraad werden aanvankelijk gehouden ten huize van de Predikant. In 1839 was de verhouding tussen de Predikant, D.de Koning en de Kerkeraad echter van dien aard, dat vergaderen in de Pastorie niet meer ging. Zo werd besloten op 29 Maart 1840 en "met E. Weertjes overeengekomen om voortaan de vergaderingen aldaar te houden, waarvoor dezelve zal genieten een vertering van 10 cent per persoon die op de vergadering verschijnt of tegenwoordig is, zo kan ieder lid van de vergadering voor tien cents na deszelfs verkiezing ordineren, doch wanneer iemand niet verkiest iets te gebruiken, zal E. Weertjes evenwel tien cent in rekening mogen brengen, maar geen huur voor het lokaal der vergadering zal kunnen vorderen en op bovenvermelde conditie hebben kerkvoogden goetgevonden om voortaan de Leden des Kerkeraats ook aldaar te doen vergaderen, waarvoor zij insgelijks met E. Weertjes overeen gekomen zijn. Hieruit blijkt wel, dat bij de oude kerk op het kerkhof een consistoriekamer ontbrak. De eerste consistoriekamer is tegelijk met de kerk gebouwd. In de vergadering van Kerkvoogden en notabelen op 24 oktober 1873 komt ter sprake de consistoriekamer te vergroten en zoodanig in te richten,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 23 dat er met de leerlingen gecatigeseerd kan worden. Besloten werd de kerkvoogden te machtigen om de consistoriekamer aan de timmerlieden in de gemeente uit te besteden. Den 3e November 1873 is door Kerkvoogden uitbesteed, "het bouwen van een Nieuw Consistoriekamer van de Kerk en daarvan is aannemer geworden Joh. Katerberg voor f 574. Mede was ingeschreven door G. Steen voor f 637.50 en door B. Kip voor f 598.

Vo o rzang e r e n ko ste r van d e ke rk Een oude instelling in de kerk was, de functie van voorzanger. Zo 'n voorzanger was tevens koster in de kerk. Zeker tengevolge van de begeleiding van de kerkzang door het orgelspel is de functie van voorzanger komen te vervallen. Als de oudst bekende voorzanger en koster kan ik noemen, Berend Jansen, in 1678 schoolmeester te Avereest. In de laatste jaren van 1700 en de eerste jaren van 1800 was Klaas Haveman, onderwijzer te Avereest, teven koster en voorzanger. Daarop volgt Jan Naarding, schoolmeester te Avereest. Deze heeft lange jaren de functie van voorzanger en koster bekleedt. Zoals reeds vermeld, was hij ook belast met het bewaren van het "nagtmaalsgoed". Op 26 October 1855 besloten Kerkvoogden en notabelen zijn tractement niet ten volle uit te betalen, vooraleer "hij voldoende qwitantie zal getoond hebben voor de nog bij hem berustende flessen wijn van het Avondmaal". Na meester Naarding was Albert Jalink, eveneens schoolmeester te Avereest, voorzanger, koster en organist. Het tegelijk vervullen van deze drie functie's was m.i. nog wel eens moeilijk. Na meester Naarding was Albert Jalink, eveneens schoolmeester te Avereest, voorzanger, koster en organist. Het tegelijk vervullen van deze drie functie's wasm.i. nog wel eens moeilijk. Dan volgt als voorzanger en koster, Gerhardus Lambertus Geijs geboren op 27 februari 1855 te Stad-Ommen, zoon van de Klompenmakersbaas van het bedelaarsgesticht "de Ommerschans". Genoemde Geijs was tevens onderwijzer te Avereest en later te Balkbrug. Op 23 October 1894 werd zijn salaris vasgesteld op f 60 's jaars. Met Gerhardus Lambertus Geijs is de laatste voorzanger heengegaan. De bevolking had blijkbaar beter zingen geleerd en had alleen aan het orgelspel genoeg bij de kerkzang. De latere kosters van de kerk waren; Christoffel Anthonij Geijs, een zoon van de vorige koster, Willem Berend Evers, Klaas Brunemeijer, Gerrit Jan Endeman, Meine Oldejans, IJle Bruins, Hendrik Muller en de tegenwoordige functionaris, de Heer de Vries.

De p re d ikant-b o e r Zoals reeds is vermeld, waren de pastoors van de kerk te Avereest vóór 1600 tevens boeren, gelijk de markegenoten van Avereest. Ook de Predikanten der Hervormde Kerk, waren vanaf de eerste jaren van 1600 waren tevens boeren. Naast hun tractement, bestonden hun inkomsten uit de opbrengst van de boerderij. Uit de veelvuldige reparatie's aan het Pastoriehuis, aan koestal, paardenstal, enz. blijkt, dat dit niet alleen pastorie, doch meteen boerderij was. Deze toestand, Predikant-boer heeft nog jaren voortbestaan. Zo was Ds. Gerrit de Koning nog "geheel" boer. Van oudere mensen heeft schrijver dezes nog gehoord, dat ze zich bij overlevering het "boerzijn" van de dominee kunnen herinneren. Uit de tijd van "Predikant-boer" wil ik één voorval memoreren. Het was September 1862. Ds. de Koning, gebruiker van de Drentsche Maat, het Reestenland gelegen aan de Drentsche zijde van de Reest had zijn "etgardenhooi" droog op het land staan. Dit hooi moest worden binnengehaald en zoals gebruikelijk begaven de arbeiders van de dominee zich met paard en wagen op weg naar het hooiland. Zij volgden de gebruikelijke weg, over de Westerhuis en over de Wildenberg. Zo was het altijd gegaan, maar dit keer ging het niet zo vlot. Bij de boerderij "de Wildenberg" gekomen, stond de bewoner Andries Takken, hun op te wachten. En wat nimmer was gebeurd, gebeurde nu, de weg naar de Drentsche Maat werd aan Ds. de Koning verboden. Ook was de weg "onbruikbaar" gemaakt, zodat, al zou Ds.de Koning het verbod hebben willen negéren, wat zeer zeker van hem verwacht kon worden, hij toch niet over die weg bij zijn land kon komen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 24 De arbeiders van de Dominee konden onverrichter zake terugkeren. Ds. de Koning gaf onmiddelijk van dit incident kennis aan de Kerkvoogden, die op 15 September 1862 in spoedvergadering bijeen kwamen. Het besluit in deze vergadering genomen om met Andries Takken te gaan praten werd direct ten uitvoer gebracht. De Kerkvoogden vroegen aan Andries Takken om voor deze keer over de weg te mogen gaan, wijl het hooi droog in het land stond. Takken verklaarde daartoe geen recht te hebben, daar het hem door sijn landheer, H. Bouwer te Ruinerwold, was verboden. De kerkvoogden besloten toen om twee daghuurders te bestellen om het hooi over de Reest te dragen en daarna met H. Brouwer zelf te spreken. Op deze wijze kreeg Ds. de Koning zijn hooi in de schuur. In de volgende vergadering op 7 October 1862 behandelden Kerkvoogden en notabelen "de schriftelijke klagte van Ds. G. de Koning, wegens de verboden uitweg". Ds. de Koning was er nu juist de man niet naar om zich bij zo iets voetstoots neer te leggen. Hij schreef aan de Kerkeraad (Kerkvoogden), dat Andries Takken, bewoner van de Wildenberg, hem de uitweg van het Drenthsche land, langs de "zoogenaamde doodenweg" had belet en verzocht de Kerkvoogden hierin hun regt te zoeken. Kerkvoogden en notabelen besloten een commissie te benoemen om met H. Brouwer de zaak te bespreken. Deze commissie bestond uit, R.W. ten Kate als kerkvoogd en H. Timmerman, als notabel. Op 9 October 1862 had deze commissie met H. Brouwer, eigenaar van de Landhoeve "de Wildenberg" in Meppel een bespreking, evenwel zonder resultaat. Op voorstel van H.Brouwer werd echter besloten een samenkomst te hebben op het terrein bij de Wildenberg. Op 15 October had deze samenkomst plaats tussen genoemde Commissieladen met de President-Kerkvoogd van Avereest en genoemde H. Brouwer, vergezeld van zijn schoonzoon Jan Derks, terwijl voor Avereest mede tegenwoordig was, J.L. Westerhuis. Brouwer wilde van Kerkvoogden en notabelen een bewijs zien, dat het Drentsche kerkenland recht van uitweg had over de weg bijlangs de Wildenberg. De Commissie antwoordde, dat ze niet bij magte was zoo'n bewijs te toonen, maar dat zij van oordeel was, daar de weg toch voor een doodenweg moest blijven en er ook het hooi langs vervoerd is geworden, zoo zulks nodig was, zij meenen, die weg voor uitweg te moeten houden, maar om alle onaangenaamheden voor te komen willen kerkvoogden de weg voor hun rekening in orde maken en de boomen op te snoeien. Brouwer heeft hierna zijn schoonzoon geraadpleegd en deelde daarna de Commissie mede, dat voortaan de weg door de meier (huurder) Andries Takken in orde zou worden gebragt, dat er behoorlijk met een voer hooi langs kon worden gereden en dan verder te laten zoo als het is. Genoemde landheer toonde hiermede een ruim standpunt in te kunnen nemen en begrip te hebben voor de moeilijkheden van de tegenpartij. Ook zal zeer zeker bij Brouwer en diens schoonzoon Jan Derks, van geboorte en afkomst Drenthen, gesproken hebben het begrip "doodenweg". Deze wegen, de aangewezen wegen, waarover men de dooden naar hun laatste rustplaats bracht, moesten volgens het oude Drentsche Landrecht zo blijven bestaan, men mocht ze niet verleggen of vergraven, men moest ze goede toestand onderhouden, enz. enz. Deze bepalingen, neergelegd in de eeuwenoude Drentsche landrechten, ze waren de geboren Drent heilig en dit zal voor Brouwer en Derks zeer zeker de doorslag hebben gegeven voor het nemen van de genoemde beslissing in het geschil.

De ke rkve rw arm ing Wanneer men tegenwoordig in de koude wintertijd het door de contrale verwarming op aangename temperatuur gebrachte kerkgebouw bezoekt, zal men zich niet altijd realiseren dat dit ook wel eens geheel anders is geweest, dat er in de kerk zelfs in het geheel niet werd gestookt en alleen een stoof onder de voeten de enige verwarming was. In de achter ons liggende bezettingsjaren, toen er wegens brandstofgebrek somtijds niet gestookt kon worden, heeft men aan den lijve kunnen ondervinden wat dit betekende. En toch is het nog niet zo 'n heel lange tijd geleden, dat er in het kerkgebouw nimmer werd gestookt. In de vergadering van Kerkvoogden en notabelen, op 28 October 1887 wordt door E.G. ten Kate gewezen op de wenschelijkheid van het plaatsen van een kachel in het kerkgebouw. Hierover werd wel gesproken, maar een besluit werd niet genomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 25 Eerst op 20 October 1891 wordt door het adviserend lid (de Predikant) wederom gesproken over een kachel in de kerk. Het grootste bezwaar vondt men, "de plaats waar de kachel moest staan". Met 5 tegen 3 stemmen werd echter toch besloten een kachel te plaatsen. Aan de Heeren L.W. Stapel en Koop Oostingh werd opgedragen bij het Kerkbestuur van de Remonstrantsche Broederschap te Meppel, inlichtingen in te winnen omtrent het soort aldaar in gebruik. Vanaf die tijd dateert de verwarming van het kerkgebouw.

Ond e rho ud van d e ke rk. Pasto rie , to re n e nz De talrijke reparatie's aan Pastorie, kerk, toren, orgel en klokken zal ik niet gaan omschrijven. Twee, meer vermeldingswaardige bijzonderheden wil ik hier nog vastleggen. In de vergadering van Kerkvoogden op 31 October 1856 werd besloten op de Pastorie het dak te vernieuwen en het daartoe benodigde riet op de Bloemberg te ontvangen. Hiermede wordt weer in herinnering gebracht, dat vroeger de Bloembergerwijk bevaarbaar was en bevaren werd. In dit geval kwam de praam of bokschuit met riet voor de pastorie naar de Bloemberg om daar gelost te worden. Op 14 April 1857 werd besloten "het riet voor de Pastorie door de boeren van het westeinde van Avereest en de boeren uit de Stapel te laten mennen en hiertoe door Harm van der Hulst te laten verzoeken". Hier komt weer naar voren, het z.g.n. "boerenwerk", het gezamelijk opknappen van werkzaamheden, zoals dit in de buurtschappen als naoberplichten werd opgevat. Het riet waarvan hier sprake was, werd "verdekt" door de rietdekker Roelof van der Woude. (geboren te Nieuwleusen, 2 Juli 1813.)

De toren op de kerk is dikwijls een onderwerp van bespreking geweest in de vergadering van Kerkvoogden en notabelen. Telkens was hier reparatie aan nodig en soms was het niet meer verantwoord de klokken te luiden, omdat de toren zulks niet verdragen kon. In de vergadering op 21 November 1873 werd besloten een nieuwe toren op de kerk te bouwen. De aanbesteding, het bouwen van een nieuwe toren en het herstellen van het dak van de kerk had plaats op 31 Januari 1874. Er waren drie inschrijvingsbiljetten ingekomen en wel van; G. Steen voor f 1765, Joh. Katerberg voor f 2119, beiden timmerlieden te Avereest en van J. Schuurman uit den Ham, voor f 3295. Het werk is gegund aan G. Steen.

Ten slotte nog enkele algemene bijzonderheden; 6 December 1842. Besloten werd om de Beun of Galerij in de kerk (oude kerk op het kerkhof) bij ieder te houden openbare Godsdienstoefening te sluiten voor dat het eerste zingen is beëindigd. 31 December 1852. Aan C.W. Baron van Dedem wordt een zitplaats in de kerk aangeboden, agter de bank bestemd voor het huisgezin van de Predikant. 26 October 1860. Besloten werd de zoogenaamde Kijke berg te slegten, de oude vijver er mede te dempen en verder te laten brengen waar zulks nodig wordt geoordeeld. Waar deze Kijkeberg heeft gelegen is niet met zekerheid te zeggen. Het is geweest op grond van de kerk en zeer zeker aan te nemen in de onmiddellijke nabijheid van Kerk en Pastorie. Wat was deze Kijkeberg en de bijbehorende oude vijver? Door deze oude vijver kunnen wij aannemen, dat deze geen natuurlijke zandhoogte was, maar door mensenhanden opgeworpen met zand uit deze vijver. En nu wil ik teruggaan in de geschiedenis der kerk, tot de jaren, 1599 en 1621, toen door Hopman Eijsinga en diens opvolgers met hun soldaten bij de kerk te Avereest een kleine redoute (veldschans) is opgeworpen. Naar mijn mening kunnen wij aannemen, dat deze in 1860 geslechte Kijkeberg, het overblijfsel was van deze redoute van 1599 en 1621.

Dan wil ik nog enkele woorden wijden aan de Weeme, de plek waar nu al ruim 700 lang, de kerk van Avereest heeft gestaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 26 En wanneer wij dan spreken over de Weeme, in dat ver verleden, toen er nog geen Dedemsvaart, nog geen Balkbrug, nog geen Ommerschans was, toen was deze Weeme, feitelijk de kom der gemeente, het centrale punt van het karspel Avereest. Na dit meer algemene overzicht van de geschiedenis van de oude dorpskerk en wat daarmede verband gehouden heeft, wil ik nog een en ander weergeven van het meer huishoudelijke gedeelte van de kerk van Avereest. Het grootste deel van de gegevens hiervoor heb ik kunnen vinden in de "Handelingen van de Kerkeraad", of zoals op de eerste pagina van het boek vermeld staat Acte Consistorie", aanvangende 2 November 1814. Het is jammer, dat het boek vermeldende deze handelingen over de jaren 1841-1866 ontbreekt. Ook het feit, dat volgens overlevering het kerkelijk archief, althans een gedeelte daarvan in 1862 bij een brand op de Westerhuis is verloren gegaan, komt een volledige weergave van feiten en bijzonderheden niet ten goede. In tegenstelling tot de notulen van de vergaderingen van de Raad der Burgerlijke gemeente, geven de notulen van de kerkeraad niet zoveel stof tot schrijven, ze zijn veel beknopter en handelen in hoofdzaak over het verkiezen van ouderlingen en diakenen. Het noemen van de namen van deze mensen, die ieder op hun wijze naar beste vermogen de kerk te Avereest in de vele jaren van haar bestaan hebben gediend, heeft m.i. geen zin. Men komt er tegen, namen van geslachten, thans nog wonende in Avereest of naaste omgeving, men vindt er ook namen bij, die men slechts bij overlevering kent. Dit groot aantal mannen inwoners van Avereest en van die gebieden welke in andere gemeenten gelegen, toch behoorden bij de kerk te Avereest, werden eenmaal geroepen en verkozen tot ambtsdragers van de kerk, ze zijn in "kerkendienst" geweest, zoals een typische uitdrukking van de landelijke bevolking luidt. Ik wil hierbij aanhalen, hetgeen in het, bij besluit van Z.M. de Koning van den 7 den januari 1816, no. 3, genoemde Algemeen Reglement voor het bestuur der Herv. Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden is vastgesteld en wil hiervan noemen; art. 85. De Kerkeraad bestaat uit den Predikant of Predikanten der plaatsen en ouderlingen, gekozen uit de achtenswaardigste, kundigste en voornaamste leden der gemeente, en over de betrekking van Diakenen tot de Kerkeraad nader zal worden gehandeld door de Sijnode". art. 89. Aan Diakenen is de zorg voor de armen der gemeente naar plaatselijk gebruik aanbevolen. Zo zien wij dan op 2 november 1814 als kerkeraadsleden fungeren: T.G. Schomaker, Predikant, W.G. ten Oever, ouderling, J. Huizink, ouderling, Jan Derks (Hein) en A.T. Westerhuis, Diakenen. Bij de volgende vergadering zien wij naast de Predikant, T.G. Schomaker, de ouderlingen W.G. ten Over en Evert van der Haar en de diakenen A.T. Westerhuis en Jan Geuchiens. In de vergadering van de Kerkeraad van 8 april 1815 komt de naam Kruizinga naar voren. Dit was waarschijnlijk de latere assessor Kruizinga van de gemeente Avereest, Meine Ielkes Kruizinga, een van de bekendste en vooraanstaande personen van de burgerlijke gemeente in de eerste jaren van haar bestaan. In die vergadering wordte besloten; "Daar er eene oproeping tot wapenoefening op den Zondag in deze gemeente is geschiedt en door de Kerkeraad de stipte viering van den dag des Heeren wenscht, is eenparig goedgevonden aan Kapitein Kruizinga te vragen, of de last tot wapenoefening van Hemzelve, of van Hoogerhand gekomen is, en zoveel mogelijk is te bewerkstelligen, dat zoodanige order tot exercitie op den Zondag opgehouden worde, tenminsten, dat het nadeel van den Openb. Godsdienst daaruit voortvloeiende weggenomen worde". Dat wapenoefening ook in die dagen nog nodig kon zijn bleek maar al te ras, want op 18 juni van datzelfde jaar 1815 had de bekende slag bij Waterloo tegen de legers van Napoleon plaats. Reeds eerder is een en ander vermeld over het uitgestrekte gebied, dat hoorde bij de kerk te Avereest. In 1766 behoorde de buurtschap Schrapveen onder Zuidwolde bij de kerk van Avereest, in 1815 was zulks ook nog het geval. In dat jaar werd Hendrik Arends uit de Kiefte bij Schrapveen gekozen tot ouderling en stond Jan Willems van Schrapveen op het drietal ter verkiezing van een diaken. Als een voorbeeld, dat men in die jaren de financiële verplichtingen ten opzichte van kerk en diaconis nauwkeurig naging het volgende;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 27 "in de vergadering van de Kerkeraad van 1 november 1815 wordt door de Heren, T.G. Schomaker, Predikant, W.G. ten Oever en E. van der Haar, ouderlingen Roelof Egberts ten Cate en A.T. Westerhuis, diakenen, onder de ogen gezien" hoe gehandeld moet worden omtrent de weduwe Trientje...... wonende in een kamer op de Pieperij, wegen het inhalen van hare dochter, ook iets tot de kamerhuur ter verligting der diaconiekas voornemens is bij te brengen, en tevens vriendlijk aan de Wed. de herinneren, dat iets dergelijke door haar niet behoorde gedaan te worden, zonder vooraf Diakenen daarom verlof te vragen". De Predikant T.G. Schomaker doet in de vergadering van 20 april 1819 mededeling van zijn beroep naar Hoogwoud, waarna in de vergadering van 28 juni 1819 wordt besloten te beroepen, F.W. Rappard, Predikant te Boxmeer. Ten einde aan het Pastoriehuis eenige reparatiën te kunnen doen, werd in vergadering van 1 februari 1820 besloten de meeste zitplaatsen in de kerk te verhuren, indien zulks met genoegen der gemeente kan geschieden, waarom dezelve schriftelijk kennis gegeven worden van het belangrijke met verzoek om hare mening bij het verzenden van een lijst door vóór of tegen te bepalen. In de volgende vergadering op 11 februari 1820 blijkt dat de gemeente tot de verhuring van de zitplaatsen algemeen gezind was en worden voorwaarden vastgesteld waarop deze verpachting zoude geschieden. Ten slotte wordt de gemeente herinnerd, dat zo lang de verhuring der zitplaatsen elk jaar een som van tenminste f 150 opbrengt, er geen omslag ter goedmaking der onkosten voor de reparatiën in dat jaar aan het Predikantshuis te doen, noch voor schulden die behoren afbetaald te worden, zal behoeven te geschieden. De "bankenverhuring" dateert dus van 1820. Op 4 juni 1820 werd het tractement van de koster, tevens voorzanger in de kerk, vastgesteld op f 30 's jaars. In de vergadering van 22 maart 1821 werd behandeld het a.s. vertrek van Predikant F.W. Rappard naar Zuillichem en Nieuwwaal en besloten te beroepen, H.G.M. Amshoff, Predikant te Ruinerwold. Op 3 juni 1821 wordt Ds. Amshoff plegtig bevestigd door zijn vader, L.P. Amshoff, Predikant te Emmen. Ds. Amshoff is na een langdurig ziekbed in 1831 overleden. Op 7 october 1932 werd in zijn plaats bevestigd tot Predikant te Avereest, Gerrit de Koning Azn. Op 7 October 1872 werd aan Ds. G. de Koning op zijn verzoek eervol ontslag verleend uit de Heilige bediening. Hij had op die dag 40 jaren lang de kerk en de gemeente te Avereest gediend. Ten slotte wil ik laten volgen een lijst van de Predikanten welke aan de kerk van Avereest zijn verbonden geweest; No. 1. L. Haenekamp, 16-- vertrokken naar Staphorst, 1617. No. 2. J.Vokking, 1618, vertrokken naar Rouveen, 1619. No. 3. G.Sellius, 1619, overleden in 1639. No. 4 A. Lindenhovius, 1639 tot 1661. No. 5 G. Lindenhovius, Azn. 1663, overleden in 1729. No. 6. D. Lindenhovius, Gzn. propt. eerste als adjunct 1718, predikant in 1729, overleden 1733. No. 7. A. Jansenius, propt. 1729, overleden 1756. No. 8. J. Ph. Coppenberg, propt. 1757,overleden 1770. No. 9. H. H. ten Poorten, propt. 1771, em. 1801. No. 10 L.M. Schokking, propt. Gekomen van Blankenheim, in 1802, overleden in 1805. No. 11 J. P. Doornbosch, gekomen van in 1806, vertrokken naar Beilen in 1807. No. 12. T. G. Schomaker, gekomen van Hellendoorn, in 1807, vertrokken naar Hoogwoud in 1819. No. 13. F.W. Rappard, gekomen van Boxmeer in 1818, vertrokken naar Zuilichem in 1821. No. 14. Hozeas Gerhardus Meiling Amshof, gehuwd met Wilhelmina Elisabeth Machteld Bottichius Meiens, gekomen van Ruinerwold in 1821, overleden in 1831. No. 15. Gerrit de Koning, geboren te Langerak, 18 september 1806, gehuwd met Alijda Kniphorst, geboren 3 november 1809 te Meppel, tweede huwelijk op 5 februari 1860 met Belinda Margaretha Christina Essers, in 1832 gekomen en in 1872 met emeritaat overleden in 1899.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 28 No. 16. Frederik Hendrikus Germs, geboren 14 maart 1838 te Groningen, gehuwd met Louise Susanne Brouwer, gekomen 1873 van N. Stadskanaal, gemeente Onstwedde, vertrokken naar Westervoort. No. 17. Willem Ellens, geboren 12 augustus 1844 te Helpman, Groningen, gehuwd met Juliana Aleida Douwes, gekomen in 1880 van Kuinre, vertrokken in 1884 naar Purmerend. No. 18. Cornelis ter Spill, geboren te Groningen, 28 december 1841, gehuwd met Antje Eelkes van Kleffens, gekomen 1885 van Birdaard, vertrokken in 1893 naar Lent, gemeente Elst. No. 19. Jacobus Adrianus Kornelius van Leeuwen, geboren 9 februari 1870 te Vlaardingen, gehuwd met Wilhelmina Johanna Josina Maria Bronsveld, gekomen in 1894 als candidaat van Utrecht, vertrokken in 1903 naar Alkmaar. No. 20. Bouwe Zoete, geboren 8 November 1865 te Harlingen, gehuwd met Johanna Catherina Agatha Nonhebel, gekomen in 1903 van Lopik, in 1932 met emeritaat. No. 21. Anthonij Jurrianus Willem Grolman, gekomen in 1932 van Opsterland, overleden 6 october 1955. No. 22. Jacobus Gerrit Hendrik Eggink, geboren 13 mei 1924, januarie 1962 naar Smallingerland. No. 23. Fabe Feenstra, geboren 17 februari 1919, gekomen van Oostdongeradeel, de tegenwoordige predikant.

(propt. is "bevoegd verklaard maar nog niet geplaatst predikant" propenent.) In 1944 is als hulppredikant bij de kerk Avereest in dienst gekomen, Hendrik Goosen van Beusekom gekomen uit de gemeente 't Zandt, Gr., vertrokken in 1945 naar Buren, Gelderland. Hij is opgevolgd in 1946 door Hendrik Jan Soer, gekomen van Beilen, vertrokken eind 1964 naar Oosterhesselen. Het is nog al eens voorkomende feit, dat men bij testamentaire beschikking een gedeelte van zijn aardse bezit aan de kerk "vermaakt", heeft zeker al zo lang bestaan als er kerken zijn geweest, hoewel ten tijde van de kloosters deze veelal bedacht werden met een gave in geld of natura. Zo ook is aan de kerk te Avereest bij testament van Sara Tas, weduwe van Claas Diepenau, d.d. 25 februari 1727 een voor die dagen belangrijk bedrag gelegateerd. Dit testament of uiterste wilsbeschikking luidde als volgt: "Noch heeft zij Testatrice gelegateerd aan de kerk van de Gereformeerde gemeent (benaming in die dagen voor de Ned. Hervormde Gemeente) tot Overeest en zulks tot onderhoud van dezelver kerk, een somma van vijfhonderd Guldens eens, onder die conditie, dat het gemelde geld tot geen ander gebruik zal mogen geëmplojeert worden als tot reparatie en onderhoud van het gebouw van dezelve kerk, en bijaldien daarvan een ander gebruik mochte worden gemaakt, in dat geval is haar Testatrice's wil en begeeren, dat dezelve vijfhonderd Guldens wederom zullen moeten keeren aan haar Testatrice's Erfgenamen, die alsdan in wezen zullen zijn".

Zoals in de Middeleeuwen van verschillende erven en stukken land pachten en tienden aan de kloosters en adellijke Heren moesten worden opgebracht veelal in de vorm van landbouwproducten, boter, enz. zo had ook de kerk te Avereest ieder jaar haar opkomsten in die geest. In het jaar 1805 had ze ieder jaar te vorderen van; van het erve Bazuin te Zuidwolde, 8 schepels rogge, (1 schepel = 0,1 HL) van het erve Bazuin te Ijhorst, 2 schepels rogge en van Schrapveen, 1 schepel rogge, alle op St. Martini verschenen. (11 november).

Het tractement van de Predikant te Avereest was in 1832; a. Pastorie en tuin, zijnde ongeveer een morgen groot. b. Een stuk groenland, genaamd de Grote Drentsche maat, 7/4 dagmaat met het houtgewas. c. Een stuk groenland, genaamd de Kleine Drentsche maat, 5/4 daagmaat, met het houtgewas. d. Een stuk bouwland, genaamd het Papenland, 3 schepelgroot, alle drie stukken gelegen in Drenthe aan de Kerkdijk. (Papenland duidt m.i. op de tijd van de Pastoor, de Pape van de Kerk. De Kerkdijk is het tegenwoordige kerkpad over de Reest achter de Kerk).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 29 e. Een stuk groenland, genaamd het Maagje, 1 dagmaat in Overijssel aan de zuidelijke zijde van de Kerkdijk. (Maagje is zeker een verkleinwoord van Made, kan ook zijn van Maat). f. Een stuk groenland gelegen tussen het stuk "e" en de Goren van E. Smit, 1/5 dagmaat. g. Een stuk weiland, genaamde de Koeweide, achter de tuin, groot 2 1/2 dagmaat. h. Een stuk je groenland, genaamd de Bleek, 1/6 dagmaat. i Een stuk groenland, de Kerkweide, groot 2 1/2 dagmaat met het houtgewas. k. Een stuk groenland, de Uitschotten, genaamd, groot 3 dagmaat. l. Vrijdom van delasting op deuren en vensters. m. Voor het afgeven van iedere lidmaatschapsattestatie, f 0,30. n. Voor iedere kerkelijke inzegening van een huwelijk, f 1.20.

Behalve het bovenstaande was het Landstractement Negenhonderd Gulden betaalbaar gesteld ten kantore van de Rijksontvanger te Avereest.

Hiermede wil ik dit artikel over het grijs verleden van Avereest, meer speciaal over de kerk van Avereest besluiten. Ik hoop, dat de lezer zich een kleine voorstelling kan maken van het leven in vroeger jaren van de mensen in die mooie, oude streek langs de Reest.

De kerk van Avereest, gezien van opzij. Foto door schrijver dezes genomen op 9 september 1932.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 30 De Kerk van Avereest, gezien vanaf het vroegere pad naar het kerkhof. Foto genomen door schrijver dezes op 18 oktober 1935.

Deze typische oude boerderij heeft gestaan op de hoek van de weg Balkbrug-Pieperij en de weg naar het Fort. Vroeger noemde men deze plaats "het Hol", welke naam het Gemeentebestuur van Zuidwolde heeft doen voortleven, door de weg naar het Fort, de naam "'t Holweg" te geven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 31 De boerderij is inmiddels afgebroken en een nieuwe boerderij is er voor in de plaats gekomen. Deze foto is door schrijver dezes genomen op 24 mei 1938.

Gedenksteen van de bouw der Kerk te Avereest, op 20 maart 1852. Geplaatst boven de hoofddeur. Datum en jaar zijn op de foto niet zichtbaar, doordat deze schuil gaan achter de stenen dorpel van het kerkraam.

Testament van een dorpspredikant uit het begin der achttiende eeuw Testament van Gerhardus Lindenhovius, predikant te Overeest. Ick, Joan Westenberg, wegens Hoger Overigheijt in der tijt, Scholtis van Ommen ende den Ham, doe kondt ende betuige kragt deses, dat voor mij ende keurnoten, als waren de Edele Robert Truirniet, der regten doctor ende de gecompareert ende erschenen is de Eerwaarde Godsalige ende Welgeleerde Heer Gerhardus Lindenhovius, predikant van Overeest ende Ommerschans, mij, rigter ende keurnoten wel bekent, ende verklaerde, ter wijl er niet sekerder was als de doot dog niet onsekerder als de ure van dien, dat zijn Eerwaarde uijt sodane aanmerckinge geresolveert was om bij lichaems gesontheit ende des versants volkomen magtig sijnde, uijt eijgen vrije wille, onbedwongen ende met voorbedagten rijpen berade van sijn tijdelijcke na te latene goederen, bij forme van testament, uijtterste of laaste wille te willen disponeren, gelijck sijn Eerwaarde daar van kwam te disponeren in manieren als volgt, verklarende hij testator na bevelinge sijner zijle, soo wanneer deselve uijt sijn sterflijck lichaem ter eerlijcker begraaffenisse uijt sijne nalatenschap aan sijn beijde doghters Anna Elizabeth ende Maria Geertruijt Lindenhovius, ende dat wel aen een jeder van deselve in 't besonder, ofte bij voor aflijvigheijt van eene off beijde van haer, soo wanneer sij mogten komen te trouwen ende kinderen of kindt nae te laten, aen het selve kindt off kinderen in smoeders plaatse, te prolegateren ende te maken een somma van duisent carolus guldens, om deselve uit sijn Eerwaardes nae te latene goederen eerst ende voor all sullen trecken ende genieten, sulks ter oorsake van het vligtig waarnemen van sijns testateurs huishoudinge, ende om meer redenen sijn Eerwaarde daar toe moverende, legaterende voorts aen sijn beijde soons Daniël ende Jan Frederick Lindenhovius, des selfs biblioteecq, om deselve onder hun beijden egual voor af uijt den boedel sullen genieten, willende ende ordonnerende wijders, dat sijn oudste soon Adam Lindenhovius, ofte bij voor aflijvigheijt sijn descendenten of erfgenamen wederom in den gemenen boedel sal of sullen inbrengen alsodane vijftijne hondert carolus guldens, als deselve reeds, volgens sijn afgegeven quitantien van hem

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 32 heeft genoten, ofte andersints, dat jeder van des selfs voornoemde doghters, als ook jeder van des selfs andere voornoemde soons eerst ende voor of uijt den gemenen boedel sullen trecken ende genieten elk gelijcke vijftijn hondert carolus guldens, wien na, soo sijne eenige ende universale erfgenamen alle sijn vijf kinderen, boven gemelt, om deselvige evennae, of in eguale portien te sullen genieten, erven ende in vollen eijgendom besitten, eijndelijk so reserveert hij, testator, wel expres aen sig om hier ende boven uijt sijne goederen soo veele, ende aan wie het hem sal gelusten te mogen ende kunnen legateren nae sijn welgevallen, sulx onder sijn Eerwaardes eijgen handt, het welke hij wil ende begeert, dat van deselvige kragt sal zijn, ende achtervolgt worden als off het selvige van woort tot woort alhier is uijtgedrukt ende geinsereert ware, al 't welke voorschreven staet sijn Eerwaarde duidelijck voorgelesen ende daerover naukeurig ondervraagt sijnde, verklaerde te wesen sijn laeste of uijterste vrije wille, begerende, dat het selvige nae sijn overlijden moge achtervolgt worden, ende vollenkomen effect sorteren 't sij als een testament codicil, donatie inter vivos, aut causa mortis, ofte eenige andere favorabele uijtterste wille, soo ende als sulx nae regte of billicheijt best soude kunnen of mogen bestaen. In oirkonde der waarheijt hebbe ick Scholtis bovengemeldt des neffens de testator ondertekent ende gesegelt. Actum Ommen, den 2den October anno 1710. Westenberg. Scholtis. 1710. Gerhardus Lindenhovius.

Ke rkb e zo e k e n to lg e ld e n Zoals reeds is vermeld is het tegenwoordige kerkgebouw in 1852 gebouwd aan een zandweg. Aan de eeuwenoude zandweg die liep door het oude Avereest, bestaande uit enkele verspreid staande boerderijen, zoals den Huizen, den Kaat, den Westerhuis, het Westerholt, Lutten-Oever en Groot-Oever en verder overde Reest, de Bloemberg en de Stapel. Aan het slot van dit artikel wordt deze zandweg nogmaals besproken in verband met de verharding tot een klinkerweg, in de jaren 1859/1860. Bij deze wegverharding kreeg het Gemeentebestuur van Avereest tevens het recht van Tolheffing op deze straatweg van Balkbrug tot in de Stapel. Er werden twee tolbomen op deze weg geplaatst. Tolboom no. 1 stond bij het perceel aan de Meppelerweg, bewoond door de familie Duizendkunst het voormalige tolhuis. Tevens werd er een tolboom geplaatst opzij van dit perceel, op de zandweg vanouds bekend als de Katingerdodenweg, lopende van den weg Balkbrug-den Kaat naar de Meppelerweg. Met deze "hulptolboom" voorkwam men, dat alles wat van den Oosterhuis en den Kaat kwam, ongehinderd op de straatweg kon komen en de tolboom op deze weg "mis" kon rijden. Tolboom no. 2, werd geplaatst in de Stapel, even over de grens Zuidwolde-de Wijk. Het tolhuis wat bij deze tolboom heeft gestaan, is voor enige jaren afgebroken. De boeren, die met paard en rijtuig naar de kerk gingen en een van de beide tolboomen moesten passeren, waren verplicht zowel heen als terug tolgeld te betalen. Toen de oude zandweg nog bestond kende men dat uit den aard der zaak niet, zodat het betalen van tolgeld dun zo erg verdroot, dat ze er hun kerkgang schijnbaar voor beperkten. Het gevolg was een aan het E.A. bestuur der gemeente te Avereest gericht schrijven, luidende als volgt;

Avereest, den 3 December 1861.

De Kerkeraad der Hervormde Christelijke Gemeente te Avereest, ontdekt hebbende dat de Tolheffing in de Kerkelijke gemeente de oorzaak is dat vele leden der Gemeente, die vroeger getrouwe kerkbezoekers waren, thans nalatig worden in het bijwonen der openbare Godsdienstoefeningen en overwegende, welk een nadelige invloed dit hebben kan op den zedelijken en financiëlen toestand der Gemeente, acht zich verpligt, de vrijheid te nemen, om bij dezen dat Edel Achtbaar Bestuur der Gemeente eerbiedig, doch tevens dringend te verzoeken, dat zij besluit; "Dat op dagen voor de Openbare Godsdienst oefeninge bestemd, van de Kerkbezoekers slechts de helft van het bedrag der gewone tolheffing geeischt worde". Niet twijfelende of het E.A. bestuur der Gemeente zal ons van zijne medewerking tot bevordering van den zedelijken en financiëlen toestand der Gemeente doen blijken. Hebben wij de eer ons met hoogachting te noemen

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 33 De Kerkeraad voornoemd, Get. G. de Koning Azn.(Predikant) get. E. ten Kate Gzn

Aan het E.A. Bestuur Der Gemeente te AVEREEST

De op dit schrijven genomen beslissing heeft schrijver dezes niet gevonden. Het was m.i. ook wel een moeilijke opgave voor de tolgaarders, zowel van Tol no. 1 nabij Balkbrug, als van Tol no. 2 in de Stapel, om uit te maken, of degene, die voor het "halve tolgeld" in aanmerking wenste te komen, inderdaad naar de kerk zou gaan, alhoewel in die tijd, iedereen, iedereen kende en men elkander op "zijn woord" geloofde. Het was nog in de tijd van "een man, een man een woord, een woord" en men niet zo direct om schrifelijke bewijzen ging vragen. Al met al, geeft het toch wel een kijk op de bevolking van deze streek, nu zo'n honderd jaren geleden. Ik heb dan ook gemeend, dat dit kleine stukje geschiedenis thuis hoorde in het artikel, "Rondom de Kerk van Avereest".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 34 Onve ilig h e id te n p latte nland e . Wanneer ik bovengenoemde onderwerp ga aanhalen in het artikel, "Rondom de Kerk van Avereest", komt dit in de eerste plaats, omdat ook de predikant Ds. de Koning hiervan de dupe is geworden. De onveiligheid ten plattenlande, zou ik voor deze gevallen willen omschrijven als "kelderdiefstallen". Het was in het jaar 1842. De vééneboekweite (veenboekweit) stond er goed voor en wanneer in de maand September de "boekweitenmaan" en het bekende "boekweitendroogje" zouden komen kon er een beste oogst verwacht worden. Het zou anders uitkomen. Op de acht en twintigste Augustus kwam er 'n hevige onweersbui opzetten, met een harde wind en grote hagelstenen. In de streek waar de bui langs trok was de boekweit geheel vernietigd. Al het zaad was er afgeslagen. Boekweit, 'n gewas, waar het zaad, als dit rijp wordt, toch al zo los aan zit, kon zo 'n bui niet verdragen. Van 56 kleine luiden was de boekweitoogst in één klap verloren. De boekweit, waar ze een groot deel van 't jaar pannekoeken van bakten en waar ze de boekweitenpap van kookten, was weg. Het was in die jaren, dat er bij de winterdag voor een arbeider bijna niets te verdienen was. Zij konden een klein weekloontje verdienen met takkenbossen binden, of met heideplukken voor de bezembinders van Sluis Vijf en Balkbrug. Het was in die tijd wel eens erg bekrompen met de eterij in de arbeidersgezinnen. Het gebeurde in die jaren wel, dat de man en vader bij een boer ging werken, alléén voor de kost en dan 's avonds 'n kliek eten voor zijn gezin mee naar huis kreeg. Onder die omstandigheden zou ik de kelderdiefstallen van die tijd willen bekijken. Het waren diefstallen, waarbij het in hoofdzaak ging om etenswaren. Ik heb er de oude papieren eens op nagezien en wil er een paar voorbeelden van weergeven. Het geeft meteen een kijk op datgene wat ze in de jaren in de kelders bewaarden. Dat ze ook de dominee, de plaatselijke zielenherder niet ontzagen, blijkt uit het eerste voorbeeld.

PROCES-VERBAAL

Compareerde voor ons, Meine Ielke Kruizinga, Assessor in de gemeente Avereest, Gerrit de Koning, predikant te Avereest, welke verklaarde, dat in den nagt van den 24 sten op den 25 sten dezer door diefstal uit de kelder zijner woning zijn vermist, de volgende goederen, als; 7 fl, roode wijn, 6 fl, witte wijn, dienende voor het Avondmaal, 1/8 ton zeep, 4 fl. Genever, 4 dito azijn, 2 kruiken bier, ongeveer 20 pond vleesch, oud gewigt in laurierbladen ingelegd. Enige lange rollen vleesch. Een zilveren lepel, ongeveer 2 pond boter op een bord, een krentebrood en een pakje mostert. De ondergeteekende, zig op deze aangifte vervoegd hebbende ten woonhuize van Dominee G. de Koning, heeft bevonden, dat aan de zuidzijde van de woning het kelderraam aldaar, voorzien van drie ijzeren spijlen door uit en inwendige braak zijn uitgebogen en men zoodoende door deze opening in de kelder is gekomen, zijnde tot de braak gebruikt 2 wagendisselboomen, toebehorende aan E.J. Westerhuis, alhier, een ijzeren touwhamer met een vork en een hooihaak, toebehoorende aan W.J. Westerhuis, daar zijn blijven liggen. Verzonden aan de Regtbank, 27 mei 1835. Compareerde voor ons, Meine Ielke Kruizinga, Assessor der Gemeente Avereest, Hendrik Smit (Haar), van beroek landbouwer, wonende te de Haar gemeente Avereest, dewelke verklaarde, dat in den nacht van den 1 sten op den 2 den junij, l.l. door het graven van een gat in de muur van de kelder ten zijnen huize aan de Noordzijde men alzoo in de kelder is gekomen en daaruit heeft meegenomen; 80 oude ponden boter in 2 vaten, 15 oude ponden spek en an gissing 80 eieren met een mande. Zijnde bij Inspectie gebleken, dat de inbraak is geschied aan de Noordzijde van het huis door de muur, zijnde daarin een gat gebroken van 2 voet hoog en 2 1/2 voet lang. Aldus hiervan Proces-verbaal gemaakt hebbende, 17 Junij 1835. Op heden den zesden der maand April des jaars een duizend agthonderd en zes en dertig, des voormiddags te tien uure, compareerde voor ons, Meine Ielkes Kruizinga, Assessor der gemeente Avereest; Jan Huizing, van beroep landbouwer, wonende te Avereest, oud drie en dertig jaren, ons te kennen gevende, dat in den nagt van den 5 den op den 6 den dezer maand bij hem uit zijn kelder onder het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 35 woonhuis zijn vermist geworden, ruim zeven en dertig ned. Ponden boter, zijnde in een vat 20 Ned. Ponden en de overige ponden zonder vat. Waarop wij ons begeven hebben naar de woning van voornoemdn Jan Huizing te Avereest om aldaar Inspectie te nemen, zijnde ons toen gebleken dat men is ingebroken aan de westzijde van den kelder en daarin is gekomen door uitwendige braak, hebbende men met een afgehakte Elzenboom, daar bij de kelder liggende de traliën van het keldervenster, zijnde drie in getal, 2 houten en een ijzeren tralie, met gen. Elzenboom naar gissing zijn geforceerd en uitgetrokken, zoodat een stuk der dorpel van het kozijn mede is afgebroken en bij de raam is blijven liggen, waarop men door dat raam, die van de wervel was gesprongen in de kelder is ingekomen en de boter voornoemd door het gen. Raam uitgezet en alzoo medegenomen. Waarvan wij dit proces-verbaal hebben opgemaakt op dato als boven.

Een en ander geeft wel een kijk op de onveiligheid ten plattenlande, nu ruim 130 jaren geleden. Verder krijgt men zo de indruk, dat de mensen in die tijd zeer vast sliepen en men bij wijze van spreken, het halve huis kon afbreken, zonder dat de bewoners wakker werden. Mogelijk hielden ze zich ook wel slapende. Tevens krijgt men zo enigszins een indruk van 't geen men in die jaren in zo 'n kelder kon vinden.

Een dezer dagen bladerende in oude papieren kwam schrijver dezes enkele gegevens tegen uit het verleden van het oude dorpskerkje "op de Reest". En wanneer wij dit dan lezen, doet het ons mensen van de tegenwoordige tijd zo vreemd aan, dat er eenmaal een tijd is geweest, dat een kind pas bij de doop de officiële naam kreeg. Wij, die het zo heel gewoon en vanzelfsprekend vinden, dat bij de aangifte, direct na de geboorte, de naam wordt vastgelegd in de geboorteregisters van de Burgerlijke Stand, terwijl de doopsbediening in de kerk, over 't algemeen enige tijd later plaats vindt. In die vroegere jaren verbleef de moeder nog in het kraambed, terwijl de vader met een familielid, hetzij soms de moeder van de van de kraamvrouw, of een zuster en ook wel de vrouw, die als vroedvrouw en kraamverzorgster "fungeerde", met de boreling naar de Predikant ging om het kind te laten dopen, waarna het in het doopregister werd ingeschreven. Hieronder dan enkele gegevens uit zo'n door de Predikant en mogelijk ook wel door de koster van de Kerk bijgehouden doopboek. Gedoopt, 19 april 1758, Jentjen, dochter van Willem Egberts Westerhuis en Greetjen Jans. Gedoopt, 26 april 1767, Aaltjen, dochter van Hendrik Everts Westerhuis en Jentjen Classen. Gedoopt, 17 Meij 1767, Aaltjen Everts, dogter van wijlen onzen schoolmeester Evert Beerents Donker, in de maand Januarij dezes jaars overleden en Greetjen Lambers, zijne huisvrouw. Gedoopt, 30 Augustus 1767, Willem zoon van Jan Willems Westerhuis en Beertjen Jans. Gedoopt, 11 Februari 1770, Jan, zoon van Jan Willems Westerhuis en Beertjen Jans. Gedoopt, 8 April 1770, Lammegien, dochter van Jan Lamberts in de Wheeme en Jentjen Everts. Gedoopt, 16 Meij 1772, Albert, zoon van Jan Willems Westerhuis en Beertjen Jans.

Plaatslijke benamingen voorkomende in het doopboek van de gemeente Avereest, beginnende 1 Juli 1791. Op de Uitschottenhaar. Op de Pieperie. In den Cate. In de Vogelzang. In de Mulderie. Op den Wildenberg. Het Westerholt. In den Stapel. Den Kleinen Oever. Op het Krok. Den Grooten Oever. Op de Kievitshaar. Den Oosterhuis. In de tente. Den Westerhuis. In het Spijker. Op de Ommerschans In het Hol. Op de Rabbinge. Op den Geezenkamp. In de Viccarie (het schoolmeesterhuis) Op de Vossenberg. In de Kiefte. Op den Huizen. In den Veldhoek. In de Weeme.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 36 Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 37 De inko m ste n d e r ke rk. Hierover eerst een contract van 23 Maart 1670. "Alzo de opkomsten der kerk zeer weinig zijn, zo is het dat wij ondergeskreven- en hebben geresolveerd en vastgesteld, dat voortaan geen dooden van buiten in die kerk begraven worden, tenzij daarvan gegeven worde, vijf G. guldens, 28 stuivers, maar van een kind derde halve, en dat ook die plaatse van begravenisse wederen zal gemaakt worden, gelijk die geweest is. Diegene, die van buiten op het kerkhof begraven wordt zal geven een Gold Gulden en 10 stuivers van 1 blote luiden. Doch van een kind zal gegeven worden een halven G. Gulden en ook degene 10 stuivers gelijk ditzelve voor dezen van die Erfgenamen is gearresteerd en vastgestled. Wanneer dan alle boven vermelde gerechtigheden worden voldaan, zullen die Kerkvoogden die begraving mogen toestaan en bekwamen plaatse aanwijzen, zonder iemand anders daarvoor zal hoeven toe te spreken en zullen ook gehouden zijn, dit zelve geld datelijk te manen. En 't wordt ook mede, die kerkvoogden, dewelke daar voortaan zullen zijn wel epresselijk gelast vervreemd worden en dat zij gehouden zijn, de renthen daarvan alle jaaren in te corderen om te gebruiken daat het behoort en van nooden zal zijn, mits houdende goede aanteekeninge van haar ontvangst en uitgave om daarvan precijs alle 2 jaar rekening te doen voor de Kerkeraad. En zo daar eenige weigering of onwillig mochten zijn in 't betalen der renthen, zo worden de Kerkvoogden geauthoriseert en gevolmagtigd om sodanig met recht hetzelve af te vorderen en alzoo dit zonder kosten en moeijte niet kan geschieden, zo beloven wij ondergeschrevenen de Kerkvoogden daarin te assisteren en tot de onkosten, die daarop mochten geschieden, te contribueeren en tot de onkosten, die daarop mochten geschieden te contribueeren. En haar wordt ook mede aanbevolen goede opzicht te hebben op de Kerk en Weeme en zo daaraan iets mochten vervallen, om hetzelve in tijds te laten repareeren en helpen. Tot bevestiging van dit bovengeschrevene hebben wij het zelve met onze eigen handen en merken onderteekend. Actum Overeest, den 27 Maart 1670. was getekend, Wolter Henderijks ten Rabbinge. Sijn mark. Jan Everts op den Oever. Jan Engberts ten Westerhuis. Sijn mark. Jan Geerts ten Westerhuis. Derk Jans ten Westerhuis. Jan Jans ten Huizen Jan Kiers ten Bloembergh. Albert Alberts te Piperie. Derk Karsten ten Huisen. Sijn mark Barteld Geuchies. Sijn mark. Jan Geerts ten Westerhuis. Jan Peen Gronds ten huisen. Jan Jans op den Kleinen Oever. Sijn mark.

(Schrijver dezes vermeld hierbij, dat de genoemde handmerken getekend moeten worden, daar deze tekens niet op de schrijfmachine voorkomen). Wanneer wij in dit stuk lezen; "Tot bevestiging van dit bovengeschrevene, hebben wij hetzelve met onze eigen handen en merken onderteekend", doet ons dit wat vreemd aan, omdat wij zouden zeggen, "met onze handtekening bekrachtigd". Toch werd deze uitdrukking zoals bovenomschreven nog niet zo lang geleden in deze streken gebruikt. Heel dikwijls heb ik mijn vader horen zeggen, wanneer een stuk ondertekend moest worden; "nu moet ik nog even mijn hand zetten", waarmede bedoeld werd zijn handtekening. De uitspraak; "hebben wij hetzelve met onze eigen handen en merken onderteekend is m.i. dan ook niets anders, dan een bevestiging, dat ze hetzelf hadden ondertekend en dit niet door een ander hadden laten doen. Wanneer wij dit stuk lezen, moeten wij in de eerste plaats in gedachten terug gaan tot het jaar waarin deze acte gemaakt en onderteekend is, tot het jaar 1670. En dan moeten wij denken aan het eigendomsrecht op de gronden in het kerspel Avereest. Men had toen nog de markte van Overeest, het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 38 gemeenschappelijke bezit van de Eigenerfden, zoals men in Drenthe sprak tegen hier van "Erfgenamen". Deze benaming wordt in het betreffende stuk ook gebruikt. En wie niet tot de Erfgenamen in de marke van Overeest behoorde, stond daar buiten, behoorde niet tot de groep personen, die van geslachte op geslacht, hier gewoond hebben. Wanneer hier in dat stuk dus gesproken wordt van "dooden van Buiten" moet hier niet gedacht worden aan dooden van buiten de gemeente, maar van dooden, niet behoorende tot de familie's der Erfgenamen in de marke van Overeest. Een kleine afspiegeling van de regeling uit de Marketijd en het Markebezit vindt men thans nog terug op het kerkhof te Avereest, waar het oudste gedeelte in vroeger jaren is toebedeeld aan de oude familiegeslachten uit die Marketijd. Door aankoop van deze familie's is een enkele daartoe niet behorende in het bezit van grafruimte gekomen op dit oudste gedeelte van de begraafplaats. De personen, die het stuk in 1670 hebben ondertekend, kunnen m.i. dan ook gezien worden als markegenoten, Erfgenamen van de marke van Overeest.

DE EIGENDOMMEN DER DIACONIE WAREN IN 1832. 1. Een boerenerf, de Tente genaamd, volgens aanwezig koopcontract, gedateerd, Nolde, den 6 december 1776. 2. Een inschrijving op het Grootboek van een kapitaal, rentende 5% groot f 800, . 3. Een dito, rentende 5%. groot f 500, 4. Een dito, rentende 5% groot f 500, f 1800- 5. 1/2 mud rogge van een Boerenerf op Drogt, thans behoorende aan Geuchien ten Oever. (15 Januari 1840) 6. Een stuk bouwland, genaamd de Slagenkamp te Ommen, er waarde plm. f 600.

ONTVANGSTEN EN UITGAVEN VAN DE DIACONIE. Hiervan wil ik enkele feiten en cijfers vermelden, om uit te doen komen, hoe men vroeger bij de Diaconie van de kerk van Avereest, met een plattelandsuitdrukking aangeduid "boerde". De diaken Roelof Egberts ten Caete, ontving in het tijdvak 17 December 1799 tot en met 31 December 1800, f 512, 19 stuivers en 12 centen. In hetzelfde tijdvak gaf hij uit, f 448, en 6 centen. Meer ontvangen dan uitgegeven f 64, 19 stuivers en 6 centen. Zijn opvolger Willem Jans Westerhuis, ontving in het tijdvak, 1 Januari 1801 tot en met 31 December van dat jaar, f 582, 10 sruivers en 10 centen. Hij gaf uit, f 528, 15 stuivers en 8 centen. Meer ontvangen dan uitgegeven, f 53, 15 stuivers en 8 centen. Daarop volgde Lucas Willem Stapel, die in het jaar 1802, ontving f 344, 6 stuivers en 10 centen en uitgaf, f 336, 8 stuivers en 8 centen. Hij hield over f 7, 18 stuivers en 2 centen. De diaken Evert Jans van der Haar, die in 1803 de diaconiegelden beheerde ontving f 758, 2 stuivers en 4 centen en gaf uit f 709, 16 stuivers en 8 centen, batig saldo f 48, 5 stuivers en 12 centen. En als laatste wil ik nog vermelden. Warner Egberts ten Cate, die in het tijdvak 1 Januari 1804 tot 1 Januari 1806, dus twee jaren, ontving f 1170, 8 stuivers en 4 centen, terwijl zijn uitgaven waren, f 1061, 14 stuivers en 4 centen, zodat hij overhield, f 108, 15 stuivers en 14 centen. In 1852 bedroegen de inkomsten en uitgaven van de diaken G. van Oever, respectievelijk f 1214, 17 1/2 en f 682, 15 1/2, batig slot f 532,02. Men had toen wel hogere bedragen, dan voor 50 jaren, zo omstreeks 1800. Maar al waren het dan nimmer grote bedragen, men hield ieder jaar toch geld over. Uit mijn jeugd doorgebracht nabij Ijhorst, herinner ik mij, dat de Diaconie van Kerkelijk IJhorst zeer rijk was. Wanneer men dan soms hoort van de dikwijls schriele bedeling van de armsten der armen, doet dit wel wat krenterig aan van deze diakenen-geldbeheerders. Een eigenaardig gebruik was vroeger het rekenen met stuivers. Ook in de tijd van mijn ouders was dit nog zo en men was bijzonder handig in het omrekening van stuivers op het juiste bedrag.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 39 De collecten ten bate van de Diaconie, gehouden in de kerk en bij de begrafenissen brachten in 1800, f 125, 19 stuivers en 8 centen op. In 1801 brachten deze collecten op, f 189, en 16 stuivers. In 1852 brachte de collecte in de kerk op f 290,70. Uit de verantwoordiging der ontvangsten en uitgaven van de Diaconie wil ik nog enkele feiten naar voren brengen. Zo werd in 1801 op 5 april een bedrag ontvangen van 13 stuivers voor de catechisatie in de Stapel. Ook volgende jaren werd dit bedrag verantwoord. Hieruit kan worden afgeleid, dat in die jaren catechisatie werd gehouden in de Stapel. Waar ze werd gehouden is niet vermeld. Nu heeft er in vroeger jaren in de Stapel een schooltje gestaan. Mijn grootvader, geboren in 1839 heeft daar ter school gestaan. Dit schooltje heeft gestaan op grond van het hedendaagse "Wildschutserve" op de grens van kerkelijk Avereest en de wijk. Het z.g.n. Schooldijkje ter plaatse herinnert ons nog aan dit primitieve schooltje. Het is niet onmogelijk dat de catechisatie in dat schooltje is gehouden. In de eerste jaren van de 19e eeuw gaf de Diaconie aan armlastige mensen dikwijls een koe in gebruik. Deze koe werd door de Diakens gekocht en later weer verkocht. Ook het weidegeld en het hooi voor deze joe werd door de Diaconie betaald, ja zelfs de reparatie van de karn, waarin de melk werd gekarnd stond op rekening van de Diaconie. Evenwel het arme gezin had melk en boter en niet te vergeten, de mest, een in die dagen waardevol artikel. Op 30 september 1800 werd voor Hendrik ...... een koe verkocht voor de kapitale som van f 27 aan A. Jans. De nieuwe koe, die de Diaconie voor Hendrik E...... op 18 oktober daaropvolgende kocht, kostte f 39. Deze Hendrik E... heeft de Diaconie heel wat geld gekost. Telkens komt men een uitgaaf tegen voor deze man. Den 12 december 1802 betaalde de diaken, Lucas Willem Stapel voor een "kruiwagen rat" voor Hendrik E. 12 stuivers. Den 29 juni 1806 kregen Hendrik E.... en zijn vrouw ieder een paar klompen, totaal voor 14 stuivers. In 1812 is Hendrik E.... overleden. De Diaconie betaald de laatste onkosten en wel; 6 elle legdoek voor de weduwe Hendrik E....., f 1, 14 stuivers en O centen., voor een legerstéé tot het begraven van Hendrik E...... op het Hogeveen f 1, aan H. Temmink tot de begraffenis van Hendrik E ..... 23 twee-stuivers roggens, f 2, 6 stuivers. Aan Albert Hendriks, het kostgeld voor Hendrik E.... van Allerheiligen 1812 tot den 18 december 1812, 6 weken, f 5, 16 stuivers en 12 centen. Voor Edik 6 stuivers. Verteert bij J.G. Bakker, 6 stuivers. Aan de Maire betaald, 10 stuivers. Voor 't groeve nogen (uitnodigen op de begrafenis) f 1. Melk en molt, 6 stuivers en 8 centen. Een slagte (3 pond boter) 15 stuivers. Voor een buijsien (jasje) verven en maken, 14 stuivers. Voor medicijnen voor Hendrik E.... van Doctor Hart, f 2. Voor een doodkist voor Hendrik E.... f 4 en 10 stuivers. De Slagenkamp onder Ommen schijnt al een oud bezit van de Diaconie te zijn geweest. Zo lezen wij, dat in 1803 voor een jaar huur van de Slagenkamp, verschenen St. Maarten, f 15 en 15 stuiver. In 1806 was de Slagenkamp in huur bij Gerhardus Dekker en Harm Meijer voor dezelfde "pagtsom". Bij de ontvangsten komt telkens een post voor onder de naam, "arm oortjes geld". Zo heeft op 10 Februari 1801 de Diaconen W.J. Westerhuis ontvangen van de Diaconen van Suitwolde, van 2 jaar Armoortjesgeld de som van f 6. (1 oort was 2 duiten of 1/4 stuiver). Was in later jaren het gebruiken van het doodlaken een bron van inkomsten van de Diaconie, dit was ook reeds het geval in de eerste jaren van 1800. Men betaalde toen 6 stuivers voor het gebruik van het laken. In de jeugdjaren van schrijver dezes, zo om de eeuwisseling, bestond dit gebruik ook nog. In die tijd, toen men van een begrafenisvereniging zoals men die tegenvoordig heeft, nog nimmer gehoord had op 't platteland, bestonden de burenplichten, deden de naobers, de buren alles wat er gedaan moest

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 40 worden bij een sterfgeval. Een van die "baantjes" was het halen van het laken over de lijkkist bij de doodgraver, te Oud-Avereest, Jan van de Berg en daarna Hendrik de Olde. Bestonden er in 't begin van 1800 voor sommige artikelen in onze ogen, bijzondere lage prijzen, weer andere, dagelijkse benodigheden waren voor die tijd niet zo goedkoop. Vooral veldvruchten en koren waren zeer prijzig. Op 18 Februari 1801 betaalde de diaken W.J. Westerhuis voor "6 voers turf" ten behoeve van de weduwe Jan T...f 7 en 10 stuivers. Op 27 april van dat jaar betaalde hij f 5 voor 500 pond hooij ten behoeve van de P... Eveneens betaalde hij op 15 April voor 2 schepel aardappels om te poten f 2. Jan Nijboer van Zuidwolde betaalde op 29 maart 1809 zijn 2 schepel roggepacht met f 2 en 18 stuivers, wat per H.L. dus f 10 en 90 stuivers of f 14 en 10 stuivers was. Bij de uitgaven van de Diaconie komt men telkens tegen, "de Lapperij". Op 30 oktober 1803 betaald Evert Jans van der Haar voor strijkgeld van de Lapperij f 4. Den 4 augustus 1804 ontvangt Berend Jans voor het losmaken der rogge bij de Lapperij f 1 en 10 stuivers. Op 30 mei 1805 ontvangt de diaken Warner Egberts ten Kate, een som van f 50 voor opslagpenningen van de Lapperij. Was deze Lapperij een bezitting, een huis met land, eigendom van de Diaconie? De diaken Warner Egberts ten Kate, betaalde op 29 maart 1800 voor 2 1/2 schepel haver, ten behoeve van de bekende Hendrik E....., de som van f 3, 7 stuivers en 8 centen, berekend per H.L. f 13, 14 stuivers en 2 centen. Op 15 januari 1816 ontvangt de diaken Roelof Egberte ten Kate, f 8 en 13 stuivers armgeld van de verkopingen van Erven op de Avereest. Ook tot de bouw der nieuwe kerk heeft de Diaconie bijgedragen, door op 1 met 1852 aan de Kerkvoogden te Avereest een kapitaal te lenen, groot f 300 tegen 4% ten honderd. Tot zover iets de inkomsten en uitgaven van de Diaconie in vroeger jaren.

De p re d ikant van Ave re e st (tevens gedurende enige jaren verbonden aan de bedelaarskolonie Ommerchans) Toen in 1821 de eerste bedelaars, zij het nog maar in gering aantal in het gesticht aan de Ommerschans waren opgenomen, moest in hun geestelijke verzorging worden voorzien. En evenals in 1630 voor de soldaten van de Schans, werd ook nu weer de Predikant van Avereest aangewezen voor de Hervormden in het bedelaarsgesticht en voor de Hervormden buiten het Gesticht, die daar wel bij betrokken waren, zoals de Hoevenaars en de Veteraan-militairen belast met de bewaking langs de grenzen van de Koloniegronden. Ondanks het feit, dat de Hoofdgebouwen van het Gesticht alle gelegen waren op het grondgebied van de burgerlijke gemeente Stad-Ommen en de Administratie ook aldaar thuisbehoorde, waren deze gebouwen ook gelegen binnen het ambtsgebied van de Kerk van Avereest. Wij zien dan hier ook weer, dat de Kerkelijke grenzen vóór de Burgerlijke grenzen gingen. Zo werd dan bij Besluit van Z.M. de Koning, van 4 Maart 1823 aan de Predikant van Avereest opgedragen om de Herderlijke diensten waar te nemen in het gesticht aan de Ommerschans, waarbij was aangetekend; "De Predikant van Avereest zal onverminderd zijn tractement voor de diensten aan de Schans van Landswege worden bezoldigd". De Predikant van Avereest, die daarvoor in 1823 in aanmerking kwam was Ds. Hozeas Gerhardus Meiling Amshoff. (Reeds eerder vermeld). Het is maar een korte periode geweest, dat Ds. Amshoff zijn jerderlijke diensten aan de Hervormde bevolking van de Ommerschans heeft bewezen. Toch wil schrijver dezes in het raam "Rondom de Kerk van Avereest" hierover een en ander vermelden. Deze gegevens, uitteraard sobere gegevens, heb ik bij mijn studie over de Bedelaarskolonie "de Ommerschans" gevonden in het maandblad dat destijds werd uitgegeven door de Maatschappij van Weldadigheid. In dit maandblad, vanaf 1819 genaamd "de Star". Daarna met ingang van 1827 genaamd "De Vriend des Vaderlands" werden ieders maand door de Directie's van de verschillende kolonie's van de Maatschappij van Weldadigheid verslagen uitgebracht over de toestand in de onder hun beheer staande kolonie's, zo ook over de bedelaarskolonie "de Ommerschans".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 41 Het onderdeel, de geestelijke arbeid, van Ds. Amshoff maakte van de te vermelden berichten slechts een miniem gedeelte uit. Hoofdzaak waren de landbouwbijzonderheden en de veehonderij. Toch, al waren deze berichten betreffende het werk van Ds. Amshoff niet zo uitgebreid, ze geven ons wel een goede indruk van deze tak van Gestichtsarbeid omdat het als 't ware een ooggetuigeverslag is. Het eerste vermeldingswaardige vond ik in de berichten over September 1823 waar o.m. wordt gezegd; "Er zijn thans geen zieken in de vrije koloniën en slechts zeer weinig in het instituut "de Ommerschans". In de maand Augustus zijn in de Ommerschans overleden, Elizabeth Lowes, Gerbrand de Vries, Hendrikus van Mullekom en Hendrikus de Bruin. Het schoolonderwijs en de openbare Godsdienst worden als naar gewoonte, door de Kolonisten waargenoemen. De school, die tevens tot kerk is bestemd, wordt gebouwd. Dit, gevoegd bij Z.K. Majesteits gunstige dispositie tot het benoemen van een kapelaan en den aankoop van Kerkbenoodigheden, zal ook de Roomsch Katholieken in dat Etablissement spoedig in de gelegenheid stellen, om hunnen openbaren Godsdienst ten volle te verrigten. De werk- en ziekenzalen aldaar zijn genoegzaam voltooid; met de nieuwe boerenwoningen en de bakkerij is een begin gemaakt. Hieruit ziet men, dat de eigenlijke bedelaarskolonie zich toen pas begon in te richten en uit te breiden. Berichten uit de Koloniën over Maart 1825. Door de R.K. pastoor te Ommerschans zijn op Zondag 6 maart als lidmaten dier kerk aangenomen 24 jonge bedelaars-kolonisten, t.w. 10 jongens en 14 meisjes. Op 15 Maart 1825 werden als lidmaten tot den Hervormden Godsdienst aangenomen in de Ommerschans; Willem van Zoelen. Mietje Honing. Klaas van der Waal. Katrina Maria van der Kooij. Konstant Rijnbrand de Neve. Wilhelmina Maria Meder. Gerrit Muller. Dina Gerritse. Hendrik Baggerman. Petronella van der Specht. Simon Goudappel. Maris van der Wiel. Kornelis Bezuijen. Hendrica Scheffers Andries Giljon. Maria van Hoorn. Lena Willems.

Opgegeven door de Directeur der Koloniën, W. Visser. Hierin vindt men het werk van Ds. Amshoff terug. In de Star van 1826 vindt men een algeheel verslag van Ds. Amshoff, wat ik hier wil laten volgen;

Koninklijke Vorst en Heer! Mijne Heeren, Leden der Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid;

Ik heb de eer en het genoegen, thans, bij hernieuwing ingevolge mijn verpligting aan U.W.E.nopens den goedsdienstigen en zedelijken toestand der Christelijke Protestantsche Gemeente in de kolonie Ommerschans het gewone jaarlijkse verslag in te zenden. De Protestantsche Gemeente in de Ommerschans, die voorheen ruim 600 zielen telde is thans zeker ruim 800 zielen sterk; 20 kinderen werden door den doop der Gemeente van Christus ingelijfd, 200-300 personen genoten onderwijs in de waarheden van den Evangelischen Godsdienst, een getal van 75 personen, waarvan een nominatieve staat hiernevens gaat, is tot het lidmaatschap bevorderd en nagenoeg 100 Protestanten zijn ons in het afgelopen jaar door den dood ontrukt. Uit deze Statestieke opgave blijkt ten duidelijkste, dat mijn werkkring zich van tijd tot tijd vergroot heeft, De openbare Godsdienstoefeningen op Zon- en feestdagen en ook de Katechisatiën in de week hebben geregeld voortgang gehad. Al hetgene, wat ik in vroegere jaren aangaande de stilte en eerbied bij den Openbaren Godsdienst en dezelfs plechtigheden gezegd heb, kan ik ook dit jaar weder van het meerendeel der Protestantsche Kolonisten getuigen. Onze waardige Adjunkt-Directeur, ook dit jaar tot ouderling bij onze Kerkelijke Gemeente benoemd, is en blijft een waardig voorganger; ook de overige leden des Kerkeraads bieden den

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 42 Predikant alle, in hun vermogen staande hulp. De Heeren Onder-Directeuren en verdere Protestantsche geëmploijeerden zijn voor het meerendeel vlijtige bijwoners van den Openbaren Dienst. In betrekking tot het Godsdienstige onderwijs is het thans beter dan voorheen, door doelmatige inrigtingen, door de Direktie gemaakt, is ieder die nog geen lidmaat is, onder de verpligting gebragt, het Godsdienstig onderwijs bij den Leeraar van zijn Kerkgenootschap te moeten bijwonen. Dit heeft tengevolge gehad, dat ik in de gelegenheid ben geweest, om in den afgeloopen winter en het voorjaar in onderscheidene lesuren, volgens boven reeds gedane opgave 250, soms 300 menschen, zoo ouden als jongen te onderwijzen en daarvan 75 als Lidmaten aan te nemen onder welke laatste velen waren, die mij proeven van bijzondere geschiktheid hebben gegeven. In betrekking tot het zedelijk gedrag der Schansbewoners blijft er zeker hier, gelijk ook elders nog veel te wenschen over. Intusschen verblijdt het mij, U.W.E. te kunnen berigten, dat het mij voorkomt, dat zich van tijd tot tijd meer en meer een bedaarde, stille werkzame zin, bij niet weinigen begint te verspreiden. Althans onderscheidene ondeugden beginnen te verminderen, het Godsonteerend vloeken wordt minder, ook is de Dronkenschap, die voorheen door het Bestuur zoo gedurig moest worden bestraft, thans zeldzamer. Zijn er gelijk er altoos onder deze soort van menschen gevonden worden, die ontevreden en onverschillig omtrent goede vermaningen blijven, er zijn ook niet weinigen, die in stilheid, met geduld, naarstigheid en opzien tot God hunnen weg pogen te bewandelen. Ja, het Evangelie van onzen Heer, dat gewis eene kracht Gods tot zaligheid is, allen, die het wel gebruiken, wordt ook hier zeker niet vruchteloos gepredikt. Door deze overtuiging gestrekt, poog ik in mijnen moeilijken werkkring steeds getrouw te doen, wat pligt en geweten mij gebieden, en het bewustzijn van mijnen pligt gedaan te hebben, hoop ik steeds als de beste zelfvoldoening te beschouwen. Bij voortduring mag ik verheugen over de ondersteuning dien edele Godsdienstige Genootschappen in ons vaderland, wier doel het is, Evangelische verlichting en ware deugd alomme te verbreiden. Eere hebben het Bijbel-Zendeling- en Traktaatgenootschap voor de toegezondene Bijbels, Nieuwe Testamenten Gezangboeken en godsdienstige Leesboekjes, mij ter verspreiding toegezonden. Ik twijfel geen oogenblik, of de uitgedeelde en met dankbaarheid ontvangen Bijbels en Boekjes zullen onder den Goddelijken zegen althans bij sommigen goede vruchten voortbrengen. Dat genoemde Genootschappen, dat, vooral de Godsdienslievende Heer P.J. Ameshoff, die zich bij voortduring omtrent den godsdienstigen staat onzer kolonie verdienstelijk maakt, de goedkeuring en de zegen des oneindigen op hunne bemoeiingen mogen inoogsten. Hoe vlijtig ook ...... enz. Avereest, en 19 den Junij 1826, get. H.G.M. Amshoff. Predikant te Avereest en Ommerschans. Nominatieve Staat der nieuw aangenomen Ledematen van de Protestantsche Gemeente in de kolonie Ommerschans, den 22 sten Februari 1826. Jan Willem Chino. Marijtje den Herder. Beintje Tammers de Jong. Maria van Beuzekom. Koenraad van Randwijk. Wilhelmina van Zoelen. Jan Schuurman. Sietske Pieters de Vries. Johannes Heijberg Elizabeth de Groot. Mathias de Reus. Katharina de Vos. Christoffel Geele. Geertruide Donkelaar. Jan Ernst Meijer. Kornelia Jacobs Nornstroom. Berend Geerts Elsma. Hendrika Lammerts. Auske Coolsma. Adriana Martienskij. Kornelis de Lnage. Trijntje Tjebbers. Arend Klaasen. Hillechien van Akkeren. Koenraad Haze. Wilhelmina Lankhorst. Jan Koning. Antje de Knegt. Gerrit van Huizen. Hendrika Wals. Gerrits Hendriks Eleveld. Aleida de Goede. Korstiaan van den Hoff. Engelina Valkenier.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 43 Tjaare Dijkstra. Aleida Bernhart. Hendrik van der Lijn Lammechien Jansen Jan Nicolaas Joosten. Angenita van der Linden. Albertus ten Doornberg. Maria Mening. Nikolaas Viser. Johanna Hendrika Hagemeijer. Nikolaas van Rijn. Johan Hendrik Reijffert. Jacobus de Kler. Jozua Olgers. Gerrit Jan Mijmeijer. Kornelia van Olm. Jan Stok. Tijmen Alberts. Jan van den Oord. Arie Lans. Johannes van der Steen. Jannetje Jurjens. Kornelis Brans. Wilhelmina van Brummen. Pieter Pietersen. Elisabeth Roelofs. Arent van Wieringen. Louwrina Gordemans. Gerrit Weijerts. Pieter Jans van Wijk. Fictor Dirks Riesings. Willem Deun. Jan Willem Verhulst. Dirk Arents. Johanna Petten. Berend Willem Hibelink. Jannetje Rombout. Andries Bronsema. Antje Slaakweg. Hendrikje Boerema. Marretje van der Hulst.

Koloniale berigten over de maand November 1827. Op zondag 7 October hebben wij te Ommerschans de openbare eerdedienst der R.K. gemeente en de Hervormde gemeente in het schoolgebouw aldaar bijgewoond, onder het gehoor van kapellaan Tempelman en daarna onder dat van Meiling Amshoff, Predikant van Avereest, die de dienst alle Zondagen aan de Ommerschans waarneemt. Wij (dit is de Heer W. Visser, Directeur van de Kolonie Frederiksoord en tevens de Hoofd-Directie van de Ommerschans) mochen bij die gelegenheid zien, hoe bij de Roomsgezinden 4 of 5 kinderen van bedelaars aldaar met diep gevoel hunne eerste communie deden; en deelden bij de Hervormden met onderscheidene bedelaars en bedelaressen in de viering van het Heilig Avondmaal, onder welke uitdeeling die aandacht en eerbied door ons met genoegen werd opgemerkt, welke die belangvolle plegtigheid alleszins inboezemt, en door de doelmatige en eenvoudige toespraken van den eerw. Amshoff werd opgewekt en onderhouden. Wij bespeurden zulks, zeggen wij, met genoegen bij personen, die, toen zij nog bedelende waren, dergelijke Godsdienstoefeningen, niet bijwoonden, zoo al niet uit verwaarloosd godsdienstig gevoel, immers dan uit schaamte van in het openbaar verschijnen.

Berigten uit de Koloniën over de maand October 1831. De Wel Eerwaarde Heer Meiling Amshoff, Predikant te Avereest en tevens bij de Protestanten aan de Ommerschans, in het begin der maand overleden zijnde, zoo staat de dienst aldaar geheel stil, nadat dezelve reeds sinds een jaar door de ziekelijke gesteldheid des genoemden leeraars, niet dan zeer gebrekkig heeft kunnen worden waargenomen. Het is te wenschen dat hierin weldra voorzien moge worden, zoodanig als de wezenlijke behoefte vordert. In aansluiting aan dit overlijden, zou schrijver hier het volgende aan willen toevoegen: "Op 3 juni 1821 werd in de Kerk te Avereest (Oud-Avereest) door Ds. J.P. Amshoff, Predikant te Emmen, diens zoon, Hozeas Gerhardus Meiling Amshoff, geboren te Thezinge Gr. In zijn Ambt als Predikant te Avereest bevestigd. Zooals reeds eerder vermeld, werd Ds Meiling Amshoff in 1823 tevens aangesteld als Predikant van de Hervormden van de bedelaarskolonie de Ommerschans. Op 24 September 1831 is Ds. Meiling Amshoff Jnr. Op 40 jarige leeftijd te Emmen ten huize van zijn vader overleden en aldaar begraven. Het schijnt dat Ds. Meiling Amshoff bij zijn gemeentenaren van Avereest zeer gezien en geliefd was, althans men wilde zorgen voor een toepasselijk grafschrift op het graf van hun overleden Predikant. Evenwel zo 'n grafschrift op het graf van hun broegere Dominee in dichtvorm was voor de eenvoudige boerenmensen van Avereest een te zware opgave om zelf te maken.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 44 Het gevolg was, dat boeren van Avereest de in die jaren verre tocht ondernamen naar Heesterkante, even over de grens bij Gramsbergen. Aldaar woonde ten huise van zijn ouders op de Grote Heert of Heest te Laar, Markies George Anna Christiaan de Thouars (1807-1850) een niet onbekende pamflettist en dichter, in zijn jonge jaren, page aan het Hof van Koning Willem I. Aan Markies de Thouars zou gevraagd worden een gedicht te maken op het graf van hun overleden Predikant. Het oude volksverhaal verteld dierover. Toen de boeren van Avereest aankwamen in het huis te Laar, Duitsland, waar de Markies bij zijn ouders inwoonde, troffen ze deze nog te bed aan. Zij brachten hun boodshap naar voren, doch de Markies had niet veel zin om zijn bed te verlaten, De boeren, die wisten wat voor vlees zij in de kuip hadden, kwamen goed beslagen ten ijs, want één hunner haalde een fles jenever uit de zak en zette die op de tafel. Toen was Markies de Thouars heel vlug uit zijn bed en onder het genote van het geestrijke vocht uit de fles, liep de Markies in de grote keuken op en neer en dichtte het gevraagde grafschrift, dat luidde;

"Niet meer geslingerd door des levens woeste baren, Rust hier na eene reis van rijk'lijk veertig jaren. Hij, die te Thesing, Smilde, Ruin'wold en Avereest, Getrouw in 's Heeren werk als Leeraar is geweest". H.G.M. Amshoff gest. 24 Sep. 1831. Onder de steen met dit opschrift, rust op de begraafplaats, "Emmen oud", in graf Blok I, rij no. 17, de Predikant van Avereest en de eerste Predikant van de bedelaarskolonie "de Ommerschans", Hozeas Gerhardus Meiling Amshoff. Hiermede heb ik enkele gegevens van het dienstwerk van Ds. Meiling Amshoff onder de Hervormde mensen van de Ommerschans weergegeven. Dit is maar een klein gedeelte van zijn ambtswerk aldaar. Over de doopsbediening is niets vermeld. Toch zullen ook zeer veel jonge en enkele oudere mensen door hem zijn gedoopt. Niet alléén werden er in de Ommerschans kinderen geboren in de gezinnen van de Ambtenaren, van het bewakingspersoneel en van de Hoevenaren, ook werden er veel kinderen geboren uit ongehuwde vrouwlijke kolonisten. Dan zal Ds. Amshoff toch ook zeker de Hervormde zieken in het grote hospitaal op z'n tijd hebben bezocht en bij de begrafenissen op het Bedelaarskerkhof zijn ambtelijke plichten hebben vervuld. Wij kunnen dan ook rustig aannemen, dat het gesticht in de Ommerschans voor Ds. Amshoff een welkome aanvulling van zijn tractement is geweest, doch dat hij daar veel uren werk aan besteed zal hebben.

Nogmaals over een Predikant, die evenals Ds. Meiling Amshoff eenmaal Predikant was van de kerk te Avereest en tevens Predikant voor het fort "de Ommerschans", de verdedigingswerken op het Ommer Moer in de tijd van de tachtigjarige oorlog.

Over bovengenoemd onderwerp heeft destijds, 1962, nu wijlen, de Heer K.D. Hartmans, laatselijk stadsarchivaris te Amsterdam een artikel geschreven in de Dedemsvaartse Courant. K.D. Hartmans was een zoon van dokter Hartmans te Dedemsvaart en in deze streken uitteraad goed bekend. Schrijver van het artikel "De Kerk van Avereest" of feitelijk "Rondom de Kerk Van Avereest" waardoor een meer breder terrein kon worden betreken heeft dan ook gemeend, dat deze oude geschiedenis betreffende een vroegere predikant van die Kerk zeer terecht hierin thuis hoort. Een bladzijde uit de Geschiedenis van de gemeente Avereest. Snuffelende is het op het Rijksarchief te Zwolle bewaarde archief van het Schoutambt Ommen en den Ham, had ik het geluk (K.D. Hartmans) in het "Boeck van vrijwillige acten en de jurisdictiën, loopende over de jaren 1709-1720 een afschrift te vinden van het testament, dat de laatste wil bevatte van Gerhardus Lindenhovius, toen der tijd, Predikant te Avereest en Ommerschans. Waar een stads-predikant in die dagen hoogstens een paar honderd gulden verdiende is het overbodig te zegen, dat een dorpscollega het met nog minder moest stellen. Daarom mogen wij ook niet verwachten

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 45 een opsomming te zullen lezen van uitgebreide bezittingen, van kostbare inboedels of rijke sieraden en meer dergelijke zaken, neen, uit den aard der zaak is dit hier onmogelijk. Wij moeten ons tevreden stellen met de meer eenvoudige wilsbeschikking van een man, niet bekend door hooge geboorte of groote daden, maar wel zijn liefde voor het volk, waartusschen en waarmede hij leidde zijn plichtsgetrouw leven van bescheiden dorpspredikant. En toch was, zooals zal blijken, de Heer Lindenhovius een voor zijn doen vermogend man, hetgeen valt te verklaren uit de bekende gegevens, welke een beter en juiste licht werpen op zijn naaste familieomstandigheden. Reeds den 31 sten januari 1699 maken we kennis met zij broer, Fredericus Lindenhovius, die een gelijke betrekking bekleedt in den Ham. Dien dag toch verklaart deze voor den Schout van Ommen zijn huis, "ende annexen hof, staande in den Ham te vergeven aan zijn drie ongehuwde dochters, Megthelt, Maria en Wilhelmina, welk huis is gelegen naast dat van zij zoon, den chirurgijn. Dat de zaken secuur werden behandeld blijkt wel uit te acte, waarin wij lezen, dat Rigter en Keurnoten bevonden, dat Fredericus L. zeer wel bij het hoofd was, dat geen enkele afwijking aan hem viel op te merken, behalve dat hij een weinig bleek was, hetgeen werd toegeschreven aan de emotie, welke hem was overvallen bij het doen van zulk een gewichtigen stap. De zoon, ook Fredericus geheeten, vraagt 11 Julij 1706 om tot momboirs of voogden over de minderjarige zoon van hem en Jennigjen Schutter te willen aanstellen, kapitein Wolter Berents en Derk Reuvers, de koster, beide wonende in den Ham. Nog een bewijs dat Gerhardus Lindenhovius een vermogend man was vinden we in de acte d.d. 8 september 1699, waarin hen een erf in Noordmeer, de "Kleijne Haselhorst" wordt overgedragen, welk erf hij gekocht heeft, voor een sekere som van penningen. "Hierin lezen we tevens de naam van zijn vrouw ("desselfs cheliefste") Catharina Losser, terwijl uit het testament blijkt, dat ze vijf kinderen hadden, waarvan drie zonen en twee dochters. Genoeg zij hier nu gezegd omtrent zijn familieaangelegenheden; bekijken wij nog even aan de hand van het hier onder afgedrukte, het testament van de predikant. Zooals ik boven reeds zeide, hebben wij hier te doen met een afschrift van het oorspronkelijke. Dit laatste is wel in optima forma opgemaakt, gezien een bijgevoegde aantekening, waarin vermeld wordt, dat het stuk "met twee besondere handen was ondertekent ende waren twee zegels in groene was gedrukt en twee francijnen staarten daar onderanhangende. Beginnen wij het testament te lezen, dan merken wij reeds dadelijk de eigenaardige taal, waarin het hesteld is op en komen tevens al tot de overtuiging, dat een herhaling van het gelezene noodzakelijk is. Zijn we aan het eind, dan bemerken wij tot onze verbazing slechts één volzin te hebben gelezen hetgeen ons eerbied afdwingt voor de kunst onzer voorvaderen, welks eerbied nog vergroot wordt, wanneer we de zacht vloeiende taal, waarin het geheel is geschreven, hebben gehoord. Allereest valt ons nu in het opschrift het woord Overeest in plaats van Avereest op. Men schijnt het vroeger niet anders dan ander den eersten naam gekend te hebben. Eerst veel, veel later maakt de O plaats voor de A. Tenminste in genoemde archief alsook in andere (tusschen twee haakjes zij hier vermeld, dat in het eerstgenoemde een schat van gegevens is te vinden aangaande de topografie der gemeente) heb ik het nooit anders aangetroffen. Nu volgt een zeer uitvoerige inleiding. Hoe ver zijn we al niet, wanneer we eindelijk lezen, op welke manier hij zijn beide dochters bedenkt. Wanneer we zien, hoe eerst een belooning zal worden uitgetrokken voor de steeds trouw verleende hulp in de huishouding, dan rijst onwillekeurig bij ons de vraag, of de kinderen toen reeds moederloos waren. Te meer is deze vraag gewettigd wanneer blijkt, dat in het testament de naam van Catharina Losser in het geheel niet voorkomt. Aardig is vervolgens de vermaking van zijn bibliotheek, waaruit weer eens en voorgoed blijkt, welk een waarde men in die dagen hechtte aan een ver zameling boeken, niet zelden aangevuld met een collectie handschriften. Overbekend niet waar is het dat een zoon nooit genoeg heeft aan het door zijn vader gegeven zakgeld, getuige slechts de ontelbare moppen hierop gemaakt. Ook uit dit testament blijkt het, wanneer L. zijn zoon Adam aanzegt, eerst de hem geleende 1500 carolus guldens terug te betalen. Nog vinden we voor de goedheid van den Predikant ten opzichte van anderen een bewijs in het gezegde, zich het recht te willen voorgehouden, naar eigen behagen iets weg te schenken, wat en aan wien hij maar wil, terwijl het slot van

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 46 het stuk nog eens blijk geeft van de securiteit waarmede onze voorouders onveranderlijk hun zaken plachtten te doen.

Zwolle, Septe. '26 get. K.D.H.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 47 Ee n zuinig e b o e r van h e t o ud e Ave re e st Geeft het hoofstuk, "Kerkbezoek en tolgelden" enigszins weer, de bijzondere zuinigheid van de mensen van het oude Avereest, mede in dit verband wil ik nog even de familie Hendrik Meilof ten Oever, destijds wonende in de boerderij voorkomende op de reeds eerder bijgevoegde foto, nader belichten. Het algemene kenmerk, zuinigheid, bij het gierige af, was op deze welgestelde boer zeer zeker van toepassing. Zoals reeds vermeld, was het betalen van tolgeld in 1861 aanleiding tot een verminderd kerkbezoek, waarop de Kerkeraad van Avereest een adres om vermindering van tolgeld bij het kerkbezoek indiende bij de Raad der Gemeente Avereest. De boeren, die van en naar hun land zo'n tolboom moesten passeren, waren alreeds vrijgesteld van het betalen van tolgeld. Wanneer b.v. zo'n boer de op het land verbouwde producten van dat land naar zijn boerderij vervoerde, behoefde hij geen tolgeld te betalen. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 17 october 1904 kwam een geval van vrijstelling van betalen van tol aan de orde.

De Raad der gemeente Avereest; Gezien het adres van Hendrik (Meilof) ten Oever, houdende verzoek om teruggave van f 0,50 tolgeld, door hem betaald aan tol no. 1. (nabij Balkbrug) op den straatweg Meppel-Balkbrug, doch zijnde naar zijn oordeel volgens de bepalingen van het tarief niet Verschuldigd. Overwegende dat de bepaling van het tarief, die hier van toepassing is, die van art. 2, sub e, luidt als volgt; "De paarden van ingezetenen van de gemeenten Avereest, Zuidwolde en de Wijk, aangespannen voor de rij- of voertuigen beladen met mest of veldproducten en bestemd voor en komende van de landerijen bij die ingezetenen in gebruik en gelegen in die drie gemeenten; Overwegende, dat in casu is gebleken, dat een veldprodukt is vervoerd afkomstig van een bij een ingezetene in gebruik zijnd terrein, gelegen in een der drie gemeenten, met name in de gemeente Avereest en eveneens dat dit vervoer heeft plaats gehad door een paard of paarden van een der ingezetenen dier zelfde gemeente Avereest, aangespannen voor een rij- of voertuig, doch tevens dat vervoerder ingezetene niet het gebruik had van het terrein waarvan het veldproduct afkomstig was. Overwegende, dat uit de redactie van de bovengenoemde vrijstelling sub e met name uit de plaatsing van het aanwijzend lidwoord "die" voor het tweede woord, ingezetenen, behoort te worden afgeleid, dat om toepassing van die vrijstelling te kunnen vorderen, de ingezetenene, die met zijn paard of paarden veldproducten vervoert, tevens behoort de gebruiker te zijn van het terrein, waarvan het veldproduct afkomstig is. Overwegende, dat in casu mitsdien niet aanwezig zijn, alle de elementen vereischt om op grond der aangehaalde bepaling vrijstelling van tolbetaling te kunnen vorderen. Besluit; A. aan den adressant te kennen te geven, dat naar het gevoelen dezer vergadering de bedoelde betaling is geweest in overeenstemming met de bepalingen van het betreffende tarief en dat mitsdien teruggave niet kan worden gevorderd. B. Afschrift hiervan te doen toekomen aan adressant en aan de pachter ter informatie. (Pachter is de tolpachter).

De Raad voorgenoemd, get. M. Wijt. Wzn. Burgemeester get. onleesbaar. Wethouder

Men ziet hier nog eens weer, hoe "klein" grote mensen kunnen zijn. Om een luttel bedrag van f 0,50 werd zoveel drukte gemaakt, dat er zelfs een raadsvergadering en een raadsbesluit voor nodig was om deze Hendrik Meilof ten Oever van zijn ongelijk te overtuigen, of mogelijk was hij wel niet overtuigd, maar moest hij zich bij de beslissing van de Raad der gemeente neerleggen. Een ander voorval herinner ik mij nog uit mijn jongensjaren, zo omstreeks 1900, waarbij genoemde Hendrik Meilof ten Oever ook betrokken was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 48 Op het Hoekje, zoals toen werd gezegd, stond de boerderij, bewoonde door de familie Hendrik Meilof ten Oever, zoals op de foto ook is te zien. In die jaren was er nog niet zoveel verkeer op de weg er toen langs kwam waren veelal mensen uit de omgeving, die men wel kende. Evenwel, wie en wat er langs kwam werd goed opgenomen door de aanwonenden. Dit was voornamelijk het geval bij Hendrik Meilof, die zo dicht aan de weg woonden en welke familie toch ook wel apart nieuwsgierig was. En wanneer er iemand passeerde, die door de familie zelf niet werd herkend, dan werd er iemand van het dienstpersoneel bij geroepen. Of die de onbekende ook konden ""thuisbrengen"" d.w.z. of die ook wisten wie het wel was. Men had er wel de tijd voor om de mensen goed op te nemen, want iedereen was "te voet", (lopende). In zo'n geval mocht het dienstvolk in de voorkamer komen, wat anders niet gebeurde. Maar al wilden de mensen alles zien, zelf wilden ze niet gezien worden in hun huis. In die tijd zag men bij de meeste huizen, die dicht aan de weg stonden losse raamhorren voor de ramen staan, die beletten om naar binnen te kijken. Zo was het ook bij Hendrik Meilof, die wel heel kort aan de weg woonde. In die jaren, zo omstreeks 1900, kwamen de rijwielen, de fietsen, langzaam in gebruik. Het was op het platteland nog wel iets bijzonders, zo'n fiets of een "fielesepee" zoals men hier zei. Op zekere dag zag een van de huisgenoten van Hendrik Meilof een mijnheer op zo'n fielesepee over de straatweg aan komen rijden. Op een gegeven moment kwam mijnheer echter met zijn fiets ten val. Een krom eindje boomtak was tussen de spaken van het voorwiel geraakt. Er waren enkele spaken stuk en verbogen, waardoor de fiets niet meer lopen wilde. Het gehele gezin liep naar de weg om dat te zien. Mijnheer was er zelf goed afgekomen, maar kon met zijn fiets niet verder. Repararen was er in die jaren op het platteland ook nog niet bij. De wagenmaker kon wel spaken zetten in een wagenwiel, maar een rijwiel repareren kon men op 't platteland over 't algemeen nog niet. Mijnheer gaf te kennen, dat als hij maar aan een spoorwegstation was, hij wel thuis kon komen. Hendrik Meilof, de zuinige boer zag een kans om geld te verdienen. Hij boodt zich aan met de woorden; "Voor geld en goede worden, breng ik Mijnheer met de fiets naar het naaste spoorwegstation in dit geval naar Koekange". Mijnheer kon niet anders, dan van dit aanbod gebruik maken. En zo bracht Hendrik Meilhof, Mijnheer met de Kapotte fiets, in zijn rijtuig naar the spoorwegstation Koekange. Hendrik Meilof had een goede dag, hij liet zich voor deze rit goed betalen. Weer thuisgekomen spande hij zijn paard uit en zette het dier in de stal. Het rijtuig werd in de schuur onder dak gebracht. Daarna ging hij naar de weg en deed toen wat, waaraan men de op geld beluste boer kon kennen. Hij zocht het kromme stukje boomtaak, dat op de berm van de weg lag op en legde dit weer op de straatweg. Men kon nooit eens weten ...... Tot zover een paar gebeurtenissen uit het leven van een zuinige boer van het oude Avereest.

He t zo nd ag sc h o o llo kaal. Volgens overlevering is er in het ambtsgebied van de Kerk van Avereest reeds jaren lang op verschillende plaatsen Zondagschoolonderwijs gegeven. Naast de Zondagschool in de consistoriekamer te Oud-Avereest, de openbare lagere school aan de Sponturfwijk, en andere plaatsen, was er ook te Balkbrug een zondagschool. Aanvanklijk was deze Zondagschool in één der kamers van het Regentenhuis, thans onderdeel van het Rijksasiel voor Psychopaten. Dit gebouw, heel vroeger behorende aan de Maatschappij van Weldadigheid en behorende bij de bedelaarskolonie "de Ommerschans" was later eigendom van het Rijk der Nederlanden. Op een gegeven moment werd de vergunning voor het houden van Zondagschool in het Regentenhuis ingetrokken. Daarna heeft men enige jaren voor de Zondagschool "onderdak" gehad in de bakkerij van het winkelhuis van J. ten Kate Wzn. Nabij de Balkbrug, thans 1973 de Sparwinkel. Het bleek evenwel al spoedig dat de ruimte hier niet voldoende was voor het groeiend aantal kinderen, dat de Zondagschool bezocht. Door het bestuur van de Zondagschool werd toen uitgezien naar een andere gelegenheid. Uiteindelijk werd besloten not nieuwbouw van een Zondagschoollokaal. De familie van den Kaat 2, stelde een perceeltje grond ter beschikking, gelegen aan de zandweg van Valkbrug naar de Steenen Brug, de tegenwoordige Hoogeveenseweg. Op dit perceeltje grond verrees in het begin van deze eeuw, enkele jaren na 1900 het Zondagschoollokaal, welk gebouwtje wij thans, 1973, nog kunnen zien aan de Hoogeveenseweg te Balkbrug. Het is thans in gebruik bij de Evangelische Gemeente, in de volksmond ook wel de Pinkstergemeente genoemd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 49 Het Zondagschoollokaal, zoals het altijd werd genoemde, is gebouwd door de timmerman Gerrit van der Hulst te Balkbrug, bij de ouderen in de gemeente zeker nog bekend. Het eenvoudige gebouwtje is nog wel gebouwd onder architectuur van de Heer Hendrik Burgmans, wonende destijds in deze gemeente in hoeve "de Voorzorg" nabij Sluis Vier. Wljlen de Heer Burgmans, opzichter bij de Rijksgebouwen te Balkbrug, was gehuwd met Alijda de Koning, een kleindochter van de reeds eerder genoemde Predikant te Avereest, Gerrit de Koning. Van het gebouwtje, zoals gezegd, altijd genoemd "het Zondagschoollokaal" en daarvoor ook gebezigd, werd verder een intensief gebruik gemaakt, zoals door de jongelingsvereniging, de knapenvereniging, de meisjesvereniging "Tabitha" en de zangvereniging "Looft den Heer". Schrijver dezes herinnert zich hiervan nog verschillende bijzonderheden uit de eerste tijd, (1918) en later, toen hij als Gemeente-Veldwachter te Balkbrug was gestationeerd. Vooral van de Pol en de Sponturfwijk kwam iedere Zondagavond een hele schare jongelingen lopende naar het Zondagschoollokaal. Leider van deze jongelingsvereniging was de Heer Gerrit Jan Zelhorst, jarenlang raadslid in deze gemeente. Zelhorst, de man, die door schrijver dezes altijd gezien en geëerd is, als een ware Christen, die zijn Christelijke overtuiging niet alléén met woorden tot uiting bracht, maar vooral door zijn daden in de praktijk van het leven. Van deze jongelingsvereniging, onder is leiding van de Heer Zelhorst herinner ik mij nog altijd het lied, dat ze zo dikwijls zongen; Grijp toch de kansen, door God u gegeven, Kort is uw zij hier, de tijd snelt daarheen. Wat toch blijft over, o zeg, van dit leven? D'arbeid der liefde, gedaan om u heen. koor. Niets is hier blijvend, niets is hier blijvend. Alles! Hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan; Maar wat gedaan werd uit liefde tot Jezus,-- Dat houdt zijn waard' en zal blijven bestaan. Geef dan Uw tijd niet aan ijdele zorgen- Help hen, die velen, breng troost in hun smart; O, laat uw licht schijen, blij als de morgen, Wijs op den Heiland, die rust geeft voor 't hart. koor. Weet, al uw arbeid, uw lijden voor Jezus, 't Wordt door Hemzelven geschat naar zijn waard' En eens daarboven, daar vinden we weder, Vruchten van 't zand, dat wij strooiden op aard. koor. (Lied 166, uit de zangbundel no. 2 van Joh. De Heer en Zn.) Met de meisjesvereniging Tabitha had schrijven dezes als politieman nog al eens bemoeiingen. Dat was het geval met het jaarfeest van deze vereniging. Hiervoor werd hem tevoren om assistentie gevraagd door de leidster van de toendertijd, Mej. Zoete, thans echtegenote van em. Predikant Ds. van der Sluijs te Ommen. Van het begin van het feest tot het einde, veelal tot diep in de nacht, moest hij bij het lokaal verblijven. Dit was nodig voor de jongelingschap van Balkbrug en omgeving, die op deze meisjesbijeenkomst afkwam en daarbij dikwijls zeer hinderlijk was voor hetgeen binnen in het lokaal zoal gebeurde; door boven de matglasruiten naar binnen te kijken, de deuren open te werpen, enz. Het was voor de politieman, die daar toezicht had noodzakelijk bij het lokaal te blijven. Toen schrijver dezes zich eenmaal liet verleiden om even naar binnen te gaan om een kopje chocolademelk te drinken, mankeerden er maar een paar seconden aan of het hele gezelschap binnen was opgesloten geweest. De ene, naar buiten opengaande deur was al gebarriceerd met een dikke boomstam, die er tegen was geplaatst, terwijl toen schrijver dezes dit merkte en vlug naar de deur op het andere einde van het lokaal liep, de jongelui bijna ook deze deur met een boomstam hadden afgesloten. De enigste oplossing zou dan zijn geweest, dat een der lenigste- jongens-afgevaardigden van een knapen- of jongelingsverenging door een bovenlicht naar buiten was geklommen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 50 Zoals ik reeds deed uitkomen, werd er een intensief gebruik van het lokaal gemaakt en dit vooral bij avond. Het Gemeentebestuur van deze gemeente hield daarmede rekening met de straatverlichting, door ook bij het zondagschoollokaal een straatlantaarn te plaatsen. Bij de zee van licht zoals wij die heden kennen waren het maar gloeiende spijkers in de duisternis. Bovendien begon de lantaarnopsteker om 10 uur reeds weer de lantaarns te doven. Dan ging schoenmaker Deen met zijn laddertje van lantaarn naar lantaarn en sloeg met één slag boven op het lampeglas het licht uit. Ik heb mij altijd over deze wijze lantaarns doven verbaasd en ik geloof dal alleen zo'n schoemaker met zijn "eelthanden" zich zoiets kon veroorloven. Naast het gebruik voor kerkelijke doeleinden, werd ook geregeld door het Gemeentebestuur gebruik gemaakt van het Zondagschoollokaal. Zo werden er jarenlang de verkiezingen gehouden voor leden van de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de Gemeenteraad. Het Zondagschoollokaal te Balkbrug, was den stemlokaal voor het gehele westlijke deel der gemeente, het stemlokaal in de O.L. school te Oud-Avereest bestond toen nog niet. Ook werd het gebruikt voor de herijk van maten en gewichten. In de eerste wereldoorlog en nog enige tijd daarna werden er distributie-bescheiden uitgereikt. Zo heeft men van dit, later onooglijke gebouwtje, in de loop der jaren een ruim en veelzijdig gebruik gemaakt, totdat het uiteindelijk voor verschillende doeleinden te klein en minder gerieflijk werd. Hiervoor is toen in de plaats gekomen het grote gebouw aan de Meppelerweg "het Trefpunt". Naast het gebruik voor Kerkelijke en Godsdienstige doelstellingen, wordt dit gebouw meer voor algemeen openbaar gebruik benut. Het gebouw "het Trefpunt" is in het jaar 1964 door de firma A. Beverwijk en Zonen te Balkbrug, gebouwd. Dit gebouw, in uiterlijke vorm zo geheel afwijken van de voegere Kerkbouw en Kerkelijke lokalen, past mogelijk wel bij de moderne mensen van de tegenwoordige tijd. Toch, wanneer ik terugdenk aan het vroegere Zondagschoollokaal, staande aan de oude zandweg, thans de Hoogeveense weg en wanneer ik dan denk aan die mensen, die daar vroeger de leiding hadden van de verschillende verenigingen, om een paar van deze mensen te noemem, J. ten Kate Ezn., R. ten Kate Wzn., G.J. Zelhorst, Roelof Prins van de Pol, en anderen, dan kan ik mij zo heel goed voorstellen, dat deze eenvoudige mensen van de oude tijd, nimmer zouden hebben ingestemd met een dergelijk gebouw als het Trefpunt aan de Meppelerweg en het meer algemeen gebruik van zo'n kerkelijk gebouw. Zo is het ook hier, de tijden veranderen en wij met hen, of zoals ook wel wordt gezegd, "andere tijden, andere zeden". En wat hier van toepassing was op het voormalige Zondagschoollokaal aan de Hoogeveenseweg en het gebouw "het Trefpunt" aan de Meppelerweg, is ook aan te voeren voor de bouw van de nieuwe pastorie, de woning van de Predikant. Hoe oud de voormalige pastorie aan de Wheem te Oud-Avereest wel is, heb ik niet kunnen achterhalen. De Pastorie met haar rieten dak en de aangebouwde schuur, uit de tijd, dat de Dominee tevens boer was, gelijk als de boeren van het oude Avereest, is zeer oud, ik zou durven beweren, eeuwen oud. Hoeveel Predikantengezinnen hebben onder dit rieten dak gewoond in de grote, ruime pastorie? Het was immers een vanzelfsprekend feit, dat een nieuwe Predikant met zijn gezin in het oude gebouw ging wonen. Evenwel, ook ten opzichte van de Pastorie, de ambtswoning van de Dominee, werd van toepassing, andere tijden, andere zeden, en ook andere eisen. Ook een Predikantengezin vroeg een woning aangepast aan de moderne tijd. De oude, ruime Pastorie met haar historisch verleden, scheen haar "tijd" gehad te hebben. In het jaar 1957 werd door het Gemeentebestuur van Avereest een bouwvergunning afgegeven voor een nieuwe Pastorie te Oud-Avereest, die daarna door de firma A. Beverwijk en Zonen te Balkbrug is gebouwd op een perceel bouwland, gelegen aan de andere zijde van de openbare weg, ongeveer tegenover de oude Pastorie. Ds. Eggink, die met zijn gezin in 1957 in deze gemeente is gekomen, heeft niet meer in de oude Pastorie gewoond. Na eerst enige tijd in een particuliere woning te Balkbrug te hebben gewoond, is hij met zijn gezin omstreeks 1958 in de nieuwe, moderne Pastorie gaan wonen. Ook hierover zullen twee stromingen onder de Gemeenteleden bestaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 51 De ouderen zullen de oude, ruime Pastorie verkiezen, de oude Predikantswoning, die zoveel herinneringen bewaard aan de vroegere voorgangers van de Kerkelijke Gemeente van Oud-Avereest, de Domine's van hun ouders, groot- en overgrootouders. De jongeren, de met hun tijd meegaande leden der kerk, zullen de nieuwe Pastorie zien als een woning, aangepast aan de hedendaagse tijd. En om nog eenmaal op het onderwerp van dit artikel, het Zondagschoollokaal terug te komen, het volgende; Nadat het Trefpunt aan de Meppelerweg in gebruik als overlaadstation van enkele expeditie-ondernemingen. Thans, 1973, is het al enkele jaren in eigendom en gebruik bij de Evangelische Gemeente, in de volksmond genoemd, "de Pinkstergemeente". Het gebouw is grondig opgeknapt en wordt keurig onderhouden door de genoemde gemeente. Het beantwoord nu weer aan het doel waarvoor het oorspronkelijk is gebouwd.

Het Zondagschoollokaal aan de Hoogeveenseweg, te Balkbrug. Het aangebouwde gedeelte was de vroegere brandstoffenbergplaats. Een deel van deze aanbouw, van binnenuit door een deur toeganklijk werd zonodig gebruikt als kleedkamer. Foto door schrijver dezes genoemen in 1968.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 52 Het Trefpunt aan de Meppelerweg te Balkbrug. Het geheel geeft weer; "Voorheen en thans".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 53 Wanneer wij in het verre verleden op het platteland teruggaan, kunnen wij constateren, dat de eerste bewoning te vinden is langs de verschillende kleine riviertjes. Op de hoge gronden aan deze riviertjes treffen wij de oudste boerderijen aan. Men moet zich daarbij voor ogen stellen, dat de waterafvoer in de oude tijden geheel op natuurlijke wijze plaats vond. De lager gelegen gronden hadden dikwijls last van het water dat geen uitweg vindende overal bleef staan in de plassen en moerassen. Op de hogere gronden langs de riviertjes konden de mensen hun landbouwgrond aanlegeen, terwijl ze aan de oevers der riviertjes hun natuurlijke grasgronden hadden. Naast het water uit deze riviertjes, was ook de visvangt uit deze riviertjes mogelijk van belang voor deze mensen. Immers, onze vaderlandsche geschiedenis sprak reeds, dat jagen en vissen het hoofbestaan der Batavieren vormde. En wanneer wij spreken van die riviertjes uit het grijs verleden, dan kunnen wij daarbij indelen, de Reest, het riviertje, waar bij in deze streek als 't waren mee vergroeid zijn. Op de hoge gronden langs de Reest vinden wij de oudste bewoning, de oudste boerderijen, in oude tijden aangeduid, als Tweehuizen, de Westerhuzen, Honovere en ten Cotton, (den Huizen, de Westerhuizen, Hoge Oever of Lutten-Oever en Groot-Oever en ten Cate, later den Kaat). In een stuk, daterende tussen 9 maart 1177 en 24 april 1178 is er reeds sprake van "Hominus Sanctie Martinus", St. Maartenensmannen, horigen van de Kerk te Utrecht, die door minniken van het klooster van Ruinen waren beroofd van één hunner vijf hoeven. Blijkbaar was de Bisschop niet geheel zeker van zijn zaak (eigendomsrecht) toen hij deze hoeve terugnam, want het klooster te Ruinen kreeg van alle deze vijf hoeven, de graf- en smaltienden. (groftienden, 10% van de veldvruchten en smaltienden, 10% van de tuingewassen, vee enz.) De parochie Resten, 't karspel Avereest, wordt genoemd in 1283; in 1361 noemt de acte het kerspel toe Overreest. Immers voor de kloosterbewoners van Ruinen lagen de tiendplichtige hoeven "over de Reest". Voor deze eerste hoevebewoners is de eerste kerk te Avereest gesticht, omschreven als volgt;

"Volgens de ligger van het Zwartewaterklooster, no 4027, bladz. 27, in het Rijksarchief te Zwolle, heeft Bisschop Otto III van Utrecht, onder wiens werdllijk gebied Overijssel toendertijd behoorde in 1236 aan de menschen van de Reest vergund te timmeren een kerk, in welke zij zullen ontvangen de sacramenten der Heilige Kerk, enz. En elk huis zal geven aan den priester alle jaren 1/2 mud rogge, 1 schepel gerst, enz."

Deze kerk heeft gestaan op het hoogste, het voorste en oudste gedeelte van de begraafplaats te Oud-Avereest. Tot zo ver over de oudste geschiedenis van Avereest.

Het is de Drentse boer-dichter, Jan Meeuwes Schiphorst, die om de eeuwwisseling 1800-1900 woonde in de Oosterboer bij Meppel, die de uitzonderlijke schoonheid van het riviertje de Reest, zo treffend heeft weergegeven in het volgende gedicht; O, Reest! eenvoudig klein rivierke, 'k Ben in de zomer graag Uw gast. Als 'k aan Uw groenen zoom gezeten, Uw ruischend lied mijn oor verrast. Ik luister dan met waar genoegen, Naar 't eeuwig, kabb'lend golfgeluid, Dat voor natuur- en oudheidminner, Dus ook voor mij, zoveel beduidt.

't Is als vertelt gij mij van eeuwen, Te Gaâr verzonken in het niet. Sinds d' ochtenstond van Uw geboorte Op Drenthe's oostelijk gebied. En altijd dieper in 't verleden Doet gij meteen een blik mij slaan,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 54 En zie'k een golvend, woelend water, In breeder bedding zeewaarts gaan.

Schier één met Flevo's waterplassen, De hedendaagse Zuiderzee. Was aan geen oeverland te denken, Nu goud des landmans, aan Uw ree. Voorts gaat gij tevens mij verhalen Hoe scheepvaart eens alhier bestond. In vele namen langs Uw boorden Vindt die bewering haren grond.

Het, één dag is als duizend jaren, In 't groot en onbegrensd Heelal. Valt zekerlijk ook toe te passen Op 't tijdsverloop in dit geval. Want, eeuwen, eeuwen, moest het duren, Vóórdat gij kwaamt in dezen stand. Uw oevervlak was opgeheven, Vervormd, verkeerd in kostbaar land.

Maar meer nog hebt gij mij te zeggen. O, Reest! als 'k op een warmen dag. De blauwer vlindertjes zie spelen En 'k naar Uw murm'len luist'ren mag. Gij spreekt mij dan van een hervorming, Een wisseling, een ruwe strijd. Die onze aardbol moest verduren, Van eeuwen her, tot onzen tijd.

O, gun mij vaak nog, klein rivierke, Bij held'ren zomerzonnestraal, Aan Uwe oevers neergezeten, Te luist'ren naar Uw golventaal. De Grootvorst van Europa's stromen, De roem van Neerlands Grondgebied. Moog door een Borger (1) zijn bezongen. U wijd ik mijn eenvoudig lied. (1) Elias A. Borger, 1784-1820, Ned. Herv. Predikant te Leiden. "Ode aan de Rijn".

Bijlage, betreffend een aanvulling van het gedeelte over het Kerkorgel.

Wanneer hier gesproken wordt van de opvolger als organist van Lucas ten Kate RWz. En hier genoemde wordt Roelof ten Kate Ezn. Is dit wel juist. Naast deze Roelof ten Kate, een neef van Lukas ten Kate, werd tevens opvolger als organist, Egbert ten Kate Wzn. In de volksmond genoemd Egbert van Waander, eveneens een neef van Lucas ten Kate. Deze beide neven bespeelden om de andere zondag het orgel in de Kerk van Avereest. Egbert van Waander, "uut de bos" is tot in 1947 organist geweest in de Kerk te Avereest. Na Roelof ten Kate Ezn. Was in later jaren organist, J.A. Prins wonende aan de Westerhuizingerweg, terwijl ook de muziekleeraar G.J. Mulder van Dedemsvaart het orgel wel heeft bespeeld. Ook, wanneer schrijver dezes zich goed herinnert heeft destijds de Heer Donkersloot, ambtenaar aan het Rijksopvoedingsgesticht voor jongens te Avereest, het orgel in de kerk te Avereest bespeeld. Ook kan nog als zodanig worden vermeld, de Heer Oosterhuis, indertijd muziekleeraar te Dedemsvaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 55 Nog enkele gegevens behorende hij de Kerk van Avereest.

Op grond van 25, 58, van het Reglement op de Kerkvisitatie wordt verondersteld, dat het wegblijven van de vergadering der Kerkeraad tengevolge kon hebben, dat een boete werd opgelegd. Het is in de vergadering van 28 September 1816 dat in verband hiermede wordt besloten; a. te stellen op geheel wegblijven uit de vergadering een boete van zes stuivers. b. Op te laat komen 3 stuivers ten voordeele der plaatselijke armen. Doch welke boete niet zal worden betaald ingeval wettige redenen voor het wegblijven of te laat komen aanwezig zijn, welke ter beoordeling staan aan de presente en van den beginne der vergadering geweest zijnde leden, zullende echter ingeval van uitblijven zes uren voor de vergadering daarvan aan den Praeses moeten worden kennisgegeven.

Reeds bij de volgende vergadering op 8 december 1816 valt de ouderling E.J. van der Haar in de termen om 6 stuivers boete te betalen. Op 10 Maart 1819 wordt de Kerkeraad er door de Predikant aan herinnert, dat volgens de tans bestaande wet eene Portefeuille voor de kerkelijke papieren moet worden aangelegd, en een kist met twee verschillende sloten, waarin de kerkelijke boeken en papieren berusten, moet geschikt worden.

De uitgaven van en voor de kerk waren, gezien in het licht der tegenwoordige tijd, zeer miniem. Men leest daarover het volgende; "voor het schoonhouden der kerk in 1804, 1805 en 1806, ieder jaar f 6-. voor vijf honderd twijgen, 12 stuivers. voor twee honderd twijgen, 5 stuivers. voor vijf dagen timmerloon en kostgeld van Berend Woltman en zijn knegt, f 5-. voor 150 bandgaarden, gelevert aan 't nije schuurtje, 9 stuivers. Aan Hartog Berents voor Glasemaken, 18 stuivers. Voor transport der Dominee naar Hoogeveen aan W.J. Westerhuis, f 2, en 6 stuivers.

Zo waren de gehele uitgaven over 1806, f.119, 13 stuivers en 2 cent. de gehele ontvangsten in 1806, f.106, 6 stuivers en 1 cent. rest. f 13, 7 stuivers en 1 cent.

Tot zover iets over de uitgaven der kerk en haar inkomsten in de eerste jaren van de 19e. eeuw. Het schijnt dat er in de jaren om 1820 niet veel timmerlieden in Avereest woonden, althans op 18 juli 1820 werd de vernieuwing van het achterhuis van de pastorie aanbesteed aan den Heer Beltman van Zwolle.

Het lied van de klok.

De klok, in 's aardrijks schoot geboren, Uit menschenvlijt en vuur gewrocht. Zal op den hoogen klokkentoren Vermelden dat de kunst vermocht. Zij spreekt voor 't oor der nageslachten, Zij klept en klepelt eeuwen lang, Den droeve een weergalm zijner klachten, Den vrome een voorspel ten gezang. Beneden wiss'len ramp en zegen, Maar wat in 't stof den mensch wêervaart, Zal haar metalen tong bewegen, Die 't stichtlijk uitroept over de aard.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 56 Ja! Mêe te werken tot Gods eer, Die roeping is der klok gegeven. Hoog boven 't stof der aard verheven, Zal ze in de blauwe hemelsfeer, Nabij den troon des donders zweven En grenzen aan het sterrenheir! Zij ook, zij trekke 't hart naar boven Gelijk die duizend zonnen doen, Die in heur zwaai den Schepper loven En reeg'len dag en jaarseizoen.

ten Kate.

Bijlage bij lijst van Predikanten van de Kerk te Avereest.

Wel heeft een nieuwe figuur zijn intrede gedaan bij de Kerk van Avereest, n.l. Geuke Haikens, geboren te Borger, 27 januari 1929, jeugdwerkleider, gekomen 6 november 1967 van Deventer (bev.reg.) Hij is per 1 november 1968 ontslagen uit zijn betrekking in dienst van de Kerk. Wanneer men die lange lijst van Predikanten ziet, die in het tijdvak van ruim 350 jaren zijn verbonden geweest aan de kerk van Avereest die ieder voor zich als Herder en Leeraar hun beste krachten hebben gegeven voor de gemeenteleden van Avereest, dan komen daarvan, zonder in waardering voor de anderen te kort te schieten, uit het verleden drie namen naar voren, die meer tot ons spreken. En, als zodanig zou ik willen noemen, Ds. Gerhardus Lindenhovius, van 1663 tot 1719 predikant te Avereest, overleden in 1729. Uit de geschriften blijkt, dat hij in zijn lange ambtsbediening steeds voor het welzijn van de kerk en zijn gemeente opkwam. Zijn vrouw is op het kerkhof te Avereest begraven en zeer zeker is aan te nemen, dat ook Ds. Lindenhovius daar zijn laatste rustplaats heeft gevonden. Immers, ten tijde van zijn overlijden was zijn zoon Daniël, predikant te Avereest en aan te nemen is, dat hij toen naast zijn vrouw is begraven. De grafzerk, welke het graf dekt, althans gedekt heeft van zijn vrouw, ligt heden ten dage op het kerkhof van Avereest, terwijl daarbij een oude, gebroken zerk ligt, zonder opschrift, die mogelijk op het graf van Ds. Gerhardus Lindenhovius heeft gelegen. In de tweede plaats wil ik noemen, Ds. Gerrit de Koning, die in zijn ambtsperiode van precies 40 jaren, menigmaal met de Kerkeraad overhoop lag, maar die toch op zijn wijze de Kerk en de gemeente van Avereest goed zal hebben gediend. Zijn naam is verbonden aan het tegenwoordige Kerkgebouw, waarvoor hij in 1852 de grond, welke hij in gebruik had, beschikbaar stelde, terwijl men tussen de regels door kan lezen, dat hij de knoop heeft doorgehakt, toen de leden van de Kerkeraad geen besluit konden nemen, omtrent de plaats waar de nieuwe Kerk zou worden gebouwd. Zijn naam leeft voort onder de bevolking van Oud-Avereest, waaraan ook mede werkt, dat zijn oudste zoon Alexander de Koning, destijds als landbouwer woonde op huize "de Voorzorg" nabij Sluis Vier. Zijn dochter Aleida, trouwde later met de opzichter van de Rijksgebouwendienst, de Heer Hendrik Brugmans. Tot heden, 1968, woont er nog een zoon van deze Burgmans, gehuwd met Aleida de Koning, aan de Benedenvaart, nabij brug Dalvoorde. Dan als laatste wil ik noemen, Ds. Bouwe Zoete, die ook bijna 30 jaren de kerkelijke gemeente Avereest heeft gediend. Ds.Zoete, wiens naam onafscheidelijk is verbonden aan het Oude Avereest, aan de Kerk te Avereest, aan de oude Pastorie en aan de Kerkelijke gemeente. Ds Zoete, die zoals de Zwolse Courant van 7 April 1937 schreeft; "nam in vroeger jaren in Overijssel een vooraanstaande plaats in ". Hij was scriba-questor van het klassikaal bestuur in Overijssel, tal van jaren Godsdienstonderwijzer-leeraar aan het Rijksopovoedingsgesticht voor jongens "Veldzicht" te Avereest, Kerkvisitator in Overijssel en bestuurslid van tal van instellingen op kerkelijk en maatschappelijk gebied. Op 12 April 1931 mocht hij in de kerk te Avereest onder grote belangstelling zijn 40 jarig ambtsjubileum herdenken. Op Zondag 16 oktober 1932 nam Ds. Zoete afscheid, afscheid van zijn gemeente, afscheid van zijn geliefd Avereest. De Zwolse Courant van 18 oktober 1932 schrijft hierover o.m.;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 57 "Het Kerkgebouw was stampvol met belangstellen, van heinde en ver was men naar Oud-Avereest getogen om dit indrukwekkend moment mede te maken". En dan op 12 April 1937 is Ds. Zoete voor 't laatste in de Kerk te Avereest. Vanuit de kerk te Avereest, waar hij zovele jaren de gemeente was voorgegaan, werd hij naar zijn laatste rustplaats op het kerkhof te Avereest gebracht. Gedragen door de leden van de Kerkeraad, voorafgegaan door de grijze Heer Zelhorst, bij het leven van Ds. Zoete, diens speciale vriend, gevolgd door familie en vrienden en een zeer groot deel van zijn oude gemeenteleden, wordt Ds. Zoete gebracht naar zijn graf, om te rusten naast vrouw en dochter, teruggekeerd in Oud-Avereest, of zoals zijn schoonzoon Ds. van der Sluijs zo treffend onder woorden bracht; "Broeders van Oud-Avereest, gij hebt Uw oude dominee weer terug. Wanneer men de foto's bekijkt, genomen van deze begrafenis, komt daarbij zo treffend naar voren, de kerk waaraan dit artikel is gewijd, de kerk van Avereest, de kerk aan de Weemerbrink. Waarmede ik tevens dit deel van het verhaal, "Rondom de Kerk van Avereest" wil besluiten.

Enig e g e g e ve ns o ve r d e m arke Ave re e st. In de Geschiedkundige Atlas van Nederland, leest men bij "De marken van Drenthe, Groningen, Overijssel, Gelderland en Utrecht het navolgende; (Rijksarchief te Zwolle.)". Markte Avereest. Avereest is ontstaan door het ontginnen van woeste gronden van Drenthe uit. Voor het gebruik van de grond moest aan de Bisschop (van Utrecht) een tins worden betaald te Zwolle, "op der vunten voet". De tinspercelen bezaten aan de Reest een zekere breedte en streken zich binnenwaarts tot de grenzen van het Bisschoppelijk domein uit. Daar de buitenlijn een boog vormde, was ieder perceel een smalle cirkelsector. Tot de oorspronkelijke tinspercelen behoorden, Tweehuizen, Westerhuizen en de Kate. Door splitsing is het aantal hoeven later uitgebreid. Naarmate de ontginning voort schreed, werden de grenzen tusschen de afzonderlijke hoeven verder naar het middelpunt doorgetrokken. Toen in 1236 te Avereest een Kerk werd gesticht, ontving ook de pastorie eene hoeve, thans nog als de Weeme bekend. Markeboeken vond ik niet; evenmin kerspelresolutiën. (De Burgemeester van Avereest berichtte, desgevraagd in 1858 aan Gedeputeerde Staten, dat deze nimmer hadden bestaan). In een stuk van 1520 wordt Avereest een marke genoemd. Door de ligging der hoeven langs de buitenrand, terwijl achter iedere hoeve de velden zich tot het middelpunt uitstrekten, heeft een opzettelijke verdeeling hier nimmer plaats gevonden. Naarmate de ontginning voortging, werden de afscheidingen der hoeven verder doorgetrokken tot zij ten slotte het middenpunt bereikten. De velden werden, zoolang er nog geen afscheidingen waren gemaakt, gemeenschappelijk gebruikt voor het weiden van vee en het steken van plaggen. (In het begin dezer eeuw bestonden deze gebruiken nog. Toen werden de schapen nog geweidt in de gezamelijke heidevelden, gelegen tussen Groot-Oever, Klein Oever of Lutten-Oever, De Westerhuis en de Kievitshaar). In de buurtshcap Groot-Oever vindt men nog altijd een boerderij, in de volksmond genaamd "de Meenthe", in welke naam de vroegere toestand, het gemeenschappelijk eigendom, bewaard blijft. Ook heeft men daar altijd nog aan verschillende eigenaren toebehorend stukje grond, waarover in vroeger jaren, de schapenwasplaats in de Reest kon worden bereikt. Grenzen. De marke van Avereest werd begrensd door de rivier de Reest en door de marken Ijhorst, Leuzen, Varsen, Ommen en Arriën. Tot zover over de marke Avereest.

Een zeer groot deel van de tegenwoordige gemeente Avereest is voortgekomen uit de marke Arriën. Hierover het volgende; Volgens de Markeboeken bestond Arriën uit 16 hoeven met 16 waren. Bovendien bezat de buiten de marke gelegen hof de Ommen nog 3 waren. Bij de verdeling kende men 19 1/2 ware. Het erfmarkerichterschap was verbonden aan de Ridderinkhof, eene bezitting van de Geestelijke goederen te Zwolle.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 58 Na 1817 werd de markerichter door de markegenoten gekozen en bestond de erfelijke opvolging als zodanig niet meer. De bewoners van de tot Avereest behorende buurtschap, Oosterhuizen, mochten tegen geringe vergoeding hun vee in de velden van Arriën drijven. Bij herhaling ontstonden hierover geschillen. In 1618 en 1619 kreeg men moeilijkheden met Drentsche marken, wier bewoners de Reest niet als grens eerbiedigden. In de eerste jaren van de 19e. eeuw werd op grote schaal met de ontginning der veenen in het Noordelijke deel van de marke van Arriën begonnen. Dit gaf in 1817 aanleiding tot een scheiding der marke van Arriën. De grens van de Friesche- ook wel Vriesche dijk genoemd. Verdeling. In 1812 werden grote stukken veen verdeeld. (zie hierover mijn artikel "Oud-Dedemsvaart". Schr.). In 1828 werden de nog overgebleven veenen verdeeld. Noord-Arriën was hiermede verdeeld van gemeenschappelijke markegrond tot particilier bezit. Tot zo ver over de marke van Arriën, het grondgebied van het grootste deel van het tegenwoordige Dedemsvaart, omschreven in het aangehaalde artikel.

De inste lling van Ave re e st als g e m e e nte Toen schrijver dezes indertijd begon met het uitzoeken en samenstellen van gegevens, berteffende het verleden van Avereest, als carspel, als kerkdorp, als marke en ten slotte als gemeente, kreeg hij bij de overgang van het kerkdorp Avereest, onderdeel van het Schout-Ambt Ommen naar Avereest als gemeente een hiaat. Bij onderzoekingen, in de eerste plaats in het archief van de eigen gemeente, daarna in het Rijksarchief te Zwolle en ten slotte in het Provinciaal archief in laatstgenoemde plaats, wer de "instelling" van Avereest als gemeente niet gevonden. Aanvanklijk bleef dit toch wel kardinalt punt van de geschiedenis van Avereest mij onbekend, totdat ik, d.d. 13 maart 1952 van het Provinciaal Bestuur van Overijssel, afd. Inspectie der Gemeente- en Waterschapsarchieven het navolgende schrijven ontving; Zeer geachte Heer Piel.

Indertijd heeft U mij inlichtingen gevraagd omtrent de instelling van de gemeente Avereest. Door mij is daar toen naar gezocht in het archief van den Gouverneur waar niets werd gevonden. Ik heb de zaak toen laten rusten, hoewel ik het vreemd, vond, dat er over de vestiging en de uitbreiding van een gemeente geen stukken in het Provinciaal archief te vinden zouden zijn. Een poosje geleden Uwe brieven weer in handen krijgende, ben ik nogmaals aan het zoeken gegaan en nu met succes. De stukken, die betrekking hebben op de vestiging en de uitbreiding van Avereest bevinden zich in de Archieven van de Gedeputeerde- en de Provinciale Staten. De instelling van de gemeente Avereest gaat terug op het K.B. van 24 November 1815, No. 80, waarbij de Koning besloot om de plans van verdeling der Provinciën, w.o. Overijssel, "zooals dezelve zijn liggende" te approberen. We vinden dan in de opsomming genoemd: "de gecombineerde schoutambten van Nieuwleusen en Avereest, bevatende de buurtschappen Nieuwleusen Ruitenveen, de Routenhuizen en Avereest, met bijvoeging van de huisplaatsen van Gerrit Koops, Jan Blik, Gerrit Jans of Kater-wist, Klaas Smit, Jan Nijboer en Harm Wichorst. "Zie Provinciaal Blad van Overijssel 1817, blz. 120. Eerst bij Besluit van den Gouverneur van 13 Juni 1818 No. 62, 2e Div. 147, (prov.Blad 1818, blz. 199) werden de gemeenten aangeschreven om over te gaan" tot eenen afzonderlijken staat van begroting van inkomsten en uitgaven ...... voor de zes volgende maanden van het loopend jaar, ect.". Deze eerste begrooting, lopende over het tijdvak 1 Juli-31 December 1818 is hier nog op de Griffie aanwezig. Van 1 Juli 1818 dateert dus de zelfstandigheid van de gemeente Avereest. Over de verenging van enige gedeelten van de gemeenten Ambt-Ommen en Hardenberg met Avereest zijn ook stukken in de archieven van de Gedeputeerde- en de Provinciale Staten. Het desbetreffende K.B. van 15 April 1836, bij van der Aa vermeld, is hier nog ten archieve aanwezig. (Archief van Gedeputeerde Staten 1142/1411 van September 1, 1836). Andere stukken die op deze zaak betrekking hebben, zijn te vinden onder no. 340/426 van 1835, 1652/1407 van 1836 en 2245, 2740/1907 van 1836 uit hetzelfde archief. Ook naar de notulen van de Provinciale Staten van 1831 en 1835 kan nog worden verwezen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 59 (Ook in het archief van de gemeente Avereest vindt men de stukken, betrekking hebbende op de indeling van de veenkolonie "Dedemsvaart" bij de gemeente Avereest. schr.). Ten slotte wil ik U nog opmerkzaam maken op een kaart, die hier in het Provinciaal Archief berust. Zij heeft tot opschrift : "ontwerp der grenzen van eene op te rigtene gemeente uit de Veenkolonie, gelegen onder Avereest, Ambt-Ommen en Ambt-Hardenberg, in de omtrek van de Dedemsvaart, Schaal van 1-20.000 ellen. "Rechts onder B.H. Lekkel. Deze kaart behoort bij het Verbaal van de Provinciale Staten van Overijssel van 14 Juli 1831 No. 10 van 11 Juli 1835, no. 2.". Met de meeste hoogachting, Get. J.G. Avis. Inspecteur van de Gemeente- en Waterschapsarchieven in de Provincie Overijssel.

Onder no.10 heb ik overgelegd enige gegevens over de instelling der gemeente Avereest op 1 juli 1818. Het eerste antwoord van de Heer Avis, in verband met het destijds ingestelde onderzoek doe ik U alsnog hierbij toekomen. Afschrift Provinciaal Bestuur van Overijssel. No. 125. Afdeeling Inspectie van de Gemeente- en Waterschapsarchieven. Zwolle, 1 November 1948. Onderwerp :Instelling gemeente Avereest.

Zeer Geachte Heer Piel.

In antwoord op Uw schrijven van 22 October j.l. moet ik U tot mijn spijt mededelen, dat ik, ondanks een paar dagen zoeken, in het archief van de Provincie geen stukken heb gevonden, die betrekking hebben op de instelling van de gemeente Avereest. Evenmin is het mij gelukt het desbetreffend K.B. van 1818 te achterhalen. Van de gedrukte werken heb ik het woordenboek van van der Aa nagezien en daarin het volgende gevonden; ...... "Deze gemeente (Avereest) die vroeger met het Ambt-Ommen vereenigd was, doch in 1818 daarvan afgescheiden en met Nieuw-Leuzen vereenigd werd, bevat thans, na ook van Nieuw-Leuzen te zijn afscheiden, behalve het dorp Avereest, de buurtschappen, de Veldhoek, Oosterhuizen, ten Kotten of ten Kate, ten Huizen, de Grote Oever, de Kleine Oever, de Weeme en Westerhuizen. Ingevolge Koninklijk Besluit van 15 April 1836 is in dat jaar de veenkolonie, de Dedemsvaart, met deze gemeente verenigd, die toen met 1123 bunder van Ambt-Hardenberg en 2514 van Ambt-Ommen vergroot werd, zoodat zij thans 7366 bunders grond bevat en ongeveer 3100 inw. telt, die meest in de veenderij en de landbouw hun bestaan vinden." Tot zover van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek I (1839) bldz. 391. Ook het K.B. van 1836 heb ik in het Staatsblad niet aangetroffen. Misschien heeft U er een exemplaar van in Uw Archief. Mocht ik echter nog iets ontdekken, dan zal ik U nader berichten. Met de meeste hoogachting, Get. J.G. Avis. Inspecteur van de Gemeente-en Waterschaps Archieven in de Provincie Aan den WelEd. Heer A. Piel. Overijssel. Meppelerweg 2 Balkbrug.

Het was daarna op 13 Maart 1952 dat de Heer Avis onder-getekende, het gevraagde antwoord omtrent de instelling der gemeente Avereest deed toekomen, zoals reeds door mij is overgelegd aan de gemeente.

De ve rm e ld ing van d e g e m e e nte Ave re e st

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 60 Het Aardrijkskundig woordenboek van A.J. van der Aa, van 1839, (Rijksarchief te Zwolle) vermeld over de gemeente Avereest het navolgende; "Avereest, gemeente in Zalland, prov. Overijssel, arrondissement en kanton Zwolle, grenzende N. aan de provincie Drenthe, O. gemeente Hardenberg, Z. aan Ommen, ZW. Aan Nieuwleusen en W. aan Staphorst." De veenen welke tusschen Avereest en Ommen liggen, hebben meer dan eens aanleiding gegeven tot geschillen over grensscheiding. Deze gemeente, die vroeger met het Ambt-Ommen vereenigd was, doch in 1818 daarvan afgescheiden en met Nieuw-Leusen vereenigd werd, bevat thans na ook van Nieuw-Leusen te zijn afgescheiden, behalve het dorp Avereest, de Buurtschap de Veldhoek, Oosterhuizen, ten Kotten of ten Kate, ten Huizen, de Groote Oever, de Kleine Oever, de Weeme en Westerhuizen. Ingevolge Koninklijk Besluit van 15 April 1836, is in dat jaar de Veenkolonie, de Dedemsvaart, met deze vereenigd, die toen met 1125 bunder van Ambt-Hardenberg en 2514 bunder van Ambt-Ommen vergroot werd, zoodat zij thans 7366 bunder grond bevat en ongeveer 3100 inwoners telt, die meest in de veenerij en landbouw hun bestaan vinden. Men heeft er 2 Herv. Kerken, 1 R.C. en 3 scholen. In het jaar 1781 werd aan den onder deze gemeente wonende bouwman, Jan Alberts (Huizing, schr.) door de Occonomische tak van de Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij te Haarlem een eereprijs toegewezen, voor de beste vliezen wol aan gezegde Maatschappij van Landbouw te Amsterdam, aan den te Avereest wonenden Landbouwer, W.J. Westerhuis, toegekend een prijs van verdienste op zijn ingezonden antwoord en teekeningen tot het bouwen van doelmatige en minst kostbare woningen, schuren en stallen op nieuw te ontginnen woeste gronden. Het dorp Avereest of Overeest, zooals het genoemd wordt, omdat het ten aanzien van Drenthe aan de overzijde van de Reest is gelegen, ligt 9 uur N. ten O. van Deventer, 2 1/2 uur N.N.W. van Ommen, 5 uur ten O. van Zwolle en 3 uur ten Z.O. van Meppel. In de Kerk van Ned. Herv. Gem. Die hier 700 zielen telt, onder welke ook de bewoners van eenige nabijgelegen huizen in de provincie Drenthe gerekend worden, was voor de Reformatie een Vikarij. Zij wordt door éénen Predikant bediend, wiens beroep eertijds aan de Ridderschap van Overijssel namens het Zwartewaterklooster stond, maar thans een Koninklijke collatie is. De gemeente behoort tot de klassis Zwolle, ring Hasselt. In het jaar 1630 werden Avereest met de Ommerschans gecombineerd en 8 jaar later zelfs in bedenking genomen, om de kerk van Avereest naar de Schans te verplaatsen, dit kwam echter niet tot stand. In het jaar 1665 gaf men integendeel aan iedere plaats weder een afzonderlijken leeraar. Hetwelk evenwel slechts 20 jaren duurde, daar de beide plaatsen reeds weder in 1685 gecombineerd werden. Sedert eenige jaren zijn ze echter weer gescheiden en hebben thans ieder eenen afzonderlijken Predikant. (In 1839 had de bedelaarskolonie te Ommerschans een eigen Predikant. Schr.) De R.K. statie, dit tot het aartspriesterdom van Zalland en Twenthe behoort, telt ruim 600 zielen. De kerk wordt door een pastoor bediend. De school wordt door een gemiddeld getal van 90 leerlingen bezocht. Tot zo ver, hetgeen A.J. van der Aa in zijn Aardrijkskundig woordenboek in 1839 over de gemeente Avereest vermeld.

Ave re e st 1819 - 1839 Wanneer men iets wil schrijven over de eerste 20 jaren van de gemeente de periode 1819-1839, zal men in de eerste plaats willen uitgaan van de instelling, de oprichting der gemeente, in dit geval de burgerlijke gemeente Avereest uit het oude kerspel Avereest, later de marke Avereest, vóór 1819 behorende tot de gemeente van Ambt-Ommen. Aanvankelijk was over deze instelling niets te vinden, tot dat schrijver dezes, d.d. 13 maart 1952, van de Heer Inspecteur, van de Gemeente- en Waterschapsarchieven in de Provincie Overijssel, het volgende schrijven ontving; "Indertijd heeft U mij inlichtingen gevraagd omtrent de instelling van de gemeente Avereest. Door mij is daar toen naar gezocht in het archief van de Gouverneur, waar niets werd gevonden. Ik heb de zaak toen laten rusten, hoewel ik het vreemd vond, dat er over de vestiging en uitbreiding van een gemeente geen

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 61 stukken in het Provinciaal archief te vinden zouden zijn. Een poosje geleden Uw brieven weer in handen krijgende, ben ik nogmaals aan het zoeken gegaan en nu met succes. De stukken die betrekking hebben op de vestiging en de uitbreiding van Avereest bevinden zich in de archieven van de Gedeputeerde Staten en de Provinciale Staten. De instelling van de gemeente Avereest gaat terug op het K.B. van 24 november 1815, no. 80, waarbij de Koning besloot om de plans van de verdeling der Provinciën, w.o. Overijssel, "zoals dezelve zijn liggende" te aproberen. (goedkeuren.) We vinden dan in die opsomming genoemd; "de gecombineerde schoutambten van Nieuwleusen en Avereest bevattende de buurtschappen Nieuwleusen, Ruitenveen, de Ruitenhuizen en Avereest, met bijvoeging van de huisplaatsen van Gerrit Koops, Jan Blik, Gerrit Jans of Katertwist, Klaas Smit, Jan Nijvoer en Harm Wichorst". Zie Provinciaal Blad van Overijssel 1817, Blz. 120. Eerst bij Besluit van den Gouverneur van 13 juni 1818, no. 62, 2de. Div. 147, Prov. Blad 1818, Bladz. 199, werden de gemeente aangeschreven "tot het optigten van eenen afzonderlijken staat van begrooting van inkomsten en uitgaven voor de zes volgende maanden van het lopende jaar, enz. "Deze eerste begrooting, lopende over het tijdvak 1 Juli-31 December 1818 is hier nog op de Griffie aanwezig. Van 1 Juli 1818 dateert dus de zelfstandigheid van de gemeente Avereest".

Het Aardrijkskundig woordenboek van van der Aa vermeld over de gemeente Avereest o.m.; "deze gemeente (Avereest) die vroeger met het Ambt-Ommen verenigd was, doch in 1818 daarvan afgescheiden en met Nieuwleusen verenigd werd, bevat thans, na ook van Nieuwleusen te Zijn afgescheiden, behalve het dorp Avereest, de buurtschappen, de Veldhoek, Oosterhuizen, ten Kotten of ten Kate, ten Huizen, de Groote Oever, de Kleine Oever, de Weeme en Westerhuizen". Dit was dus de gemeente Avereest in 1819. Uit het proces-verbaal der grensbepaling van het grondgebied der gemeente Avereest, d.d. 7 mei 1821 door de Landmeter J. Noordhoek-Hegt kunnen wij ons een beeld van de toemalige gemeente vormen. De noordgrens werd gevormd door de Reest, vanaf de uitmonding van de Sponturfwijk tot de grens van de gemeente Staphorst, zoals wij die thans kennen. De oostgrens liep ongeveer van de Sponturfwijk ten oosten van het kerkhof in de Mulderij, vandaar naar de Langewijk, ongeveer ter hoogte van de tegenwoordige hoge brug in die weg, de zuidgrens liep vandaar naar de Koloniewijk, tegenover Beute, en verder langs deze wijk naar het westen tot de Stouwe op de grens van Nieuwleusen. De bedelaarskolonie "de Ommerschans" lag in de gemeente Stad-Ommen. Verder was de westgrens, zoals wij deze thans kennen, de grens met Nieuwleusen en Staphorst. Wegens het ontbreken van gebouwen en dergelijke vaste punten, was de grenslijn slechts bij benadering vast te stellen. Het Krokshuis, thans bewoond door de familie Schipper, werd in 1821 bewoond door Hilbert Krok en stond toen in de gemeente het Ambt-Ommen, evenals de Mulderij, thans boerderij van Alteveer. De uitmonding van de Sponturfwijk of Schotkampswijk naar de Reest werd in 1821 genoemd, de sloot langs het hooiland van Jacob Levers. Alles wat ten oosten van de genoemde grenslijn, Sponturfwijk-Langewijk lag, behoorde tot de gemeenten Ambt-Ommen en Ambt-Hardenberg. Geheel Dedemsvaart, het Ommerkanaal, het 1e., 2e, 3e en 4e. Blok, Sluis 6 en Sluis 7 met al de achtergelegen wijken zoals wij die heden kennen, behoorden tot de laatstgenoemde gemeenten. Het "Avereest" van 1819 was dan ook maar een kleine gemeente. Uit de eerste bestaansjaren is weinig opgetekend, althans schrijftelijke bescheiden heeft schrijver niet kunnen vinden. Alleen de registers van de Burgerlijke Stand zijn aanwezig en goed bijgehouden. In deze registers vinden wij de namen van de toenmalige bewoners van de gemeente, evenwel alleen voor zover deze door geboorte, huwelijk of overlijden of als getuigen bij de aangiften hiervan, ambtelijk zijn vermeld. In de eerste plaats lezen wij daarin de naam van de eerste Burgemeester van de gemeente, Mr Reinies Saris van der Gronden, die tevens Burgemeester was van de gemeente Nieuwleusen, in welke gemeente hij ook woonde. Burgemeester van der Gronden was gehuwd met Eva van Marle een zuster van Judith van Marle, de vrouw van Willem Jan, Baron van Dedem, de stichter van de Dedemsvaart. Tot 1825 noemde hij zich schout en nog geen Burgemeester.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 62 In de tweede plaats komen wij tegen, de naam Meine Ielkes Kruizinga, assessor (wethouder) der gemeente, tevens officier van de burgerlijke staat. De Heer Kruizinga heeft in de eerste jaren van de jonge gemeente Avereest daarin een zeer grote plaats ingenomen. Hij werd ook wel henoemd de rechterhand van Baron van Dedem. De eerste jaren bevond zich de Gemeente-administratie ten huize van Kruizinga. Een kamer in de herberg van Kruizinga was feitelijk het "Gemeentehuis" van Avereest. De eerste geboorteaangifte had plaats op 20 januari 1819 en betrof Gezina Margaretha Westerhuis, dochter van Arend Telen Westerhuis en van Jantien ten Wolde. Het eerste huwelijk is voltrokken op 11 februari 1819 en betrof Harmen Heinrich Brunemeijer, geboren te Langerich, 19 augustus 1785, zoon van Arnold Heinrich Brunemeijer en Bernhardine Ruhrwein en, Annigje Jans Prins, geboren 30 december 1798, dochter van Klaas Jan Prins en van Jantina Reints. De eerste overlijdensaangifte betrof Beertje Willems, geboren 10 februari 1816, dochter van Willem Westerhuis en Lammigje Jans. In het jaar 1819 werden 20 geboorteakten ingeschreven, tegen 274 in het jaar 1947, werden 6 huwelijken voltrokken, tegen 122 in 1947 en hadden 15 aangiften van overlijden plaats, tegen 131 in 1947. De kindersterfte was in de beginjaren der gemeente bijzonder groot. Van de 15 sterfgevallen in 1819 betrof dit 9 jonge kinderen. Van de 19 sterfgevallen in 1834 waren 13 kinderen, van de 134 sterfgevallen in 1850, 75 kinderen. Van de 121 sterfgevallen in 1940 betrof dit slechts 15 jonge kinderen. Ook had men in die jaren andere beroepen of werden deze anders omschreven, zoals smitsbaas, turfmaker, dienstmeid, onderwijzer der jeugd, veenman, veenbaas, daghuurder, schaapherder en grutter.

Het is vanaf 1832-1833 dat méér te vinden is, over de gemeente en haar inwoners. Wat hiervan de oorzaak of reden is geweest kan niet net zekerheid worden vermeld. Opmerkelijk is het evenwel, dat na het ontslag van Burgemeester Mr Reinier Saris van der Gronden, onder zijn opvolger, de raadsnotulen zijn bijgehouden en bewaard gebleven. Het is wel mogelijk dat ze voordien wel zijn bijgehouden, doch tot heden zijn ze niet teruggevonden. In de eerste plaats vinden wij dat het Koninklijk Besluit van 24 mei 1832, Staatsblad no. 90, inhoudende de benoeming van Mr. Onno Zwier van Sandick, officier bij de mobiele Overijsselsche Schutterij tot Burgemeester en Secretaris van de Gemeenten Nieuwleusen en Avereest, in plaats van R.S. van der Gronden, die op daartoe door hem gedaan verzoek, behoudens zijne verantwoordelijkheid als zodanig eervol wordt ontslagen. Op 20 december 1833 zijn te Nieuwleusen gehuwd; Onno Zwier van Sandick, Burgemeester en Notaris van Nieuwleusen en Avereest, geboren te 's-Gravenhage, 2 februari 1805 en, Catharina Susanna Leonora van Dedem, geboren te Deventer, 21 september 1806, dochter van Willem Jan, Baron van Dedem en van Judith van Marle. Was de eerste Burgemeester van Avereest en Nieuwleusen, een zwager van Baron van Dedem, de tweede Burgemeester was een schoonzoon van Baron van Dedem. Vanaf de tijd dat Burgemeester van Sandick deze gemeente, heeft bestuurd kan men de aan de hand van de notulen der raadsvergaderingen nagaan wat door de Raadsleden is besproken en tot stand gebracht en kan men ook vanaf die tijd de ingekomen stukken raadplegen. Als een zeer belangrijk ingekomen stuk kan het volgende worden vermeld; 1e. Afd. No. 1808/1360. Zwolle, 13 augustus 1834.

Onderwerp; Vestiging van een afzonderlijke gemeente aan de Dedemsvaart.

De Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel; Gelezen de adressen door een aantal bewoners der Kolonie aan de Dedemsvaart, den 21 juni j.l. aan de Staten van Overijssel gedaan, strekkende dat die kolonie tot een afzonderlijke Gemeente moge worden

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 63 gevormd en gelet op de delibiratiën van Hun Ed. Groot Achtbaren voornoemd van den 4 den juli j.l. houdende renvooij der voormelde stukken aan dit kollege ten einde te onderzoeken of en in hoeverre aan het ten rekwestie gedaan verzoek gevolg zoude kunnen worden gegeven; Hebben goedgevonden; Heeren Burgemeesteren van Avereest, Ambt-Hardenberg en Ambt-Ommen bij een afschrift dezes te verzoeken, om de consideratiën van den Raad hunner gemeente in te winnen omtrent het opgemelde voorstel en de grenzen welke eventueel aan die gemeente zouden behooren te worden opgegeven en daarvan voor den 1 October eerstkomende aan deze vergadering mededeeling te doen. De Geduputeerde Staten voornoemd, Get. J. ter Pelkwijk. Ter Ordonnantie van dezelve, Aan get. J.M. van Rhijn. den Heer Burgemeester van Avereest.

In dit verband kunnen wij aanhalen, dat Baron van Dedem in 1811 met zijn Dedemsvaart gekomen was tot de Katinger- en Oosterhuizingervelden en de vervening dezer sterken was ter hand genomen. Aan de nieuwe vaart had zich in korte jaren in de ruige heidevelden de veenkolonie Dedemsvaart ontwikkeld, Deze veenkolonie had reeds vanaf 1826 een school, vanaf 1833 een begraafplaats en vanaf 1819 een R.K. Kerk en tenslotte vanaf 1834 de Hervormde Kerk. Het is dan ook te verklaren, dat de bevolking der veenkolonie, behorende bij de veraf gelegen gemeentekernen Ambt-Ommen en Ambt-Hardenberg, een eigen burgelijke gemeente verlangde. Het genoemde schrijven van Gedeputeerde Staten werd door de Raad van Avereest behandeld in zijn vergadering van 17 september 1834. Uit deze behandeling zien wij, dat de Gemeenteraad van Avereest niet accoord ging met de afstand van grondgebied hunner gemeente aan de nieuw te vormen gemeente aan de Vaart, integendeel, de Raad van Avereest kwam met een voorstel om uitbreiding van de eigen gemeente met grondgebied van de nieuwe kolonie, van de gemeente het Ambt-Ommen. Het antwoord van de Raad der gemeente Avereest op het genoemde verzoek van Gedeputeerde Staten luidde als volgt; "overwegende dat de gemeente Avereest reeds te klein is om alle lasten met een bevolking van ruim 900 zielen te kunnen dragen; overwegende dat de grenzen van die gemeente zoals dezelve thans zijn vastgesteld, niet zonder groot nadeel van de Ingezetenen kunnen worden ingekort, is van mening; dat de grensscheiding zooals deze thans op de kadastrale stukken bekend is voor alles in stand dient gehouden te worden en alzoo ten Noorden de Rivier de Reest en ten Oosten gedeeltelijk de Rivier de Reest en van de Arriër Hoofdvliet van paal 8 tot paal 10 en van paal 10 tot de zoogenaamde Nieuwe Dijk en van de Nieuwe Dijk tot paal 14, ten westen de gemeente Staphorst. Maar het in 't belang is, niet alleen van de bewoners van Dedemsvaart maar ook van de gemeente Avereest, zoowel uit het oogpunt van het Financieële als wel gemakkelijkshalve, dat er eene meerdere omvang wordt gegeven aan de gemeente Avereest en een gedeelte van de Dedemsvaart bij dezelve wordt gevoegd, stelt voor, om de Kalkovenswijk verlengd tot aan de rivier de Reest ten Noorden de scheid te maken en ten zuiden tot aan en over de Vaart streken zal bevonden worden, kunnende het in die woeste streken moeilijk nauwkeurig bepaald worden". De raad vroeg hiermede, in de eerste plaats instandhouding der bestaande gemeentegrenzen en in de tweede plaats uitbreiding der gemeente naar het Oosten tot aan de Kalkovenwijk. In dat laatste geval zou een deel van Ambt-Ommen bij de gemeente Avereest komen. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 24 januari 1835 komt de oprichting van een Burgerlijke gemeente aan de Dedemsvaart weer ter sprake en wordt gedelibireerd over het Besluit van Heeren Gedeputeerde Staten, d.d. 8 januari j.l. no. 2233/1, 1e afd. betreffende genoemd onderwerp, de oprichting van een Burgerlijke Gemeente aan de Dedemsvaart. Door de Raad werd besloten; 1e. dat de toegestuurde schets van grensscheiding zooals door den Raad is vastgesteld geworden den 17 september 1834 hiernevens gevoegd is;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 64 2e. dat het belastbaar inkomen volgens het kadaster zoowel voor dien grond, als van de zich daarop bevindende gebouwen bij het bestuur van Ambt-Ommen is aangevraagd, doch nog niet verkregen is; 3e. dat het getal woningen bedraagt 129; 4e. de bevolking tot dien grond behoorende bedraagt 776 zielen; 5e. dat door de bevolking voor de hoofdelijke omslag wordt gedragen de som van f 273,35 en ten 6e. dat de Raad om de reeds vroeger aangehaalde redenen vermeent, dat de Kerkelijke grensscheiding van de Dedemsvaart ten opzigte van deze gemeente niet gevoegelijk kan worden gevolgd, omreden alsdat deze gemeente welke op zichzelven reeds klein is, nog meerder zoude afgenomen worden en alzoo niet zoude kunnen blijven bestaan en hunne onkosten bestrijden en dat het gedeelte hetwelk door den Raad is voorgesteld geworden aan de Vaart bij de gemeente Avereest te voegen zoowel door ligging als anderzins het geschikste besluit is".

Hieruit blijkt, dat de Raad van Avereest niet accoord ging met het vormen van een nieuwe gemeente aan de Dedemsvaart, maar vastheid aan zijn voorstel gedaan in de vergadering van 17 september 1834, n.l. toevoeging aan de gemeente van een gedeelte van Ambt-Ommen tot aan de Kalkovenwijk. Was dit voorstel uitgevoerd, de gemeente Avereest, zou behoudens latere uitbreidingen, thans ophouden bij de Kalkovenwijk, de Julianastraat en de Nieuwe Wijk. Wat daar ten oosten van ligt, zou gemeente Ommen en gemeente Hardenberg zijn gebleven. Hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel afgezien van het instellen van een nieuwe gemeente? Hebben zij naar eigen inzicht aan de toenmalige gemeente Avereest méér grondgebied toegewezen dan de Raad heeft gevraagd in zijn vergaderingen op 17 september 1834 en op 24 januari 1835? In een later genomen besluit van Gedeputeerde Staten over de vereniging van een gedeelte der Gemeenten Ambt-Hardenberg en Ambt-Ommen met de gemeente Avereest, krijgt deze gemeente een veel groter grondgebied toegewezen. Het reeds eerder genoemde woordenboek van van der Aa zegt over deze vereniging; "Ingevolge Koninklijk Besluit van 15 April 1836 is in dat jaar de veenkolonie Dedemsvaart met deze gemeente vereenigd, die toen met 1123 bunder van Ambt-Hardenberg en 2514 van Ambt-Ommen vergroot werd, zoodat zij thans 7366 bunders grond bevat en ongeveer 3100 inwoners telt, die meest in de veenderij en de landbouw hun bestaan vinden". Ingevolge genoemd besluit van 15 April 1836 hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel, d.d. 1 december 1836 het volgende Besluit genomen, betreffende de vereeniging van een gedeelte der Gemeenten Ambt-Hardenberg en Ambt-Ommen met de gemeente Avereest;

1e. Afdeeling Zwolle, den 1 december 1836. No. 2245 en 2470/1907. Vereeniging van een gedeelte der Gemeenten Ambt-Hardenberg en Ambt-Ommen met de gemeente Avereest. De Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel; Nader gelet hebbende op Zijne Majesteits besluit van den 15 april 1836, no.93, waarbij de door de Provinciale Staten voorgestelde vereeniging van een gedeelte der gemeente Ambt-Hardenberg en Ambt- Ommen met die van Avereest wordt bekrachtigd; Gelet op de resolutie dezer vergadering van den 1 september, 1.1.no. 1411 waarbij is bepaald; dat de bedoelde vereeniging op den 1 januari 1837 zal worden tot stand gebracht. Gezien de tengevolge van gemelde resolutie door de Burgemeesteren der gemeente Ambt Hardenberg en Ambt-Ommen ingezonden Staten, aanwijzende de huisgezinnen en personen, welke tengevolge voormelde vereeniging van die gemeenten tot de gemeente Avereest zullen overgaan en welke opgaven behelzen; a. de Sectie en 't nummer van ieder woonhuis, b. de namen van al de leden der huisgezinnen of op zichzelf staande personen. c. derzelver Godsdienstige gezindheid. d. ouderdom van iedere persoon, hetzij man, vrouw, kinderen of op zichzelve staande personen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 65 e. hoelang ieder in de gemeente waaronder hij behoorde woonachtig is geweest. f. in welke positie zich die geenen bevinden welke aan de Militie of Schutterijen dienstplichtig zijn.

Gelet op eene Missive van Z.E. de Heere Minister van Binnenlandsche Zaken van den 3e. October 1835, no. 128, 1e. Afdeeling aan den Heer Gouverneur dezer Provincie geschreven en door Z.H.E.G. in de bijeenkomst dezer vergadering van den 22 October 1835 meegedeeld, (zie no. 1797). Hebben goedgevonden; 1e. de Heere Gouverneur te verzoeken, om voor zooveel de regterlijke magt, de financieële administratie en de zaken der Militie en Schutterijen tot de bedoelde vereeniging in betrekking staan, daaromtrent de noodige voorschriften te geven; 2e. Op grond van art. 2 van het Reglement van bestuur ten plattenlande te bepalen, dat het aantal leden van den Gemeenteraad van het Ambt-Ommen vanaf 1 Januari 1837 zal bestaan uit zeven en dat van de gemeente Avereest vanaf datzelfde tijdstip uit negen personen, zullende zulks bewerkstelligd worden door de overgang der personen van R. Veeningen en F. Boterman als raadsleden van het Ambt-Ommen tot de der gemeente Avereest terwijl Burgemeesters van die gemeenten, de aftreding van de raadsleden overeenkomstig art. 17 van het Reglement nader zullen regelen en daarvan alhier opgave inzenden; 3e. Ten aanzien van de uitoefening der politieke rechten der van de eene Gemeente tot de andere overgaande personen, te bepalen, dat de bewoners van het grondgebied hetwelk overgaat, van de Lijsten der Ingezetenen en de Registers van bevolking der gemeenten van welke zij worden afgeschreven zullen worden geschrapt en ambtshalve op die lijst en Registers der gemeente Avereest zullen worden ingeschreven en dientengevolge in laatstgenoemde gemeente al de Regten van Ingezetenen zullen kunnen uitoefenen, zonder dat hun daarin in de weg zal staan, dat zij den, bij reglementen gevorderden tijd niet in de laatstgenoemde gemeente hebben gewoond, indien zij zulks in de Gemeente tot welke zij vroeger behoorden hebben gedaan. 4e. Met betrekking tot de alimentatie der op de bedoelde gedeelten der Gemeenten Ambt-Hardenberg en Ambt-Ommen wonende behoeftigen, of den eventueëlen onderstand der tegenwoordige bewoners van de overgaande gedeelten vast te stellen, dat voor zoover op dat grondgebied behoeftigen wonen, welke uit de algemeene armenfondsen bedeeld worden of bedelaars op dat terretoir hebben gewoond, welke in de koloniën der Maatschappij van Weldadigheid worden gealimenteerd, deze vanaf 1 Januari 1837 ten koste van het armbestuur der gemeente Avereest zullen worden bedeeld, terwijl voorts ten opzigte der zoodanige bewooners van de, tot de gemeente Avereest overgaande gedeelten, welke later armlastig zullen worden, wordt bepaald, dat de inwooning in de Gemeente tot welke, zoo iemand vóór de overgang heeft behoort, bij toepassing van art. 3 der Wet van den 18 November 1818, Staatsblad no. 40, zal worden aangemerkt, als te hebben plaatsgehad in de gemeente Avereest, waaraan dat gedeelte is overgegaan;

5e. Afschrift van dit besluit met de in het hoofd dezer vermelde lijsten te doen toekomen aan het Gemeentebestuur van Avereest tot uitvoering en om de twee hiervoren genoemde raadsleden behoorlijk te installeeren.

Voorts van dit geheele besluit aan het Gemeentebestuur van het Ambt-Ommen van het 1e., 3e. en 4e. lid aan het Gemeentebestuur van het Ambt-Hardenberg en van het 2e. lid aan de raadsleden R. Veeningen en F. Boterman. Gedeputeerde Staten voornoemd, Get. Onleesbaar. Ter ordonnantie derzelve. Get.J.M. van Rhijn.

In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest van 16 december 1836 wordt het vorenomschreven besluit van Heeren Gedeputeerde Staten behandeld en besproken. Een en ander wordt ten slotte voor notificatie aangenomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 66 Zo is dan met ingang van 1 Januari 1837 van de kleine gemeente Avereest van 1 juli 1818, bijna geheel gelegen ten wensten van de thans bestaande Sponturfwijk, de gemeente Avereest tot stand gekomen, zoals wij die heden ten dage kennen. De oude gemeente Avereest met haar oppervlakte van 3729 bunders werd vergroot met 2514 bunders van Ambt-Ommen en 1123 bunders van Ambt-Hardenberg en was alzo na de vereniging 7366 bunders groot. De oude gemeente Avereest was door de vereniging met de veenkolonie Dedemsvaart bijna 2x zo groot geworden. (tegenwoordig wordt aangenomen als oppervlakte der gemeente 7433 H.A.). Ook het zielenaantal was belangrijk vermeerderd. Van de gemeente Ambt-Ommen gingen 1548 inwoners over naar Avereest en van de gemeente Ambt Hardenberg 477, totaal 2025 inwoners. Hierbij gevoegd de inwoners van het "oude" Avereest, maakte volgens het Aardrijkskundig woordenboek van van der Aar, voor de nieuwe gemeente Avereest, een aantal van ongeveer 3100 zielen. Vooral in de registers van de Burgerlijke stand kwam deze bevolkingsvermeerdering reeds in het eerste jaar met sprekende cijfers tot uiting. In 1836 bedroeg het aantal geboorten, 47, in 1837, 155, in 1836 werden 13 huwelijken voltrekken, in 1837, 30, in 1836 bedroeg het aantal overlijdensaangiften 20, in 1837, 57. De raad van Avereest bestond in 1836 uit zeven leden, t.w. O.Z. van Sandick, Burgemeester tevens lid van de Raad, M.I. Kruizinga, W.J. Westerhuis, J.H. Daman, R Huizing, J.D. Hein en G. ten Oever. Na de vereniging met de gedeelten van Ambt-Ommen en Ambt Hardenberg, had de gemeente Avereest 9 raadsleden en waren de Heren R Veeningen en F. Boterman er bij gekomen. Zoals ik reeds schreef werden per 1 januari 1837, in totaal 2025 inwoners van Ambt-Hardenberg en Ambt-Ommen in de gemeente Avereest ingeschreven. Deze mensen veranderen wel van gemeente, hoewel ze op dezelfde plaats bleven wonen. Hierdoor deed zich later veelal het feit voor, dat kinderen uit één gezin, in hetzelfde huis geboren, toch een verschillende geboortegemeente hadden. Waar kwamen ze vandaan, deze eerste bewoners van de veenkolonie Dedemsvaart? De mensen, die zich daar in dat nieuwe land, ontstaan uit "het wild en woest en ledig" na 1811 hadden gevestigd, De Mensen, de pioniers in het land van heide, veen en moeras, hadden hiervan reeds een gedeelte bewoonbaar gemaakt. Het antwoord hierop geeft de toenmalige Burgemeester van Ambt-Hardenberg, Anthonij van Riemsdijk als hij sprekende van de bewoners van het gedeelte van zijn gemeente, dat bij Avereest zou gevoegd worden, zegt; "Bij deze personen zijn vele Provincialen uit de naburige gemeente, Ambt Ommen, Avereest, Nieuwleusen, enz. zoomede uit het Etablisement der Maatschappij van Weldadigheid aan de Ommerschans". Mede uit deze inwoners der veenkolonie Dedemsvaart zijn voortgekomen de tegenwoordige bewoners van de gemeente Avereest, zoals Dedemsvaart, Sluis 6 en Sluis 7. Ook van over de landsgrenzen vestigden zich velen in het nieuwe land, de veenkolonie Dedemsvaart. Heel veel van de namen, voorkomende op de lijsten, bij de vereniging in 1837, vindt men terug bij de tegenwoordige bewoners van Dedemsvaart. Heel veel inwoners zullen hierbij, of van vaderzijde, of van moederszijde, hun stamouders vinden. En al vormt dit wel een wat lange en eentonige lijst, toch meen ik er goed aan te doen, deze "nieuwe" bewoners van Avereest van 1837 hier te vermelden. Ik wil mij hierbij beperken tot de hoofden der gezinnen, het aantal gezinsleden, dienstpersoneel en andere inwonenden inbegrepen, de verschillende godsdiensten door deze mensen beleden en de tijd, die ze in de veenkolonie Dedemsvaart hadden gewoond vóór de samenvoeging op 1 Januari 1837, dus feitelijk meteen het tijdstip van vestiging in de veenkolonie of geboorte aldaar. Hierbij moet ik twee gezinnen afzonderlijk vermelden, die al op het grondgebied van Ambt-Ommen woonden, reeds lang voor er van een Dedemsvaart sprake was. Deze gezinnen woonden feitelijk tegen de buurtschap de Oosterhuis aan, m.l. Jan Mulder en Jan torie Vogelzang in de Mulderij, welke daar reeds vanaf hun geboorte, respectievelijk in 1795 en 1792 woonden. Hierna wil ik dan op beknopte wijze weergeven "de nominatieve staat" van het getal der inwoners aan de Dedemsvaart, gemeente Ambt-Ommen, bedragende 1548 zielen". Ter toelichting het volgende;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 67 het eerste cijfer achter de naam van het gezinshoofd geeft, RC. Roomsch Catholijk, I- Israeliet en L Luters; ten slotte geeft het laatste cijfer aan, het aantal jaren, maanden of weken, dat het gezinshoofd in de veenkolonie Dedemsvaart had gewoond. Bloemberg, Jan 3,P,18. Scholten, Hendrik 3,RC,7. Doldersum, wed. J.H. 7,P, 7. Weemink, Jan 6,P,4. Bouwknegt, Thijs 3,P,17. Van den Bosch, Jacob 4,P,3. Nuis, Jan 2,P,8. Takke, Jans 7,P,25. Eljerink, Gerrit 6,RC,12. Mulder Jan 10,P,42. Bakker, Geert 3,P,3. Schut, Hilbert 3,P,30. Timmerman, Teunis 3,P,4. Torie of Vogelzang, Jan 7,P,45. Beernink, Berend 2,RC,5. Knuver, Jan Frans 2,RC,1 1/2. Sellen, Evert 4,RC,4. Peters, Jan 3,RC,3. Boterman, Frederik 8,P,14. Middendorp, Sander 6,RC,3/4. Pot, Jannes 7,P,6. Kuiper, Hendrikus 6,P,14. Geerdes, Harm 3,RC,2. Zwieters,Jan Harm 4,RC,20. Mulder, Jannes 7,RC,8. Schonewille, Albert 6,P,3/4. Ter Smette, Johannes 3,RC,9. Kruidhof, Egbert 8,P,14. Meekers, Antonie 7,RC,18. Wolf, Roelof 5,P,7. Runhart, Derk 5,P,7. Pool, Hendrik 5,RC,6. Slot, Gerrit 3,P,7. Minke.Harm Jan 5,RC,6. Tukke,Lodewijk 3,RC,9. Brand, Roelof 7,P,1. Kist, Jacob 6,P,11. Denneboom, Joël 1,I,1/2. Haverkotte, Hermanus 5,RC,7. Distel, C.C.L. 5,RC,14. Ter Bekke, Fredrik 6,RC,8. Roelofs, Gerrit Jan 5,P,7. Teerlink, Jan Berend 4,RC,5. Klaas, Alfing 5,P,11. Beekman, Berend 2,P,8. Brouwer, Ida 5,RC,3. Strootman, Geert 4,RC,6. Kuijer, Jacob 6,P,1 1/2. Scholten, Roelof 8,P,6. Los, Asse 2,P,8. Scholten, Geert 4,RC,6. Wierborstel, Wolter H. 7,P,6. Kosters, Margje 2,P,8. Barels, Jacob 4,P,3 mnd Haren, Wicher Koops 6,P,1. Siepman, Hendrik 3,P,3. Baas, Jan Freriks 5,P,2. Westdijk, Gilles 3,RC,6. Vroland,Pieter 2,P,6. Mulder, wed. Hilbert 4,P,2 1/2. Van den Berg, Mietje 2,RC,8. Borger, Gerrit 5,P,6. Schuurhuis, Jan 6,P,6. Kreuzen, Arend H. 3,P,18. Zomer, Albertus 5,RC,6. Nijhuis, Lambert 3,P,18. Van Laar, Piet 2,P,12. Bannier, Mr. J.A. 2,P,3. Lohuis, Johan 7,RC,5. De Thouars, G.C.A.B. 2,P,1. Lammers, Willem 3,RC,7. Nuis, Eltje 9,P,12. Nieuwentap, Bernardus L 2,RC,16. Markus, Harm 6,P,18. Stein, Willem 6,RC,6. Dorgelo, Gerrit 11,P,20. Wettendorp, Willem 6,RC,10. Jonker, Jan 2,P,7. Habers, Hubert 7,RC,17. Govers, Harm J. 4,P,10. Harremeijer, Jan 4,RC,9. Hulsbregen, Warner 7,P,16. Brouwer, Peter Wubbes 5,P,12. Schonewille, Jan 6,P,11. Van den Brink, Jan 2,P,14. wed. Kiers, Stephanus 3,P,7. Mos, Albert 6,P,8. Talen, Lambert 2,P,17. Krikke, Sjouke Jans 1,P,2. Hendriks, Albert 3,P,4. Achtermeijer, Harm 3,RC,17. Wolters, Jan 4,P,20. Kosters, Jan Hendrik 5,P,8. Spijker, Albert 3,P,9. Gasman, Janna 1,RC,1. Bloemberg, Geert 3,P,1/2. Giethoorn, Albertje 1,P,6. Van Zuiden, Carel 4,P,9.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 68 wed. Smit, Egbert 2,P,19. wed. Koning, Harm 5,P,10. Kosters, Harm Berend 4,RC,1. Van Rooijen, Fake 7,P,5. Akkerman, Otto 7,P,6. Van Goor, Gerrit 6,P,13. Willems, Trijntje 7,RC,13. Hogezend, Michiel 7,P,13. Wibier, Adolf 6,RC,6. Padding, Jan Keen 5,P,10. Wiendels,Jan 8,P,12. Sienders, Albert 3,P,8. Haverkotte, Christiaan 4,RC,7. Kuiper, Barteld 4,P,1/2. Hagen, Geertruid 2,P,12. Meinen, Meine H. 8,P,3. Jansen, Theodorus 2,RC,4. wed. Meijboom, Seine 3,P,20. Van Ulm, Willem 2,P,1. wed.Salomon, Arend 3,P,20. Hagedoorn, Leendert 9,RC,7. Doeve,Jan Geerts 6,P,3. Elshof, Daniel Salomon 6,I,1. Veeningen, Roelof 13,P,19. Soetmeijer, Fredrik 2,P,8. Nagtegaal, Cornelis 3,P,10. Weener, Hermanus 5,P,3. Bruins Slot, Hendrik 6,P,13. Boer, Hendrik 5,P,6. Vos, I.M. 4,I,2. Plomp, Bernardus 6,P,7. Bouwhuis, Warner 5,P,12. Horstra, Egbert 2,P,2. Weizel, Abraham 2,I,1. Kuij, Zwaantje Arends 2,P,8. Poekers, Willem 8,P,20. Veldkamp, Hendrik 7,P,10. ten Kate, Jan 3,P,1 1/2 Alberts,Hendrik 5,P,18. Hogeveen, Jannes 4,P,12. Edelijn, Warner 4,P,13. Kok, Jan 5,P,24. Boer, Gerrit Hendriks 3,P,16. Krikke, Jan Beenen Jnr 9,P,1 1/2 Boertjes, Hendrik H. 6,P,20. Krikke, Jan Beenen 8,P,1 1/2. Klaasen, Janne 2,P,11. Van Os, Marinus 5,RC,7. Huisman, Hendrik Jans 9,P,1/2. De Vries, Geert 5,RC,10. ten Hoeve, W.J. 3,P,4. Meijerink, Hendrik Jan 3,P,6. Jansen, Frederikus 3,P,10. Beugelink, Jan 3,P,9. Kleinmeijer, Jacobus 9,P,12. Prins, Hendrik 3,P,3. Michel, Johannes 8,P,10. Van Delden, Benjamin 5,P,1 1/2 ten Hartog, Albertus 3,P,12. Schonewille, Aaldert 2,P,4. Steenbergen, Roelof 7 P 9. van Zuiden, Lodewijk 6 P 7. Haveman, Meine 6 P 9. van Zuiden, Willem 3 P 7. Hissink, A 7 P 2. de Vos, Constatijn 5 RC 8. Westerhuis, Willem 7 P 9. Van der Zande,Philip 2 RC 6. Nijhuis, Berend 3 P 20. Van Munster, Jacobus 8 P 18. Speijert van Woerden NH 2 RC 2. Koenhorst, Jannes 3 RC 17. Verkerk, Otto 7 P 2. Kreuzen, Hendrik 7 P 16. Timmerman, Gelmer 6 P 11. Meijberg, Cornelis 2 P 7 mnd Nijhuis, Willem 6 P 16. Kreuzen, Andries 8 P 16. Bakker, Jacob 5 P 4. van Hof, Christiaan 2 P 2 mnd Oogjes,Hendrik 4 P 12. Winters, Hendrik L. 5 P 2. Brummelhuis, Hendrikus RC 4. Slender, Harm 8 P 1. Koelhorst, Andries 5 RC 10. Mol, Fake Lucas 5 P 4. Wiendels, Hendrik 7 P 10. Weelink, Albert G. 3 P 24. Van der Vegte, Hendrik L 3 P 1. Koelink, Berend 3 P 3. Feks, Willem 4 P 13. Gaalman, Hendrikus 4 P 24. Klunder, Jacob 5 P 1. Schuttert, Harm 3 P 3. van Lingen, Willem J 7 P 10. De Hetri, Cornelis, wed. Haverkotte, Hendrik 2 RC 8. F. Harloff 11 RC 7. Meijeringh, E.M. 8 P 2 1/2. Veene, Lucas, wed. 1 RC 25. Ensink, Jan 2 P 1. Gerrits, Teuntje Berends, Otte 2 P 14. van Eijken,G 4 P 12. Posthoorn, Willem 3 P 18. Noppert, Hendrik Otten 2 P 8.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 69 van Dijk, wed. Hendrik 7 P 9. de Vogel, Jacob 4 P 5. Caspers, Geertruida 3 P 8. Koeman, Hendrik 4 RC 4. Hekhuis, Frerik 3 P 5 1/2. Kemmink, Freriks 3 RC 1/2. Boertjes, Volkert 5 P 9. van Urk, Klaas Jans 6 P 20. ter Horst, Gerrit 6 RC 3. Blatter, Jan 10 RC 1. Schuurman, Willem 4 RC 3. Groen, Nicolaas 4 P 15. Stam, Roelof 6 P 1/2. van der Poll, Aalte Berendsen, Hendrik Harm 6 RC 7. wed. F. Roelofs 3 P 19. Jonker, Berend 9 P 16. Klos, Geugjes 6 P 24. Drok, Frederik 2 P 1/2. Nijman, Gerrit 5 P 10. Daniel, Harmen 4 RC 1 1/2. Strik, Berend Geerts 9 P 22. Oosterveen, Jantje Alberts 3 P 11. Alfing, Klaas Jnr. 3 P 9. Veldhuis, Jan 3 RC 9. van Veen, Piet 3 P 20. Konink, Jan 6 P 12. Karsten, Karst Hendriks 9 P 2. Jansen, Annichje 6 P 1. Snoeijer, Pieter Jacobs 7 P 2. Otter, Hendrik 7 P 3. Stooter, Lammigje, wed. Lassche, Klaas 5 P 5. Hartman, K 4 P 10. Dragt, Wicher 3 P 3 Klunder, Koop 5 P 11. Hatsbeek, Lambert 7 P 12. Huzing, Jan 3 P 11. Bakker, Jurriën Eskas 5 P 13. Slagter, Albert C. 6 P 8. Giethoorn, Jan Jans 8 P 16. van Laar, Jan 9 P 7. van de Grient, Rieks 3 P 5. Keuken, Jacob 6 P 19. Koops, Albert Arend 5 P 1 1/2. Wiinstok, Klaas 3 P 6. Oelen, Jan Geerts 2 P 13. Molderink, Mannes 5 P 7. Boertjes, Harm 3 P 12. Teusink, Hendrik 6 P 1/2. Kramer, Jan Gozewijn 8 RC 3. Morsink, Jan Harms 5 P 18. wed. Jan Thijs Luninger 4 P 9. de Vries, Sebel 6 P 10. Arends, Jans 5 P 5 1/2. Kesimaat, Hendrikus 3 P 2. Doldersum, Wessel 6 P 20. Groen, Johan 4 P 6. Brunink, Harm 3 P 3. Jans, Albertje en Jans Bloemberg, Hendrik 3 P 18. Margje, vrouw van Srtijker Potgieter, Geert 3 P 10. Klaas en Bertha Jans 3 P 5. Wolbers, Christiaan 6 P 5. van Coeverden, Hillebrand 3 P 6. Kroes, Jans 5 P 5 w. Schiphorst, Jan 5 P 18. Katgers, Gerrit 7 P 10. Mandemaker, Arend 8 P 18. Weelink, Gerrit 5,P,11. Botter, Geert Bartels 5,P,16. Hendriks, Hendrik 6 P 10. Schipper, Gerrit 5 P 1. Veldhuis, Jannes 5 RC 7. Botter, Koop 6 P 16. Zweers, Frederik 2 P 6. Post, Jan Willem 4 P 6. van Weerden, Wolter 5 P 6. Katger, Willem 2 P 7. Hofstede, Albertus 3 RC 11. Woolthuis, Teunis 4 P 7. van der Weide, Hendrik 9 P 8. Daanen, Jan 7 P 7. de Groot, Gerrit Alberts 8 P 18. Reinders, Klaas 3 P 17. Tijhof, Fredrik 3 P 10. Leferink, Geert 8 P 9. Noppert, Otte 6 P 7. Kroezen, Hendrik 5 P 5. ten Klei, Hendrik Everts 5 RC 7. wed. J.G. Rozema 5 P 1. Kosters, Jan Reijers 9 P 4. Reinders, Egbert 2 P 2. Oosterkamp, Hendrik 5 P 10. Gorthuis, Hendrik 3 P 6. Groen, Klaas 3 P 2. Meijerink, Hendrik 6 P 10. Hartman, Koendert 7 P 14. Scheffers, Derk 5 P 5. Spalink, Hendrik 3 P 3. Scheffers, Andries 2 P 1. Holthuis, Harm 6 P 8. Timmer, Harm 5 P 6. van der Grient, Egbert 3 P 14.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 70 Van Echten, Pieter W. 3 P 7. Franssen, Jan 3 P 5 1/2. Mulder, Jannes 3 P 8. Bloemberg, Roelof 3 P 10. Snijder,Harm Lute 4 P 4. Overmars, Gerrit 3 RC 18. Omvlee, Hendrik 8 P 6 wkn Jonkers, Rutger Klaassens 8 P 32. Gerrits, Hendrik 5 P 4. van Emmen, Jan 4 P 3. Oelen, Geert 5 P 20. Boertjes, Jan 1 P 20. Olthuis, Jan 5 P 18. Soldaat, Romkes, Fransen 4 P 9. Gerrits, Geert 5 P 10. Kesimaat, Jan 6 P 4. Petersen, Andries 6 P 6. Veneberg, Gerrit 9 P 5 1/2. Brunemeijer, Harm 7 P 15.

Aldus opgemaakt door ons Burgemeester van het Ambt-Ommen, den 20 October 1836.

Bij absentie van den Burgemeester,

de Assessor, get. E. Hissink.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 71 In aansluiting volgt hier; Provincie Overijssel Gemeente Ambt-Hardenbergh, Gehucht Rheezerveen aan en omstrent de Dedemsvaart. Sectie K. Staat van Huisgezinnen en Personen welke thans woonachtig zijn onder Rheezerveen aan de Dedemsvaart, op dat gedeelte van de gemeente Ambt-Hardenbergh, hetwelk met 1 Januari 1837 tot de gemeente Avereest zal overgaan.

Berend Boven 6 P 1. Jacob Kruger 4 P 7. Koop Hoveling 4 RC 3. Andries Hendriks 6 P 1. Albert Bunskoeken 3 P 3. Hendrik Krol 2 P 6. Lambert Assen 6 RC 1. Jan Krol 6 P 6. Geert Mulder 4 RC 8 Koop Koop Dol 5 P 14. Johannes Lipholt 3 RC 1/2. Jochem Roseman 5 RC 4. Roelof Kampman 4 RC 5. Jan Hendrik Weegener 3 RC 2. Harm Jonkeren 8 P 2. Jacob Bosveld 4 P 6. Hendrik Salomons 9 P 14. Jan Bunskoeken 6 P 6. Hendrik Bakker 3 P 1/2. Hendrik Brinkman 6 P 3. Geerling Wijnstok 4 P 1/2. Hendrik Schutte 4 P 1. Wed. E. Veltman 5 P 6. Hendrik van Haeringen 10 P 7. Gerrit de Ruiter 6 RC 3. Albert Rooseboom 7 P 2. Albert Meijboom 8 P 1. Hendrik de Vries 6 RC 3. Arie Groen 4 P 4. Frans Alarm 6 P 1 1/2 Cornelis van Olm 3,P,7. Egbert de Wolf 7,P,6. Eilert Eikens 10,RC,1/2. Gerrit Wittenberg 4,P,3. Jurriën Teklenburg 3 RC 6. Frederik Visker 3 P 6. Jan Bonken 3 P 1. Wed. Jan Beenen Klinge 5 P 7. Albert Jacobs Klunder 3 P 11. Klaas Bakker 8 P 6. Jurriën Mink RC 7. Wed. Dirk Nuis 6 P 7. Hendrikus Jannink 3 RC 5. Antonie Mulder 5 P 7. Wed. L. Schotkamp 5 P 9. Jacob Barels 4 P 2. Hendrik Fledderus 6 P 7. Mannes Wilkes 3 RC 4. Johannes Hulsbeek 3 RC 3. Theodorus van Rijswijk 11 RC 7. Jan Geert Schulte 4 RC 4. Hendrik van den Berg 3 RC 2. Berend Egberts 7 P 16. Arend Arends Compagne 2 P 4. Klaas Brinkman 8 P 11. Geert Mulder 6 P 8. Harm Vlekman 4 P 4. Harm Welmers 6 P 9. Harm Jan Veldhuis 7 P 4. Carel Hendrik Guttink 5 L 6. Klaas van de Beek 2 P 3. Klaas Kroeze 7 P 2. Hendrik Prins 6 P 6. Jan Rientjes 5 RC 3. Otto Finkers 5 RC 4. Geert van Veen 4 P 4. Hendrik Pilage 6 RC 3. Wed. G. van Hoeve 5 P 7. Jan Dorgelo 7 P 6. Hendrik de Heer 2 RC 1. Jan Tegelaar 8 P 2. Harm Wesselink 6 RC 4. Remmelt Nijenhuis 4 P 1/2. Jurriën Maaten 3 RC 4. Fredrik Geerts Mulder 7 P 6. Hendrik de Wolde 10 P 1. Johan Fredrik Winter 3 P 3 mnd. Gerrit Jan Zomer 2 RC4mnd Johan Fredrik Winter 3 P 3mnd (2x) Pieter Goldbach 7 P 6. Albert Jans van der Weide 6 P 1 1/2. Berend Willem Vleege 3 RC ½. Geert Massenaere 4 P 1 Hein Schoenmaker 5 RC 3 Harm Achtersmit 3 P 15 Hendrik Keuken 6 P 8 Aaltje Welmers 4 P ½ Jan Smit 5 P 4 Hendrik Wassen 6 RC 5 Hendrik de Boers 5 P ½. Hendrik Jan Prins 9 P 7 Cornelis Hartgers 2 P 2 Totaal 477 personen..

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 72 Opgemaakt ingevolge Besluit van Hun Edel Groot Achtbaren, de Heren Gedeputeerde Staten der Provincie. van den 1e. dezer, 1e. Afd. no.. 1142/1411, te Heemse, den 19 September 1836. Bij mij, de Burgemeester der gemeente het Ambt-Hardenbergh,.. get. Ant. Van Riemsdijk. De "vergrotte" gemeente Avereest was alzo op 1 januari 1837 tot stand gekomen. Het is Burgemeester Onno Zwier van Sandick, die deze zaak voor de gemeente Avereest van 't begin tot het einde heeft meegemaakt, daarin zijn werkzaam aandeel heeft gehad, zulks in samewerking met de raadsleden uit die dagen, de eenvoudige boeren van het oude Avereest. Een nieuwe gemeente was ontstaan, een gemeente met fris jong bloed, waar ondernemende mensen woonden, die getoond hadden van de onbewoonde ruige heidevelden een bewoonwaar oord te kunnen maken, de stichters de stuwende krachten van en in de veenkolonie "Dedemsvaart". Als zodanig moeten gezien worden, de namen op de lange lijsten. Zij zijn het geweest, die in de eerste jaren van de vorige eeuw in de onherbergzame veenmoerassen het fundament, de eerste steen hebben gelegd van het "Dedemsvaart" van thans. De vereniging van de gebieden van Ambt-Hardenberg en van Ambt-Ommen met de gemeente Avereest was dan op 1 januari 1837 tot stand gekomen. Alles was geregeld en op papier gezet. Maar toch, al was alles ogenschijnlijk goed geregeld, het ging hier zoals wel meer bij overeenkomsten en besluiten gaat, het hinkende paard kwam achteraan, in dit geval "de regeling der schulden van en met de gemeente Ambt-Ommen.

Het is ruim 2 1/2 jaar later, dat in de vergadering van 19 augustus 1839 de Burgemeester aan de Raad bekend maakt, dat den 14 den j.l. hij en de Assessor F. Boterman te Ommen zijn geweest teneinde met Burgemeester en Assessoren van Ambt-Ommen en ene Commissie uit HH. Gedeputeerden te confereren over de liquidatie met Ambt-Ommen en hebben alzo vernomen, dat er ruim f 2500 schuld was en volgens de berekening van de commissie 35% daartoe door deze gemeente zoude moeten worden voldaan, alzo gelezen het Koninklijk Besluit vervat in Prov. Blad van 1818, no. 59 en de Raad geconcludeerd wordt tot die oude schuld altijd zal moeten bijpassen. De tegenwoordig zijnde leden, allen van gevoelen zijnde, dat men het voorstel van den Burgemeester gedaan om bij accoord aan Ambt-Ommen te betalen in 4 jaren telken jaar f 200 en f 800 in 't geheel en een derde in de kosten van de Bedelaarswerkhuizen en voor de straatweg van Deventer naar Oldenzaal, verzoeken echter thans gene derde te nemen en te wachten tot Donderdag den 27 e.k. en dat dan alle leden present zijn". In de daaropvolgende vergadering van 27 Augustus 1839 maakt de President aan de vergadering bekend, "dat hij en de assessor F. Boterman den 14de j.l. te Ommen zijn geweest, ten einde met ene Commissie uit Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie en Burgemeester en Assessoren van het Ambt-Ommen te confereren over de liquidatie der schuld welk Ambt-Ommen had vóór 1 Januari 1837. De President leest alzo het Besluit d.d. 24 Mei 1818, no. 35 vervat in Prov. Blad van 1818, no. 59. En verzoekt den Raad te concluderen, dat deze gemeente altijd verpligt zoude zijn ingevolge bovenaangehaald besluit een gedeelte tot dien schuld te voldoen. Verders wordt de Raad verwittigd, dat men onder goedkeuring der Raad bepaald had om aan het Ambt-Ommen te betalen, de somma van f 800 te voldoen in vier jaren. De Raad Besluit na lange delibiratiën het voorstel van den President gedaan niet aan te nemen en hem te verzoeken de Groot Edel Achtbare Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie te berigten, dat de Raad ongemegen is vrijwillig iets tot die achterstallige schuld te betalen en is het dat de wet (hetgeen zij niet veronderstellen) hun de verpligting oplegt iets te voldoen tot een schuld welke door slechte administratie van het Ambt-Ommen is veroorzaakt, dan toch verlangt de Raad dat door de Groot Edel Achtbare Heeren Gedeputeerden hun het batig saldo der rekening van 1833 ad. f 1354,88 1/2 geworden ten einde alsdan uit die gelden het andere te betalen. De regeling der schuld met Ambt-Ommen is daarna nog ettelijke keren door de Raad van Avereest besproken. In 1842, dus 5 jaar na de samenvoeging van het gedeelte van Ambt-Ommen met Avereest was deze kwestie nog niet geregeld. Wanneer en hoe deze zaak is opgelost heeft schrijver dezes niet gevonden. Waarmede ik dan gekomen ben aan het einde van een en ander uit de eerste 20 jaren der gemeente Avereest. Hierbij zal ook wel iets zijn wat meer algemeen bekend is, doch ook zal er wel een gedeelte bij zijn wat minder goed bekend was en toch wel interesant voor diegenen die belang stellen in het verleden, de geschiedenis van Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 73 En dan geloof ik toch ook, dat de samenvoeging van de genoemde delen van Ambt-Ommen en Ambt-Hardenberg met de toenmalige gemeente Avereest wel een van de belangrijkste gebeurtenissen is geweest in het bestaan van de tegenwoordige gemeente Avereest, dat daardoor de gemeente van 1818 zich heeft kunnen ontwikkelen tot de bloeiende en welvarende gemeente Avereest, zoals wij die later hebben gekend.

He t h uis d e r g e m e e nte . Januari 1819. Van een der afgelegen boerderijen die daar staan in de streek langs de Reest zijn de blinden gesloten. Het is het teken, dat er een dode in huis is of dat er elders een familielid is overleden.

In deze boerderij is de vrouw, de oude boerin overleden. Lang heeft zij gesukkeld, is zij ziek geweest, thans is haar einde gekomen. Het is gegaan, zoals zij het zelf gezegd heeft bij het laatste bezoek van de dominé; "Domeneer, mien tied is ekoom'n". Na een leven van hard en moeizaam werken is zij rustig ingeslapen, rustig zoals haar leven is geweest, rustig zoals de omgeving waar zij haar leven lang heeft gewoond. Haat "grote" plaats in de huishouding, in het gezinsleven, ja op de gehele boerderij was ledig. En daarna zijn ze gekomen, de buren, de "naobers" om hun burenplichten te vervullen. Ieder van hen, heeft door het trekken van een briefje een taak toegewezen gekregen en die taak, deze laatste dienst aan de overleden buurvrouw zal door ieder met liefde, eerbied en volle toewijding worden volbracht. De "naoberplichten" ze waren hem heilig, de boer van het oude Avereest. Nog dienzelfden dag luiden de klokken in de klokkestoel op het kerkhof bij de kerk te Oud-Avereest en ver dragen hun klanken de boodschap uit over de landen, de velden en de bossen van de gemeente en naaste omgeving, dat er weer een uit hun midden is heengegaan naar de plaats van rust en stilte. Over de oude zandweg, die evenwijdig met- en kronkeland als de Reest door de streek loopt, stappen twee mannen. Het zijn de buren, de "naobers", die aangifte moeten doen van het overlijden van de oude boerin.

Maart 1819. Midden in de heidevelden van Oud-Avereest, als een oase in de woestijn ligt het gehucht "de Kievitshaar". Geheel verscholen in de dennebossen staan er slechts drie huizen. De enige verbindingsweg met de meer bewoonde streek Oud-Avereest is een met heide begroeide zandweg. Op deze weg loopt een man, vanuit de verte slechts een klein zwart stipje in de grote ruimte van deze uitgestrekte heidevelden. Het is een der boeren van de Kievitshaar, die zijn schrale veldboerderij voor een ogenblik, een halve dag verlaat, om zich van zijn vaderplicht te kwijten. In de afgelopen nacht heeft zijn vrouw het leven geschonken aan een zoon en hiervan wil de jonge boer aangifte gaan doen.

Mei 1819. Bij een van de boerderijen van de Reest staat de kleedwagen achter de banderdeuren. Helder wit steekt de linnen kap af tegen de omgeving, gevormd door het groen van de eiken, het verweerde grijs en grauw van de muren, de wanden van de boerderij, de schuren en de scheefgezakte, oude schaapskooi. Uit de banderopening komen twee reeds op jaren zijnde boerenvrouwen naar buiten, beiden deftig in het zwart gekleed, de helderwitte mutsen op en daaronder het blinkende gouden oorijzer. Wijduit staan de ruissende rokken, waaronder de voeten geheel schuilgaan. Achter hen komen hun mannen naar buiten, gevolgd door een fris, jong boerenmeisje en een kloeke boerenzoon. Deze jonge mensen zijn bruid en bruidegom, "de broed en breugeman" zoals ze hier zeggen. De ouderen zijn de ouders van weerszijden. Het is vandaag de trouwdag der jongelui.

De knechten maken de staldeur open en twee flinke, vurige paarden worden naar buiten geleid, opgetuigd en voor de kleedwagen gespannen. Met welgevallen, met kennersblik bekijken ze de paarden, deze dieren die hun bijzondere liefde hebben, een veel hoger staande liefde, als voor de andere dieren van de boerderij. Zijn paard, dat hij altijd met zachte, vriendelijke woorden aanspreekt, woorden die men niet verwacht uit de mond van de soms ruw lijkende boer. Hij, die zijn vrouw lompweg aanroept met de woorden; "Jante,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 74 Griete, Maaije, Geeze, enz". diezelfde boer zal zijn paard aanspreken met zachte, lieve, verkleinwoorden als, "kom jongien", "kom pietien" en dergelijke. Dan klimt het gezelschap in de wagen, eerst de oudere mensen, daarna de jongelui. De jonge boer neemt het "leidsel" in handen en voort gaat het over de schapedrift vanaf de boerderij naar de publieke weg, de zandweg "over de Reest", zoals men plaatselijk de weg door Oud-Avereest noemde. De knechten en meiden die op de boerderij achterblijven kijken hun na en gaan daarna weer aan hun werk. Het is zwaar trekken in de droge zandweg, waar de wagensporen zich direct weer vullen met het mulle zand, doch de sterke boerenpaarden hebben daar geen moeite mee en in draf gaat het voort, terwijl een stofwolk zich achter de wagen vormt.

Waar gaan al deze mensen naar toe, deze "naobers", die jonge veldboer en die wagen met "broed en breugeman"? Och, niemand zal op die vraag het antwoord schuldig blijven. Iedereen zal zeggen, "die gaan naar het Gemeentehuis om aangifte te doen, of om te trouwen". Zo is het immers thans, zo was het ook in 1819. Maar ..... Al moest men toen in 1819 ook wel aangifte doen, men had toen in Avereest nog geen Gemeentehuis, dat was de kleine, pas ingestelde gemeente van saamgevoegde gehuchten, gelegen ten westen van de Sponturfwijk nog niet rijk. Andere, thans veel kleinere gemeenten dan Avereest, hadden reeds eeuwenlang een stadhuis, een gemeente-huis. Ik denk hierbij, om en de naaste omgeving te blijven, aan Stad-Ommen, Stad-Hardenberg, Hasselt, Vollenhove en dergelijke oude plaatsen. Wel had Avereest in 1819 een Ambtenaar van de Burgerlijke Stand, toen genoemd, Officier van den Burgelijke Staat, doch deze Ambtenaar kon hen, die aangifte wilden doen van een geboorte, van een overlijden, of voor hen, die de band voor het leven kwamen leggen, die voortgaan lief en leed met elkander wilden delen, niet ontvangen in een Gemeentehuis, in het Huis der gemeente. Waar en waarin was voor die gevallen het centrum van de gemeente, waar was de Gemeente-administratie ondergebracht? Een met zekerheid gegeven antwoord moet ik op deze vragen, voor wat betreft de eerste jaren van het bestaan der gemeente Avereest schuldig blijven. Toch kan ik mij, aan de hand van de verschillende gegevens wel een beeld voor ogen stellen van de toestand in de eerste jaren der gemeente. En evenals met zoveel onderdelen van de geschiedenis der gemeente Avereest van de eerste 15 jaren, moet ik ook hierbij weer naar voren brengen, de assessor Meine Ielkes Kruizinga, deze grote figuur in het Gemeentelijk bestuursapparaat van 1819 tot 1837, het jaar van zijn overlijden. Steeds meer en meer krijg ik de indruk, dat hij het was, die in die jaren in de jonge gemeente de toon aan gaf, dat hij de man was, die de dagelijkse leiding in handen had.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 75 De voormalige herberg van Kruizinga.

Naast de herberg ziet men het z.g.n. Regentenhuis van de Maatschappij van Weldadigheid, thans in gebruik bij het Rijksasiel voor Psychopaten voor de oudere patiënten. Verder naar links op de achtergrond, de oudste woningen van ambtenaren van het voormalige Rijksopvoedingsgesticht voor jongens, thans plaatslijk bekend als, "de oude Blokken". Eveneens links ziet men de Koloniewijk, destijds een der verbindingen te water van het bedelaarsgesticht "de Ommerschans" met de Dedemsvaart.

De oudere ingezetenen van Balkbrug zullen zich het front van deze herberg als zodanig nog wel kunnen herinneren van voor de verbouwing tot de zaak, zoals deze thans bestaat. Het was aanvankelijk voor één gezin een zeer groot pand. In later jaren woonden er twee gezinnen, n.l. de herbergier voor aan de weg naar Ommen, de familie Breman, de smid van Balkbrug achter met het uitzicht naar weerszijden. Tevens was de smederij in hetzelfde pand ondergracht. De herberg van Kruizinga wordt reeds genoemd in het boek "Nederland in den Goeden Ouden Tijd", een beschrijving van een voettocht in 1823 van Jacob van Lennep en zijn vriend van Hogendorp, door de Noordelijke Nederlanden, waarbij ze ook een bezoek brachten aan de bedelaarskolonie "de Ommerschans" en verbleven en overnachten in de herberg van Kruizinga. Ook wordt de herberg van Kruizinga genoemd in "De Vriend des Vaderlands", het tijdschrift van de Maatschappij van Weldadigheid, over de maand maart 1829. Daarin komt voor een verslag van een reis naar de landbouwende koloniën, opgericht door de Maatschappij van Weldadigheid in het Koninkrijk der Nerderlanden door een Fransman, Edouard Mary, beschreven als volgt; "De laatste keer dat ik de Noordelijke Koloniën van het Koningkrijk bezocht, scheepte ik mij te Amsterdam in op "de Zuiderzee" en na een overtocht van 48 uren, door tegenwind opgehouden, landde ik te Zwol, de hoofdstad van de provincie Overijssel. Ik vertrok den volgende morgen bij het aanbreken van de dag van daar naar de Ommerschans, op de grenzen van Drenthe gelegen en zijnde de eerste kolonie tot wering der bedelarij, gesticht door de Maatschapij van Weldadigheid. Het eenigste schouwspel, dat zich op dezen zoo weinig bezogten weg opdoet, zijn de heiden, die van afstand tot afstand door vruchtbare velden vervangen worden. Na vier uren afgelegd te hebben, zag ik

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 76 eenige woningen in het verschiet en daarachter een groote uitgebreidheid van dor land. Mijn wegwijzer liet mij de soort van Oasen opmerken, het was de kolonie van Ommerschans. Wij kwamen er in, na eenige ogenblikken langs de kant van een gracht gereden te hebben, (de Koloniewijk langs de weg van Balkbrug naar Ommen) en na een zeer fraaie herberg voorbij te zijn gegaan, die er in deze voorheen zoo afgezonderde plaats gebouwd is. (De herberg van Kruizinga).

Ten slotte wordt de herberg van Kruizinga bedoeld in verband met de vergadering van Erfgenamen en Goedsheren van de Merke Arriën op 12 September 1818 en de vergadering op 1 October 1822, welke vergaderingen in tegenstelling met vroeger in de herberg "Het Zwarte Paard" te Ommen, toen gehouden werden bij de Veenebrugge bij de Ommerschans. (Markeboek van Arriën). In deze vergaderingen werd behandeld de nadere verdeling van noordelijke deel van de marke Arriën, een groot gedeelte van de latere kolonie Dedemsvaart. Zoals de later genoemde Sluis no. V, aanvankelijk het Veenschut werd genoemd, het schut in de Dedemsvaart vlak voor de veenderijen, zo kunnen wij aannemen, dat brug no. 7, de brug bij Kruizinga, de Veenbrugge werd genoemd in die dagen, n.l. de brug bij het begin van de veenen.

Verder nog deze bijzonderheden over de herberg van Kruizinga. Aanvankelijk was dit perceel geheel ingesloten door de gronden van de Maatschappij van Weldadigheid. Zelfs de smalle strook grond, tussen de herberg en de vaart was eigendom van de Maatschappij. Na het overlijden van de Heer Kruizinga in 1837, schijnt de Maatschappij het pand aangekocht te hebben, althans bij Besluit van 27 maart 1839 van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid wordt vermeld, om het aangekochte huis van Kruizinga te verhuren. Later is het perceel weer verkocht aan de familie ten Kate, die het winkelpand tegenover de herberg bewoonde en exploiteerde. Tot zover over de herberg van Kruizinga, waar in de eerste jaren van haar bestaan der gemeente Avereest, de gemeentelijke zaken werden behandeld. Immers de Burgemeesters woonden in de eerste jaren in Nieuw-Leusen (schrijfvorm uit die tijd), de afstand tussen deze gemeente en de gemeente Avereest was nog al groot, gezien de slechte verbindingswegen en de weinige verkeersmiddelen, zodat dit alles meewerkt tot de veronderstelling dat Meine Ielkes Kruizinga veelal in de plaats trad van de Burgemeester, dat de assessor Kruizinga een groot deel van de bestuurstaak en van de administratie der gemeente Avereest waar nam. En gezien de capaciteiten van de Heer Kruizinga, welke uit verschillende omstandigheden en voorvallen naar voren zijn gekomen, was Kruizinga, de rechte man op de rechte plaats. Zo was hij als Officier van de Burgerlijke Stand eerst gedeelteijk, later geheel belast met het inschrijven van de akten van geboorten, huwelijk en overlijden in de registers van de Burgerlijke Stand. De huwelijken, gesloten in die eerste jaren, zijn dan ook in hoofdzaak voltrokken door de Assessor Meine Ielkes Kruizinga. Dan leest men in de verschillende akten in de registers van de Burgerlijke Stand der gemeente uit die eerste jaren, zeer dikwijls als getuigen, de namen "Buddenberg, de smit" en "Schutterup, de bakker", beide buren van Kruizinga. Meine Ielkes Kruizinga woonde in het huis, dat gestaan heeft op de plaats waar thans het café Hendriks te Balkbrug staat. Hier stond de toen zo goed bekende herberg en het logement van Kruizinga. In 1834 werd het kohier van de aanslag in de Gemeentebelasting ter inzage gelegd ten huize van de Assessor Kruizinga en in datzelfde jaar werd een lijst van wachtplichtigen ter inzage gelegd, eveneens bij Kruizinga. Dan lezen wij, dat in de vergadering van de Raad der Gemeente op 18 maart 1834 werd geformeerd de staat van begroting over de Dienst 1834. Hierop komen onder meer, de drie navolgende posten voor: Huur van de Gemeentekamer f 30,- Schoonhouden van het Gemeentelocaal f 5,- Vuur en ligt f 5,- In de vergadering van de Raad op 11 oktober 1837 komen op de begroting van 1838 de volgende posten voor: "Huur Gemeentekamer f 60,- Schoonhouden van het Gemeentelocaal f 5,- Vuur en ligt f 5,- Op deze post komen aanmerkingen van Raadsleden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 77 "De raadsleden W.J. Westerhuis en R. Huizing bemerken op deze post dezelve huur bedenken te hoog was opgevoerd en de voordeelen, die een gemeentekamer in een herberg verbonden genoegzaam wezen met de reeds betaald ß f 30,- waartegen de Raad aanmerkt de voordeelen niet zo groot zijn als wel de lasten. Dat de oudere gemeente destijds nog geen 1000 zielen, f 30,- voor de Gemeentekamer had toegestaan, maar dat er nu ruim 2000 zielen aan toegevoegd, de billijkheid allenzins meebrengt ook die som te minstens zoo hoog gesteld wordt, waarvoor goedkeuring zijnde bij meerderheid van stemmen besloten wordt het voorstel der Raad aan te nemen". Uit dit alles kan worden afgeleid, dat de Gemeentelijke administratie en het Gemeentelijk Bestuur in de eerste jaren van het bestaan der gemeente waren ondergebracht in een kamer van de herberg van Kruizinga, zodat deze herberg van Kruizinga bij de brug over de Dedemsvaart, kan worden beschouwd, als dienende tot eerste Gemeentehuis van Avereest. De oudste ingezetenen van Balkbrug zullen dit vroegere gebouw nog goed kunnen herineren. Voor aan de Ommerweg, het café met de woning van de caféhouder, daarachter de woning van de smid Breman met de smederij. (Zie ook de beschrijving bij de foto). Op de begrooting van 1848 komt voor het laatst nog voor, de post á f 60,- als huur van de Gemeentekamer. Hierbij moet ik opmerken, dat wij aannemen kunnen, dat na het overlijden van de Heer Kruizinga in 1837 en na de samenvoeging van de veenkolonie Dedemsvaart, de "herbergkamer" in gebruik bij de gemeente verplaatst is van de herberg van Kruizinga naar de herberg van de Assessor Boterman te Dedemsvaart. De verschillende akten in de Registers van de Burgerlijke Stand, opgemaakt en getekend door de Heer Boterman kunnen hiervoor als bewijs dienen. In de notulen van de vergadering van de Raad op 29 augustus 1849 komt onder meer voor; "wordt uit aanmerking van de verplaatsing der Secretarie en de inwoning des Burgemeesters, ter vergemakkelijking, zoowel aan de zijde der ingezetenen als ter tegemoetkoming van den tegenwoordigen ambtenaar van den Burgerlijken stand besloten, om ingevolge art. 13 van het Burgerlijk Wetboek den Heer Burgemeester Mr. C.W. Baron van Dedem alsmede tot Ambtenaar van den Burgerlijken Stand voor deze gemeente te benoemen. Het is aan te nemen, dat vanaf dat tijdstip de Gemeente-Secretarie was ten huize van Burgemeester Baron van Dedem op huize "Moerheim" te Dedemsvaart. Lange tijd is de Secretarie niet op huize "Moerheim" geweest. Het is in de vergadering van 28 november 1851, dat de Burgemeester, Baron van Dedem te kennen geeft, "dat Z. Ed.A. bij zijn op handen zijnd ontslag het ten behoeve tot Gemeente-Bureau afgestane locaal niet langer beschikbaar kan worden gesteld en verzoekt bijgevolg den Raad in die ontstane behoefte te willen voorzien. Wordt te kennen gegeven op dit oogenblik nog geen locaal kan worden aangewezen echter aan het verlangen van de President zal worden voldaan en bij overname van het archeif een locaal zal worden aangewezen". Voor de Gemeente -administratie moest een nieuw onderdak worden gezocht. Het is in de vergadering van den Raad op 23 januari 1852 dat in deze zaak een oplossing wordt gevonden. In deze vergadering wordt als de opvolger van Burgemeester Baron van Dedem ge´nstalleerd de Heer H.F. Deel. Het is de Heer Plomp, die als oudste Wethouder deze vergadering leidt, daarbij opmerkt; "dat bij gebrek aan een eigen Gemeente-locaal den tegenwoordigen Burgermeester (H.F. Deel) ter tegemoetkoming in de momenteele behoefte die er bestond bij de aftreding van den Heer van Dedem, provisioneel voor de Secretarie eene kamer heeft willen afstaan. Dat die inschikkelijkheid niet langer geëischt kunnende worden, de Raad in die behoefte op eenige wijze zal behooren te voorzien. De Voorzitter geeft hierop te kennen, zoowel ten voordeele van de gemeente, dan ten gerieve van zichzelven te zijn om tot tijd en wijle de Gemeente in het bezit van een Gemeentehuis zal zijn, een geschikt locaal, én voor Secretarie, én voor de vergaderingen van Burgemeester en Wethouders disponibel te stellen tegen genot derzelfde voordeelen als daarvoor aan zijnen voorganger zijn toegestaan en onder gebondenheid aan zijne zijde om voor de openbare vergaderingen een geschikt locaal aan te wijzen, zonder bezwaar van de Gemeentekas". Hiermede was de Secretarie ondergebracht ten huize van de Heer Deel, terwijl hij zich verbond op zijn kosten te zullen zorgen voor een locaal waar de vergaderingen van den Raad gehouden konden worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 78 De Heer Deel was de tweede Burgemeester die hiermede de Gemeente-Secretarie aan en in zijn eigen huis had. In deze vergadering klinkt ook reeds een geluid, een gedachte-uiting over een "Gemeentehuis". Het zou evenwel nog ettelijke jaren duren voor de hemeente een "Gemeentehuis"had. Het is de vergadering van den Raad op 7 januari 1861. Burgemeester Deel is ontslagen en Burgemeester Johannes Hendrikus van Barneveld is tot Burgemeester der gemeente Avereest benoemd. Door het ontslag van de Heer Deel als Burgemeester is de gemeente weer een nieuw Gemeente-locaal noodig. En het is in genoemde vergadering van 7 januari 1861, dat op voorstel van Burgemeester en Wethouders, "wordt besloten de Secretarie en door en met hetzelve het Gemeentehuis te vestigen ten huize van Karel van Zuiden te Dedemsvaart". Hier wordt voor het eerst gesproken van het Gemeentehuis. Tot dat tijdstip werd de plaats waar de Gemeente-administratie werd gevoerd en bewaard aangeduid met "Gemeentekamer" en "Gemeente-locaal". In die vergadering op 7 januari 1861 werd deze plaats voor 't eerst officieel "Gemeentehuis" genoemd. Wie was Karel van Zuiden, ten wiens huize in 1861 het officiële Gemeentehuis van Avereest werd gevestigd? Karel van Zuiden, geboren 16 maart 1805 te den Ham, was van beroep bakker. (Later noemde hij zich ook landbouwer.) Hij was gehuwd met Aaltje Pol en woonde in het huis, toen genummerd G.10. Ondanks zijn grote gezin, van Zuiden had elf kinderen,was er in zijn woning nog plaats, nog ruimte voor het "Gemeentehuis". Bijzonder groot was zijn woning dan ook niet. Men kan althans aannemen dat het pand toen niet groter was dan het thans is. (Met dit thans wordt bedoeld het jaar 1947 toen schrijver, deze gegevens heeft samengesteld. Ook thans, 1967 is het pand nog niet veel of feitelijk niets veranderd). En dan zal men vragen, welke woning, welk perceel, heeft eenmaal de naam gedragen van het eerste Gemeentehuis van Avereest? Het perceel G.10.in 1861 is thans (1947) genummerd, Hoofdvaart 181 en 183. Deze nummers zeggen eigenlijk niet veel. Beter bekend bij de bevolking van 1947 als het pand, waar toen voor enige jaren, de winkel en bakkerij van Tieman Barneveld, later Hulleman, was gevestigd, gelegen tussen de brug bij het Ommerkanaal en het Hamiltonsvonder. (Ook reeds verdwenen). Ik zou haast willen zeggen, waar in de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw, de toen in volle werking zijnde glasfabriek haar vuren in de ruiten deed weerspiegelen, in die buurt stond het gebouw, aangeduid met de weidse naam "Gemeentehuis". Een afdoende oplossing van het Gemeentehuis-vraagstuk was deze kamer van van Zuiden echter niet. Door de bevolkingsaanwas breidde zich de Gemeente-administratie en het aantal ambtenaren geregeld uit. Men was meer ruimte nodig dan de kamer van van Zuiden bood. Het was in de vergadering van den Raad op 23 Januari 1862 dat er voor het eerst werd gesproken over de bouw van een eigen Gemeentehuis. In die vergadering "wordt aan Burgemeester en Wethouders opgedragen, met de eigenaren van het Marktplein, te praten of zij genegen zijn een gedeelte daarvan af te staan aan de gemeente voor de bouw van een Gemeentehuis? Zoals hier uit blijkt, was het de eerste bedoeling, dat het nieuwe Gemeentehuis zou komen te staan aan de Markt, het centrum van Dedemsvaart. Het zakenbelang van één der inwoners van de gemeente heeft enige invloed gehad op de plaats waar het Gemeentehuis van Avereest is gebouwd. Op 6 maart 1862 wordt in de vergadering van de Raad ter tafel gebracht "een teekening van een Gemeentehuis, waaromtrent wordt besloten, dat stuk in handen te stellen van den opzigter van gemeentewerken met last daarvan een begroting aan den Raad in te dienen". Ruim een maand later, op 15 April 1862 wordt door den Voorzitter in den Raad, "ter tafel gebracht, eene teekening en begrooting van het te bouwen Gemeentehuis". "Na inzage der stukken wordt bepaald, dat de kosten te hoog voor de Gemeente zijn en Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd een minder kostbaar plan aan de Raad aan te bieden". In de raadsvergadering op 20 Juni 1862 brengt de Voorzitter, "ter tafel eene teekening en begrooting van een Gemeentehuis, welke beide stukken

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 79 de goedkeuring van den Raad wegdragen, waarna wordt overgegaan tot de bepaling der plaats waar gemeld gebouw zal worden daargesteld.

Het huis op de foto, is het perceel waar in 1861 van de bewoner Karel van Zuiden een kamer werd gehuurd, waarin vanaf 7 januari 1861 tot in 1863 de gemeente-administratie werd gevoerd en bewaard. In het begin sprak met van dit huis, "het Gemeentehuis", later van de Gemeente-kamer en ook wel van Gemeentelocaal. Foto van schrijver.

Terwijl alle leden hierover het woord voeren komt hoofdzakelijk daartoe in aanmerking een perceel grond van L. Steenbergen, bij zijn woning gelegen en het Marktplein, waaromtrent na gehouden discussiën met 5 tegen 2 stemmen wordt besloten het bewuste gebouw op de grond van Steenbergen te plaatsen, welke grond door hem gratis voor de Gemeente zal moeten worden afgestaan. Bij deze stemming heeft de Heer Varwijk zich buiten stemming gehouden." Lucas Steenbergen, logementhouder, wonende wijk F. No. 27 deed zeer zeker in het belang van zijn zaak afstand van deze grond, om daarop het Gemeentehuis te bouwen. En veel raadsvergaderingen, veel geboorteaangiften, en veel huwelijken, zullen naast de gang naar het Gemeentehuis, tevens een bezoek aan de zaak van Steenbergen tengevolge gehad hebben. Op 11 juli 1862 wordt in den Raad ter tafel gebracht "een situatieteekening van den opzigter van Gemeentewerken, W. Bode, over de voor het te bouwen Gemeentehuis noodige ophooging, de afstand van den weg en de door L. Steenbergen af te stane grond. Na inzage van dit stuk wordt met goedkeuring van de overige punten bezwaar gemaakt tegen de af te stane breedte aan den weg en werd inplaats vantwee ellen, drie ellen gronds aan weersijden van het gebouw verlengd, waaromtrent de Voorzitter verzoekt, dit aan Steenbergen mede te deelen en hem den afstand hier drie ellen voor te stellen". Vijf dagen later, op 16 Juli 1862 vergaderde de Raad reeds weer en wordt door de Voorzitter ter tafel gebracht, "een bestek voor het te bouwen Gemeentehuis, hetwelk na inzage wordt goedgekeurd, vervolgens wordt op voorstel van den Heer A. Berends besloten om afstand van grond aan de zijden van het te bouwen Gemeentehuis te bepalen op drie El en verder den Voorzitter op te dragen om met L. Steenbergen te bespreken eenige meerdere grond achter het Gemeentehuis af te staan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 80 Op 23 juli 1862 was er reeds weer vergadering. De Voorzitter deelt mede, "dat L. Steenbergen genegen is om voor het bouwen van een Gemeentehuis een perceel grond af te staan ter lengte van 23,20 Ellen en ter breedte van 19 Ellen, waardoor aan beide zijden van het gebouw eene breedte van 3 Ellen verkregen wordt en dat hij wijders tegen den prijs van f 3 per vierkante El aan de Gemeente zooveel grond verkoopen wil als de Raad mogt noodig achten. (Na hierover gehouden discussiën wordt goedgevonden om tot afdoening de vergadering voor eenigen tijd te schorsen en met L. Steenbergen over den verkoop der grond te spreken). Nadat de vergadering wederom is geopend wordt besloten; "Van L. Steenbergen te koopen een perceel grond, gedeelte van Sectie H. no. 944, gelegen aan de Dedemsvaart, lang 26,20 Ellen en breed 19 Ellen voor den prijs van f 150 onder de navolgende bepalingen: dat het daarop te plaatsen gebouw tot Gemeentehuis en Secretarie wordt en blijft gebezigd en daarin geen tapperij en slijterij mag worden uitgeoefend, dat wanneer het gebouw te eeniger tijd mogt ophouden tot Gemeentehuis en Secretarie te dienen, hetzelve binnen den tijd van een jaar na het ophouden ten koste der gemeente moet worden afgebroken en opgeruimd, dat in het geval van afbraak en opruiming de grond waarop het staat ten die daarbij behoort door L. Steenbergen of diens regtverkrijgenden onder terugbetaling van den kostprijs moet worden overgenemen aanstonds nadat de vorengemelde afbraak en opruiming is volbragt, dat de Raad namens de Gemeente het regt heeft tegen betaling van f 50 per strekkende El over een breedte van 19 Ellen van voornoemd perceel grond Sectie H no. 944 zooveel in eigendom over te nemen als hij zal goedvinden. Op 9 augustus 1862 had de aanbesteding van het bouwen van het Gemeentehuis reeds plaats gehad. Aannemer van S.van Essen voor een bedrag van f 5185. Gezien de kort op elkaar volgende raadsvergaderingen, kan niet anders gezegd worden, dan dat de noodige spoed en voortgang werd betracht om te komen tot een eigen Gemeentehuis. In dezen komt, naast de Raad, de eer toe aan Burgemeester J.H. Barneveld. Het is 10 maanden later, op 11 Juni 1863, dat voor den Voorzitter ter kennis der vergadering wordt gebracht, "dat door Burgemeester en Wethouders is afgegeven het bevelschrift tot betaling van den tweeden termijn van het Gemeentehuis en dat gebouw is overgenomen met voorloopoge inhouding echter van den onderhoudstermijn en ongeveer f 300 voor de kosten van korting wegens te late oplevering welke na den dag der ingebrekestelling is 23 dagen en alzoo een som van f 230 zoude beloopen, waarna wordt besloten van die som te korten f 100,- en van het overige kwijtschelding en verleenen. " (Op een later door den aannemer van Essen gedaan verzoek om uitbetaling van deze f 100 werd door den Raad goedgunstig beschikt). Het "eigen" Gemeentehuis was dus gereed. Wanneer het in gebruik is genomen en hoe is geopend staat niet vermeld. Aangenomen kan worden, dat het in 1863 is geweest. Een aanwijzing daarvoor is de post op de begrooting 1862 voor schoonhouden en meubelen van Raadkamer en Sectretarie, totaal f 46,40 en de post begrooting 1863, onderhoud, schoonhouden, meubelen, enz. van het Gemeentehuis f 700.-. Het eerstgenoemde bedrag wijst nog op de Gemeentekamer bij van Zuiden, het tweede bedrag op het nieuwe Gemeentehuis, het Gemeentehuis, dat de ouderen nog als zoodanig hebben gekend, het perceel thans bewoond door de tandarts, de Heer Kappelhoff aan de Hoofdvaart-hoek Molstraat. Jarenlang zijn in dit gebouw de belangen der inwoners van Avereest behartigd, tot ook hier de ruimte te klein bleek. Door het optrekken met een verdieping heeft men toen in het gebrek aan ruimte voorzien en kan het gebouw de Gemeente-administratie en Gemeente-diensten voldoende herbergen. Toen kwam de eerste wereldoorlog 1914-1918 en mede tengevolge van de mobilisatie- en distributiemaatregelen, naast de gestadige groei der gemeente, voldeed het Gemeentehuis niet meer aan de gestlede eischen van ruimte en comfort. Het was in de vergadering van 19 februari 1918 dat de Raad der gemeente besloot, tot de aankoop van de gronden van den Heer A. Brans en van de villa "Teunnissien Dina" van denzelfden eigenaar om deze villa in te richten tot Gemeentehuis. Tevens werd in diezelfde vergadering besloten het oude Gemeentehuis te verkopen. Aan de ville "Teunnissien Dina" werden eenige inwendige veranderingen aangebracht en het was reeds op 1 juli 1918, dat de villa als Gemeentehuis in gebruik kon worden genomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 81 Het was Burgemeester U.P. Cavaljé, die met een toespraak tot de Raad op dien datum het gebouw als Gemeentehuis heeft geopend, ingewijd, zijn bestemming heeft gegeven, of hoe men deze ceremonie maar betitelen wil. Zeer zeker kon deze verplaatsing van het Gemeentehuis naar het Oostelijke deel der gemeente niet de algehele goedkeuring der Gemeentenaren wegdragen. Vooral de bewoners van het uiterste Westen, het oude Avereest, voelden de grote afstand naar het nieuwe Gemeentehuis als een bezwaar. Hun voorouders waren het zo heel anders gewoon geweest, toen de "Gemeentekamer" zich in hun gedeelte van de gemeente bevond. En zoo is dan de villa "Teinnissien Dina" veranderd in het Gemeentehuis van Avereest, wordt in dit riante gebouw, met zijn vele goede eigenschappen, mooi gelegen in het Burgemeester Visserpark, (later veranderd in Gemeentepark.) de administratie van de gemeente Avereest gevoerd, de administratie begonnen en aangelegd in de herbergkamer van Kruizinga in het oude Avereest in 1818/1819 door Mr Reinier Saris van der Gronden en Meine Ielkes Kruizinga, in al die tussenliggende jaren

Het gemeentehuis van Avereest van 1863. bijgehouden en uitgebreid door talloze ambtenaren der Gemeente Avereest, ettelijke keren verhuisd van het ene Gemeentelocaal naar het andere, telkens overgegeven door de gaande Burgemeester aan zijn opvolger, thans onder berusting van tegenwoordige Gemeentebestuur van Avereest. En zoals in 1819 de naobers, de buren van Oud-Avereest aangifte deden van het overlijden van hun buurtgenoot, zoals in 1819 de gelukkige vader van de eenzaam gelegen Kievitshaar de geboorte van zoon ging aangeven, zoals in 1819 het bruidspaar van het oude Avereest, zich opmaakten om hun huwelijk te laten voltrekken, zoals al deze mensen zich toen begaven naar de Ambtenaar van de Burgerlijke stand in de herbergkamer van Kruizinga, zo gaat het heden ten dage nog steeds. (Bij heden ten dage spreek ik van de tijd, toen ik deze gegevens heb samengesteld, 1947). Bij iedere bijzondere gebeurtenis in het familieleven is een gang naar het Gemeente noodzakelijk. Behoudens een enkele uitzondering is hier ook van toepassing de spreuk; "De tijden veranderen en wij met hen".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 82 Thans komen niet meer de buren, de naobers, aangifte doen van het overlijden van een inwoner hunner buurt- of "naoberschop". Nu komt de betaalde kracht, de aanspreker, deze liefdedienst deze burenplicht uit het verleden, in orde maken. Lopende komt geen enkele gelukkige vader meer naar het Gemeentehuis om aangifte te doen van zijn gesinsvermeerdering. Het is per fiets, per motorrijwiel of per auto, dat thans deze reis wordt gemaakt.

Ook ziet men nog maar een doodenkele keer, bruid en bruidegom met familie, vrienden en bekenden, zich in eigen rijtuigen, getrokken door de eigen boerenpaarden naar het Gemeentehuis begeven. Thans (1947) gebeurd dit met het gehuurde rijtuig, het koetsje van de stalhouder of in de glimmende huurauto van de garagehouder. Het rijtuig, het koetsje van de stalhouder, het was slechts bij twee gelegenheden, dat de mindere man, de gewone arbeider, daarin werd gereden. Dit was bij een huwelijk en het was bij een begrafenis. Het eigene, de oude vertrouwlijke sfeer van het verleden is verdwenen. Zo is er veel van water in 1819 was, verloren gegaan, zo heel veel is veranderd in die lange reeks van jaren, die er ligt tussen 1819 en 1947, maar toch is er iets gebleven, dat nog precies gelijk is aan 1819, dat is de band die alle mensen, die er wonen op het grondgebied der gemeente trekt naar het Gemeentehuis, die band die er is van de geboorte tot de dood, van de wieg tot het graf, die als met onzichtbare draden iedere inwoner der gemeente, hetzij woont in de kom van het dorp, hetzij hij woont in de meest afgelegen uithoek der gemeente verbindt met het Gemeentehuis, het met Huis der Gemeente.

He t w ap e n d e r g e m e e nte Ave re e st Wanneer men spreekt van een wapen, hetzij een Rijkswapen, een Provinciewapen, een Gemeentewapen of een familiewapen, dan denkt men onwillekeurig aan ouderdom, aan het verleden. Men maakt zich onwillekeurig een voorstelling van deze wapens uit de grijze middeleeuwen, de tijden, dat de krijgslieden en vooral de aanvoeders zich dekten, zich beschermden met hun wapenschild tegen de aanvullen van hun vijanden. Wij denken ook aan de tournooien, de steekspelen, waarbij de ridders met hun schilden de stoot van hen tegenstanders opvingen. Het wapenschild van toen was het begin van de tegenwoordige gevoerde wapens. Uit die oorspronkelijke wapenschilden, bedoeld als afweermiddel, ontstonden de adellijke familiewapens, waarbij det wapenschild, soms in vieren gedeeld, onderdelen van verschillende familiewapens bevatte. Heel dikwijls is zo'n wapen oud en vooral adellijke familiewapens zijn in vorige eeuwen ontstaan. De Gemeentewapens zijn over 't algemeen niet zo oud. Ook het wapen der gemeente Avereest is niet oud. Op 30 december 1888 is het verleend en dus op 30 December 1956 (toen deze gegevens zijn opgesteld) 68 jaren oud. Wel gebruikte men daarvóór een "wapen" bij het verzegelen van stukken, bestaande uit een rond stempel, waarin de woorden, "gemeente Avereest", omgeven met het randschrift "Provincie Overijssel". (Zie afbeelding 1, hierbijgaand.) Over het ontstaan van het tegenwoordige gemeentewapen heb ik de navolgende gegevens gevonden. Het is in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 5 juli 1888, dat de wethouder Paul van der Elst, een voorstel doet om voor de gemeente een wapen te voeren. De Raad betuigde met dit voorstel zijn algemene ingenomenheid. Burgemeester en Wethouders werden uitgenodigd zich met het ontwerpen van zo'n wapen te belasten en het ontwerp ter goedkeuring aan de vergadering aan te bieden. De eerste stap op de weg tot verkrijging van een Gemeentewapen was hiermede gezet. Ingevolge de opdracht van de Raad der gemeente om met een ontwerp voor een wapen te komen, wendden Burgemeester en Wehouders zich schriftelijk tot de Secretaris van de Hoge Raad van Adel te 's-Gravenhage om advies. Het bleek, dat Burgemeester en Wethouders zich al een ontwerp voor een Gemeentewapen hadden gedacht en dit in hun schrijven aan de Secretaris van denoemde Raad hadden omschreven. De Secretaris voornoemd, de Heer P.A. van der Velden, schreef, d.d. 1 oktober 1888, o.m. het navolgende aan Burgemeester en Wethouders;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 83 "Wat nu het onderwerp van Uw schrijven betreft, merk ik al dadelijk op, dat alle verzoeken om toekenning van een Gemeentewapen moeten ingediend worden aan Z.M. de Koning bij request, Daarin moet goedkeuring van het wapen gevraagd worden, onder toevoeging van een duidelijke aftekening van het verlangde wapen in kleuren, vergezeld van een omschrijving. U.W.E. vraagt mijn raad voor het door U voorgestelde wapen. Ofschoon ik als secretaris van den Hogen Raad van Adel, gene stem in dit Collegie heb, zou ik aanraden de veenstikkers van het 2e. in het eerste kwartier over te brengen en het schip van het 3e in het 4e. kwartier, daar het 1e. kwartier altijd het voornaamste in een wapen is en het 3e. daarmede moet corresponderen en volgens Uw schrijven de bedoeling is de herinnering van de verveeningen in het wapen een ereplaats te geven. Eenvoudiger en dus iets meer heraldisch zoude het zijn, alléén de veenstikkers en het schip in het wapen te vertonen. (Zie afbeelding 2.) Zodra het wapen door de Koning goedgekeurd is, wordt het aan het Departement van Justitie geregistreerd en tegen betaling van een vrij geringe taxe en leges van het wapen U een diploma ter bewaring in het Gemeente-archief toegezonden". Hier worden de eerste twee ontwerpen voor een Gemeentewapen omschreven. Op beide komt o.m. een schip voor en man was aanvankelijk blijkbaar wel van plan de scheepvaart in het wapen te doen uitkomen. Daarna heeft de Burgemeester, onder overlegging van de ontwerpen advies gevraagd aan derden, althans bij de correspondentie over het Gemeentewapen is ook een schrijven, d.d. 4 oktober 1888 van de Heer J.W.H. Waanders te Zwolle. In dat schrijven worden de ontwerpen besproken en geeft de Heer Waanders daarover zijn mening, echter met de opmerking; "van wapenkunde heb ik weinig studie gemaakt, wat ik er echter van weet geef ik U.E.A. hierbij". De Heer Waanders omschrijft ook enige ontwerpen en zegt, o.m.; "dient de eereplaats in een wapen voor de gemeente Avereest te zijn, dat van van Dedem, want zonder dat van Dedem de vaart gegraven had, was Avereest nooit Avereest geworden". Ten slotte beveelt hij aan, "om het wapen goed geteekend en in de kleuren te krijgen", de Heer M. de Lion, wapenteekenaar bij de Hoge Raad van Adel te 's Hage aan te schrijven, terwijl hij nog waarschuwde, van de familie van Dedem toestemming te vragen haar wapen te mogen gebruiken, wat zijn echter niet zal weigeren, om de eer hun daardoor bewezen. Bij de laatste ontwerpen kwam het familiewapen van Baron van Dedem dan ook sterk naar voren. Dit ontwerp, (zie ook afbeelding no. 3) werd omschreven als volgt; 1e. het schild van het wapen van van Dedem, verder 2 spaden, zwart gekleurd op zilver grond. 2e. twee klaverbladen op roden grond. 3e. korenschoof op blaauwen grond. 4e. schip op gouden grond. (de voorwerpen no. 2. 3 en 4 in de natuurlijke kleuren). Het wapen van Willem Jan, Baron van Dedem tot de Rollecate, de stichter van de Dedemsvaart, is volgens een opgave van de Hoge Raad van Adel als volgt; "In keel drie van azuur in zilver schuingeruite schuinbalken. Helm van zilver, getralied, geboord en gesierd van goud, met zilver-rood-blauwe helmkleeden, met een rood-zilver-blauwe helmwrong. Helmteken; drie struisveren van keel, zilver en azuur, oprijzend uit een omgekeerde hoed in natuurlijke kleur. Schildhouders: twee omziende griffioenen van natuurlijke kleur". Na deze voorbereidingen schreef de Burgemeester aan de genoemde wapentekenaar, de Heer J.M. de Lion te 's-Gravenhage. Hierbij werd overgelegd, het ontwerp voor een gemeentewapen zoals in afbeelding 3 is weergegeven. Dit ontwerp no. 3 kon evenwel de goedkeuring van de genoemde deskundige wapentekenaar niet wegdragen. Hij zegt hiervan; "Bij aandachte beschouwing van het schema, dat U mij toezend, kwam al dadelijk de bedenking bij mij op, dat dit in kleuren uitgevoerd een zeer bont effect zal maken en dat de natuurlijke kleuren (die niet zuiver heraldisch zijn) gemist moeten worden".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 84 De Heer Lion stelde aan de hand van de heraldische gebruiken en eisen voor, dat het volgens hem wenselijk was, de figuren enigszins te wijzigen en het schip te doen vervallen. Hij gaf daarna het volgende concept; Het eerste kwartier van blauw of lazuur met 2 schuinsgekruiste stikkers van zilver met gouden handvatsels. Het tweede kwartier van goud met een groen klaverblad. Het derde kwartier van goud met een groene korenschoof. Het vierde kwartier van zilver met drie blauwe golvende dwarsbalken. (zie hiervoor afbeelding no. 4.). Ook zoude het 1e. en het 4e. kwartier zwart gekleurd kunnen worden, waardoor dit meer overeen komt en meer zinspeelt op het (zwarte) veen, terwijl de zilveren, golvende fascén of dwarsbalken in het vierde kwartier in een zwart veld, het water te kennen geven. Het schip zal dan gevoegelijk uit het wapen gemist kunnen worden, zonder dat het hierdoor aan de innerlijke waarde geschaad wordt. Dit alles was door de Heer Lion ontwerpen, om nog zoveel mogelijk van het hem door de Burgemeester gezonden schema te behouden. Dat een en ander, ook na de door hem aangebrachte wijzingen, hem niet kon bekoren blijkt wel, als hij met een eigen,zeer afwijkend ontwerp aan komt, een wat hij als een fraai en symbolischewapen voor de gemeente Avereest wenselijk acht. De Heer Lion geeft dan ook in overweging het door hem ontworpen wapen aan Z.M. den Koning aan te vragen. Hij omschrijft dit wapen als volgt; "Een zwart schild, beladen met een zilveren fasce of dwarsbalk, het bovenste gedeelte vergezeld van een korenschoof tussen twee klaverbladen, alles van goud, het odnerste gedeelte van 2 schuinsgekruiste zilveren veenstikkers met gouden handvatsels. (of hoe die staken heten mogen). Het schild gedekt door een gouden kroon". Met dit wapen werd bedoeld, dat klaver en graan, door het graven van de Dedemsvaart uit het veen verrijzen. In kleuren met goud en zilver uitgevoerd, maakt dit wapen een behagelijke indruk. Het bovenste gedeelte van het schild zou ook simpel of groen gekleurd kunnen worden om de eentonigheid van het zwart te breken en het toch verantwoord kon worden, omdat het gewezen veen nu weiland is geworden, dat blijkt uit de vruchten die er op wassen en die dan goud gekleurd de rijkdom aanduiden die met die vruchten geoogst wordt. (Zie voor die wapen afbeelding 5.). Van het oorspronklijke ontwerp mist men in dit laatste wapen twee belangrijk figuren, n.l. het wapen van Baron van Dedem en het schip. Dat dit weglaten van deze onderdelen uit het wapen niet erg bezwaarlijk was om te aanvaarden door de Burgemeester en wethouder van der Elst, de voorsteller van het voeren van een gemeentewapen, blijkt wel uit de brief die de wethouder aan de Burgemeester naar aanleiding van een en ander schrijft en waarin hij zegt; "Ook ik kan mij zeer goed vereniging met het door de Heer Lion voorgestelde wapen en geloof gaarne dat het meer heraldisch is en minder bont zal worden dan het door ons voorgestelde". Bezwaar tegen het weglaten van het schip heb ik niet, daar het water voldoende scheepvaart veronderstelt, alleen zou ik wensen het gedeelte van het wapen, het water voorstellende, het water duidelijk aangeeft door golven, daarop aan te brengen, die ik in de schets mis. "Bezwaren van de Raad tegen deze wijziging zullen wel niet te wachten zijn". Na het aanbrengen van de genoemde kleine wijziging kon het ontwerp voor een gemeentewapen van de Heer Lion, de goedkeuring wegdragen van de Burgemeester en de Wethouder, de Heer van Elst. De Heer van der Elst deed tegelijkertijd nog enige voorstellen betreffende het wapen aan de Burgemeester en wel deze; 1e. om twee tekeningen te bestellen, één op te zenden aan Z.M. de Koning en een ander in groter formaat om geéncadreerd (ingelijst) in de Raadszaal op te hangen; 2e. de Heer Lion te verzoeken om het wapen op een brandijzer te maken voor de ijk. (Botervaten). Men hield in die dagen blijkbaar van vlug afwerken, want op denzelfden dag, 25 oktober 1888, dat het schrijven van den Heer Lion in kwam, werd het ook reeds door de Burgemeester beantwoord en tevens werd de opdracht gegeven zoals door de wethouder was omschreven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 85 Vier dagen later schreef de Heer Lion aan de Burgermeester o.m. het volgende; "Hierbij heb ik de eer U te doen toekomen; 1e. het wapen van de gemeente Avereest met de beschrijving er van in heraldische termen. 2e. hetzelfde wapen bestemd voor wandversiering. (Om deze tekening was ik so vrij U een daarbij passende lijst te leveren, omdat U er over sprak, dat die in de raadzaal zoude worden opgehangen en om U de moeite te besparen daaraan verbonden. Bovendien is het mij meermalen gebleken, dat lijstenmakers encadrementen om tekenwerk leverden, dat in het geheel niet daarbij paste). Het derde wapen I pentekening kan geschikt als model dienen voor het maken van brandijzers. Verder beveel ik mij aan voor het snijden van een koperen stempel zoals die door vele gemeentebesturen gebruikt worden. (Lakstempel). Dan nog schrijft hij; "ik durf te vermoeden, dat het wapen Uwe goedkeuring wegdragt en dat die ook gedeeld wordt door de E.A. Raad uwer gemeente. Het wapen omschrijft hij nog eens als volgt; "het blazoen ziet er onopgesmukt en deftig uit, wat met groen voor het bovenste gedeelte niet het geval was; ik nam er de proef mede, doch ik gaf de voorkeur aan zwart voor het geheel. De fascé-dwarsbalk heb ik gelvend gemaakt, gevende dit meer overeenkomst met water, zoals u terecht opmerkte". (Zie voor dit wapen afbeelding no. 6.). Dit ontwerp voor een gemeentewapen werd door Burgemeester en Wethouders op 2 november 1888 aan de Raad voorgesteld om het als zodanig aan te nemen. De Raad der gemeente Avereest gaf hieraan zijn algemene goedkeuring en besloten werd aan Zijne Majesteit den Koning te vragen, hieraan Zijne goedkeuring te willen hechten en de gemeente Avereest de vergunning te willen verlenen om dit wapen te mogen voeren. Aangevoerd werd door de Raad o.m. "dat het 't meest eigenaardig voorkomt, dat de gemeente een wapen voere, hetwelk zo nauwkeurig mogelijk hare wording en hare tegenwoordige toestand weergeeft". Het Gemeente bestuur ging daarna de Koninklijke goedkeuring aanvragen en deed tevens verdere bestellingen aan de Heer Lion. Laatstgenoemde ging daar niet direct op in, doch gaf te kennen, dat het raadzamer was daarmede te wachten, "totdat het Z.M. de Koning behaagd heeft het wapen vast te stellen". Hij twijfeld daar wel niet aan, doch zekerheidshalve en ook met het oog op de te maken onkosten, stelde hij dat voor. De kroon boven het wapenschild moest n.l. vervallen. Het wapen was verder evenwel goedgekeurd en men ontving het volgende besluit; 30 December 1888. No. 31 Wij Willem III, bij de gratie Gods Afschrift. Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau Groot Hertog van Luzemburg, enz.enz.enz. Beschikkende op het aan Ons ingediende verzoekschrift van het Bestuur der gemeente Avereest, provincie Overijssel, om een eigen wapen voor die gemeente volgens daarvan overgelegd model; Gelet op het besluit van den Souvereinen Vorst van 24 december 1814, no. 32 en op de Koninklijke Besluiten van 20 februari 1816, no. 69, 3 Januari 1818, no. 91 en 22 december 1821, no. 19; Overwegende, dat bij laatstgemeld besluit is bepaald, dat de versierselen van Kroon en tenanten alleen zullen worden toegestaan voor de wapen van die gemeenten, die in de Provinciale Staten vertegenwoordigd waren, of die reeds vóór 1795 soortgelijke versierselen bij hare wapens woerden, welke gunstige uitzonderingen geen van beide op de gemeente Avereest toepasselijk zijn; Op de voordracht van Onzen Minister van Justitie van den 22 december 1888, 1e. Afdeling A no. 124; Hebben goedgevonden en verstaan; Met afwijking van voormeld verzoek, voor zoveel de voorgestelde kroon boven het schild betreft, aan de gemeente Avereest, provincie Overijssel, te verlenen het navolgende wapen, zijnde; in sabel een golvende fasce van zilver, vergezeld boven van een van keel gebonden korenschoof van goud, geplaatst tussen twee klaverbladen van hetzelfde van onderen van twee kruiselings geplaatste veenpitters van zilver met de stelen van goud naar omlaag, alles omgeven door het randschrift; gemeente bestuur van Avereest. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit. Het Loo, den 30 december 1888. Get, Willem.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 86 De Minister van Justitie. get. Ruijs van Beerenbroek. Overeenkomstig het Origineel, De Secretaris-Generaal bij het Departement van Justitie, get. P. J. van Beyma. Vooreensluidend afschrift. De Secretaris-Generaal voornoemde. get. P. J. van Beyma. Door het wegvallen van de Kroon boven het schild was het wapen minder fors en feitelijk eenvoudiger, soberder geworden. Aan den Heer Lion werd van de wijziging kennis gegeven, die hierop antwoordde; "ter voldoening aan U.W. Edelachtb. Schrijven, d.d. 15 l.l. heb ik de eer U mede te delen, dat het mij aangenaam was, dat het wapen van de gemeente Avereest, zoals het door mij ontworpen, werd goedgekeurd, behoudens de kroon, die wegvallen moest, omdat geen leden van de Provinciale Staten uit Uwe gemeente afgevaardigd zijn. Ik vernam dit eerst na de toezinding der ontwerpen; ik zal de kroon van het wapen verwijderen, zonder dat er verdere onkosten bijkomen en U ook de pentekening doen toekomen". Op de tekst in het Koninklijk besluit maakte de Heer Lion nog deze opmerking; "ook is het niet juist om te zeggen, althans niet in heraldische bedoelingen; kruiselings geplaatste; de veenspitters zijn hier schuins kruiselings geplaatst". De beschrijving van het wapen der gemeente Avereest moest volgens de Heer Lion luiden als volgt; "Een schild van sabel (zwart) beladen met een golvende fasce (dwarsbalk) van zilver, in het schildhoofd vergezeld van een gouden van keel (rood) gebonden korenschoof tusschen twee schuins kruiselings geplaatste veenspitters met gouden naar omlaag geplaatste steelen". Na de aangebracht wijziging zag het wapen er uit als afbeelding no. 7 en zo werd het in de eerste jaren dan ook gebruikt. De cirkelvormige verhoging in het midden boven, heeft men niet altijd behouden. Het tegenwoordige wapen in als figuur no. 8. De Heer Lion deed verder aan het Gemeentebestuur nog verschillende aanbiedingen van lijsten, brandijzers en van een gravure in koper van het wapen, alles met prijsopgave. De Burgemeester trad hierover in overleg met de Heer van der Elst, de geestelijke vader van het wapen. Laatstgenoemde adviseerde "om alle dingen" door de Heer Lion aangeboden, aan te schaffen. Op 20 maart 1889 werd een en ander aan de Heer Lion opgegeven en op 2 mei d.a.v. verzond deze de bestelling aan het Gemeentebestuur van Avereest. Het was met het wapen echter een lijdensgeschiedenis tot het laatste toe, want in de brief van 2 mei 1889 schrijft de Heer Lion; "de ambtenaar belast met de adelszaken aan het departement van Justitie beweert, dat de uitdrukking "kruiselings geplaatst" voldoende de stand der veenspitters weergeeft; ik kwam daar tegen op, doch toen werd mij gezegd, dat, bijaldien ik het absoluut veranderd wenschte in schuins kruiselings, het geheele diploma en de daarbij behorende beschrijving zoude moeten veranderen en het enige maanden zou duren, alvorens die zaak haar beslag had; in verband hiermede heb ik de eer U mede te delen, dat in het onderhavig geval werkelijk een blunder is gemaakt en kan ik niet beter doen, dan aan U Ed. Achtb. overlaten, hoe U die zaak wilt beschouwen?". Tevens stuurde de Heer Lion de nota voor al het geleverde, groot f 115,00. De Heer Lion was zeker erg bezorgd over de zending naar Avereest want op 8 mei, zes dagen later, informeerde hij bij de Burgemeester of alles wel goed was overgekomen. Of was hij erg verlangend naar het voldoen van zijn nota? Dit laatste blijkt m.i. wel uit de brief, die hij op 11 mei 1889 schrijft aan de Burgemeester. Verder valt uit die brief af te leiden, dat het brandijzer was teruggestuurd, omdat het niet aan de eis voldeed. Het speet de Heer Lion ontzettend, dat het niet naar wens was en hij beloofd te zullen zorgen, dat het voor gebruik geschikt zou worden gemaakt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 87 Verder bracht hij in zijn schrijven naar voren, dat het Gemeentebestuur het bedrag á f 13 (voor het teruggestuurde brandijzer) wel van de nota kon aftrekken, wanneer men hem het verdere bedrag á f 102- maar per postwissel of per aangetekende wilde overzenden. Als reden hiervoor schreeft hij; "aangezien ik in de laatste maanden enorme kosten heb met een operatie mijner vrouw, ben ik op het oogenblik court d' argent". Op den 15 den daaropvolgend werd het bedrag aan den Heer Lion overgemaakt. Naast het reeds geleverde deed de Heer Lion nog een "derde India- rubberstempel" aan de gemeente toekomen. Als laatste stuurde hij op 5 juli 1889 aan de gemeente, het brandijzer en het koperen cachet met de gravure van het wapen der gemeente, waarmede alles compleet was. Toch zou 1 1/2 jaar later, de Burgemeester van Avereest nogmaals aan de wapenaffaire worden herinnerd en wel op 9 augustus 1890. Op genoemde datum schreef een zekere mijnheer J.A. Koopmans te Lent over het wapen der gemeente Avereest. Volledigheidshalve volgt hieronder het genoemde schrijven van de Heer Koopmans, waardoor ook nog een enigszins andere voorstelling van het wapen werkregen wordt. De Heer Koopmans schreef als volgt; Lent bij Nijmegen, 9 augustus 1890. Edel Achtb. Heer, Wil mij het niet euvel nemen, dat ik mij tot U vervoeg om eenige inlichtingen betreffende het wapen, bij Kon. Besluit van 30 December 1888, no. 31 aan de gemeente Avereest verleend. Ik vind hiertoe aanleiding door een bericht, opgenomen in no. 4 1890 van het maandblad van het genealogisch-heraldisch genootschap, "De Nederlansche Leeuw" uit het Vaderland van 15 januari 1889, dus ruim 1 1/2 jaar oud. Dit bericht luidt; "Bij Koninklijk besluit is aan de gemeente Avereest, (prov. Overijssel) een wapen verleend, waarvan de beschrijving luidt; van sabel (zwart) beladen met een golvende fasce (dwarsbalk) van zilver, in het schildhoofd vergezeld van een gouden en keel (rood) gebonden korenschoof tusschen twee gouden klaverbladen, in den schildvoet van twee schuins kruiselings geplaatste veenspitters met gouden naar omlaag geplaatste steelen, Het ontwerp van dit wapen is van den calligraaf I.M. Lion, wapenschilder van den Hogen Raad van Adel"" Waarschijnlijk zal het U bevreemden te vernemen, dat dit wapen niet door Lion, maar door mij is ontworpen. Ik heb het niet de moeite waard geacht tegen een couranten bericht op te komen, maar nu dit- zo lang na dato- in een Vakblad wordt herhaald, krijgt de zaak een ander karakter. Met Lion (die ruim 30 jaren jonger is dan ik) verkeer ik op vriendschappelijken voet en het is volstrekt niet mijn bedoeling hem aan te klagen, maar toch wil ik iets over dit wapen zeggen of laten zeggen, ter plaatse waar het behoort.

Voornamelijk wil ik doen uitkomen wat het beteekend, daar ik symbolisch heb trachten weder te geven wat in Uw eigen ontwerp minder heraldich juist was uitgedrukt, namelijk; klaver en graan verrijzen uit het veen, na de doortrekking van de Dedemsvaart. Lion zeide daarvan; "Uw symbolisch ontwerp vind ik zeer geestig en beredeneerd gedacht". Ook vond hij het beter dan het "zijne" bestaande uit een gevierendeeld schil van blauw en goud, in 1e. de veenspitters van zilver, in 2 een groen klaverbald, in 3 een groene korenschoof en in 4 drie zilveren golvende dwarsbalkjes, om water aan te duiden; het door U gewenschte schip, als symbool van den handel, wist hij niet aan te brengen, evenmin als het mij gelukken mocht hiervoor een geschikte plaats te vinden. Dit was de geschiedenis betreft van het wapen; dat zijn rechte dwarsbalk op Uw verlangen, in een golvende werd veranderd vond ik een goede verbetering en had ik ook niets er tegen, dat de gouden schoof een rood bandje kreeg. Wat ik nu van U zou wenschen te weten is dit; is Avereest werkelijk verbonden aan de Dedemsvaart?

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 88 Op een zeer uitvoerige kaart van het Koninkrijk der Nederlanden door J. Kuijper van 1885 (Premie N.v.d. Dag) in die verbinding niet aangegeven en kan deze dus na dit jaar tot stand zijn gekomen, zoo niet, dan is de golvende stroom in het wapen een zinnebeeld van de Reest en vervalt de Dedemsvaart. In Nijgh en van Ditmars Niniatuur Woordenboek der Aardrijkskunde, zonder datum, doch minstens een tiental jaren geleden verschenen, vind ik, Avereest, gem, Overijssel, 6300 inw. Welk cijfer thans misschien iets hooger kan worden aangeslagen. Is U ook bekend, wat Ave- beteekend in verband met Reest? Vergis ik mij, dat "spitter" in Uw brief werd genoemd "stikker"? Ik heb daarvan geen afschrift genomen, zoo ook geen calque of aanteekening van Uw ontwerp, waarvan ik mij alleen herinner dat het zeer kleurrijk was, 't geen mij voor een plaats die uit het zwarte veen was ontstaan, minder eigenaardig toescheen. Bij de inzending van mijn ontwerp (in kleuren) schreef ik; Mochten Burgemeester en Raad van Avereest de voorstelling wat sober vinden, zoo zoude de bovenhelft van het schild groen kunnen worden gekleurd. Er zijn reeds zoo ontelbare gemeentewapens met blauw en goud dat dit nieuwe wel eens iets anders mag vertoonen: daarom vind ik Uw voorstelling, hoe goed overigens gedacht, minder verkieslijk. Bij voorbaat U mijn dank betuigende voor de moeite, verblijve, Hoogachtend, U. E. A. dw Dr. Get J. A. Koopmans. Hiermede ben ik aan het einde gekomen van mijn artikel over het wapen van de gemeente Avereest. Zonder dat men hiervan enige studie heeft gemaakt, kan men zich niet voorstellen, dat het ontwerpen en aanvragen van zo 'n wapen, zoveel beletselen kan oproepen. Het wapen van Avereest, verwerkt in o.m. het Gemeentestempel, zo talloze malen per dag ambtelijk gebruikt waarbij nimmer gedacht wordt aan het werk indertijd verricht, om dit wapen te kunnen voeren. Dat dit artikel een beeld weergeven mag van het tot stand komen van het wapen van Avereest, een en ander een klein onderdeel vormende van de geschiedenis der gemeente.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 89 Ee rt uw vad e r e n m o e d e r...... (Ee n m o d e rn sp ro o kje ). Ieder sprookje begint met "Er was eens". Ook dit Sprookje. Er was eens, nu ongeveer 700 á 750 jaren geleden, een klein meisje. Zij woonde in het uiterste noorden van Salland aan het riviertje de Reest. En aan dat riviertje ontleende ze haar naam. De Reest was haar meter, haar peetmoeder. Op latere leeftijd kwam een jonge man uit Drenthe over de Reest. Het werd haar echtgenoot. Van toen af noemde men haar naar dit overschrijden van de Reest, Overeest. Moeder Overreest, later veranderd in Avereest, kreeg een groot aantal kinderen, En in al die kinderen kwam de aard van de Drenthsche vader tot uiting, zuinig, sober levend en steeds bereid een aander in nood en dood bij te staan. De burenplichten , de "naoberplichten", ze hielden ze steeds hoog, al de kinderen van moeder Avereest. Het waren harde werkers en ieder van zich bracht het hem toegewezen erfdeel tot groei en bloei. Hun namen, ze waren uit den aard der zaak verschillend, doch één naam hadden ze allen gemeen, de naam van hun oude moeder. En die naam, moeders naam "Avereest", hielden ze steeds hoog en in ere. Moeder werd ouder, steeds ouder en ze zag haar kinderen steeds groeien en groter worden. Ook hun aantal breidde zich geregeld uit. Maar hoe groot hun aantal ook werd, moeders naam droegen ze allemaal. En wat de oude vrouw het meest verheugde, de oude oude karaktertrekken, spaarzaamheid, soberheid, werklust en hulpvaardigheid, ze vond ze terug bij al haar kinderen. Ze zoud er de liefde voor hun oude geboortegrond, de wil om daar onafhankelijk te leven, de drang om baas te zijn op eigen grond en de wil om zich zelf op te werken zonder steun van een ander. Ze vond in haar kinderen terug, de Drentsche karaktertrekken van haar man. Moeder Avereest was tevreden met haar betrekkenlijk kleine grondgebied,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 90 hetgeen voldoende, meer dan voldoende opleverde voor hun levensbehoeften en zelfs zoveel, dat er gespaard kon worden. De kinderen van Moeder Avereest, ze waren solide en financieel betrouwbaar. Zo leefden ze verder, tot, toen Moeder Avereest, ongeveer 600 jaren oud was, haar grondgebied belangrijk groter werd, door toevoeging van een aangelegen stuk grond. Dit nieuwe grondgebied, het werd haar jongste kind, zo heel veel jonger dan haar andere kinderen. Het steun en medewerking van de oude moeder en de oudere kinderen, groeide ook dit kind voorspoedig op. Zo voorspoedig, dat het al de

andere kinderen in grootte overtrof. Met blijdschap en voldoening zagen de oude moeder en de andere kinderen de groei van de jongste spruit aan. Zijn landerijen waren zo uitgestrekt, dat het jongste kind alléén zoveel had, als de anderen tezemen. Toen kwamen er echter uit de oudere kinderen, bedachtzame lieden, stemmen naar voren, die waarschuwden, dat het nog wel eens zo ver kon komen, dat dit jongste kind hun alleen de baas zou worden, dat het hun alleen zou overheerschen en dat hun oude rechten eenmaal door dat jongste kind met voeten getreden zouden worden. Moeder Avereest, die al haar kinderen even lief had, ook haar jongste en grootste kind, wilde daar nimmer van horen. Haar kinderen, die naast hun eigen naam allen Moeders naam droegen, zouden hierdoor verbonden, haar nimmer de baas worden. Moeders gezag was volgens haar groot genoeg, om de eenheid te bewaren. Met liefde en veel zorgen had ze hun allen groot gebracht. De oudsten en de ouderen in het ver verleden, toen alles nog zo sober en primitief was, haar jongste in de laatste jaren, toen alles sprak van vooruitgang en nieuwe ideëen.

Bij alle verscheidenheid tussen haar kinderen, bij alle bestaande verschillen in levensopvatting, die in de loop der tijden haar kinderen aangeboren waren, was er één band gebleven, die allen samenbond, de oude naam van moeder Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 91 Moeder Avereest dacht dat haar sprookje zou eidigen, zoals alle sprookjes met het gebruikelijke slot ; "En ze leefden nog lang en gelukkig".

Moeder Avereest is thans diep bedroefd. Ze voelt zich in haar liefde tot één van haar kinderen bedrogen. Zij, de oude moeder, die 750 jaren de zorg gedragen heeft voor haar oudsten en voor haar laatste, jonge kind, zij, die met haar naam, eeuweenoude naam steeds borg heeft gestaan, als het de belangen van al kinderen over haar gehele grondgebied verspreid betrof, ze is tot in het diepst van haar gemoed geschokt door 't geen haar jongste kind haar thans wil aan doen. Het schijnt, dat de waarschuwende voorspelling van vroeger thans bewaarheid zal worden. Zou haar jongste en tevens haar grootste kind haar en al haar andere kinderen overheerschen willen? Zou dat kind, in z'n jeugd door hun allen geholpen groot te worden, hun dit nu willen aan doen? Zou dit kind, zelfs hun oude eenwenoude naam niet meer willen dragen? Die, naam, die hun allen samenbond tot één familie, die naam met z'n oude, vertrouwde klank. Avereest, plaats, dorp, streek aan het mooie riviertje de Reest. Is dan ieder gevoel voor het historisch gegroeide zoek bij haar jongste kind?

Moeder Avereest, gebogen door de last der jaren, richt zich op en haar ogen overzien haar gehele grondgebied, van het noorden, naar het zuiden, van het oosten naar het westen, het grondgebied, dat nóg haar naam draagt. Zij kan het zich niet indenken, dat deze naam, hßßr oude naam, plaats zal moeten maken voor die van haar jongste kind. Dan roep zij haar kind bij zich, het kind dat aan z'n oude moeder haar naam wil ontnemen. En het kind komt naar Moeder, naar de oude grijze vrouw, doch niet schuldbewust, niet onderdanig zoals het kind tegenover zijn moeder betaamt, neen, haar kind komt tot haar, zelfbewust, als haar gelijke, feitelijk als haar meerdere. Het weet zich groter dan al de andere kinderen tezamen. En niet de Moeder, maar het kind spreekt. "Moeder, ik heb recht op een eigen naam. Mijn naam heeft meer bekendheid, dan Uw naam. Mijn naam is bekend door het gehele land, Wanneer ik Uw naam, noem, vraagt men wij, waar men die zoeken moet. Moeder, Uw naam kan wel blijven bestaan, maar mijn naam moet daarboven staan. Moeder, het zal ons allen ten goede komen. Meer bekendheid door 't gehele land, wij zullen er allen door groeien en door vooruitgaan. Uw naam klinkt plaatselijk wel goed, maar zegt in den vreemde niets. Mijn naam vindt men op kaarten en in atlassen, Uw naam moet men er op zoeken op ontbreekt veelal". De oude moeder lijkt haar kind diep in de ogen. Oude ogen, die het verleden en het heden hebben gezien. Die gezien hebben de groei en de bloei van het grondgebied van Avereest, 750 jaren lang. Oude ogen blikken in jonge ogen, in de ogen van het kind, die slechts kennis dragen van de groei der gemeente van de laatste 130 jaren. En dan verhaalt die oude Moeder haar ervaringen uit haar lange leven. Hoe ze als klein kind, later als jonge vrouw, die wilde, woeste streken langs de Reest, de bossen en de uitgestrekte heidevelden, met eenvoudige hulpmiddelen, heeft zien veranderen in gras- en bouwland, van een onherbergzaam oord in een bloeiende, levenskrachtige gemeente, de gemeente die steeds haar naam gedragen heeft. Daaraan hebben 750 jaren lang, haar oudste kinderen meegewerkt, haar jongste kind, dat zich nu zo groot voelt, slechts 150 jaren. Zeker, het jongste kind, is bijzonder levenskrachtig gebleken. Maar het heeft z'n tijd en omstandigheden meegehad. In 't begin was het ook maar een zwak en nietig kereltje, dat de steun van Moeder en van de oudere familieleden nodig had. En thans staat datzelfde kind, groot en machtig, voor zijn Moeder. Het eist van Moeder, dat zijn naam genoemd wordt als gezinsnaam, met terzijdestelling van de oude familienaam, Moedersnaam. De oude vrouw spreekt verder en tracht de argumenten, die haar kind naar voren brengt voor die naamsverandering te weerleggen. "Mijn naam is onbekend. Mijn kind, dat is zo betrekkelijk. Mijn naam is toch niet onbekender, dan een groot, een zeer groot aantal gemeentenamen in ons land. Voor velen in den lande, houdt de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 92 aardrijkskundige kennis van het noorden op bij Zwolle. En Uw naam, ontleend aan het kanaal "de Dedemsvaart", is een naam die in zes aan het kanaal gelegen gemeenten genoemd wordt. Het komt mij voor, dat die naam, gegeven aan één van die gemeenten, zeer veel verwarring zal brengen. Van zes gemeenten liggen er grote delen van de Dedemsvaart doch maar een klein deel van alles in de gemeente van Uw toekomstdroom. Verder is die onbekendheid ook weer niet zo groot, als jij mijn kind het doet voorkomen. De Rijksinstellingen in onze gemeente werden en worden steeds aangeduid met mijn naam. De ontwikkelde en serieuse mensen kennen en schrijven mijn naam wel. Voor slordige en minder ontwikkelde personen zal iedere plaatsaanduiding aanleiding geven tot het maken van fouten. Bovendien mij kind, aan het grote aantal broers en zusters van U, aan mijn oudere kinderen, ontneemt gij een naam, die hun lief en dierbaar is. Zij zullen zich tegen Uw plannen verzetten en steeds blijven verzetten. Niet alleen aan Uw oude Moeder, ook aan hun ontneemt gij de naam, waarbij ze zijn grootgebracht. U geeft ze daarvoor terug, Uw naam, de naam die ze allen waarderen, doch boven alles blijft voor hun de naam, die U als kinderen samenbundelt tot één familie met de familienaam "Avereest". Die naam is zo oud, zoals Uw Moeder en haar oudste kinderen oud zijn. Naar de oudere kinderen, die allen achter en om hun moeder geschaard staan, zijn niet afgeleefd en uit de tijd. Mijn jongste kind, al mijn kinderen zijn met hun tijd meegegaan. De heel ouderen en de ouderen, niet één behoeft wat opvoeding, ontwikkeling en ondernemingsgeest betreft bij U achter te staan, ja velen van hen zijn U in veel opzichten vooruit. Mijn oudste kinderen, levenskrachtig en vooruitstrevend, zullen, indien Uw plannen werkelijkheid worden, gedwongen zijn Uw naam te dragen, doch diezelfde levenskracht zal hun schragen in hun verzet tegen die opgedrongen naam. Bedenkt mijn kind, dat in mijn oudste kinderen nog steeds leeft, de Drentsche vrijheidsdrang, overgeërft van hen Drentse voorvader, die geest van de vrije Drentse eigenerfde boer, die zit al mijn oudste kinderen in het bloed. Mijn jongste kind, bedenk goed, dat mijn naam ons gehele gezin één gemeenschap doet zijn, hoe verschillend van levensopvatting en godsdienstige overtuiging de kinderen ook zijn. Bedank, dat het niet alléén Uw oude Moeder gekrenkt wordt, maar dat die ééne band, door Uw daad onherroepelijk en voorgoed gebroken zal worden. Bedenk ten slotte dit, dat in het Boek der boeken geschreven staat; "Eert Uw vader en Uw moeder...... ".

3 December 1954. Dedemsvaart, Wijziging gemeentenaam.

In toenemende mate heeft het de laatste jaren onze aandacht getrokken, dat de naam van onze gemeente- Avereest- met uitzondering van de naaste omgeving, in ons land vrijwel onbekend is en het is dan ook reeds een vaste gewoonte geworden, om bij telefoongesprekken e.d. de naam Avereest te doen volgen door de nadere aanduiding Dedemsvaart om de veelal gevraagde nadere toelichting te voorkomen. Ook bij de postbestelling geeft de naam Avereest grote moeilijkheden. Bijna dagelijks wordt een deel van de post, gericht aan de Burgemeester van Avereest, afgeleverd in Balkbrug, doordat onder het P.T.T. kantoor aldaar ook het dorp Oud-Avereest ressorteert. Deze post komt dan met een dag vertraging aan op het Gemeentehuis te Dedemsvaart. Het is ook een meermalen gevoeld bezwaar, dat de naam Avereest, niet op kaarten voorkomt en evenmin in klappers op atlassen is te vinden. Wil men daarentegen iets weten over het algemeen bekende Dedemsvaart, dan is ook daar slechts met moeite iets over te vinden, omdat de officiële gegevens geregistreerd staan onder Avereest. De onbekendheid van de naam Avereest is inzonderheid in de laatste jaren een handicap gebleken, nu de gemeente in verband met het aantrekken van industrieën van elders meer naar buiten moest optreden dan tevoren het geval was. Hoewel wij er ons bewust zijn, dat de hier geschetste situatie zich ook in andere gemeenten voordoet, wil het ons voorkomen, dat in ons geval een eenvoudige oplossing voor de hand ligt en wel in het wijzigen

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 93 van de naam Avereest in Dedemsvaart, aldus de gemeente noemende naar het kanaal, dat haar in volle lengte doorsnijdt. Daarmede wordt tevens de naam, van de man, die de grondslag legde voor de welvaart in deze streken- Mr W.J. Baron van Dedem tot den Berg- in de naam van de gemeente geëerd, terwijl bovendien aansluiting verkregen wordt bij het zich reeds geleidelijk aan vormende spraakgebruik. Wij hebben overwogen of tegen de voorgestelde naamswijziging historische bezwaren zouden kunnen worden aangevoerd, doch zijn tot de conclusie gekomen, dat dit niet het geval is. De naam Avereest heeft op zich zelf wel historische waarde, doch slechts voor dat deel van de gemeente dat thans Oud-Avereest wordt genoemd. Het is bekend, dat hier reeds voor de 13 e eeuw mensen woonden, die uit Drenthe kwamen en zich van dat gebiedsdeel uit "over De Reest" vestigden. Het overgrote deel van de tegenwoordige gemeente is eerst bewoonbaar geworden door het pionierswerk van Baron van Dedem. Het komt ons voor, dat de historie geen geweld wordt aangedaan, wanneer in de toekomst de naam Avereest alleen blijft gehandhaafd voor het dorp, dat als oudste vestiging in de gemeente kan worden beschouwd en dat dan eventueel Avereest zou kunnen worden genoemd (met weglating van het praedicaat "Oud"). Wij hebben ook nagegaan, wat de betekenis kan zijn de voorgestelde naamswijziging voor de overige dorpen en buurtschappen in de gemeente. Voor wat men zou kunnen noemen de Sluis-dorpen (Sluis 4,5,6 en 7) kan de wijziging alleen de gunstige uitwerking hebben, dat men te hunnen aanzien ook geografisch onmiddellijk georiënteerd is, wanneer de naam gevolgd wordt door de aanduiding, "Gemeente Dedemsvaart", waarbij aangetekend kan worden, dat Sluis 6 en Sluis 7 reeds bediend worden door het hulppostkantoor "Dedemsvaart- Sluis 6". Wat het in de gemeente en aan het kanaal de Dedemsvaart gelegen Balkbrug betreft kan gezegd worden, dat deze naam landelijk meer bekend is dan b.v. (Oud) Avereest, daar Balkbrug gelegen is bij en om een drukke kruising van provinciale wegen. Verder ontleent Balkbrug, dat omstreeks 1900 door de vestiging van het Rijks-Opvoedings-Gesticht zich van een buurtschap tot een dorp van bescheiden omvang ontwikkelde, zijn meerdere gesteldheid aan de aanwezigheid van dit gesticht (thans Rijksasyl voor Psychopathen). Hierbij zij gewezen op het merkwaardig feit, dat het Rijksasyl voor Psychopaten officiëel wordt aangeduid als zijnde gevestigd te Avereest zonder vermelding van de naam Balkbrug, hetgeen postaal onjuist is en er overigens toe heeft bijgedragen om de heerschende verwarring nog groter te maken. Wanneer men voor de Rijksasyls de adressering "Balkbrug", desgewenst gevolgd door de aanduiding, "gemeente Dedemsvaart" zou gaan gebruiken, dan zou veeel misverstand worden voorkomen. In Balkbrug is evenals te Dedemsvaart-Sluis 6 een afzonderlijk hulpkantoor van de P.T.T. gevestigd, zodat de beoogde naamswijziging niet van invloed zal zijn op de adressering van poststukken. Wel echter kan gezegd worden, dat voor zover men aan de naam Balkbrug, de aanduiding "gemeente Dedemsvaart" zal toevoegen, men ook ten aanzien van dit dorp geografisch georiënteerd zal zijn. Op grond van de hier ontwikkelde motieven stellen wij Uw Raad voor met ingang van een nader doorons college te bepalen datum de gemeente-naam "Avereest" te wijzigen in "Dedemsvaart".

Aan Burgemeester en Wethouders van Avereest, de Raad. get. J. de Widt, Burgemeester. get. J. Metselaar, Secretaris.

De g e m e e nte naam Aan dit voorstel van Burgemeester en Wethouders van Avereest, zou schrijver de volgende opmerking willen toevoegen. Het is gebleken, dat de indeling van een gedeelte van de gemeente Ambt-Ommen en een gedeelte van de gemeente Ambt-Hardenberg bij de gemeente Avereest op 1 januari 1837 in latere jaren dikwijls verwarring heeft gegeven. Met deze indeling kregen bedoelde gebiedsdelen van deze gemeenten een andere gemeentenaam, n.l. Avereest. Dit was in het Klein, wat met het voorstel van Burgemeester en Wethouders van Avereest in het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 94 groot zou gebeuren, het gehele grondgebied van de gemeente Avereest, zou dan gemeente Dedemsvaart worden. Het gevolg van het eerstgenoemde voorbeeld is geweest, dat later een groot aantal mensen, geboren vóór deze indeling bij Avereest, dus geboren in de gemeente Ambt-Ommen of Ambt-Hardenberg, schreven, geboren te zijn in Avereest, evenals b.v. hun broers of zusters, geboren ná de indeling bij Avereest, veelal in dezelfde woning. Dit was theoretisch onjuist, maar de bevolkingsregisters van de latere jaren wijzen uit, dat dit in de practijk veel voorkwam. Bij afstammingsonderzoeken en dergelijke, komt men dan tot de ontdekking dat deze personen niet voorkomen in de geboorteregisters van Avereest. Iemand met deze situatie op de hoogte, begreep dan wel, dat zo'n personen was geboren op het grondgebied van Ambt-Ommen of Ambt-Hardenberg, later ingedeeld bij Avereest en zou de geboorte in deze gemeenten uitzoeken. Een ander, minder goed met de geschiedenis van Avereest op de hoogte, zou hier niet zo eenvoudig uitkomen. Deze verwarring kan men telkens meemaken nu het nog maar een betrekkelijk minder groot deel van de gemeente betreft, waar in die jaren vóór 1837 nog niet zoveel mensen woonden. Dit zou zich, m.i. in de loop der jaren in veel sterkere mate voor doen, wanneer de gehele gemeente Avereest in gemeente Dedemsvaart zou veranderen.

Lijst van gemeente met nadere aanduiding van het postadres. Gemeente Provincie Plaats Adres Gemeentehuis Achtkarspelen Fr. Buitenpost Adorp Gr. Sauwerd. Alem, Maren en Kessel NB Lith. Alkemade Zh. Roelofarendsveen. Alphen en Riel NB. Alphen NB. Ameland Fr. Nes op Ameland. Andijk NH. Andijk West. Ankeveen NH. 's-Graveland. Anlo Dr. Annen. Appeltern Gld. Maasbommel. Arcen en Velden L. Arcen. Asten NB. Asten NB. Avereest O. Dedemsvaart. Baarderadeel Fr. Mantgum. Barradeel Fr. Sexbierum. Barwoutswaarder ZH. Woerden. Beek L. Beek L. Beemster NH. Midden Beester. Beesd Gld. Beesd. Gld. Beets NH Avenhorn. Beesel L. Reuver. Bemelen L. Cadier en Keer. Berg en Terblijt. L Berg en Terblijt.L. Bergen NH. Bergen NH. Bergh Gld. 's-Heerenberg. Berkel, Enschot en Heukelom NB. Berkel, Enschot en Heukelom. Berkel en Rodenrijs ZH Berkel en Rodenrijs. ZH. Berlicum NB. Berlicum NB. Het Bildt Fr. St. Anna-Parochie. De Bilt U. Bilthoven. Blankenham O. Kuinre. Bloemendaal NH. Overveen. Borgharen L. Limmel.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 95 Born L. Born.L. Borne O. Borne. O. Clinge Z. Nieuw-Namen. Dantumadeel Fr. Murmerwoude. Diemen NH. Diemerbrug. Diepenveen O. Schalkhaar. Doniawerstal Fr. Langweer. Doornspijk Gld. Oostendorp, post Elburg. Echteld Gld. Ochten. Ede Gld. Ede. Gld. Egmond-Binnen NH Egmond a/d Hoef. Elkerzee Z. Ellemeet. Elsloo L. Elsloo. L Ermelo Gld. Nunspeet. Est en Opijen Gld. Opijnen, post Waardenburg. Etten en Leur NB. Etten. NB. Ferwerderadeel Fr. Ferwerd. Franekeradeel Fr. Franeker. Fijnaart en Heiningen NB. Fijnaart. Gaasterland Fr. Balk. Gasselte . Dr Gasselternijeveen. Gendt Gld. Gendt.Gld. Giethoorn O. Giethoorn-Zuid. Groot-Ammers ZH. Nieuwpoort, post Schoonhoven Grijpskerk Gr. Grijpskerk. Gr. Grijpskerke Z. Grijpskerke. Z. Haaren NB Haaren. NB. Haarlemmerliede en Spaarnwoude NH. Halfweg.NH. Haarlemmermeer NH. Hoofddorp, Haarlemmermeer Haarzuilens U. Vleuten. Haastrecht ZH. Haastrecht. ZH. Hardinxveld ZH. Boven-Hardinxveld. Haren Gr. Haren. Gr. Harenkarspel NH. Dirkshorn. Haskerland Fr. Joure. Hazerswoude ZH. Hazerswoude-Ringdijk. Hei- en Boeicop ZH. Schoonrewoerd. Heiloo NH. Heiloo. NH. Hekendorp ZH. Lange Ruige Weide. Hemelumer Oldephaert & Noordwolde Fr. Koudum. Hemmen Gld. Zetten. Hengelo. Gld. Hengelo. Gld. Hengelo O. Hengelo. O. Hennarderadeel Fr. Wommels. Hensbroek NH Obdam. Herwen en Aerdt Gld. Lobith Tolkamer. Heukelum ZH. Asperen. Heumen Gld. Malden. Hoenkoop U. Benschop. Hontenisse Z. Kloosterzande. Hoogblokland ZH. Noordeloos. Hoogeloon, Hapert en Casteren NB. Hoogeloon. Hooge- en Lage Zwaluwe NB. Hooge Zwaluwe.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 96 Hoornaar ZH. Noordeloos. Houten U. Houten. U. Huissen Gld. Huissen. Gld. Huizen NH. Huizen. NH. Hummelo en Keppel Gld. Laag-Keppel. Idaarderadeel Fr. Grouw. Kapelle Z. Kapelle. Z. Kattendijke Z. Goes. Katwoude NH. Monnikendam. Katwijk ZH. Katwijk aan Zee. Kerkwerve Z. Zierikzee. Kollumerland en Nieuw-Kruisland Fr. Kollum Koog aan de Zaan NH. Koog-Zaandijk. Koudekerk aan de Rijn ZH. Koudekerk aan de Rijn. ZH. Koudekerke Z. Koudekerke. Z. Langbroek U. Nederlangbroek. Langedijk NH. Noord-Scharwoude. Laren Gld. Lochem. Laren NH. Laren. NH. Leens Gr. Wehe. Leerbroek ZH. Meerkerk. Leeuwarderadeel Fr. Huizum, post Leeuwarden. Lemsterland Fr. Lemmer. Loenen U Loenen a/d Vecht. Loenersloot U. Nieuwersluis. Loon op Zand NB. Kaatsheuvel. Maartensdijk U. Maartensdijk. U. Maasdriel Gld. Kerkdriel. Menaldumadeel Fr. Menaldum. Montfoort U. Montfoort U. Mook en Middelaar L. Mook. Montfort L. Montfort.L. Nieuw-Beijerland ZH. Goudswaard. Nieuwer-Amstel NH. Amstelveen. Nieuwerkerk a/d IJssel ZH. Nieuwerkerk a/d IJssel ZH. Nieuwerkerk Z. Nieuwerkerk. Z. Nieuw-Ginneken NB. Breda. Nieuwland ZH. Meerkerk. Nieuwvliet Z. Groede. Noorddijk Gr. Ruischerbrug. Noordwelle Z Renesse. Odoorn Dr Exloo. Odijk U. Bunnik. Onstwedde GR. Stadskanaal. Oostdongeradeel Fr. Metskawier. Ooststellingwerf Fr. Oosterwolde. Oploo, St. Anthonie en Ledeacker L. St. Anthonie. Opmeer NH Spanbroek. Opsterland Fr. Beetsterzwaag. Oterleek NH Stompetoren. Ouddorp ZH. Ouddorp. ZH. Oudendijk NH Avenhorn. Oudenrijn U. De Meern.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 97 Ouder-Amstel NH. Ouderkerk a/d Amstel. Oud- en Nieuw Gastel NB. Oud-Gastel. Oudorp N H. Alkmaar. Ouwerkerk Z. Ouwerkerk. Z. Overslag Z. Koewacht. Papekop ZH. Lange Ruige Weide. Peursum ZH. Giesen-Nieuwkerk. Pierschil ZH. Goudswaard. Poederoijen Gld. Brakel. Polsbroek U. Benschop. Prinsenbeek NB. Breda. Putte NB. Putte. NB Putten Gld. Putten, Gld. Raamsdonk NB Raamsdonkveer. Renkum Gld. Oosterbeek. Rheden Gld. De Steeg. Rhenen U. Rhenen. U. Rietveld ZH. Woerden. Roosendaal en Nispen NB. Roosendaal en Nispen. NB. Rossum Gld. Rossum. Gld. Rosendaal Gld. Velp. Ruwiel U. Nieuwersluis. Rijnsaterwoude ZH. Leimuiden. Rijswijk NB. Rijswijk. NB. Rijswijk ZH. Rijswijk. ZH. Schelluinen ZH. Giessen-Nieuwkerk. Serooskerke Z. Renesse. Sloten Fr. Sloten. Fr Smallingerland Fr. Drachten. Snelrewaard U. Linschoten. Sprang-Capelle NB. Capella.NB Steenwijkerwold O. Steenwijk. Stolwijk ZH. Haastrecht, ZH. Sijbekarspel NH. Benningbroek. Terheijden NB. Terheijden. NB. Termunten Gr. Woldendorp. Texel NH. Den Brug. Tienhoven U Tienhoven. U. Tienhoven ZH. Ameide. Tietkerksteradeel Fr. Bergum. Tull en 't Waal U Schalkwijk. Ubach over Worms L. Waubach. Ubbergen Gld. Beek bij Nijmegen. Utingeradeel Fr. Akkrum. Valburg Gld. Andelst. Valkenburg L Katwijk a/d Rijn. Valkenburg-Houthem L. Valkenburg-Houthem. L. Veen NB. Wijk en Aalburg. Veldhoven NB. Meerveldhoven Veldhuizen U. Harmelen. Velsen NH. IJmuiden. Vierpolders ZH. Zwartewaal. Vlagtwedde Gr. Sellingen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 98 Vledder Dr. Frederiksoord. Vlist ZH. Haastrecht ZH. Vogelwaarde Z. Stoppeldijk. Voorst Gld. Twello. Waarde Z. Waarde. Z. Waarder ZH. Woerden. Waddenoijen Gld. Drumpt. post Tiel . Wamel Gld. Beneden-Leeuwen. Warder NH. Kwadijk. Wedde Gr. Blijham. Weesperkarspel NH. Weesp. Werkhoven U. Bunnik. Westbroek U. Achttienhoven. Westdongeradeel Fr. Witmarsum. Wijk, de Dr. de Wijk. D. Wijk en Aalburg NB. Wijk en Aalburg. NB. Wijlre L. Wijlre.L. Wymbritseradeel Fr. Sneek. Wijngaarden Zh. Molenaarsgraaf. IJsselmuiden O. Kampen. Zaandijk NH. Koog Zaandijk. Zeeland NB. Zeeland. NB. Zevenhuizen ZH Zevenhuizen. NB Zuid- en Noord-Schermer NH. Stompetoren. Zwollerkerspel O. Zwolle. Zijpe NH. Schagerbrug.

De gemeente Avereest te Dedemsvaart, bevindt zich in een groot gezelschap wat betreft een bijzondere adres-aanduiding. Zo luidde dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders dezer gemeente aan de Raad over een onderwerp, dat nu eens niets met de politieke overtuiging van de raadsleden had te maken en dat juist daardoor ieders persoonlijke mening en inzicht weer kon geven. Alléén was er dit onderscheid tussen de raadsleden, dat een deel van afkomst behoorde tot de bevolking van het oude gedeelte van de gemeente, of tussen deze bevolking in woonde en daardoor enigszins kan beinvloed worden en een ander deel, dat in het nieuwe deel der gemeente, Dedemsvaart, was geboren, of aldaar woonde, terwijl een derde deel der leden van de Raad, op latere leeftijd in de gemeente was komen wonen, de z.g. import. Op 17 december 1954 zou dit voorstel in de vergadering van de Raad dezer gemeente behandeld worden. In verband hiermede was een adres ingekomen van de vergadering "Plaatselijk belang" te Balkbrug, om niet tot naamsverandering der gemeente over te gaan. Toen het voorstel aan de orde kwam, bleken verschillende raadsleden tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders te zijn. Het eerste raadslid, dat het woord verkreeg, een thans gewezen raadslid van Dedemsvaart, hield staande zijn betoog voor het behouden van de oude naam, Avereest. Zijn uitgebreid en emotioneel pleidooi, besloot hij met de woorden, "leve Avereest". Een ander raadslid, ook van Dedemsvaart,voorstander van het behoud der oude gemeentenaam, verklaarde, dat hij op school had gegaan op een klein schooltje in Friesland, waar voor het onderwijs in de aardrijkskunde wel een kaart was, waarop de gemeentenaam Avereest voorkwam, dit om te weerleggen de zinsnede in het adres van B. en W., dat de naam Avereest niet op kaarten voorkwam. Ook lieten enkele raadsleden zich uit vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders te zijn. Uiteindelijk werd het niet in stemming gebracht, maar werd besloten het aan te houden tot een volgende vergadering. Het was voor de vergadering op 28 april 1955, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders, "wijziging Gemeentenaam" wederom op de agenda was geplaatst.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 99 In verband hiermede, kwam de vereniging "Plaatselijk belang" te Balkbrug wederom in aktie. Het bestuur van deze vereniging riep de plaatselijke bevolking op ter vergadering met de volgende oproeping; Balkbrug, 25 april 1955. L.S. In de eerstvolgende Gemeenteraadsvergadering, welke wordt gehouden op Donderdag 28 April a.s. (overmorgen), zal opnieuw behandeld worden het agendapunt : WIJZIGING GEMEENTENAAM In verband met het bovenstaande belegt de vereniging "Plaatselijk Belang" op Woensdag 27 april a.s. (morgen) 's avonds om 7.30 uur een vergadering in zaal Drenth (thans Hendriks) te Balkbrug. Wij wekken belangstellenden op, deze vergadering bij te wonen. Het bestuur Plaatselijk Belang. Het resultaat van deze actie was, dat bij de behandeling van het onderwerp; "wijziging gemeentenaam" in de vergadering van de Raad op 28 april 1955, een groot aantal mensen uit het "oude" Avereest op de publieke tribune in de raadszaal aanwezig waren om de besprekingen te beluisteren. Toen evenwel het bewuste agendapunt "verandering gemeentenaam" aan de orde kwam, werd op voorstel van het raadslid de Kleer besloten, dit punt aan te houden tot ná October 1955. Men kreeg dus wel de tijd om zich over het onderwerp te beraden. Schrijver dezes heeft de raadsnotulen nagezien tot 25 september 1958, maar geen behandeling van het genoemde onderwerp gevonden. Inmiddels had er een verwisseling plaats van Burgemeester. Burgermeester de Widt vertrok naar Middelburg, terwijl in zijn plaats Jhr. S.M. Snouck Hurgronje tot Burgemeester van Avereest werd benoemd. Ook de wethouders van 1954 die mede het voorstel deden en daar achter stonden, zijn inmiddels door anderen vervangen. Met de wens, dat de oude en vertrouwde gemeentenaam AVEREEST, tot in lengte van dagen mag blijven bestaan, wil ik dit artikel besluiten.

De vo lkste lling e n e n o ve r d e lo o p d e r b e vo lking in d e g e m e e nte Ave re e st in vro e g e r jare n Staande aan de vooravond van de 13e Algemene Volkstelling in 1960, wil ik trachten enkele bijzonderheden en cijfers betreffende de volkstellingen in het verleden en over de loop der bevolking in deze gemeente te vermelden. Deze algemene volkstelling, eertijds, "toenjarige" genoemd, wordt aangeduid als de 13e. De eerste algemene volkstelling is gehouden in het laatst van het jaar 1829 en de uitslag gaf weer, de toestand van de bevolking op 1 januari 1830. Optellende met 10 jaren, zou normaal de aanstaande volkstelling, niet de 13e, maar de 14e zijn. Evenwel is in het tijdvak 1930/1960 één volkstelling, in 1940 niet gehouden. Deze is gehouden in 1947. Ook in 1950 is de volkstelling niet gehouden. Hierdoor is dit verschil van 14 op 13 ontstaan en is tevens de volgorde "tienjaarlijkse" verbroken. Over de eerste algemeene volkstelling bracht de Gouverneur in de Provincie Overijssel, de Heer B.H. Bentinck, op 23 oktober 1829 het volgende ter kennis, van de Gemeentebesturen in zijn Provincie; De Gouverneur in de Provincie Overijssel; Gelezen een missive van den Heer Administrateur voor het Binnenlands Bestuur van den 20 dezer, no. 14, houdende kennisgeving, dat, voor het einde der maand, de gedrukte bladen van het Register ten dienste der aanstaande Volkstelling zullen gezonden worden, met wijdere opmerking; Dat elke zijde dezer bladen bestemd is, om daarop twintig namen van Ingezetenen in te vullen, zodat elk blad gerekend kan worden veertig namen te bevatten. Dat de inschrijving der namen op iedere bladzijde met zodanige tussen ruimten zal behooren te geschieden, dat er gelegenheid zij tot het invullen van een nieuwe regel, tusschen elke twee reeds ingeschrevene ten einde de voorkomende mutatiën in de bevolking duidelijk te kunnen aanteekenen. Dat het wijders de bedoeling is, dat de invulling van het Register plaats hebbe, successivelijk naar mate de rondgezondene billetten zullen zijn opgehaald en in orde bevonden, ten einde de ingezetenen in den loop der maand Januari aanstaande geheel ingeschreven zijn.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 100 Dat de met dat werk belaste personen vervolgens zullen overgaan om daarin met de meeste nauwkeurigheid de noodige veranderingen te bewerkstelligen, ontstaande uit de sedert den 16 November tot 1 Januari voorgevallene geboorten, sterfgevallen, huwelijken en verhuizingen, waarmede de hun opgelegde taak volgragt zal zijn. Dat naar het verbeterd Register, later, door de zorg der Plaatselijke besturen, een tweede, in het net geschreven register, zal worden aangelegd, aanwijzende den waren stand der Bevolking op 1 Januari 1830, en bestemd om tot een oorspronkelijken legger te strekken, waaruit alle verdere gegevens nopens de bevolking zullen moeten ontleend worden, terwijl bij de toezending van het aantal bladen van zoodanig register daarop zal gerekend worden. Dat eindelijk het niet noodzakelijk is toegeschenen om, behalve de bladen van het voorgeschreven register, nog afzonderlijke hoofd- of tijtelvellen te doen drukken, hoedanig er door sommige Besturen zijn aangevraagd. Waaromtrent elk plaatselijk bestuur naar welgevallen zal kunnen handelen, terwijl de afscheiding der wijken in de Steden en der Dorpen en Gehuchten, enz. in de gemeenten ten plattenlande, gemakkelijk zou kunnen gemaakt worden, door het register bij de inbinding der losse bladen van uitstekende klavieren op perkament, ter aanwijzing dier plaatselijke indeeling, te doen voorzien; Besluit; Het vorenstaande, door insertie dezes in het Provinciaal Blad te brengen ter kennis van de respectieve Gemeente-Besturen in deze Provincie, tot derzelver informatie en ten einde zich dien overeenkomstig te gedragen, nadat de voormelde gedrukte bladen voor het register aan hun respectivelijk in evenredig getal zullen worden toegezonden. De Gouverneur voornoemd. De tweede volkstelling is gehouden in het laatst van het jaar 1839. Hierover deed de Gouverneur in de Provincie Overijssel het volgende besluit toekomen aan de Gemeentebesturen in deze Provincie. Besluiten van den Gouverneur van den 16 September 1839, betreffende de aanstaande tweede algemeene tienjarige volkstelling. De Gouverneur der Provincie Overijssel. Gelezen eene missive van Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken van den 12 dezer, no. 133, 1e. afdeeling, houdende kennisgeving dat Zijne Majesteit bij besluit van den 4 de dier maand, no. 98 heeft gelieven te bepalen; 1e. Dat de tweede algemeene tienjaalijksche volkstelling zal worden aangevangen op den 18 November aanstaande en voor 31 December daaraanvolgende zal moeten afgelopen zijn. 2e. enz. Toch waren deze 1e. en 2e. Algemene tienjarige volkstelling niet de eerste tellingen van de bevolking in deze gemeente. Op 22 October 1818 en op 31 Juli 1821 deed de Heer Gouverneur in de Provincie Overijssel aan de Gemeentebesturen een besluit toekomen "betrekkelijk eene te doene Colkstelling in de respective Gemeenten der Provincie". Vóór de Algemeene Volkstelling in 1829 had men hier dus reeds "Provinciale Volkstellingen". Cijfers van deze drie genoemdee eerste volkstellingen heb ik niet gevonden. Bevolkingsregisters zoals wij deze na 1850 in deze gemeente kennen, zijn er uit de eerste 30 jaren van het bestaan der gemeente Avereest niet bewaard gebleven. Hieruit kunnen dus geen gegevens worden geput. Door het ontbreken van bevolkingsregisters uit die eerste jaren is men wel eens genijgd te veronderstellen, dat deze registers pas in 1850 zijn ingevoerd en daarvóór niet hebben bestaan. Toch warden ook vóór 1850 in deze gemeente wel degelijk bevolkingsregisters bijgehouden, al liet dit "bijhouden" wel eens wat te wenschen over. Het juist dit "niet" of het "niet op de juiste wijze bijhouden" van deze oudere bevolkingsregisters, waardoor het bestaan er van in die tijd thans nog blijkt. Want al is er van deze oude registers geen blad meer te vinden, talrijk zijn de schrijvingen van de Gouverneur der Provincie aan de Gemeentebesturen over de tekortkomingen in het bijhouden der Registers.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 101 Wat thans de taak is van de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters, was in die jaren het werk van de Gouverneur in de Provincie. Op 28 April 1822 bericht de Gouverneur, dat de Gemeentebesturen opgave moeten doen van personen welke zich van elders in de Provincie vestigen, en welke de Provincie gaan verlaten. Op 27 October 1831; "in aanmerking nemende, dat bij dezelfs gedane rondreize in een gedeelte dezer Provincie is gebreken, dat er bij de Gemeentebesturen eene zeer ongelijke behandeling plaats vindt, in het houden der Registers van Bevolking, der Lijsten van Ingezetenen en eindelijk in het gebruik van het Register der in het laatst van den jare 1829 gedane algemeene volkstelling, zoodat bij sommigen het Register der Bevolking in bij anderen de lijst der Ingezetenen ontbreekt, terwijl nog anderen de Registers der in 1829 gedane Volkstelling tot Register van Bevolking doen dienen en daarop de voorvallende veranderingen aanteekenen. Tevens werd er bij aangegeven, hoe deze registers moesten worden ingediend. Er moest worden aangelegd een algemeen register van Bevolking waarin al de ingezetenen Alphabetischgewijze zullen moeten worden ingeschreven, enz. en, er moest worden aangelegd een "Lijst der Ingezetenen". Op deze lijst der Ingezetenen moesten worden vermeld; "de zoodanigen, die ter uitoefening hunner burgerlijke regten of ambtshalve ingeschreven zijn". Op 3 december 1831 schrijft de Gouverneur; "dat op voormeld register (register der bevolking) moeten gebragt worden alle Personen, die gerekend worden domicilie in de gemeente te hebben". Ten slotte bericht de Gouverneur bij schrijven, d.d. Juli 1833, dat hem gebleken was, dat het aangelegde Register van Bevolking niet behoorlijk bijgehouden wordt, enz. Waarna hij Besluit; De Gemeemtebesturen bij deze aan de stipte opvolging der gegeven voorschriften ter opgemelde zake te herinneren. Ondanks al deze voorschriften hield men de Bevolkingsregisters blijkbaar onvoldoende bij. Op 29 october 1842 schrijft de Gouverneur van de Provincie Overijssel aan de stedelijke- en gemeentebesturen, dat hij ter gelegenheid van zijn tournéé'' bevonden had, dat, ondank de duidelijke voorschriften van zijn geachte ambtsvoorgangers, "niet overal het aangewezen gebruik en de behoorlijke aanvulling plaats heeft van de lijst der ingezetenen en het register van bevolking, terwijl ook op de registers der tienjarige volkstelling, aanteekeningen worden geplaatst in strijd met het daarop geldende besluit". Het minder goed bijhouden in die jaren van het bevolkingsregister had tot gevolg, dat de ambtelijke instantie's dikwijls moeite hadden, om de mensen, die ze hebben moesten te vinden. Zo deed de Ontvanger van Registratie te Zwolle op 20 januari 1846 aan de Burgemeester dezer gemeente een lijst met 36 namen van personen toekomen, met verzoek aan hem te willen opgeven, of deze mensen in Avereest woonachtig waren. De Burgemeester moest hierop antwoorden, dat 20 vandeze personen hem onbekend waren. Opvallend, was dat van deze 36 personen er twee in de gevangenis waren overleden, n.l. Jacob Denneboom in de gevangenis te Woerden en Hendrik Gerritsen in de gevangenis te Assen. Het eerste bevolkingscijfer van de "oude" gemeente Avereest wordt genoemd in 1834. In dat jaar gaan er stemmen op om naast de bestaande gemeente Avereest, een nieuwe gemeente "Dedemsvaart" in te stellen. Deze nieuwe gemeente zou dan bestaan uit de eigenlijke veenkolonie "Dedemsvaart" en zou gevormd worden uit grondgebied van de gemeente Avereest, het Ambt-Ommen en het Ambt-Hardenbergh. Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel deden dit voorstel om te komen tot een nieuwe gemeente Dedemsvaart, naar aanleiding van adressen, door een "Aantal bewoners der kolonie aan de Dedemsvaart, op 21 Junie 1834" engediend bij de Staten. Dit voorstel wordt door de Raad dezer gemeente behandeld in zijn vergadering van 17 September 1834. De Raad van Avereest sprak zich toen als volgt uit; "overwegende, dat de gemeente Avereest reeds te klein is om alle lasten men een bevolking van ruim 900 zielen te kunnen dragen, wenscht geen grondgebied van de gemeente Avereest voor de te vormen nieuwe gemeente af te staan, maar verzoekt daar en tegen grondgebied van de veenkolonie bij de gemeente Avereest te voegen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 102 De Raad van Avereest was bij zijn verzoek om toewijzing van grondgebied van Ambt-Ommen nog al bescheiden. Men vroeg slechts uitbreiding naar het Oosten tot aan de Kalkovenwijk, (de tegenwoordige Julianastraat) doorlopende ten Noorden naar de Reest en naar het Zuiden langs een lijn van de tegenvoordige Nieuwewijk naar een punt in het veenlanschap dat niet nader aangeduid kon worden. De uitbreiding der gemeente zou in dat geval bestaan hebben uit 129 woningen en een bevolking van 776 zielen. De gemeente kreeg echter niet dit kleine gedeelte, maar de gehele veenkolonie Dedemsvaart toegewezen. Het Aardrijkskundig woordenboek van A.J. van der Aa, van 1839 schrijft hierover; "Ingevolge Koninklijk Besluit van 15 Apeil 1836 is in dat jaar de veenkolonie Dedemsvaart, met deze gemeente (Avereest) verenigd, die toen met 1123 bunder van Ambt-Hardenberg en 2514 bunder van Ambt-Ommen vergroot werd, zoodat zij thans 7366 bunders grond bevat en ongeveer 3100 inwoners telt, die meest in de veenderij en de lanbouw hun bestaan vinden". Zo kreeg de gemeente Avereest op 1 januari 1837 haar grenzen, zoals wij die heden ten dage kennen. De bevolking der nieuwgevormde gemeente kon met splitsen in twee gedeelten. Het ene deel, wonende in het oude Avereest, bestaande uit mensen, die daar van ouder op ouder, reeds eeuwenlang gewoond hadden en het andere deel, de bevolking van de veenkolonie "Dedemsvaart", welke door de Burgemeester van de gemeente het Ambt-Hardenbergh in 1836 werd omschreven als volgt; "dat onder dezelve veele Provincialen zijn, uit de naburige gemeenten, Avereest, Nieuwleusen, het Ambt-Hardenbergh en het Ambt-Ommen, enz. zomede uit het Etablissement der Maatschappij van Weldadigheid aan de Ommerschans. (de bedelaarskolonie)". Ook van buiten de provoncie en zelfs van over de landsgrenzen vestigden zich de mensen in de nieuwe veenkolonie. Bij deze nieuwe gemeente-indeeling werden enige bevolkingscijfers genoemd, feitelijk de eerste vaststaande aantallen. Op 31 December 1836 bedroeg het aantal inwoners van het oude Avereest, 1053; van het bijgevoegde deel van Ambt-Ommen, 1548 en van het deel afkomstig van de gemeente, het Ambt-Hardenbergh, 477, totaal 3078 inwoners. De bevolking van de veenkolonie Dedemsvaart bedroeg op dat tijdstip 2025 zielen. Ik heb de eer hierbij lijsten met de namen van de toenmalige bevolking der kolonie Dedemsvaart, over te leggen. Ik heb deze lijsten ook reeds beknopt, alléén de gezinshoofden, weergegeven in het artikel "Avereest, 1819-1839". Op deze lijsten komen al de gezinsleden voor, wat een betere kijk geeft op de gezinnen van die dagen. De Burgemeester van de gemeente, het Ambt-Hardenbergh gaf bij de lijst, betreffende het deel van zijn gemeente de volgende toelichting; "De aangegevene Sectie letter K, onder welken alle de op den Staat vermelde Woonhuizen of woonverblijven gehoren en nummers derzelve Woonhuizen en Woonverblijven zijn die van het kadaster der gemeente en hebben voor zooverre de laatste niet aangeduid, niet kunnen worden ontwaard, als onder de betrekkelijke, een groot aantal Arbeiders-Tenten, Stroo- en Aardhutten behorende, die tot hiertoe niet op de kadastrale plans der gemeente voorkomen; terwijl andere daarop voorkomende niet met opzichte tot dezelver Bewoners, die alle vreemdelingen zijn en dus gene opgaven hebben weten te doen, hebben kunnen worden teregt gebracht. Gemeentelijk verband is de buurtschap Rheeze en het daarvan dependerende Rheezerveen de wijk letter E, doch zijnde laatstgemelde Buurtschap voor zooverre aan en omtrent de Dedemsvaart gelegen tot hiertoe niet gemeentelijk genummerd. De op zich zelven en tot geen bijzonder Huisgezin behorende Personen zijn als zoodanig door onderhalingen aangewezen. Bij de aanwijzing der Godsdienstige Gezindheden zijn de Hervormden door de letter P (Protestant), de Roomsch Catholiken door de letter R.C. en de Luteranen dooe de letter L. aangeduid". Aan de hand van deze nu niet bepaald heldere toelichting heb ik gemeend op de lijst van Ambt-Hardenbergh, al de niet genummerde huizen, onder het begrip "hutten" te kunnen rangschikken.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 103 Later toen ik constateerde, dat enkele van de verveenersfamilie's in zo'n "hut" hebben gewoond, ben ik aan de juistheid van deze indeling gaan twijfelen. Wij kunnen echter wel aannemen, dat in 1836, in dit oostelijke, dit jongste deel der veenkolonie nog bijna geen huizen stonden en het grootste deel der bewoners in zo'n veenhut woonden. Later verdwenen deze tijdelijke onderkomens, om plaats te maken voor blijvende woonhuizen. De lange lijsten met namen van personen, gegroepeerd tot gezinnen, lijken zo op het eerste gezicht vervelend en eentonig. Toch komen diegenen, die enigszins met de plaatselijke familienamen te Dedemsvaart op de hoogte zijn er gauw toe, om deze namen op de lijsten van de pioniers van Dedemsvaart met de familienamen van de hedendaagse Dedemsvaartse bevolking te vergelijken. Thans, 123 jaar na het opstellen van deze lijsten, kunnen wij ons daaruit enigszins een voorstelling maken, hoe deze eerste bewoners van Dedemsvaart daar in de eenzaamheid van het veenland hebben gewoond. Wij zien daaruit, dat een van aarde of veenzoden opgezette hut, gedekt met heideplagen, veelal het onderkomen vormde van een groot gezin. Ook woonde een deel der bewoners in "een kamer". Zo'n kamer, vormde slechts een deel van het huis. Uit mijn jeugd herinner ik mij nog de veel gebruikte uitdrukking "woont in een blote kamer", waarmede dan bedoeld werd, dat zo'n gezin niets meer tot haar beschikking had, dan één kamer, om in te wonen, te koken en te slapen. (In bedsteden). Dit was wel een zeer primitieve woonwijze. Wanneer bij de samenstelling der gezinnen, dienstpersoneel wordt vermeld, duidt dit op een zekere mate van welstand. Dan vindt men op de lijsten nog vrouwennemen, zonder geslachtsnaam aangeduid met "N.N.". Verder veel geslachtsnamen, afgeleid van de naame van de vader, zoals Alberts, Derks, Jans, enz. Samenwoning, zelfs in de hutten, kwam veel voor. De Duitse veenarbeiders, die hier alleen tijdens het seizoen verbleven zijn niet op de lijsten vermeld. Ongeveer 20% van de oude veenbevolking was Roomsch-Xatholijk, de rest was, met uitzondering van een enkele Israeliet, Protestant. (Hervormd). Gemende huwelijke kwamen ook nog al veel voor. Opvallend is dijwijls het enorme leeftidsverschil tussen man en vrouw, de man onder als de vrouw. Hoe dit verschijnsel is te verklaren is moeilijk te zeggen. Dan zien wij, dat in de veelal kinderrijke gezinnen, deze kinderen in het gezin van vader en moeder bleven, tot aan hun huwelijk. Men bleef bij elkaar en ging samen "als gezin" werken in het veen. Ook na het huwelijk zien wij vaak, dat de jonggehuwden zich in de buurt van de ouderlijke woning in een hut op het veen installeerden. Bij het opstellen der lijsten heeft schijnbaar de dialectuitspraak de ambtenaar die dit werk heeft verricht parten gespeeld. Zo leest men b.v. Takke, in de plaats van Takken, Bunskoeke, voor Bunskoeken. Dan geven de lijsten aan, het aantal jaren, dat de genoemde personen in de veenkolonie hebben gewoond op 1 januari 1837. Trekt men dit aantal jaren van 1837 af, dan heeft men het jaar van vestiging in de kolonie Dedemsvaart. In verband hiermede wil ik nog even aanhalen, dat door deze gegevens op de lijst van Ambt-Ommen is bewezen, dat de eerste steenen woning in 1818 gebouwd in het Arriërveen door de Baronnen de Vos van Steenwijk, als eerste bewoners heeft gehad, het grote gezin van Roelof Veeningen, de man afkomstig uit Hoogeveen, de vrouw uit Nijeveen. Deze Roelof Veeningen en Frederik Boterman, waren raadslid van Ambt-Ommen en één der bepalingen bij de overdracht der gronden opgemaakt, hield in, dat beiden als raadslid naar en van Avereest overgingen. Geven de lijsten alzo aan, wanneer zich de mensen in de veenkolonie hebben gevestigd, op twee, op de lijst van Ambt-Ommen vermelde gezinnen is dit niet van toepassing. Dit zijn de familie's Jan Torie- of Vogelzang en de familie Jan Mulder. Reeds vóór er sprake van was, dat er een Dedemsvaart zou worden gegraven, toen alles hier nog was, "wild en woest en ledig", was hier langs de Reest reeds enige bebouwing of bewoning, bestaande uit de genoemde familie's. Op de lijst staan deze gezinshoofden dan ook vermeld als wonende aldaar vanaf hun geboorte, vóór 1800.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 104 De menschen, die zich als eersten in de veenkolonie hebben gevestigd zijn er niet allen gebleven. Velen zijn met de vervening meegetrokken naar het Oosten en hebben de gemeente verlaten. Mogelijk komen de namen, voorkomende op de lijsten, zo niet in deze gemeente, in Oostelijk van Avereest gelegen gemeenten thans nog wel voor. Van de familienamen, voorkomende op de lijsten van 1836, welke men thans, of tot voor korte jaren terug, nog in deze gemeente aantrof, zou ik kunnen noemen; Bunskoeken, Assen, Mulder, Veldman, Mink (niet de familie Minke, welke zich na 1836 hier heeft gevestigd) Schotkamp, Schulte, Veldhuis, Dorgelo, Schoemaker, van Haeringen, Rooseboom, Klinge, Nuis, Guttink, Rientjes, Wesselink, Haverkort, Doldersum, Elferink, Bakker, Knuver, Schonewille, Kruidhof, Wolf, Haverkotte, Scholten, Lohuis, Habers, Wibier, Akkerman, Hagedoorn, Plomp, van Zuiden, Van Rooijen, Padding, Huisman, Boertjes, Michel, Steenbergen, Haveman, Nijhuis, Oogjes, Koehorst, Jonker, Otter, Giethoorn, Krikke, Kreuzen, Mol, Klos, Koster, Hartman, Meijerink, Overmars, Veneberg, Omvloo, Bruinemeijer, en ter Vaart. Een groot aantal van de in 1836 hier voorkomende familienamen is verdwenen, een even groot aantal namen van toen vindt men thans nog in Dedemsvaart terug. Wanneer men de vraag stelt, welk gedeelte van de tegenwoordige gemeente Avereest is in 1837 van de gemeente, het Ambt-Ommen en welk gedeelte van Ambt-Hardenbergh afgenomen, dan kunnen wij de antwoord hierop afleiden van oude benamingen, welke nog in deze gemeente voorkomen. Deze namen van verschillende delen der gemeente geven aan, dat deze gronden oorspronkelijk behoorden bij de buurtschappen, (marken) in de vroegere gemeenten Ambt-Ommen en Ambt-Hardenbergh. Naar mijn mening kan op grond van deze overwegingen de tegenwoordige Samenwijk, doorgetrokken noordelijk naar de Reest en zuidelijk naar de Gemeentegrens, wel zo ongeveer als de grens tussen het Ambt-Ommen en het Ambt-Hardenbergh van vóór 1837 worden beschouwd. Ten oosten van deze grenslijn vinden wij den, het Rheezerveen en het Diffelerveld, behorende bij Ambt-Hardenbergh, ten westen het Arriërveld en het Steger (der) veld, behorende bij de gemeente Ambt-Ommen. Als laatste uit die eerste jaren der veenkolonie het volgende; "Op 28 November 1851 vraagt een zekere Hendrik de Leeuw aan de Raad van Avereest, "de noodige middelen te beramen", opdat Jacobus Kuiper, die van hem een veenhuisje met land in huur had voor f 25 per jaar, aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen. Kuiper had in de maand maart van dat jaar zijn been gebroken, kon daardoor niet werken en was aan de huiseigenaar de huur schuldig geleven". Dit is een enkel beeld van armoede en ellende in één der vele "veenhuisjes" van de kolonie Dedemsvaart, van de kommer en de zorgen in het gezin van een veenarbeider, waarvoor in die jaren geen sociale voorziening- en waren getroffen. Tot zover enige beschouwingen in verband met de genoemde lijsten van de oudste koloniale bevolking van deze gemeente, lijsten die thans feitelijk de enigste en oudste bevolkingsregisters van de veenkolonie Dedemsvaart, van vóór 1850, vormen. Na de eerste algemene volkstelling in 1829 volgde de tweende in het laatst van 1839. De uitslag van deze telling gaf aan, dat Avereest, 3783 en Nieuwleusen 1703 inwoners had. Het feit, dat Avereest en Nieuwleusen een en dezelfde Burgemeester hadden, bracht nog al eens mede, dat beide gemeenten gelijk werden genoemd. De bevolking van Avereest was in de drie voorafgaande jaren, 1837, 1838 en 1839, met 705 inwoners vermeerderd. Ook reeds in de jaren van de eerste algemene volkstelling vormde de reizende en trekkende bevolking een apart probleem. Vooral die gemeenten waar veelschippers woonden moesten hiervoor maatregelen treffen. Zo deden Burgemeester en Assessoren van Hoogeveen op 24 December 1839 aan de Burgemeester van Avereest het volgende verzoek; "daar bij de onlangs alhier plaats gehad hebbende Algemeene Volktelling verre nog de meeste Ambulante Schippers, welke niet gehuisvest, maar altijd met hun huisgezin zich in het vaartuig ophouden,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 105 doch hunne belastingen alhier voldoen en alzoo onder de Volkstelling van deze gemeente moeten begrepen worden, afwezig waren en we veronderstellen, dat dezulken voor het grootste gedeelte zich thans met hunne vaartuigen in U.W.E.A. Gemeente zullen bevinden; hebben wij de eer U.W.E.A. bij dezen beleefdelijk te verzoeken om die personen in voegen zulks bij Koninklijk Besluit is voorgeschreven, door U.W.E.A. bedienden te laten opschrijven en na afloop de invullingsbilletten aan ons toe te zenden. Burgemeester en Assessoren van Hoogeveen, Geteknd onleesbaar. De daaropvolgende bevolkingscijfers zijn van 31 December 1842, n.l. 4325 inwoners in Avereest en 1710 in Nieuwleusen. In de drie jaren na de volkstelling in 1839, de jaren 1840, 1841 en 1842, alzo een vooruitgang voor Avereest van 542 en voor Nieuwleusen van 7 inwoners. Opvallend groter is deze vooruitgang voor Avereest, dan voor de gemeente Nieuwleusen. De oorzaak moet m.i. gezocht worden in de groei van de veenkolonie Dedemsvaart. Het zielenaantal van Nieuwleusen en ook van het oude Avereest, met zijn boerenbevolking ging niet met zulke grote sprongen omhoog. Volgens een opgave, d.d. 22 maart 1846 van de Burgemeester van Avereest aan de Heer Staatsraad-Gouverneur in de provincie Overijssel bedroeg het aantal inwoners der "Veenkolonie Dedemsvaart, voor zover behorende tot de gemeente", 4250 zielen. Sedert 1 Januari 1837 (2025) een vooruitgang in de veenkolonie van 2225 inwoners. Op 15 Mei 1847 vraagt de Staatsraad-Gouverneur in de Provincie Overijssel aan de Plaatselijke besturen in de Provincie, o.m. het aantal landverhuizers uit de gemeente vertrokken. De Burgemeester antwoordde hierop "dat de in 1847 plaats gehad hebbende landverhuizingen naar Noord-Amerika en andere overzeesche gebiedsdeelen, van hoofden van Huisgezinnen, of eenlopende personen met de vrouwen en kinderen en de dienstboden, gezamelijk 23 personen bedroeg". Het is bij overlevering bekend, dat in de vorige eeuw enige gezinnen uit deze gemeente naar de mormonenstaat Utah in Noord-Amerika zijn vertrokken, o.a. een familie Pot van de Sponturfwijk. Dan krijgen wij de Algemeene tienjarige volkstelling in 1849. Tevens blijkt uit de daarbij behorende stukken, dat er een register van bevolking moest worden opgemaakt. Op 3 juli 1850 schirjft de Staatsraad-Gouverneur in deze Provincie, dat "het werk ter opmaking van het register van bevolking, zoude voltooid zijn", enz. Hij vroeg daarbij een nauwkeurige opgave van het zielental der bevolking, welke volgens het opgemaakte register op 1 Januari 1850 tot de gemeente behoorde". Uit het antwoord van het Gemeentebestuur dezer gemeente blijkt, dat men hier met deze werkzaamheden nog niet gereed was. Men schreef echter dat aangenomen kon worden, dat het "juiste bedrag" der bevolking is: 2685 mannen en 2615 vrouwen. In verband met de Volkstelling in 1849 gehouden, schrijft de Gouverneur op 13 Februari 1850, aan het bestuur dezer gemeente, dat de opgaven ontbraken van de onbewoonde huizen, van scholen, kerken, enz. en dat de gemeente niet in geregelde wijken was ingedeeld, enz. Op 19 Februari 1850 antwoordde het Gemeentebestuur; "in deze gemeente geene bepaalde buurtschappen bestaande, als de Kaat, de Haar, het Achterveld, enz. of namen van wijken, als de Langewijk, de Sponturfwijk, enz. welke door het gebruik aangenomen zijn, doch geene bepaalde gedeelten der gemeente aanduiden, hebben wij vermeend, U.H.Ed. Gestrenge 's bemerking daaromtrent alsnog onvoldaan te moeten laten en bevorens U.H.E. Gestrenge advies te verzoeken of het voldoende zal zijn de verlangde gegevens te bepalen, tot de beide Hoofddeelen der gemeente, n.l. Oud-Avereest en Dedemsvaart, zijnde deze ook door de kerkelijke Gemeenten aangenomen. Burgemeester en Assessoren van Avereest. get. C.W. van Dedem. Ter ordennatie, F. Boterman. Op 14 juni 1850 besluit de Raad dezer gemeente, het Reglement tot rigtige bijhouding van het bevolkingsregister van Avereest en de verdeeling der gemeente in wijken, overeenkomstig de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 106 aanmerkingen van H.H. Ged. Staten te wijzigen. Daarna wordt door Burgemeester en Wethouders op 20 Juni, d.a.v. "het reglement of verordening" aan Ged, Staten ingezonden. Op dit "Reglement of verordening" steunt het oudste aanwezige bevolkingsregister en de eerste wijkindeeling van de gemeente Avereest. Aan deze wijkindeling ging gepaard het nummeren der huizen. Deze wijk-nummering heeft tot 1947 plaats gehad van het oosten naar het westen, in tegenstelling van de nummering na 1947 van straten, wegen enz., welke nummering vanuit twee kernpunten in de gemeente gedaan is. Deze twee kernpunten waren voor Dedemsvaart, de brug over de Dedemsvaart voor de Julianastraat en voor Balkbrug, de toenmalige Balkbrug die door de demping van de Dedemsvaart in 1966 is verdwenen. Om terug te komen op deze eerste huisnummering. Deze werd aanbesteed en als curiositeit hieronder de drie inschrijvingsbiljetten. "Ik ondergeteekende neem aan het Nummeren der huizen in de gemeente Avereest zijnde volgens opgave aan de 900 en wel de 50 huizen voor de Somma van Een Gulden en negentwintig cents. Dedemsvaart, den 27 Julij 1850. Zegge f 1,29. Get. H. Baas.

"Het opgegeven werk wegens het Nummeren en wijkletter. Neem ik aan te doen per vijftig huizen voor de somma van Een gulden en 10 cent. Zegge f 1,10 get. H. Woudman. "Per vijftig woningen Twee Guldens en vijftig cent. get. R. de Leeuw. Dit waren de simpele inschrijvingsbiljetten van de schildersbazen in 1850. Het biljet met het grootste bedrag was 8 bij 9cm. Groot. Wanneer men de bedragen ziet, waarvoor deze schilders vijftig wijkletters en vijftig huisnummers moesten schilderen op het voordeurkozijn of zo er geen voordeur in de woning was, veelal op een raamkozijn, van huizen her en der verspreid, voor aan de weg, maar ook ver achteruit aan wijken, waar men langs onbegaanbare wegen of paden moest trachten te komen, dan kan men wel begrijpen, dat het dagloon, om nog maar niet te spreken van "uurloon" zeer gering was. Met de tegenwoordige emaille-nummerplaatjes is alles zoveel eenvoudiger en practischer. Het "inordebrengen" van de Bevolkingsregisters bleek niet zo'n eenvoudige aangelegenheid te zijn. Mogelijk ontbrak het in die jaren wel aan goede ambtenaren, die voldoende administratief waren onderlegd om dit op te kappen. Op 21 december 1852 schrijft de Commissaris des Konings in de Provincie Overijssel aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Avereest (de oude benamingen, Assessoren en Gouverneur werden niet meer gebezigd) o.m.; "Daar ik vertrouw dat het werk (het in orde brengen van de bevolkingsregisters) thans zal zijn afgelopen, zoo heb ik de eer U. Ed. het invullingsregister weder terug te zenden, zoowel ter verbetering der leemten, ontdekt in de opgave der bevolking op 19 november 1849, als de aanteekening op elke bladzijde van het register van het getal bewoonde en onbewoonde huizen en ter aanduiding van de plaatselijke indeeling." Tevens werd verzocht het juiste cijfer van de wettige bevolking der gemeente, voor elk geslacht afzonderlijk op 1 januari 1850 en 1851. Het uitvoerige antwoord op dit schrijven, geeft zo juist weer de toestand van de veenkolonie Dedemsvaart in die jaren. Uit dit schrijven rijst voor onze ogen op het beeld, dat Abe van der Meer beschrijft in zijn herdenkingslied van de Dedemsvaart; "Vaal lag de heide en dor was de grond". Op die vale, uitgestrekte heide, her en der verspreid, de hutten en tenten van de veenarbeiders, eenvoudige, schamele onderkomens van de werkers in het ruwe veen. Uit dit schrijven van het Gemeentebestuur van Avereest geef ik het volgende weer over het Dedemsvaart van ruim 100 jaren geleden. 18 Januari 1852, no. 102. "dien gebrekkigen staat te verbeteren moge buitendien doenbaar zijn voor een groot gedeelte der gemeente, nogtans blijft over waar van met geene mogelijkheid kan worden opgespoord in hoeverre de opgaven van bevolking op 19 November 1849 al dan niet juist zijn geweest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 107 Wij bedoelen die wijken, waar de arbeiders hunne tenten op slaan en waar men heden een aantal woningen, maar eenige dagen later geen enkele meer aantreft, dergelijke veranderingen hebben zoo dikwijls plaats als de veranderingen van het te bearbeidene stuk gronds in welker nabijheid zoo lang het werk duurt gewoonlijk ook de arbeiderswoningen te vinden zijn dat ten gevolge heeft, dat dezelfde personen en huisgezinnen soms onderscheidene malen en buiten de gemeente woonachtig zijn. Bij het vroegere gemis van wijkmeesters en bij gebreke van eenige aanteekening van die menigvuldige veranderingen sedert 19 november 1849 voorgevallen, was dan ook een geheel nieuwe telling noodzaaklijk om met de juiste stand der gemeente bekend te worden gesteld en de Bevolkingsregisters naar behooren te kunnen in orde brengen, die nieuwe telling is thans ten einde gebragt, voor ieder der tien wijken is een wijkmeester benoemde en zijn de bevolkingsregisters naar de bestaande voorschriften bijgewerkt en met de meeste zorg in orde gebragt. Zoodat men nu eenmaal een goed geheel hebbende de geregelde bijhouding voor het vervolg niet moeilijk zal vallen. De telling heeft de volgende uitkomsten opgeleverd. Te weten, dat de wettige bevolking op; 1 januari 1850 bestond uit; 2691 van het M. en 2568 van het vr. Gesl. 1 januari 1851 2679 2687 1 januari 1852 2721 2618 1 januari 1853 2801 2679 Wanneer men zich dit alles voor ogenstelt, deze trekkende veenbevolking, die haar veldhutten telkens naar gelang het werk dit noodzakelijk maakte, gingen verplaatsen, deze eenvoudige, onontwikkelde mensen, waarvoor slechts alléén het werk in het veen bestond, dan van den vroegen morgen tot de late avond met hun gehele gezin, daar ver achteruit in het heideveld werkten, daar, waar wegen en voetpaden ontbraken en die er niet aan dachten, om van hun verhuizingen op de heide, kennis te geven op het Gemeentehuis. Wanneer men dit alles bedenkt, dan wordt het duidelijk, dat het register van zo'n bevolking moeilijk was op te maken en dat het even moeilijk was, dit register op de juiste wijze bij te houden. Dit laatste bleekdan ook in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 20 November 1854, waar de Voorzitter in consideratie geeft; "dat de leemten in de bevolkingsregisters door de gebrekkige bijhouding van de wijkmeesters gedurende het laatste jaar het ondoenlijk maken, om de statistiek tabellen die eerlang moeten ingezonden worden, te kunnen opmaken, benevens al het werk, waarbij de registers gebruikt moeten worden, zonder daarbij een legio misstellingen te begaan en verzoekt mitsdien dat de Raad maatregelen moge beramen, tot herstelling van die gebreken en tot eene meer geregelde bijhouding voor het vervolg. Na overweging wordt den Voorzitter opgedragen de H.H. Wijkmeesters bijeen te reopen en hun onder aanbieding van eenige vergoeding en te verleenen assistentie uit te noodigen tot het in orde brengen der registers en dezelve door halfjaarlijksche opneming aan de huizen der ingezetenen conform de voorschriften bij te houden. Het toezicht op de Bevolkingsregisters berustte in vroeger jaren bij de Commissaris des Konings. Dit was geen toezicht, alleen in naam maar werd wel degelijk geregeld gehouden. In Juli 1853 had het plaats en op 7 october 1856 gaf de Commies ter Griffie, Swanenberg de Veije kennis, dat hij door de Commissarie des Konings belast met een onderzoek der bevolkingsregisters, zich daartoe op Vrijdag 10 October 1856 omstreeks den middag te Avereest zal bevinden. Enkele dagen na zo'n onderzoek kregen Burgemeester en Wethouders de aanmerkingen schriftelijk toegezonden. Naar aanleiding van dit laatste onderzoek het volgende; "Enkele personen waren uit het register afgevoerd, zonder dat bleek om welke redenen zulks heeft plaats gehad, of waar zij nader zijn geboekt, zulks was, welligt met meerderen, het geval met B. Boterman, wijk E, blz 16 en F. Vogelzang, wijk E. Blz. 106.". Het is schrijver dezes in de praktijk gebleken, dat dergelijke tekortkomingen bij later in te stellen onderzoeken naar familie-afstammingen grote moeilijkheden kunnen opleveren. In verband met de Volkstelling in 1859 vraagt de Commissaris des Konings in deze provincie op 19 Mei 1859 advies aan de Gemeentebesturen van de grootste gemeenten en van dezulken, welke met betrekking tot de volkstelling in eenen exceptioneelen toestand verkeeren. Bij deze gemeenten werd ook de gemeente Avereest gerekend. Tot de vragen, die in het bijzonder de aandacht behoeven behoorden de volgende; 1e. in welke maand moet de volkstelling plaats hebben? 2e. zal de invulling der inschrijvingsbiljetten verrigt worden door de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 108 wijkmeesters of andere ambtenaren, dan wel door de in te schrijvenden zelve, zooals in 1849 is geschied en kunnen de openbare onderwijzers voor de inschrijving of het toezigt daarop worden gebezigd? 3e. is het wenschelijk, dat de regeering voor de beroepen of middelen van bestaan vaste klassen aanwijzen, onder welke alle in te schrijven worden gerangschikt of zich zelve brengen? 4e. bestaat de mogelijkheid de zigtbare phijsieke gebreken, als blindheid, doofstomheid, onnoozelheid, enz. in het biljet te doen invullen? 5e. is er controle mogelijk op de naaukeurigheid der opgaven omtrent feitelijke afwezigen en de plaats van hun verblijf zoo die binnen 's lands is? Het antwoord op deze vragen heeft schrijver dezes niet gevonden. Als eigenaardigheden van deze volkstelling een paar gevallen. 1e. De tot de bedelaarskolonie "Ommerschans" in betrekking staande personen, wonende op het grondgebied van de gemeente Avereest werden op den avond van 31 December 1859 begrepen in het totale cijfer der bedelaarsbevolking en aan de Burgemeester van Ommen opgegeven, alsof zij in het gesticht (onder Ommen) waren opgenomen. Dit lijstje laat ik hieronder volgen; Aantal zielen op den 31 December 1859 onder Avereest wonende, voor de Volkstelling te Ommerschan ingeschreven. Namen Betrekking Zielenaantal. W.G. Dikken Veteraan-veldwachter 2. C. Hoogenberk Hoevenaar 9 H. Van Houten Veteraan-veldwachter 2 W. Kronenburg Veteraan-veldwachter 5 J.W. Mulder Hoevenaar 10 G. Klaver Hoevenaar 12 J. F. Kleiböcker Hoevenaar 8 W. van de Bosch Hoevenaar-wijkmeester 5 L. Gillessen Veteraan-veldwachter 5 J.F.Ap Logementhouder 4 Wed. Meeuwessen Veteraan-weduwe 2 D.J. Janssens Veteraan-veldwachter 8 J. Strating Veteraan-veldwachter 6 G.F. Gerritsma Hoevenaar 8 M.J. Favie Hoevenaar 9 M. van de Berg Hoevenaar-wijkmeester 8 S. Brinkman Veteraan-veldwachter 4 Wed. Tiemes Arbeiders-huisgezin 2 Verpleegde bedelaars J.N. Kalbfleisch Veldwachter 3 J. Rikker Veldwachter 2 J.A. Grimberg Veldwachter 3 A. Theunissen Veldwachter 4 D. van de Woerdt Veldwachter 2 A. Kolbach Veldwachter 3 L.de Vries Veldwachter 4 F.F. Westerhoff Veldwachter 2 P. Hokman Veldwachter 2 te zamen 134

Reeds eerder schreef ik dat de bedelaars van Ommerschans zich als veenarbeiders in deze gemeente vestigden. Uit dit lijstje blijkt dat een bedelaar kon "opklimmen" tot veldwachter. Bij het bovenstaande lijstje zien wij ook de naam "Kleiböcker". Een der nakomelingen van deze hoevenaar (kolonieboer) is als kinderarts verbonden aan het Diaconessen-Ziekenhuis te Meppel. Personen, die op 31 december 1859, de teldatum voor de volkstelling, verbleven in een andere gemeente als waar zij werkelijk woonplaats hadden, werden door het Gemeentebestuur van de gemeente waar zij verbleven opgegeven aan het bestuur van de woongemeente.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 109 Het Gemeentebestuur van Oldemarkt gaf alzo kennis aan het Gemeentebestuur van Avereest, dat aldaar "geteld" waren; Mejuffrouw Hamilton of Silverton Hill met kind en meid 1ml. En 2 vr.1. personen." De uitslag der volkstelling 1859, op 31 december was; 3116 mannen en 3008 vrouwen, totaal 6224 inwoners. In 1860 vermeerderd door geboorte met ; 101 mannen 124 vrouwen. Totaal 225 In 1860 verminderd voor overlijden met 61 mannen. 66 vrouwen. Totaal 127 Ingekomen 108 mannen en 79 vrouwen = totaal 187. Vertrokken 133 mannen en 98 vrouwen = totaal 231. Meer vertrokken dan ingekomen in 1860, 44, Totale vermeerdering 54 personen. n 1861 vermeerderd door geboorte met 118 mannen en 115 vrouwen. Totaal 233 personen. In 1861 verminderd door overlijven met 65 mannen 77 vrouwen. Totaal 142 personen. Vertrokken in 1861 80 mannen en Ingekomen in 1861 75 mannen 76 vrouwen. 64 vrouwen. Totaal 156 personen Totaal 139 personen. en Meer vertrokken dan ingekomen 17 personen. Meer geboren dan overleden 91 personen. Totale vermeerdering in 1861 met 74 personen. Uit deze dorre cijfers blijkt, dat nu (september1959) bijna 100 jaar geleden er in deze gemeente meer mensen vertrokken,dan er zich vestigden. Het overschot van de geboorten, tegenover het aantal overledenen, maakte dat het totale bevolkingscijfer iets vooruit ging. In de tijd, dat schrijver dezes aan de afd. Bevolking verbonden was, bestond ieder jaar weer, de "aanwinst" van de bevolking uit dit overschot. Zoals wij aan de oudste bevolkingsregisters deze gemeente, over het tijdvak 1850-1859 kunnen zien, was in 1850 de gemeente verdeeld in 10 wijken, aangeduid met de letters, A.B.C.D.E.F.G.H.I. en K. Deze wijkindeling hebben wij bijna 100 jaren lang gehouden, tot de nieuwe indeling der gemeente in straten, wegen en kommen, ingaande 1 januari 1947. Na de wijkindeling van 1850 stelde de Raad dezer gemeente in zijn vergadering van 27 october 1862 andermaal een verordening vast, "regelende de verdeeling der Gemeente in wijken, de nummering der huizen en de aangiften van verhuizing binnen de gemeente". Zoals vermeld werd de gemeente verdeeld in 10 wijken. De grenzen van deze wijken werden vastgesteld. Zonder enige plaatselijke bekendheid in de gemeente heeft men aan deze grensaanduiding niet veel. Toch wil ik ze hier, volledigheidshalve, weergeven.

Wijk A. Belend ten oosten het Ambt-Hardenbergh, ten zuiden de Vrieschendijk, ten noorden de rivier de Reest en ten westen de wijk en Egbertjesslag. Wijk B. Ten oosten de Wijk en Egbertjesslag, ten zuiden de Vrieschendijk, ten noorden de Reest en ten westen de marke van Stegeren. Wijk C. Ten oosten de marke van Rheze, ten zuiden de Kruizinga's wijk, ten noorden de Reest en ten westen de Kalkovenwijk en de oude Sponturfwijk, daarachter gelegen. Wijk D. Ten oosten de marke van Rheze, ten zuiden de Vrieschendijk, ten noorden de Kruizinga's wijk, ten westen de Kalkovenwijk en de Hoofdeijk van den Heer van Swinderen, doorgetrokken tot den Vrieschendijk. (de Later genoemde Nieuwe Wijk). Wijk E. Ten oosten de Kalkovenwijk en de oude Sponturfwijk, ten noorden de Sponturfwijk, ten zuiden de Kruizinga's wijk en ten westen , de Hoofdvaart bij B. Berends. (thans familie Beute). Wijk F. Ten oosten de Kalkwijk en de Hoofdwijk van den Heer van Swinderen, ten noorden de Kruizinga's wijk, ten zuiden de Vrieschendijk, ten westen de Hoofdwijk van de weduwe Veeningen tot de Kruizinga's wijk en naar het zuiden recht doorgetrokken tot aan den Vrieschendijk. Het huis van de weduwe Veeningen behoort bij deze wijk. Wijk G.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 110 Ten oosten de Hoofdwijk van de weduwe Veeningen en de wijk achter haar huis, de Hoofdvaart vanaf Bonne Berends tot de Pol, ten noorden de Kruizinga's wijk en ten westen Katingerveld en de kolonie Ommerschans. Wijk H. Ten zuiden de Sponturfwijk en de kolonie Ommerschans, ten oosten en noorden de Reest, tot aan de Steenen Brug en vandaar de groote weg tot de Katingerdijk, ten westen de Katingerdijk van welke regt doorgetrokken tot de Kolonie. Wijk I. Ten oosten de Katingerwijk en weg tot de Steenen Brug, ten noorden de weg vanaf de Steenen Brug, de Katingerdodenweg, de weg door Avereest tot aan het einde van de Huizingerwijk, de Schapenstreek naar de Haarweg, de oude Haarweg tot aan en verder den Nieuwendijk, ten zuiden de gemeente Ambt-Ommen. Wijk K. Ten noorden en oosten de Reest vanaf de Steenen Brug tot aan de gemeente Staphorst, ten westen de gemeente Staphorst en Nieuwleusen en ten zuiden de Nieuwendijk, de oude Haarweg tot aan de Schapenstreek, de Schapenstreek tot aan de Huizingerwijk, de Grote weg door Avereest tot aan de Katingerdodenweg en vandaar de groote weg tot aan de Steenen Brug.

Deze grenzen waren ongeveer gelijk aan de vorige wijkgrenzen. Ook bij de latere wijkindelingen tot 1947 toe, heeft men deze grenzen in hoofdzaak aangehouden. Wel zijn verschillende grensnamen in de loop der tijden veranderd. Van de verschillende benamingen van de grenzen der onderscheidene wijken wil ik op enkele een toelichting geven. Ten eerste bij de wijken A. en B. het "Egbertjesslag. Op 22 october 1846 werden Burgemeester en Assessoren der gemeenten Avereest en Ambt-Hardenbergh uitgenooidigd om de onderhoudsplichtigen van eene brug over den mond van de Kruizinga's wijk bij Bonne Berends en van eene brug over de Ongelukkige wijk in de marke van Heemse behoorende aan de Heer van Roreest te Heemse, tot onverwijlde herstelling dier bruggen aan te manen. Burgemeester en Assessoren van Ambt-Hardenbergh antwoordden hierop, d.d. 28 October 1846, dat de laatstgenoemde brug niet behoorlijk was opgegeven, maar daarmede bedoeld zal zijn eene ophaalbrug in het Egbertjesslag onder de gemeente Avereest gelegen en doorgaans "de Freulesbrug" genaamd. Uit de gevoerde correspondentie over het herstel van de "Freulesbrug" blijkt, "dat de Heer van Foreest te Heemse onderhoudsplichtige was tot de brug in den weg langs de Dedemsvaart en het Egbertjesslag". Hier wordt al reeds geschreven van het "Egbertjesslag", de latere grens tussen de wijken A. en B. Met de in 1846 genoemde "Freulesbrug" werd bedoeld de ophaalbrug in de Provinciale weg nabij de boerderij van Hoving Snr. Aan het Rheezerend. Deze brug is voor eenige jaren opgeruimd. Ten tweede, de bij de wijken A. B. D. en F. genoemde Vrieschendijk. Deze Vrieschendijk vormde niet alleen de zuidgrens van de genoemde wijken, hij vormde tevens een groot gedeelte van de grens tussen de gemeenten Avereest en Ambt-Ommen (thans Ommen) en Ambt-Hardenbergh. De Vriezendijk, ook wel geschreven Vrieschen dijk is al oud en stond in verbinding met de verdedigingswerken van "de Ommerschans". Toen deze Schans in 1675 in beheer overging naar de Raad van State der verenigde Nederlanden werd tevens bepaald, dat niemand binnen zekeren afstand van de Schans het veen mocht bewerken of met boekweit bezaaien. Hierover was telkens verschil van mening tussen de soldaten van de Schans, die voor eigen gebruik, boekweit op het veen gingen verbouwen en er turf gingen steken of graven, en de bewoners van Ommen, die dit altijd gewoon waren te doen. Ter afscheiding, vooral voor deze bewoners van het stedeke Ommen, werd van Oost naar West door het veen een heel lange dijk gemaakt, de Vriezendijk of Vrieschendijk. Deze oude dijk van 1675 zou later een groot gedeelte van de zuidgrens der gemeente Avereest vormen. Heden ten dage is hier en daar plaatselijk de Vrieschendijk nog bekend. Ten derde bij de wijken F. en G. de Hoofdwijk van de weduwe Veeningen. Wanneer wij lezen, dat de westelijke grend van wijk F. bestond uit de Hoofdwijk van de weduwe Veeningen, is dat zonder meer niet

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 111 bijzonder duidelijk. Immers deze Hoofdwijk bestond bij het vastellen der wijkindeling in 1862, maar is als zodanig verdwenen, toen in of omstreeks 1867 uit deze wijk het Ommerkanaal is ontstaan. De familie Roelof Veeningen, ook wel geschreven Veningen, heeft gewoonde in het eerste huis in het Arriërveen, in latere jaren, tot heden op dezelfde plaats, bewoond door de familie Meesters aan de Hoofdvaart, tegenover het voormalige Ommerkanaal. Ten vierde bij de wijken I. En K, de Katingerdodenweg. De Katingerdoodenweg, zoals men toen schreef, was in vroeger jaren de weg waarover de doden uit de buurtschap "den Kaat" naar hun laatste rustplaats, het kerkhof te Oud-Avereest, werden gebracht. Deze weg liep even ten noorden van Balkbrug, in noord-westelijke richting vanaf de oude zandweg Balkbrug- de Stenen Brug naar de weg te Oud-Avereest en kwam daar bij het tolhuis op deze weg. Het was een afsnijding binnendoor, in de plaats van over Balkbrug. Nog heden ten dage bestaat deze Katingerdodenweg, maar hij wordt niet meer als zodanig genoemde en gebruikt. Dit wandelwegje voor de inwoners van Balkbrug, werd voor eenige jaren in de volksmond genoemd "het Brinkswegje" en thans het "Duizendkunstwegje" zulks naar de bewoners van het voormalige tolhuis aan de Meppelerweghoek Katingerdodenweg. Het bevolkingsregister van Avereest is verdeeld in tijdvakken en wel over de jaren 1850 tot 1920. Deze indeling was wijksgewijze en in volgorde van de huisnummers. Een uizondering op deze indeling maakt het tijdvak 1860/1869. Over dit tijdvak heeft men voor de geheele gemeente een alfabethische volgorde van de namen der hoofden van gezinnen genomen. In de practijk is gebleken, dat de toepassing van deze volgorde minder juist is geweest. De aanvankelijke opzet in 1860 was wel goed, maar bij mutatie's en later ingekomen gezinnen kwamen de moeilijkheden. Dan kon de alfabetische volgorde in het vastbladige register niet worden doorgevoerd en moesten later ingekomen personen en later gevormde gezinnen door huwelijk, achter de reeds ingeschreven personen worden vermeld.

Ook een register met huisnummers ontbrak. Het nazoeken van familienamen en afstammingen, leverde over het genoemde tijkvak steeds moeilijkheden op en dikwijls was het verband met het voorafgaande- of opvolgende tijdvak zoek. Het aanleggen in 1956 van een alfabetisch namenregister met verwijzing naar de bladzijden van de registers, van een register vermelden de wijkindeling en de nummers der huizen met de hoofdbewoners en het aanleggen van een apart register van de schippers, heeft veel verbetering gebracht. De genoemde indeling van de bevolkingsregisters in alphabetische volgorde was voor de Commissaris des Konings bij zij bezoek aan deze gemeente op 14 maart 1864 en het daarbij ingestelde onderzoek der Gemeenteadministratie o.m. aanleiding tot het inzinden van de volgende schriftelijke opmerking; Zwolle, den 16 maart 1864. "Bij het bevolkingsregister in alphabetische orde aangelegd, ontbreek het huizenregister in art. 29 van het Kon. Besluit van 5 nov. 1861, Stbl. 94, voorgeschreven, welk register nog zal moeten worden aangelegd. (Eerst in 1956 aan voldaan). De aanhouding van dat register door het inschuiven van losse bladen is zeer bedenkelijk en moet worden afgekeurd. Vooreerst gaan daardoor alle waarborgen van echtheid te loor, maar ten andere wordt daardoor telkens de nummerorde der bladen afgebroken, en splitst ieder ingeschoven blad het voorafgaande artikel in twee verwijderde deelen. De bezwaren worden niet opgewogen door het langer behoud der lexicografische orde, welk voordeel evenzeer te verkrijgen ware, als het register op wat breeder schaal ware aangelegd, terwijl het bezwaar aan het opheffen van die orde kan worden weggenomen door de aanleg van een bladwijzer". Tot zover de door de Commissaris terecht gemaakte opmerking. In de oude bevolkingsregisters komt men namen tegen welke zijn doorgehaald en waarbij is vermeld; "Ambtshalve doorgehaald". Evenwel zonder opgave waarom deze doorhaling heeft plaats gehad en waar de betreffende persoon is gebleven."

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 112 Over deze ambtshalve doorhalingen het volgende; Op 7 Februari 1870 schreef de Minister van Binnelandsche Zaken en Ged. Staten van Overijssel o.m.; "Wanneer echter de persoon, de gemeente zonder kennisgeving verlaat en zich in het buitenland gaat vestigen, wordt door geene enkele bepaling van het Koninklijk Besluit van 3 November 1861, Stbl. 94, aan het Gemeentebestuur de magtiging verleend om den persoon of het huizgezin ambtshalve uit het register te schrappen, al blijkt ook voldoende dat de gemeente voor goed wordt verlaten".

De Minister wenschte de zienswijze van de Staten te vernemen over de toevoeging van eene alinea van art. 19 van de volgende inhoud; "Personen die eene gemeente hebben verlaten en de verklaring niet hebben afgelegd, worden ambtshalve uit het bevolkingsregister der gemeente geschrapt, wanneer na een ingesteld onderzoek gebleken is, dat zij minstens sedert één jaar uit de gemeente zijn vertrokken". Burgemeester en Wethouders van deze gemeente werden verzocht hierover "hun gevoelens mede te deelen". Het antwoord heb ik in de administratie niet gevonden. Op 16 April 1972 verzoekt de Controleur der Personele Belasting te Ommen aan de Burgemeester hem een opgave te verstrekken van de bevolking van de gehele gemeente en van de kom, zoo die aanwezig is. De Burgemeester antwoordde hierop, dat een kom niet aanwezig was, terwijl het aantal inwoners der gemeente op 31 December 1871, 6207 bedroeg. Dit betekende, dat over een tijdvak van 10 jaren, 1 Januari 1862/1 Januarie 1872 de bevolking verminderd was met 145 inwoners. Deze achteruitgang van het zielenaantal was steeds een gevolg van het groter aantal personen, dat de gemeente ging verlaten, dan het aantal dat zich metterwoon hier vestigde. Deze aantallen waren voor 1900; Gevestigd, 213 mannen en 131 vrouwen, totaal 344. Vertrokken, 218 mannen en 164 vrouwen, totaal 382. Meer vertrokken dan gevestigd 38. Toch waren er ook jaren dat het bevolkingscijfer aanmerkelijk vooruit ging. Dat was jaar 1908. Geboren totaal 244 overleden totaal 108 vermeerdering 136. Gevestigd totaal 570 vertrokken totaal 549 vermeerdering 21. Totale vermeerdering 157. De loop der bevolking in de gemeente is vanaf 1881 telken jare vermeld in de Provinciale Bladen voor Overijssel. Over de Volkstelling in 1889 schreef de Commissaris des Konings in de Privincie Overijssel op 13 november van dat jaar aan het Gemeentebestuur van Avereest het volgende; De Minister van Binnelandsche Zaken acht het wenschelijk dat in de gemeenten waar daartoe gelegenheid bestaat, de aankondiging betreffende de aanstaande volkstelling in de plaatselijke dag- en weekbladen worde opgenomen. Ik vermeen dat in Uwe gemeente zoodanige gelegenheid aanwezig is, en heb mitsdien de eer U uit te noodigen aan des Ministers wensch gevolg te geven. De Commissaris des Konings, in de Provincie Overijssel, get. Geertsema. Men zou zo denken, dat Burgemeester en Wethouders der gemeente zonder meer hieraan gevolg zouden geven. Dat was echter niet het geval. d.d. 18 November 1889 vroegen Burgemeester en Wethouders; "Of de kosten der opneming van de aankondiging betreffende de aanstaande tienjaarlijkse volkstelling in de 2 in deze gemeente uitkomende weekbladen voor rekening van het Rijk worden genomen?". Het antwoord op deze vraag heb ik niet gevonden. Naast de administratieve werkzaamheden ter Secretarie der gemeente vraagt iedere volkstelling een betrekkelijk groot aantal personen, die belast worden met de eigenlijke telling aan de huizen. Hiervoor werden in het verleden mensen aangezocht uit alle categoriën der bevolking. Voorwaarde was steeds, dat men enigszins administratief was onderlegd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 113 In de jaren, dat de gemeente nog haar eigen Politie had, waren ook de Gemeente-veldwachters steeds als "tellers" aangewezen. Niet elke overheidsinstantie stond evenwel aan haar ambtenaren toe om als "teller" op te treden. Een en ander blijkt uit de volgende brieven aan Burgemeester en Wethouders van Avereest. Ministerie van Financiën. afdeeling Personeel. 's-Gravenhage, den 7 december 1899. De Minister, Gelezen het bericht van den Directeur der directe belastingen te Zwolle, van 25 November j.l. no. 1670.op een verzoek van Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, om eene vergunning voor den kommies der 3e. klasse, J. Ruchtie aldaar, tot het aannemen der betrekking van teller bij de aanstaande algemene tienjarige volkstelling. Gelet op het Koninklijk Besluit van 21 Juli 1884, no. 32. (verzamelingen no. 78). Heeft goedevonden en verstaan; Aan voornoemden kommies J. Ruchtie de gevraagde vergunning te verleenen, mits 's Rijksdienst daardoor niet wordt benadeeld, enz. Departement van Justitie. 2e. Afdeling no. 172. 's-Gravenhage, 18 november 1899. Naar aanleiding van Uw schrijven, d.d. 15 dezer, no. 198/906, heb ik de eer U mede te deelen, dat bezwaar bestaat om den ten Uwent gestationeerde Rijksveldwachter B. Schoemaker te vergunnen, bij de aanstaande tienjarige Volkstelling de betrekking van teller te vervullen. De Minister van Justitie, namens de Minister, De Secretaris-Generaal get. onleesbaar. Hierna nog enige cijfers over de elfde algemene volkstelling, welke is gehouden bij de overgang 1930/1931. De beloning der tellers (waarbij ook schrijver dezes) bedroeg 5 cent van ieder te tellen persoon. Hiervoor moesten nogal omvangrijke administratieve gegevens ingevuld worden op daarvoor bestemde telkaarten. Iedere teller kreeg 700 tot 1000 personen te tellen, een aantal dat verband hield met meer of minder verspreide bebouwing. Het voorlopige bevolkingscijfer op 31 december 1930 was; 9584, te weten, 4921 mannen en 4663 vrouwen. De officiële cijfers der volkstelling waren; 4919 mannen en 4663 vrouwen. 9582 totaal. Hierbij waren 27 Israelieten mannen en 20 Israelieten vrouwen. Ten slotte wil ik nog vermelden, dat per 1 januari 1947, de bijna 100 jaren bestaande wijkindeling en wijknummering, bij de ouderen zo goed bekend, is veranderd in de indeling der gemeente in straten, wegen en komen. Dit laatste op plaatsen waar een zeer verspreide bebouwing dit noodzakelijk maakte. De huizen, staande aan de straten en de wegen zijn doorlopende genummerd, met zoals reeds vermeld, vanuit de twee genoemde kernpunten in de gemeente.

De huizen aan de linkerzijde hebben daarbij "even"- die aan de rechterzijde "oneven" nummers gekregen. Voor de naamgeving aan de straten, wegen en komen is destijds een commissie ingesteld van personen uit te bekend in alle delen der gemeente. Schrijver dezes had de eer ook in deze commissie opgenomen te mogen worden. Ook was als lid opgenomen, de bekende Dedemsvaartse schrijver van de dialect-streekverhalen, "Harm, boerenlééven aan de Riest" en "Harm, de boer van 't Hoogelaand.", nu wijlen Lucas Jonker. Bij deze naamgeving was één der voornaamste voorwaarden, het zoveel mogelijk gebruiken van de "historisch gegroeide" namen. Het bleek daarbij, dat het geven van passende namen, wanneer niet op een historisch gegeven teruggegrepen kon worden, verbazend moeilijk was. Bij het tegenwoordige grote aantal namen van straten ontbreekt echter nog één naam, die historisch zo juist verantwoord was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 114 Dat is de naam Tramstraat als gedachtenis aan de vroegere Dedemsvaartse Stoomtram, die in haar tijd van zo grote betekenis voor de plaats is geweest en waar zo'n groot aantal Dedemsvaartse mensen met dankbare gevoelens aan terugdenken, omdat zij er zelf of hun ouders hun brood aan verdiend hebben. De toen reeds bestaande Tramstraat is helaas opgedacht omgedoopt in Wethouder Molstraat, later afgekort Molstraat. En hoewel de naam van deze zeer verdienstelijke wethouder heel goed in een straatnaam vastgelegd mocht worden, had hieraan niet de naam "Tramstraat" opgeofferd moeten worden. Tot zover over de straatnaamgeving per 1 januari 1947. Ik zou hiermede dit artikel kunnen besluiten, doch wil er nog als bijlage aan toevoegen, de lijsten met de gezinnen, welke op 1 januari 1837 van de gemeenten Ambt-Ommen en Ambt-Hardenberg bij de gemeente Avereest zijn ingedeeld. Deze mensen, van vóór 1837 (een der kolommen op die lijsten geeft het aantal jaren aan, dat ze reeds in de veenkolonie woonden op 1 januari 1837) het zijn feitelijk de pioniers geweest in de veenkolonie Dedemsvaart, de mensen, die hier onder moeilijke omstandigheden hebben geleefd en gewerkt. Dit moet dan het besluit zijn van dit artikel. Het is meer een dor, ambtelijk verhaal over de registratie der bevolking der gemeente in het verleden. Toch meen ik, dat er voor de belangstellende lezer wel enige leerzame bijzonderheden in vastgelegd zijn. Nominatieve Staat van het getal der bewoners aan de Dedemsvaart gemeente het Ambt-Ommen. Bedragende 1548 zielen.

Geeft de toestand weer op 1 januari 1837

Namen en voornamen Godsdienstige Ouderdom Hoelang in de veen- gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

C.no.92 Bloemberg, Jan Protestant 70 18 Kaptein, Margje Geerts 58 Bloemberg, Roelofje 18 C.no.93 Doldersum, Wessel Hendriks 60 7 Stoter, Hillegje Arends 60 58 Doldersum, Hilligje 24 24 Doldersum, Arendje 20 Doldersum, Arend 16 Doldersum, Hendrika 14 Doldersum, Jan 12 C.no.103 Bouwknegt, Thijs 65 17 Lachus, Geesje 61 Bouwknegt, Lucas 33 C.no. Nuis, Jan 25 8 Strijker, Gerritje 24 C.no.104a Elferink, Gerrit R.Catholijk 40 12 Beernink, Djoeke 32 Elferink, Johanna 13 Elferink, Aleida 11 Elferink, Joh. Hendrikus 5 Elferink, Johannes 3/4 C.no.105. Bakker, Geert Protestant 35 3 Bakker, Femmigje 40 1 Edelijn, Jannes 17 12 Timmerman, Teunis 50 4 Timmerman, Hendrik 3 Timmerman, Janna 14 4 C.no.106. Beernink, Berend R.Catholijk. 25 5

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 115 Runhart, Hendrikje Protestant 23 7

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 116 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

C.no.107. Selles, Evert R.Catholijk 48 13 Oldheten, Hendrika 47 13 Selles, Johannes 11 Selles, Gerhardus 9 C.no.115 Boterman, Frerik Protestant 40 14 Derks, Aaltje 40 Boterman, Gerrit 14 Boterman Frerik 12 Boterman, Jan 10 Boterman, Aaltje 8 Boterman, Hendrik 6 Boterman, Berend 3 Bouwma, Trijntje 24 1 C.no.? Pot, James Protestant. 35 6 Willems, Jennigje 40 6 Pot, Willem 14 6 Pot, Arend 8 6 Pot, Klaas 5 Pot, Janna 1 ½ Bos, Maria 44 9 C.no.? Geerdes, Harm R.Catholijk 35 2 Scholten, Theresia 24 2 Geerdes, Hendrikus 1 C.no.? Mulder, Mannus 44 8 Mulder, Maria 40 8 Ter Steeg, Bernardus 19 8 Ter Steeg, Gerhardus 14 8 Ter Steeg, Annigje 11 8 Ter Steeg, Mietje 8 8 Ter Steeg, Hendrik 4 C.no.? Ter Smette, Johannes 60 9 Olierook, Jantje 61 9 Ter Smette, Cornelia 14 9 C.no.? Meekers, Antonie 44 18 Lippold, Anna Maria 40 18 Mekers, Trijntje 12 Mekers, Kannigje 11 Mekers, Frederika 6 Mekers, Johanna 4 Mekers, Andreas 1 + C.no.? Runhart, Derk Protestant 60 7 Pot, Geesje Jans 58 7 Runhart, Margje 20 7 Runhart, Klaas 13 7 Runhart, Derk 11 7 C.no.? Slot, Gerrit 60 7 Bungers, Neeltje 57 7 Slot, Jacob 20 7 C.no.? Scholten, Hendrik R.Catholijk 69 7

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 117 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Lithaarmeijer, Maria 59 7 Scholten, Maria 18 7 C.no.? Weemink, Jan Protestant 37 4 Lamberts, Annigje 34 4 Weemink, Trijntje 11 4 Weermink, Lambert 7 4 Weermink, Albert 5 4 Weemink, Hendrik 1 ½ C.no.? van den Bosch, Jacob 58 3 Huismink, Gerritdina 46 3 Van den Bosch, Lambert 18 3 Van den Bosch, Geertje 15 3 C.no.? Takke, Jan 45 25 Mulder, Hilligje 45 45 Takke, Grietje 22 22 Takke, Andries 19 Takke, Aaltje 11 Takke, Roelof 7 N.N. Roelof 13 1 C.no.? Mulder, Jan 42 42 Weide, Annigje Wolters 39 17 Mulder, Jentje 16 Mulder, Roelof Protestant 15 jaren Mulder, Grietje 10 Mulder, Wolter 5 Mulder, Geertje 2 1/2 Weide, Meeuwes 25 9 jaren Van 't Holt, Hendrikus 28 5 Jan, Grietje 17 1 C.no.? Schut, Hilbert 70 30 Derks, Derkje 71 31 Santink, Grieje 19 1 ½ C.no.? Torie of Vogelzang, Jan 45 45 Smit, Femmigje 50 16 Torie of Vogelzang, Hendrik 21 Torie of Vogelzang, Grietje 22 Torie of Vogelzang, Trijntje 12 Torie of Vogelzang, Jan 16 Torie of Vogelzang, Frens 9 C.no.? Knuver, Jan Frans R.Catholijk 40 1 ½ Busker, Gezina 24 1 ½ C.no.? Peters, Jan 27 3 Haarmeijer, Agenes 24 3 Peters, Jan 2 C.no.? Middendorp, Sander 47 3/4 Hambergen, Susanna 39 3/4 Middendorp, Willemina 11 3/4 Middendorp, Berendina 9 3/4 Middendorp, Johs, Theodorus 7 3/4

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 118 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Middendorp, Theodora D. 4 3/4 C.no.? Kuiper, Hendrikus Protestant 43 14 Tekel, Anna 47 14 Kuiper, Jentje 16 14 Kuiper, Pieterje 14 Kuiper, Berendina 11 Kuiper, Geesje 7 C.no.? Zwieters, Jan Harm R.Catholijk 68 20 Abeln, Maria Theresia 66 20 Zwieters, Helena 24 20 Zwieters, Catharina 22 20 C.no.? Schonewille, Albert Protestant 49 3/4 Lubbets, Femmigje 48 3/4 Schonewille, Femmigje 20 3/4 Schonewille, Hendrik 17 3/4 Schonewille, Hermanna 14 3/4 Schonewille, Jantje 8 3/4 C.no.? Kruidhof, Egbert 51 14 Kleis, Karsje Hendriks 51 14 Kruidhof, Hendrikje 22 14 Kruidhof, Roelof 20 14 Kruidhof, Klaasje 18 14 Kruidhof, Zwaantje 16 14 Kruidhof, Hilligje 14 14 Kruidhof, Jentje 12 C.no.? Wolf, Roelof 65 7 Bloemberg, Geertruida 24 24 Wolf, Luchien 29 7 Wolf, Jan 27 7 Wolf, Margje 1 C.no.? Pool, Hendrik R.Catholijk 46 6 Smit, Grietje 53 6 Pool, Aaltje R.Catholijk 21 6 jaren Pool, Hendrikus 13 6 Koster, Neeltje, wed. Pool 80 6 C.no.? Minke, Harm Jan 48 6 Kuiters, Grietje 43 6 Minke, Anna Margaretha 6 6 Kuiters, Koenraad 72 6 Platenberg, Aaan Engel 73 6 C.no.? Tukke, Lodewijk 48 9 Kievits, Naatje 51 9 Kievits, Hendrik 26 9 C.no.hut Kist, Jacob Protestant 49 11 Mos, Hendrikje Willems 41 11 Kist, Margje 20 11 Kist, Willem 14 11 Kist, Trijntje 12 11 Kist, Hendrik 7

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 119 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

C.no.? Haverkotte, Hermannus R.Catholijk 70 7 Broekhuis, Hermina 70 7 Haverkotte, Willem 22 7 Haverkotte, Janna 18 7 Haverkotte, Gerrit 3 Haverkotte, Hendrikus 4 weken C.no.hut Ter Bekke, Frerik 60 jaar 8 Ter Bakke, Geertruid 37 8 Ter Bakke, Jannes 14 8 Ter Bekke, Gerrit 3 Ter Bekke, Hendrikus 4 weken C.no.? Juurlink, Jan Berend 43 jaren 5 Nijman, Anna Maria 34 5 Juurlink, Hendrik 5 Juurlink, Johannes 2 C.no.? Beckman, Berend 40 3 Roelofs, Elisabeth 31 3 Beckman, Hendrik 10 3 Beckman, Aaltje 8 3 Beckman, Geert 4 3 C.no.? Strootman, Geert 52 6 Weberik, Adrina 51 6 Strootman, Elisabeth 20 6 Strootman, Janna 18 6 C.no.? Scholten, Roelof Protestant 34 6 de Jong, Grietje 33 6 Scholten, Janna 19 6 Scholten, Jentje 14 6 Scholten, Hilligje 12 6 Scholten, Jan 9 6 Scholten, Engbert 5 Scholten Henrik 1 C.no.hut Scholten, Geert R.Catholijk 46 6 Vos, Anna Margaretha 46 6 Scholten, Anna Margaretha 12 6 Scholten, Jan Hendrik 9 6 Scholten, Bernard 4 C.no.? Kosters, Margje Protestant 32 8 Hut Kosters, Hendrikje 2 C.no? Klaren, Wicher Koops 37 1 Hut Baas, Biesje Freriks 30 1 Klaren, Fokje Protestant 9 jaren 1 jaar Klaren, Jantje 6 1 Klaren, Koop 4 1 Klaren, Aaltje 4 1 Baas, Jan Freriks 33 2 Bokstra, Kornelisje Willem 39 2 Baas, Frerik 12 2 Baas, Willem 7 2

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 120 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Baas, Geert 3 2 C.no.? Vroland, Pieter 41 6 Van der Veeke, Geertruid 53 6 Van den Berg, Mietje R.Catholijk 42 8 Van den Berg, Kaatje 16 8 C.no.? Schuurhuis, Jan Protestant 34 6 Meulenbeld, Wilhelmia 33 6 Schuurhuis, Gerrit 14 6 Schuurhuis, Gerrigje 13 6 Schuurhuis, Tiemen 4 Schuurhuis, Cornelis 2 C.no.? Zomer, Albertus R.Catholijk 38 6 Nijenhuis, Willemina 45 6 Zomer, Jan 15 6 Zomer, Gerridina 8 6 Zomer, Derk Jan 4 Kamer Van Laar, Piet Protestant 50 12 N.N. Gezina 44 8 C.no.? Lohuis, Jan R.Catholijk 37 5 Plas, Grietje 47 5 Klumper, Gerrit 19 5 Klumper, Jan 17 5 Klumper, Harm 14 5 Lohuis, Adolf 11 5 Lohuis, Albertus 8 5 C.no.? Lammers, Willem 60 7 Bane, Anne Helena 52 7 Lammers, Ventriana 20 7 C.no.? Nieuwentap, Bernardus L 48 16 Koedijk, Hendrika 23 ½ C.no.? Stein, Willem 49 6 Ehart, Anna 51 6 Stein, Catharina 23 6 Stein, Maria 20 6 Stein, Pieter 18 6 Stein, Anna Maria 14 6 C.no.? Wittendorp, Willem 56 10 Lageland, Corneliske 48 10 Wittendorp, Geert 17 10 Wittendorp, Maria 15 10 Wittendorp, Grietje 13 10 Wittendorp, Jannes 7 C.no.? Habers, Hubert 49 7 Kloosterman, Antonia 51 7 Habers, Egbertus 23 7 Habers, Mannes 22 7 Habers, Hendrik 20 7 Habers, Elisabeth 18 7 Habers, Maria 15 7

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 121 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

C.no.? Harremeijer, Dina 55 9 Koning, Maria Adelheid R.Catholijk 44 jaren 9 jaren Harremeijer, Dina 17 9 Harremeijer, Harm Hendrik 6 C.no.? Brouwer, Frerik Wubbes Protestant 64 12 Menninga, Geesje Jans 49 12 Brouwer, Witje 16 12 Brouwer, Grietje 30 12 Brouwer, Hermanna 12 12 Kamer. Van den Brink, Jan 53 14 Stevens, Geertje 66 14 C.no.? Mos, Albert 36 8 Arends, Antje 33 8 Mos, Geertje 10 8 Mos, Willem 7 Mos, Jantje 4 Mos, Trijntje 1 ½ Krikke, Sjouke Jans 18 2 C.no.? Achtermeijer, Harm R.Catholijk 58 17 Piers, Lubbigje 56 17 Achtermeijer, Harm 19 17 C.no.? Kosters, Jan Hendrik Protestant 28 8 Hees, Zwaantje Cornelis 32 8 Kosters, Aaltje 7 Kosters, Hilligje 4 Kosters, Grietje 2 Gasman, Jannes R.Catholijk 22 1 Giethoorn, Albertje Protestant 1 18 ? 6 C.no. Smit, wed. Egbert 66 19 Smit, Geesje 36 19 C.no.? Kosters, Harm Berend R.Catholijk 36 1 Bemboom, Anna Maria 29 1 Kosters, Theodoor 6 1 Kosters, Gerhardus 2 1 C.no.? Akkerman, Otto Protestant 70 6 Bijker, Trijntje 59 6 Akkerman, Remmelt 32 6 Akkerman, Trijntje 6 Akkerman, Jelle 4 Akkerman, Otto 2 Haarsman, Margje 35 5 C.no.? Willems, Trijntje R.Catholijk 45 13 Schröder, Anton 19 13 Schröder, Johannes 13 Schröder, Froukje 16 13 Schröder, Elisabeth 8 Schröder, Lucas 5 Schröder, Engel 1 ½ C.no.? Wibier, Adolf 28 6

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 122 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Van Osta, Antonette 30 6 Wibier, Gabriel 8 6 Wibier, Maria 5 Wibier, Antonius 2 ½ Wibier, Johannes H 8 maand C.no.? Wiendels, Jan Protestant 52 jaar 12 Geerts, Grietje 53 12 Wiendels, Geert 27 12 Wiendels, Geesje 23 12 Wiendels, Geertje Protestant 25 jaren 12 jaren Wiendels, Wiendelt 20 12 Wiendels, Jan 16 12 Wiendels, Jantje 12 12 Bonnes, Geert 75 12 C.no.? Haverkottem Christiaan R.Catholijk 27 7 Wittendorp, Martha 23 7 Haverkotte, Willemina 3 Haverkotte, Willem 3/4 C.no.? Hagen, Geertruid Protestant 62 12 Bosman, Nesten 21 12 Jansen, Theodorus R.Catholijk 38 4 Van der Maart, Lamberdina 30 4 Kamer. Van Ulm, Willem Protestant 60 1 Heineman, Maria Theresia R.Catholijk 56 1 C.no.? Hagedoorn, Leendert 43 7 Schouten, Aleida 44 7 Hagedoorn, Christaan 15 7 Hagedoorn, Christina 15 7 Hagedoorn, Petronella 13 7 Hagedoorn, Antonius 11 7 Hagedoorn, Bartholomeus 9 7 Hagedoorn, Theresia 8 7 Hagedoorn, Hermina Gerda 2 ½ Kamer. Elshof, Daniël Salomon Israeliet 60 1 Van Dam, Beeltje Isaaks 56 1 Elshof, Heijman 18 1 Elshof, Abraham 15 1 Elshof, Lijpman 12 1 Elshof, Froukje 10 1 C.no. Soetmeijer, Fredrik Protestant 54 8 Soetmeijer, Mietje 11 8 Weener, Hermannus 25 3 Bosch, Hendrika 27 3 Weener, Aleida 4 ½ 3 Weener, Klaas 1 ½ Prins, Jantje 15 3 C.no.? Boer, Hendrik 33 6 Kuiper, Hilligje 30 6 Boer, Zijgje 6 6

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 123 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Boer, Klaas 4 Boer, Arie 1 ½ C.no.? Plomp, Bernardus 47 7 Van Scherpenzeel, Maria 50 7 Plomp, Bartholomeus 21 7 Van Benthum, Gerrit 26 7 Huigens, Klaasje 21 7 Visscher, Herman 36 3 C.no.? Horstra, Egbert 36 2 Krikke, Jantje Beenen 19 2 Kamer. Kuij, Zwaantje Arends 25 8 Nellen, Geertje Roelofs 12 8 C.no.? Veldkamp.Hendrik 50 10 Boois, Janna 40 10 Veldkamp, Trijntje 14 10 Veldkamp, Hendrikus 13 10 Veldkamp, Jantje 7 Veldkamp, Hendrikje Protestant 4 jaren Veldkamp, Hendrik ½ C.no.? Alberts, Hendrik 33 8 jaren Huizing, Albertje Evers 30 8 Alberts, Albert 8 8 Alberts, Evert 5 - Alberts, Hendrik 1 ½ C.no.? Edelijn, Warner 56 13 Mulder, Jentje Jans 54 13 Edelijn, Hendrik Jan 19 13 Edelijn, Berend Jan 11 C.no.? Brand, Roelof 38 1 Ten Klei, Elisabeth 36 1 Brand, Anna 13 1 Brand, Gerrit 12 1 Brand, Luttina 9 1 Brand, Johanna 6 1 Brand, Alberdina 1 1 Kamer. Denneboom, Joël Israeliet 28 ½ C.no.? Distel, C.C.L. R.Catholiek 63 14 Van der Maat, Egberdina 52 14 Distel, Hendrikus 10 Distel, Gerridina 8 Distel, Albertus " 6 C.no.? Roelofs, Gerrit Jan Protestant 42 7 Timmerman, Aaltj 45 7 Roelofs, Kaatje 12 7 Roelofs, Gerrit 7 7 Roelofs, Arendina 5 C.no.? Alfing, Klaas 65 11 Sterken, Grietje Arends 60 11 Alfing, Arend 28 11

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 124 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Alfing, Grietje 26 11 Alfing, Femmigje 22 11 Kamer. Brouwer, Jan 24 8 Kuijer, Aaltje Jacobs 20 1 ½ C.no.? Kuijer, Jacob 45 1 ½ Teimans, Hilligje 44 1 ½ Kuijer, Jan Peters 19 1 ½ Kuijer, Jannes 15 1 ½ Kuijer, Harm 12 1 ½ Kuijer, Aleida 6 ½ 1 ½ Kamer. Lof, Asse 60 8 Lof, Willem 26 8 C.no.? Wierborstel, Wolter H 50 6 Wierborstel, Trijntje 29 6 Wierborstel, Hendrika 23 6 Wierborstel, Hendrik 18 6 Wierborstel, Thieme 15 6 Wierborstel, Lambert 13 6 Wierborstel, Johannes 9 6 C.no.? Barelds, Jacob 38 1 mnd Tammes, Grietje 39 1 mnd Barelds, Lammechje 5 1 mnd Barelds, Tamme 1 1 mnd C.no.? Siepman, Hendrik 38 3 jaren Goossens, Vroukje 36 3 Siepman, Gerridina Protestant 4 jaren 3 jaren C.no.? Westdijk, Gillis R.Catholijk 31 6 C.no.? Mulder, wed. Hilbert Protestant 44 2 ½ Mulder, Klaas 10 2 ½ Mulder, Johannes 3 ½ 2 ½ Mulder, Jan 3 ½ 2 ½ C.no.? Borger, Gerrit 32 6 Kleinmeijer, Maria G 16 6 Van 't Ende, Heintje e/v Borger, G 41 6 Borger, Hendrik 4 Kleinmeijer, Lamberta 10 6 C.no.309. Kreusen, Arend Hendriks 74 18 Veldman, Grietje Hendriks 67 18 Kreusen, Margrita 10 Nijhuis, Lambert 56 18 Jans, Willemtje 55 18 Van de Graaf, Margje 20 4 Kamer. Bannier, M.J.A. 27 3 Petersen, G.C.A.B. 19 ½. Kamer De Thouars, G.C.A.B. 25 1 Lusanet, de la Sabliniëre S.G.M. 21 8 mnd. C.no.312a Nuis, Eltje 46 12 jaren Veldman, Fijgje 43 12 Nuis, Egbert 16 12

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 125 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Nuis, Jan 13 12 Nuis, Derk 9 Nuis, Harm 6 Nuis, Johannes 3 Nuis, Johan 1 C.no.319. Markus, Harm 55 18 Poelen, Wichertje Geerts 54 18 Markus, Jan 22 18 Jans, Berendina 23 18 Markus, Harm 2 Markus, Geesje ½ C.no.328. Dorgelo, Gerrit 40 20 Noordhuis, Hilligje 34 12 Dorgelo, Janna 11 Dorgelo, Grietje 9 Dorgelo, Gerrit 6 Dorgelo, Wessel 4 Dorgelo, Hilbert 1 Jansen, Hendrik 23 ½ Drogt, Harm 24 ½ Ten Cate, Werner 17 ½ De Jonge, Ebeltje B 18 1 ½ C.no.? Jonker, Jan 40 7 N.N. Aaltje 50 7 C.no.337a. Goverts, Harm Jzn 38 10 Kosters, Aaltje 40 10 Goverts, Gezina 11 10 Van Echten, Warner 24 2 C.no.? Hulsbergen, Warner 38 16 Tippe, Aaltje 35 16 Hulsbergen, Jentje Protestant 14 jaren - Hulsbergen, Zwaantje Protestant 12 jaren. - Hulsbergen, Geesje 10 - Hulsbergen, Johanna 3 - Hulsbergen, Evert 1 - C.no.336a Schonewille, Jan 36 11 jaren. Harms, Jantje 30 11 Schonewille, Roelofje 11 11 Schonewille, Harm 6 - Schonewille, Lamberdina 4 - Schonewille, Wichertje 1 ½ - C.no.? Kiers, geb. Stephanus 45 7 Kiers, Cornelia 18 7 Kiers, Jan 11 7 C.no.? Talen, Lambert 60 17 Sok, Margje 50 17 C.no.? Hendriks, Albert 40 4 Jansen, Egbertina 37 4 Hendriks, Hendrik 17 4

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 126 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

C.no.? Wolters, Jan 60 20 Arends, Hilligje 48 20 Wolters, Wolter 20 20 Wolters, Arend 15 C.no.? Spijker, Albert 38 9 Veldman, Femmigje A 36 9 Spijker, Jentje 10 9 Een kamer Bloemberg, Geert 38 ½ Meijboom, Jantje 20 ½ Blomeberg, Margje 14 dagen C.no.? van Zuiden, Carel 32 jaar 9 Van Veen, Hilligje 35 9 Van Zuiden, Harmina 10 9 Vosjen, Jan Hendrik 36 36 C.no. Koning, wed. Harm 36 10 Koning, Hilligje 15 10 Koning, Jantje 10 10 Koning, Jan 8 Koning, Harm 4 C.no. van Rooijen, Fake 30 5 Meiboom, Margje Seinen 28 5 Van Rooijen, Jannes 8 5 Van Rooijen, Elsje 6 5 Van Rooijen, Geertje 4 Van Rooijen, Sina + C.no. Van Rooijen, Jannes 60 12 Breider, Femmigje A. 48 12 C.no. van Goor, Gerrit 44 13 Otten, Hendrikje Geerts 38 13 Van Goor, Geert 14 13 Van Goor, Harm 10 Van Goor, Berend 9 Van Goor, Beertje 7 C.no. Hogezand, Michiel 47 11 Kleinen, Jantje Berends 46 11 Hogezand, Hilligje 17 11 Hogezand, Berend 15 11 Hogezand, Klaas 13 11 Hogezand, Margje Protestant 9 jaren - Hogezand, Hendrik 7 - C.no Padding, Jan Keen 35 10 jaren Romberg, Johanna 30 10 Padding, Jan 8 - Padding, Berend 4 - Padding, Hermannus 1 ½ - C.no. Sieders, Albert 59 8 Bosman, Hemdrikje 44 8 Sieders, Johannes 24 8 C.no. Kuijer, Barteld 35 ½

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 127 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Huisman, Roelofje Peters 36 ½ Kuijer, Margje 3 ½ Kuijer, Pieter 1 ½ ½ C.no. Meinen, Meine Hendriks 36 3 Lagerweg, Catharina 34 3 Meinen, Annigje Everdina 7 3 Meinen, Hendrik 6 3 Meinen, Gijsbertus 5 3 Meinen, Annigje 2 - Meinen, Meine 1 - De Rook, Petronella 24 17 C.no. Meijboom, wed. Seinen 50 20 Meijboom, Zwaantje 29 20 Meijboom, Hermanna 20 20 C.no Salomon, wed. Arend 60 20 Salomon, Hendrik 29 20 Salomon, Catharina 17 - C.no.? Doeve, Jan Geerts 38 3 Baas, Aaltje Freriks 35 3 Doeve, Saartje 13 3 Doeve, Roelofje 7 3 Ruiter, Jentje Jans 57 3 De Leeuw, Christina J. 14 3 C.no.? Veeningen, Roelof 46 19 Eppinge, Hilligje Jans 39 19 Veeningen, Hilligje 16 Veeningen, Johanna 14 Veeningen, Roelofje 13 Veeningen, Jentje 10 Veeningen, Maria 7 Veeningen, Hendrikje 4 Veeningen, Geertje 4 Veeningen, Roelof 1 Salomon, Grietje 24 10 Hartman, Aleida 18 12 Keuken, Berend 24 9 C.no.? Nagtegaal, Cornelis 50 10 Ankerman, Jentje 51 10 Nagtegaal, Trijntje 18 10 C.no.? Slot, Hendrik Bruins 48 13 Kleinmeijer, Maria 46 13 Slot, Berend 13 13 Slot, Hendrik 11 Slot, Aleida 4 Wieferink, Hendrik 25 1 Een kamer. Vos, I.M. Israeliet 40 2 Cohen, Elizabeth Israeliet 30 jaren 2 jaren De Leeuw, (koopman) 28 ½ Vos, M.I. 1

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 128 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

C.no.? Bouwhuis, Warner Protestant 49 12 Zwieters, Femia R.Catholiek 34 12 Bouwhuis, Harm Protestant 1 ½ Bouwhuis, Margje 3/4 Zwieters, Grietje R.Catholiek 26 12 Een kamer. Weitzel, Abraham Israeliet 34 1 Cohen, Lena 37 1 C.no.? Rekers, Willem Protestant 45 20 Bouwhuis, Zwaantje 46 20 Rekers, Anna 14 - Rekers, Hermanna 10 - Rekers, Janna 7 - Rekers, Harm 4 - Rekers, Willem ½ - Boddendijk, Hendrik 20 6 C.no.? ten Kate, Jan 24 1 ½ Spekman, Klaas Harms 21 1 ½ Rozeboom, Aaltje 36 1 ½ C.no.? Hoogeveen, Jannes 45 12 Hoogenveen, Aaltje 22 12 Hoogeveen, Hendrikje 16 12 Hoogeveen, Hendrik 12 12 C.no.? Kok, Jan 60 24 Smit, Hilligje Reins 66 24 Kok, Geertje 32 24 Kok, Grietje 27 24 Kok, Jantje 21 C.no.? Boer, Geert Hendriks 75 16 Beenen, Grietje 40 16 Boer, Beene Hendriks 16 16 C.no.? Boertjes, Hendrik Herms 65 20 Volkers, Geesje 55 20 Boertjes, Janna 26 20 Boertjes, Lammichje 20 20 Boertjes, Geesje 3 Boertjes, Jan 5 C.no.? Klaassen, Janna 56 14 Veuges, Gerrit 21 14 C.no.? Naatties, wed. Geert 70 ½ Naatties, Aaltje 20 ½ Naatties, Janna 25 ½ C.no.? Huisman, Hendrik Jan 56 ½ Jetten, Margje Hutten 44 ½ Huisman, Grietje 19 ½ Huisman, Lutte 17 ½ Huisman, Jan 13 ½ Huisman, Willemtje 9 ½ Huisman, Trijntje 6 ½ Huisman, Hendrik 5 ½

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 129 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Huisman. Klaas 3 ½ C.no.? ten Hoeve, weduwe 60 4 Ten Hoeve, Hendrik 20 4 Ten Hoeve, Trijntje 20 4 C.no.? Janssen, Frederikus Onderwijzer 34 10 Janssen, Gezina Hendrika Protestant 5 ½ jaren - Schuurman, Derkje 21 - C.no.? Kleinmeijer, Jacobus 32 12 jaren Oosting, Hendrikje 37 12 Kleinmeijer, Maria 13 12 Kleinmeijer, Lambert 10 - Kleinmeijer, Klaas 7 - Kleinmeijer, Berend 4 - Kleinmeijer, Jan 2 - Kleinmeijer, Berend 82 10 Edelijn, Hendrika 23 13 C.no.? Michel, Johannes 75 10 Moeke, Jantje 56 10 Michel, Lambertus 27 10 Michel, Johannes 25 10 Michel, Coenraad 19 10 Michel, Anna Elisabeth 29 10 Michel, Aaltje 20 10 Michel, Margaretha 14 10 C.no.? ten Hartog, Albertus 60 12 Klos, Berendina 58 12 Ten Hartog, Albertus 11 - C.no.? Steenbergen, Roelof 38 9 Huizing, Geesje Alberts 30 9 Steenbergen, Lucas 9 - Steenbergen, Roelof 5 - Steenbergen, Albert 1 - Slot, Rolina 16 9 Veneman, Jacobus 15 9 C.no.? Haveman, Meine 43 9 Donker, Roelofje 30 7 Haveman, Lambert 6 - Haveman, Lammigje 2 - Haveman, Jan 47 9 Haveman, Hendrijkje 86 9 C.no.? Hissenk, A.Predikant 32 2 Scherma, L.D 25 2 Hissenk, F.D. 6 2 Hissenk, A.A. 2 2 Hissenk, Fredrik 2 2 Hissenk, A.L. 4 2 Lunen, Wichertje 25 12 C.no.? Westerhuis, Willem 50 9 Horstra, Albertje Teele 40 9

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 130 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Westerhuis, Hendrik 12 9 Westerhuis, Jentje 5 - Westerhuis, Jantje 3 - Westerhuis, Grietje 30 weken - Timmerman, Jentjen 21 jaren 6 C.no.? Nijhuis, Berend 27 20 Hol, Geesje Harms 27 20 Blok, Roelof 21 2 Een kamer. Spuijert, van Wooerden N.N. R.Catholiek 45 2 Linschoten, Wilhelmina 35 2 C.no.? Verkerk, Otto Protestant 33 2 Meurs, W.E.M.B.wed, Amshoff 37 4 Amshoff, I.R.M. Protestant 14 Jaren 4 jaren Amshoff, D.J.M 9 4 Amshoff, C.M. 7 4 Krikke, Geesje Jans 18 8 C.no.? Gelmer, Timmerman 37 11 Hogenkamp, Hendrijke 36 11 Timmerman, Jantje 12 11 Timmerman, Hilligje 9 - Timmerman, Klaas 4 - Timmerman, Jan 22 weken - Een kamer Nijhuis, Willem 29 jaar 16 Ten Hartog, Aaltje 25 16 Nijhuis, Jan 5 - Nijhuis, Lammigje 4 - Nijhuis, Klaas 2 - Marsman, Derk 21 1 ½ Een kamer Bakker, Jacob 25 4 Houtman, Jennetje 26 4 Bakker, Trijntje 3 - Bakker, Derk 2 - Bakker, Lena Johanna ½ - C.no.? Oogjes, Hendrik 34 12 Oogjes, Frans 8 - Oogies, Jan 6 - Oogies, Geert 5 - C.no.? Brummelhuis, Hendrikus R.Catholiek 51 4 Tenhuis, Hendrika 36 4 Brummelhuis, Berendina 4 4 Een kamer Koehorst, Andries 38 10 Reuvers, Margaretha 29 8 Koehorst, Berend 2 -- Koehorst, Johanna A 6 weken -- Jannssen, Jannes 36 jaar 8 C.no.? Wiendels, Hendrik 50 10 Hendriks, Bijke 50 10 Wiendels, Wiendelt 20 10 Wiendels, Hendrik 17 10

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 131 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Wiendels, Geert 13 10 Wiendels, Jelle 10 10 Wiendels, Lanberdina 6 - C.no.? van der Vegte, Hendrik L 28 4 Bode, Alberdina Protestant 24 4 Overdijk, Reina 17 4 Feks, Willem 42 13 C.no.? Lucas, Jantje 50 13 Feks, Geesje 11 - Feks, Jan 6 - C.no.? Klunder, Jacob 22 1 Kuiper, Antonia Aleida 21 6 C.no.? van Lingen, Willem 36 10 Schoenmaker, Hendrikje 33 10 Van Lingen, Jan Willem 14 10 Van Lingen, Albert 12 10 Van Lingen, Berend 8 - Van Lingen, Margje 4 - Van Lingen, Christina 1 - Een kamer Haverkotte, Hendrik R.Catholiek 24 Jaren 8 Jaren. Oldemeijer, Maria 24 8 C.no.? Meijeringh, E.M. Protestant 40 2 ½ Fuhrmann, J.W.C. 35 2 ½ Meijeringh, Jacoba Clara 12 2 ½ Meijeringh, G.J.E. 5 2 ½ Meijeringh, Jacobus 4 - Meijeringh, G.H. 2 - Slot, Mietje 20 8 Koopmans, Netje 13 6 C.no.? Ensink, Jan 24 1 Jongman, Lutje 22 1 Een kamer Berends, Otto 40 14 Tent, Roelofje 26 14 C.no.? Posthoorn, Willem 65 18 Telgenbosch, Jentien 69 18 Posthoorn, Harm 33 18 C.no.? van Dijk, weduwe Hendrik 55 9 Van Dijk, Jan 26 9 Van Dijk, Willem 23 9 Van Dijk, Jan Nuis 19 9 Van Dijk, Gerrit 16 9 Van Dijk, Johan 12 9 Arends, Janna 13 9 Een kamer Caspers, Geertruida 27 8 Smit, Aaltje 7 - Smit, Jansje 2 - C.no.? Hekhuis, Frerik 32 5 ½ Melissen, Jentjen 20 5 ½ Hekhuis, Johannes - 5 ½

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 132 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

C.no.? Boertjes, Volkert 35 9 Boskers, Trijntje K 29 9 Boertjes, Geesje 6 ½ - Boertjes, Coert 3 ½ - Boertjes, Hendrik 1 - C.no.? ter Horst, Gerrit R Catholiek 50 7 Wekdam, Geertruid 46 7 Ter Horst, Janna 23 7 Ter Horst, Warner 13 7 Ter Horst, Geertje 12 7 Ter Horst, Hendrik Jan 7 7 C.no.? Schuurman, Willem 36 1 Nijmeijer, Everdina 30 1 Nijmeijer, Hendrikus 5 1 Schuurman, Antonius 2 ½ 1 C.no.? Stam, Roelof Protestant 47 ½ Woltman, Petertje 36 ½ Stam, Gerrit 13 ½ Stam, Hendrik 7 ½ Stam, Aaltje 4 ½ Stam, Roelof 2 ½ C.no.? Berendsen, Harm Hendrik R.Cathorliek 34 7 Voorts, Aleida 32 7 Berendsen, Jan Harm 8 7 Berendsen, Jan Willem 4 - Berendsen, Antoon - C.no.? Voorts, Harm Hendrik 12 7 Jonker, Berend Protestant 40 Jaren 16 Jaren Kuik, Geesje 34 12 Jonker, Steven 14 12 Jonker, Hendrik 12 12 Jonker, Reindert 10 - Jonker, Jan 3 - Jonker, Bartus 1 ½ - Jonker, Klaas 20 16 Klooster, Zwaantje Jans 20 3 C.no.? Drok, Fredrik 36 ½ Jonker, Margje Stevens 31 ½ C.no.? Daniël, Harmen R.Catholiek 70 1 ½ Gijserts, Maria 61 1 ½ Daniël Hermannus 20 1 ½ Daniël, Catharina 8 1 ½ Een kamer Oosterveen, Jantje A Protestant 48 11 Beuvink, Jan Jans 19 11 Beuvink, Geesje Jans 13 11 Een kamer Veldhuis, Jan R.Catholiek 33 9 Geertink, Teuntje 40 9 Veldhuis, Krisje 3 C.no.? Konink, Jan Protestant 40 12

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 133 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Bartels, Albertje 38 12 Konink, Jacob 13 12 Konink, Jan 11 Konink, Jantje 8 Konink, Jantje 4 C.no.? Janssen, Annichje 55 1 Janssen, Arend 23 1 Janssen, Ebelina 22 1 Janssen, Johannes 18 1 Janssen, Berendina 16 1 Janssen, Hendrik 14 1 C.no.? Otter, Hendrik 30 3 Krol, Aaltje 32 3 Otter, Aaltje 14 3 Otter, Harm 8 3 Otter, Boontje 8 3 Otter, Zapkje 4 3 Otter, Jantje 1 - C.no.? Lassche, Klaas 40 5 Wient, Hendrikje 40 5 Lassche, Teunis 17 5 Lassche, Janna 12 5 Lassche, Hendrik 8 5 Lassche, Wolter 3 - Een kamer Dragt, Wicher 33 3 Roelofs, Hilligje 18 3 Roelofs, Jennigje 45 3 C.no.? Hartsbeek, Lambert 47 12 Koenraads, Jantje 47 12 Hartsbeek, Coenraad 21 12 Hartsbeek, Geert 19 12 Hartsbeek, Jan 16 12 Hartsbeek, Arend 11 - Hartsbeek, Sibolt 8 - C.no.? Bakker, Jurrie Eskes 66 13 Bakker, Leiske Protestant 30 Jaren 13 Jaren Bakker, Jacobje 22 13 Bakker, Eske 19 13 Bakker, Lambert 16 13 C.no.? Giethoorn, Jan Jans 67 6 Kleintien, Jantien 56 6 Giethoorn, Trijntje 24 6 Giethoorn, Margje 21 6 Giethoorn, Albertje 19 6 Giethoorn, Arend 17 6 Giethoorn, Jantje 14 6 C.no.? Grutter, Berend 28 5 Van der Grient,Rieka 24 5 Grutter, Egbert 5 5

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 134 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Grutter, Jantje 2 ½ -- C.no.? Koops, Albert Arends 30 1 ½ Schaap, Jantje Jacobs 30 1 ½ Koops, Jacob 5 1 ½ Koops, Berend 2 ½ 1 ½ Koops, Willem 5 1 ½ C.no.? Krikke, Jan Beenen Jr. 40 1 ½ Meesters, Trijntje 32 1 ½ Krikke, Geesje 18 1 ½ Krikke, Jacoba 17 1 ½ Krikke, Beene 12 1 ½ Krikke, Evertje 9 1 ½ Krikke, Jentje 7 1 ½ Krikke, Roelof 4 1 ½ Krikke, Jantje 2 ½ 1 ½ C.no.? Krikke, Jan Beenen 46 1 ½ Ten Hoeve, Margje L 30 1 ½ Krikke, Beenke 16 1 ½ Krikke, Antje 14 1 ½ Krikke, Aaltje 11 1 ½ Krikke, Jacob 9 1 ½ Krikke, Lutte 6 1 ½ Krikke, Lammichje 3 1½ C.no.? van Os, Marinus R.Catholiek 21 7 Bouwman, Johanna 26 7 Van Os, Jacobus Hubertus 5 - Van Os, Cornelis 3 - Van Os, Petrus Poulus 3 - C.no.? de Vries, Geert 35 10 Groen, Maria 28 10 De Vries, Geesje 5 - De Vries, Jacobus 3 - De Vries, Maria 1 - C.no.? Meijerink, Hendrik Jan Protestant 46 6 Snijder, Hermina 53 6 Meijerink, Willem 15 6 C.no.? Beugelink, Jan 35 9 Bosch, Jantje 30 9 Beugelink, Hendrik ½ -- C.no.? Prins, Hendrik 28 3 Willems, Annetje 24 3 Prins, Albertje 1½ -- C.no.? van Delden, Benjamin Protestant 28 Jaren 1 ½ Van Tongeren, Maria 28 1 ½ Van Delden, Klasina 1 ½ 1 ½ Lindhorst, Jan 19 1 ½ Bakker, Margje 16 1 ½ C.no.? Schonewille, M. Aaldert 26 4 Alferink, Fennigje 28 4

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 135 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

C.no.? van Zuiden, Lodewijk 36 7 Mulder, Derkje 36 7 Van Zuiden, Hermina 11 7 Van Zuiden, Willem 8 7 Van Zuiden, Hendrik 4 -- Van Zuiden, Johannes 1 -- C.no.? van Zuiden, Willem 74 7 Hendriks, Steven 35 6 Derks, Trijntje 34 6 C.no.? de Vos, Constantijn R.Catholiek 40 8 Preforst, Johanna 39 8 De Vos, Maria 12 8 Assenberg, Arend 15 8 Brinkman, Berend 62 7 C.no.? van der Zande, Philip 56 6 Klerk, Johanna 46 6 C.no.? van Munster, Jacobus Protestant 55 18 Ter Wee, Remmeltje 54 18 Van Munster, Geertje 20 18 Van Munster, Egberdina 16 - Van Munster, Hendrik 14 - C.no.? van Munster, Jan 25 18 Ter Wee, Geertje 25 1 Mekkers, Reinier 24 1 C.no.? Koehorst, Jannes R.Catholiek 66 17 Boerhof, Johanna 66 17 Koehorst, Albertus L. 25 17 C.no.? Kreuzen, Hendrik Protestant 32 16 Posthoorn, Hendrikje 35 16 Kreuzen, Margaretha 12 - Kreuzen, Jentje 8 - Kreuzen, Elisabeth 6 - Kreuzen, Willem 3 - Kreuzen, Zwaantje 3/4 - Een kamer. Heijberg, Cornelis 55 7 Maand Deemer, Trijntje 36 7 C.no.? Kreuzen, Andries 38 16 Jaar Botter, Aaltje Geerts 30 12 Kreuzen, Margaretha 10 - Kreuzen, Geert 8 - Kreuzen, Arend 7 - Kreuzen, Margje 5 - Kreuzen, Egbert 5 - Kreuzen, Jentje 3 - Een kamer. Van Hof, Christiaan 59 2 maand Roerback, Johanna 60 2 C.no.? Winters, Hendrik L. 60 2 jaar Winters, Hendrik 31 2 Winters, Lambert 30 2

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 136 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Winters, Willemtje Protestant 23 Jaren 2 jaren Winters, Roelof 18 2 Winters, Peter 13 2 C.no.38. Slender, Harm 65 1 Oogjes, Willemtje 53 1 Slender, Albert 31 1 Slender, Arend 39 1 Slender, Albertus 26 1 Slender, Hendrikje 22 1 Slender, Mina 18 1 Slender, Femmigje 16 1 C.no.? Mol, Fake Lucas 45 4 Veldman, Hendrikje Willems 36 4 Mol, Willem 16 4 Mol, Jantje 13 4 Mol, Aaltje 2 - C.no.? Weelink, Albert Gerrits 65 24 Weelink, Annigje 62 24 Weelink, Jacob 22 - C.no.? Koelink, Berend 31 3 Gaalman, Berendina 31 3 Koelink, Hendrika 1 - C.no.? Gaalman, Hendrikus 59 24 Rodenhof, Hendrika 56 24 Gaalman, Jannes 17 - Gaalman, Fennigje 13 - C.no.? Schuttert, Harm 33 3 Weelink, Jantjen 28 24 Schuttert, Gerrit 8 weken - C.no.? de Hetri, Cornelia weduwe Harloff R.Catholiek 37 jaren 7 Conson, Francois 72 7 Harloff, E. Taquilina Protestant 15 7 Harloff, H. Antonetta 14 7 Harloff, Amalia 12 7 Harloff, C. Johanna 10 7 Harloff, D.W. na 8 7 Harloff, C. Amalia 4 - Harloff, Jacob V 1 - Schuttert, Hendrik 19 1 Van Bruggen, Willemina 19 1 Van Bruggen, Catharina 6 ½ Hut. Veene, Lucas R Catholiek 75 25 Hut, Gerrits, Teuntje, wed Van Egten, Protestant 34 12 Van Egten, Egbert 11 - Van Egten, Gerrit 8 - Van Egten, Lense 5 - Van Egten, Gerrigje 2 - Een hut. Noppert, Hendrik Otten 24 8 Wolters, Femmigje 20 8

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 137 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Een hut. De Vogel, Jacob 32 5 Smies, Catharina 35 5 De Vogel, Hendrika 4 - De Vogel, Jan 2 - Een hut. Koeman, Hendrik R.Catholiek 51 4 Beukelkamp, Grietje R. Catholiek 42 Jaren 4 Jaren Koeman, Aalje 6 4 Koeman, Gerrit 3 - Een hut. Kimmink, Fredrik 51 ½ Lindeboom, Anna Maria 41 ½ Kimmink, Lisetter Frederika 7 ½ Een hut. Van Urk, Klaas Jans Protestant 52 20 Wichers, Jantje 47 20 Van Urk, Annigje 25 20 Van Urk, Wichert 16 - Van Urk, Egbert 8 - Van Urk, Hendrikje 3 - Een hut. Blatter, Jan R.Catholiek 50 1 De Quatoi, Josephina 40 1 Blatter, Hendrik 21 1 Blatter, Fredrik 18 1 Blatter, Josephine 16 1 Blatter, Jan 13 1 Blatter, Geert 11 1 Blatter, Frans 9 1 Blatter, Martinus 6 1 Blatter, Joseph 2 1 Een hut Groen, Nicolaas Protestant 68 15 Slaghuis, Geesje 59 15 Groen, Jan 17 15 Groen, Johannes 13 - C.no.? van der Poll, Aaltje weduwe T. Roelof 78 19 Berends, Reintje weduwe, J. Schokkers 41 7 Jansen, Berend 13 7 C.no.? Klos, Geugien 28 24 Jans, Jansje 24 24 Klos, Jan 3 -- Klos, Jan 1 -- Klos, Jannes ½ -- Klos, Albert 33 23 C.no.? Nijman, Gerrit 30 10 Harms, Aaltje 28 10 Nijman, Martha 5 -- Nijman, Harm 3 -- Nijman, Wichertje 1 -- C.no.? Strik, Berend Geerts 51 22 Jans, Trijntje 50 22 Strik, Klaasje 27 22 Strik, Jannes 22 22

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 138 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Strik, Geesje 18 -- Strik, Grietje 17 -- Strik, Margje 13 -- Strik, Koert 11 -- Een hut. Alfing, Klaas J nr. 23 9 Van Veen, Hendrijkje 12 9 Alfing, Hendrik 1 -- Een hut. Van Veen, Piet 33 20 Noppert, Douje 20 20 van Veen, Boukje Protestant 1 jaren -- C.no.? Karsten, Karst Hendriks 40 2 jaren Nijenhuis, Petertje B. 36 2 Karsten, Margje 16 2 Karsten, Hendrik 13 2 Karsten, Barteld 12 2 Karsten, Berendje 9 2 Karsten, Albert 8 2 Karsten, Jan 6 2 Karsten, Jentje ½ -- Een kamer. Snoeijer, Pieter J. 62 2 Krol, Roelofje 53 2 Snoeijer, Roelof 26 2 Snoeijer, Margje 23 2 Snoeijer, Margje 20 2 Snoeijer, Jantje 17 2 Snoeijer, Jan 14 2 C.no.? Stooter, Lammegien wed. K. Hartman 42 10 Hartman, Klaas 14 10 Hartman, Gerrit 10 10 Hartman, Willem 5 -- C.no.? Klunder, Koop 61 11 Kok, Klaasje Beenen 63 11 Klunder, Aafje 29 11 Klunder, Klaasje 13 weken -- Struik, Margje Otten 24 jaar 11 C.no.? Huzing, Jan 63 11 Huzing, Lammigje 16 11 Boddendijk, Geertje H 6 -- C.no.? Slagter, Albert Cornelis 36 8 Hendiks, Aaltje 37 8 Slagter, Hendrikje 12 8 Slagter, Hilligje 10 8 Slagter, Hendrika 5 -- Slagter, Klaasje 2 -- Een hut. Van Laar, Jan 50 7 Meijes, Gerrigje 48 7 Van Laar, Hermina 29 7 Van Laar, Philip 19 7 Van Laar, Berend Jan 17 7

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 139 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Van Laar, Petertje 14 7 Van Laar, Fennigje 11 7 Van Laar, Geziena 8 7 Van Laar, Egbert 5 -- C.no.? Keuken, Jacob 36 19 Mikkers, Geertruida 31 19 Keuken, Beertje 9 -- Keuken, Reindert 7 -- Keuken, Maria 4 -- Keuken, Antje 2 -- C.no.? Wijnstok, Klaas 32 6 Keuken, Janna 28 6 Wijnstok, Wolter 1 ½ -- C.no.? Oelen, Jan Geerts 47 13 Geerts, Jantje 36 13 C.no.? Boertjes, Harm Protestant 35 Jaren 12 Jaren Van Egten, Gerrigje 31 12 Boertjes, Hendrikje 75 12 C.no.? Kremer, Jan Gozewijn R.Catholiek 47 3 Groen, Antje 36 3 Kramer, Derk 16 3 Kramer, Maria 14 3 Kramer, Femmigje 11 3 Kramer, Johanna 8 3 Kramer, Grens Hendrik 6 3 Kramer, Johanna 2 - C.no.? wed. Jan Thijs Luningen Protestant 58 9 Luningen, Geesje 25 9 Luningen, Jan 22 9 Luningen, Jantje 16 9 C.no.? Arends, Jan 46 1 ½ Dragt, Bergje Jans 43 1 Arends, Aaltje 11 1 ½ Arends, Johanna 9 1 ½ Arends, Jan 6 1 ½ C.no.? wed. Jan Vrielink 81 20 Doldersum, Wesse 33 20 Vrielink, Margje 33 20 Doldersum, Grietje 10 - Doldersum, Hendrik Jan 3 - Doldersum. Hilligje 1 - C.no.? Brunink, Harm 36 3 Gerrits, Harmpje 32 3 Brunink, Zwaantje 2 - C.no.? Bloemberg, Hendrik 26 18 Meijboom, Aaltje 23 18 Bloemberg, Jan 1 - C.no.? Potgieter, Geert 39 10 Weelink, Trijntje 29 10

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 140 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Potgieter, Harm 3 - C.no.? Wolbers, Christiaan 34 5 Weelink, Aaltje 32 5 Wolbers, Jantje 4 - Wolbers, Harm 2 - Van Urk, Jan 23 8 Weelink, Gerrigje 27 12 Een hut. Kroes, Jan 33 5 weken De Lange, Willempje 31 5 Kroes, Hendrijke 11 5 Kroes, Harmtje 8 5 Kroes, Harm 3 - Een hut. Hartgers, Gerrit 31 10 jaar Trouwels, Gepke 29 10 Hartgers, Hendrikje 10 10 Hartgers, Trouwel 7 - Hartgers, Janna 6 - Hartgers, Berendina 4 - Hartgers, Roelof 2 - Een hut. Weelink, Gerrit 37 11 Talee, Willemina 48 11 Weelink, Albert 10 - Weelink, Willem S. Protestant 7 jaren -- Weelink, Johanna 3/4 -- Een Hut. Hendriks, Hendrik 44 10 jaren Van der Haar, Geertruid 39 10 Hendriks, Gerrit 10 10 Hendriks, Leendert 7 -- Hendriks, Jan 5 -- Hendriks, Johanna 2 -- Een hut. Veldhuis, Jannes R.Catholiek 56 7 Eijsink, Hendrika 48 7 Veldhuis, Hermina 20 7 Veldhuis, Hermannus 16 7 Veldhuis, Johanna 14 7 Een kamer. Fredrik Zwiers Protestant 46 6 Albers, Grietje 47 6 Een kamer Van Woerden, Wolter 29 6 Harms, Grietje 26 6 Van Woerden, Harm 6 6 Van Woerden, Wichertje 3 -- Van Woerden, Jan 1 ½ -- C.no.? Hofstede, Albertus R.Catholiek 49 11 Homberg, Berendina 24 3 Hofstede, Albertus 11 11 C.no.? van der Weide, Hendrik Protestant 44 8 ten Kate, Annigje Faken 42 8 van der Weide, Hendrik 21 8 van der Weide, Fake 18 8

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 141 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

van der Weide, Egbert 15 8 van der Weide, Harm 12 8 van der Weide, Jan 8 8 van der Weide, Aaltje 5 - van der Weide, Geesje 22 8 C.no.? de Groot, Gerrit Alberts 51 18 Mandemaker, Klaasje 49 18 De Groot, Jakopje 20 18 De Groot, Albert 19 18 De Groot, Janna 12 -- De Groot, Jentje 8 -- De Groot, Gerrit 5 -- De Groot, Klaas 25 25 C.no.? Tijhof, Fredrik 54 10 Wendels, Aaltje 61 10 Tijhof, Johannes 23 7 C.no.? Noppert, Otto 62 7 Noppert, Jan 22 7 Noppert, Roelof 18 7 Noppert, Roelofje 14 7 Noppert, Geert 12 7 Noppert, Sijberen 10 7 C.no.? ten Klei, Hendrik Everts R.Catholiek 48 7 Steenhof, Catharina 51 7 Ten Klei, Evert 23 7 Ten Klei, Kaatje 18 7 Ten Klei, Grietje 16 7 Een hut. Noppert, Jacob Protestant 26 7 Boertjes, Aaltjen 25 7 Noppert, Vrouwkjen Protestant 4 Jaren -- Noppert, Geesje 1 -- C.no.? Kosters, Jan Reijers 42 4 Jaren Blokzijl, Roelofje Jans 36 4 Kosters, Reijer Jans 16 4 Kosters, Lammigje 14 4 Kosters, Margje 11 4 Kosters, Jan 8 4 Kosters, Trijntje 6 4 Kosters, Roelofje 3 -- Kosters, Aaltje 1 ½ -- C.no.? Oosterkamp, Hendrik 48 10 Stellingwerf, Kaatje 25 10 Oosterkamp, Betje 5 -- Oosterkamp, Jan 3 -- Oosterkamp, Sjoerd 1 ½ -- Een kamer. Groen, Klaas 42 2 Wijngaarden, Catharina 32 2 Groen, Hendrik 8 2 C.no.? Hartman, Koendert 51 14

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 142 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Klinkies, Roelofje 50 14 Hartman, Jan 18 14 Hartman, Margje 14 14 Hartman, Lambert 11 -- Hartman, Coendert 8 -- Hartman, Hendrik 5 -- C.no.? Spalink, Hendrik 43 3 Smit, Aaltje Koops 26 3 Spalink, Koop 8 3 Een kamer. Wolthuis, Harm 39 8 Van der Graaf, Gerridina 29 8 Wolthuis, Hendrika 4 -- Wolthuis, Albert 1 -- Wolthuis, Mannes 15 8 Wolthuis, Grietje 11 8 C.no.? van der Grient, Egbert 60 14 van der Grient, Jantje 20 14 van der Grient, Keetje 18 14 Een kamer. Molderink, Mannes 39 17 Teusink, Dina 38 7 Molderink, Jennegien 8 7 Molderink, Aaltje 4 -- Molderink, Berend 1 -- Een hut. Teusink, Hendrik 30 ½ N.N. Rieka 28 ½ Teusink, Jennigje 10 ½ Teusink, Gezina 8 ½ Teusink, Dientje 3 ½ Teusink, Harm 1 ½ C.no.? Morsink, Jan Harms 76 18 Veldman, Wubbigje 66 18 Morsink, Femmigje 24 18 Morsink, Andries 31 18 Morsink, Wubbigje 20 dagen -- C.no.? de Vries, Sebel 33 jaar 10 Jacobs, Klaasje 50 10 de Vries, Jentje Protestant 28 Jaren 10 Jaren de Vries, Willem 13 10 de Vries, Grietje 19 10 de Vries, Remmelt 11 10 C.no.? Kesimaat, Hendrikus 35 2 Hartman, Geesje 24 2 Kesimaat, Wikllemina 3/4 -- Een kamer. Groen, Johan 31 6 Mandemaker, Margje 23 6 Groen, Nicolaas 3 -- Groen, Hermina 1 -- C.no.? Jans, Bartha 69 5 Jans, Margje, vrouw van Strijker, Klaas 26 5

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 143 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Jans, Albertje 22 5 C.no.? van Koeverden, Hillebrand 44 6 Valkman, Aaltje 54 6 van Koeverden, Margje 18 6 Schiphorst, Jan 53 18 Jans, Jacobje 41 18 Schiphorst, Wichertje 24 18 Schiphorst, Berend 16 -- Schiphorst, Klaas 13 -- C.no.? Mandemaker, Arend 50 18 Berends, Hermina 48 18 Mandemaker, Grietje 21 18 Mandemaker, Aaltje 16 -- Mandemaker, Klaas 12 -- Mandemaker, Berendina 11 -- Mandemaker, Hermina 4 -- Mandemaker, Maria 3/4 -- C.no.? Botter, Geert Bartelds 55 16 Koops, Margje 54 16 Botter, Barteld 23 16 Botter, Wichert 20 16 Botter, Beertje 17 16 C.no.? Schippers, Gerrit 25 1 Oosterveen, Harmtje 52 1 Schippers, Geertje 45 1 Schippers, Klaas 22 1 Schippers, Roelof 18 1 Schippers, Femmigje 12 1 Schippers, Harm 17 1 Schippers, Jasper 1 ½ 1 Schippers, Jan 7 1 Botter, Koop 23 16 Een hut Post, Jan Willem 48 16 Zwiers, Geertje 48 6 Post, Roelofje 16 6 Post, Jantje 9 6 C.no.? Hutgers, Willem 40 7 Gorthuis, Janna 39 7 C.no.? Woolthuis, Teunis 34 7 Koers, Janna 38 7 Woolthuis, Hendrikje 4 - Woolthuis, Klazina 2 - C.no.? Daanen, Jan Protestant 31 Jaren 4 Jaren Wolf, Jentje 34 4 Daanen, Meeuwes 10 4 Daanen, Roelof 8 4 Daanen, Klaas 6 4 Daanen, Harm 3 -- Daanen, Jan Luchies 1 --

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 144 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

C.no.? Leferink, Geert 45 7 Koops, Aaltje 41 7 Leferink, Harm 18 7 Leferink, Geesje 12 7 Leferink, Janna 10 7 Leferink, Hermannie 8 7 Leferink, Zwaante 2 -- Leferink, Harm 70 7 C.no.? Reinders, Klaas 63 17 Egberts, Fredrika 54 17 Reinders, Reindert 14 - C.no.? Kroezen, Hendrik 35 5 Harms, Zwaantje 35 3 Kroezen, Harm 11 5 Kroezen, Albert 6 5 Kroezen, Klaas 2 - Een hut. Kaspers, Grietje weduwe J.G. Rozema 44 1 Rozema, Geesje 20 1 Rozema, Fredrika 18 1 Rozema, Bonne 9 1 Rozema, Trijntje 5 1 Een hut Reinders, Egbert 23 2 Bakker, Mina 26 2 Een hut. Gorthuis, Hendrik 25 6 Morsink, Hilligje 25 6 Gorthuis, Egberdina 2 - C.no.? Meijerink, Hendrik 34 10 Schonewille, Klaasje 33 10 Meijerink, Hermannus 8 - Meijerink, Aleida 6 - Meijerink, Gezina 3 - Meijerink, Margaretha + - C.no.? Scheffers, Derk 35 5 Kloeten, Machteldje 30 5 Scheffers, Klaasje 7 5 Scheffers, Geesje 4 - Scheffer, Roelof 3/4 - Een hut. Scheffers, Andries 30 1 Jans, Geesje 20 1 Een hut. Timmer, Harm 58 6 Harms, Grietje 56 6 Timmer, Geesje 25 6 Timmer, Luchien 12 6 Timmer, Grietjen 1 -- Een kamer. Van Echten, Pieter Willems 59 7 Middendorp, Hillichje 60 7 Van Echten, Jentje 21 7 C.no.? Mulder, Jannes 36 8 Mulder, Albertus Protestant 8 Jaren 8 Jaren

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 145 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Mulder, Peter 6 -- C.no.? Snijder, Harm Luten 53 4 Scholink, Jentje Hans 51 4 Snijder, Hannes 23 4 Snijder, Everdina 17 4 Een kamer. Fransen, Jan 36 1 ½ Hoen, Aaltje Klaas 27 1 ½ Fransen, Geesje 1 ½ 1 ½ C.no.? Bloemberg, Roelof 60 10 Bennink, D.R 17 ½ 10 Profiet, Grietje Jacobs 40 8 C.no.? Overmars, Gerrit R.Catholiek 64 18 Overmars, Alberta 19 18 Melles, Simon Protestant 40 18 C.no.? Jonker, Rutger Klaasens 35 12 Drent, Annigje Willems 41 12 Jonker, Antje 13 12 Jonker, Wiendelt 11 -- Jonker, Geertje 10 -- Jonker, Jurrien 5 5 Jonker, Klaasje 3 -- Jonker, Grietje 1 -- C.no.? van Emmen, Jan 31 3 Achtersmit, Janna 28 3 Van Emmen, Trijntje 5 ½ 3 Van Emmen, Harm 2 ½ -- Een hut. Boertjes, Jan 63 20 Een hut. Soldaat, Romke Fransen 60 9 Dijkstra, Engeltje Jetske 47 9 Soldaat, Renske 11 9 Soldaat, Trijntje 7 - C.no.? Kesimaat, Jan 31 4 Tigchelhof, Egbert 23 4 Kesimaat, Wilhelmina 4 4 Kesimaat, Hendrikje 2 - Kesimaar, Gerrit Jan 30 4 Kesimaat, Lambert 37 4 C.no.? Veneberg, Gerrit 52 5 ½ Schutte, Gerridina 43 5 ½ Veneberg, Hendrik 18 5 ½ Veneberg, Gerrit 16 5 ½ Veneberg, Gerrit Jan 13 5 ½ Veneberg, Jan 11 5 ½ Veneberg, Egbert 7 5 ½ Veneberg, Mannes 5 5 Veneberg, Willem Fredrik 1 ½ -- C.no.? Omvlee, Hendrik 53 6 weken Reinen, Jelte Jans 38 6 Omvlee, Aaltje 16 6

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 146 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Omvlee, Jacobus 14 6 Omvlee, Cornelis 8 6 Omvlee, Reintje 6 6 Omvlee, Jan 4 6 Omvlee, Jeltje 2 6 C.no.? Vinke, Hendrik 48 4 jaar Kroezen, Margaretha Protestant 42 Jaren 4 Jaren Vinke, Carolina 6 4 Vinke, Willem 4 4 Vinke, Hendrik 2 -- C.no.? Gerrits, Hendrik 50 19 Lubberts, Jennigjen 43 19 Gerrits, Fennigje 20 19 C.no.? Oelen, Geert 35 20 Mikkers, Christina 36 20 Oelen, Jantje 6 ½ -- Oelen, Maria 5 -- Oelen, Reinder 3/4 -- C.no.? Olthuis, Jan R.Catholiek 54 18 Van Eijken Jennigje Protestant 42 18 Olthuis, Eva 10 -- Olthuis, Albertus 5 ½ -- C.no.? Giethoorn, Grietje 74 18 Gerrits, Geert 45 10 Gerrits, Hannigje 18 10 De Lange, Dina 46 10 Gerrits, Grietjen 13 10 Gerrits, Gerrit 8 -- Een hut. Petersen, Andries 34 6 Schutte, Martha 32 6 Petersen, Hendrik 32 6 Petersen, Hendrika 9 6 Petersen, Stoffer 7 6 Petersen, Gerrit 1 -- C.no.? Bruinemeijer, Harm H 51 6 Prins, Annigje Klaas 51 15 Bruinemeijer, Hendrik 36 15 Bruinemeijer, Anna 10 -- Bruinemeijer, Gerrit 7 -- Bruinemeijer, Jantje 4 -- ter Vaart, Jan 57 15

Deze laatste van de bekende veenarbeider-godsdienstonderwijzer, die voor dat de Ned. Herv. Kerk. Te Dedemsvaart was gebouwd, hier op zondag preekte voor de veenarbeiders. Hij ligt, volgens zijn eigen wens begraven bij het graf van zijn grote vriend Baron van Dedem op de begraafplaats in de Mulderij. Aldus deze lijst opgemaakt door ons, Burgemeester van de gemeente van Ambt-Ommen, den 20 October 1836.

Bij absentie van den Burgemeester,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 147 Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

de Assessor get. E. Hissink.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 148 Provincie Overijssel. Gemeente Ambt-Hardenbergh. Gehucht Rheezerveen aan en omtrent de Dedemsvaart. Staat van de Huisgezinnen en Personen welke thans woonachtig zijn onder Rheezerveen, aan de Dedemsvaart, op dat gedeelte van de gemeente Ambt-Hardenbergh, hetwelk met 1 januari 1837 tot de gemeente Avereest, zal overgaan. Sectie K. 19 september 1836. Toelichting op de cijfers in de twee laatste kolommen; In de eerste kolom wordt vermeld de leeftijd van de genoemde persoon, in de tweede en laatste kolom, de tijd welke deze persoon op het genoemde grondgebied heeft gewoond, met andere woorden,wanneer, hij/zij zich heeft gevestigd in de veenkolonie Dedemsvaart. Als toelichting op de huisnummering, vermeld de Burgemeester van het Ambt-Hardenbergh, dat de betrokken nummers, de kadasternummers zijn, waar de betreffende woning op gebouwd is, Gemeentelijk was de buurtschap Rheeze, waarbij Rheezerveen behoorde, genummerd met de wijkletter E. De niet genummerde woonverblijven, zijn arbeiders-tenten. Stroo- en Aard-hutten, dus meer tijdelijke verblijven.

Kadaster Namen en voornamen Godsdienstige Ouderdom Hoelang in de veen- nummer gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

No. 815 Berend Boven Protestant 50 jaren 1 jaar Harmpje Frederiks 40 1 Maria Boven 16 1 Aaltje Boven 1 1 Jan Boven 10 1 Jantje Boven 3 1 No. 815. Koop Hoveling R.Catholiek 58 3 Grietje Jans Gilker 58 3 Johannes Hoveling 17 3 Geert Hoveling 14 3 No. 815. Albert Bunskoeken Protestant 29 3 Susanna Assen 36 3 Derk Bunskoeken 3 3 No. 815. Lambert Assen R.Catholiek 33 1 Maria Kram 25 1 Johanna Assen 3 1 Gezina Assen 2 1 Alberdina Assen 1 1 Gezina Ekelhof, wed Assen 71 1 Een hut. Geert Mulder 57 8 Geertruida Mulder 20 8 Hendrikus Bruins 25 8 Albert Mulder 17 8 Een hut. Johannes Lipholt 31 ½ Geertruida Schreuder 24 ½ Catharina Lipholt 1 ½ Een hut. Roelof Kampman Protestant 46 5 Jennigjen van 't Hof 47 5 Mannes Kampman 15 5 Derk van Kampman 6 5 Een hut. Steven Jonkeren 46 2 Hendrina Albers 47 2

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 149 Kadaster Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- nummer e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Albert Jonkeren 23 2 Geesjen Jonkeren 24 2 Klaas Jonkeren 22 2 Catharina Jonkeren 16 2 Piet Jonkeren Protestant 14 jaren 2 jaar Jannes Jonkeren 10 2 Een hut. Hendrik Salomon s 47 14 Hilligje Koning 46 14 Frederik Salomons 24 14 Margaretha Salomons 22 14 Albert Salomons 19 14 Arend Salomons 16 14 Lambert Salomons 13 ------Hilligje Salomons 10 ------Hendrik Salomons 7 ------Een hut Hendrik Bakker 40 6 maanden Aaltje Loos 28 6 Jan Bakker 2 6 Een hut. Geerling Wijnstok 40 6 Willem Jansen 26 6 Groetje Dijkman 30 1 jaar Arend Weide 42 1 Een hut. Hendrikje Schotkamp wed. E. Veldman 35 6 Hendrikje Veltman 16 6 Diena Veltman 13 6 Hein Gerritsen R.Catholiek 45 3 Hendrika Gerritsen 1 ------Een hut. Gerrit de Ruiter 32 3 Marrigje Usink 30 3 Frederik de Ruiter 10 3 Maria de Ruiter 7 3 Jan de Ruiter 6 3 Femmigje de Ruiter 3 3 Een hut. Albert Meiboom Protestant 59 1 Annechien Scholten 45 1 Johanna Meiboom 20 1 David Meiboom 18 1 Sophia Meiboom 16 1 Arend Meiboom 14 1 Annechien Meiboom 11 1 Hendrika Meiboom 8 1 Een hut. Arie Groen 32 4 Adria Johanna de Bruin 27 4 Arie Groen 7 4 Hubert Groen 4 4 Een hut. Cornelis van Olm 56 7 Grietje de Jonge 35 7 Maria van Olm 3 ------Een hut. Eilert Eikens R.Catholiek 50 ½

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 150 Kadaster Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- nummer e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Elizabeth Meijer 50 ½ Antoni Eikens 21 ½ Bernard Eikens 19 ½ Herman Eikens 18 ½ Jan Hendrik Eikens 13 ½ Jan Berend Eikens 11 ½ Helena Eikens 9 ½ Matinus Eikens 3 ½ Mariana E. Eikens 1 ½ Een hut. Jurrien Teklenburg 41 6 Albertien Hujen 26 6 Geertje Teklenburg 6 6 Jantje Teklenburg 3 6 Een hut. Jan Bonken Protestant 25 jaren 1 jaar Grietje Langenberg 34 1 Hendrikje Bonken 3 1 Een hut. Albert Jacobs Klunder 60 11 Geertien Egberts 70 11 Egbertien Klunder 18 11 No. 102. Jurrien Mink R.Catholiek 55 7 Maria Schemaker 50 7 Jan Barnard Mink 14 7 Herm Martings Mink 8 7 No. 103. Hendrikus Jannick 54 5 Elisabeth Schoemaker 40 5 No. 19. Hendrikje Kosters wed. L. Schotkamp Protestant 60 9 Lambertus Schotkamp 23 9 Steven Schotkamp 15 9 Derk Husink 35 9 Annegien Schorkamp 32 9 Een hut. Hendrik Fledderus 39 7 Klasina Mos 39 7 Willem Fledderus 12 7 Catharina Fledderus 10 7 Hendrik Fledderus 8 7 Albert Fledderus 3 ------Een hut. Johannes Huisbeek R.Catholiek 30 3 Margaretha Aleids Koerts 26 3 Anna Maria Smit 53 3 Een hut. Jan Geert Schulte 35 4 Anna Margaretha Jurling 33 4 Hendrikus Schulte 1 ------Elisabeth Kuter 73 4 Een hut Berend Egberts Protestant 57 16 Lammechien van Eiken 38 16 Thele Ehberts 16 16 Engbert Egberts 11 ------Grietje Egberts 10 ------Egbert Egberts 9 ------

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 151 Kadaster Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- nummer e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Hilligje Egberts 9 ------Een hut. Klaas Brinkman 44 11 Hermina Arends 40 11 Evert Brinkman 17 11 Jan Brinkman 14 11 Hendrikje Brinkman 12 11 Klaas Brinkman 7 ------Arend Brinkman 5 ------Klaasje Brinkman ½ ------Een hut. Harm Vlekman 35 4 Femmigje Ulen 34 4 Geesje Vlekman 3 ------Hendrikje Vlekman 9 4 Een hut. Harm Jan Veldhuis 35 4 Roelof Rutgers 29 4 Jan Hendrik Veldhuis 15 4 Gerrit Jan Veldhuis 13 4 Derk Jan Veldhuis 11 4 Gerritdina Veldhuis 6 4 Hendrikus Veldhuis 1 ------Een hut. Klaas van de Beek Protestant 20 jaren 3 jaar Hendrik van de Beek 19 13 Een hut. Hendrik Prins 35 6 Grietje Nijmeijer 35 6 Hendrik Prins 10 6 Hilligje Prins 7 6 Jan Prins 3 ------Arend Prins ½ ------Een hut. Otto Finkers R.Catholiek 41 4 Johanna Kleijn 36 4 Wilhelm Finkers 7 4 Margaretha Finkers 3 ------Berendina Finkers 8 dagen ------Een hut. Hendrik Pilage 61 jaar 3 Geertruid Haandijk 58 3 Hendrik Pilage 25 3 Dora Pilage 23 3 Frederik Pilage 19 3 Marianne Pilage 14 3 Berend Pilage 9 3 Een hut. Jan Harms Kok Protestant 32 6 Jantje Teunis 32 6 Harm Kok 11 6 Hilligje Kok 4 ------Annegien Kok 4 ------Een hut. Jan Dorgelo 50 6 Diena Kamerman 45 6 Gerrit Jan Dorgelo 20 6 Mannes Dorgelo 18 6

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 152 Kadaster Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- nummer e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Jan Dorgelo 15 6 Willem Dorgelo 11 6 Marrigje Boeskool 23 6 Een hut Jan Tegelaar 55 2 Aaltje Roelofs 45 2 Anna Tegelaar 22 2 Jacoba Tegelaar 20 2 Roelof Tegelaar 17 2 Hilberdina Tegelaar 13 2 Hilbert Tegelaar 11 2 Jan Tegelaar 7 2 Een hut. Remmelt Nijenhuis 46 ½ Elsje Hesselink 37 ½ Berend Nijenhuis 18 ½ Jantje Nijenhuis 16 ½ Een hut. Fredrik Geerts Mulder 54 6 Annegien Hendriks 46 6 Hendrik Mulder 22 6 Geesje Mulder 15 6 Geert Mulder 12 6 Arend Mulder 8 6 Annegien Mulder 9 maand ------Een hut. Johan Fredrik Winter 29 jaar 3 maand Geertje Hollander 19 3 Jan Winter 22 3 Een hut. Pieter Goldbach 35 6 jaar Gerritdina Nijeboer 39 6 Johannes Franciscus Goldbach 12 6 Albertis Goldbach 8 6 Gerritdina Goldbach 5 ------Aaltje Goldbach Protestant 3 jaren ------Everdina Goldbach 1 ------Een hut. Albert Jans v.d. Velde 49 1 ½ jaar Aaltje Arends 32 1 ½ Jantje van der Velde 4 1 ½ Jan van der Velde 3 1 ½ Arend van der Velde 2 1 ½ Jantje Wessels, wed. Arends 60 1 ½ Een hut. Geert Massenaire 29 1 Berendje Alerink 28 1 Geertje Massenaire 7 1 Jan Hendrik Massenaire 2 1 Een hut. Harm Schemaker R.Catholiek 53 3 Maria Catgarina Timmer 53 3 Berend Steven Schemaker 20 3 Antoon Schoemaker 14 3 Maria Schoemaker 12 3 Een hut. Harm Agtersmit Protestant 66 15 Jennigje Philips 59 15

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 153 Kadaster Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- nummer e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Hendrik Agtersmit 17 15 No. 98. Hendrik Keuken 34 8 Hendrika van Zuiden 34 8 Betje Keuken 8 8 Willem Keuken 5 ------Antje Keuken 4 ------Hermina Keuken 1 ½ ------Cornelis Hartschers 26 2 Janna Arends 18 2 Een hut. Berend Willem Veege R.Catholiek 25 ½ Catharina M. Neuzink 37 ½ Jan Berend Veege 5 maand ------Een hut. Aaltje Welmers Protestant 49 jaar ½ Welmer Welmers 12 ½ Geert Kruger 22 ½ Albertje Welmers 21 ½ Een hut. Jan Smit 55 4 Willem Wildeboer 31 4 Jantje Smit 30 4 Hendrik Wildeboer 4 4 Jan Wildeboer 1 ½ ------Een hut Hendrik de Boer 24 ½ Gerrigje Ooms 23 ½ Geert de Boer 2 ½ Gerrit de Boer 1 ½ Annigje Klaas Kroenzen 64 ½ Een hut. Hendrijkus Wasser R.Catholiek 33 5 Grietje Hartman 40 5 Diena Wasser 17 5 Hannes Wasser 14 5 Petronella Wasser 11 5 Annegien Wasser 9 5 Een hut Hendrik Jan Prins Protestant 56 7 Alberdina Stokvisch 56 7 Gerrit Prins 20 7 Grietje Prins 18 7 Albertje Prins 11 7 Hendrik Prins 28 7 Annigje Welmers 24 7 Jantje Prins, weduwe van Jan van de Griend Protestant 25 jaren 7 jaar Een hut. Jacob Kruger 75 7 Grietje Pijpers 45 7 Fennigje Kruger 20 7 Hendrik Kruger 9 7 Een hut. Andries Hendriks 64 1 Geesje Jansen 63 1 Geesje Hendriks 29 1 Hendrik Hendriks 23 1

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 154 Kadaster Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- nummer e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Annegien Hendriks 18 1 Jantje Hendriks 13 1 Een hut. Hendrik Krol 38 6 Femmigje Harms 39 6 Jan Krol 38 6 Een hut. Grietje Arends Compagne 36 6 Hendrik Krol 13 6 Hendrikje Krol 7 6 Femmigje Krol 5 ------Jan Krol 2 ------Een hut. Koop Koop Dol 54 14 Anne Goossen 54 14 Anna Dol 16 14 Geert Dol 12 ------Derkje Martha Dol 11 ------Een hut. Jochem Roseman R.Catholiek 34 4 Hendrika Eckman 38 4 Antoni Roseman 11 4 Hendrikus Roseman 6 4 Johanna Roseman 4 maand ------Een hut. Jan Hendrik Weegink 37 jaar 2 Maria Lelyveld 36 2 Jan Hendrik Weegink 9 maand ------Een hut. Jacob Bosveld Protestant 44 jaar 6 Annechien Roelofs 44 6 Trijntje Bosveld 11 6 Marregien Bosveld 2 ------Een hut. Jan Bunskoeke 25 6 Femmigje Wolf 29 6 Jantje Bunskoeke 4 ------Marrigje Bunskoeke 3 ------Derkje Bunskoeke 6 maand ------Jantje Roelofs, weduwe D. Bunskoeke 61jaar 6 Een hut. Hendrik Brinkman 36 3 Frederika van der Veen 34 3 Jan Brinkman 12 3 Aaltje Brinkman 9 3 Petronella Brinkman 7 3 Hendrik Jan Brinkman 9 maand ------Een hut. Hendrik Schutte 36 jaar 1 Geertje Dijkman 42 1 Hendrik Schutte 6 1 Gesina Schutte 2 1 Een hut. Hendrik van Haeringen 45 7 Klasina Stolk 46 7 Willem van Haeringen 17 7 Abraham van Haeringen 15 7 Jan van Haeringen 11 7 Gerrit van Haeringen Protestant 10 jaren 7 jaar

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 155 Kadaster Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- nummer e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Arie van Haeringen 8 7 Pieter van Haeringen 6 ------Willem Frederik van Haeringen 5 ------Klaas van Haeringen 3 ------Een hut. Albert Rozeboom 42 2 Berendina van Buren 45 2 Femmingje Rozeboom 13 2 Hermannus Rozeboom 11 2 Willem Rozeboom 9 2 Hendrik Jan Rozeboom 5 2 Johan Rozeboom 3 2 Een hut. Hendrik de Vries R.Catholiek 34 3 Wilhelmins Edelijn 29 3 Jacob de Vries 8 3 Warner de Vries 7 3 Wilhelmus de Vries 3 3 Johannes de Vries 3 maand ------Een hut. Frans Alarm Protestant 39 jaar 1 ½ Gesina Gerrits 36 1 ½ Berend Alarm 16 1 ½ Gerrit Alarm 14 1 ½ Lucas Alarm 7 1 ½ Lutje Alarm 4 1 ½ Een hut. Egbert de Wolf 49 6 Geertje Gerrits 49 6 Hilligje de Wolf 21 6 Jantje de Wolf 18 6 Hendrikje de Wolf 14 6 Gerritdina de Wolf 9 6 Een hut. Gerrit Jansen 76 6 Gerrit Wittenberg 39 3 Jantje Scheper 38 3 Jan Hendrik Wittenberg 14 3 Geertje Wittenberg 8 3 Een hut. Frederik Visker 66 6 Wijke Smit 48 6 Jan Visker 15 6 Een hut. Jutje Bosch, weduwe van Jan Beenen Klinge 47 7 Beene Jans Klinge 22 7 Aaltje Klinge 16 7 Fennigje Klinge 11 7 Simen Klinge 4 ------Een hut. Klaas Bakker 52 6 Roelofje Roelofs 48 6 Albertje Bakker 25 6 Klaas Bakker 23 6 Roelof Bakker 20 6 Aaltje Bakker 15 6 Hendrikje Bakker 13 6

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 156 Kadaster Namen en voornamen Godsdienstig Ouderdom Hoelang in de veen- nummer e gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Albert Bakker 7 6 Een hut. Stientje Jans weduwe van Derk Nuis 47 7 Jan Nuis 24 7 Johannes Nuis 22 7 Janna Nuis 17 7 Fennigje Nuis 11 7 Derk Nuis 5 ------Een hut. Antoni Mulder Protestant 45 jaar 9 jaar Klazina van der Velde 55 9 Jan Albert Mulder 20 9 Geesje Mulder 14 9 Geertje Mulder 10 9 Een hut. Jacob Barels 37 2 Grietje Tammes 38 2 Lummegien Barels 6 2 Tamme Barels 1 ½ ------Een hut. Mannes Wilkes R.Catholiek 35 4 Elisabeth Geje 30 4 Maria Wilkes 10 4 Een hut. Theodorus van Rijswijk Protestant 57 7 Wilhelmina Elferink 43 7 Mietje van Rijswijk R.Catholiek 24 7 Lutje van Rijkswijk 20 7 Jan van Rijswijk 15 7 Karel van Rijswijk 14 7 Theodora van Rijswijk 13 7 Willem van Rijswijk 10 7 Elisabeth van Rijswijk 9 7 Johannes van Rijswijk 7 7 Theodorus van Rijswijk 6 ------Lodewijk van Rijswijk 3 ------Een hut. Hendrik van den Berg 56 2 Maria Hemels 56 2 Christina van den Berg 18 2 Een hut. Femmigje Derks, weduwe van K.Homme Protestant 46 4 Arend Arends Compagne 24 4 Een hut. Geert Mulder 26 8 Jennegien Kruger 25 8 Arend Mulder 4 ------Jacob Mulder 2 ------Annechien Mulder 18 8 Gerrit Mulder 13 8 Een hut. Harm Welmers 58 9 Jennegien Jurriens 48 9 Aaltje Welmers 15 9 Klaas Welmers 9 9 Hein Welmers 6 ------Welmer Welmers 5 maand ------Een hut. Carel Hendrik Guttink Lutheriaan 48 jaar 6

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 157 Anna Wilken R.Catholiek 36 6 Maria Guttink 11 6 Charlotte Guttink 7 6 Jan Hendrik Guttink 4 ------No. 67a. Klaas Kroeza Protestant 44 2 Hendrikje Reurink 42 2 Geertje Kroeze 17 2 Arend Kroeze 14 2 Geert Kroeze 12 2 Jacob Kroeze 7 2 Hendrika Kroeze 1 2 Een hut. Jan Rientjes R.Catholiek 65 3 Johanna Jansen 53 3 Hendrika Rientjes 19 3 Jan Rientjes 15 3 Hermannus Rientjes 10 3 Een hut. Jantje Jacoba Berger Protestant 52 jaren 4 jaar G van Veen 62 4 Evertje van Veen 23 4 Marrigje van Veen 22 4 No. 55b. Woltertje Boelen, weduwe van G. ten Hoeve 39 7 Geertje ten Hoeve 17 7 Roelofje ten Hoeve 16 7 Gerrit ten Hoeve 13 7 Jacob ten Hoeve 7 7 Een hut. Hendrik de Heer R.Catholiek 50 1 Albertus de Heer 13 1 No. 55a Harm Wesselink 40 4 Gezina Gerbers 48 4 Gezina Maria Wesselink 17 4 Berend Hendrik Wesselink 15 4 Maria Catharina Wesselink 11 4 Johan Berend Wesselink 7 4 No. 55c. Jurrien Maatjen 27 4 Helena de Walles 29 4 Aaltje Maatjen 2 ------No. 55d. Stephanus Wittendorp 27 4 Hendrika Haverkort 26 4 Cornelia Wittendorp 2 ------No. 54a. Hendrik de Wolde Protestant 51 1 Kadaster Namen en voornamen Godsdienstige Ouderdom Hoelang in de veen- nummer gezindheid in jaren kolonie gewoond in jaren

Hendrikje Geugies 40 1 Jan de Wolde 21 1 Geugien de Wolde 19 1 Jantje de Wolde 17 1 Hendrik de Wolde 13 1 Marrigje de Wolde 10 1 Roelof de Wolde 8 1 Hendrika de Wolde 8 1 Willempje de Wolde 6 1

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 158 Een hut. Gerrit Jan Zomer R.Catholiek 38 4maand Gesina Aleida Timmen 36 4

Totaal aantal : 477

Opgemaakt ingevolge Besluit van Hun Ed. Groot Achtbaren de H.H. Gedepp. Staaten der Provincie van den 1e. Afd. no. 1142/1411. Te Heemse, den 19 September 1836. Bij mij. De Burgemeester der gemeente het Ambt-Hardenbergh, get. Ant van Riemsdijk.

Tot besluit van deze beide lijsten met de namen van al de mensen, die bij de overgang op 1 januari 1837 in de veenkolonie Dedemsvaart woonden, zou ik nog op enkele punten de aandacht willen vestigen. Dan zou ik dit naar voren willen brengen, dat deze lijsten feitelijk het eerste bevolkingsregister van Dedemsvaart vormen. Ten tweede vindt men van al die namen, in het tegenwoordige bevolkingsregister van Avereest een groot gelijke namen, zowel geslachtsnamen als voornamen terug, waarmede wordt aangegeven, dat vele oorspronkelijke "veenkolonialen" hier zijn blijven wonen. In de derde plaats kan men aan het tijdvak van woonplaats in de veenkolonie op de lijst van Ambt-Hardenberg zo goed zien, dat men hier later met de exploitatie der venen is begonnen, dan in het meer westelijke deel van Ambt-Ommen. Ten slotte zou ik wel betwijfelen, of alde ongenummerde woongelegenheden op de lijst van Ambt-Hardenberg, wel behoorden de catagorie "Arbeiders-Tenten, Stroo en Aardhutten" welke slechts tijdelijk ter plaatse bleven staan en die zich verplaatsen met het te bewerken veen. Waarmede ik dit tweede gedeelte van het artikel over de "Loop der bevolking" wil beëindigen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 159 HOOFDSTUK II

Burg e m e e ste r van Ave re e st in d e lo o p d e r tijd e n

De gemeente Avereest, ingesteld op 1 juli 1818, voordien behorende tot het schoutambt Ommen, kreeg met ingang van genoemde datum haar eerste burgemeester. De eerste drie Burgemeesters van Avereest, waren tevens Burgemeester van de gemeente Nieuwleusen. Zij waren naast Burgermeester tevens notaris, een combinatie van functie's, die wij ons heden ten dage moeilijk voorstellen kunnen. Wat betreft dit gelijktijdig Burgemeester zijn van Avereest en Nieuwleusen, heeft zich in de geschiedenis herhaald, want in de bezettingsjaren van de tweede wereldoorlog, hadden beide gemeenten weer één Burgemeester, n.l. J.D. van Arkel, welke wegens een zekere politieke richting aan het hoofd van deze gemeenten was geplaatst. De eerste Burgemeesters van Avereest woonden in de gemeente Nieuwleusen en de dagelijkse gang van zaken in de gemeente kwam in hoofdzaak neer bij de assessor (wethouder) Meini Ielkes Kruizinga, wonende nabij brug no. 7 over de Dedemsvaart, de tegenwoordige Balkbrug. Kruizinga bezat hier een "herberg", het tegenwoordige café van de familie Hendriks. In deze herberg had de jonge gemeente Avereest een kamer afgehuurd, waar de gemeentezaken, zoals raadsvergaderingen, aangiften van geboorten, voltrekken van huwelijken en de overlijdensaangiften werden afgehandeld. Ook de zaken betreffende de Politie werden in eerste instantie door de Heer Kruizinga behandeld. De Heer Kruizinga was in de eerste jaren tot zijn overlijden in 1837, de plaats vervangende Burgemeester, daarna was het nog enige jaren, de Heer Frederik Boterman, eveneens assessor der gemeente, wonende te Dedemsvaart, ongeveer bij de kalkovens van Deboka aan de Langewijk. De eerste Burgemeester van Avereest was Mr Reinier Saris van der Gronden. Deze was gehuwd met Helena Eva van Marle, een zuster van Judith van Marle, de echtgenote van Mr. Willem Jan, Baron van Dedem, de stichter van de Dedemsvaart. De Burgemeester was aldus een zwager van Baron van Dedem. De eerste Burgemeester noemde zich tot 1825 nog met de oude benaming Schout, daarna droeg hij de Burgemeesterstitel. Wanneer Burgemeester Saris van der Gronden is heengegaan heeft schrijver niet gevonden. In het laatst van december 1830 wordt hij nog genoemd, Burgemeester van Avereest, tevens Officier van de Burgerlijke Staat. Op 3 juli 1832 komt de naam Reinier Saris van der Gronden het laatst voor als Burgemeester van Avereest. Daarna word Meine Ielkes Kruizinga genoemde als fungeerend Burgemeester der gemeente Avereest. Wij kunnen dus aannemen, dat Mr van der Gronden vanaf 1 juli 1818 tot omstreeks juli 1832 Burgemeester van Avereest is geweest. Over deze eerste Burgemeester kan weinig worden verteld. Uit die periode zijn bijna geen schriftelijke bescheiden te vinden. Op 22 april 1833 presenteert de opvolger van Burgemeester van der Gronden, de Heer Onno Zwier van Sandick zich aan de Raad der gemeente. Zijn installatie was zeer simpel. Alleen dit is er van bekend; "de nieuwbenoemde Burgemeester maakt den Raad bekend, dat hij den eed in handen van den Gouverneur heeft afgelegd en op den 22 april j.l. zijn post heeft aanvaard en onder hen zitting neemt." Avereest had zijn tweede Burgemeester. Met minder woorden kan een nieuwe Burgemeester zich ook al niet aan zijn gemeente binden. Aan de vorm, aan de letter der wet was voldaan, van enig blijk van hatelijkheid, van meeleven, van een beroep of steun en medewerking van de Raad wordt niet gerept. De Burgemeester was den raadsleden vreemd, hij bleef het in de eerste raadsvergadering ook. In hetzelfde jaar is Burgemeester van Sandick in het huwelijk getreden want; Op 20 december 1833 zijn te Nieuwleusen gehuwd; Onno Zwier van Sandick, Burgemeester en Notaris van Nieuwleusen en Avereest, geboren te 's-Gravenhage, 2 februari 1805, en Catharina Leonora van Dedem, geboren te Deventer, 21 september 1806, dochter van Willem Jan, Baron van Dedem en van Judith van Marle. De tweede Burgemeester van Avereest was alzo de schoonzoon van Baron van Dedem. Zoals reeds vermeld, woonden de eerste Burgemeester in de gemeente Nieuwleusen. Een en ander komt ook ter sprake in de vergadering van de raad der gemeente Avereest op 24 juni 1834, waarin het navolgende wordt behandels;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 160 "De Burgemeester stelt voor over te gaan tot het formeeren van een Hoofdelijke Omslag over deze gemeente voor den Jaare 1834 ter somma van f 1200,- is conform besloten de Staat opgemaakt en 14 dagen terinzage voor de Ingezetenen gelegd ten huize van den assessor M.I. Kruizinga. Verder is gelezen een Besluit van Heeren Gedeputeerde Staten der provincie Overijssel, 1e. Afd. no. 1028/866 betrekkelijk den aanslag van den Heer Burgemeester in de Gemeente-Lasten en is de Raad van mening, dat de billijkheid zoude mede brengen dat de aanslag van gen. Heer Burg. Wierde gehalveerd en dat de helft van dien aanslag in de gemeente Nieuwleusen en de wederhelfde in de gemeente Avereest door genoemde Heer Burgemeester worde betaald. Overwegende, dat de gemeente van Nieuwleusen boven die van Avereest voordeelen geniet door de Inwoning van den Burgemeester aldaar, alsook dat in aanmerking komt de meerdere moeilijkheid voor die van Avereest, als moetende zoo zij den Burgemeester willen spreken, ten minste 2 uren, welke afstand zelfs genoemde Heer Burgemeester noodzaakt om die reden een paard te houden. Is uit dien hoofde door den Raad aan de Burgemeester verzogt om aan Heeren Gedeputeerde Staten, deze hun opinie voor de dragen en daarop de goedkeuring te verzoeken". Hieruit blijkt overduidelijk, dat Burgemeester van Sandick in de gemeente Nieuwleusen woonde. Verder dat hij genoodzaakt was een paard te houden. Of hij de gemeente Avereest te paard bezocht, of dat dit voor een rijtuig gespannen hem daarheen moest brengen, wordt niet vermeld. Het was in de vergadering van 27 September 1837 dat Burgemeester van Sandick afscheid nam van de Raad der gemeente Avereest. "De Burgemeester geeft te kennen hij alzoo tengevolge aan Z.M. besluit het bestuur dezer gemeente zal moeten vaarwel zeggen en aan zijn opvolger van Dedem overdragen; dat hij zichzelven verpligt rekend en aan den Raad verschuldigd te zijn opregten dank te betuigen voor de hulp en bijstand hem verleend en het vertrouwen in hem gesteld. Dat hem steeds in aangename herinnering zoude blijven, dat hij gedurende ruim vier jaren als hoofd van het bestuur vermeende steeds tot welzijn dezer gemeente te zijn werkzaam geweest en ook vele bewijzen van achting en liefde der ingezetenen had mogen ondervinden, weshalve hij met innig leedwezen dezelve verlaat; hij beval zich alzoo in het aandenken en vriendschap der raadsleden waarop hij hooge prijs stelde en eindigt met de wensch, dat deze gemeente onder het bestuur van zijn opvolger, bijgestaan door zijne raad steeds in bloei en welvaart moge toenemen en het hen allen verder moge welgaan" Lang was de gemeente Avereest niet zonder Burgemeester, want in de vergadering van 22 januari 1838, geleid door de Assessor Frederik Boterman, doet de derde Burgemeester van Avereest reeds zijn intrede in de Raad. Dit was Mr Coenraad Willem van Dedem, geboren te Zwolle, 30 julie 1811, naast 3 dochters, de eenigste zoon van Willem Jan, Baron van Dedem, de stichter van de Dedemsvaart en van Judith van Marle. De installatierede van Baron van Dedem als Burgemeester van Avereest was zeer kort. "De Burgemeester beveelt zich in de vriendschap van alle raadsleden en zegt in korte woorden, te rekenen op alle hulp en bijstand van den Raad en wenst dat de gemeente in bloei en welvaart onder zijn bestuur moge toenemen, gelijk dezelve reeds onder het bestuur van zijn voorganger toegenomen is". Bij de intrede in deze gemeente waren, de Burgemeester meergerekend, leden van de Raad, de Heren F. Boterman, G. Dorgelo, R. Huizing, J.H. Daman, R. Veeningen, J.W. Westerhuis, J.D. Hein en J.Mulder. Met de samenvoeging van de veenkolonie Dedemsvaart met de oude gemeente Avereest, was het aantal raadsleden van 7 op 9 gekomen. Burgenmeester van Dedem heeft het in zijn ambtelijk leven in deze gemeente niet altijd even gemakkelijk gehad. Een paar van deze voorvallen, die hem zeer zeker gekrenkt zullen hebben wil ik vermelden. Het eerste geval speelde zich af in de vergadering van den Raad op 15 november 1842, waar "wordt gelezen een apostellaire aanschrijving van H.H. Gedeputeerde Staten van de 7 dezer, 1e. Afd. no. 2478, ten geleide van een door het raadslid J.H. Daman ingediend adres omvattende klagten tegen den Burgemeester om te dienen van overweging en delibiratie van den Raad. De Burgemeester stelt voor, dat Daman de vergadering moet verlaten. Daman beweert, dat niet hij, maar de Burgemeester de vergadering moet verlaten. De Burgemeester stelt voor te stemmen, of hij de vergadering moet verlaten, óf Daman, óf beiden. Bij stemming bleek dat alle leden er voor waren dat

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 161 Daman de vergadering verlaten moet en dat de Burgemeester in de vergadering zou blijven. De assessor R. Veeningen voegde hier nog aan toe; "Ik ben van oordeel dat de Burgemeester in de vergadering moet blijven, teneinde desgevorderd inlichtingen te kunnen geven en om al dan niet gegrondheid dier klagten over Zed. Gedaan mee van punt tot punt te behandelen". Het raadslid Daman verlaat daarop de vergadering. "De aanhef van het adres komt den Raad voor, als van allen grond ontbloot, daar het dezelven ten eenemale onbekend is, waarop de ontrouw, oneerlijkheid of partijdigheid van den Burgemeester zoude gegrond of gebleken zijn, terwijl evenmin willekeur of onberadenheid den Burgemeester tot rigtsnoer zijner handelingen hebben versterkt om de belangen der gemeente in eenig deel hoegenaamd te kort te doen en de uitgaven onder dezelfs Bestuur gedaan, zoo als die van het bouwen eener nieuwe school in de markte van Rheeze, het daarstellen van een nieuwe marktplaats, ofschoon laatstgenoemde niet dadelijk tot het daarvan gewenste en verwachte doel geleid hebben, de verbeteringen aan de Burgerlijke begraafplaats zoo te Dedemsvaart als te Oud-Avereest niet dan hoogste noodzakelijk waren en daarbij steeds het algemeen belang der gemeente en niet dat van slechts enkele Ingezetenen ten koste van vele anderin is voor oogen gehouden en niettegenstaande die groote en noodwendige uitgaven de fincieële aangelegenheden der gemeente onder dezelfs Bestuur zijn vooruitgegaan". Over de behandeling der klachten zijn enkele bladzijden volgeschreven, doch door totale onleesbaarheid kan een en ander niet worden weergegeven. De klachten van het raadslid Daman gingen in hoofdzaak over de bedling van het gezin Dellerop, aankoop woning Dellerop, reperatiebestek schoolgebouwen, aangesteding van een school en wegen langs de Sponturfwijk en de Kruizinga's wijk. (Het gezin van Frederik Dellerop was meer dan 5 jaren voor rekening der gemeente Avereest opgenomen in het bedelaarsgesticht "de Ommerschans". Het was een der gezinnen, die, wanneer ze voor ontslag in aanmerking kwamen, verzochten opgenomen te mogen blijven). "Eindelijk besluit de Raad na rijpe overweging eerst te verklaren, dat alle aanklagten tegen de Burgemeester ingebragt ongegrond zijn en volgens huns geziens tot niets anders hebben gestrekt dan om de Burgemeester te noodzaken hem omtrent het ontvangen plan tot daarstelling van een rijweg langs de Hoofd- of Kruizinga's wijk krachtdadig de hand te bieden en de adressant eerst onder het voorgeven aan den eed van pligt en getrouw te zullen zijn het belang der gemeente in het algemeen bedoelende hoofdzakelijk zijn eigen belang beoogt, getuige de adressen de dier zake door hem aan H.H. Gedeputeerde Staten ingediend". (De Heer Daman woonde aan de genoemde Hoofd- of Kruizinga's wijk en had dus veel belang bij het tot standkomen van de genoemde rijweg). De Burgemeester dankt de Raad voor het in hem gestelde vertrouwen. Het raadslid Daman ging met het genomen besluit niet accoord. Telkens protesteerde hij in de Raad tegen genomen besluiten en weigerde later de gemaakte notulen te teekenen, een handeling die in die dagen door ieder lid van de Raad werd verricht. De eerste zes vergaderingen na het insident heeft Daman de notulen niet getekend. Daarna schijnt hij tot andere gedachten zijn gekomen en ondertekende hij zoals ook de andere raadsleden de notulen. Het tweede geval, tegen de Burgemeester, dat ik weergeven wil, komt tot uiting in het behandelde in de vergadering van 3 november 1851. "Het raadslid Deel merkt in deze vergadering op, dat de besluiten genomen door de Raad in de vorige vergadering onwettig zijn, omdat de Burgemeester aan de stemmingen had deelgenomen zonder den eed als Raadslid te hebben afgelegd. De Burgemeester, Baron van Dedem, merkt op, dat het bezwaar van den Heer Deel ongegrond is, omdat hij uithoofde hij in zijn betrekking als Burgemeester reeds door den als zoodanig afgelegden ambtseed gebonden was en dus daardoor in zijn betrekking als Raadslid als beëedigd moest worden beschouwd, dat ook de wetgever het alzoo begrepen had daar hij anderzins de bepaling wel zoude hebben opgenomen in wiens handen de Burgemeester als raadslid den eed moest afleggen". Het gevolg van de opmerking van de Heer Deel was, dat de meerderheid van de Raad zijn mening deelde, waarna de Burgemeester als raadslid den eed aflegt in handen van het oudste lid van de Raad, de Heer J. van der Haar, aan wien daarvoor door den Burgemeester het Presidium van den Raad tijdelijk was overgedragen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 162 De Burgemeester verklaarde niet in te stemmen met het gevoelen van den Raad, echter in het belang der gemeente zijn persoonlijke opinie te zullen terzijde stellen. Schrijver dezes kan zich voorstellen, dat Burgemeester Baron van Dedem, deze behandeling hem aangedaan op aanstichten van het Raadslid Deel, als iets vernederends zal hebben aangevoeld. Het was in de vergadering van 12 december 1851 dat er iets behandeld werd, dat m.i. als een "tegenzet" van Baron van Dedem tegen den Heer Deel kan worden aangemerkt. De Heer Deel was in de vergadering van 3 november 1851 benoemd als secretaris der gemeente Avereest en was als zodanig aansprakelijk voor het bekendmaken der te houden raadsvergaderingen. Vergadering van 12 december 1851; "Het Raadslid, de Heer van Dedem merkt aan, dat deze vergadering is in strijd met de wet en dat gevolgelijk alle te nemen besluiten zullen onwetig zijn. Z.Ed. grondt dit bezwaar op art. 41 der Gemeentewet, welk laatste gedeelte overtreden zou zijn, doordien de publicatie welke aan de kerk te Oud-Avereest afgelezen is heeft ingehouden dat de vergadering één dag vroeger, den 11 den December zoude plaats hebben. Dat hij de onwettigheid eener vergadering waarin onder andere de gemeentebegrooting zal behandeld worden uiterst gevaarlijk acht en derhalve voorstelt, dat de Heer Voorzitter (de oudste wethouder) de vergadering als onwettig moge laten uitgaan". Na delibiratie brengt de voorzitter op voorstel van van Dedem in rondvraag of de vergadering voor wettig kan worden gehouden, op welk voorstel met meerderheid van stemmen in toestemmende zin wordt beslist. "Het raadslid van Dedem verzoekt aanteekening in de notulen van alles wat in deze vergadering over hem in 't midden wordt gebracht ten einde Ged. Staten daarover mogen kunnen oordeelen, alvorens H. Ed.G.A. iets voorgelegd zal worden, dat in deze vergadering bekend is of zal worden". Zoals gebleken is was bij het "aflezen" aan de kerk te Oud-Avereest een fout gemaakt en een verkeerde datum van de te houden raadsvergadering genoemd. Dit publiceren van de raadvergaderingen door het aflezen aan de kerk te Oud-Avereest doet heden ten dage wel eigenaardig aan. Men ging in die dagen na de kerkdienst, na het beluisteren van de heilige en geestelijke woorden en klanken, na het in gedachten vertoeven bij datgene, hetwelk boven en zoveel hoger staat dan dit aardse leven, direct weer over tot de wereldse zaken, de gewone dingen van het leven, zoals het aankondigen van een te houden raadsvergadering, een te houden markt, een grasverpachting, een publieke verkoop of een te houden schouw over de Reest. (Zie het Erve en Goed ten Kate). In die tijd, toen er nog bijna geen kranten waren en slechts door enkelen werden gelezen, was dit evenwel de geeigende manier om iets den volke bekend te maken. Voor deze wijze van publiceren behoeft men echter geen 100 jaren en meer terug te gaan in de geschiedenis. Schrijver dezes kan zich nog uit zijn jeugd herinneren, omstreeks de eeuwwisseling, dat bij de kerk te IJhorst na afloop van de kerkdienst op zondagmorgen, de koster van de kerk "kerkespraake" hield. Tegen de voorzijde van de kerk, was voor dit doel een houten hokje gebouwd, waarin de koster op een verhevenheid kon staan. Aan de voorzijde werd dan een klep opengezet en van hieruit werden de verzamelde menigte kerkgangers toegesproken en de aankondigen bekend gemaakt.

In gedachten kan ik hem daar nog zien staan, de oude meester van de school met zijn scherp besneden gezicht en zijn volle, zwarte baard, de onderwijzer in hart en nieren, de schoonzoon van Warner Ruinen, "de meister uit het boek; Harm, boer'nlééven aan de Riest" van L Jonker. Na deze uitweiding en na het behandelde in de vergaderingen van 3 november 1851 en 12 december 1851 moet ik teruggaan tot de vergadering van 29 augustus 1849. In deze vergadering deelt de voorzitter Baron van Dedem mede: "zich thans met ter woon in de Gemeente gevestigd hebbende herinnert de Raad aan het vroeger bepaalde om thans over te gaan tot het opmaken van een Suppeltoir kohier van Hoofdelijken Omslag over jaar 1849 en Z.Ed. Achtbare daarbij voor 4 1/2 maanden aan te slaan". Uit deze enkele regels blijkt, dat op dat ogenblik de gemeente Avereest voor 't eerst zijn Burgemeester binnen de gemeente had wonen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 163 In 1849 bestond hier nog geen bevolkingsregister, eerste in 1850 kwamen deze registers tot stand. Burgemeester Baron van Dedem, woonde toen in het huis, wijk D no. 21, plaatselijk bekend als huize "Moerheim". In de vergadering van de Raad op 24 januari 1850 wordt voorgelezen de benoeming van Mr. C.W.Baron van Dedem tot Burgemeester van Avereest. Dit was de tweede herbenoeming (telkens voor zes jaren) van Baron van Dedem tot Burgemeester der gemeente Avereest. Heb ik reeds vermeld, dat het ambtelijk leven van Burgemeester van Dedem niet altijd even gemakkelijk en aangenaam was in deze gemeente, ook in zijn familieleven troffen hem in deze gemeente de slagen van het noodlot. Het zijn de akten no. 13 en no 14 van het overlijdensregister dezer gemeente ver het jaar 1850, waar in ambetlijke bewoording wordt weergegeven, datgene, wat Burgemeester Baron van Dedem tot in het diepst van zijn hart moet hebben geroerd en getroffen, waardoor er voor hem, naar ik mij kan voorstellen geen vreugde, geen levensmoed, geen werklust en geen toekomstdromen in deze gemeente meer bestonden. In de acte no. 13 staat onder meer, dat de Hoog Wel Geboren Vrouwe, Nicola Joanna, Jonkvrouwe van der Wijck, echtgenoote van den Hoog Wel Geboren Heer Meester Coenraad Willem, Baron van Dedem, Burgemeester en Notaris te Nieuwleusen en Avereest, zonder beroep, wonende te Avereest, op den derden dezer maand februari in een huis, staande aan de Dedemsvaart is bevallen van een levenloos kind van het mannelijk geslacht. En in de volgende acte no. 14 staat onder meer: "dat op 3 februari 1850 in de gemeente Avereest, in een huis, staande aan de Dedemsvaart, genaamd "Moerheim", is overleden, de Hoog Wel Geboren Vrouwe, Nicola Joanna, Jonkvrouw van der Wijck, oud 33 jaren, zonder beroep, echtgenoote van den Hoog Wel Geboren Heer Meester Coenraad Willem, Baron van Dedem, Burgemeester en Notaris te Nieuwleusen en Avereest, dochter van den Hoog Wel Geboren Heer Meester Hendri, Jonkheer van der Wijck, schoolopziener, wonende te Archem bij Ommen en wijlen Vrouwe Woltera Geertruida, Baronnesse van Pallandt". Met deze twee afgiften van overlijden omshreven in de akten no. 13 en 14 van het overlijdensregister van Avereest, zou ik verband willen leggen met een bij overlevering bekend volksverhaal aan schrijver dezes voor enkele jaren verteld door een vooraanstaand ingezetene van Nieuwleusen. Dit volksverhaal kwam hierop neer, dat op het landgoed "de Rollecate" te Nieuwleusen van Baron van Dedem in het verleden twee paarden het z.g.n. "genadebrood" hadden verdiend. Deze paarden, hadden voor een bevalling in reccordtijd een bekwaam arts uit Zwolle gehaald. Gespannen voor een rijtuig, langs de slechte wegen uit die tijd, was van die dieren het uiterste gevergd. Daarna hadden ze nimmer meer behoeven te werken. Helaas, ook deze snelle rit en de bekwame arts uit Zwolle heeft het leven van Mevrouw van Dedem, van der Wijck niet kunnen redden. Ze is in het kraambed overleden. Burgermeester Baron van Dedem is na het verlies van zijn echtgenote en na zijn herbenoeming als Burgemeester der gemeente Avereest in 1850, niet lang meer in deze gemeente geweest. In dezelfde vergadering van 12 december 1851, geleid door de oudste wethouder, de Heer B. Plomp Jnr., waarin Baron van Dedem verzocht om alles wat in die vergadering over hem in 't midden is gebracht in de notulen aan te tekenen, (reeds eerder vermeld) wordt gelezen; "een Besluit van den Commissaris des Konings, d.d. 29 November 1851, begeleidende een extract van het Koninklijk Besluit van den 21 sten november laatstleden, no. 22, houdende eervol ontslag van den Heer Mr C.W. Baron van Dedem als Burgemeester van Avereest en Nieuwleusen, met bepaling de functie van Burgemeester van Avereest neder te leggen op Donderdag 4 december 1851 en dezelve over de dragen aan de oudste Wethouder der gemeente". Van een afscheid van de Raad wordt nergens gerept. Dat de status van Burgemeester van twee gemeenten tot eigenaardige verwikkelingen kon leiden blijkt in de vergadering van 12 december 1851 waar door de Voorzitter, B. Plomp Jnr. wordt medegedeeld: "dat door hem bij de overname van het Gemeente-archief niet zijn overgenomen de Provinciale Bladen tot 1845 en de Staatsbladen tot heden, dewelke de Heer van Dedem wenschte terug te houden tot tijd en wijle zal zijn uitgemaakt of dezelve te Nieuwleusen of te Avereest behoren gedeponeerd te worden, vermits beide gemeenten daartoe de helft betaald en gevolgelijk evenveel aanspraak daarop hebben.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 164 Onderscheidene voorstellen tot regeling worden gedaan, welke nogthans tot geene beslissing kunnen leiden en wordt overeenkomstig het voorstel van den Heer van Dedem bepaald om ten aanzien der Provinciale bladen de tussenkomst van H.H. Gedeputeerde Staten in te reopen ter bekoming van een exemplaar tot 1845". Momenteel bevinden zich in het archief der gemeente Avereest, de complete serie Provinciale Bladen en idem Staatsbladen. Op 19 mei 1852 is Baron van Dedem uit de gemeente Avereest afgeschreven naar de gemeente Nieuwleusen. Was Burgemeester van Dedem op 4 december 1851 als hoofd der gemeente heengegaan, in de vergadering van de Raad op 23 januari 1852 werd de nieuwe Burgemeester van Avereest reeds weer geïnstalleerd. In die vergadering wordt gelezen "eene missive van Zijne Ex. Den Heer Commissaris des Konings, d.d. 3 januari 1852, begeleidende een afschrift van 's Konings Besluit van den 27 December 1851, no. 69, houdende benoeming van die bestrekking die van Secretaris dier gemeente te bekleeden". Wie en wat was deze nieuwe Burgemeester? Herman Frederik Deel, geboren 18 october 1821 te Roulus, West-Vlaanderen, was candidaat-notaris in deze gemeente en woonde te Dedemsvaart, wijk F no. 10. (aan de toenmalige Kalkovenwijk, ongeveer ter plaatse waar thans, 1965, de zaak Stegeman is gevestigd). In het bestuursapparaat der gemeente komt hij het eerst voor als raadslid in de vergadering van 16 october 1981. In die vergadering van 3 November 1851 werd hij benoemd tot Secretaris dezer gemeente wegens het ophanden zijnde ontslag van Burgemeester van Dedem, die tevens Secretaris der gemeente was. Dat de Heer Deel bij de benoeming tot Secretaris niet de gehele Raad achter zich had, bleek uit de stemmenverhouding. Hij werd met 5 van de 9 stemmen benoemd. In het archief der gemeente is schrijver dezes de Heer Deel ook nog tegengekomen, pogingen doende, in deze gemeente een "Bank van lening" op te richten. Over deze, later zo veel besproken Burgemeester Deel wil ik iets uitvoeriger zijn. Uit hetgeen van hem beschreven is, blijkt dat hij niet een "gemakkelijk" iemand was, terwijl zijn financieel beheer van de gemeentegelden, een zwarte bladzijde vormt in het geschiedenisboek der gemeente-Avereest. Nog heden ten dage spreken de oudere en meer ingewijde inwoners van Avereest in minder nette bewoordingen over de Heer Deel. De Heer Deel deed zijn intrede als Burgemeester van deze gemeente alzo in de vergadering van 23 januari 1852, hij werd herbenoemd blijkens een mededeling in de Raad op 5 januari 1856, terwijl in de vergadering van 28 december 1860 wordt gelezen; "een missive van den Heer Commissaris des Konings van den 14 December 1860, houdende toezinding van een afschrift van Zijne Majesteits Besluit van den 12 dezer, waarbij de Heer H.F. Deel wordt ontslagen als Burgemeester dezer gemeente". Schrijver dezes merkt hierbij op, dat dit ontslag niet "eervol" was verleend. Al was de Heer Deel geen Burgemeester meer, hij bleef toch als raadslid in deze gemeente tot 8 augustus 1863, toen hij vertrok naar de gemeente 't Zandt, waar hij als Notaris of als Burgemeester was benoemd. In dezelfde vergadering van 28 december 1860 waarin het ontslag van Burgemeester Deel werd bekend gemaakt, werd tevens voorgelezen; "een brief van de Commissaris des Konings, ter geleide van een afschrift van Zijne Majesteits Besluit van den 22 sten te voren, waarbij tot Burgemeester dezer gemeente wordt benoemd, de Heer J.H. van Barneveld, onder toekenning van eervol ontslag als Burgemeester der gemeente Staphorst en verder bepalende, dat overgifte van het archief en de administratie zal plaats hebben op den 31 sten dezer. Hiervoor wordt een commissie van twee leden uit de Raad benoemd, en wel H.A. Steenbergen en A. Berends, terwijl de Heer E.B. Slot, tevens raadslid, wordt verzocht het secretariaat a.i. (voorlopig) bij die gelegenheid waar te nemen". Het is in de vergadering van 22 juni 1863, dat voor het eerst melding wordt gemaakt van de malversatie's van de Heer Deel. Ik zal hierna weergeven de zaak "Deel", zoals die in de vergaderingen van de Raad is behandeld en besproken en daarna vastgelegd. Een, volgens overleveringen destijds uitgegeven brochure over de zaak "Deel" heb ik niet kunnen achterhalen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 165 Vergadering van 22 juni 1863. "De Voorzitter doet mededeling van een schrijven van den Heer L. Hertsveld te Zwolle, daarbij kennis gevende dat de Heer H.F. Deel bij vonnis der Arrondissements-Rechtbank te Zwolle is veroordeeld tot het doen van Rekening en verantwoording aan de gemeente van zijn gehouden beheer en tevens den Raad voorstellende om ter besparing van kosten bij minnelijke schikking inzage van de stukken te nemen. Na hierover gehouden discussiën wordt besloten als volgt; De Raad der gemeente Avereest, Gelezen een aan de Voorzitter dezer vergadering gerichte brief van den Heer Mr L. Hertsveld te Zwolle,daarbij kennisgevende dat de Rechtbank te Zwolle den Heer H.F. Deel heeft veroordeeld om binnen twee maanden na de betekening van het vonnis rekening en verantwoording te doen van zijn beheer met veroordeling van denzelven in de kosten der procedure en verder het voorstel inhoudende om alvorens de kosten te maken van het ligten en betekenen van het vonnis, enz. inzage te nemen van de rekening en bewijzen die men namens de Heer Deel in der minne wel mededelen. Overwegende, dat volgens het gevoelen van den Raad alle minnelijke handeling ten deze tot niets zal leiden dan tot uitstel der zaak, naar welks afhandeling verlangd wordt; Besluit, Den Voorzitter dezer vergadering te verzoeken aan den Heer Hertsveld kenbaar te maken, dat door den Raad dadelijk eene geregtelijke voorzetting der zaak verlangd wordt". Vergadering 9 September 1863. De Voorzitter brengt ter tafel en leest voor een brief van den Heer Mr. L. Hertsveld te Zwolle, daarbij den Raad in overweging gevende om ter bekoming der proceskosten van den Heer H.F. Deel tot de executie van diens eigendommen over te gaan en verder kennisgevende, dat io den 12 den october aanstaande door den Heer Deel rekening aan de Gemeente zal worden gedaan, waarop is besloten; den voorzitter te verzoeken aan den Heer Hertsveld te vragen of den Heer Deel de betaling der proceskosten heeft geweigerd en tevens het bedrag dier kosten; den Voorzitter en den Wethouder J. ten Kate, te commiteeren om namens de gemeente bij het doen der rekening te Zwolle tegenwoordig te zijn". Vergadering van 28 september 1863. "De Voorzitter leest een brief voor van den Heer Hertsveld te Zwolle, waarna besloten wordt tot de executie der roerende en onroerende goederen van den Heer Deel over te gaan, zoowel wat dat betreft in deze gemeente als in de gemeente Ambt-Ommen, wordende de Voorzitter opgedragen hiervan aan den Heer Hertsveld en den Heer Deel kennis te geven". Vergadering van 24 october 1863. "Wordt voorgelezen een brief van den Heer Mr L. Hertsveld te Zwolle, daarbij uit hoofde de gedane rekening van den Heer Deel een overschot ten zijnen behoeve van inhoud van f 506,- aanradende de Executie tegen hem niet voort te zetten. Wordt besloten tot aanvankelijke staking der Executie". Vergadering van 9 november 1863. "Mr Hertsveld vraagt in verband met de procedure Deel nadere inlichtingen. De Heeren Raadsleden H. Scholten en B. Nijhuis, zullen met de Voorzitter deze persoonlijk geven". Vergadering van 20 februari 1867. "Worden ter tafel gebracht stukken inzake de procedure Deel. Aan de Heer Deel is een verhoor van den Raad op vraagpunten toegestaan, hetwelk bepaald is op 25 februari a.s. Een der leden van den Raad moet worden aangewezen om namens dezen op de gestelde vragen te antwoorden. Hiervoor wordt aangewezen de Burgemeester J.H. van Barneveld".

Vergadering van 23 februari 1867. "Bespreking van het antwoord op de gestelde vragen van den Heer Deel. (Dit antwoord is zeer uitgebreid en handelt over het financieel beleid van de Heer Deel en van den Gemeente-Ontvanger de Heer Harm). Twee jaar later. Vergadering van 3 januari 1869. De Voorzitter brengt ter tafel een missive van Mr L. Hertsveld, advocaat te Zwolle, aangaande de procedure Deel, het vonnis der Regtbank te Zwolle, d.d. 17 Juni 1868, voorts de akte van appél, waaruit blijkt dat den Heer Deel zijn zaak aanhangig heeft gemaakt bij het Provinciaal Gerechtshof te Zwolle en tenslotte het regtskundig advies van Mr Hertsveld, waarin deze op regtskundige gronden het voortzetten der procedure aanbeveelt. (Uit het vonnis der Rechtbank blijkt dat de Heer Deel is veroordeeld aan de gemeente te betalen de som van f 2943,07 benevens de kosten der procedure). Belsoten wordt onder goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten de procedure tegen de Heer Deel ook in hooger beroep voor de Provinciaal Gerechtshof van Overijssel voort te zetten".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 166 Vergadering van 15 Juni 1870. Het Provinciaal Gerechtshof te Zwolle heeft ten gunste van de gemeente beslist in de procedure tegen den Heer Deel. De Heer Deel heeft het voornemen doen kenbaar maken om tegen de uitspraak van het Hof in cassatie te gaan. (Opmerkelijk is het te horen van een Gerechtshof te Zwolle, nu men hier voor de gemeente Avereest ressorteert onder het Gerechtshof te Arnhem). Gevraagd wordt aan Ged. Statenb de procedure te mogen voortzetten en aanwijzing van een rechtsgeleerde om voor de gemeente bij den Hoogen Raad op te treden. En om den Heer Mr Hertsveld, die tot nu toe voor de gemeente op trad te magtigen met de aan te wijzen regtsgeleerde een conferentie te houden tot toelichting der feiten en het aangeven van motieven om in de eerste plaats het gratis procederen waartoe de Heer Deel magting wil verzoeken tegen te spreken. Tot regtsgeleerde wordt aangewezen Mr. G.M. van der Linden, Advocaat te 's-Gravenhage. Mr Hertsveld te Zwolle wordt gemachtigd zich in verbinding te stellen met Mr van der Linden om conferentie over de zaak te houden en deze mondeling in te lichten. Uit het verdere verloop der zaak blijkt, dat de Heer Deel op dat moment nog Burgemeester was van de gemeente 't Zandt in Groningen. Vergadering van 21 maart 1871. "Wordt door den Voorzitter ter tafel gebracht een tweetal telegrammen, van den Procureur Liemans te 's-Gravenhage en van Mr. Hertsveld te Zwolle, waaruit blijkt dat het beroep in cassatie te gaan van den Heer H.F. Deel door het Gerechtshof in Overijssel is afgewezen. De Heeren Hertsveld en van der Linden worden verzocht om opgave en rekening hunner kosten, terwijl de Heer Hertsveld advies wordt gevraagd omtrent de invordering der door de Heer verschuldigde gelden, zoomede hoelang het vonnis van kracht blijft". Vergadering van 13 april 1871. Wordt behandeld een brief van den Heer Hertsveld met advies ten opzichte van de invordering van de hoofdsom en kosten van den Heer Deel. De Raad besluit, "geen beslissing te nemen en te wachten totdat de rekeningen van de advocaten zijn ingekomen en het geheele bedrag door de Heer Deel verschuldigd bekend is". Vergadering van 31 juli 1871. De Heer Deel vraagt voor een bedrag van f 250 zijn aan de gemeente verschuldigde gelden af te doen. Hij brengt zijn financiële toestand naar voren, welke niet zoo rooskleurig zou zijn. De Raad gaat hiermede niet accoord omdat het hem voorkomt dat de financiële toestand van den Heer Deel niet zoo ongunstig is als deze wil doen voorkomen. Deel bezit nog vaste goederen in Avereest en in Ambt-Ommen, terwijl zijn lewenswijze ook in aanmerking wordt genomen. Vergadering van 29 augustus 1871. De Raad besluit den Heer Deel een aanbod te doen om voor een som van f 1000,- te betalen voor 1 november 1871, zijn schuld aan de gemeente af te doen, zullende bij niet betaling tot gerechtelijke invordering der schuld worden overgegaan.

De schuld van den Heer Deel aan de gemeente blijkt thans reeds f 5000,- groot te zijn. De Raad neemt thans aan, dat het kwijten van de gehele schuld aan den Heer Deel voor het tegenwoordige onmogelijk is. Voor de betaling der advocaten moest de gemeente een leening aangaan van f 2000,-. Vergadering van 27 november 1871. De Heer Deel gaat met het aanbod der gemeente accoord en heeft f 1000,- gestort ten kantore van Mr. J.H. van Rooijen, advocaat en notaris te Zwolle. Besloten wordt de goedkeuring te vragen aan Gedeputeerde Staten terwijl Burgemeester en Wethouders worden gemachtigd de gelden in ontvangst te nemen en daarvoor te kwiteeren. De Heer Deel was veroordeeld tot betaling van een som van f 2945,07, plus de kosten aan de gemeente Avereest van de procedure. Deze kosten bedroegen; Aan Mr.L.Hertsveld,advocaat f 1356,40 1/2 Aan Mr D.H. Thorbecke, procureur f 1045,21 1/2 Aan Mr. G.M. van der Linden, advocaat f 177,50 Aan Mr. J.H.C. Lisman, procureur f 255,00 Totaal f 2834,12 Met de vorengenoemde som f 2943,07 Totaal f 5777,19 Dit bedrag had de gemeente, zoo niet geheel, toch trootendeels van de Heer Deel te vorderen. De Raad besloot hem vrij te laten met een bedrag van f 1000,- zodat gemakkelijk is uit te rekenen hoeveel de gemeente Avereest bij de affaire Deel te kort kwam, of, om het meer plat te zeggen, hoeveel de gemeente aan 't been kon binden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 167 Na deze weergave van de afwikkeling van de zaak Deel moet ik om een logische volgorde van het verhaal te krijgen, teruggaan naar de raadsvergadering van 7 januari 1861. In deze vergadering doet de opvolger van Burgemeester Deel zijn intrede in de Raad der gemeente Avereest. Johannes Hendrikus van Barneveld, geboren 29 juli 1830 te Rijssen, voordien Burgemeester van Staphorst, begon op dien dag zijn loopbaan als zodanig in Avereest, een ambtsperiode van vele jaren, een tijdperk waarin deze Burgemeester veel, zeer veel heeft gedaan voor de gemeente en waarin hij zich geacht en bemind heeft gemaakt bij de gemeentenaren. Burgemeester van Barneveld werd in deze eerste vergadering met algemeene stemmen tot secretaris der gemeente benoemd en veel keurig schrijfwerk van zijn hand siert de bescheiden der gemeente. Het is op 14 november 1878 en op 23 november 1878 dat de vergaderingen van den Raad dezer gemeente geleid worden door de loco Burgemeester, de wethouder J. ten Kate. Blijkbaar was Burgemeester van Barneveld toen al door ziekte verhinderd de vergaderingen bij te wonen. Het is in de vergadering van 4 december 1878. "De loco Burgemeester J. ten Kate, brengt een woord van Hulde aan de nagedachtenis van den geachten en verdienstelijken Burgemeester, J.H. van Barneveld. Daarna heeft de benoeming plaats van een commissie om de weduwe namens de Raad van zijn deelneming in dit treffend verlies te verzekeren. Verder werd besloten als blijk van hulde de kerkelijke besturen uit te noodigen ten teeken van rouw de klokken te luiden gedurende de begrafenis op a.s.vrijdag 6 december 1878, vanaf 11 uur tot 12 uur en bepaald dat de Raad en Corps de begrafenis zal bijwonen, terwijl zich de Heer P. van der Elst bereid verklaart om namens den Raad eene toespraak te houden". Over de benoeming van de opvolger van J.H. van Barneveld heeft schrijver dezes geen gegevens gevonden. In de vergadering van 9 januari 1879 vraagt de fungeerend Secretaris of het in verband met de benoeming van den Heer H. van Barneveld tot Burgemeester dezer gemeente niet de geschikte tijd is om een oproeping te plaatsen van sollicitanten naar de betrekking van Secretaris der gemeente. (De notulen van deze vergadering waren reeds onderteekend door de Burgemeester H. van Barneveld). Aangenomen kan dus worden, dat Burgemeester H. van Barneveld, een broer van de vorige Burgemeester J.H. van Barneveld, op 1 januari 1879 aangesteld is. In de vergadering van 27 januari 1879 wordt Burgemeester H.van Barneveld tot Secretaris dezer gemeente benoemd. De laatste vergadering door Burgemeester H. van Barneveld bijgewoond was op 26 augustus 1901. Op 28 januari 1902 is deze Burgemeester in Zwolle overleden. Vanaf 26 augustus 1901 werden vergaderingen geleid door de loco- Burgemeester Roelof Warnersten Kate, tot 19 april 1902. Roelof Warners ten Kate, wonende te den Kaat, was de grootvader van het tegenwoordige raadslid E. ten Kate Ezn. Na Burgemeester Herman van Barneveld, heeft de gemeente Avereest de volgende Burgemeesters gehad; Vergadering op 19 april 1902, installatie van Mr. M. Wijt, afscheidsvergadering van deze burgemeester op 22 januari 1910. Vertrokken als Burgemeester naar Steenwijk. Vergadering op 16 maart 1910, installatie van U.P. Cavaljé, daarvoor Burgemeester van de Wijk. Afscheidsvergadering Burgemeester Cavaljé op 15 oktober 1919. Daarna Burgemeester van Zwollerkerspel. Vergadering op 27 november 1919, installatie van M. Dotinga. Daarna op 30 november 1926 afscheidsvergadering van Burgemeester Dotinga. Vertrokken als Burgemeester naar Weesp. Vergadering op 7 februari 1927, installatie van Mr. G.P. Haspels als Burgemeester van Avereest. Afscheidsvergadering van Burgemeester Haspels op 29 augustus 1932. Daarna Burgemeester van Nieuwer-Amstel te Amstelveen. Vergadering op 7 november 1932, installatie van Mr. W.A.J. Visser. Afscheidsvergadering van Mr Visser op 26 juli 1937. Vertrokken als Burgemeester naar Soest. Vergadering op 18 october 1937, installatie van Mr. J.M. Ravesloot. Afscheidsvergadering van Mr Ravesloot 11 januari 1946. Vertrokken als Burgemeester naar Almelo.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 168 Vergadering op 16 september 1946, installatie van Burgemeester Mr. Johan de Widt. Afgeschreven op 11 april 1958 als Burgemeester naar Middelburg Op augustus 1958 ingeschreven in Avereest als Burgemeester, Steven Matthijs, Jhr. Snouck Hurgronje, het tegenwoordige hoofd der gemeente Avereest. Daarvoor Burgemeester van Hoevelaken. In deze schets heb ik willen vermelden, de Burgemeesters, die de gemeente in de loop der jaren hebben bestuurd. Datgene, wat ze in het belang der gemeente hebben tot stand helpen brengen, heb ik het algemeen onvermeld gelaten. In andere schetsen over de geschiedenis van Avereest komt een en ander wel naar voren. Hiermede ben ik dan aan het einde van dit artikel gekomen. Ik wil het besluiten met het maken van een vergelijking, tussen deze rij, deze keten van Burgemeesters en de ambtsketen, het symbool van de waardigheid van de Burgemeester. Zoals deze ambtsketen van de eerste tot de laatste schakel aan elkaar verbonden is, zo is deze keten van Burgemeesters door hun werk ook aan elkaar verbonden. Waar de een is opgehouden, heeft zijn opvolger het bestuur weer opgenomen. De eerste schakel wordt gevormd in het verleden, toen de naam van de gemeente Avereest voor het eerst werd genoemd; door de Schout Mr Reinier Saris van der Gronden, de laatste schkel in het heden, door de tegenwoordige Burgemeester, Jhr. Snouck Hurgronje. Niet alle schakels van deze keten zijn even blank en schitterend. Er is een enkele bij, waarop een vlekje kleeft, maar ieder van deze schakels de een meer, de ander minder, ieder op zijn eigen wijze, hebben ze meegewerkt aan de vooruitgang, het grootmaken van de gemeente Avereest. Van het kleine, onbeduidende kerkdorp Avereest, zoals Mr Saris van der Gronden bij zijn intrede als Schout der gemeente, het oude Avereest gevonden heeft, hoofdzakelijk gelegen ten westen van de Sponturfwijk, is het geworden de grote, levenskrachtige gemeente van thans onder Jhr. Snouck Hurgronje. Ook van het "wild en woest en ledig" van het onbegaanbare veengedeelte in het oosten der gemeente is gemaakt een bloeiende en welvarende streek. Daaraan hebben meegewerkt al die 14 voornoemde Heren als "Burgemeester van Avereest in de loop der tijden".

De am b tske te n van d e b urg e m e e ste r. In het woordenboek Koenen-Endepols, staat bij "ambtsketen" verklarend; "dragen de Burgemeesters bij plechtige gelegenheden, als teken hunner waardigheid. Hieraan is de ambtspenning bevestigd". Bij "plechtige gelegenheden" zou ik iets ruimer willen stellen en er aan toevoegen "officiële gelegenheden", want het dragen van de ambtsketen met ambtspenning, men ziet het bij zovéél uiteenlopende gelegenheden, die door de aanwezigheid van de Burgemeester met ambtsketen zonder bepaald plechtig te zijn, daardoor toch een officiële, een ambtelijke inslag krijgen. Evenwel het doel waarvoor deze ambtsketen is ingesteld wordt zeker bereikt, want wanneer men bij een bijzondere gelegenheid een grote groep heren, bijna allen eender gekleed bij elkaar ziet, herkant men daaruit door de ambtsketen onmiddellijk de Burgemeester. Over deze ambtsketen met ambtspenning wordt veelal niet verder nagedacht, als "het herkenningsteken, tevens teken van de waardigheid van de Burgemeester". Daarom heb ik gemeend hierover in het raam der geschiedenis van Avereest een en ander te vermelden. Om te beginnen wil ik dan in de eerste plaats aanhalen, een schrijven van de Minister van Binnenlandsche Zaken aan Heren Gedeputeerde Staten vande Provincie's, van de volgende inhoud en strekking; 's-Gravenhage, den 19 November 1852. Het heeft Zijne Majesteit behaagd, bij Besluit van den 16 den dezer hetwelk U door no. 201 van het Staatsblad zal worden bekend gemaakt, de onderscheidingsteekenen voor den Burgemeester vast te stellen. Ik zou het hoogst wenschelijk achten, dat elke gemeente zich die teekenen, welke dan vervolgens haar eigendom zouden blijven, aanschafte. Moeijelijkheden die, behoorden de teekenen aan den persoon des Burgemeesters, konden voorvallen, zouden worden ontgaan. De kosten, die welligt menigen karig bezoldigden Burgemeester konden drukken, zouden, waar zij slechts eenmaal door de Gemeentekas te dragen zijn, niet te hoog wezen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 169 Intusschen is deze uitgaaf bij geene wet aan de gemeente opgelgd; en moet zij, zoo eenig gemeentebestuur weigert haar te doen, voor rekening van den Burgemeester blijven. Gelieft daarom, mijne Heeren, de voordeelen eener aanschaffing der teekenen door de gemeente, met ernst onder de aandacht der gemeentebesturen Uwer provinciën te brengen, en hun die aanschaffing aan te bevelen. Het verdient welligt aanbeveling op te merken, dat men, volgens art. 1. van het besluit, zich niet eene keten en een lint voor het dragen van den penning behoeft aan te schaffen, maar slechts een van die beide voorwerpen noodig heeft, en dat het besluit vrijheid laat, de keten in zoodanigen vorm te doen vervaardigen en het lint op zoodanige breedt te dragen, als hij die deze teekenen bekostigd goed acht. De Minister van Binnelandsche Zaken, get. Thorbecke. Deze aanschrijving van Minister Thorbecke werd aan de Gemeentebesturen in Overijssel bekend gemaakt in het Provinciaal Blad voor Overijssel, no. 121, inhoudende; "een Besluit der Gedeputeerde Staten van den 25 November 1852, 2e, afdeeling no. 3952/2654, betrekkelijk de onderscheidingsteekenen door de Burgemeester volgens art. 76 der Gemeentewet te dragen. De Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel; Gelezen eene missive van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlansche Zaken van den 18 dezer maand, no. 168, 2e.afdeeling, waarbij de wenschelijkheid wordt betoogd, dat de onderscheidings-teekenen volgens art. 76 der Gemeente en Zijne Majesteits besluit van 16 November j.l. (Staatsblad no. 201) door de Burgemeesters der gemeente te dragen, voor rekening der gemeenten worden aangeschaft en waarbij verder wordt verzocht, dat daarop de aandacht der Gemeentebesturen gevestigd en aan dezelve de voormelde aanschaffing aanbevelen worde. Hebben goedgevonden; Door plaatsing van gemelde missive in het Provinciaal Blad, den inhoud derzelve ter kennis der Gemeentebesturen te brengen en dezelve mede te deelen, dat ook aan Gedeputeerde Staten de aanschaffing der onderscheidingsteekenen voor de Gemeente allezins wenschelijk voorkomt, te meer nog, omdat volgens art. 3 van het Koninklijk Besluit, die teekenen bij onstentenis van den Burgemeester door dengeen, die hem vervangt, moeten gedragen worden, dat derhalve aan de Gemeentebesturen de aanschaffing voor rekening der gemeente wordt aanbevolen. De Gedeputeerde Staten voornoemd, get. C. Backer. Ter ordonnantie derzelven, get. J.M. van Rijn.

Het gevolg van een en ander was, dat in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 30 December 1852, "wordt gelezen een besluit van Zijne Exellentie den Heer Commissaris des Konings van 25 November j.l. 2e. afd. no. 3952/2654, prov. Blad no. 121, betrekkelijk de aanschaffing van het onderscheidingsteeken door den Burgemeester te dragen volgens art. H. der Gemeentewet; besloten hetzelve voor rekening der Gemeente aan te schaffen en de keuze der keten te laten aan den Burgemeester". Het schijnt, dat de Burgemeester dezer gemeente reeds spoedig tot de bestelling van de ambtsketen en de penning aan dit onderscheidingsteeken te dragen, is overgegaan, getuige het navolgende schrijven van de Commissaris des Konings in deze provincie;2e. Afdeeling. No. 421/355. Penningen voor de onderscheidingsteekenen der Burgermeesters. Zwolle, den 24 Januari 1853. 1 bijlage. Ingevolge de gedane bestelling wordt hierbij aan U Ed. ten Uwen behoeve, gezonden den penning voor het onderscheidingsteeken als Burgemeester, waarvoor U Ed. de verschuldigde som van f 6,- voor den 10

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 170 Februari, e.k.. gelieve te voldoen ter provinciale griffie aan handen van den Commies van Deventer, die daarvoor een kwitancie van de graveurs zal afgeven. Voor het doosje is vijf cent verschuldigd, welke op gelijke wijze betaald moeten worden. De Commissaris des Konings in de provincie Overijssel, get.C. Backer. Dat men in die dagen wel terdege op de kleintjes vervat was, getuigd de opmerking, om ook 5 cent te betalen voor het doosje waarin de penning was toegezonden. Verder werd een lijstje gezonden met 6 afbeeldingen van modelketenen, van welke modellen, no. 1 voor de Burgemeester dezer gemeente werd aangeschaft. Een fotocopie van dit lijstje wordt hierbij overgelegd. De kosten van de ambtsketen en de ambtspenning hebben bedragen; De ambtsketen f 15,00. De ambtspenning f 6,00. Het doosje waarin de penning was toegezonden f 0.05. Totaal f 21,05. Ten slote wil ik dit artikel besluiten met de opmerking, dat de ambtsketen thans 114 jaren gedragen is. Burgemeester Herman Frederik Deel was de eerste Burgemeester die deze keten heeft gedragen. De Burgemeester van thans, Jonkheer Steven Matthijs Snouck Hurgronje, is de elfde Burgemeester, die dit teken zijner waardigheid dragen mag.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 171 HOOFDSTUK III

Stam b o o m van d e fam ilie van De d e m

Kan men een familie-afstammingsregister feitelijk als eens privéaangelenheid beschouwen, ten opzichte van de familie-stamboom van Baron van Dedem, de stichter van de Dedemsvaart, zou ik hiervan willen afwijken en deze familie-aangelegenheid mede willen betrekken in de weergave van de geschiedenis van de gemeente Avereest, waarin meerdere leden deze familie een voorname rol hebben gespeeld. Op 13 November 1772 zijn in de kerk te IJhorst (IJhorst-de Wijk) ingetekend en bevestigd op 1 December 1772, de Hoogwelgeboren Gestrenge Heer Coenraad Willem, Baron van Dedem, de Heer van de Rollecate en den Berg, met de Hoogwelgeborene Freule Susanna Eleonora de Vos Steenwijk tot den Hogenhof. Uit dit huwelijk is geboren; Willem Jan, Baron van Dedem, geboren te Zwolle, 18 Maart 1776, de Stichter van de Dedemsvaart, overleden te Nieuwleusen, 21 November 1851, gehuwd te Zwolle op 12 December 1802 met Judith van Marle, geboren te Zwolle, 18 September 1782, overleden te Nieuwleusen, op 27 Maart 1840. Uit dit huwelijk zijn geboren; No. 1. Catharina Surana Leonora van Dedem, geboren te Deventer, 21 September 1806, overleden te Zwolle op 2 Juli 1876. No. 2. Susanna Leonore van Dedem, geboren te Deventer, 3 Augustus 1809, overleden te Terborg, 27 Januari 1845. No. 3. Coenraad Willem van Dedem, geboren te Zwolle, 30 Juli 1811, overleden te Nieuwleusen, 7 September 1870. No. 4. Gerritdina Willemina van Dedem, geboren te Zwolle, 23 September 1812, gehuwd met Jhr. H.J.P. van der Wijck. Catharina Susanna Leonora van Dedem, gehuwd te Nieuwleusen op 20 December 1833 met Onno Zwier van Sandick, (de 2e. Burgemeester van Avereest) geboren te 's-Gravenhage, 2 Februari 1805, overleden te Arnhem, 30 November 1883. Uit dit huwelijk zijn geboren; Henriëtte Engelina van Sandick, geboren te Nieuwleusen, 6 Oktober 1834, ongehuwd overleden te Zwolle op 23 September 1876. Judith Wilhelmina Johanna van Sandick, geboren te Nieuwleusen, 17 December 1835, ongehuwd te 's-Gravenhage overleden op 15 Mei 1921. Onno Zwier van Sandick, geboren te Nieuwleusen, 24 Juli 1837, ongehuwd overleden te Apeldoord, 5 Juli 1911. Willem Jan van Sandick, geboren te Zwolle, 8 Maart 1839, overleden te 's-Gravenhage, 9 September 1907, gehuwd te 's-Gravenhage, op 31 Mei 1871 met, Johanna Willemina van den Bergh, geboren te 's-Gravenhage, 4 Augustus 1846, overleden aldaar 6 April 1879. 2e.huwelijk, op 24 Maart 1881 met, Alida van den Bergh, geboren te Dordrecht, 12 December 1849, overleden te 's-Gravenhage, 10 Februari 1899. Johan Gerhard van Sandick, geboren te Zwolle, 2 Juli 1840, ongehuwd overleden te Zutphen, 5 Juli 1879. Catharina Susanna Leonora van Sandick, geboren te Zwolle, 2 September 1842, overleden te Nijmegen, 31 December 1914, gehuwd te Zwolle op 1 Juli 1875 met Hendrik Huijbert van Harpen Kuijper, geboren Amsterdam, 17 December 1840. Karel Wilem van Sandick, geboren te Zwolle, 15 Oktober 1844, overleden te 's-Gravenhage, 9 December 1932, gehuwd te Purmerend op 8 April 1891 met Wijntje van der Leer, geboren te Zwaag, 27 Maart 1855. Kinderen van No. 4, Willem Jan van Sandick, 1e. huwelijk: Onno Zwier van Sandick, geboren te 's-Gravenhage, 17 Maart 1872, gehuwd te Amsterdam, Januari 1904 met Geertruida Johanna Weezenaar, geboren te Velzen, 25 Februari 1881. Uit dit huwelijk is geboren; Onno Zwier van Sandick, geboren te Amsterdam, 9 December 1904, gehuwd te Haarlem, 7 Juli 1932 met Berendina Martina Korremans, geboren te Schoten, 23 December 1906, huwelijk ontbonden door echtscheiding Arr. Rechtbank te Zutphen, 26 Maart 1941. Uit dit huwelijk is geboren; Onno Zwier van Sandick, geboren te Apeldoorn, 17 December 1934. Johannes Willem van Sandick, geboren te 's-Gravenhage, 4 November 1873, overleden aldaar op 10 Juni 1974. Diete Johanna Willemina Van Sandick, geboren te 's-Gravenhage, 16 April 1875, gehuwd te 's-Gravenhage, 13 Mei 1896 met Jhr. Henri Francois van Kinschot, geboren te 's-Gravenhage, 17 Februari 1870. Johannes Willem van Sandick, geboren te 's-Gravenhage, 24 December 1876, overleden aldaar op 25 Juni 1879. Geboren uit het 2e. huwelijk van,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 172 Willem Jan van Sandick met Aleida van den Bergh; Alida van Sandick, geboren te 's-Gravenhage, 19 Januari 1882, overleden te Brussel, 10 Maart 1936, gehuwd te 's-Gravenhage, 26 Maart 1903 met Henri Seeger, geboren te Ixelles (België) 19 April 1859, overleden te Brussel, 9 November 1914. Tot sover Tak No. 1. Tak No. 2. Susanna Leonora van Dedem, Gehuwd te Nieuwleusen, 3 September 1840 met, Ds. Johan Christiaan Frederik van Sandick, geboren te Honselerdijk, 8 April 1808, overleden te Deventer, 20 Februari 1886. 2e. huwelijk van, Ds. Johan Christiaan Frederik van Sandick, op 27 Juli 1853 te Rotterdam, met Maria Cornelia Anna Mees, geboren te Rotterdam, 25 Januari 1821, overleden te Deventer, 6 December 1884. (het 1e. huwelijk ontbonden door overlijden op 27 Januari 1845 van Susanna Leonora van Dedem). Kinderen uit het 1e. huwelijk; Henriëtte Engelina van Sandick, geboren te Terborg, 15 Juli 1841, overleden te Groningen, 20 April 1904. Willem van Sandick, geboren te Terborg, 14 Augustus 1842, gehuwd te Terborg, 4 Februari 1875 met Johanna Geertruida Losecaat Vermeer, geboren te Terborg, 23 November 1847, overleden te Batavia 10 Maart 1923. Jenny Louise van Sandick, geboren te Terborg, 12 Augustus 1843, overleden te 's-Gravenhage, 30 Juni 1919, gehuwd te Terborg met Prof. Dr. Johannes Teitsma, geboren te Oudemirdum, 15 December 1837, overleden te Groningen, 23 Februari 1902. Johan Frederik van Sandick, geboren te Terborg, 11 Januari 1845, overleden te 's-Gravenhage, 22 Januari 1902. Kinderen uit het 2e. huwelijk; een dochter, levenloos geboren te Terborg, 13 November 1854. Rudolf Adriaan van Sandick, geboren te Terborg, 6 December 1855, overleden te 's-Gravenhage, 25 Januari 1933, gehuwd te Deventer, 9 April 1888 met Anna Sophia van Schilpaards, geboren te Zoeterwoude, 15 Juni 1862, overleden te 's-Gravenhage, 27 Juni 1942. Emilia Hendriëtta Wilhelmina van Sandick, geboren te Terborg, 13 December 1857, overleden te Deventer, 4 Juli 1896. Margaretha Agatha van Sandick, geboren te Terborg, 30 Januari 1859, overleden te Terborg, 13 Aapril 1859. Onno Zwier van Sandick, geboren te Terborg, 9 Februari 1861, overleden te Demarcia, Britisch Guyana, 8 October 1881. Hendrik Willem van Sandick, geboren te Terborg, 19 December 1865, overleden te 's-Gravenhage, 22 Oktober 1930, gehuwd te Sappemeer, 11 Maart 1903, met Femmigje Wildervanck, geboren te Sappemeer, 20 Augustus, overleden te 's-Gravenhage, 16 Oktober 1942. Kinderen van het 2e. echtpaar, Willem Jan van Sandick en Johanna Geertruida Losecaat Vermeer, Leonard Willem Hendrik van Sandick, geboren te Bodjonegro, 26 Juni 1876, overleden te Bandoeng, 6 Oktober 1936, gehuwd te Bandoeng, 6 November 1899 met Sophia Carolina Martina Johanna Bouwens, geboren te Soerabaja, 26 September 1878, overleden te Bandoeng, 11 Maart 1935. Kinderen van 1. Ivo van Sandick, geboren te Sigli (Atjeh) 2 Augustus 1900, gehuwd te Rotterdam, 24 Oktober 1929 met Eva Schadee, geboren te Rotterdam, 20 April 1908. Kinderen van dit echtpaar, Leonard Hendrik Willem van Sandick, geboren te Amsterdam, 4 Februari 1932. Onno Zwier van Sandick, geboren te Goes, 25 Januari 1937. Willem Jan van Sandick, geboren te Poelve Raja (Atjeh) 19 December 1902, overleden te Mampawa, Borneo, 30 Maart 1905. Frans Hugo van Sandick, geboren te 's-Gravenhage, 10 November 1907, gehuwd met N.N. Callenfels. Kinderen van No. 6 Rudolf Adriaan van Sandick en Anna Sophia van Schilpaarde; Maria Cornelia Anna van Sandick, geboren te Deventer, 27 Maart 1889, gehuwd te 's-Gravenhage met Albertus Dithmar Putman Cramer, op 7 Februari 1922. Onno Zwier van Sandick, geboren te Deventer, 6 Augustus 1892, gehuwd te 's-Gravenhage op 28 Januari 1931 met, Sonja Aleida Maria van der Hoop, geboren te 's-Gravenhage, 1 Augustus 1909. Kinderen van dit laatste echtpaar; Sonja Maria Louisa van Sandick, geboren te Sepandjang, 23 Juli 1934. Elisabeth Maria Magdalena van Sandick, geboren te 's-Gravenhage, 5 Mei 1941. Kinderen Van No. 10.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 173 Hendrik Willem van Sandick en Femmigje Wildervanck. Wicher Hooites van Sandick, geboren te Zuidlaren, 12 Mei 1904. Johan Christiaan Frederik van Sandick, geboren te 's-Gravenhage, 31 Maart 1907. Rudolf Adriaan van Sandick, geboren te 's-Gravenhage, 30 Maart 1908. Johannes Wijbrandus Wilhelmus Adriaan George van Sandick, geboren te 's-Gravenhage, 13 Februari 1910, gehuwd te Leiden 30 Juni 1931, met Elisabeth Maria Smit, geboren te Leiden, 1 Augustus 1902. Kinderen van No. 4. Emilie Henriette Wilhelmina van Sandick, geboren te Eindhoven, 17 April 1932. Femmigje Elizabeth Maria van Sandick, geboren te Maarssen, 31 Mei 1935. Ivana Stefania van Sandick, geboren te Maarssen, 5 Juni 1939. Tot zo ver Tak No. 2. Tak No. 3. Coenraad Willem, Baron van Dedem, geboren te Zwolle, 30 Juli 1811, overleden te Nieuwleusen, 7 September 1870, Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest, tevens Notaris van deze gemeenten, gehuwd met Nicola Joanna, Jonkvrouwe van der Wijck, overleden te Avereest op Huize "Moerheim", op 3 Februari 1850 ( 1/2 uur na de bevalling van een levenloos zoontje). 2e. huwelijk van Mr Coenraad Willem, Baron van Dedem, met Johanna Engelkes, geboren te Veendam, 2 April 1818.

AFBEELDING ??

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 174 Uit die huwelijk is geboren; Willem Jan, Baron van Dedem, geboren te Nieuwleusen, 31 Augustus 1854, kinderloos overleden te Groningen, 15 Februari 1922, was gehuwd met Beerta Henriette Geertsema, geboren te Groningen, 4 Oktober 1959, overleden te Utrecht, 2 November 1932. Tot zo ver Tak no. 3. Van Tak No. 4. Gerritdina Willemina van Dedem, geboren te Zwolle, 23 September 1812, gehuwd met Jhr. H.J.P. van der Wijck Geen meerdere gegevens.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 175 HOOFDSTUK IV

Ee n d ro o m w e rd w e rke lijkh e id Op de uitgestrekte veenvlakte, de heidevelden behorende tot de markten Arriën, Stegeren, Diffelen en Rheeze dwaalde omstreeks het jaar 1800 een jager eenzaam rond. Speurend naar wild en geheel vervuld van de jacht schenkt hij geen aandacht aan de tijd en voor hij er erg in heeft, overvalt hem de duisternis, daar midden op het onherbergzame heideveld. Hij ziet geen veldpad, geen boekweitveldje, of iets anders waarnaar hij zich oriënteren kan. Hij ziet het hopeloze en het gevaar van verder dwalen tussen de vele moeraspoelen in en zet zich vermoeid onder enige chrale berkenboompjes neder. Wanneer straks de maan op zal komen en deze met haar zilveren glans deze sombere omgeving zal doen opleven, dan hoopt hij de weg naar huis terug te kunnen vinden. Door de rust en de stilte om hem heen raakt de jager in slaap. En in die slaap droomt hij de droom van zijn leven. Voor zijn geestesoog ziet hij een toekomstbeeld voor deze streken oprijzen en in zijn oren klinkt een lied, een wonderlijk lied, zo geheel toepasselijk op het hem omringende veenlanschap. Dan wordt de jager wakker en keert tot de werkelijkheid terug. Maar nog altijd klinkt in hem na, de melodie en de woorden van zijn droomlied en onwillekeurig zingt hij datgenen, wat in de droom tot hem kwam; "Wild en woest en ledig Was het ruwe veen! Slechts de heide vlocht er Kransen overheen Boog zich over d'oevers Van de bruine plas, En verborg de diepten Van het zwart moeras. (1) Dan brengt hij de inhoud van zijn droom onder woorden en zegt; "Ja, wild en woest en ledig is deze uitgestrekte omgeving. Hoeveel duizenden mensen zouden hier een bestaan kunnen vinden? Hoeveel kudden vee hier kunnen grazen? Heide, veemos en wat armelijke struiken brengt deze grond voort. Golvend graan, welig gras, boom en plant en bloemen zonder tal zullen hiervoor in de plaats komen. Eenzaam en verlaten ligt deze wijde vlakte. Eenmaal zullen huizen, kerken, scholen, molens, fabrieken en werkplaatsen dit landschap vullen. Deze stilte, alleen onderbroken door de roep van de veldvogels, ze zal verdwijnen en plaats maken voor het gejuich van kinderen, het gezang van de bewoners dezer streken en dan zal het lied van de arbeid allerwegen opklinken. Maar voor het zover is moet er eerst komen een vaart om deze streken te ontsluiten, zo voor de wereld open te leggen. Zullen door deze vaart, dit kanaal ontelbare schepen hunne vrachten aan- en afvoeren". Dan besluit de jager zijn alleenspraak met de woorden; "Hiervoor te werken, het zal mijn doel, het zal mijn levenswerk worden". Peinsend staat de jonge, anders zo levenslustige jager daar bij die drie berkenboompjes. Dan komt in 't oosten de maan op. Door het maanlicht tekent zich de omgeving duiderlijker af en de jager herkent de plaats waar hij zich bevindt. Nog vervuld van het visioen hetwelk hem daar voor ogen heeft gestaan, keert de jager, Mr Willem Jan, Baron van Dedem naar zijn ouderlijk huis te Dalfsen terug. Veenkoloniaal lied Ds. Antony Winkler Prins. 12 December 1802. Te Zwolle wordt het huwelijk voltrokken tussen Mr Willem Jan, Baron van Dedem tot den Berg en Judith van Marle En wanneer het jonge paar na hun huwelijk is teruggekeerd naar het ouderlijk goed van Baron van Dedem, om zich daar metterwoon te vestigen, dan maakt de jonge man zijn vrouw deelgenote van zijn

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 176 plannen, van zijn "droom", van zijn ernstige wil deze plannen in de toekomst te verwezenlijken. Hij verteld aan zijn jonge vrouw, hoe hij van die grote heidevlakte een vruchtbaar landschap denkt te maken met golvende korenvelden, met weiden waarin het bonte vee loopt te grazen en waar aan de kilometers lange vaart, welvarende dorpen zullen ontstaan. Dat alles schildert hij haar voor ogen en dan zingt hij voor haar het lied dat hem in zijn droom in de oren heeft geklonken. Wild en woest en ledig was het ruwe veen! Slechts de heide vlocht er kransen overheen. Boog zich over d'oevers van de bruine plas, En verborg de diepte van het zwart moeras. De jonge vrouw hoort het alles rustig en zwijgend aan. En wanneer van Dedem is uitgesproken, gaat zij naast hem staan. Beiden staren voor zich uit, als zien ze het landschap en die lange, rechte vaart reeds voor zich. Dan spreekt Judith van Marle, wijzende in noord-oostelijke richting: "Willem, daar ligt Uw, daar ligt onze toekomst! Daar wil ik naast en met je werken om Uw jagersdroom werkelijkheid te doen worden". Willem Jan, Baron van Dedem, op U is van toepassing het tweede couplet van Uw droomlied; Ziet daar naad'ren mannen met een ijz'ren wil; Aan de zoom dier poelen staan zij peinzend stil: "Broeders, op! Ten strijde, op, de band geslaakt. Die de schatten kluistert, door 't moeras bewaakt". Willem, één van die mannen met een ijz'ren wil, de eerste , de grootste, ben jij. Wanneer U en zoveel andere helpers van U tesamen geslaagd zijn, dan hoop ik voor U als de kroon op Uw levenswerk het derde couplet te zingen: Ja, zij hebben moedig d' eed'le strijd volbracht En een schat verworven voor het nageslacht: Hunne namen blinken, met ondoofb're glans, En wij vlechten juichend hun een heidekrans. Die jagersdroom wordt ons voorgesteld in "Een bloeiende wildernis" van Ds. J. van Haeringen Kzn. En in "Hoe 't was, hoe 't werd....." Van L. Jonker, als de aanleidende oorzaak van de plannen van Baron van Dedem, om naar deze streken een turfvaart te doen graven, de afgelegen en ontoeganklijke heidevelden en moerassen open te leggen en hier leven en vertier te brengen. Is het fantasie, is het legende, deze droom van de jager, van Dedem? Heden, plm. 160 jaren later, nu wij over die tijd spreken, als uit een ver verleden, zijn wij zo gauw geneigd, deze droom en zijn gevolgen, te verheerlijken, er in te gaan geloven. Immers, wanneer men feiten en gebeurtenissen uit het verleden in gedachten gaat beleven, dan blijkt telkens, dat het mooie, het goede steeds naar voren komt, de boventoon viert en dat het ruwe, de harde werkelijkheid van het leven niet meer zo tot ons spreekt. Willem Jan, Baron van Dedem heeft in zijn jaren een harde en moeilijke strijd moeten strijden. Het was niet alleen het overwinnen van natuurlijke tegenslagen, welke bij zo'n groot werk als het graven van een kilometers lang kanaal, niet uitblijven, het waren ook zeer veel mensen, ja gehele steden, die het hem moeilijk hebben gemaakt en hem in zijn plannen poogden te dwarsbomen. Voor romantiek, zoals in het droombeeld wordt omschreven, was zeer zeker geen plaats. Toch zal de jonge Baron, vóór hij een begin van uitvoering aan zijn plannen heeft gegeven, daarover grondig hebben nagedacht, waarbij hij zich zeer zeker toekomstbeelden ten opzichte van deze streken voor ogen zal hebben gesteld. Dit onderkennen van de toekomstmogelijkheden van deze streken, wij kunnen het aannemen als de droombeelden, welke Baron van Dedem als een visioen heeft gezien. Willem Jan, Baron van Dedem mag dan wel een soutmoedig jager zijn geweest, die, zoals in "Bloeiende wildernis" wordt beschreven, "met zijn jachtroer in de hand heeft gepoogd in deze streken, het veldhoen te verschalken, uit zijn levenswerk komt tot ons, niet een "dromer", maar een nuchtere, berekende strever, de zakelijke landheer, die niet heeft gerust, voor aleer hij zijn doel had bereikt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 177 Dit doel was de ontginning van de uitgestrekte venen, die de familie van Dedem, de familie van Marle, van zijn vrouws kant en de familie de Vos van Steenwijk van de zijde van zijn moeder, in deze streken hadden liggen. Tegen deze achtergrond moeten wij Baron van Dedem en zijn werk gaan zien en ik geloof, dat wij ons dan een juist beeld van hem vormen, dat wij hem dan zien zoals hij werkelijk was en zoals hij en het tweede couplet van het van Dedemslied bezongen wordt;

"Gij wakk're van Dedem, Gij man uit één stuk. Wat Gij eens tot stand bracht, was and'ren geluk. Uw leven was zwoegen en 't werken U plicht, Uw helderziend oog was op 't doel steeds gericht". Ik wil niet aanhalen, wat in boeken en artikelen zo uigebreid is omschreven over het stichten van de Dedemsvaart, over de tegenwerking, de intriges, die er aan voorafgingen, om zelfs de vergunning tot het graven van de vaart te verkrijgen. In het werk "De Dedemsvaart" van Jhr. J.F. Teixeira de Mattos en in de leerrede van Ds. G.H. van Senden, uitgesproken ter gelegenheid van de inwijding van het Kerkgebouw der N.H. gemeente te Dedemsvaart in 1834, wordt de stichting der Dedemsvaart zo juist weergegeven. Wat ik wel naar voren wil brengen is, met een enkel gegeven de mens, de figuur van Dedem te te tekenen en tevens te doen uitkomen, hoe het volk van Dedemsvaart, de bewoners van "zijn veenkolonie", hem, de stichter van Dedemsvaart, na zijn overlijden hebben geëerd. 9 Juli 1809. Bij het stedeke Hasselt aan het Zwartewater staat een groepje mannen bij elkaar. Deze mannen, eenvoudige grondwerkers, voorzien van spaden en kruiwagens, willen een begin maken met een groot werk. Een werk, waardoor de gehele streek ten oosten van de stad Hasselt een zo geheel ander aanzien zal krijgen, waardoor een verbinding te water tot stand zal komen tussen het Zwartewater bij Hasselt en de Vecht bij het plaatsje Ane. Na veel besprekingen, na veel gemarchandeer is het dan zo ver gekomen, dat begonnen kan worden met het graven van een vaart, waardoor de venen, de heidevelden en moerassen in de gemeente Nieuwleusen in het Karspel Avereest en in de Schoutambten Ommen en Hardenberg kunnen aangesneden worden en geëxploiteerd. De arbeiders staan klaar om met de graafwerk te beginnen. Dan treedt de "grote baas" van het werk naar voren. Eén der arbeiders reikthem een spade aan, waarmede op dat historische moment Willem Jan, Baron van Dedem, de eerste schop aarde uit de grond steekt en een daadwerkelijk begin is gemaakt met het graven van ""ijn turfvaart""naar de velden, daar ver ten oosten van de stad Hasselt. Wat zal er zijn omgegaan in het gemoed van Baron van Dedem, toen hij met die eerste spadesteek een begin maakte met zijn levenswerk? Heeft die bekende "jagersdroom" hem voor ogen gestaan? Heeft hij gedacht aan de verwerkelijking van die droombeelden? Heeft hij de gevolgen voorzien van zijn "vaart" voor de achtergelegen streken? Deze vragen, ze kunnen niet worden beantwoord, maar wel kan het nageslacht de resultaten aanschouwen van het werk van Mr Willem Jan, Baron van Dedem tot den Berg. En dan moeten wij in de eerste plaats teruggaan tot de tijd, toen deze streken nog ongerept in hun natuurstaat zich uitstreken, wat zo treffend is omschreven door Ds. G.H. van Senden met deze woorden: "Voor het oog van hem, die zich toen aldaar plaatste (in 1811, toen men met de vaart gekomen was tot de plaats waar thans, 1958, Balkbrug ligt, n.l. daar waar de Katinger- en Oosterhuizingerveenen begonnen) breidden zich de veenen uit als een oneffene oppervlakte, welker regterzijde aan den Hessenweg paalde, welke linkerzijde aan de heidevelden van Drenthe grensde, terwijl hij in het verschiet de torens van Heemse, Hardenberg en Koevorden zag opblaauwen. Woest lag deze gehele onafzienbare oppervlakte, bedekt met de schrale heideplant en in de laagte met water, hetwelk, nergens eenen uitweg vindende, daar meerstallen vormde. Geen weg of voetpad had ooit over deze veenen geleid; enz". Dat was het beeld in 1811 van deze streek, waar nu Dedemsvaart ligt. Baron van Dedem heeft deze streken gekend vóór 1811, maar ook toen de veenkolonie Dedemsvaart in wording, ja al een heel stuk

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 178 voltooid was. Hij heeft ook nog deze streken gekend, zoals ze in de jagersdroom zijn omschreven. Deze werkelijkheid van de ogen van Baron van Dedem moeten wij, na meer dan 100 jaren zien, zoals ons door zijn tijdgenoten wordt beschreven, want hetgeen vóór 1851, in de tijd van Baron van Dedem is tot stand komen, lijkt voor onze hedendaagse begrippen zo een-voudig, zo simpel, dat alleen mensen, die in die tijd hebben geleeft, dat naar waarde kunnen schatten. En dan wil ik vermelden, wat hierover is geschreven door Jacob van Lennop en zijn vriend Dirk van Hogendorp in hun dagboek, "Nederland in den Goeden Ouden Tijd", van hun reis te voet, per trekschuit en diligence door de Noord-Nederlandsche provinciën in 1823. In de eerste plaats hebben ze niets dan lof over het in korte jaren door Baron van Dedem aangelegde, fraaie landgoed "De Rollecate" te den Hulst, waarvan het sierlijke landhuis als het ware over de vaart was gebouwd. Daarna gaan zij verder de vaart bijlangs naar het oosten. Zij overnachten in de herberg van Kruizinga (ter plaatse was thans het café Hendriks bij de Balkbrug is gelegen.) Zij brengen een bezoek aan de bedelaarskolonie "Ommerschans" en aan de veenkolonie Dedemsvaart, welk laatste bezoek zij als volgt omschrijven:

"Na dan eten verzocht ons Kruizinga met hem in zijn kiriboe een toertjen te doen. Wij beklommen die en twee fraaie ketjens brachten ons langs de vaart naar een molen, hem, Kruizinga, toebehoorende, welke wij beklommen en van waar wij een uitgestrekte gezicht hadden op de omliggende veenderijen. Deze hebben hier een geheel dorp doen ontstaan; waar vóór zes jaren geene woning stond, vinden wij thans menigten van bakkers, slagers, timmerlieden, smids, enz. ruim bestaan. Ontelbaar zijn de turfhoopen, in veel grooter aantal dan elders, hier in 't rond staande". (Het eerste huis in de Arriërveenen werd in April 1818 opgericht door de Heeren R.H. en C. Baronnen de Vos van Steenwijk tot Dikninge. In dat huis was een bierbrouwerij. In 1819 werd door W.J. Baron van Dedem een kalkbranderij met toebehoren daargesteld en niet lang daarna een jeneverstokerij. Daarna volgde een scheepstimmerwerf en een schoone korenmolen. Leerrede van van Senden). Dit eerste huis heeft gestaan aan de Hoofdvaart, ter plaarse waar het Ommerkanaal in de Dedemsvaart uitmondt. Het huis is in de twintiger jaren van 1900 afgebroken. Een gedenksteen, vermeldende het feit, dat dit de eerste woning in het Arriërveen was, wordt bewaard door de familie Meesters aan de Hoofdvaart. Ook Ds. van Senden beschrijft in zijn Leerrede in 1834 de opkomst en de grote bloei van de veenkolonie Dedemsvaart. Als laatste voorbeeld van de groei van Dedemsvaart, een groei, welke Baron van Dedem in zijn laatste levensjaren nog heeft meegemaakt, wil ik hier weergeven een lijst van fabrieken en bedrijven op 1 Januari 1948 in de gemeente Avereest.

Kleermakers Personeel. Grofsmid/hoefsmid Arend Alfering geen Jan Breman 1 Jan Hendrik Abbink geen Gerhardus L. Buddenberg 1 Harm Berendsen geen Albert Sieders 1 Bernardus de Gouw geen Frederik Winter 1 Hendrik Hendriksen geen Albertus ten Hertog geen Grofsmid Geugjen Klos geen Jan F. van Giessel 1 Hendrik Koster geen Frens van Giessel 1

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 179 Joseph Nicolaas Lugan geen Albert van Giessel 1 Lambertus A. Niesten geen Hendrik Meijnderink 1 Jan Geert Plumper geen Willem Reekers 1 Johannes Reiff geen Gerrit Storteboom geen Rudolf Valkman geen Broodbakker/koekbakker Geert Bakker 1 Egbert Bruins Slot geen Gerrit Dorgelo geen Hermannus Dorgelo geen Gerrit Jan Dorgelo geen Gendrikus van 't Holt geen Egbert Habers geen Hendrikus Habers geen Warner ten Kate 2 Hendrik Keuken 2 Jan Hendrik Koster 1 Broodbakkers Gerhardus Gasman 1 Egbert Hagedoorn geen Roelof Mulder 2 Berend Nijhuis 2 Berend Nijman 1 Derk Petersen 1 Jacominus A. Roozeboom 1 Berend Schutterop 3 Wed. Roelof Steenbergen 1 Hermanus Elfring geen Johannes Rijnhard geen Hermannus Welfring geen Geneesheren. Henric de Boer. Heel- en vroedmeester en Apotheker. H.T.M.J.W.Meijeringh Medicamenten Klaarmakende. Diederikus Adolph te Wechel Heel- en vroedmeester. Schoenmakers Schilder- glazenmaker Bart de Boer geen Hermannus Baas geen Gradus Beeksmit geen Gerrit van Dijk 1 Frederik Hendrik Drenth 1 Benjamin van Delden 1 Willem Fiks 1 Theodor Marie Dossing 1 Harm Govers 1 Koopman de Leeuw 1 Berend Jonker geen Hendrik Woudman 1

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 180 Tiemen Alberts Meester 1 Hendrik Meijer 1 Scheepstimmerman Willem Nijhuis 1 Steven Berend Boersma 9 Ulke Oordt 1 Wolter Jans Bosch 2 Schoenmakers Scheepstimmerman Johannes de Rijk 1 Boele Houvast 1 Bernardus Tijdema 1 Geert Houvast 2 Christiaan Mink 1 Andries Lucas Mol. 5 Frans Matlage 1 Roelof Weener 8 Lucas Winkel 1 Spekslager Antonie Joh. Van Beek geen Slager/vleeschhouwer Timmerman Israël Denneboom 1 Gerrit Borger geen Salomon Denneboom 1 Derk van Dijk 1 Jan Leuten Hoekstra geen Harm Gorthuis geen Hendrikus Kesimaat 1 Jacobus Kleinmeijer 7 Mozes Leman 1 Berend Katerberg 1 Marcus Spier 1 Hendrik Reinders 1 Albert Munninkhof 3 Alexander Mittendorff geen Jan Nuis. Dzn. 1 Eltje Nuis Bernardus Plomp, tevens metselaar 6 Gerrit Lucas Smink, tevens rietdekker 1 Hermannus Weener 4 Geert Kraak 2 Horologie-Schoonmaker Grutter Klokken-schoonmaker. Arnoldus Bloemen geen Willem Daman 1 Hendrik Schilt 1 Egbert Horstra geen Harm Sterken 1 Hermannus Habers geen Jan Mulder 2 Geert Wessels Noordhuis 1 Leerlooijer

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 181 Korenmolenaar Tevens schoenmaker. Jan Ensing 1 Hermannus Jansen geen Jan ten Kate 2 Gerhardus Hendrikus Varwijk 1 Pettenmaker Boekbinder Willem Gerner 1 Jan Werner Anton Jansen geen Huisslagter Linnen- en wollennaaister Frederik Heineman geen Gerritdina Scheepers. Albert Cornelis Slagter geen Zevenmaker Kalkbranders Hendrik van Koeverden geen Sigal----- 4 ovens ? J.A. van Rooijen ? ? Riet- en Stroodekker Bierbrouwer Jannes Pot geen Roelof Veeningen ? Roelof van der Woude geen Blikslager Blauwverver Albertus Padberg 1 Hendrik Tinholt 1 Wieldraaier Jan Keen Padding 1 Adolf Wibier geen

Deze lijst van fabrieken en werkplaatsen doet in onze ogen vrij simpel aan en moet gezien worden in de tijd van Baron van Dedem, n.l. 1848, dus nu 110 jaren geleden. Het is een lange lijst van namen van inwoners van het Avereest uit die dagen. Opmerkelijk is m.i. dat slechts zo weinig van deze namen nu nog in de gemeente voorkomen. Naast datgene, wat beschreven is in boeken, brieven, registers en andere bescheiden, komt dikwijls het verleden tot ons door overlevering. Van geslacht op geslacht worden gebeurtenissen en bijzonderheden uit vroeger jaren doorgegeven. Zo mocht ik van ouders en grootouders (wonende aan de "Drentsche kant") nog al enige bijzonderheden vernemen over het graven van de Dedemsvaart en over de persoon van Dedem. Nog temeer sprak dit tot mij, omdat de ouders van grootmoeder als arbeiders bij Baron van Dedem op de Rollecate hebben gewerkt. Zo is mij uit die eerste jaren van het ontstaan van de Dedemsvaart het volgende doorgegeven: "Van heinde en verre ging men vroeger werken aan de "nieuwe vaart", zoals men aan de Drentsche kant zei, zulks in tegenstelling met de veel oudere Hoogeveense vaart". Ook sprak men over de grote rijkdom van Baron van Dedem, een rijkdom die men op de volgende wijze aanduidde: "Baron van Dedem was zo rijk, dat hij de wallen van zijn vaart wel met rijksdaalders kon opzetten". Dit is slechts beeldspraak geweest. Baron van Dedem zal voor zijn tijd erg rijk zijn geweest, anders was het voor één man mogelijk geweest zo'n groot werk als het graven van de Dedemsvaart te financieren. Toch was die "grote Rijkdom" van Baron van Dedem niet zó groot, dat hij zijn werk geheel ten einde kon brengen. Tot tweemaal toe heeft hij

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 182 zijn vaart wegen geldgebrek moeten verkopen. En van deze verkoop werd mij als een daad van wijs beleid van Baron van Dedem bij overlevering bijgebracht, dat hij alléén de vaart had verkocht, maar het eigendomsrecht op de wallen aan zich gehouden had. Als bewijs hiervoor wil ik de volgende kwetsie memoreren; "Op 27 Maart 1848 schreef de Staatsraad-Gouverneur der provincie Overijssel aan de Burgemeester van Avereest, Mr C.W. Baron van Dedem het volgende: Herhaaldelijk zijn klachten ingebracht over het afsluiten van zeker gedeelte wegs ten Zuiden der Dedemsvaart, tusschen het Veenschut en het logement van Ap, welke afsluiting door den Heer W.J. Baron van Dedem tot de Rollecate zoude zijn bewerkstelligd. Die weg maakt een gedeelte uit van het perceel Sectie B. no. 57 der gemeente Avereest en behoort aan de provincie Overijssel, die wel geen dadelijke behoefte aan den weg heeft, vermits zij den weg te dien plaatse digt langs de vaart heeft doen doortrekken, maar evenmin kan gedoogen, dat anderen op haar eigendom daden uitoefenen, waartoe zij niet bevoegd zijn. Het hoge Gouvernement heeft zich reeds met deze zaak bemoeid en verlangt het ophouden van derzelve tegenwoordige stand, weshalve ik ter vermijding van andere maatregelen U Edel Achtb. verzoek den Heere Baron van Dedem daarover te onderhouden en Z.H.W. Geb. aan te raden zich van de bedoelde afsluiting te onthouden; zullende ik vóór den laatsten dezer maand van U Edel Achtb. de mededeling van den uitslag Uwer pogingen tegemoet zien". Voor een goed begrip der zaak moeten wij even teruggaan tot de jaren 1810/1811. Tot aan die jaren strekten zich de gronden, heidevelden, van de boeren van den Huizen aaneengesloten in Zuidelijke richting vanaf den Huizen uit. Omstreeks 1810/1811 kwam hierin verandering en werden deze heidevelden van de Huizingerboeren doorsneden door de nieuwe turfvaart van van Dedem. Het Huizingerveld kwam toen zowel ten noorden als ten zuiden van deze vaart te liggen. De weg waarover in het schrijven van 27 Maart 1848 sprake was, was een smalle zandweg langs de zuidzijde der nieuwe vaart vanaf het Veenschut tot het logement van Ap. Of te rekenen naar de tegenwoordige toestand (1958) de Zwolse weg van Sluis Vijf naar Balkbrug, nabij het café de Viersprong van Hendriks, voormalige logement van Ap. Burgemeester van Dedem stuurde een copie van de betreffende missive van de Heer Staatsraad Gouverneur der Provincie op 28 Maart 1848 aan den Heere W.J. Baron van Dedem tot de Rollecate te Nieuwleusen, met beleefd verzoek, "hem, wel zoo spoedig doenlijk van U H W Geb. intentie in dezen te willen informeeren".

Hierop antwoordde Mr W.J. Baron van Dedem als volgt: Rollecate, 5 April 1848.

Edel Achtbare Heer. Ter voldoening aan U Ed. A. miss. Van den 28 Maart jl. No. 460, heb ik de eer U te berigten. Dat ik erken, dat door mij of op mijn last den grond is afgesloten van af het Veenschut tot het logement van Ap, welke vroeger gediend heeft als weg. Het is mij niet onbekend dat Heeren Gedeputeerde Staten van Overijssel in de meening verkeeren, dat die grond met de vaart aan de provincie zoude verkocht zijn, doch die meening is het gevolg van verkeerde inlichtingen en mededeelingen, welke men aan dat Collegie heeft gegeven. Het hoekje grond bij het huis door van Beek bewoond behoort in onverdeeld eigendom aan mij, benevens Jan van der Haar en consorten ofte de marktegenooten van het Huizingerveld en is nimmer geweest een eigendom bij de Vaart behoorende, terwijl de grond en weg van daar tot het logement van Ap mij alleen toebehoort, hetwelk ik volkomen ten genoegen regtans zoude kunnen aantoonen, wanneer op mij de last ruste van het bewijs. Ik ben echter van oordeel dat wanneer de Provincie daarop regt beweert te hebben, zij van hun zijde, dat regt moeten bewijzen in hetwelk ik zal afwachten, daar ik niet voornemens ben mijn eigendom te laten varen. Ik vermeen hiermede aan U Ed. A. aanschrijving te hebben voldaan en heb de eer te zijn, U Ed. A. Dw. Dienaar, was getekend W.J. van Dedem.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 183 Uit dit schrijven krijgt men m.i. een zeer juiste indruk van de toen 72 jarige Baron van Dedem, van de stichter der Dedemsvaart. 21 November 1851, de sterfdag van Mr. Willem Jan, Baron van Dedem tot den Berg en de Rollecate. Baron van Dedem, de stichter van de Dedemsvaart en tevens de stichter van de veenkolonie Dedemsvaart is begraven te midden van de bewoners van Dedemsvaart op het kerkhof in de Mulderij. Over deze begrafenis heb ik niets gevonden, althans zeer weinig. Het archief der gemeente zwijgt daarover in alle stukken. Is deze begrafenis uitgegaan van de inwoners der veenkolonie Dedemsvaart? Is ze uitgegaan van de ingezetenen der gemeente Avereest? Of van één of meerdere kerken in de gemeente? Op deze vragen kan ik geen antwoord geven. Toch getuigt dit graf van de stichter der Dedemsvaart, daar midden op het oude kerkhof van Dedemsvaart, van de liefde en dankbaarheid die de tijdgenoten van Baron van Dedem voor hem voelden. Alléén in het werkje van wijlen L. Jonker, "Hoe 't was, hoe' werd", wordt gesproken over deze begrafenis. Daar wordt gesproken van een 600 meter lange begrafenisstoet. Hieruit blijkt wel het massale eerbetoon gebracht door de bevolking van deze streken aan Mr. Willem Jan, Baron van Dedem. Wie volgden Mr Willem Jan, Baron van Dedem, op deze, zijn laatste reis langs "zijn" vaart, langs de Dedemsvaart, de Kalkovenwijk naar het oude kerkhof? In het aangehaalde werkje van L.Jonker worden slechts twee personen genoemd en wel de predikant van Dedemsvaart, Ds. A. Hissink en de predikant van Avereest Ds. G de Koning, die in één rijtuig in de stoet mederen. En dat juiste deze twee mannen tussen al die anderen genoemd zijn geworden, vond zijn oorzaak in het meningsverschil dat deze Eerwaarden op weg naar het kerkhof hadden, wie het eerste het woord zou voeren aan het graf van Baron van Dedem,welk voorrecht elk voor zich opeistte. Door een handigheidje gelukte het tenslotte aan Ds. Hissink om het eerst aan de grove te spraken.

Dan was er nog een derde, wel niet genoemde persoon, maar die zeer zeker Baron van Dedem op diens laatste tocht heeft gevolgd. Dit was Jan ter Vaart, de Godsdienstonderwijzer van Dedemsvaart. Jan ter Vaart, geboren 10 October 1781 te Hoogeveen, kwam in de eerste jaren van het ontstaan der veenkolonie Dedemsvaart als veenarbeider, als turfgraver naar hier. Hij was arbeider, zoals al die andere veenarbeiders. Toch verschilde Jan ter Vaart van die anderen. Enige jaren vóór dat de Hervormde Kerk te Dedemsvaart in gebruik werd genomen, was Jan ter Vaart hier als "oefenaar" werkzaam. In die eerste jaren van het ontstaan van Dedesmvaart, waren de Hervormde mensen voor hun geestelijke belangen aangewezen op de kerk te Avereest, een afstand van 1 á 1 1/2 uur gaans. In die jaren ging Jan ter Vaart des zondags, eerst in de keten en andere verblijfplaatsen van de veenarbeiders op het veen, later in de schuur van ten Have bij de school van meester Jansen, preken. Niet iedereen was het altijd eens met deze bemoeiingen van Jan ter Vaart, met gevolg dat hij op zekere dag voor het ruwe veenvolk werd gemolesteerd. Toen dit aan Baron van Dedem ter ore kwam, kreeg Jan ter Vaart op last van van Dedem bij zijn tochten langs de veenarbeidersketen een opzichter mee. Ook later zorgde Baron van Dedem steeds voor ter Vaart. Zonder dat hij bij name genoemd is, kunnen wij als zeker aannemen, dat Jan ter Vaart, Baron van Dedem de laatste eer heeft bewezen, dat zijn grote vriend, en weldoener, zoals hij van Dedem noemde, op diens laatste tocht heeft gevolgd. Jan ter Vaart heeft bij zijn leven te kennen gegeven, na zijn dood begraven te willen worden in de nabijheid van het graf Baron van Dedem. En zo zien wij thans op het kerkhof in de Mulderij te Dedemsvaart, in de onmiddellijke nabijheid van het graf van Baron van Dedem een zerk met het opschrift; "Hier rust Jan ter Vaart, de eerste Godsdienstonderwijzer te Dedemsvaart". Mr Willem Jan, Baron van Dedem en Jan ter Vaart, twee zo geheel verschillende figuren uit de eerste jaren van het opkomen der veenkolonie Dedemsvaart, zij rusten in elkaars nabijheid en juist hierdoor spreekt tot ons, de onderlinge verstandhouding, die er heeft bestaan tussen deze beide mensen, de Hoogwelgeboren Heer Baron van Dedem en de eenvoudige veenarbeider, Jan ter Vaart, tussen de stichter der Dedemsvaart en de gewonen werkman, die in het ruwe veen heeft gearbeid.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 184 Het enige officiële stuk wat ik heb gevonden over het graf van Baron van Dedem is het volgende schrijven:

Aan het Edel Achtbaar Bestuur der gemeente Avereest. De ondergetekende, daartoe uitgenoodigd door de Erven W.J. Baron van Dedem, neemt de vrijheid U Ed. Achtb. te verzoeken de prijs te willen bepalen van het graf op de Algemene begraafplaats dezer gemeente, waarin het lijk van genoemde W.J. van Dedem is begraven, alsmede de daartoe vereischte koopacte te willen doen opmaken. 't Welk doende, enz. get. H.L. van der Vecht. Avereest, 27 Mei 1853. Dit schrijven wordt behandeld in de vergadering van de Raad deze gemeente op 31 Mei 1853, waarna op voorstel van den Voorzitter met algemene stemmen wordt besloten om het graf op het kerkhof te Dedemsvaart, bevattende het lijk van den Hoog Welgeboren Heer Mr. W.J. Baron van Dedem, stichter der Dedemsvaart, aan diens Erven om niet af te staan. Tot zover over de laatste rustplaats van Baron van Dedem. 9 Juli 1859. Het was een dag zoals andere dagen, behalve voor de bewoners van Dedemsvaart. Op 9 Juli 1859 herdacht men het deit, dat 50 jaren geleden, door Mr. Willem Jan, Baron van Dedem, bij Hasselt de eerste spade in de grond was gestoken, waarmee een begin was gemaakt met het graven van de Dedemsvaart. Aan dit feit, aan deze Dedemsvaart, had deze plaats, de veenkolonie Dedemsvaart, mede zijn ontstaan te danken. Bij dit 50 jarig herdenken, wilde men de nagedachtenis van de stichter, Baron van Dedem, eren. Men wilde dit eerbetoon vastleggen, door het plaatsen van een monument, een gedenkteken of zoals het in de volksmond veelal wordt genoemd, door het plaatsen van een standbeeld van Baron van Dedem. Weinig, zeer weinig, heb ik over de oprichting van het monument en wat daaraan is vooraf gegaag kunnen vinden. Het schijnt in hoofdzaak buiten het Gemeentebestuur te zijn omgegaan . En wanneer het allemaal nette, ordelievende personen waren, die bij de onthulling van het monument aanwezig zijn geweest, de datum dezer onthulling zou niet juist bekend geweest. Men zou klakkeloos aangenomen hebben, dat het op 9 Juli 1859 was onthuld. Dank zij evenwel het onordelijk optreden van een "onbesneden Filistijn" is de datum der onthulling officieel vastgelegd in een proces-verbaal, wat ik hieronder laat volgen; Proves-verbaal terzake verzet tegen een politiebeambte, opgemaakt ten verzoeke van Roelof Stork, buitengewoon veldwachter van beroep, wonende te Avereest, contra Johannes van Gelder. Op heden den 23e Juli 1859, compareerde voor ons, Burgemeester der Gemeente Avereest, ten Gemeentehuize aldaar, Roelfo Stork, van beroep buitengewoon Veldwachter te Avereest, te kennen gevende, dat op 21 dezer, 's namiddags ongeveer te half twee ure, ter gelegenheid van de onthulling van het monument ter nagedachtenis van de Heer Mr. W.J. Baron van Dedem, de persoon van Joh's van Gelder, arbeider te Slagharen, gemeente Ambt-Hardenberg, zich bevond op het marktplein alhier, hetwelk ter bewaring van goede orde was afgesloten, dat niettegenstaande genoemde van Gelder was binnengedrongen, en op de uitnoodiging van Huibrecht Seegers, mede buitengewoon veldwachter alhier, onwillig zich betoonde tot de verlangde verwijdering, dat ook comparants vermaning daartoe niet betende hij genoodzaakt is geweest, genoemde van Gelder met geweld te verwijderen, waarna deze hem uitschold voor "Smeerlap" en dreigde later met hem comparant te zullen afrekenen. Waarvan wij dit proces-verbaal hebben opgemaakt op den Eed bij de aanvang onzer bediening gedaan en na gedane voorlezing geteekend, door ons en den Comparant.

get. R.Stork.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 185 get. H.F. Deel. Hieruit kunnen wij dus zien, dat niet op 9 Juli 1859,zoals zou worden gedacht, maar op 21 Juli 1859, het monument ter nagedachtenis van Baron van Dedem onthuld. Het is verder in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 15 Juli 1859, dat het besluit genomen wordt, "om het door de Commissie uit ingezetenen der gemeente op den 21 dezer aan het Gemeentebestuur van Avereest over de dragen monument ter nagedachtenis van den Stichter der Dedemsvaart, de Heer Mr Willem Jan, Baron van Dedem, onder goedkeuring van H.H. Ged. Staten aan te nemen en voor de goede instandhouding te zorgen". D.D. 23 Juli 1859 wordt dit besluit door Ged. Staten goedgekeurd, onder voorwaarde, dat het Gemeentebestuur "voor de goede instandhouding de noodige zorg zal dragen". En zo stand dan op 21 Juli 1859 het monument, zoals wij dat heden ten dage kennen op het Marktplein te Dedemsvaart. Op 21 Juli 1859 stond het monument inderdaad op het Marktplein, doch niet op de plek waar het thans (1958) staat. Toen in 1859 had het marktplein te Dedemsvaart nog een zo geheel ander aanzien, dan zoals wij dat kennen. Het was nog maar een betrekkelijk klein stukje grond, in totaal een halve Rijnlandsche morgen, of plm. 43 are groot. Vóór aan de weg langs de vaart was het marktplein 30 ellen breed, verder naar achteren was het 30 ellen breed en de totale diepte was ongeveer 120 meter. Het was een open stuk grond, zoals het na het vervenen was blijven liggen. Alleen was het een weinig opgehoogd als marktplein. Over verharding, bestrating werd het eerst gesproken in de raadsvergadering van 1 Maart 1876. In de vergadering van 15 Januari 1878 kwam aan de orde de ophoging van het marktpleinmet zand, mede in verband met de toekomstige bestrating. Bebouwing was er nog zeer weinig. Op enige afstand, ten oosten stond het huis, thans bewoond door Kamerman in de Wisseling, oude zaak van bakker Dorgelo en ten westen stond aan het marktplein het winkelhuis van W. Westerhuis, het tegenwoordige pand Hoogeveen. Ik wil met deze beschrijving van de entourage van het marktplein van 1859 aantonen, de plaats waar oorspronkelijk het monument heeft gestaan. Het monument, staande midden op dit open stuk grond, een eenvoudige onverhard plein met wat palen en rekken ten behoeve van de marktbezoekers, het zal zo geheel anders tot de toenmalige bevolking van Dedemsvaart hebben gesproken, tot de tijdgenoten van Baron van Dedem, dan tot ons, "het dankbare nageslacht"van na dien tijd. Ik haalde zo terloops reeds aan, dat het monument thans niet meer op dezelfde plek staat, als waar het in 1859 is onthuld. En dan zal men vragen, dat voor het verplaatsen van zo 'n monument toch zeker een ernstige, dwingende reden is geweest. De oorzaak, dat het monument moest worden verplaatst, was de bouw van een postkantoor op het Marktplein in 1877/1878. Bij de aanbesteding van de bouw van het postkantoor was tevens inbegrepen, het verplaatsen van het monument. Vóór de bouw van het postkantoor, heeft het monument verder naar achter op het marktplein gestaan. 9 Juli 1909. Op deze datum was het honderd jaar, was het een eeuw geleden, dat een aanvang werd gemaakt met het graven van de Dedemsvaart. En zoals dit feit na 50 jaren was herdacht, zo zou het ook na 100 jaren niet onopgemerkt voorbijgaan en zou de bevolking van Dedemsvaart, als dankbaar nageslacht, de stichter van Dedemsvaart, Mr Willem Jan, Baron van Dedem, eren. Er is een gezegde, dat te pas en te onpas wordt gebruikt en dat luidt; "grote gebeurtenissen werpen hun schaduwen voor uit". Wanneer dit herdenken na 100 jaar, van die eerste spadesteek bij Hasselt door Baron van Dedem, als een grote gebeurtenis kan worden aangemerkt, dan kunnen wij met recht zeggen, dat deze herdenking, haar schaduw ver vooruit heeft geworpen. Het eerste schrijven, betreffende het "eeuwfeest" gericht aan het Gemeentebestuur van Avereest, is gedateerd 23 Maart 1907, en dus 2 jaar en bijna 4 maand vóór de herdenkingsdatum. In dit schrijven van "de Commissie voor het Eeuwfeest der Dedemsvaart" en waarvan voorzitter was de Burgemeester, Mr. M. Wijt Wzn. En secretaris, de Heer G. van Asselt, Directeur van de Dedemsvaartsche Stoomtramweg Maatschappij, wordt aan het Gemeentebestuur medegedeeld, "dat de in deze gemeente

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 186 zich gevormd hebbende Commissie ter voorbereiding van een herdenking van het honderdjarig bestaan der Dedemsvaart in het jaar 1909, in hare vergadering van 12 Maart j.l. nader is georganiseerd, zoodat zij thans met hare werkzaamheden een aanvang kan maken. Zij besloot Uw College hiermede in kennis te stellen en daaraan toe te voegen haar dank voor het besluit van den Raad, waarbij het Centraal Comité en de subcommissie's voor haar vergaderingen de beschikking over de raadzaal is aangeboden. Hoogst gaarne zal van dit welwillende aanbod gebruik gemaakt worden. Het is ons aangenaam hiermede aan de daartoe gegevene opdracht te mogen voldoen".

Hiermede was den een aanvang gemaakt met de voorbereidende maatregelen voor het op grootse wijze herdenken van het feit, dat een eeuw geleden een begin was gemaakt met het graven der Dedemsvaart. Van de verschillende commissies werden verzoeken gericht aan de Raad der gemeente, ontvangen. Ik meen, dat het memoreren van een en ander wel van belang kan zijn. Het geeft ons nu, na bijna 50 jaar, een goede kijk op het meer officiële gedeelte van het "Eeuwfeest". Het eerst ingekomen verzoek luidde; "Aan den Raad der gemeente Avereest". Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, het Comité tot feestelijk herdenken van het 100 jarig bestaan der Dedemsvaart, dat door haar op 7, 8 en 9 Juli a.s. in verbinding met de alsdan te houden Tentoonstelling, eenige feesten zullen worden gehouden: "verzoekt Uw geacht College op die dagen te mogen gebruik maken van het Marktplein met de daarbij gelegen gemeente-terreinen om daarop, onder nadere goedkeuring van Heeren Burgemeester en Wethouders, die spelen te mogen uitvoeren en plaatsen als zij zulks noodig zal oordeelen"" Het comité voornoemd, get. B. Berends Azn. Voorzitter. get. J. Meesters Jnr. Secretaris. In zijn vergadering op 9 Maart 1909 besluit de Raad goedgunstig op dit antwoord te beslissen, echter onder voorwaarde, dat de voorafgaande goedkeuring van Burgemeester en Wethouders zal moeten zijn verkregen op alles, wat door het adresseerend Comité terzake der bovenbedoelde feesviering zal worden georganiseerd en- "dat alles weer opgeleverd wordt in gedoen en behoorlijk schoongemaakten toestand, zulks ten genoege van Burgemeester en Wethouders". Er gingen zelfs stemmen op in de Raad, die de goedkeuring van de te houden feestelijkheden aan de Raad wilden houden en deze niet in handen van Burgemeester en Wethouders wilden geven. Men begreep echter, dat dan op 't laatste nippertje telkens een vergadering van de Raad moest belegd worden, om ieder onderdeel te beoordelen. Dit zou volgens de meerdheid der raadsleden niet doenlijk zijn. Ten slotte werd nog naar voren gebracht, dat men in ieder geval nog gebruik kon maken van het recht van interpellatie en Burgemeester en Wethouders ter verantwoording kon roepen. Het organiseren en het houden van feestelijkheden scheen in die jaren zeer zwaar te wegen bij sommige leden van de Raad. Eén der raadsleden bracht naar voren, dat het toch kon gebeuren, dat volksspelen worden gehouden, die bij een groot deel der gemeente bezwaar ontmoeten. Het tweede verzoek aan de Raad, d.d. 8 April 1909 luidde als volgt: "Geven met verschuldigde eerbied te kennen, de ondergeteekenden, namens het bestuur der vereeniging "Avereest Vooruit", dat in de Raad op 7 April j.l. gehouden ledenvergadering van genoemde vereeniging is besloten, om nog in deze maand, ter herinnering aan het honderdjarig bestaan der Dedemsvaart, eenige boomen te planten, (n.l. bruine beuken) en wel, één op het perceeltje grond, tusschen de Marktstraat en de Tuinstraat, waar deze samenvallen; één op een perceel grond nabij de sluiswachterswoning bij Sluis 6 en twee ter weerszijden van de brug bij de Balkbrug op het Marktplein aldaar; dat het voorts hun bedoeling is om rondom deze boomen ter bescherming een eenvoudige omheining te doen maken en daaraan te doen aanbrengen een eenvoudige plaatje met een toepasselijk opschrift, terwijl verder getracht zal worden om het planten op een vrijen schoolmiddag te doen geschieden onder deskundig toezicht door eenige leerlingen van de verschillende scholen; weshalve zij uw College met vorigen eerbied beleefd verzoeken hun voor zoover noodig de vereischte vergunning tot het planten der bedoelde boomen te verleenen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 187 Hetwelk doende van Uw Edelachtb. College de dienstw. Dienaren, namens het Bestuur der Vereeniging "Avereest Vooruit", get.P. van der Lijn. Voorzitter. get. H.J. Gelderman. Secretaris. Naar aanleiding van dit verzoek, zegt de Voorzitter van de Raad in zijn vergadering op 13 April 1909, "verzekerd te zijn, dat de Raad met evenveel sympathis als spreker zelf, van het gelukkige denkbeeld der vereeniging "Avereest Vooruit" zal hebben kennis genomen. Zonder hoofdelijke stemming besluit de Raad het verzoek toe te staan en de geplante boomen met hekwerk voor rekening der gemeente in beheer en onderhoud over te nemen. Van deze bruine beuken is heden (1958) geen spoor meer te vinden. Mogelijk dat de heel ouderen van Dedemsvaart en Balkbrug, deze bomen hebben zien planten en ook weder zien verwijnen. Wel kan ik mij nog goed herinneren, de met een hekwerk omgeven lindeboom, staande voor de Marktstraat en voor de oude Tuinstraat, lopende langs de Marktwijk in noordelijke richting naar de heden bekende Tuinstraat. Het derde verzoek aan de Raad der gemeente luidde: Avereest, 24 April 1909. Geven met verschuldigde eerbied te kennen; 1e. de afdeeling Dedemsvaart en omstreken der Overijsselsche Landbouw-Maatschappij; 2e. het Comité tot feestelijk herdenken van het 100 jarig bestaan der Dedemsvaart; dat zij voornemens zijn om op 7, 8 en 9 Juli 1909 bij gelegenheid van het 100 jarig bestaan der Dedemsvaart eene tentoonstelling van Landbouw en nijverheid en Feesten te houden, verzoeken, Uw geacht College aan bovengenoemde instellingen eene subsidie te willen verleenen om te geraken tot welslagen van genoemde tentoonstelling en feestelijkheden. De afdeling voornoemd, get. A. Brans Voorzitter. get. G.J. Oudelaar Secretaris. Het Comité voornoemd, get. B. Berends Azn. Voorzitter. get. J. Meesters Jnr. Secretaris. Vorenstaand verzoek wordt behandeld in de vergadering van de Raad op 1 Juni 1909, waarbij met algemeene stemmen wordt aangenomen een voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan elk der Comité's een subsidie van f 100 toe te kennen. Ten tweede wordt besloten op voorstel van de Heer ter Haar en van de Voorzitter, om voor de allegorische optocht en voor de gondeltocht op de vaart, drie medailles beschikbaar te stellen in verguld, zilver en brons, of wel kunstvoorwerpen naar keus van de prijswinnaar. Een voorstel van den Heer Balkema, "tot illuminatie van het standbeeld van Baron van Dedem of van het Postkantoor, wordt, mede met het oog op de kosten, plm. f 100 voor één avond, besloten dit rusten te laten waarvoor in de plaats wordt aangenomen een voorstel van Burgemeester en Wethouders "tot plaatsing van een pomp op het marktplein". De uitvoering van dit voorstel wordt overgelaten aan Burgemeester en Wethouder. Van oudere Dedemsvaartse ingezetenen hoorde ik, dat hij het Postkantoor werkelijk een pomp heeft gestaan. Voor de toenmalige jeugd van de gehele gemeente Avereest kwam het volgende adres in, gericht aan de Raad der gemeente Avereest. Avereest, 10 Juni 1909. Edelachtb. Heeren. Ondergeteekenden, de bestuursleden vormende van het Ondersijzers-Comité, belast met de regeling der schoolfeesten te houden op vrijdag 9 Juli a.s. ter herdenking van het honderdjarig bestaan der Dedemsvaart; Wendt zich tot U met het volgende verzoek; Eenig bedrag uit de gemeentekas beschikbaar te stellen voor bedoeld kinderfeest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 188 Met te meer vrijheid richten zij het verzoek tot U, daar de leerlingen van alle scholen dezer gemeente (zijnde plm. 1550) gezamelijk dit feest te Dedemsvaart hopen te vieren, wat reiskosten noodzakelijk maakt en ..... daar het een eeuwfeest geldt, mag een blijvend aandenken niet ontbreken. Met verschuldigde hoogachting, U Edelachtbare's dw. Dnr. get. A. van der Meer Voorzitter. get. H. ter Beeke Jr. Secretaris. get. K. Booije Penningmeester. Dit verzoek wordt door de Raad in zijn vergadering op 30 Juni 1909 ter afdoening in handen gesteld van Burgemeester en Wethouders. Deze besloten, ten behoeve van het kinderfeest op 9 Juli a,s, eene bijdrage uit de Gemeentekas van f 100 toe te kennen, met dien verstande, dat, mocht blijken, dat dit bedrag niet geheel is benoodigd, daarvan slechts het werkelijk benoodigde gedeelte zal worden uitgekeerd". Wanneer men bedenkt, dat om deze kinderen in Dedemsvaart te kunnen doen feest vieren, kinderen van enige scholen per tram daar heen vervoerd moesten worden, terwijl ook nog van een blijvend aandenken voor 1550 kinderen gesproken werd, dan kan men wel berekenen, dat voor ieder kind maar een miniem bedrag van deze f 100 beschikbaar kon worden gesteld en dat het "niet benoodigde gedeelte" hetgeen niet zou worden uitgekeerd, wel niet erg groot geweest zal zijn. In diezelfde raadsvergadering op 30 Juni, dus wel zeer kort vóór het Eeuwfeest, werd ook besloten, voor de leerlingen der openbare scholen in de gemeente 7, 8 en 9 Juli als algeheele vacantiedagen te stellen en hiervan ter informatie aan de Hoofden van de Bijzondere scholen kennis te geven. Tenslotte vraagt de Voorzitter, of de vergadering er niet voor gevoelen zou op 9 Juli a.s., den juisten dag, dat vóór 100 jaar de eerste schop voor de te graven Dedemsvaart in den grond werd gezet, namens het Gemeentebestuur eene krans te hechten aan het monument aan de markt. Dit denkbeeld vindt algemeene instemming en besloten wordt de Voorzitter te machtigen voor de uitvoering te willen zorgdragen, terwijl de Raad officieel bij het nederleggen van dien krans tegenwoordig zal zijn. Aangezien destijds, op 9 Maart 1909, het besluit genomen was door de Raad dat aan Burgemeester en Wethouders de goedkeuring gevraagd worden voor alles wat terzake feestviering en herdenking van het 100 jarig bestaan der Dedemsvaart mocht worden georganiseerd, vraagt de Secretaris, de Heer J. Meesters Jr. namens het betreffende Comité op 17 Juni 1909 toestemming om de volgende inrichtingen op de terreinen der Gemeente gedurende de Eeuwfeesten op 7, 8 en 9 Juli a.s. te mogen toelaten: een stoomcarroussel, een gewone carroussel, twee wafelkramen, twee slagmachines, twee palingkramen, een schiettent, een photographietent, een nougatkraam, twee ijswagens en enige kleine kramen voor consumptie van inwoners der gemeente. Burgemeester en Wethouders besluiten in hun vergadering van 1 Juli 1909, de opgegeven inrichtingen en tenten toe te laten en hiervan mededeeling te doen aan de secretaris van het Comité, de Heer J. Meesters Jr. Naast zij drie Gemeenteveldwachters, E. Oostindiën, H. Klinge en A. Bosch, kreeg de Burgemeester op zijn verzoek de beschikking over vier Rijksveldwachters t.w. J.J. Pieper, Brigadier te Ommen, W. ter Slaa, Rijksveldwachter te de Krim, B.Schoemaker, Brigadier-titulair te Dedemsvaart en J. de Jong, Rijksveldwachter te Ommerschans. Wanneer men binnentreedt in de raadzaal van het Gemmentehuis van Avereest, ziet men aan een der wanden een protret hangen. Het stelt voor een bejaarde mannenfiguur, gekleed in een, voor deze tijd, ouderwets costuum, waardoor dit portret ons in gedachten naar het verleden terugvoert. En dit terecht. Het portret, opgehangen op een ereplaats in het Gemeentehuis van Avereest, daar, waar over het wel en wee der gemeente wordt gesproken en besluit het is de beeltenis van de stichter der Dedemsvaart, Mr Willem Jan, Baron van Dedem. En onwillekeurig vraagt men zich af, wannéér en bij welke gelegenheid is dit portret in het Gemeentehuis opgehangen? Enig bijschrift hierover ontbreekt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 189 Ter toelichting het navolgende: Het is in de vergadering van de Raad der gemeente Avereest, op 17 Augustus 1909 dat de Coorzitter mededeelt: "dat hem door de betrokken Commissies (van de Eeuwfeesten) verzocht is uit hunnen naam aan de gemeente aan te bieden het portret in lijst van Mr. W.J, Baron van Dedem, den stichter der Dedemsvaart, dat de feesttent bij de gehouden Eeuwfeesten heeft gesierd en het vaandel, vertoonende het portret van den Stichter, waarmede de optocht van 8 Juli j.l. opgeluisterd is. Spreker stelt voor beide geschenken in dank te aanvaarden, het portret op te hangen in de raadzaal ter plaats waar spreker het reeds voorlopig heeft doen plaatsen en Burgemeester en Wethouders te machtigen het vaandel te plaatsen, waar hun zulks nader geschikt mocht voorkomen". Het portret van de grote van Dedem, het siert thans (1958) bijna 50 jaren lang, de raadzaal te Avereest. Het is niet slechts een ornament, het zal ook bij velen in herinnering brengen, deze wilskrachtige persoon uit het verleden, aan wiens inzicht, doorzettingsvermogen en wijs beleid, deze streken, deze gemeente in de afgelopen jaren zoveel te danken heeft gehad. Dit portret van deze man, die hier voor meer dan 100 jaren geleden, geleefd en gewerkt heeft, die in zijn tijd, hier zo 'n grote, zeker wel de grootste plaats heeft ingenomen, het doet ons voor ogen stellen, hoe hij deze streken heeft gekend in zijn jeugd, een, zich in omgerepte natuurstaat bevindend veenlandschap, hoe, later dit afgelegen en ontoeganklijke veenmoeras werd doorsneden door een vaart, door "zijn" vaart, de Dedemsvaart. Over het genoemde vaandel heb ik niets kunnen vinden. Welke bestemming, welke plaats, Burgemeester en Wethouders er in 1909 aan hebben gegeven, een antwoordt op deze vragen, kan ik niet geven. Toch zou een nieuw, soortgelijk vaandel bij de komende herdenkingsfeesten wel op zijn plaats zijn. Ligt hier geen taak weggelegd voor de een of andere vrouwenvereniging? Zo'n vaandel, met het portret van Willem Jan, Baron van Dedem, waarin verwerkt de tekens en de kleuren van het wapen van de familie van Dedem. Het wapen van de familie van Dedem is als volgt; "In keel (rood) drie van azuur (Hemelsblauw) en zolver schuingeruite schuinbalken. Helm van zilver, getralied, geboord en gesierd van goud, met zilver-rood-blauwe kelmkleeden, met een rood-zilver-blauwe helmwrong. Helmteeken: drie struisveeren van keel, zilver en azuur, oprijzend uit een omgekeerde hoed in natuurlijke kleur. Schildhouders: twee omziende griffioenen van natuurlijke kleur". (een en ander volgens opgave van de Hoge Raad van Adel). En zo nadert dan weer een "9 Juli" en wel 9 Juli 1959, de dag waarop het 150 jaren is geleden, dat een begin is gemaakt met het graven van de Dedemsvaart. Dit feit is herdacht na 50 jaren, na 100 jaren en ook in 1934 sprak men van een 125 jarig bestaan der Dedemsvaart. Dit laatste herdenken spreekt eigenlijk niet zo tot ons als de twee andere genoemde herdenkingsdagen. Zo zal dan in 1959 een derde bevolkingsgeneratie zich opmaken het 150 jarig bestaan van de Dedemsvaart te herdenken. En het is juist, dit zoveel verder afstaan, zo'n groot aantal jaren na het eerste en het tweede herdenkingsfeest van de stichting der Dedemsvaart, dat men thans zoveel anders tegenover dit ontstaan en de later gegroeide toestand van deze streken, zodat men door de gebreken van het heden, het goede van het verleden wel eens vergeet of geringschat. Van hetgeen men thans als tekortkomingen, als niet meer volmaakt aanvoelt, wil ik slechts noemen; in de eerste plaats, dat de vaart niet meer voldoet aan de eisen die daaraan in verband met het "grootscheepvaartverkeer" gesteld worden en tevens niet meer voor voldoende waterafvoer geschikt is; in de tweede plaats heeft men in verband met het verkeer op de wegen, met een economische verzorging van de woongebieden, zeer veel kritiek op de langgerekte bebouwing langs de vaart en de bebouwing naar achteren aan de zijwijken; In de derde plaats, hoort men zo dikwijls de opmerking, dat, wanneer men vanaf het westen langs de vaart de gemeente binnenkomt, er nog zoveel oude, kleine, geheel uit de tijd zijnde huizen staan, woningen, die aan de streek het aanzien van armelijkheid, van achterlijkheid geven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 190 En wanneer men nu op 9 Juli 1959 gaat herdenken, feestelijk gaat vieren, het 150 jarig bestaan der Dedemsvaart, wanneer bij die gelegenheid zeer zeker door tal van sprekers het grote werk, destijds door Mr Willem Jan, Baron van Dedem tot stand gebracht zal worden geroemd en de stichter van de Dedemsvaart zal worden geprezen, dan zal dat feitelijk in tegenspraak zijn met de drie aangehaalde voorbeelden welke thans veelal een onderwerp van kritiek zijn. Toch kan het werk van Mr Willem Jan, Baron van Dedem, m.i. rechtvaardige kritiek doorstaan. Het levenswerk van van Dedem, het stichten van de Dedemsvaart, is gebleken, dat het voor zijn tijd goed was opgezet, dat de vaart van het doel, waarvoor zij is gegraven heeft beantwoord. De Dedemsvaart heeft in het verleden bewezen, aan de eisen van het toenmalige scheepvaartverkeer en de waterafvoer in die dagen te kunnen voldoen.

Dan die langgerekte streekbebouwing langs het kanaal en de bebouwing achteruit aan de zijwijken. Met het voortschrijven der vervening in oostelijke richting, niet met grote sprongen, maar langzaam aan, volgde gelijktijdig een bebouwing langs de vaart. Aan die vaart was de enigste gelenheid en te kunnen bouwen, achteruit was het veen en nog eens veen, waarop wel aan turfgraverskeet werd gebouwd, maar waardoor de bebouwing in "komvorm" zoals tegenwoordig wordt gepropageerd, ook al zou men dat gewild hebben, niet mogelijk was. Later volgde de bebouwing achteruit aan de wijken, opdat de veenarbeider dicht bij zijn werk kon wonen. De bebouwing langs de vaart, volgende de zich oostwaarts uitbreidende verveningen, men vindt er in deze gemeente nog steeds de sporen van. In dat verband wil ik noemen, de oude buurtschap "de Pol". In de jaren, vóór em omstreeks 1840/1850, was dit een voor zijn tijd belangrijke buurtschap in de nieuwe veenkolonie. Hier woonde de Rijksontvanger, de schoolmeester, de gemeenteveldwachter, hier vond men een winkel en andere neringdoenden en daar waren de eerste scheepswerven. Ook wil ik noemen, de oudste wijken, de Sponturfwijk en de Lange- of Kruizinga's wijk met hun heel oude bebouwing. Maar toen de vaart naar het oosten werd doorgegraven en de zuidelijk gelegen venen werden aangesneden, ging de bebouwing gelijktijdig mede en wel opvallend is het, dat meer oostelijk aan deze zuidelijke kanaalarm, de royale landhuizen van de grote verveners zijn gebouwd. Deze, de vervening volgende bebouwing, heeft de langgerekte streek langs de vaart doen ontstaan. Dan nog het derde punt van kritiek, de oude, armelijk aandoende huisjes langs de vaart en de wijken, de eenvoudige woningen, sommige nog uit de tijd van Baron van Dedem. Thans worden ze veelal,onder de benaming "krotwoningen" als een bruikbaar motief aangevoerd, om te trachten een groter woningtoewijzing voor de gemeente te verkrijgen. Het is aan schrijver dezes in de loop der jaren, bij afstammingsonderzoek, echter meermalen gebleken, dat in deze oude en kleine woningen langs de Dedemsvaart en haar zijwijken, de wieg heeft gestaan van de voorouders van mensen, die thans tot de groteren in de lande gerekend kunnen worden. Bij dit afstammingsonderzoek komt men heel vaak tot voor 100 tot 130 jaren terecht bij een eenvoudige veenarbeider, een kleine koopman, een eerzaam schippersgezin of bij een nijvere ambachtsman, toen wonende aan de vaart in zo'n "kleine, armelijk aandoende" woning. Deze ouderwetse huisjes, ze behoren zeer zeker niet meer bij deze moderne tijd. En toch, wanneer men dan hoort spreken, veelal op minachtende toon over dat armelijke van Dedemsvaart, wanneer men doet alsof men zich daarvoor schaamt en wanneer men dan weet, dat in deze ouderwetse "huisjes", eenmaal de mensen hebben gewoond, die Dedemsvaart, mede hebben groot gemaakt, wanneer men uit de oude registers heeft gelezen, dat uit de vroegere bewoners van die huisjes, flinke, vooraanstaande mannen en vrouwen zijn voortgekomen, dan beziet men "Oud Dedemsvaart" toch wel met enigszins anders ogen. Naast het nieuwe van Dedemsvaart, is er m.i. toch ook nog alle reden, om in dat oude van Dedemsvaart iets goeds te zien. Mr. Willem Jan, Baron van Dedem, heeft in zijn tijd zelfs in dit oude Dedemsvaart, de vervulling, de verwezelijking van zijn wensen, zijn doelstellingen gezien. Voor zijn tijd, was hetgeen toen tot stand was gekomen, voldoende.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 191 De nieuwe tijd, de tijd van heden, stelt andere eisen. Deze tijd vraagt een groter scheepvaart kanaal en een betere afwatering, een andere bebouwingsvorm, moderner woningen, groter industriën, dan de tijd vroeg, waarin Baron van Dedem geleefd. Maar ook deze nieuwe tijd vraagt verder precies hetzelfde als die oude tijd, omstreeks 1800. Toen was er behoefte aan een Baron van Dedem, aan een wilskrachtig persoon, aan "een man uit één stuk". Ook thans zou een Baron van Dedem hier op zijn plaats zijn en zijn levenstaak vinden in het oplossen van de problemen van deze tijd. Toch meen ik, dat ondanks de vele wensen om veranderingen en verbeteringen die er zijn, ook thans nog gezegd kan worden; "een droom werd werkelijkheid", en dat op 9 Juli 1959, de inwoners van Dedemsvaart zich als een dankbaar nageslacht zullen scharen om het monument van de Stichter van Dedemsvaart en dat evenals in 1909 met volle overtuiging zal worden gezongen: Wat wapp'ren de vlaggen langs wegen en plein Wat kan toch de reden dier feestvreugde zijn? Wie zou het niet weten, wat heden geschiedt? Waarvoor en aan wien men die hulde thans biedt? Krachtig en luide weerklinke het lied; Vergeet toch de Stichter van Dedemsvaart niet. Gij wakk're van Dedem, Gij man uit één stuk, Wat Gij eens tot stand bracht, was and'ren geluk . Uw leven was zwoegen 't werken U plicht, Uw helderziend ook was op 't doel steeds gericht. Jub'lend en blijde klinkt nogmaals ons lied Vergeet toch de Stichter van Dedemsvaart niet. Vaal lag de heide en dor was de grond; Maar thans heerst de welvaart hier uren in 't rond. Gij weest ons de weg, waar de schat lag in d'aard, En werd zo de Stichter van Dedemsvaart. Dankbaar en blijde klinkt nogmaals het lied; Vergeet toch de Stichter van Dedemsvaart niet.

Uit h e t ve rle d e n van d e De d e m svaart Uit een bijvoegsel van de Leerrede uitgesproken bij de inwijding van het kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente aan de Dedemsvaart, (Ned. Herv. Kerk.) op 23 Maart 1834 door de Wel. Eerw. Heer Ds. G.H. van Senden te Zwolle. De schrijver dezes (van Senden) zich buiten staat gevoelende, om een enigszins volledig en getrouw verslag te geven vande wijze, waarop deze belangrijke onderneming (het stichten van de Dedemsvaart) is begonnen en daargesteld geworden, heeft gemeend zich om onlichtingen tot den Baron van Dedem zelven te moeten wenden. Het is hem niet alleen volkomengelukt de gevraagde inlichtingen te bekomen, maar op zijn verzoek is hem ook goedgunstelijk toegestaan de memorie, die deze inlichtingen behelsde, met de bij haar gevoegde correspondentie en oorspronkelijke stukken in het belang van tijdgenoot en nakomeling hier ter plaatse mede te deelen. "In het jaar 1803 werd ik (Baron van dedem) aangezocht, om een voor eenige jaren gevormd, maar vervolgens rustend plan tot den aanleg van een kanaal naar de Avereester Veenen weder op te vatten en uit te voeren. Overtuigd van het belangrijke, dat daarin gelegen was, zoowel voor den Staat in het algemeen, als voor deze Provincie en voor duizende particuliere aangelanden in het bijzonder, en niet onbekend met de voorbeelden van zoodanigen aanleg in de provinciën Groningen en Drenthe, vatte ik het voornemen op, om de hand aan het werk te slaan. Met de ligging der veenen bekend, daar van jongs af veel ter jagt geweest zijnde, besloot ik deze zaak te onderzoeken; hiertoe werd ik des te beter in staat gesteld door mijn huwelijk met de dochter van wijlen den Heer G.W. van Marle, die daartoe reeds het voornemen gekoesterd had; doch hetwelk door hem niet tot stand had kunnen worden gebragt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 192 Een aantalbouwstoffen over deze zaak, door dien Heer in vroeger jaren reeds bijeenverzameld en nu in mijne handen gekomen zijnde welke allen kenmerken droegen van 's mans doorziende verstand en kunde, waren mij hierbij van groote nuttigheid.

In 1804 was de Fransche wet omtrent de onteigening bij ons niet bekend en niet in werking; men moest dus, om dit kanaal te kunnen graven, de toestemming van elken der aangelanden hebben, door wier gronden dit gegraven moest worden en daartoe de grond van hen aankoopen. Onnoodig zal het zijnde moeilijkheden hiervan aan te duiden daar het kanaal over een afstand van 5 uren, door de gronden van honderden particulieren moest gegraven worden, van welke de eende dit en de andere weer dat belang had, of vermeende te hebben. Ten Noorden langs Nieuwleusen, waar de erven zeer smal en sommige geen zes roeden breed zijn, was dit nog moeijelijker; terwijl sommige eigenaren ook nog zwarigheden vonden, niet tegenstaande zij door dezen aanleg groote voordeelen voor hunne gronden bekwamen...... Na onafgebroken arbeid en door telkens zoo veel mogelijk middelen te bedenken, om de onderscheidenen belangen overeen te brengen, gelukte het mij de toestemming van allen te bekomen en mij van de intentie der regeering van de stad Hasselt ten opzigte van vroegere contracten te verzekeren, zoo dat ik eindelijk niets anders van het Gouvernement te vragen had, dant het regt, om door onze eigene gronden te graven. Extract uit het register der besluiten van den Magistraat der stad Hasselt en gecommiteerde uit de Gemeente. Maandag, den 22 Julij 1805. In delibiratie zijnde gebragt, dat door de erfgenamen van wijlen Mevrouw de Weduwe van Marle, thans weder wordt bij de hand genomen, het werk van de geprojecteerde turfvaart uit de Avereest Veenen door deze stad, alsmede, dat hierover door den Raadsheer Mr. W.J. van Dedem met onderscheidenen leden van deze vergadering, en met den Secretaris dezer stad is gesproken, welke bij die gelegenheid zijn verlangen heeft aan den dag gelegd, om ten overvloede, van de intentie van deze vergadering en derzelver gevoelen, opzigtelijk de ingegane contracten hiertoe betrekkelijk, in het zekere te worden onderrigt, is goedgevonden, aan opgenomen erfgenamen van Marle te kennen te geven, dat deze vergadering, zoover zulks noodig mogt zijn, niet alleen ten volle homologeert de Contracten, door Raad en Meenthe in den tijd met wijlen G.W. van Marle, opgerigt, en alzoo geintentionneerd is, dezelve in allen deele, zoo als die liggen, te vervullen en naar te leven; maar dat dezelve ook gezind is, eenproject zoo wel ingerigt, zoo nuttig voor het algemeen welzijn, met al hare vermogens te ondersteunen en deszelfs uitvoering te faciëteren. En zal hiervan extract aan den Raadsheer W.J. van Dedem worden ter hand gesteld, tot dezelfs informatie, en om te kunnen strekken naar behoren. Pro Vero extractu Get. Z. Tijl. Secretaris Pro Vero Copia Get.H.G. Jordens. Uit het vorenstaande blijkt, dat Baron van Dedem het kanaal heeft doen graven door "eigen" grond en nergens blijkt uit, dat aan de oorspronkelijke grondeigenaren een recht is verleend of door dezen is uitbedongen, ten opzichte van het aan te leggen kanaal. Volledigheidshalve laat ik hier volgen, het zeer omvangrijke verzoek tot het graven van het nieuwe kanaal. Aan Hun Hoogmogende vertegenwoordigende het Bataafsch Gemeenebest. De ondergeteekenden als Kinderen en Erfgenamen van Wijlen de Heer B. van Marle en deszelfs Ehevrouwe H.E. van Marle gebooren Golts, neemen de vrijheid zich met allen verschuldigden eerbied tot Uw Hoog Mogende te wenden en voor te dragen; Dat zij Remonstranten op den Huijzen en Oosterhuijzen in het carspel van de Avereest in het Departement van Overijssel kennelijk gelegen, eene vrij aanmerkelijke uitgestrektheid Veenen hebben liggen en reeds voor eenige jaaren herhaaldelijk door onderscheidene lieden zijn aangezogt om aldaar een turfgraverij te doen aanleggen, welke onderneeminge de Remonstranten ligtelijk begreepen, dat goed gelukkende aan hun aansienlijk voordeel zoude kunnen geeven, dog te gelijk even goed penetreeren, dat

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 193 dezelve met geen hoop op eenen goeden uitslag te beginnen waare, zo er niet ter afvoering van de truf een beter vaart gemaakt weird, dan het ondiep en kronkelend riviertjen de Reeste, het eenigste water langs hetwelk men thans eenige waaren van de Avereest kan afvaaren. Al het welk hen Requestranten dan ook aanspoorde om de mogelijkheid tot het aanleggen van eenen beteren en behoorlijken vaart door des kundigen te doen opneemen en onderzoeken, waartoe hun nog te meerdere aanleiding gegeven heeft, de oude op de kaarten van Departement onder de naam van Beentjesgraven bekende vaart, die nog in de voorige Eeuw met sluijzen en verlaaten voorzien zijnde, van de stad Hasselt bij langs de Ligtmis door den Hulst tot op het Oosteinde van Nieuwleusen geloopen heeft. Door welk onderzoek de Remonstranten dan ook wel aan eene zijde gebleken is de mogelijkheid tot het aanleggen van zulk een vaart, dog waar door zij dan ook aan de andere zijde nader overtuigd zijn geworden, dat het graven van zoodanige ter bevaring van groote turfschepen geschikte en van beneden uit de rivier tot in der Remonstranten Oosterhuijzer veenen doorlopende vaart omportante sommen gelde zoude moeten kosten, welke laatste egter niet heeft kunnen beletten, dat ofschoon men reeds eenige jaren dit project heeft voor gehad, en bij den toenmaligen Souverain van dit Departement daartoe autorisatie versogt is, dog welke zaak door de tijdsomstandigheden als toen zijn beslag niet heeft kunnen bekomen en is blijven liggen. De Remonstranten na rijpe berading daarover geresolveerd hebben, dit hun voornemen alsnog te vernieuwen en zoo Uw Hoog Mogende hun daartoe de noodige permissie en vergunninge zoud gelieven te accordeeren alsnog het aanleggen van zulk een vaart op hunne particuliere kosten op zig te neemen, een besluit Hoog Mogende Heeren waartoe Remonstranten, 't geen zij gaarne erkennen niet zouden zijn gekomen, zoo zij zig uit het volvoeren van dit plan geene aansienlijke voordeelen voorspelden, doch waaromtrent zij egter meenen veilig te mogen avanceeren dat het uitvoeren van dat besluit zig niet alleen tot hun particulier voordeel zoude bepaalen, maar zulks ten algemenen nutte zoude kunnen strekken, en also de bevestiging daarvan, en uit welk oogpunt deesse onderneminge met betrekking tot het belang hunner meede Ingezeetenen en dit Departement en den Lande in het algemeen moet worden beschouwd, van geen geringen invloed op de beoordeling der versogte vergunninge zijn kan, zij het hun Remonstranten geoorloofd kortelijk te premitteeren en aan te merken. Dat de moerassen die de carspelen van IJhorst, en Avereest, de markten van Varssen, Arriën, Stegerden, Diffelen, Reese, Heemsche, Collendoorn, Lutten, Ane en Olthoeve en de stad Ommen bezitten, te samen eenige duizenden morgens uitmakende, een vrij aanmerkelijk gedeelte van den grond van het Quartier Zalland beslaan. Deeze uitgestrekte, dog onbewoonde woeste velden geven thans aan hunne bezitters bijna geen ander voordeel, als dat zij hun tot eenige weide voor hunne schapen verstrekken, en dat op dezelve door hun eenige boekweite verbouwd wordt, welk voordeel op zig zelven en in het afgetrokkene beschouwd wel niet te verachten is, maar dat egter na de uitgestrektheid van den grond beoordeeld niet dan als zeer gering kan beschouwd worden. Door de onderneminge der Requestranten, zouder er nu een weg geopend worden, om deeze ruime velden, het eene gedeelte wel vroeger, het andere wat laater, dog egter met dan tijd bijna geheel van gronden, die thans bijna geen waarde hebben in voordeelige bezittingen voor hunne eigenaren te veranderen.

Deeze zouden toch, al was het alleen uit het afturven van hunne Veenen, als dan een zeer aanzienlijk voordeel kunnen genieten en dit genoten hebbende, zouden zij uit de ondergronden een ander als meede zeer aanmerkelijk en zelfs duursamer voordeel dan het voorgelelde kunnen trekken. Daar is toch een groot onderscheid tusschen dese moerassen en de lage Veene landen, die uitgeturft zijnde in niets voortbrengende waterpoelen veranderen, daar de ondergronden van deese Moerassen afgeturfd zijnde, voor culture geschikt, ja buiten twijfel voor een groot gedeelte ook werkelijk zoude gecultiveerd worden. Deese voordeelen zijn dan voor de eigenaren dier Moerassen, en dus reeds voor een aantal Ingezetenen van dit Departement, uit de onderneminge der Requestranten te verwagten dog die voordeelen zouden zig niet alleen tot die Ingezeetenen bepaalen, ook anderen schoon geen voet gronds in die moerassen bezittende, zouden daarin deelen kunnen, want (om van de aangelanden aan de geprojecteerde Vaart, die daar uit verschillende voordeelen kunnen trekken niet eens te spreken) welke nieuwe middelen van bestaan zoude toch het bearbeiden van de turf, het vervoeren dezelve en het cultiveeren der ondergronden, het versorgen van allerlei noodwendigheden aan de bewoneren dier

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 194 nu ontvolkte moerassen, aan een menigte van Ingezetenen van dit Departement niet opleveren? De arbeidsman, de schipper, de handwerksman, de koopman, zoude zig daar door een nieuwe-n weg van bestaan of vermeerdering zijner winsten geopend zien. Na het opstellen van welke voordeelige uit de onderneminge der Requestranten te voorziene gevolgen die men ligtelijk met nog meer andere zoude kunnen vermeerderen, het zerkerlijk niet noodig is, opsettelijk te betogen, dat die onderneminge, hetzij met alle nederigheid gesegt, voor den lande zelve van belang zijn zoude, daar tog een ieder ligtelijk kan berekenen welk eenen invloed de gemelde gevolgen op het algemeen welzijn moeten hebben, als noodzaakelijk sullende strekken ter beneficeering van 's Lands gemeene middelen en algemeene belastingen. Men zoude misschien de Remonstranten kunnen verdenken, dat zij te zeer ingenomen met dit project de gevolgen van hetzelve in een te gunstig licht voorstellen. Ter voorkoming daarvan hebben de Remonstranten zig wel sorgvuldig gewagt geene gevolgen op te geven, die op eene enkele speculatie berusteden, maar alleen die geene voorgesteld welke menigvuldig voorbeelden en de ondervindinge in nabuurige lanschappen hun geleerd had, dat aan zulke onderneminge natuurlijk zijn vastgehegt, en geen reden wetende uit de denken, waarom dan dusdanige onderneminge in dit Departement men minder gelukkige gevolgen zoude kunnen worden ondernomen en uitgevoerd, als zulks bij anderen door ondervinding bevestigd is. De Remonstranten beoogen hiermede de Friesche, Groninger- en Drentsche Veenkoloniën Deeze tog, schoon alle, so ver men weet, eerst voor ruim anderhalve Eeuw aangelegd in moerassen, even woest als die van deze voormalige Provincie van Overijssel, zijn thans reeds met duisenden welvarende Ingezetenen bevolkt, duisenden morgen Lands, die eerst door hunne afturfinge aan hunne eigenaaren aansienlijke winsten hebben aangebrengt zijn in dezelve thans reeds uit woeste moerassen in vrugtbaar zaaij en weelderige weidelanden herschapen. En deese voordeelen duuren niet alleen voort, maar neemen nog daaglijks toe. De invloed daar en boven, die deese Coloniën niet alleen op het welvaaren van haare eigenen bewoners of eigenaren, maar ook op dat van veele andere Ingezetenen, ja van die beide voormalige Provinciën en het Lanschap Drenthe zelve, gehad hebben en alsnog hebben, is zo sigtbaar dat niemand aldaar eenigzints kundig, sal kunnen ontkennen dat zo die Gewesten de Lanschap hunne Coloniën moesten missen, dezelve niet alleen een groot gedeelte hunner bevolking verliesen maar ook een aanmerkelijke vermindering in hun welvaaren zouden ondergaan, daar de bevolking der Coloniën in Groningerland alleen uit 12000 zielen bestaat en dus ongeveer een vierde gedeelte der Ingezetenen ten plattenlande aldaar uitmaakt, die even als in Friesland niet weinig tot den welvaard dier Departementen contribueeren. Deese voorbeelden door de ondervindinge in deze nabuurige landen bevestigd, hebben nu de Remonstranten de gronden opgeleverd, waarop zij met vertrouwen de voorgemelde gevolgen hunner onderneminge voorspeld hadden, en zij herhaalen alsnog geen reeden te weeten, waarom men in dit voormalig Gewest van Overijssel van zulk een onderneminge min gelukkiger gevolgen dan elders te verwagten heeft. Daar schijnen zelfs na het inzien der Requestranten buiten de algemeene redenen, die zulk een onderneminge zo wel hier als elders belangrijk maaken, zo als voorseker is de enorme duurte der turf in dit Departement en elders, en waar door natuurlijk veele fabrieken en trafieken moeten kwijnen, die door de gevelgen van deze onderneminge (als zullende die turf buiten gemeen geschikt zijn voor de fabrieken zouden worden geanimeerd en in hun vorigenbloei hersteld. De Requestranten dit een en ander gepremitteerd hebbende vermeenen zig met grond te mogen vleijen dat Uw Hoog Mogende de onderneminge als voordeelig, zo voor het algemeen en in het bijzonder voor de Ingezetenen van dit Departement sult beschouwen, en dus dezelve ook met Hoogst dezelver goedkeuring en aanmoediging wel zult gelieven te begunstigen, en dien tengevolge dan ook aan de Remonstranten ter aanlegging van de gemelde Vaart wel zult gelieven te accordeeren, de noodige permissiën en vergunningen dewelke de aart der onderneminge volstrektelijk vereischen, vertrouwende de Remonstranten geene anders concessiën te zullen vragen, dan zulke, die, of op den aard der onderneminge en op de redelijkheid en billijkheid gegrond zijn, of die vereischt schijnen te worden om die onderneminge niet alleen voor hun maar meede voor zeer veele hunner mede Ingezetenen, ja voor dit Departement selve en de Republiek in het algemeen van het uitgestrekte nut te maaken.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 195 Het eerste poinct dat dan de Remonstranten de vrijheid neemen met verschuldigden eerbied van Uw Hoog Mogende te verzoeken, bestaat in eene permissie of vergunninge om de Vaart ingevolge de hier bijgevoegde kaart en eene memorie tot elucidatie derselve te mogen aanlegeen en in staat van bevaarbaarheid te brengen. De Remonstranten hebben in het gedaan ondersoek na de mooglijkheid der Vaart en in de opneminge die zij daartoe gedaan hebben van Hasselt af den weg gevolgd, die hun de daar nog aanweende oude Vaart aanwees, en bijna van het einde dier oude Vaart een Lijn getrokken, door het Huisinger en Ommer Katingerveld tot in het Oosterhuizinger en wel niet alleen om reeden, dat het op zig zelfs genomen het natuurlijkst was dien aangewesen weg te volgen, maar ook om dat hun bij ondersoek gebleken is dat die weg in kortste en ook de minst kostbaarste tot het aanleggen van zulk een Vaart zijn zoude en wel dit laatste zo uit hoofde van den aart en laagte der Landerijen, door welke de Vaart als dan zoude moeten gegraven worden, als mede om dat de oude Vaart daartoe dan nog te stade konde komen. Daar dan bij gezegde memorie de Vaart slegts tot in de Oosterhuijser Veenen bepaald is, en zo de onderneminge der Remonstranten aan dit Departement en derselver Ingezetenen en den Lande zelve, alle de voordeelen verschaffen zal, welke dezelve daar uit met grond kunnen verwagten, zoude deese Vaart zig niet altijd in de Oosterhuijser Veenen kunnen bepalen, maar allengskens en dus van tijd tot tijd al verder, door de daar boven gelegene Veenen, moeten worden doorgetrokken, ten einde ook de turf daar uit langs deese Vaart zoude kunnen worden afgevoerd, zo dat dus ook de vergunninge van Uw Hoog Mogende om die Vaart hooger op te mogen vervolgen, van nu af aan voor de Remonstranten zoude nodig zijn. En wat verders het andere gedeelte dezer memorie betreft, is bij dezelve zo nauwkeurig mogelijk gedetailleerd, van welke aangelanden eenige gronden tot den aanlegeen van de Vaart, voor ze verre die provisioneel zoude gegraven worden benoodigd waaren, en uit het daarbij gedaan verslag van de onderhandelingen met die aangelanden kan geblijken, dat deeze alle daarin hebben toegestemt en deswegens behoorlijke Contracten geformeert zijn, dewelke men des noodig vaardig is en aanbied aan Uw Hoog Mogende te exhibeeren, weshalven de Remonstranten (dit zij met eerbied gezegd) alleen door hunne eigene daartoe verkregene gronden deze Vaart zouden aanleggen, zonder dat iemand daardoor werd benadeelt maar veel eer door deszelve zouden bevoordeelt worden. Het tweede poinct der Remonstranten verzoek bestaat in eene vergunninge autorisate van Uw Hoog Mogende om het water in zoodane Vaart op een behoorlijke bepaalde peil te mogen houden, en voorzieninge te mogen maken, dat hetzelve door anderen uit de vaart niet mag worden afgetapt. Wat aan dit poinct betreft, spreekt het van selven, dat, zal de Vaart aan haar oogmerk voldoen, er genoegzaam water op dezelve moet zijn om die volgens den aanleg te kunnen bevaaren, en dat het benoodigde water, om dezelve bevaarbaar te houden niet mag worden afgetapt waar uit volgt, dat zoodanige voorzienige niet alleen ten opzigte van de Vaart zelve, maar ook van de daarmede correspondeerende wijken, gruppen en waterleidingen, waar door de Vaart van water moet voorzien worden nodig zoude zijn. Het derde poinct der Remonstranten verzoek bestaat, in eene auctorisatie van Uw Hoog Mogende om voor het gebruik van de Vaart door anderen redelijke verlaat en afvaartsgelden te mogen heffen. Daar dit poinct direct verondersteld, dat deze Vaart ook door anderen zal mogen gebruikt worden, heeft men geoordeelt dat alhier de geschikste plaats was, om daarover wat breedvoeriger te handelen, en eenige voorwaarden en conditiën op te geeven waarop de aangelanden daarop eene passagie zoude kunnen geaccordeerd worden. Het reeds hiervooren verondersteld oogmerk der Remonstranten zijnde, dat de Vaart niet tot hun eigen particulier gebruik, maar ook tot dat van anderen dienen zoude, spreekt het wel vanzelven, dat de Vaart ook voor anderen speciaal voor de eigenaaren der aan en bijgelegene landen en Veenen zoude moeten openstaan, maar de aart der saake en de billijkheid vereischen te gelijk, dat dit niet dan op relijke bepalingen en conditiën plaats hebben, en deze zo ver men die alsnog heeft kunnen beoordelen schijnen de volgende te zijn. Voor eerst, dat het gebruik daar van niet gemaakt worde op eene wijze, die aan de Vaart of haare bevaarbaarheid eenig nadeel toebrenge waaruit volgt, Pro. Imo. Dat de gebruikers zig zullen moeten onderwerpen aan alle zodanige Orders en Reglementen, als er op de Vaart en het gebruik van deselve zullen gemaakt worden en door Uw Hoog Mogende zullen zijn gerapporteerd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 196 Pro. Secundo, dat in de Vaart geene vaarten ter zijden of afwijken zullen wordenmogen gebragt buiten toestemming der Requestranten, of dat ten minsten, zo dusdanezijvaarten of wijken nodig waaren, om de aangelanden het gebruik van de Vaartte bezorgen en dezelve zonder benadeling der Vaart konden gemaakt worden, dog die aangelanden over de plaats, waar die in de Vaart zoude moeten loopen en de wijze waarop die aangelegt en in de Vaart zouden gebragte worden, zig met de Eigenaren der Vaart niet konden verstaan, die zijvaarten of wijken in de Vaart niet zullen mogen gebragt worden, dan na dat wederzijdsche belangens door het Departementaal Bestuur, of al zodanig Collegie in dit Departement als Uw Hoog Mogende zoud goedvinden daartoe te auctoriseeren, zullen gehoord zijn, en daarin finaal gedecideerd hebben. Ten derden; Dat de Eigenaren van de Veenen die het recht willen bekomen om langs deeze Vaart te moogen afvaaren, ook gehouden zijn zullen om de eigenaaren van andere Veenen, die om passage na de Vaart te verkrijgen, nodig zouden hebben, eene Vaart of wijk door hunne Vennen te graven, de daaroe benodigde grond tegen redelijke betaling en vergoeding in eens af te staan, zonder die Vaarten of wijken met lasten te bezwaaren en den uitvoer daarvan bezwaarlijk te maken, ingeval egter van verschil daarover, alsmede over de plaats waar en de wijze waarop die Vaart of Wijk zal moeten gemaakt worden, dit te stellen ter arbitrage van het Departementaal Bestuur, of het door Uw Hoog Mogende daartoe te benoemen Collegie in dit Departement, na gehoord te hebben, de wederzijdsche belangens der Eigenaaren en de aanleggeren der principale Vaart. Eene voorwaarde waarvan de billijkheid oogenschijnlijk is, daar het ten hoogsten onredelijk zoude zijn, dat zodanige aangelanden, die om hunne turf en andere waaren af te voeren, de Vaart kunnen gebruiken andere aangelanden, die daarop geene passagie, dan door de voorgelegen gronden kunnen bekomen, daar van zouden kunnen uitsluiten, of dit bijna ondienlijk maken, en dus die van een voordeel berooven het geen zij zelven genooten. Eene voorwaarde daar en boven, die om het oogmerk van deeze Vaart voor het Departement en de Ingezetenen van een zo algemeen nut, als mooglijk is te maken, volstrekt vereischt word. Ten vierden, dat daar het redelijk is, dat de bovengelanden, welke van deze Vaart een aanmerkelijk voordeel te wagten hebben, ook tot het maaken en vervolgen der Vaart en het houden van dezelve in eene behoorlijken en bevaarbaaren staat het hunne toebrengen, alzo het zeer onredelijk zijn zoude, dat eene Vaart door particulieren tot zo verre met enorme kosten aangelgt door anderen verder zoude kunnen worden doorgetrokken, en dat dus dan die eigenaren dier boven gelegene Veenen zo zij het recht willen bekomen om langs deze Vaart hunne turf en andere waaren te vervoeren, ook verpligt zouden zijn, om tot het vervolgen dier Hoofdvaart aan de aanleggeren derzelve af te staan eene breedte van tien Rijnlandsche Roeden Veen, onder voorwaarde dan nog dat die Vaart door hun dan ook werkelijk vervolgd word; zo als ook de faculteit om voor eens de nodige rooi-en en gruppelen ter wederzijden van de te gravene Vaart te maken, om het Veen dus te doen bezakken, dat de Vaart daar door kan gegraven worden, met verdere afstand dan nog, van het gebruik van zo veel meerdere grond, dog meede voor eens als nodig is, om den turf uit de Vaart gegraven wordende te steen of te legeen, tot dat dezelve behoorlijk is afgescheept, alsmede afstaan van de nodige grond om in cas er een schutssluisje moest gezet worden, ten einde water op de Vaart te houden, tot het aanleggen van dezelve, zo als ook het zetten van een Verlaat-huis met twee á drie morgen Lands daarbij, dit laatste egter dan nog, tegens redelijke vergoedinge ter minnelijke schikkinge of onpartijdige taxatie in cas van discrepance daar over. Dat ook de Eigenaren van alle andere Veenen, dit het regt willen bekomen om langs deeze Vaart hunne turf en andere waaren te kunnen vervoeren, aan die Eigenaren der Vaart zullen permiteeren, om zo het ter behoudinge of fournissement van het water in de Vaart, nodig was, eenig water uit hunne Veenen na de Vaart af te leiden, dit te mogen doen, en daar toe de nodige waterleidingen aan te leggen, in geval egter van discrepance, zoo over den loop van voorschreven hoofdvaart, die egter zo veel doenlijk in een regte linie zal worden doorgetrekken, als over die afleidingen van het water na finaale decesie en uitspraak van het Bestuur van dit Departement of door Uw Hoog Mogende daartoe te benoemene Collegie. Dat ook wijders geene dier Eigenaaren der Veenen, buiten toestemminge der Eigenaaren van de Vaart, het water van eenige meerstallen in de Vaart zullen mogen afleiden, daar dit ligtelijk van de Vaart nadelig zijn kan. En dan eindelijk alle die geene, welke deese Vaart zouden gebruiken daar voor zodanige afvaarts en verlaatsgelden zouden betalen, als na redelijkheid zal bevonden worden te behoren en zo als zulks in de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 197 nabuurige Departementen practicabel is, omtrent welke te makene bepalingen de Remonstranten verzoeken de vrijheid te mogen behouden eenen naderen voorslag te doen. Eindelijk zullen de Remonstranten bij deesen nog voegen een vierde verzoek, bestaande in al zodane concessiën en vergunningen in het generaalals Uw Hoog Mogende zouden bevinden om deeze onderneminge te beginnen en in stand houden nodig en dienstig te zijn. Om welk generaal verzoek zo veel als zulks voor als nog doenlijk is genoegzaam op te helderen, neemen de Remonstranten de vrijheid dit een en ander hier nader te detailleeren en op te geven. 1e. Voldoende zekerheid, dat op deze Vaart geene nieuwe bezwaaren of lasten in het vervolg zullen gelegt worden, waardoor het gebruik van dezelve zoude kunnen bezwaart worden, buiten welke zekerheid de Requestranten het aanleggen van zulk een Vaart, op hunne particuliere kosten, die als vrij aansienlijk moeten zijn, met geene genoegsaame gerustheid zouden kunnen onderneemen. Ja, Hoog Mogende Heeren voor dit verzoek der Remonstranten pleit al wederom de billijkheid zelve, daar deese Vaart niet alleen voor hun particulier nut zoude strekken, maar in het generaal den Lande daarbij, so als betoogd, aanzienlijke voordeelen te wagten hebben, en een aantal particulieren daar door zeer bevoordeelt zullen worden, dienen zij die deeze onderneminge alleen op zig neemen, zig ook veel als doenlijk is tegens een eventueele schade veilig te stellen. De Remonstranten bedoelen hierinzonderheid het meerder bezwaar dat op de schutsluis te Hasselt zoude kunnen worden. Zo ver nu dit bezwaar door de stad Hasselt daarop mogt kunnen gelegt worden, hebben de Requestranten bij een accoord met die stad ingegaan, het geen zij de eer hebben hier bij over te leggen, daarvoor genoegzame zekerheid bekoomen, zo dat zij zig, zo dat accoord door Uw Hoog Mogende geconfimeerd wierd, ten dien opzigte wel gerust kunnen stellen, doch meerdere difficulteit blijft de Remonstranten over met betrekking tot de Schutsluis die onder de directie van de voormalige Raad van Staaten stond en door dierzelve weird onderhouden en zij Remonstranten ten dien aanzien dan thans daaromtrent door Uw Hoog Mogende dienden te worden gerust gesteld, dat het gebruik daarvan ook niet meer bezwaart worde, als het thans is, zijnde dat schutgeld ook werkelijk bepaald, als te zien uit de Resolutie van de voormalige Raad van Staaten van den 15 Maart 1770 en de Instructie van den Sluiswagter, die men hierbij overlegt, waar voor zeker pleit dat kennelijk gezegde sluis door den voormaligen Raad van Staten is overgenomen en hun niet nieuw is aangelegt geworden, en het sluisgeld te vooren ook niet hoger is gesteld geweest, te meer daar deze Sluis door de meerdere bevaaring van zelven al vrij meer aan den Lande zal opbrengen dan dezelve thans doet; welhalven het ook weinig zwarigheid zal hebben of Uw Hoog Mogende zult deze versekeringe dat hetzelve in het vervolg niet berhoogt worde, als op de billijkheid rustende aan de Remonstranten wel willen geven en permitteeren dat de Schepen de Vaart gebruikende tegens betalinge van hetzelve schutgeld, so als het thans bepaald is, ook in het vervolg zullen mogen passeeren, daar de Remonstranten deze verzekeringe, om met gerustheid deeze onderneminge te kunnen beginnen, alsmede volstrekt nodig hebben. 2e. Dat het verturven der hooge Veenlanden in de IJhorster- Avereester- Ommer en Hardenberger Karspelen, door Uw Hoog Mogende zoude worden geaccordeerd, al het welk ter bereiking van het oogmerk van het aanleggen der Vaart sekerlijk vereischt wordt. 3 tio. Dat aan de ingezetenen die zig in de nieuwe Veenkoloniën zullen nedersetten voor eene door Uw Hoog Mogende te bepalen tijd (waartoe men die van 25 Jaaren voorslaat in gelijkheid zo als die in de nabuurige Departementen gebruikelijk is) vrijdommen van eenige lasten worden geaccordeerd daartoe speciaal voordragende, de middelen van het gemaal, geslagt, en de belasting op het Rundvee en paarden, of al zoodanige middelen als Uw Hoog Mogende best en dienstig zult oordeelen, en hoeden vergunninge elders gewoonlijke aan de nieuwe Veencoloniën geaccordeerd wordende, ook noodig schijnen, om eene nieuwe Veen Colonie in dit Departement, op eene gelijke Voet met de Coloniën de elders reeds geëtabliceerd zijn te stellen en de menschen niet af te schrikken, om zig in eene meer dan elders bezwaarde Colonie neder te zetten, te meer om dat hier in het vervolg van tijd den Lande dies te aansienlijker voordeelen zouden worden toegebragt, wanneer deeze onderneminge gelukte, latende de Remonstranten aan Uw Hoog Mogende Wijsheid en meer verligt oordeel gaarne over; om te beoordeelen van hoeveel nut deze onderneminge voor den lande worden zal, zo dezelve zo gelukkig slaagt als men zig voorsteld, en hoe veel invloed de vergunninge van dit een en ander voorgestelde daarop hebben kan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 198 4. to. De Faculteit aan de Remonstranten om over de Vaart en het gebruik van dezelve te maaken, als zodanige Reglementen als tot onderhoudinge en verbeteringe van dezelve nodig zullen bevonden worden, edog niet anders dan op approbatie van Uw Hoog Mogende of het Departementaal Bestuur of een ander door Uw Hoog Mogende te benoemen Collegie. 5. to. Dat de concessiën die Uw Hoog Mogende mogten goedvinden aan de Remonstranten te verleenen niet alleen personeel voor hun, maar mede voor hunne Erfgenamen of regt verkrijgende mogen gegeven worden. Dit zijn dan Hoog Mogende Heeren de vergunningen en concessiën, die de Remonstranten vermeende hebben tot het gelukken van deze groote onderneminge die van zo veel invloed en nut voor den Lande worden kan, van Uw Hoog Mogende te moeten verzoeken; In de hoope en het gerust vertrouwen, dat Gij lieden hun dan ook, met een en ander na den aart der zaake geschikt spoedige en gunstige dispositie wel zult gelieven te vereeren. Het welk doende. Aan dit verzoek zou schrijver dezes slechts dit willen toevoegen, dat men in die tijd zeer breedsprakig was en men zulke lange zinnen opbouwde, dat men betekenis nog slechts met moeite kon terug vinden. Zoals reeds in het begin van dit artikel is vermeld was Baron van Dedem na vele onderhandelingen eigenaar geworden van de gronden nodig voor het graven van de turfvaart van Hasselt tot in de Oosterhuizingerveenen. Hij verklaard over het verdere verloop der zaak het volgende; "In den zomer van 1805 was ik met alles klaar, zoo dat ik in de maand Augustus copie van het Rekwest aan Hunne Hoog Mogenden ingediend, aan den Heer Raadspensionaris Schimmelpenninck eigenhandig in Deventer overgaf. Na verloop van eenigen tijd mij in persoon te 's Hage informerende hoe het met de zaak stond, ondervond ik dadelijk dat men dezelve tegenwerkte en dat door het Departementaal Bestuur van Overijssel zelve bij missive aanzoek was gedaan om een kanaal van Zwolle naar den Hardenberg aan te leggen voor de Communicatie en ter gemoetkoming aan de gebrekkige scheepvaart op de rivier de Vecht, welke missive van het Departementaal Bestuur van Overijssel is de data 29 Augustus 1805. De daarstelling daarvan ondervond vele moeijelijkheden, maar de poging had dat nut voor de tegenwerkers, dat zij mijn plan vertraagde en alle hoop, dat dit eenmaal gelukken zoude, verijdelde; zoo dat ik den moed genoegzaam opgaf immer te slagen. (Een soortelijke tegenwerking had ook de schoonvader van Baron van Dedem, de Heer Gerrit Willem van Marle in 1791 van de stad Zwolle ondervonden, toen hij ook met plannen kwam een vaart te doen graven van Hasselt naar de Avereester veenen. De stad Zwolle, die "vreezende van het aanleggen van zoodanige vaart, het verlies van heren transitohandel met Duitschland, zich vereenigde met de beide andere groote steden van Overijssel, Deventer en Kampen, welke steden meermalen wanneer haar belang met het algemeene belang der provincie in strijd kwam, haren onderlingen naijver aflegden en, dan zalen tegen de stem der Ridderschap opwegende haar nadeel keerden. Meermalen werd op deze wijze het algemeene provinciale belang opgeofferd of verwaarloosd. Door deze tegenwerking bleef het plan van de Heer van Marle steken). Baron van Dedem verhaalt verder; Telkens, dog vruchteloos ondernam ik vernieuwde pogingen, om mijn plan voort te zetten, tot dat eindelijk Koning Lodewijk Napoleon aan de regeering kwam. In het jaar 1809 deed de Vorst een reis door Overijssel, Drenthe, Groningen en Vriesland, deze gelegenheid maakte ik mij ten nutte en trachte mijn doel te bereiken". Ook hierbij ondervind Baron van Dedem veel tegenwerking. De stad Zwolle diende ook weer haar plan in om de vaart te graven van Zwolle naar Hardenberg. Door als't ware een list te gebruiken bereikte van Dedem uiteindelijk zijn doel. Hij nam zijn vriend, de Secretaris van de stad Hasselt in vertrouwen, en verzocht diens medewerking. Op de terugreis uit het Noorden bracht Lodewijk Napoleon ook een bezoek aan de stad Hasselt en het was bij dit bezoek, dat Mr Zacharias Tijl, advocaat en secretaris van de stad Hasselt de gelegenheid kreeg om o.m. ook het plan van Baron van Dedem aan de Koning voor te leggen. Baron van Dedem verklaarde hierover;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 199 "Een ieder stond alzoo verstomd, toen Z.M. zich de kaarten liet vertoonen en men hem het plan aanwees van het kanaal van Zwolle naar den Hardenberg vanaf de Zwolsche vaart, en hij zeide; "A quoi bon ce triangle? Ce plan ne vaut rien" . (Waar is deze driehoek goed voor? Dit plan deugt niet). En op mijn plan wijzende; zeide hij; "C'est le chemin le plus court, repetez vos demandes". (Dat is de korte weg, herhaal Uw aanvragen (verzoeken), waarop de Heer Tijl dit deed en het antwoord van Zijne Masjesteit luidde; "Toutes vos demandos sont accordees". (Al Uw verzoeken (aanvragen) zijn toegestaan. (ingewilligd). En met deze historische woorden was het lot en de toekomst van heel de streek, gelegen tussen Hasselt en Ane aan de Vecht beslist. Deze enkele zinnen, hebben zulke grote gevolgen gehad voor heel deze omgeving en voor de veenkolonie Dedemsvaart en het bijzonder. Baron van Dedem vervolgt verder; "Alleen heeft men nog weten te bewerken, dat in het Besluit gevoegd werd; "mits zich vereenigende met de stad Zwolle"; dit gaf aanleiding tot het maken van een overeenkomst, waarbij bepaald werd, dat ons kanaal niet voor den koophandel dienen mogt, noch met de rivier de Vecht vereenigd worden. Het heeft mij mogen gelukken, met de regeering der stad Zwolle hierover spoedig een accoord te treffen. In de maand Maart 1809 is het besluit van Koning Lidewijk genomen en ik slaagd er in, de overige punten weldra af te doen, zoodat op de 9 Julij van dat jaar de eerste schop bij Hasselt en den grond werd gestoken. Reeds in den herfst van dat jaar kwam het pand tot aan de herberg "de Ligtmis" nagenoeg af. Tot aan de boerschap den Hulst werd de grond boven afgebragt en in 1811 was het kanaal tot aan het Oosterhuizingerveld bevaarbaar, een afstand van ruim vijf uren gaans van Hasselt. w.g. van Dedem. 1809...... 1965. Twee jaartallen met daar tussen een tijdvak van 156 jaren. In dat tijdvak van 156 jaren heeft de bevolking van deze streken driemaal de stichter van de Dedemsvaart herdacht, heeft men driemaal hulde gebracht aan Willem Jan, Baron van Dedem, n.l. in 1859, 1909 en 1959. Spontaan heeft men gezongen ter zijner ere; Wat warr'ren de vlaggen langs wegen en plein. Wat kan toch de reden dier feestvreugde zijn. Wie zou het niet weten, wat heden geschiedt? Waarvoor en aan wien men die hulde thans biedt. Krachtig en luide weerklinke het lied Vergeet toch de stichter der Dedemsvaart niet Gij wakk're van Dedem, Gij man uit één stuk. Wat Gij eens tot stand bracht, was and'ren geluk. Uw leven was zwoegen, en 't werken Uw plicht, Uw helderziend ook, was op 't doel steeds gericht. Jub'lend en blijde klinkt nogmaals ons lied, Vergeet toch de stichter der Dedemsvaart niet. Het veen riep de handel, de scheepvaart hierheen. Uit , uit Duitschland kwam werkkracht bijeen. Als mannen vol kracht met een heldere blik, Vergaarden zij schatten met spa en met stik. Dedemsvaart bloeie en ga steeds vooruit, Dat zingen en juichen wij krachten en luid. Vaal was de heide en dor was de grond; Maar thans heerst de welvaart hier uren in 't rond. Gij weest ons de weg, waar de schat lag in d'aard, En werd zo de Stichter van Dedemsvaart. Dankbaar en blijde klinkt nogmaals het lied Vergeet toch de Stichter der Dedemsvaart niet.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 200 En thans...... 1965...... hebben de vlaggen weer gewapperd. Maar niet als blijk van feestvreugde, niet als huldebetoon voor het levenswerk van Willem Jan, Baron van Dedem. Neen, de vlaggen hebben in 1965 halfstok gehangen als teken van rouw over het teniet doen van wat eenmaal het idiaal was van Baron van Dedem, het openleggen van deze streek, het brengen van welvaart in dit oord van "wild en woest en ledig". Wat toen is opengelegd is thans, op papier althans, weer afgesloten en wij zouden de jaartallen feitelijk weer omdraaien kunnen en lezen, 1965...... 1809. Velen, zeer velen, zullen zich hebben afgevraagd; "Was dit nu wel nodig? Was hier nu geen andere oplossing te vinden geweest? Was hier nu geen mogelijkheid, zoals even over de grens Overijssel-Drenthe met de Hoogeveense vaart is gebeurd? En dan zou ik willen teruggaan tot vóór 1809. Toen was er ook een oud kanaal, dat op geen enkele wijze aan de eisen voldeed. De Beentjesgraven, voor eeuwen terug, de turfvaart naar Hasselt, later bekend als een waterleiding op de grenzen van de gemeente Avereest, Nieuwleusen en Staphorst. Schrijver dezes heeft vele jaren tweemall 's jaars deze leiding geschouwd en dikwijls is daarbij de gedachte bij mij opgekomen, hoe het mogelijk is geweest dat door deze waterleiding eenmaal "vaartuigen" met turf hebben gevaren. Maar voor deze vervallen turfvaart, deze Beentjesgraven, stelde Willem Jan, Baron van Dedem het nieuwe kanaal, de Dedemsvaart in de plaats. En thans, 156 jaren later, nu ook deze Dedemsvaart zijn tijd heeft gehad, nietmeer, zoals eenmaal de Beentjesgraven aan de eisen des tijds voldoet, nu weet men niet beter te doen, dan het kanaal voor de scheepvaart te sluiten. Wat Willem Jan, Baron van Dedem in het begin van de vorige eeuw bijna geheel alléén tot stand bracht, kan men blijkbaar nu niet meer voor elkaar krijgen. Toen één man, thans colleges en bestuursorganen, vertegenwoordigende duizenden en duizenden belanghebbenden bij een goed scheepvaartkanaal. Willem Jan, Baron van Dedem, verschaft bijna alleen de gelden voor zijn nieuwe vaart, de grote gemeenschap van thans is daar schijnbaar niet tot in staat.

Voor diegenen, waarvoor dit "1809", deze sluiting van de Dedemsvaart als scheepsvaartkanaal een domper betekent op hun levenswerk, veel al door vader en grootvader opgebouwd, zou ik in werkelijkheid terug willen gaan tot 1809, tot het jaar waarin Baron van Dedem zijn request voor het graven van de Dedemsvaart indiende aan Hunne Hoogmogende vertegenwoordigers bij het Bataafsche Gemeenebest en ten slotte aan Zijne Majesteit Koning Lodewijk Napoleon. En dan zou ik willen teruggrijpen op het uitvoerige request, waarin zo veel, de Dedemsvaart betreffende is omschreven en geregeld. Wanneer ik schrijf "het levenswerk van vader op zoon", heb ik hier naast het feit als zodanig en algemene zin beschouwd, meer speciaal op '' oog de laatste overgebleven scheepswerf van de familie Peters te Dedemsvaart. Vanaf de eerste jaren van het bestaan der Dedemsvaart, toen men met deze vaart tot in de venen van den Kaat, den oosterhuis en tot in de markte van Arriën was gevorderd, zijn hier scheepswerven geweest. Een zo met vaarten en wijken doorsneden gebied, vroeg niet alleen om schepen voor de afvoer van de turf naar elders; voor de aanvoer uit de velden naar het breedere vaarwater, waren tal van schuiten, bokschuiten nodig, waarmede men in de smalle wijken tot diep in de veenderijen kon doordringen.

Het waren aanvankelijk geen grote schepen die hier gebouwd werden en de werven waren daarmede in evenredigheid. Al de werven, die er vanaf 1811 zijn geweest te noemen is niet doenlijk. De eerste werven vond men aan het Rak, het gedeelte van de Dedemsvaart tusschen de Pol en de Langewijk. In de eerste jaren na het instellen der gemeente Avereest, zo omstreeks 1820, vond men hier de werven van Andries Lukas Mol en van de familie Holvast, ook wel geschreven "Houvast". Uit steekproeven over verschillende jaren, tussen 1870 en 1900 is mij gebleken, dat er gemiddeld 7 scheepswerven in de gemeente waren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 201 Naast het algemene vervoer per schip en per schuit, ontstond al spoedig een levendige beurtvaart. Dat ook deze beurtschepen slechts kleine vaartuigen waren, wil ik aantonen met het volgende voorbeeld; "Op 29 Juli 1849 werd door Mr Rudolph Albertus Kerkhoven, geboren te Twello, 9 Juli 1820, landbouwer en ""erveender"" wonende te Dedemsvaart wijk D no. 18, bij de Raad der gemeente Avereest een verzoek ingediend "tot het daarstellen van een beurtveer tot transport van personen en goederen tusschen Avereest en Amsterdam". Naar aanleiding van dit verzoek werd in het begin der maand September 1849 door de Raad aan genoemde Mr Kerkhoven de gevraagde concessie verleend. Ook de gemeente Amsterdam verleende hem vergunning, terwijl het Reglement en het Tarief uiteindelijk werden vastgesteld en goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten en de beide betreffende Provinciën.

Zo'n tarief goederen en mensen werden genoemd met daarbij de verschuldigde vrachtprijzen. Deze lijst bevatte maar liefst 339 artikelen. De vrachtprijzen variëerden van 5 cent voor een dozijn heideboeders, welke hier veel werden gemaakt, f 6 voor een last tarwe, tot f 9 voor een rijtuig of koets. Op 31 Juli 1850 schreef Mr Kerkhoven aan de Burgemeester van Avereest het volgende; Edel Achtbare Heer. Indien het bestuur dit goedvindt is het mijn voornemen het beurtschip van Avereest op Amsterdam op Donderdag 8 Augustus e.k. voor het eerst te doen varen en ik noodig U.E.A. uit om het provinsioneel tot beurtschip bestemde vaartuig, eene praam van 49 tonnen gevoerd door schipper Jan Thomas Scholten, op Dinsdag den 6e. Augustus e.k. of later in oogenschouw te nemen. Met de meeste achting verblijvende, Uw dienstw.dienaar, get. R.A. Kerkhoven. beurtschipper van Avereest op Amsterdam. Met dergelijke "grote" schepen werd in die jaren de Dedemsvaart bevaren. Om na deze afdwaling op de scheepswerven terug te komen, wil ik dan over de reeds genoemde scheepswerf Peters een en ander vermelden. In het jaar 1870 vinden wij bij het perceel Dedemsvaart, wijk F no. 135 de scheepswerf van Hendrika Bosch, geboren 15 November 1809 te Hasselt, weduwe van Hermannus Weener, beroep "scheepsmakersche". In het gezin van genoemde weduwe waren o.m. opgenomen haar zoon, Hermannus Weener, geboren te Avereest, 27 April 1854 en Roelof Weener, geboren 13 Juni 1813 te Zwollerkerspel,zwager van de weduwe Weener, van beroep scheepsmaker, overleden te Avereest, 1 Januari 1883. De werf van de weduwe Hermannus Weener en van de zwager Roelof Weener is omstreeks 1880 overgegaan op de reeds genoemde zoon Hermannus Weener. Op 2 October 1893 richt genoemde Weener zich met zich volgende verzoek tot Burgemeester en Wethouders van Avereest; Geeft met de meeste eerbied te kennen, de ondergeteekende, Hermannus Weener, scheepsbouwmeester te Dedemsvaart, gemeente Avereest; dat bij hem het voornemen bestaat, behalve het vervaardigen van houten-, ook bij voorkomende gelegenheden op zijn scheepwerf, ijzeren vaartuigen te maken; dat hij echter volgens de bestaande wetsbepalingen hiertoe niet kan overgaan, dan vooraf van U geacht Collegie de noodige vergunning te hebben verkregen. Redenen waarom adressant onder overlegging der cereischte stukken Uw Edel Achtbare beleefdelijk verzoekt, aan hem vergunning tot het vervaardigen van ijzeren vaartuigen te verleenen. het Welk doende, get. H Weener. Hierbij werd door ver de volgende memorie van toelichting overgelegd; Memorie van Toelichting ,voor het oprichten en daarstellen eener ijzeren scheepsbouw door Hermannus Weener, scheepsbouw- meester in de gemeente Avereest. Omschrijving.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 202 De op te richten "ijzeren scheepsbouw" zal gemaakt worden in een reeds bestaande schuur van hout opgetrokken en met pannen gedekt, staande aan de zuidzijde van een huis en met de naam Op te richten ijzeren Scheepsbouw op de hierbij gevoegde plattegrondsteekening nader aangeduid. Het perceel is gelegen ten Zuiden van de Dedemsvaart, in de gemeente Avereest en staat op het kadastrale no. 121 van Sectie K der gemelde gemeente. De oprichting heeft ten doel het vervaardigen van ijzeren vaartuigen, dat door handenarbeid zal worden verricht. Afmeting en Inrichting. De schuur zal binnenwerks eene groote verkrijgen van 18 meter met een hoogte van onderwantszolder van bijna 3 meter en zal van de nodige ventilatie worden voorzien. Verder geschiedt de zamenstelling van deze ijzeren scheepsbouw geheel overeenkomstig der algemeene voorschriften onder het beheer van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid vastgestled bij besluit van den 12 den September 1882 en vervolgens ten genoege van Heeren Burgemeester en Wethouders van Avereest. Dedesmvaart, 2 October 1893. Get. H. Weener. (Een der situatieteekeningen wordt hierbij in afschrift overgelegd.) Op 25 April 1896 is het gezin van de scheepsbouwer Weener uit de gemeente Avereest afgeschreven naar de gemeente Kampen. De werf ging toen over in handen van Johannes Gerhardus Peters, geboren te Ambt-Hardenberg, 13 October 1870, de grondlegger van de huidige scheepswerf Peters te Dedemsvaart. Deze van Weener overgenomen scheepswerf was evenwel niet de eerste werf van de Heer Peters. Hierover het volgende; Op 6 Februari 1893 werd door Frits Reuvers aan Burgemeester en Wethouders van Avereest het volgende verzoek ingediend; F. Reuvers, scheepsbouwmeester, wonende aan de Langewijk, in de gemeente Avereest geeft te kennen, dat hij voornemens is op het perceel bouwland, kadastraal bekend in Sectie L no. 2159, aan hem toebehoorende, een scheepstimmerwerf daar te stellen, voor den bouw en herstellen van houten schepen en andere vaartuigen. Deze scheepswerf zou volgens een bijgaande situatieteekening worden opgericht aan de oostzijde van de uitmonding van de Krikkenwijk in de Langewijk. Hiertegen werd, d.d. 13 Februari 1893 een bezwaarschrift ingediend door Johannes Bernardus Zomer, landbouwer, wonende tegenover de pastorie der Roomsche Katholieke gemeente te Dedemsvaart, in de gemeente Avereest, omschrijvende dit bezwaarschrift als volgt; "dat aan hem door Uw geacht College bij missive van de 7 dezer maand, no. 42/141 onder de rubriek fabrieken en werkplaatsen is kennis gegeven, dat de scheepsbouwmeester F. Reuvers, alhier, een adres heeft ingediend, waarbij vergunning wordt gevraagd tot de oprichting en daarstelling eener scheepstimmerwerf op het perceel ten Oosten, onmiddellijk belend aan de hem adressant in eigendom toebehoorende westelijke wederhelft der zoogenaamde Krikkenwijk en verder in de gemeente Avereest kadastraal bekend in Sectie L, no. 2159; Dat adressant vermeent tegen de daarstelling van zoodanige werf bezwaar te moeten maken, temeer, daar de persoon van Johannes Gerhardus Peters, als familielid bij hem inwonende, op zijn erf gelegen aan de oostzijde zijner woning, reeds sedert geruimen tijd een scheepstimmerwef in werking heeft, op welke de verdere uitoefening van zijn bedrijf onvermijdelijk in botsing zal geraken met het vervaardigen van houten schepen door F. Reuvers voornoemd, aangezien de afstand niet ver genoeg van elkander verwijderd is en het gevolg van beide zijden eene belemmering in de geregelde uitoefening van ieders bedrijf zal te weeg brengen. Redenen, waarom hij met vorigen eerbied de vrijheid neemt, U Edel Achtbaren beleefdelijk te verzoeken, de gevraagde vergunning aan adressant F. Reuvers niet te willen verleenen. 't Welk doende, enz. get. J.B. Zomer. Uit dit schrijven blijkt, dat de toen 23 jarige Johannes Gerhardus Peters, "reeds geruimen tijd" een scheepswerf in werking had aan de westzijde van de uitmonding van de Krikkenwijk in de Langewijk. De

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 203 latere eigenaar van de scheepswerf Weener, was dus toen reeds enige jaren scheepsbouwmeester op een werfje aan de Krikkenwijk. De jonge Peters was daar thuis bij zijn oom, Johannes Bernardus Zomer geboren te Avereest, 24 Maart 1838, landbouwer, wonende wijk D. no. 324, gehuwd met; Maria Aleida Peters, geboren te Avereest, 8 Mei 1843. Toen de jonge scheepsbouwer, Johannes Gerhardus Peters, de werf voorheen van Hermannus Weener ging exploiteren, kwam hij al spoedig met een verzoek om uitbreiding der bestaande werf. Op 24 September 1900 richtte hij onderstand verzoek aan Burgemeester en Wethouders van Avereest;

Edel Achtbare Heeren. Geeft met de meest verschuldigde eerbied te kennen, de ondergeteekende, Johannes Gerhardus Peters, scheepsbouwmeester, wonende te Avereest, Dat bij hem het voornemen bestaat, om achter zijn reeds bestaande werf van houten schepen, over te gaan tot het oprichten en daarstellen van een scheepswerf tot het vervaardigen van groote en kleine ijzeren vaartuigen; Dat hij tot deze oprichting niet zal mogen overgaan, dan vooraf daartoe van Uw geacht Collegie de vereischte vergunning te hebben bekomen. Redenen waarom adressant de vrijheid neemt, onder overlegging der verlangde stukken, Uwe Edel Achtbaren beleefdelijk te verzoeken hem de gevraagde vergunning te willen verleenen. 't Welk doende, enz. get. J.G. Peters. Memorie van Toelichting voor het oprichten en daarstellen van een ijzeren scheepsweerf door Johannes Gerhardus Peters, scheepsbouwmeester te Dedemsvaart, gemeente Avereest. Omschrijving. De ijzeren scheepswerf zal opgericht en daargesteld worden op een gedeelte van een hem in eigendom toebehoorend perceel grasland, gelegen ten Zuiden van de reeds bestaande scheepswerf voor houten vaartuigen te Dedemsvaart, aldaar kadastraal bekend in Sectie K no. 1524, zooals nader op de nevensgaande plattegrondteekening is aangeduid. De oprichting heeft uitsluitend ten doel, het vervaardigen van groote en kleine vaartuigen, hetgeen door handenarbeid zal worden uitgeoefend. De op te richten scheepswerf zal eene lengte van 40 meter en eene breedte van 20 meter verkrijgen, terwijl verder de daarstelling zal geschieden overeenkomstig de algemeene voorschriften onder beheer van Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid vasthesteld bij Besluit van den 12 den September 1882 en vervolgens ten genoege van Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest. Dedemsvaart, 24 September 1900 get. J.G. Peters Ongeveer twee jaar later, op 15 Maart 1902, richt de Heer Peters zich andermaal met het volgende verzoek tot Burgemeester en Wethouders van Avereest.

Edel Achtbare Heeren. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de ondergeteekende, Johannes Gerhardus Peters, scheepsbouwmeester, wonende aan de Dedemsvaart in de gemeente Avereest; Dat bij hem het voornemen bestaat, op een gedeelte van het aan hem toebehoorende perceel tuingrond ten Westen zijner woning in de gemeente Avereest, aldaar kadastraal bekend, Sectie K no. 1648, geheel groot 38 ares en 28 centi-aris, over te gaan tot de oprichting en daarstelling eener smederij ten behoeve zijner scheepstimmerwerf, die van steen zal worden gebouwd en met pannen bedekt; Dat hij tot deze oprichting echter niet zal mogen overgaan, dan hiervoor van Uw geacht Collegie de vereischte vergunning te hebben bekomen. Redenen waarom adressant U Wel Edel Achtbaren beleefdelijk verzoekt hem de verlangde vergunning wel te willen verleenen. 't Welk doende, enz.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 204 get.J.G. Peters. Hierbij was gevoegd een memorie van toelichting, waaruit kan worden vermeld, dat "de oprichting ten doel heeft het besmeden van groote en kleine vaartuigen, dat door handen-arbeid zal worden verricht". Op bovenomschreven verzoek antwoordden Burgemeester en Wethouders van Avereest, d.d. 30 April 1902 als volg; Burgemeester en Wethouders van Avereest; Gelet op het door Johannes Gerhardus Peters, scheepsbouwmeester, wonende te Avereest, ingediend adres, houdende verzoek om vergunning tot het oprichten eener smederij op het perceel kadastraal bekend in de gemeente Avereest, Sectie K no. 1648, bij welk adres zijn overgelegd de stukken bedoeld bij art. 5 der Hinderwet; Overwegende, dat deze vergadering van dit verzoek schriftelijk heeft kennisgegeven aan de eigenaren en gebruikers van elk der perceelen onmiddellijk grenzende aan dat waar de inrichting zal worden opgericht, en dat binnen een kring van 200 meters van het bovenbedoelde perceel zijn gelegen de kerkgebouwen van de Ned. Hervormde- en de Israelitsche gemeente, terwijl overigens binnen dien kring geen gebouwen of lokalen bestemd tot ziekenverzorging,uitoefening van den openbaren eeredienst of scholen aanwezig zijn. Overwegende, dat het verzoek met de bijlagen ter Secretarie dezer gemeente ter inzage heeft gelegen, waarvan op de in deze gemeente gebruikelijke wijze, openbare kennisgeving is geschied bij publicatie, die tevens is aangeplakt op het terrein voor de inrichting bestemd; Overwegende, dat tegen het verzoek geene bezwaren zijn ingebracht; Gelet op art. 8 en 9 der Hunderwet; Hebben goedgevonden, Aan Johannes Gerhardus Peters, scheepsbouwer, wonende te Avereest en zijne rechtverkrijgenden vergunning te verleenen tot het volgens hier aangehechte grondplan en omschrijving, oprichten eener smederij in de gemeente Avereest op het perceel kadastraal bekend onder Sectie K no. 1646, onder bepaling, dat deze voltooid en in werking moet zijn gebracht binnen zes maanden na dagteekening van dit besluit voornoemd. Burgemeester en Wethouders voornoemd. Tot zoo ver over de eerste jaren van de scheepswerf van de familie Weener en later van de familie Peters, te Dedemsvaart. Als besluit van dit artikel wil ik nog vermelden, dat de grondlegger van dit bedrijf, van deze laatste scheepswerf van de vele, zeer vele scheepswerven, welke wij hier in de loop der jaren in Avereest gekend hebben, in de negentiger jaren der vorige eeuw, als jonge man begonnen met een simpel werfje aan de uitmonding van de Krikkenwijk in de Langewijk, Johannes Gerhardus Peters, op 5 November 1946 in de gemeente Avereest is overleden. Wat door deze nestor van de familie Peters op bescheiden wijze is begonnen, is later onder zijn leiding, van zijn zoon en kleinzoon uitgegroeid tot de bloeiende scheepswerf aan de Peterswijk te Dedemsvaart, zoals wij die heden ten dagen nog kennen en die, doordat het vaarwater en de kunswerken daarin niet meer aan de eisen der tegenwoordige tijd voldoet, gedoemd is te verdwijnen uit deze plaats.

Ee n e n and e r o ve r d e sc h e e p vaart in d e g e m e e nte in vro e g e r jare n Er is een tijd geweest, dat de scheepvaart op de wateren van het grondgebied van Avereest nog van zeer geringe betekenis was. Wanneer ik schrijf "grondgebied van Avereest" bedoel ik daarmede in de eerste plaats niet de gemeente Avereest, maar het vroegere caspel Avereest, het oude Avereest, van ver vóór de tijd, dat er sprake was van een gemeente Avereest. In die tijd was alléén de Reest, het enigste, zeer primitieve vaarwater van het carspel, het kerkdorp Avereest. De Reest zal vooral wat betreft haar bovenloop wel nimmer veel zijn bevaren. In de tijd van de exploitatie van de veengronden van de veenkolonie Dedemsvaart, werd, van de bovenloop der Reest gebruik gemaakt om de turf met bokschuiten naar de wijken van de veenkolonie te vervoeren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 205 Het benedengedeelte bij Meppel was beter bevaarbaar en werd ook meer bevaren. Schrijven dezes heeft in zijn jeugd nog gezien, dat vrij behoorlijke schepen, althans voor die tijd, vanuit het Meppelerdiep de Reest opvoeren tot aan de Werkhorstbrug, in de oude Rijksweg, Zwolle-Meppel. De naam Schiphorst, een gehucht tussen de Wijk en Meppel, wijst m.i. op de bevaarbaarheid van de Reest in het verleden, tot dat gehucht. Ook werd vroeger in de volksmond wel gezegd, dat de grotere schepen tot Groot-Oever en de kleinere schepen, tot Klein- of Lutten-Oever de Reest opvoeren. Meer concreter gegevens vinden wij in de geschiedenis van de Ommerschans van K.D. Hartmans, waar hij schrijft; "Het is in 1665, dat de soldaten van de Ommerschans bijna overal gebrek aan hadden, zo ook aan turf om zich te kunnen verwarmen. De Staten van Drenthe besloten hierin te voorzien door drie pramen turf te kopen. Het zenden van deze turf naar de Ommerschans ging evenwel niet bijzonder vlot en vóór dat deze pramen de Ommerschans bereikten, raakten ze vast in het ijs. De Drentsche landschrijver, N. Sichterman te Meppel, kocht toen een praam turf te Meppel en huurde twee schippers om die turf langs de Reest naar de Pieperij te brengen. Ook dit vervoer gelukte niet direct, daar de Reest beduidend buiten haar oevers was getreden en deze rivier daardoor voor schepen, welke moesten worden getrokken,m onbevaarbaar was geworden". Hieruit kunnen wij afleiden, dat onder de gunstigste omstandigheden het in 1665 mogelijk was, met een zeker niet te groot vaartuig de Reest van Meppel tot aan de buurtschap "de Pieperij" te bevaren. Het tweede vaarwater op de grens van het carspel Avereest, was de Beentjesgraven. Het was in het begin van de 17e eeuw, dus omstreeks 1600, dat vanuit de velden van den Huijzen en de Wheeme in het carspel van de Avereest, een vaart "de Beentjesgraven" liep. Als turfvaart heeft deze Beentjesgraven niet zo bijzonder lang dienst gedaan, althans in 1710, werd ze reeds als waterleiding beschouwd, onder welke benaming deze turfvaart van vroeger, heden (1956) nog bekend staat op de grens van de gemeenten Nieuwleusen en Avereest. Toch is er een tijd geweest, dat op deze turfvaart, schepen hebben gevaren. Met het graven van het kanaal "de Dedemsvaart", in 1809 te Hasselt begonnen, twee jaar later, in 1811 reeds gevorderd tot even ten Oosten van de plaats waar thans Balkbrug ligt, kwam de scheepsvaart van betekenis in deze streken in de gemeente Avereest. Toen eenmaal het veen in deze streken in exploitatie werd gebracht kwamen talrijke schepen de Dedemsvaart bevaren, enerzijds om de turf af te voeren, anderzijds om bouwmaterialen, meststoffen, levensbehoeften, enz. voor de nieuwe veenkolonie aan te voeren. Het is dan ook aan te nemen, dat met het bevaren van de "Nieuwevaart" zoals de latere Dedemsvaart, aanvankelijk in de volksmond werd genoemd, niet alleen de schippers naar deze streken kwamen om turf te vervoeren, doch dat zich al spoedig enkelen hier aan de wal hebben gevestigd. Wanneer ik schrijf, deze streken, wordt hiermede bedoeld de nieuwe veenkolonie Dedemsvaart, welke vóór 1837 niet behoorde tot de gemeente Avereest, maar tot de gemeente Ambt-Ommen en Ambt Hardenberg. Op 1 Januari 1837 is het eigenlijk Dedemsvaart aangesloten bij de oorspronklijke gemeente Avereest. Slechts een klein gedeelte van het eigenlijke veengebied behoorde vóór 1837 tot de gemeente Avereest, n.l. zo ongeveer datgene, wat ten westen van de Sponturfwijk en in de omgeving van het Rak en de Langewijk in het uiterste westen, ligt. Waar kwamen de eerste schippers, wonende, althans domicilie hebbende in Avereest, vandaan? Uit het oudste schippersregister blijkt, dat het grootste deel der hier gevestigde schippers in Hoogeveen geboren was. Hoogeveen, de veel oudere veenkolonie, had reeds een grote schippersbevolking. Evenwel, dit oudste schippersregister en ook het oudste bevolkingsregister van Avereest lopen over het tijdvak 1850 t/m 1859. De oudste gegevens over de schippersbevolking van het Avereest van vóór 1837, de toen nog zeer kleine gemeente van ongeveer 900 zielen, zijn te vinden in de registers van de Burgelijke Stand. Het is slechts een klein deel wat daarin voor komt, voornamelijk de geboorten in de schippersgezinnen, terwijl

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 206 het even dikwijls voor kwam, dat kinderen van schippersgezinnen, thuishorende in deze gemeente, elders werden geboren. In het oudste geboorteregister, van 1819, vinden wij bij de enkele geboorteaangiften, twee aangiften van schipperskinderen en wel, van Albert Govers, die aangifte doet van de geboorte van zijn zoon Koert, aan boord van een turfpraam. Daarna werd in datzelfde jaar, op 18 September geboren aan boord van een schip Evertien, dochter van Roelof Everts Akkerman en van Klaasje Jogems Boeksema. Na de vereniging op 1 Januari 1837 van de veenkolonie "Dedemsvaart" met de gemeente Avereest, waren 16 van de 155 geboorteaangiften in 1837 van schippers wonende in Avereest. Dit waren de schippers Jan Besselsen, Hendrik Jan Klos, Hendrik Alberts Bosman, Geert Harms Slender, Jan Bouwkengt, Berend Jan Vos, Arend van Veen, Arend Slender, Hendrik Bloemberg, Arend Hartman, Piet van Veen, Koert Jans Salomons, Wouter Eshuis, Gerrit Nijman, Meine Hendriks Meinen en Jacob Noppert. Voor 1838 kwam ik de volgende schippers tegen in het geboorte-register; Geert Uiterwijk Winkel, Hessel de Vries, Gerrit Grun, Harm Luiten Snijder, Hendrik Arend Seinen, Jan Roelofs Jonker, Roelof Hartman, Jan Reijerts Koster, Steven Esmeijer, Geert Jans Bloemberg, Jacob Bosman, Klaas Groen en Warner Hulsbergen. Dit waren alleen die schippers, die in die jaren door geboorteaangifte werden genoemd. Hieruit valt wel af te leiden, dat de schippersbevolking toen reeds een flink van de bevolking der gemeente uitmaakte. Veel van deze schippersgezinnen zijn in de loop der jaren uit de gemeente verdwenen, maar ook zijn er velen bij, die aanvankelijk als schipper hier gewoond hebben, maar in de loop der tijden in de andere bevolking zijn opgegaan en wier namen men heden, 1956, nog wel tegenkomt. Het is mij gebleken, dat in het oudste schippersregister, 1850 t/m 1859 niet alle schippers staan vermeld, omdat een deel, waarschijnlijk de aan de wal wonenden, was opgenomen in het gewone bevolkingsregister. Ik kom voor dat tijdvak tot een aantal van 49 schippers. Tegenover het aantal schippers van 1860 t/m 1869 en van 1870 t/m 1879 is dit te weinig. In het tijdvak 1870 t/m 1879 stonden hier 210 schippers ingeschreven. Het is zeer omslachtig om al die schippersnamen te noemen, maar toch het voor éénmaal vermelden van die namen over een bepaald tijdvak acht ik toch wel de moeite waard. De schippers, ze vormden in de dorpsgemeenschap een aparte catagorie van mensen, van hardwerkende, sober levende burgers der gemeente Avereest. Hun "thuis" was hier, hun werk en hun leven, zochten en beleefden ze voor een groot deel elders. Hieronder volgen dan de schippers welke tussen 1870 en 1880 in deze gemeente waren ingeschreven met tussen ( ) vermeld het aantal met gelijke namen.

ONTBREKENDE PAGINA ???

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 207 werd het bericht van het voorgevallene per brief overgebracht en daarna doorgegeven aan de familie- leden. Dit was in die tijd dikwijls een lange weg, vóór zo'n veelal dringend bericht de belanghebbenden bereikte. Ook deed zich wel het geval voor, dat een persoonlijke boodschapper werd gestuurd om de familie in te lichten en de nodige maatregelen te treffen. Maar met de slechte reisgelegenheden in die dagen, was zo'' boodschapper soms ook lang onder weg. Het eerste schrijven, hetwelk ik over zo'n ongeval mocht vinden dateerd van 1845 en luidt als volgt; No. 16/4. Meppel, 4 April 1845. Wij nemen de vrijheid U.E.A. te berichten, dat in het vaarwater dezer stad aan de grond is geraakt de praam van zekeren Jan Edelein, welke domicilie heeft te Avereest en ook thans zich aan Dedemsvaart ophoudt; met beleeft verzoek, om deze persoon te willen doen aangezegen, dat hij zoo spoedig mogelijk, immers binnen vier dagen na dato dezer, voor opruiming dier praam zorg drage, ten einde voor te komen de schade welke, ingevolge de bestaande verordeningen anders ten zijnen laste komen. Burgemeester en Wethouders Der stad Meppel Den Heer getJ.E. Slot. Burgemeester van wege dezelve. van Avereest get. H.de Jonge. In dit geval kwam het bericht van de autoriteiten van de plaats van het ongeval spoedig door en verliepen er niet zoveel dagen vóór de belanghebbende er mede in kennis werd gesteld. Ernstige vertraging was er met het volgende ongeluk, dat slechts bij geruchte aan de betrokken familie bekend werd. Deze wendde zich daarna om hulp tot de Buegemeester van Avereest, dit het navolgende schrijven deed uitgaan; Avereest, den 9 November 1849. In de maand October is op de Zuiderzee bij storm verongelukt, zekere schipper, Jan Sieders, na welk ingeluk diens turfpraam onder het beleid van den knecht onder U Ed. Achtb. bedrijve moet geankerd hebben, terwijl door den knecht van het verdrinken van den genoemden schipper Sieders en den toestand der praam bij U Edel Achtbare aangifte moet zijn gedaan; de vader van gemelde schipper, grofsmid alhier wonende, tot heden nog alleen door mondeling verhaal bekend geworden met het verdrinken zijns zoons, heeft verzocht zo mogenlijk eenige pogingen te doen tot het verkrijgen van nadere inlichtingen. En ik ben dan ook zoo vrij, U Ed. Achtb, te verzoeken mij wel te willen mededeelen, wat de door gezegde knecht afgelegde verklaring inhoudende is. De Burgemeester van Avereest, Den Heer Burgemeester get. C.W. van Dedem. Van Muiden Op dit schrijven antwoordde de Burgemeester van Muiden; No. 302. Muiden, 26 November 1849. U.E.A.missive van den 9 dezer beantwoordende, heb ik de eer u te berigten, dat de knecht van den op 8 October j.l. in de Zuiderzee verdronken schipper Jan Sieders, alhier niets anders heeft verklaard, dan dat genoemde Sieders door de roerpen ten gevolge van den hevigen storm is overboord, geslagen en, niettegenstaande alle door hem, knecht aangewende pogingen , is verdronken. Aan den Heer De Burgemeester van de stad Muiden. Burgemeester get. J.A. van der Spaa. der Gemeente Avereest. Over dit ongeluk kwam nog het volgende schrijven binnen; No. 162. Rekening van een aangebracht lijk. getal bijlagen 1 stuks. Schokland, 9 November 1849. Op den 5 November 1849 is alhier door schipper Jacob Slot, wonende in Hoogeveen, op de hoogte van Harderwijk in zee gevonden een lijk, zijnde bij nadere visitatie gebleken een persoon van het namlijk geslacht te zijn, welke persoon ook door geneomde Jacob Slot en Hermanus Meurs wonende aan de Dedemsvaart en Roelof Scholten, wonende ook aan de Dedemsvaart herkend zijnde als de Persoon Jannes Sieders, weduwnaar, van Beroep schipper, wonende aan de Dedemsvaart, welke voor eenige tijd aan de Zuidwal volgens gezegdens ten Anker liggen over boord gevallen zijnde en aldaar zijn dood in de golven heeft gevonden, welk lijk alhier is gekist en begraven, waarvan ik de Eer heb de Rekening van alle kosten tesamen hierbij over te leggen, met verzoek dat door Uw Achtb. en tusschenkomst de genoemde kosten ten spoedigste ter Uwent worden gesteld, als kunnen daarna tegen Tecu ontvangen worden, een paar laarzen en een Duffelsche Peijakker, een lange vroek en twee halsdoeken, zullende de copiën van acten aan U Ed. nader worden toegezonden. De Burgemesester van Schokland, get. G.J.G. Mol. Aaan den Wel. Ed. Achtb. Heer Burgemeester en Assessoren te AVEREEST. Het was dus ongeveer 1 1/2 maand na het verdrinken van schipper Jan Sieders, dat zijn ouders te Avereest, officieel bericht kregen van de dood van hun zoon. De Burgemeester van Muiden gaf in de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 208 eerste plaats al geen kennis van het verdrinken van schipper Sieders en toen hem inlichtingen werden gevraagd op 9 November, antwoordde hij daarop pas 26 November, zodat het bericht van het vinden van het lijk en van de begrafenis veel eerder binnen kwam. Op 25 Juli 1954 verdronk in de Merwede een schipper uit deze gemeente. Hiervan kreeg de Burgemeester dezer gemeente direct bericht, zodat men hierin het verschil kan zien tussen de activiteit van de ene en de andere Burgemeester in die jaren. Dit bericht luidde als volgt; No. 634. Sleeuwijk, 25 Juli 1854. Ik vind mij in de treurige verpligting U te berigten, dat hedenmorgen, omstreeks elf uur voor den wel dezer gemeente in de nabijheid van de Sleeuwijkerkerk over boord is geslagen, Gerrit Brant, turfschipper, wonende in Uw gemeente en in weerwil der oogenblikkelijk aangewende middelen tot redding hoogst vermoedelijk is verdronken. Ik heb order gesteld, om naar het lijk van den drenkeling te gaan visschen, maar tot heden te vergeefsch. Ik verzoek U aan de naaste betrekkingen kennis te doen geven. De Burgemeester van De Werken en Sleeuwijk, Noord-Brabant. get. onleesbaar. Naschrift; Hedenmiddag, 3 uren, heeft men het lijk gevonden waarvan aangifte zal worden gedaan om U afschrift der acte te zenden. Den Heer Burgemeester van AVEREEST. Overijssel. Hierop volgde een tweede schrijven, luidende als volgt; Sleeuwijk, 26 Julij 1854. Zeer geachte Collega, Bij mijne missive van gisteren deed ik U het treurberigt van het verdrinken van den Turfschipper, Gerrit Brand, wiens lijk is opgevist en nadat de diepbedroefde vrouw het in de kist liggende nog eens (op haar hartstogtelijk verlangen) had gezien, zullen wij het morgen ter aarde bestellen en de een of andere bloedverwant hier verwachten om beschikkingen te maken, hoe met schip en lading te handelen. Ik verzoek U Ed. beleefdelijk mij te willen opgeven, of de aangifte goed is gedaan, als geboren te Hoogeveen, oud 29 jaren, zoon van Roelof Brand en van Elisabeth ten Klij, echtgenoot van Aaltje Otter, en zal het mij tevens aangenaam zijn, te vernemen of de ouders van den overledene nog in leven zijn en zo ja, welk beroep en waar wonende. Ik heb de eer mij met achting te noemen, Uw Ed. dw. Collega. Den Heer get. onleesbaar. Burgemeester van Avereest. Van het volgende, een schipper van Avereest, overkomen ongeval, vond ik een uitgebreide correspondentie: No. 303. Urk, den 21 Julij 1863. Heden is alhier aangebracht het lijk van A. Vredenburg, schipper, wonende volgens opgaven te Dedemsvaart. Het zelve lijk is door de door mij aangestelde bewakers bij des overledene (verdronken) zijn gezonken vaartuig opgehaald. Volgens hunne en ook de verklaring van den geneesheer alhier, heeft de overledene tusschen het zwaard en het schip eene kneuzing bekomen aan het hoofd. Proces-verbaal en visum Repartum deswege heb ik gezonden aan den Heer Officier van Justitie in dit arrondissement. Aangezien het lijk nog aan geen ontbinding onderhevig is, heb ik het goed geacht hetzelve gekist de betrekkingen toe te zenden ten hunnen koste. Afschrift van de acte zal U Ed. A worden toegezonden. De Burgemeester van Urk, Aan get. B.van Putten. den Heer Burgemeester te Dedemsvaart De acte van dit overlijden opgemaat luidde als volgt; Art. 50 van het Burgerlijk Wetboek. Heden, den negentienden Julij achttienhonderd drie en zestig, zijn voor ons ondergeteekende, ambtenaar van den Burgerlijken Stand te Urk verschenen; Hendrik Smit, van beroep veldwachter, oud 40 jaren, wonende te Urk, bekende van den na te noemen overledene en Jacob Wakker, van beroep visscher, oud 33 jaren, wonende te Urk, bekende van den verledene, welke ons hebben verklaard dat op den zeventienden dezer, des avonds ten elf uur in de Zuiderzee, in den ouderdom van vijftig jaren is verdronken, Arend Vredenburg, van beroep schipper geboren te Hoogeveen, en wonende te Avereest, echtgenoot van Wubbina Stoffers, zoon van Albert Vredenburg en van Janna (geslachtsnaam onbekend) beiden overleden. En hebben wij hiervan opgemaakt deze akte, welke na voorlezing door ons en de comparanten is geteekend. De ambtenaar voornoemd, get. H. Smit. Get. J. Nentjes. get. J. Wakker. Voor extract conform, de ambtenaar van den Burgerlijken Stand te Urk, get. J. Nentjes.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 209 Betreffende de overdacht van het gezonken en boven water gehaalde praamschip van wiljen Arend Vredenburg, vond ik het navolgende; Urk, den 4 Augustus 1863. Kosten vallende op het ligten, bergen, enz. van het op den 16 Julij l.l. in de Zuiderzee, onder de gemeente Urk gezonken praamschip, genaamd "De Drie Gebroeders", bevaren geweest door wu wijlen A. Vredenburg, komende van Avereest, ter somma van twaalf honderd act en veertig gulden, (1248) zullende na bekomen magtiging van Heeren Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, het schip en lading, zeil, touw, blokwerk, ankers, kettings, scheepsgereedschappen, boeken, geld en geldswaarde hier trouw geborgen en voorhanden aan de regthebbende ter voorloopige verzoeken, Hein H. Stoffers en A. Hartman, die daarvoor geteekend hebben, den 20 Julij l.l. worden afgestaan. De Burgemeester van Urk, Aan Heere get. B. van Putten van der Vegt te Dedemsvaart. aan de achterzijde van deze verklaring het volgende; Houder dezes, Jan Willem Vredenburg, schipper, wonende te Lutten, gemeente Ambt-Hardenberg en broeder van den overleden schipper, Arend Vredenburg is door diens weduwe gemagtigd, de zaken omtrent het ligten en bergen der praam uit den weg te ruimen en het schip in ontvangst te nemen. En heeft genoemde J.W. Vredenburg in mijne tegenwoordigheid deze mede onderteekend. Avereest, 6 Augustus 1863. De Burgemeester van Avereest, get. J.W. Vredenburg. get. J.H. van Barneveld. Gezien de Burgemeester van Urk, den 6 Augustus 1863, get. B. van Putten. Voor mij aan den Heer Burgemeester van Bunschoten. Deze laatste toevoeging aan de Burgemeester van Bunschoten was noodzakelijk, omdat ook in de gemeente Bunschoten, enige voorwerpen van het gezonken schip van Vredenburg gevonden waren, waarvan het volgende schrijven getuigd; No. 146. Onderwerp; "Strandvonderij" Bonschtoen, den 27 Julij 1863. Door visschers uit deze gemeente zijn in de Zuiderzee gevischt de navolgende voorwerpen: Een scheepsluik. Een roer, en een Helmstok, gemerkt "de Vrouw Wubbiena". Daar deze voorwerpen hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn, van het gezonken vaartuig van den verongelukten schipper, Arend Vredenburg, uit Uw gemeente, zoo neem ik de vrijheid U Ed. A. te verzoeken aan de regthebbenden op deze voorwerpen ter kennisse te brengen, deze goederen door hem gereclameerd kunnen worden. De Burgemeester van Bunschoten, Aan get. W. Renkers. den Heer Burgemeester der gemeente Dedemsvaart. Ten slotte heb ik nog gevonden een gespecifiëerde verantwoordding van de kosten van het lichten en bergen van het schip van Arend Vredenburg, welke hieronder volgt; No. 387. 1 bijlage. Urk, den 7 October 1863. Ik heb de eer U.E.A. hiernevens te doen toekomen, de rekening en verantwoording in afschtift wegens aangifte van het gezonken en alhier aangebragte praamschip bevaren geweest door wijlen, A. Vredenburg; in voldoening aan U.E.A. missive van de 17 September j.l. no. 436 Aan den Heer Burgemeester der gemeente AVEREEST. Afschrift. Rekening en verantwoording van den Heer B.van Putten, Burgemeester der gemeente Urk, wegens afgifte van een in de Zuiderzee gezonken en alhier aangebragt praamschip, bevaren geweest door wijlen, A. Vredenburg, en gereclameerd door diens regthebbenden te Avereest; geautoriseerd door Heeren Gedeputeerde Staten den 5 Augustus 1863, no 5. Ontvang. De afgifte van voorschreven vaartuig met inventaris, de lading, straatvuil, geldswaarde, kleederen, enz. heeft plaats gehad tegen voldoening van eene som van een duizend twee honderd acht en veertig gulden à.( f 1248). Uitgaaf. 1. Aan zes schippers, welke met hunne vischschuiten het gezonken vaartuig hebben geligt en in de haven van Urk hebben gebragt, ieder f 100 f 600- 2. Aan drie schippers, idem, idem ieder f 85- f 255- 3. Aan één schipper voor het aanvoren van materialen en gereedschappen. f 20- 4. Aan H. Brand voor huur van materialen f 85- 5. Aan dezelfde voor een reis van Urk naar Dedemsvaart f 20- 6. Aan H. Smit,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 210 onbezoldigd, rijksveldwachter voor wakkersloon en gedane diensten f 40- 7. Aan J. Snoek voor pakhuishuur der geborgen inventaris, en het schoonmaken van kleederen gevonden in het vaartuig f 10- 8. Aan T.Bakker voor sjouwerloonen f 45- Transport f 1075- 9. Aan J.Kramer voor het bergen en aanbrengen van zeilen f 10- 10. Aan den geneesheer J.B. Habermehl, voor het geneeskundig ondersoek van het lijk van den schipper A.Vredenburg wegens deswege ingesonden rekening f 311. Aan den Burgemeester B. vna Putten, wegens beheer van vaartuig, inventaris, enz.volgens de bepalingen van eene som van twee duizend vier honderd gulden, zijnde getaxeerde waarde f 160- Totaal f 1248- Recaputilatie; De onvangst bedraagt f 1248. De uigaaf beloopt f 1248 Blijft saldo nihil. De rendant verklaart, dat de vorenstaande rekening en verantwoording voor zoo veel hem bekend is, deugdelijk en te goeder trouw is ingerigt; dat al de goederen en gelden terzake bij deze rekening, verantwoording, stranding of berging onder hem of zijn ondergeschikten gekomen zonder uitzondering in deze rekening verantwoord worden, dat daarvan niets door hem, noch voor zoveel hem bekend is, door zijne onderhoorigen is verzwegen of achtergehouden. Urk, den 7 October 1863. get. B. van Putten. Aanvankelijk meende ik uit de reeds vermelde stukken op te moeten maken dat Arend Vredenburg, ook wel geschreven Vredenburg, alléén aan boord was geweest. Later vond ik nog een schrijven op dit drama betrekking hebbende luidende als volgt; Avereest,den 22 Julij 1863. Bij deze neem ik de vrijheid U Ed. eenige renseigmenten toe te zenden tot opmaking der overlijdensacte van A. Vredenburg, alsdat hij is genaamd, Arend Vredenburg, oud 50 jaren, echtgenoot van Wubbina Stoffers, zoon van Albert Vredenburg en van Janna (zijnde de geslachtsnaam onbekend) beide overleden geboren te Hoogeveen en wonende te Avereest. De zoon van genoemden Vredenburg, welke gelijktijdig verdronken is, is genaamd Albert, oud 12 jaren, geboren en wonende te Avereest. In het belang der nog in leven zijnde kinderen, zoude het wenschelijk wezen, dat de akte overeenkomstig het bovenstaande werd ingevuld. Het lijk is heden overeenkomstig Uwe missive van den 21 dezer, no. 303 behoorlijk gekist ontvangen. w.g. J.H. van Barneveld, Burgemeester. Aan den Heer Burgemeester van URK. Hieruit blijkt, dat ook verdronken was het 2e zoontje van Arend Vredenburg en Wubbina Stoffers. Of het stoffelijk overschot van deze knaap niet is gevonden, of dat het na vinding niet herkend is geworden is niet bekend. Ik heb in de Registers van de Burgerlijke Stand dezer gemeente geen afschrift van de acte van overlijden gevonden. De Burgemeester van Urk heeft m.i. in dit schippersdrama een zeer belangrijke rol gespeeld. Aan zijn doortastend optreden is het te danken, dat alles zo goed is geregeld. Door het zenden van een bode van Urk naar Dedemsvaart, teneneinde de boodschap van het ongeluk over te brengen, waren de familieleden direct in de gelegenheid de nodige maatregelen te nemen. Mede daaraan is het te danken geweest, dat schipper Arend Vredenburg, begraven kon worden in zijn eigen woonplaats. In grafruimte no. 103 van de begraafplaats in de Mulderij te Dedemsvaart, rust het stoffelijk overschot van de bij Urk verdronken schipper. Arend Vredenburg, geboren te Hoogeveen,12 Maart, gehuwd met Wubbina Stoffers, geboren te Hoogeveen, 31 Augustus 1824, woonden te Dedemsvaart, Sluis 6, wijk B, no. 51. Bij het omkomen van schipper Vredenburg, had het echtpaar 8 kinderen in den leeftijd van 17 tot 1 jaar oud. De weduwe Vredenburg is later hertrouwd met Roelof Trompetter. Op 5 Augustus 1947 is te Avereest overleden, Lamberdina Vredenburg geboren te Avereest, 12 Januari 1860, wonende te Balkbrug, Ommerweg 40, weduwe van Harm Linde, dochter van Arend Vredenburg en Wubbina Stoffers. Schrijver van dit artikel heeft op het voormalge eiland Urk, nog pogingen gedaan om van volksoverleveringen nog iets naders over dit stukje "schippersleed" te horen. Het is hem echter niet mogen gelukken. Zelfs de bekende dichteres "Marjap van Urk" die toch zo goed op de hoogte is met de historie van haar "eiland" wist hierover niets te vertellen. Wel kon zij hem mededelen, dat de actieve

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 211 Burgemeester van Urk, de genoemde B. van Putten, feitelijk een Rijksambtenaar was geweest, die om minder gewenschte toestanden op het eiland uit den weg te ruimen daar als Burgemeester was geplaatst. Aan het verongelukken van schipper Arend Vredenburg uit Avereest werd ik in de zomer van 1956 zeer sterk herinnerd door het volgende voorval. Het behoort feitelijk niet tot dit artikel, maar toch deed het mij de schipbreuk van Vredenburg voor ogen komen. Waar precies schipper Vredenburg met zijn schip is verongelukt in 1863 is niet bekend, maar aan te nemen is, dat het is geweest in de nabijheid van het eiland Urk. Thans, 1956, (het jaar dat ik dit artikel heb samengesteld) is zeer veel van wat in 1863 zee was om het voormalige eiland Urk drooggelegd en behoort tot de Noord-Oost polder. En daar in die polder, onder de rook van Urk, vindt men op de voormalige zeebodem, een zeer lange, smalle verhoging ten Noord-Oosten van het vroegere eiland. Deze verhooging in zee heeft vroeger de naam gedragen van "de staart van Urk" en de verharde weg op deze hoge rug aangelegd, heet de Staartweg. In de hoek van deze Staartweg en de Zuidwesterringweg had men in de zomer van 1956 juist een schip blootgelegd. Dit schip, in onze ogen een klein vaartuig, was geheel in de bodem weggezakt. De inventaris uit het voor- en achteronder was reeds vervoerd naar het museum op het voormalige eiland Schokland. De lading, Drentse veldkeien, bevond zich nog in het ruim. Ogenschijnlijk nog precies zo, als ze er mogelijk voor wel 100 jaar geleden door Drentse arbeiders waren ingeladen. Uit de gevonden voorwerpen kon worden nagegaan, dat dit houten, goed doortimmerd vaartuig waarschijnlijk tussen 1700 en 1750 was gebouwd en dat het omstreeks 1850 daar ter plaatse was vergaan. En juist het feit, dat er slechts enkele jaren liggen tussen deze schipbreuk en die van schipper Vredenburg, mogelijk beiden wel ongeveer op dezelfde plaats, deed mij dit hierbij opnemen. Een volgend schippersongeval betrof de in Avereest gedomicilieerde schipper Jan Harm Wegter, varende aan boord van "de vrouw Grietje" geladen met turf, (de naam Wegter, komt,kwam althans nog voor korte tijd voor de Dedemsvaart) die het ongeluk had, dat op 16 September 1878 zijn schip tegen de houten beschooiing in de Willemsvaart lek stootte en zonk. Schipper Wegter verzocht toen om bij de ingezetenen in de nabuurschap rond te mogen gaan, om liefdegiften in te zamelen. Als relaties gaf hij in de gemeente Avereest, de veenbazen, Arend Berends, Berend Berends en Jan Mol. In de jaren kenden de schippers zeer zeker nog geen verzekering tegen dergelijke ongevallen en moesten ze door middel van een collecte trachten de schade te boven te komen. Als laatste schippersdrama, wat zich afspeelde in de tijd, toen reeds moderner berichtgeving de mensen ter beschikking stond, het navolgende; "Telegram no. 17. Aangeboden te Vollenhove, 8/12 1886, 9.22 v/m. Aangekomen te Dedemsvaart, 8/12 1886, 10.10.v/m. Burgemeester Avereest Dedemsvaart. Verdroning A.P. Smeding uit Uw gemeente- vermoedelijk ook zijn vrouw en drie kinderen- schip gezonken- verzoeke juiste namen, enz. tot invulling der actenwil familie kennisgeven. Burgemeester Ambt-Vollenhove. De volgende dag verzocht de Burgemeester van Ambt-Vollehove, de nodige gegevens per brief voor het opmaken van de overlijdensacten van Arend Pieter Smeding, zijn vrouw Elsje Prins en drie kinderen, Harm en Hendrik Scheiuit en Arend Smeding. Het gehele gezin bestond op de dag van het ongeluk uit; Arend Smeding, geboren te Hoogeveen, 14 Februari 1817, gehuwd met (2e. huwelijk) Elsje Prins, geboren te Hoogeveen, 27 Augustus 1850, weduwe van Tinus Scheiuit en de kinderen; Woltertje Scheiuit, geboren te Zuidwolde, 13 April 1870 Annigje Scheiuit, geboren te Avereest, 30 December 1871 Harm Scheiuit, geboren te Avereest, 13 Januari 1874 Hendrik Scheiuit, geboren te Avereest, 27 Februari 1876 en Arend Smeding, geboren te Hoogeveen, 4 October 1885. Doordat de twee oudste kinderen aan de wal woonden, waarschijnlijk in diensbetrekking, bleven deze gespaard. De drie jongste kinderen konden met hun ouders de dood in de golven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 212 De kinderen uit het eerste huwelijk van Arend Smeding met Elsje Slot, hadden het gezin reeds verlaten en later vindt men de Smedings nog terug als schippers van Dedemsvaart. Een kleindochter van de verdronken schipper Arend Smeding, Elsje Smeding, woont momenteel (1956) aan de Peterswijk no. 10 te Dedemsvaart. Het vinden van de lijken van de omgekomenen ging niet zo bijzonder vlot, want Arend Smeding Sr. staat als overleden ingeschreven op 7 December 1886, de oudste stiefzoon Harm Scheiuit, op 8 December 1886 en de echtgenote Elsje Prins, Hendrik Scheiuit en de jonge Arend Smeding op 7 Februari 1887. Blijkbaar is na de ramp de vorst ingevallen en zijn de lijken onder het ijs geraakt, waarna ze pas in Februari zijn gevonden en als overleden aangegeven. Uit dit alles blijkt wel, dat in het verleden de schippersbevolking van Avereest haar dagen van leed en rouw wel heeft gekend. Ook de schippers van Avereest, speciaal van Dedemsvaart, hebben hun tol aan de zee wel betaald. Door zijn talrijke schippersbevolking werd de gemeente Avereest in het verleden nog wel eens aangeschreven, om bij te dragen in de onderhoudkosten van scheepvaartwegen en dergelijke, of om met anderen voor de instandhouding van dergelijke werken op te komen. Het was het Zwolsche Diep en het was de haven van Schokland, die nog al eens als zodanig genoemd worden in de archiefstukken der gemeente. Over de instandhouding van de haven van Schokland vond ik onderstaand schrijven; 3e. Afdeeling. No. 3547/2341 Zwolle, den 3 September 1863. Onderhoud van het eiland Schokland. De Gedupteerde Staten van de provincie Overijssel; Gelezen een missive van Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 31 Augustus j.l. 3e. Afd. no. 12, daarbij te kennen gevende dat na een, door den Hoofd-Inspecteur van den Waterstaat ingesteld onderzoek en na kennisgeving der verschillende tegen de voorgestelde inkorting der werken van het eiland Schokland ingebragte bezwaren, het behoud van het eiland en de haven van Ens, door Z.E. in beginsel is aangenomen. Hebben goedgevonden; Bij afschrift dezes daarvan kennis te geven aan; 1e. de gemeentebesturen van Zwolle, Kampen, Zwartsluis en Avereest 2e. enz. De gedeputeerde Staten voornoemd, get. onleesbaar, Voorsitter Het Gemeentebestuur get. onleesbaar Griffier. van AVEREEST. Avereest was één der 5 gemeenten, die haar belangen had bepleit, voor instandhouding van het eiland Schokland en de haven van Ens. En wanneer men nu, als een klein onderdeel in de ruime Noord-Oost Polder, de langgerekte hoogte ziet, van wat eenmaal het eiland Schokland was, als men daar ziet, de nog intact gebleven houten beschoeiing,waar eenmaal het water van de Zuiderzee tegenaan klotste, dan denkt men onwillekeurig aan de tijd, nu zowat 100 jaren geleden, toen het Gemeentebestuur van Avereest pleitte voor het behoud van het eiland Schokland en voor de haven van Ens, een der dorpjes op het eiland, dan dringt het toch even tot ons door, dat wat nu slechts een hoge rug is in het Polderlandschap, toen bij storm en slecht weer, een toevluchtsoord was voor de schippers, ook voor de schippers van Dedemsvaart. Schokland, in het verleden het smalle eiland in de Zuiderzee, komt in het archief van Avereest nog al eens voor, telkens echter als hulpbehoevend. Was het eiland hulpbehoevend wat het onderhoud betreft, de bevolking was dit blijkbaar niet minder. Op 3 Januari 1839 werd de opbrengst van in de maand December 1838 in deze gemeente gehouden collecten voor de hulpbehoevenden op Schokland tot een bedrag van f 10,33 overgemaakt. Over Januari bedroeg dat f 4.35 en over Februari f 5,67. In onze ogen geen grote bedragen, doch gezien in het licht van die tijd, toch ook weer niet zo gering. Deze collecten werden gehouden in de gehele provincie Overijssel. In 1845 werd door een zekeren schrijver, M.H. de Graaff te Leeuwarden een inschrijving geopend op een door hem uitgegeven boekwerk, tegen de geringe prijs van f 2,50, zulks ten bate van "Schoklands behoeftige bevolking". De titel van het boek, zeer veel afwijkende van de tegenwoordige boekentotels, luidde; "Historisch-romantische verhalen uit de geschiedenis van Friesland, Vlaanderen en Spanje, bevattende de delen; 1e. De Bevrijding van Friesland, 23 jaren na Christus, Proza. 2e Lijderick de Buck, eerste houtvester van Vlaanderen, een legende uit de zesde en zevende eeuw, Proza. 3e. De verovering van Esonstad, door

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 213 de Noormannen, Anno 808, Poëzij. 4e. De Giftbeker, Anno 989, Proza. 5e. Het lijk als bruid, Anno 1245, Proza. 6e. Het Steenen beeld te Sevilla, Anno 1350,Proza. 7e. De Koning en zijn Regenten, Anno 1380, Proza. 8e. Overmoed en val, Anno 1453, Proza. 9e Het Kardinaalscomplot, Anno 1700, Proza. Op dit boekwerk met zulke "sprekende" titels, schreven 6 inwoners van Avereest in, daarbij steunende de behoeftige bevolking van Schokland en daarbij enigszins dienende de belangen van de schippers van Avereest. Nog kan ik hiervan vermelden, dat één der intekenaren was, de Heer C.A. Brenninkmeijer, winkelier te Dedemsvaart, welke naam thans nog voortleefd in de bekende C. en A. combinatie. Ook over het Zwolse diep, het vaarwater van Zwartsluis naar de voormalige Zuiderzee, wil ik nog een en ander vermelden. Dit Zwolse diep komt nog al eens ter sprake, zulks tengevolge van het feit, dat de gemeente Avereest, door zijn schippersbevolking één de belanghebbende gemeenten was, bij een goed onderhoud van deze waterweg naar en van zee. Het eerste schrijven, d.d. 1 Augustus 1848 is van de Burgemeester van Stad-Hasselt, de Heer G. Freidink en is gericht aan de Burgemeester van Avereest en Nieuwleusen. Het zwolse Diep stond in die jaren onder beheer van "De Raad van Administratie der Maatschappij ter verbetering van het Zwolsche Diep", President J.C. van Haersolte van Haerst, secretaris, I.J.H. de Bruijn. In genoemd schrijven wordt ter sprake gebracht, dat bij Koninklijk Besluit van Julij 1848 was goedgekeurd, het tarief tonnelichthaven en jaagpadgeld voor het Zwolsche Diep en welk tarief in werking zou treden op 1 Januari 1849. De betaling van dit tarief zou volgens het schrijven voor de schippers te drukkend worden, waarom men beproeven moest het tarief vóór de invoering gewijzigd te krijgen. Aan de Burgemeester van Avereest werd gevraagd, een lijst van al de schippers van de in- en uitvarende schepen per jaar op het Zwolsche Diep, met de tonneninhoud en de diepgang der schepen. Een tweede schrijven van de Burgemeester van Hasselt, van 10 Augustus 1848, handelt over hetzelfde onderwerp. Daarin wordt gevraagd een opgave van al de schippers welke overdekte schepen en vaartuigen bevaren en de grootte van dezelve volgens het patentregister. Volgens het tarief moest zoowel heen als terug voor geladen vaartuigen van 60 ton en daar boven drie centen per ton en voor vaartuigen beneden 60 ton, twee centen per ton telken reis worden betaald, zoodat van een vaartuig van 70 ton, die 20 reizen geladen uitvaart en bij terugkomst 10 malen geladen en 10 malen ongeladen is, moet betaald worden; Van 30 reizen geladen á 3 cent per ton, telken reis f 2,10, te zamen f 63-, van 10 reizen ledig á 1 cent per ton, telken reis f 0,70, te zamen f 7, dus in een jaar f 70-. De Burgemeester van Hasselt stelde voor, om op goede gronden, aan te toonen, dat die belasting van de schippers gevorderd veel te hoog is om te trachten daarin vermindering te krijgen. Enkele jaren daarna heeft men voor het Zwolsche Diep een ander tarief gehad, met als maatstaf de diepgang der schepen en de tonnenmaat. Gedeputeerde Staten van Overijssel, droegen aan de Hoofd-Ingenieur van de Waterstaat in het vierde District op, omtrent "de inrigting en het in werking brengen van een billijk tarief van scheepvaartregten op dat Diep, naar den maatstaf van de diepgang der schepen" te rapporteeren. Het gevolg van dit onderzoek en het daarna uitgebrachte rapport was, dat er een tarief van scheepvaartregten op het Zwolsche Diep naar de maatstaf van de diepgang tot stand kwam, verdeeld als volgt; Watertol voor de Buitenvaart en voor de Binnenvaart. Schepen met een diepgang van niet meer dan twaalf palm en zes duim, zijn vrij van watertol, berekend naar de diepgang, maar moeten meer dan 40 tonnen metende, ongeladen zijnde, telken reize als zij Zwolsche Diep bevaren, per scheepston betaalen, f 0,005 ( 1/2 cent.). Buitenvaarttarief, diepgang 12,7 bedrag 5 cent per ton. Buitenvaarttarief, diepgang 13 bedrag 7 cent per ton. enz. tot een diepgang van 26 palm per ton 29 cent. Boven een diepgang van 26 palmen, 30 cent per ton. Voor de binnenvaart was het tarief lager gesteld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 214 Dan betaald volgens dit rapport zo'n schipper op het Zwolsche Diep, nog lichten seingeld, haven- en aanleggeld en ten slotte nog jaagpadgeld voor een jaagpad wat feitelijk niet was te gebruiken. Meer zal ik van dit uitgebreide rapport niet vermelden. Het is de bedoeling aan te tonen, dat de schippers van Avereest in die jaren van omstreeks 1850 heel wat moesten betalen voor de bevaarbaarheid en de instandhouding van het Zwolsche Diep. Bij schrijven van 17 Maart 1853 van Gedeputeerde Staten van Overijssel, wordt dit genoemde rapport en het door de Koning voor een jaar goedgekeurde tarief van het heffen van scheepvaartregten op het Zwolsche Diep voor het geven van advies en nadere voorstellen aan de Raad van deze gemeente gezonden. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 5 April 1853, werd dit onderwerp als punt 3 behandeld en "na lezing van het zelve en beraadslaging over het onderwerp wrodt het rapport met algemeene stemmen aangenomen". En toch was dit accoord gaan, meer, een niet anders kunnen, dan dat er werkelijk mee ingestemd werd, want reeds drie jaren later, in Februari 1856 blijkt uit een adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal precies hoe men hier tegenover de door de schippers te dragen lasten voor het Zwolsche Diep stond. Dit uitvoerige adres luidde als volgt; Aan de Tweede Kamer der Staten Generaal. M.M.H.H. De Raad der gemeente Avereest, provincie Overijssel, heeft zich sedert vele jaren steeds gevoegd bij hen over de onbillijkheid van de tol op het Zwolsche Diep geklaagd hebben. Met belangstelling is door ons college kennis genomen van het voorstel van den vertegenwoordiger uit Drenthe, de Heer P. van der Veen, tot het instellen eener enquete nopens den genoemden tol. Wat wij reeds in 1850 over deze zaak aan H.H. Gedeputeerde Staten van Overijssel rapporteerden en thans nog het gevoelen van ons College is, kwam in subtantie neder op het volgende; "dat zoover daaraan herinnering bestaat, het Zwolsche Diep, eene diepte heeft gehad van 5-1/4 Amsterdamsche voeten dagelijks water, welke daadzaak is bevestigd geworden door de bekroonde verhandelingen van den Heer B.P.G. van Duggelen, later ingenieur der Maatschappij tot verbetering van het Zwolsche Diep, waarin op grond van vele peilingen wordt aangeduid; dat de schepen van 5-1/4 á 5 ½ voet diepgang, het Zwolsche Diep bij dagelijks water konden bevaren. Dat volgens de reglementen op het kanaal "de Dedemsvaart" vigerende, geen vaartuig met meerdere diepgang dan van 4 1/2 voet, hier mag worden toegelaten. Dat men meent te mogen besluiten, dat vaartuigen van 4 1/2 voet, diepgang niet geacht kunnen worden eenig belang te hebben bij de verdieping van een vaarwater dat 5-1/4 voeten diepte heeft. Dat de daargestelde kribwerken het vaarwater zeer moeilijk te gebruiken maken bij tegenwind en zeer gevaarlijk bij hoog water, en dan dus een eventueel jaagpad en een behoorlijk bakenlicht aan den mond der kribben nooit anders zou kunnen worden beschouwd, dan als middelen om weg te nemen, die bezwaren, die door de kribben worden in 't leven geroepen en daar vroeger niet bestonden, zoodat alle licht- en jaagpadgelden, aldaar te heffen, van hen die geen nut, maar wel last hebben van die werken, even onbillijk moeten geacht worden, als de heffing van tonnengelden voor de verdieping, enz. enz. Wij betreuren het sints jaren, maar het verwonderde ons tevens, dat tegenover zoo tallooze klagten van zoovele individuële en vereenigde particulieren, van Collegiën van verschillenden aard én in Drenthe, én in Overijssel, op alle plaatsen en bij alle gelegenheden ingediend en medegedeeld aan alle invloed hebbende autoriteiten het Gouvernement de zaak nogthans op luttele wijzigingen na laat begaan zooals zij is, en dat dientengevolge eene tolheffing op zoo verregaand onbillijk beginsel steunende, zich trots alle wettelijke oppositie kan maintineren.

De Raad der gemeente Avereest arzelt dan ook niet om bij deze gelegenheid zijnen onverdeelden bijval te schenken aan het voorstel tot enquete nopens den tol op het Zwolsche Diep en aan U.M.M.H.H. dringend te verzoeken het genoemde voorstel in ernstige overweging te nemen, als laatselijk uitzigt op redres, dat zich aan zoovelen (onleesbaar woord) belangen nog opent".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 215 Uit dit adres blijkt duidelijk, dat nu ruim 100 jaren geleden, de Raad van Avereest voor de belangen van zijn schippersbevolking opkwam. Ondanks de hoge kosten voor de schippers op het Zwolsche Diep, bleek toch dat dit vaarwater niet voldoende werd onderhouden en steeds meer onbruikbaar werd. In een uitvoering adres aan de Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 13/20 Maart 1868 van het bestuur der Zwolsche Stoomboot Maatschappij wordt onder verwijzing naar vorige adressen, o.m. naar voren gebracht, dat de Raad van administratie van het Zwolsche Diep, niet de middelen bezit om het vaarwater te onderhouden, waardoor de toestand voor de scheep- en stoombootvaart nu hoogst zorgelijk en gevaarlijk wordt, waarom de tusschenkomst der Hooge Regeeringdringend wordt vereischt.

Het huis, op de foto, een reproductie van een oude aansichtkaart tussen het hoekhuis en het hotel de Munnink, was de oorspronklijke Balkmeesterwoning vanaf 1845. Rechts op de hoek is een klein gebouwtje aangebouwd. Dit was het eerste "Postkantoor" van Balkbrug. De 2e. Balkmeester Johannes Katerberg, was tevens brievengaarder. Dit huis is voor enige jaren afgebroken. Ter plaatse is een nieuw huis gebouwd voor de brugwachter van de Balkbrug. Het was het laast bewoond door brugwachter Bulder. Na het dempen der Dedemsvaart, heeft het als brugwachtershuis afgedaan.

De genoemde Raad van administratie geeft in een schrijven toe, "dat de klagten (over het Zwolsche Diep) moeten bij de Regeering worden ingediend, ten einde deze, bij volslagen overmogen, der Maatschappij daarin voorzien". In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest wordt besloten op 27 October 1868 om het adres aan de Minister van Binnenlandsche Zaken komt er d.d. 29 October 1868 een uitvoering schrijven binnen van Ged. Staten der provincie Overijssel met het verzoek aan het Gemeentebestuur van Avereest mede te deelen of zij in de kosten van herstelling en onderhoud van het Zwolsche Diep willen bijdragen, casu qui met opgave van het bedrag dier bijdragen. De raad besloot in zijne vergadering op 3 Januari 1869; "Heeren Gedeputeerde Staten mede te deelen, dat de Raad niet genegen is eenige gelden tot verbetering van het Zwolsche Diep bij te dragen, eensdeels omdat hij geen vertrouwen in de Maatschappij stelt en ten andere omdat hij beschouwt, dat die verbetering geheel en uitsluitend eene Rijkszaak is".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 216 Hiermede wil ik de vermelding van de bemoeiingen welke de Raad van Avereest in vroeger jaren heeft gehad met de bevaarbaarheid, enz. van het Zwolsche Diep besluiten. Het blijkt wel, dat Avereest op het gebied van scheepvaart in die jaren "geteld" werd. In het hierover genoemde adres van de Raad van Avereest aan de Tweede Kamer, schrijft de Raad o.m.; "dat volgens de Reglementen op het kanaal de Dedemsvaart vigerende, geen vaartuig met meerdere diepgang dan 4 1/2 voet, (plm. 1,27 m) mag worden toegelaten". Aan deze bepaling betreffende de diepgang der schepen op de Dedemsvaart, heeft de plaats Balkbrug haar naam te danken. De teenwoordige (1956) Balkbrug, was in het begin van het bestaan der Dedemsvaart, gerekend vanaf Hasselt, de zevende brug over de vaart en werd aanvankelijk, evenals thans nog brug no. 6 te den Hulst, genoemd brug no. 7. Later noemde men deze brug, "de Kruizinga"s brug" naar de bekende en invloedrijke persoon, Meine Ielkes Kruizinga, welke vlak bij die brug een herberg had. Ook ben ik nog de naam "Veenbrug" tegen gekomen in het markeboek van Arriën, als de brug vlak bij het veen. Om de diepgang van de op- en afvarende schepen te controleren, werd in de doorvaartopening van brug no. 7 een balk gehangen op een zekere diepte in het water. Met deze balk hadden de schippers bij het laden van hun schepen rekening te houden. Brug no. 7 kreeg hierdoor de naam "Balkbrug". Wanneer precies deze balk onder de brug gekomen is, heb ik niet gevonden. Bij de overdracht van het kanaal door de familie van Dedem aan de provincie Overijssel in 1845 bestond reeds de betrekking van Balkmeester, zij het onder een andere benaming, n.l. "de persoon belast met het afgeven der briefjes van de afvaartsgelden en het toezicht op de diepte der ladingen". De titel "balkmeester" werd aan deze ambtenaar toegekend bij de invoering van de nieuwe administratie over de Dedemsvaart. (Besluit van Ged. Staten van Overijssel, van 15 Februari 1846, no. 346). Als eerste balkmeester heb ik gevonden, Jan Aarsen, geboren te Zwolle, 13 December 1812, vanaf plm. 1845 tot aan zijn overlijden op 24 October 1882. De tweede balkmeester was Johannes Katerberg, geboren te Avereest, 5 Juli 1835, eveneens tot aan zij dood op 18 December 1902. De derde en laatste balkmeester Marinus van Doorn, geboren te Ambt-Hardenberg, 10 Januari 1864 heeft de "balk" overleefd. Schrijver dezes is in de eerste jaren, dat hij hier in Avereest in betrekking was, omstreeks 1918/1919 bij de familie Doorn inwonend geweest. De Heer van Doorn, was toen nog wel administratief ambtenaar van de Provincie, maar had geen bemoeiingen meer met de balk onder de brug. Al deze balkmeesters hebben gewoond in het oude provinciehuis nabij de brug, thans 1956, bewoond door brugwachter Bulder. (Is later afgebroken en in de plaats is een nieuw brugwachterswoning gebouwd). In de oude vergeelde stukken vond ik een schrijven, d.d. 11 April 1846, met de volgende inhoud; "De Staatsraad Gouverneur van Overijssel", Gelet op de noodzakelijkheid dat de beambten bij de Dedemsvaart in staat worden gesteld om overtredingen van de algemeene en bijzondere reglementen van policie te kunnen constateeren en te doen vervolgen, Gelet op art. 70, van het reglement van bestuur ten platten lande in deze provincie, Besluit, 1e. De personen van Jan van Dijk, opzigter en Jan Aarsen, Balkmeester bij de Dedemsvaart te benoemen tot veldwachters en policiebedienden, zonder eenige belooning als zoodanig in de gemeenten Hasselt, Staphorst, Zwollerkerspel, Nieuwleusen, Avereest, Ambt-Hardenberg en Gramsbergen, 2e. enz...... De schippers van Avereest en trouwens al de schippers die de Dedemsvaart bevoeren, hadden maar te zorgen, dat ze "de balken" (in de instructie van de Balkmeester werd gesproken van "balken") zonder geweld of eenige krachtsinspanning konden over varen. Was hun schip te diep geladen, dan moesten ze "lichten", een deel van de lading in een bokschuit overladen. Een, in die jaren onder de schippers bekend gezegde, afkomstig van Bonne Berends Jnr. vervener te Dedemsvaart, was, wanneer het schip op de balk "bleef zitten", dus te diep geladen was; "Schipper zet uw vrouw aan de wal, dan licht je aardig". Het schijnt, dat de schippersvrouwen in die jaren nog al "gewichtig" waren. In het begin van dit artikel schreef ik over het aantal schippers hetwelk in verschillende periodes, domicilie had in de gemeente Avereest. Hieruit kon men nagaan, hoeveel en welke schippers hier thuis hoorden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 217 In verband hiermede, wil ik enkele cijfers vermelden van het aantal open afvarende schepen van de Dedemsvaart, waarvan toch zeer zeker een groot deel uit Dedemsvaart schippers bestond. 1870 opvarende schepen 6302 afvarende schepen 6294 1879 5497 5921 1880 6084 6530 1888 4660 5626 1890 4768 4880 1906 3914 4107 1907 4002 4409 Uit deze cijfers blijkt wel, dat in de genoemde jaren het scheepsvaartverkeer van veel groter omvang en betekenis was, dan wij dat heden ten dage kennen. (1956) Het feit, dat in de loop der jaren, de veenerijen lanzaam afgegraven waren in deze streken en het turfvervoer daardoor veel minder werd, zal wel de grootste invloed hebben gehad op het teruglopen der cijferaantallen. Dat in de loop der jaren de schepen groter werden, meer "tonneninhoud" kregen, zou men met een rekensommetje van de volgende cijfers kunnen aantonen. 1879 opvarende schepen 5497 totaal 233512 ton 1907 opvarende schepen 4002 totaal 322342 ton 1879 afvarende schepen 5921 totaal 251576 ton 1907 afvarende schepen 4409 totaal 239651 ton De schippersbevolking van al die op- en afvarende schepen heeft meegewerkt aan de groei en de bloei van de veenkolonie Dedemsvaart in het verre verleden en aan het "dorp" Dedemsvaart in de latere jaren. Een groot deel van de schippers hoorde hier "aan de Vaart thuis", voelde zich verbonden met deze plaats, deed hier zijn inkopen, liet hier z'n reparatie's verzorgen, enz. enz. Hoezeer de zakenmenschen van Dedemsvaart in vroeger jaren op de klandizie van de schippersbevolking waren ingesteld, blijkt wel uit het volgende. In 1889 was er een onteigeningsplan gemaakt in verband met de verbetering van de Kruizinga's- of Langewijk. De bedoeling was, dat deze wijk zodanig verbeterd zou worden, dat de opvarende ledige vaartuigen door genoemde wijk zouden kunnen varen en ook de verplichting zou bestaan, dat dit moest gebeuren. Hierdoor zouden de opvarende ledige schepen niet meer door het dorp, door de Hoofdvaart varen. Tegen dit voorgenomen plan van onteigening waren 6 bezwaarschriften ingebracht. Het eerste bezwaarschrift van Arend Berends, vervener te Dedemsvaart, hield o.m. in, "dat voor een deel de scheepvaart zal worden verlegd, waardoor de eigenaren van percelen langs de Hoofdvaart schade zullen lijden". Een ander bezwaarschrift van Abraham van der Vecht, postdirecteur, te Dedemsvaart, (tevens betrokken bij de grote winkelzaak van de familie van der Vecht, op de hoek van de Kalkwijk en Hoofsvaart, thans 1956 pand van Tj. (Haitjema, 1967 Haarmeijer.) brengt naar voren, dat het niet verplichtend moet worden gesteld om de schippers met ledige vaartuigen de Kruizinga's wijk te laten bevaren, maar dat hun de vrijheid moet worden gelaten, ook de Hoofdvaart te passeeren.

Hendrik Burgers, tuiman en winkelier te Dedemsvaart, refereert zich aan het bezwaar van van der Vecht. Tenslotte omschrijft het bezwaarschrift van Hermanus Weinrich, wonende aan de Hoofdvaart te Dedemsvaart, (thans melkhandel Dunnewind) zijn privé belangen bij de bestaande toestand, belangen die evenwel in even grote mate, ook gelden voor de andere zakenmensen aan de Hoofdvaart. Hij schrijft o.m.; "dat wanneer de Lange- of Kruizinga's wijk voor ledige vaartuigen verplichtend wordt gesteld, dit voor hem in zijn schoenmakersvak groote afbreuk zal veroorzaken, doordien de schippers tot een vaste regel hebben aangenomen, het voor hem bestemde schoenmaker bij het opvaren te bestellen of hem het lapwerk ter hand te stellen, om het bij het afvaren in ontvangst te nemen en dan afdoening van zaken te maken". Tot zover de bezwaarschriften van de zakemensen. Voor het jaar 1906 lees ik verder als winkeliers, speciaal in scheepsbehoeften te Dedemsvaart, H. Haitjema, J. Alteveer, W. Meijerink, J. Holthuis en P. Duinkerken. Uit deze meer officiële gegevens blijken wel, de wederzijdsche belangen die er bestonden tusschen de schippersbevolking en de bevolking van Dedemsvaart. Zo kan men de verhouding tussen de schippersbevolking en de andere ingezetenen van Avereest, de behartiging van de schippersbelangen door de overheidsinstantie's door het Gemeentebestuur van Avereest uit de archiefstukken trachten op te bouwen, een meer intiemere weergave van de menschen aan boord, hoe ze leefden en werkten in het verleden naast en tusschen de inwoners der gemeente, meer

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 218 speciaal van het dorp Dedemsvaart, kirjgt men eerst, wanneer men iets optekent van het gesprokene door een oud-schipper uit deze gemeente, een man die het schippersleven zelf heeft beleefd met al z'n moeiten en zorgen. Een man, die in zijn dagen bekend stond als een "gede" schipper, die het schippersbestaan ook nog gekend heeft, toen dit nog zo veel meer afhankelijk was van de natuur dan thans, nu men niet meer van de wind afhankelijk is bij het veren, een man, die echter ook nog gekend heeft, de dagen van pret en eenvoudige genoegens die het leven vulden van de schippersbevolking van Dedemsvaart. Wanneer men zo'n oude "vakman" hoort vertellen over de verschillende facetten van het schippersleven, bemerkt men pas, dat men als leek, dat aparte schipperswereldje slechts van de buitenkant bekijkt. Zo meede ik, dat de bekende uitdrukking "Schipper naast God", betekende schipper aan boord van het schip, baas op dat schip, doch naast God, alléén met de hulp van God, onderdanig aan God. En toch werd bij door die oude schipper, een streng gelovig man, zo'n geheel andere uitleg van die woorden gegeven. Schipper naast God. Deze uitdrukking moest volgens mijn zegsman, in de eerste plaats gezien worden in het licht van de tijd, dat ze reeds van toepassing was, de tijd, dat de schip nog was zeilschip, afhankelijk van de wind. Tot in die tijd moet men zich terugplaatsen en in die tijd was het "schipper naast God" eigenlijk een belofte, enigszins gelijk te stellen met de eed afgelegd voor God. De uitdrukking, "Schipper naast God" betekende voor iedere schipper, zoveel als een afgelegde belofde ten opzichte van de aan hem toevertrouwde lading en die belofte hield het volgende in; "Ik schipper naast God, verplicht mij, met de eerste goede wind, mijn reis aan te vangen en de lading zoo spoedig mogelijk, droog naar de plaats van bestemming te vervoeren en bij averij direct kennis te geven". Zo hoorde het te zijn, maar ook hier werd wel eens tegen gezondigd, de goede schippers niet te na gesproken. Uit het in het begin van dit artikel weergegevene, blijkt dat schipper Vredenburg met zijn zoontje aan boord verbleven, terwijl zijn gezin verder aan de wal woonde. Het gezin van schipper Smeding evenwel, was geheel aan boord.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 219 Deze foto is door schrijver genomen op 6 September 1942. Het huis staat aan de Hoofdvaart, ten westen van het vroegere Ommerkanaal, nabij een flauwe bocht in het kanaal. Het werd en wordt bewoond door de familie van der Kolk met thans inwonende de schoonzoon, kweker van Os. Het huis is intussen iets verbouwd. In de plaats van de voordeur is een raam gekomen. Volgens overlevering heeft hier oorspronkelijk een schipper Konker gewoond. Dit was zo'n geval, dat de schipper aan boord woonde en zijn gezin aan de wal.

In doorsnee was het zo, dat het gehele schippersgezin aan boord was en geen woning aan de wal had. Slechts enkele schippers hadden een huis en enig land, waar de schippersvrouw haar taak vervulde en vanwaar de kinderen naar school konden gaan. Uit een in 1906 ingesteld onderzoek bleek, dat 105 schippers dominilie hadden in de gemeente, waarvan er 103 met hunnen gezinnen aan boord verbleven. De schipper was feitelijk overal thuis, maar werd in de eerste plaats de kerk bezocht, de catechisatie en de jongelingsvereniging. Zo was de plaats waar men domicilie had wel een trekpleister voor de schippersbevolking en al naar gelang de banden waarmede de schipper aan zijn domicilieplaats gebonden was, sterker of zwakker waren, was de tijdsduur dat hij er voor de wal lag, langer of korter. Maar verderwas er voor de schipper het water om te varen en zijn brood te verdienen en dus na een korte rustpauze trok hij er met zijn vaartuig weer op uit. Zo was het elders, zo was het ook in Dedemsvaart. In de wintertijd, wanneer de schippers hier voor langere tijd bleven liggen, was de Wisseling in hoofdzaak de plaats waar de schepen voor de wal lagen. Een enkele schipper die hier een huis had, zocht zo dicht mogelijk bij huis een plaatsje voor zijn schip. Zo 'n wintersche rustperiode kon tweeërlei oorzaak hebben en wel gedwongen door de vorst en ten tweede, ook zonder dat de vaart door ijs gesloten was, de wintervacantie voor de schippersknechten. Een schipper, die met eigen volk, een zoon of ander familielid, voer, kon ook in de winter bij open water blijven varen, alhoewel zij na een periode van 46 weken onafgebroken varen, wel eens wat rust wilden genieten. Anders stonden hier tegenover de schippers die met knechten moesten varen. Zulke schippers durfden van Kerstmis tot Vrouwendag, (2 Februari, Maria Lichtmis) geen touw los te maken. Deze tijd was de vacantietijd voor de schippersknechten en tevens daardoor voor het gehele schippersgezin. En wij kunnen ons dan ook voorstellen, dat in het verleden de plaats Dedemsvaart en vooral het Centrum "de Wisseling" in die winterdagen, geheel stond in het teken van de schippersbevolking. Het was daar een hele drukte en een gezellige tijd, niet alleen voor de schippers, maar voor de gehele bevolking van Dedemsvaart. En wanneer het flink gevoren had, zodat er schaatsen gereden kon worden, dan werden er banen geveegd en voor het schippersvolk hardrijderijen uitgeschreven. De burgerij hielp mede en er werden prijzen uitgeloofd, zoals een vet konijn en als ze niet te veel kosten, zelfs een varken. Ook hielpen de schippersknechten de schaatsen slijpen bij H. Haitjema. Verder was daar een rekstok aangewezig, waarmede zij zich konden vermaken onder leiding van Haitjema, die daarin zelfs door zijn houten been niet werd belemmerd. Dat was voor de schippersbevolking de ontspanning in de periode van rust in de winter. In die vroegere jaren was het aantal schippersknechten van veel beteekenis. Met Kerstmis was hun dienstverband afgelopen en konden ze met wederzijds goedvinden bij dezelfde schipper weer bijtekenen voor een jaar. Gebeurde dit niet, dan konden zij zich bij een andere schipper verhuren, waartoe op een dag in de maand Januari op de zogenaamde "osjesmarkt" gelegenheid bestond. Van alle kanten kwam men hier op af en zo'n dag gaf een aparte bedrijvigheid in het dorp. De schippersknechten kwamen overal vandaan, maar toch gaven de schippers van Dedemsvaart de voorkeur aan knechten uit eigen gemeente, dan wist men wat voor vlees men in de kuip had.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 220 De lonen van zo'n schippersknecht waren in die jaren niet hoog, althans gemeten met de maatstaf van tegenwoordig. Ze varieerden van f 50, f 60 tot f 130 toe, hierbij kost, inwoning, enz.berekend. De verhouding van de schipper tot de winkelstand van Dedemsvaart was zeer goed, was meer "bindend", dan wij dat heden ten dage over 't algemeen kennen. De schipper sprak van zijn winkelier, van zijn kleermaker, zijn bakker, zijn schoenmaker, zijn slager. Nergens kon hij zijn waren zo goed kopen, dan bij zijn winkelier, zijn schoenen zo goed gerepareerd krijgen, dan bij zijn schoenmaker. De schepen van vroeger, houten vaartuigen, waren meest pramen, ook wel Hoogeveense pramen, en Hasselter aken. Later kwamen de ijzeren schepen, tjalken en klippers. De scheepswerven in deze gemeente werden door de schippers over 't algemeen aangegeven, als de werven van Jannes Zomer, Boele Holvast, (Houvast) Gerrit Swankhuisen, Jan Mol, Johannes Peters, Herman Mittendorff en Dirk Siegers. Ook op het gebied van belastingbetalen had de schipper een zekere binding met de gemeente. Hierbij kwam naar voren de vraag; "Waar is Uw waladres, Uw domicilie?" Dit was voor de een, de gemeente, waar zijn vrouw aan de wal woonde, voor een ander de gemeente waar hij andere familie aan de wal had wonen en nog weer anderen, hadden hun waladres bij een plaatselijke winkelier of ook wel bij een sluiswachter.

En tenslotte, wat vervoerden de Dedemsvaartsche schippers zoal? Wij hebben al gezien, dat schipper Arend Vredenburg in 1863 met een lading compost op weg was naar deze streken en dat in het schip, opgegraven uit de bodem van de voormalige Zuiderzee nabij Urk, een lading Drentsche veldkeien bestemd voor de versterking van de Hollandsche dijken geladen was. Men kon de vracht van de schippers op de Dedemsvaart feitelijk verleden voor de opvarende- en voor de afvarend schepen. De schippers voerden de Dedemsvaart op, steen, grind, scherpzand, compost, droge vuilnis, (z.g.n. "stratendrek"), graan, steenkolen, schelpen, kunstmest en missels voor bemesting (in de eerste wereldoorlog bij gebrek aan kunstmest). De afvarende schipper vervoerde in hoofdzaak, turf, turfstrooisel, stro, vezels van aardappelen, kalk en carton. Wanneer men zich een beeld van de Dedemsvaart uit het verleden voor ogen stelt en dit beeld vergelijkt met de toestand van heden (1956) dan mist men daar twee sterk in het oog vallende onderdelen in, n.l. de trambaan en het jaagpad langs de kanaal. Dit jaagpad stond in zo nauwe betrekking tot de scheepvaart. In dit tijd,toen er nog geen sprake van was, het schip door motorkracht voort te duwen, toen men nog niet kende de motor in het schip of een boot als opduwer, toen was men op andere krachten aangewezen. Toen had men de zeilen en de windkracht om het schip te brengen naar de plaats van bestemming. Maar wanneer er geen wind was, of wanneer de schipper de wind niet in de zeilen had, met tegenwind te kampen had, dan moest de schipper een scheepsjager aannemen om zijn schip vooruit te brengen. En door deze scheepsjager met zijn paard ontstand het thans niet meer gekende jaagpad langs het kanaal. Zo was bij tegenwind of windstilte, de scheepsjager een gaarne gezien persoon, tenminste als hij maar geen wit paard had. In de tijd, toen het bijgeloof nog een rol speelde, was menige schipper er bang voor zijn schip door een wit paard te doen trekken. In schipperskringen betekende dit, dat het een "lange reis" zou worden. Wat dus voor Sinterklaas een goed paard was, was voor de scheepsjager minder gewild. De meeste jagers hadden echter wel een bruine of zwarte knol als scheepsjagerspaard. Een bekende scheepsjagers-familie te Balkbrug was de familie Timmer. De oude Piet Timmer had vier jongens allen scheepsjagers, Jan, Alberts, Frederik en Paul. Tot op zeer hoge leeftijd hebben dezen op het jaagpad gelopen, terwijl later hun zoons het bedrijf nog hebben voortgezet. De scheepsjagers waren geen langslapers, want des morgens om 3 á 4 uur was het soms al een loven en bieden tusschen schipper en jager over het jagen naar een bepaalde bestemming. Het ging niet om grote bedragen waarvoor men elkaar beknibbelde, het waren veelal slechts enkele stuivers waarover men het eens moest trachten te worden. De bedragen waarvoor de "reis" werd aangenomen varieerden naar gelang van het traject. Deze bedragen waren, 25, 35, 45 of 55 stuivers. (Een eigenaardig gebruik was het vroeger,alles, althans, kleinere bedragen per stuiver te berekenen).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 221 De trajekten waarvoor de schipper en de jager de overeenkomst sloten waren, Coevorden-Sluis 6. Sluis 6- Den Hulst. Den Hulst-Hasselt. Ook kwam het veel voor, dat jagers elkaar onderweg jagende tegenkwamen en dan hun schip verruilden. Ieder ging dan terug in de richting van de eigen woning. Gelukte de ruil, waar dan ook dikwijls een financiële transactie aan verbonden was, dan werd de voerzak voor de paarden van brood geworpen en wederom aan brood van het te jagen schip gegooid. De scheepsjager was tijdens de reis veelal bij de schipper in de kost, hetzij een koude, hetzij een warme maaltijd, al naar gelang dit uitkwam. Gedurende de reis, moest zo'n scheepsjager en ook de schipper nog al eens in aktie komen. Vlak langs het kanaal liep bijna overal de tramlijn. Het jaagpad lag tussen de trambaan en het kanaal. Telkens wanneer zo'n stoomtram in 't zicht kwam, moest de jager de jaaglijn losmaken en met zijn paard van het jaagpad naar de naasgelegen weg op gaan. De schipper haalde de lijn in en wanneer de tram gepasseerd was, werd de jager de lijn weer toegeworpen, waarna de reis werd voortgezet. Deze zelfde handelingen waren bij de bruggen ook dikwijls nodig zodat de schipper en de jager geregeld acht moesten geven en op elkaar ingesteld waren. De minder welgestelde schipper, die het loon de scheepsjager moeilijk missen kon, liet zijn schip door vrouw en kinderen trekken. Zo moeizaam zeulende over het jaagpad werd het schip langzaam voortgetrokken langs het dan eindeloos schijnende kanaal. Er werd wel eens gekscherend gezegd, dat zo'n schipper zijn vrouw goed voor ogen hield, maar of dit nu wel de werkelijke bedoeling is van het gezegde "iemand goed voor ogen houden", waag ik toch wel te betwijfelen. Uit de eerste jaren, dat schrijver dezes bij de politie was, herinner ik mij, dat geregeld toezicht nodig was, dat geen jonge kinderen als trekkracht voor het schip werden gebezigd. Dat alles is thans (1956) verleden tijd. De oude scheepsjagers, slechts enkele zijn nog in leven, hebben hun beroep er aan moeten geven, toen de schippers meer en meer overgingen op de motorkracht. De een na de andere heeft het jaagpad verlaten, slechts af en toe zag men voor enige jaren (1956) nog de laatste Timmer, (Piet van Jan van Schele Piet) als scheepsjager op het pad. Thans is het al een jaar of acht afgelopen. Het jaagpad, in vroeger jaren door het geregeld gebruik een rul zandpad, is als zodanig niet meer te herkennen, het is nu de grasberm tussen de weg en het kanaal. De "rollepalen", geplaatst op de scherpe bochten van het kanaal, om daarachter langs de jagerslijn te laten lopen, ze zijn of verdwenen of worden niet meer gebruikt. Alleen de naam "Rollepaal" leeft voort in de naam van het industrieterrein van Dedemsvaart. Eveneens zijn verdwenen de palen ter weerszijden op enige afstand van de bruggen geplaats met het woord "Strijk" voor de zeilschipper, aangevende het punt, waar hij de zeilen moest strijken, voor het doorvaren van de brugopening. Dat alles is verdwenen, maar wat niet verdwenen is, is de oude schippersvereniging "Schuttevaer". Veel heb ik over deze vereniging in de stukken niet gevonden. In 1888 telde de afdeling "Dedemsvaart" ruim 60 leden. Op Vrijdag 1 Februari 1901 werd te Dedemsvaart in het hotel Steenbergen de 38ste algemeene vergadering van de schippersvereniging Schuttevaer gehouden. De voorzitter van de afd. Dedemsvaart nodigde de leden per gedrukte convocatie uit, tot het bijwonen van deze vergadering. (Na afloop der vergadering diner á f 2,50 per couvert.) Een andere vereniging, welke de schippers nog al bindt aan Dedemsvaart is de Dedemsvaartse Onderlinge Verzekerings Maatschappij van IJzeren schepen te Dedemsvaart. Volgens een bericht in de Dedemsvaart Courant van de vergadering in 1957 was dit de 57ste jaarvergadering, zodat deze vereniging bestaat vanaf 1900. Enigszins in strijd met het vorenstaande vermeld ik, dat men in 1870 reeds schreef van de "Onderlinge Maatschappij" van de in deze gemeente te huis behorende schepen. Men had in dat jaar nog al aanzienlijke schade te vergoeden, daar twee deelgenoten met hunne schepen in het ijs beklemd waren geraakt en welke met grote kosten binnen gebragt werden. Vanaf die tijd bestaat zeker de overlevering, dat bij de oprichting één der voorwaarden was om bij deze Maatschappij verzekerd te kunnen worden, dat de schipper van Dedemsvaart moest komen of dat het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 222 bewuste schip te Dedemsvaart was gebouwd. Het cachet "Dedemsvaart" was aanvankelijk wel doorslaggevend. Later werd daarmede de hand gelicht. In 1870 waren 48 vaartuigen verzekerd tegen een waarde van f 130800. In de maand Januari wordt telkens te Dedemsvaart de Jaarvergadering van de verzekering Mij. Voor IJzeren schepen gehouden. (Geschreven in 1956). Volgens overlevering kregen in de eerste jaren van het bestaan der Mij. de schippers op zo'n vergadering een broodmaaltijd, welk brood door sommigen geweekt werd met een zeker vocht, dat nogal nawerkte. Tegenwoordig krijgen de schippers de traditionele stamppot met worst. Deze jaarvergadering van de schippers-deelgenoten van de verzekerings Mij. van IJzeren schepen, in de maand Januari, doet voor één zo'n dag feitelijk nog even meer opleven, het verleden van de Dedemsvaartse schippersbevolking, de maand Januari, toen in de Wisseling al die vaartuigen aan de wal lagen, toen ook hier een samenkomst van schippers was en de "schipper" zeer zeker in het straatbeeld een opvallende plaats innam.

Deze foto, door schrijver dezes, voor enkele dagen genomen geeft weer, de enigste nog overgebleven "rolpaal" aan de Dedemsvaart, nabij Sluis 6. Deze rolpalen stonden in de tijd van de scheepsjagers op de scherpe bochten van het kanaal. De scheepsjagers bracht de jagerslijn achter zo'n rolpaal langs, waardoor voorkomen werd, dat het getrokken schip in de wal zou vastlopen. Naar deze rolpaal is het industrieterrein van Dedemsvaart "de Rollepaal" genoemd.

Op die éne dag in Januari, wanneer al die schippers van heinde en ver, van oost en west, van zuid en noord, naar Dedemsvaart komen, op die éne dag is Dedemsvaart weer de schippersplaats van vroeger. Wanneer men al die mannen in hun eenvoudige, dagelijke schipperskleren door het dorp ziet gaan, zal ieder oudere inwoner van Dedemsvaart onwillekeurig even terugdenken aan het verleden, toen de schippersbevolking een zoveel grotere plaats in de samenleving van deze gemeente innam, dan thans, nu het aantal schippers in deze gemeente thuis horende zo is gedaald.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 223 Maar wat niet verdwenen is in de loop der jaren, is de "schipper" als zodanig. De schipper is over 't algemeen gelijk gebleven aan wat bij in't verleden was. De kleding, die hem als schipper typeert is hij over 't algemeen trouw gebelven. Wanneer men er zich een voorstelling van gaat maken, hoe al die stevige, vierkante kerels, die schippers naast God, hier op hun jaarvergadering zouden verschijnen, gekleed als "heren", de sfeer zou er niet meer zijn, het zou geen "schippersvergadering meer zijn". Voorlopig wil ik dit gedeelte besluiten en overgaan naar een andere tak, een ander deel van de scheepsvaart op de Dedemsvaart, n.l. de beurtvaart in de ruimste zin des woords. Wanneer wij thans (1956) de moderne wegen zien, waardoor de gemeente in alle richtingen met andere plaatsen is verbonden, kan men er moeilijk een voorstelling van maken, dat er een tijd is geweest, dat het zo geheel anders was en enkele slecht begaanbare zandwegen de verbinding met de omgeving uitmaakte. Wanneer wij in gedachten teruggaan tot de tijd, dat de veenkolonie Dedemsvaart in opkomst was, ik wil hier noemen de jaren 1820 tot 1850, dan zal men geen van de thans bestaande verharde wegen vinden. Eerst na 1850 werden de ondernomen pogingen om hier verharde wegen te krijgen met succes bekroond. Voordien had men, zoals ik reeds schreef, hier zandwegen, eeuwenoude zandwegen en de nieuwe zandwegen ontstaan langs het nieuwe kanaal de Dedemsvaart en langs sommige van de daaruit gegraven wijken. Over deze zandwegen moest men trachten de meer bewoonde streken te bereiken. Evenwel het kanaal, de verbindingsweg te water met Hasselt en vandaar met verder gelegen plaatsen was er. En langs dit kanaal groeide de plaats Dedemsvaart. Verveners en veenarbeiders, ambachtslieden en winkeliers gingen zich hier vestigen en er ontstond een steeds groter behoefte aan verbinding met de "stad" met de zakenmensen aldaar. Uit deze behoefte is naar mijn mening, de beurtschipper, de veerschipper of ook wel de marktschipper in deze plaats voortgekomen. De eerste beurtvaart welke ik noemen wilde, kwam niet uit deze gemeente maar uit deze gemeente maat uit de gemeente Meppel. Burgemeester en Wethouders der stad Meppel schreven op 4 Maart 1842 aan het Gemeentebestuurd van Avereest het volgende; "Bij ons ingekomen zijnde, twee adressen, het eerste van Hendrik Uiterwijk en het andere van Jan ter Wal Poetsma, beide personen binnen deze stad woonachtig, verzoekende een geregeld beurtveer tusschen Meppel en Dedemsvaart daar te stellen, is het ons voorgekomen, dat de daarstelling van een dusdanig beurtveer niet anders dan voordelig voor den handel kan zijn en zijn wij dan ook daartoe wel genegen, in geval E Ed. Ab. eenstemmig met ons denken. Wij zullen dus daaromtrent gaarne zoo dra mogelijk U. Ed. Ab. gevoelen vernemen en tevens of U Ed. Ab. goedvinden, dat wij een ontwerp Reglement en tarief concepteren, hetwelk dan nader een onderwerp onzer correspondentie zal uitmaken. Burgemeester en Wethouders der stad Meppel, get. G.S. Kniphorst. Namens dezelven, get. onleesbaar. Aan het Plaatselijk bestuur te Dedemsvaart. Op dit schrijven antwoordde de Burgemeester van Avereest, d.d. 10 Maart 1842 het volgende; "Ingevolge U Edel Achb.missive van den 4 dezer geef ik mij de eer U Ed. Achb. Te berigten, dat het hij aangenaam zijn zal, dat U. Ed. Actb. een conceptreglement en tarief opmaken tot oprigting van een geregeld beurtveer tusschen Meppel en deze gemeente, mits zich de keuze ook ten Uwent bepale op den persoon van Hendrik Uiterwijk, welke nu bereids, na zich vele opofferingen te dien einde te hebben laten welgevallen, in het provincionele bezit daarvan is en daarin met alle activiteit en nauwgezetheid te werk gaat. U Ed. Achtb. beleefelijk verzoekende hieromtrent met eenig wederantwoord vereert te mogen worden. Burgemeester van Avereest. w.g. C.W. Baron van Dedem. Het Gemeentebestuur van Meppel deelde bij hun schrijven van 17 Februari 1843 mede, dat de Raad der stad Meppel in zijn zitting van 11 Februari 1843 had besloten Buegemeester en Wethouders tot "het concepioneren van zodanig reglement en Tarief te commetteren". Verder deelde het mede, dat de schipper Hendrik Uiterwijk zeer gunstig bekend stond en "zich de keuze ook hier zoude bepalen om Hendrik Uiterwijk als schipper in dat veer aan te stellen".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 224 Veel heb ik over deze eerste beurtschipper tussen Meppel en Dedemsvaart niet gevonden. Op 24 September 1846 was hij nog als zodanig in functie, gezien een verzoek van hem om "vvortaan een vast afvaartgeld van f 2,25 te mogen ontvangen. Ook later wordt hij zijdelings nog wel als beurtschipper op Meppel genoemd. Uit het verloop dezer procedure blijkt wel, dat ook vroeger, nu meer dan 100 jaren geleden, niet alles vrij was en zoveel eenvoudiger dan tegenvoordig, zoals wel eens wordt voorgesteld. Als tweede beurtschipper op Meppel heb ik gevonden, Hendrik Seinen van beroep schipper, gedomicilieerd te Avereest. Op 14 Maart 1855 richt hij een verzoek aan de Raad der gemeente Avereest, om, voor wat betreft de gemeente Avereest toegelaten te worden als beurtschipper tot transport van goederen vanaf de gemeente Ambt-Hardenberg over Dedemsvaart, gemeente Avereest naar Meppel, vice-versa. Hij denkt wekelijks op Dinsdag des namiddags te een ure af te varen van de Kerkdijk te Ambt-Hardenberg (Lutten), teneinde Donderdag 's morgens te Meppel aan te komen en vandaar denzelfden avond weder te vertrekken. Hij kwam tot dit verzoek, nadat hij daartoe door de Maatschappij van Weldadigheid (Bedelaarskolonie Ommerschans) en verder van verschillende zijden was aangezocht.

Volgens een aantekening op dit verzoek van Seinen, was Uiterwijk ook nog steeds beurtschipper op Meppel. Uiterwijk vertrok Dindagsmorgens om 6 uur van het jachthuis (Lutten) en Woensdagmorgen om 6 uur van Balkbrug. In een schrijven van 24 Maart 1855 aan de Gemeentebesturen van Ambt-Hardenberg en Meppel zeggen Burgemeester en Wethouders van Avereest, "de adressant allesints gunstig bekend staande en als veerschipper op Meppel bijzonder aanbevolen wordende door de Heer Directeur der Koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid, deelt de genegenheid van de Raad, die zich tot het verleenen der admissie bereids bereid heeft verklaard".

In haar antwoord van 18 Mei 1855 schrijft het Gemeentebestuur van Meppel o.m. "dat de Kamer van Koophandel en Fabrijken, alhier, haar adviseert en te kennen heeft gegeven; "dat zij met betrekking tot de oprichting van vaste veren, de nuttigheid daarvan reeds vroeger heeft betoogd". Dat zij echter vermeend heeft het Bestuur dezer gemeente indachtig te maken, gemeld veer reeds sinds 25 jaren door den schipper H. Uiterwijk, inwoner dezer gemeente, alhoewel niet legaal, echter feitelijk wordt bediend en deze bij hare oprigting zich geene kosten en moeite heeft ontzien, zoodat het haars insziens voor de onbillijkheid zoude pleiten, wanneer de door het Gemeentebestuur ten Uwent voorgestelde persoon van Hendrik Seinen, in dezen de voorkeur zoude verlangen, terwijl bij de oprigting van zoodanig veer, zij het doelmatig acht, dat de aanstelling zich zoude moeten bepalen als; Veerschipper van Meppel op Hasselt en alle gemeenten aan de Dedemsvaart en terug". De Raad van Meppel ging accoord met het gevoelen van de genoemde Kamer van Koophandel en Fabrijken en besloot hiervan kennis te geven aan het Gemeentebestuur van Avereest, alvorens bij Gedeputeerde Staten van Drenthe magtiging aan te vragen om gemeenschappelijk de onderwerpelijke zaak te regelen. Zoals uit het vorenstaande blijkt, bestond het veer Meppel-Dedemsvaart door schipper H. Uiterwijk, (in het begin onwettig) al van ongeveer 1830. In verband met het vorenstaande stelde het Gemeentebestuur van Meppel, bij schrijven van 21 Juli 1855 de Raad van Avereest nog deze vraag: "op welke wijze men ten Uwent (Avereest) verondersteld, dat in het veer van Meppel op de Dedemsvaart, twee schippers hun bestaan zullen kunnen vinden? Hierop antwoordde men in Avereest; "het aan de ondernemers zelve te moeten overlaten, welke voorzeker hunne persoonlijke belangen het best zelve kunnen beoordelen en behartigen" en "voor het overige ziet men in het admitteeren (toelaten) van beide schippers op een en hetzelfde veer geen bezwaar uit overtuiging dat concurrentie nuttig werkt". Uit alles blijkt wel, dat ieder gemeentebestuur op kwam voor de belangen van de eigen inwoner, Meppel voor de beurtschipper, Hendrik Uiterwijk, Avereest voor de adspirant-beurtschipper Hendrik Seinen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 225 Tot zover over het beurtveer Hendrik Seinen, Meppel-Dedemsvaart. In 1865 blijkt, dat Hendrik Uiterwijk, reeds vanaf plm. 1830, vaste schipper tussen Meppel en Avereest opgehouden heeft deze beurtvaart te vervullen. Naar aanleiding hiervan wordt door H. Bouwman te Meppel en door J. van der Graaf te Avereest bij het Gemeentebestuur van Meppel een verzoek ingediend, dit reeds jaren bestaande veer te mogen bedienen. Eveneens dient genoemde van der Graaf een soortgelijk verzoek in bij het Gemeentebestuur van Avereest. (Deze Johannes van der Graaf, geboren te Zwolle, 28 Juli 1819, was niet de stamvader van de bekende beurtschippersfamilie van der Graaf te Dedemsvaart). Over dit beurtveer Meppel-Avereest, heb ik niets naders gevonden. Wel heb ik nog gevonden een schrijven, d.d. 10 Januari 1873, waaruit blijkt, dat op 8 Januari van dat jaar, Arend Kreuzen, wonende te Ambt-Hardenberg us benoemde tot schipper in het ver Meppel, Dedemsvaart, Ambt-Hardenberg. In het jaar 1841 bevond zich schipper, Remmelt Mastenbroek, wonende op het eiland Schokland, met zijn schip in de veenen van Dedemsvaart om een lading turf te halen. Bij deze gelegenheid werd hij door onderscheidene inwoners der gemeente, o.a. door de vervener Meijerink aangezocht te beproeven beurtschipper te worden van Avereest op Amsterdam. Het gevolg was, dat Mastenbroek, d.d. 8 December 1841 een dergelijk verzoek richt tot de Burgemeester van Avereest, Mr C.W. Baron van Dedem. Hij verklaart daarbij, een, eerst het vorig jaar gebouwd schip te hebben, waarvan het achteronder zeer niet betimmert is, zodat het zeer goed geschikt te maken is voor passagiersvervoer. Hij brengt naar voren, dat b.v. de schepen in het Hasseltsche veer daarmede niet te vergelijken zijn. Omtrent zij persoon kunnen inlichtingen ingewonnen worden bij den Heer Burgemeester van Schokland, bij de Wel Eerw.Leeraar der Hervormde gemeente, enz. Na eenige correspondentie over de zaak, dringt Mastenbroek, op 1 April 1842 nogmaals op behandeling van zijn verzoek aan. De Burgemeester en de Raad van Avereest, welke het verzoek behandelde in zijn vergadering van 4 Mei 1842, zagen deze onderneming als een "stoute entreprise", welke in het begin wel niet veel zou opleveren. Evenwel werd Schipper R. Mastenbriek van de zijnde van Avereest toch aangesteld voor de tijd van 5 jaren als veerschipper op Amsterdam. De Burgemeester van Avereest verzocht aan het Gemeentebestuur van Amsterdam, hem ook als zodanig te willen aanstellen en hem aldaar een ligplaats te bezorgen. Avereest zou verder zorgen voor een reglement en tarieven, welke ter goedkeuring van het Gemeentebestuur van de stad Amsterdam zouden worden ingezonden. Het Gemeentebestuur van de stad Hasselt, bevreesd voor de concurrentie voor haar beurtschippers op Amsterdam, verzoekt het Gemeentebestuur van Amsterdam te besluiten, geen beurtschipper van Avereest op Amsterdam toe te laten. Genoemd Gemeentebestuur brengt o.m. naar voren; dat niet de gemeente van Avereest, maar een particuliere schipper te Schokland thuisbehorende heeft verzocht een veer vandaar op Amsterdam aan te leggen, de Burgemeester van Avereest noemt dit een stoute entreprise, maar dezelve is eerder te noemen een onderkruipende onderneming aangezien daartoe niet de minste behoefte bestaat, daar de passagiers en goederen veel geregelder met onze veerschepen en trekschuiten langs de Dedemsvaart kunnen vervoerd worden, als met een aan te leggen veerschip van Avereest en ook om de volgende redenen; de trekschuiten varen dagelijks van en naar Hasselt langs de Dedemsvaart, onze Veerschepen varen, een gedeelte van het jaar, dagelijks, vier, drie en twee malen per week, de Avereester schipper zoude maar om de 14 dagen varen; de Trekschuiten hebben het recht van voorschutten, de Avereester schipper niet, en zal om de diepgang zich moeten schikken in den zomertijd met andere particuliere vaartuigen met een vloot af te varen, dikwijls met 2/3 of 1/2 vracht. Bij hoog buitenwater gebeurt het hier meermalen, dat het water 2 á 3 dagen boven peil is en de vaartuigen door de Schutsluis in de Stadsgracht niet kunnen schutten maar daarvoor moeten blijven liggen, terwijl de trekschuiten binnen en onze veerschepen buiten de Schutsluis gelegen zijn, ten allen tijde bij vaarbaar weer, hunne reizen geregeld en zonder oponthoud volbrengen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 226 Dat het vervoeren der goederen van en voor de Kolonie in de Ommerschans, met onze schepen en bedoelde trekschuiten, voor gelijke vrachtloonen kan geschieden als met andere schippers of vaartuigen van schippers die verlangen een billijke vracht te verdienen. Dat om alle de genoemde reken de Bedelaars, welke van U Ed. A. stad naar genoemde Kolonie worden gezonden, veel geschikter met onze veerschepen van hier per trekschuit, dan met de Avereester schipper kunnen overkomen, en tot voorkomen van alle bezwaren die deswegen vroeger ontstaan zijn, hebben wij de eer U.E.A.voor te dragen, om de reisgelden van de vrijwillige Bedelaars, niet aan de Bedelaars zelve, maar in de beurt-varende schipper mede te geven, met last aan deze, om voor levensmiddelen voor die personen tot de Ommerschans te zorgen, weswegens zij zullen verstaan met de ondernemers van de trekschuitendienst langs de Dedemsvaart, en voor welk een en ander wij alsden zullen zorgdragen, dat dit door onze tusschenkomst geregeld geschiedt. Daar de veerschippers tusschen onze steden (Hasselt-Amsterdam) thans veel minder verdiensten hebben dan vroeger, hebben dezelve de bescherming van de stedelijke besturen volstrekt nodig, om niet geheel hun bestaan te verliezen, en het is daarom, dat wij te meer vertrouwen dat deze, onze consideratiën genoegzaam zullen wezen, U.E.A. te doen besluiten, geen veerschipper van Avereest op U.E.A. Stad te erkennen. Burgemeester en Wethouders der stad Hasselt, get. Dr. de Lespinasse. get. G. Freislich. Burgemeester. Over dezelfde kwestie richtte de Commissaris van het Veer te Hasselt, de Heer A. Goedkoop, zich met een uitvoering schrijven tot Burgemeester en Wethouders van Amsterdam. Ook hij komt op voor de veerschippers van Hasselt, die door de concurrentie van de nieuw aan te stellen veerschipper van Avereest op Amsterdam geheel te gronde zullen gaan. Hij schrijft over deze schipper als volgt; "En dat zou dan alles ontstaan om dat een vreemd man van Schokland zoo het schijnt zonder daartoe aangezogt te zijn, hem daar zoekt in te dringen". Uit al deze bezwaarschriften blijkt wel, dat ook reeds in 1842 men alles op haren en snaren zette om iedere concurrentie te weren. Al bestonden er toen nog geen vestigingseisen, zoals wij deze heden ten dage kennen, men zocht toen ook naar middelen om concurrentie tegen te gaan. Ook krijgt men door dit schrijven van het stadsbestuur van Hasselt enige kijk op het eigenaardige transport van de bedelaars naar de Ommerschans. De bedelaars, welke men in twee soorten kon onderscheiden n.l. diegenen die er gedwongen, door de Politie werden heengebracht en die bedelaars die zich vrijwillig om opneming in de kolonie Ommerschans aanmelden. Het schijnt, dat na deze bezwaren uit de stad Hasselt de kwestie Mastenbroek was afgelopen, want in een schrijven van het Gemeentebestuur van Amsterdam aan de Burgemeester van Amsterdam, d.d. 10 Juli 1843, wordt deze nogmaals aangehaald, eindigende met deze slotzin; "Verder vernamen wij niets van deze zaak". Een verzoek van schipper Roelof Kisjes Jansz. Te Zwartsluit, aan het Gemeentebestuur van Amsterdam om vergunning voor een beurtvaart van de Dedemsvaart in de gemeente Avereest op Amsterdam, ontmoette om dezelfde reden (concurrentie voor de Hasselter- en Zwartsluiziger beurtschippers) zwarigheid. Het volgende verzoek, d.d. 29 Juli 1849, "tot het daarstellen van een beurtveer tot transport van personen en goederen tusschen Avereest en Amsterdam" was van de landbouwer en "verveender" Mr Rudolph Albertus Kerkhoven, geboren te Twello, 9 Juli 1820, wonende te Dedemsvaart, wijk D no. 18. Naar aanleiding van dit verzoek werd in het begin der maand September 1849 door den Raad der gemeente Avereest concessie verleend aan Mr. R.A.Kerkhoven, tot het oprichten van een beurtveer van Avereest op Amsterdam. Ook door laatstgenoemde gemeente werd vergunning verleend, terwijl het Reglement en Tarief uiteindelijk werden vastgesteld en goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van de beide betreffende provinciën. Zo 'n tarief was in die dagen een uitgebreid, omschreven stuk, waarin al de te vervoeren goederen en mensen werden genoemd met daarbij de verschuldigde vrachtprijzen. Deze lijst bevatte maar liefst 339 artikelen. De vrachtprijzen variëerden van 5 cent voor een dozijn boenders, f 6 voor een last tarwe, enz. tot f 9 voor een rijtuig of koets. Op 31 Juli 1850 deelde de Heer Kerkhoven aan de Burgemeester van Avereest het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 227 volgende mede; Edel Achtb.Heer. Indien het bestuur dit goedvindt, is het voornemen het beurtschip van Avereest op Amsterdam op Donderdag 8 Augustus, e.k. voor het eerst te doen varen en ik nodig U.E.A. uit om het provinsioneel tot beurtschip bestemde vaartuig, eene praam van 49 tonnen, gevoerd door schipper Jan Thomas Scholten, op Dinsdag den 6e Augustus e.k. of later in oogenschouw te nemen. Met de meeste achting verblijvene, Uw dienstw. Dienaar, Get. R.A. Kerkhoven. Beurtschipper van Avereest op Amsterdam. Hiermede was de landbouwer en vervener, de meester in de rechten, Rudolph Albertus Kerkhoven, de eerste beurtschipper van Avereest op Amsterdam. Enkele jaren later was Mr. Kerkhoven ook nog schoolopziener. Burgemeester en Assessoren gaven een verklaring af, dat op voordracht van den Heer Rudolph Albertus Kerkhoven, Beurtschipper van Avereest op Amsterdam, door hem was benoemd als zetschipper van het beurtschip varende van Avereest op Amsterdam en terug en toebehorende aan de Heer Kerkhoven voornoemd, den persoon van Jan Thomas Scholten, schipper te Avereest, zijnde aan deze betrekking geen bezoldiging verbonden vanwege het Gemeentebestuur van Avereest. Vanuit Amsterdam werd o.m. bericht, dat "wij zullen zorgen, dat aan den schipper bij zijne aankomst aan den Stadsboom eene voorlopige plaats worde aangewezen, waar hij zal kunnen aanleggen en alwaar alsden zijne belangen nader zullen in aanmerking genomen worden. Wat in 1842 aan schipper Remmelt Mastenbroek en later aan Roelof Kisjes, de eerste van Schokland, de andere van Zwartsluis, door de tegenwerking van het gemeentebestuur van de stad Hasselt niet mocht gelukken, een veerdienst van Avereest op Amsterdam te openen, was ten opzichte van Mr. Kerkhoven een feit geworden. Op 20 Januari 1851 bericht de beurtschipper Mr. Kerkhoven aan de Burgemeester van Avereest, dat schipper J. Th. Scholten, niet meer als zetschipper bij hem in dienst is, maar dat hij in den loop van 1851 een dergelijke overeenkomst had gesloten met schipper Hendrik Galenkamp, voerende de praamschuit "de vrouw Klazina" van 78 tonnen. Later heb ik nog als beurtschipper Avereest-Amsterdam gevonden, Jacob Polman, wonende te Avereest. Dat was in 1879. Schipper Polman was in de beurtvaart geen onbekende, daar hij al jaren als knecht gevaren had bij beurtschipper van der Graaf tussen Dedemsvaart en Zwolle. Van deze beurtschipper is nog bewaard gebleven een exemplaar van het Reglement en Tarief der vrachtlonen voor het Beurtveer tusschen de gemeente Avereest en de stad Amsterdam. Het was gedrukt te Amsterdam, Ter Stadsdrukkerij in de Nes, 1850. Het boekje, netjes gekaft in een courant van die dagen, geeft ons een goede kijk op de levensbehoeften, levensmiddelen en levensgewoonten uit die jaren, veelal zo geheel afwijkend van thans. Beurtschipper Polman, deed de reis Avereest-Amsterdam, althans voorlopig iedere veertien dagen heen en terug, behalve gedurende de maanden December en Januari, "zullende alsden in het beurtveer niet worden voorzien". De tijd van afvaart was gesteld; Van Avereest naar Amsterdam, des Woensdagsmorgens om 9 ure. Van Amsterdam naar Avereest, des Woensdagsavonds, op den gewonen tijd vóór boomsluiten. Tot zover over de veerdienst op Amsterdam. Tussen de jaren 1841 en 1843 vestigde zich in deze gemeente vanuit de gemeente Nieuwleusen, Willem van der Graaf, geboren te Dalfsen, 2 Januari 1807, gehuwd met Geesje Schuurman. Het echtpaar had reeds zes kinderen in Nieuwleusen, terwijl er in Avereest nog drie werden geboren. Deze kinderen waren; 1 Hendrikus, geboren te Nieuwleusen, 28 Juli 1828. 2 Berend, geboren te Nieuwleusen, -- October 1830 3 Derkien, geboren te Nieuwleusen, 16 Mei 1833 4 Willemina , geboren te Nieuwleusen, 26 December 1835 5 Hendrikje , geboren te Nieuwleusen, -- October 1838 6 Marchien, geboren te Nieuwleusen, 16 April 1841 7. Johannes geboren te Avereest 27 November 1843

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 228 8. Gerrit geboren te Avereest 25 December 1845, overleden aldaar 29 Januari 1859 9. Hendrika geboren te Avereest 3 Juli 1848. De eerstgenoemde zoon, Hendrikus, was de grootvader van wijlen Johannes van der Graaf, de bij de ouderen zo bekende beurtschipper uit deze gemeente. Op 1 October 1846 richten Ged. Staten van Overijssel zich om inlichtingen tot den Heer Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest, Mr C.W. Baron van Dedem, omtrent een verzoek van W. van der Graaf, marktschipper van Dedemsvaart op Zwolle om vermindering van afvaartsgelden op de Dedemsvaart en wel tot een vast bedrag van f 2. Uit het antwoord van de Burgemeester op dit schrijven aan Ged. Staten is mij gebleken, dat in 1831 het veer Dedemsvaart-Zwolle door genoemde Willem van der Graaf van zijn vader Berend van der Graaf is overgenomen. Deze Berend van der Graaf was de oprichter van het veer. Het jaar van oprichting heb ik niet gevonden, hoewel wij kunnen aannemen dat dit enige jaren vóór 1831 is geweest. Volgens overleveringen zou deze eerste beurtschipper van der Graaf door Baron van Dedem, de stichter der Dedemsvaart, zijn aangesteld. Aanvankelijk was aan Willem van der Graaf een afvaartsgeld van f 1 opgelegd, doch dit was onder de administratie van den Heer van Sonsbeek verdubbeld. Volgens het genoemde schrijven, was Willem van der Graaf, geadmitteerd marktschipper, terwijl hij nimmer een schriftelijk contract van afvaartsgeld met de vorige eigenaren der Dedemsvaart had gesloten, maar "dat zulks bij monde, op de goede trouw gegrond, is geschied". Berend van der Graaf was alzo de grondlegger van de later zo bekende beurtvaart "van der Graaf" te Dedemsvaart. De tegenwoordige expeditiefirma van der Graaf te Dedemsvaart, is de zesde opeenvolgende generatie van der Graaf, welke (tot voor enkel jaren ook nog per schip) thans per vrachtauto, o.m. het goederenvervoer tussen Dedemsvaart en Zwolle verzorgd. Alhoewel uit het vorenstaande blijkt, dat Willem van der Graaf, reeds vanaf 1831 marktschipper was tussen Dedemsvaart en Zwolle, komt dit nogmaals houders van Zwolle aan Burgemeester en Assessoren van Avereest, waarin deze berichten; Wij hebben voorts de eer U.W.E.G. mede te deelen, dat wij tot schipper in het veer hebben aangesteld, Willem van der Graaf, en U.W.E.G. voor te stellen om het Reglement met de 1e Maart aanstaande in werking te brengen, waaromstrent het ons aangenaam zal zijn, U.W.E.G's welmenen te vernemen, teneinde daarna de vereischte bekendmaking te doen afgaan". Het schijnt dat men in die jaren 1840 en daaromtrent onder beurtschipper en markschipper feitelijk hetzelfde verstond. In een adres van 19 Juli 1849 noemt Willem van der Graaf zich marktschipper van de Dedemsvaart op Zwolle en terug. In dat adres geeft van der Graaf te kennen, dat hij door verschillende ingezetenen, zowel van de Dedemsvaart, als van de stad Zwolle, was aangezocht om een jaagschuitenveer op te rigten, vanaf het jaaghuis te Ambt-Hardenberg, (later Jachthuis te Lutten) tot Zwolle, heen en terug. Men was algemeen van gevoelen, volgens van der Graaf, dat het veer door J. Kruithof en R. Gaijkema bediend, niet in de behoefte voorziet. Hij verklaart het bestaande beurtveer door hem bediend, als onmisbaar moet worden beschouwd en dit te zullen voortzetten, zonder daar enige verandering in aan te brengen. Hij brengt nog naar voren, dat hij het bestaande veer nu reeds bijna 20 jaren heeft bediend en dus voldoende bekend kan zijn en verzoekt hem concessie te verleenen tot oprigting van een jaagschuitenveer van het Ambt-Hardenberg door Avereest en Nieuwleusen op Zwolle. In een schrijven, d.d. 25 Februari 1850, aan den Raad der gemeent Avereest, geeft Willem van der Graaf te kennen, dat hij door het bestuur der stad Zwolle als schipper in het jaagschuitenveer Dedemsvaart-Zwolle vica versa was aangesteld en waarbij bij nogmaals aandringt dat hij ook een dergelijke aanstelling van het bestuur der gemeente Avereest mag ontvangen. Hij verklaart, dat schipper Jan Kruithof het veer niet weder zal opnemen en verzoekt om geen tweede schipper aan te stellen, omdat het veer voor twee schippers geen bestaan opleverde. Een door de beide schippers, Kruithof en van der Graaf ondertekend adres, d.d. 4 April 1850, dringt nogmaals aan op het niet wederom aanstellen van een tweede beurtschipper van Dedemsvaart op Zwolle, terwijl schipper Kruithof als zodanig ontslag vraagt. Naar aanleiding hiervan vragen Burgemeester en Wethouders van Zwolle in hun schrijven, d.d. 13 April 1850 aan de Burgemeester van Avereest en Nieuwleusen, of naar het oordeel van Z.E.A. bare "het belang

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 229 van de handel meebrengt, om de bediening van dat veer, alleen aan W. van der Graaf op te dragen en of Z.E.A. zich alzoo met het door J. Kruithof gedaan verzoek kan verenigen. In verband met het vorenstaande besluit de Raad der gemeente Avereest in zijne vergadering van 15 April 1850; 1e. aan schipper J. Kruithof op zijn gedaan verzoek eervol ontslag te verleenen als schipper in het trekschuitenveer op Zwolle, onder betuiging van volle tevredenheid over het door hem gehouden gedrag. 2e. aan te stellen op zijn verzoek, Willem van der Graaf, als schipper in het trekschuitenveer op Zwolle, met de bepaling, dat de Raad zich bij ontstaande werkelijke behoefte het recht voorbehoudt een tweeden schipper in genoemd veer aan te stellen. Zo was dan de gehele veerdienst van Dedemsvaart op Zwolle vanaf 15 April 1850 in handen van Willem van der Graaf, Hij heeft slechts enkele jaren als ""lleenschipper""op Zwolle gefungeerd. Op 21 Januari 1857 richt hij een verzoek aan de Raad der gemeente Avereest, om het veerschip op Zwolle aan zijn zoon Hendrikus en de trekschuit aan zij zoon Berend te mogen overdragen. Willem van der Graaf moest dit besluit nemen op grond van zijn minder goede gezondheid. Een verklaring van de plaatselijke geneesheer doct. De Lespinasse Jr. wordt bij dit verzoek overgelegd, waarin deze verklaart; "dat de toestand van den veerschipper Willem van der Graaf, van dien aard is, dat een spoedige herstelling niet te verwachten is, terwijl het bovendien niet waarschijnlijk is, dat hij na herstelling het veer wederom zal kunnen waarnemen". Willem van der Graaf is op 10 April 1857 te Avereeest overleden in de ouderdom van 50 jaren. Toch heeft schipper Willem van der Graaf het nog mogen beleven, dat zijn zoons aangesteld werden en zijn bedrijf officieel konden overnemen.

De Raad der gemeente Avereest besloot in zijn vergadering van 13 Februari 1857, "aan adressants verzoekschrift te voldoen en aan te stellen tot schipper van het veerschip of marktschuit zijnen zoon Hendrikus van der Graaf en tot schipper der trekschuit zijnen anderen zoon, Berend van der Graaf, beiden in het veer van Zwolle op de Dedemsvaart, vica versa. Met deze benoemingen was de derde generatie van der Graaf in de veerdienst Dedemsvaart-Zwolle aangesteld. Volledigheidshalve wil ik de opvolgende beurtschippers van der Graaf nog vermelden. En dan wil ik als eerste opvolgerschipper noemen, Meine van der Graaf, de bij de ouderen van Dedemsvaart zo bekende beurtschipper, de man met het witte schippersbaardje. Toen schrijver dezes in 1918 hier te Balkbrug in dienst der gemeente kwam, was meine van der Graaf, de beurtschipper van Dedemsvaart op Zwolle, naast de minder bekende "van der Graaf" van Koevorden. Meine van der Graaf werd opgevolgd door zij zoon Johannes, die in de latere jaren naast de jachtschuit, de dienst Dedemsvaart-Zwolle per vrachtauto verzorgde. Uiteindelijk is de schuit aan de wal gelegd en was de vrachtauto het "alleen-vervoermiddel".

De woning en het bestelhuis van deze laatste beurtschippers, Meine- en Johannes van der Graaf, was aan de Langewijk, het pand, waar thans (1967) het filiaal van de Coop. Aankoop Ver. Te Dedemsvaart is gevestigd. En dan volgde de zesde generatie van der Graaf, Hendrikus van der Graaf, waarvan men de grote expeditie-auto dagelijks door de gemeente kan zien rijden. Waarmede ik de beschrijving van deze zo speciale Dedemsvaartse beurtschippers-familie wil beëindigen. Nog wil ik in 't kort noemen, schipper Roelof Gaykema te Zwolle en schipper J. Kruithof te Hasselt, welke op 21 September 1848 voorlopig tot beurtschippers werden aangesteld in het trekschuitenveer Zwolle-Dedemsvaart. Zoals reeds vermeld heeft schipper Kruithof zijn verdienst reeds in 1850 overgedaan aan Willem van der Graaf. Van schipper Gaykema heb ik verder niets gevonden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 230 Deze foto, een reproductie van een aansichtkaart, van vroeger jaren, geeft weerde jachtschuit van Meine van der Graaf, de algemeen bekende beurtschipper van Dedemsvaart op Zwolle. De man met hoed, op het achterschip is van der Graaf. Het pand op de achtergrond is het tegenwoordige perceel, Hoofdvaart 1, bewoond door A. Hoogenveen, tegenover het Postkantoor te Dedemsvaart.

De beurtschipper, de marktschipper of de veerschipper zoals ze in die eerste jaren van het bestaan dezer gemeente werden aangeduid, namen wel een heel bijzondere plaats in de samenleving in. In die jaren, toen telefoon en telegraaf hier nog onbekende instellingen waren en de Posterijen vertegenwoordigd werden door een voetbode, of op Zwolle, of naar het "distributiekantoor" te de Lichtmis, in die jaren werden zeer veel plaatselijke en particuliere belangen aan de reeds genoemde schippers toevertrouwd. Twee van de zeer als vele voorbeelden wil ik hier weergeven. Avereest, den 4 Augustus 1862. Naar aanleiding van Uw schrijven, in dato 2 dezer, heb ik de eer te berigten, dat het mij aangenaam zal zijn, het bewuste bevelschrift spoedig te ontvangen opdat het Maandag den 11 dezer gekwitteerd kan worden meegegeven aan de marktschipper H. van der Graaf van hier op Coevorden. Indien tegen dien tij het geld door U Ed. bij van Tarel kan bezorgd worden, zal genoemde schipper het tegen overgifte van het mandaat alsden voor deze gemeente in ontvangst nemen. Aan den Heer w.g. J.H. van Barneveld. Burgemeester. Burgemeester van Dalen. Avereest, den 30 Augustus 1862. Ik neem de vrijheid U.W. Edelgestrenge beleefd te verzoeken nevensgaand proces-verbaal van aanbesteding te willen registreren, de kosten zal ik Vrijdag per beurtschipper van der Graaf overkmaken, tegen afhaling van het gemelde stuk. Aan den Heer Ontvanger De Burgemeester van Avereest. der registratie w.g. J.H. van Barneveld. te ZWOLLE. Tenslotte wil ik artikel, meer speciaal over de markt-, beurt- of veerschipper uit het verleden der gemeente Avereest besluiten met de vermelding van een niet bij naam genoemde, speciale marktschipper

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 231 van Avereest. Bij het artikel "het Marktwezen te Avereest in vroeger jaren" heb ik dit ook al aangehaald, doch in vermeen, dat het ook in deze afdeling vermeld dient te worden. Toen de veenkolonie Dedemsvaart nog in wording was, had men hier verschillende wijken, die genoemd werden naar de vervener, die er zijn veengronden aan had liggen en waardoor de turf werd afgevoerd naar het kanaal de Dedemsvaart. Eén zo'n naam is tot op heden nog in stand gehouden, n.l. de Van Rooijens-Hoofdwijk. Verder had men er de Hoofdwijk van van Swinderen, later genoemd de Nieuwe Wijk en de wijk van Veeningen, later verbreed en verlengd tot het Ommerkanaal. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 8 Juli 1840 werd besloten de eerste weekmarkt te Dedemsvaart te houden op Woensdag 5 Augustus 1840. Tevens werd hierbij bepaald, dat het Gemeentebestuur "telken Woensdag een vaartuig zal zenden op het eind der wijk van Veeningen, om de boeren uit het Ambt-Ommen, hunne waren vrachtloos daarmede naar de markt zullen kunnen brengen". Deze onbekende "bokschipper" was de eerste als zodanig genoemde marktschipper op de markt te Dedemsvaart. Door de wijk van Veeningen, later het Ommerkanaal, voer de marktschuit tot in de velden van Arriën om de veldbewoners uit het Ambt-Ommen met hun waren boter en eieren en kleinvee, naar en van de markt te Dedemsvaart te brengen. Volgens overleveringen kan worden vermeld, dat nog tot omstreeks 1910 iedere week de schuit van Ommen heen en terug ging naar de markt te Dedemsvaart. In de laatste jaren was een zekere van Elburg te Ommen de schipper op de marktschuit. Tot zover over de markt-, veer- en beurtschipper.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 232 Deze foto is door schrijver genomen op 26 Augustus 1935 op een punt, tegenover de molen te Balkbrug en ten oosten van de uitmonding van de Koloniewijk in de Dedemsvaart. Het is de versierde jachtschuit "Stad Meppel" met aan boord een aantal schoolkinderen. Het was nog in de jaren, dat het voor kinderen een "feest" was, met zo'n schuit naar de speeltuin van het hotel "de Munnink" te gaan.

De Sc he e p sw e rve n van Ave re e st. De oudste kaart van de gemeente Avereest is van 7 Mei 1821. Deze kaart, feitelijk alléén van de grenzen der "oude" gemeente, dus zonder Dedemsvaart, behoorde bij het proces-verbaal der grensbepaling van het grondgebied der gemeente. Op deze kaart zijn slechts enkele gebouwen getekend, maar toch een scheepswerf was er op vastgelegd. Deze werf was ongeveer bij de uitmonding van de Koloniewijk in de Dedemsvaart, bij de Lange- of Kruizinga's wijk. Wij kunnen aannemen, dat dit wel de oudste scheepswerf in de gemeente was. Uit de eerste jaren heb ik weinig met betrekking tot de scheepswerven gevonden. Men richtte een werf op zonder daarin de overheid te kennen en daarvoor vergunning te vragen. Eerst na 1875 werden voor het oprichten van scheepswerven, op grond van de wet van 2 Juni 1875, Staatsblad no. 95, vergunningen gevraagd. Uit de oudste registers der Burgerlijke Stand heb ik enkele gegevens gehaald. Zo woonde er in 1819 in deze gemeente een scheepstimmerman, Koert Schippers Winkel en in 1822 vond ik een scheepstimmermansknecht, Andries Veltman. In 1838 deden aangifte van de geboorte van een kind, de scheepsmakers Gerrit Goldsteen, Andries Lucas Mol, Willem van der Werf en de blokmaker, Jan Keen Padding. In het oudste bevolkingsregister der gemeente van 1850 t/m 1859 heb ik de volgende scheepstimmerlieden gevonden; Boele Holvast, ook wel geschreven "Houvast", geboren te Oude-Pekela in 1787, wonende met zijn gezin, wijk G no. 24. Geert Houvast, geboren te Hoogeveen, 25 Mei 1822, wonende met gezin, wijk G no. 27. Jan Houvast, geboren te Avereest, 14 Januari 1824, wonende wijk G no. 24, met gezin. Andries Mucas Mol, geboren te

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 233 Hoogeveen, 5 Juli 1797, wonende wijk G no. 28, met gezin.Steven Berends Boersma, geboren te Kuinre in 1811, wonende wijk G no. 30 met gezin. Verder de scheepstimmermansknechten, Jacob Biggelaar, geboren te Zwartsluis in 1822, wonende G. 30, Jan Eshuis Winkel, geboren te Hoogeveen, wonende G. 30 en Hein Petersen, geboren te Amsterdam, in 1787, wonende wijk H no. 44. Al deze mensen hebben gewoond aan de Pol en het Rak, zoals wij dat heden ten dage nog kennen. De eerste scheepswerven in deze gemeente zijn dan ook in deze beurt geweest. Tot voor enkele jaren was daar nog de werf van Houvast in werking. Zo omstreeks 1920 bestond er nog een andere werf, ongeveer waar thans de boerderij van Krol aan het Rak staat. Daar woonde toen een zekere scheepstimmerman, J.A. Fernhout. Ook is deze werf in handen geweest van een der leden van de familie Houvast. In 1830, mogelijk wel al vroeger, bestond daar ook reeds de scheepswerf van Andries Lukas Mol, geboren te Hoogeveen, 5 Juli 1797, althans deze was toen reeds scheepstimmerman van beroep. Andries Lukas Mol, was gehuwd met Anna Schippers Winkel, geboren te Hoogeveen, 12 September 1798. Ook woonde daar in 1819 reeds een scheepstimmerman, Koert Schippers Winkel, zo dat de familie Mol-Winkel geheel voortkwam uit scheepsbouwerskringen. Andries Lukas Mol, de scheepstimmerman uit de eerste jaren van de gemeente Avereest, was de grootvader van de bekende scheepsbouwer later ook wethouder der gemeente, Jan Mol, aan de Moerheimstraat. De eerste vermelding van het aantal scheepswerven in deze gemeente vond ik in het verslag van de Kamer van Koophandel en fabrieken te Avereest over het jaar 1870. In dat jaar waren hier vier werven en wel van Jan Mol, R. Weener, G. Houvast en F. Reuvers. Deze stonden alzo geregistreerd. Al of niet ten onrechte is daarbij niet vermeld, de scheepswerf van Derk Siegers, gekomen in de eerste jaren na 1860 van Hoogeveen, welke werf gelegen was bij de uitmonding van de Marktwijk in de Langewijk, ongeveer tegenover de Zuidwolderstraat. De eerste aanvrage om een werf op te mogen richten (vóór 2 Juni 1875 was geen aanvrage nodig) werd gedaan in Maart 1876 aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest door Hermannus Hendrikus Mittendorff, scheepmaker, wonende te Ambt-Hardenbergh. Mittendorff vraagt een scheepswerf te mogen oprichten op een stuk grond gelegen in de gemeente Avereest, kadastraal bekend sectie I no. 711, belend ten Noorden de Dedemsvaart, ten Oosten en ten Westen de gronden van Hilbert Alberts Steenbergen (ten oosten het Steenbergerslag aan de Steenbergerwijk en ten westen, de gronden van de Glasfabriek, in die jaren eigendom van gemeente Steenbergen) en ten zuiden de grond van Jan Krooi. Het was de bedoeling aldaar op te richten, twee langshellingen, ieder ter lengte van hoogstens een honderd meter. Op een andere aanvrage van dezelfde tijd, omschrijft Mittendorff deze hellingen, "ieder lengte van ongeveer twintig meter, volgens bijgaande schetsteekening, met kaapstander". Door de landbouwer H.A. Steenbergen en de landbouwer J. Krooi, werd tegen dit verzoek van Mittendorff, d.d. 15 Juni 1876, een bezwaarschrift ingediend, waarin zij naar voren brengen, dat door het oprichten van die werf aan de Oostzijde van perceel sectie I no. 711, de uit- en overweg van de achtergelegen gronden zou worden belemmerd en waarbij zij aandringen, dat de werf wordt op gericht op de westzijde van het perceel. Het schijnt dat met dit verzoek rekening is gehouden, althans de werf van Mittendorff, bevond zich in de latere jaren op de Westzijde van het perceel en niet aan de Oostzijde. De weg aan de Westzijde van de Steenbergerwijk bleef hierdoor intact. Tussen deze weg en de werf, stond in later jaren een blok huizen aan de vaart. Enkele maanden later, in Juni 1876, vraagt Boele Holvast, scheepmaker te Avereest, vergunning om in de gemeente Avereest, op een perceel grond, kadastraal bekend sectie I no. 625 een scheepstimmerwerf op te mogen richten. Het perceel grond was belend, ten Noorden de Dedemsvaart, ten Oosten Jan Petter, en ten Westen en ten Zuiden, J.H.C. Venema. Hij verzocht op te mogen richten een langshelling van dertig meter lengte met kaapstander. Tegen deze aanvrage wordt een bezwaarschrift ingediend, door de reeds genoemde Venema. Deze Jan Cornelis Haye Venema beroept zich er op, dat hij recht van overweg heeft over de plaats waar Houvast zijn werf wilde aanleggen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 234 Deze scheepswerven werden veelal aangelegd bij de uitmonding van een wijk in de Dedemsvaart. Degene die langs zo'n wijk overweg of een voetpad had, werd daar zo'n werf erg in de passage belemmerd. Op 10 September 1890 vraagt de Heer Mittendorff vergunning om bij zijn scheepswerf een smederij te mogen bouwen tot het vervaardigen van ijzeren schepen. Ook hier te Dedemsvaart ging men over van het bouwen van houten schepen op de moderne ijzeren vaartuigen. In datzelfde jaar, 1890, vragen op 21 September, Gerrit Swankhuisen scheepsbouwmeester en dien schoonvader Jacob ten Hoeve, vergunning om op de percelen bouwland, kadastraal bekend sectie H no. 29 en 30, gelegen ten Zuiden van de Dedemsvaart, een scheepstimmerwerf te mogen bouwen. Deze werf zou gebouwd worden aan de Zandbergerwijk, Oostzijde.

Tegen de oprichting van deze werf werden bezwaren ingebracht door de weduwe G.J. Brinkhuis en H. van Veen, die door deze werf hun pad langs de wijk naar de vaart verbroken kregen, met gevolg dat ze om de werf heen moesten, wat vooral bij avond niet te doen zou zijn. Op 11 Maart 1891 verzoekt Frederik Reuvers, scheepsboumeester, wonende aan de Langewijk te Dedemsvaaart, vergunning om op de percelen bouwland, sectie L no. 541 en 542, een scheepstimmerwerf daar te stellen. Uit een overgelegde situatieschets blijkt, dat deze werf opgericht zou worden achter het huis van Reuvers aan de Krikkenwijk, bij de uitmonding van deze wijk in de Langewijk. (Oostzijde Krikkenwijk). Tegen de oprichting van deze werf werden ook de nodige bezwaarschriften ingediend. Het bestuur van de R. C. gemeente te Dedemsvaart vreesde, dat een huis van de kerk, staande tegenover de op te richten werf aan de Langewijk en bewoond door B.H. Scholte, in huurwaarde zou dalen. Genoemd kerkbestuur beweerde, dat het koopen (bedoeld zal zijn "koken") van pek en het branden van vuren in de open lucht, enz. niet anders dan nadeeling kunnen werken op de huurwaarde van het kerkenhuis, temeer nog, omdat daarin vergunning en uitspanning wordt uitgeoefend. Ook voornoemde B.H. Scholte, diende een gelijkluidend bezwaarschrift in. Of deze aanvrage van Reuvers niet is gewilligd, heb ik niet gevonden. Evenwel op 6 Februari 1893 dient Reuvers wederom een verzoek in om op dezelfde plaats een scheepswerf "daar te stellen", voor het bouwen en herstellen van houten schepen en andere vaartuigen. Tegen deze aanvrage werd bezwaar gemaakt door Johannes Bernardus Zomer, wonende, tegenover genoemde Frederik Reuvers aan de westzijde van de Krikkenwijk. Zomer heeft bezwaar tegen de oprichting van de werf van Reuvers, "omdat zijn werf, welke het bij hem inwonende familielid Johannes Gerhardus Peters, sedert geruimen tijd in werking heeft, en die gelegen is aan de oostzijde van zijn woning, te dicht grenst aan de door Reuvers op te richten werf en dit onvermijdelijk van beiden zijden eene belemmering in de geregelde uitoefening van ieders bedrijf zal te weeg brengen. Hieruit zien wij,dat de scheepsbouwer van de latere werf van Peters aan de Peterswijk, Hoofdvaart, Johannes Gerhardus Peters begonnen is met een klein werfje bij de uitmonding van de Krikkenwijk in de Langewijk. (De Krikkenwijk is later gedempt en opgenomen in het stratenplan van de Bloemenwijk). Daarna krijgen wij een aanvrage van Jan Mol, scheepsbouwmeester te Dedemsvaart. Op 21 Maart 1892 vraagt deze vergunning om "het daarstellen en oprichten van een gelegenheid tot het vervaardigen van ijzeren schepen (vaartuigen) bij zijne reeds sedert jaren bestaande scheepstimmerwerf tot het bouwen van houten schepen.

Ook tegen deze uitbreiding van de bestaande werf werd een bezwaarschrift ingediend en wel van Bonne Berends Berendszoon, waarin deze aanvoerd, dat door die oprichting van zijn woonhuis, gelegen in de gemeente Avereest en aldaar bekend in Sectie L no. 587, eene belangrijke schade in waarde zou worden toegebracht, dat toch door het zeer groote geraas, door het hameren als anderszinds te veroorzaken, de financiële schade aan zijne tegenover de werf liggende perceelen, (Huize "Arriërend") door comparant worden begroot op wel tien duizend gulden; dat hij daarom in overweging geeft aan de eventueel te verleenen vergunning tot oprichting dezer inrichting, de voorwaarde te verbinden, de bedoelde

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 235 scheepstimmerwerf op een afstand van ongeveer 500 meters zuidwaarts van zijne voornoemde percelen achteruit te brengen". Dit laatste is niet gebeurd, want de ijzeren schepen werden later op de reeds bestaande werf van de Heer Mol aan de vaart gebouwd. Als laatste wil ik vermelden, de aanvrage van Hermannus Weener, scheepsbouwmeester te Dedemsvaart, gemeente Avereest, die op 2 October 1893 verzoekt, evenals de Heer Mol, op zijn bestaande scheepswerf, naast houten, bij voorkomende gelegenheden ook ijzeren schepen te mogen bouwen. Tegen deze aanvrage zijn geen bezwaren ingebracht. Dit betrof de tegenwoordige scheepswerf van de Heer H.B. Peters te Dedemsvaart. Behalve in dit laatste geval werden telkens bezwaren ingediend tegen het oprichten van de verschillende scheepswerven. Bezwaren van verschillende aard, zoals het verbreken van een overweg op voetpad, door het koken van pek en het branden van vuren in de open lucht en als laatste en zeer ernstige bezwaar, "het zeer groote geraas", door het hameren op het ijzer van de te bouwen schepen. Dit laatste bezwaar werd naar voren gebracht in 1892. In dit geval zou zich de geschiedenis herhalen. Omstreeks 1927 werd hier op de werven van de Heren Mol, Mittendorff en Peters, het pneumatisch klinken toegepast. En zoals in 1892 in bezwaarschrift gesproken werd van "het groote geraas", zo werden ook tegen dit pneumatisch klinken op de werven van de Heren Mol en Mittendorff bezwaren ingediend over dit voor de omwonenden zeer hinderlijke geluid, waardoor telefoneren, enz. niet meer mogelijk zou zijn. Men heeft die bezwaren toen nog trachten te ondervangen door zeer hoge houten schotten voor de klinkinrichting te plaatsen, teneinde hierdoor het geluid te dempen. Dit alles heeft niet mogen baten. De vereiste Hinderwetvergunningen zijn niet verleend en het pneumatisch klinken, een eis van de tijd, kon niet worden toegepast. Mede hierdoor zijn de genoemde verven van de Heren Mol en Mittendorff toen langzamerhand stil komen te liggen. Onwillekeurig zal men zich afvragen, waarom wel tegen het pneumatisch klinken op de werven van de Heren Mol en Mittendorff bezwaren ingediend en niet tegen datzelfde klinken op de werf van de Heer Peters?

De scheepswerf Peters ligt enigszins achteruit, achter de bebouwing langs de Hoofdvaart, aan de Peterswijk. Aan deze wijk woonden bijna allemaal mensen verbonden aan de werf en bovendien in hoofdzaak wonende in woningen van de Heer Peters. Deze mensen brachten vanzelfsprekend geen bezwaren naar voren tegen het moderne klinken op "hun" werf, waar zij hun brood verdiende. Het gezegde; "Wiens brood men eet, diens woord men spreekt" was hier enigszins van toepassing. Van omwonenden heb ik later gehoord, dat men ook aan dit "groote geraas" zoals de bezwaarden het noemden, zó kon gewennen, dat men het niet meer bewust hoorde. Wanneer men aan deze mensen de vraag zou stellen, of er b.v. de vorige dag pneumatisch geklonken was op de werf? Dan zouden ze het niet met zekerheid kunnen zeggen. Zo zijn dan in de loop der jaren, de scheepswerven, grote en kleine te Dedemsvaart opgericht, zo zijn ze ook in de loop der jaren, op één na, weer verdwenen. Van de werven genoemd in 1870, van J.Mol, R. Weener, G. Holvast, Derk Siegers en F. Reuvers, van de later genoemde werven van H.H. Mittendorff, G. Swankhuisen, J.B. Zomer, (J.G.Peters) J.A. Fernhout en Hermannus Weener, is alléén te laatstgenoemde thans nog in bedrijf, als de werf van H.B. Peters te Dedemsvaart. De werf "Mol" begon de laatste jaren (voor 1956) weer aardig in bedrijf te komen door het initiatief van de Heer Geertman. Door omstandigheden, een abnormale hoge huur, geëist door de erven Mol, is de Heer Geertman vertrokken naar Zwartsluis en heeft daar weer een scheepswerf in exploitatie. De werf "Mol" is later weer gebruik genomen door de Heer van Wieren, voor de bouw van woonarken. Woonarken, in vroeger jaren gelijk gesteld met woonwagens, voor de zwervende bevolking, doch nu veel gevraagd, in verband met de woningnood, feitelijk woningentekort, door de gewone bevolking. Ook de kleine scheepswerf van de familie Houvast te de Pol is voor enkele jaren, plm. 1950, opgeheven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 236 Van al deze werven, eenmaal vol leven en bedrijvigheid, is thans ter plaatse, behalve der werf "Mol" en de werf "Houvast", geen enkel spoor meer te ontdekken. Ze leven nog voort in de herinnering van de oudere inwoners van Dedemsvaart en van de oude schippers uit deze gemeente en daarbuiten. Wat voor schepen werden er op de genoemde werven gebouwd? In de eerste plaats, zo tot ongeveer de negentiger jaren van de vorige eeuw houten vaartuigen. Dit waren in de eerste jaren, kleine schepen en bokschuiten de schepen van 50 tot 100 ton, de bokschuiten 7 ton groot. In 1888 bouwde men op de werven in deze gemeente, 3 pramen, samen groot 174 tonnen 1 aak, groot 82 tonnen 5 kleine vaartuigen, samen groot 148 ton, terwijl er op stapel stonden 1 praam van 50 ton en 1 aak van 80 ton. In 1907 werden op de drie werven van B.A. Mittendorff, J.G. Peters en J. Mol, gebouwd; Werf Mittendorff: 2 ijzeren aakschepen van 120 ton, een ijzeren aakschip van 100 ton, 1 van 80 ton en een klipperaak van 157 ton, terwijl er op 31 December van dat jaar op stapel stonden; I ijzeren aakschip van 120 ton, 1 ijzeren klipperaak van 150 ton en 1 van 120 ton. Werf Peters: 5 ijzeren klipperaken van 100 tot 150 ton, 3 van 50 tot 100 ton en 9 kleinere schuiten van 6 tot 20 ton. Op stapel stonden op 31 December van dat jaar, 4 ijzeren schepen van 10 tot 120 ton. Werf Mol: gebouwd in 1907, 1 ijzeren aakschip van 135 ton, een klipperaak van 143 ton, een klipperschip van 157 ton, een tjalkschip van 155 ton en een ijzeren scheepje van 30 ton. Op stapel stonden op 31 December van dat jaar, 1 ijzeren klipperschip van 140 ton en een sleepkaan van 215 ton. In 1907 werden op twee kleine werven nog houten bokschuiten gemaakt. Thans in 1956 worden er op de werf van de Heer Peters ijzeren schepen gebouwd met een inhoud van plm. 400 ton. Een wanneer men zo'n schuit van 400 ton ziet liggen hier in de Dedemsvaart en men denkt terug aan het jaar 1850, toen Mr R.A. Kerkhoven de Burgemeester uitnodigde om de praam van 49 ton in ogenschouw te nemen met welk vaartuig de Heer Kerkhoven in dat jaar de beurtdienst van hier op Amsterdam opende, dan voelt men toch even aan, dit grote verschil tusschen toen en heden, tussen het simpele vaartuigje van 49 ton en de kaat van 400 ton. Hiermede wil ik datgene wat ik heb opgetekend over de scheepswerven van Avereest beëindigen. En nu als slot van dit artikel wil ik nog even terugkomen op de foto van het zeilschip, geplaatst in dit artikel. Deze foto, door schrijver dezes genomen op 12 Augustus 1843, geeft in de eerste plaats weer, een historisch punt van het kanaal "de Dedemsvaart". Tot hiertoe, even ten oosten van Balkbrug, was Baron van Dedem in 1811 gevorderd met het graven van zijn turfvaart. Het is dit punt, deze plek, door Dr. G.H. van Senden, bij de opening van het kerkgebouw te Dedemsvaart in 1834 genoemd en waarvan hij zo treffend heeft gezegd; "...... breidden zich de veenen uit als een oneffene oppervlakte, enz.". Hier was men gekomen aan de Katinger en Oosterhuizingervelden, aan het grote veengebied van deze streken. En wanneer men nu dit zeilschip op de foto beziet, het schip dat met volle zeilen vooruit gaat, dan maakt men onwillekeurig een vergelijking met de gemeente Avereest uit haar eerste beginjaren, de kleine gemeente, die vanaf en vanuit dit punt is vooruitgegaan, van een gemeente van 3729 H.A. oppervlakte tot 17366 H.A., van plm. 900 zielen tot bijna 12000. De zeilschepen op de Dedemsvaart, men ziet ze niet meer. De moderne motor heeft het zeil vervangen en hiermede is een treffend beeld uit het landschap verdwenen, niet alleen in de ogen van de schippersbevolking, ook de oudere bewoners langs het kanaal, dit dit "oude" nog gekend hebben, zullen dit typische van de vroegere scheepvaart op de Dedemsvaart missen. De tijden veranderen en het van de wind afhankelijke zeilschip heeft haar tijd gehad.

Voor de ouderen blijft er nog de herinnering, voor de jongeren bestaat er nog als een blijvend aandenken aan de scheepvaart van vroeger op de Dedemsvaart, aan de nijvere en voor de plaats zo belangrijke schippersbevolking van Avereest hoog boven de huizen en gebouwen van Dedemsvaart, het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 237 "gouden schip". Als een symbool, als een gedachtenis van het mede opbouwen van de plaats Dedemsvaart, van de gemeente Avereest, door de scheepvaart, door de bevolking van de schepen, die de Dedemsvaart hebben bevaren, staat op de toren der Hervormde Kerk te Dedemsvaart, dat schip met blinkende zeilen, dat z'n steven wendt, al naar de winden waaien, maar dat evenals het zeilschip op de foto in dit artikel wil aangeven; "Dedemsvaart, Avereest, met volle zeilen vooruit". Naschrift. Met het beëindigen van het artikel over de scheepvaart op de Dedemsvaart in het verleden in December 1956, zou ik daarachter feitelijk een punt kunnen zetten. Immers wat daarna over dit onderwerp te vermelden is, ligt nog zo kort in het verleden, dat het niet de naam "geschiedenis" kan dragen. Evenwel, wat zich de laatste tien jaren ten opzichte van het kanaal "de Dedemsvaart" heeft afgespeeld, is zo ingrijpend van aard geweest, dat een korte vermelding hiervan noodzakelijk is. Nog tweemaal, bedoeld in de gunstige zin, heeft de Dedemsvaart en haar verleden, in die tienjarige periode, in het middelpunt van de belangstelling gestaan. De eerste maal was dit op 18 September 1958, toen ter inleiding van de herdenking van het 150 jarig bestaan der Dedemsvaart, op het Gemeentehuis te Dedemsvaart een Reünie heeft plaats gehad van alle personen, die zelf de naam "van Dedem" droegen, of van wie de echtgenote of echtgenoot deze naam heeft gedragen. Daarna in 1959, toen het 150 jarig bestaan van dit kanaal in deze gemeente is herdacht. Op 7, 8, 9, 10 en 11 Juli hadden er verschillende feestelijkheden plaats. Na het 50 jarig en het 100 jarig bestaan van de Dedemsvaart, werd ook het 150 jarig bestaan herdacht. Niemand zal toen gedacht hebben, dat reeds enkele jaren later, het lot der Dedemsvaart zou zijn beslist en het levenswerk van Willem Jan, Baron van dedem ten dode was opgeschreven. Driemaal hebben de vlaggen gewapperd ter ere van die pionier uit het verleden.

Voor de tweede maal is uit volle borst gezongen, het ter gelegenheid van het eeuwfeest ter gedenking van het 100 jarig bestaan der Dedemsvaart, door het hoofd der o.l. school aan de Hoofdvaart, Abe van der Meer, gemaakte lied :

Wat wapp'ren de vlaggen langs wegen en plein Wat kan toch de reden dier feesvreugde zijn? Wie zou het niet weten, wat heden geschiedt? Waarvoor en aan wien men die hulde thans biedt. Krachtig en luide weerklinke het lied, Vergeet toch de Stichter der Dedemsvaart niet. Gij wakk're van Dedem, Gij man uit één stuk, Wat Gij eens tot stand bracht, was and'ren geluk. Uw leven was zwoegen, 't werken Uw plicht, Uw Helderziend ook, was op 't doel steeds gericht. Jub'len en blijde klinkt nogmaals ons lied Vergeet toch de Stichter der Dedemsvaart niet. Het veen riep de handel, de scheepvaart hierheen, Uit Holland, uit Duitschland kwam werkkracht bijeen. Als mannen vol kracht met een heldere blik, Vergaarden zij schatten met spa en met stik. Dedemsvaart bloeie en ga steeds vooruit Dat zingen en juichen zij krachten en luid. Vaal lag de heide en dor was de grond; Maar thans heerst de welvaart hier aan uren in 't rond, Gij weest ons de weg, waar de schat lag in d'aard, En werd zo de Stichter van Dedemsvaart. Dankbaar en blijde klinkt nogmaals het lied; Vergeet toch de Stichter der Dedemsvaart niet.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 238 Bij de herdenking in 1959 werd door de familie van Dedem aan de gemeente Avereest een gedenkraam aangeboden, met als titel; "Somnium meum in veritatem transit" (Mijn droom is in vervulling gegaan). Het stelt o.m. voor, de figuur van Baron van Dedem, de wapens van de familie van Dedem en van de Gemeente Avereest, verder een voorstelling van de eenzame plaats op de grote heidevlakte, waar onder enkele schrale berekenboomjes de jonge jager van Dedem zijn droomvisioen zag en tevens de werkelijkheid van wat Baron van Dedem toen voor ogen heeft gestaan ten opzichte van deze streek, het latere en het tegenwoordige Dedemsvaart. En toen na dit feestelijk herdenken in 1959, kwamen al spoedig de jaren waarin stemmen opgingen, de Dedemsvaart als vaarwater te sluiten en gedeelten van de vaart de dempen. Tegen deze plannen kwam het nodige verzet. De voormalige waterstaats-ambtenaar van de Provincie, het Raadslid, de Heer Litz, kwam met plannen de Dedemsvaart als vaarwater te verbeteren en te behouden. Het heeft allemaal niet mogen baten. De Provinciale Staten van Overijssel, aan wie de financiële steun van Het Rijk voor de verbetering der Dedemsvaart werd onthouden, besloten de Dedemsvaart als vaarwater te sluiten. En zo hebben wij kunnen zien,dat in 1966 de Dedemsvaart van Sluis Cijf tot de Pol, eenmaal door Baron van Dedem na moeizame arbeid tot stand gebracht werd gedempt. Met het vermelden van deze miskenning van het levenswerk van Baron Willem Jan van Dedem, wil ik dit naschrift besluiten.

De w e g lang s d e De d e m svaart Wanneer wij thans, 1967, een artikel gaan schrijven over het bovengenoemde onderwerp, moeten wij daarbij bedenken, dat wij momenteel feitelijk al kunnen schrijven, "de weg langs en over de Dedemsvaart", want vanaf de voormalige Sluis no. 5, in de eerste jaren van haar bestaan, "het Veenschut" genoemd tot aan de Pol in deze gemeente is de Dedemsvaart in 1966 gedempt en liggen de nieuwe wegen over deze gedempte Dedemsvaart. Maar al zou ook de gehele Dedemsvaart zijn gedempt en al zouden de nieuwe, moderne wegen, dan niet meer langs, doch over de voormalige Dedemsvaart lopen, de weg, of feitelijk de wegen, zowel aan de noord- als aan de zuidzijde van het kanaal van Baron van Dedem, hebben daar ongeveer van het ontstaan van dit kanaal gelegen. Uit den aard der zaak waren het oorspronklijk gewone zandwegen, zoals men in die tijd overal zandwegen vond. Wij kunnen aannemen, dat de weg langs de vaart is aangelegd met het zand uit het gegraven kanaal. De veengedeelten zijn, zoals later is gebleken eerst niet uitgegraven. In de loop ter tijden is deze weg langs de Dedemsvaart de hoofdverbinding geworden voor deze streken met de meer bewoonde gedeelten van ons land. Toch was dit aanvankelijk niet altijd het geval. Zo lees ik in een verslag van een transport van 100 bedelaars op karren uit Amsterdam naar de bedelaarskolonie "de Ommerschans" op 15 Februari 1823, door de Commissaris van Politie te Amsterdam, Christiaan Sepp Jansz. het navolgende; "Des anderen daags, Zaterdag den 15 Februari, van alle vermoeijenissen eenigszins bekomen, nam ik mijn transport wederom op, in voege zoo als ik zulks te Amsterdam gedaan had. De stad Zwolle uitgereden zijnde, wendden wij ons naar het oosten, passeerden de Berkenbrug, die over de Vecht ligt, tot naar het Tolhek, lieten Nieuwleusen links en Ruitenberg regts af liggen, tot naar Arendshorst en Ommerhaar, alwaar ik de kerk van Ommen, niet heel ver van het Munstersche, zuid-oostelijk voor mij had. Hier maakte ik linksom en reisde verder genoegzaam vlak ten noorden, op welke weg ik, na eenigen tijd voortgerukt te hebben, het roode dak van het Fort de Ommerschans in het gezigt kreeg en eindelijk die rentrachementen, nog even voor het vallen van den avond met mijn transport binnenreed". Tot zover deze aanhaling uit het verslag, hetwelk Commissaris Sepp over dit transport heeft opgemaakt en waaruit wij kunnen zien, dat in dit geval de Hessenweg gebruikt werd om de Ommerschans vanaf Zwolle te bereiken. In het boek "Nederland in den Goeden Ouden Tijd", zijnde het dagboek van hunne reis te voet, per trekschuit en per diligence, van Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp door de Noord-Nederlandsche Provinciën in de jare 1823, beschrijft van Lennep o.m. hun bezoek aan de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 239 Rollecate, het landgoed van Baron van Dedem, verder hun bezoek aan de Ommerschans en aan de molen van Kruizings te Dedemsvaart, waarbij telkens de weg langs de vaart gebruikt wordt. Als derde beeld uit het verleden van de weg langs de Dedemsvaart, waar m.i. zo goed in uitkomt, het wezen van het landschap in die tijd, wil ik vermelden hetgeen door een Fransman, Edouard Mary, daarover geschreven is in een nummer van de Vriend des Vaderlands, van 1829, het maandblad van de Maatschappij van Weldadigheid en dat luidt als volgt : "De laatste keer dat ik de noordelijke koloniën van het Koninkrijk bezocht, scheepte ik mij te Amsterdam in op de Zuiderzee en na een overvaart van 48 uren, door tegenwind opgehouden, landde ik te Zwol, hoofdstad van de provincie Overijssel. Ek vertrok den volgende morgen bij het aanbreken van den dag, vandaar naar de Ommerschans, op de grenzen van Drenthe gelegen en zijnde de eerste kolonie tot wering der bedelarij, gesticht door de Maatschappij van Weldadigheid. Het eenigste schouwspel dat zich op dezen zoo weinig bezogten weg opdoet, zijn heiden, die van afstand tot afstand door vruchtbare velden vervangen worden. Na vier uren afgelegd te hebben zag ik eenige woningen in het verschiet en daarachter een groote uitgestrektheid van dor land. Mijn wegwijzer liet mij die soort van Oases opmerken, het was de kolonie van Ommerschans. Wij kwamen er in, na eenige oogenblikken langs de kant van een gracht gereden te hebben, (de Koloniewijk langs de weg Balkbrug-Ommen) en na een zeer fraaie herberg voorbij te zijn gegaan, die er in deze voorheen zoo afgezonderde plaats gebouwd is. (Herberg van Kruizinga, thans 1967, het café van de Heer Hendriks, te Balkbrug). Tot zover deze voorbeschouwingen uit en over de tijd van het eerste bestaan van de weg langs het nieuwe kanaal, de Dedemsvaart. Voor en aleer ik een aanvang ga nemen met de beschrijving van de weg langs de Dedemsvaart, wil ik nog doen uitkomen, dat het de bedoeling is slechts het eerste begin, de eerste jaren van het bestaan van deze weg te schetsen en niet het latere verloop, toen deze weg in eigendom en beheer was overgegaan naar de provincie Overijssel. Opvallend is het in dezen, dat de gemeente Avereest, bemoeienissen met deze weg had, ook op het grondgebied van andere gemeenten. Het is gebleken, dat het Gemeentebestuur van Avereest, waarschijnlijk om goede verbindingen met naburige gemeenten te verkrijgen ook over de gemeente grenzen wegen in onderhoud en beheer had. Als zodanig zou ik van voor zo'n 50 jaren terug kunnen noemen, de weg van Dedemsvaart naar Zuidwolde, waarvan het gedeelte van de Reest tot het tolhek, nabij Linde, gemeente Zuidwolde in onderhoud was bij de gemeente Avereest. Evenzo, de weg Balkbrug-Ommen, waarvan een gedeelte over de gemeentegrens, in de Ommerschans, in onderhoud en beheer was bij de gemeente Avereest. Schrijver dezes, kan zich nog herinneren, dat destijds Koop Scheper, wonende hoek Boslaan-Dronkemenslaan, wegwerker was op dit gedeelte weg, gedeeltelijk onder Ommen en gedeeltelijk onder Avereest. Dan nog de straatweg van Balkbrug door Oud-Avereest naar de Wijk, die over de gemeentegrens, onder de gemeente Zuidwolde en verder onder de gemeente de Wijk tot het kruispunt in de Stapel door Avereest werd onderhouden. De oude wegwerker op die weg door Oud-Avereest, Jan van de Berg, moest tot dat punt de weg onderhouden. De gemeente Avereest had zelfs een tol onder de gemeente de Wijk op deze weg. Toen later deze gemeentewegen zijn overgegaan naar de provincie Overijssel zijn aan deze eigenaardige toestanden een einde gekomen. De weg langs de Dedemsvaart heb ik voor het eerst gevonden in een schrijven, d.d. 30 October 1835 van de Gouverneur van de provincie Overijssel gericht aan Burgemeester en Assessoren van de gemeente Avereest en luidende als volgt : "Op de, bij U Ed. missives van 24 Julij l.l. no. 291 ingezondene tablaeu der wegen, zijn de navolgende bemarkingen gevallen. 1e. Op het tableau der wegen van de 2de klasse, ontbreekt de weg langs de Dedemsvaart, welke alhoewel in particulier onderhoud bij de Eigenaren der vaart, als openbare weg moet worden opgegeven, voorts wordt op hetzelve niet gevonden de weg van Avereest naar Nieuwleusen, het schijnt in het algemeen niet denkbaar, dat er zoo weinige wegen in Uwe gemeente zouden aanwezig zijn, waarom U Ed. wordt verzogt, de wegen in de Gemeente Avereest nog eens nauwkeurig na te gaan, en zonder enige uitzondering op het tableau te brengen. 2e. Is er geen tableau der particuliere wegen, noch

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 240 van openbare voetpaden overgezonden, indien de zoodanige niet bestaan in de gemeente Avereest, dan zal daarvan eene schriftelijke verklaring door Burgemeester en Assessoren geteekend, moeten worden overgezonden. Onder toezending van de voormelde tableau's verzoek ik U Ed. dezelve volgens bovenstaande aanwijzing te redresseren, en dien na, door Burgemeester en Assessoren geteekend terug te zenden, voor of op den 10 December eerstkomende, na vooraf opnieuw ter visie te hebben gelegen, en te hebben gezorgd, dat de tableau's en vooral de omschrijving der wegen met meedere naaukeurigheid opgemaakt zijn. De Gouverneur van de provincie Overijssel, get. onleesbaar. In een schrijven, d.d. 9 October 1840 van de Burgemeester der stad Hasselt, G. Freislich aan de Burgemeester der gemeenten Nieuwleusen en Avereest wordt gesproken van de aanleg van een kunstweg langs de Dedemsvaart. Dit nog al uitvoerige schrijven luidde als volgt; "In aanmerking nemende dat een goede en gemakkelijke communucatie van de eene tot de andere gemeente, de welvaart van derzelve ingezetenen aanmerkelijk kan bevorderen, dat zeer wenschelij is en tot voorzegd doen zunde kunnen leiden, de verbetering van de Weg langs de Dedemsvaart en daarbij voorzeker belang hebben, de ingezetenen van de gemeenten Avereest, Gramsbergen, Stad- en Ambt-Hardenberg, Stad Hasselt, Nieuwleusen en Staphorst, en de welvaart van derzelver ingezeten zoude vermeerderen, indien over dezelve was aangelegd, een zoogenaamde Kunstweg bestaande uit Steenpuin en grind. Overwegende, dat genoemden weg door de eigenaren van de Dedemsvaart aangelegd is en onderhouden wordt echter volgens het tableau der wegen, door de provinciale Staten vast gesteld en behoord voorzeker tot de wegen van de 2e. klasse, waarvoor volgens het reglement het toezigt en de onmiddellijk verzorging aan de gemeentebesturen is opgedragen. Dat men van de eigenaren of administrateuren van de Dedemsvaart niet zal kunnen vorderen, het behoorlijk onderhouden van genoemden weg, als daartoe vanaf den aanleg verpligt en daarop heffende een tol, maar niet kan verpligten derzelve te verbeteren, door daarvan te doen maken een puin en grintweg en men derhalven deswege met dezelve zoude behooren overeen te komen. Dat het voldoende zoude zijn een puin en grindweg aan te leggen ter breedte van twee Ellen vijftig duim, ter dikte van zestien duim Steenpuin en vier duim grind, en door dien het vervoer aan de materialen tot de plaats zelve te water kan geschieden, zullende kosten van aanleg niet zoo veel bedragen, als elders soortgelijke wegen gekost hebben; men berekend de kosten van aankoop, vervoer, lossen en verwerken en fijnkloppen van een kubieke El Steenpuin op f 2,50, Idem van een kubieke El grind op f 2-, men berekend te kunnen maken met een kubieke El Steenpuin twee en een halve strekkende El en met een kubieke El grind, tien strekkende Ellen, zoo dat de kosten per strekkende El zouden bedragen; Aan Steenpuin f 1- Aan grind f 0,20 Aan arbeidsloon van de aardebaan f 0,40 Te zamen f 1,60. De geheele lengte van de weg berekend op veertig duizend Ellen en zoude dus moeten kosten zes en vijftig duizend gulden. Dat ofschoon men bij het vernemen van dat cijfer tegen de mogelijkheid van uitvoering zoude aanzien, echter gemakkelijk zoude vallen, wanneer elk jaar één tiende gedeelte gemaakt van de kosten gedragen worden op de volgende wijze : Door de Dedemsvaart de helft en de andere helft door de belanghebbende gemeenten en in evenredigheid als volgt; de gemeente Avereest 6/28 gedeelte de gemeente Gramsbergen 4/28 gedeelte de gemeente Hasselt 5/28 gedeelte de gemeente Stad-Hardenberg 4/28 gedeelte de gemeente Ambt-Hardenberg 5/28 gedeelte de gemeente Nieuwleusen 3/28 gedeelte de gemeente Staphorst 1/28 gedeelte Volgens voormelde bekening zoude elk één achtentwintigste gedeelte jaarlijks bedragen éénhonderd gulden, doch dit zoude kunnen verminderd worden met een vierde gedeelte, wanneer men gedurende tienjaren uit de provinciale fondsen eene jaarlijksche bijdrage zoude kunnen verkrijgen van zevenhonderd gulden. De kosten van onderhoud zouden voornamelijk moeten gedragen worden door de eigenaren van de Dedemsvaart en des noodig ook kunnen gevonden worden door het heffen van tollen. In aanmerking nemende wijders, dat het bedrag der twee ten honderd vande gewone inkomsten der gemeenten staande ter beschikking van het algemeen bestuur, doorgaans worden bestemd tot den aanleg

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 241 of verbeteren van wegen, somtijds tot de zoodanige waarbij de gemeente niet onmiddellijk en een dadelijk belang heeft, dat het daarom zeer doelmatig en nuttig zoude zijn, verzoek te doen om het nog disponibel gedeelte van het bedrag der twee ten honderd van de gewone inkomsten der gemeente van den jare 1840 en van de negen volgende jaren, te mogen bezigen tot verbetering van genoemden weg, en dat de verdere kosten van bijdrage van eenige gemeentens, mogelijk het minst drukkende en meest gemakkelijk zoude kunnen worden gevonden, door het heffen van een of twee meerdere opcenten op de grondbelasting, zooals dit geschiedt in gelderlan, tot het vinden van de kosten van de Zuiderzeesche Straatweg, of door eenen omslag van het belastbaar inkomen der Eigendommen. Ik heb begrepen, dit plan in de eerste plaats aan U Ed. Achtb. mede te deelen, met verzoek zoo U Edel Achtb. daarmede mogt overeenstemmen, mij op te geven, of ditzelve plan door mij of door U Edel Achtb.of door ons gezamelijk aan onze ambtgenoten van de gemeenten Gramsbergen, Stad- en Ambt-Hardenberg en Stadhorst zal worden medegedeeld, met verzoek daarop hunne gedachten schriftelijk op te geven en hoedanig deswegens en door en met wien het doelmatigste zoude kunnen gehandeld worden, om de helft vande kosten van de Dedemsvaart te verkrijgen; het spreekt vanzelven zoodra men het onderling eens is, men aan Gedeputeerde Staten een voorstel zal moeten doen om tot den aanleg van dien weg eene speciale Commissie te benoemen, enz. enz. De Burgemeester der Stad Hasselt, Get. G.Freislich. Het schijnt dat dit uitvoerige schrijven van de Burgemeester der stad Hasselt niet het beoogde effect heeft gehad. Door het lid van de Raad der gemeente Avereest, J.H. Daman en anderen werd daarop onderstaand adres gericht aan de Minister Binnenlandsche Zaken. De bedoeling van verzoekers was, een subsidie of aanvulling van de ontbrekende gelden uit '' Rijks kas te ontvangen voor de aanleg van de reeds eerder genoemde weg langs de Dedemsvaart. Uit het antwoord van de Minister valt in de eerste plaats af te leiden, dat het Rijk zich wel met een Gemeentebestuur, maar niet rechtstreeks met een particulier persoon of groep personen in verbinding wil stellen. Het antwoord luidde als volgt; Zwolle, den 24 April 1843. De Gedeputeerde Staten van Overijssel; Gelet op de missive van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 22 dezer maand, no. 155. 3e. Afd. geleidende een door J.H. Daman en Ingezetenen van Avereest aan Z.E., ingediend adres waarbij dezelve verzoeken om tot de daarstelling van eenen rijweg langs de Dedemsvaart, waarvoor uit eigen meddelen reeds fondsen zijn bijeengebracht, een Subsidie uit 's Rijks kas te bekomen, of wel de ontbrekende gelden te mogen negosieren en tot aflossing en rentebetaling eenen tol te heffen. Hebben goedegevonden; Aan J.H. Daman en consorten, ingezetenen van Avereest bij een afschrift dezes te kennen te geven, dat volgens de boven vermelde missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken geene termen zijn om tot de uitvoering van het door hem verlengde werk eene subsidie uit 's Rijks kas te verleenen en bij aldien zij verlangen uit eigen middelen tot stand te bregen tegen consessie van tolregt, zij daartoe een meer bepaald voorstel door tusschenkomst van het Gemeentebestuur aan dit Kollegie zullen behooren in te zenden, vergezeld : 1e. Van een tarief van tolgelden. 2e. Van eene opgave der vermoedelijke kosten van daarstelling en van onderhoud des wegs en der som van opbrengst, en 3e. Van het verzoek om den grond voor dien weg benoodigd en aan particuliere personen toebehoorende ten algemeenen nutte te onteigenen en zal voorts een afschrift deze worden toegezonden aan het Gemeente-Bestuur van Avereest tot informatie. De Gedeputeerde Staten. Get. onleesbaar. Op bladzijde 1 van een artikel "Uit het verleden van de Dedemsvaart" heb ik o.m. vermeld; "Na een onafgebroken arbeid en door telkens zoveel mogelijk middelen te bedenken om de onderscheidene belangen overeen te brengen, gelukte het mij, (Baron van Dedem) te toestemming van

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 242 allen te bekomen en mij van de intentie der regeering van de stad Hasselt ten opzigte van vroegere contracten te verzekeren; zo dat ik eindelijk niets anders van het Gouvernement te vragen had, dan het regt om door onze eigene gronden te graven. Deze strook grond waarover Baron van Dedem de beschikking had gekregen om daardoor zijn turfvaart te laten graven, had de breedt van dit kanaal met aan weersijden de wallen, stroken grond van enige meters breed, om daarover zonodig wegen aan te kunnen leggen. Toen Baron van Dedem door financiël moeilijkheden genoodzaakt werd, het kanaal van de provincie Overijssel over te dragen, behield hij de genoemde stroken grond in eigendom. Deze gingen niet met het kanaal aan de provincie over. Uit deze transacties ontstonden reeds spoedig moeilijkheden, waarvan onderstaand geval zo'n onvoorzien voorbeeld is. Weg aan de zuidzijde der Dedemsvaart, tusschen het Veenschut en het Zwolle, den 24 Maart 1848 Logement van Ap. Herhaaldelijk zijn klachten ingebracht over het afsluiten van zeker gedeelte wegs ten zuiden der Dedemsvaart tusschen het Veenschut (Sluis Vijf) en het logement van Ap, (café Hendriks te Balkbrug) welke afsluiting door den Heer W.J. Baron van Dedem tot de Rollecate zoude zijn bewerkstelligd. Die weg maakt een gedeelte uit van het perceel Sectie B no. 57, der gemeente Avereest en behoort aan de provincie Overijssel, die wel geene dadelijke behoefte aan den weg heeft, vermits zij den weg te dier plaatse ligt langs de vaart heeft doen doortrekken, maar evenmin kan gedoogen dat anderen op haar eigendom daden uitoefenen, waartoe zij niet bevoegd zijn. Het hooge Gouvernement heeft zich reeds met deze zaak bemoeid en verlangt het ophouden van derzelver tegenwoordige toestand, weshalve ik ter vermijding van andere maatregelen U Edel Achtb, verzoek den Heere Baron van Dedem daarover te onderhouden en ZHWGeb. Aan te raden zich van de bedoelde afsluiting te onthouden, zullende ik vóór den laatsten der maand van U Ed. Achtb. de mededeeling van den uitslag Uwer pogingen te gemoet zien. De Staatsraad Gouverneur Aan den Heer der provincie Overijssel, Burgemeester get. onleesbaar. van Avereest. Tot een goed begrip van deze kwestie moet men zich even indenken in de ambtelijke verhouding van de Burgemeester van Avereest en de familieverhouding van deze Brugemeester tot Baron Willem Jan, van Dedem tot de Rollecate de stichter der Dedemsvaart. In dit geval zou de zoon, Mr Coenraad Willem, Baron van Dedem, als Burgemeester Van Avereest en Nieuwleusen, maar tevens als zoon tegen zijn vader moeten optreden. Nu kunnen wij ons voorstellen, dat dit "optreden" zeer gemoedelijk zal zijn geweest. Het werd van de zijnde van de zoon-Burgemeester zeer spoedig schriftelijk afgedaan. Ook de vader, Baron van Dedem antwoordde zijn zoon de Burgemeester schriftelijk, welk schrijven jierna volgt; Rollecate, den 5 April 1848. Edel Achtbare Heer. Ter voldoening van U Ed. A missive van den 28 Maart jl. No. 460, heb ik de eer te berigten, Dat ik erken dat door mij of mijnen last den grond is afgesloten van af van Veenschut tot het logement van Ap, welke vroeger gediend heeft als weg. Het is mij niet onbekend dat Heeren Gedeputeerde Staten van Overijssel in de meening verkeeren dat die grond met de vaart aan de provincie zoude verkocht, doch die meening is het gevolg van verkeerde inlichtingen en mededeelingen, welke men aan dat Collegie heeft gegeven. Het hoekje grond bij het huis door van Beek bewoond, behoort in onverdeelde eigendom aan mij, benevens Jan van der Haar en Consorten ofte de marktgenoten van het Huizingerveld en is nimmer geweest een eigendom bij de Vaart behorende, terwijl de grond en weg, van daar tot het legement van AP mij alleen toebehoort, hetwelk ik volkomen ten genoegen regtens zoude kunnen aantoonen wanneer op mij de last ruste van het bewijs. Ik ben echter van oordeel dat wanneer de provincie daarop regt beweert te hebben Zij van hare zijde, dat regt moet bewijzen en hetwelk ik zal afwachten, daar ik niet voornemens ben mijn eigendom te laten varen. Ik vermeen hiermede aan U Ed. Achtb, aanschrijving te hebben voldaan en heb de eer te zijn. Uw Ed. A. Dw. Dienaar, Get. W.J. Van Dedem.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 243 Het is in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 27 November 1848 dat de weg langs de Dedemsvaart wordt besproken. Wordt in het midden gebragt en geconsidereerd nopens den slechten toestand van den weg langs de Dedemsvaart, die zelfs bij dag niet dan met gevaar per rijtuig is te passeeren. De Raad zich voorstellende H.H. Gedeputeerde Staten met de gesteldheid onkundig zijn, oordeelt het thans hoogst noodzakelijk Hun Edel Groot Achtbaren mededeeling te doen, met verzoek tevens wel te willen bevorderen daarin onmiddellijk te voorzien, wijl het gevorderde Saisoen dien toestand zoo mogelijk nog dagelijks verergerd. Dat weliswaar even beneden de Pol eenige arbeiders sints weken bezig zijn, bij tusschenpozen te arbeiden, maar ook dien arbeid veel te wenschen overlaat, terwijl de gaten welke zijlieden, tot de omgraving te maken hebben des nachts niet dichtgemaakt, noch afgesloten worden, en op de eene zijde slechts eene ruimte wordt vrijgelaten, waar men bij dag zelfs niet dan met de grootste omzichtigheid kan passeeren, wanneer de grond daar niet te veenachtig is. Dat wijders op verschillende plaatsen stobben in den weg zitten die noodwendig behoorden weggenomen te worden, welke een en ander zelfs den bekendste de passagie gevaarlijk maakt en het wel te verwonderen is, men tot dusverre nog van geene ongelukken heeft vernomen. En om die te voorkomen veroorloofd de raad zich de vrijheid H.H. Ged. Staten voor te stellen de noodige order te willen geven, om door kracht van werk de gevaren dier weg te doen opruimen, zijnde huns inziens het eenige middel om in het tegenwoordige saisoen naar wensch te slagen. Gedeputeerde Staten antwoordden hierop; Zwolle, 14 December 1848. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel; Gelezen eene missive van den Hoofdopzigter der dedemsvaart van den 3 dezer no. 98, daarbij dienende van berigt op eene delibiratie van den raad der gemeente Avereest van den 27 November 1.1. houdende klagten over den slechten toestand van de wegen langs de Dedemsvaart. Hebben goedgevonden; 1e. Aan den raad der genoemde gemeente bij afschrift dezer, te kennen te geven, dat de door den hoofdopzigter medegedeelde wijze van verbetering des wegs, door het veen onder en het zond boven te werken allezins doelmatig voorkomt, dat de omgraving des avonds is afgesloten, en dan voor een klein gedeelte een minder goede weg moet worden gepasseerd welk ongerief wel zal hebben opgehouden te bestaan, daar de omzetting der specie waarschijnlijk reeds is afgeloopen, dat het aanzijn van stobben in den weg langs de Dedemsvaart aan den hoofdopzigter onbekend is, weshalve de raad wel zoude doen, de punten van derzelver aanwezen op te geven, wordende in het algemeen aan den raad opgemerkt, dat de aanhoudende regens, die aan het rijdstip van dezelfs klagten voorafgingen, tot een minder goeden staat des wegs hebben medegewerkt, kunnende overigens de verzekering gegeven worden, dat deze vergadering op een behoorlijk onderhoud der betrokkene wegen zal doen toezien. De Gedeputeerde Staten voornoemd, Get. onleesbaar. Wanneer wij thans, 1967, de pas aangelegde wegen over de gedempte Dedemsvaart, tussen de Pol en Balkbrug bekijken en wij denken daarbij terug aan de toestand van de weg terzelfder plaatse, besproken in de vergadering van de raad dezer gemeente op 27 November 1848, dan springt dat verschil wel terdege in 't ook en zou ik, als een variant op het gezegde; "een volk, dat zijn verleden niet vergeet, is zijn toekomst waard" willen zeggen; "Een volk dat zijn verleden kent, waardeert het heden zoveel te meer". Het is in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 11 Januari 1851 wat de weg langs de Dedemsvaart wederom ter sprake komt en "wordt gelezen eene missive van H.H. Gedeputeerde Staten van 24 December l.l. houdende verzoek om nadere inlichtingen omtrent de werkzaamheden waartoe de autorisatie van den Provincialen opzigter van Wijngaarden in verzogt geworden. Wordt besloten H.H. Ged. Staten te kennen te geven, dat bedoelde werkzaamheden zijn, de opname van en het maken van een bestek en plan voor eenen langs de Hoofdvaart daar te stellen grindweg, waartoe men hoopt de meddelen te zullen vinden, wordende wijders bepaald,de hierop vallende kosten uit de Gemeente-kas zullen worden voldaan. Bij een schrijven van 23 Januari 1851 antwoordden Gedeputeerde Staten der provincie Overijssel hierop :

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 244 Gelezen een missive van den Heer Burgemeester van Avereest van den 17 dezer, no 39 en daarbij gevoegd extract uit de belibiratiën van den raad der gemeente, houdende opgave in voldoening aan de resolutie van den 24 December l.l. dat men provincialen opzigter van Wijngaarden wenscht beschikbaar gesteld te zien tot het doen van opnemingen in het maken van een plan en bestek voor eenen langs de hoofdvaart der Dedemsvaart daar te stellen grindweg en dat de hierop vallende kosten uit de gemeentekas zullen worden voldoen; Hebben goedgevonden : Den Heer Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat in het vierde district bij afschrift dezer uit de noodigen den opzigter van Wijngaarden tot bovengemeld einde beschikbaar te stellen en daarvan bij gelijk afschrift aan den gemeenteraad van Avereest tot informatie kennis te geven. De Gedeputeerde Staten voornoemd, Get. - Backer. Ter ordonnantie derzelven, Get. J.M. van Rhijn. In de vergadering van de raad der gemeente Avereest op 23 April 1852 komt de genoemde weg andermaal ter sprake en wordt gelezen een adres van de Heren Jonkheer Me. G.C.Junius van Hemert, E. Th. Meijeringh en D.A.te Wechel, allen wonende in de gemeente in hun hoedanigheid van Cincessionarissen tot daarstelling van een kunstweg langs de Dedemsvaart, als zoodanig tot de uitvoering van dat werk verzoekende eene jaarlijkse subsidie uit de Gemeente-kas van f 600 gedurende twintig jaren. De Voorzitter stelt voor en dienovereenkomstig wordt besloten, dit onderwerp commissoriaal te behandelen en zijn tot leden dier Commissie benoemd, H.B. Slot, Mr R.A. Kerkhoven en P. Plomp. In de vergadering van de raad op 30 April 1852 wordt door de genoemde Commissie rapport uitgebracht ten aanzien der door Heeren Concessionarissen voor een Grindweg van de Ligtmis naar Hardenberg gevraagde subsidie uit de Gemeente-kas van f 600 gedurende twintig jaren. Het rapport, dat door de Commissie schriftelijk is gedaan om in het Gemeente-archief gedeponeerd te worden en als bijlage der notulen te sterkken bevat na uitvoerige beschouwingen de navolgende conclusie : 1e. Dat aan adressanten voor den ontworpen Grindweg overeenkomstig met de overgelegde plannen en de Provinciale concessie uit de Gemeentekas zal verleend worden eene jaarlijkse subsidie van f 100, aanvangende met 1852 en jaarlijks met f 50 verhoogd wordende tot een cijfer van f 600 en op dat cijfer te contineeren, 19 jaren lang. 2e. Dat de statuten der maatschappij voor den Grindweg zullen ontworpen onder medewerking en goedkeuring van het Gemeentebestuur. 3e. Dat de verschenen termijnen dezer subsidie betaald worden zoodra met de werken een begin gemaakt zal hebben. 4e. Dat alles wat later blijken mogt gemist te kunnen worden van de subsidie van de Gemeente aan de Gemeente zal worden gelaten of terug gegeven. Onderscheidene discussiën gaven hierop aanleiding tot het volgende amandement van de Heer Kerkhoven om namelijk in de plaats van de hiervoor sub 1 vermelde subsidie aan H.H. Concessionarissen gedurende 20 jaren toe te kennen eene subsidie van f 600 jaarlijks; dit amandement in omvraag gebragt zijnde, wordt met zeven tegen vier stemmen aangenomen. Ogenschijnlijk viel er op de 4 genoemde punten niets aan te merken. Toch gingen de Heren Concessionarissen er niet mede akkoord, gezien het volgende schrijven; Aan het Gemeentebestuur van Avereest. De ondergeteekenden, als concessionarissen van eenen kunstweg langs de Dedemsvaart vanaf de Ligtmis tot in Heemse nemen bij dezen de vrijheid eenige bedenkingen te opperen tegen één der voorwaarden genoemd Gemeentebestuur aan hun de gevraagde subsidie van f 600 's jaars gedurende 20 jaren heeft verleend. Deze voorwaarde namelijk luidt als volgt; "dat alles wat later blijken mogt gemist te kunnen worden van de subsidie der gemeente aan de gemeente zal worden gelaten of teruggegeven". Deze voorwaarde is hoogst bezwarend voor de geldschieter en zal misschien een onoverkomelijke hinderpaal voor de concessionarissen zijn om eenen geldschieter te vinden. Het gemeentebestuur gelieve te bedenken dat de uitgeloofde rente van 4% al zeer laag is en weinig personen zal uitlokken om aan de de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 245 geldbelegging deel te nemen, de kans bovendien om iets boven de uitgeloofde rente te verkrijgen is aan den geldschieter geheel en al ontnomen daar men uit de redachtie van de bovengemelde voorwaarde zou moeten afleiden, dat de overwinst moet teruggegeven worden. Zoo deze voorwaarde dus in stand blijft dan is voorzeker in deze zaak voor den geldschieter weinig aanlokkelijks; hij zal zich moeten tevreden stellen met eene zeer lage rente, met de kans op schade, terwijl aan hem daarentegen voor immer het vooruitzicht op winst ontnomen is. Daar de concessionarissen zoo krachtdadig hebben ondervonden dat het gemeentebestuur ook doordrongen is van het hooge nut voor deze gemeente van de spoedige daarstelling van den geprojecteerden kunstweg, twijfelen dan ook niet of het gemeentebestuur zal genegen zijn, om alle hinderpalen, die de bereiking van dat gewenscht doel zouden kunnen beletten, weg te nemen, onder die hinderpalen wordt zoo als zoo even is aangetoond meergemelde voorwaarde door de concessionarissen aangemerkt. De ondergeteekenden vertrouwde, dat het groote bezwaar in die voorwaarde als vervallen zal verklaard worden. Get. Junius van Hemert. E.F.Meijeringh Avereest, 5 Juni 1852. D.A. te Wechel. Op 17 Juni 1852 doen Gedeputeerde Staten van Overijssel aan Burgemeester en Wethouders van Avereest onderstaand schrijven toekomen. "Gelezen eene missive aan Burgemeester en Wethouders der gemeenten Avereest van den 29 Mei l.l. betreffende het door Jonkheer Mr. G.C. Junius van Hemert en c.s. aan Z.M. den Koning gerigte adres, om concessie tot daarstelling van eenen kunstweg langs de Dedemsvaart en het regt om tol op dien weg te heffen, daarbij overleggende; de berekening van geldleening en aflossing zoo als die aan de provinciale staten ter bekoming van cincessie en subsidie ingediend. een ontwerp van toltarief. eene teekening van den geheelen weg met aanduiding van de rigting alsmede de plaatsing der tolboomen. Overwegende dat voormelde stukken nader aanvulling en bepaalde opgaven vereischen alvorens dezelve door deze vergadering aan den Minister van Binnenlandsche Zaken kunnen worden gezonden. Hebben goedgevonden; Voormelde stukken bij afschrijft dezes te zenden aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest met verzoek de adressanten op te merken; 1e. dat de berkening van geldleening en aflossing overeenkomstig het besluit der provinciale staten van den 2 Maart l.l. no. 5, zal behooren te worden opgemaakt. 2e. dat in het tarief van tolheffing nog zullen behooren te worden opgenomen, de rijtuigen met vier wielen, omdat de losse jagerspaarden, die het jaagpad houden, niet met tol zullen kunnen worden bezwaard. 3e. dat de tolboom no.5 aan de zuidzijde der vaart zal dienen geplaatst te worden of wel de bepaling gemaakt, dat degene die van Ane komen en hunnen weg langs de Dedemsvaart vervolgen, of zij, die van de Dedemsvaart naar Anne rijden aan dien tolboom niet zullen betalen. 4e. dat omtrent de rigting deswege bij de Rollecate eene bepaalde opgave zal moeten geschieden, of dezelve aan de Noordkant, dan wel aan de Zuidkant van de vaart zal gelegd worden, uithoofde aan den Koning geen tweeledige voordragt daaromtrent kan worden gedaan, terwijl, voor het geval dat de weg aan de Zuidzijde mogt worden gelegd, aan Gedeputeerde Staten daaromtrent vooraf een nader uitgewerkt plan zal behooren te worden overlegd, waarbij vooral in het ook zal moeten gehouden worden, dat er een voldoend jaagpad voor de scheepvaart blijft bestaan. De Gedepueerde Staten vernoemd get. C. Backer. Ter ordonnantie derzelve, get.J.M. van Rhijn. In dit en het volgende schrijven komt de tolheffing op de genoemde weg ter spraken. Nu was het betalen van tol voor onze voorouders een aangelegenheid die niet gewild was en die men op velerlei wijze trachtte te ontduiken. In de voorenstaande missive onder no. 2 omschreven bepaling was er een om ontduiking van tol te voorkomen. Wanneer er alleen stond, dat er tol betaald moest worden, voor een rijtuig bespannen met een paard, waren er personen die voor de tolboom het paard zouden uitspannen

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 246 en dit over het jaagpad voorbij de tol zouden leiden, om daarna zelf de wegen of het rijtuig door de geopende tot te trekken en zodoende vrij te zijn van het betalen van de tolgelden. Teneinde het betalen van tolgeld te ontgaan ging men soms hele einden omrijden. Daar zag men helemaal geen kwaad of schaande in, maar men beschouwde dat meer als een handigheid. Vandaar de zo nauwkeuring omschreven bepalingen van tolheffing. Op 15 Julij 1852 schrijven Ged. Staten van de provincie Overijssel aan Burgemeester en Wethouders van Avereest inzake eene missive 3 Juli j.l. inhoudende een nieuwe berekening van kosten en tarief van tolheffing voor den daar te stellen kunstweg langs de Dedemsvaart, vergezeld van afschrift van eene daartoe betrekkelijke brief van de H.H. ondernemers, Mr Junius van Hemert en c.s. Hebben goedgevonden; Met terugzending van de berkening van kosten, het conept tarief en de teekening van de rigting des wegs, Burgemeester en Wethouders van Avereest uit te noodigen ter kennis te brengen van de H.H. ondernemers; 1e. dat de Gedeputeerde Staten de betaling van den vollen tol aan den tol no. 5, door degene die hunne weg langs de zandweg vervolgen, onbillijk beschouwen en derhalve er op moeten aandringen, dat van de zoodanigen slechts de halve tot worde gevorderd. 2e. dat voorts de afstanden waarop de tollen van elkander zullen zijn verwijderd in Nederlandsche Ellen dient te worden opgegeven, te rekenen van het punt waar de kunstweg zal aanvangen. 3e. dat nu de weg volgend de gedane opgave onder andere zal loopen van de Kalkbrug tot aan de brug in den Hulst aan de zuidzijde der vaart, de ondernemers erop bedacht zullen moeten zijn, zich bij contract te verbinden om ook dat gedeelte wegs, na het verstrijken der concessie, aan de provincie in eigendom te doen overgaan". De Gedeputeerden voornoemd, get. C.Backer. Ter ordonnantie derzelve, get.J.M.van Rhijn. Op 30 Juni 1852 doen Jonkheer Mr. G.C. Junius van Hemert, E.F. Meijeringh en A.D. te Wechel een zeer uitgebreid schrijven toekomen aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, luidende als volgt : Bij missive, d.d. 17 Juni 1832 hebben de ondergeteekenden door het Gemeentebestuur van Avereest aan H.H. Gedeputeerde Staten van Overijssel eenige stukken, d.d. 26 Mei j.l. opgezonden, terugbekomen, met verzoek eenige punten nader toe te lichten en eenige wijzigingen in het concept-toltarief daar te stellen. De ondergeteekenden hebben bij deze de eer de navolgende stukken eenigszins gewijzigd en toegelicht terug te zenden, terwijl ze tevens de vrijheid nemen om de gevorderde wijzigingen in het toltarief vergezeld te doen gaan met eenige opmerkingen, welke zij hoopen dat door H.H. Gedeputeerde Staten in acht genomen zullen worden bij het nader in overweging nemen van meergemeld concept-toltarief. De hiernevensgaande stukken bestaan uit: berekening van geldleening en aflossing opgemaakt na de bekomene concessie deer Provincie en na de verleende subsidiën der belanghebbende gemeenten. ontwerp van een toltarief. Teenkening van den geheelen weg met aanduiding van de rigting van den geprojecteerden kunstweg alsmede de plaatsing der tolboomen. In opgemelde missive aan H.H. Gedeputeerde Staten d.d. 17 Juni j.l. wordt gevorderd, vooreerst dat ieder los jagerspaard dat het jaagpad houdt van de tol zal vrijgesteld zijn en ten tweede, dat gedenen die van Anne komen en hunnen weg langs de Dedemsvaart vervolgen, ofzij die van de Dedemsvaart naar Ane rijden aan dien tolboom niet zullen betalen. Wat de jagers betreft, zoo meenen de ondergeteekenden aan het verlangen der Staten voldaan te hebben door de bepalen, dat alleen het jagerspaard, dat niet het jaagpad houdt, tot zal betalen, waaruit als van zelve voortvloeit, dat jagerspaard het jaagpad houdt, vrij van tol is, met deze redactie vertrouwen de ondergeteekenden dat het jagerspaard steeds het jaagpad zal houden en zich wachten zal om van den grindweg gebruik te maken, waardoor tevens aan velen de weg zal zijn afgesneden om zijn paard voor jagerspaard te doen doorgaan ten einde vrij van tol te wezen, welke bedriegerij ligtelijk kan plaats vinden zoo men als algemeenen regel aanneemt dat ieder lso jagerspaard vrij van tol is.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 247 Wat nu de tweede wijziging betreft, vrijstelling namelijk te verleenen aan hen, die van Ane komen en naar Ane gaan en hunne weg langs de Dedemsvaart vervolgen, zoo nemen de ondergeteekenden de vrijheid, voordat zij deze vrijstelling in hun concept-toltarief opnemen, eenige bedenkingen daartegen in te brengen, welke zij hoopen dat bij de Gedeputeerde Staten ingang zullen vinden. De ondergeteekenden rustten hunne hoofdbedenking voornamelijk hierop dat zij niet inzien, waarom deze vrijstelling verleend moet worden en waarom de personen en goederen die van Ane komen en naar Ane gaan meer bevoorregt moeten zij als anderen die in dezelfde omstandigheid verkeeren. Als eenige reden kunnen de ondergeteekenden gissen, dat men het hard vindt, dat deze personen als wonende aan een zandweg onmiddellijk, zoodra zij van den grindweg gebruik maken tol zullen betalen, doch verkeeren niet alle ingezetenen van Dedemsvaart in dezelfde omstandigheden ten opzichte der tolboomen, geplaatst op den weg van Zwolle naar Meppel, en zoo ja, waarom aan dezen dan ook niet dezelfde vrijstelling gegeven? Misschien wordt deze vrijstelling verlangs op grond dat deze tol nadeeling zou werken op de hier te houden markten, of eene hinderpaal zou zijn voor hen, die in de omstreken van Ane wonen om deze markten te bezoeken, maar de ondergeteekenden durven met gerustheid te beweren dat daarvoor geen vrees behoeft te bestaan, daar er ten opsigte der marktbezoekers in het concept-toltarief een verminderde tol is voorgesteld en wel tot een zoo gering bedrag, dat het nimmer aanleiding zal kunnen geven om het onderling verkeer te verminderen. Welligt zal deze tol bezwarend zijn of liever als zoodanig worden opgegeven voor eenige enkelde ingezetenen van Dedemsvaart die in de omstreken van Ane gronden bezitten of van die streken vele goederen laten komen om alhier op te slaan en later naar andere plaatsen te expediëren, door dezen zal welligt deze vrijstelling als hoogst wenschelijk voor het algemeen worden uitgeroepen, doch het belang van deze enkelen, zal bij eenig nadenken geen reden kunnen zijn om de reeds verleende vrijstellingen te vermeerderen en de opbrengsten van den weg aanmerkelijk te verminderen. Deze vrijstelling zou eindelijk aanleiding geven tot bedrog en voor velen de gelegenheid openstellen om die tol te ontduiken, eene enkele opgave toch dat men naar Ane ging of omstreken van Ane zou genoegzaam zijn om van dien tol vrij te zijn. De ondergeteekenden dringen ten sterkst aan, dat H.H. Gedeputeerde Staten wel in aanmerking willen nemen, dat het toltarief zoo lang mogelijk gesteld is en dat door het verleenen van het verleenen van te veel vrijdom-men, de zoo noodzakelijk opbrengsten te veel zullen verminderen. De ondergeteekenden vertrouwen, dat H.H. Burgemeester en Wethouders deze bedenkingen nauwkeurig aan H.H. Gedeputeerde Staten zullen mededeelen en zoo mogelijk ondersteunen, zoodat dienten gevolge niet langer op deze vrijstelling zal worden aangedrongen. Wat eindelijk betreft de rigting van den kunstweg bij de Rollecate, zoo stellen de ondergeteekenden alsnu voor; den weg te legen vanaf de Ligtmis tot aan de Balkbrug bij de Rollevate, Noordzijde van de Dedemsvaart en van de kalkbrug tot aan de brug in den Hulst Zuidzijde van genoemde vaart en verder zoo als op nevensgaande teekening staat uitgedrukt. Bij de nu voorgestelde rigting bij de Rollecate moeten de ondergeteekenden doen opmerken het de Heer Mr C.W. Baron van Dedem zich verbonden heeft om ten behoeve van dien kunstweg vanaf het huis door Berend Vos bewoond tot aan de brug in den Hulst, een streek gronds ter breedte van zes Nederlandsche Ellen, benoodigd tot rij- en jaagpad, af te staan, den aardebaan over die geheele lengte behoorlijk in orde te laten maken en tevens zorg te dragen, dat de kalkbrug steeds goed in orde is en ten alle tijden opgehaald en nedergelaten wordt, dat alles onder goedkeuring der Directie, belast met het toezigt over wegen en bruggen. Get. Jonkheer Mr. G.C. Junius van Hemert. E.F. Meijeringh. D.A. te Wechel. Dedemsvaart, 30 Junij 1852.

Aan dit uitvoerige schrijven van de Heren Concessionarissen "tot daarstelling van een grindweg langs de Dedemsvaart van Ligtmis tot Ane", zou ik enkele beschouwingen willen vastknopen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 248 In de eerste plaats het zo omstreden toltarief ten behoeve van de bewoners van de buurtschap Ane, het plaatsje aan de Vecht, Ane, historisch bekend door de "slag bij Ane op 27 Juli 1227", waar het sterke leger van Bisschop Otto II door de Drentse boeren werd verslagen en waar thans, op 29 Juli 1967 het gedenkteken, het eenvoudige monument ter herdenking van die veldslag is onthuld. En wanneer men dan verder leest, dat voorgesteld wordt in dat concept-toltarief vast te leggen voor de bezoekers van de markten een vermindered toltarief toe te passen, dan vraagt men zich onwillekeurig af, welke waarborg of bewijs er te passen, dan vraagt men zich onwillekeurig af, welke waarborg of bewijs er voor zo'n tolgaarder bestond, dat ook "werkelijk" een markt bezocht werd. In de tweede plaats zou ik willen aanhalen "de Kalkbrug" bij de Rollecate. De Kalkbrug, die heden ten dage niet meer zo opvalt in het verkeer als vroeger. En met dit "vroeger" zou ik slechts zo'n 30 jaren terug willen gaan, toen het verkeer langs de Dedemsvaart, ook de Dedemsvaartse stoomtram over deze brug moest. Deze brug over de Dedemsvaart,even ten westen van het thans ook niet meer bestaande landhuis "de Rollecate". Na het afbreken van deze villa is de verkeersweg vanaf Sluis III in de Hulst in westelijke richting aan de noordzijde van de vaart doorgetrokken. Vanaf die tijd is de Kalkbrug slechts van belang voor het plaatselijke verkeer. In de derde plaats zou ik nog eens in het bijzonder de aandacht willen vestigen op de persoon Jonkheer Mr.G.C. Junius van Hemert, de gangmaker in deze zaak, "de kunstweg langs de Dedemsvaart". Zo ook was hij later de gangmaker bij het tot stand komen van de Dedemsvaartse Stoomtram. Deze stoomtram heeft hij nog zien rijden, tot in 1887 zijn levensdraad plotseling werd afgesneden. De afgeknotte zuil op zijn graf op de begraafplaats te Oud-Avereest duidt op dit zo plotseling verscheiden.

Jonkheer Junius van Hemert, lid van Gedeputeerde Staten van Overijssel was in zijn tijd een vooraanstaand ingezetene dezer gemeente.Hij heeft gewoond op het landgoed "Dalvoorde" nabij Sluis vier. Slechts de ouderen hebben de villa, gelegen in een boschrijke omgeving nog in haar oude toestand gekend. In 1935 is ze afgebrand. De naam van Jonkheer Junius van Hemert leeft voort in de straatnaam "van Hermertstraat" te Balkbrug. Reeds 12 jaar, vanaf 1840, was de weg langs de Dedemsvaart een punt van bespreking in de verschillende colleges geweest en veel voortgang was er nog niet te bespeuren. Op 19 Juli 1852 doet de Commissaris des Konings in de provincie Overijssel het navolgende schrijven toekomen aan de Burgemeester van de gemeente Avereest.

Oordeelende na de belangstelling die zoo dikwerf aan den dag is gelegd vóór dat de provinciale subsidie voor den kunstweg langs de Dedemsvaart was toegestaan, had ik mij gevleid, dat mij omtrent de vorderingen in deze aangelegenheid reeds meer bepaalde berigten zouden zijn gegeven. Daar ik deswege niets heb vernomen, zal het mij aangenaam zijn door U Ed. A. te worden ingelicht wat in deze is geschiedt en hoe die zaak thans staat. Ik acht het van belang daarmede zoveel mogelijk voort te gaan omdat de weg binnen vijf jaren na de dagteekening van het besluit der Staten zal moeten voltooid zijn. U Ed, zult tevens gevoelen, dat zoo men aan de Dedemsvaart vele belangen tot verbeteringen voorstaat, er een argument gelegen is tot bevrediging van die verlangen, indien men ijverig tracht datgene daar te stellen, waartoe de middelen zoveel mogelijk zijn gegeven. Daartoe is mede naar mijn inzien eene aansporing gelegen in de andere werken, die ter bevordering van de Dedemsvaart zullen geschieden, gelijk de verbinding met de Vecht en andere, die wel in een meer verwijderd verschiet, maar toch waarschijnlijk te achten zijn. Ik stel zeer op prijs de pogingen welke de concessionarissen gezegd worden aan te wenden om de gelden bij een zeer vermogend grondeigenaar Uwer gemeente te vinden en wenschte te weten of er grond bestaat, om die verwachting vervuld te zien. Het komt mij echter voor, dat de gereede toetreding van die zijde zoude bevorderd worden, indien andere grondbezitters uitgenoodigt werden daartoe bij te dragen. Aangenaam zoude het mij zijn te vernemen, of dit heeft plaats gehad.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 249 Mogt het verwijl gelegen zijn in gemis aan eenheid van inzigten, dan verzoek ik U die door gepaste middelen te bevorderen en om door nuttige aandrang bij de Heeren Concessionarissen ook uit mijnen naam dit groote belang uwer gemeente zoveel mogelijk is te bevorderen. Aangenaam zal het mij zijn een gunstig verslag dezer zaak en zoo 't noodig ook van Uw pogingen in dezen te ontvangen. De Commissaris des Konings in de provincie Overijssel, get. C. Backer.

Dat eer een intensief schriftelijk contact bestond tusschen de Heren Concessionarissen en het College van Burgemeester en Wethouders van Avereest blijkt wel, dat na het schrijven van 30 Juni 1852, d.d. 23 Juli 1852 het volgende schrijven inkwam : Aan H.H. Burgemeester en Wethouders Der gemeente Avereest. Onder terugzending van de Staat van berekening der kosten, van het concept-toltarief en de teekening aan H.H. Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, hebben de ondergeteekenden de eer het navolgende te antwoorden op de missive van H.H. Gedeputeeerde Staten van 15 Juli l.l. Dat bij behoorlijk contract met den Hoog WelGeboren Heer Mr C.W. Baron van Dedem is vastgesteld, dat ook na het verstrijken der Concessie het eind wegs aan de Z.Z. der Dedemsvaart vanaf de Kalkbrug tot aan de brug in den Hulst in volle gebruik zal verblijven aan de Provincie en dat op de teekening de afstanden der tollen in Nederlandsche Elle-maat is opgegeven. Dat eindelijk de ondergeteekenden vooralsnog bezwaar vindende in de bepalingen van het toltarief ten behoeve van hen die tol no.5 passeren en den zandweg vervolgen tot op de helft te verminderen, nogmaals de vrijheid nemen om H.H. Gedeputeerde Staten ten sterkste te verzoeken om op die bepaling niet langer te willen aandringen. Dat zij toch door de opneming van die bepaling, althans in hun oog zich schuldig zouden maken aan onbillijkheid ten opzigte der ingezetenen van Oud-Avereest, die mede betalen tot de jaarlijksche subsidie eveneens woonachtig zijn aan eenen zandweg en zich niet in dezelfde gunstige bepaling zouden kunnen verheugen, welke van toepassing verklaard zou worden op personen komende of gaande naar gemeenten die niets tot het daarstellen van dien weg hebben bijgebragt, om deze reden voornamelijk komen de ondergeteekenden tegen meergenoemde bepaling op. En het toltarief ook nu ten behoeve van de ingezetenen van Oud-Avereest te verminderen achtten de ondergeteekenden hoogst onraadzaam en zij, hoopen dat H.H. Gedeputeerde Staten in aanmerking zullen nemen, dat zij de beraamde opbrengsten, gegrond op het geprojecteerd toltarief wel benoodigd hebben om de uitgaven te dekken en eindelijk dat het toltarief zoo laag mogelijk gesteld is en voor niemand die een tolboom passeert eenig bezwaar kan opleveren. get. Junius van Hemert. E.F. Meijeringh. Avereest, 23 Julij 1852. D.A. te Wechel

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 250 Benedenvaart no. 29.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 251 Benedenvaart no. 27.

In zijn boek, bevattende o.m. zijn Leerrede ter inwijding van het Kerkgebouw en ter vestiging van de Gereformeerde Gemeente aan de Dedemsvaart op 23 Maart, schrijft de Predikant G.H. van Senden te Zwolle; "Daalt men die vaart af, (het kanaal van Baron van Dedem) dan telt men in het "Huissingerveld", waar voorheen geen enkel huis stond, nu reeds vanaf het schut (het schut in het Huissingerveld, later genoemd Sluis 4) tot aan het Katingerveen (even ten oosten van het tegenwoordige Balkbrug) 50 huizen". Voor het graven van de Dedemsvaart, strekte dit Huissingerveld zich ononderbroken uit van de Reest bij de buurtschap de Huizen tot aan de markegrens van Varsen. De foto's geven weer twee van de oudste huizen, vroeger staande in het z.g.n. Huissingerveld aan de noordzijde van de vaart. Het zijn de percelen Benedenvaart 27 bewoond door de weduwe J. Haar-Docter en Benedenvaart 29, bewoond door J. Gruppen. De rommilige voorgrond op de foto's is een gevolg van het gestorte zand in de nog te dempen Dedemsvaart, waar thans allerlei onkruid welig op tiert.

Uit het volgende schrijven van Heren Concessionarissen, d.d.11 Augustus 1852 aan Burgemeester en Wethouders van Avereest komt zo heel goed naar voren de toestand van de wegen in het westen der gemeente, en de welstand der aanwonenden. De ondergeteekenden, concessionarissen van den kunstweg langs de Dedemsvaart bij missive van H.H. Gedeputeerde Staten d.d. 5 Augustus j.l. uitgenoodigd om hun gevoelen kenbaar te maken over een request van eenige ingezetenen der gemeente, strekkende den voorgenomen kunst weg vanaf de brug bij J.Lok tot aan de Balkbrug aan de Noordzijde der vaart daar te stellen, hebben bij deze de eer onder terugzending van evengenoemd request het navolgenden te berigten. Dat zij zich geenszins met den inhoud van meergemeld verzoekschrift kunnen vereenigen, maar integendeel bij H.H. Gedeputeerde Staten blijven aandringen om den weg, zooals deze door de concessionarissen geprojecteerde weg aan de zuidzijde der vaart altijd de hoofdroute is geweest, bovendien eene gemakkelijke communicatie daarstelt tusschen den kunstweg Nieuwleusen en Dalfsen en voornamelijk dat de aardebaan aan die zijde bijna geheel en al in rode en vatbaar is begrind te worden; terwijl de weg aan de Noordzijde der Dedemsvaart vanaf de brug van Lok tot aan de Balkbrug volstrekt nog niet geschikt is om begrind te worden, zullende die weg eerst op vele plaatsen omgezet en van dezelfe de zandhopen verwijderd moeten worden om aan dien weg eene genoegzame breedte te geven, zullende eindelijk de brug, welke over de Huizingerwijk ligt, afgebroken en door eene kapitale brug vervangen moeten worden. Dat het in orde maken van dien aardebaan aldus zoude gepaard gaan met vele onkosten, die geheel en al door de Provincie zouden gedragen moeten worden, daar er weinig vertrouwen te stellen is in het aanbod der adressanten, zo teregt door hen als vermoedelijk gequalificeerd om voor hunne rekening dien aardebaan in orde te maken, daar de gegoedste ingezetenen aan die wegzijde woonachtig of eigenaars van gronden aan die zijde gelegen niet gevraagd zijn dat adres te teekenen, zoodat de meesten der ondergeteekenden geringe arbeiders zijn, die niet in staat zijn om zoodanige verzwarende verplichting op zich te nemen; terwijl het eindelijk zeer twijfelachtig is of de vier eigenaren van evengenoemde brug, de zoogenaamde Huizingerbrug, genegen zoude zijn eene nieuwe voor hunnen rekening daar te stellen, althans twee van hen hebben geweigerd dat adres te teeken, als ziende in het veranderen der rigting van den kunstweg geen belang voor de inwoners van Avereest, daar deze toch altijd den Nieuwen Dijk zullen houden om den tol op den kunstweg mis te rijden en het is aldus niet waarschijnlijk dat deze twee genegen zullen zijn om tot het bouwen van eene nieuwe brug mede te werken. Met dit weinige hoopen de ondergeteekenden genoegzaam te hebben aangetoond, dat de door hen geprojecteerden weg aan de Zuidzijde der Vaart vanaf de brug van Lok tot aan de balkbrug de voorkeur verdient. Get.Junius Van Hemert. E.F. Meijeringh. Avereest, 11 Augustus 1852 D.A. de Wechel. En zo als het door de genoemde concessionarissen destijds is voorgsteld is het geworden. De thans levende- en voorgaande geslachten hebben de weg de hoofdweg langs de vaart Balkbrug naar het westen, tot Brug no. 6 over de Dedemsvaart niet anders als zodanig gekend.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 252 Nu, vanaf 1966, met het dempen van de Dedemsvaart is daarin verandering gekomen. Tot voor korte jaren is de weg vanaf Balkbrug tot Brug 6, aan de noordzijde van de Dedemsvaart, een zandweg geweest. De trambaan van de Dedemsvaartse Stoomtram was aan de landzijde gelegd, terwijl aan de kanaalkant het jaagpad voor de scheepjagers lag. Daartusschen lag een primitieve zandweg voor het plaatselijke verkeer. In de latere jaren is deze zandweg gedeeltelijk in een straatweg veranderd. Vanaf de brug bij Dalvoorde tot de gemeentegrens, bij de z.g.n. Duikers is het thans (1967) nog zandweg.

Op hun verzoek om de nieuwe kunstweg, vanaf de brug van Jan Lok tot aan de Balkbrug langs de Noordzijde van de vaart te leggen, antwoordden Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, op 18 November 1852 als volgt : De Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel, Gelet op het besluit van de Provinciale Staten van 10 November 1852, waarbij als zijnde voor geene inwilliging vatbaar wordt afgewezen het adres van J. van der Haar, en c.s. grondeigenaren of landbouwers te Avereest, houdende verzoek dat ook het gedeelte van den kunstweg langs de Dedemsvaart vanaf de brug van Jan Lok tot aan de Balk- of Kruizinga's brug, aan de noordzijde der Dedemsvaart worde daar gesteld. Hebben goedgevonden; Van bovengenoemde afwijzende beschikking bij afschrift dezer kennis te geven aan Adressanten, alsmede aan het Gemeentebestuur van Avereest tot informatie. De Gedeputeerde Staten voornoemd, get. onleesbaar Ter ordannantie derzelven, get. J.M. van Rhijn.

Reeds 13 jaren was men bezig met het "daar stellen van een kunstweg langs de Dedemsvaart van Ligtmis tot Heemse" en nog steeds was er niets gebeurd, dat op een daadwerkelijk succes kon wijzen. Het schijnt dat deze gang van zaken Gemeentebestuur van Avereest niet bevredigde met gevolg, dat dit College in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 25 Februari 1853 voorstelde, dat de Raad mag besluiten; Om H.H. Concessionarissen tot daarstelling van den Gringweg langs de Dedemsvaart uit te nodigen den Raad te willen dienen van berigt of door Hun Ed. het werk, al dan niet zal worden uitgevoerd; Om ingeval het werk niet, of niet met gewenschte spoed tot stand gebragt mogt kunnen worden, Hun Ed. te verzoeken de Concessie wel aan het Gemeentebestuur te willen overdragen. Om voor het geval de overdragt mogt plaats hebben, het vermoedelijk benodigde kapitaal van á 60-000 on der vereischte goedkeuring te negoticeren. Wordende bij dat voorstel aan den Raad overgelegd eene berekening van kosten van daarstelling en onderhoud, van de jaarlijkse aflossing en rente betaling, ect. volgens welke de zaak de Gemeente met voordeel zou kunnen ondernomen worden. De vergadering besluit het voorstel tot de eerstvolgende vergadering aan te houden en inmiddels de gemelde berekening ter visie te leggen van den Raad. Na de vergadering van 25 Februari 1853 wordt de aan te leggen kunstweg langs de Dedemsvaart behandeld in de vergaderingen van de Raad dezer gemeente op 24 Maart 1853, 20 April 1853, 12 Mei 1853, 23 Juni 1853, 28 Juli 1853, en 21 September 1853 met het uiteindelijke resultaat, dat de concessie tot het daar stellen van de kunstweg langs de Dedemsvaart, zooals reeds meermalen is omschreven, overdragen werd aan het Gemeentebestuur van Avereest; dat ook het recht van tolheffing, verleend bij Koninklijk Besluit van 3 September 1852, no. 38 aan de concessionarissen, reeds meermalen genoemd, wordt overgedragen op het Gemeentebestuur van Avereest; de goedkeuring van H.H. Gedeputeerde Staten op een raadsbesluit van 20 April 1853, strekkende tot het doen eener geldleening van f 60 000- ter bekostiging van voormelden kunstweg; de aanbesteding van het bepuinen en begrinden van den weg langs de Dedemsvaart op 21 December 1853. In verband met deze aanbesteding wil ik nog vermelden het volgende schrijven, gericht aan de Burgemeester van Avereest;

Meppel, 25 November 1853.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 253 Wel Edele Gestrenge Heer! Gelezen hebbende in de Provinciale Overijsselsche Courant dat er eene aanbesteding van het Bepuinen en Begrindten van den weg langs de Dedemsvaart zal plaats hebben, zoo neem ik de vrijheid in het belang der zaak deze aankondiging ook te plaatsen in de door mij Uitgegeven Steenwijker Courant, daar er te Steenwijk, Oldemarkt, in Weststellingwerf en Kuinre menschen zijn, die in het bezit van veel steen en Grind zijn, zoo zoude daar wel op gereflecteerd worden. Hierbij een proef van het laatste uitgekomen No. der Courant. In het vertrouwen, dat ik met de plaatsing van bedoelde aanbesteding zal vereerd worden, heb ik de eer met ware en verschuldigde hoogachting te zijn, Wel Edel Gestr. Heer U WelEd. Gestr. Dw. Dienaar, w.g. H.J. Gelderman.

Het bijgevoegde exemplaar van de Steenwijker Courant van 22 November 1853 doet wel zeer zober en eenvoudig aan, wanneer wij daar tegenover stellen de couranten die wij thans, ruim 100 jaren later, kennen. Toch is deze, meer dan 100 jaren oude courant goed duidelijk leesbaar, terwijl ook de inhoud interessant en voor die tijd niet onder behoeft te doen voor het courantennieuws van tegenwoordig. Het blad bestaat uit 4 pagina's, t.w. 2 pagins' nieuws en 2 pagina's advertenties en familieberichten. Het formaat is 33 bij 21 cm. Als bijzonderheid komen op dit blad twee stempelafdrukken voor. Een afdruk "Te Zegelen", het andere "Het wapen van Overijssel met randschrift Overijssel en de vermelding, 1 c. Of het Gemeentebestuur van Avereest de aanbesteding in deze Courant heeft doen opnemen heb ik niet gevonden. Een feit is het, dat aannemer van het bepuinen en begrinden van den weg langs de Dedemsvaart is geworden, de aannemer J. Zwolsman te Kuinre voor de somma van f 55500. Kuinre, was een plaatsen, waar de Steenwijker Courant werd gelezen. Zo was den eindelijk de aanbesteding van "het daar stellen van een kunstweg langs de Dedemsvaart van Ligtmis tot Heemse" een feit geworden. Het was een lange periode van onderhandelen en besprekingen geweest, overeenkomende met de lengte van de weg, die volgens het schrijven van 9 Oktober 1840 van de Burgemeester van Hasselt berekend werd op 40 000 Ellen of wel 40 K.M., wel een respectabele lengte. De eerste stappen, die daarna genomen werden, was het benoemen van een opzichter bij het werk. Hiervoor zich 2 sollicitanten aan, en wel A. van Wijngaarden te Herxen bij Windesheim en G.J. Aberson te Steenwijk. Het is in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 16 Maart 1854 dat een en ander ter sprake komt. De voorzitter geeft te kennen vanwege den aannemer van de Grindweg langs de Dedemsvaart te zijn uitgenodigd om bij het landgoed te Rollecate, alwaar men voornemens is het werk te beginnen, de nodige afbakening te bevorderen. Dat de Heer Breukel, die met de aanwijzing is belast geweest, heeft zwarigheid gevonden om die verrigting op zich te nemen, en dien volgens om het voorgenomen werk niet te vertragen deze vergadering is belegd tot het benoemen eener Commissie uit den Raad om op Zaterdag den 18 den dezer maand met de Heer van Dedem als eigenaar van de Rollecate die afbakening te doen plaats hebben. Na eenige discussiën wordt besloten de uitvoering op te dragen aan Burgemeester en Wethouders en om H.H. Ged. Staten te verzoeken de persoon te willen aanwijzen die vanwege de Provincie belast zal zijn met het toezogt over de daarstelling van den Grindweg. Volgens wordt door Burgemeester en Wethouders als opzigter van wege de Gemeente voorgesteld de Heer A. van Wijngaarden te Herxen, en is besloten denzelve te benoemen tegen eene belooning van f 50 per maand. In de vergadering van 6 April 1954 doen Burgemeester en Wethouders mededeeling dat de opzigter van Wijngaarden den 22 Maart in functie is getreden. Dat zij den 1e dezer in loco hebben opgenomen de door den aannemer aangevoerde materialen, welke niet voldoende bevonden zijnde, hem heeft aangespoord om

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 254 den opzigter van Wijngaarden op te dragen te zorgen, dat de gebrekkige materialen van het werk verwijderd worden. Naar aanleiding van het door de Raad in zijn vergadering van 16 Maart 1854 besprokene, om aan H.H. Gedeputeerde Staten te verzoeken de persoon te willen aanwijzen, die vanwege de Provincie belast zal zijn met het toezigt op de daarstelling van de Grindweg, antwoordden deze, d.d. 30 Maart 1854;

De Gedeputeerde Staten van de Provincie Oveerijssel, Gelezen eene missive van Burgemeester en Wethouders van Avereest, d.d. 17 dezer, no. 326, houdende kennisgeving dat met den aanleg van den Kunstweg langs de Dedemsvaart een aanvang zal worden gemaakt en dat vanwege die gemeente tot opzigter bij dat werk is benoemd, de persoon A. van Wijngaarden Azn., met verzoek tevens dat ook tot voorschreven einde iemand vanwege de provincie worde aangewezen; Hebben goedgevonden, 1e. Aan Burgemeester en Wethouders van Avereest te kennen te geven, dat wanneer hun verzoek omtrent voorschreven provinciaal opzigt zich grondt op het 1e. onderdeel van art. 3 der concessiee, Gedeputeerde Staten als dan daartoe een geschikt persoon zullen aanwijzen, doch wanneer zulks het geval niet mogt zijn, aan dezelve mede te deelen, dat bij den aanleg van particuliere kunstwegen door het provinciaal bestuur geen opzigters worden aangesteld. Extract dezer wat het 1e. lid betreft te doen toekomen aan Burgemeester en Wethouders van Avereest. De Gedeputeerde Staten voornoemd, get. C. Backer Vanwege dezelve, Get. J.M. van Rhijn.

De Gedeputeerde Staten voornoemd, deden daarna d.d. 6 April 1854 het volgende schrijven toekomen aan het Gemeente-bestuur van Avereest :

De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel; Gelet op de bepalingen voorkomende in het 1e. onderdeel van art. 3 en van art. 10 der concessie goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 3 September 1852, no.38. Gelet op het dienaangaande ingewonnen berigt van den Heer Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat in het 4e. district van den 1 dezer, no. 573/17, Hebben goedgevonden, Het opzigt omschreven bij het eerste onderdeel van art. 3 voornoemd over bovengemeld werk op te dragen aan den Hoofd-Opzigter der dedemsvaart, S.J.H. Breukel. Afschrift dezer te doen toekomen aan den Heer Hoofd-Ingenieur van den Waterstaan voornoemd, aan den Hoofd-Opzigter Breukel en aan het Gemeentebestuur van Avereest ter informatie. De Gedeputeerde Staten voornoemd.

De weg langs de Dedemsvaart vormde geregeld een punt van bespreking in de raad dezer gemeente, waarna volgde het al of niet goedkeuren door Ged. Staten dezer provincie. Zo schreven Ged. Staten voornoemd, d.d.4 Mei 1854; De gedeputeerde Staten der provincie Overijssel; Gelezen een missive van Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, d.d. 14 April 1854, no. 460, behelzende verzoek; 1e. om uitbreiding van het door deze vergadering aan den Heer S.J.H. Breukel, Hoofdopzigter der Dedemsvaart opgedragen opzigt over den aanleg van eenen kunstweg langs de vaart. 2e. om verbetering en verplaatsing van het brugje in den vaartswal nabij het landgoed de Rollecate. 3e. om daarstelling eener beschutting in de buurtschap den Hulst ter lengte van ongeveer 150 ellen. 4e. om de tusschenkomst dezer vergadering ter wegruiming der verschillen tusschen den aannemer van het gewoon onderhoud der Dedemsvaart en dien van den kunstweg langs de vaart gerezen. Gelet op het berigt van den Heer Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat in het 4e. District d.d. 26 April 1854, no. 728 en op de besluiten dezer vergadering van 6 en 20 April 1854, no. 712 en 850. Hebben goedgevonden;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 255 1e. bij extract dezer aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Avereestte kennen te geven; dat het opzigt aan den Heer Breukel opgedragen zich uitstrekt tot alles wat door de bij Koninklijk Besluit van 3 September 1852, no 38 verleende concessie aan de directie der Gedeputeerde Staten is onderworpen, zoodat deze geene redenen vinden om op hun besluit van 6 April 1854, no. 712 terug te komen. Dat de noodige maatregelen zullen worden genomen tot verbetering en versterking der brug over den benedenmond van de Beentjesgraven ten westen van het landgoed de Rollecate.zonder dat echter van de noodzakelijkheid gebleken is, om de brug tevens te verplaatsen. Dat de daarstelling eener beschutting in de buurtschap den Hulst geheel behoort tot de werken der aan te leggen kunstweg langs de Dedemsvaart en als zoodanig aan de concessionarissen van den weg moet worden overgelaten. Dat eindelijk ten aanzien van het verzoek om bemiddeling der tusschen de aannemers ontstane verschillen nog steeds het nader berigt bij resolutie van 20 April 1854, no. 850 gevraagd, wordt afgewacht. De Gedeputeerde Staten voornoemd.

Uit het onderstaande schrijven van de aannemer van de wegverharding blijkt de oorzaak van het gerezen verschil tusschen deze en de aannemer van het gewoon onderhoud der Dedemsvaart, aangehaald in bovenvermeld schrijven, onder ten 4e. en onder letter d.

Kuinre, 17 Mei 1854. Aan den Raad der Gemeente Avereest. Mijne Heeren. De ondergeteekende Jan Zwolsman,aannemer van publieke werken, wonende te Kuinre, neemt de vrijheid U Ed. het navolgende voor te dragen. In het bestek en voorwaarden waarnaar is aanbesteed, de uitvoering van herstellings en vernieuwingswerken aan en behoorende tot de Dedemsvaart c.a. door de Provincie Overijssel als eigenaresse daarvan, komt voor dat de aannemer de weg zal ophoogen tot 0,40 el boven peil met eene doorloopende kruinbreedte voor een gedeelte daarvan van gemiddeld 6,5 el en voor een ander gedeelte zooals het terrein aldaar zal toelaten, opzigtens de kruinbreedte. In het bestek en de voorwaarden waarnaar requestrant is geworden aannemer van het bepuinen en begrinden van den weg langs de Dedemsvaart komt nergens eene bepaling voor die hem tot de ophooging verplicht, zooals hier voren bedoeld en bij het berekenen en vaststellen der som, waarvoor hij aannemer is geworden, heeft hij als kennende de verpligting van den aannemer in het eerst bedoeld bestek omschreven, gevolgelijk voor de ophooging ook geen som in rekening gebracht.

Het belang van den Raad van Avereest bragt volgens zijne beschiedene meening alzoo mede dat vanwege de provincie de aannemer der herstellings en vernieuwingswerken, waaronder behoort het onderhoudswerk worden aangemaand, en verpligt tot nakoming der voorwaarden waaronder hij aannemer is geworden. Door dit niet te doen meent hij dat de Raad de verpligting van eenen aannemer die met de Gemeente zaken niets heeft uit te staan wil trachten te verligten ten koste van hem requestrant. Hij verwacht van U Ed. bekende billijkheid zulks niet, maar meent ook dat het hem niet euvel zal worden geduid wanneer hij als 't ware bij voorbaat reeds met een paar woorden hier van melding maakt. Hij waagt het om deze redenen U Ed. eerbiedig te verzoeken, door de U Ed. daartoe ten dienste staande middelen, te willen bewerken, dat volgens het eerst aangehaald bestek de weg langs de Dedemsvaart die hij moet bepuinen en begrinden worde gebragt in den staat zooals daarbij is omschreven. 't Welk doende, get. Jan Zwolsman.

Wanneer men het tegenwoordige verkeer zich over de moderne asfaltbetonwegen ziet voortgewegen met snelheden van soms meer dan 100 K.M. per uur en men denkt dan terug aan die vroeger tijden, bij de ouderen thans (1967) nog zo goed bekend, toen de grootste snelheid van die dagen bestond in een paard in draf voor een rijtuig, dan is dat verschil wel zeer groot. Van de omstandigheid, dat men toen op bijna alle wegen tolbomen had, die voor het doorlaten van enig vervoermiddel door de tolgaarder geopend moesten worden, zowel bij dag, alsook des nachts kunnen de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 256 jongere mensen zich geen voorstelling maken. Zo'n tolboom, of feitelijk een tolhek, zoals het in de volksmond werd genoemd, zou met het tegenwoordige verkeer geen lang leven beschoren zijn geweest, daar de eerste de beste, met de toestand niet op de hoogte zijnde vrachtauto-chauffeur het geheele geval op zij zou rammen. Bij de aanleg van de kunstweg langs de Dedemsvaart was het plaatsen van de tolbomen een vanzelfsprekend feit, Deze waren in die jaren nodig om aan de nodige financiën te komen voor het onderhoud der wegen. De plaats waar zo'n tolboom geplaatst moest worden speelde altijd een belangrijke rol. Immers zo'n tolboom moest altijd geplaatst worden op een punt, dat zo'n tolhek het meeste geld zou opbrengen en dat men zo'n tolhek niet langs een achterweg kon omrijden. In de eerste jaren, toen de plannen tot het "daarstellen van een kunstweg langs de Dedemsvaart" besproken werden, kwam telkens de tol bij de afbuiging van de weg van de Dedemsvaart naar Heemse (Hardenberg) ter sprake, zulks in verband met de bewoners aan het oostelijke einde van de Dedemsvaart naar Ane. Het hiernavolgende geval speelde zich al aan het andere einde van de weg, nabij de Lichtmis, waarbij tevens blijkt, dat ook op de Rijksweg, Zwolle-Meppel, tolbomen waren geplaatst. In de vergadering van de Raad dezer gemeente, op 25 April 1854 wordt in behandeling genomen het Besluit van H.H. Ged. Staten van de 22 December j.l. waarbij in handen van den Raad wordt gesteld eene missive van Z.E. den Heer Minister van Financiën met bijlagen, betrekkelijk het denkbeeld om de ontduiking van den tol no. 9 op den grooten Rijksweg onder Rouveen te verijdelen, door den eersten tolboom op den geprojecteerden kunstweg langs de Dedemsvaart coodanig te plaatsen, dat allen die den tol no. 9 vermijden, door den tolboom op den kunstweg worden tegengehouden. Na delibiratie wordt besloten onder terugzending van de bijlagen te berigten, dat de Heer Mr C.W. Baron van Dedem op zeer aannemelijke voorwaarden eene woning, benevens een stuk grond van het landgoed de Rollecate heeft aangeboden om als tolhuis te dienen. Dat indien met die aanbod niet aanneemt men genoodzaakt zou zijn een tolhuis te doen bouwen, waartoe tusschen de Ligtmis en de Rollecate vooreerst weinig gelegenheid bestaat en ten tweeden voor de gemeente kostbaar zou zijn. Dat een ingesteld onderzoek tot de ervaring heeft geleid, dat de plaatsing van een tolboom bij de Leidijk uitsluitend eenig voordeel voor het Rijk zou kunnen aanbrengen, waarin echter door het plaatsen van een bijtol aldaar evengoed en met minder kosten zou voorzien zijn; tengevolge waarvan den Raad niet ongenegen zou zijn die bijtol te doen daarstellen, mits de daardoor te veroorzaken kosten door het Rijk gedragen worden. Alhoewel de concessie voor de aanleg van de kunstweg langs de Dedemsvaart indertijd door de Concessionarissen, Jonkheer Mr. G.C. Junius van Hemert, E. Meijeringh en A.D. te Wechel aan het Gemeente-bestuur was overgedragen, blijkt o.a. de Heer Junius van Hemert nog steeds lid van een Commissie over de Grindweg te zijn geweest.

Op 4 November 1854 doet hij het volgende schrijven toekomen aan de Raad der gemeente Avereest.

Aan H.H. Leden van den Raad der gemeente Avereest. De ondergeteekende heeft bij deze de eer aan U te berigten, dat bij hem redenen onstaan zijn, waarom hij niet langer lid van den Raad wenscht te zijn en dat hij mitsdien van de bij de wet verleende vrijheid gebruik maakt om zijn ontslag als zoodanig en tevens als lid van de Commissie over den grindweg in te dienen. Get. Junius van Hemert.

De reden waarom bij bedankte als lid van de Raad wordt niet vermeld. Mogelijk stond dit in verband met zijn benoeming tot lid van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Dan volgt een waarschuwing, die op 9 November 1854 door de opzichter van de provincie de Heer Breukel aan de Burgemeester van deze gemeente wordt gezonden. Deze waarschuwing luidt als volgt; "Aangezien het spoedig 15 November zal zijn, en dat tijdstip zoo ik vermeen in het bestek voor den Grindweg bepaald is, tot een gedeeltelijke oplevering van dezelve, zoo is het dat ik de vrijheid neem

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 257 UEd. hieraan te herinneren, opdat, wanneer op dien dag mischien iets mocht verrigt worden tegen de Aannemer, het wenschelijk zoude zijn, dat daaraan gevolg werd gegeven". Met de meeste achting, Get. Breukel.

Vanaf begin 1854 was de aannemer Zwolsman bezig met de aanleg van de Grindweg langs de Dedemsvaart. Het is 5 jaar later, begin 1859. De weg is nog niet opgeleverd en er schijnen allerlei verwikkelingen te zijn ontstaan tusschen de aannemer en het Gemeente-bestuur van Avereest. Wij lezen daarover o.m. dat in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 10 Maart 1859, "mededeeling wordt gedaan van het ingewonnen regtskundig advies van den Heer Mr. Van der Linden, inzake de procedure nopens de Grindweg, de vergadering in aanmerking nemende, dat de Heer Mr. L. Hertzveld volgens zijn advies van gevoelen verschilt nopens de grond tot Cassatie; besluit de Heer Hertzveld te authoriseren zich onmiddellijk naar 's Hage te begeven ten einde alvorens de memorie van Cassatie in gereedheid te maken, zijnde motieven mondeling toe te lichten. Wordt mededeeling gedaan, dat door bemiddeling van den Heer Scuiveruis te Zwolle, de weduwe en Erven Zwolsman zich genegen hebben verklaart om zoo mogelijk door minnelijke schikking de procedure nopens de grindweg te beëindigen. Naar aanleiding van deze verklaring wordt tot eene Comparitie (verschijning voor het gerecht) besloten op maandag den 14 dezer en eene Commissie zamengesteld, bestaande uit de Raad, de Heeren B.Plomp Jnr. en J. ten Kate aan wien tot een onderhandeling behoudens nadere goedkeuring van de Raad, door de Heer Jonkheer Mr. G.C. Junius van Hemert, Lid van Ged. Staten alhier en den Heer C. Scuiverius, notaris te Zwolle, wien daartoe hunne bemiddeling hebben toegezegd. In de vergadering van de Raad op 15 Maart 1859 brengt de Commissie verslag uit en deelt mede, dat de Erven Zwolsman, alsnog behoudens eenige wijzingen van het bestek bereid zijn het werk uit te voeren tegen een somma van f 88 000-. wordt met algemeene stemmen besloten tot gunning van het werk en mitsdien besloten om onder goedkeuring van H.H. Ged. Staten een dading te treffen conform het formeel besluit. De oorspronkelijke aannemingssom was f 55500, zodat na deze minnelijke schikking de erven Zwolsman f 32500 meer ontvingen. Op 23 Maart 1859 kwam de navolgende goedkeuring af van Ged. Staten van de Provincie Overijssel. Dading der gemeente

Avereest Met de erven en wed. J. Zwolsman. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Gelezen een missive van Burgemeester en Wethouders van Avereest d.d. 15 Maart 1859, no. 176 en een daarbij gevoegd besluit van den Raad der gemeente van denzelfden dag strekkende om, overeenkomstig het bij dat besluit gevoegde contract met de weduwe en Eerven Jan Zwolsman eene dading aan te gaan betreffende eene procedure over de daarstelling van den grindweg langs de Dedemsvaart. Gelet op de consideratiën van den Heer Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat in deze provincie, d.d. 23 Maart j.l. no. 681/22. Gelet op art. 194, litt. G der gemeentewet; Hebben goedgevonden; Voormeld besluit goed te keuren en hiervan bij afschrift dezer kennis te geven aan den Raad der gemeente Avereest, onder mededeeling der opmerkingen van den Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat voor zoveel bedtreft den inhoud der overeenkomst en van het vroeger bestek. De Geduteerde Staten voornoemd.

De Hoofd-Ingenieur voornoemd, schreef het volgende; Bij het nalezen van de overeenkomst hebben de navolgende punten de aandacht getrokken; a. Overeenkomst. Art. 1. In te vullen dat ook de sleuf door den aannemer moet worden gemaakt. Ten einde de aannemer het werk niet zal kunnen vertragen door het niet beschouwen van de aardebaan, zoo zal er eene bepaling dienen gemaakt te worden, waarbij hij den door het gemeentebestuur opgehoogden

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 258 weg moet accepteeren wordende het Gemeentebestuur alsden ook aansprakelijk wordt gesteld dat de kunstweg doorgaande de schrevene hoogte bekome. Art. 8. Ik zou beter achten dat in geval van verschil dadelijk den 3e, expert door de Arrondissements-Regtbank weerde benoemd, terwijl bij dit artikel moet worden gevoegd, dat men zich aan de uitspraak van de meerderheid der scheidsmannen zal onderwerpen. b. Vroeger bestek. 1. Tusschen sluizen 5 en 6 is het vaartspeil 1,50 El boven den slagbalk. 2. Men zou voor de afmetingen der Bermsloten kunnen aanneemen 2 a 2,40 el, diep 1 el en bodenbreedte 0,30 of 0,50 el. 7. Men moet bepalen hoeveel keeren er moet gerold worden, b.v. 6 maal heen en 6 maal terug. 8. De grindlagen zijn niet duidelijk beschreven, ter breedt van 2.75 el en dikte van 2 duim heeft voor 2,5 el lengte, 1,375 Kub. El en niet eene speling tusschen twee getallen zooals het bestek vermeld. Verder spreekt men van de tweede of derde laag, terwijl eindelijk ook hier het aantal keeren rollen moet worden bepaald. 11. Niet de directie maar de aannemer moet de afgekeurde materialen verwijderen, zooals trouwens in & 2 der algemeente voorwaarden is vermeld. 22. De aannemer moet geen langer vrijdom genieten van tollen dan tot het einde van het werk. De Hoofd-Ingenieur van den Eaterstaat, Get. N.J. van der Lee.

Zo was dan de door het Gemeentebestuur aangegane dading met de weduwe en erven Zwolsman door Ged. Staten dezer provincie goedgekeurd. De daarstelling van de grindweg langs de Dedemsvaart kon nu weer voortgang vinden, zij het tegen een aanmerkelijk hoger bedrag als de oorspronklijke aanneemsom. Een volgende fase bij de opbouw van de grindweg langs de Dedemsvaart was de ophoging van het weglichaam met zand. Op verschillende plaatsen lag nog zand langs de Dedemsvaart, afkomstig uit het gegraven kanaal. Op een verzoek van het Gemeentebestuur van Avereest aan Ged. Staten kwam het volgende antwoord binnen; De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, Gelezen een missive van heeren burgemeester en wethouders van Avereest, d.d. 2 en 9 dezer (April) no. 208 en no. 219, verzoekende vergunning om het langs de Dedemsvaart tusschen de sluizen 4 en 6 gelegen zand uit de vroegere ontgraving der vaart voorkomende tot ophooging en onder profil brengen van den weg langs de Dedemsvaart mag gebezigd worden mits zulks gelijkmatig en volgens onwijzing van den hoofdopzigter ter Dedemsvaart geschiede en voor zoover het zonder benadeeling der provinciale werken kan plaats hebben. Afschrift dezer te doen toekomen aan heeren burgemeester en wethouders van Avereest als beschikking op hun verzoek. De Gedeputeerde Staten voornoemd. Wanneer men tegenwoordig (1967) zand benodigd is voor ophogen van terreinen of anderszins, dan moet men dat zand kopen. Evenzo was het voor ruim 100 jaren geleden, de gemeente moest voor dit zand uit het gegraven kanaal de Dedemsvaart ook betalen. Oppervlakkig gedacht zou men al gauw de mening zijn toegedaan, dat men in die tijd al blij was dit zand, dat al zo'n vijftig jaar daar lag, kwijt te zijn en men daarvoor geen vergoeding verlangde. Wij vinden hiervan de volgende, door de gemeente-opzichter W. Bode, goedgekeurde nota's. Geleverde grond tusschen Sluis 2 en 3 op den 4e Junij 1859. 2000 kub.El á 25 ct. f 500,00 693 kub. El á 40 ct. f 277,20 Geleverd tusschen Sluis 3 en 4. 2000 kub. El á 25 ct. f 500,00 1618 kub. El á 30 ct. f 485,40 Totaal f 1762,60 Op 18 Junij d.a.v.was reeds geleverd voor een bedrag á f 2799,30. Tot zover over deze zandtransaktie. Op 24 September 1859 correspondeerde het lid van de vroegere commissie van Concessionarissen, Jhr. Junius van Hemert met de Burgemeester van Avereest over gedane voorschotten, uit de tijd dat deze commissie zich daadwerkelijk met de voorgnomen aanleg van de grindweg langs de Dedemsvaart had bezig gehouden. Jhr. Junius van Hemert schrijft dan o.m.; "Alhoewel ik eenige kleine voorschotten gedaan heb, zoo ben ik niet bij machte die op te geven, daar ik die niet speciefiek heb op geteekend".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 259 Verder legt hij bij dat schrijven een quitantie over, waaruit blijkt, dat dooe hem aan den opzichter Dirk Kramer, de somma van f 100 was voldoen voor het opmaken van bestek en verschillende teekeningen. Hij vraagt tevens dat deze som hem wel bij gelegenheid zal worden "gerembourseerd". In een ander artikel heeft schrijver dezes er al eens op gewezen, dat vroeger de beurtschippers op de Dedemsvaart voor so heel veel zaken van hun klanten moesten zorgen, waar men tegenwoordig geen enkel begrip meer van heeft. Ook het overmaken van gelden verzorgden zij, wat uit deze quitantie van Jhr. Junius van Hemert blijkt. Wat men tegenwoordig met een simpele overschrijving op het giro-nummer van de schuldeiser in orde kan worden gemaakt, moest in de genoemde jaren veelal de beurtschipper doen door een persoonlijke overdracht. Volledigheidshalve laat ik hier de bedoelde kwitantie volgen. Dedemsvaart, 20 Juni 1858. Ontvangen van den Hoog Welgeboren Heer Jonkh. Mr G.C. Junius van Hemert voor den opzigter Dirk Kramer te Havelte, de som van een honderd Guldens hem competerende volgens missive van den 12 en 15 Junij l.l. om deze som aanstaande donderdag aan genoemde opzigter te overhandigen. De beurtschipper tusschen Meppel en Dedemsvaart. Zegge f 100. Voldaan den 12 Junij 1858. get. H. Uiterwijk Men was reeds plm. 5 jaar bezig met het aanleggen van de kunstweg langs de Dedemsvaart vanaf de Ligtmis tot in Heemse en een gedeelte van de weg was nog maar gereed gekomen. Maar ondanks dat, werd door de Raad dezer gemeente overwogen om tolbomen op dat weggedeelte te plaatsen en tol te heffen. De indertijd ontstane moeilijkenheden tussen het Gemeente-bestuur en de aannemer van de weg, tengevolge waarvan verschillende procedure's ontstonden, welke zoals reeds omschreven ten slotte door een minnelijke schikking waren opgelost, waren zeer zeker ook de oorzaak, dat het werk zo weinig vorderde. In verband met het verzoek van de Raad dezer gemeente aan Ged.Staten omtol te mogen heffen werd door de Ingenieur van de Waterstaat in Overijssel een zeer uitvoerig rapport uitgebracht. In dit rapport wordt zeer duidelijk een en ander betreffende genoemde weg uiteengezet waarom ik het in zijn geheel laat volgen.

Kampen, 15 November 1859. Bij missive van 29 October l.l. no. 662, is door de Raad der gemeente Avereest (om de daarover aangevoerde redenen) aan Heeren Gedeputeerde Staten vergunning gevraagd om met 1 Januari aanstaande de tol te heffen op het gedeelte des wegs tusschen de Lichtmis en Sluis no.6, zooals die is vastgesteld bij 's Konings besluit van 3 September 1852, no. 38. Na een locale opneeming wilde ik heden die zaak afdoen, maar ik stuitte op de volgende zwarigheden. 1e. is de aanleg van den kunstweg langs de Dedemsvaart van de Lichtmis tot de Heemse bij wijze van concessie aan bepaalde personen verleend, zoodat het provinciaal gouvernement over de tolheffing moeilijk kan onderhandelen met de Raad uwer gemeente, en dit moet plaats hebben met de concessionarissen, of met de maatschappij, die volgens paragraaf 18 de regten van concessionarissen heeft overgenomen. Ik vermoed dat de gezamelijke gemeentebesturen de vennotschap hebben opgerigt, maar hoe dit zij, de aanvrage tot tolheffing moest gedaan zijn door concessionarissen of door de vennotschap en het is aan deze, dat de vergunning door Gedeputeerde Staten moet verleend worden. 2e. is het mij nog niet duidelijk of de kunstweg is aangelegd volgens de richtingen in & 1 omschreven. Nog geheel onbekend met de benamingen, die niet met de provinciale kaart overeenkomen, is het moeilijk voor mij na eene eerste opneming dit te beoordelen. 3e. Overeenkomstig paragraaf 3 der concessie wordt de 4e tol in de nabijheid van Sluis no. 6 bepaald, maar is het onzeker of hij tusschen de Lichtmis en die Sluis, dan wel boven de sluis zou gesteld worden. 4e. overeenkomstig paragraaf 9 moet de plaatsing der tolboomen en hetgeen daarmede in verband staat geschieden in overleg met de provinciale authoriteit, terwijl de gedane aanvrage die juiste plaatsing in het onzekere laat. 5e. volgens paragraaf 12 moest de weg den 3e September 1857 gereed zijn en wanneer aan de die bepaling niet voldaan werd, zou de weg en al de voltooide werken aan de provincie moeten overgaan en volgens paragraaf 13 concessionarissen geen aanspraak op vergoeding kunnen maken. Om die bezwaren op te heffen, moet er dooe concessionarissen, of zoo er een maatschappij of vennotschap bestaat, door deze het verzoek gedaan worden, om de tol te heffen. Is nu, wat ik niet kan beoordeelen, de gemeente Avereest bevoegd om als

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 260 concessionaris of maatschappij voor de aanleg des wegs op te treden, dan moet de aanvrage in die kwaliteit en niet als raad der gemeente plaats hebben. In die aanvrage moet duidelijk omschreven zijn opgegeven, waar men de plaatsing der tolboomen wenscht aan te nemen, met opgave van den afstand van elke tol tot de Lichtmis in Nederlandsche ellen, dat zoo goed op de bestaande kaarten, of volgens de mijlpalen gemeten kan worden. Wordt de aanvrage op die wijze gedaan en kan ik van U de vereischte inlichtingen ontvangen, dan zal het van mij verlangde rapport naar aanleiding der bovengenoemde missive van den Raad Uwer gemeente zoo ingerigt zijn, dat Gedeputeerde Staten, zonder verwijl op de aanvrage kunnen beschikken en er dus geen oponthoud zal plaats hebben. In die aanvrage ware het wenschelijk ook te vermelden, waar de 4e. tol bij Sluis no. 6 zal geplaatst worden, zoo men althans in het oordeel daarover bepaald is. Ik moet U echter opmerken dat mijn advies tot plaatsing der tollen wel gunstig zal wezen voor de 5 eerste tollen, maar niet voor de vierde daar er slechts een lengte van ongeveer 3 uur kunstweg gereed is. Om nu geen oponhoud te veroorzaken moet ik verder u aanraden, de plaatsing der tolboomen zoo aan te nemen, dat daarop geen aanmerkingen te maken zijn. Dit zal U overeenkomstig paragraaf 2 der concessie op den onderlingen afstand van ongeveer 3000 el niet moeilijk kunnen zijn. Verder moet ik U beleefdelijk vragen, mij omtrent het volgende zoo spoedig moegelijk en nauwkeurig in te lichten, om mijn rapport te kunnen opstellen; 1e. of de aanvrage gedaan zal worden overeenkomstig de voorstellen hiervoren op gegeven; 2e. welke de maatschappij of vennootschap is,die volgens paragraaf 12 de regten van de concessionarissen heeft overgenomen; 3e. of de kunstweg is aangelegd volgens de voorgeschreven rigting en zoo niet, om welke reden daarvan is afgeweken en of daartoe vergunning verleend is; 4e. waar, nauwkeurig omschreven, de juiste plaatsing der tolboomen wordt aangenomen, met opgave van den afstand tot de Lichtmis. De Heer Hoofdopzigter Breukel heeft in zijn archieven zeer nauwkeurig kaarten en ik ben overtuigd, dat hij gaarne U in deze zaak behulpzaam zal wezen, wat het gemeenschappelijk overleg zeer zou bevorderen; 5e. welke de redenen zijn, die de latere oplevering van den weg veroorzaakt hebben, of daarover onderhandelingen gevoerd zijn, hetzij met de Regering, hetzij met het Provinciaal gouvernement, of er uitstel verleend in, enz. in een woord, zulke inlichtingen, die een gunstige beschikking van Gedeputeerde Staten verantwoord doen zijn. 6e. wanneeer men denkt de geheele weg gereed te hebben. Ik vlei mij, U wel zult willen voldoen aan den inhoud dezer en daardoor de spoedige beëindiging dezer aangelegenheid zal bevorderd worden. De Ingenieur, get. onleesbaar.

Hierna volgen een drietal besluiten van Gedeputeerde Staten betreffende de tolheffing op de genoemde grindweg langs de Dedemsvaart, want al was deze weg nog niet geheel afgewerkt en opgeleverd, het heffen van toegelden de bron van inkomsten van zo'n weg, moest zo spoedig mogelijk een aanvang nemen. Deze besluiten luidden als volgt;

Zwolle, den 7 December 1859. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, Gelezen een missive van Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, d.d. 24 November 1859, no. 692, verzoekende dat de plaatsing der tolboomen op den weg langs de Dedemsvaart worde bepaald als volgt : - Tol no. 1 bij mijlpaal no.10. - Tol no. 2 bij mijlpaal no. 17 - Tol no. 3 bij mijlpaal no. 22. - Tol no. 4 even boven Sluis no.6. - Tol no. 5 bij het jaaghuis. (Jachthuis). Gelet op het bericht van den Heer Hoofd0Ingenieur van den Waterstaat, van 2 December 1859, no. 2950/25 en op de mededeeling voorkomende in zijn bericht van denzelfden dag, no. 2949.25,dat de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 261 plaatsen voor de eerste drie tolboomen voorgesteld, overeenkomen met hetgeen daaromtrent bij art. 2 van het Koninklijk besluit van 3 September 1852, no. 38 is bepaald. Gezien art. 2 en art. 3 no. 9 van het Koninklijk Besluit van 3 September 1852, no 38 en art 11 der voorwaarden vastgesteld bij besluit der Staten van 2 April 1852, no. 5. Hebben goedgevonden, Het voorstel goed te keuren en daarvan kennis te geven aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Avereest en aan den Heer Hoofd-Ingenieur van den waterstaat voornoemd. De Gedeputeerde Staten voornoemd, Het andere besluit van denzelfden datum, 7 December 1859, luidde; De Gedupteerde Staten van de Provincie Overijssel; Gelezen eene missive van den raad gemeente Avereest, van 29 October 1859, no. 662, vergunning verzoekende om met den 1e.Januari 1860 aan te vangen met de tolheffing op het voltooid gedeelte van den kunstweg langs de Dedemsvaart. Gelet op het berigt van den Heer Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat in de provincie Overijssel, d.d. 2 December 1859, no. 2949/25. Gezien de Koninklijke besluiten van 3 September 1852, no. 38 en van 3 September 1853, no. 47. Hebben goedgevonden, Aan den Raad van Avereest te kennen te geven, dat bij onderzoek gebleken is, dat de grindweg nog niet de vereischte dikte heeft en de aardewerken der bermen niet geheel voltooid zijn; Dat derhalve aan het verzoek van den raad niet kan worden voldaan, tenzij hij zich verbinde, om zoo spoedig mogelijk bij daartoe geschikt weder door geregeld overspreiding van grind den grindweg tot de vereischte dikte te brengen, daarna de bermen des wegs voor de voldoende afwatering zoveel noodig op te maken en aan de grindhoopen voor het onderhoud des wegs geen omkading of omwalling te geven, wordende de raad opgemerkt dat alleen door een spoedige inzanding dier verbintenis kan worden bevorderd, dat zijn verzoek om den 1e. Januari 1860 met de tolheffing aan te vangen in gunstige aanmerking worde genomen.

De Gedeputeerde Staten voornoemd. Het volgende besluit, d.d. 21 December 1859 luidde als volgt; De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, Gelezen een missive van den Raad der gemeente Avereest, d.d. 13 dezer, no. 718 waarbij hij zich verbindt om zoodra het weder daartoe geschikt is, door geregelde begrinding, den weg langs de Dedemsvaart tot de vereischte dikte te brengen en de bermen zoveel noodig opnieuw op te maken.

Gelet op het verzoek van voornoemden raad om, in te gaan met dan 1 Januari 1860, op het voltooide gedeelte en aan den Rijksstraatweg aansluitenden weg, de tol te mogen heffen als is vastgesteld bij 's Konings besluit van den 3 September 1852, no. 38. Hebben goedgevonden; 1e. aan den Raad der gemeente Avereest toe te staan om aan drie tolboomen op den bedoelden weg tol te mogen doen heffen overeenkomstig het tarief gevoegd bij 's Konings besluit van den 3 September 1852, no. 38, te beginnen met den 1e Januari 1860. 2e. extract dezer als beschikking op zijn verzoek te doen toekomen aan voornoemden raad. De Gedeputeerde Staten voornoemd. Wanneer men zo leest, dat op deze weg 5 tolboomen werden geplaatst vraagt men zich onwillekeurig af, waar deze in het verleden hebben gestaan. De aanduiding "bij Kilometerpaal no...... " zegt ons niets. In deze gemeente, langgerekt langs de Dedemsvaart,hebben 3 tolbomen gestaan. De tolboom no. 2 heeft gestaan even beneden Sluis 4. Het tolhuis stond er omstreeks 1920 nog en werd toen bewoond door Jan Willem Stoppelenburg. De tolbomen waren toen al verdwenen. Tolboom n.3 stond even beneden de Pol. Een eigenlijk tolhuis heeft daar nimmer gestaan. De tolgaarder, Harm Klein, woonde in een particuliere huurwoning. Dit is tans (1967) de boerderij, bewoond door Kisteman. De tolboom no. 4 stond even boven Sluis 6. Dit tolhuis heeft er nog lang gestaan. Alle tolhuizen zijn tenslotte in verband met de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 262 verbreeding van de weg afgebroken. Wanneer de grindweg langs de Dedemsvaart is gereed gekomen heb ik niet gevonden. Het eerste offieel schrijven over de grindweg wat ik heb gevonden is een schrijven van Gedeputeerde Staten aan Burgemeester en Wethouders van Avereest, d.d. 28 Augustus 1879 van de volgende inhoud. Naar aanleiding van opmerkingen ons medegedeeld over den toestand van den kunstweg langs de Dedemsvaart, hebben wij den heer hoofd-ingenieur van den waterstaat in Overijssel verzocht, een opzettelijk onderzoek naar den toestand in te stellen. De uitkomst van dat onderzoek heeft de juistheid der gemaakte opmerkingen bevestigd. De hoofd-ingenieur toch bericht ons, dat voornamelijk twee gedeelten van den weg in slechten staat verkeeren, namelijk het gedeelte grintweg van de Lichtmis tot den spoorweg, lang ongeveer 2000 meter, en het gedeelte straatweg van de Balkbrug naar de Ongelukkige Wijk, lang ongeveer 10.000 meter. Het eerste gedeelte draagte, naar de hoofdingenieur opmerkt, de sporen van onvoldoend onderhoud; het tweede gedeelte is nagenoeg over de geheele lengte, vol putten en sporen, en daarop bevindt zich bijna overal een zoogenaamde ezelsrug. Wij hebben de eer, de aandacht van Uwe vergadering op een en ander te vestigen en haar te verzoeken, om dit belang der gemeente ernstig ter harte te nemen, ook van hare zijde te onderzoeken wat tot eene afdoende verbetering van den weg moet worden verricht, en ons voor den laatsten der volgende maand te berichten, welke werkzaamheid tot dat einde zijn of worden uitgevoerd. Met betrekking tot het in de tweede plaats bedoelde gedeelte van den weg, merkt de heer hoofd-ingenieur nog meer bepaald op, dat de thans door het gemeentebestuur gevolge wijze van werken, die bestaat in het opnemen van de sporen, het aanvullen van de sporen met eenig zand, en het instraten met eenige nieuwe bijgeleverde steenen geheel onvoldoende is, en tengevolge moet hebben, dat de straatweg binnen enkele jaren weer in denzelfden slechten toestand geraakt. De Gedeputeerde Staten der provincie Overijssel get. Geertsma Voorzitter. get. de Veije Griffier.

Uit het laatste gedeelte van dit schrijven kunnen wij opmaken, dat het gedeelte van de weg langs de Dedemsvaart van de Balkbrug naar de Ongelukkige Wijk, nabij Sluis 7, inmiddels van een grintweg was veranderd in een straatweg. De ouderen in de gemeente kunnen deze toestand nog gekend hebben. Toen schrijver dezes in 1918 in deze gemeente werd aangesteld was de weg van Balkbrug naar Dedemsvaart, langs de Hoofdvaart een straatweg. De weg van Balkbrug naar het westen was een bazaltweg. Dergelijk wegen waren funest voor auto- en rijwielbanden, vooral wanneer de losse bazaltstenen over de weg werden uitgespreid, die er dan zo langzamerhand ingereden moesten worden.

Het lange eind weg langs de Dedemsvaart was, voor wat het onderhoud betreft financieel een groot bezwaar voor de gemeente. Dat het Gemeentebestuur dit onderhoud gaarne aan de Provincie wilde overdoen lag voor de hand. Dat dit niet zo vlot ging, blijkt uit het volgende schrijven. 2e. Afdeeling. Zwolle, 12 Augustus 1880. No. 2431/1988. Kunstweg langs de Dedemsvaart. In antwoord op Uw brief van 30 Junij j.l. no. 149, hebben wij de eer U mede te deelen, dat naar ons gevoelen, het onderhoud van den door U bedoelden weg eerst in 1887 door de provincie moet worden overgenomen. Wat de tolheffing betreft, zijn wij van gevoelen, dat daartoe eene nieuwe aanvraag behoort te worden gedaan tot verlenging van de bij art. 14 van het Koninklijk besluit, d.d. 3 September 1852, no. 38 verleende concessie. De bij Uw brief overgelegde stukken gaan hierbij terug. De Gedeputeerde Staten der provincie Heeren Burgemeester Overijssel. En Wethouders van get. Sichterman Voorzitter. Avereest. get. de Veije Griffier. Het laatste gedeelte van het artikel over de weg langs de Dedemsvaart handelt in hoofdzaak over de tolhuizen en de afschaffing van de tol, terwijl mede in verband hiermede, de voorgenomen aanleg van een trambaan ter sprake wordt gebracht.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 263 In de brief, d.d.12 Augustus 1880, hierboven weergegeven, wordt gesproken dat het onderhoud van de in dit artikel bedoelde weg pas in 1887 aan de provincie over kon gaan, uit het volgende schrijven, blijkt, dat dit eenige jaren eerder zal plaats vinden. 2e. Afdeling Zwolle, den 27 April 1882. No. 1703/1282. Bouwen van een tolhuis. Vermits de weg langs de Dedemsvaart, vanaf de Lichtmis tot Heemse, met 3 September e.k. in beheer en onderhoud aan de provincie overgaat, krachtens de concessie van 3 September 1882, no. 47, hebben wij de eer U, met herinnering aan onzen brief van 23 Mei 1860, 3e Afdeeling, no. 1488/1247, te verzoeken om maatregelen te nemen tot den bouw van het nog ontbrekende tolhuis no. 3 aan de Pol, op dat gemeld gebouw, geheel voltooid tevens op gemelden datum kan werden overgenomen. Heeren Burgemeester De Gedeputeerde Staten en Wethouders van der provincie Overijssel. AVEREEST. get. Geertsema Voorzitter. get. de Veije Griffier. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 11 Mei 1882 komt ook het te bouwen tolhuis bij de Pol ter sprake en verzoekt de Raad aan Gedeputeerde Staten "ons te willen doen mededeelen of door U genoegen zou kunnen genomen worden, indien deze gemeente inplaats van een tolhuis te bouwen, door het huren van een tolgaarderswoning in de behoefte te voorzien. Uw besluit van 23 Mei 1860, 3e. Afdeeling no. 1488.1277 is ons bekend en zooals het daar ligt is deze gemeente zeker verplicht bij tolboom no. 3 op den weg langs de Dedemsvaart eene tolgaarderswoning te stichten en ofschoon in den regel vrienden van eene stipte naleving van gesloten overeenkomsten, komt het ons in casu voor, dat hier termen aanwezig zijn, die eene wijziging van dat besluit genoegzaam billijken. Of is het Uwe vergadering bekend, dat aan het voornemen om deze streek door een stoomtram met het groote spoorwegnet te verbinden geen gevolg zal worden gegeven? Wij meenden te mogen vertrouwen, dat er gegrond uitzicht zou bestaan, dat deze lijn binnen korter of langer tijd zou worden daargesteld, nu door de betrokken aandeelhouders, ook in weerwil van het gewijzigde besluit van den raad deze gemeente, de Raad van administratie der Nederlandsche Centraal Spoorwegmaatschappij gemachtigd is, de zaak uit te voeren. Komt nu deze Stoomtram tot stand, waarvoor vrijdom van tol is verzekerd, dan zal de tolopbrengst zoo luttel zijn, dat daaruit zelfs de bezoldiging der gaarders niet kunnen worden bestreden. Vooral met het oog hierop koesterden wij in onze missive van den 12 December 1880, no. 300/013, een stille hoop,dat veeleer tot afschaffing der tollen op dezen weg zou worden besloten, temeer nu in de laatste jaren, wegen, met provinciale subsidie zijn aangelegd, onder de voorwaarde, dat daarop geen tol mag worden geheven en nog kort geleden door Uwe Achtbare vergadering, bij het verleenen eener vergunning tot het leggen eener draaibrug over de Dedemsvaart te vervanging van het Leeuweriksvonder, het verbod is uitgevaardigd om voor de bediening een bruggeld te heffen. Het kan voorts Uwe vergadering niet onbekend zijn hoe in den tegenwoordigen tijd handel en nijverheid in de gemeente kwijnen; evenmin behoeven wij Uwe aandacht te vestigen op de hooge uitgaven en den zwaren schuldenlast waaronder de gemeente gebukt gaat, terwijl schier alle inkomsten uit belastingen moeten gevonden worden, die, naar onze overtuiging binnen korten tijd de draagkracht der Ingezetenen verre zullen overschrijden en waarvan nu reeds den druk in niet geringe mate gevold wordt. In het bepaald belang der gemeente meenen wij bij Uwe invloedrijke vergadering op krachtigen steun te mogen aandringen en wij nemen daarom de vrijheid U beleefd te verzoeken het der gemeente om financiëele redenen welkome besluit te nemen tot wijziging der 2e. zinsnede van letter b van Uw besluit, d.d. 23 Mei 1860, 3e. Afd. no. 1488/1277, in dier voege, dat de gemeente Avereest worde vrijgesteld van het bouwen eener tolgaarderswoning bij tolboom no. 3, maar daarin door het huren eener lokaliteit worde voorzien en zulks in afwachting van de door Uw College in te dienen voorstellen aan de Staten dezer Provincie, tot geheele afschaffing der tolheffing op den hier bedoelden weg. Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, Get. H. van Barneveld Burgemeester. Get. P. van der Elst Wethouder.

Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel antwoordden, d.d. 17 Mei 1882 aan Burgemeester en Wethouders van Avereest als volgt;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 264 In antwoord op Uw brief van 11 Mei j.l. no. 77/379,hebben wij de eer te berichten, dat wij geen termen vinden om aan de Staten voor te stellen de tollen op den weg langs de Dedemsvaart af te schaffen, doch dat wij genoegen "nemen zullen met een huurhuis bij den tol no. 3, onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat over dat huis bij iedere nieuwe verpachting van den tol vrijelijk door de provincie kan worden besschikt en dat overigens de gemeente Avereest, zich verbindt om bij de eerste aanzegging een behoorlijke woning voor den tolgaarder te stichten". Zoals reeds eerder vermeld, zou de kunstweg langs de Dedemsvaart van Lichtmis tot Heemse op 3 September 1882 door de gemeente aan de provincie worden overgedragen. Dat in verband met deze overdracht nog al enig misverstand bestond tussen deze beide lichamen blijkt uit het volgende schrijven van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel aan Burgemeester en Wethouders van Avereest. 2e. Afdeling Zwolle, den 18 Augustus 1882. No. 3249/2436. Tollen. In antwoord op Uw brief van 28 Juni j.l. no. 110/459 hebben wij de eer te berichten dat het daarin vervat voorstel betreffende den grond bij de tolhuizen op den weg langs de Dedemsvaart, onzes inziens, berust op eene dwaling en bijgevolg door ons daarin niet kan worden getreden. Art. 16 der voorwaarden waaronder de concessie voor den weg is verleend, toch bepaalt dat na afloop van den gestelden termijn de kunstweg met aanhoorigheden, vrij van lasten in vollen eigendom en beheer, aan de provincie zal overgaan. Door aanhoorigheden worden zonder eenigen twijfel ook bedoeld te tolhuizen met de daarbij behoorende gronden. Dat de gemeente Avereest eerst later grond gekocht en daarop tolhuizen heeft gebouwd, is een gevolg geweest dat zij aanvankelijk geslaagd is om in de nabijheid van de plaats waarde tol geheven moest worden, eene gelegenheid te vinden, waarin zij een persoon kon plaatsen die met de inning der tolgelden belast werd. Die gunstige omstandigheid waardoor zij in staat gesteld werd om de voldoening van hare verplichting eenigen tijd uit te stellen, geeft de gemeente volstrekt geen recht om de ten behoeve der tolhuizen later aangekochte gronden voor zich te houden en als haar eigendom te beschouwen waarover zij vrij zou kunnen beschikken. Dit blijkt duidelijk bij tol no. 3 (de Pol) alwaar nog een tolhuis gebouwd moet worden. Ten aanzien van den grond bij tol no. 1 valt bovendien op te merken dat de eigenaar van de Rollecate den grond ten behoeve van den weg gratis afgestaan onder voorwaarde dat hij van betaling van dien tol zou worden vrijgesteld en welke voorwaarde in der tijd is aangenomen. Uit een en ander volgt dat de gemeente Avereest geen recht heeft om de gronden te verkoopen en eveneens geen aanleiding bestaat om haar van het bouwen van een tolhuis vrij te stellen. Intusschen zijn wij bereid genoegen te nemen met de oplevering van het tolhuis en den noodigen grond met 1 Mei 1884, onder voorwaarde dat de tegenwoordige pachter bereid is den tol voor den bepaalden jaarlijkschen pachtprijs tot dien tijd te bedienen. De Gedeputeerde Staten voornoemd.

Naar aanleiding van vorenstaande missive d.d. 18 Augustus 1882, delen Burgemeester en Wethouders van Avereest op 26 Augustus d.a.v. aan Gedeputeerde Staten van Overijssel mede; dat de Raad dezer gemeente in zijne vergadering van den 22 Augustus l.l. heeft besloten, de tolgaarderswoning bij den tol no. 3 (de Pol) op den weg langs de Dedemsvaart zoo spoedig doenlijk te doen bouwen, doch dat hij zich niet kan vereenigen met het gevoelen van Uw Collegie, dat de gemeente Avereest verplicht zou zijn bij elke tolgaarderswoning den aan de Gemeente toebehoorende en daarbij gelegen grond te moeten afstaan. Onder de aanhoorigheden van den weg verstaat de Raad niets meer dat den tolboomen en tolgaarderswoningen en wil in geen geval daaronder hebben begrepen den grond later door de gemeente aangekocht. Hij kan derhalve niet treden in den eisch van Uw geacht Collegie, om bij de overname van den weg op 3 September e.k. den aan de gemeente toebehoorende bij de tolgaarderswoning op dien weg gelegen bij de woningen aan den tol no. 2, 4 en 5 voor de gemeente Avereest te behouden. Hij acht zich tegenover de gemeente niet verantwoord op soortgelijke wijze gemeente-eigendommen te vervreemden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 265 Voorts heeft den Raad ons uitgenoodigd Uwe vergadering mede te deelen, dat hij evenmin kan voldoen aan de voorwaarde om voor de provincie op te treden inzake den voortdurenden opbrengst van tol no. 3. Burgemeester en Wethouders, van Avereest get. H. van Barneveld Voorzitter. get. P. v.d. Elst Wethouder.

Uiteindelijk doen Burgemeester en Wethouders van Avereest, d.d. 1 September 1882 aan Ged. Staten dezer provincie het navolgende schrijven toekomen; "Ingevolge art. 16 der voorwaarden van verpachting van vijf tollen op den weg van de Lichtmis langs de Dedemsvaart naar Heemse, d.d. 22 November 1880 eindigt de pacht van elken tol op dien weg den derden September achttien honderd twee en tachtig, des voormiddags te negen uur. Ook in verband met art. 14 der vergunning verleend bij Koninklijk besluit van den 3 September 1852, no. 38 achten wij ons mitsdien met dat tijdstip van het beheer ontslagen en hebben wij bij deze de eer na afloop van dien termijn, de geheele kunstweg met al hetgeen er toebehoort van de gemeente Avereest aan de Provincie Overijssel over te dragen. Burgemester en Wethouders voornoemd.

Op dit schrijven antwoordden de Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel aan Burgemeester en Wethouders van Avereest; 2e. Afdeling Zwolle, den 7 September 1882. no. 4062/2569/ Weg langs de Dedemsvaart. Wij hebben de eer de ontvangst te berichten Uwer missive van 1 September j.l. no. 148/720 betreffende het eindigen der pacht van de tollen op den weg langs de Dedemsvaart en de overdracht van dien weg aan de provincie. Ten aanzien van den bij de tolhuizen behoorden grond, waarop laatstelijk betrekking heeft Uw brief van 28 Augustus j.l. no. 145/700, zouden wij gaarne met Uw College eene conferentie wenschen te houden op een nader door onderling overleg te bepalen tijdstip. De Gedeputeerde Staten voornoemd.

Het resultaat van de conferentie, genoemd in voorgaand schrijven doen Gedeputeerde Staten aan de Raad dezer gemeente toekomen. Dit luidde als volgt :

Zwolle, den 19 October 1882. 2e. Afdeeling. No. 4733/2985. De Gedeputeerde Staten der provincie Overijssel; Gelezen een rapport van de heeren leden dezer vergadering, belast geweest met het houden eener conferentie met het Gemeentebestuur van Avereest, betreffend de overdracht van grond, behoorende tot de tolhuizen op den weg van de Lichtmis langs de Dedemsvaart naar Heemse, gedateerd 14 October 1882; Hebben goedgevonden; Den Raad der gemeente Avereest, bij afschrift dezer, met overlegging van een afschrift van het in den vorm van aanteekeningen uitgebracht rapport, mede te deelen, dat Gedeputeerde Staten na kennisneming daarvan in hun gevoelen zijn bevestigd omtrent de verplichting der gemeente Avereest ten aanzien der af te stane gronden bij de tolhuizen op den grintweg langs de Dedemsvaart, bij gelegenheid van den overgang van dien weg en toebehooren in handen der provincie; dat Gedeputeerde Staten bezwaar moeten blijven maken om tot de verschillende voorstellen, ten dien aanzien, toe te treden en den raad mitsdien uitnoodigen, om de regeling van deze aangelegenheid in nadere en ernstige overweging te nemen en het resultaat daarvan aan hun college mede te deelen. De Gedeputeerde Staten voornoemd Geertsema Voorzitter. De Veije Griffier.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 266 Hierna volgt het genoemde afschrift van de aanteekeningen. Bijlage behoort bij de Aantekeningen, betreffende een onder- brief van Ged. Staten zoek omtrent den grond behoorende bij d.d. 14 October 1882 de tolhuizen, 2, 3, 4 en 5 op den grint weg langs de Dedemsvaart De commissie belast met dat onderzoek heeft bestaan uit de leden van de commissie voor de zaken der Dedemsvaart en aanhoorigheden. Dat onderzoek heeft plaats gehad op Woensdag 4 October j.l. in tegenwoordigheid van Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest en van Ingenieur van den Provincialen Waterstaat. Uit dat onderzoek is o.a. het navolgende gebleken; Het tolhuis no. 2 is gebouwd in 1863, toen de gemeente niet langer wenschte gebruik te maken van eene particuliere woning en een eigen tolhuis verlangde te bezitten. Daartoe kocht de gemeente in 1862 een stuk grond groot 20 ares, toebehoorende aan J. ten Kate en J.Naarding voor een bedrag van f 200. Uit de beschouwing van de ligging van het terrein en het tolhuis blijkt duidelijk, dat grond en woning één geheel uitmaken. De voorgevel van het gebouw staat op provinciale grond. Het is aan de Commissie niet bekend, dat daartoe indertijd vergunning gevraagd is. Tolhuis no. 3 moet nog gebouwd worden; tot nu toe is de heffing geschied in eene woning, die daartoe door de gemeente voor den pachter gehuurd werd. Bij dit tolhuis kan geconstateerd worden dat de oorspronkelijke concessionarissen daartoe een stuk grond, ter groote van 8 ares van de landbouwer ten Kate hebben kunnen koopen voor een bedrag van f 200. De gemeente heeft echter na de overname der concessie in 1852 van dat aanbod geen gebruik gemaakt en schijnt destijds de voorkeur gegeven te hebben om voor de bediening aan den tol eene particuliere woning te bestemmen. De wethouder J. ten Kate, die bij het onderzoek tegenwoordig was, verklaarde zich niet te kunnen herinneren den juisten prijs van dat stuk grond, doch wel dat een stuk grond in der tijd ten behoeve van een tolhuis was afgestaan. Tolhuis no. 4, is om dezelfde reden als bij het voorgaande tolhuis vermeld is, eerst gebouwd in 1876 en gedeeltelijk geplaatst, met toestemming van Gedeputeerde Staten op den provincialen grond. Tot het stichten van dat tolhuis heeft de gemeente aangekocht een stuk grond, groot ongeveer 7 ares, toebehoorende aan B. Koster, pachter van den tolboom voor eene som van f 300. De commissie twijfelt of Gedeputeerde Staten vergunning zouden hebben verleend om een gedeelte van het gebouw op den provincialen grond te plaatsen, zoo zij hadden kunnen vermoeden, dat het Gemeentebestuur bezwaar zou maken om bij de overdracht der concessie de aangekochte oppervlakte gronds als bij het tolhuis behoorende te beschouwen. Toen in 1870 de inning van de tolgelden van tol no. 5 niet meer kon plaats hebben door den eigenaar van het zoogenaamde Jaaghuis, werd er besloten een eigen tolhuis te stichten en daartoe van zekere J. Mulder een stuk grond aan te koopen ter grootte van 8 ares voor een bedrag van f 8. Ook bij dit tolhuis maken woning en grond duidelijk één onmisbaar geheel uit. De beide wethouder, J. ten Kate en P. van der Elst erkenden volmondig dat volgens de traditie bij elk tolhuis een oppervlakte grond ter grootte van 8 ares moet behooren. De Burgemeester, die eerst sedert 3 jaren aan het hoofd der gemeente staat, verklaarde niet te weten wat er vroeger besproken of bepaald was, doch voegde daarbij dat hij niet kon ontkennen, dat uit de discussiën van den raad aan hem zeer duidelijk was gebeleken, dat de meeste leden van den raad het gevoelen van de beide wethouders omtrent de hoegrootheid van het stuk grond, dat bij elk tolhuis zou moeten behooren, omhelsden. Teleurstelling, dat de verzoeken om afschaffing van tol of vrijstelling van den bouw eener woning bij tol no.3 zijn afgewezen, schijnt aan den raad aanleiding gegeven te hebben om in het onderwerpelijk geval, die ongewenschte houding aan te nemen. Ten aanzien van de hoegrootheid van den grond, dat bij elk tolhuis zou moeten behooren, bestaan geen schrifelijke bescheiden. Tot zover de aanteekeningen over de kwetsie van overdracht der gronden behoorende bij de tolhuizen, 2, 3, 4 en 5. Ten slotte is men eens geworden, gezien het navolgende schrijven van Gedeputeerde Staten van Overijssel. 2e. Afdeeling. No. 4395/95 Zwolle, den 12 Januari 1893. Tolhuizen c.a. op den weg langs de Dedemsvaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 267 In antwoord op Uw brief van 21 October j.l. no. 228/920, hebben wij de eer U mede te deelen, dat wij gaarne willen medewerken om de op naam Uwer gemeente staande tolhuizen en tuinen, behoorende bij den weg langs de Dedemsvaart, van de Lichtmis tot Heemse, bij het kadaster te doen overboeken op naam van de provincie. Het komt ons echter voor dat de hierbij teruggaande akten op zegel van minstens 50 cents pp. Moeten geschreven worden en wij hebben daarom één contract, ter vermijding van kosten, opgemaakt, dat wij hierbij voegen, met verzoek om het na onderteekening aan ons te willen terugzenden. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. get. Meesters Voorzitter. get. onleesbaar Griffier.

Hiermede zou ik het artikel over de weg langs de Dedemsvaart willen besluiten. Deze weg was nu geheel een Provinciale aangelegenheid geworden, zoals dit nu nog zo is. En juist thans, 1967, nu deze provinciale weg zulke ingrijpende veranderingen ondergaat en in de naaste toekomst zal ondergaan, heb ik gemeend dat een blik in het verleden van deze weg op z'n plaats is en het van belang is, dit gedeelte van de geschiedenis van Avereest vast te leggen. Het is toch zo'n heel grote verandering, deze eerste kunstweg van 1854 en de tegenwoordige wegen, die voor deze weg uit het verleden in de plaats zijn gekomen. Toen een weg bestaande uit een simpel laagje puin met daarover een dun laagje grind, thans de massieve betonwegen, die het zwaarste verkeer kunnen dragen. Evenwel, zo'n simpele grindweg was voor het verkeer in die dagen voldoende, bestaande uit een boerenwagen en een rijtuig van de meer gegoede ingezetenen en later de dilligence van Dedemsvaart naar Zwolle en naar het station van de Staatsspoor. Met deze terugblik in het verleden wil ik dit artikel beëndigen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 268 HOOFDSTUK V

Ove r h e t o ntstaan van d e naam Balkb rug Toen Baron van Dedem op 9 Juli 1809 het kanaal ging graven van Hasselt naar de Katinger- en Oosterhuizingervenen onstond meteen de noodzakelijkheid verschillende bruggen over dit kanaal te bouwen. In 1811 was men met het kanaal gevorderd tot de genoemde Katinger- en Oosterhuizingervenen. Dit was even ten oosten van het tegenwoordige Balkbrug. De bruggen over het nieuwe kanaal werden genummers vanaf Hasselt, zodat men kreeg, brug no. 1, no. 2. Enz. Zo heeft brug no. 6 in den Hulst deze naam behouden tot de demping der Dedemsvaart. Nu liep er van eeuwen her over de zandhoogten van Ommen naar het noorden tussen de veenmoerassen een weg, een heerbaan. Voor deze weg moest over het kanaal van den Dedem ook een brug gelegd worden. Dit was brug no. 7. Bij deze brug bouwde Meine Ielkes Kruizinga, de medewerker de "rechterhand" van Baron van Dedem, omstreeks 1820 een herberg, zoals men in die tijd een dergelijke inrichting noemde. Kruizinga was assessor (wethouder) van de toen nog jonge gemeente Avereest, bestaande uit het eigenlijke Oud-Avereest. Zoals de meeste bruggen over de Dedemsvaart, werd ook brug no. 7, al spoedig genoemde naar degene, die bij zo'n brug woonde en kreeg deze brug, de naam Kruizinga's brug. Ook de naam "Veenbrug" werd nog genoemd, omdat deze brug lag bij de oorspronkelijke venen. Zo werd ook de markt, ingesteld in 1835, die gehouden werd op het terrein rondom de herberg van Kruizinga's markt genoemd. De grootvader van schrijver dezes, sprak nimmer van Balkbrugsemarkt, maar altijd Kruizinga's markt. Zo was die naam ingeburgerd. Om op de brug te komen. Eerst dus brug no. 7, of Veenbrug, daarna Kruizinga's brug. Wanneer de naam Balkbrug voor 't eerst aan de brug en daarbij aan de plaats Balkbrug is gegeven, is niet precies te zeggen. Bij de overdracht van het kanaal "de Dedemsvaart" in 1845 aan de provincie Overijssel, werd deze brug nog genoemd brug no. 7, de oorspronkelijke benaming, terwijl toen de "balk" zich reeds in de doorvaartopening van de brug, diende om de diepgang der schepen te regelen in verband met het waterpeil in het kanaal. Deze balk kon hoger of lager gehangen worden, al naar gelang van de waterstand in het kanaal. Naar deze Balk is de naam Balkbrug ontstaan. Ook ontstond de naam "balkmeester", voor de ambtenaar die deze balk moest optrekken of laten zakken. Aanvankelijk werd deze balkmeester genoemd "de persoon belast met het afgeven der briefjes van de afvaartsgelden en het toezicht op de diepte der ladingen van de schepen". De eigenlijke titel "Balkmeester" werd aan deze ambtenaar toegekend bij de invoering van de nieuwe administratie, besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 15 Februari 1846, no. 346. De Balkmeester had o.m. in zijn instructie staan; "Hij zorgt, dat des morgens van één uur voor zonsopgang tot één uur na zonsondergang, de balken geplaatst aan de brug over de vaart in de weg van Ommen naar Avereest, (de z.g.n. Balkbrug) waarover de schepen moeten passeren, iedere dag of gedurende de scheepsvaart, op het voor de diepgang der schepen bepaalde peil gehangen worden en geplaatst zijn, daarbij toeziende, dat die balken niet met geweld of enige krachtsinspanning, maar vlot worden overvaren". In deze instructie leest men voor 't eerst de naam "Balkbrug". In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 8 November 1850 wordt o.m. gezegd; "dat de balk, waarmede de diepgang geregeld wordt der vaartuigen die de Dedemsvaart bevaren nooit dieper gelegd wordt dan 4 1/2 voet en één duim, zodat al de vaartuigen die geladen of ongeladen de gemeente Avereest en annexe veenderijen bezoeken nooit dieper varen dan 4 1/2 Amsterdamse voeten". (1,278 meter). In diezelfde vergadering wordt bij een ander punt, deze brug officieel genoemde "Kruizinga's brug", waarmede schrijver dezes wil aangeven, dat hoewel de balk reeds jaren onder de brug lag, men toen nog niet officieel sprak van "Balkbrug" maar nog steeds "Kruizinga's

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 269 brug". Tot zo ver in 't kort, een en ander over de geschiedenis van de Balkbrug.

Enig e g e g e ve ns uit he t ve rle d e n van Balkb rug e n haar naaste o m g e ving . Wanneer men thans, 1 Juni 1951, staat op de nieuwe brug, "de Balkbrug", op het knooppunt van 6 verharde wegen, als men dan ziet het kanaal "de Dedemsvaart", als men dan al die woningen, winkels, scholen, hotels en de vele andere gebouwen ziet staan, wanneer men zijn ook laat gaan over de vruchtbare landerijen en de uitgestrekte bossen met de hoge en forse bomen, als men dat alles aanschowt en de indrukeen daarvan gaat opnemen, dan kan men er zich zeer moeilijk een voorstelling van maken, dat het hier eenmaal zo geheel anders is geweest, dat voor 150 jaren terug hier was een woeste, ruige eenzaamheid van heidevelden, veenpoelen, zandverstuivingen en heuvels, waar de heideplant en het veenmos, de brem, de vliegden, een schrale berk en de donkere jeneverbes, de enige begroeiing uitmaakten. De bewoners van deze streken, men vond ze in de onder hoog eikengeboomte schuilgaande boerderijen van de buurtschappen den Kaat en den Huizen. Hier woonden de eigenaren van al deze gronden. En onder de bevolking van het Balkbrug en omgeving van heden, vindt men de nazaten van die oorspronkelijke bewoners, de familie's ten Kate en Huizing terug. Waar thans de talrijke moderne verkeersvoertuigen met grote snelheid over de geasfalteerde wegen voortracen, dwaalden in die dagen de schaapherders van den Kaat en den Huizen met hunne schapen over de heide waar thans de uitgebreide gebouwencomplexen van de Staat der Nederlanden staan, stonden toen de ouderwetse bijenkorven van de imker en zochten zijn bijenvolken de zuivere heidehoning, waar nu hotels en winkels ten gerieve van hun klanten de deuren openzetten, verbouwden toen de grondeigenaren, de schrale veenboekweit en waar nu de statige eiken en de slanke dennen ruisen, kwam toen de eenvoudige borenknecht of de arbeider van de Huizinger- of Katingerboeren, de heideplaggen steken. De wegen, die men er vond, het waren kronkelende veldwegen, waarover de boeren de voortbrengselen van de heidevolden naar huis vervoerden. En toch, bij al die wegen was er één weg, welke van meer algemeen belang was. Dat was de weg van Ommen over den Kaat, de buurtschap Linde in Zuidwolde, naar het noorden. Deze weg vormde reeds eeuwenlang een verbinding van het Noorden met het Zuiden en omgekeerd. En het was deze die in het grijs verleden tussen de veengronden over de hoge zandgronden van den Kaat en Witharen liep, welke men thans terugvindt in de morderne verkeersweg Ommen-Hoogeveen. Dat deze weg in vroeger jaren, in vorige eeuwen, reeds van belang was kan men afleiden uit het aanleggen van de militaire verdedigingdwerken "de Ommerschans" in het begin van de 17e eeuw. Ook het bouwen van een gemetselde stenen brug over de Reest, op de plaats van de tegenwoordige Stenen Brug of ook wel genoemd "de Stenen Pijp", door de Staten van Drenthe en Overijssel in het jaar 1759 wijst op de belangrijkheid van deze weg. En het is naar mijn mening aan deze weg te danken, dat de plaats Balkbrug en de "Balkbrug" zijn ontstaant op de plaats, waar men deze thans vindt. Immers, nadat op 9 Juli 1809 door Baron van Dedem een aanvang was gemaakt met het graven van zijn turfvaart naar deze streken en men in 1811 reeds gevorderd was tot het punt, waar de Katinger- en Oosterhuizingerveenen begonnen, dit was iets ten oosten van de plaats waar nu Balkbrug ligt, was er tevens de noodzaak een brug over de nieuwe vaart te leggen ten behoeve van het verkeer over deze Noord-Zuidelijke verbindingsweg.

Wij kunnen dus aannemen, dat omstreeks 1811 de eerste brug gelegd is ter plaatse waar thans (1951) de moderne Balkbrug ligt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 270 Reproductie van een oude aansichtkaart.

Rechts op de foto, schuilgaande onder de lindeboom, het hotel de Munnink. Links daarnaast het huis waarin de balkmeesters hebben gewoond. De eerste was Johannes Aarsen, opgevolgd door Johannes Katerberg en ten slotte Marinus van Doorn, die de balk onder de brug als zodanig, heeft overleefd. Het hoge huis op de hoek bij de brug, was het Provinciehuis, hier woonden de opzichters van de Dedemsvaart, de heren Breukel Snr. En Breukel Jnr. Daarna woonden in het benedengedeelte wtee gezinnen van ambtenaren of werklieden van de provincie, terwijl boven de kantoorruimte was van de toenmalige opzichter van de Dedemsvaart, de Heer Semmelink. Het huis op de achtergrond was het station van de Dedemsvaartse stoomtram, terwijl aan de linkerzijde was gevestigd het hulppostkantoor voor Balkbrug. Verder ziet men nog een gedeelte van de draaibrug over de Dedemsvaart, waarbij ik de aandacht vestig op hetgeen op bladzijde 3 van dit artikel is vermeld, de bediening, het afdraaien van de brug, aan de noordzijde, hetwelk hinderlijk bleek te zijn voor de scheepsjagers met de jaaglijn.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 271 Reproductie van een oude aansichtkaart. De Ommerweg omstreeks 1900. Het huis, rechts op de voorgrond, is de voormalige herberg van Kruizinga. Hier had de gemeente tot omstreeks 1840 een kamer in huur, waar de gemeente-administratie werd verzorgd, de raads-vergaderingen werden gehouden, de aangiften van geboorte en overlijden werden gedaan en de huwelijken werden voltrokken, zodat men kon spreken van het "Gemeentehuis".

Het volgende gebouw, rechts, is het voormalige Regentenhuis behorende destijds bij de bedelaarskolonie "de Ommerschans". Het is thans in gebruik als asyl voor de oudere psychopaten. Op de achtergrond, rechts, ziet men tussen de bomen, de z.g. oude blokken, destijds de woningen van de eerste ambtenaren van het Rijksopvoedingdgesticht voor jongens, terwijl men links op de achtergrond de Koloniewijk kan zien, zoals deze op heden nog lags de Ommerweg loopt. Het gebouw, links op de voorgrond, waarvan alleen de voorgevel is te zien, was de voorraadschuur behorende bij het winkelhuis van Jan ten Kate Wzn. Op de foto niet te zien. Dit gebouw, uitwendig weinig veranderd, is thans de Sparwinkel van Veld te Balkbrug.

Van bewoning om en bij de brug was aanvankelijk uit den aard der zaak geen sprake. De verdedigingswerken "de Ommerschans" waren als zodanig reeds lang verlaten, de bedelaarskolonie "de Ommerschans" bestond nog niet, zodat in die dagen het "wild en woest en ledig" ook hier nog van toepassing was. Zelfs de burgelijke gemeente Avereest bestond toen nog niet. Deze strken behoorden tot 1 Juli 1818 tot het Schoutambt Ommen. De eerste brug lag oorspronkelijk dus niet in de gemeente Avereest maar in de gemeente Ambt-Ommen. Als we evenwel in de twintiger jaren van de 19e eeuw komen, vinden wij reeds verschillende zakenmensen wonen om ne nabij de brug. Wij lezen dan van een smid, Jan Frens van Giessel, van een baker en winkelier Berend Schutterup en van een herbergier Meine Ielkes Kruizinga. En het is deze laatstgenoemde, Meine Ielkes Kruizinga, assessor der gemeente Avereest, een invloedrijk en toonaangevend persoon in die dagen, wiens naam aanvankelijk aan deze plaats werd gegeven. Men komt die naam later telkens tegen, n.l. Kruizinga's markt, de tegenwoordig genoemde Balk-markt en de Kruizinga's brug, of te wel de brug bij Kruizinga.

Officieel werden de bruggen genoemd naar het nummer vanaf Hasselt, zodat deze brug van Kruizinga, feitelijk brug no. 7 was, opvolgend aan brug no. 6 en den Hulst, welke brug nog steeds zo wordt genoemd. Ook werd de brug aanvankelijk wel genoemd "de Veenbrug", evenals Sluis vijf genoemde werd "het Veenschut", omdat kunstwerken vlak bij het veengedeelte lagen. De naam Balkbrug voor de brug ter plaatse kende men in de eerste jaren van haar bestaan niet. Wanneer de naam "Balkbrug" voor 't eerst aan de brug en daarbij aan de plaats is gegeven is niet te zeggen. Bij de overdracht in 1845 van het kanaal "de Dedemsvaart" aan de provincie Overijssel, werd deze brug nog aangegeven als "ophaalbrug no. 7", terwijl toen "de Balk" zich reeds in de doorvaartopening onder de brug bevond. De naam Balkbrug, oorspronkelijk in de volksmond onstaan, is later officieel aan de plaats gegeven. Met deze balk, is ook de "balkmeester" ontstaan. Bij de overdracht van het kanaal en de bijbehorende kunstwerken aan de provincie Overijssel in 1845, zo lezen wij in het werk van Texeira de Mattos, "De Dedemsvaart", bestond reeds de betrekking van Balkmeester, zij het onder een andere benaming, n.l. "de persoon belast met het afgeven der briefjes van de afvaartsgelden en het toezicht op de diepte der ladingen". De titel "Balkmeester" werd aan deze ambtenaar toegekend bij de invoering van de nieuwe administratie, besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel, van 15 Februari 1846, no. 346. De Balkmeester had o.m. in zijn instructie staan; "Hij zorgte, dat des morgens van één uur voor zonsopgang tot één uur na zonsondergang, de balken geplaatst aan de brug over de vaart in den weg Ommen naar Avereest (de z.g. Balkbrug) waarover de schepen moeten passeeren, iedere dag of gedurende de scheepvaart, op het voor den diepgang der schepen bepaalde peil gehangen worden en geplaatst zijn, daarbij toeziende dat die balken niet met geweld of enige krachtsinspanning, maar vlot worden overgevaren". In deze instructie leest men voor 't eerst de naam "Balkbrug". In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest, op 8 November 1850, wordt o.m. gezegd; "dat de balk waarmede de diepgang geregeld wordt der vaartuigen die de Dedemsvaart bevaren nooit dieper

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 272 gelegd wordt dan 4 1/2 voet en één duim, zoodat al de vaartuigen die geladen of ongeladen de gemeente Avereest en annexe veenderijen bezoeken nooit dieper varen dan 4 1/2 Amsterdamsche voeten". (1,278 meter).

De Balkbrug, zoals wij die van 1951 tot 1966 gekend hebben.

Deze brug werd aanvankelijk, na 1811, de Veenbrug genoemd, evenals Sluis Vijf het Veenschut heette, omdat deze beide kunstwerken in en over de Dedemsvaart bij het eingelijke veengebied lagen. Officieel was het ophaalbrug no. 7, de zevende brug vanaf Hasselt over de Dedemsvaart. De eerste vestiging bij de brug was de herberg van Kruizinga. De brug kreeg toen al spoedig de naam "Kruizinga's brug". Toen in de veertiger jaren van de vorige eeuw voor de regeling der diepgang van de schepen, in de doorvaartopening van de brug een balk werd gehangen, werd de brug langzamerhand "de Balkbrug" genoemd, alhoewel de naam Kruizinga's brug ook nog lang heeft bestaan. De herbergier Kruizinga, eenmaal de rechterhand van Baron van Dedem, was vanaf 1819 tot zijn overlijden in 1837 assessor (wethouder van de gemeente Avereest, toen nog de kleine gemeente, gelegen ten westen van de Sponturfwijk en waarvan Balkbrug feitelijk het centrum was. In 1837 werd de grote veenkolonie Dedemsvaart bij Avereest ingedeeld en veranderde alles. In de herberg van Kruizinga had de gemeente een kamer gehuurd, waar de gemeente-administratie berustte en waar men de raadsvergaderingen heild. Dit was feitelijk het eerste gemeentehuis van Avereest. Thans staat ter plaatse het café van Hendriks. Een tweede vestiging bij de brug was de smid van Giessel tussen de Dedemsvaart en het perceel, waarin heden de "Sparwinkel" gevestigd is. Ook dit gebouw is een der eerste vestigingen. Aanvankelijk woonde hier de familie ten Kate, winkelier en handel in veevoeder, enz. aan de overzijde van de vaart vestigde zich Berend Schutterop, herbergier, winkelier en bakker. Deze vestiging vinden wij nu nog terug in het oude gedeelte van het hotel de Munnink. Later kwam op de hoek het huis van Jan Heere, de geldschieter van Baron van Dedem. Dit gebouw werd later het Provinciehuis, bewoond door de opzichters der Dedemsvaart, de Heren Breukel Snr. en Jnr. Tussen dit gebouw en hotel de Munnink kwam het huis van de balkmeester, de Heer Aarsen. Dit was het eerste begin van de plaats Balkbrug, de bestiging om en bij de brug over de Dedemsvaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 273 In diezelfde vergadering wordt bij een ander punt, deze brug officieel genoemd "Kruizinga's brug", waarmee ik wil aangeven, dat hoewel de balk reeds jaren onder de brug lag, men toen nog niet afficieel sprak van "Balkbrug" maar nog steeds "Kruizinga's brug". Het is het reeds eerder genoemde boekwerk "De Dedemsvaart" van Texeira de Mattos dat ons thans eenig inzicht geeft over de verschillende bruggen, die hier te Balkbrug over de Dedemsvaart hebben gelegen. Voor 1845 kan alleen worden vermeld van een ophaalbrug no. 7 over de Dedemsvaart, wat uit den aard der zaak een houten zal zijn geweest. Deze brug was er in 1845 bij de overdracht aan de provincie Overijssel ook nog. dEze ophaalbrug heeft er gelegen tot 1873 en is toen vervangen door een houten draaibrug, die in gebruik is geweest tot 1891. In dat jaar is er voor de houten- een ijzeren draaibrug in de plaats gekomen. Deze brug lag er nog in 1903, in welk jaar het genoemde boek van Texeira de Mattos is uitgegeven. De gegevens over de latere bruggen heb ik van mondelinge inlichtingen en uit eigen wetenschap. Hierover kan ik mededelen, dat de ijzeren draaibrug van 1891 in 1913 is omgebouwd, in dien zin, dat zij vóór 1913 vanaf de noordzijde en na 1913 vanaf de zuidzijde der Dedemsvaart werd afgedraaid. Deze ombouwing zou uitgevoerd zijn in het belang van de met een paard "gejaagde" schepen, waarvan de jaaglijn bij de brug aan de noordzijde steeds bleef haken, iets wat niet voorkwam, wanneer de afgedraaide brug aan de zuidzijde lag, aan de kant van de vaart, waar het "jaagpad" niet lag. In het jaar 1927 of 1928 is de draaibrug vervangen door een ijzeren ophaalbrug met electrische bediening. Op 10 Mei 1940 is deze brug door de Nederlandsche militairen opgeblazen, teneinde de invallende Duitse troepen in hun opmars te belemmeren, iets wat in totaal geen invloed heeft gehad, omdat het invallende Duitse leger, komende van Dedemsvaart, te Balkbrug, haar weg vervolgde in de richting Meppel en in 't geheel geen belang had bij de brug te Dedemsvaart. Nadat eerst een noodbrug was gelegd, met flink rappelende planken wanneer daar een auto over reed, is de opgeblazen ophaalbrug in de bezettingsjaren hersteld. In de nacht van 5 of 6 April 1945, toen de bevrijding van Balkbrug van uit het oosten in zicht was, is deze ijzeren ophaalbrug, door de Duitse militairen opgeblazen. Daarna hebben de diverse "noodbruggen" gekregen, waarvan ik wil noemen de door de Canadeze militairen gelegde Baileybrug. Deze werd al spoedig vervangen door een "hefbrug", een brug die aan beide zijden omhoog getakeld kon worden, waarvoor plm. 8 personen nodig waren, n.l. 4 personen aan elke kant. Hiermede had men bereikt, dat de schepen weer konden varen. Evenwel de bediening van deze brug was te kostbaar en men bouwde een andere noodbrug, waarvan het middengedeelte "uitgevaren" kon worden. De scheepvaart kon zodoende gewoon door gaan. Een ernstig bezwaar van deze brug was, dat het uit- en wederom invaren heel wat tijd in beslag nam, waarvan het landverkeer de dupe werd. ] En nu, in den jare 1951 is dan de Nieuwe "Balkbrug" gereed, een brug die het moderen verkeer van de tegenwoordige tijd en van de nabij toekomst zeer zeker zal kunnen verwerken. Zo kon ik schrijven op 1 Juni 1951. De nieuwe brug over de Dedemsvaart te Balkbrug heeft het moderne verkeer in slechts een betrekkelijk nabije toekomst dienst gedaan. Niet dat deze brug daarvoor niet berekend was, of dat ze reeds was versleten, neen, dat deze brug na zo'n korte tijd afgebroken zou worden, kon in 1951 niemand bevroeden. Zelfs in 1959, toen het 150 jarig bestaan der Dedemsvaart in deze gemeente of feestelijke wijze werd herdacht, kon niemand vermoeden, dat enkele jaren later, in 1966 de Dedemsvaart te Balkbrug gedempt zou worden, waarmede de forse brug overbodig zou zijn. De brug, zonder welke men zich feitelijk geen juiste voorstelling van de plaats Balkbrug kan maken, had afgedaan. Op de plaats waar eenmaal de royale brug lag, zien wij thans een kruispunt van moderne wegen. Op de tentoonstelling in September 1967 te Dedemsvaart, de "D. 67" zag schrijver dezes in de stand van de gemeente Avereest een aantal tekeningen hangen, gemaakt door leerlingen van de scholen in deze gemeente. En met kinderlijke fantasie getekend was daarbij één tekening, van een gebogen, treurende man, voorstellende; "Baron van Dedem treurt over het dempen van de Dedemsvaart". Met het vermelden van dit dempen der vaart en het verwijderen van de brug, die zo'n dominerende plaats in het dorpsbeeld van Balkbrug, in nam, wil ik dit artikel besluiten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 274 De w e ste rh uize n te Ave re e st e n zijn vro e g e re b e w o ne rs Als men spreekt van "Westerhuizen" denkt men onwillekeurig ook aan de tegenstelling "Oosterhuizen" en ten slotte aan het punt waaraan het begrip oosten en westen is ontleend. En wanneer men dan teruggaat in de oude geschiedenis van het kerspel "Avereest", ook wel genoemd "Resten", "Overreest" en "Avereest" kan men als plaats, vanwaar men in die oude tijd naar het westen "de Westerhuizen" en naar oosten "de Oosterhuizen" kon vinden, noemen én de buurtschap "den Huizen", én de kerk te Avereest, daarvoor nemen als het centrale de Reest. Deze benamingen, ze bestaan reeds eeuwen lang en nog heden ten dage worden deze buurtschappen zo genoemd. Wanneer ik schrijf eeuwenlang, geldt dit wel voornamelijk voor de buurtschap "de Westerhuis", of zoals men vroeger schreef "de Westerhuizen". In de grijze oudheid stonden in de streek langs de Reest enkele verspreide hoeven. En als men spreekt van "hoeven" moet men niet denken aan grote boerderijen, zoals wij die thans kennen. Het zullen huizen zijn geweest in hoofdzaak van hout opgetrokken en gedekt met een strodak, schulgaande onder forse eikenbomen. Deze hoeven worden reeds genoemde in een stuk tussen 9 Maart 1177 en 24 April 1178. Daarin is sprake van het feit, dat St. Maartensmannen, horigen van de kerk van Utrecht, door de monniken van het klooster te Ruinen beroofd waren van één hunner vijf hoeven. Blijkbaar was de Bisschop van Utrecht niet zo erg zeker van zijn eigendomsrecht toen hij deze hoeve terugnam, want het klooster te Ruinen verkreeg van alle 5 hoeven de grof- en smaltienden. Hieruit blijkt, dat de eerste hoevebewoners van Avereest tiendplichting waren aan het klooster te Ruinen. In een stuk van 1180 of 1181, lijst van bezittingen van het klooster te Ruinen, spreekt men van twee heoven aan de Reest in kloostereigendom, de eene gekocht voor 6 pond, de nadere voor 11 pond, Deventer munt. (plm. f 6 per pond.) De parochie Resten, 't Karspel Avereest, wordt reeds genoemd in 1283, in 1361 spreekt men van "in den kerspel toe Avereest". In de middeleeuwen ontstonden de marken en werden genoemd in de marke Avereest; Tweehuizen, Westerhuizen en ten Kate, als de oudste tiendplichtige percelen. Aangezien ten Kate, ook wel "ten Cotton" genoemd er eerst later als volwaardige hoeve is bijgekomen, kan men hieruit concluderen, dat de buurtschappen "Tweehuizen" en "Westerhuizen" tezamen de vijf hoeven vormden, waarvan reeds sprake was in 1177/1178. Uit de naam "Tweehuizen" valt op te maken, dat hier sprake is van twee huizen, zodat de buurtschap "Westerhuizen" oorspronkelijk bestond uit drie hoeven. Het is wel opvallend, dat voor zover in de geschiedenis is na te gaan en nog heden ten dage, op den Westerhuis,drie huizen hebben gestaan. In 1236 is aan de bewoners van "Resten", van de Reest, vergund een kerk te timmeren en eerst vanaf die tijd zal men hebben kunnen spreken van de huizen ten oosten en ten westen van de kerk, de Oosterhuizen en de Westerhuizen. In het archief der Abdij van Dikninge, van Mr J.G.C. Joosten vindt men verschillende gegevens over de bezittingen van dit klooster onder Avereest. (Het klooster te Ruinen is in 1325 vandaar overgebracht naar Dikninge, een rustige plaats aan de Reest op de grens van Salland zoals teen omschreven werd). Om mij alleen te bepalen tot de Westerhuizen het volgende; 1439, 13 Mei, Herman de Brethouwer heeft aan Arend Dunninghe en Femme e.l. (echtelieden) het recht van aflossing eener rente van 18 Zwolse mudden rogge, waarvan 12 uit het erf in 't kerspel IJhorst en de Dunnyngher marke en 6 uit zijn erf ten Westerhuis op de Overreesten. Met medebezegeling door Rolof Polman. 1532, 25 Februari, Volkyr Sloet, beleent Herman van den Cloester, Reynoltszoon en, na diens afstand de abdij van Dikninge met de door hem van 't Sticht te Utrecht in leen gehouden tienden over haar erf Westerhuys op die Overrieste. 1532, 25 Februari, Herman van den Cloester Reynoltszoon, verkoopt aan de abdij te Dickeninge zijne tienden over dat Westerhuys op de Averriesten. Tot zover over het goed "De Westerhuizen" in de Middeleeuwen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 275 Van de bewoners uit die dagen heb ik niets gevonden. De Markeboeken, waaruit veelal gegevens kunnen worden geput, zijn helaas van de marke Avereest niet aanwezig. Toch komt de geslachtsnaam "Westerhuis" reeds in zeer oude stukken voor. Het veel voorkomende gebruik in die dagen, om de familienaam te ontlenen aan de plaats waar men woonde, heeft reeds in de oudheid de naam "Westerhuis" als zodanig doen ontstaan, zulks in tegenstelling met andere namen, waar men achter de voornaam de voornaam van de vader plaatste en men de namen Geertzoon, Janszoon, enz. kreeg. De gelsachtsnamen, zoals wij die heden ten dage kennen en als vanzelfsprekend aannemen, zijn wettelijk pas ingevoerd bij Decreet van Keizer Napoleon in 1811 en volgens de Code civil (later Code Napoleon, het Franse Burgerlijke Wetboek omschreven in de registers van de Burgelijke Stand). Het is in een contract van 23 Maart 1670, dat ik de naam "Westerhuis" als familienaam tegengekomen ben. Dit contract, handelende over de inkomsten der kerk te Avereest laat ik hier volledigheidshalve volgen; "Alzo de opkomsten der kerk zeer weinig zijn, zo is dat wij ondergeschreven hebben geresolveert en vastgestled, dat voortaan geen dooden van buiten in die kerk begraven worden, tenzij daarvan gegeven worde vijf G. Guldens, 28 stuivers, maar van een kind derde halve, en dat ook die plaatse van begravenisse wederom zal gemaakt worden, gelijk die geweest is. Diegene, welke van buiten op het kerkhof begraven wordt zal geven een Gold Gulden, 10 stuivers van 1 blote luiden. Doch van een kind zal gegeven worden een halve Gold Gulden en ook degene 10 stuivers gelijk ditzelve voor deze en de Erfgenamen is gearresteerd en vastgesteld. Wanneer dan alle boven vermelde gerechtigheden worden voldaan, zullen die Kerkvoogden die begravinge mogen toestaan en bekwamen plaatse aanwijzen, zonder iemand anders daarvoor behoeven toe te spreken en zullen ook gehouden zijn, dit geld dadelijk te manen. En 't word ook mede, die kerkvoogden dewelke daar voortaan zullen zijn wel eppresselijk gelast, om te letten op de opkonsten der kerk, dat dezelve niet verallereert of vervreemd worden en dat zij gehouden zijn de renthen daarvan alle jaren in te vorderen om te gebruiken daar het behoort en van nooden al zijn, nits houdende goede aanteekeninge van haar ontvangst en uitgave om daarvan precijs alle 2 jaar rekening te doen voor de Kerkeraad. En zoo daar eenige weigering of onwillig mochten zijn in 't betalen der renthen, zoo worden de Kerkvoogden geauthoriseert en gevolmachtigd om sodanig met recht hetzelve af te vorderen en alzoo dit zonder kosten en moeijte niet kan geschieden, zoo beloven wij ondergeschrevenen de Kerkvoogden daarin te assisteren en tot de onkosten, die daarop mochten geschieden, te contribueeren. En haar wordt ook mede aanbevolen goede opzicht te hebben op de kerk en Weeme en zo daaraan iets mochten vervallen, om hetzelfde intijds te laten repareeren en helpen. Tot bevestiging van het bovenomschrevene hebben wij het zelve met onze eigen handen en merken onderteekend". Actum Overeest den 27 Maart 1670. Was getekend; Sijn mark. Wolter Henderijks ten Rabberinge. Jan Everts op de Oever. Jan Engverts ten Westerhuis. Sijn mark. Jan Geerts ten Westerhuis. Derk Jans ten Westerhuis. Jan Jans ten Huizen. Jan Kiers ten Bloembergh. Albert Alberts te Piperie. Derk Karsten ten Huizen. Sijn mark. Barteld Geuchies. Sijn mark. Jan Geerts ten Westerhuis. Jan Peen Gronds ten Huisen. Jan Jans op den Kleinen Oever. Sijn mark. In bovenstaande namen zien wij de verschillende nederzettingen weergegeven, welke in 1670 behoorden tot de kerk van Avereest. Ze waren zowel gelegen aan de Drentse als aan de Overijsselse zijde van de Reest. Wij vinden bij die oude benamingen dezelfde namen van buurtschappen, welke men thans ter plaatse nog vindt, n.l. Rabbinge, Bloemberg en Pieperij in Drente en Groot-Oever, Den Westerhuis, Den Huizen en Klein- of Lutten-Oever in Overijssel. In verband met de bewoners van den Westerhuis kunnen wij aannemen dat in 1670 drie stammen "Westerhuis" bestonden, n.l. Jan Engberts ten Westerhuis, Jan Geerts ten Westerhuis en Derk Jans ten Westerhuis. Andermaal wordt de naam Westerhuis genoemd in een stuk betrekking hebbende op het onderhoud van "de Weeme", het pastoriehuis bij de kerk, hetwelk hieronder volgt; Den 13 October 1779. Edel Mogende Heeren. Mijne Heren, Ridderschap en Steden dezer Provincie. Ik ondergeteekende geve met allen eerbied en onderdanigheid aan U Edelmogende te kennen, hoe ik een en andermaal om noodige reparatiën bij de kerkmeesters der Avereest aan mijn pastoriehuis te doen, vriendelijk hebbe aangehouden, dog meerendeels vruchteloos, en wel in het bijzonder den tienden October dezes jaars, wanneer ik den kerkmeester Derk Jans versogten, om het achterhuis te laten dekken,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 276 maar ontfing toen ook een weigerend antwoord, blijkbaar uit het getuigenis sub A. hier nevens gaande, daar het toch een volkomen waarheid zij, dat het pastoriehuis altoos van onnadenkelijke jaren door de gemeente (kerkelijke) is onderhouden geworden, blijkbaar uit het getuigschrift B. hier bij gevoegt; waarom ik genoodzaakt ben geworden mij tot U Edel Mogende te wenden met verzoek en bede. Dat het U Edel Mogende goedgunstig behage zoodanige maatregelen te nemen, dat niet alleen het agter- en voorhuis worde gerepareert, maar ook dat het U Edel Mogende gelieve om mij voor verder en zoortgelijke onaangenaamhede te bewaren. Den Scholtus te authoriseeren om nu en vervolgens het pastoriehuis na te zien en te laten maken. Get. H.H. ten Poorten V.D.M. (Ver'bi divi'ni minis'ter, bedienaar van Gods Woord, Predikant, Dominee.) Hieronder de genoemde bijlagen;

A. Wij ondergeteekenden Getuygen hier mede, dat de predikant H.H. ten Poorten op den tienden October dezes jaars aan den kerkmeester Derk Jans in onse tegenwoordigheid versogt heeft om het schterhuis te laten dekken, doch dit verzoek weird hem door den kerkmeester geweigert. Avereest, den 17 October 1779. Jan Jans. Geugijen Jans.

B. Wij ondergeteekenden Getuygen hiermede, dat het pastoriehuis, zoo het agter- als het voorhuis altoos voor zoo verre wij weeten door de gemeente is onderhouden geworden. Avereest, den 17 October 1779. Hendrik Jacobs. Klaas Everts. Het antwoord op dit schrijven luidde als volgt; Extract uit het Register van Resolutiën van de Gedeputeerden van de Staaten van Overijssel. Zwolle, den 25 October 1779. Gedelibireert zijnde op de resolutie van Ridderschap en Steden van de 23 Deezer, waarbij in Onze handen gesteld hebben de Requeste van H.H. ten Poorten, Predikant te Avereest te dien DAGE AAN Hun Edel Mogende gepresenteert en door Dezelve in onze handen gesteld om daarop naar bevindinge te desponeren houdende Dezelve Requeste dat hij een en andermaal om de nodige reparatie aan het Pastorijhuis te doen, vriendelijk, dog te vergeefs bij de Kerkmeesters hebbende aangehouden, de Vrijheid nam, van te verzoeken dat Hun Edel Mogende behagen mogen zoodanige maatregelen te neemen, dat niet alleen het agter- en Voorhuys worde gereapreert, maar ook dat Hun Edel Mogende gelieve om hem van derdere soortgelijke onaangenaamheden te bewaren, de Scholtus te authoriseeren om nu vervolgens het Pastorijhuis na te sien en te laten maken. Is goedgevonden, de Beklaagden mits Deezen wel serieeuselijk te gelasten den klager in deze klageloos te stellen en het Pastorijhuis van vooren en van agteren ten eersten te repareeren en eenen ordentelijken en betrouwbaren staat te brengen. Worden de Scholtus van Ommen en den Ham gelast die excersieringe te doen, dat hieraan nu en in het vervolg worde voldaan, ten zij dan noch de beklaagden redenen ten Contrarie mogten hebben, welke als dan van deze tafel zullen kunnen en moeten inbrengen op Vrijdag den negentienden November aanstaande. Get. H.J. Eekhout. Accordeert met het voorgeschreven register Get. onleesbaar. De Kekrmeesters van Avereest. Zoals wij hebben gezien was aan de Scholtus van Ommen en den Ham (waaronder in die jaren Avereest behoorde) opgedragen toe te zien of de reparatie aan het Pastoriehuis naar behoren was uitgevoerd. De Scholtus, I.G.A. van Voorst, kweet zich naar behoren van zijn taak en begaf zich op 31 Januari 1780 naar Avereest. In zijn rapport aan Heeren Gedeputeerde Staten vermeld hij o.m. dat hij bevonden had, dat de Pastorij en verre van een behoorlijke staat van bewoning bleek gebragt te zijn. Verder rapporteerde hij:

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 277 1e. Dat de gezegdes van de beide Eigen Geerfdens, Geuchien Warners en Jan Willems Westerhuis, alsof die reparatie aan de Wheeme naar de tweede resolutie van U Edel Mogende reeds geschied was (in zo verre onwaarheid was). Dat er wel aan begonnen, maar niet voltooid was. 2e. Dat al meede besijden de waarheid is. Dat de kerkmeester van de Avereest zig zoude geexcureerd hebben ter tafel van U Ed. Mog. te compareeren uit hoofde dat hij een meijer en geen Eigen Geërfde was. Maar wel omdat hij zig niet verpligt agtede alleen in naam van de beide Eigen Geërfden, Geuchien Warners en Jan Willems Westerhuis te gaan. Daar toch de overige Leeden der gemeente tot de verzogte reparatie volwaardig waren, waaruit dan ook ontstaan was, dat hij de reparatie had moeten weigeren". Tot zover het rapport van de Scholtus van Ommen en den Ham, waaruit blijkt, dat Jan Willems Westerhuis behoorde tot de Eigengeërfden van de marke Avereest. Van de zoon van deze Jan Willems Westerhuis, Willem Jans Westerhuis schrijft A.J. van der Aa in zijn aardrijkskundig woordenboek in 1839, "in het jaar 1831 werd door de Maatschappij van Landbouw te Amsterdam aan den te Avereest wonende landbouwer, W.J. Westerhuis toegekend een prijs van verdienste op zijn ingezonden antwoord en teekeningen tot het bouwen van doelmatige en minst kostbare woningen en schuren en stallen op nieuw te ontginnen woeste gronden". Hieruit blijkt wel, dat deze Willem Jans Westerhuis een voor die jaren goed ontwikkeld man was met een goede kijk op de landbouwtoestanden. Het is in de eerste helft van 1800, dat wij deze Westerhuis telkens zien in bestuur van gemeente en kerk. In 1801 was hij diaken van de kerk te Avereest. In 1806 diende hij een nota in van 2 gulden en 6 stuivers voor het vervoeren van een dominee naar Hoogenveen. In 1814 was er ook een andere Westerhuis, n.l. Arend Tele, diaken van de kerk te Avereest. Toen dan ook op 1 Juli 1819 de zelfstandige gemeente Avereest werd ingesteld, was het niet te verwonderen, dat zowel Willem Jans- als Arend Rele Westerhuis deel uitmaakten van de Raad dezer gemeente. Uit de eerste jaren van het bestaan der gemeente Avereest is omtrent de Raad niets omschreven. Eerst vanaf 1833 werden de notulen van de raadsvergaderingen bijgehouden. En vanaf die jaren komen wij bij de besprekingen in de Raad van Avereest geregeld Willem Jans Westerhuis en Arend Tele Westerhuis tegen, zowel als lid van de raad als ook wel als assessor. Om een beeld van de vroegere bewoners van de Westerhuizen te krijgen heb ik verschillende doop-, trouw- en begraafboeken geraadpleegd, zowel op het Rijksarchief te Zwolle als in die daarvoor in aanmerking komende pastorieën. Het is moeilijk hier een samenhangend geheel van te verkrijgen, omdat uit die vroegere jaren dikwijls boeken ontbreken. Ook de vermelding zonder de achternaam "Westerhuis" maakt het moeilijk het verband te bewijzen. En juist van de kerk te Avereest ontbreken de oude boeken en kan niet verder worden teruggegaan dan tot 1758. Uit de registers van de Burgerlijke Stand na 1811, voor Avereest vanaf 1819, kunnen vollediger gegevens worden verkregen. Ook de bevolkingsregisters aanvangende 1850 geven een meer duidelijke omschrijving van de vroegere bewoners van de buurtschap "de Westerhuizen". Zo vinden wij in 1850 en daaromtrent, de drie huizen van Den Westerhuis bewoond, door de familie's, Jan Lamberts Westerhuis, Roelof Steenbergen, gehuwd met Annigien Westerhuis en Arend Thelen Westerhuis. Aan de hand van de verzamelde gegevens wil ik iets vastleggen over de bewoners van Den Westerhuis in vroeger jaren en de van deze buurtschap naar elders vertrokken personen. Een volledige "stamboom" moet men hier in zien, daarvoor zouden de verschillende takken veel verder moeten worden uitgewerkt. Het verband met de drie stammen Westerhuis, genoemd in het stuk van 1670, heb ik wegens tot ontbreken van de betreffende boeken bij de kerk van Avereest, niet kunnen vastleggen. Toch meen ik zonder de gegevens uit de doop-, trouw- en begraafboeken van de kerk, afgaande op de namen welke bekend zijn, de hierna omschreven "Willemstam" wat de afstamming betreft te kunnen bewijzen vanaf de genoemde Jan Engberts Westerhuis, Jan Geerts ten Westerhuis en Derk Jans ten Westerhuis van 1670.

In de eerste plaats thans de "Thelenstam".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 278 Op een ljst van de bewoners van de Stapel, gemeente de Wijk, vanaf "het Ende" tot "den Hoek" en de Ossesluis, komen onder meer voor, op de boerderij "het Ende", thans nog zo genoemd als bewoners in 1744, Lucas Theelen en in 1754 nog Lucas Theelen. Op de boederij "den Hoek" vinden wij in 1783 Theele Lucas en de Weduwe Lucas Theelen Hoek. Zo zien wij dus in 1744 en 1754 als bewoner van de boerderij "Het Ende" in de Stapel, Lucas Theelen, terwijl zijn weduwe en zoon Theele Lucas in 1783 woonden op den Hoek in de Stapel. Op 22 December 1778 is in de kerk Ijhorst-de Wijk gedeept, Arend, zoon van Theele Lucas en van Geesje Koops, van den Hoek.Het kind werd ten door gehouden door Marrigje Theelen, blijkbaar een tante van de dopeling. Ik wil hier even vastleggen, dat deze naam Geesje, tenminste na 6 geslachten, mogelijk wel al na 9 geslachten onder de nakomelingen van Theele Lucas en Geesje Koops voortleeft. Deze Arend, zoon van Theele Lucas, was dus een kleinzoon van Lucas Theelen, welke in 1744 woonde op de boerderij "Het Ende" in de Stapel. Hij huwde later met Aaltje Lucas Reggers en ging wonen op den Westerhuis. In die jaren was het nogal eens gebruikelijk als achternaam, geslachtsnaam, aan te nemen, de naam van de woonplaats waar men woonde. Aaltje Lucas Reggers is tussen 1814 en 1817 overleden. Hierover heb ik geen nadere gegevens gevonden. Op 18 Ocober 1817 zijn in de Wijk gehuwd; Arend Theele Westerhuis, geboren te de Wijk, 21 November 1778, zoon van Theele Lucas Westerhuis en Geejse Koops, weduwnaar van Aaltje Lucas Reggers, en Jentjen ten Wolde, geboren te de Wijk, 14 Januari 1879, dochter van Nicolaas ten Wolde en Grietje Jans Bezoen. Het blijk dat Arend Theelen Westerhuis en Aaaltje Lucas Reggers zich na hun huwelijk te Avereest op den Westerhuis hebben gevestigd omdat al hun kinderen daar geboren zijn. Het eerste kind op 7 Februari 1801. Ik meen hiermede te hebben aangetoond, dat de "Theelenstam" oorspronkelijk uit de Stapel komt en dat hun wieg heeft gestaan op de boerderij "Het Ende", of zoals men ook wel zegt "'t Ende". Bij mijn onderzoek heb ik dus gevonden twee stammen Westerhuis, die van ouder op ouder op de Westerhuis hebben gewoond en vandaar naar verschillende plaatsen zijn vertrokken. Met de gegevens welek hier volgen, heb ik willen geven een beeld van de vroegere bewoners van de aloude buurtschap de Westerhuizen. De Theelenstam heb ik kunnen volgen vanaf 1744, de Willemstam vanaf 1670. Over de Theelenstam het navolgende; 1e. Lucas Theelen, wonende op het Ende in de Stapel in 1744 en de weduwe Lucas Theelen in 1783 op "den Hoek" in de Stapel. 2e. Theele Lucas, wonende op "den Hoek" in de Stapel in 1783, zoon van Lucas Theelen. 3e. Arend Theelen, (zich noemende Westerhuis) gehuwd met, geboren in de Wijk, 21 November 1778 gedoopt in IJhorst, op 23 December 1778 zoon van Theele Lucas en Geesje Koops van den Hoek, overleden te Avereest Op 28 November 1860. Aaltje Lucas Reggers, overleden tussen 1814 en 1817. Uit dit huwelijk zijn geboren; 1. Theele, geboren te Avereest 7 Februari 1801, vermoedelijk reeds als kind overleden. 2. Hillechen, geboren te Avereest, 1 April 1802 verder geen gegevens, 3. Theele, geboren te Avereest, 13 Maart 1803, stamvader van de Meppeler tak "Westerhuis". Zie vervolg onder 3. 4. Lucas, geboren te Avereest, 3 December 1805 5. Coop, geboren te Avereest, 24 November 1807, zie vervolg onder 5. 6 Hillegonda, geboren te Avereest, plm. 1812. zie vervolg onder 6. 7. Hilbert, geboren te Avereest, 26 October 1814, verder geen gegevens.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 279 2e. Huwelijk: Arend Theelen Westerhuis, met Jentjen ten Wolde, geboren te de Wijk, 14 Januari 1789, dochter van Nicolaas ten Wolde en Grietje Jans Bezoen, overleden te Avereest, 18 April 1832. Kinderen uit dit huwelijk: 8. Gezina Margareths, geboren te Avereest, 18 Januari 1819, overleden aldaar op 9 Februari 1819. 9. Nikolaas, geboren te Avereest, 22 Mei 1821, overleden aldaar op 9 Nov. 1830. 10. Geesje, geboren te Avereest, 27 April 1822, zie Vervolg onder 10. 3. Vervolg van No. 3. Teele Westerhuis, geboren te Avereest, 13 Maart 1803, gewoond hebbende van 1830 tot omstreeks 1860 als landbouwer in de buurtschap Oosterboer te Meppel, overleden Te Meppel, 15 September 1846. (Weduwe is waarschijnlijk blijven wonen) gehuwd met: Roelofje Jans Stapel, geboren omstreeks 1807 te de Wijk. Overleden te Meppel, 11 Februari 1855. Kinderen uit dit huwelijk waarvan de gegevens bekend zijn; Jan Westerhuis, geboren 17 November 1833 te Meppel, zoon van Theele Westerhuis en Roelofje Jans Stapel, overleden te Avereest, 16 Maart 1901, gehuwd met Roelofje Polman, geboren te de Wijk, 16 Februari 1840, overleden te Avereest, 24 December 1904.

Kinderen: 1. Teele, geboren te de Wijk, 11 Maart 1861, overleden te Avereest, op 28 Februari 1943, gehuwd met Aaltje van Schot, overleden te Avereest op 6 Februari 1935. Kinderen van Teele Westerhuis en Aaltje van Schot :Jan, genoren te Avereest, 13 Januari 1895. Roelofje, geboren te Avereest, 27 Mei 1897. Warner, geboren te Avereest, 14 April 1899. Barthus, geboren te Avereest, 9 Mei 1901. 2. Hilligje, geboren te Avereest, 1 April 1866, dochter van Jan Westerhuis en Roelofje Polman, ongehuwd overleden te Avereest, op 20 Juli 1899. Tot zo ver het vervolg op no. 3, afstammelingen van Teele Westerhuis, en Roelofje Jans Stapel. Vervolg van No. 4. Lucas Westerhuis, geboren te Avereest Op 3 December 1805, overleden te Avereest, 13 Januari 1871 Gehuwd te Avereest, 31 December 1833 met Aaltje Klaas Veeningen, overleden te Avereest op 2 Juni 1873. Kinderen uit dit huwelijk: Arend, geboren te Avereest, 11 Maart 1840, kinderloos Avereest, op 23 Maart 1877. Heeft ge- woonde te Oud-Avereest, later boerderij van Bulder, thans 1965 van Maat. Gehuwd te Avereest op 25 Juli 1873 met Roelofje Bulder, die op 25 April 1884 te overleden te Avereest is hertrouwd met Albert Jalink hoofd der school te Oud-Avereest, weduwnaar van Catharina de Koning. Vervolg van No. 5. Coop Westerhuis, geboren Te Avereest, 24 November 1807. Is vermoedelijk uit Avereest vertrokken. Hier-

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 280 Van geen gegevens gevonden. Gehuwd te Avereest op 29 April 1837, met Hilligien Derks Reggers. Uit dit huwelijk is geboren: Aaltje, geboren te Avereest, 12 April 1838. Coop Westerhuis, voornoemd, 2e huwelijk te Avereest op 5 Februari 1842, met Niesjen Arends Geerts. Vervolg van No. 6. Hillegonda Westerhuis, ge- Boren te Avereest, plm. 1812, overleden te Avereest op 14 September 1878. Gehuwd te Avereest op 31 December 1833, met Hendrik Scholten, geb. te Nieuwleusen, 28 Maart 1807, overleden te Avereest, op 17 Maart 1877. Kinderen uit dit huwelijk: Arend Scholten, geboren te Avereest, 24 Maart 1837, overleden aldaar op 18 Juni 1865. Jentje Scholten, geboren te Avereest, 11 Maart 1841, geen meerdere gegevens. Aaltje Scholten, geboren te Avereest, 19 December 1843, gehuwd te Avereest, 28 April 1864 met Albert Steenbergen. Geesje Scholten, geboren te Avereest, 6 Maart 1847, gehuwd te Avereest met Geert Bekking, van beroep schipper. Kinderen van Geert Bokking en Geejse Scholten: Rudolf, geboren te Avereest, 4 November 1874. Hendrika, geboren te Avereest, 22 September 1876. Geert, geboren te Avereest, 22 Juli 1878. Het huwelijk Bokking-Scholten werd te Avereest voltrokken op 21 Met 1874. Lucas Scholten, geboren te Avereest, 12 Juli 1849, overleden aldaar 21 Maart 1876. Hilligonda Scholten, geboren te Avereest, 15 Januari 1852, verder geen gegevens. Het gezin Scholten-Hillegonda Westerhuis woonde meer in het oostelijke deel der gemeente te Sluis 6. Vervolg van No. 10, zie bladz. 7. Geesje Westerhuis, geboren Te Avereest, 27 April 1822 overleden aldaar op 1 Maart 1897. Deze Geesje was ge- noemd maar Geesje Koops, vrouw van Teele Lucas van Den Hoek te de Stapel. Gehuwd te Avereest op 28 September 1844 met Evert Geugjes ten Kate, geboren te Zuidwolde, 21 November 1819, overleden te Avereest, 26 Februari 1900. Deze ten Kate, is bij de oudste bewoners van Avereest bekend als, Eévert van 'n Westerhuis. Kinderen uit dit huwelijk: Jentje ten Kate, geboren te Avereest, 27 April 1847, op 29 April 1872 vertrokken naar Zuidwolde. Hilligje ten Kate, geboren te Avereest, 16 Mei 1853, gehuwd te Avereest op 1 Mei 1885 met Kornelis Veeningen, overleden te Avereest, 27 Maart 1924. Arend ten Kate, geboren te Avereest, 8 Mei 1855, gehuwd te Avereest op 11 Augustus 1893 met Zwaantje Veeningen, overleden te Avereest, 12 Mei 1916. Geuchjen ten Kate, geboren te Avereest, 2 November 1857, gehuwd te Avereest op 1 Mei 1885 met Marje Huizing, overleden te Avereest, 8 November 1913. Nicolaas ten Kate, geboren te Avereest, 30 Mei 1860, gehuwd te Avereest op 7 Mei 1892 met Hendrikje Engel, overleden te Avereest, 14 Februari 1926. Annigje ten Kate, geboren te Avereest, 7 Januari 1863, gehuwd te Avereest, op 1 Mei 1885 met Geuchien Huizing, overleden te Avereest op 20 April 1890. Trijntje ten Kate, geboren te Avereest, 24 December 1865, vertrokken naar Stad-Ommen op 12 Februari 1889, gehuwd met Jan ten Kate. Klaasje ten Kate, geboren te Avereest, 1 October 1871, gehuwd te Avereest, op 11 Augustus 1893 met Geuchien Huizing, overleden te Avereest 13 September 1920.

Hiermede wil ik de Theelenstam besluiten. De gegevens kunnen nog wel verder worden uitgewerkt, maar dit is voor het doel van dit artikel niet noodzakelijk. De thans in leven zijnde nakomelingen van Lucas Teelen van 1744, wonende op de boerderij "het Ende" in de Stapel, kunnen hun familierelatie's met deze stamvader m.i. wel vaststellen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 281 Waarna ik ben gekomen aan de gegevens die ik heb verzameld van de andere stam "Westerhuis", de Willemsstam. Om te beginnen wil ik dan terggaan tot de Westerhuizen, genoemd op bladz. 3 van dit artikel. Hiervan wil ik noemen, Jan Geerts ten Westerhuis, die in 1670, in de tijd van de strijd met de Bisschop van Munster, Bernard van Galen, bijgenaamd Bommen Berend, op de Westerhuis woonde. Deze Jan Geerts ten Westerhuis beschouw ik als de stamvader van de Willemsstam der Westerhuizen, de familie Westerhuis, die als de oudste en oorspronkelijke stam "Westerhuis", in de buurtschap de Westerhuis heeft gewoond. Afgaande op de naamgeving in die jaren, kunnen wij aannemen, dat de oudste zoon van Jan Geerts, Geert Jans is genoemd en ook de andere kinderen naast de voornaam, "Jans" genoemd werden. Uit oude familiepapieren is gebleken, dat in 1733 te Avereest zijn gehuwd, Willem Egberts ten Kate, en Grietje Jans Westerhuis. Deze Grietje Jans Westerhuis was waarschijnlijk een dochter van Jan Geerts Westerhuis. Het is slechts een gevolgtrekking en niet in de boeken na te gaan, daar de kerkelijke registers uit die jaren te Avereest ontbreken. De genoemde Willem Egberts ten Kate, ging zich bij zijn huwelijk vestigen op de Westerhuis en noemde zich vanaf dien tijd, Willem Egberts Westerhuis of ook wel Willem Egberts. Hieruit is de Willemsstam ontstaan In het oudste huwelijksregister van de kerk te Avereest komen o.m. voor: (Rijksarchief te Zwolle) Op 12 November 1758 Hendrik Everts van de Westerhuis en Jentjen Claesen van de Haleweide. Op 5 Mei 1765 Egbert Willems Westerhuis te Avereest en Femmigje Jans van Dingstede onder Meppel. Op 23 November 1766 Jan Willems Westerhuis te Avereest en Beeryjen Jans te Suidwolde. Op 25 December 1774 Albert Claes, weduwnaar, wonende in het Hol en Roelofje Willems Westerhuis. (Het Hol, te Pieperij Zuidwolde bestaat nog altijd). Op 25 October 1778 Theele Jans te IJhorst en Jentje Willems Westerhuis. Op 14 Mei 1786 Roelof Willems van den Westerhuis en Grietje Jans van de Mulderie. Op ? Mei 1796 Albert Jans Westerhuis, geboren te Avereest en Metjen Smits, weduwe, geboren en woonachtig te Hoogeveen waarheen Albert Jans Westerhuis op 13 Mei 1796 met attestatie is vertrokken. Wanneer wij deze huwelijken bekijken, vinden wij daarbij, Egbert Willems Westerhuis, Jan Willems Westerhuis, Roelofje Willems Westerhuis, Jentje Willems Westerhuis en Roelof Willems Westerhuis. Deze vijf zijn zeer zeker broers en zusters en kinderen van de reeds genoemde, Willem Egberts Westerhuis (oorspronkelijk ten Kate) en Grietje Jans Westerhuis. In de doopboeken van de kerk te Avereest, (Rijksarchief te Zwolle) heb ik enige kinderen gevonden van de genoemde echtparen en wel de volgende: 1. 30 Augustus 1767 gedoopt, Willem, zoon van Jan Willems Westerhuis en Beertjen Jans. 2. 11 Februari 1770 gedoopt, Jan, zoon van Jan Willems Westerhuis en Beertjen Jans. 3. 16 Mei 1772, gedoopt, Albert, zoon van Jan Willems Westerhuis en Beertjen Jans. Ook is op 19 April 1758 gedoopt, Jentjen, dochter van Willem Egberts Westerhuis (voorheen ten Kate) en Grietjen Jans. Dit was blijkbaar wel een nakomertje in het gezin Willem Eberts Westerhuis en Grietjen Jans, daar de oudste zoon uit dit gezin, Egberts Willems, zeven jaren na deze doop met Femmigje Jans van Dingstede in het huwelijk trad.

Dan wil ik nog vermelden, Lammegien, dochter van Jan Lamberts in de Weeme en Jentjen Everts, gedoopt 8 April 1870. Deze Lammegien Jans, ook wel genoemd, Lammegien Jans Lamberts en Lammegien Jans Weeme, (naar de Weem) bij de kerk, zou later in het huwelijk treden met no. 1, voornoemd, Willem, zoon van Jan Willems Westerhuis en Beertjen Jans. Wanneer wij dan zien, al die namen van deze jonge mensen, die met elkaar in den echt, zijn verbonden en die hun kinderen ten doop hebben gehouden in de kerk te Avereest, in dat oude kerkje, dat vóór 1852 gestaan heeft op het kerkhof te Oud-Avereest, in de tijd toen de huwelijken niet zoals thans op het Gemeentehuis, maar in de Kerke werden voltrokken, dan kunnen wij ons indenken, dat dit oude kerkgebouw, wel een bijzondere en grote plaats heeft ingenomen in de harten van deze eenvoudige boerenmensen. Het is van één der genoemde stammen, dat de nakomelingen bijna allen in Avereest

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 282 en ook gedeeltelijk op den Westerhuis zijn blijven wonen. Dat zijn de afstammelingen van de reeds genoemde Willem, zoon van Jan Willems Westerhuis en Lammegien Jans Lamberts of Lammegien Jans Weeme. Al met al heb ik de volgende gegevens verzameld: 1. 1670. Jan Geert ten Westerhuis. 2. 1733. Grietje Jans Westerhuis, gehuwd met Willem Egberts ten Kate, die zich na 1733 noemde, Willem Egberts Westerhuis. 3. Jan Willems Westerhuis zoon van Willem Egberts Westerhuis en Grietje Jans. Hiervan geen verdere gegevens gevonden. Gehuwd te Avereest op 23 November 1766 met Beertjen Jans, geboren te Suidwolde, plm. 1746 overleden te Avereest op 9 Maart 1823. Kinderen uit dit huwelijk: 1. Willem, gedoopt te Avereest,30 Augustus 1767. (Zie vervolg gegevens. Bij 1.). 2. Jan, gedoopt te Avereest 11 Febru- ari 1770. Geen 3. Albert, gedoopt te Avereest, 16 Mei 1772. Verder geen Vervolg van No. 1. Willem Jans, Westerhuis, gedoopt te Avereest, 30 Augustus 1767, overleden te Avereest, op 2 October 1849. Gehuwd te Avereest met Lammegien Jans Lamberts, ook wel genoemd Lammegien Jans Weeme, gedoopt aldaar 8 April 1770, geboren te Avereest op 6 April. (In die tijd liet men de kinderen bijna direct na de geboorte dopen) dochter van Jan Lamberts en Jentje Everts uit de Weeme, overleden te Avereest Op 23 October 1844. Kinderen uit het huwelijk: 1. Jentjen, geboren te Avereest 12 September 1793, overleden aldaar op 3 April 1809. 2. Jan, geboren te Avereest, 31 December 1796, aldaar ongehuwd overleden op 17 Februari 1838.

3. Jan Lamberts, geboren te Avereest, 11 Juni 1800. (Zie vervolg bij 3.) 4. Egbert, geboren te Avereest, 2 April 1803, vermoedelijk vóór 1819 overleden. 5. Albert, geboren te Avereest 2 October 1806. (Zie vervolg bij 5.) 6. Jentien, geboren te Avereest, 12 Februari 1811. (Zie vervolg bij 6.) 7. Beertien, geboren te Avereest 10 Februari 1815, overleden aldaar op 31 Devcember 1818. (Dit was het eerste sterfgeval, ingeschreven in het overlijdensregister van de pas ingestelde gemeente Avereest.). 3. Vervolg van No. 3. Jan Lamberts Westerhuis, Geboren te Avereest, 11 Juni 1800, overleden te Avereest, op 26 Maart 1865.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 283 (Deze Jan Lamberts Westerhuis, nam een vooraanstaande plaats in, in het Gemeente- en Kerkbestuur van Avereest.). Gehuwd, waarschijnlijk te Diever, met Janna Rieks Haveman, geboren te Diever, 22 Januari 1804, overleden te Avereest, op 9 December 1875. Kinderen uit dit huwelijk: 1. Hendrikus, geboren te Avereest, op 29 November 1829. (Zie Vervolg onder 1.) 2. Lammegien, geboren te Avereest, 21 Januari 1832. (Zie vervolg onder 2.). 3. Jantien geboren te Avereest, 14 Feb- ruari 1834, over- leden te Avereest op 12 Februari 1845. 4. Jentien, geboren te Avereest, 30 Juli 1836, overleden te Avereest op 14 Febru- Ari 1840. 5. Albertje, geboren te Avereest op 22 Juni 1838. (Zie vervolg onder 5). 6. Willem, geboren te Avereest 27 Juli 1840. (Zie Vervolg onder 6). 7. Jan, geboren te Avereest 20 October 1842. (Zie vervolg onder 7.) 8. Johannes, geboren Te Avereest, 14 December 1844, overleden aldaar op 29 Maart 1863. 9. Jantje, geboren te Avereest, 7 Jan- uari 1847, over- leden aldaar op 3 September 1866. Vervolg van No. 1. Hendrikus Westerhuis, geboren te Avereest, 29 November 1829, overleden Aldaar op 28 Augustus 1879. Gehuwd te Avereest 8 Mei 1856 met Jentje Bazuin, oud 23 jaren, geboren en wonende te Zuidwolde, dochter van Jan Alberts Bazuin en Niesjen Roelofs. (In een steen bij de voordeur van het huis, Westerhuis 3, is de naam J.B. ingekrast.). Kinderen uit dit huwelijk: Jan, geboren te Avereest, 8 Maart 1857, overleden aldaar op 19 Februari 1858. Janna, geboren te Avereest, 19 December 1858, gehuwd te Avereest met Gerhardus Lambertis Geijs, overleden te Avereest, 18 Januari 1893 Niesje, geboren te Avereest, 4 Januari 1863, gehuwd te Avereest, 11 Augustus 1886 met Berend Nijhuis, overleden te Avereest, 30 Maart 1942. (de Nijhuistak te Dedemsvaart). Jan Lamberts, geboren te Avereest, 26 Februari 1865, vertrokken naar Ambt-Hardenberg. Jantje, geboren te Avereest, 1 December1866, vertrokken naar Ambt-Hardenberg.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 284 Vervolg van No. 2. Lammegien Westerhuis, geboren te Avereest, 21 Januari 1832m gehuwd te Koekange in 1853, verder geen gegevens. Vervolg van No. 5. Albertje Westerhuis, geboren Te Avereest, 22 Juni 1838 Overleden te Avereest op 19 April 1897. Gehuwd te Avereest op 15 December 1855 met Berend Boterman, overleden aan boord van Zijne Majesteits schroefstoomschip van Oorlog "Java" op 24 Maart 1869, Op 18 graden 50 minuten Zuiderbreedte en 90 graden 1 minuut oosterlengte. Uit hit huwelijk zijn geboren; Aaltje Boterman, geboren te Avereest, 21 Maart 1856, vertrokken naar Zuidwolde op 21 October 1884. Jan Lamberts Boterman, geboren te Avereest, 7 Januari 1858, overleden te Avereest, 24 Maart 1876. Albertje Westerhuis, voornoemd, 2e. huwelijk te Avereest, op 26 April 1873, met Hendrik Buddenberg. Kinderen uit dit tweede huwelijk: Jantje Buddenberg, geboren te Avereest, 7 December 1873, overleden te Avereest op 20 Juni 1875. Jantje Buddenberg, geboren te Avereest, 14 December 1875, overleden aldaar op 2 Junie 1893. Janna Buddenberg, geboren te Avereest, 9 Juli 1877, geen meerdere gegevens. Jantina Lamberdina Buddenberg, geboren te Avereest, 11 December 1880, geen meedere gegevens. Alberta Hendrika Buddenberg, geboren te Avereest, 16 Augustus 1883, gehuwd te Avereest, op 21 December 1906 met Willem Heerschap, overleden te Avereest, 13 Maart 1843. Vervolg van No.6. Willem Westerhuis, geboren Te Avereest, 27 Juli 1840 vertrokken op 9 April 1884 Gehuwd te Avereest op 1 December 1871 met Hendrica Strijker, overleden te Avereest op 9 Januari 1883. naar Amt-Ommen. Kinderen uit dit huwelijk: Johanna Westerhuis, geboren te Avereest, 28 Augustus 1872. Hendrik Westerhuis, geboren te Avereest, 31 October 1874. Jan Westerhuis, geboren te Avereest, 13 Juli 1877. Willem Westerhuis, geboren te Avereest, 7 Mei 1879. Hendrikus Jan Westerhuis, geboren te Avereest, 2 Januari 1883. (Zie voor deze Westerhuis het slot van dit artikel). Willem Westerhuis, voornoemd 2e huwelijk te Avereest, op 28 December 1883 met Jantje Martens. (Vertrokken naar Ambt-Ommen, 8 April 1994.) Uit dit 2e huwelijk is geboren: Geesje Westerhuis, geboren te Avereest, 25 Februari 1884. Vervolg van No. 7. Jan Westerhuis, geboren te Avereest, 20 October 1842, overleden te Avereest op 14 October 1907. Gehuwd te Avereest op 14 November 1874 met Hendrikje Bezoen, geboren en wonende te Staphorst, dochter van Harm Bezoen en Aaltje Hilberts ten Oever, overleden te Avereest, 29 November 1904. Het huwelijk Westerhuis-Hendrijke Bezoen, was kinderloos. Inwonende was een zoon van Willem Westerhuis en Hendrica Srtijker, Hendrikus Jan Westerhuis. Tot so ver de afstamming van Jan Lamberts Westerhuis en Janna Rieks Haveman. 5 Vervolg van No. 5. Albert Westerhuis, geboren te Avereest, 2 October 1806 overleden te Avereest, op 20 Mei 1878. Gehuwd te Avereest op 28 April 1832 met Geesje Roelofs van Linden, oud 19 jaren, van beroep

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 285 landbouwster, wonende te de Wijk, dochter van Roelof Leffert van Linden en Annegien Dunning, overleden te Avereest, op 24 Maart 1839. Uit die huwelijk zijn geboren: Annegien Westerhuis, geboren te Avereest, 1 Februari 1833. Willem Westerhuis, geboren te Avereest, 14 October 1837, overdelen te Avereest, op 16 Juni 1838. No. 1. Annegien Westerhuis, geboren te Avereest, 1 Februari 1833 overleden te Avereest 10 Februari 1900. Gehuwd te Avereest op 18 April 1857 met Roelof Steenbergen, overleden te Avereest 6 April 1908. Kinderen uit dit huwelijk: Roelof Steenbergen, geboren te Avereest, 16 Januari 1858. Geesje Steenbergen, geboren te Avereest, 27 Maart 1860. Albert Steenbergen, geboren te Avereest, 11 Augustus 1862. No. 1 en 3 haden later een bierhandel aan de Langewijk in het huis, thans (1965) bewoond door Jan Ester. Albert Westerhuis, voornoemd, 2e huwelijk te Avereest, op 20 September 1841 met Jentje Weide, oud 25 jaren, geboren en wonende te Ruinerwold, dochter van Freerk Wolters Weide en Aaltien Gerrits. Jentje Weide, weduwe van Albert Westerhuis is op 4 Januari 1893 vertrokken naar Amsterdam. Uit dit tweede huwelijk is geboren: Aaltje Westerhuis, geboren te Avereest, 31 Juli 1851. Gehuwd te Avereest op 4 Februari 1876 met Berend van der Linden. Kinderen uit dit huwelijk: Albert van der Linden, geboren te Avereest, 14 Augustus 1876. Lucas van der Linden, geboren te Avereest, 20 Augustus 1878. Jan van der Linden, geboren te Avereest, 20 Augustus 1878. Willem van der Linden, geboren te Avereest, 15 Maart 1884. Geuchien van der Linden, geboren te Avereest, 6 December 1885. Jentje van der Linden, geboren te Avereest, 6 Januari 1887, overleden te Avereest, 26 Januari 1887. Berend van der Linden, geboren te Avereest, 28 Augustus 1888, overleden aldaar op 19 September 1888, Gesina Jentina van der Linden, geboren te Avereest, 24 October 1889. Het gezin Berend van der Linden-Aaltje Westerhuis is op 4 Januari 1893 vertrokken naar Amsterdam. 6 vervolg van No. 6. Jentien Westerhuis geboren te Avereest 1811, overleden te Avereest 22 Juli 1879. Gehuwd te Avereest op 14 Mei 1831 met Jan van der Haar overleden te Avereest op 4 April 1853. 2e huwelijk van, Jentien Westerhuis, voornoemd met Jan ten Kate, overleden in 1886. (was eigenaar en stichter van de molen te Balkbrug.) Beide huwelijken van Jentien Westerhuis waren kinderloos. Tot zo ver de afstammelingen van de 7 kinderen van Willem Jans Westerhuis en Lammegien Jan Lamberts. (Weeme). Dit laatste vervolg no. 6, was het laatste kind, dat gehuwd was. Tevens ben ik gekomen aan het einde van de 2e stam der Westerhuizen, de "Willemsstam". Indien al de gegevens tot op de dag van heden zouden worden uitgewerkt, zou dit een boekwerk worden. De grote familie, afstammende van Jan Geerts van den Westerhuis van 1670, is naar alle windstreken verstrooid. Aanvankelijk woonden er velen in de gemeente Avereest. Zo woonden Willem Westerhuis met Hendrica Strijker aan de Langewijk in de boerderij, later van Rooth, van Buit en thans 1965, eigendom van de gemeente Avereest. Hendrikus Westerhuis met Jentje Bazuin woonden aan de Sponturfwijk in de boerderij, thans 1965 bewoond door R. Geuzinge. Later woonde de weduwe Westerhuis-Bazuin aan de Langewijk, in de boerderij thans (1965) bewoond door L. Timmerman. Jan Westerhuis met Hendrikje Bezoen woonden aan de Langewijk, op de boerderij, welke gestaan heeft op de plaats waar thans Hendrik Pelleboer woont. De vorige boederij is destijds afgebrand. Ook heeft daar gewoond, Hendrikus Jan Westerhuis gehuwd met Mietje van Tolie. Albert Westerhuis met Jentje Weide woonden aan de Pol in de boerderij, destijds bewoond door de familie's Evert Prins en

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 286 Hendrik Pluim, later door de familie's Roozeboom. Het stamhuis van al de Westerhuizen van de Willemsstam, Den Westerhuis 3, wordt thans (1965) bewoond door de familie Dragt. Voor ik dit artikel wil besluiten, wil ik nog even teruggaan naar de tak Willem Westerhuis- Hendrica Strijker. (Zie vervolg van no.6) Hiervan wil ik noemen het 5e kind, Hendrikus Jans Westerhuis, geboren 2 Januari 1883. Deze Hendrikus Johannes Westerhuis, gehuwd met Mietje van Tolie, hadden onder meer, een zoon Hendrikus Johannes Westerhuis, geboren te Avereest, 2 Juni 1924, gehuwd met Roelofje Poeste. Deze Hendrikus Johannes woont thans (1965) bij de plaats waar het Hamiltonsvonder over de Dedemsvaart heeft legen. Dit is de laatste Westerhuis, zijn kinderen niet meegerekend, afstammende van de "Willemsstam", van Jan Geerts van de Westerhuis van 1670, die in Avereest woont. Er wonen wel meer afstammelingen, doch dit is de laatste Westerhuis van die stam in de gemeente. Ik wil hiermede het artikel over de Westerhuis en zijn bewoners besluiten in de hoop iets te hebben bijgedragen tot de kennis van deze aloude buurtschap en de bewoners hiervan, die daar hun leven hebben geleefd aan de oevers van het riviertje de Reest.

De w e g van Balkb rug naar d e Wijk Evenwijdig met het kronkelende riviertje de Reest, liep met evenzovele bochten reeds eeuwen her, de zandweg doot het oude Avereest, het kerkdorp van dien naam, bestaande uit enige zeer verspreid staande boerenwoningen. Deze zandweg, later officieel genoemd, de weg van Balkbrug naar de Wijk, hij vormde de verbinding voor de bewoners dezer streek onderling en verder met de plaatsen Ommen en Meppel. Ommen, waar ze oorspronkelijk "burgelijk" bij ingedeeld waren en Meppel, de plaats voor hun afzet van landbouw- en veehouderij-producten. Het oudste schrijven, meer speciaal over deze weg, wat ik heb gevonden, dateert 27 Mei 1835 en luidt als volgt; 1e. Afdeling no.1247.889. Onderwerp; Zwolle, 27 Mei 1835. Verbetering der wegen. Gelezen het rapport van Heeren Gecommitteerden tot het voeren der Schouwen over de wegen in de ondervermelde Gemeenten. Gelet op het Reglement op den aanleg, het onderhoud en beheer der wegen in Overijssel. Hebben goedgevonden, 1e. Enz..... 2e. De Burgemeester der Gemeente Avereest aan te schrijven; a. Om de Weg in de Huizinger Esch af te scheiden volgens art. 20 van voorzeide Reglement. b. Om bij de duikers in de nabijheid van de Pastorij en bij de Westerhuizen, wit geverfde palen te plaatsen, alsmede om leuningen langs het bruggeltje bij den Molen te doen maken, ingevolge art. 25. 3e. Enz..... 4e. En zullen afschriften dezes aan de Heeren Burgemeesteer voornoemd voor zoo veel ieder derzelven betreft worden geaonden, met verzoek om voor den 15 Julij eerstkomende aan het College te berichten, het geen ten gevolge dezer resolutie zal zijn gedaan. Gedeputeerde Staten voornoemd; get. onleesbaar. Ter Ordonnantie van Dezelven, Aan den Heer get. J.A. Sandberg. 1 gr. Burgemeester van Avereest. Bij het bepaalde onder a zou ik willen vermelden, dat het in die jaren gebruikelijk was, het vee, zoals varkens en schapen van en naar de markten te "drijven", zodat hiervoor een afscheiding tussen de weg en het aangelegen land, aanbevelenswaardig was, teneinde te voorkomen, dat het loslopende vee van de weg in de vruchten op het land zou komen. Bijna overal vond en vind men dan ook sloten langs de weg ter afscheiding. Evenwel in de Huizinger- en ook in de Wheemingeres was dit niet het geval, zoals wij dit thans nog kunnen zien. De duikers bedoeld onder "b" bevinden zich thans nog op die plaatsen onder de weg. De wit "geverwde" palen zijn nu niet meer aanwezig als waarschuwingstekens, zoals dit vroeger op de smalle, totaal onverlichte weg wel eens nodig was. Het bruggetje bij de Molen, geeft oppervlakkig gezien reden tot enige verwarring, want de bedoelde Molen te de Bloemberg is al verscheindende jaren geleden gesloopt. Bij die molen lag vroeger zeker een simpel "bruggetje" over de Reest, nog niet eens voorzien van leuningen. Ter plaatse ligt nu een massive van steen en beton gebouwde brug over de Reest. We gaan enige jaren verder, tot de vijftiger jaren der vorige eeuw. In die jaren werden er verschillende plannen ontworpen om verharde wegen te krijgen. Deze verharde wegen bestonden dan veelal, vergeleken met de wegen van de tegenwoordige tijd, uit simpele grintwegen, die evenwel voor het verkeer in die jaren voldoende waren. Het was in die jaren, dat er sprake was om te komen tot de aanleg van een Grintweg van Dedemsvaart, via Het Zwarte, naar Zuidwolde, verder de verbinding vormende met Hoogeveen en Meppel.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 287 Toen de ingezetenen van het oude Avereest van deze plannen hoorden deden zij, d.d. 22 November 1853 van het "Edel Achtbare bestuur der Gemeente Avereest" het volgende schrijven toekomen, waarin zij de voorgestelde verbinding, Dedemsvaart-Zuidwolde, als zeer "kostbaar" voorstelden en in de plaats daarvan een minder kostbare verbinding aan de hand deden en waarbij ook zij "gebaat" waren. Als ondertekenaren van dit schrijven zien wij daaronder de namen van de voornaamste bewoners van den Kaat, den Oosterhuis, Balkbrug, Oud-Avereest, Lutten-Oever en Groot-Oever.

"De ondergeteekenden, allen ingezetenen van oud Avereest, bekend geworden zijnde, dat er van wege het bestuur der Gemeente Avereest eene aansluiting door middel van een Grintweg, zou plaats hebben met de aangrenzende gemeente Zuidwolde, in verbinding met die van Meppel en Hoogeveen. En zijn tevens geinformeerd, dat die verbinding zoude plaats hebben vanaf den Grintweg aan de Dedemsvaart, en wel van van der Vecht (thans Haarmeijer) langs de Kalkwijk en zoo vervolgens over de brug bij W. Fiks, loopende vandaar voorbij de Smit A. van Giessel, achteruit over de rivier de Reest, door het zoogenaamde Zwarte naar Zuidwolde. Deze Rigting komt ondergeteekenden hoogst kostbaar voor, en wel wanneer men, zonder het terrein zelve in aanmerking te nemen, in het ook houdt het leggen van een Kapitale Brug over de Reest. Stellende de ondergeteekenden daarom het bestuur voor, om vorengenoemde verbindingen zoo ver te wijzigen; vooreerst, de weg de Kalkwijk te leggen over den Oosterhuis naar de Steenen Brug, langs den gewonen weg naar Zuidwolde; ten tweede, dragen ondergeteekenden voor eene dergelijke verbinding, in verband met de Twentsche Grintwegen van Ommen, langs de kolonie Ommerschans over de Balkbrug door het Katingerveld naar voornoemde Steenenbrug; deze brug moet vooral niet uit het oog verloren worden, want dezelve is en blijft altijd ten laste van het Gouvernement; welke enorme kosten worden daar door niet uitgewonnen. Eindelijk ten Derden stellen ondergeteekenden nog een zijtak voor vanaf de Balkbrug door oud Avereest over de Wijk naar Meppel; of om dezelve te verbinden langs de Ijhorst over de Kerkbrug met een Grintweg van de Wijk naar Meppel, of om dezelve aan te sluiten aan den kunstweg van Staphorst over Beugelenbrug naar de Drentsche Grintweg, of waar de beste gelegenheid zich mogt opdoen over de Reest, om de verbinding met de Drentsche Grintweg daar te stellen. Deze verbindingen geloven ondergeteekenden zouden algemeen meer bijval vinden en zijn ook meer ten algemeenen mutte, zouden alzoo ook betere resultaten opleveren, zoo wel door vrijwillige bijdragen van Onderscheidene Eigenaren van Avereest als door medewerking van het bestuur van Ommen en ook van Meppel en de Wijk". 't Welk doende, J. Schutterop, G. ten Oever, D.J. Oosterhuis, W. ten Kate Ezn. G.L.Buddenberg, B. Takken, R. Huizing, J.A. Huizing, E. Smit. A.T. Westerhuis, J.L. Westerhuis, G. de Koning, R.W. ten Kate. H.E. Weerties, E. ten Kate, J. ten Oever, E. Naarding. Dit in het "derde lid" omschrevene, was de eerste poging om te komen tot een verharde weg Oud-Avereest in verbinding met de weg naar de Wijk. Daarop volgde nogmaals een verzoek, (ongedateerd) hetwelk ik hier in haar geheel volgen.

Aan Heren Leden van het Gemeentebestuur van Avereest. Mijne Heeren!

Dat het plan om Ommen langs de Ommerschans met den weg langs de Dedemsvaart op de hoogte van de daarover liggende brug, No. 7, (de later genoemde Balkbrug) door middel van eenen grindweg te verbinden, op het staat verwezenlijkt te worden, zal aan U niet onbekend wezen; ten overvloede nemen de ondergeteekende de vrijheid aan U mede te deelen de gunstige omstandigheden, waaraan moet worden toegeschreven dat dit plan sedert lang gekoesterd, eensklaps zoo spoedig tot rijpheid gekomen is; die gunstige omstandigheden bestaan in de toezegging der Maatschappij van Weldadigheid van eene geldelijke bijdrage ad. f 9000; in het verleenen door de Provinciale Statender gewone jaarlijkse subsidie, en eindelijk in het besluit van den gemeenteraad van Ommen om de nog ontbrekende gelden uit de gemeentekas daarbij te voegen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 288 De bloot mededeeling van deze zaak met verwijzing uwer aandacht op den uitbesteden weg van Goor naar Ommen, zal zeker genoegzaam zijn om U te doen erkennen het hooge en groote gewigt van deze geprojecteerden weg; terwijl het gevoel van dit belang U tevens zal moeten doen toestemmen, dat het meer dan wenschelijk is om dezen weg verder door te trekken naar Meppel. Dat gevoel heeft de ondergeteekenden dan ook genoopt om zich als Commissie te constitueren en als zoodanig alle middelen aan te wenden om die doortrekking langs Oud-Avereest tot aan de Kerkpadsbrug (zijnde de grensscheiding tusschen de provincies Overijssel en Drenthe) tot stand te brengen. De ondergeteekenden kunnen tot hunne voldoening U mededeelen dat hunne pogingen aanvankelijk met eenen gunstigen uitslag bekroond zijn, want niet alleen toch hebben de gemeente de Wijk en Meppel schriftelijk toegezegd om ieder voor hare gemeente die doortrekking voort te zetten, maar ook de gewone provinciale Subsidie is bereids door de Staten der provincie verleend. Als vanzelve spreekt het dat bij het ontwerpen van dit plan, de ondergeteekenden rekening gemaakt hebben op geldelijke bijdragen van belanghebbenden, die hen in staat zouden stellen om deze allerwenschelijkste zaak tot stand te brengen. In het oog van de ondergeteekenden bekleedt de gemeente Avereest eene eerste plaats om hare werkdadige belangstelling in deze te toonen immers de weg zal bijna geheel loopen over haar eigen grond, die eveneens voorzeker op de ondersteuning van het bestuur aanspraak zal mogen maken. Het is dan ook die overtuiging, die de ondergeteekenden aanspoort om met vertrouwen op eene gunstige beschikking, zich tot U te wenden met het dringend verzoek om aan hen gedurende twintig jaren een kaarlijksche Subsidie te verleenen van tweehonderd gulden. Het welk doende, w.g. E. ten Kate. van Nahuis. R. Huizing.

Dit laatste verzoek wordt behandeld in de vergadering van de raad dezer gemeente op 1 December 1854, waarbij de Voorzitter meent, alvorens het adres in de behandeling te nemen, hetzelve aan een Commissionaal onderzoek behoort onderworpen te worden; diens overeenkomstig besloten zijnde wordt de Commissie daartoe zamen - gesteld uit de Heeren Mr. R.A.Kerkhoven, B.Plomp en J. ten Kate. Het eerste wat daarna over deze zaak vermeld is gevonden, is een Kon. Besluit,d.d. 16 December 1857, no. 88.luidende als volgt;

Wij Willem III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Ptins van Oranje-Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, enz. enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van den 14 December 1857, no. 192, 3e afdeeling; Hebben goedgevonden en verstaan; Aan de Commissie tot aanleg van eenen kunstweg van de Balkbrug gelegen over de Dedemsvaart in Overijssel gemeente Avereest naar den ontworpen straatweg over de Wijk naar Zuidwolde in Drenthe over elk der jaren 1857 en 1858 te verlenen een subsidie van twee duizend drie honderd gulden (2300 gulden) als bij drage voor den aanleg van een kunstweg van de Dedemsvaart naar de Wijk in Drenthe, wordende het subsidie over 1858 toegekend voor zoveel de wet regelende de Staatsbegroting de betaling zal toelaten. Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer.

's-Gravenhage, den 16 December 1857.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 289 (geteekend) Willem.

In de vergadering van de Raad op 31 December 1858 komt de klinkerweg van Balkbrug naar de Wijk wederom ter sprake. Door Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt verzocht, overlegging van de teekening, plans, enz. nodig voor het verkrijgen van een concessie van den Koning voor aanleg van de bedoelde weg en een concessie voor tolheffing. In de vergadering op 25 Maart 1859 wordt aan de Raad der gemeente medegedeeld, dat bij Kon. Besluit van 16 Februari 1859, no. 70, concessie wordt verleend aan de gemeente Avereest tot den aanleg van een klinkerweg van de Balkbrug naar de Wijk met het regt van tolheffing, volgens een later door Z.M. vast te stellen tarief. Besloten wordt met het in orde brengen van de aardebaan onmiddellijk aan te vangen en de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, (zowel in Drenthe als Overijssel) te verzoeken, om het werk niet aan te besteden, maar zelven onder voldoende toezigt te doen uitvoeren. Vervolgens wordt besloten een geldleening aan te gaan voor dien weg ad. f 45000,- (Deze geldleening wordt door Ged. Staten van Overijssel, d.d. 30 Maart 1859 goedgekeerd). Daarna wordt in diezelfde vergadering gedelibireerd, en besloten dat het wenschelijk wordt geacht, dat voor de tijdige leverantie van de benoodigde straatklinkers worde gezorgd, waartoe een Commissie bestaande uit de leden H.A. Steenbergen en A. Berends wordt opgedragen zich tot H.H. steenbakkers te vervoegen om de noodige hoeveelheid aan te koopen.

Aangezien een gedeelte van de ontworpen klinkerweg in de provincie Drenthe lag, moesten Ged. Staten van die provincie ook hunne goedkeuring verleenen. Op voorstel van de Hoofd-Ingenieur van de Waterstaat in Drenthe, de Heer P.Koek, achtten Ged. Staten het gewenscht, het werk niet in eigen beheer uit te voeren, zoals door het Gemeentebestuur van Avereest was voorgesteld, maar om het in het openbaar aan te besteden, omdat volgens genoemde Hoofd-Ingenieur; "de algemene voorschriften, zoo van het Rijk, als voor de Provincie liggen, om werken van zoodanigen omvang in het openbaar aan te besteden; dat bij eigen beheer de controle der uitgaven bij de voltooijing van den weg, voor de Provincie hoogst moeijelijk is, en ook daarom eene openbare besteding meer verkieslijk is, en is aangenomen, en, zoo in een bojzonder geval daarvan mogt zijn afgeweken, is het niet gebleken, dat de wijze van uitvoering in eigen beheer de voorkeur verdient". De uitvoering in eigen beheer, zoals deze door het Gemeente-Bestuur van Avereest voorgestaan werd, was hiermede van de baan en er zou dus een openbare aanbesteding moeten plaats hebben. Voor hierop verder in te gaan wil ik hier eerste nog laten volgen het Kon. Besluit van 16 Februari 1859, no. 70, luidende als volgt;

Wij Willem III, bij de gratie Gods, Koning der Nedelanden, Prins van Oranje Nassau, Groot-Hertog van Luxenburg, enz. enz. enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 14 Februari 1859, no. 147, 3e. afdeeling, betreffende den aanleg van den straatweg van de Balkbrug over de Dedemsvaart door Oud-Avereest, naar den straatweg van de Wijk naar Zuidwolde; Gezien ons besluit van 16 December 1857, No. 88, waarbij ten behoeve van den aanleg van een kunstweg van de Dedemsvaart naar de Wijk een subsidie uit 's Rijks kas is verleend; Hebben goedgevonden en verstaan; Art. 1. Aan den Raad der gemeente Avereest wordt vergunning verleend tot den aanleg van een straatweg van gebakken steen in de opgegeven rigting over een lengte van 9878 el, waarvan ongeveer 2700 el in de provincie Drenthe en 7175 in de provincie Overijssel zullen liggen. Art. 2. De weg zal een breedte krijgen van ten minste 6 el en daarop zal de kunstbaan met straatklinkers worden aangelegd op eene breedte van ten minste 2,75 el. Art. 3. Aan de gemeenteraad wordt concessie verleend tot tolheffing op den weg, nadat die zal zijn voltooid, gedurende een tijdvak 't welk nader door Ons zal worden bepaald. Het tarief waarnaar de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 290 tolheffing zal geschieden en de plaatsen der tolboomen zullen eveneens later door Ons worden vastgesteld en aangewezen. Art. 4. De opbrengst der tolheffing zal in de eerste plaats strekken tot voorziening in het onderhoud en de behoorlijke instandhouding van de weg. Bij gebreke van behoorlijke onderhoud wordt de concessie ingetrokken. Art. 5. Het toezigt over den aanleg en de instandhouding van den weg in hetgeen er toebehoort, alsmede over de tolheffing wordt opgedragen aan de Gedeputeerde Staten van Overijssel en Drenthe, voor zoveel het gedeelte van den weg betreft welk in elk dezer provinciën is gelegen. Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering van dit besluit. 's-Gravenhage, den 16 Februari 1859. Get. Willem.

Om na deze uitwijding op de aanbesteding van de weg terug te komen. Deze aanbesteding werd in die jaren op de navolgende wijze bekend gemaakt; Openbare aanbesteding. Het Gemeente-Bestuur van Avereest, brengt ter kennis van de belanghebbenden, dat op Maandag den 15 Augustus 1859 's morgens te 11 ure, ten huize van Jacob Schutterop, alhier (thans hotel Munnink) in het openbaar zal worden aanbesteed, het maken van een straatweg vanaf de Balkbrug over de Dedemsvaart, door Oud-Avereest en de Stapel naar de straatweg tusschen de Wijk en Zuidwolde, ter lengte van 9878 ellen, benevens het bouwen van een vaste houten brug over de rivier de Reest, van twee groote en 10 kleine steenen duikers en het maken van twee tolbomen.

De aanbesteding zal geschieden bij inschrijving en opbod, de bestekken en voorwaarden zullen behalve ter Secretarie van Avereest ter lezing liggen te Dedemsvaart bij H.L. van der Vecht en bij J. Schutterop. te de Wijk bij Lubbering- te Zwolle in het logement bij Scheuer- te Meppel in de bonte koe (feitelijk hotel "de Bontekoe" aan de Wheem) en te Hoogeveen bij de weduwe Luningen. De aanwijzing in Loco zal geschieden op Vrijdag 12 en Zaterdag 13 Augustus 1859, telkens 's morgens te 9 ure te beginnen in de Stapel. Nadere informatiën zijn ter Secretarie van Avereest te bekomen, alwaar inmiddels afschriften van het bestek tegen betaling van f 2 verkrijgbaar zijn. Avereest, den 23 Juli 1859, Get.H.F. Deel Burgemeester. Get, H.A. Steenbergen, Wth. Ls.

Het is schrijver dezes niet mogen gelukken iets meer over het verloop dezer aanbesteding te vinden. Na de aanbesteding en de aanleg van de straatweg komt de tolheffing en wat daarmede in verband stond aan de orde. Het eerste wat schrijver hierover gevonden heeft is het volgende; No.5. Extract uit het Register der Resolutiën van de Gedeputeerde Staten der Provincie Drenthe. Woensdag, den 21 November 1861. Gehoord het gerapporteerde ter voldoening aan de beschikking van den 3 November, l.l. No. 3227, op twee missives van Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, beide van den 27 October l.l. no. 683 en 684, waarbij bij de eerste ter goedkeuring wordt aangeboden een ontwerp met bestek en teekening en begrooting van kosten van een tolgaarderswoning in den weg van de balkbrug over Oud-Avereest naar de Wijk en bij de tweede de volgende vragen worden gedaan; welke stappen door hen moeten worden gedaan, om in het genot der tolheffing en van het provinciaal subsidie op en voor den genoemden weg te komen, en of er ook bezwaar bestaat om nu reeds een begin te maken met de uitbesteding en opbouw der tolgaarderswoning? Herzien al de betrekkelijke stukken, Is besloten;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 291 Aan Burgemeester en Wethouders voornoemd te kennen te geven, dat in het besluit dezer vergadering van den 22 Augustus l.l. No. 64, waarvan een afschrift aan hen is gezonden, reeds is opgemerkt dat bij art. 3. van Het Kon. Besluit van den 16 Februari 1859, No. 70, waarbij aan den Raad der gemeente Avereest vergunning tot den aanleg van den hier bedoelden weg is verleend, de Koning zich heeft voorbehouden het tarief van tolheffing cast te stellen en de plaatsen der tolbomen aan te wijzenen dat dit College zich onbevoegd acht, zoolang een dit voorbehoud niet is voldaan, de voorgedragene plaats vvor den tolboom goed te keuren; dat dus daarin eerst door den Koning op voordragt van het Gemeentebestuur zal behooren te worden voorzien, vóór dat met de tolheffing een aanvang kan worden gemaakt en dat, daar de tolgaarderswoning bij den tolboom moet worden geplaatst en de plaats voor den laatste door den Koning moet worden aangewezen, het bestek, enz. voor die woning door deze vergadering niet kan worden goedgekeurd en dat dus het Bestuur der gemeente Avereest zich behoort te wenden tot Zijne Majesteit den Koning, met overlegging van een concepttarief en een voordragt omtrent de plaatsen van de tolboomen, teneinde deze zaak geregeld worde; dat wat gedaan moet worden ter verkrijging van het provinciaal subsidie, dit voorgeschreven wordt in het provinciaal reglement op het subsidiëeren van straatwegen en in de resolutie van de Provinciale Staten waarbij subsidie is verleend; doch dat wanneer het subsidie ook betaald moet worden van het nog te bouwen tolhuis, dit alsdan als een deel des wegs moet worden beschouwd en de weg dus niet is voltooid, terwijl eerst na voltooijing volgens art. 5 van het reglement het subsidie op de provinciale begrooting kan worden gebragt om in het volgend jaar te worden uitbetaald. Afschrift dezes te verzenden aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest. Voor Extract Comform, De Griffier der Staten van Drenthe, Get. Onleesbaar.

Daarna volgt nogmaals een schrijven van Ged. Staten van Drenthe, hoofdzakelijk betreffende vrijdom van het toltarief voor bepaalde ingezetenen van de gemeenten de Wijk en Zuidwolde. Juist om die eigenaardige bijzonderheden, thuis horende in die tijd nu ruim 100 jaren geleden, wil ik dit schrijven in haar geheel laten volgen. No.1. Assen, 23 Januari 1861. Door den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken is aan ons toegezonden ten einde ons gevoelen daaromtrent te doen kennen, het door de gemeenteraad Avereest aan den Koning ingediende adres, het verzoek bevattende, om de plaatsen te willen aanwijzen voor de tolboomen op den weg van de balkbrug door Avereest naar den straatweg van de Wijk naar Zuidwolde, en om het daarbij overgelegde tarief waarnaar den Raad den tol verlangs te heffen goed te keuren. Wij hebben op dat adres de gemeentebesturen van Zuidwolde en de Wijk, alsmede de Heer Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat in deze provincie gehoord. Door het Gemeentebestuur van Zuidwolde is naar aanleiding daarvan bij zijn berigt van 2 dezer, No. 1. Het verlangen te kennen gegeven, dat de vrijdom sub letters "e" en "f" van het tarief verleend aan ingezetenen van de Wijk, voor zoo veel noodig gelijk en evenzoo worde verleend aan de ingezetenen van Zuidwolde. Nader gevraagd zijnde, welke ingezetenen van Zuidwolde aanspraak konden hebben om in den bedoelden vrijdom te deelen, is uit het bekomen antwoord gebleken, dat zich in dit geval bevinden de landbouwers, Barteld Geerts Dijkman, Leffert Jans Linde en de wed. Jan Alberts Bloemberg, welke allen het tolhek moeten passeeren, om naar bij hen in gebruik zijnde gronden gelegen in de gemeente de Wijk te kunnen komen, zoodat de vrijdom bij de letters "e" en "f" van het tarief toegekend, ook aan hen behoort te worden verleend. Daar het intusschen niet voegzaam en ook niet voldoende zou zijn, om personen in het tarief te noemen, zouden wij het wenschelijk achten, dat bij eene algemeene bepaling in de leemte werd voorzien en geven wij in bedenking om de letters "e" en "f" van art. 2 van het toltarief te wijzigen als volgt; e. De paarden van ingezetenen, van de gemeenten Avereest, de Wijk en Zuidwolde aangespannen voor de rij- of voertuigen, beladen met mest of veldprodukten, bestemd voor- en komende van landerijen, bij de ingezetenen in gebruik en gelegen in de drie genoemde gemeenten, en- f. Het veen van ingezetenen der gemeenten Avereest, De Wijk en Zuidwolde, gedreven wordende van en naar de landen, bij de ingezetenen in gebruik en gelegen in de drie gemeenten, mits voorzien van een behoorlijk bewijs.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 292 Wij voegen het betrekkelijk berigt van het Gemeentebestuur van Zuidwolde van 2 dezer, no. 1 hiernevens. In het berigt van het gemeente-bestuur van de Wijk zijn geen bedenkingen op het tarief gemaakt. Het is intusschen aan ons College billijk voorgekomen, dat voor de rij- of voortuigen, beladen met producten en gaande naar de markten in de gemeenten Zuidwolde, en de Wijk gelijke vermindering van tol worde verleend als bij het tarief is toegekend voor zoodanige rij- en voertuigen, zich begevend naar de markten te Dedemsvaart en Avereest, en wij hebben gemeend de aandacht van den gemeenteraad van Avereest hierop te moeten vestigen. Het zal ons aangenaam zijn het antwoord van den Raad zoodra mogelijk te ontvangen.

Gedeputeerde Staten van Drenthe, Get. de Vos van Steenwijk. Voorzitter Get. Onleesbaar. Griffier.

Het volgend schrijven, betrekking hebbende op een bijzonder onderdeel van de weg door Oud-Avereest, is van de volgende inhoud; 3e. afdeeling. No. 891/674 Beplanting van Wegen. Zwolle, den 20 Maart 1861. Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel; Gelezen eene missive van Heeren Burgemeester en Wethouders van Avereest d.d. 15 dezer, no. 77 en bijlage, voordragende om goedkeuring en verleenen dat voor hen die het regt van bepoting bezitten den berm des wegs van de Balkbrug naar de Wijk in genoemde gemeente mogen bepoten of beplanten. Gelet op art. 22 van het reglement op de wegen en voetpaden in Overijssel, goedgekeurd bij Kon. Besluit van den 22 Augustus 1860, no. 52. Hebben goedgevonden; Tot wederopzeggen de vereischte goedkeuring te verleenen dat de berm van genoemden weg worde bepoot met opgaande boomen, ten minste 3 ellen uit het midden des wegs gemeten, op gelijke afstanden en in eenen regten lijn; voorts daarvan bij afschrift dezes kennis te geven aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Avereest, onder uitnoodiging om van de verleende goedkeuring aan de daarbij betrokken personen mededeeling te doen en ze naar aanleiding van art. 10 van het reglement op den ligger aan te teekenen. De Gedeputeerde Staten voornoemd, Get. Backer. Voorzitter. Get. Bijsterbos. Griffier. Heeren Burgemeester en Wethouders van AVEREEST.

Deze vergunning, waarbij aan de oorspronkelijke eigenaren van de weg het plantrecht van bomen op de bermen werd verleend, zou later blijken een bron van moeilijkheden op te zullen leveren. Toen in twintiger jaren dezer eeuw de weg door Oud-Avereest zou worden overgenomen worden de provincie Overijssel en deze laatste opruiming der bermen eischtte, waren vele eigenaren van de bomen hiervoor niet te vinden. Schrijver dezes, toen veldwachter der gemeente Avereest, heeft toen in de maanden Augustus en September 1924 persoonlijk deze kwestie persoonlijk mede getracht op te lossen, door aanbieding ter ondertekening van contracten aan de zeer talrijke eigenaren van gedeelten van de wegberm, om in de eerste plaats afstand van deze berm, verder van het plantrecht en opruiming van het houtgewas op de bermen, te doen. Eeen en ander ontmoette bij verschillende eigenaren de nodige tegenstand. Zeer vele besprekingen en toezeggingen moesten worden gedaan, om zoveel mogelijk aan de eisen van de Provincie gesteld tegemoet te komen. Ten slotte zijn er enkele kleine gedeelten van de berm overgebleven, waarover met de toenmalige eigenaren geen akkoord was te bereiken. Het uitzicht op een betre weg, dan de bestaande klinkerweg met zijn kuilen en hobbelige gedeelten, gaf bij velen de doorslag, afstand te doen van berm en bermbeplanting. Om na dit vooruitlopen op de geschiedenis van deze weg, terug te keren tot het beginstadium van de verharde weg, zou ik willen vermelden de lijst van de "rijkaards" die de gelden voor de leening ten behoeve van de weg beschikbaar stelden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 293 Deze erg simpele en m.i. ook niet volledige lijst zag er uit als volgt; Lijst van obligatiën afgegeven in de leening voor den weg van de balkbrug naar de Wijk. (balkbrug schreef men toen veelal nog niet met een hoofdletter.). No. 1 en 2. E.ten Kate No. 3 en 4. J.G. ten Oever. No. 5 tot en met 65 J.ten Kate. Ieder obligatie bedraagt f 500, rentende 3% jaarliks. Aldus opgemaakt door ons, Burgemeester en Wethouders der gemeenten Avereest, op heden den 28 November 1861. Get. J.H. van Barneveld. Burgemeester Get, B. Nijhuis. Wethouder.

Nu tegenwoordig een ieder vrij en ongehinderd met normale vervoermiddelen van de wegen gebruik kan maken, bedenkt men niet meer, dat, zoals de ouderen nog persoonlijk hebben meegemaakt, er vroeger op verschillende punten van de weg tolgeld betaald moest worden. Dit tolgeld was niet zo bijzonder hoog en toch had menigeen een bijzondere hekel om dit luttele bedrag te betalen. Het werd onder verschillende omstandigheden aangehaald als reden ergens voor. Ik wil alleen noemen, de oprichting van enige jaarmarkten te Balkbrug in 1835, waarbij naar voren werd gebracht, dat men dan vrij was van het betalen van tolgeld op de weg naar Ommen, waar men voordien ter markt ging. Ook zag men er geen kwaad in, om langs een soms grote omweg een tolboom mis te rijden en zodoende het tolgeld in de zak hield. Schrijver dezes heeft het nog persoonlijk meegemaakt in zijn jeugd, dat zijn ouders en groot-ouders lopende op weg gingen naar de markt te Meppel waarbij ze, evenals tegenwoordig de liftende personen, al spoedig door de een of andere boer die met paard en wagen naar de markt ging "opgepikt" werden om mee te rijden. Bij het naderen van het tolhek te de Knijpe, tussen de Wijk en Meppel deed zich dan altijd een en hetzelfde meningsverschil voor; "wie het tolgeld zou betalen"? De boer, onverschillig welke, wilde dan volstrekt niet hebben, dat de meerijder het tolgeld betaalde, terwijl deze er op stond voor het meerijden dit wel te betalen. Het z.g.n. geschil eindigde bijna altijd hierin, dat de meerijder betaalde, iets wat feitelijk zo'n ongeschreven voorschrift was en wat aan de boer, ondanks zijn tegenstribbelen goed bekend was. Maar dat het betalen van tolgeld sommige boeren zo zwaar viel, dat ze daarvoor hun kerkbezoek gingen beperken, zou men niet gedacht hebben. En toch bleek dit hier in deze gemeente wel het geval te zijn in die tijd, nu 100 jaren geleden. Hiervan getuigd het volgende schrijven;

Avereest, den 3 December 1861. De Kerkeraad der Hervormde Christelijke Gemeente te Avereest, ontdekt hebbende dat de Tolheffing in de Kerkelijke Gemeente de oorzaak is, dat vele leden der Gemeente die vroeger getrouwe Kerkbezoekers waren,thans nalatig worden in het bijwonen der openbare Godsdienstoefeningen en overwegende, welk een madelinge invloed dit hebben kan op den zedelijken en financiëlen toestand der Gemeente, acht zich verpligt, de vrijheid te nemen, om bij dezen het Edel Actbare Bestuur der Gemeente eerbiedig, doch tevens dringend te verzoeken, dat zij besluit; "Dat op dagen voor de Openbare Godsdienst oefeningen bestemd, van de Kerkbezoekers slechts de helft van het bedrag der gewone tolheffing geeischt worde". Niet twijfelende of het E.A. Bestuur der Gemeente zal ons van zijne medewerking tot bevordering van de zedelijken en financiëelen toestand der Gemeente doen blijken. Hebben wij de eer ons met hoogachting te noemen, De Kerkeraad voornoemd. Get. G.de Koning Azn. (Predikant). Aan het E.A. Bestuur Der gemeente te Get.E. ten Kate, Gzn. AVEREEST. Volgens het bepaalde in lid "e" van het toltarief was vrijdom van tol verleend voor de paarden der ingezetenen van de gemeenten Avereest, Zuidwolde en de Wijk, aangespannen voor rij- of voertuigen, beladen met mest of veldproducten, bestemd voor- of komende van landerijen bij de ingezetenen in gebruik en gelegen in de drie genoemde gemeenten. Dat deze bepaling nog eens tot een probleem zou leiden, dat zelfs ter oplossing zou voorgelegd worden aan de Minister van Binnenlandsche Zaken, zou men oppervlakkig gezien, nimmer hebben gedacht.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 294 Toch heeft zich dat feit voorgedaan. Via Gedeputeerde Staten van Overijssel kreeg het Gemeente-bestuur van Avereest het volgende antwoord van de Minister. 's-Gravenhage, 18 September 1862. Copia. Ministerie van Binnenlandsche Zaken No. 189 3e. afdeeling, Waterstaat. Uwe ambtgenooten in Drenthe hebben mijne tusschenkomst ingeroepen in een geschil tusschen de gemeentebesturen van Avereest en de Wijk over den zin van art. 2, lett. E. van het bij Koninklijk Besluit van 15 Maart 1861, no. 17, goedgekeurd toltarief voor den weg tusschen die beide gemeenten. Daarbij is namelijk vrijdom van tol togekend aan de paarden aangespannen voor de rij- of voertuigen beladen met mest of veldproducten. Nu heeft zich de vraag voorgedaan of een kar met heideplaggen op grond van die bepaling aanspraak op vrijdom heeft. Het Gemeentebestuur van de Wijk beantwoord die vraag toestemmend, doch volgens dat van Avereest kwam voor een kar met plaggen geen vrijdom te pas. Plaggen zijn volgens dat bestuur geen mest, want ze worden eerst met andere stoffen vermengd tot mest gemaakt, ze zijn ook geen veldvruchten, maar het veld zelf. Deze bewering komt mij, evenals het gemeentebestuur van de Wijk en Gedeputeerde Staten van Drenthe zeer onjuist voor. Heideplaggen zijn wel mest, want ze zouden onvermengd in den akker gebragt, bemesten dat is vruchtdrijven. Dat men ze met andere stoffen vermengd en alzoo mest maakt is waar, doch doet niet ter zake. Dat heideplaggen niet zijn veldvruchten in den zin bij het tarief bedoeld, moge waar zijn, de bewaring dat zij het veld zelf zijn, heeft geen zin. Ik ben dus van gevoelen dat bij eene gezonde uitlegging van het ratief een kar met diedeplaggen vrij is van tol. Uw College gelieve hiervan aan het Gemeentebestuur van Avereest kennis te geven met uitnoodiging zich dien overeenkomstig te gedragen. De Minister van Binnenlandsche Zaken, get. Thorbecke. Voor eensluiden afschrift, De Griffier der Staten van Overijssel. get. onleesbaar.

Ook ten aanzien van het eigendomsrecht op de dermen van de weg,deed zich in de eerste jaren een verschil van mening voor, tussen de voormalige eigenaar van de grond, waarover de nieuwe, verharde weg was aangelegd en het Gemeentebestuur van Avereest. Het betrof hier het gedeelte weg, gelegen ten noorden van de brug over de Reest bij de Bloemberg,aangelegd in het z.g. Reestenland. Wij kunnen aannemen, dat vóór de wegverharding, dit gedeelte weg, slechts een particulier stukje weg was, hoofdzakelijk voor boeren die naar de molen te de Bloemberg wilden. De vroegere eigenaar, Willem Lucas Stapel gedroeg zich nog als eigenaar, door het grasgewas op de berm en de glooiing voor zich zelf te gaan maaien. Met genoemde Stapel werd door het Gemeentebestuur van Avereest het navolgende contract gesloten. 2e. Afdeling. No. 1073/718. Overneming van grond. Dading. Zwolle, den 25 Maart 1863. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Gelezen eene missive van Burgemeester en Wethouders van Avereest, d.d.23 Maartm j.l. no. 117, geleide van een besluit van den Raad dier gemeente,d.d. 19 Maart te voren, strekkende om ter verkoming van verdere geschillen met den landbouwer Willem Lucas Stapel te de Wijk van dezen over te nemen, een perceel gronds, gelegen te Zuidwolde, zooverre daarover de straatweg van de Balkbrug naar de Wijk is gelegd, onder de volgende bepalingen; dat het perceel gratis aan de gemeente wordt overgedragen, mits de kosten van overdragt door dezen worde betaald; dat de bermen door de gemeente en de glooijing (ontstaan door de ophooging van den weg) in het eigendom van Stapel gelegen, door dezen onderhouden worde; dat de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 295 gemeente zal verpligt zijn tot voortdurend onderhoud van den bestaanden steenen duiker in voormelden weg, noordelijk aan dat perceel gelegen; dat zij den berm van den weg voor zoover deze over het afgestane gedeelte loopt, nimmer met houtgewas mag bepooten en de bestaande afscheindin in voldoenden staat zal onderhouden, en dat van het zuidende van en onder de brug in de Reest door of vanwege de Gemeente niet mag worden gevischt. Gelet op art. 94. litt. C en g der Gemeentewet. Hebben goedgevonden; Voormeld bestluit goed te keuren en daarvan bij afschrift dezer, kennis te geven aan den Raad voornoemd. De Gedeputeerde Staten voornoemd, get. C. Backer. Voorzitter. get. onleesbaar. Griffier. De Gemeenteraad van Avereest. Wat betreft de bovengenoemde afrastering kan schrijver mededelen, dat deze steeds heeft bestaan uit een solied hek, van ijzeren palen, verbonden met ijzeren staven. Het feit, dat de weg van Balkbrug door Oud-Avereest in verbinding met de straatweg van de Wijk naar Zuidwolde, op het kruispunt in de Stapel, voor een gedeelte in de provincie Drenthe was gelegen, bracht mede, dat het Gemeentebestuur van Avereest, niet alleen verantwoordeing verschuldigd was aan Gedeputeerde Staten van Overijssel, doch ook aan diezelfde Staten van Drenthe. En het is wel opvallend, dat juist met laatstgenoemde Staten nog al eens verschil van mening of uitlegging voorkwam over bepaalde onderwerpen. Het navolgende, nog al uitgebreid schrijven getuigd daar ook van. Extract uit de notulen van het verhandelde bij Gedeputeerde Staten van de provincie No. 27. Drenthe. Assen, 14 October 1863. Gelezen het gerapporteerde tenvolge besluit Commisseriaal van 19 Juni l.l. No. 1561; Herzien den brief van Burgemeester en Wethouders van Avereest, d.d.17 Juni l.l. no. 270, de daarbij ingezonden rekening van kosten van den aanleg van een straatweg van de Dedemsvaart, langs Oud-Avereest en dan Stapel naar den straateg tusschen Zuidwolde en de Wijk, voor zoo verre die in de provincie Drenthe is gelegen, met de bewijzen van uitgaaf en de verbintenis van het gemeentebestuur van Avereest tot onderhoud van dien weg. Gelet op de resolutie van de Staten dezer provincie van 8 Julij 1858, no. 25,waarbij aan de gemeente Avereest voor den aanleg van gemelden weg een subsidie uit de provinciale fondsen is toegekend van 30 percent der kosten, onder de voorwaarden daarbij vermeld; Herzien de resolutiën van dit College van 6 Augustus 1862, no. 26 en 1 Augustus 1863, no. 15. Overwogen, dat de voorwaarden aan het subsidie verbonden, zijn vermeld; Overwogen, dat volgens de overgelegde rekening en nevens gevoegde bewijzen van betaling de kosten van gemelden weg zouden bedragen de som van ..... f 13431,48 Overwogen, dat echter volgens de rekening, in strijd met het bestek, op de aannemingssommen der werken, aanbesteed den 15 Augustus 1859, niet is toegepast de korting voor vergeten posten bij de algemeene voorwaarden voor aanbesteding van rijkswerken, gearresteerd bij dispositiën van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 14 Februari 1845, no. 129 bepaald en dat niet is gebleken, dat hetgeen deswege kan worden gekort, boven het bestek is verwerkt; bedragende hetgeen ter dier zake had begoren te worden afgetrokken; a. 3/4 percent van de aannemingssom van de aardebaan en bestrating ad. f 10978,00- dus f 82,33 b. 1 ½ percent van die van de Brug over de Reest ad. f 999 Waarop gekort f 70 Rest f 929 Alzoo van de Drentsche helft, f 464,50 f 6,97 c. 2 percent van die van den duiker, tolboom f 11,50 Overwogen dat op de rekening zijn gesteld advertentiekosten Van den aanbesteding ad. f 39,30 die volgens het bestek op den aannemer konden worden verhaald. Overwogen, dat de gemelde kotingen en advertentiekosten f 140,10 tezamen beloopende voor de berkening van het provinciaal subsidie niet in aanmerking kunnen komen, gevolgelijk van het be- drag der rekening behooren te worden afgetrokken en de kosten van den weg alzoo moeten gerekend worden slechts de som van te bedragen. f13291,38 Is besloten,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 296 Gemelde rekening goed te keuren tot een bedrag van f 13291,38- en daar van onder terugzinding der overgelegde bewijzen van betaling kennis te geven aan Burgemeester en Wethouders van Avereest, met te kenniengeving, dat het betrekkelijk provinciaal subsidie ter som van f 3987,41- ten behoeve van hunne gemeente betaalbaar zal worden gesteld. Voor Extract Comform, De Griffier der Staten van Drenthe, Get. onleesbaar.

De Commassaris des onings in de provincie Overijssel, Nahuijs, doet d.d. 26 Januari 1871 onderstaand schrijven toekomen aan de Gemeentebesturen in Overijssel. "Het zou mij aangenaam zijn zoo zpoedig doenlijk, en zoo mogelijk vóór den 10 den der volgende maand, van U een opgave te mogen ontvangen van de in Uw gemeente bestaande kunstwegen (geen groote of rijks- noch provinciale wegen zijnde) met vermelding of daarop al dan niet tol geheven wordt, en zoo ja, met opgave van het aantal tolboomen en de opbrengst gedurende het afgeloopen jaar" Het Gemeentebestuur van Avereest verstrekte daarop de volgende opgaven; Opbrengst der tollen in 1870 op den weg langs de Dedemsvaart naar Heemse; No. 1. tol nabij de Lichtmis f 1054,52 No. 2. tol in den Hulst f 550,-- No. 3. tol nabij Sluis 4 f 890,-- No. 4. tol nabij de Pol f 807,57 1/2 No. 5. tol nabij Sluis 6 f 365,82 1/2 Totaal f 3667,92 Op den weg van de Balkbrug naar de Wijk. No. 1. tol nabij Balkbrug f 280,-- No. 2. tol nabij de Stapel, onder de gemeente de Wijk f 455,-- Totaal f 735. Bij deze opgaven meen ik, al of niet ten onrechte, een opmerking te moeten maken. Op de weg van de Lichtmis, langs de Dedemsvaart naar Heemse,waren volgens mijnmening 6 tollen, een en ander vermeld in mij artikel over genoemde weg. Tol no. 6 moest dan de tol zijn bij het Jachthuis te Lutten. Niet onmogelijk is het, dat de tol oven beneden Sluis Vier in 1870 nog niet bestond en eerst later is daargsteld. Het bedoelde tolhuis heeft schrijver nog goed gekend en is in de twintiger jaren van deze eeuw afgebroken. De Laatste bewoner, toen al geen tolgaarder meer, was Jan Willem Stoppelenburg. Het totale bedrag aan tolgelden op deze beide wegen bedroeg alzoo in 1870, f 4402,92-. Voor die jaren een flinke som geld. Ingevolge een besluit van de Raad der gemeente Avereest, d.d. 20 November 1877, werd de tol no. 1, op de weg van Balkbrug naar de Wijk onderhands verpacht voor de tijd van 3 jaren, ingaande 1 Mei 1878, voor de som van f 290 per jaar, aan Jan Ensink, schoenmaker aldaar. Zeer opmerkelijk is deze onderhandse verpachting op 20 November 1877, aangezien op 19 November 1877, dus één dag tevoren, de publieke verpachting aan de tollen in Avereest, dus ook deze tol no. 1 had plaats gehad. Mogelijk was er bij deze publieke verpachting geen serieuze liefhebber voor deze tol geweest, of de geboden pactsom in de ogen van de verpachters, Burgemeester en Wethouders van Avereest, te laag geweest, met gevolg deze onderhandse verpachting. De voorwaarden voor deze publieke verpachting worden hierbij door schrijver in afschrift overgelegd. Dit omvangrijke stuk, geeft een goed inzicht in de materie betreffende de tolheffingen in die jaren. De schoenmaker Jan Ensink, schreef zich ook wel "Ensing", en daarna zijn weduwe hebben nogal enige jaren de tol no. 1 op de weg van Balkbrug naar Oud-Avereest bediend. Wegens hoge leeftijd viel het de weduwe moeilijk de tol naar behoren te bedienen, waarom zij ontslag verzocht d.d. 28 April 1888, het onderstaande schrijven richtte tot de Raad der gemeente Avereest.

Aan der Raad ter gemeente Avereest. Mijne Heeren! De ondergeteekende, Luttien Jonkman, weduwe van Jan Ensing, tolpachster van tol no. 1 op den weg van de Balkbrug naar De Wijk, wonende te Avereest, berklaart bij deze, wegen haren hogen ouderdom, niet meer in staat te zijn, den tolboom naar behooren waar te nemen, waarom zij beleefd verzoekt hare pacht over te doen aan van der Hulst, postbode, mede te Avereest woonachtig en voorts vergunning vraagt om voorloopig in het bestaande tolhuis te mogen blijven wonen. De ondergeteekende, R. van der Hulst, postbode, wonende te Avereest verklaart zich bereid den tol, met ingang van den eersten Mei Achttien honderd acht en tachtig, voor de pachtsom van Twee honderd vijf

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 297 en zeventig gulden per jaar, van de weduwe Jan Ensing over te nemen, onder voorwaarde, dat de tolboom van zijn tegenwoordige stadplaats worden verplaatst tot bij de woning van den nieuwen pachter. De derde ondergeteekende, A. Berends, grondeigenaar, wonende te Avereest stelt zich bij deze tegenover de gemeente Avereest als borg voor R. ban der Hulst, postbode te Avereest en zulks vanaf den eersten Mei Achttien honderd acht en tachtig tot het ende der pachttermijn voor eene som van twee honder vijf en zeventig gulden per jaar, een en ander overeenkomstig de verplichtingen die hij als borg voor de weduwe Jan Ensing, blijkens te pachtvoorwaarden van tol no.1 op den weg van de Balkbrug naar de Wijk, opgenomen in het proces-verbaal van verpachting, d.d. 22 November 1886 heeft op zich genomen, terwijl hij bij dezes zich verbindt den tolboom voor zijne rekening en alzoo buiten kosten der gemeente te doen verplaatsen van de tegenwoordige standplaats naar de onmiddellijke nabijheid van de woning van bovengenoemden, R. van der Hulst en bij het eindigen van den pachttermijn terug te brengen naar het nu bestaande tolhuis no. 1 op voornoemden weg, om aldaar de tolboom onmiddellijk te herplaatsen. 't Welk doende enz. get. onleesbaar. get. A. Berends. get. R. van der Hulst.

Deze tolboomverplaatsing betrof geen grote afstand, plm. 2 á 300 meter verder in de richting Oud-Avereest van de toenmalige en nog thans bestaande tolgaarderswoning aan de Meppelerweg te Balkbrug. In de eerstvolgende bocht van de weg stond een eenvoudige arbeiderswoning, zoals er vroeger zoveel in deze gemeente hebben gestaan. Hier woonde toendertijd de postbode (thans genoemd brievenbesteller) Remmelt van der Hulst. De bedoelde woning, toen bewoond door de arbeider Dirk Nijland, is in de nacht van 23 op 24 Augustus 1933 afgebrand en niet weder opgebouwd. De bedoelde verplaarsing van de tolboom werd door de Raad derggemeente in zijn vergadering van 5 Juli 1888 goedgekeurd. Om nog terug te komen op het verzoek van de Kerkeraad der Hervormde Christelijke Gemeente te Avereest, omschreven op bladz.10 van dit artikel, kan ik nog vermelden, dat de Raad dezer gemeente, in zijn vergadering op 19 December 1861 heeft gesloten op het adres afwijzend te beschikken. Naast de figuur van de tolgaarder stond in even nauwe betrekking tot de nieuwe, verharde weg van de Balkbrug, door Oud-Avereest naar de straatweg van de Wijk naar Zuidwolde, de wegwerker, de man belast met het eenvoudige, dagelijkse onderhoud van de weg. In de betreffende notulen van de Gemeenteraad heb ik echter geen aanstelling van zo'n functionaris op genoemde weg gevonden. Wel op de weg langs de Dedemsvaart van de Lichtmis tot Heemse. Wel heb wij gevonden, dat de Raad dezer gemeente in zijn vergadering op 28 Maart 1867 heeft genoemd tot doodgraver op de Brugelijke begraafplaats te Avereest, Willem Nijboer, landbouwer te Avereest, zulks in de plaats van Hendrik van der Hulst. Later is mij gebleken, dat Nijboer, naast doodgraver, ook wegwerker was op de weg door Oud-Avereest. Deze beide betrekkingen werden steeds door één en dezelfde persoon bekleed. De doodgraver-wegwerker, W. Nijboer overleed op 27 April 1891. In verband met deze vacature's onstaant door het overlijden van Nijboer, kwam het volgende, ongedateerde verzoek bij de Raad dezer gemeente binnen. Geeft met verschuldigde eerbied te kennen, J. van den Berg, Arbeider te Avereest. Vernomen hebbende het overlijden van W. Nijboer, wegwerker van een gedeelte Gemeente-weg te Oud-Avereest; Dat ik hovengenoemden, J. van den Berg, reeds geruimen tijd, de werkzaamheden ten tijde de ziekte van W. Nijboer heb waargenomen. Waarom ik met bescheiden eerbied mij tot den Edel Achtbare raad wend, met het beleefde verzoek mij tot wegwerker van dat gedeelte weg en tot doorgraver te Oud-Avereest te willen aanstellen. Aan de Edel Achtbaren Raad get. J. van den Berg. der Gemeente Avereest. In de vergadering van de Raad dezer gemeente, op14 Mei 1891, wordt met algemene stemmen benoemd tot wegwerker op den weg van de Balkbrug naar de Wijk, op een jaarwedde van f 120 en tot doodgraver op de begraafplaats te Oud-Avereest, op een jaarwedde van f 30, J. van den Berg, arbeider aldaar ingaande op den dag van het overlijden van W. Nijboer, op 27 April 1891.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 298 Dat het betalen van tolgeld, ondank dat de opbrengst besteed werd aan het onderhoud van de weg en de weggebruiker dus rechtstreeds ten goede kwam, waren onze voorouders, zoals ik reeds eerder vermeld heb hiervan erg afkerig. Het was een betaling, die ze met de voormalige zand- en modderwegen niet kenden. Dit bezwaar hadden in lieden, die zo af en toe eens tolboom passeerden, in meerdere mate, de mensen, die dagelijks één, soms twee tollen genoodsaakt waren door de rijden. Met de opkomst van de zuivelfabrieken, toen nog genoemd "boterfabrieken", moesten vele merkrijders, die als melk van de boeren naar zo'n fabriek aan- en afvoerden, veelal zo'n tolboom melk van de boeren naar zo'n fabriek aan- en afvoerden, veelal zo'n tolboom passeren. In deze omgeving was de eerste "boterfabriek", die van Fritzlin en Co.te Lutten, precies over de grens van deze gemeente, in Ambt-Hardenberg. Evenwel hadden deze fabrikanten hier en daar ontroomstations. Hier werd de melk ontroomd, waarna de room werd verwerkt in hun fabriek te Lutten. Te Balkbrug hadden ze so'n ontroomstation ongeveer tegenover tol no. 1. Op 1 Mei 1892 dienden zij het volgende verzoek in bij Burgemeester en Wethouders dezer gemeente;

"Geven de ondergeteekenden met verschuldigden eerbied te kennen, dat het hen zeer aangenaam zouden zijn, wanneer U met de aanstaande regeling der Gemeente-tollen, in overweging wilden nemen, of het vervoer der melk, van- en naar onze fabrieken, zooalniet geheel vrij, dan toch tegen eenen zeer verminderden prijs kan plaats vinden; de vele tollen, die gepasseerd moeten worden, drukken zéér onze onderneming, zoodat het voor onze zaak van zeer groot belang zoude zijn, zoo aan ons verzoek zoude kunnen worden voldaan".

Het welk doende, Get.Fritzlin en Maes. Roomboterfabrikanten te Lutten a/d Dedemsvaart.

Naar aanleiding van dit verzoek verzocht het Gemeentebestuur dezer gemeente een opgave van de tolpachters, die daarvoor in aanmerking kwamen, van de bedragen door de melkrijders betaald. Deze vrij simpele opgaven het ik gevonden en wil ik hier laten volgen; Tol No. 1 W. Bekman, Mei 1890 tot 1891, f 11 per maand, 1891 tot 92, f 11 per maand en 1892 tot 93, f 16 per maand. Klein, pachter van de tol nabij de Pol in Avereest; Kan niet opgeven in het laatste half jaar (sinds de tolhekken verpachting) is de melkvervoer per tram geschiedt. (In het begin van de oprichting ging het ook met de tram). Horstra, tol no. 6 (nabij Sluis 6) 1 Mei 1890, voor de centrifuge op Zuidwolde was, kwam F. iedere dag, behalve Zondags, 2 x door het hek en betaalde toen 3/4, thans 1 x bedraagt iedere dag f 0,20. Kan het niet beter opgeven. Van Zand, No. 5. (te Zuidwolde ???) Fritzlin haalt 2 jaar lang p.m. (per morgen ???) de melk van Zuidwolde en ging 2 x daags door het hek en betaald dan 3/4 of 15 cent van iedere rit, van de oprichting der roomafscheider passeert F. 1 x het hek en betaald dan f 0,20. Na deze weinig zeggende opgaven, antwoordde het Gemeentebestuur, dat de financiële toestand der gemeente inwilliging van het verzoek niet toelaat en de verzoekers konden trachtten met de tolpachters een accoord te treffen. Dat naast het onderhoud van de wegen in eigen gemeente, het Gemeentebestuur van Avereest ook te zorgen had voor het onderhoud van wegen buiten de gemeente, kan men zich thans bijna niet meer voorstellen en toch was dit indertijd het geval. Zoals in dit artikel omschreven, moest het Gemeentebestuur van Avereest de weg Balkbrug-de Wijk, voor een gedeelte in de gemeente Zuidwolde en voor een gedeelte in de gemeente de Wijk onderhouden. Hiervoor had ze het recht van tolheffing op deze gedeelten weg, om met de opbrengst daarvan in dat onderhoud te voorzien. Naast rechten, had men hier dus ook plichten. En juist over het voldoende nakomen van deze plichten bestond wel eens verschil van mening tussen de Gemeentebesturen. Hiervan getuigt het volgende schrijven;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 299 De Wijk, den 14 Augustus 1894.

Het bij Uwe gemeente, in onderhoud zijnde gedeelte straatweg gelegen tusschen de boerenhuizingen, bewoond door de weduwe Geuchien Stapel en Jan Stapel alhier, verkeert sinds langen tijd in een toestand, die een spoedige voorziening dringend noodzaakelijk maakt. Terwijl wij de vrijheid nemen daarop bij deze beleefdelijk uw aandacht te vestigen, zal het ons tevens aangenaam zijn, dat zoo spoedig mogelijk uwerzijds de noodige maatregelen ter verbetering worden getroffen. Gaarne zullen wij met een enkel woord vernemen of die weldra mogen worden tegemoet gezien.

Burgemeester en Wethouders Der gemeente de Wijk. Get. Schonegevel. Burgemeester Get. A. Dekker. Wethouder.

De gemeente Avereest bezat wel het recht tot tolheffing op de weg naar de Wijk, de z.g. tol in de Stapel, doch dit recht was niet onbeperkt. De gemeenteraad van Avereest moest dit telkens weer aanvragen aan de Minister van Waterstaat, Nijverheid en Handel,waarna bij Kon. Besluit telkens een concessie werd verleend voor het recht om drie jaar tol te gaan heffen. Zo werd o.a. bij Koninklijk Besluit van 20 December 1894, no. 27, aan de gemeente Avereest voor den tijd van 3 jaren concessie verleend tot tolheffing op den weg van de Balkbrug naar den straatweg van de Wijk naar Zuidwolde. Dat het verlenen, der vorengenoemde concessie tot tolheffing, telkens voor de tijd van drie jaren, maar niet zo klakkelooos werd verleend, blijkt wel uit het schrijven, d.d. 10 Januari 1901, van Ged. Sdtaten van Overijssel, gericht aan Burgemeester en Wethouders van Avereest, welk schrijven luidde als volgt :

Weg van de Balkbrug naar de Wijk. De inhoud van Uw schrijven van 10 December j.l. No. 203/1051, heeft oms aanleiding gegeven den Heer Hoofd-Ingenieur van den Provincialen Waterstaat te verzoeken ons nader zijn gevoelen mede te deelen over den aanvraag van den Raad Uwer gemeente ter bekoming eener nieuwe concessie tot tolheffing op den weg van de Balkbrug naar de Wijk, en wel in verband met de kosten van onderhoud aan den weg besteed; Genoemde Hoofd-Ingenieur heeft aan dat volzoek voldaan. Het is gebleken, dat aan het onderhoud van den weg in de laatste drie jaren bijna niets is ten koste gelegd en ook in 1900 geen straatklinkers zijn geleverd, terwijl vroeger steeds aanzienlijk meer dan de opbrengst van de tolgelden aan dat onderhoud is besteed. Daar het allen schijn heeft, dat men met het oog opde voorgenomen overneming van den weg door de provincie zoveel mogelijk op het onderhoud wil bezuinigen, moeten wij U opmerken dat de weg in goeden staat van onderhoud zal moeten worden opgeleverd, zoodat eene verwaarloozing van het onderhoud geen voordeel voor de gemeente zal betekenen. Wij kunnen de aanvraag voor de nieuw concessie tot tolheffing dan ook alleen ondersteunen,wanneer het Gemeentebestuur zich verbindt, om evenals vroeger, gedurende den nieuwen drie jaarlijkschen termijn van tolheffing minstens 30000 straatkliners per jaar aan het onderhoud van den weg te verwerken en bovindien de versleten brug te vernieuwen. Uw antwoord hierop zien wij ten spoedigste tegemoet. De Gedeputeerde Staten, enz.

Aansluitende aan vorenstaand schrijven volgt nogmaals een missive van Heeren Gedeputeerde Staten, d.d. 21 Februari 1901. Weg van de Balkbrug naar de Wijk.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 300 Met toezinding van het rapport van de Heer Hoofd-Ingenieur van den provincialen waterstaat van 5 Februari 1901, No. 135/c, die door ons nader is gehoord betreffende den inhoud van Uw missive van 14 Januari, j.l. no. 12/44, hebben wij de eer U mede te deelen, dat door ons aan Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en nijverheid wordt geadviseerd om aan Uwe gemeente opnieuw concessie te verleenen voor den tijd van drie jaren tot tolheffing op den weg van de Balkbrug naar de Wijk, mits door U eene verklaring wordt overgelegd, die aan genoemden Minister zal worden toegezonden,waarbij de gemeente zich verbindt gedurende de drie jaren, minstens jaarlijks 30 000 nieuwe klinkers op den weg te doen verwerken. Wij verzoeken I derhalve ons die verklaring ten spoedigste te doen geworden on ons daarbij het rapport van den Hoofd-Ingenieur terug te zenden. De Gedeputeerde Staten, enz.

In het schrijven van 10 Januari 1901 van Ged.Staten van Overojssel wordt voor het eerst terloops gesproken over het overnemen van weg van de Balkbrug naar de Wijk. In een schrijven, d.d. 8 Januari 1903 komen Ged. Staten op dit voornemen nader terug onder overlegging van een lijst,waarop voorkomen 51 kunstwegen in de Provincie, welke in de termen vallen voor overneming door de Provincie. Hierbij wordt onder no. 21 ook genoemd, de straatweg van de Balkbrug over Oud-Avereest naar de Drentsche grens. Na dat Ged. Staten is gebleken, dat de weg thans in voldoenden toestand verkeert, maar wanneer nog geruimen tijd voor de overname mocht verloopen, wellicht eenige weinige omvangrijke herstellingen noodig zullen zijn, terwijl van de kunstwerken alleen de duiker bij de kerk verbetering behoeft. Op die gronden hebben wij de eer U het volgende voorstel ter overweging aan te bieden; De weg komt in beheer en onderhoud bij de provincie, die zich boj de overname verbindt de tolheffing te staken. Eveneens komen bij de provincie in beheer en onderhoud de in de weg gelegen kunstwerken, voor zoover die door de tegenwoordige beheerders van den weg worden onderhouden, met uitzondering van de houten brug over de Reest. Aan de provincie wordt overgedragen het eigensdomsrecht op den weg met de in beheer over te nemen kunstwerken en de bermen en alle plantrechten en rechten op het grasgewas, voor zoo ver een en ander aan de tegenwoordige beheerders van den toekomt. Het tolhuis wordt het eigendom der provincie. De tolboom mar vóór de overname worden opgeruimd. De duiker bij de kerk moet door de tegenwoordige beheerders vóór de overname in goeden staat worden gebracht, ten genoege van den provincialen waterstaat.

Wanneer de brug over de Reest, volgens een door Gedeputeerde Staten goed te keuren ontwerp, in steen en ijzer wordt vernieuwd, is de provincie bereid de thans ten laste der gemeente Avereest zijnde helft van den onderhoudsplicht of last, op zich te nemen. Het Drentsche gedeelte van den weg, lang 2,5 K.M. komt in beheer en onderhoud bij de gemeente de Wijk. De tolheffing op dat gedeelt wordt bij het inwekring treden van deze regeling gestaakt. Wij vertrouwen dat gij, Mijne Heeren! Voor zoveel U afhangt, ons Uwe medewerking niet zult onthouden bij de uitvoering van dit voor ons geheele gewest zoo bij uitstek nuttig en belangrijk besluit, terwille waarvan de Staten bereid zijn aanzienlijke financieele offers te brengen. Wijl wij het voornemen hebben in de aanstaande zomervergadering het resultaat van onze onderhandelingen met de tegenwoordige beheerders der bestaande kunstwegen, welke voor overname in aanmerking komen, aan de leden der Staten over de legeen en wij dan tevens daaraan defintive voorstellen hopen te kunnen vastknoopen, verzoeken wij U beleefd ons vóór 15 Februari e.k. te berichten, of Uw College genegen is op boven uiteengezette voorwaarden Uwerzijds mede te werken tot het brengen van den weg van de Balkbrug over Oud-Avereest naar de Drentsche grens, in beheer en onderhoud bij de provincie. De Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 301 Aan den Raad der Gemeente Avereest. Het schijnt dat het Gemeentebestuur van Avereest een Commissie heeft ingesteld om haar te adviseren over deze aangeleentheid. Op 30 Januari 1903 rapporteert deze Commissie het navolgende; Aan H.H. Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest. Ondergeteekenden advies uitbrengende over de weg Balkbrug, over Oud-Avereest naar de Wijk; Gelezen hebbende het schrijven van H.H. Gedeputeerde Staten van Overijssel, dato 16 Januari 1903 (bedoeld wordt het schrijven van 8 Januari 1903) van oordeel het voor de gemeente Avereest gewenscht is om de weg vanaf Balkbrug tot de Drentsche grens a.d.Provincie over de dragen en het onder Drenthe gelegen gedeelte met het recht van tolheffing te behouden. Daar het hen echter niet denkbaar voorkomt, dat de Gemeente de Wijk dat gedeelte onder Drenthe gelegen overneemt in onderhoud met de verplichting de tolheffing te staken zoo de Provincie van oordeel is, en Avereest met dat gedeelte zoude blijven zitten wat de commissie niet zoude wenschen. Zij stellen daarom voor het gedeelte tot de Drentsche grens met recht tot tolheffing op het andere gedeelte of beslist de geheele weg aan de Provincie over te dragen. 't Welk doende, Namens de Commissie, get, W. ter Haar.

Deze foto, door schrijver van dit artikel genomen op 5 April 1968, geeft in de eerste plaats weer, de boerderij, waar de in dit artikel genoemde en nogal besproken boer, Hendrik (Meilof) ten Oever gewoond heeft. Verder stelt het voor, de naar links afbuigende asfaltbetonweg van de Bloembarg naar Balkbrug, zoals wij deze thans kennen. Naar rechts loopt de provinciale weg door de IJhorst, Halfweg naar Staphorst en ook de weg vanaf Halfweg over de Lankhorst naar Meppel. Ten slotte kan men zich aan de hand van deze foto een voorstelling maken van de scherpe hoek, van 90 graden, van de vroegere straatweg ter plaatse. De sloot rechts op de foto,was de vroegere bermsloot van de straatweg. Aaan de lichte verhoging van de grond, kan men nog zo ongeveer de oude straatweg en daarnaast de smalle berm, herkennen. Het geheel heb ik genomen, om de uiterlijk niets veranderde boerderij van ten Oever weer te geven en het verschil te doen uitkomen van de bocht in de voormalige straatweg en de veel minder scherpe bocht van de tegenwoordige weg.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 302 Uit dit niet al te duidelijk omschreven rapport, moeten wij opmaken dat het de Commissie niet denkbaar voorkomt, zoals Ged. Staten in hun schrijven doen uitkomen; "Het Drentsche gedeelte van den weg, lang 2,5 K.M. komt in beheer en onderhoud bij de gemeente de Wijk", de gemeente de Wijk, dit in Drenthe gelegen stuk weg, waarvan ook nog een klein gedeelte onder de gemeente Zuidwolde, zou overnemen en dan nog wel zonder het recht van tolheffing. Ded gemeente Avereest zou dan toch nog met dit deel van de weg blijven zitten. Het voorstel van de commissie komt naar mijn mening hier op neer; dat het gemeente-bestuur van Avereest het in Overijssel gelegen gedeelte tolvrij overdraagt aan de provincie Overijssel, maar aan zich houdt het in Drenthe gelegen gedeelte weg mete het recht van tolheffing op dat deel van de weg, of, in het weede geval, de gehele weg, ook in Drenthe over te dragen de provincie Overijssel. Schrijver dezes heeft na dit belangelijke voorstel van Ged. Staten alléén het vermelde rapport gevonden, maar verder geen antwoord van de Raad aan Ged. Staten. Al spoedig daarna, in de vergadering van de Raad op 8 Februari 1904, wordt met algemene stemmen aangenomen, om opnieuw concessie voor tolheffing op de genoemde weg, aan te vragen. De lopende concessie zou met ingang van 1 Augustus 1904 aflopen. Hieruit blijkt wel, dat van overdracht van de weg aan de Provincie geen sprake was. Dat men in die jaren bijzondere gevallen van vrijstelling van tolheffing kon meemaken heb ij reeds eerder vermeld. In de vergadering van de Raad dezer gemeente, op 17 October 1904 kwam zo'n twijfelachting geval van vrijstelling van tol aan de orde.

De Raad der gemeente Avereest; Gezien het adres van den Heer H. ten Oever, houdende verzoek om teruggave van f 0,50 tolgeld, door hem betaald aan tol no. 1.(nabij Balkbrug) op den straatweg Meppel-Balkbrug, doch zijnde naar zijn oordeel volgens de bepalingen van het tarief niet verschuldigd; Overwegende dat de bepaling van het tarief, die hier van toepassing is, die van art.2. sub "e" luidt als volgt; "De paarden van ingezetenen van de gemeenten Avereest, de Wijk en Zuidwolde aangespannen vor de rij- of voortuigen, beladen met mest of veldproducten en bestemd voor de komende van landerijen bij die ingezetenetn in gebruik en gelegen in de drie genoemde gemeenten". Overwegende, dat in casu is gebleken, dat weliswaar een veldproduct is vervoerd,afkomstig van een bij een ingezetenen in gebruik zijnd terrein, gelegen in een der drie gemeenten, met name in de gemeente Avereest en eveneens dat vervoer heeft plaats gehad door een paard of paarden van een ingezetene dier zelfde gemeente Avereest, aangespannen voor een rij- of voortuig, doch tevens dat de vervoerder ingezetene niet het gebruik had van het terrein waarvan het veldproduct afkomstig was.

Overwegende, dat uit de redactie van de bovengenoemde vrijstelling sub "e", met name uit de plaatsing van het aanwijzend lidwoord "die" voor het tweede woord, ingezetenen, behoort te worden afgeleid, dat om toepassing van de vrijstelling te kunnen vorderen, de ingezetene die met zijn paard of zijne paarden veldproducten vervoert, tevens behoort te zijn de gebruiker van het terrein, waarvan het veldproduct afkomstig is. Besluit; A. aan den adressant te kennen te geven dat naar het gevoelen dezer vergadering de bedoelde betaling is geweest in overeenstemming met de bepaling van het betreffende tarief en dat mitsien teruggave niet kan worden gevorderd. B. afschrift hiervan de doen toekomen aan addressant en aan den pachter ter informatie. De Raad voornoemd, Get. M. Wijt, Wzn. Burgemeester. Get. onleesbaar. Wethouder

Men ziet hier nog eens weer, hoe "klein" grote mensen kunnen zijn. Om een luttel bedrag van f 0,50 werd zoveel drukte gemaakte, dat er zelfs een raadsvergadering en een raadsbesluit voor nodig was om deze H,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 303 ten Oever van zijn ongelijk te overtuigen, of mogelijk was hij wel niet overtuigd, maar moest hij zich bij de beslissing van de Raad dezer gemeente neerleggen. Persoonlijk heb ik deze Hendrik Meilof ten Oever nog zeer goed gekend. Het was een "gezeten" boer, zoals men deze mensen omschreef.Hij woonde op het kruispunt,waar de weg naar de IJhorst rechtdoor gaat en de weg van Balkbrug door Oud-Avereest afbuigt naar de Bloemberg en verder over de Wijk naar Meppel gaat. Een ander voorval,welniet de weg Balkbrug-de Wijk betreffende, maar wel de genoemde zuinige boer ten Oever, wil ik toch nog even vermelden. In de tijd, toen een man op een rijwiel nog een bezienswaardigheid was, kwam een onbekende mijheer op zo'n nieuwerwets vervoermiddel rijden over de weg door Oud-Avereest. In de buurt van de boerderij van ten Oever lag een krom stukje boomtak op de weg. De wielrijder had het onluk dit dit kromme stukje hout tussen de spaken van het voorwiel van zijn fiets te krijgen, met gevolg verschillende spaken stuk of verbogen. Het rijwiel was niet meer te berijden.In die tijd waren er op het platteland ook nog geen rijwielreperateurs, zodat deze mijnheer wel erg in de knoop zat met zijn fiets. Genoemde ten Oever, die een en ander had gezien, gaf hem de raad en bood zich aan, mijnheer met zijn kapotte fiets naar het naaste spoorwegstation, in dit geval Koekange, te brengen. Aangezien deze boerenfamilie zo gul en vriendelijk met woorden waren, wed geen akkoord gemaakt over de kosten van dit vervoer, maar liet mijnheer zich door ten Oever met fiets en al per rijtuig naar het spoorwegstation te Koekange brengen. Hier bleek hem dat ten Oever zijn behulpzaamheid zeer goed liet betalen. Toen ten Oever weer thuis was en paard en rijtuig onder dak gebracht waren ging hij toch nog even terug naar de straatweg.Hij zicht het kromme eindje hout weer op, om het daarna weer op de weg te leggen. Je kon nooit een weten...... dacht deze zuinige boer. Dat de overdracht van de weg van Balkbrug over Oud-Avereest naar de Drentsche grens nabij de Bloemberg aan de provincie Overijssel voorlopig van de baan was, blijkt wel uit de volgende rapporten over deze weg. Onspectie van den weg Van de Balkbrug over Oud-Avereest Naar de Drentsche grens Avereest, 5 December 1904. No. 21. . Ingevolge opdracht, d.d.20 Julij j.l.heb ik de eer UHEd. Gestr. Mede te deelen, dat Vrijdag 2 December door mij inspectir is gehouden over den straatweg van de Balkbrug naar de Drentsche grens, vergezeld door den arbeider belast met het dagelijksch onderhoud van den weg. Den Heer Burgemeester heb ik vooraf kennis gegeven van de voorgenomen inspectie. Z. Ed. deelde mij mede dat hij beter vond dat de wegarbeider mij vergezelde, als zijnde volkomen met den toestand van den weg op de hoogte. Deze straatweg is in onderhoud bij de gemeente Avereest. Nabij de Balkbrug, tegenover de woning van den Hoofdopzichter is de weg over plm. 15 M. slecht, ongeveer 100 M. verder bij de eerste bocht, tegenover het koffiehuis van de Munnink (thans café Leunge) is een slecht gedeelte van plm. 35 M. lengte, deze gedeelten dienen opgenomen te worden en verstraat met bijlevering van plm. 1500 nieuwe klinkers. Ongeveer 500 M.verder, voorbij den eersten tolboom is een gedeelte van plm. 200 M. dat veel te laag ligt en tevens slecht wordt, dat gedeelte dient opgenomen te worden en 10 á 15 c.M. verhoogd; voor deze verstrating en herstelling zullen ongeveer 3000 nieuwe steenen noodig zijn. Tegen de Huizingerwijk is de erg plat en knikkerig; herstelling van dit gedeelte, waarbij het zandbed 10 c.M. dient verhoogd te worden is noodzakelijk, daarvoor zal ongeveer noodig zijn 7500 nieuwe steenen. De oude steenen vallen op dit gedeelte vermoedelijk niet mede. Lengte van het op te nemen eind plm. 2500 á 3000 M. Overigens is den kunstweg in vrij goeden staat. In 1903 is aan dezen weg niets verricht; in 1904 zijn verwerkt 12000 nieuwe steenen. De bandzoden waren over de gehele lengte, van de Balkbrug tot de Drentsche grens weg gestoken, de bermen zien er netjes uit. Het dagelijksch onderhoud wordt uitgeoefend door een arbeider, die daarvoor eene belooning geniet van f 3- per weerk; hij heeft geen vaste dagen, doch te weg is aan zijn sorg toevertrouwd. Somwijlen werkt hij 10 á 12 dagen achtereen, doch minstens drie dagen per week. Deze arbeider geeft ook aan den Burgemeester van Avereest op, als hij oordeelt dat gestraat moet worden, of dat nieuwe steen aangevoerd moet worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 304 Aan den duiker achter de Hervormde Kerk in de Weem, die voor enige jaren al zeer houwvallig was, is nog niets verricht. Twee jouten duikers, waarvan één bij Klein-Oever en één bij het boerenerf "Westerholt", zijn hersteld emt nieuwe dekplank. Van de brug over de Reest zijn de dekken hersteld met drie planken overigens is niets aan deze brug gedaan. De Opzichter der Dedemsvaart, Get. G.S.J. Breukel.

Naar aanleiding van dit rapport bericht de Hoofd-Ingenieur van den provincialen Waterstaat in Overijssel, de Heer A. Deking Dura op 13 December 1904 aan Ged. Staten van de provincie Overijssel het volgende; Hierbij heb ik de eer Yw College toe te zenden het door den opzichter Breukel uitgebracht rapport naar aanleiding van de door Hem gedane opname van bovengenoemden kunstweg. Ik geef Uw College in overweging een afschrift van dat rapport toe te zenden aan het Gemeentebestuur met opmerking dat daaruit blijkt dat in 1905 12ooo nieuwe straatklinkers tot herstel van den weg moeten worden verwerkt, terwijl de uitkommende bruikbare klinkers tot verdere herstelling der drie genoemde slechte gedeelten moeten worden gebezigd. Verder dat de duiker bij de Hervormde Kerk moeten worden hersteld. In the dagelijksch onderhoud wordt voor een straatweg op voldoende wijze voorzein. Beter deskundig toezicht is echter wel gewinscht. Ten deele wordt daarin nu voorzien door de geregelde inspectie vanwege de Provincie. Met den toestand van de brug over de Reest kan voor het oogenblik genoegen worden genomen; zij zal waarschijnlijk worden vernieuwd in verband met den aanleg van den stoomtram van Meppel naar Balkbrug. De Hoofd-Ingenieur, voornoemd.

In verband met het vorenstaande doen Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel op 9 Februari 1905 onderstaand schrijven toekomen aan Burgemeester en Wethouders van Avereest. Onder toezending van een afschrift van het advies van de provincialen Hoofd-Ingenieur, d.d.13 December 1904 en van het daarin genoemde rapport der inspectie van den terzijde genoemde weg (Straatweg van de Balkbrug naar de Drentsche grens) hebben wij de eer U te verzoeken ons vóór 1 April e.k. mede te deelen welke maatregelen door U naar aanleiding der in die stukken gemaakte opmerkingen, waarmede wij ons geheel vereenigen, zijn genomen. De Gedeputeerde Staten vernoemd. Door Burgemeester en Wethouders van deze gemeente werd o.m. prijsopgave gevraagd van straatsteenen aan de Klak- en Steenfabriek "Minke". Directeur S. Breukel Gzn. waarop het volgende antwoord binnenkwam; Dedemsvaart, 30 Maart 1905. Den Wel Ed. Heer Burgemeester van de gemeente Avereest. In antwoord op U Ed. 's geëerde aanvrage diene, wij U offreeren, 12000 straatklinkers waarvan 1500 stuks franco op werk te Balkbrug en 10500 franco op den wal in de Huizingerwijk ongeveer ter hoogte van de wed. A. Huizing, voor achtien gulden vijfig cents. Zegge f 18,50. Betaling op drie maanden na levering. Levering met plm. 14 dagen, mits tijdig bericht. Aanbevelend U Ed. Achtb.dienstw. dn. Get. S. Breukel Gzn. Get. ?? Minke. Een berekening der kosten in 1904 gemaakt; 12500 steen, wal f 19,85 per 1000 f 248,12 1/2 vervoer van 12500 ad f 1,25 per 1000 f 15,62 1/2 220 voer zand f ,20 per voer f 44,- 881 M. straatloon ad f ,18 per meter f 158,58 opnemen weg f 0,75 Totaal f 467,08 Herstellen 2 duikers f 33,40 Totaal f 500,49 Wel een heel groot verschil, deze prijzen van 1904 en de prijzen van heden, 1968.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 305 Het antwoord op het verzoek, hiervoren vermeld, van Ged. Staten, door Burgemeester en Wethouders, d.d.11 April 1905 luidde als volgt; Naar aanleiding van Uw schrijven van den 9 Februari j.l. 3e. Afdeling no. 5978/2156, hebben wij de eer Uw College te berichten, dat wij meenden goed te doen, ondanks het bepaalde bij art. 179h. Gem. Wet, genoemd schrikven met bijlagen bij den Raad in te brengen, die hierop in zijn vergadering van 31 Maart j.l. conform ons voorstel heeft besloten de verbeteringen aan den straatweg Balkbrug naar de Drentsche grens, overeenkomstig de in het rapport van den Hoofd-Ingenieur van de provinciale waterstaat vervatte werken, nader aangeduid in dat van den opzichter, alhier, de Heer G.S.J. Breukel, zoo spoedig mogelijk tot uitvoering te brengen. De voorbereidende maatregelen werden derhalve bereids getroffen, voorts moge het ons vergund zijn te zeggen, dat wij met groote belangstelling kennis namen van Uwe missive van den 30 Maart j.l. 3e. Afdeeling no. 985, waarin aan de gemeentebesturen de gelegenheid geopend wordt in het belang van een goed onderhoud der wegen meer dan tot nu toe gebruikelijk was, voorlichting te vragen van Uwen procinvialen waterstaat. Van die uitnemende gelegenheid ten zeerste gaarna gebruik willende maken, hebben wij de eer Uw College beleefdelijk te verzoeken het, zoo mogelijk daarheen te willen leiden, dat een zoodanig toezicht op alle onze gemeentewegen owrde uitgeoefend, opdat wij alzoo in staat gesteld worden, dit onderhoud, beter dan tot dusverre in overeenstemming met het zakkundig advies en toezicht Uwer ambtenaren te kunnen regelen en uitvoeren. Burgemeester en Wethouders van Avereest. In dit artikel komt telkens ter sprake, de staan duiker, "voorbij de Ned. Herv. Kerk in de Wheem". Deze duiker diende en dient heden (1968) nog, om et water van een laag gelegen komvormig complex grasland, genaamd "de Uitschotten", gelegen achter de school te Oud-Avereest en voor de Haar, door de gelijknamige waterleiding door de duiker onder de openbare weg en achterlangs de algemene begraafplaats af te voeren naar de Reest. Zowel in de zomer als in de winter was en is deze duiker zeer belangrijk voor de waterafvoer. Andermaal komt deze duiker nog eens weer in bespreking, wanneer de Spoorwegmaatschappij Meppel-Balkbrug ten behoeve van de aanleg der ontworpen spoorbaan verzoekt deze duiker te mogen verlengen. Bij besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, 3e. Afdeling, no. 1850/1202, d.d. 9 April 1907 wordt ontheffing verleend van de verbodsbepaling van art. 22 van het prov. Reglement op de waterleidingen en aan genoemde spoorweg-maatschappij vergunning verleend onder bepaalde voorwaarden, deze duiker te verlengen. Bij de behandeling van de Gemeentebegrooting, dienstjaar 1908, in de vergadering van 16 October 1907 van de Raad dezer gemeente, komt in bespreking een voorstel van het lid Wolter ter Haar, om de tol in de Stapel, gemeente de Wijk, op de weg Balkbrug naar de Wijk, opnieuw te verpachten, doch die bij Kingma, tol. No. 1, nabij Balkbrug, met 1 Mei a.s. (1908) op te heffen. De Heer ter Haar brengt naar voren, dat Rijk de Provincie in dezen (opheffen van tollen) voorgaan; bovinden drukt deze tol bijna uitsluitend ingezetenen. Ook het spoedig tot stand komen van de tramlijn Meppel-Balkbrug, zou tengevolge hebben, dat de opbrengst van de tol kleiner zou worden en de pachter vermindering van de pacht zou vragen. Het voorstel van de Heer ter Haar wordt met 8 stemmen vóór aangenomen. (2 leden waren niet aanwezig, terwijl 3 leden tegenstemden). Dat het opheffen van zo'n tol in het belang der ingezetenen van de gemeente aanleiding zou zijn voor een andere groep ingezetenen van diezelfde gemeente, om zich met een adres tot de Raad der gemeente te wenden, zou men in eerste aanleg niet verwachten. Het waren mensen, die woonden in de buurtschappen Oud-Avereest, den Westerhuis, Klein Oever en Groot Oever, die minder belang hadden bij de opheffing van tol no. 1 nabij Balkbrug, maar wel bij de opheffing van tol no. 2 in de Stapel, gemeente de Wijk. Deze mensen waren in die jaren, veel meer den thans (1968) voor hun zakelijke belangen in hoofdzaak aangewezen op de Wijk en Meppel. Op 27 Januari 1908 dienden zij het onderstaande verzoek in bij de Raad dezer gemeente.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 306 Edel Achbare Heeren! Ondergeteekenden, inezetenen der gemeente Avereest, nemen hierbij de vrijheid zich tot Uw College te wenden met het beleefd en eerbiedig verzoek den tol, staande op den Bloemberg, gemeente de Wijk, op den straatweg van Avereest naar de Wijk, op te heffen. De onbillijke verhouding van dit gedeelte der gemeente Avereest met het overige gedeelte der gemeente doet adressanten tot deze aanvrage besluiten 't Welk doende, M. Eemten. R. ten Kate Kzn. Egb. Ten Kate. T. Westerhuis. Gebr. Fieten. A. ten Haar. E. Bulder. A. Stapel. J.Prins Rzn. J. Oosterhuis. H. Karsies. E. ten Kate Jzn. H.Prins. H.ten Oever. F. de Lange. E. Broek. J.Haasjes. J. van Goor. Wed. J. ten Kate. Wed. G. ten Oever. G. Hulst. J. de Lange. G. Huizing. Reeds daags daarna, op 28 Januari 1908, werd hun verzoek behandeld door de Raad der geemeente Avereest en werd te dien opzichte het volgende besluit genomen; De Raad der gemeente Avereest; Gezien een adres van Egb.ten Kate en 22 medeondertekenaren, houdende verzoek tot opheffing van den tol aan den Bloemberg, onder de gemeente de Wijk, op den straatweg dezer gemeente van Balkbrug naar de Wijk; Besluit; Aan den Addressant c.s.te kennen te geven, dat hun verzoek in zijne vergadering, d.d. heden is afgewezen. De Raad voornoemd. Aan Rgb. Ten Kate c.s. te Avereest Avereest, 28 Januari 1908. Nu het tolhuis bij tol no. 1 op de weg van Balkbrug over Oud-Avereest naar de Wijk met ingang van 1 Mei 1908 niet meer voor de tolpachter ter bewoning behoefde beschikbaar te worden gesteld, kon de gemeente Avereest dit particulier gaan verhuren. De Raad der gemeente besluit dan ook in zijn vergadering op 28 Januari 1908, het voormalige tolhuis bij tol 1, met ingang van 1 Mei 1908 voorlopig voor den tijd van 1 jaar onderhands te verhuren aan den Heer J. Kingma en zulks voor een bedrag van f 45 per jaar. (de Heer Kingma was eigenaar van de ongeveer tegenover deze woning staande boterfabriek). Was de tolheffing bij tol no. 1 nabij Balkbrug, op de weg van Balkbrug over Oud-Avereest naar de Wijk per 1 Mei 1908 opgeheven, de tolheffing bij rol no. 2 onder de gemeente de Wijk, bleef nog altijd bestaan. Wel moest de Raad der gemeente Avereest telkens aan de Koningin verlenging der concessie, die geldig was voor een tijdvak van drie jaren, aanvragen. Het was op 30 September 1913, dat Burgemeester en Wethouders van deze gemeente, de Raad er op attenderen, dat de lopende concessie tot tolheffing op den weg van Balkbrug naar de Wijk op 30 April 1914 zou eindigen. De Raad der gemeente richtte daarna het volgende verzoek aan Hare Majesteit de Koningin; Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de Raad der gemeente Avereest; dat de bij Uwe Majesteit besluit van 16 Maart 1911, no. 38 verlengde concessie tot tolheffing op den weg van Balkbrug door Oud-Avereest naar den straatweg van de Wijk naar Zuidwolde, met 1 Mei 1914 zal zijn geëindigd; dat met het oog op de kosten van onderhoud van dezen weg en de betaling van rente en aflossing van de geldleening voor aanleg van dezen weg aangegaan, (nog groot f 4000-) de opbrengst van den tol bezwaarlijk zoude kunnen worden gemist. Redenen waarom voornoemde Raad Uwe Majesteit eerbiedig verzoekt vergunning te willen verleenen om op den aan de gemeente Avereest toebehoorenden straatweg Balkbrug-de Wijk, ook na den bovengenoemden datum van 1 Mei 1914 tol te blijven heffen aan den bestaanden tol onder de gemeente de Wijk, onveranderd volgens de voorschriften en het tarief, zooals dat bereids bij Uwer Majesteits bovenaangehaald besluit van 4 Mei 1908, no. 48 is bedoeld. Het welk doende, De Raad voornoemd. Een staatje van de inkomsten en de uitgaven betreffende de genoemde weg over de jaren 1910, 1911 en 1912 werd hierbij overgelegd. Ontvangsten: 1910 Opbrengst van den tol aan de Bloemberg f 180- 1911 f 180- 1912 f 180- Uitgaven: 1910 Jaarwedde van den wegwerker f 156- 1910 Onderhoud straatweg f 256,20 1910 Rente van de geldleening voor het aanleggen van den straatweg f 180- 1910 Aflossing van deze geldleening f 500- Totaal f 1092,20 1911 Jaarwedde van den wegwerker f 156- 1911 Onderhoud straatweg f 681,54 1911 Rente

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 307 van de geldleening voornoemd f 165- 1911 Aflossing van de geldleening f 500- Totaal f 1502,54 1912 Jaarwedde van den wegwerker f 156- 1912 Onderhoud straatweg f 1029,63 1912 Rente van de geldleening voornoemd f 150- 1912 Aflossing van de geldleening f 500- Totaal f 1830,63. Aan het oude tolhuis nabij Balkbrug kwamen veel onderhoudskosten, waarom het Gemeentebestuur van Avereest besloot uit de gaan verkopen. Bij deze verkoop werd het omschreven als, "de voormalige tolgaarderswoning in de “Huizingerlanden". Wanneer men dat zo leest, denkt men onwillekeurig aan een afzonderlijk in het land staande woning. Tcoh is dit niet zo. Wel staat het op de Huizingerlanden van vroeger, maar dan daar waar deze tegen de straatweg aanliggen. Het voormalige tolhuis thans Meppelerweg 41, is uiterlijk nog wienig veranderd. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 25 Februari 1914 wordt voorgelezen de goedkeuring van Ged. Sdtaten van het raadsbesluit van de onderhandsche verkoop aan de Heer J.F. Pluim te Balkbrug van de oude tolgaarderswoning in de Huizingerlanden voor een zom van f 700. Lange jaren is deze woning bewoond geweeest door Egbert Brink, landarbeider in vaste dienst bij de Heer Pluim voornoemd. Op heden wordt het oude tolhuis bewoond door Jan Duizendkunst, huisslachter en rietdekker.

Op 3 Maart 1916 verzoekt de wegwerker op de straatweg van Balkbrug naar de Wijk, tevens doodgraver op de begraafplaats te Oud-Avereest, Jan van den Berg, wegens hoge leeftijd ontslag uit deze betrekkingen. Vanaf 27 April 1891 had hij deze betrekkingen naar aller genoegen waargenomen.

Bij besluit van de Raad dezer gemeente, d.d. 15 April 1916, wordt aan van den Berg met ingang van 1 Mei 1916 eervol ontslag verleend als doodgraver en als wegwerker, vorenomschreven. Toen schrijver dezes in 1918 als Gemeente-veldwachter in deze gemeente werd benoemd, heeft hij nog enige keren voor de Gemeente-Ontvanger een aan van den Berg van gemeentewege toegekende aanvulling van zijn karig pensioentje thuisgebracht. Deze oude baas, in z'n tijd een serieus en plichtsgetrouwe werkman, was het waard dat hem op zij oude dag deze dienst bewezen werd. In zijn plaats werd door den Raad dezer gemeente met ingang van 1 Mei 1916 aangesteld tot doodgraver op de algemene begraafplaats te Oud-Avereest en tot wegwerker op de straatweg van Balkbrug door Oud-Avereest naar de straatweg van de Wijk naar Zuidwolde, Hendrik de Olde, arbeider te Oud-Avereest. Per 1 Januari 1921 werd de jaarwedde van de Olde, als wegwerker op de straatweg te Oud-Avereest, gebracht op f 250- per jaar, waarvoor hij 2 dagen per week op deze weg moest werken. De tol in de Stapel, gemeente de Wijk, maakte dikwijls een punt van bespreking uit, zowel bij het Gemeente-bestuur van de Wijk, als bij het bestuur der gemeente Avereest. Zo vroeg het Gemeentebestuur van de Wijk op 13 Januari 1917 in verband met de aanvraag van de Raad van Avereest om verlening van concessie tot tolheffing op den weg van Balkbrug door Oud-Avereest naar de straatweg van de Wijk naar Zuidwolde, opgave aan Burgemeester en Wethouders van Avereest, van de opbrengst van de tol, benevens de kosten van onderhoud en bediening in elk der jaren 1914, 1915 en 1916. De volgende cijfers worden daarop verstrekt; 1914 opbrengst van de tol f 214- 1915 opbrengst van de tol f 231- 1916 opbrengst van de tol f 231- bediening voor ieder jaar f 156- onderhoud in 1914 f 499,54 onderhoud in 1915 f 1,- onderhoud in 1916 f 1263,89 Betreffende de tol in de Stapel, gemeente de Wijk en de overdracht van het weggedeelte in onderhoud en beheer bij de gemeente Avereest van de straatweg van de Balkbrug, door Oud-Avereest naar de straatweg van de Wijk naar Zuidwolde, voorzover gelegen in de Wijk en Zuidwolde, zijn heel wat besprekingen gehouden en is heel wat correspondentie gevoerd. Al deze onderhandelingen, welke hebben plaats gehad na het in dit artikel vermelde schrijven, van 13 Januari 1917, vormden met elkaar wel een boekwerk. Deze stukken te vermelden vind ik overbodig, zij houden alle hetzelfde thema in, verlenging concessie tol en voorwaarden waaronder de gemeente de Wijk de weg in Drenthe zou gaan overnemen. De stukken, opgemaakt over deze onderwerpen, na het genoemde schrijven van 13 Januari 1917, bedroegen in totaal 84. Van de overdracht werd uiteindelijk het volgende stuk opgemaakt : Dedemsvaart, 27 Maart 1925.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 308 R. No. 348. De Raad der gemeente Avereest; Overwegende, dat in zijn vergadering van 1 December 1924 is besloten het gedeelte van den weg door de Stapel, voor zoover gelegen in de provincie Drenthe, onder de gemeenten de Wijk en Zuidwolde in beheer en onderhoud over te dragen aan de gemeente de Wijk voor een bedrag van f 9.000-. ; Dat deze overdracht ingevolge wijziging der begrooting voor het dienstjaar 1925, bij besluit van Heeren Gedeputeerde Staten van Overijssel, d.d. 10 Februari 1925, 2e. Afdeeling, no. 11397/812 is goedgekeurd. Dat de bestaande tolgaarderwoning met den daarbij behoorenden grond te de Stapel onder de gemeente de Wijk, reeds in de hierboven bedoelde overdracht is begrepen; Gelet op de Gemeentewet; Besluit; Behoudens goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten van Overijssel aan de gemeente de Wijk over te dragen de gemeentelijke eigendomsrechten, welke de gemeente Avereest kan doen gelden op de voormalige tolgaarderswoning met den daarbij behoorenden grond, groot 0.06.10 H.A. staande en gelegen in de Stapel in de gemeente de Wijk, kadastraal bekend gemeente de Wijk, Sectie D No. 778. Van het onder A bedoelde besluit eene notarieele akte te doen opmaken. Aldus vastgesteld door den Raad der gemeente Avereest, in zijne openbare vergadering van den 27 Maart 1925. Get. M. Dotinga Voorzitter. Get. A. Schoemaker Secretaris. De notarieele akte bedoeld onder A en B in vooromschreven besluit is op 3 Augustus 1925 geteekend ten kantore van notaris Brouwer te Meppel. Het benoemde besluit is goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel bij beschikking van 7 April 1925, 2e. Afdeeling No. 2628/1936. Waarmee het deel van dit artikel over het weggedeelte, gelegen in de provincie Drenthe kan worden besloten. Schrijver dezes, in Juni 1918 aangesteld als Gemeente-Veldwachter dezer gemeente, met standplaats Balkbrug, was voordien agent van politie te 's-Gravenhage, had daar een stedelijke politie-opleiding gehad en meegemaakt. Al heel spoedig zou hij merken, dat in die jaren, hier op het platteland de politietaak, vooral van de Gemeente-veldwachters, zoo geheel anders was, dan hem dat in de stad was bijgebracht. Ik zal hier niet verder op ingaan, dan alléén ten opzichte van het onderwerp van dit artikel, "de weg van Balkbrug naar de Wijk". Bijna ieder jaar, werd van deze weg zo hier en daar een langer of korter eind, dat in slechte toestand verkeerde, vernieuwd. De uitgebroken hele straatstenen werden elders gebruikt, de stukken werden aan hopen gegooid op de bermen van de weg. Deze hopen, brokken straatsteen werden ter plaatse publiek verkocht. De Burgemeester hield bij deze verkoop de administratie bij, terwijl de veldwachter voor die gelegenheid tot "afslager" werd gebombadeerd. Kopers van die brokken steen, waren de boeren van Oud-Avereest, die er straatjes van legden achter de stallen, enz. Een andere bemoeiing welke schrijver met de weg had, was in de winter bij sneeuval. Dan moest deze weg dikwijls "losgemaakt" worden voor het verkeer. In tegenstelling met de wegen te Dedemsvaart, waar de sneeuw afwaaide naar de vaart of de wijken in, zat de weg te Oud-Avereest bij sneeuval direct dicht. Over 't algemeen lag deze weg aanzienlijk lager, dan het aangelegen land, wat tot gevolg had, dat de sneeuw van het hoger gelegen land op de weg waaide. Wanneer in Dedemsvaart, de sneeuw juist van de weg afwaaide, zat de weg van Oud-Avereest potdicht. In zo'n geval had schrijver dezes, des morgens reeds zeer vroeg, de wegwerker de Olde aan de deur om te vragen, of de "sneeuwploeg" er ook "door" moest? In de tijd, dat de veldwachter nog geen telefoon had, moest hij daarover zelfstandig beslissen, later, onder Burgemeester Dotgina, die zorgde dat de veldwachters een telefonische aansluiting kregen, kon de veldwachter zo iets met de Burgemeester bespreken. De genoemde "sneeuwploeg" maakte een deel van de weg uit, behoorde althans bij de weg. Het was een puntig toelopend geval van twee, stevige opstaande zijvlakken. Er was ook nog een soort zitbank op gefabriceerd voor de bestuurder van de paarden, die de ploeg moesten trekken. Aan de achterzijde was een "boom" bevestigd, waarmede de wegwerker het geheel kon

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 309 besturen. Met deze sneeuwploeg ging men heen en terug over de weg, waarna deze zo'n beetje bedrijdbaar en begaanbaar werd. Op sommige plaatsen lad de sneeuw soms zo hoog, dat er een "weg" doorgegraven moest worden. Met zo'n ploeg werd de sneeuw naar de kanten van de weg geschoven. De paarden, er moesten altijd twee paarden voor gespannen worden waren bij de boeren van Oud-Avereest wel voorhanden. Evenwel kwam hier nog bij, dat ze in verband met de gladde weg, op scherp gesteld moesten worden, wat nu niet met alle boerenpaarden kon gebeuren. Wanneer de sneeuwploeg niet weer werd gebruikt, stond hij recht overeind in een hoek van de schuur bij de boerderij van Geuchien Huizing de Koekoek te Oud-Avereest. Tot zover over de sneeuwruiming op de weg van de Balkbrug over Oud-Avereest naar de straatweg van de Wijk naar Zuidwolde, in de tijd, dat deze weg nog in onderhoud en beheer was bij de gemeente Avereest. In het schrijven van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 8 Januari 1903, waarin de eerste plannen betreffende de overneming van de straatweg vanaf Balkbrug, over Oud-Avereest naar de Drentsche grens bij de Bloemberg omschreven worden, komt ook de brug over de Reest ter sprake. Zij schrijven daarover, "Wanneer de brug over de Reest, volgens een door Gedeputeerde Sataten goed te keuren ontwerp in steen en ijzer wordt vernieuwd, is de provincie bereid, de thans ten laste der gemeente Avereest zijnde helft van de onderhoudsplicht of last, op zich te nemen". Van de bovengenoemde bedoelde overneming van de straatweg is toen niets trecht gekomen. De brug over de Reest bij de Bloemberg is evenwel door het Gemeentebestuur van Avereest in 1906 geheel vernieuwd en gemaakt van steen en ijzer. Aannemer van dit werk was, de timmerman H.Reinink te Balkbrug voor een som van f 6000-. Deze brug ligt er thans (1968) nog. Het is in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 25 Mei 1923 dat de overdracht van de genoemde weg aan de provincie andermaal ter sprake komt. Aan Gedeputeerde Staten wordt gevraagd, om aan het Gemeentebestuur van Avereest te willen berichten, op welke voorwaarden zij genegen zijn genoemd weggedeelte van Balkbrug naar de Drentsche grens voor de provincie over te nemen. Op 2 Juli 1923 doen Gedeputeerde Staten van Overijssel aan Burgemeester en Wethouders van Avereest het volgende schrijven toekomen; Weg Balkbrug-Bloemberg. Naar aanleiding van Uw brief, d.d. 25 Mei 1923, B. en W. no 630, deelen wih U mede, dat de door U bedoelde weg, onder no. 20 voorkomt op den bij Statensbesluit van 30 November 1906, no. 15, vastgestelden staat van bestaande kunstwegen, als van provinciaal belang, door de provincie kunnen worden overgenomen. Bij datzelfde besluit worden wij gemachtigd, de op vorenbedoelen staat voorkomende wegen, met uitzondering van in bebouwde kommen gelegen gedeelten, in beheer bij de provincie over te nemen en als tolvrije provinciale wegen te doen onderhouden, mits die wegen in goeden staat van onderhoud verkeeren, of daaraan vooraf van provincie-wege de, naar het oordeel van ons College, noodige verbeteringen worden aangebracht, van welke verbeteringen de kosten voor een derde gedeelte door de provincie en voor twee derde gedeelten door de belanghebbenden zullen worden gedragen en mits de betrokken gemeente zich verbindt, jaarlijks vóór 1 Mei in de provinciale kas te storten 50% van het hun door Gedeputeerde Staten opgegeven bedrag der kosten van onderhoud in het afgeloopen kalenderjaar. Bij besluit der Staten van 16 Juli 1914, no. 31, werd hieraan toegevoegd, dat de overname in beheer en onderhoud van vorenbedoelde wegen alleen kan geschieden op voorwaarde, dat de betrokken Gemeente-besturen zich vooraf verbinden, om, bij vorming eener nieuwe bebouwde kom, of bij uitbreiding van eene bestaande kom, het wegvak, binnen deze kom gelegen, elk voor zoover hunne gemeente betreft, om niet in beheer en onderhoud van de Provincie over te nemen, zullende Gedeputeerde Staten de bevoegdheid hebben, om aan eene groep woningen het begrip van kom toe te kennen, ook al zou zulks niet blijken uit eenige gemeentelijke verordening.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 310 Deze foto is door schrijver genomen op 27 Augustus 1931. Hierop wordt weergegeven, de voormalige straatweg van Balkbrug naar de Wijk, breed 2,75 meter. (verharde gedeelte). Op de toch niet de brede weg, was ook nog ruimte voor de trambaan Meppel-Balkbrug. Men ziet hier ook nog de rij bomen langs de weg, uit het oogpunt van natuurschoon zo terecht op haar plaats, maar die in verband met het wegverkeer en de wegverharding, (het omhoog gaan van het wegdek, door daaronder groeiende boomwortels) niet geduld konden worden. In dit artikel komen de bomen op de berm en het plantrecht nogal eens ter sprake. Deze foto is genomen, ongeveer vanaf de scherpe bocht bij de Huizingerwijk in de richting naar Oud-Avereest. Achter het struikgewas links, loopt de Huizingerwijk. Op de achtergrond tussen de bomen door ziet men de buurtschap "de Huizen".

Bij eventueele overdracht van den weg aan de provincie, zal bovendien als voorwaarde worden gesteld, dat Uwe gemeente zich verbindt; den weg zelf- met ingebrip van de aanwezige- of te maken slooten of greppels- met het daarop rustende plantrecht, kosteloos aan de Provincie in eigendom over te dragen, benevens de gronden, benoodigd om aan de aardebaan overal- behoudens ter plaarse, waar bij uitzondering met minder genoegen zal worden genomen- een kruinsbreedte te geven van ten minste 7 meter; alle opgaande bomen, voor zoover zij hinderlijk zijn voor het verkrijgen van een vrijen weg van 5 meter, of zoveel vreeder als door Gedeputeerde Staten in het belang van den weg wordt noodig geoordeeld, tusschen de boomrijen te verwijderen, zullende de boomen, welke zich thans op af te stane gronden bevinden en niet volgens de voorgaande bepaling moeten worden opgeruimd, voorloopig behouden kunnen blijven, en verblijven aan de tegenwoordige eigenaar (s) en zullende Gedeputeerde Staten de bevoegdheid hebben, te allen tijde de verwijdering daarvan te vorderen; bij de verwijdering der boomen, alle hinderlijke wortels op te ruimen, daarbij geen deelen der boomen in den grond te laten hooger dan 20 c.M. onder de kant van den weg en het verwijderen en kappen der boomen te doen plaats hebben volgens de aanwijzingen van den Provincialen Waterstaat. Betreffende de fincieële zijde van een eventueele overdracht merken wij nog het volgende op; De weg heeft een lengte van 7,2 K.M. en eene bestrating ter breedte van 2.75 M. Hiervan moet een totale lengte van ongeveer 3700 M. worden opgebroken en herstraat, met bijlevering van de helft nieuwe

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 311 straatklinkers, benevens het nodige zand voor het straten en afdekken. De bermen moeten worden verlaagd, langs den weg moeten K.M. palen komen en aanschaffing van een sneeuwploeg en van waarschuwingsborden is noodig. Van een en ander is de op een afzonderlijk blad hierbij gevoegde begrooting opgemaakt, welke sluit met een eindbedrag van f 19.200-. Van dit bedrag komt dus 2/3 ten laste van de gemeente AVEREEST, en 1/3 ten laste van de Provincie OVERIJSSEL. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel.

Deze foto is door schrijver genomen op 2 Augustus 1932. Men ziet hier de moderne asfalt-betonweg in wording, zoals wij die heden ten dage nog kennen. Deze breede weg komt in de plaats van de vroegere smalle straatweg van Balkbrug naar de Wijk. De grondstoffen voor deze weg werden door een grote machine, staande op een terrein bij de molen te Balkbrug gemengd en op temperatuur gebracht. De foto is genomen op de Meppelerweg, even voorbij "het Trefpunt" te Balkbrug, toenderijd nog niet bestaande. Het huisje op de achtergrond is het voormalige tolhuis no.1 op de weg Balkbrug-de Wijk. Dit tolhuis staat er thans (1968) nog en is uitwendig niet opvallend veranderd.

Hierbij was de Volgende kosten-begroting gevoegd; Te verstraten 3700 meter lengte en 2,75 meter breedte is totaal 10175 M2. á f 0,20 per M2.is f 2035- Aankoop steen 5100 M2 á 90 stuks per M2. is 459000 steunen á f 32- per duizend is f 14688- Straatzend, 400 M3 á f 1,50 is f 600- Vervoer en oude steen f 200- Verlagen der bermen f 1500- 7 stuks K.M. palen f 21- 2 hardsteenen eindpalen f 10- Sneeuwploeg f 125- 2 waarschuwingsborden met palen f 21- Totaal f 19200- Naar aanleiding van het vorenstaande, doen Burgemeester en Wethouders van deze gemeente het volgende schrijven toekomen aan de Raad dezer gemeente. Dedemsvaart, 2 Augustus 1923. R. No. 916. In verband met een schrijven van heeren Gedeputeerde Staten, d.d.2 Juli 1923, 3e afdeeling No. 5862/4053 betreffende over name weg Balkbrug-Bloemberg, hebben wij de eer Uw vergadering voor te stellen genoemd weggedeelte op de in genoemd schrijven vermelde voorwaarde aan de provincie over te dragen. De kosten bedragen als dan voor deze gemeente f 12800-.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 312 Burgemeester en Wethouders van Avereest. Get. M. Dotinga Burgemeester. Aan get. A. Schoemaker Secretaris. de Gemeenteraad van AVEREEST. De Raad dezer gemeente ging in zijn vergadering van 4 September 1923 met het genoemde voorstel akkoord, waarmede de overdracht van de genoemde weg aan de Provincie Overijssel een vaststaand feit was geworden. Het Gemeentebestuur van Avereest kon nu beginnen, om in verband met hetgeen door Ged. Staten in hun voorstel voor overneming van de weg werd gevraagd, te trachten het eigendomsrecht van de aangelanden voorzover nodig te verkrijgen en de bepaling omtrent het plantrecht door de eigenaren te regelen. Dat een en ander niet zo'n vlot verloop had, valt uit de aard der zaak te begrijpen. Van dit eerste bezoek en de resultaten daarbij verkregen, werd door Schrijver, d.d. 8 Augustus 1925 een rapport van 4 folio-bladen geschreven. Bezocht werden de in de gemeente of in de omgeving wonende eigenaren. De elders wonende eigenaren of eigenaressen werden de contracten ter tekening toegezonden. Door de door schrijver bezochte eigenaren werden de contracten no. 5, 6, 8, 9, 11,14,15,29,30,32, en 35 getekend. Totaal 12. Niet getekend werden de contracten, 1,2,3,4,7,10,12,13,16,17,19,20,21,22,24,25,27,28,33,34 en 36, totaal 21. Ieder eigenaar voor zich stelde verschillende voorwaarden, waaraan voldaan moest worden, vooraleer zij het bedoelde contract zouden ondertekenen. De contracten no. 18, 23 en 26 betroffen eigenaren of instellingen buiten de gemeente. Op 7 October 1924 zijn de personen, die bij de eerste ronde de contracten niet hadden getekend, maar wel een aantal voorwaarden hadden gesteld voor ze tot ondertekening zouden overgaan, bezocht door het college van Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, vergezeld van den Heer Ingenieur bij de Provinciale Waterstaat in Overijssel en de Provinciale Opzichter te Steenwijk, tot wiens ressort te over te nemen weg zou behoren. De door de eigenaren van de gronden en van het plantrecht, enz. naar voren gebrachte bezwaren konden nu worden besproken. Het gevolg was, dat met allen overeenstemming werd verkregen en de contracten werden getekend. Hiervan word door schrijver, d.d. 9 Oktober 1924 een uitgebreid rapport opgemaakt, waarin werd vastgesteld het geen aan de eigenaren-contractanten was toegezegd. Met de elders wonende eigenaren-aangelanden van de genoemde straatweg werden schriftelijk contracten afgesloten, zoodat uiteindelijk de weg aan de provincie kon worden overgedragen, met inwilliging van de door Gedeputeerde Staten gestelde eisen en voorwaarden. Gedeputeerde Staten deden daarop d.d. 25 November 1924 aan Burgemeester en Wethouders dezer gemeente, een ontwerp toekomen van de tusschen de gemeente en de provincie te sluiten overeenkomst inzake overneming van de weg Balkbrug- de Bloemberg, ten einde dit aan de Raad der gemeente ter goedkeuring voor te leggen. Uiteindelijk werd van de overdracht het volgende contract opgemaakt; De ondergeteekenden, Mr Adolph Frederik Lodewijk Graaf van Rechteren Limpurg Almelo, Commissaris der Koningin en Mr Willem Melchior Wijt, Griffier der Staten, beiden te Zwolle, handelende krachtens besluit van Gedeputeerde Staten der provincie Overijssel, d.d. 2 December 1924, 3e Afdeeling, no. 7816, strekkende ter uitvoering van het besluit der Staten van Overijssel, d.d. 20 November 1906, No. 15 en als zoodanig vertegenwoordigende de provincie Overijssel contractante ter eene zijde en Melle Dotinga, Burgemeester en Arend Schoemaker, Secretaris der gemeente Avereest, handelende krachtens het besluit van Burgemeester en Wethouders dier gemeente van 1 December 1924, No. 1456, strekkende ter uitvoering van het besluit van den Raad dier gemeente, d.d. 1 December 1924, No. 1436, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel bij besluit van 2 December 1924, 2e Afdeeling No. 11260/7757 en als zoodanig vertegenwoordigende de gemeente Avereest contractante ten andere zijde, verklaren het navolgende te zijn overeengekomen: Artikel 1. Contractante ter eene zijde verbindt zich om den weg van den Bloemberg over Oud-Avereest naar Balkbrug, de bermen en de bermslooten, daar onder begrepen, vanaf de noordelijke grens van perceel

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 313 Avereest, sectie F. No. 1607, benevens de aangenoemde grens aansluidende brug over de Reest, tot aan de aansluiting van den provincialen weg langs de Dedemsvaart in eigendom en beheer over te nemen en als tolvrijen provincialen weg te onderhouden, mits de eigendom van dien weg door contractante ten andere zijde om niet aan de Provincie wordt overgedragen, komende de overdrachtskosten ten laste van contractante ter eene zijde en mits aan den weg vooraf van provinciewege en naar het oordeel van Gedeputeerde Staten van Overijssel de noodige verbeteringen zijn aangebracht, zullende het onderhoud van provinciewege een aanvang nemen vanaf den datum, waarop contractante ter eene zijde aan contractante ter andere zijde heeft bericht, dat de naar het oordeel van Gedeputeerde Staten noodige verbeteringen zijn aangebracht. Artikel 2. Contractante ten ander zijde verbindt zich binnen zes manden na daartoe ontvangen aanschrijving van contractante ter eene zijde, van de perceelen, gemeente Avereest, Sectie G. No. 733 (J.F. Pluim). Sectie G. No. 1889 (Hendrik Bouwman). Sectie G. No. 1892 (Staat Justitie). Sectie F. No. 1704 (B. Katerberg). Sectie F. No. 1704 (H.Jalvingh). Sectie F. No. 1707 (B. Katerberg). Sectie E. No.1453 (B.Katerberg). Sectie F. No.1612 (Vrouwgje Oosthingh, gehuwd met H.Huisman). Een zoodanig gedeelte geheel vrij van houtgewas en van plantrecht ter bescgikking van de provincie te stellen of de onteigening daarvan aan te bragen, een en ander op kosten van de gemeente Avereest, dat de weg langs de genoemde perceelen eene breedte kan verkrijgen van 4 1/2 M. (bermen en bermslooten inbegrepen), gerekend vanuit het midden der verharding. Artikel 3. Contractante ten andere zijde verbindt zich in de totale kosten van de bovenbedoelde weg aan te brengen verbeteringen bij de dragen 2/3 gedeelte en om telkens, wanneer van provinciewege wordt medegedeeld, dat een bepaald bedrag aan den weg verwerkt is, het door haar verschuldigde deel binnen 14 dagen na ontvangst dier mededeeling aan de Provincie te doen toekomen. Artikel 4. Contractante ter andere zijde verbndt zich voorts om jaarlijks voor 1 Mei in de provinciale kas te storten 50% van het door contractante ter eene zijde op te geven totale bedrag der kosten van onderhoud van voormelden weg in het afgeloopen kalanderjaar, zullende deze kosten berekend worden door alle in het belang van den weg gedane uitgave te verminderen met alle uit de opbrengst van den weg door contractante ter eene zijde genoten baten. Artikel 5. Contractante ten andere verbindt zich om bij vorming eener nieuw bebouwde kom of bij uitbreiding van een bestaande kom, het wegvak binnen deze kom gelegen, om niet in beheer en onderhoud van de provincie over te nemen, zullende Gedeputeerde Staten de bevoegheid hebben om aan een groep van woningen het begrip van kom toe te kennen, ook al zou zulks niet blijken uit eenige gemeentelijke verordening. Artikel 6. Contractante ter eene zijde verbindt zich alle opgaande boomen, voor zoover zij hinderlijk zijn voor het verkrijgen van een vrijen weg, van 5 M.breedte, of zoveel breeder als door Gedeputeerde Staten in het belang van den weg wordt noodig geoordeeld, tusschen de boomrijen te verwijderen met de wortels, volgens de door den provincialen dienst van de waterstaat te geven aanwijzingen, zullende de boomen, welke zich thans op den wegberm of op de af te stane gronden bevinden en welke niet volgens de voorgaande bepalingen moeten worden opgeruimd, voorloopig behouden kunnen blijven aan de tegenwoordige eigenaars en zullende Gedeputeerde Staten de bevoegdheid hebben te allen tijde de verwijdering daarvan te vorderen. Artikel 7. Contractante ter andere zijde verbindt zich om aan contractante ter eene zijde in eigendom over te dragen het plantrecht, rustende op den geheelen weg, van welk plantrecht contractante ter andere zijde hierbij

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 314 verklaart eigenaresse te zijn. Aldus in tweevoud opgemaakt en geteekend, AVEREEST, 12 December 1924. ZWOLLE, 13 December 1924. Contractante Contractante ter andere zijde, ter eene zijde, get. M.Dotinga Burgemeester. get. onleesbaar. Voorzitter. get.A.Schoemaker Secretaris get. onleesbaar. Griffier. Betreffende het plantrecht op de bermen van de genoemde straatweg Balkbrug-de Bloemberg, werd onderstaande, op zegel gestelde, ongedateerde verklaring door 23 eigenaren van aan die weg gelegen gronden ondertekend. De ondergeteekenden, allen eigenaren van perceelen, gelegen aan den weg door Oud-Avereest tot de Bloemberg in de gemeente Avereest, verklaren, voor zoover zij recht hebben alsmede vermeenen recht te hebben op het plantrecht op de bermen van dien weg, van genoemde recht afstand te doen en dit recht over te dragen aan de gemeente Avereest. Zij verklaren tevens dat, wanneer door hen boomen gerooid worden, deze niet door andere zullen worden vervangen. Zo was dan eind 1924 de straatweg Balkbrug- de Bloemberg overgegaan aan de provincie Overijssel. Dat de toestand waarin de weg verkeerde, hiermede niet op eenmaal helemaal goed was, blijkt wel uit het volgende, door 66 belanghebbenden getekend schrijven. (Het stuk is ongedateerd, maar is op 28 Juli 1925 ingekomen). Aan Heeren Burgemeester en Wethouders En Raadsleden van Avereest. Edel Achtbare Heeren! Geven met verschuldigde eerbied te kennen, ondergeteekenden, allen inwoners van Oud-Avereest en omstreken, dat het onmogelijk is de weg door Oud-Avereest van af de weduwe W. Weertjes tot Balkbrug met auto-motor- of rijwiel te berijden, zonder haar vervoermiddel of lichaam te beschadigen, daar de weg in zo'n ellendigen toestand verkeert. Dat zij van geruchten hebben gehoord, dat deze toestand nog 5 á 6 jaar zal moeten duren voor en aleer dit euvel geheel is hersteld. Zij verzoeken derhalve Uw college vriendelijk, doch dringend zoo spoedig mogelijk hier in verandering te brengen, door niet de verbetering stop te zetten, doch door te werken, zoo dat zij nog dit jaar klaar komen. U zult hiermede en de bewoners van Oud-Avereest, en de menschen die dagelijks deze weg moeten passeren hiermede zeer van dienst zijn. 't Welk doende, enz. De weduwe W. Weertjes woonde destijds, vanaf Balkbrug gerekend, plm. 100 meter voorbij de verlofzaak "de Witte steentjes", thans 1968. Schrijver dezes, die in die jaren, bijna dagelijks deze weg per rijwiel moest berijden, kan zich goed de slechte toestand van die weg herinneren. Op zeer veel plaatsen, was er voor de wielrijders, vlak langs de kantstenen van de weg een zandpad. Door het vele gebruik, dat men in die jaren per rijwiel van deze zandpaden maakte, werden deze mooi vlak en stevig. Zodoende kon men met de fiets nog wel eens een stuk van de hobbelige straatweg vermijden te berijden. De eerste ondertekenaar van het vorenomschreven adres, de brievenbesteller, Hendrik Jalving, kreeg, d.d.12 September 1925, het volgende antwoord van Burgemeester en Wethouders dezer gemeente; Naar aanleiding van Uw op 28 Juli j.l. ingekomen adres inzake spoedige verbetering van den weg door Oud-Avereest, deelen wij U mede dat uit een door ons College met de Provinciale Waterstaat gevoerde bespreking is gebleken, dat de toestand, waarin de weg thans verkeert, niet nog ongeveer 5 á 6 jaren zal duren, doch dat de weg vermoedelijk binnen twee jaar geheel zal zijn hersteld. Burgemeester en Wethouders van Avereest. Was de straatweg Balkbrug- de Bloemberg indertijd in onderhoud en beheer overgegaan aan de provincie Overijssel, de gemeente Avereest was er financieel toch nog altijd bij betrokken. In hert jaar 1929, dus 5 jaren na de overneming werd hieromtrent een nieuwe overeenkomst gesloten, welke hier volgt; Overeenkomst.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 315 De overgeteekenden, Mr Alexander Eppo Baron van Voorst tot Voorst Commissaris der Koningen, en Mr Willem Melchior Wijt, Griffier der Staten, beiden te Zwolle, handelende krachtens het besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, d.d. 28 Mei 1929, 3e Afdeeling, no. 3420, Strekkende ter uitvoering van het besluit der Staten van Overijssel van 14 Maart 1929, No. 5, en als zoodanig vertegenwoordigende de Provincie OVERIJSSEL, contractante ter eene zijde, en Mr Gerrit Pieter Haspels, Burgemeester, en Arend Schoemaker, Secretaris van de gemeente Avereest, handelende krachtens het besluit van den Raad dier gemeente van 12 April 1929, en als zoodanig vertegenwoordigende de Gemeente AVEREEST, contractante ter ander zijde. Verklaren overeen gekomen te zijn, dat de tusschen de Provincie OVERIJSSEL en de Gemeente AVEREEST gesloten overeenkomst d.d. 12/13 December 1924, inzake de overneming en het onderhoud van den weg van Bloemberg naar Balkbrug, voor wat betreft de bijdrage van genoemde gemeente in de onderhoudskosten van dien weg aldus wordt gewijzigd, dat die bijdrage te rekenen van 1 Januari 1929 of tot 1 Januari 1934, in plaats van 50% van de werkelijke onderhoudskosten, zal bedragen f 300 per K.M. en per jaar, en na 1 Januari 1934 een zoodanig bedrag per K.M. en per jaar, als door de Staten steeds voor een periode van 5 jaar zal worden bepaald, zullende de Staten bedoeld bedrag nimmer zoveel boven f 300- per K.M. mogen vaststellen, dat het uitgaat boven 50% van de gemiddelde werkelijke onderhoudskosten per K.M. van de niet op het provinciaal wegenplan geplaatste provinciale wegen over de vooraf gaande vijf jaren. Bedoelde bijdrage van de gemeente in de onderhoudskosten zal jaarlijks in de provinciale kas gestort moeten worden vóór 1 Mei van het jaar, volgende op dat, waarvoor die bijdrage geldt. Aldus in tweevoud opgemaakt en geteekend . Te Avereest, den 12 Juni 1929. Te Zwolle, den 25 Juni 1929. Contractanten, enz. Contractanten, enz Voornoemd voornoemd. In het laatste antwoord aan Hendrik Jalving en anderen op hun adres om wegverbetering, d.d.12 September 1925, wordt gesproken van een algehele herstelling van de bedoelde straatweg, "vermoedelijk" binnen twee jaar. Wat onder "algehele jaarstelling" moet worden verstaan is uit de stukken niet op te maken. Wel lezen wij daarna telkens een schrijven van Gedeputeerde Staten dezer provincie over tijdelijke afsluiting van de genoemde weg voor het verkeer met rij- en voortuigen, zulks in verband met de uitvoering van werkzaamheden aan de weg. Blijkbaar waren deze werkzaamheden voor korte tijd van ingrijpende aard. De eerste aanschrijving dateert van 21 Juli 1930, dus geen twee, maar bijna 5 jaar later, dan indertijd gezegd was. Deze aanschrijving, luidde, "voor enige dagen, tot uiterlijk 26 Juli 1930, of zoveel korter als mogelijk zal blijken". De tweede afsluiting dateerde van 18 Augustus 1931, en ging in op 20 Augustus 1931 tot nadere aankondiging. Deze nadere aankondiging hield in, dat met ingang van 25 September 1931 de weg weder voor alle verkeer met motorrijtuigen en andere rij- en voertuigen was opengesteld. De derde afsluiting, d.d.30 juli 1932 was alleen van toepassing voor het gedeelte van de weg, van de Pieperij tot Balkbrug en ging in op 2 Augustus 1932 tot nadere aankondiging. Met ingang van 25 Augustus 1932 werd dit afgesloten gedeelte Van de weg weer voor alle verkeer opengesteld. Op 2 Augustus 1932 heeft schrijver dezes de in dit artikel opgenomen foto gemaakt van een ploeg werkvolk bezig met het maken van de asfalt-betonweg, zoals wij die later hebben gekend en zoals deze er thans nog ligt. Blijkbaar was de weg alléén maar afgesloten in sommige perioden van het vernieuwingsproces, terwijl op andere tijdstippen van deze wegenbouw het verkeer toegelaten werd. Bij deze wegvernieuwing werden zeer veel scherpe hoeken van de oude straatweg afgesneden, terwijl het wegdek in die meer flauwe bochten aan de buitenkant aanmerkelijk hoger werd gelegd, dan in de binnekant van zo'n bocht, of zoals in vakmanstermen werd gezegd; "op één oor leggen". Wanneer deze moderne weg Balkbrug- de Bloemberg geheel gereed is gekomen heeft schrijver dezes niet gevonden. Het zal in ieder geval, zoal niet in 1932, toch zeker kort daarop geweest zijn. Het enige wat daarna nog als officiële stukken, betrekking hebbende op deze weg gevonden is, zijn de talrijke vergunningen voor het dempen van bermsloten langs- en het maken van een uitweg over de berm

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 316 naar de Provinciale weg. Eén algemene voorwaarde hierbij was, het maken van een parallelweg, die men dan heden ook op zeer veel plaatsen vinden kan langs de weg van Balkbrug naar de Bloemberg. De vrijheid, zoals de eigenaren-aangelanden van de voormalige oude straatweg van Balkbrug over Oud-Avereest naar de Wijk, die vroeger gekend hebben toen zelfs de bermen nog hun eigendom waren, bestaan niet meer. Voor iedere nieuwe uitweg van hun erf over de berm naar de Provinciale weg, moet nu vergunning van Gedeputeerde Staten worden gevraagd. Rest mij nog vermelden, dat bij het overgaan van de weg van de gemeente aan de provincie, de gemeente-wegwerker, tevens doodgraver, Hendrik de Olde te Oud-Avereest, als wegwerker werd gesteld op den weg Valkbrug- den Kaat en de Oosterhuis. Met het beëindigen van de Gemeentelijke bemoeiingen met de weg van Balkbrug over Oud-Avereest naar de Bloemberg, zou ik ook een einde willen maken aan dit artikel.

De b rug o ve r d e Re e st in d e w e g , Balkb rug - Zuid w o ld e . In het najaar van 1961 heeft men de couranten de officiële opening kunnen lezen van de nieuwe verkeerweg vanuit het noorden door de gemeente Zuidwolde naar het zuiden tot aan het riviertje de Reest. Hiermede is weer een etappe van de autoweg noord-zuid voor het snelverkeer opengesteld. Aan het aansluitende gedeelte van de Reest naar het zuiden wordt thans nog gewerkt. (met "dit thans" wordt bedoeld Januari 1962 toen schrijver dit artikel in elkaar heeft gezet). Het punt, de brug over de Reest in de weg Balkbrug-Zuidwolde, tot waar de nieuwe weg in gebruik is genomen, is uit historische oogpunt bezien, m.i. waard, hieraan enige aandacht te schenken en enige gegevens van deze brug in het verleden, vast te leggen. Wanneer wij een heel oude landkaart van deze omgeving voor ons nemen wn wij daarop de plaats zoeken waar later de Dedemsvaart is gegraven en waar het tegenwoordige Balkbrug ligt, dan zien wij daar temidden van veenmoerassen met hier en daar een meerstel, de stervormige verdedigingswerken "de Ommerschans". Met dit fort op 't Ommermoer konden in de tachtigjarige oorlog de Staatse troepen, de over een grote afstand enigste weg van het zuiden naar het noorden beheersen en verdedigen tegen uit het zuiden oprukkende Spaanse troepen. Deze weg liep tussen de genoemde veenmoerassen over de natuurlijke zandhoogten van het stedeke Ommen aan de Vecht naar het noorden voorbij het gehucht Ter Linden (Linde) naar het dorp Suijtwolde (Zuidwolde) en verder naar Drenthe, Groningen en Friesland. Veel, heel veel, van deze zandhoogten zijn in de loop der jaren afgegraven, andere vindt men heden ten dage nog, zoals te Witharen, Balkbrug, den Kaat, Nolde, enz. Ook in deze weg over de zandrug tussen de venen, kwamen wel enkele veengedeelten voor. In zo'n veengedeelte heeft men in de buurtschap den Kaat, in vroeger jaren bij het turfgraven een veenbrug gevonden, aangelegd op dezelfde wijze als de gevonden veenbruggen in de Drentse venen. Van de naast elkander gelegde boomstammetijes, verkeerden de eiken nog in zeer goede toestand. Deze veenbrug te den Kaan is blootgelegd, door de vaders van de tegenwoordige oudste bewoners van die buurtschap, dus nog en een betrekkelijk recent verleden. Even ten noord-oosten van de buurtschap "den Kaat" kruist deze eeuwen-oude weg het riviertje de Reest en wel op het punt, waar straks (geschreven in 1962) ook de moderne verkeersweg de Reest zal kruisen. Wat in het verleden natuurlijker wijzer is tot stand gekomen wordt in het heden overgenomen. Tot in het grijs verleden kan worden nagegaan, dat ter plaatse een brug over de Reest de verbinding vormde tussen de weg in de provincie Overijssel en de weg in de provincie Drenthe. Toch kan uit de beschikbare gegevens worden afgeleid, dat we wel een weg, maar geen brug over de Reest lag en men blijkbaar was aangewezen op een doorwaadbare plaats in het genoemde riviertje, wilde men de overkant bereiken. Dit doorwaden van zo'n stroompje klinkt ons in deze tijd met de perfecte oeververbindingen ongerijmd in de oren. Toch gebeurde dit vroeger wel meer en met dit vroeger behoeft men nog geen mensenleeftijd terug te gaan. In dit verband zou ik kunnen verwijzen naar de Oude Vaart en de Haveltermade, waar zo iets voor 50 jaren terug nog geregeld voorkwam. In welk jaar daar ter plaatse de eerste brug over de Reest is gelegd kan niet met zekerheid worden vastgesteld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 317 Het is in een resolutie van de Gedeputeerde Staten van Drenthe van 6 October 1928 dat wordt gezegd; "dat het nieuwe fort op't Ommer Moer was gereed gekomen". De Friesche stadhouder wees er in verband daarmede op, dat het noodzakelijk was van het "doen repareeren ende opmacken van een seckeren dijck lopende van het fort naat Zuidwolde en van het aanleggen van een brug over de Reest, daar dit de eenigste weg was, waarlangs in wintertijd en bij regenachtig weer de levensmiddelen en brandstoffen vanuit het Noorden naar het fort konden worden gebracht". Hier is voor het eerst sprake van het leggen van een brug over de Reest in de weg van de Ommerschans naar Zuidwolde. Waar hier gesproken wordt van "een seckeren dijck" moet niet gedacht worden aan een dijk als waterkerend lichaam. Met deze "dijck" wordt bedoeld, wat voor zo'n 50 jaar terug in de volksmond gezegd werd van een zandweg, als de dijk. Ik wil in verband hiermede enkele wegennamen uit deze omgeving noemen, als de Nieuwe Dijk, de Zwarte Dijk, de Leijendijk, de Toldijk ende Ommerdijk. In de vorengenoemde aangelegenheid is er sprake van een brug die gelegd moet worden; uit het volgende zal blijken, dat de brug er reeds lag. (Bij nader inzien blijkt deze uitspraak op een vergissing te berusten). Het is in het jaar 1740, dat "Roeloff Willems en Hilbert Willems, beiden woonachtig op de Avereest verzoeken aan Ridderschap en Steden van Overijssel om een nieuwe molen te mogen opbouwen op de plaats waar in 1672/1673 de molen van hun beide respectivelijke Beste vaders, mede RoeloffWillems en Hilbert Willems geheten gestaan hebbende op den Avereest op eene plaatse, den Cate, genaamt, door de troepen van Bernhard van Galen, Bisschop van Munster was verbrand". Bij dit verzoek werden schriftelijke getuigenissen overgelegd van mensen, die daarin verklaarden, dat hun bekend was, dat de molen van de grootvaders van de aanvragers daar bij de brugge had gestaan en door de Bisschoppelijke troepen was "rijstig" gemaakt en verbrand. Eén dezer verklaringen luidde las volgt; "bekenne ick, Klaas Dercks en Grieten Willems, wel bekendt, dat daar een koornmeule bij ten Kate heeft gestaan bij die brugge en die eigenaars wel gekendt, Roeloff Willems ten Kate en Hilbert Willems ten Kate en Grietien Willems, die dochter van die mulder wel bij het malen heeft verkeert". Uit deze verklaringen blijkt, dat daar ter plaatse in 1672/1673 een brug over de Reest lag. Wanneer deze brug, na 1628 in verband met de Ommerschans is gelegd, kan niet worden vermeld. De fundamenten van de bedoelde molen, bestaande uit enige veldkeien kan men aldaar ter plaatse nog in de grond terugvinden. Het is in het jaar 1724, dat de brug nabij den Kaat "officieel" wordt genoemd en wel in het volgende stuk; De Schulte van Ommen en den Ham, onder wiens ambtsgebied deze brug resorteerde, doet het volgende schrijven toekomen van Gedeputeerde Staten van Overijssel; Edel Mogende Heeren, Mijne Heeren, Gedeputeerde Staten van Overijssel. Geeft met onderdanig respect te kennen, Johan Westenberg, Scholtis van Ommen en den Ham, dat door Luicas Steenbergen, Ette van Drenthe 5 volgens kenisse van de Heere Drost aldaar aan hem in bekent gemaakt, gelijck al meermalen door anderen is gedaan. Als dat de Hooge Overigheit der gemelde Landschap Drenthe hebbe geresolveerd om de gans vervallen brugge over de Reest in de groote Rhee-wegh tusschen Salland en Drenthe tot Avereest gelegen hebbende, tot Dienst en groote nuttigheid van beijde provinciën te willen laten vernieuwen, wanneer de Hooge Magten van Overijssel dezelve brugge voor de halfscheit geliefden te bekostigen, vermits sulx tot groote commoditeit (gemak) der passagies en nuttigheid van wederzijdsche ingezetenen zoude strecken en voor een geringe somme is te kermaken als hiernevens is te zien; soo heeft hij Scholte niet willen nalaten van Uw Ed. le Mogenden sulx voor te dragen en daarvoor hun goedvinden te versoecken, te meer nu de ganse Ommer-Dijck bij de Schanse wederom passabel is gemaackt. In welcke verwagtinge meest onderd.respect blijvende

5 "De Etstoel in Drenthe was vanaf de veertiende eeuw tot 1791 het hoogste Grechtshof in Drenthe. Ze werd gevormd door de Drost en 24 Etten. (rechters)".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 318 Uw Ed.e. Mog. de Heeren, Onderd.Dienaar, get. J.Westenberg, Scholtis. Ommen, den 25 Augustus 1724. Wanneer, zoals in dit schrijven van de Scholtis van Ommen en den Ham gesproken wordt, van "eene gans vervallen brugge", zou men zoo denken dat hierin ten spoedigste verandering en verbetering zou worden gebracht. Het schijnt echter, dat Gedeputeerde Staten van de reparatie van de brug over de Reest niet hebben ingezien en dat er ook nog twijfel heeft bestaan, welke instantie voor het onderhoud van deze brug aansprakelijk kon worden gesteld. Het is twee jaar later, dat door de Scholtis voornoemd, de slechte toestand van "de Brugge over de Reest in de groote Rheewegh" ter kennis was gebracht, dat hierover weer gecorrespondeerd wordt en wel als volgt; "Attesteert en verklaart, ick onderschrevene, dat ik voor twee jaar op de Lantdagh tot Assen hebben versoeck gedaan om de halve brugge bij Ten Cate te laten maken, hetwelk door harde en velle moijte en goedvinden, ick onderschreven zijn geauthorijseert om de Brugt voor de helfte neffens de provincie van Overijssel te maken, dat dijt de waarheit is betuig ick met mijn ondertijkeninge. Hoogeveen, den 6 April 1726. get. L. Steenbergen. De volgende verklaring betreffende de onderhoudsverplichting wordt overgelegd; Wij ondergeschrevenen attesteren en verclaren ter doeder trouwe, als dat ons wel bewust is, dat de brug liggende over de Reest bij ten Cate, half en half gemaakt, te weten de eene helfte van Overijssel en de andere helfte van Drenthe, oirconde der waarheit hebben wij dit eijgenhandig ondertekent. Actum Avereest, 6 April 1726, get. Jan Jans. Dit het maarck van mij (Hilbert Jans) selfs getoogen. Gedeputeerde Staten van Overijssel gingen zonder meer nog niet alloord met de overgelegd verklaringen, want ruim twee jaar later, op 11 Juni 1728 vroegen zij nogmaals gegevens over de brug over de Reest aan de Scholte van Ommen en den Ham in het volgende schrijven; Contract uit het Register van Resolutiën van de Gedeputeerde Staten van Overijssel. Zwolle, den 11 Junius 1728. Vermits deze tafel is worden geinformeert, dat de brugge omtrent de Ommerschans gelegen over de Rees, zijnde de Scheijdinge tusschen de Provincie en den Lantschap Drenthe geheel vervallen is tot groot ongerijf van de passage; Is goedgevonden de Scholtis van Ommen aan te schrijven en te gelasten, om alhier over dese brugge te schrijven tot wiens laste het onderhoudt van voors. Brugge is ende hoe veele onkosten tot herstellinge deser brugge sullen worden versijscht.

Get. onleesbaar. De Scholtis van Ommen en den Ham berichten in antwoord op vorenstaand schrijven als volgt; Edel Mogende Heeren, Mijne Heeren Gedeputeerde Staten van Overijssel; Den ondergeschreven Scholtis van Ommen en den Ham tot nakominge van U Edel Mogende orders van j.l. 11 Junij 1728, doet onderdaniglijck berigten; Eerstelijk dat, het na alle apparentie de waarheit is, dat de vervallen brugge over de Reest door Overijssel en Drenthe elck half zal sijn bekostigd, maar de timmerluiden zijn tot Meppel woonagtig geweest en alle verstorven, soo dat men daarvan geen seker bescheit kan krijgen, hebbende hij, Scholtis, seedert eenige jaren van allen sijde sig laten informeeren datse van weder sijds half en half is bekostigd, en dat het niet verre van de 48 jaar sal sijn geleden, datter door de Scholtis van Muijden van Ommen en den Ham (de voorganger van Scholtis Westenberg) en eene van Drenthe een nieuwe brugge is gelegt en gebouwt geweest, als Katingerbrugge over de Reest, maar dat de Edele Mogende gelieven te weeten, dat bij de Scholtis Muijden levens is nieuws geweest en dat hij mijn tijd, die van 1692 Paschen, Scholtis ben geweest, geen reparatiën daaraan is gedaan en ook nooit aan mij is versogt, 't welke kan geschiet zijn, omdat gedurende de tijt van oorlogs, de Dijck en de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 319 weg van Ommen voorbij de Schans en vervolgens over dese brugge is stuk gegraven en altijd inpassabel is gehouden voor die van Vriesland waarvan het repareeren van dese brugge onnodig is gehouden. Maar terwijl de Dijck en wegh nicatief van Salland aan Drenthe nu wederom intact is, soo is het ook van goede Diensten en nuttigheid, dat daar wederom een nieuwe brugge wordt gelegd, dogh het sal wel meerder kosten als mijn ouden opstel hier annez behelst omdat des winters veel water onder dese brugge moet passeeren, moetten twee jucken langs wesen en twaalf of dartien voet breet, waartoe aan materialen vereijst word, zoo als hier onder hebben gespecifeerd, de welke met arbeijtsloon wel 175 of nabij de 200 gl.sullen beloopen, alhoewel de Drentschen staat maken op 100 Ducatons Hun Edel Mogenden kunnen door een warckbaas die kennis hebbende van materailen en arbeijtsloon laten begrooten en daarna staat maken, dogh meenen niet, dat boven honderd gl. Voor iedere provincie sal kosten, waarmede met onderdanig respect mij de eere geven te noemen. Uw U Edele Mogenden Onderdanige Dienaar, Get.J. Westenberg. Edele Mogenden Heeren Archem, den 22 Junij 1728. Mijnr Heeren De Gedeputeerde Staten van Overijssel. Aansluitende aan het vorenstaande deed de Scholtis aan Gedeputeerde Staten van Overijssel het onderstaande toekomen; "Volgens ordre van de Edel Mogende Heeren Gedeputeerden van Overijssel van den 11 Junij 1728, hebben ick moj, Scholtis nader laten berigten door Hilbert Wilms ten Kate, Geert Oosterhuis en Jan Clasen Oosterhuis, alle drie boeren, ingeschreven in dese Carspel en van wederzijds bij de brugge over de Reest woonagtig, de welcke bevestigen, dat sij van hun olden en voorts in 't algemeen hebben hooren zeggen, dat dese brugge voor omstreeks 48 jaren was gelegt door Timmerleiden van Meppel, waarvan de meester Mouwer is genoemt geweest, dog allen verstorven; En dat wijlen den Scholtis van Muijden wegens Overijssel en eene vanwege de Lantschap Drenthe daar van het opzicht hebben gehad en de kosten ook van wederssijden half om half waren betaalt. In oirkonden mojner handen. Archem, den 24 Julij 1728, get. J. Westenberg. Bij deze brieven aan de Gedeputeerde Staten werd door Scholtis Westenberg nog het volgende briefje overgelegd; Door meester Gerrijt en laten meenten en opnemen. De lankte van de Cater Brugge, bestaat in 32 voet, de Breete 13 voet, 9 palen, lank 17 voet, 9 palen lank 18 voet en 3 hoofdbalken, lank 13 voet. Uit deze rapporten van Schotlte Westenberg blijkt, dat deze laatste brug omstreeks 1680 gebouwd was. Deze brug van 1680 zou dan waarschijnlijk in de plaats zijn gekomen van de brug, waarover in 1628 werd gesproken. Door Scholte Westenberg werd bij zijn rapporten over de brug een lijst van materialen overgelegd, welke benodigd zouden zijn voor de bouw van een nieuwe brug. Deze lijst luidde als volgt; "De nieuwe te makene Brugge over de Reest bij ten Kaate, wordt soo versijst als volgt; sal lank wesen binnenswerks 32 voeten en breet omstreeks 13 voeten en bestaan uit twee vacken of jucken. 3 Balkcens 13 voet lank, en ruim 1 voet kant. 8 heidepalen op beide einden de brugge, 4 onder de balcken, lanck 16 á 17 voet en boven 1 voet kant. 4 Heipalen onder de middenbalcke in 't midden van de brugge in de riviere, 18 voet lank en boven 1 voet kant. 10 seumers of slieten van 18 voeten lancj en 1/2 of 3/4 voet kant of iets minder. 32 planken van 12 1/2 voeten lanck en ruim 1 voet breet en 1 1/2 of 2 duim dik, omdat niet gevoert wort is toepassing omtrent 400 voet planck. 25 duims nagels in de seumers. 425 latnagels in de plancken, eijgen gesmeet omdat dan niet en stuck sprongen en de plancken los trecken. ------dags arbeijtsloon. N.B. Men sal het holt in Drenthe moeten koopen zoo nabij als men kan en meene dat de bouwer (of brouwer) Steenbergen te Zuidwolde daar toe holt heeft, omdat wegens Drenthe de commissie zegt te hebben, na dit besteck sal te swaar en suffisant worden en mijn eerste besteck wat ligter en minder kosten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 320 Of deze nieuwe brug is gebouwd zoals is aangegeven, of dat de oude brug is gereareerd, heb ik niet kunnen vinden. Waarschijnlijk is geen nieuwe brug gelegd, want reeds 30 jaren later, op 17 Maart 1758 namen Ridderschap en Steden van Overijssel het volgende besluit; Op de Requesten van de Ingezetenen van Avereest, houdende dat de Brugge over het Riviertjen de Reest, tusschen dese Provincie en de Lantschap Drenthe lopende, ten eene male door ouderdom is vergaan en daardoor de Passage aldaar ten eene male belet. Versoeckende, dewijl deselve Lantschap Drenthe veerdig is voor de halfscheid der kosten tot het vernieuwen van die brugge te dragen, dat Haar Edel Mogenden het daar heen gelieven te dirigeren, dat deselve Brugge worde vernieuwt. Is goedgevonden de Heere Droste van Salland mits desen te verzoeken en te autoriseeren om met de Regering van de Landschap Drenthe te concerteren op wat plaatse en wijse ten meesten dienste van deze Provincie en Welgem. Landschap een Brugge over de Reest gelegt sal behoren te worden en daartoe alsdan de noodige voorzieninge te doen en de vereiste ordre te stellen, mits de kosten daartoe nodig voor de eene halfscheid worden gedragen door dese provincie en voor de andere halfscheid door de Lantschap Drenthe. De aanbesteding van de nieuwe brug over de Reest had daarop plaats op 28 Julij 1758. In de resolutie's van Ridderschap en Steden van Overijssel van den jare 1759 lezen wij daarover; Raakt het leggen van een Brugge over het riviertje de Reest. De Heere Drost van Salland bij resolutie van Ridderschap en Steden van den 17 Maart 1758. Gecommitteerd om met de Gecommitteerden van de Lantschap Drenthe te conserteren en te besteden. Het maken van een Brug over het riviertje de Reest, heeft ter vergadering overgegeven het Bestek waarna het maken van deselve Brug besteed is geworden aan Herman Hulscher voor twee Duijsent twee honder en vijf en seventig guldens. Waarop gedelibireerd zijnde is goedgevonden het zelve Besteck en Bestedinge te certieëren en Welgem. Heere Droste van Salland voor desselfs genomen moeite en gedane rapport van het hetgene deswegen met de Heeren Gecommitteerden van de Lantschap Drenthe heeft gehandelt en geconcerteert te bedanken soo als bedankt wort mits desen. Er is vervolgens goedgevonden den Welgem. Heere Drost te verzoeken om de Heeren Gecommitteerden van de Lantschap Drenthe in bedenken t geven of niet nevens hem Heere Drost zoude kunnen goedvinden een of twee bequame en des verstand hebbende personen te autoriseeren tot het examineeren van de materialen als die op de plaats sullen wesen gebragt, dog de opneming van de Brug als die voltooit sal zijn, namens Hem Heere Drost op te nemen. Wordende Welgem. Heere Drost versogt wegens de extra ordinaire denpencé's die ter quasie van de opneming sal mogen aanwenden, sodane declaratie aan de Heeren Ordinaris Gedeputeerden over te leveren als sal oordeelen tot desselfs dedomagement te behoren. Waar na deselve Heeren Ordinaris Gedeputeerden als dan sullen reguleren het dedomagement dat aan de Welgem. Heere Drost behoort te worden toegelegt wegens de kosten, die bij de Bestedinge door het desvoijeren van de Heeren Gecommitteerden van de Lantschap op het territoir van dese provincie heeft gecompenteerd en waar van geen aanteekeningen gehouden hebbende nu niet in staat was om een declaratie over te geven. Het bestek en de tekening van de te bouwen brug, over genomen uit het Statenarchief-Rijksarchief, Sassenpoort te Zwolle laat ik hierna volgen. (tekening als bijlage) Dit bestek is feitelijk een droge, technische omschrijving van de te bouwen brug. Vakmensen zullen zich hiervoor mogelijk interesseren, maar toch zullen ook niet vakmensen er nog wel enige aardige bijzonderheden in vinden van de bouwwijze van voor 200 jaren terug. Besteck en Conditiën waarna de Heeren Gecommitteerden van de Provincie Overijssel en de Lantschap Drenthe gedenken te besteden het maken van een gemetselde Brugge met alle materialen en arbeijtsloon, Transporten, ec, over het Riviertjen de Reesten genaamt, gelegen tusschen Avereest en Zuidwolde op den gewonen weg ten Cale genaamt, sullende dese aanbesteding geschieden den 28 Junij 1758 op Avereesten in de herberg aldaar, des morgens te tien uur, bij inschrijving onder een houten bort en de minst schrijvende of aanneemder sal trekker of aanneemder sijn, mits sufficiente en voldoende borgen stellen en de minste inschrijvende invoegen als voren een Premie of voorstrijkgeld genieten, de somma van 20 car. gls.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 321 Desniettegenstaande houden de Heeren Gecommitteerden aan sig de faculteit of de trekker aannemer sal blijven of niet en daartoe haar beraad van een half uur.

Deze brug ligt op dezelfde plaats, als waar in het verleden de verschillende bruggen over de Reest in de weg Balkbrug-Zuidwolde hebben gelegen. Ze dient tegenwoordig in hoofdzaak voor het "langzame verkeer". Deze brug is thans geheel in onderhoud bij de provincie Drenthe. Vroeger was zo'n brug in onderhoud voor de ene helft bij Drenthe, voor de andere helft bij Overijssel. In diezelfde verhouding is de brug over de Reest in de weg Balkbrug-de Wijk, nabij de Bloemberg thans geheel in onderhoud bij de provincie Overijssel.

Ten Eersten. De aannemer sal moeten maken twee kistdammen, een aan geene sijde en de andere aan dese sijde van het werk, op die plaatse, alwaar hij aannemer best zal oordeelen te behoren om zijn werk droog te maken en te houden gedurende sijn werk, hetsij van aarde, hetsij van hout na aannemers goed vinden en het werk gedaan zijnde deselve kistdammen weder uit te nemen, sonder nadeel van Het Riviertjen. Ten Tweeden Dit wek drooggemaakt zijnde, sal hij aannemer de plaats moeten opruimen hetgene hem in de weg komt te staan, om de nodige plaats voor sijn werk te verlangen en we in die voegen, hetgene grooter komt te vercijnschen, sal hij aannemer aan de Zuids zijde afnemen om het werk des te beter voor het Riviertjen te leggen. Ten Derden. Dit opgeruimt en plaats gemaakt zijnde sal hij aannemer beginnen met heijwerk op sijn maat en op sijn verdelinge, als namentlijk, 76 palen ofte balkens op de cop 7 á 8 duim min of meer, de lengte 8, 10 á 12 voet, dog bij bevindinge niet genoegsaam bevonden weird de nodige vastigheid, sullende alsdan langer genomen moeten worden, ja al was 't tot 16 á 20 voeten toe, dese inheij sal geschieden met een Vlogtheij van 12 man en so lang geslagen, dat de palen of de paal gansch niet meer wil zakken en we sodanig in te rigten, dat de bovenend van de palen ter diepte van 11 of 12 voet van de weerrijtsche groene weg komen te staan en is bij de Heeren

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 322 Gecommitteerden verstaan en dus besteed, dat in plaats van Swaluwe Staarten met twee rijen anderhalf duims planken het werk bovenstrooms en de binnenkant te beheijen, de planken so na elkanderen, dat de eene vast aan de andere sluit. Ten Vierden. Dat het paalwerk in dier voegen niet verdeeld worden, als namentlijk in 2 deelen, ijder spatie van 12 voet binnenwerks, daar tisschen een hoofd ter dikte van circa 32 duim oftewel van 3 ½ steen en buitenwerks 14 voet behalve dan nog twee punten of te cantige hoeken, gelijk als op het Plaan wordt aangewezen en de andere beide, de capitale hoofden ter dikte van circa 41 duimen ofte van 4 ½ steen en ter breedte van 14 voet gelijk so even gesegt is buitenwerks, dog vermits haar de vleugels van weerszijden komen uit te spreiden so word aldaar op het einde der vleugels buitenwerks 16 voet en de gehele brugge met zijn vleugels samen ter lengte van circa 50 voet en breet buitenwerks 14 voet en wel op die plaatsen daar de bogen beginnen, de verdeling van het paalwerk kan op het Plaan gezien worden. Ten Vijfden. Dese palen aldus geheijt sullen met cespe belegt worden, drie en drie palen in de hoofden met een grenen ribbe van 5 á 7 duim en op ijder paal met een houten kijlnagel van dikte 1. + duim vastgemaakt worden, gelijk mede die van de vleugels verstaan word en dan vervolgens met drie duims grenen delen te bekleden en ijder deel op ieder Cespe komende met 2 vijfduims nagelen vaste te spijkeren. Ten Sesden. Het hiejwerk so ver en op zijn maat in orde gebragt sijnde sal hij aannemer daarop beginnen te metselen de capitale hoofden ter dikte van 4 ½ steen en het niddenhoofd van 3 ½ steen, ter hoogte alswaar de bogen beginnen, gelijk mede van de vleugels verstaan word. De aannemer sal wel sorgen moeten dragen dat de formelen tot bogens juist en wel gemaakt, om de lammigheden voor te komen. Dit werk so hooggebragt sijnde sal alsdan de formelen gestled worden en wel so als dat de onderkanten van de gemetselde bogen de hoogte hebben, dat se drie voet circa boven de groene weg komen te staan, om als vor water komende hetselve beter kan passeren en de bogen overgeslagen sijnde, waar in ijder boge 2 Bentheimer sten Holtsticken, ijder lang 2 voet en na beloop des boogs ordentlijk en na behoren sindelijk bewerkt worden en vervolgens het metselwerk ingesneden tot 2 ½ steen ter volle hoogte toe en agter de bolgen en midden tusschen de bogen op 2 voet na gelijke bovenkant de bogen aan te metselen, dit werk te metselen met cruiksverbanddraad en Rijregt met platte voegen toegeset, en de Stenen behoorlijk natgemaakt sijnde te verwerken en de Vogen digt en vol te werken, de bogen van 5 ½ steen dik en dan nog een ½ steen daarover tot Conserveringen van de bogen. Ten Sevenden. Dit werk so hoog gebragt sijnde sal bedekt worden met een Bentheimer Steenen lijst, dik 8 duim, breet 21 duim, ter gehele lengte van de brug, ijder sijde te beleggen met 7, 8 of 9 stuks, dog hoe minder hoe beter, maar vermits een ijzeren leuninge op komt te staan, sal gelet worden, dat de pijlers niet al te na aan de voegen van de stukken komen te staan, om haar behoorlijk vastigheid te krijgen. Ten Agtsten. De grauwe steenen lijst in haar order opgelegt sijnde sal gelet moeten worden, dat deselve van midden afgerekant 12 duim na de Vleugels nederhangende moet zijn om de afwateringe, gelijk ook het Plaan aanwijst, desselve Lijst moet met ijseren vrammen lang 8 duim in de grauwe steen ingelaten en met loot begoten worden, dit dan sover gebragt sijnde sal daar opgesteld worden op weersseijden 5 gegoten Pijlaars, dat is met de andere sijde samen 10 Pijlaars een egale verdelinge, ijder circa zwaar 70 á 73 pont van fatsoen en gedaante als op het Plaan eenigermate word aangewesen en te Zwol en ieders wel bekend ofte wel te sijn met haar Liggers, de bovenste Ligger circa 1 1/8 duim en de ouderste circa 1 duim en met ijseren pennen ingesloten en geklonken, deselve Pijlaars lang van pen 4 duim in de grauwe steen ingelaten en met loot begoten, dat ze vast genoeg staan. Ten Negenden. De boge boven de bevloeren met paardeklinkers in cement ter langte en breedte van de gehele brug en aan weersijden een Eijkebalk van circa 9 duim, waar tegen des vloeringe wedersijts rust. De aannemer sal de brug wedersijts moeten aanvullen met doede aarde tot aan de bovenkant van de balken van de brug. Ten Tijnden. Sullen 5 sijseren ankers so breet de brugge is gelegt worden in haar verdelinge met een sleuten voor ijder end als een ijder sleutel lang virca regt overgemeten 24 duim, de ankers met een staf van 1 + of 1 1/8

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 323 duim en de sleutels van dito maar in haar order gebragt moeten worden en in het leggen sodanig in te rigten, dat de sleutels te grauwe Steenen lijst komen mede te bevatten, op die wijze gelijk mede op de teekening te zien is, en de ankers en sleutels heet zijnde goed te bepikken en voor so ver binnenmuurs in loot te leggen. Ten Elfden. Tot dit werk te gebruiken beste Ijsselklinkers, dog agter het aanvullen agter de bogen, mag hij aannemer gebruiken moppen hardsteen en met goede gebrande schelpcalk en cement, als namentlijk in proporties twee ton calk, een ton cement en + ton afte deel goed zand, dit door en anderen gewerkt, gebouwt en herbouwt totdat goed en bequaam is, en 6 tot 8 dagen van te voren eer dat verwerkt word dit tot so hogelijks de meergemelde groene weg of tegelijks dien grond en daar vandaan 3 ton calk, 1 ton cement en een half deel zand tot het volle werk toen en so van de bewerkinge even gezegd is ad idem. Ten Twaalfden. Geen materialen sullen mogen verwerkt worden, ten sij eerst sullen goedgekeurt wroden van de Edele Heeren Bestederen ofte door dengenen die door de Edele Heeren Bestederen daar sullen toe tenoemen, alle materialen tot dit werk gebruikt wordende sullen ijder in sijn soort tot de beste moeten sijn, den aannemer sal sig de apofte disapprobatie van alle materialen moeten onderwerpen gelijk mede het werk gemaakt sinde wordt verstaan. De Maat hiertoe te gebruiken is Hollandse Maat van 4 duim en de voet. Ten Dertienden. Is in dit besecq iets vergeten ofte over het hoofd gezien was hetwelke niet monteerde de som van 50 gigulden sal hij aannemer mede moeten maken voor zijn bedongen penningen, evenals was het van woord tot woord hier in gespecifieerd, het werk sal uiterlijk tegen den eersten Augustus 1759 moeten voltooijt sijn, ofte anders bij poene van 's daags na dien rijd te verbeuren, 's daags 5 carolij guldens. De aannemer sal dit werk niet mogen beginnendan na alvorens alle de materialen door de H.H. Gecommitteerden of gequalificeerde sullen zijn geëxamineert en goedgekeurt, sullende de aannemer gehouden sijn de H.H. Gecommitteerden drie weken voor het werk wil beginnen kennis te geven dat de materialen alle ter plaatse van de leggen brug zijn gebragt. Ten Veertienden. De Betalinge sal geschieden in twee termijnen, de eerste helfte der betalinge sal geschieden, wanneer het heijwerk volkomen en voltooijt sal sijn en de andere helft wanneer het werk sal sijn voltooijt en volkomen gepresen. En als het werk sal opgenomen sijn de Edele Heeren reserveren haar de vrijheid om telkens te mogen zien en te laten zien, of het werk na het bestecq gemaakt word. Dit werk wordt besteed met alle materialen hiertoe nodig, gene uitgesondert en Transporten dat niet anders als door de Edele Heeren de beloofde ofte bedongene penninge het werk gepresen sijnde worden voldaan en dan aannemer gehouden sijn sufficiante cauti te stellen ten genoege van de Heeren Bestederen. Ten Vijftienden. Vermits dese te maken brug niet voor het aanstaande jaar sal sijn voltooijt sal den aannemer binnen den tijd van ses weken of eerder eene houten brugge over de Reesten moeten maken, die sufficient genoeg is,om met wagens en paarden sonder eenig gevaar te kunnen passeeren. De ondergetekende Herman Hulscher, metzelaars Baas tot Zwol is op vorenstaande conditiën aannemer geworden voor twee duisent twee honderd vijf en zeventig guldens en heeft tot Borgen gestelt de Heer Advocaat H.Huber en Gerrit Jan Hulscher Junior. Getekend door: ...... van H³ffel, Landdrost van Salland. J.Kijmel,voor de Landschap Drenthe. Herman Hulscher, aannemer. H.Huber, borg. Gerrit Jan Hulscher, borg. Johan Conrad Gosepoll, opzichter. Als curiositeit kan ik nog vermelden,dat het loon van de opzichter Gosepoll bedroeg, 25 stuivers daags, op eigen kost. Over het heiwerk bij de brug kan het volgende stuk worden vermeld; De ondergeschrijven certificeert, dat den aannemer Herman Hulscher het heijwerk van de Brugge alhier ten Cate genaampt over het riviertje de Rees na den besticq heeft gedaan en uitgevoert, over sulcs attesteere bij Desen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 324 Lengte der palen als volgt; 2 palen ijder van 12 voet, 1 paal van 11 voet, 1 paal van 10 voet, 4 palen van 9 1/2 voet, 3 palen van 9 voet, 63 palen van 8 voet en 2 palen van 7 1/2 voet. Bij de Brugge Ten Kate, 24 Junij 1759. Get. Jan Conrad Gosepoll, als opsigter. Van het opleveren van de brug werd het volgende stuk opgemaakt; Certeficeere ik ondergeschrevene, Landdrost van Salland, als gecommitteerd van Z. E. M. (Edel Mogende Heren) Gedeputeerde Staten van Overijssel, dat de Brugge hierboven gemelt, dat deselve brugge bij opneminge is bevonden te voldoen aan '' bestek en conditiën van aanneminge; dat de betalinge daarvoor gedaan kan worden. Cranenburg, den 3 Februari 1761. Get...... van H³ffel. De aannemer Herman Hulscher is tijdens het bouwen van de brug of direct daarna overleden, hetgeen blijkt uit het volgende schrijven; Edel Mogende Heeren, Mijne Heeren. De ordinaire Gedeputeerde Staten van Overijssel; De erfgenamen van wijlen de Stads-Metselaarsbaas Hulscher van Zwol, in leven aannemer van de Brug over de rivier de Reest bij 't Erve Cate in de Avereest, gemeenschappelijk met de Landschap Drenthe gelegd voor dese provincie geswegende nog compessende de halfscheid van de provincie koste in deselve brugge ter somma van 569 car. gulden verzoeken dat, dewijl het werk eerlangs voltooijt en bij opneminge geapprobeerd is gebleken, U Ed. Mogenden uit het vertificaat van den Heer Landdrost van Salland sullen behoeven te vernemen. 't Welk doende, get.H Huber. Landschrijver van de Drost van Salland. Zo was den waarschijnlijk in het jaar 1761 (volgens bestek), dus thans ruim 200 jaar geleden, de Stenen Brug over de Reest nabij de buurtschap "den Kaat", in de gemeente Avereest gereed gekomen. Het was een, zoals op de tekening te zien, hechte en sterke brug geheel afwijkende van de verschillende particuliere, houten bruggen over de Reest. Ook de bruggen, die ter plaatse hadden gelegen, waren in vergelijking met deze brug, slechts simpele bouwerken.

Het was in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, dat in omliggende gemeenten en ook in de gemeente Avereest hard gewerkt werd aan het verharden van de bestaande zandwegen. In verband daarmede, komt ook de Stenen Brug ter sprake en wel in het volgende adres; De ondergeteekenden, alle ingezetenen van Oud-Avereest, bekend geworden zijnde, dat er vanwege de gemeente Avereest, eene aansluiting door middel van een Grintweg, zoude plaats hebben, met de aan Grenzende Gemeente Zuidwolde, in verbinding met die Meppel en Hoogeveen. En zijn tevens geinformeerd, dat die verbinding zoude plaats hebben vanaf den Grintweg aan de Dedemsvaart en wel van "van der Vecht" (thans hoek Wisseling-Julianastraat) langs de Kalkwijk en zoo vervolgend over de brug vij W. Fiks, loopende vandaar voorbij smit A. Van Giessel,achteruit door het zoogenoemde Zwarte, over de rivier de Reest naar Zuidwolde. Deze Rigting komt odergettekenden hoogste kostbaar voor, en wel wanneer men, zonder het terrein ondergeteeknden hoogst kostbaar voor, en wel wanneer men, zonder het terrein zelve in aanmerking te nemen, in het ook houdt het leggen van een kapitale Brug over de Reest, stellen de ondergeteekenden daarom het bestuur voor, om vorengenoemde verbinding in zo ver te wijzigen vooreerst; de weg van de Kalkwijk te leggen over den Oosterhuis naar de Steenen Brug, langs de gewone weg naar Zuidwolde; ten tweeden dragen de ondergeteekenden voor eene dergelijke verbinding in verband met de Twentsche Grintweg van Ommen langs de kolonie Ommerschans over de Balkbrug door Het Katingerveld naar voornoemde Steenen Brug; deze brug moet vooral niet uit het oog verloren worden, want dezelve is en blijft ten laste van het Gouvernement; welke enorme kosten worden daardoor niet uitgewonnen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 325 Eindelijk ten Derden stellen ondergeteekenden nog een zijtak voor, vanaf de Balkbrug door Oud-Avereest over de Wijk naar Meppel, of om dezelve te verbinden langs de Ijhorst over de Kerkbrug met de Grintweg van de Wijk naar Meppel, of om dezelve aan te sluiten aan de kunstweg van Staphorst over de Beugelenbrug naar de Drentsche Grintweg, of daar waar de beste gelegenheid zich mogt voordoen over de Reest, om de verbinding met de Drentsche grintweg daar te stellen. Deze verbindingen geloven de ondergeteekenden, zouden algemeen bijval vinden en zijn ook meer ten algemeenen nutte, zouden alzoo ook betere resultaten opleveren, zoo wel door vrijwillige bijdragen van onderscheidenen Eigenaren van Avereest, als door medewerking van het bestuur van Ommen en ook van Meppel en de Wijk. 't Welk doende, Avereest, den 22 November 1853, getekend door, W.ten Kate Rz. R.W. ten Kate. G. de Koning Azn. G.ten Oever. E. ten Kate. H.E. Weertjes. D.J. Oosterhuis. E. Naarding. J.ten Oever. B. Takken. R.Huizing. J. Schutterop. A.T. Westerhuis. J.A.Huizing. J.L.Buddenberg. J.L.Westerhuis. E. Smit. De in het vorenstaande adres voorgestelde verbinding van Dedemsvaart over den Oosterhuis naar de Steenen Brug over de Reest en dan verder naar Zuidwolde is toen niet tot stand gekomen. De we, gereed gekomen in April 1860, is aangelegd zoals werd voorgesteld door het Gemeentebestuur van Avereest, zoals deze weg er thans nog ligt van de Langewijk (hoek Krabbe in 1962) door het z.g. Zwarte en de Kloosterhoek over de Reest naar het gehucht Linde en verder naar Zuidwolde. Het geld voor de "kapitale brug" over de Reest is er blijkbaar wel gekomen. In het adres van 1853 komt m.i. nog geen naar voren, dat de Steenen Brug is en blijft ten laste van het Gouvernement, de Provincie. In een volgend schrijven, betrekking hebbende op de genoemde brug, blijkt, dat ze inmiddels is overgegaan van de Provincie(s) naar het Rijk. Het hoe- en wanneer heb ik niet gevonden. Dit laatstgenoemde schrijven luidt als volgt; No. 659/1/6 F. Assen, den 13 Julij 1875. Zooals Uwe vergadering bekend zal zijn, ligt er in den kunstweg van Uwe gemeente naar de Wijk over de rivier de Reest een aan Rijk behoorende Steenen Brug. Daar deze brug tot de Waterstaatswerken van Drenthe behoort, is dit de reden, dat ik U op last van den Heer Inspecteur van den Waterstaat kom vragen; voor welke aom ééns gelds, de Raad Uwer gemeente bereid zou zijn, dat wek in eigendom van Het Rijk over te nemen. De Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat in Groningen en Drenthe, Aan get. J. Strootman. Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders van Avereest luidde als volgt; Aveerest, 9 Augustus 1875. Naar aanleiding van U.W. Ed. Gestrenges missive, d.d.13 Julij l.l.no. 659. F 6.hebben wij de eer te berichten, dat de Raad dezer gemeente heeft beslist, niet genegen te zijn in eigendom over te nemen, de bij het Rijk in onderhoud zijnde Steenen Brug, gelegen in den zandweg van Avereest naar Zuidwolde. In de kunstweg van Avereest naar de Wijk is geen Steenen Brug gelegen. Wij nemen tevens de gelegenheid te baat onder de aandacht van Uw. Wel Ed. G. te brengen, dat de opritten van de bedoelde brug slecht zijn aangevuld en aanmerkelijk kunnen verbeterd worden, indien de brug, die veel te hoog ligt, verlaagd werd. Buegremeester en Wethouders van Avereest. Aan den Heer get. J.H. van Barneveld. Hoofd-Ingenieur v/d get.P.van der Elst. Waterstaat in Groningen en Drenthe te ASSEN. In verband met deze laatste opmerking wil ik nog even aanhalen wat over de hoogte der brug is vermeld in paragraaf 6 van het bestek van 1759, n.l. "so alsdat de onderkanten van de gemetselde bogen de hoogte hebben, dat ze drie voet, circa boven de groende weg komen te staan, om als vol water komende hetzelve beter kan passeeren". Wanneer men bedenkt, dat boven de onderkant van de bogen, het gemetselde stenen brugdek moest worden aangebracht, kan men zich een voorstelling maken, hoe hoog dit brugdek boven de aansluitende weg uitstak. De opritten van de brug liepen dan ook erg omhoog. Het is het jaar 1903 dat de doodsklok wordt geluid over deze oude Stenen brug, de brug in 1759/60 gebouwd door de metselaars-baas Hulscher van Zwolle. In een schrijven van de Rijkswaterstaat 3e district-Drenthe, Bureau van de Hoofd-Ingenieur betreffende de vernieuwing van de brug over de Reest en den zandweg Assen-Ommen, gericht aan de Burgemeester van Avereest, wordt het opruimen van de 144 jaren oude brug aangekondigd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 326 Dit schrijven luidde als volgt; Zwolle, 6 Maart 1903. Ik heb de eer U Edel Achtbare mede te deelen, dat in den aanstaanden zomer van Rijkswege zal worden overgegaan tot vernieuwing van den Steenen Brug over de Reest in Uwe gemeente in steen en ijzer. Daartoe zullen in het aansluitende weggedeelte de noodige ontgravngen moeten worden gedaan, waarvan van Uwe zijde zeker wel geen bezwaar zal bestaan. Tijdens de brugvernieuwing zal een hulpbrug voorzien in het verkeer voor voetgangers; deze zal zoo breed worden gemaakt, dat ook met kruiwagens daarover kan worden gereden. Alleen het verkeer met paard en wagen zal dus tijdens het werk gestremd zijn, waartegen met het oog op de nabijheid van de stroom op- en stroomafvaarts gelegen naburige bruggen zeker evenmin bezwaar zal bestaan. De stemming van het verkeer zal te zijner tijd worden afgekondigd. De Hoofd-Ingenieuwr van den Waterstaat. get. B. Schuurman. Het antwoord van de Burgemeester luidde als volgt; Avereest, 14 Maart 1903. Naar aanleiding van Uw schrijven van 6 Maart j.l. heb ik de eer U te berichten, dat door mij alsmede door de Gemeenteraad, dien ik daarmede in kennis stelde, met belangstelling is kennis genomen van het voornemen om in den aanstaanden zomer van 's Rijkswege te doen overgaan tot vernieuwing van de Steenenbrug over de Reest in mijn gemeente in steen en ijzer. Onzerzijds bestaat tegen uitvoering der daarbij noodige ontgravingswerken en tegen tijdelijke stremming van het verkeer met voertuigen over deze breg geen bezwaar, terwijl het mij aangenaam zal zijn, te zijner tijd van U te mogen vernemen, wanneer met de vernieuwing een aanvang zal worden gemaakt. De Burgemeester van Avereest. Den Heer get. M.Wijt. Hoofdingenieur v/d Rijkswaterstaat te Zwolle. In een schrijven, d.d. 18 Mei 1903 deelt genoemde Hoofdingenieur aan de Burgemeester van Avereest mede, dat de stremming van het verkeer met paard en wagen over de Steenenbrug aanvangt op Woensdag 20 Mei 1903. Met dit laatste officieële stuk over de Steenenbrug over de Reest in de weg van Balkbrug naar Zuidwolde zou ik dit artikel kunnen afsluiten. Evenwel naast de officieële ambtelijke bemoeiiingen welke de beheerders van deze brug in de loop der tijden met dit kunstwerk hebben gehad, bestaat er ook nog so iets als "de plaats" welke deze brug over de Reest bij de bevolking wonende om en bij deze brug heeft ingenomen. Deze Stenenbrug stond bij de bevolking van Zuidwolde, Avereest en andere gemeenten bekend als de "Stenen Pijp", of zoals in de volkstaal wordt gezegd "de Stienen Piepe".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 327 Deze brug ligt plm.75 meter stroomopwaarts van de plaats waar de tegenwoordige brug en waar de voormalige bruggen hebben gelegen over de Reest in de weg Balkbrug-Zuidwolde. Ze ligt in de weg voor het "snelverkeer" van het zuiden naar het noorden en omgekeert. Er is het vorige jaar nog moeite gedaan, deze brug en aansluitende weg vóór de T.T.te Assen in gebruik te kunnen stellen. Dit is toen niet gelukt. Later in de zomer van 1966 is de zuidelijke aansluitende weg en deze brug voor 't verkeer opengesteld. Deze brug is in onderhoud bij de provincie Overijssel.

Men woonde aan of bij de Steenen Pijp,men ging naar Dedemsvaart, Balkbrug of Zuidwolde, over de Stenen Pijp, kortom de Stenen Pijp was een naam een begrip, dat geen nadere uitleg vereischte. De naam "Stenen Pijp" komt thans nog voor als de naam van een boerderij in de buurtschap Nolde, gemeente Zuidwolde. De oudere mensen, die wonen of gewoond hebben in de nabijheid van de voormalige "Stenen Pijp", hebben de brug, zoals op de tekening aangegeven wordt nog goed gekend. Evenwel zonder de ijzeren leuningen. Deze leuningen waren in hun kinderjaren reeds van de brug verwijderd. Wel waren de gaten waarin de ijzeren punten "van de Pilaars, genoemd in paragraaf 8 van het vorenomschreven bestek, met loot omgoten" waren vastgezet nog wel te zien, Wanneer deze leuningen zijn weggenomen en waarheen vervoerd, heb ik niet gevonden. Ook wist men wij te vertellen, dat op de Bentheimer stenen, genoemd in paragraaf 7 van het bestek als deklaag gelegd over de randen van het brugdek, door omwonenden en voorbijgangers de messen werden gewet. Aan de Overijsselse zijde van de brug woonde destijds de huislachter Frederik de Lange. Deze maakte voor het scherpen van zijn slagersmessen een veelvuldig gebruik van deze Bentheimerstenen. Het gevolg was, dat sommige stenen door al dat messenwetten geheel uitgehold waren. Met deze persoonlijke herinneringen uit de jeugdjaren van enkele oudere bewoners uit de naaste omgeving van de "Stenen Pijp" wil ik deze historische schets van genoemde brug besluiten.

De Ke p p e lw e g uit vro e g e r jare n. De aanleiding dat schrijver dezes tot het weergeven van dit artikel over een aangelegenheid onder de gemeente Staphorst is overgegaan, vormt de grenssloot tussen de gemeenten Avereest en Staphorst. Het gaat om een zeer oude nederzetting, gedeeltelijk gelegen in de "Olde Landschop", in Drenthe in de gemeente de Wijk en gedeeltelijk in Overijssel, in de IJhorst, gemeente Staphorst.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 328 De mensen in de naaste omgeving en ook verderweg, noemen deze buurtschap "de Respers", een naam die bij de Bevolking zo is ingeburgerd, dat de werkelijke naam, "de Esphorst" hun tamelijk vreemd in de oren klinkt. Het zelfde doet zich voor bij de IJhorst, welke plaats in de volksmond, "de Roeverst" wordt genoemd. Nog in het begin dezer eeuw, zo omstreeds 1900-1910 stond op de Respers een oude, vervallen boerderij, bewoond door de familie Lukas Hoogenkamp. Men kon aan deze boerderij zo maar sien, dat ze heel oud was. Aan de voorzijde naar het westen, was nog een z.g.n. kamer die apart werd verhuurd. Dat zag men in vroeger jaren veel gebeuren, dat van een groot voorhuis, 'n kamer werd verhuurd, meestal aan een arbeidersgezin. Zo 'n gezin woonde dan in, wat in de volksmond werd genoemde "een blote kamer". In zo'n woonvertrek moest het gezin wonen, koken en slapen. Veelal was er een schuurtje bij voor een paar sikken, de brandstof en andere benodigheden. Al met al, een zeer primitieve bewoning, waarvan men zich heden ten dage geen voorstelling kan maken. Vanaf de weg door de Ijhorst, toendertijd nog een zandweg, liep een weg naar de Respers. Deze weg "de Stoffersstege" was zo genoemd naar de familie Stoffer, welke aan die weg gewoond heeft. Vanaf "de Respers" kon men dan over de Respersbrug over de Reest naar de straat weg in de Haalweide. Van deze weg over "de Respers" werd in die jaren veel gebruik gemaakt om de straatweg, de weg naar de Wijk en Meppel te bereiken. Wanneer men echter niet woonde op grond, vanouds afkomstig van "de Respersplaatse", eertijds ook genoemd "de havezaethe de Pol", moest men voor het gebruik van deze weg en van de brug, tolgeld betalen aan de bewoner van de oude boerderij. Al was de Respersplaatse, het uitgestrekte complex grond geheel versnipperd en aan verschillende eigenaren gekomen, uit zo 'n simpele vrijstelling van tolgeld betalen kwam goed naar voren, welke grond oudtijds tot deze plaats had behoord. Deze oude boerderij was het laatste bouwwerk, dat voor zo'n zestig jaren terug was overgebleven van de "Gouverneursplaats", zoals heel oude mensen de vroegere havezaethe ook wel noemden. Bij die boerderij stond volgens recente overlevering vroeger een herenhuis. Staande op de hoge grond, vlak aan het Reestenland, zag het naar het westen uit op de kerk van het karspel "de Rieverst", de IJhorst. Nog heden ten dage kan men zich van dat uitzicht over het vlakke Teestenland naar de Ijhorsterkerk een voorstelling maken. Zoals reeds vermeld, was de Esphorst, "de Respers", in haar tijd een uitgestrekte bezitting. Daarbij behoorde ook het "Veldhuis" thans nog zo genoemd, toen genaamd "het erve in 't veld". Naast boerderij, is het ook een "camping" het Veldhuis. Verder hoorde er bij de westelijke Hoogenkamp, een stuk "bouwland" de Blomskamp en verschillende percelen oeverland langs de Reest. Dat de Esphorst zeer oud was, blijkt uit verschillende bescheiden. In 1368 behoorde het aan Boudewijn van den Clooster, een Drents edelman. Joosting schrijft hierover in "het archief der abdij Dikninge", "8 Oktober 1369, Baldewinus de Claustro verklaart, dat zijne vrouw, Ghysela in sterensnood voor 't heil harer ziel en met mijn toestemming vermaakte aan de priesters en kloosterlingen van 't convent Dickenijnghen eene rente van Groninger mud rogge uit 't goed Esphorst in 't kerspel IJhorst, tot het verstrekken van zwart brood aan tafel van de kloosterlingen; en dat hij met zijne vrouw deze rente aan de kloosterlingen over droeg. "18 December 1374, Werenbold, Kerkheer van 't Laar en Rolof van der Lare oorkonden, dat Ghysela, dochter van Otto van Echten en vrouw van Boldewijn van den Clooster, vermaakt heeft aan het Klooster van Dickenijnge eene pacht van 1 Groninger mud rogge uit het goed ter Esphorst in 't kerspel Ijwehorst. Met bezegeling door W. en B. v.d. C."

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 329 Foto van de oude brug over de Reest bij de Esphorst. De nieuwe betonbrug ligt meer naar links van deze oude, thans verdwenen brug. Naar rechts lag, zoals op oude kaarten aangegeven, in vroeger jaren, het Verlaat van Keppel. Bovenstaande foto is door schrijver dezes genomen op 8 Juni 1946. Dergelijke, primitieve houten bruggen, vond men vroeger op veel plaatsen over de Reest. Ook thans vindt men ze nog wel. Ze zijn dikwijls bij particulieren in onderhoud.

Men leeft toen zeer langzaam. Eeen schenking van 1368 werd eerst in 1374 op papier gezet,werd er pas een oorkonde van gemaakt en door een der makers en een der schenkers "bezegeld". Tevens blijkt uit deze oorkonde, deze achte, dat de vrouw van Boldewijn van den Clooster een dachter was van Ottoe van Echten. Ook komt er in uit, dat men betrekkelijk eenvoudige zaken, goed ging omschrijven. Uit deze schenking kan men zich enigszins een voorstelling maken, van de inkomsten van het klooster Dickninge. "in stervensnood en tot heil van haar ziel", was hier de oorzaak en de reden om een gedeelte van 't aardse bezit aan het klooster te schenken. Hoe dikwijls zal het in die jaren niet zijn voorgekomen, dat het klooster Dickninge, zich land, goederen, tienden en andere baten zag toegewezen in ruil voor het mogelijke zieleheil der schenkers. In de eerste helft van de 17e.eeuw woonde op de Esphorst, Cornelis van Keppelfox, wiens dochter Vreda, op 4 Juli 1657 in IJhorst huwde met Antonius Schucking, Predikant te Koekange. Op een oude kaart van Drenthe komt ter plaatse waar voorheen de Respers- of Esphorsterbrug over de Reest lag, het "verlaat van Keppel" voor. Dit was willicht een stuwschut in de Reest, aangelegd door de familie Keppelfox. (verlaat- schutsluis). De Esphorst, ook wel de Pol genaamd, behoorde in de loop ter tijden aan verschillende vooraanstaande familie's. Eind der 17e. en begin der 18e.eeuw behoorde het landgoed aan de familie van Raesvelt, later aan de familie Bentinck en in 1766 aan Joan Derk van de Capellen. Door een huwelijk van een dochter van Joan Derk van de Capellen, Anna Elizabeth, op 11 Januari 1785, werd eigenaar, Rudolf Christiaan, Graaf van Rechteren tot Westerveld. Dit was de laatste adellijke bezitter van de Esphorst, van de havezaethe "de Pol" in dit afgelegen deel van het kerspel IJhorst. De adellijke bezitting "de Esphorst", of ook wel genoemd "de Pol", kwam in die jaren ook tot uiting in kerk te IJhorst. In de voormalge kerk, van de tegenwoordige is de eerste steen gelegd op14 April 1823,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 330 stonden reeds zes vaste gestoelten, welke volgens eene in 1790 door de landmeter, Nicolaas ten Wolde, getekende plattegrond van de kerk te Ijhorst, berustende in het provinciaal archief te Assen, op het eind der 18e, eeuw toebehoorden: 1e. In den Zuidwethoek aan den Havixhorst. 2e. Daarnaast langs de Zuidzijde, aan Jan Werners Schiphorst en Jan Claas Schiphorst. 3e. Iets verder naar achteren aan de Zuidzijde aan Dunninge. 4e. Midden in de kerk aan de Zuidzijde van den middengang aan den Heer van "de Pol". 5e. In de Noordwesthoek aan de familie Tonckens. 6e. Daarnaast langs de Noordzijde, aan Lucas ten Wolde en Andries Snoek. Deze oude gestoelten waren zeer solide van eikenhout getimmerd en met paneel- en snijwerk versierd. Aan de bank van Dunninge waren zelfs de toegangsdeurtjes van sloten voorzien. Eén der vaste gestoelten behoorde dus aan de Heer van "de Pol". In dat woord "Heer" van de Pol, voelt men zo goed aan, de edel, de hoogheid, die het eenboudige boerenvolk zag, in de bezitter van de havezaethe. Trouwens de andere vijf gestoelten behoorden aan de eersten, de voornaamsten uit de Wijk. (De kerk van IJhorst was en is dit thans nog, mede de kerk voor de Ned. Hervormden, wonende in het Drentse dorp de Wijk). De Heer van "de Pol" was de enigste uit het kerspel IJhorst, die zo'n vast gestoelte in de kerk had. Mag de adellijke bezitter al niet geregeld in huize "de Pol" gewoond hebben, het vaste gestoelte in de kerk te IJhorst wijst er toch wel op, dat hij op geregelde tijden op zijn bezitting verbleef en dan in IJhorst ter kerke ging. In 1797 ging de Esthorst of "de Pol" door verkoop van adellijk bezit over in handen van verschillende boeren uit IJhorst en omgeving. In de acte van verkoop lezen wij onder meer; Conditiën, Waarop R. C. van Rechteren, voornemens is op Vrijdag 25 Augustus 1797 des agtermiddags om 5 uur, ten huize van W. Dunning in de Wijk publieq en aan de meestbiedende bij strijk-, trek- en hooggelden te laten inzetten en vervolgens op Vrijdag 22 September aanstaande op uur en plaats reeds bovengenoemd bij finale palmslag te verkoopen de gewezene havezaethe de Pol, met deszelfs Eerven, onderhoorige landerijen, bosschen, velden en veenen en wat verder ten dage der Veilinge zal werden aangeboden, alles op de navolgende voorwaarden; enz. enz. Betaling moet geschieden aan handen van N. Ten Wolde in den Hof (gemeente de Wijk). No. 1. Het Havezaethe Erve Den Pol en het Spijker, enz. in gebruik bij Hilbert Alberts Poortman, gekocht door Hilbert Poortman voor f 10080,00. No. 2. Het Westelijke gedeelte van het erve den Hoogenkamp,in gebruik bij Cornelis Roelofs en diens zoon, Roelof Cornelis, gekocht door Jan Bolding voor f 5875. No. 3. Het Oostelijke gedeelte van den Hoogenkamp,in gebruik bij voornoemden Cornelis Roelofs en zoon, kooper Jan Jans Bollink voor f 4600. (Bollink was dus koper van perceel 2 en 3 voor in totaal f 10575,11. Deze laatste 11, weergevende "stuivers" waren zeker onkosten. Nokomelingen van genoemde Bollink of Bolling zijn nog altijd eigenaar, gebruiker en bewoner van de Westerse Hoogenkamp). No. 4. Het erve "het Veldhuis", in gebruik bij Jan Berents, gekocht door diezelfde voor f 7000,12,12. (Berents kon niet op tijd betalen. Pas op 5 Juni 1805 heeft hij de laatste kooppenningen met rente betaald). No. 5. De keuterij van de Reest tot aan de Haleweidigerdijk in gebruik bij Jan Roelofs, gekocht door J.C. Schiphorst voor f 975,16,15. No. 6. Het oostelijk gedeelte van de keuterij van de Haleweidigerdijk tot aan een over de Hoogeveensevaart, kooper Albert Jans van Gijssel voor f 980. No. 7. Het westelijk gedeelte van de keuterij van de Haalweidigerdijk tot aan en over de Hoogeveense vaart, kooper Geert Cornelis Roose voor f 1173,16.15. No. 8. Het gestoelte in de Kerk te Ijhorst, bestaande uit twee banken of 8 zitplaatsen, bezuiden den middengang der kerk, thans wordende in huuer bezeten bij, W. Dunning, C. Roobaart, Jan Pouwels en consorten, gekocht door Jan Pouwels met Jan Snoek en Jan Willems voor f 1036. No. 9. Een begraafplaats in de kerk te Ijhorst, zijnde genummerd no. 23 in de 3e lage van het doophekken, bezuiden de gang, kooper Jan Cornelis voor f 10,11. No. 10. Alvorens, genummerd no. 24. Kooper Jan Cornelis voor f 10,11. De gehele Havezaethe bracht dus op f 31839- 66 stuivers en 42 centen. In art. 1 van de akte van verkoop wordt genoemd, de woning bij het Havezaethserve, "het Spijker". Hieruit blijkt wel, dat dit wat meer was als alléén de boerenhoeve,zoals die in later jaren op de Esphorst of de Respers stond.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 331 Met een Spijker werd volgens Magnin in de Bisschoppelijke tijd bedoeld, het gebouw of de bergplaats,waar de pachten, renten, tienden en andere inkomsten in matura aan de Bisschoppelijke rentmeester van Drenthe moesten worden betaald of uigekeerd, werden ontvangen en opgeslagen. Uit mijn jeugd herinnert schrijver dezes zich, dat in de volksmond ieder bijzonder groot Herenhuis of het platteland, 'n Spijker of "Spieker" werd genoemd. Wij kunnen dan ook aannemen, dat met "het Spijker" op de Respers bedoeld werd, het Herenhuis, de villa van de voormalige bezitters de adellijke personen uit de oude tijd. De havezaethe "de Pol" was, zoals reeds eerder vermeld, een groot geheel van uitgestrekte landerijen, bossen en heidevelden. In de omschrijving bij de verkoop in 1797 werden de grenzen aangegeven als volgt; In 't oosten "de Keppelsloot", de latere grens van de gemeente Avereest en Staphorst. (deze naam "Keppelsloot" en de daaruit voorkomende naam "Keppel-Staphorst". (Deze naam "Keppelsloot" en de daaruit voortkomende naam "Keppelweg" is voor schrijver de aanleiding geweest dit artikel te schrijven). In 't westen de zogenaamde "Bomertsscheid". Dit was de grenscheiding genoemd naar de bewoners van het erve in 't veld, "het Veldhuis" en de aangrenzende gronden van "het Strik". Dit is thans de hoofdwaterleiding van het Westerhuizingerveld naar de Reest. In 't zuiden strekten de gronden van de Havezaethe zich uit tot de grenzen der gemeenten Nieuwleusen en Staphorst, de Beentjesgraven. In 't noorden liep de grens over de Reest tot aan en zelfs over de Hoogeveensevaart. Aan de Hoogeveensevaart hadden de eigenaren van gronden afkomstig van de havezaethe "de Pol" te Esphorst,of zoals door het landvolk wordt gezegd, de Respers, recht van "oeverplaats", n.l. om daar te mogen laden en lossen en opslaan. Hierbij kan gedacht worden aan de compost of ook genoemd "stratendrek", wat door de boerenmensen in die jaren veel werd aangekoocht en per schip werd aangevoerd. Verder aan het opslaan van brandhout uit de bossen van de Esphorst, wat door de schippers werd vervoerd naar de steden in Holland. Deze bepalingen, vastgelegd bij de verkoop in 1797 is lange jaren van kracht geweest en in schrijvers jeugd werd er ook nog gebruik van gemaakt. Ongeveer midden door het voormalige landgoed loopt thans een niet meer opvallende, bijna dichtgegroeide sloot, "de Grifte" genaamd. Voor zo'n 50 jaar terug kon men nog goed zien, dat dit een zeer brede sloot is geweest. Deze sloot liep in vroeger jaren uit de heidevelden naar de Reest. Volgens overlevering werd toen door deze Grifte de turf afgevoerd uit het IJhorstervoeld naar de Reest en verder. Hiermede ben ik gekomen aan het einde van de beschrijving van "de Esphorst", "de Respers" zoals het thans genoemd wordt. Het is een gewone boerenstreek en niets wijst er op, dat aan deze omgeving zoveel historische bijzonderheden zijn verbonden. De vroegere, veelal slechte zandweg over de Respers is nu een mooie, verharde weg. De Vroegere, houten brug over de Reest, "de Respersbrug" is vervangen door een moderne betonbrug. Van het Vroegere "Verlaat van Keppel" in de Reest is niets meer te zien.Het oude tolhek op de weg is eveneens verdwenen. Op de plaats waar eenmaal "het Spijker", het voorname Herenhuis, op de Havezaethe-boerderij hebben gestaan is hiervan niets meer te zien. Alleen de namen, "de Esphorst" en "de Respers" zijn blijven bestaan voor dit aan natuurschoon zo rijke, bekoorlijke plekje grond, eenmaal bekend als de Havezaethe "de Pol", of, zoals bij oudere mensen nog bekend als "de Gouverneursplaatse". Schrijver dezes heeft dit artikel zo ruim omschreven, om de naam "Keppelsloot",de weinig bekende naam voor de grenssloot tussen de gemeente- en Avereest en Staphorst meer te doen uitkomen. Deze sloot loopt vanaf de Kievitshaar ongeveer in noordelijke richting tot aan de Reest. De weg bijlangs deze sloot, vanaf de Hoofdweg door het z.g. Westerhuizingerveld tot aan de Provinciale weg te Groot-Oever, staat in het register van straten en wegen van Avereest omschreven als Groot-Oeverweg. Hieraan staan 2 boerderijen. Ten zuiden van de genoemde Hoofdweg is in de laatste jaren ook een verharde weg aangelegd. Deze loopt van de Hoofdweg in zuidelijke richting tot nabij die Kievietshaar onder Avereest en het Staatsbos onder Staphorst. Het eigenaardige van deze weg is, dat het eerste gedeelte vanaf de Hoofdweg is aangegeld onder de gemeente Avereest, maar halverwege het genoemde Staatsbos onder de gemeente Staphorst is gelegen. Bij

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 332 het beginpunt van deze weg aan de Hoofdweg staat een steen geplaatst met het opschrift, "Keppelweg". Deze naam is echter in het straatnamenregister van Avereest niet bekend. Toch zou een woning gebouwd aan het onder Avereest gelegen gedeelte genummerd moeten worden Keppelweg no. ?. Tegenover deze weg, gelegen onder Staphorst, wonen in de gemeente Avereest drie gezinnen, nl. Kievietshaar 8, Jan Bloemhof, Kievietshaar 8a. Cornelis Compagner en Kievietshaar 9, Hendrik Huls. Deze percelen hebben hun uitweg rechtstreeks over de grenssloot naar de Keppelweg. Wie de naam "Keppelweg", m.i. zeer terecht =, aan deze weg geven heeft, is tot heden voor schrijver dezes nog een onbeantwoorde vraag. Waarmee ik dit artikel wil besluiten.

Nasc h rift. In aansluiting op hetgeen op bladz. 4 van dit artikel is geschreven over de Keppelsloot en de Keppelweg kan sckfijver dezes nog vermelden, dat hij over het ontstaan van deze nieuwe weg nader is ingelicht door de Heer Compagner, thans wonende aan de Meppelerweg te Balkbrug, daarvoor aan de genoemde Keppelsloot, nabij de Kievietshaar onder de gemeente Avereest. Schrijver dezes, van jongsaf in deze streek opgegroeid is het bekend, dat het uitgestrekte heideveld aan weerszijden van de genoemde Keppelsloot zowel onder Avereest als onder Staphorst, in hoofdzaak eigendom was van boeren van Staphorst, die, hier hun brandstof, "veenzoden" en de heideplaggen voor hun veestallen weghaalden. Door telkens de verschillende percelen onderlinge in de familie te verdelen, onstonden hier zoo heel veel kleine perceeltjes, dat ze na de ontvening voor ontginning tot cultuurgrond te klein waren. In de jaren 1956/1957 heeft men zowel onder Avereest, als onder de gemeente Staphorst door een ruilverkaveling hiervoor een afdoende oplossing gevonden. Het oorspronkelijke heideveld is thans op een enkel klein perceeltje na, in cultuur gebracht en meteen aan grotere percelen gemaakt. Mede hierdoor was een goede toegangsweg noofzaakelijk geworden. Vóór de ruilverkaveling lag aan weerzijden van de Keppelsloot reeds een veldweg. Onder Avereest, vanaf de Provinciale weg te Groot-Oever tot aan de Hoofdweg, onder de gemeente Staphorst tot aan het beginpunt bij de Kievietshaar. Deze veldweg was in de winter en het najaar veelal onbegaanbaar. Na de ruilverkaveling heeft men aan de kant van Avereest, vanaf de Hoofdweg in zuidelijke richting langs de Keppelsloot een verharde weg aangelegd. Evenwel kon men, volgens de Heer Compagner, deze weg aan de kant van Avereest niet tot aan het beginpunt van genoemde sloot, bij de Kievietshaar en het Staatsbos doortrekken, omdat de bebouwing aan die sloot dan moest worden afgebroken. Ongeveer halverwege tussen de Hoofdweg en de Kievietshaar heeft men toen de weg aan de Staphorsterzijde van de Keppelsloot gelegd. Aan deze weg is toen, m.i. zeer terecht, de naam "Keppelweg" gegeven. Bij het beginpunt aan de Hoofdweg onder Avereest staat deze naam aangegeven op een vierkante stenen paal. Het gedeelte van de weg onder Avereest is bij die gemeente in beheer en onderhoud. Aan het zuideinde van de Keppelsloot staan in de gemeente Avereest, drie bewoonde percelen. Ze staan echter niet aan de Keppelweg onder Avereest en zijn indedeeld bij de Kievietshaar. Tot so ver over deze nieuwe weg in Avereest en de woning in de nabijheid van deze weg.

De nie uw e d ijk. Als een klein, zeer klein onderdeel van de geschiedenis der gemeente Avereest kan worden genoemd, datgene wat bekend is van de Nieuwe Dijk, de zandweg (thans 1967 gedeeltelijk verhard) van en in onderhoud bij de gemeente Avereest, gelegen in het westelijke deel der gemeente, in het oude Avereest van 1819. De zandweg, die, zoals hij er thans ligt, een verbinding vormt tussen de Provinciale weg te Oud-Avereest, ongeveer bij de school en de zandweg, (thans verhard) langs de noordzijde der Dedemsvaart bij de z.g.n. duikers, op de grens van Avereest en Nieuwleusen. De naam "Nieuwe Dijk" doet onwillekeurig denken aan een nieuwe weg, een nieuwe dijk. (Dijk, een oude plaatselijke benaming voor de verkeersweg). Zeer zeker is er eenmaal een tijd geweest, dat deze weg als een "nieuwe verbindingsweg" is aangelegd of ontstaan. Thans draagt hij nog deze naam, doch nieuw is deze weg niet. Het is een der oudere, mogelijk wel de oudste weg van de Gemeente.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 333 Over het ontstaan, over de aanleg van deze weg heb ik niets gevonden. Verondersteld kan worden, dat deze openbare weg, door het gebruik is ontstaan uit een "veldweg", zoals er zovele door de heidevelden van Ous-Avereest hebben gelopen, vóór dat de ontginningen het grootste gedeelte van deze woeste gronden in cultuurland hebben veranderd.

Een andere veronderstelling is deze, dat het gebruik voor 't "algemeen" van deze weg is ontstaan in de tijd, toen de gemeenten Avereest en Nieuwleusen een en dezelfde Burgemeester hadden, die in de eerste dertig jaren van het bestaan van de gemeente Avereest in Nieuwleusen woonde, en zoals in de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 24 Juni 1834 o.m. naar voren werd gebracht; "overwegende dat de gemeente van Nieuw-Leusen boven die van Avereest voordeelen geniet door de inwooning van den Burgemeester aldaar, als moetende zoo zij den Burgemeester willen spreken, tenminsten 2 uuren moeten loopen enz.". Dit laatste, dat de menschen van het oude Avereest om hun Burgemeester te spreken telkens naar Nieuwleusen moesten, zal hun hebben doen zoeken naar de korte weg van Avereest naar Nieuwleusen. En in die jaren, die eerste jaren van het bestaan der jonge gemeente Avereest woonden de voornaamste en meeste ingezetenen der gemeente in het tegenwoordige Oud-Avereest. Het is m.i. dan ook te verklaren, dat de bewoners van de buurtschappen, Groot-Oever, Lutten-Oever, De Westerhuis, De Weeme, de Huizen, den Kaat, de Haar en andere gehuchten van de "oude Gemeente" om de gemeente Nieuwleusen te bereiken en zelfs verder naar Zwolle, gebruik maakten van één der veldwegen, die voor hun het "richtigste" was. Goed aangelegde, verharde wegen langs de Dedemsvaart, zoals wij die thans kennen, bestonden er toen nog niet, zodat men evengoed gebruik kon maken van één der veldwegen. Was in die dagen, de weg door de Huizinger- en Weemervelden de voornaamste, de meest gebruikte in verband met de kerk en de school te Oud-Avereest en omdat daar de toonaangevende boeren van de gemeente woonden? Is de Nieuwe Dijk ontstaan uit deze weg door de Huizinger- en Weenervelden. Nog heden ten dage, wordt de waterleiding op de grens van Avereest en Nieuwleusen genoemd: "de waterleiding achter de Huizinger- en Weemervelden".

De Nieuwe Dijk wordt reeds als zodanig genoemd in het proces-verbaal van de grensbepaling van het grondgebied van de gemeente Avereest van 7 Mei 1821. Ook in de eerste notulen van de raadsvergaderingen in deze gemeente geboekt, wordt de Nieuwe Dijk ook genoemd. Het is in de vergadering van 30 Augustus 1834, dat "wordt gelezen een besluit van Heren Gedeputeerde Staten van 6 Augustus l.l. no. 1326, 1e Afd. betrekkelijk de kosten tot de verlenging van den Nieuwen Dijk en deze gemeente door den Burgemeester aangevraags, zullende die kosten bedragen f 350, waarvoor uit de Prov.kas wordt toegestaan f 100". Hieruit blijkt, dat reeds in 1821 en 1834 het toen bestaande gedeelte van deze weg, de officiële naam "Nieuwe Dijk" droeg. Reeds in de vergadering van de Raad op 23 Juni 1836 komt deze weg weer ter sprake, en "wordt gelezen een missive van Heeren Gedeputeerde Staten, d.d. 2 Juni 1836, 1e.Adf. no. 1285/925 betrekkelijk de gehouden schouw over de wegen in deze gemeente; gelet op de voordragt van Burgemeester en Assessoren om de zoogenaamde Nieuwe Dijk tot aan de schoolmeesterswoning of bij de Provinciale weg te Avereest te verlengen en te voltooijen, over wegende dat de groote kosten welke vereischt zouden worden en door de lage veenplaatsen die weg regt door de verlengen geenszins opwegen tegen de voordeelen, het gemak en nut dat daarin voor zeer weinig van deze gelegen zoude sijn, dezelve nog zeer zeldzaam gebruikt wordt alsmede ligt aanleiding kon geven tot groot misnoegen onder de ingezetenen, zoo is de Raad van oordeel dat zoomede om aangehaalde redenen, alsmede opdat de bestaande weg door het Huizingerveld wordt gebruikt zeer goed is, het onraadzaam zoude zijn voor 2 of 3 belanghebbende huisgezinnen de Nieuwe Dijk verder door te trekken en te voltooijen. Uit het Raadsbesluit kunnen wij opmaken, dat in 1836 van de Nieuwe Dijk nog maar het zuidelijke gedeelte gereed was aan de grens van Nieuwleusen en de verbinding met de weg de Oud-Avereest nog niet bestond, dat geen groot gebruik van de weg gemaakt en dat maar 2 of 3 gezinnen belang bij den weg hadden. Om van Nieuwleusen naar Oud- Avereest en omgekeerd te gaan, maakte men gebruik van de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 334 Nieuwe Dijk, voorzoover deze toen bestond en verder van de weldweg door het Huizingerveld. Het is zeer goed mogelijk, dat de wegen bijlangs de Dedemsvaart in die dagen meer gebruikt werden als algemene verkeerswegen en van de veldwegen, zooals de Nieuwe Dijk minder gebruik werd gemaakt. Wanneer de Nieuwe Dijk geheel doorgetrokken is naar de weg te Oud-Avereest, heeft schrijver dezes niet gevonden. Eeen feit is het, dat de weg lijnrecht is doorgetrokken tot aan de weg over de Haar, dat de lage veenplaatsen, genoemd in de vergadering van 23 Juli 1836 aangevuld zijn, de hoogten afgegraven en de weg is geworden, zoals wij die heden ten dage kennen. (1948). Eerst in de vergadering van 26 October 1849 komt de Nieuwe Dijk weer ter sprake. Daarin wordt gelezen, "een brief van de H.H. Mr Junius van Hemert en G. de Koning te Avereest, in hun hoedanigheid van eigenaars van eenige perceelen gronds aan de nieuwe dijk, vergunning verzoekende om de sloot langs de nieuwedijk loopende door afneming van hunne gronden tot 10 voeten te verbreeden. Welk verzoek bij geen der leden eenige zwarigheid ontmoetende wordt toegestaan, onder voorwaarde, dat H.H. verzoekers de heeft van het onderhoud van den Nieuwe Dijk, benevens dat van de sloot op zich nemen, voor zoover Hun Ed. eigendom strekt. De gronden van de Heren Jhr. Junius van Hemert en van de Heer G. de Koning, destijds Predikant te Oud-Avereest, stonden later bekend als "Maria-Hoeve" van de familie Schiphorst en hoeve "de Voorzorg" van de familie Burgmans. De echtgenote van Hendrik Burgmans, opzichter van de Rijksgebouwen, p.a. het opvoedingsgesticht "Veldzicht" te Avereest met de ambtenaars woningen, enz. enz. Aleida de Koning was een kleindochter van Ds. G. de Koning. Om hierna terug te komen op het bij de Raad ingediende verzoek. In hoofdzaak wordt hier behandeld het verbreeden van een sloot langs de zuidkant van de Nieuwe Dijk tot een breedte van 10 voeten. Nog heden ten dage (1948) wordt deze sloot alse de "waterleiding langs de zuidzijde van de Nieuwe Dijk" geschouwd. De sloot is evenwel geen 10 voeten breed en het onderdoud is niet meer als in 1849 geheel voor de aangelanden, maar voor wat de weg betreft geheel voor rekening van de gemeente en voor wat de waterleiding betreft, de helft aan de wegzijde. De andere helft her water leiding moet door de aangelanden worden onderhoud. In de vergadering van 23 Januari 1852 wordt gelezen; "een staande de vergadering ingekomen brief van G.de Koning, Predikant te Avereest, houdende klagte over den slechten toestand van den Nieuwen Dijk. Waarop is besloten te antwoorden, dat de gemeente zich jaarlijks met het onderhoud hebbende willen belasten, zich daaraan ook voortaan niet zal onttrekken. Deze kracht van Ds.de Koning moet niet worden beschouwd als gedaan in zijn kwaliteit als Predikant, maar als eigenaar van een groot complex gronden gelegen aan de Nieuwe Dijk. Tevens blijkt uit een en ander, dat in 1852 de Nieuwe Dijk reeds in onderhoud was bij de gemeente Avereest. En dan lezen wij, dat in de vergadering van de Raad op 1 Februari 1859 besloten I sop voorstel van het lid van de Raad, J. ten Kate, een arbeider is belasten met het onderhoud van den Nieuwen Dijk. Als zodanig is toen aangesteld, Roelof Zomer, geboren 2 Juni 1820 te Zuidwolde, wonende in deze gemeente in perceel wijk I no. 36. (In die dagen in de buurt van Sluis Vier). Deze Roelof Zomer was de vader van Fake Zomer, die voor enige jaren woonde aan de Huizingerwijk te Balkbrug en die jarenlang met zijn vrouw Geertje Wassens, de school te Oud-Avereest hebben schoongehouden en gedurende de wintertijd de kachels in die school hebben verzorgd. Roelof Zomer was alzo de eerste wegwerker in dienst der gemeente op de Nieuwe Dijk en wel, op een jaarloon van f 15, zegge en schrijve f 15. Zomer zal daarvoor wel niet alle dagen gewerkt hebben op de Nieuwe Dijk. Van 1 Februari 1859 tot 28 December 1891 wordt de Nieuwe Dijk niet genoemd. Het schijnt dat het onderhoud van de wegwerker Zomer van dien aard is geweest, dat er geen klachten behoefden te worden ingediend. Op 28 December 1891 wordt door de Raad met algemeene stemmen aangenomen het voorstel van Burgemeester en Wethouders om den weg langs het Korste Jacht en den Nieuwen Dijk, door ophooging te verbeteren, onder voorwaarde,dat de eigenaren der langs het Jorte Jacht gelegen gronden, het daarvoor benoodigde zand gratis leveren. Dit besluit houdt onder meer ook in; "verbetering van den Hieuwen Dijk". Hoe lang Roelof Zomer wegwerker is geweest op de Nieuwe Dijk heeft schrijver dezes niet gevonden? Na hem wordt als

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 335 wegwerker genoemd Jan Sieben, geboren te Avereest, 3 April 1857. Sieben heeft blijkbaar niet voldaan als wegwerker, althans in de vergadering van de Raad op 23 Mei 1892 "word door den Voorzitter medegedeeld, dat de tegenwoordige wegwerker op den NieuwenDijk, J. Sieben, het onderhoud van dien weg zoodanig verwaarloost, dat het wenschelijk is, dezen met ingang van heden eervol te ontslaan, terwijl hij uit het tweetal, dat zich heeft aangegeven om in zijn plaats benoemd te worden en bestaande uit Arend Poepe en J.Timmerman, beide arbeiders in deze gemeente in overweging geeft Arend Poepe te benoemen.

Terwijl de wegwerker Sieben als zoodanig f 25 jaarwedde genoot vordert J.Timmerman eene som van f 45, terwijl Arend Poepe, althans aanvankelijk hetzelfde bedrag eischt dat Sieben ontvangt. De voorzitter deelt daarbij tevens mede dat hij aan Poepe bij eventueele benoeming heeft toegezegd indien later bleek, dat hij den weg en de daar langs loopende waterleidingen goed onderhoudt hij een voorstel zou doen de jaarwedde met f 5 te verhoogen en alsden te brengen op f 30". Zoo zien wij dan als derde wegwerker benoemd, Arend Poepe, geboren te Staphorst, 28 Juni 1854. Tevens zien wij hieruit, dat de waterleidingen aan weerszijden van de Nieuwe Dijk in 1892 reeds in onderhoud waren bij de gemeente Avereest, gelijk dit thans (1948) voor wat betreft de wegzijde" der leidingen het geval is. Het jaarloon van Poepe van f 25 met in uitzicht een belooning van f 5 was een bedrag, dat in die dagen misschien wel voldoende was voor het te verrichten werk. Het is voor de hedendaagse begrippen (1948) wel een zeer kleine belooning. Arend Poepe is slechts korte wijd wegwerker geweest, hetgeen blijkt als in de vergadering van 19 December 1892 in overweging wordt gegeven door den Voorzitter "over te gaan tot de benoeming van een wegwerker op den Nieuwen Dijk in de plaats van den overleden Arend Poepe. Als sollicitanten hebben zich aangemeld, Arend Gerritsen, Jacob Poepe en Jan van Buren. De ingewonnen inlichtingen geven den Voorzitter vrijheid voor deze betrekking 't meest aan te bevelen Jacob Poepe, die sedert het overlijden van zijn broeder, die betrekking naar behooren heeft waargenomen. Op een vraag van den Heer R.W.ten Kate, of de persoon van B.B.ten Hertog zich niet heeft aangemeld, wordt door den Voorzitter ontkennend geantwoord. Ten Kate, meent echter dat ook deze die betrekking gaarne zou wenschen en stelt hem verre boven Jacob Poepe. Dit geeft aanleiding dat deze benoeming tot eene volgende vergadering wordt aangehouden. In de vergadering van 27 Januari 1893 wordt benoemd op een jaarwedde van f 25- tot wegwerker op de Nieuwe Dijk, Jacob Poepe, arbeider te Avereest. Als vierde wegwerker op de Nieuwe Dijk zien wij alzoo aangesteld, Jacob Poepe, geboren te Staphorst, 2 October 1856. Jacob Poepe is ruim 5 jaren wegwerker op den Nieuwen Dijk geweest. Hij deed evenals Sieben zijn werk niet naar genoegen van het Dagelijks Bestuur der gemeente, zoodat in de vergadering van de Raad op 25 Mei 1898 de Voorzitter namens dat bestuur mededeelt, dat de wegwerker Jacob Poepe, op den Nieuwen Dijk zijn taak slecht vervult en het derhalve noodig wordt geacht den Raad voor te stellen dezen wegwerker met ingang van 1 Juni e.k. te ontslaan. Dit voorstel in stemming gebracht zijnde, wordt met algemeene stemmen aangenomen. Na aanleiding van voormeld ontslag stelt de Voorzitter namens Burgemeester en Wethouders voor, met ingang van 1 Juni a.s.tot wegwerker op den Nieuwen Dijk te benoemen, Barend Beatrix ten Hertog, op eene jaarwedde van f 30- met een later te bepalen gratificatie voor meerdere werkzaamheden. Deze voorstellen in stemming gebracht zijnde, worden eveneens met algemene stemmen aangenomen. Poepe werd op zeer korte termijn ontslagen en als zijn opvolger zien wij als vijfde wegwerker op den Nieuwe Dijk, Barend Beatrix ten Hertog, geboren te Avereest, 26 April 1857. B.B.ten Hertog is te Avereest overleden op 23 Augustus 1911. De oudere bewoners uit het westen der gemeente hebben deze wegwerker nog wel gekend. Het schijnt, dat er na het overlijden van ten Hertog niet direct een vaste wegwerker is benoemd, doch dat deze functie tijdelijk in los verband is waargenomen door een zoon van ten Hertog. Deze Albertus ten Hertog, geboren te Avereest, 5 Augustus 1890, is in de vergadering van 22 April 1913 definitief benoemd als wegwerker op den Nieuwen Dijk en "op den zandweg tusschen de Nieuwen Dijk en de brug van Dalvoorde over de Dedemsvaart. Vanaf dien tijd was dus ook de weg over "Maria-hoeve" in onderhoud bij de gemeente.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 336 Albertus ten Hertog, de zesde wegwerker op den Nieuwen Dijk, is dit slechts korte tijd geweest, want reeds op 3 Juni 1914 werd hem op zijn verzoek eervol ontslag verleend. Op 22 Juli 1914 werd als zijn opvolger benoemd tot tijdelijk wegwerker op den Nieuwen Dijk en den weg over Maria-hoeve, voor den tijd van 1 jaar, ingaande 1 Augustus 1914, Jan Willem Stoppelenburg, arbeider te Avereest op een bezoldiging van f 60 per jaar. In de vergadering van 21 Augustus 1915 wordt definitief als wegwerker op den Nieuwen Dijk en den weg over Mariahoeve benoemd, Jan Willems Stoppelenburg, geboren te Stolwijk, 5 October 1879. Het is de Heer Zelhorst, die in de vergadering van 31 October 1922 wijst op den slechten toestand van den weg van de Dedemsvaart langs Mariahoeve naar den Nieuwen Dijk. Burgemeester en Wethouders zullen een onderzoek instellen en zoo mogelijk voor verbetering zorgen. Schrijver dezes heeft vanaf Juni 1918 de Nieuwe Dijk van zeer nabij meegemaakt als veldwachter dezer gemeente. Het was een zandweg met enkele veenachtige gedeelten. Het waren deze gedeelten van de weg, die bij enige regenval, bijzonder slecht waren en telkens reden gaven tot klachten, welke op de wegwerker Stoppelenberg werden verhaald. Deze veenputten moesten feitelijk worden uitgegraven en aangevuld met zuiver zand, werkzaamheden die de wegwerker Stoppelenburg voor zijn jaarloon van f 60 niet kon verrichten. De aanleg van rijwielpaden langs de Nieuwe Dijk bracht voor de wielrijders een groote verbetering. In de vergadering van de Raad op 15 Juni 1923 komt in behandeling een adres van F.Kok en anderen, houdende verzoek em vanwege de gemeente een rijwielpad aan te leggen vanaf de woning van H. Klein langs de Nieuwe Dijk tot Mariahoeve en vandaar tot de Dedemsvaart of tot aan den sintelweg op Mariahoeve. Naar aanleiding van dit adres merkt de Heer Zelhorst op, dat adressanten verzuimd hebben voor het verdere gedeelte van den Nieuwen Dijk naar Oud-Avereest, waarvan veel gebruik wordt gemaakt door kerkganders en schoolkinderen, een rijwielpad aan te vragen. Spreker zal gaarne zien, dat B. en W. ook aan dit gedeelte hun aandacht schenken.

De Voorzitter antwoord, dat adressanten dat gedeelte waarschijnlijk niet noodig achten, anders zouden ze zulks wel in hun adres hebben vermeld. De Heer Zelhorst merkt op, dat adressanten met hun adres de zuinigheid hebben betracht, maar toch zullen velen het toejuichen dat het rijwielpad wordt doorgetrokken.

Daarna wordt in diezelfde vergadering behandeld een voorstel van Burgemeester en Wethouders op het adres van F. Kok en anderen om voor het aanleggen van een rijwielpad langs den Nieuwen Dijk vanaf de woning van H.Klein tot aan de sintelweg op Mariahoeve beschikbaar te stellen de benoodigde sintels en palen. Tevens komt in behandeling het verzoek van N. Kort en anderen om het rijwielpad vanaf den weg naar Mariahoeve langs den Nieuwen Dijk door de trekken naar Oud-Avereest. Verschillende leden voeren over deze kwetsie nog het woord. Overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt zonder stemming besloten, om, zoo mocht blijken, dat voor het weggedeelte naar Oud-Avereest bij belanghebbende voldoende animo bestaat, ook voor dat weggedeelte op dezelfde voorwaarden medewerking te verleenen. Dit laatstgenoemde rijwielpad is later ook aangelegd. In de vergadering van 3 October 1924 stellen Burgemeester en Wethouders aan de Raad voor, om met ingang van 1 Januari 1925 de betrekking van wegwerker op den Nieuwen Dijk op te heffen en den tegenwoordigen functionaris Stoppelenburg ontslag te verlenen, daar zij menen, dat voor het daarvoor uitgetrokken bedrag van f 75 van Gemeentewege meer aan de weg kan worden gedaan. Het voorstel van B. en W. wordt met op één na algemene stemmen aangenomen. En hiermede was dan aan de zevende en laatste wegwerker op de Nieuwe Dijk ontslag gegeven. In de periode 1 Februari 1859 - 1 Januari 1925, dus ongeveer 66 jaren lang is er een vaste wegwerker op den Nieuwen Dijk geweest. Daarna zijn door de Gemeent Avereest, de weg en de waterleidingen langs de Nieuwen Dijk, aan de wegzijde, onderhouden in verband met de daarop rustende schouwplicht. In de Nieuwe Dijk zijn nog een drietal kunstwerken in beheer en onderhoud bij de gemeente Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 337 Dit zijn: 1e. een duiker voor de waterleiding door de Uitschotten. 2e. een duiker voor de waterleiding door de Huizinger- en Weemervelden. 3e. een duiker, waardoor het water uit de "waterleiding langs de noordzijde van de Nieuwe Dijk" en het water uit de waterleiding "achter de Huizinger- en Weemervelden" wordt afgevoerd naar de waterleiding langs de zuidzijde van de Nieuwe Dijk en daardoor verder naar de Dedemsvaart. In de tijd, dat schrijver nog veldwachter was te Balkbrug, is deze duiker, liggende nabij het zuideinde van de Nieuwe Dijk, door de aannemers gebr. Naarding te Balkbrug, vernieuwd. Of deze duikers nog in dezelfde behoefte voorzien als in vroeger jaren, gezien de toevoersloten, welke bijna zijn dichtgegroeid, waag ik te betwijfelen. Omtrent de laatste jaren kan ik over de Nieuwe Dijk nog vermelden, dat in 1956 reeds een begin is gemaakt met de verbetering van het weglichaam tussen de Hoofdweg en de Provinciale weg te Oud-Avereest. De verharding met straatklinkers heeft daarna eind 1959 plaats gehad, zodat de Nieuwe Dijk thans een verhard en een onverhard gedeelte heeft. Tevens is bij die gelegenheid, het gedeelte tussen de z.g.n. Uitschotten en de Provinciale weg "rechtgetrokken". Oospronkelijk liep hier de weg met een bocht naar het zuiden om het daargelegen perceel bouwland heen bijlangs de boerderij van de familie Poepe waar de Nieuwe Dijk aan de Provinciale weg aansloot. Dit oude gedeelte is thans vervallen en daarvoor is in de plaats gekomen de verbinding rechtuit met de Provinciale weg. Tevens is vervallen, het oude en veel gebruikte school- en kerkpad bijlangs het oude boerderijtje achter de school naar de Provinciale weg. De gebeurtenissen en bijzonderheden betreffende de Nieuwe Dijk vormen een eenvoudig en sober verhaal. Toch maakt datgene wat van deze weg bekend is een gedeelte uit van de geschiedenis der gemeente en is daarom m.i. waard om beschreven en vastgelegd is worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 338 Winteravond aan de Nieuwe Dijk. 23 December 1935. N/m. 3.30 uur tegenlichtopname.

Uit h e t ve rle d e n van d e b uurtsc h ap Gro o t-Oe ve r. Tot de oudste bewoonde buutschappen van het carspel, het kerkdorp of de marke van Avereest behoren Groot- en Klein Oever, ook wel genoemd Lutten-Oever.Deze in het uiterste noord-westen van de tegenwoordige gemeente Avereest gelegen gehuchten, in de eerste jaren maar een paar boerderijen, worden in de grijze ouheid al reeds genoemd. En dat er uit die tijd van deze nederzettingen iets bekend is, hebben wij de danken aan het toemalige klooster te Ruinen, in 1325 overgebracht naar Dickninge in de Wijk. In deze kloosters hield men nauwkeurig aantekening van de Bezittingen van het klooster en van de hoeven en landerijen welke aan dat klooster tiendplichtig waren. De kloosterbewoners waren in die tijd, de mensen, die de schrijfkunst machtig waren, de andere bewoners van het platteland konden niets op papier zetten. Zo staat o.m. vermeld in het archief van de Abdij van Dickninge; "17 Mei 1283. Johannes, elect van Trajectum en Gosewinus, proost van de kerke van Daventria, bepalen als scheidsrechters in het geschil tusschen de abt van Runen en 't kapittel van Daventria, over de novale tienden tusschen Langhorst en Honovere, in 't kerspel van Resten...... (Honovere was de oude benaming voor Groot- en Klein Oever). Later stond vermeld, dat Groot-Oever en Klein-Oever in de parochie Avereest tiendplichtig was aan het klooster van Dickninge. Tot zover over de buurtschappen Groot- en Klein Oever in het verre verleden. Het is naar aanleiding van een akte van boedelscheiding van één der oudste familie's in deze buurtschap, dat ik onder verwijzing naar het vorenstaande, hierover enkele gegevens wil vermelden. Deze akte van boedelscheiding, opgemaakt op 11 December 1821 ten overstaan van notaris, Johannes Amana Chevallereau te Ommen, behelst de verdeling van de goederen in eigendom bezeten door Jan Evers ten Oever en zijn overleden echtgenote Reolofje Jans, Erfgenamen van het aandeel toekomende aan genoemde Roelofje Jans,waren haar echtgenoot, Jan Evers ten Oever en diens kinderen; Evert Jans ten Oever, landbouwer te Avereest. Jantje Tans ten Oever, gehuwd met Lambert Koops, landbouwer te Avereest. Lammigje Jans ten Oever, gehuwd met Jan Jans Vlot, landbouwer te Staphorst. Albertje Jans ten Oever, gehuwd met Jan Koops Stelling, landbouwer te Ruinerwold.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 339 Bestond in die jaren nog niet de wijkindeling en de huisnummering zoals wij die in later jaren in Avereest hebben gekend tot 1947 toe, de beide boerderijen in de akte omschreven hadden reeds een huisnummer en wel het ouderlijk huis en erve, no. 38 op den Oever, het andere huis en erve op den Oever was genummerd no. 35. Bij het erve no. 35 behoorde "de Meente", omschreven als "wilde gras- en heidegrond". De "Meente" afgeleid van gemeenschappelijk, uit de marketijd, toen zo heel veel gronden gemeenschappelijk eigendom waren van de marke-bewoners. Deze naam "de Meente" bestaat heden ten dage nog en geldt voor de boerderij, Groot-Oever 5, bewoond door Roelof Bakker. In de volksmond, woont deze Roelof Bakker in "de Meente". In de genoemde akte van boedelscheiding werden o.m. twee "rechten" omschreven en vastgelegd, die jaren lang, tot in het begin van deze eeuw zijn nageleefd.

Foto van de schaapskooi behorende bij het erve no. 38 te Groot-Oever. Genomen door schrijver van het artikel, uit het verleden van de buurtschap Groot-Oever op 20 Juli 1944.

1e. het "regt" van schapen wassen op den Oever van de Reest bij het erve no.35 de bewoners van het erve no. 38. 2e. het "regt" om turf te graven door de bewoners van het erve no. 35 in het veen van het onderlijk goed, het erve no.38. Zoals reeds vermeld, werd van deze beide "regten" lange jaren gebruik gemaakt. Het wassen der schapen van hoeve no.3, het stamhuis van de ten Oevers in de Reest bij hoeve no. 35 heeft plaats gevonden tot in de eerste jaren dezer eeuw. Hoeve no. 35 is thans Groot-Oever 5, bewoond door R. Bakker. Het stamhuis, hoeve no 38 te Groot-Oever was het laast bewoond door Hendrik Jan Dekker, gehuwd met Alberdina Daman, de laaste nakomeling van de familie ten Oever. Daarna is deze boerderij eerst verhuurd en later verkocht. Naast deze boerderij was vroeger een boerderij gebouwd, die in latere jaren werd verhuurd. Bij deze hoerderijen, was naast het in cultiir gebrachte land, een onafzienbare heidevlakte. En zoals in die tijd gebruikelijk was, werden door de bewoners van deze boerderijen grote kudden schapen gehouden, die agelijks onder de hoede van een schaapherder of een scheper die heideveld introkken. De

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 340 boeren van deze boerderijen hadden gezamelijk één scheper. Bij iedere boerderij stond een grote schaapskooi. Eeen foto van de kooi bij het stamhuis gaat hierbij. In het voorjaar in de maandMei of begin Juni moesten de schapen worden gewassen, voor dat ze van de wol ontdaan of geschoren konden worden. Dit schapenwassen gebeurde in de Reest nabij hoeve no.35, zoals in de genoemde akte was vastgelegd. Nog heden ten dage ligt deze voormalige "schapenwasplaats" aan de Reest te Groot-Oever, als een mandelig stukje grond, eigendom van enige nakomelingen der oorspronkelijke bewoners van Groot-Oever, tussen de Provinciale weg en de Reest. Het is thans begroeid met struikgewas. Dit schapenwassen in de Reest, waarbij en het schaap, de woldrager en dagene, die deze wol in het stromende Reestwater moest wassen, beide te water moesten, was altijd nu niet zo'n bepaald karweitje om warm bij te blijven. Men gebruikte bij zo.n gelegenheid dan ook wel een stevige borrel, om tenminste van binnen warm te blijven. De schapen kwamen na deze wasbeurt in de schaapskooi, waarbij zoveel mogelijk werd gezordg dat ze schoon bleven, waarna het "schapenscheren" het ontdoen van de wol plaatse vond. Dit schapenscheren, toen een normale, telken jare terugkerende bezigheid, is thans, nu nog maar enkele kudden schapen bestaan, een bezienswaardigheid geworden.

Van zo'n schapevacht, een vlies, of zoals de boerenmensen zeggen, "een vluuns wolle" werd indertijd ddor de boerenvrouwen het wollen garen voor eigen gebruk gesponnen. Uit de aard der zaak hadden de boeren die zo'n grote kudde schapen hadden, hier veel van over, die ze én aan particulieren, én op de markt te Meppel verkochten. Men had bepaalde marktdagen, dat de boeren van alle kanten met hun wol ter markt kwamen. Dergelijk markten werden bezocht door de kooplieden, die deze wol in massa opkochten. Bij het afleveren van de wol van de markt op de Wheem naar de plaats waar de koopman deze wol ging wegen en ontvangen, bestond het oude gebruik, dat tijdens dit vervoer, bepaalde burgervrouwen van de gedragen vliezen wol zoveel als mogelijk was, afplukten. Het was een gebruik, waartoe zich maar enkele vrouwen leenden. Deze bijzonderheid van de wolhandel werd aan schrijver dezes voor jaren terug verteld door de eerder genoemde Alberdina Daman, die dit zelf nog had meegemaakt.

Deze wolplukkerij had veel overeenkomst met de "hooiplukkerij" die vroeger heeft bestaan bij het vestingstadje Lochem in de Gelderse Achterhoek. In deze tijd van welvaart en overvloed doet zo'n simplel wolplukkerij wel enigszins ongerijmd aan. En toch heeft schrijver dezes het nog meegemaakt, dat door de schaarste aan wol in de tweede wereldoorlog er mensen waren, die in de percelen land, welke met prikkeldraad waren afgerasterd en waarin schapen liepen, de plokjes wol van die prikkeldraad verzamelden. Met een aanhaling uit het Aardrijkskundig woordenboek van A.J. van der Aa, van 1839, wil ik dit schapenswolverhaaltje besluiten. "In het jaar 1781 werd aan den onder deze gemeente (bedoeld wordt Avereest) wonende bouwman, Jan Alberts *Huizing) door de Occonomische tak van de Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij te Haarlem, een eereprijs toegewezen, voor de beste vliezen wol aan gezegde Maatschappij uit Overijssel toegezonden". Van het 2e. regt, vastgelegd in de gemeente akte van boedelscheiding n.l. "het regt om turf te graven door de bewoners van het erve no. 35 in het veen van het ouderlijk goed, het erve no. 38" is bijna 100 jaren gebruik gemaakt, door de bewoners van de boerderij in de Meente, no. 35. Dit waren de nakomelingen van de toemalige bewoner (1821), Lambert Koops, gehuwd met Jantije Jans ten Oever. Betreffend het stamhuis, erve no. 38, te Groot-Oever, wil ik nog een bijzonderheid vermelden. Zoals bij alle boerderijen uit vroeger jaren vindt men in het achterhuis, de massieve, stevige gebinten, gemaakt van het bijna onvergankelijke eikenhout, waarop de kap, het dak boven het achterhuis rust. In één van de gebintbalken op deze boerderij is in het midden boven de vroegere dorsdeel, een vierkante nis uitgehakt. Deze nis kan worden afgesloten met een ijzeren deur. Wanneer het koren of het stroo op de balken, rustende op deze gebintbalk naar beneden hing, was van deze berhplaats in de balk niets te zien. Blijkbaar is deze nis in vroeger jaren als een geheime bergplaats door de hoevebewoners gebruikt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 341 Om na deze afdwaling op de akte van boedelscheiding terug te komen. Bij deze boedelscheiding werd het erve no. 38 toegewezen aan de zoon, Evert Jans de Oever, het erve no. 35 aan, Lamber Koops, gehuwd met een der dochters, Jantje Jans ten Oever. Het is in verband hiermede, dat ik de familie's ten Oever en Koops in de latere jaren ben nagegaan, waarover het volgende; Jan Everes ten Oever, weduwnaar van Roelofje Jans, de stamvader van de ten Oevers hiervoren genoemd, is op 17 Mei 1829 te Avereest overleden in den ouderdom van 70 jaren. In het ouderlijk huis, erve no. 38 bleef wonen de zoon, Evert Jans ten Oever. Op 3 Oktober 1849 is te Avereest het huwelijk voltrokken tussen; Evert Jans ten Oever, oud 51 jaren, landbouwer, geboren en wonende te Avereest, zoon van Jan Evers ten Oever en Roelofje Jans, beide overleden, En Niessien van Dijk, oud 24 jaren, zonder beroep (dienstbode bij ten Oever voornoemd) geboren te Ruinen en wonende te Avereest, dochter van Gerrit van Dijk en Aaltien Geerts Flinkert, beiden overleden. Uit dit huwelijk is geboren; Roelofjen, geboren te Avereest, 15 December 1849. Op 9 Januari 1851 is te Avereest overleden, Evert Jans ten Oever, oud 53 jaren, landbouwer, zoon van Jan Evers ten Oever en Roelofje Jans, echtgenoot van Niessien van Dijk. Op 11 Juni 1852 is te Avereest het huwelijk voltrokken tussen; Berend Takken, oud 27 jaren, van beroep landbouwer, geboren en wonende te Zuidwolde, zoon van Roelof Andries Takken en van Gerritdina Berendina Holtsman, beide overleden, en Niessien van Dijk, oud 26 jaren, landbouwster, geboren te Ruinen en wonende te Avereest, dochter van Gerrit Harms van Dijk en van Aaltien Geerts Flinkert, beiden overleden, weduwe van Evert Jans ten Oever. Hieruit is de Takkensfamilie voortgekomen, wonende in IJhorst en omgeving. Op 18 Mei 1867 is te Avereest het huwelijk voltrokken tussen; Johan Heinrich Daman, oud 30 jaren, landbouwer, geboren en wonende te Avereest, zoon van Johan Heinrich Daman en van Albertje Thijs, en Roelofje ten Oever, oud 17 jaren, zonder beroep, geboren en wonende te Avereest, dochter van Evert Jans ten Oever, overleden en Van Niessien van Dijk, wonende te Avereest. Johan Heinrich Daman, die zich door dit huwelijk verbondt met een afstammelinge van de autochtone bevolking van Groot-Oever, kwam uit een vervenersfamilie, afkomstig uit Duitschland. Naast vervener, waren de Damans, bierbrouwer, jeneverstoker en landbouwer. Genoemde Johan Heinrich Daman was lange jaren lid van de Gemeenteraad van Avereest.Naar aanleiding van de aanbesteding van het Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart ontstond er in de vergadering van de Raad op 27 December 1877 een strubbeling tusschen de Voorzitter, Burgemeester van Barneveld en het Raadslid de Heer Daman. De Voorzitter richtte in deze vergadering tot de Heer Daman de vraag, "of hij bepaalde opmerkingen had op de bouw van het Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart, in welk geval, hij (de Burgemeester) het wenschelijk achtte, die bezwaren ter kennis te brengen in de Raad, waar zij uit den aard der zaak behooren en niet in de logementen en herbergen". De Heer Daman ontkende o.m. deze uitdrukkingen gebezigd te hebben. Het gevolg is geweest, dat de Heer Daman gedurende lange tijd, weigerde de raadsnotulen te ondertekenen, wat in die tijd door de raadsleden werd gedaan. De reed eerder in dit artikel genoemde Alberdina Daman, waarvan schrijver dezes nog al enige gegevens heeft gekregen, was een dochter, (de oudste) van het genoemde raadslid Johan Heinrich Daman, in de volksmond, Hein Daman, en van Roelofje ten Oever. De kleindochter van Alberdina Daman, Alberdina Dekker, is op heden (1968) Directrice van de Landbouwhuishoudschool te Balkbrug. Tot zover over de nakomelingen van Evert Jans ten Oever en Niessien van Dijk,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 342 bewoners van hoeve no. 38 te Groot-Oever. Over Lammert Koops, bij het opmaken van de akte van boedelscheiding in 1821, bewoner van het erve no. 35 te Groot-Oever, het volgende; Aan deze Lammert Koops werd door zijn huwelijk met Jantje Jans ten Oever bij de boedelscheiding toegewezen, het erve no. 35 bestaande uit een huis met een daarbij liggende kamp bouwland, groot ongeveer 42 roeden en 25 ellen, de Meente, wilde gras- en heidegrond, groot ongeveer drie bunder en 41 roeden en het Maatje, groot ongeveer 85 roeden. Lammert, ook wel Lambert Koops, was geboren te Dwingeloo, 27 Februari 1779. In latere jaren noemde hij zich Lammert Talen, ook wel Thalen. Op 2 Mei 1846 is te Avereest het huwelijk voltrokken tusschen, Derk Jans Oosterhuis, oud 27 jaren, landbouwer, geboren en wonende te Zuidwolde, zoon van Jan Derks Oosterhuis, landbouwer en van Margjen Jans, zonder beroep, beide wonende te Zuidwolde, en Roelofje Lammert Koops, die zich later noemde, Roelofje Talen, oud 23 jaren, zonder beroep, geboren en wonende te Avereest, dochter van Lammert Koops, landbouwer, wonende te Avereest en van Jantje Jans ten Oever, overleden te Avereest. Derk Jan Oosterhuis vestigde zijde bij zijn huwelijk met Roelofje Talen in de Meente bij zijn schoonvader, Lammert Koops, die zich later noemde Lammert, ook wel Lambert Talen. Uit dit huwelijk zijn geboren; Jantien, geboren te Avereest, 7 Maart 1847, overleden aldaar op 15 April 1860. Margje, geboren te Avereest, 1 Juni 1852 op 3 November 1884 vertrokken naar Staphorst, Dit was de grootmoeder van de tegenwoordige bewoner van de boerderij in de Meente te Groot-Oever, Roelof Bakker. Jan, geboren te Avereest, 12 Augustus 1856, ongehuwd overleden te Avereest, op 9 Augustus 1918. Jantien, geboren te Avereest, 14 April 1860, ongehuwd overleden te Avereest, op 29 Oktober 1917. Lammegien, geboren te Avereest, 14 April 1860, overleden te Avereest op 28 April 1860.

De broer en zuster, Jan en Jantien Oosterhuis hebben tot aan hun overlijden op het ouderlijk goed in de Meente gewoond. Ze werden niet anders genoemd als Jan en Jantien uit de Meente en zeer velen van het jongere geslacht, wisten niet anders en kenden hun werkelijke geslachtsnaam niet. Alde hier genoemde familie's stamden af van Jan Evers ten Oever en Roelofje Jans, genoemde in de alte van boedelscheiding van 1821. Ten slotte wilik nog een en ander vastleggen van het "begrip buurtschap", wat vroeger zo sterk leefde onder de boerenbevolking, ook onder die, in het oude Avereest. In de tijd toen men nog geen begrafenisverenigingen kende, was men bij een geval van overlijden aangewezen op de hulp van de buren. Eeen uitzondering hierop zag men bij de meer welgestelden, die dan betaalde krachten namen, het hetgeen gedaan moest worden in zo'n geval, "voor geld" lieten doen. En toch was dit niet de gewilde wijze onder de bevolking van het platteland.De gezamentlijke burenhulp werd meer gewaardeerd, was niet zo "koud", als dat het door vreemde, betaalde krachten werd verricht. De hulp van de buren, de "naobers" zoals men ze noemde, gaf meer binding onderling in geval van nood en dood. Deze daadwerkelijke steun werd algemeen gevoeld als een blijk van medeleven in de moeilijkheden. Wanneer er een sterfgeval was, gaf de ene buurman dat onmiddellijk door aan zijn buurman met tevens de opgave van het tijdstip, waarop ieder in het sterfhuis werd verwacht. Zodra de buurtschap in het sterfhuis present was, werd in de eerste plaats het "groevenneugen", het uitnodigen op de begrafenis en ook wel het "alleen" maar aangezeggen van het overlijden, geregeld. Dit werd z.g. aanbesteed en die het voor het minste, het laagste bedrag wilde doen, werd er mee belast. Dit was meestal één de arbeiders-buurman, die op deze wijze een dagloon verdiende. Dit geldsbedrag werd berekend per huis in de buurtschap, terwijl het ook door de buren moest worden betaald. Wanneer er dus 14 buren waren, kreeg zo'n aannemer 14 x het bedrag waarvoor hij het had aangenomen. Door de familie in het sterfhuis was een lijst met de namen en adressen die bezocht moesten worden, n.l. familie, vrienden en bekenden en ook de plaatselijke Predikant en de doodgraver, opgemaakt. De "groeveneuger" kon dan direct op stap gaan. In de tijd, toen er nog geen fietsen waren, moest zo'n man hele afstanden te voet afleggen, om de familieleden in de omliggende plaatsen te bezoeken. Het gebeurde dan ook dikwijls, dat zijn vrouw een gedeelte van haar rekening nam, want nog op diezelfde dag moest iedereen bezocht worden. Heel ver weg wonende familie, werd per brief gewaarschuwd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 343 In het sterfhuis werden de verschillende werkzaamheden, die algemeen verricht moesten worden op briefjes geschreven. Deze briefjes werden opgevouwen en in een pet gedaan, waarna iedere buurman er een briefje uitnam en daarmede wist wat door hem gedaan moest worden. Onderling werd nog wel eens geruild met werkzaamheden. Zo had men; 2 Persoonen voor het doen van de overlijdensaangifte ten Gemeentehuize. 2 á 4 personen voor het luiden der klokken. 1 persoon voor het bestellen van de lijkkist bij de dorpstimmerman. 1 persoon voor het halen der lijkkist. 2 personen, die het lijk in de kist moesten leggen. 1 persoon, die bij de bakker de "roggens", een bepaald soort brood, voor het "groevemaol", het begrafenismaal, moest bestellen. 1 persoone, die het doodlaken, het kleed over de lijkkist moest halen. Voor al deze "baantjes" had men minstens 13 á 14 gezinnen nodig in de buurtschap. Het sterfhuis en de "groeveneuger" moest men er bij rekenen. In de buurtschap wonende familieleden waren vrijgesteld. In de jaren, dat er nog een zeer verspreide bewoning was, was zo'n buurtschap dan ook zeer uitgestrekt. Hiervan getuigd, dat nu ruim 100 jaren geleden, de Kievitshaar behoorde bij de buurtshcap Groot-Oever. Tussen deze beide buurtschappen lag destijds het uitgestrekte heideveld met zeer alechte veldwegen. De afstand was ongeveer een uur gaans. Zo werd de overlijdensaangifte van de in dit artikel vermelde, Lambert Koops Talen, weduwnaar van Jantije Jans ten Oever, op 19 Juli 1863 gedaan door Harm Prins en Gerrit Bouwhuis, beide wonende op de Kievitshaar. Lambert Koops Talen woonde in de Meenthe te Groot-Oever. Toen in de twintiger jaren dezer eeuw te Balkbrug een begrafenisvereniging werd opgericht, was de aansluiting bij deze vereniging lang niet algemeen. Vooral in de boerenstreek bleven de oude "buurtschappen" de "naoberschappen" bestaan. Het sammhorigheidsgevoel hield deze mensen aanvankelijk nog bij elkaar. Ook bestond het gevoel van "koud aandoen" bij deze mensen, wanneer men alles wat bij \o'n begrafenis hoorde, door wildvreemde mensen in dienst van de begrafenisvereniging liet verrichten. Evenwel jonge mensen en mensen van elders, die zich in zo'n buurtschap vestigden, sloten zich aan bij de begrafenisvereniging. Het gevolg was, dat de van ouds bestaande grenzen van zo'n buurtschap moesten worden verlegd en degenen die niet aangesloten waren bij de begrafenisvereniging moesten samengaan om nog voltallig te blijven. Zo bestaat tot op heden ten dage nog een buurtschap Groot-Oever, de oude "naoberschop", de burenhulp bij nood en dood. Waarmede ik dit artikel wil besluiten.

De Kie vitsh aar De aanleiding om een artikel te schrijven over de Kievitshaar, was het onderstaande gedicht, gemaakt door H. Sterken Rzn. Te de Maat, gemeente Staphorst, de man, die zo bekend is met het verleden van den Hulst, Nieuwleusen en omgeving als geen ander. Die geheel op gaat en leeft in het verleden, de historie van de genoemde streek. En aangezien schrijver dezes van jongsaf deze streek heeft gewoond en later uit ambtelijke stukken een en ander heeft opgediept over dit uiterste en feitelijk geheel afgelegen deel der gemeente Avereest, heeft hij gemeend hierover een en ander op papier wast te leggen. In de eerste plaats wil ik dan weergeven het genoemde gedicht, waardoor men zich zo geheel kan inleven en de sfeer kan aanvoelen van dit oude gehucht. De Kievitshaar. Daor lig het klein gehuchien nog, het is al eeuwen old. Maar 's zomers as de braom weer blu'jt, lig 't 'n raand van gold. Drie'j huuz'n stunden ienzaom daor,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 344 hoog baoven op de belt. Rondumme lag gezichten wied, het grote heideveld. Twi'j bargen, weerskaant van de weg, net of 't vesting was. En onder in het léége laand, daor schittern de Haarplas. Daor g÷nk de olde weg toe langs van M÷ppelt maor de Schaans. Wie onderweg dan rsten wol, gaf Kievitshaar een kaans. In 't oosters huus,waor brogger tied een harberg is ewest. 't Lig met de ramen naor de weg net aanders as de rest. Bi'j d'harbarg stiet het bakhuus nog de bakknaompt is niet meer. Op d'olde muure ku'j nog zien, hoe of het was, weleer. Daor lig de olde schaopekolk, nog aan de raand van 't bos. Waorin veur 't scheer'n 't scheupertien Zein schaopies wassen m÷s. Toe Kroes, de leste scheuper daor. nog daagns de heide op g÷nk. 'k Herinner mi'j die schaopies nog, wat aa'k nog 'n klein j÷nk. Staatsbos hef en dri'j kaant'n now, 't Gehuichien in esnoerd. Toch wordt op d'olde Kievitshaar nog vlietig voort eboert. Geslachten koomt, geslachten gaot, De Kievitshaar lééft voort. 't Is nog zo as het altied was een stil en rostig oord. Daor lig het klein gehunchien nog, het is al eeuwen old. Mar 's zomers as de braom weer blu'jt Lig 't in 'n raand van gold. (1)

Het dialect van het gedicht van de Heer Sterken is bij enkele woorden iets anders, als door ondergetekende is weergegeven. In het dialect van iedere streek is veelal wel enige verschil. Wanneer men in dat gedicht leest, "dri'j huuz'n st÷nden iensaom daor", vraagt men zich onwillekeurig af, wie woonden daar in drie huizen? Daar in dat afgelegen oord, doch altijd nog onder de gemeente Avereest. En wanneer men dan de oudste bevolkingsregisters dezer gemeente raadpleegt, over het tijdvak 1850 tot en met 1859, dan vinden wij daar wonen, van het westen, dicht bij de grens Staphorst-Avereest, naar het oosten; Jan Bouwhuis, geboren te Avereest, in 1822. Roelof Bouwhuis, geboren te Nieuwleusen, in 1783. Hannes Prins, geboren te Zuidwolde, in 1795. Later woonde in het huis no. 1, Berent Bouwhuis, (Berent met een ‘t’ op het eind, volgens geboorte-acte), geboren te Avereest, 23 April 1831, zoon van de onder 2 genoemde Roelof Bouwhuis en Grietje Evenboer.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 345 Deze Berent Bouwhuis is lange jaren de bewoner geweest van de meest westelijke boerderij op de Kievitshaar. Berent Bouwhuis en de Kievitshaar was feitelijk één begrip.

Deze foto geeft weer de voorgevel van de boerderij, genoemd onder no. 1 in het artikel. Ze is jarenlang bewoond geweest door de familie's Berent Bouwhuis en Arend Petters. Aangezien schrijver dezes hiervan nog geen foto had, wilde hij deze alsnog nemen. De boerderij staat er nog zoals meer dan een eeuw geleden, maar de ramen in de voorgeval zijn gemoderniseerd. Het is mij gelukt bij een der nakomelingen van Arend Petter een foto te verkrijgen, waarop de oude voorgevel voortkomt. Van deze kleine foto is bovenstaand een redropuktie. Mogelijk wel in tegenstelling met deze oude gevel is het moederne gezelschap mensen op de voorgrond, of misschien doet dit ons juist beter de sfeer van "het old gehuichien" aamvoelen. Al met al, geeft deze foto nog weer, wat eenmaal was en niet meer is te zien van de voormalige boerderij van Berent Bouwhuis en Arend Petter op de Kievitshaar.

Op de boerderij no. 2, de middelste of middenste vinden wij in de loop der jaren verschillende bewoners. Om enkele van de laatsten te noemen, Wolter Drogt, Geert Gerritsen, Klaas Dunnewind, enz. Op de meest oostelijke, no. 3, hebben lange jaren familie's Prins gewoond. De reeds genoemde Hannes Prins, geboren te Zuidwolde in 1795. Daarna de zoon Reolof Prins, geboren te Avereest, 22 Mei 1824 en daarna diens zoon, Hendrik Prins, geboren te Avereest, 18 Mei 1854. Op 1 Mei 1905 is het gezin van Hendrik Prins van de Kievitshaar vertrokken naar Groot-Oever in deze gemeente. Hiermede waren de Prinsen van de Kievitshaar verdwenen. In deze boederij, no. 3, bewoond door de Prinsen, was destijds de herberg, bedoeld in het gedicht. De oudste zoon van Hendrik Prins, Roelof Prins, thans (1972) 82 jaren oud, heeft ook nog wel met de schapen naar het heideveld gegaan. Geboren en opgegroeid op de Kievitshaar ligt hem dat "klein gehuchien" nog altijd bijzonder na aan het hart. Vandaar moest hij met de andere kinderen van de Kievitshaar, dagelijks langs heidepaadjes de lange weg afleggen naar de school te Oud-Avereest. De Kievitshaar, eenzaam gelegen temidden van uitgestrekte heidevelden, behoorde in vroeger jaren bij de buurtschap Groot-Oever. Dit was volgens onze begrippen over de veldwegen een afstand van één uur "gaans" d.w.s. dat men over die afstond lopende een uur deed. Dat de Kievitshaar, bij de buurtschap Groot-Oever behoorde, blijkt uit een aangifte van het overlijden van Lammert Koops Talen, weduwnaar van Jantje Jans ten Oever, wonende in de Meenthe te

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 346 Groot-Oever (thans 1972, Groot Oever no. 5.). Deze aangifte werd gedaan op 19 Juli 1863 door Harm Prins en Gerrit Bouwhuis, beide wonende op de Kievitshaar. Deze mensen moesten hiervoor wel grote afstanden afleggen, n.l. eerst van de Kievitshaar naar het sterfhuis te Groot-Oever en daarna van Groot-Oever naar het huis van Karel van Zuiden, nabij het Hamiltonsvonder aan de Hoofdvaart. Dit moest allemaal lopende gedaan worden. Dit huis van Karel van Zuiden, wordt thans bewoond door de familie Nijboer, die ten onrechte op de voorgevel het jaartal anno 1862 hebben laten schilderen. Door de Raad dezer gemeente werd in de vergadering op 7 Januari 1861 besloten in dit huis een kamer te huren en daar de Gemeente-administratie onder te brengen. Hierna werd dit huis officieel "Gemeentehuis" genoemd. Hier moest dan ook de aangifte van het overlijden van Lammert Koops Talen worden gedaan.

Gezicht op de Kievitshaar. Deze foto is door schrijver dezes genomen op 15 September 1936. Dit is gezien van het westen naar het oosten. Links ziet U de boerderij, in het artikel genoemd no. 2 in de latere jaren bewoond o.a. door Wolter Drogt en anderen. Rechts van de boerderij de bijbehorende schuur. In het midden de oude zandweg over de Kievitshaar. Op de achtergrond, rechts, het huis aangegeven in het artikel onder no. 3, jarenlang bewoond geweest door familie's Prins. De boerderij no. 1 bewoond geweest door de familie's Bouwhuis en Petter, ligt links achter en is niet op de foto te zien.

Ten westen van de Kievitshaar,onder de gemeente Staphorst lag de Conventshaar,zo genoemd naat het Convent, het klooster Dickninge bij de Wijk. Deze "haar", zowel onder Staphorst als onder Avereest, lag als een hoge rand rondom het veel lager gelegen heideveld met veenpoelen en moerassen. Vandaar ook de oude weg over deze hoogten, ook genoemd in het gedicht, waarover onder meer, ook de bedelaars naar het gesticht "de Ommerschans" werden getransporteerd. Vanaf de Kievitshaar tot de Reest loopt in ongeveer noordelijke richting de grenssloot tussen de gemeenten Staphorst en Avereest. Over deze sloot heeft schrijver dezes geschreven in het artikel "Uit vroeger jaren" ingeleverd ten Gemeentehuize, December 1969. In vroeger jaren noemde men dezes grenssloot, "de Keppelsloot", terwijl voor enkele jaren aan de weg langs deze sloot, voor wat betreft het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 347 zuidelijke gedeelte, door het Gemeentebestuur van Staphorst officieel de naam "Keppelweg" is gegeven, ook voor het gedeelte, gelegen onder de gemeente Avereest. De drie boeren van de Kievitshaar moesten zich in het verleden aanpassen aan de hoge gronden van deze plaats. Deze grond stond in die dagen, toen men nog niet de kunstmest en de tegenwoordige grondbewerking kende, als schrale bouwgrond bekend. Het gewas, hetgeen daar nog het best op verbouwd kon worden, was de boekweit. Boekweit, vroeger algemeen verbouwd op hoge, schrale landbouwgronden is thans een onbekend gewas. En toch was het boekweitmeel een smakelijk en gezond volksvoedsel. Bovendien was de bloeiende boekweit zeer geliefd door de bijenhouders, waar hun bijen veel en lekkere honing vergaarden. De boeren van de Kievitshaar verbouwden veel boekweit en volgens overlevering werd het varken bestemd voor de eigen slacht vet gemest met melk en boekweitmeel, waardoor men een zeer smakelijk slachtproduct verkreeg. Een ander middel van bestaan voor de boeren van de Kievitshaar was het houden van schapen, waarvan de wol te Meppel aan de markt werd gebracht, terwijl bovendien de mest van deze dieren een welkome aanvulling was in het in die jaren chronische tekort van dit voor de boeren zo noodzakelijke bedrijfsonderdeel. De boeren van de Kievietshaar hadden gezamenlijk één scheper voor hun schapen, die dagelijks met de dieren de heidevelden in trok. De laatste scheper van de Kievitshaar, ook genoemd in het gedicht, was Harm Kroes, geboren te Nijeveen, 15 Augustus 1854. Harm Kroes os op 2 Mei 1925 in de ouderom van 70 jaren in deze gemeente overleden. Hij was ongehuwd en woonde laatste jaren als kostganger bij Jacob Brunemeijer, schoenmaker en lantaarnsopsteker, wonende wijk H no. 40 aan de Sponturfwijk. Het bijzondere van schaapherder Kroes was, dat hij een z.g.n. paardenvoet of horrelvoet had. Dergelijke, niet volwaardige arbeiders, waren altijd nog geen genoeg voor schaapherder. Dan bestaat er zo'n gezegde; "de geschiedenis herhaald zich". Dat dit gezegde in verband kan worden gebracht met het eenzaam en afgelegen gehucht "de Kievitshaar" wil ik in dit artikel nog vermelden. En het was juist dit "eenzame en afgelegene" van de Kievitshaar wat hiertoe heeft medegewerkt. De geschiedenis herhaald zich, is hier historische werkelijkheid geworden. Het was n.l. in de jaren, dat de troepen van Keizer Napoleon, deze omgeving naderen, dat de boeren van de buurtschap "den Kaat" hun paarden naar de Kievitshaar brachten, daar ze anders de kans beliepen, dat de soldaten van de "Kleine Korporaal" hun paarden zouden meenemen voor eigen gebruik. En nu, met de laatste wereldoorlog, herhaalde zich deze aangelegenheid. Toen bracht o.m. de Heer Dimmendaal, later raadslid dezer gemeente, zijn loudbouwtrekker, het moderne paard, naar de Kievitshaar, omdat hij en meerdere landbouwers dachten, dat de Duitse troepen, de volgelingen van Adolf Hitler, hun trekkrachten zouden meenemen. Dan als laatste deel van dit artikel, wil schrijver dezes, nog vast leggen, de zeer korstondige verbondenheid van één der bewoners van de Kievitshaar met het Gemeentebestuur van Avereest. Op de meest westelijk gelegen boerderij van de Kievitshaar woonde na, Berent Bouwhuis, diens schoonzoon, Arend Petter, gehuwd met Grietje Bouwhuis, geboren 28 Maart 1870 te Avereest. Arend Petter was gekozen als lid van de Raad dezer gemeente en het was de toenmalige Burgemeester van Avereest die aan schrijver dezes, als Gemeente-veldwachter in deze gemeente opdroeg, de stukken te laten ondertekenen, waarmede Petter verklaarde dat hij zijn benoeming als raadslid aannam. Schrijver dezes trof Petter ziek te bed aan. Evenwel ondertekende hij in de bedstede de ambtelijke stukken, waarmede hij in feite raadslid van Avereest werd. Slechts driedagen later, op 1 Juni 1919 is Arend Petter, oud 55 jaren van beroep landbouwer, geboren te Staphorst, zoon van Hendrik Petter en Grietje Haasjes, op de Kietvitshaar overleden. Zijn opvolger als lid van de Gemmenteraad was de Heer Oostenbrink te Dedemsvaart. De weduwe Petter, Grietje Bouwhuis, wonende te Balkbrug, is op 10 Juli 1941 te Zwolle overleden. Waarmede ik dit artikel over het gehucht te Kievitshaar wil besluiten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 348 He t Re e std al Als "het" natuurmonument van de gemeente Avereest zou ik willen noemen het Reestdal. Voor het omschrijven van dit Reestdal, zoals zich dat in de loop der tijden tot nu toe heeft ontwikkeld hebben wij een goede leiddraad aan het gedicht van de boer-dichter Jan Meeuwis Schiphorst, voor jaren terug, wonende in de Oosterboer bij Meppel. Zo beschrijft hij reeds in het tweede couplet van dat gedicht, de ouderdom van de Reest en haar oorsprong op Drenthe's oorstelijk gebied. En met enige verbeelding kunnen wij ons voor ogen stellen, het ruige, wilde, woeste en bijna onbewoonbare gebied van deze streken. De onafzienbare heidevolden, waarop de heide, het bunt- en het wolgras, een vliegden, de donkere jeneverbes en een enkele schrale berk de voornaamste vegetatie uitmaakten. Op heel oude landkaarten zien wij dan het kronkelende riviertje, aanvankelijk genaamd ""esten"" later de Reest. Het riviertje, dat zoveel als mogelijk was, het water afvoerde van deze uitgestrekte wildernis naar Flevo'' waterplassen en later naar de Zuiderzee. Hier en daar voerde een zijriviertje het water aan naar de Reest en verder ging alles volgens de natuurwet, dat het water loopt naar de laagste plaatsen. Zeer veel water bleef in de velden in grote waterplassen achter, het had geen uitweg naar zee. In die tijd was er nog geen sprake van een Reestdal. De Reest was toen nog het golvend, woelend water, dat in breeder bedding zeewaarts stroomde. Deze breede bedding moeten wij ons indenken, tussen de hoge oevers, die men aan weerszijden van de Reest vindt.

Verder kunnen wij aanhalen de woorden van genoemde dichter, waar hij schrijft, "Want, eeuwen, eeuwen, moest het duren Vóór dat gij kwaamt in dezen stand. Uw oevervlak was opgeheven, Vervormd, verkeerd in kostbaar land". Dit kostbaar land, ter weerszijde van de Reest, het z.g.n. Reestenland, is pas langzamerhand ontstaan, toen de Reest in de smalle bedding, zoals wij die thans kennen was teruggedrongen. Het Reestenland, door de dichter Schiphorst in zijn tijd genoemd "Nu goud des Landmans op Uw rêe", was inderdaad in die jaren waardevol land. In die tijd, toen men nog niet het gebruik van de kunstmest kende en de boer in de eerste plaats was aangewezen op de beperkte voorraad stalmest van het eigen vee, had iedere landman een chronische tekort aan mest om zijn land naar behoren te bemesten, wat toch zo nodig was, want schreef niet reeds vader Cats; "De mest en is een viezigheid, maar doet mirakels waar ze leit". Het was in die tijd, dat men van het Reestenland, het land gelegen in het stroomdal van de Reest, tweemaal 's jaars hooi kon winnen, zonder dit land te bemesten. De vruchtbaarheid van deze gronden, voorzover men in die jaren van vruchtbaarheid kon spreken, werd verkregen door het water, dat des winters, wanneer de Reest buiten haar oevers trad, het land overstroomde waar na de afvloeiing een sliblaagje achterbleef, wat diende voor bemesting. Wanneer men echter een droog winterseizoen had en er geen of althans niet voldoende water op het Reestenland kwam te staan, maakte men gebruik van het hogere waterpeil in de naburuge kanalen, de Dedemsvaart en de Hoogeveense vaart, om water in de Reest en op het Teestenland te laten lopen. Dit gebeurde nog wel in de eerste jaren dezer eeuw. Men zette daarvoor het z.g.n. Schotkamssluisje aan het oosteinde van de Sponturfwijk open voor het inlaten van water uit de Dedemsvaart. Het water uit de Hoogeveensevaart, werd via de Veeningerwijk, de Fortwijk en de Bleombergerwijk door het openzetten van de stuw en laatstgenoemde wijk, op het Reestenland laten lopen. Het Reestenland, het Reestdal, was dan weer één grote watervlakte, zoals dat voor eeuwen terug constant het geval was geweest. Bij vorst werd dit een mooie en betrouwbare ijsbaan, waarop men de mensen, wonende aan het Reestdal zich kon zien vermaken met schaatsenrijden en zelfs met het houden van wedstrijden op de schaats. Ook bestond er dan de gelegenheid om over het Reestenland flinke tochten te maken. De plantengroei, het grasgewas in 't algemeen, was toen zo geheel anders dan wij dat thans kennen. Men vond er toen meer natuurgrassen, die tegen een overstroming konden. Langs de Reest vond men lang, grof, rietachtig gras. Op lagere delen, waar het water bleef staan en niet alvloeien wilde, groeide minderwaardig gras, z.g.n. "blauwgras".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 349 Ook vond men er andere bloemen, zoals dotterbloemen, pinksterbloemen, koekoeksbloemen en langs de slootkanten en de Reestoevers, het vergeetmenietje.

Foto van het Reestdal in de buurt van de oudste nederzetting aan de Reest, Tweenhuizen, thans genaamd Den Huizen. Foto door schrijver van dit artikel genomen op 26 Augustus 1945.

Toen men de bemesting met kunstmest toepaste, bleek dit een uitstekende meststof te zijn op het lage land in het Reestdal. Tevens veranderden met de bemesting de grassoorten, men kreeg meer "tammer" gras, dat evenwel het overstromen met het Reestwater minder goed verdragen kon, dan de oorspronkelijke natuurgrassen. Werd het overstromen van het Reestenland in vroeger jaren, in de winterperiode in de hand gewerkt, dit is thans zeer ongewenst. En omdat het, ook in de zomermaanden bij overvloedige regenval nog al eens gebeurd, dat de Reest buiten haar oevers treedt, tracht men dit te voorkomen door het aanleggen van afvoerleidingen vanuit het Reestdal, o.a. naar de rivier de Vecht in Overijssel. Ook hebben deze periode overstromingen in de zomermaanden de eigenaren en gebruikers van het Reestenland op de gedachte gebracht, dit lage land op te hogen, waardoor het niet meer overstroomd kan worden. Met de moderne werktuigen en de aanwezigheid van zandgrond op de hoogten langs het Reestdal is dit wel uit de voeren. Enkele mensen zijn hier ook toe overgegaan. Evenwel het karakter en de structuur van het Reestdal zou hierdoor geheel verloren gaan. Het is dan ook zo, dat het Reestdal, zo niet geheel, toch wel grotendeels als natuurmonument is aangewezen. Hierdoor kan men de bezanding en ophoging van het Reestdal verbieden en deze aantasting van het natuurschoon en het streekeigen tegengaan. Dan is er de laatste jaren een instantie ontstaant, die ook het behoud van het Reestdal in haar natuurstaat zoveel mogelijk wil bevorderen. Deze instantie is aan de Drentse zijde van de Reest, de stichting "Het Drents Landschap" en aan de Overijsselse kant, de stichting, "het Overijssels Landschap". Deze beide lichamen trachten door aankoop zoovéél mogelijk Reestenland en gronden gelegen aan het stroomdal van de Reest in het bezit te krijgen, om het te kunnen beschermen tegen aantasting en verminking van het natuurschoon van het oorspronkelijk geheel.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 350 Tot zover over het eigenlijke Reestdal.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 351 HOOFDSTUK VI

De sc h o o l te Oud -Ave re e st

In de Nieuwe Drentsche Volksalmanak van 1894, schrijft J.M. van Kuijk een en ander over het onderwijs en het onderwijzend personeel in Drenthe in vorige eeuwen. Hij schrijft o.m. hoe in de 14e en 15e eeuw het onderwijs voor de jeugd voor het meerendeel gegeven werd in kerkelijke scholen, die onder toezicht van de geestelijkheid stonden. Nadat de hervorming was doorgedrongen kregen de Staten het oppertoezicht en het oppergezag over de school. De Kerk behield evenwel haar invloed. Het onderwijs strekte zich uit tot enig godsdienstonderricht en tot "lessen, schrijven, spraeken en de vrije consten". De onderwijzers werden door het karspel aangesteld. Veel eisen werden in die jaren aan de jonge onderwijzer nu niet bepaald gesteld. Zo kon het gebeuren, zoals ik in een Drentse Volksalmanak las, dat twee boeren, aangewezen een onderwijzer te zoeken voor hun dorp, daarbij in een gehucht een boerderij passeerden, waar met forse letters op de "baanderdeur" geschreven stond, "stroo te koop". Toen de beide "afgezanten" dit, lazen, overlegden ze onder elkander, dat iemand die zo iets kon schrijven, geschikte was voor onderwijzer in hun karspel. Zij informeerden wie de schrijver was, waarbij bleek, dat het de knecht van de boer was. Het gevolg van een en ander was, dat deze boerenknecht onderwijzer werd in hun dorp of karspel. Maar al kon hij nu al aardig schrijven en mogelijk ook wel "hard zingen", wat ook een vereiste was, als voorzanger in de kerk, van orde houden onder de kinderen, had hij geen kaas gegeten. Om de "boosdoeners" te straffen, had hij een middel uitgevonden, wat hem uiteindelijk zijn betrekking kostte. Hij had in de nok van de school een katrol bevestigd, waarmee hij met een touw een mand kon optakelen. Wanneer een der boerenjongen het op een of andere wijze verbruid had, werd hij en de mand geplaatst en opgetrokken tot boven in de school om daar enige tijd te verblijven. Zo had hij weer een jongen opgetakeld juist voor de middagpauze. De andere jongens gingen naar huis om te eten, maar die ene leerling bleef in de mand aan de zolder. Een ogenblik later kwam een hevig verblogen vader naar de school om zijn zoontje te ontsetten. De boerenknecht-schoolmeester achtte toen zijn tijd gekomen om te verwijnen en nimmer als onderwijzer der jeugd terug te komen. Om na deze afdwaling op mijn onderwerp terug te komen. De onderwijzers moesten oprecht zijn in handel en wandel en lidmaat van de kerk. Daar zij tevens koster waren bekleedden zij een kerkelijke bediening en stonden onder het directe toezicht van de predikanten, vandaar dat er steeds streng op werd toegezien, dat zij hun kerkelijke plichten getrouw nakwamen. Opregt in handel en wandel waren de schoolmeesters ook niet altijd zoo werd in 1635 van de meester van Westerbork gezegd; "dat hij onstichtelijk in 't leven en sick met den prediger hadde geslagen" en van zijn college in de Wijk, dat hij geen vrede hield met de buren. Tot zover van Kuijk in de Drentse Volksalmanak. Ook bestond in dien tijd nog het "rondeten" door de schoolmeester. Dit bestond hierin, dat de meester bij de ouders van zijn leerlingen ging eten. De regeling werd onderling vastgesteld. Ook de scheper ging opdezelfde wijze "rondeten". Was de schoolmeester zo het kringetje rond geweest, dan begon hij weer van voren af aan. Het was in die tijd, dat een boer minder op een maal eten keek, dan op het uitgeven van geld, wat er toch al zo "betuun", zo weinig, was. Och, en volgens de overleveringen, had de "meister" het wel goed van kost bij de boeren. Ieder beijverde zich om het hem zo goed mogelijk te geven en niet bij buurvrouw achter te staan. Ook voor de kinderen was het een gebeurtenis, wanneer meester bij hun aan tafel zat. Reeds eeuwen, vóór er sprake was van een "gemeente Avereest", in de tijd, dat nog alleen gesproken werd, van de marke Avereest, van het karspel Avereest en van het kerkdorp Avereest, bestond daar ter plaatse reeds een school.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 352 Het eerste wat we over deze school vermeld vinden staat beschreven in "De Parochie Avereest" van pastoor L.A. Akkerman.

De school te Oud-Avereest vóór de verbouwing in 1966, met rechts van de school de voormalige onderwijzerswoning.

"Aan de kerk van Avereest waren verbonden 2 vicariën, te weten een Sint Catherina vicarie en een Sint Antonie vicarie. Van deze beide vicariën is niets naders bekend, dan alleen, dat één dezer vicariën tot de school was vergeven en dat de ingezetenen op 11 October 1631 aan de Staten hebben verzocht, dat zij aan hen zouden worden gelaten tot onderhoud van de schoolmeester. De beslissing hierop is aan Gedeputeerde Staten opgedragen. Waarschijnlijk is dit toegestaan en zijn daardoor de goederen dezer vicarie aan het Burgerlijk bestuur gekomen en verklaart zich hierdoor, hetgeen vermeld wordt in de Synadale handelingen der Herv. Kerk van 1852, bladz. 82, dat voor eenige jaren aldaar de Burgemeester kosterie- of vicariegoederen heeft verkocht, zonder schadevergoeding en zonder kerkvoogden gehoord te hebben"" Hieruit blijkt, dat deze Katholieke schenkingen (vicariën) althans één er van, gegeven was, tot instandhouding van de school. Wanneer wij nu weten, dat in de eerste jaren van 1600 hier het Katholieke geloof had afgedaan, kunnen wij hier uit afleiden, dat de school reeds vóór 1600 bestond. In een stuk, berustende in het Rijksarchief te Zwolle kan men lezen, dat in 1678 een zekere Berend Jansen, schoolmeester en coster was te Avereest. Hij beklaagt zich in dat stuk, dat hij nog een achterstallig salaris moet ontvangen van 49 carolus guldens. In de resolutie's van Ridderschap en Steden, d.d. 18 October 1719 wordt weer een schoolmeester van Avereest genoemd. "De coster en schoolmeester, Evert Joh. Van Donkerbroek, tot Avereest remonstrierende hoe hij een zekere vicarie, zoo behuisinge als land, gehorende onder het Rentampt der Pastroiegoederen, tot woninge en schole gebruikt, maar alsoo in deselve geen schoorsteen is tot groot ongemak van zijn leerlingen wegens het rooken, zoo is voor enige jaren door den Predikant en de gemeente (kerkelijke) een uitsettinge gedaan om een schoorsteen te doen maken".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 353 Uit dit alles blijkt wel, dat er in Avereest reeds eeuwen lang een school heeft gestaan. Een meer regelmatige weergave van de school gegeven worden van het begin van 1800 af. In het familieboek, "Het erve en goed ten Kate" wordt de volgende kerkesprake beschreven; "de ondergeteekenden roepen bij dezen alle de in- en aangelanden aan de Reest van den Cate tot den Stapel op tegen Pinxstermaandag aanstaande den 30 Maij 1803 's agtermiddags ten 2 uuren in de kerk alhier- om gezamentlijk een geschikt plan te maken waarna de Reest 's jaarlijks behoorde schoongemaakt en geschouwd te worden, teneinde van den overlast der ontzijdige overstroomingen zoveel mogelijk bevrijdt te blijven. Zullende de gebruikers van gepagte landen aan deselve gelegen verpligt zijn, de respectieve eigenaren daarvan in tijde kennis te geven, alzoo men voornemens is bij present zijnde onder approbatie van 't Departementaal bestuur te besluiten". w.g. E.R. te Cate. W.J. Westerhuis.

Onder het bovenstaande stond geschreven; "Dezen te Avereest den 19, 22 en 29 Maij te publiceeren en te teekenen". (den 19e was Hemelsvaartsdag). Hieronder stond; "Den inhoud dezes op gemelde dagen gepubliceert". K.Haveman. Custos. (dit is Koster). Deze K. Haveman was niet alleen de koster van de kerk te Avereest en met dit Avereest wordt bedoeld het tegenwoordige Oud-Avereest, maar hij was ook de meester in die plaats. Hoelang hij vóór 1800 en na 1800 die functie bekleedde is niet bekend. Op 23 September 1822 doen Willem Berends, daghuurder, oud 32 jaren en Roelof Huizing, oud 28 jaren, van beroep landbouwer, beiden wonende te Avereest, aangifte, dat op 22 September 1822 te Avereest is overleden Klaas Haveman, gewezen schoolmeester, oud 79 jaren. Aan te nemen is, dat meester Haveman, geboren in 1743 wel al eenige jaren vóór 1800 en ook nog eenige jaren na 1800, zeer warschijnlijk tot aan zijn overlijden en 1822, onderwijzer is geweest in het karspel Avereest, voor dat de eigenlijke gemeente bestond. Meer is van deze meester Haveman niet bekend, althans ij heb er niet meer van gevonden.

En dan komt de tijd, dat uit het kerkdorp aan de Reest, het karspel Avereest, behoorende onder het schoutambt Ommen, de burgerlijke gemeente Avereest in 1818 ontstaat. Hiermede en hierdoor wordt een en ander betreffende de gemeente en haar inwonders op 't papier vastgelegd, als is dit in de eerste jaren slechts weinig. Maar toch kunnen wij hieruit opmaken wie na meester Haveman schoolmeester was aan de oudste school in deze gemeente. Dit was Jan Naarding, een Drentsche jongeman, geboren te Zweeloo, volgens het bevolkingsregister op 10 Mei 1800. En tegelijk met Jan Naarding wil ik noemen, Berend Katerberg, geboren te Sleen, 1 Januari 1799, een timmerman die in de eerste jaren van het bestaan der gemeente Avereest woonde nabij de school te Avereest. Zijn deze beide Drentsche jongens tegelijk naar Avereest gekomen. Op deze vraag moet ik het antwoord schuldig blijven. Ik heb alleen maar enig verband tusschen deze beide vermoed, omdat ze uit dezelfde streek gekomen ook in dezelfde buurt zijn gaan wonen. Van beiden, zowel van meester Naarding als van de timmerman Berend Katerberg leven thans nog vele nakomelingen in de gemeente Avereest en naaste omgeving. Zoo zijn wij dan omstreeks het begin der gemeente als schoolmeester te Avereest, de jonge, ongehuwde onderwijzer, Jan Naarding. En zoals het in 't leven nu eenmaal gaat, of dit nu 1822 of 1967 is, de jonge man heeft een levensgezelling gezocht en gevonden. Bestond in die dagen ook in deze gemeente nog het reeds eerder aangehaalde "rondeten" van de ongehuwde schoolmeester? Mogelijk wel, misschien ook wel niet. Is het toen gekomen, dat Heiltje, de knappe, frissche boerendochter van Evert van der Haar, hem de lekkerste pannekoeken bakte, of heeft hij haar op meer romantische wijze gevonden? Heeft hij jaar gevonden op zo'n mooie Mei-avond bij maneschijn, hebben ze toen samen staan luisteren naar het onderschone gezang van de nachtegaal, die zoveel voorkomt in de bossen van het oude Avereest? Zijn ze elkaar tegengekomen op zo'n prachtige

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 354 voorjaars-avond, wanneer het op het landelijke Oud-Avereest zo rustig en vredig is en nog maar alleen het lied klinkt van de nachtelijke zanger? Wanneer U overal de geuren tegenkomen van het jonge uitbottende hout, van berken en eiken, van els en dennen, als alles spreekt van verjonging en vernieuwing op zo'n stille lenteavond in de maand Mei? Zowel het een als het andere is mogelijk, een feit is het, dat ze elkaar gevonden hebben, de schoolmeester Jan Naarding en Heiltje van der Haar, de boerendochter van Avereest. En zo is daarna op den drie en twintigsten der maand November 1822, des voormiddags om tien uur, door Reinier Saris van der Gronden Schout der gemeente Avereest, waarnemende de functiën van Officier van de Burgerlijken Staat het huwelijk voltrokken van Jan Naarding, schoolmeester, wonende te Avereest, meerderjarige zoon van Jurriën Willems, overleden, blijkens doodachte afgegeven door den schout van Zweeloo, provincie Drenthe en van Trijntje Jans, landbouwersche, wonende in de gemeente Zweeloo, geboren te Zweeloo en aldaar gedepot den elfden Maart 1800 (later wordt ook wel als geboortedatum van Jan Naarding, genoemd, 10 Mei 1800) en Heiltje van der Haar, boerendochter, wonende in deze gemeente, dochter van Evert Jans van der Haar en Lubbigje Jans, landbouwers, wonende te Avereest geboren den 29 November 1798. Op 29 September 1823 doet, Jan Naarding, Onderwijzer der Jeugd, aangifte, dat zijn echtgenoot Heiltje van der Haar op den 27 September 1823 is bevallen van een zoon, die den naam wordt gegeven van Jan. Het echtpaar Naarding-van der Haar heeft negen kinderen gehad en wel; Jan- geboren 27 September 1823, overleden 15 Maart 1824, Jan- geboren 16 Maart 1825, Evert- geboren 30 Mei 1826, Lukas- geboren 11 Januari 1829, overleden 8 Mei 1830, Lukas- geboren 20 Maart 1831, Theodorus- geboren 26 November 1833, overleden 6 Mei 1834, Lubbina Theodora- geboren 26 Maart 1835, Willem- geboren 24 November 1837 en Catherina- geboren 14 Februari 1840. De Slagen van het lot, hebben dit ouderpaar wel getroffen door het overlijden van drie hunner jonge kinderen. Trouwens de sterfte onder jonge kinderen was in die jaren zoveel groter dan thans. De oudste zoon Jan, huwde met Geesje Dikkers, geboren 10 November 1819 te den Ham. Zij hebben gewoond in het perceel later wijk K no. 8 te Oud-Avereest. Dit is het huis geweest, thans bewoond door de familie Poepe, Oud-Avereest no. 3. Schrijver dezes kan zich dit huis nog herinneren van voor de verbouwing. Het was toen een van de boerderijen te Oud-Avereest afwijkend type. De voor het huis, aan de overzijde van de toenmalige straatweg door Oud-Avereest liggende tuin, was omgeven door een hoge beuken heg, terwijl in deze heg een van dezelfde beuken gevormd zomerhuisje was gesnoeid. Deze jonge Jan Naarding was volgens het bevolkingsregister landbouwer, daarna winkelier en logementhouder van beroep. De daaropvolgende zoon, Evert is gehuwd met Aaltje Huizing, ook een boerendochter van Avereest. Hij heeft gewoond op de Haar in de boerderij thans bewoond door de familie Plas. Hij is later vertrokken naar de gemeente Stad-Ommen, aan de weg Balkbrug-Ommen nabij Witharen. Een dochter van deze Evert Naarding is later gehuwd met de landbouwer G. ten Kate, Hoeve "Veelust" te Ommerschans, 1e. Schansweg, Ommen. Een kleindochter van deze G. ten Kate, Marie Heilena ten Kate, gehuwd met Dimmendaal, woont thans aan de 1e. Schansweg, gemeente Ommen. In en met deze vrouw, leeft de naam van de stammoeder Heiltje van der Haar, thans nog voort. Lukas Naarding, de derde zoon, is als bakkersknecht vertrokken naar Hasselt.

Meester Naarding, toen wonende te Balkbrug in het tegenwoordige café Leunge, had indertijd ook kostgangers. En het houden van kostgangers is altijd schijnbaar al een "gevaarlijk" beroep geweest als de kostbaas huwbare dochters heeft. Ook hier heeft het gevolgen gehad en is de kostganger Johannes Gerhardus Antonius van Sanden, geboren in 1823 te Eindhoven, van beroep waarnemend aannemer op 18 Januari 1856 te Avereest gehuwd met Lubbina Thoedora Naarding, de dochter van zijn kostbaas. Meester Naarding woonde in de later jaren niet bij de school in de onderwijzerswoning, maar zoals ik reeds vermeldde te Balkbrug in het perceel, thans het café Leunge te Balkbrug. Hij was daar tevens winkelier en logementhouder. Eerste na 1833 kan aan de hand van de notulen der raadsvergaderingen een meer duidelijk beeld van Meester Naarding worden gegeven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 355 En het is in de vergadering van 21 October 1833, "dat wordt gedelibireerd over twee voorstellingen van den onderwijzer Naarding; 1e of het hem vergund zoude zijn, het woonhuis aan de school te verhuuren aan den Doctor, welke zig binnenkort in deze Gemeente zal nederzetten, met name Klaas de Boer. 2e. dat het overbekend was, dat het woonhuis voor een apotheek in huis veel te klein was en noodwendig een beschot in het eerste vertrek diende gemaakt te worden, alsmede een stal en schuur voor vergplaats van paard en chaijs, zoo verzoekt bij ten einde in die behoefte te voorzien de Gemeente-Raad met de noodige fondsen daartoe gelieve te verleenen uit de Gemeentekas, zig vleijende dat de Raad uit aanmerking van het groot belang dat er voor de Gemeente in gelegen lag, om een Doctor te hebben, wel aan zijn verzoek zoude gehoor geven. Hieroever gedelibireerd zijnde is besloten; "Dat, wat het eerste voorstel betreft daar in toe te stemmen om consent te verleenen tot het verhuuren van het woonhuis aan den Doctor. Doch wat het tweede belang te difficulteeren (zwarigheid hebben) in het verzoek om eene toelage uit de Gemeentekas, uit aanmerking van dezelfs onvermogen, doch, dat niettegenstaande iets willende opofferen tot algemeen welzijn en belang, toestemming aan J. Naarding om op zijn rekeninghet woonhuis te laten in orde brengen en een schuur te laten zetten en zoo hij slegts niet boven de som van f 200 ging, jaarlijks zoolang de Doctor de Boer, in die woning verbleef zoveel hij daarvoor bestemd had te zullen verrenten tegen 5 procent en in geval van overlijden of verandering van beroep en woonplaats van J.Naarding alsdan die schuur en verdere getimmerten door hem gemaakt te zullen overnemen tegen taxatie, wordende de President verzocht uit Besluit ter kennis van belanghebbenden te brengen". Hieruit en uit het verdere verloop van de zaak valt op te maken dat meester Naarding in 1833 al niet meer in het schoolhuis woonde en toen waarschijnlijk al aan "de Vaart", zooals men toen Balkbrug noemde, zich gevestigd had. Dat meester Naarding voor f 200 de nodige vertimmeringen aan het schoolhuis en de te bouwen schuur, niet in orde kon krijgen bleek al in de vergadering van 30 November 1833, waar door het lid W.J. Westerhuis wordt voorgesteld, "bij alterartje op het besluit van den Gem. Raad van 21 October 1833 om de som van f 200 aan J. Naarding toe gestaan te augmenteeren (vergrooten, vermeerderen) met een som van f 100, op dezelfde conditiën als bij 't besluit omtrent de som van f 200 is toegezegd en wordt comform besloten. Men hield in die dagen blijkbaar nog al van het gebruiken van vreemde woorden, woorden die door de meeste raadsleden waarschijnlijk niet begrepen werden. Al met al kreeg meester Naarding vergunning het schoolhuis te verhuren aan de dokter de Boer en het huis voor eigen rekening te gaan verbouwen. Zelf ging hij aan de Vaart wonen. En zo heeft meester Naarding jaren lang, dag in dag uit, de wandeling gemaakt van wat wij thans Balkbrug noemen naar de school te Oud-Avereest, in de zomer door het mulle zand, in de winter door modderpoelen en sneeuw. Het binnenpad over de Huizen, wat voor zo'n 50 jaren nog gebruikt werd, zal zijn weg wel bekort hebben. Het is bij de behandeling van de begrooting over het dienstjaar 1834, dat wij te lezen krijgen hoe groot het salaris van de meester in die jaren was. Bij post 19, jaarwedden van de Meesters staat aangegeven f 400. In die tijd waren er twee meesters, een te Oud-Avereest en een aan de school te den Oosterhuis (Sponturfwijk), zoodat bij gelijke beloning, ieder f 200 per jaar, of bijna f 4 per week verdiende. Dit was wel geen hoog salaris, maar toch altijd nog meer dan de veldwachter, die f 2,50 per week verdiende. Dat meester Naarding naast onderwijzer der jeugd, ook boer was, komt naar voren in het verhandelde in de Raad op 6 Mei 1836, waar "aan de onderwijzer Autorisatie wordt verleend om het woonhuis annex te verhuuren aan een Rijksambtenaar, wijders besluit de Raad op het verzoek van genoemde onderwijzer om 5% interest van f 300, welk hem voorwaardelijk is toegestaan bij Besluit van 14 April 1835 te mogen verlagen, (ontvangen?) de Heer President te verzoeken terstond het mandaat daarvoor of te geven ten bedrage van f 15, wanneer genoemde onderwijzer de door hem sedert 1828 verschuldigde pacht van een aan de gemeente toebehoorend en aan hem verhuurd stuk groenland, á f 6 jaarlijks zal hebben voldaan, verder besluit de Raad dat op het verzoek van genoemde onderwijzer om geld voor zijn mandaat van schoolgeld te mogen verlagen bij den ontvanger, hem te kennen te geven, dat zulks buiten de bevoegdheid van de Raad is".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 356 Het heeft de schijn, dat meester Naarding geen erg vlotte betaler was, immers een lanpacht van 8 jaren was hij volgens het besprokene in den Raad aan de gemeente schuldig. Dit niet betalen, hield evenwel verband met zijn kerkelijke functie van koster. Ik kom op dit onderwerp terug bij een raadsvergadering van 19 Maart 1863. Ook de Gemeente was in gebreke met het betalen van de rente á f 15 van het bedrag door Naarding aan het schoolhuis verbouwd, zooals in de vergadering van 21 October 1833 was evereen gekomen. De bedoeling zal wel geweest zijn, om de eene schuld met de andere te verrekenen, althans van de zijde der gemeente. Het schoolgebouw in het oude Avereest was niet een school, zoals wij ons heden ten dage daarvan een voorstelling maken en wij kunnen dan ook geen begrip hebben, wat voor een "gebouw" het wel was. Uit enkele der volgende raadsbesluiten krijgen wij echter eenigszins een beeld van een klein, oud en vervallen gebouwtje, eigenlijk alleen geschikt voor turfhok. Vooral het verhandelde in den Raad op 1 April 1852 doet dit goed uitkomen. Hierover later meer. In de vergadering van 7 Augustus 1837 geeft de President te kennen "dat het schoolgebouw te Avereest van J. Naarding noodwendig eenige reparatie benoodigd was, besluit om den timmerman E. Nuis te verzoeken van deze reapratie een bestek op te maken en alsdan hetzelve bestek om op den 14 en 18 dezer ter lezing en inzage van alle timmerlieden van Nieuwleusen en Avereest te leggen ten huize van J. Naarding, waarna genoemde timmerlieden bij besloten briefjes zullen kunnen opgeven waar zij de reparatiën voor zouden willen doen, opdat de minst aannemende daarmede zoude begunstigd worden". Het eigenaardige van dit besluit is, dat ook de timmerlieden van Nieuw-leusen mee inschrijven mochten. Dat kwam zeker doordat én Avereest, én Nieuw-Leusen in die dagen een en dezelfde Burgemeester hadden. Dat meester Naarding nimmer bij de school te Avereest woonde blijkt wel, als hij telkens weer een verzoek tot den Raad richt om de onderwijzerswoning te mogen verhuren. In die vergadering van 10 November 1841 wordt gelezen "een request van den schoolonderwijzer J.Naarding van den 8 dezer, houdende berigt, dat hij het voorste gedeelte van het Schoolhuis vanaf nu tot 1 Mei 1842 onder nadere approbitatie van het Gemeentebestuur heeft verhuurd aan den Wel Edel Zeer Geleerden Heer "Huber", Med. Doctor in de Wijk, provincie Drenthe, waarover gedelibireerd zijnde is besloten wordt die handeling goed te keuren en de President verzocht wordt den genoemden onderwijzer daarvan kennis te geven". Zooals ik al naar voren heb gebracht was Meester Naarding naast onderwijzer ook boer, mogelijk ook wel zo op te vatten; "naast boer, ook nog onderwijzer". Het zal dan ook wel eens zijn voorgekomen, dat Meester naar de markt moest, dat Meester zijn hooi moest binnen halen of zijn land bemesten en bezaaien, in welke voor Meester zo noodwendige gevallen de school en het onderwijs aan de jeugd van Avereest in de tweede plaats kwam. Het gevolg was, dat in de vergadering van 5 October 1842, "wordt in het midden gebragt klagten omtrent het slechte schoolhouden van der onderwijzer J. Naarding en na eenige delibiratie wordt er besloten; 1e. den onderwijzer J.Naarding aan te schrijven om gelijk de andere onderwijzers in deze gemeente school te houden vanaf '' morgens te 9 uur tot 12 uur des middags en des namiddags vanaf 1 uur tot 4 uren en niet zoo dikwerf als thans geschied vacantie te verleenen en zoo zulks noodig nogt zijn telkens aan den Burgemeester daarvan kennis te geven. 2e. van dit besluit kennis te geven aan den Heer Schoolopziener tot informatie". Dat de school niet vooraan stond bij Meester Naarding komt nog eens weer duidelijk tot uiting in een adres dat hij aan de Raad richtte en dat in de vergadering van 20 Augustus 1845 werd behandeld; "Wordt ter tafel gebracht een adres van J.Naarding, schoolonderwijzer te Oud-Avereest daarbij verzoekende; 1e. Om in zijn nieuw gebouwd huis aan de Vssrt te mogen wonen. 2e. Om in zijn plaats te stellen een geschikte ondermeester. Na eenige delibiratie wordt er besloten aan adressant vergunning te verleenen om in zijn nieuw gebouwd huis te gaan wonen en om in zijn plaats te stellen een ondermeester, welke zal zijn belast met het onderwijs, onder de navolgende voorwaarden; De ondermeester zal ten genoege van het Gemeentebestuur moeten zijn en blijven en den tweeden rang moeten bezitten, zullende echter om bijzondere redenen er een van mindere rang kunnen worden benoemd. Tusschen de schooluren zal de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 357 ondermeester steeds in, of in de nabijheid der school moeten blijven om een wakend ook op dezelve te houden. De verantwoordelijkheid betreffende het onderwijs en de schoollokalen zal immer verblijven aan J. Naarding voornoemd. Deze toestemming zal voorwaardelijk en zonder tijdsbepaling worden gegeven en kan het Gemeentebestuur zulks geraden oordelende deze intrekken, als wanneer het zal worden beschouwd, dat dit adres is gewezen van de hand. Hieruit kan de conclusie worden getrokken, dat het huis van meester Naarding, het tegenwoordige café Leunge, in 1845 is gebouwd. Voor he geven van onderwijs aan de school te Oud-Avereest had meester Naarding vergunning een ondermeester te nemen. De naam van deze ondermeester wordt niet genoemd. Evenwel was in 1850 bij meester Naarding inwonende Albert Jalink, geboren in 1829 te Heino, onderwijzer van beroep. Aangezien het bevolkingsregister dezer gemeente pas vanaf 1850 is bijgehouden, kan hieruit niet worden nagegaan hoelang de ondermeester Jalink reeds vóór 1850 in deze gemeente woonde. Met enige zekerheid kan worden aangenomen, dat deze Albert Jalink, de ondermeester was die ingevolge het raadsbesluit van 20 Augustus 1845 benoemd mocht worden. De overeenkomst gemaakt in de vergadering van 21 October 1833 over de verbouwing van de onderwijzerswoning was nog altijd van kracht en het Gemeentebestuur was nog steeds verplicht ieder jaar f 15- rente aan meester Naarding uit te keren, voor diens verbouwing van het schoolhuis, enz. Naarding kreeg ook de huur van de woning, van het schoolhuis, maar wilde toch de zaak wel eens tot een einde brengen, althans in de vergadering van 29 December 1848 wordt gelezen, "een missive van J.Naarding, onderwijzer te Avereest, d.d. 28 December 1848, daarbij verzoekende om de indertijd gemaakte overeenkomst met het Gemeentebestuur ten aanzien van de onderwijzerswoning op te heffen en de rekening dienaangaande tot effenheid te brengen. De Raad besluit deze aangelegenheid in de volgende vergadering te behandelen. In de volgende vergadering is deze kwestie niet besproken en ook in de erstvolgende vergadering is ze niet weer aan de orde gekomen. Het is in de vergadering van 15 April 1850, dat wederom aan J. Naarding wordt toegestaan de onderwijzerswoning te verhuren. Deze huurder was Roelof van der Woude, geboren 2 Juli 1813 te Nieuwleusen van beroep rietdekker. Kleinkinderen en achterkleinkinderen van deze van der Woude wonen thans nog te Balkbrug. In de vergadering van 28 October 1851 komt de slechte toestand waarin de school te Oud-Avereest verkeert ter sprake. "Wordt behandeld een request van Warner ten Kate en cons. houden de klagte over den slechten toestand der school te Oud-Avereest en verzoek om herstel. De President deelt mede, dat hij de vereischte verbeteringen heeft opgenomen, doch dat een geheele vernieuwing noodzakelijk zoude zijn, maar evenwel door het late jaargetijde en de financiële bezwaren niet kan worden toe overgegaan. De noodige herstellingen zullen door Burgemeester en Wethouders worden uitgevoerd. In de vergadering van 24 Februari 1852 wordt gelezen "een missive van de onderwijzers F. Jansen (te Dedemsvaart) en J.Naarding (te Avereest), houdende bezwaren op het dezerzijds aan hun verzoek om voortaan de publicatie's der Gemeente Gratis af te lezen. Na vele vrschillende beschowingen wordt bepaald dit punt van behandeling tot een nadere vergadering aan te houden". In de volgende vergaderingen van de Raad der Gemeente Avereest wordt behandeld de bouw van een nieuwe school te Avereest; "Vergadering 6 Februari 1852. Gedeputeerde Staten deelen mede, dat er uitzigt bestaat dit jaar een rijkssubsidie kan worden verkregen voor het bouwen van de school te Avereest en eveneens een Provinciale subsidie aan te vragen. Voor de in te dienen plannen wordt een Commissie gekozen, bestaande uit de Heeren S.J.H. Breukel, J. van der Haar en Mr R.A. Kerkkoven". "Vergadering 24 Februari 1852. De commissie ingesteld in de vergadering van 6 Februari 1852 voor het onderzoek eener nieuw te bowen school te Avereest brengt rapport uit. Besloten wordt het plan, bestek en teekening op te dragen aan den Heer S.J.H. Breukel als deskundige, tevens raadslid". "Vergadering van 1 April 1852. Wordt gelezen een bsluit van H.H. Ged. Staten waarbij onder terugzending van het plan, bestek en begrooting der nieuw te bouwen school te Avereest, wordt aanbevolen om de besteding nu te

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 358 doen plaats hebben onder mededeeling dat aan Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken is voorgesteld om dit jaar eene subsidie van f 665- uit 's Rijks kas daarvoor toe te staan en toezegging van 1/3 der kosten uit de Provinciale fondsen waarvan de som na de aanbesteding bepaald zal worden.

Houdende alsmede uitnodiging om op te geven de vermoedelijke waarde van het tegenwoordige schoollokaal. Besloten om de aanbesteding te doen plaats hebben op Woensdag den 28 April e.k. om inmiddels het bestek en teekening ter visie te leggen ten huize van Warner ten Kate aan de Kruizinga's brug en om aan een en ander publiciteit te geven, zoo door advertentien in de Zwolsche Courant als door publicatie op de gebruikelijke wijze. Wijders om aan H.H. Ged. Staten mede te deelen, dat de afbraak van het tegenwoordige schoollokaal geschat wordt op een waarde van ongeveer f 50- ". (Hieruit blijkt wel dat voor een gebouw de oude school van voor 1850 was). "Vergadering van 30 April 1852. Wordt besloten om aan Jacobus Kleinmeijer te gunnen het bouwen van een nieuw Schoollokaal te Avereest volgens daarvan goedgekeurd bestek en teekening voor de door hem aangenomen som van f 2530- en den Heer Breukel uitgenodigd zich met het toezigt te willen belasten, hetgeen Zed. aanneemt". "Vergadering van 14 September 1852. Deelt de Coorzitter mede, dat het schoolgebouw te Oud- Avereest nagenoeg voltooid zijnde, den aannemer weldra de aannemingssom zal wenschen te ontvangen"" dat inmiddels nog niet is ontvangen het toegezegde aandeel in de kosten uit de provinciale fondsen omdat ter bepaling van de juiste som vooraf de afbraak der oude school voorloopig door deskundigen getaxeerd op f 50 dient verkocht te worden. Voorstellende tot dien verkoop een besluit te nemen. Onderscheidene bezwaren daartegen geopperd wordende, besluit de Vergadering Heeren Gedeputeerde Staten te berigten, dat bij nader inzien de afbraak van het oude schoollokaal bezwaarlijk f 50 zal kunnen opbrengen achter den Raad wel genegen zoude zijn denzelven tegen die som te laten staan om bij eventueële verandering van onderwijzer tot woning van denzelve dienstbaar te worden gemaakt en om inmiddels te strekken tot berging van turf, enz". Zo had Avereest dan een nieuwe school en het komt Burgemeester Deelals een verdienste toe dit voor de gemeente bereikt te hebben. De oude school werd gedegradeerd tot turfhok. Gezien het besprokene in de vergadering van de Raad op 14 September 1852 krijgt men de indruk, dat de nieuwe school toen bijna in gebruik kon worden genomen. Evenwel het zou nog 1853 worden vooraleer de nieuwe school zou worden geopend. Dat dit met enige feestelijkheden gepaard is gegaan, kunnen wij lezen in onderstaand schrijven van de Gemeente-veldwachter Peters.

Avereest, 30 Januari 1853. Wel Edele Acht Baare Heer. Daar jk uit Genoodigt ben door Jan van der Haar, G. ten Kaat en Breukel, om den 31 met eene jn Teekenslijst ront te gaan Bij de jn Gezeettene van out Avereest, om eenigte Gelden op te Haalen voor de schoolkinderen om daar een croolijken dag te Genieten Zijn Acht Baare Heer Brugemeester en het Bestuur zal er toe uitgenoodige tegen Woordig zijn. En de schoop Opziener ook en Het zal met Vlaggen Gepaart Gaan. Jk Wense dat Uw eedele Mei dit niet kwalijk neemt, dat jk dat Buiten Uwe Orders doe. Uwe onderdaanige Dienaar. get. J.H. Peters.

Mogelijk was de school toen al in gebruik genomen, doch gezien dit "stijlbloempje" van de veldwachter, zou er toch ook nog een feestelijke dag van gemaakt worden en nog wel met "Vlaggen Gepaard". Dat Meester Naarding, toen eenmaal een ondermeester voor hem in de school stond, het met de onderwijsbelangen niet zo nauw nam en zich voornamelijk met zijn eigen zaken bemoeide blijkt in de vergadering van den Raad op 26 April 1855, waar, "wordt belsloten den schoolonderwijzer J. Naarding in

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 359 overweging te geven, om uit aanmerking hij zich met de School toch niet bemoeit, als zoodanig zijn ontslag aan te vragen". Naarding schijnt dit voorstel rijpelijk overwogen te hebben, want eerste in de vergadering van 12 Juni 1855 wordt zijn antwoord behandeld; "Wordt gelezen een missive van den onderwijzer J. Naarding te Avereest, houdende in antwoord op het hem in overweging gegeven voorstel om voor zijn betrekking te bedanken, daartoe onder voorbehoud van pensioen, geëvenredigd aan zijn dienstjaren, genegen te zijn besloten, aan den Voorzitter op te dragen het gevoelen van den Heer Schoolopziener in te winnen en te vernemen op welke wijze de vervanging van dien Onderwijzer het gevoegelijks zou kunnen plaats hebben". Hierna duurde het nog 1 ½ jaar voor Naarding definitief ontslag aanvroeg als onderwijzer te Avereest. In de vergadering van 1 December 1856 "wordt gelezen een brief van den onderwijzer J.Naarding te Avereest, houdende verzoek om de 1e. Januari e.k. uit die betrekking eervol ontslagen te mogen worden. Besloten dat verzoek toe te staan". En hiermede was dan de onderwijzersloopbaan van Meester Naarding een einde gekomen. Het jaar en de datum van zijn aanstelling in deze gemeente zijn niet bekend, volgens de gegevens is het geweest omstreeks het ontstaan der gemeente Avereest, 1 Juli 1818. Bijna 40 jaren, of mogelijk helemaal, heeft hij het onderwijs te Avereest, het tegenwoordige Oud-Avereest, gediend. Hij is misschien wel geen onderwijzer geweest, die met geheel zijn hart en ziel bij het onderwijs was, toch was hij in zijn dagen wel een man van betekenis in het dorpsleven en nog heden ten dage leeft bij de oudere ingezetenen van Avereest de naam van Meester Naarding voort. Na het verlaten van het onderwijs, (bedoeld wordt na het officieel ontslag als onderwijzer) want aan het onderwijs deed Meester Naarding de laatste jaren toch al niets meer, was hij winkelier en logementhouder (caféhouder) nabij de brug van Kruizinga, in het tegenwoordige café Leunge te Balkbrug. Van 1 September 1861 tot 1 September 1865 was Jan Naarding lid van den Raad der gemeente Avereest.

26 September 1878. Over de straatweg van Balkbrug naar Oud-Avereest beweegt zich een begrafenisstoet. Jan Naarding, de oude schoolmeester van Avereest wordt door zijn buren, door de baobers, grafwaarts gebracht. Hij volgt Heiltje zijn vrouw, die daar reeds dertien jaren onder de groene zoden rust. Nog éénmaal, en thans voor de laatste keer gaat hij de weg, die hij bij zijn leven zo dikwijls is gegaan. Nog éénmaal gaat hij voorbij de school, voorbij de plaats waar hij als Drentsche boerenjongen, als jong onderwijzer zijn loopbaan is begonnen. In het gezicht van de kerk gekomen, beginnen de klokken te luiden, het traditionele gebruik in het oude Avereest, bij overlijden en begrafenis. Op het stille kerkhof, dicht bij de plek waar de oude kerk heeft gestaan, in welke kerk hij zoveel jaren als koster-voorzanger, de kerkdienst en de kerkzang heeft geleid, waar hij de talrijke publicatie's na de kerkdients aan de kerkgangers heeft voorgelezen, wordt Jan Naarding bij zijn vrouw ter ruste gelegd. Een goed onderhouden grafsteen duidt de plaats aan, waar rusten; J.Naarding, geb. 18 Mei 1800. overleden 21 September 1878. Oud-Onderwijzer van Avereest. En H.E. van der Haar geb. 29 November 1798 overleden 16 December 1865. Deze grafsteen houdt voor het nageslacht levend de naam van Jan Naarding, die op zijn wijze lange jaren het onderwijs heeft gediend in de oude gemeente Avereest In dezelfde vergadering van 1 December 1856, waar het verzoek om ontslag als onderwijzer van Jan Naarding, werd behandeld, kwam ook aan de orde een sollicitatie van A. Jalink voor de benoeming in de plaats van Naarding. "Wordt gelezen een brief van A. Jalink, ondermeester aldaar, verzoekende met dispensatie van vergelijkend examen als onderwijzer der school te Avereest te worden benoemd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 360 Besloten denzelven te doen kennen, dat deze vergadering bereid is zijn voorstel te ondersteunen, mits hij zich tevreden stelle uitsluitend met de schoolgelden in afwachting der nieuwe wet op het onderwijs en hij dus geen aanspraak make op dusver door J. Naarding genoten voordeelen, als het genot eener vrije woning en het gebruik van een stuk gronds aan de Rivier de Reest gelegen en de Gemeentelijke toelage. De kwestie van de verbouwing van het schoolhuis in 1833 door J. Naarding was ook nog nimmer tot een goed einde gebracht. In dienzelfde vergadering van 1 December 1856 "wordt aan Burgemeester en Wethouders opgedragen om met J. Naarding en onderhandelen tot de tot effenheid brengen zijner vermeende vordering wegens de aanbouw van het schoolhuis". Het resultaat van deze "effenheidbrenging" heeft schrijver dezes niet gevonden. Het ging hier om het door de Raad genomen besluit in zijn vergadering van 21 October 1833, waarbij aan J. Naarding vergunning werd gegeven om op eigen kosten het schoolhuis te laten verbouwen tot een bedrag van f 300, waarvoor de Gemeente aan Naarding 5% rente beloofde te betalen, terwijl bij overlijden of verandering van beroep of woonplaats van J. Naarding, de schuur en verdere getimmerten door hem gemaakt door de gemeente tegen taxatie zouden worden overgenomen. Het raadsbesluit van 1 December 1856 spreekt van een "vermeende vordering", doch gezien hetgeen besloten was in de vergadering van 21 October 1833 was de Heer Naarding in dezen wel "in zijn recht". Ter verbetering van hetgeen door schrijver dezes is beweerd, dat Albert Jalink omstreeks 1845 als eerste ondermeester te Avereest heeft gefungeerd, kan ik nog vermelden, dat hem later is gebleken, dat vóór genoemde Jalink, een zekere B. van Hage deze functie heeft bekleed. Deze B. Hage is de eerste ondermeester te Avereest geweest hetgeen blijkt in de vergadering van den Raad op Oudejaarsdag van 1845, waar wordt gelezen "een adres van J. Naarding, onderwijzer der jeugd, verzoekende dat de Raad mogt goedkeuren de stukken van zijnen fungeerenden ondermeester B. van Hage. De President geeft te kennen, dat het adres als ongezegeld zijnde niet voor eene dispositie vatbaar is, maar steld voor aan Naarding te kennen te geven dat de ingezetenen zeer tevreden zijn over het onderwijs van genoemden van Hage en de wensch is te kennen gegeven, dat ook hij het onderwijs alleen mogt geven, dewijl het alsdan beter is als dat de Hoofdonderwijzer daarbij tegenwoordig is. Weshalve er besloten wordt den Burgemeester te verzoeken om namens de Raad aan Naarding te kennen te geven, dat de ondermeester B. van Hagen wordt goedgekeurd en dat Naarding zoo zelden mogelijk in de school moet verschijnen, opdat het onderwijs geen vertraging ondervinde. Zeer duidelijk komt hier tot uiting, hoe de ouders der schoolkinderen en ook het Gemeentebestuur over meester Naarding als "schoolmeester" dachten. Zooals wij gezien hebben was dan in de vergadering van 1 December 1856 de ondermeester Albert Jalink met ingang van 1 Januari 1957 tot onderwijzer te Avereest benoemde als opvolger van Jan Naarding. Practisch veranderde hierdoor de toestand in de school niet, want de laatste jaren was Jalink reeds "de Onderwijzer" te Avereest en was Naarding dit slechts in naam. Voor Jalink bestond de verandering in het feit, dat hij nu vast aangesteld was en hij nu geheel de verantwoording droeg voor het onderwijs. Het genot van een woning bij de school was hem ontzegd. Het schoolhuis van vroeger jaren zal ook wel zo'n woning zijn geweest en zeker geen geschikte woning voor de onderwijzer. Meester Jalink had ook nog geen woning noodig, want hij was nog ongetrouwd. Zijn "vaste" aanstelling heeft er mogelijk wel toe meegewerkt dat hij trouwplannen en daardoor belang bij een woning heeft gekregen. Althans ruim een jaar na zijn vaste aanstelling als onderwijzer komt op 22 April 1858 voor 't eerst ter sprake de bouw van een nieuw schoolhuis te Avereest. "Wordt vanwege de daartoe benoemde Commissie ter tafel gebrugt eene teekening voor de onderwijzerswoning te Oud-Avereest, na examinatie waarvan wordt besloten de Heer Breukel te verzoeken daarvan het bestek en voorwaarden voor de uitbesteding te willen gereedmaken met inachtneming van de volgende door de Raad verlangde wijzigingen van het plan, te weten; de voordeur een palm te verbreeden. De roeden der ramen niet van hout, maar van ijzer te nemen. In de kamer twee bedsteden te timmeren, uitspringende in de schuur. Typerend voor dien tijd is het timmeren van twee bedsteden, uitspringende in de schuur. Zooiets kan men zich in de tegenwoordige tijd moeilijk meer voorstellen in een onderwijzerswoning.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 361 Vergadering van 15 Juli 1858. "Wordt besloten om de verpachting van het perceel hooiland der gemeente aan de Reest te bepalen op den 19den dezer en de verkoop van de afbraak van het oude schoolhuis te Oud-Avereest op den 20 sten dezer, des morgens te 9 uur". (Over de opbrengst heb ik niets gevonden).

Vergadering van 29 Juli 1858. "Wordt ter tafel gebracht en vastgesteld het bestek en de voorwaarden voor het nieuw te bouwen schoolhuis te Oud-Avereest en besloten hetzelve dadelijk ter visie te leggen en de aanbesteding te doen plaats hebben op Maandag 8 Augustus 1858 's middags te 12 ure ten huize van F. Boterman te Dedemsvaart".

Vergadering 12 Augustus 1858. "De Voorzitter deelt mede dat bij de op den 9den (/) dezer gehouden aanbesteding van een nieuw schoolhuis te Avereest is gebleken, de laagaste inschrijver is geweest, Hendrik ten Kate, timmerman te Avereest voor de som van f 1375, overschrijfdeende alzoo de daartoe beschikbare gestelde som en de begrooting met f 175 en geeft in overweging of het werk al of niet gegeund zal worden. Na delibiratie en eenige nededeelingen van den Heer Breukel met betrekking tot de veranderingen dit het bestek sedert de begrooting heeft ondergaan, wordt besloten het werk te gunnen".

Vergadering 10 Maart 1859. "Wordt na daartoe gedaan voorstel besloten om aan het raadslid J.ten Kate op te dragen de dennenboomen staande op het erve bij de school te Oud-Avereest te verkoopen aan Berend Katerberg voor de som van f 18, daarvoor door hem geboden en om de inning van dat bedrag aan den Gemeente-Ontvanger op te dragen. In dit verband wijs ik op de voor enkele jaren (voor 1948) nog aanwezige oude dennenboom, staande achter de woning van het hoofs der school te Oud-Avereest.

Was dit nog één deze dennenboom?".

Vergadering van 23 Mei 1859. "Wordt aan het lid J. ten Kate opgedragen om het maken van een straatje om de schoolmeesterswoning te Avereest te doen uitvoeren en daartoe van de steen bestemd voor de weg aan de balkbrug (nog niet met een hoofdletter geschreven) te gebruiken".

De datum waarop de schoolmeesterswonig gereed was, wordt nergens genoemd, maar uit het laatste raadsverslag kan worden opgemaakt dat zij toen afgewerkt was en dit straatje het laatste was, wat er nog aan gebeuren moest. Het schoolhuis was dus gereed en meester Jalink kon zijn jonge vrouw in de nieuwe woning binnenleiden.En zooals zijn voorganger, meester Naarding in 1822 had gedaan, zoo deed ook meester Jalink, ook hij trouwde een boerendochter van Avereest. Op 21 Mei 1859 is te Avereest het huwelijk voltrokken tusschen Albert Jalink, onderwijzer te Avereest en Catharina de Koning, geboren te Avereest, 10 Mei 1836, dochter van Gerrit de Koning, Predikant der Hervormden te Avereest en van Aleida Kniphorst. Wanneer ik schrijf, dat meester Jalink een boerendochter van Avereest, trouwde, kan klinkt dat wat in strijd met "dochter van den Predikant der Hervormden", doch in werkelijkheid was zij naast dominé's dochter, ook "boerendochter". Immers de predikant van Avereest was in die dagen evengoed boer als zijn gemeenteleden, de landbouwers van Oud-Avereest. Een paar maand na zijn huwelijk en het betrokken van het nieuwe schoolhuis, komt meester Jalink reeds met het verzoek aan den Raad om een schuurtje tot berging van brandstoffen. De Raad besluit hierop, uit consideratiën (overwegingen) van de tegenwoordige veelvuldige buitengewone uitgaven daaraan momenteel niet te kunnen voldoen. In de vergadering van 24 April 1860 worden verschillende zaken het onderwijs in de gemeente betreffend behandeld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 362 Onder meer wordt bepaald, dat aan de school in wijk K, Oud-Avereest zal worden geplaast een hoofd-onderwijzer, die zal worden bijgestaan door een kweekeling. Het gemiddelde aantal leerlingen dat in dien tijd de school te Oud-Avereest bezocht bedroeg 100. Het gemiddelde zuiver inkomen van de Hoofd-Onderwijzer van de school wijk K, bedroeg in die jaren f 365 's jaars met vrij wonen. De jaarwedde was in overeenstemming met het aantal kinderen dat de school bezocht. Het hoofd der school te Sluis 6 had gemiddeld 170 kinderen, jaarwedde f 450 zonder woning. Het hoofd der school in wijk F, later genoemde de school bij het tramstation, had gemiddeld 250 kinderen, jaarwedde f 700 met woning. Een zaak die ons een beeld heeft van oude instellingen, als de combinatie schoolmeester en koster van de kerk, het klokkengeld en het ontbreken van ieder eigendomsbewijs van gronden, welke men reeds jarenlang als onbetwist eigenaar in gebruik had, wordt behandeld in de vergadering van de Raad op 19 Maart 1863. "Wordt door den Voorzitter medegedeeld dat de eigendommen van een perceel weiland gelegen aan de Reest en bij de Gemeente in bezit zijnde, door de Kerkvoogden der Hervormde Gemeente te Avereest wordt gereclameerd. Dat deze zaak thans door Heeren Gedeputeerde Staten in het Classicaal bestuur te Zwolle wordt onderzocht. Dat er ten einde alle procedure's ten deze te voorkomen een middel tot vereffening zoude kunnen gevonden worden in de overdragt van gemeld perceel grond aan de bedoelde kerkelijke gemeente tegen afstand van het zoogenaamde klokkengeld. Na hierover gehouden discussiën wordt met eenparige stemmen het volgende besluit vastgesteld. De Raad der gemeente Avereest; Overwegende, dat door kerkvoogden der Hervormde Gemeente te Avereest wordt gepretenteerd den eigendom van een perceel land, het Oortje genaamd, gelegen in de gemeente Avereest aan de Reest te den Oosterhuis bij het kadaster bekend onder Sectie H no. 1419, groot 57 Roeden 50 Ellen en staande ten name van de Gemeente Avereest. Overwegende, dat voorzoover bekend bij de gemeente geene schriftelijke bewijzen bestaan waaruit den eigendom van het bedoelde perceel grond blijkt, doch dat het volgens gedaan onderzoek sedert jaren in gebruik is geweest bij den tijdelijken onderwijzer en koster der Hervormde Kerk te Avereest zonder eenige betaling van huur, tot dat in den jare 1828, door den in 1833 fungeerende Burgemeester van Avereest, de Heer Onno Zwier van Sandick aan den onderwijzer J. Naarding was opgelegd een huur van f 10, (vroeger werd een bedrag van f 6 genoemd) jaarlijks te betalen aan de Burgerlijke Gemeente van Avereest. Overwegende dat deze betaling achterwege is gebleven totdat door den onderwijzer J. Naarding eenige vertimmeringen aan de onderwijzerswoning zijn gedaan, waarmede de pacht gedeeltelijk moet zijn verrekend, doch waarvan geene aanteekeningen te vinden zijn. Overwegende, dat daarop in het jaar 1857 het bewuste perceel publiek door Burgemeester en Wethouders is verpacht en sedert jaarlijks die verpachting heeft plaats gehad en de opbrengst op de Gemeentebegrooting is verantwoord. Overwegende, dat om aangehaalde reden de bewijzen dat de grond het eigendom der Hervormde Kerk of Kosterij van Avereest is moeijelijk door de Kerkvoogden zullen zijn te leveren, doch dat aan de andere zijnde wederom blijkt dat de opbrengst heeft gestrekt zoowel tot gedeeltelijke jaarwedde van den koster als van den onderwijzer te Avereest en daar die betrekkingen vroeger aan elkaar verbonden waren, door de Kerkvoogden hoogstens op de helft van den eigendom aanspraak zoude kunnen gemaakt worden. Overwegende, dat het voor de Gemeente, noch voor de Kerkvoogden wenschelijk is, over de bewuste zaak eene procedure aan te gaan en daarom een minnelijke schikking boven alles is te berkiezen waarbij deze zaak voor goed wordt geregeld. Overwegende, dat de gewone verpachting jaarlijks tusschen de f 25 en f 30 oplevert, terwijl aan grondbelasting en kosten van onderhoud der Reest ongeveer betaald wordt f 2,22. Overwegende, dat door de Gemeente sedert eenige jaren volgens contract aan de Hervormde Kerk te Avereest een klokkengeld betaald is van f 12 's jaars, welke oorsprong in een tusschen kerkvoogden en het bestuur der Gemeente gerezen verschil over de klokken moet gelegen zijn.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 363 Overwegende, dat kerkvoogden bereid zijn om tegen overdragt van het vorenomschreven perceel grond afstand van het bedoelde klokkengeld te doen en alzoo daarmede tot genoegen van beide partijen de zaak tot schikking kan worden gebragt. Gelet op art. 137 en art. 194 lett. C. der gemeentewet, Besluit: Onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten dezer provincie aan de Hervormde Kerk te Avereest in eigendom over te dragen het perceel weiland bekend onder den naam "het Oortje", gelegen in de gemeente Avereest, kadastraal Sectie H no. 1419, groot 57 Roeden en 50 Ellen, onder bepaling dat door de Kerkvoogden schriftelijk afstand wordt gedaan van het tegenwoordig door de Gemeente aan de Hervormde Kerk van Avereest verschuldigde klokkengeld ten bedrage van f 12 's jaars en dat hun te kosten van overdragt en hetgeen daarmede in betrekking staat zal worden gedragen. Hieruit blijkt dat het bewuste perceel Reestenland, genaamd "het Oortje" vóór 1818 reeds jaren in gebruik was geweest bij de koster van de Hervormde Kerk te Avereest, die tevens onderiwjzer was aan de school, toen eigendom van de gemeente Avereest. Het gebruik van dit stuk grasland aan de Reest te den Oosterhuis, was aanvankelijk in de jaarwedde van de koster van de kerk ingebregen. De andere gronden van de kerk, in gebruik bij de Predikant-boer, lagen meer bij de pastorie te Avereest. Het genoemde perceel grasland "het Oortje" is nog altijd eigendom van de Nederlands Hervormde Kerk te Oud-Avereest. Het is thans 1948 (toen deze gegevens door schrijver zijn verzameld) in gebruik bij Jan Luten (overlede) te den Oosterhuis. In de vergadering van de Raad op 26 Juli 1870 wordt eervol ontslag verleend aan de hulponderwijzer aan de school van A. Jalink te Avereest, A. Westerbeek. Als opvolger wordt in de vergadering van 16 September 1870 benoemd, Johan Hendrik Geijs. De afstanden, die de kinderen in die tijd, vaak langs zeer slechte wegen moesten afleggen om de school te Oud-Avereest te bezoeken, waren voor velen zeer groot. Een gevolg hiervan zal dan ook geweest zijn, een in de vergadering van de Raad op 17 December 1873 ter sprake gebracht adres van D. de Weerd en cons. houdende verzoek om in de nabijheid van Sluis 4 eene school te bouwen. Het adres kwam niet in behandeling omdat het ongezegeld was. Het gezin van meester Jalink breidde zich uit en het schoolhuis van 1859 met "twee bedsteden, uitsprongende in de schuur" was te klein geworden. De onderwijzerswoning moest groter worden.

Vergadering op 27 Mei 1874. "Wordt door Burgemeester en Wethouders ter tafle gebracht een ontwerp tot het verbouwen der onderwijzerswoning te Oud-Avereest vergezeld van een bijbehoorend stuk, welke stukken tot het uitbrengen van een rapport worden gesteld in handen eener Commissie bestaande uit de Heeren Berends, Zwiers en de Voorzitter".

Vergadering van 27 Juni 1874. "De Commissie ingesteld voor de verbouw van de onderwijzerswoning te Oud-Avereest, brengt rapport uit en meldt dat de verbouwing dringend noodzakelijk is".

Vergadering van 12 Augustus 1874. "Wordt besloten de aanbesteding van de vergrooting van de onderwijzerswoning te Oud-Avereest te doen plaats hebben op Maandag 24 Augustus 1874".

Vergadering op 24 Augustus 1874. "Wordt door den Voorzitter medegedeeld dat bij de publieke besteding van het vergrooten der onderwijzerswoning te Avereest vier inschrijvingsbiljetten zijn ingekomen, als van; J.Katerberg te Avereest f 1780- B.Kip te Avereest f 1942- K.A.Hakkert te Avereest f 2000- G.Steen te Avereest f 2065-

Zodat de laagste inschrijver is Johannes Katerberg, Timmerman te Avereest aan wien het werk voorloopig is gegund.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 364 De raming bedroeg f 1995. Was het salaris van Meester Naarding in 1834, f 200 per jaar, Meester Jalink had in 1874 reeds een salaris van f 650 en in 1876 f 700. De hulponderwijzer had in dat jaar een salaris van f 550. Zonder volledig te zijn, zal ik ook enige onderwijzers, hulponderwijzers en onderwijzeressen vermelden, die verbonden zijn geweest aan de school te Avereest, de school die zoo langzamerhand genoemd werd, de school te Oud-Avereest en de school in wijk K. Zoo werd in de vergadering van 27 December 1877 eervol onstlag verleend aan de hulponderwijzer J.H. Geijs een broer van G.L. Geijs die later ondersijzer was aan de school te Balkbrug. Of dit ontslag niet is doorgegaan, of dat J.H. Geijs wederom is aangesteld, een feit is, dat in de vergadering van 2 Februari 1882 aan hem eervol ontslag is verleend. Het schijnt dat er na het eerste ontslag van J.H. Geijs eenige tijd een vacature is geweest, althans in de vergadering van 8 Maart 1879 verzoekt A. Jalink om een gratificatie voor meerdere werkzaamheden tijdens de vacature van de hulponderwijzer. Met algemeene stemmen wordt besloten hem een toelage te verleenen van f 125. Zooals ik reeds vermeld heb, werden Meester Naarding en zijn vrouw getroffen door het overlijden van drie jonge kinderen. Ook aan meester Jalink gingen de slagen des levens niet ongemerkt voorbij. Zijn jonge vrouw, die in Mei 1859 de pastorie te Avereest verwisselde voor de schoolmeesterswoning aldaar, overleed op 14 December 1876 in den leefdtijd van 40 jaren. Op 25 April 1884 hertrouwde meester Jalink met Roelofje Bulder, weduwe van Arend Westerhuis. Van de leerlingen, die in de school te Oud-Avereest van meester Jalink onderwijs genoten hebben zijn er thans (1948) nog een aantal in leven. Dit zijn de menschen van 65 jaar en onder die in hun school jaren woonden in de schoolkring "Oud-Avereest". Deze schoolkring was in die tijd veel groter dan tegenwoordig. De school te Balkbrug bestond in die jaren nog niet. Allen die woonden in de omgeving van de brug van Kruizinga, de latere Balkbrug, de Benedenvaart, de Sluizen Vier en Vijf, hoorden bij de school te Avereest, thans Oud-Avereest. Toen in 1896 de school te Balkbrug geopend werd, moesten de kinderen uit die genoemde buurtschappen naar de nieuwe school te Balkbrug. De bedoelde oudere menschen, oud-leerlingen van de school te Oud-Avereest hebben meester Jalink persoonlijk gekend. De leerlingen van hem kenden hem én als schoolmeester én als mensch. En zooals ieder mensch zijn hebbelijkheden, z'n aangeboren of aangeleerde gewoonten en aanwendsels heeft, zoo bezat ook meester Jalink die. En ik geloof dat van geen enkel mensch deze zoo goed worden opgemerkt, zoo goed worden nagegaan, als van de "meester" door zijn leerlingen. Vooral de bijzondere eigenaardigheden, die hij zich in de school veroorlooft in tegenwoordigheid van zijn leerlingen, ontgingen hun niet. En dezer, minder verwikkelijke gewoonte van Meester Jalink was, het drogen van zijn rode zakdoek bij de kachel, een gewoonte die hij bij verkoudheid steeds toepaste. Een andere gewoonte van hem was meer een attracttie, een vermakelijkheid voor de jeugd van Oud-Avereest. Het schijnt bij sommige menschen veel voor te komen, dat ze erge jeuk aan de rug krijgen. De Oosterse vorsten hebben daarvoor speciale slaven om hun bruine ruggen oordeelkundig te krabben. Ook meester Jalink had dikwijls last van een jeukende rug. Dent niet, argeloze lezer of lezers, dat hij daarvoor een slaaf of slavin had om zijn jeukende rug te krabben en dat deze gerecruteerd werd uit de boerenjongens of boerenmeisjes van Oud-Avereest. De tijd van slaven en de slavendienstbaarheden was voorbij en meester Jalink was geen hulp noodig, wanneer jeugprikkel aan zijn rug hem tot ingrijpen dwong. Meester Jalink was in zijn dagen een hartstochtelijke pijproker. En zoals toen gebruikelijk was, rookte hij de geurige toeback uit een gouwenaar of goudsche pijp, zoo'n kalken pijp met lange steel. En deze lange steel gebruikte hij om de jeukende rug te bewerken. En nu was dit altijd de vermakelijkheid voor de "lieve" jeugd van die dagen, of de pijpesteel het er heel af zou brengen, of dat ze zou breken. Zeker, ze zaten onder meesters hoede ijverig te leren, maar niets ontging hun wat meester deed. Voorzichter gleed de lange kalken pijpesteel bij meesters halsboord naar beneden, terwijl meester met de pijpekop in de hand hem langs zijn jeukende rug bestuurde naar die plaatsen waar de jeugdprikkel dit nodig maakte. Op en neer, heen en weer ging de prijpesteel over 's meesters rug. De jeugdige Avereesters, zowel jongens als meisjes keken stiekum glunderend toe hoe het zou afloopen, want daar zat voor hun

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 365 juist de spanning in. En die afloopwas dikwijls net zoals zij hoopten, de pijp brak af en dan hield meester de pijpekop in z'n handen, terwijl de steel naar beneden gleed. Inweindig gichelend, keken de "vlijtige" leerlingen met een schuine blik, hoe meester met de pijpekop in de handen zijn rugbewerking moest staken. Het oud-Hollandsche gezegde; "en spaert de roede niet", werd door meester Jalink ten opzichte van zijn leerlingen wel in toepassing gebracht. En het voorwerp, het werktuig om dit toe te passen, bachten zijn leerlingen hem zelf mee. Wanneer hij zo'n tuchtroede stukgeslagen had, zei hij; "Jongens, jullie moesten mij een nieuwe stok meebrengen". En de boerenjongen van Avereest, ze voldeden aan het verzoek van de Meester. In de boschen van Oud-Avereest waren voldoende stikken te vinden, stokken zooals meester die begeerde, flink lang, zoodat hij vanaf zijn zit- of staanplaats voor de klas, de verder afzittende jongens ook raken kon, als die een tik met de roede verdiend hadden. Niet alleen dat de jongens aan het verzoek van meester voldeden om zo'n stok mede te brengen de stok waarmede ze zelf later getuchtigd zouden worden, ze maakten de stok ook nog mooi wit, door er de bast af te maken. Ze waren wel gehoorzaam en gewillig, de jongens van Oud-Avereest. In de vergadering van 27 Juni 1883 wordt een besluit genomen, om de school te Oud-Avereest te verbouwen. Nadere bijzonderheden hierover heb ik niet kunnen vinden. Op 23 Juni 1884 wordt eervol ontslagen als onderwijzer aan de school te Oud-Avereest, de Heer P. Westerbeek. In diezelfde vergadering wordt de eerste onderwijzeres aan de school te Oud-Avereest benoemd. Dit was Jansjt te Jonge. Op 29 Juli 1887 wordt zij eervol ontslagen. In diezelfde vergadering van 29 Juli 1887 wordt een besluit genomen het salaris van de onderwijzeres te verlagen van f 550 op f 450. Dit hooge salaris van f 550 had men in 1884 moeten beloven, omdat men toen geen onderwijzeres kon krijgen. Het scheen, dat het "aanbod" in 1887 grooter was, waarvan de Raad gebruik maakte het salaris in te krimpen. Op 29 Juli 1889 werd aangesteld als onderwijzeres Mej. B.E. van Hennekeler te Meppel, die op 19 December 1892 eervol werd ontslagen. Dan volgt op 29 Januari 1892 de benoeming van Mej. J.M. Muijderman te Ambt-Hardenberg. Deze heeft zeker voor de benoeming bedankt, want op 23 Februari 1893 wordt benoemd Hinke Veenstra te Steenwijk. Of deze ook bedankt heeft heb ik niet kunnen nagaan, doch van een ontslag heb ik later niets kunnen vinden. In de vergadering van 26 Juni 1894 wordt op zijn daartoe gedaan verzoek met ingang van 1 October e.k. aan den Heer A. Jalink eervol ontslag verleend als hoofd der school te Avereest in wijk K. In dit ontslagbesluit wordt de Heer Jalink door den Raad bedankt voor de vele en langdurige diensten in die betrekking aan de gemeente bewezen. De Heer Jalink heeft lange jaren het onderwijs te Avereest gediend. Hij was reeds vóór 1850 hulponderwijzer bij meester Naarding en was toen eigenlijk al "de onderwijzer" te Avereest, zoodat aangenomen kan worden, dat hij meer dan 45 jaren aan de jeugd van Avereest de noodige kennis heeft bijgebracht. Op 30 October 1894 is het gezin Jalink vertrokken naar Nieuwleusen. Zijn opvolger was Hendrik ter Beeke Jnr., geboren 16 Maart 1862 te Gramsbergen. Ter Beeke was hoofd der school aan de Sponturfwijk en werd op zijn verzoek overgeplaatst naar Oud-Avereest. Het nieuwe schoolhoofd heeft zeker al spoedig eischen gesteld ten opzichte van de onderwijzerswoning, althans in de vergadering van 11 Maart 1895 wordt de verbouwing en herstelling van de onderwijzerswoning te Oud-Avereest gegund aan H. Snijders, timmerman te Avereest (Balkbrug) voor 1517 gulden. Het schijnt dat zich in die dagen ook al een tekort aan onderwijskrachten deed gelden, want in de vergadering van de Raad op 9 Mei 1895 deelt de Voorzitter mede, dat ondanks herhaalde oproepingen zich geen sollicitanten hebben aangemeld voor onderwijzeres te Oud-Avereest.

Een typische bijzonderheid van de school te Oud-Avereest was, dat ze gedekt was met riet. In de vergadering van 8 Januari 1896 wordt door den Voorzitter medegedeeld dat het dak der school te Oud-Avereest noodzaakelijk herstelling behoeft en door hem aan den rietdekker K. van der Woude, is opgedragen eene raming van kosten te maken, die, volgens hem ongeveer f 165 zullen bedragen. Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten aan voornoemden van der Woude, voor

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 366 ongeveer de aangegeven som het herstellen van het dak op te dragen en den afval van het rieten dal later publiek te verkoopen. Op 20 April 1899 wordt Mej. Wilhelmina van der Vegt benoemd tot onderwijzeres in de nuttige handwerken. Thans wil ik weergeven, de namen van de onderwijzers en onderwijzeressen van de laatste jaren tot 1940, die aan de school te Oud-Avereest zijn verbonden geweest. Het is wel een eentonig en droog verhaal van stelling en ontslag, doch in het algeheele verband van "de school te Oud-Avereest" mag m.i. ook deze schakel niet onbreken. De weergegeven datums zijn niet de dagen van aanstelling en onslag, maar de datums der Raadsvergaderingen waarop de besluiten daartoe zijn genomen. 12 November 1896 Ontslag van Mej. G. Brinkman. 8 Januari 1897 Benomening van Mej. J. Jarigma. Deze heeft voor de benoeming bedankt. 6 Februari 1897 Benoeming van Mej.M.H. Kl÷sters. Ook deze heeft de benoeming niet aangenomen. 13 Mei 1897 Benoemd Mej. Jeltje Hogewind van Steenwijk. Het ontslag van deze onderwijzeres heb ik niet gevonden. 23 Februari 1900 Aanstelling van L. Waninge te de Wijk, als onderwijzer. 23 Januari 1907 Ontslag van de onderwijzer L. Waninge. 28 Mei 1907 Aanstelling tot onderwijzer te Oud-Avereest van de Heer K. van Leeuwen. 11 Januari 1910 Ontslag van K. van Leeuwen als onderwijzer te Oud- Avereest. 22 Januari 1910 Wordt medegedeeld, dat er zich geen sollicitanten voor onderwijzer hebben aangegeven. 1 Juni 1910 Aanstelling van de Heer A. Uilenberg als onderwijzer te Oud-Avereest. 8 Februari 1919 Ontslag van de onderwijzer A. Wilenberg. (Deze was in de mobilisatie 1914-1918 geruimen tijd in militairen- dienst. Gedurende de militaire diensttijd van de Heer Uilenberg, werd tijdelijk aangesteld als onderwijzer te Oud-Avereest, Gerrit Adriaan Rijnholt). 30 November 1919 Na het ontslag van de Heer Uilenberg, werd voor vast aangesteld, G.A. Rijnholt, voornoemd. 1 Juli 1918 Genoemde G.A. Rijnholt wordt ontslagen als tijdelijk onderwijzer te Oud-Avereest. 18 Maart 1919 Benoeming van B. Nijdam als onderwijzer. 16 Augustus 1922 Ontslag van de onderwijzer B. Nijdam. 29 Juli 1921 Aanstelling van den Heer J.J. de Klerk als onderwijzer. Hierover heb ik verder niets gevonden. 15 September 1922 Benoeming van de Heer J. Oudelaar als onderwijzer, 19 Januari 1925 Ontslag van de onderwijzer J. Oudelaar. (Deze J. Oudelaar niet te verwarren met de Heer J. Oudelaar, Hoofd der school te Balkbrug). 12 Januari 1926 Benoeming tot onderwijzer van de Heer R.J. van Zuiden. 28 November 1929 Ontslag van de Heer van Zuiden. 27 Decmber 1929 Benoeming van de Heer J. Pijlman tot onderwijzer te Oud-Avereest. 30 November 1939 Ontslag van de Heer J. Pijlman. Omtrent de jaren 1900-1917 heb ik over de onderwijzeressen niets gevonden. 30 Januari 1917 Ontslag van Mej. A.S. Adema, als onderwijzeres te Oud- Avereest. 6 Maart 1917 Benoeming tot onderwijzeres te Oud-Avereest van Mej. T.A. Zoete, dochter van Ds.Zoete te Oud-Avereest. 28 November 1929 Aanstelling tot onderwijzeres te Oud-Avereest van Mej. H. Gols. 2 April 1935 Ontslag van Mej. H. Gols. 10 Mei 1935 Aanstelling van Mej S. Fopma tot onderwijzeres te Oud-Avereest. In de vergadering van 6 Maart 1915 wordt met ingang van 1 Mei 1915 aan den Heer H. ter Beeke, eervol ontslag verleend als hoofd der school te Oud-Avereest, waarna bij deze school gaat verwisselen met de school in wijk F bij het tramstation te Dedemsvaart. Het gezin ter Beeke had zich geheel ingeleefd bij de boerenbevolking van Oud-Avereest. Als opvolger van den Heer ter Beeke werd op 27 Maart 1915 benoemd de Heer K. Troost, geboren 1 Mei 1881 te Hoogeveen. Op 17 Juni 1919 wordt in de vergadering van de Raad der gemeente Avereest het besluit genomen, het rieten dak van de school te Oud-Avereest door een pannendak te vervangen en de ingestorte brandstoffenbergplaats weder op te bouwen. Met het verwijderen van het rieten dak verdween ook deze sprekende herinnering aan de tijd van Meester Naarding en Meester Jalink. Het schoolgebouw met het groen bemoste dak, gaf zo'n echt gevoel van "oudheid", voerde onwillekeurig de gedachten terug naar de tijd, toen deze school te Oud-Avereest, nog de voornaamste school was in de gemeente. En dan de ingestorte brandstoffenbergplaats. Was dit nog het laatste overblijfsel van de oude school van voor 1852? Werd immers in de vergadering van 14 September 1852 niet besloten om het oude schoollokaal, waarvan de afbraak bezwaarlijk f 50 kon opbrengen, te laten staan en te gebruiken tot berging van turf, enz.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 367 De onderwijzerswoning, het schoolhuis van vroeger jaren, begon meerdere gebreken te vertonen, terwijl de eischen van zo'n woning hoger werden gesteld. De Raad der gemeente besloot daarom, het huis in 1858/1859 gebouwd door Hendrik ten Kate, in 1874 verbouwd en vergroot door Johannes Katerberg en ten slotte in 1895 verbouwd door Henrik Snijders, timmerman te Balkbrug, van de hand te doen. Kooper werd in 1924 Berend Katerberg, bakker en winkelier te Oud-Avereest. Het huis is daarna als burgerwoning verhuurd geweest. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 1 Augustus 1924 komt in behandeling de gunning van de nieuwe onderwijzerswoning te Oud-Avereest. Het blijkt, dat de laagste inschrijver boven de door de frima Hakkert te Dedemsvaart gemaakte begrooting is, waarna de bouw van de onderwijzerswoning aan genoemde firma werd opgedragen. Deze woning werd gebouwd ten zuiden van de school, juist aan de andere kant, dan het voormalige schoolhuis. Nog kan worden vermeld, de afbraak van een portaal aan de school en de aanbouw van een gang. Met ingang van 1 November 1939 werd eervol ontslag verleend aan de Heer K. Troost, als hoofd der school te Oud-Avereest. In de vergadering van 6 October 1939 wordt als zijn opvolger benoemd, de heer Jan Evert Remmelts, geboren te Meppel, 4 Augustus 1894, daarvoor hoofd der school aan de Stegerensallee te Dedemsvaart. Inmiddels is na de Heer Remmelts als hoofd der school te Oud-Avereest benoemd, de Heer Doeden. Aangezien de gegevens voor dit artikel door schrijver zijn verzameld tot 1948, kan hier over de latere jaren niet meer worden vermeld. Waarmede ik dan ben gekomen aan het einde van mijn schets over de school te Oud-Avereest. Het is een weergave van- en een aaneenschakeling van namen, jaartallen, feiten en omstandigheden rechtstreeks en zijdelings betrekking hebbende op de school in het oude gedeelte van de tegenwoordige gemeente Avereest. Het is een verhaal van hoofdzakelijk werkelijke gebeurtenissen, waarin voor fantasie en verdichtsel slechts weinig ruimte was. Hierdoor is het geheel als zodanig voor velen dor en droog en weinig interessant. Alléén voor diegenen in wier hart nog liefde en belangstelling leeft voor het ourde, het intieme van het Avereest van vroeger, diegenen die nog oog hebben voor de natuurschone omgeving van de streek waarin zich de omschreven gebeurtenissen hebben afgespeeld, waar de daarin genoemde personen hebben geleefd en gewerkt, waar zij zich gegeven hebben aan het onderwijs aan zovelen, aan de grootouders en de ouders van de thans lenende geslachten te Oud-Avereest, tot de mensen zal het mischien spreken, voor die mensen zullen het mogelijk doen oprijzen, "beelden uit hun kinderjaren, uit de tijd, toen ze zelf in hun onbezorgde jeugd de school te Oud-Avereest bezochten en ze nog in de schoolbanken onder het rieten dak door meester Jalink geestelijk met de lees- en rekenboeken, lichamelijk met de "roede" werden opgevoed". Laats het dan schreven zijn voor hen, die zich thans nog "thuis" voelen in het oude Avereest met landelijke omgeving, zijn oude boerderijen, zijn prachtige Reestdal in het mooiste deel van de gemeente Avereest.

Bijvo e g se l b e h o re nd e b ij d e sc h o o l te Oud -Ave re e st betreft enige gegevens over de familie Jalink, de vroegere onderwijzer aan de genoemde school. Gehuwd te Avereest op 21 Mei 1859, Albert Jalink, onderwijzer te Avereest, en Catharina de Koning, dochter van Gerrit de Koning, Predikant der Hervormden te Avereest en van Aleida Kniphorst. Van die echtpaar zijn drie kinderen jong overleden. Overleden op 14 December 1876 te Avereest, Catharina de Koning, geboren te Avereest, 10 Mei 1836, echtgenote van Albert Jalink Op 25 April 1884 hertrouwde te Avereest, Albert Jalink, onderwijzer te Avereest, met Roelofje Bulder, weduwe van Arend Westerhuis. Het gezin van meester Jalink, bestond volgens het bevolkingsregister van Avereest uit; Albert Jalink, geboren te Heino, 12 September 1829, zijn echtgenote, Roelofje Bulder, geboren te de Wijk, 13 Augustus 1846.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 368 Kinderen; 1. Jantina Maria Hillegonda geboren te Avereest, 1 Februari 1862. 2. Balida Gerarda geboren te Avereest, 27 October 1872. 3. Gerrit Alexander geboren 1 April 1875, afgeschreven op 30 September 1892 naar Haarlem. Deze drie kinderen en de drie ongenoemde overleden kinderen waren uit het huwelijk van Albert Jalink en Catharina de Koning. Uit het tweede huwelijk van Albert Jalink en Roelofje Bulder is geboren; Aaltje Rosina geboren te Avereest, 28 Augustus 1889. Met uitzondering van Gerrit Alezander,die afgeschreven was naar Haarlem, is het gezin Jalink-Bulder, op 30 Oktober 1894 uit Avereest afgeschreven naar de gemeente Nieuwleusen.

De sc h o o l aan d e rand van d e ve e nko lo nie . "...... breidden zich de veenen uit als een oneffene vlakte,welker regterzijde aan de Hassenweg paalde, welker linkerzijde aan de heidevelden van Drenthse grensde, terwijl in het verschiet de torens van Heemse, Hardenberg en Coevorden opblauwden. Woest lag deze geheele oppervlakte, bedekt met de schrale heideplant en in de laagten met water, hetwelk nergens een uitweg vindende, daar meerstallen vormde. Geen weg of voetpad had ooit ever deze venen geleid; slechts de stoutmoedige jager, die het wild in deze schuilhoeken opzocht en de herder die zijne schapen de enkele sobere grashalmpjes deed zoeken, welke tusschen de heide groeiden, hadden deze bodem betreden. Hier en daar werd nu en dan een enkel plekje geboekweit". Dit is het beeld, hetwelk de weleerwaarde Heer G.H. van Senden, predikant te Zwolle ons van deze streken geeft in zijn "Leerrede ter inwijding van het Kerkgebouw en vestiging van de Gereformeerde Gemeente aan de Dedemsvaart op 23 Maart 1834, uit de jaren omstreeks 1811". En toch zou dit onherbergzame oord, deze woeste eenzaamheid, veranderen in een bloeiende, welvarende plaats, in het Dedesmvaart, zoals wij dat heden (1964) kennen en kunnen aanschouwen. Veel, zeer veel is er in de loop der tijden veranderd en slechts in enkele namen, zoals Arriërend, Rheezerend, Stegerensend, Noord-Stegeren en Diffelen, vindt men iets terug uit die tijd van voor 159 jaren, toen deze ruige heidevlakte behoorde aan de boeren, wonende in de gelijkamige buurtschappen of marken, gelegen aan de Vecht. Zo ook bestaan er thans, vooral onder de oudere bewoners van deze streken bekende benamingen, "katingerveld en Oosterhuizingerveld",alhoewel er van veld in de betekenis van "heideveld" hoegenaamd geen sprake meer is. Het was tot 1811, dat deze Katinger- en Oosterhuizinger velden zich nog zeer ver in zuidelijke richting uitstrekten. Eeerst na 1811 is men met het graven van de Dedemsvaart en de verschillende zijwijken tot in de genoemde velden doorgedrongen en kwamen deze velden, zowel aan de noord- als aan de zuizijde van de Dedemsvaart, de Lange- of Kruizinga's wijk en de Schotkamps- of Sponturfwijk te liggen. De toestand van tegenwoordig kennende, moet men zich goed indenken hoe vóór deze doorgravingen het er in deze streken uitzag. Ongehinderd dwaalden de schepers van den Kaat en de Oosterhuis met hunne schapen zuidwaarts, tot ver in het schoutambt Ommen. De horen van deze buurtschappen, zo haalden hun brandtruf en heideplaggen en verbouwden hun schrale veenboekweit, waar nu het rijke vruchtbare land van Dedemsvaart ligt, waar thans de plaats Dedemsvaart groeit en bloeit. Na deze inleiding ben ik dan gekomen aan het onderwerp waarover dit stuk zal handelen, de school aan de rand van de veenkolonie, de school te den Oosterhuis, zoals men vroeger schreef, de school aan de Sponturfwijk, waarvan men tegenwoordig spreekt. En dan rijst onwillejeurig de vraag op, "wanneer is de eerste school in dat deel van de gemeente Avereest gebouwd?". De gemeente Avereest, als zelfstandige gemeente ingesteld op 1 Juli 1818. In die jaren nog de gemeente Avereest, zonder de veenkolonie Dedemsvaart, die daar op 1 Januari 1837 mee is verenigd. Het Avereest, waarvan de oostgrens ten westen liep van het kerkhof in de Mulderij en vandaar naar de Koloniewijk bij de tegenwoordige Langewijk.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 369 Deze gemeente Avereest, het voormalige karspel Avereest, toen nog behorende bij het schoutambt Ommen, had nabij de kerk te Avereest reeds een school. Hier was reeds een school vóór de Kerkhervorming omstreeks 1600. De buurtschap "den Oosterhuizen" was reeds jaren een bewoonde streek toen het veengebied van Dedemsvaart nog ongerept in haar natuurstaat verkeerde. In 1779 lezen wij in een stuk berustende in het Rijksarchief te Zwolle, dat Geert Jans van den Oosterhuis kerkmeester was van de kerk te Avereest. Naast deze Geert Jans zullen enkele boeren gewoond hebben op den Oosterhuis. Het is echter wel aan te nemen, dat voor het geringe aantal kinderen uit deze buurtschap geen school is gebouwd. Zij zullen aangewezen zijn geweest op de bestaande school te Avereest. (Oud-Avereest). Het graven van het kanaal "de Dedemsvaart", begonnen in 1809 te Hasselt, na 1811 voortgezet ten oosten van Balkbrug met de daarop aansluitende wijken heeft grote veranderingen in deze streken gebracht. Als een der eerste zijtakken van de Dedemsvaart kunnen wij aannemen dat de Schotkampe- of Sponturfwijk is gegraven. Aan deze wijk en aan de Pol vestigden zich de eerste veenarbeiders, de turfgravers, gevolgd door de verschillende zakenmensen. In de oudste bevolkingsregisters van de gemeente Avereest, komen wij hier allerlei beroepen tegen. Naaste deze oude bewoners van den Oosterhuis en de nieuwe bewoners van de Schotkampswijk en de Pol, wil ik nog noemen, de familie Jan Mulder in de Mulderij, de familie Jan Torie of Vogelzang in de Vogelzang en de bewoners van het Krokshuis, de familie Hilbert Krok, welke drie laatstgenoemde familie's daar reeds vóór 1800 woonden. Deze familie's behoorden vóór 1837 tot de gemeente Ambt-Ommen. Voor het groeiende aantal kinderen in deze hoek van de gemeente zal de bouw van de school te "den Oosterhuizen" noodzakelijk zijn geworden. Over de bouw van de eerste school heb ik niets kunnen vinden, zodat de vraag, wanneer deze school is gebouwd, niet met zekerheid kan worden beantwoord. In een schrijven van het Gemeentebestuur van Avereest van 29 December 1851 schrijft meester Krap, dat hij al meer dan 30 jaren schoolmeester is geweest te den Oosterhuizen, waaruit geconcludeerd kan worden dat de school in 1820 al reeds bestond. Men sprak in de eerste jaren van deze school altijd als "bijschool" blijkbaar van de hoofdschool te Avereest. Het is in de registers van de Burgerlijke stand der gemeente Avereest, dat het eerst iets gelezen wordt, dat op het bestaan van een school te den Oosterhuizen duidt en wel het navolgende; "Op den vijftienden der maand November 1823 des morgens ten tien uuren compareerden voor mij, Reinier Saris van der Gronden, Schout der gemeente Avereest, provincie Overijssel, Hilbert Krap, van beroep schoolmeester, oud 30 jaren, wonende in deze gemeente, geadsisteerd met twee getuigen, den eersten Jan Jacobs, zonder beroep, oud twee en twintig jaren, de tweede Klaas Kleine, oud vijf en veertig jaren, veldwachter, beiden wonende in deze gemeente, dewelke ons heeft verklaart, dat zijne huisvrouw, Derkje Harms, op den veertienden dezer des namiddags te twee uuren te Avereest bevallen is van een kind van het vrouwelijke geslacht, hetwelk de voornaam is gegeven van Femmigje". Deze Hilbert Krap was in 1823 de schoolmeester te den Oosterhuis en zeer zeker ook wel de eerste schoolmeester. Zijn gezin bestond later uit de navolgende personen; Hilbert Krap, geboren te Zuidwolde, 14 Mei 1794, zijn echtgenote, Dirkje Harms, ook wel genaamd Dirkje Hol, geboren te Avereest, 9 April 1809, (toen nog gemeente Ambt-Ommen), Femmigje Krap, geboren te Avereest, 14 November 1823, Mina Krap, geboren te Avereest, 18 Maart 1831, Kornelia Krap, geboren te Avereest, 3 Mei 1834, Trijntje Krap, geboren te Avereest 18 Januari 1837 en Hilbert Krap, geboren te Avereest, 6 November 1841. Bij de school te den Oosterhuis was aanvankelijk geen ambtswoning. Meester Krap woonde in een der vele kleine boerderijtjes, welke destijds aan de Sponturfwijk stonden. De ouderen in de gemeente zullen dit huis nog in de oorspronklijke toestand hebben gekend. Het is de laatste karen enigszins gemoderniseerd. Plaaselijk is het genummerd Sponturfwijk 44. De eerste voornaamste school in de gemeente Avereest was omstreeks 1820 de school te Oud-Avereest. Dit was volgens de bekende gegevens een eenvoudig klein gebouwtje. De school te den Oosterhuis, bekend als een "blijschool" van de school te Oud-Avereest, was nog primitiever gebouwtje.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 370 Een goede indruk van dit schoolgebouw krijgen wij uit een adres, d.d.27 Februari 1833 aan Zijne Excellentie den Heere Gouverneur der Provincie Overijssel van het Oosterhuizinger gedeelte der gemeente Avereest, hetwelk was getekend, door, J.D. Hein, Assessor. (Wethouder).

H.Krap. Onderwijzer. Jan Spijker. G. Vogelzang. J.L. Westerhuis. F.J. de Lange.

Dit adres, handelende over het vergroten van "de school in het Oosterhuizingerveld", vermeldde verder; "Dat reeds voorlang hun schoolgebouw, zijnde een tweede of bijschool, onteoreikend is geweest om het aantal kinderen te kunnen bevatten, welke voor het grootste gedeelte van de gemeente zelve, een ander gedeelte van de gemeenten Ambten Hardenberg- en Ommen, aldaar te school gaan, zijnde het schoolgebouw binnenmuurs 3,56 ellen breed en 6.31 ellen lang. Dat in deze kleine ruimte gepasseerde zomer een gemiddeld aantal van 70 kinderen in hetzelve hebben onderrigt moeten ontvangen, terwijl gedurende de wintermaanden dit aantal tot 120 is geklommen...... Dit was de eerste school te den Oosterhuis, of zoals wij heden zeggen, aan de Sponturfwijk. Op een vloeroppervlakte van plm. 22,50 vierkante ellen of vierkante meter, gaf meester Krap, in één lokaal in de zomermaanden aan 70-, in de wintermaanden aan 120 kindered les. Eeen eenvoudig rekensommetje heeft de oppervlakte aan die voor iedere leerling beschikbaar was, waarbij toch ook nog gerekend moet worden op kastruimte voor het opbregen van schoolbehoeften, de cathéder van de meester en de vuurplaat, waarop in de winter het vuur voor de verwarming moest worden gestookt. Over een bergruimte voor kleren en één of twee W.C.'s wordt niet gesproken. Wel kunnen wij uit de genoemde leerlingen-aantallen het verschil zien tussen het schoolbezoek in de zomer- en wintermaanden. Ook valt het op, dat op deze kleine school in de gemeente Avereest nog kinderen werden toegelaten uit de gemeenten Ambt-Hardenberg en Ambt-Ommen. En dan wil ik in de eerste plaats wijzen naar het opschrift boven dit artikel, "de school aan de rand van de veenkolonie". De school, die daar stond op de grens van het oude zandgedeelte van Avereest en de veenkolonie Dedemsvaart, tot 1 Januari 1837 behorende tot de genoemde gemeenten. Vanaf ongeveer 1826 stond in de veenkolonie Dedemsvaart, toen nog gemeente Ambt-Ommen, de school van meester Jansen, de latere school bij het tramstation te Dedemsvaart. Het waren de kinderen die daar woonden in de streek langs de Reest, thans Mulderij, Noor-Stegeren en Het Bergje genoemd, die de school te den Oosterhuis bezochten.

In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest van 7 Mei 1833 komt de nieuwe te bouwen school voor '' eerst ter sprake. Daar wordt "gelezen, een missive van Ged. Staten, d.d. 24 April j.l. no. 838/588, 1e Afd. waarin de Gemeente Raad verzogt wordt om nader delibiratie te neemen de noodzakelijkheid van het vergrooten of daar stellen van een nieuwe school te Oosterhuizen, Gemeente Avereest en na ampele en breedvoerige delibiratiën is besloten, dat de Gemeenteraad uit condituctie van de hooge noodzakelijkheid van een nieuwe school den Heer Burgemeester verzogt de Bestekken en plans en raming der kosten te laten opmaken met overleg van den Heer Schoolopziener van het 6e. district en dat voor een derde in de kosten door de gemeente zoude worden gedragen, hetzij bij Hoofdelijken Omslag voor den Jare 1834, tenzij dat de kas van den Gemeente Ontvanger Sondag bij nadere opneming geblijken mogt, een dergelijke uitgaaf te kunnen dragen". Het was toen gebruikelijk, een dergelijke uitgave onmiddellijk te financieren en niet zoals thans, zo'n bedrag in de loop der jaren af te lossen. Ook kon men toen veel vlugger werken, dan wij dit thans gewoon zijn te doen. Drie weken na de eerstgenoemde vergadering van 7 Mei 1833, "wordt in de vergadering op 1 Juni 1833 ter tafel gebracht de begrooting van kosten voor een nieuwe school te Oosterhuizen, benevens de bestekken en conditsen alsden mede de teekening voor een niew schoolgebouw, zullen de kosten daarvan

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 371 kunnen bestreken worden door een som van f 1178, wordt hetzelve door de Gemeente-Raad goedgekeurd en besloten hetzelve aan den Heer Schoolopziener op te zenden ter fine van advies en consideratiën". Ruim een maand later, in de vergadering van 8 Juli 1833, "communicieerd de Burgemeester aan de vergadering, dat bij hem is ontvangen Eene aanschrijving van Heeren Gedeputeerde Staten inhoudende goedkeuring van een ingezonden Bestek ter bouwing van een nieuwe school in deze Gemeente op de zoogenaamde Sponturfwijk, welk bestek en de teekening door den Burgemeester aan het Gemeentebestuur ter inzage word voorgesteld". Overgegaan zijnde tot de benoeming eener Commissie van toezigt op de school zijn daartoe benoemd. A.T. Westerhuis. W.J. Westerhuis. Roelof Huizing. (In die raadsbesluit wordt voor 't eerst gesproken van de school "op de Sponturfwijk). Het was voor de toen nog kleine gemeente Avereest met haar gering aantal zielen (ruim 900) seer moeilijk de gelden voor een nieuwe school op te brengen. Hierover zegt het verslag van de raadszitting van 11 Maart 1834 het navolgende; "Wordt provisioneel overgegaan tot het formeeren van de Staat van de gebrooting over de dienst van 1834, waar uit bleek, dat circa f 850 bij de Personeele Hoofdelijke omslag zou moeten worden gevorderd zoo met de door de opbouw van een nieuwe school als andere bijzondere uitgave, welke nader zullen moeten gespecificeerd worden. De Gemeenteraad, overwegende dat deze som geendeels in verhouding met de bevolking en de financieele toestand der gemeente staat, besluit om den Heer Burgemeester te verzoeken, bij H.G.S. (Heeren Gedeputeerde Staten) aan te dringen om nog eene subsidie te verleenen bij de reeds toegestane som van f 465, opdat daardoor de drukkende last verminderd zou worden, of aan de Raad toe te staan de nieuw te bouwen school kleiner te maken om daardoor vele kosten te sparen, zijnde het buitendien in het belang van 't gebouw zelve, als wordende daardoor meerder duurzaam". De gemeentebegroting voor 1834 vermeld dat voor ontvangsten van deze schoolbouw worden geraamd; "1/3 voor de bouw van de school bij de Sponturfwijk uit de Provincie kas, f 465, 1/3 Presumtief uit 's Rijks kas f 465 en de rest uit de Gemeentekas, f 465, zodat voor de nieuwe school was geraamd f 1395". In de begroting der gemeente Avereest over 1837 wordt o.m. omschreven; "Betaalde aannemingspenningen aan G. Hartman voor 1/3 der school aan de Sponturfwijk (den Oosterhuis) f 453,50". Waaruit blijkt, dat deze school is gebouwd door G. Hartman en dat de totale aannemingsom was, f 1360,50. Ondanks het feit, dat men blijkbaar slechts met moeite de gelden voor de nieuwe schoolbij elkaar kon krijgen, is de school zeer spoedig na de vergadering op 11 Maart 1834 gereed gekomen, want in de vergadering van de Raad op 30 Augustus van datzelfde jaar, brengt de Commissie van Toezigt rapport uit over de nieuw gebouwde school met de mededeling dat deze door hun is opgenomen en goedgekeurd. Deze mededeling wordt voor notitie aangenomen, zullende echter wegens niet geheel aan het bestek voldaan zijnde bouwing worden gekort f 100. Dat de oude school wel een zeer primitief gebouwtje was blijkt wel, als men leest, dat op de begrooting voor 1835 in ontvangsten staat vermeld; Afbraak van de school aan de Sponturfwijk f 50". Het is op 15 Mei 1835 dat de Raad der gemeente het volgende besluit neemt; "De Raad, overwegende dat de school aan de Sponturfwijk voltooid zijnde en alzo dient opgenomen te worden, als hebbende de aannemer ingevolge instructie en bestek een half jaar ingestaan voor genoemd gebouw, besluit in bijzijn van een deskundige daartoe over te gaan op Dinsdag 26 Mei, des morgens te 9 uur. Ten einde daarna te kunnen beoordeelen or er termen bestaan eenige korting te doen aan verkooppenningen of niet en in het eerste geval de hoegrootheid te bepalen. Hiermede was de nieuwe school, de tweede school aan de Sponturfwijk, door de gemeente overgenomen. Op de gemeentebegroting van 1837 komt de oude school nog éénmaal voor en wordt een reparatie verantwoord in 1833 van J.J. Pot groot f 4,72 1/2. De kleine gemeente Avereest van vóór 1837 bezat niet veel eigendommen en gebouwen. Naar onze hedendaagse begrippen over de gemeente Avereest met haar talrijke riante gebouwen, doet het wel erg

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 372 simpel aan als wij lezen, dat het totale bezit aan gebouwen der gemeente in 1836 tegen brandschade was verzekerd voor f 2000. In de vergadering van 5 Augustus 1836 wordt ter tafel gebracht een bewijs van lidmaatschap in de onderlinge brand waarborg-maatschappij onder het bestuur van den Heer B.J. van Sonsbeek te Zwolle, waarbij de maatschappij voornoemd erkend in waarborg te hebben aangenomen; 1e. Het schoolgebouw en schoolmeesterswoning te Avereest (Oud-Avereest) voor f 1200, en 2e. Een school aan de Sponturfwijk voor f 800. Dit was het gehele bezit aan gebouwen der gemeente in 1836. Zoals bekend, blijkt ook hieruit, dat bij de schoolaan de Sponturfwijk geen ambtswoning was en de schoolmeester, of een woning in eigendom moest hebben, of trachten in de meer of mindere nabijheid van de school een woning te huren. Zoals reeds eerder vermeld, stond er in de veenkolonie Dedemsvaart ook reeds een school, doch dit was in 1836 nog grondgebied van Ambt-Ommen. De buurtschappen den Oosterhuis en de Sponturfwijk hadden zich in de loop der jaren sterk uitgebreid, waarbij ook genoemd moet worden de Pol aan de Dedemsvaart. Omstreeks 1850, nu meer dan 100 jaar geleden, woonden er naast de land- of akkerbouwers, de arbeiders en turfgraver of turfmakers, een groot aantal zakenlieden. Ik wil hiervan noemen; H. de Leeuw, vervener, Adrianus H. Beekveld, schoenmaker, Hendrik van Ingen, timmerman, Jacobus van Roon, klompenmaker, Wiebe Hoekstra, schoorsteenveger, Petrus H. Terken, kleermaker, Harm Weusman, koopman, Albert Willem Hendriks, kleermaker, Moses Leman, slager, Coenraad Pothof, barbier, Frederikus Buddenberg, smid, Leeudert Bersma, schilder, Johannes Jozef Ruijf, kleermaker, Willem de Lange, winkelier, Theodorus Hamilton of Silverton Hill, rijksontvanger, later opgevolgd door Barend Warnaars, Jan Harmen Peters, veldwachter, Hilbert Krap, schoolmeester, Roelof Valkman, kleermaker, en Boele Holvast, scheepstimmerman. Uit verschillende plaatsen hadden deze mensen zich daar in de nieuwe streek gevestigd, in de eerste nederzetting van de veenkolonie Dedemsvaart. Enkelen kwamen uit de bedelaarskolonie "de Ommerschans", weer anderen uit Hannover, Duitschland. Slechts een enkele van deze familie's is daar blijven wonen, de meesten zijn met de vervening naar het oosten meegegaan. Uit deze lijst ziet men, dat de Sponturfwijk en omgeving in die jaren, veel zakenlieden telde. De school aan de Sponturfwijk zal in die jaren zeer zeker in een behoefte hebben voorzien en gebrek aan leerlingen zal men toen niet gekend hebben. De schoolmeester had hier een bijzonder persoonlijk belang bij, want zijn salaris werd per schoolgaand kind berekend. In het besluit van H.H. Ged. Staten, d.d. 11 October 1838, 1e. Afd. no. 2136/1501, Prov.Blad no. 82, alsmede in het daarbij gevoegde Reglement op het school wezen was o.m. bepaald, dat, 1e. J. Naarding te Avereest voor ieder kind zal genieten f 2, Krap te den Oosterhuis, - 1.50 en Jansen te Dedemsvaart, f 1,50. 2e. dat het bedrag der schoolbehoeften voor ieder kind wordt berekend op f 1,25. 3e. dat het bedrag der schoolgelden volgens art. 2 zal zijn als volgt; 1e. klasse f 4, 2e. klasse f 3, 3e. klasse f 2, en de 4e. klasse f 1. Het indelen in klassen van de ouders der kinderen geschiedde door de Raad der gemeente. De Raad besluit in zijn vergadering op 16 November 1838 deze regeling aan de schoolopziener voor te dragen. Naast de salarisregeling per schoolgaand kind, wat altijd een wisselend bedrag gaf, hadden de schoolmeesters nog een vaste Rijksjaarwedde. In de vergadering van de Raad op 15 Oktober 1845 wordt "na eenige delibiratiën besloten om aan de Edel Groot Achtbare Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie te verzoeken, dat door H. Edel Groot Achtbaren moge worden voorgedragen; 1e...... 2e. om aan Hl. Krap, onderwijzer in den Oosterhuis, welke thans een Rijksjaarwedde van f 25 geniet, eene verhooging van f 50 te doen verschaffen, deswege de Raad van oordeel is, dat Krap in vergelijking aan de andere schoolmeesters te weinig wordt beloond". Het op tijd uitbetalen van de salarissen aan de onderwijzers liet vroeger nog wel eens te wensen over. Geldgebrek in de kas van de Ontvanger der gemeente was hier dikwijls de oorzaak van. Het is voorgekomen in deze gemeente, dat op een verzoek om verhoging van de jaarwedden van de onderwijzers beslist werd door de Raad, dat van verhoging geen sprake kon zijn, maar dar er naar gestreefd zou worden, dat de onderwijzers op "tijd" hun salaris zouden ontvangen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 373 Over deze uitbetalingskwestie schreven Gedeputeerde Staten dezer provincie op 4 Juni 1835 aan de Heer Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest, waarop deze op 11 Juni 1835 antwoordde: Ik heb de eer U W. Edel Groot Achtb. missive d.d. 4 dezer no. 1254/910, 1e. Afd. te berigten, dat de onderwijzers in de gemeente Avereest reeds eerlang alle ten volle over 1834 zijn voldaan en dat zulks niet reeds in Januari dezes jaars heeft plaats gehad, de reden is, dat de onderwijzers niettegenstaande herhaalde aanvraag de kwartaalstaat niet inzonden. Dat de onderwijzers in Nieuwleusen wegens geldgebrek nog niet geheel, maar wel grootendeels over 1834 zijn uitbetaald, echter zal zulks eerstdaags kunnen plaats grijpen, zoveel modelijk zorg ik, dat de onderwijzers zoo spoedig mogelijk uitbetaald worden en vertrouw dat er hunnentwege geen klagten te dien opzigte zullen gedaan worden. De Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest. Get.O.Z.van Sandick.

Dit schrijven spreekt voor zichzelven. Het blijkt hieruit, dat in Juni 1835 het salaris over 1834 nog niet ten volle was uitbetaald. Over 't algemeen waren de onderwijzers niet geheel aangewezen op hun salaris als schoolmeester. De een was koster, voorzanger en klokluider van de kerk, anderen waren er boer bij, zoals meester Naarding, Krap en Akkerman. Toch waren het niet zulke rijkaards, dat ze lange tijd op hun salaris konden wachten. Als voorbeeld hiervan het volgende; "Op 16 November 1851 schrijft meester Krap, onderwijzer aan de school te dan Oosterhuis een briefje aan de Burgemeester over het noodzaakelijke van het ophogen van het schoolplein. Deze voorschap was echter maar een aanloopje voor een ander doel. Aan het slot van het briefje schrijft hij, zijn nood klagende, enigzins humoristisch; "Tevens verzoek ik U Wel Edele de goedheid hebbe om mij een Mandaat te bezorgen op den goeden Hamilton (Gemeente-Ontvanger) te gelasten, dat hij mij uit den dringenden nood helpt. U.H.W. geb.onderdanige Dw. Dr. get. H.Krap.

Ook onder Burgemeester C.W. Baron van Dedem scheen de uitbetaling van het salaris wel eens op zich te laten wachten. Uit het feit, dat schoolmeester Hilbert Krap, geheel alleen in één lokaal aan soms 120 leerlingen tegelijk onderwijs moest geven en onder deze schare in een zeer beperkte ruimte orde moest houden, zou men de indruk van hem krijgen van een krachtige persoonlijkheid. Wanneer men evenwel een schrijven van hem leest van 29 November 1851, krijgt men een beeld van hem, als een rheumathiekig en door geldzorgen geplaagd mannetje. Hij schrijft daarin, dat hij "door de ongesteldheid van het Reumatismus het onderwijs niet dan zeer gebrekkig kan waarnemen, Dat hij reeds langvoornemens zijnde eenen ondermeester te houden, doch het Financieele en geen emolumenten heeft, hem tot dusver moeten doen aarzelen om tot een besluit te komen". Het gevolg was; "dat hij eindelijk te rade geworden, om het Gemeentebestuur te cerzoeken, om de goedheid te hebben, hem in het bovengenoemde te willen ondersteunen, of eene gemeentelijke toelage 's jaarlijks wilde toekomen. Daar hij sedert meer dan dertig jaren onafgebroken in 't vak is werkzaam geweest en nimmer aan zijn persoon enige klagte geuit is; Streeld hem de hoop, op een verblijdend antwoord van Ed. Achtb. Bestuur, en beveelt zich voortaan onder E. Ed. Achtb.protectie. 't welk doende, get. H.L. Krap.

Deze voor meester Krap zo strelende hoop is ijdel gebleken, want over de gevraagde steun voor een ondermeester heb ik niets gevonden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 374 De schoolmeester was in die dagen verplicht een of meer ondermeester, al naar gelang van het aantal schoolkinderen, aan te stellen en zolf te bekostigen. Als eerste hulponderwijzer aan de school van meester Krap, heb ik gevonden in het jaar 1848, Hendrik Wagenvoort, later van 17 Juli 1852 tot 25 November 1853, Hermannus ter Hege uit Lonneker en van 1 Maart 1854 tot ?? 1854, RijnhartSchregardus uit 's-Gravenhage. Het schijnt, dat het op tijd aanstellen van een nieuwe ondermeester door Krap wel wat te wensen overliet, althans in de vergadering van de Raad op 1December 1854 deelt de Heer Breukel mede; "dat de onderwijzer Krap sedert geruimen tijd in gebreke is ten aanzien zijner verplichting om een ondermeester te houden, dat hijzelve door ongesteldheid buiten staat is geregeld school te houden en een en ander een allernadeeligsten invloed op het onderwijs uitoefent, waarin zijns inziens voorzieningen dienen genomen te worden". De Voorzitter verklaart het noodige onderzoek te zullen instellen en aan den Raad daarvan mededeeling te doen. In de volgende vergadering op 9 December 1854 "deelt de Voorzitter mede, ingevolge Raadsbesluit van de voorgaande vergadering een onderhoud te hebben gehad met den onderwijzer H.L. Krap, dat denzelve hem heeft te kennen gegeven alle pogingen in het werk te stellen om een ondermeester te bekomen, dat hij intusschen voor zichzelven overtuigd is, dat het gemis van een ondermeester geenszins ten nadeele van het onderwijs werkt en hij gaarna de school zou behouden, naardien hij weldra assistentie van zijn zoon kan verlangen, die thans ruim 14 jaren oud is en met wiens hulp hij zich voorstelt nog geruimen tijd ten algemeenen genoegen werkzaam te kunnen zijn, besloten om alvorens te doen besluiten inzage te nemen van de voorwaarden waarop H.L.Krap als onderwijzer is aangesteld". Men hield in die jaren blijkbaar voor iedere kwestie maar weer een raadsvergadering, want op 22 December 1854 legt de Voorzitter aan de Raad voor de aanstelling van den onderwijzer H.L. Krap. Na inzage derhalven besluit de vergadering hem uit aanmerking van zijn hoge jaren en ziekelijken toestand te pensioneren met f 100 's jaars, ingaande zoodra zijn opvolger hem zal kunnen vervangen. Wijders wordt aan het dagelijks bestuur opgedragen om met den Heer Schoolopziener in overleg te treden en Z. Ed. G. vergunning en bevordering te verzoeken ter benoeming zonder vooraf vergelijkend ezamen van den Heer Akkerman, thans ondermeester bij den Onderwijzer Jansen, alhier. De schoolmeester Krap zou dus worden ontslagen. Voor het echter zo ver was, vroeg de schoolopziener te Almelo nadere informatie'' nopens het ontslag van den onderwijzer H.L. Krap en nopens de ter benoeming voorgedragen persoon van G.J. Akkerman. Op 12 Januari 1855 wordt door de Raad behandeld "eene brief van H.L.Krap onderijzer te den Oosterhuis, houdende verzoek om het toegestane pensioen eenigszins te verhoogen en om daarna zoodra doenlijk te worden ontslagen. Besloten dit onderwerp tot een meer voltallige vergadering aan te houden. Ongeveer een maand later, op 7 Februari 1855 komt deze kwestie wederom in behandeling en "wordt mededeeling gedaan van twee missive's van den onderwijzer H.L. Krap, waarbij hij aandringt om uit hoofde van zijn ziekelijke toestand, zoodra doenlijk met eervol ontslag uit zijn betrekking als zoodanig te mogen worden ontslagen en waarbij hij nogmaals verzoekt het hem toegekende pensioen eenigszins te vermeerderen; besloten den onderwijzer Krap mede te delen, dat ontslag, in welks Eervolle den Raad eenstemmig is, te doen ingaan met den 1e. April a.s., op welk tijdstip zijn opvolger hem zal kunnen vervangen, dat echter een het verzoek tot verhooging van het toegekende persioen geen gunstig gevolg kan worden gegeven, dat het pensioen van f 100 is toegestaan uit considiratie van zijn gebrekkige toestand. Willende de Raad het geenszins aangemerkt hebbende het pensioen als regel te hebben aangenomen. Ten slotte deelt de Voorzitter mede, een aan hem gerigt schrijven van den Heer Schoolopziener in het 3e. District van Overijssel van den 18 Januari l.l. houdende goedkeuring van het ontslag van den onderwijzer Krap en mededeeling van de provinsionele benoeming in diens plaats van G.J. Akkerman, thans ondermeester bij F. Jansen te Dedemsvaart. Over deze meester Krap heb ik nog verschillende bijzonderheden uit de laatste jaren van zijn schoolmeestersloopbaan gevonden, welke ik alsnog wil vermelden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 375 In Maart 1852 had meester Krap zich in moeilijkheden gebracht, door op eigen houtje schoolbehoeften te bestellen aan de leverancier van het vorige jaar 1851, de Heer van der Scheer te Coevorden. Hij had deze schoolbehoeften, 100 schrijfboeken en 24 zangstukjes, dringend nodig en had deze maar vast besteld op de leverantie van 1852. Maar voor 1852 werd leverancier van de schoolbehoeften de firma van der Vecht te Dedemsvaart. Hierop had meester Krap niet gerekend. Het onderstaande smeekbriefje aan Burgemeester Deel was het gevolg; "U Edel Achtbare wordt dus op het vriendelijke verzocht om de goedheid te hebben om de hierbijzijnde nota te willen viseren te teekenen, wanneer ik die terug ontvang zal ik die dadelijk aan van der Scheer opzenden. Geloof mij, mijnheer, dan was er een steen van mijn hart geligt en ik uit mijn dringende verlegenheid verlost. U Ed. Achtbare. Dw. Dnr. Get.H.L.Krap. Zeker als gevolg van het in die jaren veelvuldig voorkomen van de kinderziekte (pokziekte) deden op 6 Mei 1852, Burgemeester en Wethouders een schrijven toekomen aan de onderwijzers in de gemeente, t.w. H.L. Krap, F. Jansen, J. Naarding en W. Weide. Dit schrijven hield een waarschuwing in, geen kinderen op school toe te laten, die niet konden overleggen het z.g. "pokkenbriefje". Dit briefje luidde als volgt; "Ten einde UED. niet in ongelegenheid te brengen geven wij U ED. met deze kennis dat in de loop der volgende week door ene de scholen zullen bezocht worden , speciaal om ons te overtuigen, dat van ieder schoolgaand kind het bewijs van vaccine, zooals bij de wet voorgeschreven is, voorhanden is, zullende de kinderen van wien dat certificaat ontbreekt, de school ontzegd worden, tot tijd en wijle aan de bepaling is voldaan". Alléén meester Krap vond het nodig om de Buegemeester hierop te antwoorden en wel als volgt; "Ik heb maandagmorgen in den volsten zin uwe orders opgevolgd, dus daardoor mijne school bijna ontvolkt en heb geen anderen toegelaten,dan die van een certificaat voorzien waren, alsmede die door Pieter (wie was Pieter?) ingeënt zijn. Voorts heb ik degene welke niet gevaccineerd of mischien er tegen ingenomen zijn, dadelijk doen verwijderen.

Daar er nu een aantal zijn die vroeger door de Heeren de Boer en Huber (Dokters in de gemeente. Schr.) de vaccine ondergaan en met duidelijke lidteekens voorzien zijn, waarvoor de certificaten ontbreken en voor diegene zeer moeilijk is om zoo spoedig te bekomen en overigens niet tegen de zaak met vooroordeel ingenomen zijn, acht ik het zeer billijk, dat dezulken de school niet ontzegd worden, tot dat er tijd en gelegenheid gegeven wordt, om daarin te voorzien. Zoo neem ik dan de vrijheid om te verzoeken, dat er authorisatie verleend worde om diegene welke duidelijk teekens hebben en de meesten in tegenwoordigheid van mij ingeënt zijn, de school te mogen bezoeken. Dan waren de onbillijke klagten over het Bestuur en onderwijzers gestild en de gehele revolutie binnen weinige dagen geëindigd. U Ed. Onderdanige Dw.Dienaar, Get.H.Krap.

Voor de belasting ten behoeve van de gemeente werd men vroeger "hoofdelijk" aangeslagen. Dit aanslagohier lag voor een ieder terinzage. Dit ter inzage neerleggen had tengevolge, dat men niet alleen zijn eigen aanslag ging lezen, maar tevens de aanslag van zijn buurman links en buurman rechts en voor en achter. Vooral de aanslagen van de leden van de Raad werden kritisch bekeken. Het gevolg van een en ander was, dat de eigen aanslag werd bekeken in vergelijking met andere aanslagen, waarbij men zichzelf in verhouding tot anderen te hoog vond aangeslagen of die anderen te laag. Ook meester Krap behoorde in 1852 bij de reclamanten en ook hij ging naar voren brengen, dat zijn aanslag van f 5 tegenover de aanslagen van andere, met name genoemde bewoners van den Oosterhuis te hoog was. Hij voerde verder als reden voor zijn reclame aan, dat hij een talrijk huisgezin had, (kinderaftrek voor de belasting kende men toen nog niet) dat de gronden bij hem in gebruik in erfpacht waren. (van de fam. Van Dedem. schr.). Alleen zijn kleine woning was zijn eigendom, terwijl zijn inkomen aan de Burgemeester wel bekend was. Tot zover de belasting-reclame van meester Krap van den Oosterhuis.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 376 Op 16 Januari 1854 deelt meester Krap aan de Buegemeester mede, dat hij moeite gedaan heeft een ondermeester aan zijn school verbonden te krijgen. Hij had daavoor een advertentie in de Meppeler Courant doen plaatsen, evenwel zonder succes. Onderwijl had zich echter een vroegere ondermeester Schregardus bij hem aangeboden. Deze zou, zoodra hij uit zijn betrekking in Nijkerk ontslag had verkregen aan zijn school komen als ondermeester. Volgens het bevolkingsregister is Rijnhart Schregardus op 1 Maart 1854 tot ?? 1854 ondermeester geweest, wonende ten huize van meester Krap. Het schijnt dat deze ondermeester slechts korten tijd aan de school is verbonden geweest, althans in de maand November 1854 komt er een ongetekend en laagstaand schrijven in bij de Burgemeester van de volgende inhoud; Wel Edele Heer. "Uit nooddwang moeten wij U Ed. mededeelen, dat meester Krap sedert een geruimen tijd geen ondermeester heeft gehad, dat de kinderen nu geen zingen of bijna niet rekenen en de school somtijds eenige oogenblikken aan is, nu bragen wij of dat een onderwijs geven is aan de jeugd en of de vijftig gulden daarvoor gegeven wordt uit een Hoofdelijke Omslag?; Voorts verzoeken wij U Ed. vriendelijk om Krap aan te sporen om met den tijd van acht dagen een ondermeester aan te stellen, of wij zullen onze kragten inleveren aan Hoogere magt". Dit schrijven is zoals reeds vermeld o.m. besproken in de vergadering van de Raad op 1 December 1854. Ook is reeds geschreven over het inzage nemen van de aanstelling van meester Krap. Bij het inzenden van deze aanstelling deed meester Krap een zeer eigenaardig schrijven aan de Brugemeester toekomen, luidende als volgt; Den 19 December 1954. Edel Achtbare Heer! Hiernevens zend ik mijn aanstelling, die ik voor nagenoeg twintig jaren, alsook mijne Collega's aan het Bestuur hebben moeten bezorgen en toen niet zeer zindelijk terug ontvangen. Verzoek dus zeer vriendelijk om een Couvert om te slaan en zoo ingesloten terug bezorgen. Waartoe die uitnoodiging van den Ed. Achtb. Raad dienen moet is mij tot heden wel onbewust; doch gedachten zijn tolvrij. Gij ziet hier de reeks van jaren die ik aan het onderwijs heb opgeofferd. Ik heb de eer gehad, dat de Hoofd-Inspecteur van het onderwijs, Mr. J. ter Pelkwijk en van wijlen de Heer Mr. Van der Wijck, die allen hunne tevredenheid hebben te kennen gegeven. (Eigen lof stinkt), doch ik kan zeggen, dat ingevolge mijn vermogen soms alles aanwende. Ik heb honderden middaguren in de wintersaisoenen bij de kinderen in de school gebleven, ten einde om voor de kleinen te zorgen, dat die niet mishandeld zouden worden. Wie is er, in welke betrekking hij ook moge zijn, een ieder naar den zin? Ik heb tot heden alle moeite aangewend, om mij van hulp te voorzien, maar toch niet geslaagd. UW Wel Edel Achtbare, Dw. Dr. Get. H.L. Krap

In dit schrijven van 18 December 1854 komt nog geen enkele wijze tot uiting, dat meester Krap er wel mede ophouden wilde. Op 22 December zou de kwestie Krap in de Raad worden besproken, waarvoor hij zijn aanstelling had moeten inelveren. Mogelijk heeft hij wel een vingerwijzing gehad en om de eer aan zichzelf te houden, diende hij daags voor de raadsvergadering een verzoek om ontslag in. Tussen 18 en 21 December was meester Krap wel erg veel van gedachten veranderd. In de vergadering van de Raad op 22 December 1854 werd besloten de onderwijzer H.L. Krap, "uit aanmerking van zijn hooge jaren en ziekelijke toestand te pensioneren met f 100's jaren". Het bleek echter, dat meester Krap met dit besluit 61 jaren oud. In die jaren sprak men van zo'n man, van "hooge jaren". Het bleek echter, dat meester Krap met dit hem toegekende pensioen niet accoord ging. Hij voelde het aan, dat hiermede aan zijn betrekking als onderwijzer was tekort gedaan. Zijn beroepstrots deed hem het volgende schrijven aan de Raad toekomen; Den Oosterhuis, den 7 Januari 1855. Edel Achtbare Raad.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 377 Vernomen hebbende, (zoo men mij zegt) dat een veldwachter, die een tractement van f 200 genietende een jaarlijks pensioen van f 100 is toegekend, staat thans de betrekking van eenen onderwijzer met die van den veldwachter gelijk? Zoo vermeende de ondergeteekende eenigzins rede te hebben, en neemt de vrijheid zich tot U Ed. Achtb. Raad te wenden, met vriedelijk verzoek, om dit andermaal in overweging te nemen, ten einde zoo het U Ed. Acht. Mogt behagen, zijn toegekend pensioen als is het met een geringe som te verhoogen. Niet alleen mijnen ouderdom in aanmerking te nemen, maar tevens te letten op mijn gebrekkig lichaamsgestel, daar ik niet anders dan met een krukje voeteren, daar boven moet medicijneeren; dus geheel ongeschikt tot eenig arbeid.. Wat mijn wandel en gedrag betreft hetzij in drank of anderzins, zal wel niemand iets kunnen inbrengen. Wanneer U Ed. Achtb.Raad mogt behagen om mijn verzoek in te willigen dan zoude ik mij zeer gelukkig achten en wensch dan zoodra mogelijk van voor mij zoo moeilijke betrekking eervol ontslagen te zijn. In hoop van een gunstig antwoord noeme ik mij. U Ed. Achtbare onderdanige Dw. Dr. Get. H.L.Krap.

Ondanks het "smeekbriefje" word zoals reeds eerder vermeld, het pensioen hetwelk slechts een gunst en geen recht was, niet verhoogd. De zwakke en gebrekkige meester Krap, die onder alle omstandigheden zoals bij reclame Hoofdelijke omslag, bij aanvrage om salarisverhoging, bij aanvrage om pensioen, enz. deze lichamelijke minderwaardigheid in het geding bracht, deze slappe figuur heeft nog 23 jaren van pensioen mogen genieten. Op elf April 1878 doen Hendrik Sieben, oud 63 jaren, turfmaker en Hendrik Jan Peters, oud 38 jaren, arbeider, beiden wonende te Avereest, aangifte van het overlijden op 11 April 1878 van Hilbert Leferts Krap, oud 84 jaren, zonder beroep, echtgenoot van Derkje Harms Hol, overleden, zoon van Lefert Wolters Krap en Everdina Hilberts, beiden overleden, geboren te Zuidwolde en wonende te Avereest. Na deze uitwijding over de meer intieme bijzonderheden uit het leven van meester Krap wil ik terugkomen op de aanstelling van Gerhardus Johannes Akkerman geboren te Oosterhesselen, 18 Juli 1824, met ingang van 1 April 1855, als onderwijzer aan de school te den Oosterhuis. Op 2 Mei 1856 is te Avereest het huwelijk voltrokken tussen, Gerhardus Johannes Akkerman, oud 31 jaren, onderwijzer der jeugd, zoon van Regnier Akkerman en Zwaantje Look, en Christina Geertruida Keetelaar, oud 33 jaren, zonder beroep, dochter van Nicolaas Keetelaar en Albertdina Reolofs. Op 5 Februari 1856 besluit de Raad van Avereest, G.J.Akkerman een definitieve aanstelling te verleenen als onderwijzer in den Oosterhuis. Ook zijn salaris wordt enigszins verbeterd, want op 15 April 1856 wordt besloten om den onderwijzer G.J. Akkerman eene toelage van f 50 's jaar tot te kennen, zulks met ingang van 1 Januari 1856 tot wederopzeggings toe. Blijkbaar heeft deze toelage op 15 April 1856 toegekend, voor "Gerhard en Christien" zoveel betekend, dat zo de grote stap voor het leven hebben durven nemen, gezien hun huwelijksdatum op 2 Mei 1856. Het schijnt, dat in de jaren 1856 en 1857 het aantal kinderen aan de school aan de Sponturfwijk teruglopende was, waardoor ook het salaris van de onderwijzer verminderde. Althans meester Akkerman verzoekt op grond hiervan om een gratificatie. Op 16 Oktober 1857 wordt hem een gratificatie toegekend van f 50, zulks voor het voerde kwartaal van dat jaar. Het jonge schoolmeestersgezin woonde aanvankelijk in bij de familie Keetelaar. Deze familie vertrok al spoedig uit de gemeente, waarna meester Akkerman met zijn vrouw en zijn dochter Grada, zoals ze in de volksmond werd genoemd., bleef wonen aan de Pol, in het huis thans de Pol 6, bewoond de familie H. Prins. Nog lange jaren later, kon men door een belknop aan de voordeur nog zien, dat deze op '' ook gewone boerenwoning zich onderscheidde van andere huizen aan de Pol. Meester Akkerman woonde dus wel een heel eind van zijn school af en zal dus jaar in jaar uit, tenminste 2 x daags, of vier maal daags, de wandeling van de Pol langs de Sponturfwijk naar de school heen en terug, hebben gemaakt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 378 Van mens, die meester Akkerman nog persoonlijk hebben gekend, heb ik gehoord, dat hij geregeld op klompen liep. Een van zijn oud-leerlingen vertelde mij, dat hij geregeld de klompen van meester moeester repareren, door er een "bandje" over te maken. Ook ging hij erg gemeenzaam om met de bewoners van de Sponturfwijk. Zo woonde daar ook de familie Roelof Steins, de ouders van de latere schoolschoonmaakster J. van Holten-Steins. Wanneer Steins mooie kroppen sla in zijn tuin had staan, stapte meester Akkerman de tuin in en zei; "Vrouw Steins, die mooie krop sla moet je mij maar mee doen", waarna meester met een paar mooie kroppen sla naar huis stapte. Deze mededelingen van personen, welke meester Akerman en zijn gezin persoonlijk hebben gekend, typeren wel de persoon Akkerman en zijn verhouding tot zijn medebewoners van de Sponturfwijk en de Pol. Het is al enige jaren geleden, dat nu wijlen Aaltje Steins, echtgenote van Meeuwes Wieten, toen wonende aan de Sponturfwijk aan schrijver dezes vertelde, wijzende op een hoekkast in haar kamer, "die kast is nog afkomstig van Meester Akkerman". In haar ogen was dat niet zo maar een kast, nee, dat was een kast van de "meester". Op 2 April 1855 geeft meester Akkerman kennis aan de Burgemeester van Avereest, dat hij zich als provisioneel waarnemer, ingaande 1 April 1855, als onderwijzer in de school te Oosterhuis bevindt. Het blijkt al spoedig dat de oude onderwijzer Krap, de laatste tijd maar wat had voorgeleefd in zijn school, want op 16 April 1855 stuurt meester Akkerman al een nota aan de Burgemeester voor hoognoodige schoolmeubelen. Meester Akkerman was aanvankelijk aangesteld als voorlopig onderwijzer in den Oosterhuis. Toen dan ook zijn vaste aanstelling afkwam was hij daar zeer mee ingenomen en deed hiervan mededeling aan de Raad met het volgende schrijven;

Dedemsvaart, den 3 Februari 1856. Dankadres aan den Edel Achtb. Raad der gemeente Avereest. In eenvoudigheid, door dankbaar gevoel gedreven, heb ik de eer mij door dezen voor UEA. Te vertegenwoordigen, over den eenparigen wensch en den daarop gunstig gevolgden uitslag, aangaande mijn benoeming als onderwijzer in den Oosterhuis. Wegens het door UEA.in mij gestelde vertrouwen, om vormend en doelmatig onderwijs te geven, acht ik mij verpligt, door dezen te betuigen; dat ik dat door UEA.'s gestelde vertouwen niet zal beschamen; maar steeds met ijver, den op mij rustende pligt van onderwijzer niet alleen, maar tevens dien van opvoeder, getrouw zal behartigen; en bekrachtigen door de uitkomsten, die men van elken opvoeder en onderwijzer moge verwachten. Ofschoon mij mijnen arbeid in den eersten wijd met deze recruten vruchteloos scheen, zoo bespeur ik nu echter, toch eenen goeden voortgaanden tred bestemd is. Daar UEA. Het onderwijs in deze gemeente ter harte neemt en zorg draagt voor het aankomende geslacht; zoo neem ik door dezen bescheidenlijk de vrijheid, mij bij voortduring in betrekking tot onderwijs en school, in UEA. 's gunst en bescherming aan te bevelen, om, bij aldien ik zulks noodig mogt hebben, UEA. 's hulp en welwillende medewerking in te roepen. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen, UEA. 's onderdanige dienaar, get. G.J. Akkerman.

De toon en de stijl van dit "dankadres" klinken ons, nu ruim 100 jaren later wel erg zoet en kruiperig in de oren van wij zouden er heden de aanduiding aan willen geven; "Hoe dankbaar is mijn kleine hond". Dit bovengenoemde schrijven was van 3 Februari 1856. Onderwijzer Akkerman was toen nog vol goeden moed, wat betreft zijn school en de "recruten". Evenwel in de loop van dat jaar, 1856, wijzigden zich de omstandigheden op onderwijsgebied, zodat hij op 23 December van datzelfden jaar, zich noodgedwongen tot de Burgemeester wendt met het onderstaand schrijven;

Dedemsvaart, 23 December 1856.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 379 Met gepasten eerbied geeft de ondergeteekende, G.J.Akkerman, onderwijzer te Oosterhuizen, te kennen; Dat hij, door den loop der omstandheden, die het schoolwezen sinds het laatste half jaar in deze Gemeente desorganiseeren genoopt wordt zich tot UEA. Te wenden, om de volgende voorstellen UEA. Aan te boeden, teneinde dezelve te overwegen en naar goedvinden van UEA. De meest doelmatige daarvan aan te nemen of te vervullen. Aangezien door de afschaffing van het provinciaal schoolfonds met primo Julij j.l. de ouders vrijgelaten zijn, om van hunne kinderen, die de school bezoeken, de schoolgelden te kunnen ontgaan, beloopt het getal kinderen dat op mijne school wegblijft bijna 1/3 gedeelte, zoodat adressant gedwongen wordt zich tot UEA, te wenden, om het deficit, dat daardoor in het geldelijk bedrag der schoollijst veroorzaakt wordt aan UEA. mede te deelen. Het beloop der lijst van het 4e. kwartaal is slechts f 47, benevens eenige centen, zijnde 22 Gld. Minder dan het vorige jaar; wanneer men dat over het gehele jaar berekend en de zomerkwartalen geven ongetwijfeld nog meerder verschil, dan geedt zulks een vermindering van meer dan 90 Gld. Is het dus te verwonderen, dat ondergeteekende bezorgd is, en zich bij UEA. laat hooren, om matregelen te nemen die hem eenigszins gerust kunnen stellen, opdat hij luidens zijn aanstelling die hij heeft ontvangen met lust en ijver zijne betrekking kan vervullen, om de verstandelijke en zedelijke vermogens der kinderen te ontwikkelen? Ware de toestand van het schoolwezen dezelfde gebleven, Adressant zoude van deze zijde zich niet bij UEA. hebben vervoegd; hij zoude zich vergenoegd hebben met hetgene zijne bezoldiging was of is, bij het aanvaarden zijner betrekking.

Doch nu het alzoo loopt kan toch niemand Uwer het hem euvel duiden, dat hij de middelen beproeft om zich te dekken tegen à.. (was niet leesbaar, schr.). Daarom is Adressant zoo vrij UEA. de volgende voorstellen ter overweging aan te bieden; Eerstelijk dat hij het volle bedrag der schoolgelden moge genieten van de kinderen, die elk kwartaal de school bezoeken, waarvoor de ouders zijn aangeslagen. Dat UEA.hem het geldelijk bedrag der lijsten supleren gelijk aan die, voor het vernietigen van het schoolfonds. Dat Adressant eene verhoogde toelage mag ontvangen. Of; dat Adressant bij dispensatie de openstaande onderwijzersbetrekking te Avereest (Oud-Avereest. schr.) moge vervullen, om alzoo bij opvloging als onderwijzer in deze Gemeente te fungeren. Adressant heeft meerdere jaren in deze Gemeente als hulponderwijzer werkzaam geweest, dan de provisioneele onderwijzer te Avereest, (meester Jalink) in het bezit bovendien eener acte van den 2e. rang, zoodat hij, zonder zich te vleijen, zijne studie verder voortgezet heeft, dan iemand van den 3e. rang. Bovengenoemde voorstellen biedt de ondergeteeknde bescheiden UEA.aan, met het nederig verzoek, vervulling aan een derzelven te geven". Dit uitvoerig schrijven spreekt m.i. voor zichzelf. In een volgend schrijven van 31 December 1856 aan de Burgemeester vergelijkt meester Akkerman zijn school te den Oosterhuizen met een "hinkend Paard", waarvan hij de wonden en kneuzingen van de laatste 7 jaren naar voren brengt. Hieruit blijken o.m. de oorzaken van het teruglopen van het aantal leerlingen van zijn school. Als zodanig noemt hij het verplaatsen van de Lindegerschool meer naar de Overijsselsche grens, waardoor de kinderen uit de Paardenlanden, gemeente Zuidwolde, niet meer naar de school te den Oosterhuis gingen, maar naar de nieuwe school op Linde. Verder was de weg naar het Oosterhuizingerveld tussen de Sponturfwijk en de Langerwijk door de vervening en door het graven van wijken voor de kinderen gevaarlijk geworden. Hierdoor kwamen de kinderen van de Langewijk niet meer maar de school van meester Akkerman. De schoolkring van de school te den Oosterhuis was in die jaren wel zeer groot. Ook het opheffen van het schoolfonds deed het leerlingenaantal achteruit gaan. Het schoolfonds werkte indirect als een Leerplichtwet, welke toen nog niet bekend was. De ouders werden n.l. voor een bepaald bedrag in dit fonds aangeslagen. Dit bedrag moesten zij betalen, ook al gingen hun kinderen niet op school. Het gevolg was, dat zij hun kinderen naar school stuurden, om toch wat voor hun geld terug te krijgen. Hij legt bij zijn schrijven over, een staat van al de onderwijzerssalarissen in de gemeente over de afgelopen tien jaar. Hieruit blijkt, dat vooral het salaris van de onderwijzer van den Oosterhuis het meeste

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 380 was verminderd. Meester Akkerman komt voor zijn school tot een gemiddelde jaarwedde van die laatste tien jaren van f 324,26, terwijl zijn laatste salaris maar f 231 per jaar bedroeg. Tot zover in hoofdzaak de inhoud van het schrijven over "het kinkende Paard" te den Oosterhuis. (Het hinkende paard komt achteraan). De school te den Oosterhuis ging wat leerlingenaantal betreft, steeds verder achteruit. Ten einde raad schreef meester Akkerman maar eens weer aan de Burgemeester.

Oosterhuizen, den 1 October 1857. Met gepasten eerbied, doch niet zonder eenig pijnlijk gevoel, geeft de ondergeteekende, G.J. Akkerman, onderwijzer te Oosterhuizen, te kennen dat; de vrijheid van onderwijs, nu ruim een jaar in werking, eenen zeer ongunstigen invloed op zijne school uitoefent.

Weshalve hij, hoe ongaarne ook, genoodzaakt in zich andermaal tot UEA. te wenden. Het ongunstige wetsartikel der Grondwet; "Het onderwijs is vrij" en de daarop opgetrokken wet op het onderwijs, doet zich op zijne school op het zeerst gevoelen, welke bezocht wordt door kinderen, meest uit den behoeftigen en arbeidenden stand; deze worden, daar de heffing van niet schoolgaande kinderen niet kan toegepast worden, als 't ware,boven den luttelen arbeid die ze verrigten, emt eene premie van een gulden per kwartaal begiftigd, die ze voor hun niet konden "bejagen?" (?). Doch adressant is niet geroepen over die rigting verdere te spreken hij heeft andere behoeften dan uitweiding over deze zaak. Hij zal schoorvoetend en ongaarne de hulp van UEA.moeten inroepen, na vooraf zijnen stand van zaken, voorzooverre die geoorloofd is, UEA. meegedeeld te hebben. Adressants schoollijst bedraagt voor het 3e kwartaal dezes jaars, de som van f 37,80, waarvan hij elk kwartaal ruim f 21 moet afzonderen voor huisvesting; alzoo rest hem, voor de instandhouding zijns huisgezins de som van f 16, zijnde dagelijks honorarium van 17,5 cent. Is het wonder EAH. Dat dit eenen pijnlijken indruk op hem maakt? Het lust hem niet hiervan meer de melden. Adressant UEA.'s milddadigheid omtrent het onderwijs kennende, (zonder daarop sterk te hoopen) vraagt nederig en bescheiden, dat het UEA. moge behagen, hem voor dit kwartaal een gratificatie van f 50 toe te kennen; zoo hij zich niet gedrongen gevolde zoude hij geen bepaald cijfer omtrent eene gratificatie of toelage noemen; doch Adressant vleit zich, met het oog op de toekomstige inwerking tredende en meer milddadige wet op het onderwijs, dat UEA. aan zijn verzoek gehoor zullen verleenen! 't Welk doende. Met de meeste hoogachting heb ik de er mij te noemen, U E A 's onderdanige dienaar, get. G.J. Akkerman.

Deze noodkreet van meester Akkerman had succes, want de Raad verleende hem voor het lopende kwartaal een gratificatie van f 50, een voor ide jaren niet onbelangrijk bedrag. Dat er op het gebied van onderwijs geven in die vroegere jaren eigenaardige toestanden bestonden, blijkt wel uit de volgende gevallen. Op 28 Maart 1837 richtte de schoolopziener van het 5e district, de heer H.van der Wijck zich tot de Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest met de volgende klacht; No. 18 Onderwerp; "Onwettig schoolhouden". Archem, den 28 Maart 1837. Daar de klagten over het onwettig schoolhouden van een zekeren Harm Westerman in de gemeente Nieuwleusen veelvuldiger worden en de kinderen in de wettig bestaande openbare scholen in de gemeente meer en meer aan het onderwijs worden onttrokken, neem ik de vrijheid hierbij te verzoeken de goedheid wel te willen hebben om mij te informeeren of deze Harm Westerman ook op een legale wijze is betrapt geworden op het geven van onwettig onderwijs en of er ook proces-verbaal tegen hem is opgemaakt en aan den Heer Officier van Justitie bij de Regtbank

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 381 verzonden is, ten einde de straffen bij art. 14 van de wet op het Lager onderwijs van 3 April 1806 op hem te kunnen toepassen. De schoolopziener van het 5e. district, Den Heer Burgemeeste r get. H. van der Wijck. van Nieuwleusen en Avereest.

Hierop antwoordde de Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest O.Z. van Sandick als volgt; No. 128 Schoolwezen. 29 Maart 1837. Aan de Schoolopziener van het 5e. district in Overijssel te OMMEN. Ik heb de eer U W E Gestrenge "Missive, d.d. 28 dezer, no.18 te berigten, dat Harm Westerman, zooals algemeen gezegd wordt, aan eenige huizen alhier onderwijs geeft zonder daartoe bevoegd te zijn, en alzoo onder gegeven heb, hem te surveilleeren en betrapt wordende tegen hem proces-verbaal op te maken, echter zal het zeer moeilijk zijn zulks te bewijzen, aangezien hij slechts bij enkele huizen rondgaat en wanneer er een beambte komt bertrekt, intusschen zal ik niets verzuimen deze onwettige handeling tegen te gaan en zoo mogelijk te straffen. De Brugemeester van Nieuwleusen en Avereest get. O.Z. van Sandick.

Ik heb dit meer speciaal de gemeente Nieuwleusen betreffende geval vermeld omdat een soortgelijk geval zich later heeft voorgedaan in de schoolkring van de school aan de Sponturfwijk. Naar mijn mening komt in het geval te Avereest de vraag naar Christelijk onderwijs naar voren. Op 25 Maart 1858 verzoekt meester Akkerman aan de Beurgemeester van Avereest "eenen verbodsbrief uit te vaardigen aan Hein Wagevoort, wonende tegenover den veldwachter Peters, wegens het geven van openbaar lager onderwijs aan kinderen van meer dan drie vrschillende gezinnen; als zijnde niet in het bezit van de bij deze wet gevorderd wordende vereischten en bekwaamheden". Door dit clandestien gegeven onderwijs werden de kinderen die hier van gebruik maakten aan zijn school onttrokken. Het schijnt dat de Burgemeester aan meester Akkerman opdracht heeft gegeven Wagenvoort en zijn onderwijs te controleeren.

Op 5 April schrijft meester Akkerman daarover aan de Burgemeester; Edel Achtbare Heer! Met de meeste naukeurigheid heb ik gedurende eenige dagen acht gegeven, op welke tijdstippen Wagenvoort zijn onderwijs geeft. Ze zijn de navolgende; Zaterdag den 27 Maart van halftien 's morgens tot 's middags 11 1/2. Zaterdag den 27 Maart van 's middags half twee tot half vier. Maandag den 29 Maart evenals Zaterdag. Dinsdag niet. Woensdag den 31 Maart op bovengenoemde uren als Zaterdag en Maandag. Donderdag niet. De zekerste dag waarop hij onderwijs geeft is Zaterdag, de andere dagen variëren wel eens. Het onderwijs bepaalt zich; zoover ik naar waarheid kan afleiden; De Kinderen die daarvan gebruik maken zijn; 2 jongens van Geert Jager in wijk E. 1 meisje van Piet Biggelaar in wijk E. 2 jongens van Geert Boele Holvast in wijk G. 1 meisje van Jacob Biggelaar in wijk H. 1 jongen van Harm Kooiker in wijk G. Om met zekerheid eenige mededeelingen te kunnen doen, heb ik eenige dagen noodig gehad, voor dat ik UEA.'s vragen konde beantwoorden. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen, U Edel Achtbare Onderd.dienaar, get. G.J. Akkerman.

Wat heeft deze ouders bewogen hun kinderen aan zo'n arbeider-schoolmeester voor het geven van onderwijs toe te vertrouwen, een man die zeer zeker niet over de nodige leermiddelen beschikte en die les moest geven in het woonvertrek van zijne kleine arbeiderswoning? Hebben deze ouders voor hun kinderen ander onderwijs, meer Christelijk onderwijs verlangd, dan aan de school van meester Akkerman werd gegeven?

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 382 Gezien het rapport van meester Akkerman duidt dit we wel op. In dit geval zouden wij in Hein Wagenvoort een pioneer voor het Christelijk onderwijs in deze gemeente kunnen zien. Wie was deze Hein Wagenvoort? En wanneer wij dan teruggaan tot de tijd van meester Krap, dan zien wij diezelfde Hein Wagenvoort als ondermeester aan de school te dan Oosterhuis. En dan kunnen wij meteen constateren, dat hij, zoal niet bevoegd tot het zelfstandig geven van onderwijs, toch niet geheel vreemd was op dit terrein. Op 30 Juni 1848 werd in de gemeente Avereest het huwelijk voltrokken tussen; Hendrik Wagenvoort, geboren te Twello, op 7 April of 29 September 1820, van beroep onderwijzer der jeugd en Petertien Houvast, (van de bekende scheepstimmerlieden-familie Houvast aan de Pol). Wagenvoort was Christelijk Afgescheiden, waaruit zijn voorliefde voor Christelijk onderwijs kan zijn voortgekomen. Het gzin woonde tot 1853 aan de Pol en vertrok toen naar Goningen. In Januari 1855 keerde het echter reeds terug op hetzelfde adres aan de Pol, wonende tegenover veldwachter Peters. Voorzover schrijver dezes heeft kunnen nagaan, heeft Wagenvoort gewoond in een voor enige jaren afgebroken kleine boerenwoning, waar thans de boerderij, de Pol 2, van de familie Prins staat. Het was in de tweede periode van zijn verblijf in deze gemeente, dat Wagenvoort zich aan het geven van onderwijs wijdde, of had hij wel al langer onderwijs gegeven, maar was er niet zo speciaal de aandacht op gevestigd? Was in dezen de jonge meester Akkerman meer aktief, dan de oude meester Krap? Ook de omstandigheid, dat meester Akkerman en Hein Eagenvoort feitelijk buren waren, zal er niet vreemd aan zijn geweest, dat een en ander aan de autoriteiten werd doorgegeven. Het uiteindelijke gevolg was, dat Burgemeester Deel, vergezeld van een lid der Plaatselijke Schoolcommissie een "inval" deed in de woning van Wagenvoort. Hierover rapporteerde de Burgemeester op 13 September 1858 aan de schoolopziener in het 6e. district in Overijssel te Zwolle het navolgende;

Avereest, 13 September 1858. Bij een opzettelijk onderzoek is op den 11 dezer gebleken, dat door Hendrik Wagenvoort alhier, in strijd met de wet, ten zijnen huize in een zeer bekrompen woonvertrek schoolonderwijs werd gegeven aan een zestiental kinderen van verschillende ouders. Van deze bevinding heb ik, geadsisteerd door het lid der plaatselijke schoolcommissie, de Heer P. van der Elst, proces-verbaal opgemaakt en aan den Heer Officier van Justitie ingezonden. Ik heb gemeend U Wel Edel gestrenge hiervan niet onkundig te mogen laten".

Bij het aan de Heer Officier van Justitie toegezonden proces-verbaal voegde de Burgemeester onstaand schrijven; "Bijgevoegd proces-verbaal tegen Hendrik Wagenvoort, alhier, tezake overtreding van de wet op het lager onderwijs, heb ik de eer U Edel Achbare aan te bieden onder mededeeling, dat de bekende tijdens de vroegere wet op dat onderwijs herhaardelijk is gewaarschuwd tegen het geven van onderwijs, dat sedert eenige tijd tot groot nadeel van de bestaande Gemeentescholen zeer toeneemt".

De schoolopziener schreef aan de Burgemeester naar aanleiding van deze kwestie; Zandhove, 21 September 1858. U Edel Agtbare's mededeeling van 13 September j.l. no. 510, heeft mij genoegen gedaan, want handhaving der wet is in casu eene onvermijdelijke noodzakelijkheid. Ik heb van Wagenvoort een zeer lamenteerden brief ontvangen, doch daarop geantwoord, dat hij zich wel moest wachten voor het geven van onderwijs, ten einde meerdere boete of gevangenis ontgaan. Ik voeg er zijn brief ter inzage bij, als bewijs hoe weinig Avereest aan het gemis van zijn onderwijs verliezen kan. De schoolopziener v.h. 6e. District, get.A. van Naamen.

Hendrik Wagenvoort, de arbeider-onderwijzer van de Pol, werd p[ 11 November 1858 voor het Kantongerecht te Zwolle veroordeel tot een geldboete van f 25, bij wanbetaling gevangenzetting voor den tijd van drie dagen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 383 Deze geldboete van f 25 was in die dagen wel een zware straf voor een persoon als Wagenvoort. Het gezin Hendrik Wagenvoort is op 30 April 1863 vertrokken naar Zaandam. Uit correspondentie, welke schrijver dezes over deze kwestie heeft gevoerd met Prof. Dr. H. Wagenvoort te Utrecht, is hem gebleken, dat Hein Wagenvoort, de arbeider-onderwijzer van de Pol, tot op hoge leeftijd, als godsdienstonderwijzer in Zaandam heeft gewerkt. Prof. Wagenvoort had met iemand gesproken, die Hein Wagenvoort nog in Zaandam had gekend. Het laatste beroep van Hein Wagenvoort in aanmerking nemende, kunnen wij thans wel als vaststaande aannemen, dat hij in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, reeds Christelijk onderwijs gaf aan enige kinderen in zij eenvoudige arbeidswoning aan de Pol te Avereest. Na dit kleine stukje schoolstrijd uit het verleden van de gemeente Avereest, wil ik terugkomen op de school aan de Sponturfwijk en meester Akkerman. Door het overlijden van meester Jansen van de school aan de Hoofdvaart, wijk F, was de betrekking van hoofd dezer school vacant. In de vergadering van de Raad op 20 Februari 1867 wordt gelezen een adres van G.J. Akkerman, hoofdonderwijzer te den Oosterhuis, houdende verzoek om in genoemde vacature "Jansen" benoemd te worden. Dit verzoek wordt schriftelijk ondersteund door onderscheidene ingezetenen. Aangezien beide stukken ongezegeld waren, moesten ze "zonder beschikking worden gelaten". Meester Akkerman bleef zodoende in het oude deel van Avereest. In het nieuwe Avereest te Dedemsvaart werd op 11 Mei 1867 tot opvolger van meester Jansen benoemd, Klaas Westra, hoofdonderwijzer te Oudehorne, gemeente Schoterland. Op 3 Juli 1871 wordt door de Raad behandeld een adres van G.J. Akkerman, Hoofdonderwijzer aan de school aan de Sponturfwijk, houdende verzoek tot verhoging zijner jaarwedde, als gevolg van de meerdere huur die hij voortaan voor zijne woning zal moeten betalen. Na hierover gehouden discussie, waarin sommige leden aanvankelijk tot inwilliging van het verzoek gestemd waren, wijzende op de betrekkelijk lage jaarwedde die voornoemde onderwijzer geniet, wordt tenslotte met het ook en een eventuëele en gelijkmatige verhooging der jaarwedden van alle hoofdonderwijzers, met eenparige stemmen besloten het adres zooals het thans ligt af te wijzen". De school van 1834, de school van meester Krap, was zeker te oud en te klein geworden, want op 29 April 1872 besluit de Raad op voorstel van Burgemeester en Wethouders aan de Heeren F. en C.W. Koch, architecten te Zwolle op te dragen het maken van bestek, teekening en begrooting voor een nieuwe school aan de Sponturfwijk met banken volgens Amerikaans model. Op 1 Juli 1872 wordt het ingekomen ontwerp van bestek, teekening en begrooting van een nieuw te bouwen school aan de Sponturfwijk behandeld. De stukken geven tot enige discussie aanleiding, hoofdzakelijk wat betreft de kosten van het gebouw en de aan hetzelve verbonden waterplaatsen en secreten. Een gedeelte der leden zoude gaarne de kosten willen zien verminderen, terwijl men algemeen bezwaar had tegen een directe verbinding der waterplaatsen en secreten aan de school, zonder een open tusschenruimte, welke men ter verkoming van het indringen van bedroven lucht in de school noodzakelijk achtte. Als gevolg hiervan wordt aan de Voorzitter opgedragen omtrent beide punten met de beide ontwerpers (de heren Koch te Zwolle) in nader overleg te treden. Het bleek hier, dat de plattelands-raadsleden een betere kijk hadden op de hygiënische toestanden bij de school, dan de Heeren architecten uit de stad Zwolle. In de vergadering van 17 December 1873 worden nieuwe tekeningen, enz. ter stafel gebracht. Besloten werd een en ander aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten te onderwerpen. Het schijnt dat een en ander nogal stagneerde, want in de vergadering van de Raad op 16 Februari 1874 komt de nieuwe school andermaal ter sprake. De Voorzitter deelt mede, dat bestek, tekeningen en begrooting nog niet zijn terug ontvangen.

Naar aanleiding van een opmerking van de onderwijzer Akkerman, dat het aantal leerlingen zomtijds klimt tot boven 100, dat hij volgens de bepalingen der wet op het lager onderwijs in zo'n geval door een hulponderwijzer moet aorden bijgestaan, komt ter sprake, dat voor de nieuwe school wel den aanleg tot eene scheiding in

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 384 twee lokalen in het bestek is omschreven, doch dat het eigenlijk beter zoude zijn, die scheiding dadelijk te doen uitvoeren en in verband daarmede, zoodra de school in gebruik wordt genomen, eenen hulponderwijzer te benoemen, waartoe dan ook onmiddelijk waordt besloten, met bijvoeging nog, dat ook de benoeming van een hulponderwijzer zoveel vroeger zal plaats hebben als dat noodig mocht zijn. Verder wrodt nog besproken de plaats waar de nieuwe school gebouwd zal worden en wordt door sommige leden de wenschelijkheid betoogd om de oude school te behouden, totdat de nieuwe gereed is. De voorzitter merkt hierop aan, dat het niet goed mogelijk is om op het aan de gemeente toebehoorende perceel grond waarop de oude school staat tevens de nieuwe te bouwen. Ofschoon andere leden van meening zijn, dat zulks met gebruikmaking van de ringsloot wel uitvoerbaar is, wordt tenslotte goedgevonden om te trachten van de gronden, grenzende aan het perceel, waarop de oude school staat een klein gedeelte te koopen, hetgeen met de thans reeds aan de gemeente toebehoorende grond zoude dienstbaar gemaakt worden tot het bouwen eener onderwijzers woning, wanneer door den Raad daartoe eventueel mocht besloten worden. Waarna aan de Heeren J.H. Daman en J. ten Kate wordt opgedragen hierover met de eigenaren der aangrenzende gronden in overleg te treden en den Raad dienaangaande een voorstel te doen. De Heeren Daman en ten Kate brengen in de vergadering van 12 Maart 1874 verslag uit omtrent den aankoop van grond voor de bouwen school aan de Sponturfwijk, hierop neerkomende, dat zij in hun onderhandelingen met P. Doggen niet konden slagen, doch alstoen in onderhandeling zijn getreden met den Heer J.Mulder over een perceel grond gelegen aan de oostzijde der school, welk perceel, ter lengte van 54 Meter en ter breedte van 21 Meter kan gekocht worden voor de som van f 300; dat gemeld perceel, wat den blooten eigendom betreft, behoort aan de Douariére C.W. Baron van Dedem van de Rollecate en het erfpachtsrecht aan de Heer J.Mulder; dat deze laatste echter heeft aangenomen het perceel wrij van lasten en in vollen eigendom aan de gemeente Avereest te zullen overdragen. Na hiervoer gehouden discussie wordt besloten gemeld perceel op voorschreven voorwaarde aan Burgemeester en Wethouders opgedragen den Heer J. Mulder hiervan mededeeling te doen. Nu de grond waarop de school gebouwd zou worden disponibel was, kon tot de aanbesteding van de bouw worden overgegaan. In Juni 1874 had deze plaats met als uitslag; A.J.Woltersom te Coevorden f 7490. Joh. Katerberg te Avereest f 8190. H.en L.Schotkamp te Avereest f 8680,60. H.J.Gorthuis te Avereest f 8700. R.Brinkhuis te Ommen f 8713. zodat laagste inschrijver was, A.J.Woltersom te Coevorden, aan wien het werk voorloopig is gegund. De begrooting bedroeg f 7839,04 zodat de aannemer f 349.04 beneden de begroting was. Na eenige bespreking werd besloten "de besteding goed te keuren en het werk definitied aan den aannemer Woltersom op te dragen. Tussen de aannemingssom van de school in 1834, ( f 1360, 50) en van de school van 1874 ( f 7490) bestond wel een aanmerkelijk verschil. Op 31 Juli 1874 wordt door den Raad een tijdelijk opzichter benoemd bij de bouw van de school te den Oosterhuis, zulks te 1 November 1874, tegen een belooning van f 1,80 per dag. In de vergadering van 12 Augustus 1874 deelt de Voorzitter mede, "dat volgens de ingeleverde schoollijsten, de school van den onderwijzer G.J. Akkerman te den Oosterhuis gediddeld door omstreeks 100 leerlingen wordt bezocht em alzoo volgens de bepaling van art. 18 der Wet op het Lager Onderwijs, op de school een hulponderwijzer behoort te worden aangesteld". Na delibiratie wordt hierop besloten Burgemeester en Wethouders te machtigen eene oproeping van sollicitanten naar de betrekking van hulponderwijzer te den Oosterhuis in de nieuwsbladen te plaatsen. In de volgende vergadering op 24 Augustus 1874 wordt door de Voorzitter ter tafel gebracht en voogelezen eene missive van de plaatselijke schoolcommissie omtrent ten toestand van het lager onderwijs en de middelen die behooren te worden aangewend om daarin verbetering te brengen. De beraadslagingen geopend zijnde wordt besloten; 1e. enz...... 2e. aan de school te den Oosterhuis van G.J. Akkerman één hulponderwijzer aan te stellen op een jaarwedde van f 450, met gratificatie alsvoren. (Deze gratificatie van f 50 werd pas uitgekeerd na een tweejarige waarneming der betrekking en was zeker bedoeld om het verloop der onderwijzers tegen te gaan).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 385 Was in de tijd van meester Krap, deze zelf aangewezen te zorgen voor een hulponderwijzer en deze ook zelf te bekostigen en zelfs kost en inwoning te verschaffen, thans zou van gemeente wege hiervooor gezorgd worden. De school, aangesteed in Juni 1874 was gereed gekomen en op 2 Juli 1875 besloot de Raad deze eerstdaags in gebruik te nemen en om de kinderen voor Rekening der Gemeente te onthalen op koffij met koek; terwijl bij de in gebruikneming zullen worden uitgenoodigd tegenwoordig te zijn, de Heer Schoolopziener de leden der Plaatselijke schoolcommissie en de hoofd- en hulonderwijzers aan de Openbare Gemeentescholen alhier, aan welks tezamen door de zorg van Burgemeester en Wethouders mede ten laste der Gemeente het een en ander zal worden aangeboden. Een tractatie van "Koffij met koek" aan jonge schoolkinderen, zou men zich heden ten dage minder goed kunnen indenken. Men leefde in de jaren erg eenvoudig en wanneer men thans bij de schoolgebouwen en om de speelplaatsen flinke en som kostbare hekwerken aantreft, doet het wel erg simpel aan wanneer men leest, dat de Raad besloot "de bestaande afrastering van schroten te voorzien". Zoals reeds gemeld, moest aan de school aan de Sponturfwijk een hulponderwijzer worden aangesteld. Tot dusver had meester Akkerman zich beholpen met zijn dochter Gerharda evenwel zonder daarvoor enig salaris te ontvangen. In de vergadering van de Raad op 27 Juli 1875 deelt de Voorzitter mede, dat de onderwijzer G.J. Akkerman hem heeft te kennen gegeven, dat zijne dochter niet meer als kweekelinge in de school te den Oosterhuis zal fungeren, dan tegen belooning, berekend tegen f 250 per jaar. Het schijnt dat meester Akkerman nog al ongeduildig was, want reeds in de volgende vergadering op 2 Augustus 1875 deelt de Voorzitter mede; "dat hij van den Heer G.J. Akkerman, hoofd der school te den Oosterhuis bericht heeft ontvangen, dat hij voornemens is zijn dochter, die thans als kweekelinge in de school, aldaar werkt, weg te nemen, tenzij de Raad meerdere vergoeding voor een kweekeling toestaat". Na hierover gehouden discussie wordt besloten aan den Hoofdonderwijzer G.J. Akkerman voornoemd, voor een kweekelinge toe te staan eene vergoeding van f 250 per jaar, onder beding echter, dat de vergoeding op houdt met den dag, dat op andere wijze in het hulponderwijs dier school wordt voorzien. In de vergadering van de Raad op 30 Augustus 1875 wordt over het lot der oude school van 1834 te den Oosterhuis een beslissing genomen. De voorzitter deelt mede, dat bedoelde oude school niet meer ter openbare dienst bestemd is. Hiertegen geen bedenkingen bestaande, wordt besloten de school af te breken. Hiermede had de oude school van 1834, de school van meester Krap, de school destijds gebouwd door G. Hartman afgedaan. Het schijnt dat in die zeventiger jaren der vorige eeuw slechts weinig jongelui zich tot het ambt van onderwijzer voelden aangetrokken, althans op 26 October 1875 wordt benoemd tot Hulponderwijzer aan de school te den Oosterhuis de eenigste sollicitant, Gerhardus Lambertus Geijs. Genoemde G.L Geijs en J.H. Geijs, waren zoons van Christoffel Antonie Geijs geboren te Delfzijn, 8 Juli 1819 en van Fenna Lucretia Meeuwesen, geboren te Charleroi, België. Geijs Snr.was klompenmaker van beroep en heeft gewoond aan de Pool. Daarvoor was hij baas-klompenmaker aan de bedelaarskolonie "de Ommerschans". De gebroeders Geijs hebben lange jaren aan verschillende scholen in Avereest het onderwijs gediend. De ouderen in deze gemeente hebben deze onderwijzers nog wel gekend. Het schijnt dat de school van 1875 minder solide was afgewerkt, althans op 26 April 1878 leggen Burgemeester en Wethouders aan de Raad over; "eene beschrijving van noodige herstellingen aan de school te den Oosterhuis, waarvan de kosten circa f 300 bedragen zullen". "Deze herstellingen den Raad te zwaar en niet voor een som van f 300 uit te voeren voorkomende, wordt deze zaak aan een nader onderzoek van Burgemeester en Wethouders opgedragen". Op 14 Juni 1878 vraagt G.L. Geijs eervol ontslag als hulponderwijzer aan de school te den Oosterhuis. Men doet daarna een oproeping voor sollicitanten voor de betrekking van Hulponderwijzer op een jaarwedde van f 600. Er melde zich echter niemand aan, waarom besloten werd een oproeping te doen tegen een salaris van f 700, onder bepaling, dat de sollicitant in het bezit moet zijn van de hoofdacte.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 386 Ook deze poging schijnt geen succes te hebben gehad. Andermaal, nu op een belonging van f 650 wordt een oproep gedaan en wel voor de school te Avereest (Oud-Avereest) en voor de school te den Oosterhuis. Naar aanleiding hiervan wordt op 9 Januari 1879 benoemde tot hulp-onderwijzer aan de school te den Oosterhuis, G. van der Vegt uit Purmerend. Gijsbert van der Vegt, geboren te Zwolle, 25 November 1841, heeft met zijn gezin gewoond in de Mulderij. De kinderen van van der Vegt hebben later gewoond aan de Julianastraat te Dedemsvaart.Bij heel veel vrouwen in de gemeente Avereest zal nog de gedachte voortleven aan Wilhelmina van der Vegt, de vroegere handwerkonderwijzeres.

Gedurende de vacature van hulponderwijzer moest het hoofd G.J. Akkerman het onderwijs aan de school te den Oosterhuis alleen geven. In de vergadering van de Raad op 6 Juni 1879 komt dan ook in behandeling een verzoek van G.J. Akkerman om eene gratificatie voor het gemis van hulppersoneel in 1878. Besloten werd adressant een gratificatie te verleenen ten bedrage van f 100, een in die dagen nogal aanmerkelijk bedrag

Op 24 September 1888 overlijdt de vrouw van meester Akkerman. Ze is begraven op het kerkhof te Avereest. (Oud-Avereest). Het volgende jaar, op 25 Mei koopt meester Akkerman van Jan de Jonge een grafplaats naast het graf van zijn vrouw. Na het overlijden van zijn vrouw heeft meester Akkerman nog enkele jaren het onderwijs gediend. Met ingang van 21 April 1891 wordt hem op zijn verzoek eervol ontslag verleend als hoofd der openbare lagere school in wijk H. (Sponturfwijk). Vanaf 1 April 1855, dus ruim 36 jaren is Akkerman verbonden geweest aan de school te den Oosterhuis. Hij heeft zeer zeker zijn stempel gedrukt op de omgeving en bevolking. Als men denkt aan die 36 jaren aan dezelfde school, moet men onwillekeurig ook denken aan die ontelbare malen dat meester Akkerman de Sponturfwijk is langs gewandeld van de Pol naar de school en terug. Voor de bewoners van de Sponturfwijk, de ouders van zijn leerlingen, een heel goede vriend die meeleefde in hun wel en wee. De man, de zoals ik reeds vermeldde, de mooiste krop sla meekreeg uit het "hoffien" van Roelof Steins en Annigje Gort. Met zijn dochter Gerharda, of zoals de bevolking haar noemde, Grada, heeft meester Akkerman nog tot 16 Oktober 1897 aan de Pol gewoond. Toen zijn ze vertrokken naar de gemeente Emmen. Op 19 Maart 1910 is meester Akkerman op het kerkhof te Oud-Avereest naast zijn vrouw begraven. Hij bereikte de leeftujd van 85 jaren. Een eenvoudig ijzeren hekwerk met een klein steentje, geeft de plaats aan op het kerkhof te Oud-Avereest, waar Gerrit Jan Akkerman, de oude meester van de school te den Oosterhuis en zijn vrouw Crtistina rusten. Op geringe afstand vindt men daar de graven van de collega's, onderwijzers van het oude Avereest, Jan Naarding, Albert Jalink en Gerrit Akkerman. In dezelfde vergadering van de Raad op 29 December 1890,waarin aan G.J. Akkerman eervol ontslag werd verleend, werd besloten een oproeping van sollicitanten te doen tegen een jaarwedde van f 800 en f 100 vergoeding wegens het gemis van een vrije woning. Tevens werd aan Burgemeester en Wethouders opgedragen voorbereidende maatregelen te treffen voor de bouw van een onderwijzerswoning op het aan de gemeente toebehorende stuk grond aan de Spontrufwijk in de onmiddellijke nabijheid van het schoolgebouw.

Tot opvolger van meester Akkerman wordt in de vergadering van 16 Februari 1891 tot hoofd der openbare lagere school te den Oosterhuis benoemd, Hendrik ter Beeke, onderwijzer te Arnhem, met ingang van 21 April 1891, op een jaarwedde van f 800 en met voorlopig ene vergoeding van f 100 voor het gemis van een vrije woning en zodra de te bouwen onderwijzerswoning is goedgekeurd en opgeleverd met vrije woning. Met meester ter Beeke kwam een man in de gemeente, die het onderwijs aan verschillende scholen in Avereest met ere heeft gediend.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 387 In de vergadering van de Raad op 1 September 1891 doet de voorzitter mededeeling van de uitslag van de aanbesteding van een onderwijzerswoning met bijgebouwtje te den Oosterhuis, waarvoor ingeschreven was als volgt; G.J. Stegeman Jr. te Gramsbergen voor f 5985. J. de Boer en Zonen te Steenwijk voor f 5180. Evert Groenink te Steenwijk voor f 4750 Gebroeders Aberson te Steenwijk voor f 4745. Wicher Voerman te Steenwijk voor f 4688. Jan Nuis te Avereest voor f 4616. H.van Laar te Zwolle voor f 4575. Hendrik Aberson te Steenwijk voor f 4573. Aangezien hieruit blijkt, dat alle inschrijvingen hoger waren dan de begroting door K.A. Hakkert opgemaakt en bedragende f 4542,91 en deze verklaard had bereid te zijn de werken voor deze som uit te voeren, stelde de Voorzitter voor aan Hakkert het werk te gunnen voor de door hem begrootte som. Bij de hierover gehouden delibiratiën blijkt, dat sommigen Hakkert liever zouden zien optreden als architect bij de bouw, dan als aannemer en blijkt bij gehouden stemming, dat omtrent de voorgestelde gunning de stemmen staken, waardoor het voorstel tot een volgende vergadering moet worden aangehouden. In de volgende vergadering, maar drie dagen later, wordt het proces-verbaal van de gehouden aanbesteding opnieuw ter tafel gebracht. De Voorzitter doet tevens voorlezing van een ingekomen brief van den laagsten inschrijver, Hendrik Aberson te Steenwijk, die meent, dan wanneer hem als laagste inschrijver het werk niet wordt gegund, daardoor zijne eer wordt aangerand; tevens deelt de Voorzitter mede, dat genoemde Aberson zich nog persoonlijk bij hem heeft vervoegd, met het verzeok, dat hem het werk mocht gegund worden. Naar aanleiding hiervan maakt de Voorzitter met het oog op paragraaf 18 van het bestek en voorwaarden bezwaar het werk thans aan K.A. Hakkert te gunnen, omdat deze niet heeft ingeschreven en geeft in overweging te kiezen tusschen drie gevallen; 1e. het werk niet te gunnen en een herbesteding te houden; 2e. het werk niet te gunnen en voor gemeenterekening te doen uitvoeren; 3e. het werk te gunnen aan den laagsten inschrijver, H. Aberson te Steenwijk. Na hierover gehouden delibiratiën wordt met 11 tegen 2 stemmen besloten het werk niet te gunnen en op Maandag den 14 September e.k. des namiddags te 2 uur in 't Hotel Steenbergen eene herbesteding te houden. Op de dag der herbesteding was er tevens raadsvergadering, waar door de Voorzitter, "wordt medegedeeld, dat bij heden gehouden herbesteding van den bouw eener onderwijzerswoning enz. te den Oosterhuis zijn ingeleverd 10 inschrijvingsbiljetten, als volgt; J. de Boer en Zonen te Steenwijk f 4700. H. Slot te Zwartsluit f 4697. H.Voerman te Steenwijk f 4677. Gebroeders Aberson te Steenwijk f 4660. H.van Laar te Zwolle f 4590. A.J.W. Denekamp te Zwolle f 4549. H.G. Treeb te Zwolle f 4547. B.van der Linde te Avereest f 4537. G.J. Stegeman te Gramsbergen f 4369. Jan Nuis te Avereest f 4271. Besloten werd met algemene stemmen, behoudens goedkeuring van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken het werk aan den laagsten inschrijver Jan Nuis, te Avereest voor den ingeschreven som ad. vier duizend twee honderd een en zeventig gulden te gunnen. Zo was dan de gunning een feit geworden. Opgemerkte kan worden, dat de laagste inschrijver van de vorige aanbesteding, H. Aberson, bij deze herbesteding niet mee gedaan heeft. Jan Nuis had bij deze herbesteding aanmerkelijk lager ingeschreven dan de eerste keer. Wegens meerder werk bij de bouw van deze onderwijzerswoning ontvangt de aannemer Nuis nog een bedrag van f 74,43 1/2. Meester ter Beeke is maar enkele jaren hoofd der school aan de Sponturfwijk geweest. In de vergadering van de Raad op 24 Augustus 1894 wordt hem op zijn verzoek eervol ontslag verleend met ingang van 1 October 1894, op welke datum hij hoofd wordt te Avereest (Oud-Avereest) als opvolger van meester Jalink. In dezelfde vergadering wordt benoemd tot hoofd der school aan de Sponturfwijk, Cornelis Bulder, geboren 8 November 1858 te de Wijk, onderwijzer aan de openbare school te Dedemsvaart. Deze Cornelis Bulder heeft naast het gewone lagere onderwijs, ook landbouwonderwijs gegeven in Avereest. Hem wordt door de Raad op 28 December 1894 toestemming verleend tot het geven, gedurende de wintersmaanden van een cursus in landbouwkunde en daarvoor gebruik te maken van een der lokalen in het schoolgebouw aan de Sponturfwijk. Op 23 September 1895 wordt door de Raad een besluit genomen, waarbij de grenzen worden aangegeven van de schoolkring van de school aan de Sponturfwijk; Dit besluit luidde als volgt;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 388 "Op de school te den Oosterhuis, wijk H, worden toegelaten tot een maximum van 100 leerlingen, de kinderen wonende binnen den kring westelijk vanaf het huis, bewoond door Hendrik Berends, (1964 bewoond door Jan Beute) aan weerszijden der Dedemsvaart tot en met het huis van Hilber Wobben (1964 bewoond door Jan Roozeboom), de oostelijke grens van het Oosterhuizinger- en Katingerveld, verder het Achterveld, langs de grenzen met de gemeente Zuidwolde naar de Drentsche Wijk, langs het Lange Jacht tot aan de Kloosterhoek en de Mulderij, het Oosterhuizingervold, de Vosseberg, vroeger bewoond door de familie Vosseberg, in 1964 door Harm Post.

Opgemerkt kan worden, dat de schoolkring van 1895 aanmerkelijk groter was dan in 1964. Ze sterkte zich toen uit van de Katingerwijk te Balkbrug tot de Drentse wijk achter de Gereformeerde Kerk aan de Langewijk te Dedemsvaart. Ook de hoofd-onderwijzer Cornelis Bulder is slechts korte tijd aan de school aan de Spontrufwijk verbonden geweest. Zijn kennis op het gebied van de landbouw, gaf hem de gelegenheid zich in zijn positie te verbeteren. Op 18 November 1895 wordt hem met ingang van 1 Januari 1896 eervol ontslag verleend als hoofd der school in wijk H wegens zijn benoeming tot landbouwleeraar aan de winterschool te Sittard. Het schijnt dat er in de jaren rond 1895 een groot overschot aan onderwijzers was, althans voor de betrekking van hoofd der school te den Oosterhuis en voor de betrekking van hoofd der school te Balkbrug, melden zich in totaal 109 sollicitanten. Besloten werd er vijftien van op te roepen tot het houden van een proefles op Donderdag en Vrijdag, 28 en 29 November 1895 in de school te Dedemsvaart, wijk F, hoofd de Heer K. Westra. De leden van de Raad werden uitgenodigd deze proeflessen bij te wonen. Op 3 December 1895 benoemde de Raad tot hoofd der school te den Oosterhuis Klaas Vondeling, hoofd der school aan de lageweg, gemeente Blankenham. Het was met de hoofden der school te dan Oosterhuis een komen en gaan. Op 5 April 1898 besluit de Raad, Klaas Vondeling op zijn verzoek over te plaatsen naar de school in wijk B te Sluis 6. Op 25 Mei 1898 daarop volgt de benoeming van den Heer Reolof de Boer, hoofd der school te Emmen, gemeente Dalfsen, tot hoofd aan de Sponturfwijk. Ook deze onderwijzer is lange jaren aan het onderwijs in de gemeente Avereest verbonden geweest. Naast de verschillende hoofden der school, was nog altijd als onderwijzer aan de school aan de Sponturfwijk verbonden, Gijsbert van der Vegt. Zijn werk werd door het Gemeentebestuur zeer op prijs gesteld. Op 27 Mei 1904 wordt hem als blijk van waardering een gratificatie toegekend van f 50. Ook voor meester van der Vegt kwam echter de tijd, dat hij onderwijs moest verlaten. Op 24 November 1908, na een dienstperiode van 29 jaren aan de Sponturfwijk, wordt hem op zijn verzoek eervol ontslag verleend onder dankbetuiging voor de gedurende vele jaren aan de gemeente bewezen diensten. Toen er in de vacature, ontstaan door het heengaan van meester van der Vegt voorzien moest worden, bleek het aanbod van onderwijzers zeer gering te zijn. In de vergadering van de Raad op 5 Januari 1909 deelt de voorzitter namens Burgemeester en Wethouders mede; "Dat B. en W. er nog niet in mochten slagen in de vacature van onderwijzer aan de Sponturfwijk te voorzien. Wel heeft zich een geschikte sollicitant aangemeld, doch deze is reeds in zijn woonplaats Deventer benoemd. Burgemeester en Wethouders hebben intusschen den Onderwijzer van der Vegt bereid gevonden de lessen te geven, totdat in de vacature voorzien zou zijn. Juist dezer dagen zich weer een sollicitant aangemeld, naar wien het voorlopig onderzoek is aangevangen. Het blijkt dat deze sollicitant naar genoegen van Burgemeester en Wethouders is geweest, want op 26 Januari 1909 wordt met ingang van uiterlijk 26 Maart a.s.aangesteld als onderwijzer aan de school in wijk H, Klaas van Munster, onderwijzer te Manderveen, gemeente Tubbergen. Deze van Munster is slechts korte tijd aan de school in wijk H geweest. Op 1 Juni 1910 werd hem eervol ontslag verleend, ingaande uiterlijk op 21 Juli 1910.

Het bleef sukkelen met de onderwijzer aan de school in wijk H, want twee sollicitanten

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 389 die zich aanmeldden trokken zich terug wegens benoeming elders. Op 12 Juli 1910 volgt de benoeming van Roelof van der Kleij, onderwijzer te Zuidwolde. Het hoofd der school, Roelof de Boer, wordt volgens een raadsbesluit van 7 Oktober 1911 op zijn verzoek overgeplaatst van de Sponturfwijk naar de school aan het Zwarte Pad (Stegerensallee) waarna met ingang van 1 Mei 1911 benoemd tot hoofd der school in wijk H, (Sponturfwijk) Albert Adriaanse, onderwijzer aan school F de Dedemsvaart. Met ingang van 27 Februari 1912 wordt aan R. van der Kleij, eervol ontslag verleend als onderwijzer aan de Sponturfwijk. En dan volgt op 31 Januari 1912 de benoeming tot onderwijzeres aan de Sponturfwijk, van Mej. Maria Maurits, daarvoor onderwijzeres te Noordwolde. Niet meergerekend, Grada Akkerman, die haar vader in de school als hulp bijstond, deed hiermede de eerste onderwijzeres intrede in de school aan de Sponturfwijk. Mej. Maurits is onderwijzeres geweest aan de Sponturfwijk tot Januari 1916 en werd toen opgevolgd door Mej. Ida Johanna Hakkert. De school van 1874/1875 was langzamerhand in verval geraakt en voldeed blijkbaar niet meer aan de gestelde eisen. Op 27 November 1921 behandelde de Raad een adres van de Oudercommissie in wijk H, waarbij wordt aangedrongen op verbetering van de school. Naar aanleiding hiervan zullen B. en W. een kostenopgaaf bij de firma Hakkert aanvragen. Deze kostenopgaaf wordt behandeld in de vergadering van 9 Mei 1922 maar aangehouden tot een volgende vergadering. Op 16 Juni 1922 heeft de aanbesteding plaats van de verbouw van de openbare lagere school aan de Sponturfwijk. Aannemer is geworden Abraham Beverwijk te Balkbrug voor f 8469. Door deze verbouwing is gekomen de school zoals wij die heden ten dage kennen. Dan wil ik nog laten volgen een lijstje van benoeming, onstlag en ovrplaatsing van onderwijzers en onderwijzeressen aan de school in wijk H. Het is een vrij eentonige weergave van namen en jaartallen, die ik echter volledigheidshalve vermelden wil.

16 Januari 1922. De Heer A.Adriaanse wordt op zijn verzoek overgeplaatst naar de school te Balkbrug. 29 September 1922. Benoemd tot hoofd aan de school in wijk H, de Heer J. van Zuiden. 18 Juli 1927. Overplaatsing op zijn verzoek van de Heer J. van Zuiden naar de school in wijk F te Dedemsvaart, zulks met ingang van 1 Januari 1928. 25 Oktober 1927. Benoeming van de Heer H.Frost tot hoofd der school in wijk H met ingang van 1 Januari 1928, daarvoor verbonden aan de openbare U.L.O. school te Dedemsvaart. 12 April 1929. Overplaatsting met ingang van 1 Mei 1929 van Mej.I.J. Hakkert van school H aan de Sponturfwijk naar school F te Dedemsvaart. 25 Juni 1929. Aanstelling van Mej S. Fopma te Dedemsvaart als onderwijzeres aan de school in wijk H. 28 Augustus 1930 Overplaatsing op verzoek van de Heer H. Frost van de school in wijk H naar de school in wijk B, Sluis 6, met ingang van 1 December 1930. 30 Oktober 1930 Benoemd tot hoofd der school in wijk H, de Heer H. Miedema, onderwijzer te Balkbrug aan school wijk I. Hiermede kwam aan de school in wijk H, aan de Sponturfwijk, een schoonzoon van het vroegere hoofd der school, R. de Boer. 29 Augustus 1932 Overplaatsing op verzoek van de Heer H. Miedema, van school wijk H naar School wijk B, met ingang van 1 November 1932. Dit was een voorlopig besluit, hetwelk bekrachtigd werd in de vergadering van de Raad op 7 Oktober 1932. 18 Oktober 1932 Benoemde tot hoofd der school in wijk H, de Heer G.M.F. Toornstra onderwijzer te Harlingen, met ingang van een nader vast te stellen datum. 10 Mei 1935. Overplaatsing van Mej. S. Fopma, van de school aan de Sponturfwijk naar de school te Oud-Avereest. 10 Mei 1935. Benoemd op een nader te bepalen datum tot onderwijzeres aan de school aan de Sponturfwijk, Mej P.M.A. de Thouars te Hardenberg.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 390 4 Juni 1935. Eervol ontslag verleend aan de Heer G.M.F. Toornstra als hoofd der school aan de Sponturfwijk met ingang van 1 September 1935. 2 Augustus 1935 Benoemd tot hoofd der school aan de Sponturfwijk, de Heer R. Bruin, van Sijbekarspel, met ingang van 1 Septembr 1935. 22 September 1936. Eervol ontslag aan de onderwijzeres Mej. De Thouars met ingang van 18 Januari 1937. 16 Juni 1937. Benoemd tot onderwijzeres aan de school aan de Sponturfwijk Mej.H.M.C. van Veen te Dedemsvaart.

Zonder tot heden volledig te zijn, wil ik dit lijstje afsluiten met het vermelden van het thans (1964) in functie zijnde hoofd der school aan de Sponturfwijk, de Heer Hermannus Veneman, opvolger van de Heer Bruin. (overleden). Dan wil ik nog noemen, Jentje van Holten-Steins, dochter van de reeds eerder genoemde Roelof Steins en Annigje Gort, die lange jaren de school aan de Sponturfwijk heeft schoongemaakt en des winters de kachels heeft aangemaakt. Het voorbestaan van de school aan de Sponturfwijk heeft, wat men noemt, aan een zijden draadje gehangen. Het is in de vergadering van de Raad op 14 Januari 1938, dat B. en W. bij schrijven van 4 Januari 1938 aan de Raad mededelen; "Zoals u wellicht bekend is, moet ingevolge de wet, de school aan de Sponturfwijk worden opgeheven, wegens een te gering aantal leelingen. Wij menen, dat er termen aanwezig zijn, om de opheffing dezer school te voorkomen. Ter motivering verwijzen wij U naar bijgaand raadsbesluit, waarin de gronden der instandhouding nader worden uiteengezet". Dit besluit is onderworpen aan de goedkeuring van Heren Gedeputeerde Staten.

Naast dit besluit verzoeken wij u ons te machtigen, zulks ingevolge de Wet, de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, te verzoeken op grond van de aanwezigheid van een bijzonder geval, de school in stand te houden. Het bijzondere geval bestaat voornamelijk in de verwachting, dat per 1 Mei 1938 het aantal leerlingen boven het fatale getal van 50 zal stijgen. Wij verwijzen nog naar de hierbij overgelegde adressen, allen verzoekende maatregelen te nemen de opheffing van school H te voorkomen. Het raadslid, de Heer Wolter ter Haar, kan zich buitengewoon goed meerleggen bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het betreft hier een uitzonderings geval. Deze school kan niet vergeleken worden met die vele kleine scholen, die de laatste jaren als paddestoelen uit de grond zijn verrezen. Het is een school met "traditie", die vanouds voorziet in een behoefte in een bepaald deel van de gemeente. Spreker is er voor, dat deze zaak tot in hoogste instantie wordt verdedigd. De Heer Bieringa sluit zich bij deze woorden aan. En zo is dan deze historische gegroeide school te den Oosterhuis nog heden in gebruik. De school floreert niet wat het aantal leerlingen betreft, daarvoor bezoeken te veel kinderen uit die streek de verschillende bijzondere scholen in de gemeente. Sprak men in 1895 van een aantal toe te laten leerlingen van maximum 100, dan geeft een aantal van 50 in 1938 wel een zeer schrille tegenstelling en blijk van achteruitgang van het aantal leerlingen. Slechts door bijzondere maatregelen, als het verzoeken om instandhouding der school is tot heden voorkomen, dat deze school "van traditie" niet is opgeheven. Toch is deze school uit het verleden, uit de tijd van het ontstaant der gemeente Avereest in 1818/1819, voor een groot aantal bewoners uit de omgeving van de Sponturfwijk, de Pol en den Oosterhuis, nog "de school". Daar hebben eenmaal hun ouders, grootouders en overgrootouders hun onderwijs genoten van meester Krap, meester Akkerman en meester van der Vegt. De school, die al ruim 140 jaren daar heeft gestaan op diezelfde plaats aan een der eerste wijken van de veenkolonie van Baron van Dedem, deze school aan de rand der veenkolonie neemt zeer zeker een historische een bijzondere plaats in, in de geschiedenis van de gemeente Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 391 Deze foto aan de school aan de Sponturfwijk is door schrijver van het artikel genomen op 17 Oktober 1970. Bij het artikel "De school aan de rand van de veenkolonie", de school met "traditie" zoals de Heer ter Haar zich uitdrukte in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 14 Januari 1938, behoort m.i. zo'n foto, opdat men zich ten allen tijde een beeld van deze oude school voor ogen kan stellen.

Bijlag e Er is zo'n gezegde, dat luidt; "Men is nooit te oud om te leren". Dat is zeer zeker van toepassing bij het op papier stellen van gebeurtenissen, toestanden en andere bijzonderheden uit een zeer ver verleden, waarbij men zo dikwijls op enkele simpele gegevens en overleveringen moet afgaan en waarvan dan later soms blijkt, dat hetgeen men aanvankelijk voor bijna zeker heeft aangenomen, toch niet geheel juist is.

Zo'n onjuiste voorstelling had schrijver dezes zich gemaakt, toen hij dacht sat de school te den Oosterhuizen, van het begin aan had gestaan aan de Sponturf- of Schotkampswijk, maar tenslotte is de Sponturfwijk gegraven door het Oosterhuizingerveld en bestond de mogelijkheid, dat de school oorspronkelijk altijd op de plek had gestaan, waar ze thans nog staat. Een bewijs voor het tegendeel had ik toen nog niet. Nu is de buurtschap den Oosterhuis een heel oude, bewoonde streek, ouder, veel ouder, dan de Sponturf- of Schotkampswijk. Zo lezen wij in een stuk uit het jaar 1779, beurstende in het Rijksarchief te Zwolle, dat Geert Jans van den Oosterhuis, kerkmeester was van de kerk te Avereest. (Oud-Avereest). Naast deze Geert Jans woonden er meer gezinnen op den Oosterhuis en de aangrensende buurtschappen, de Mulderij, de Vogelzang en de Veldhoek, terwijl oorspronkelijk ook de kinderen van de overzijde der Reest, uit de Paardelanden, onder Zuidwolde de school te den Oosterhuizen bezochten. Zo ongerijmd was het dus niet, dat er voor de kinderen uit deze buurtscjappen op den Oosterhuis reeds een school bestond, vóór dat de Sponturf- of Schotkampswijk gegraven werd. Een der oudste kadasterkaarten bevestigd deze vermoedens, want daarop staat onder meer ook de school getrekend. Van deze kadasterkaart wordt hierbij door schrijver een afdruk overgelegd, om aan te tonen, waar deze school te den Oosterhuizen gestaan heeft. Dit was ruim 125 meter ten zuid-oosten van de boerderij, thans bewoond door de familie Vogelzang. (1970) Men moet zich voor een goed begrijpen van deze oude kaart even verplaatsen in die heel oude tijd, toen er nog geen veenkolonie Dedemsvaart

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 392 bestond, toen men de weg door den Oosterhuis, nog noemde; "De weg van Avereest (het oude Avereest bij de kerk) naar de "buurtschap" Arriën. Deze school, getekend op die oude kadasterkaart, daarvan kunnen wij aannemen, dat dit de school was, waarvan in de Raad der gemeente Avereest, op 7 Mei 1833 werd gesproken, dat deze of vergroot moet worden, of dat er een nieuwe school moet worden daargesteld, terwijl in de vergadering van de Raad dezer gemeente, op 6 Juli 1833 reeds gesproken wordt over het bouwen van een nieuwe school in deze gemeente op de zogenaamde Sponturfwijk. Wij kunnen dan ook aannemen, dat vanaf die tijd, de school aan de Sponturfwijk heeft gestaan. De school op den Oosterhuis wordt omschreven in een adres, d.d. 27 Februari 1833, gericht aan den Heere Gouverneur der provincie Overijssel door de navolgende bewoners van het Oosterhuizinger gedeelte der gemeente Avereest, J.D. Hein, Assessor, H. Krap, onderwijzer, Jan Spijker, G. Vohelzang, J.L. Westerhuis en F.J. de Lnage, waarbij zij vragen, om vergrooting van de school in het Oosterhuizingerveld, onder opmerking, "dat reeds voorlang hun schoolgebouw, zijnde een tweede of bijschool, ontoereikend is geweest om het aantal kinderen te bevatten welke voor het grootste gedeelte uit de gemeente om het aantal kinderen te bevatten welke voor het grootste gedeelte uit de gemeente zelve, een ander gedeelte van de gemeenten Ambt-Hardenberg en Ommen, aldaar ter school gaan, zijnde het schoolgebouw binnenmuurs 3,56 ellen breed en 6,31 leen lang. Dat in deze kleine ruimte gepasseerde zomer een gemiddeld aantal van 70 kinderen in dezelve onderrigt hebben ontvangen, terwijl gedurende de wintermaanden dit aantal tot 120 is geklommen. Tot zo ver deze toelichting op de kaart met de oudste school te den Oosterhuizen.

Enke le o nd e rw ijsg e g e ve ns uit d e jare n van m e e ste r Krap e n m e e ste r Akke rm an In mijn artikel over de school aan de rand van de veenkolonie, de school te den Oosterhuizen, de school aan de Sponturfwijk, later de school in wijk H, heb ik reeds de voornaamste, meer algemene zaken betrekking hebbende op deze school behandeld. Deze school, aanvakelijk bedoeld als een bijschool van de school te Oud-Avereest werd later een meer zelfstandige school. De grote afstand naar de school te Avereest, zoals men de school feitelijk aanduidde en het groeiende aantal kinderen aan de Sponturfwijk en omgeving heeft deze "bijschool" doen ontstaan. Wanneer deze bijschool prcies gebouwd is, heb ik niet gevonden, uit die eerste jaren van het bestaan der gemeente bestaan zo weinig gegevens, maar aangenomen kan worden, dat dit omstreeks 1820 is geweest. Immers door het graven van de Dedemsvaart in de eerste plaats en het daarna graven van de Spontrufwijk in de tweede plaats, vestigden zich hier veenarbeiders en andere ambachtslieden, waardoor in deze uithoek van het oude Avereest de behoefte aan een school ontstond.

In een schrijven van 1851 verklaart meester Krap, dat hij al meer dan 30 jaren schoolmeester is geweest, zodat hij omstreeks 1820 wel reeds als meester aan de school te den Oosterhuizen, zoals deze school in den beginne officiëel werd genoemd, verbonden is geweest.

De aangifte van een dochter, geboren op 14 November 1823, door de schoolmeester Hilbert Krap wijst ook in die richting. Deze eerste school te den Oosterhuizen was in onze ogen wel een zeer primitief gebouw. Trouwens al de scholen op het platteland in het begin van de 19e. eeuw, waren bijzondere slechte bouwsels. Wanneer men daarover beschrijven leest van wanden van houten staken, met stroo en leem aangevuld, met gaten in de wand, inplaats van ramen voor het inlaten van licht en in de winter voor het uitlaten van rook van het turfvuur, och, dan was de school te den Oosterhuis vóór 1834 nog zo slecht niet. De lengte der school was 6,31 ellen, de breedte 3,56 ellen, alles binnenwerks gemeten, zodat het vloeroppervlak plm. 22,50 vierkante ellen of vierkante meters bedroeg. In die ééne lokaal, gaf meester Krap in de zomermaanden aan 70-, in de wintermaanden aan 120 leerlingen les. Een eenvoudig rekensommetje geeft de oppervlakte weer, beschikbaar voor iedere leerling, waarbij rekening moet worden gehouden met de catheder van de meester en de vuurplaat. Over een bergruimte van schoolbehoeften wordt niet gesproken. Bij de school was geen dienstwoning voor de meester. Deze moest trachten in de omgeving van de school een woning te krijgen, hetzij in eigendom, of door huur. Achoolmeester Hilbert Leferts Krap heeft

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 393 gewoond in een boerderijtje aan de Sponturfwijk, betrekkelijk dicht bij de school, thans plaatselijk genummerd Sponturfwijk. In het jaar 1834 werd er aan de Sponturfwijk een nieuwe en grotere school gebouwd. Dat er op het gebied van onderwijs geven in die jaren eigenaardige toestanden bestonden, blijkt wel uit de volgende kalcht, die de schoolopziener van het 5e. district, de Heer H. van der Wijck, op 28 Maart 1837 richtte tot de Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest. No. 18. Onderwerp; "Onwettig schoolhouden" Archem, den 28 Maart 1837. Daar de klagten over het onwettig schoolhouden van een zekeren Harm Westerman in de gemeente Nieuwleusen veelvuldiger worden en de kinderen in de wettig bestaande openbare scholen in de gemeente meer en meer aan het onderwijs worden onttrokken,neem ik de vrijheid hierbij te verzoeken, de goedheid wel te willen hebben om mij te informeren of deze Harm Westerman ook op een legale wijze is betrapt geworden op het geven van onwettig onderwijs en of er ook proces-verbaal tegen hem is opgemaakt en aan den Heer Officier van Justitie bij de Regtbank verzonden is, ten einde de straffen bij art. 14 van de wet op het lager onderwijs van 3 April 1806 op hem te kunnen toepassen. De Schoolopziener van het 5e. district, Den Heer Burgemeester get.H.van der Wijck. van Nieuwleusen en Avereest. De Burgemeester, O.Z. van Sandick van Nieuwleusen en Avereest, antwoordde hierop; No. 128. Schoolwezen. 28 Maart 1837.

Aan de Schoolopziener van het 5e district in Overijssel te Ommen.

Ik heb de eer U W. Ed. Gestrenge "Missive, d.d. 28 dezer, no. 18 te berigten, dat Harm Westerman, Zooals algemeen gezegd wordt, aan eenige huizen alhier onderwijs geeft zonder daartoe bevoegd te zijn, en alzoo order gegeven heb, hem te surveilleeren en betrapt wordende tegen hem proces-verbaal op te maken, echter zal het zeer moeijlijk zijn zulks te bewijzen, aangezien hij slechts bij enkele huizen rondgaat en wanneer er een beambte komt, vertrekt,intusschen zal ik niets verzuimen deze onwettige handeling tegen te gaan en zoo mogelijk te straffen.

De Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest, get. O.Z. van Sandick.

Ik heb dit geval, meer speciaal de gemeente Nieuwleusen betreffende vermeld, omdat op het einde van dit artikel een soortgelijk geval onder Avereest wordt behandeld. Het op tijd uitbetalen van de salarissen aan de onderwijzers liet vroeger nog wel eens te wensen over. Geldgebrek in de kas van de Gemeente-Ontvanger was hier dikwijls de oorzaak van. Het is in deze gemeente voorgekomen, dat op een verzoek om verhooging der jaarwedden van de onderwijzers beslist werd in de Raad, dat van verhooging geen sprake kon zijn, maar dat er naar gestreefd zou worden, dat de onderwijzers op "tijd" hun salaris zouden ontvangen. Over deze uitbetalingskwestie schreven Gedeputeerde Staten dezer Provincie op 4 Juni 1835 aan de Heer Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest, waarop deze op 11 Juni 1835 antwoordde; No. 233.

Aan Ged. Staten Avereest, 11 Juni 1835.

Ik heb de eer U W. Edel Groot Achtbare missive d.d. 4 dezer no. 1254/910, 1e. afd. te berigten, dat de onderwijzers in de gemeente Avereest reeds eerlang alle ten volle over 1834 zijn voldaan en dat zulks niet reeds in Januari dezes jaars heeft plaats gehad, de reden is, dat de onderwijzers niettegenstaande herhaalde aanvraag de kwartaalstaat niet inzonden. Dat de onderwijzers in Nieuwleusen wegens geldgebrek nog niet geheel, maar wel grootendeels over 1834 zijn uitbetaald, echter zal zulks eerstdaags kunnen plaats grijpen, zoveel mogelijk zorg ik dat de onderwijzers zoo spoedig betaald worden en vertrou dat er hunnent wege geen klagten te dien opzigte zullen gedaan worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 394 De Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest, Get.O.Z. van Sandick.

Over het algemeen waren de onderwijzers niet geheel aangewezen op hun salaris als schoolmeester. Sommigen waren koster, voorzanger en klokluider van de kerk, anderen waren boer, zooals meester Naarding te Avereest en Krap en Akkerman te den Oosterhuis. Ook is het voorgekomen, dat meester Akkerman de turf leverde voor zijn school te den Oosterhuis. Toch waren het niet zulke rijkaards, dat ze lange tijd op hun salaris konden wachten. Een voorbeeld hiervan; Op 16 November 1851 schrijft meester Krap, onderwijzer aan de school te den Oosterhuis een briefje aan de Burgemeester over het noodzakelijke van het ophogen van het schoolplein. Deze boodschap was echter maar een aanloopje voor een ander doel. Aan het slot van het briefje schrijft hij, zijn nood klagende, enigszins humoristisch;

"Tevens verzoek ik dat U Wel Ed. de goedheid hebbe om mij een Maandaat te bezorgen op den goeden Hamilton (de Gemeente-Ontvanger) te gelasten dat hij mij uit den dringenden nood helpt. U.H.W. geb. onderdanige, Dw. Dnr. get. H. .Krap.

Ook toen, onder Burgemeester C.W. Baron van Dedem, scheen de uitbetaling van het salaris wel eens op zich te laten wachten. Uit het feit, dat de schoolmeester Hilbert Krap, geheel alleen in één lokaal aan soms 120 leerlingen tegelijk (?) onderwijs moest geven en onder deze schare orde moest houden, zou men de indruk krijgen, dat deze schoolmeester Krap een krachtige persoonlijkheid was. Wanneer men evenwel een schrijven van hem leest van 29 December 1851, krijgt men een beeld van hem, als een reumatiekig en door geldzorgen geplaagd mannetje. Hij schrijft dan, dat hij, "door de ongesteldheid van het Reumatismus, het onderwijs niet dan zeer gebrekkig kan waarnemen. dat hij reeds lang voornemens zijnde, eenen ondermeester te houden, doch het Financiëele en geen emolumenten heeft hem tot dusver moeten doen aarzelen om tot een besluit te komen". Het gevolg was;

"dat hij eindelijk te rade geworden, om het Gemeentebestuur te verzoeken, om de goedheid te hebben, hem in het bovengenoemde te willen ondersteunen, of eene gemeentelijke toelage des jaarlijks wilde toekomen. Daar hij sedert meer dan dertig jaren onafgebroken in het vak is werkzaam geweest en nimmer aan zijn persoon eenige klachte geuit is; streeld hem de hoop, op een verblijdend antwoord van Ed. Achtb. Bestuur en beveelt zich voortaan onder U Ed. Achtb. protectie. het Welk doende, get. H.L. Krap.

Deze voor meester Krap zo stralende hoop is ijdel gebleken, want over de gevraagde steun voor een ondermeester heb ik niets gevonden. Het was in die jaren zeer veel gebruikelijk, dat de onderwijzer zo'n functionaris voor eigen rekening aanstelde als hulp in de school en zich ook wel eens geheel door deze liet vervangen, zooals meester Naarding te Avereest, die wanneer hij op zijn boerderij of in zijn zaak te Balkbrug minder goed gemist kon worden, de "school" geheel liet waarnemen door zijn ondermeester Albert Jalink. De aanstelling van zo'n ondermeester op eigen kosten is er blijkbaar toch van gekomen, want van 17 Juli 1852 tot 25 November 1853 woonde een ondermeester, Hermanus ter Hege in bij meester Krap.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 395 In Maart 1852 had meester Krap zich in moeilijkheden gebracht door op eigen houtje schoolbehoeften te bestellen aan de leverancier van het vorige jaar 1851, de Heer van der Scheer te Coevorden. Hij had deze schoolbehoeften, 100 schrijfboeken en 24 zangstukjes dringend nodig en had deze maar vast besteld, op de leverantie van 1852. Maar voor 1852 werd leverancier van de schoolbehoeften de firma van der Vecht de Dedemsvaart. Hierop had meester Krap niet gerekend. Het onderstaande smeekbriefje aan Burgemeester Deel was het gevolg;

"U Edel Achtbare wordt dus op het vriendelijks verzocht om de goedheid te hebben om de hier bijzijnde nota te willen viseren en teekenen, wanneer ik die terug ontvang zal ik die dadelijk aan van der Scheer opzenden. Geloof mij mijnheer, dan was er een steen van mijn hart geligt, en ik uit mijn dringende verlegenheid verlost. U Edel Achtbare, Dw.dnr. get. H.L. Krap.

Zeker als gevolg van het in die jaren veelvuldig, epidemisch voorkomen van de "kinderziekte", (pokziekte) deden op 6 Mei 1852, Burgemeester en Wethouders een schrijven toekomen aan al de onderwijzers in de gemeente, t.w. H.L. Krap, F. Jansen, J. Naarding en W. Weide. Dit schrijven hield een waarschuwing in, om geen kinderen op school toe te laten, die niet konden overleggen het z.g. pokkenbriefje. Het luidde als volgt;

"Ten einde UED.niet in ongelegenheid te brengen geven wij U Ed.met deze kennis, dat in den loop der volgende week door ons de scholen zullen worden bezocht, speciaal om ons te overtuigen, dat van ieder schoolgaand kind het bewijs van vaccine, zooals bij de wet voorgeschreven is, voorhanden is, zullende de kinderen van wien het vertificaat ontbreekt, de school ontzegd worden, tot tijd en wijle aan die bepaling is voldaan". Alléén meester Krap vond het nodig om de Burgemeester hierop te antwoorden als volgt; "Ik heb maandagmorgen in den volsten zin uwe orders opgevolgd, dus daardoor mijn school bijna ontvolkt en heb geen andere toelaten, dan die van een vertificaat voorzien waren alsmede die door Pieter (?) ingeënt zijn. Voorts heb ik degene welke niet gevaccineerd of mischien er tegen ingenomen zijn, dadelijk doen verwijderen. Daar er nu een aantal zijn, die vroeger door de Heeren de Boer en Huber de vaccine ondergaan en met duidelijke lidteekens voorzien zijn, waarvoor de vertificaten ontbreken en voor diegene zeer moeilijk is om zoo spoedig te bekomen en overigens niet tegen de zaak met vooroordeel ingenomen zijn, acht ik het zeer billijk, dat dezulken de school niet ontzegd worden, tot dat er tijd en gelegenheid gegeven wordt, om daarin te voorzien. Zoo neem ik dan de vrijheid om te verzoeken, dat er authorisatie verleend worde om diegene welke duidelijke teekens hebben en de meesten in tegenwoordigheid van mij ingeënt zijn, de school te mogen bezoeken. Dan waren de onbillijke klagten over het Bestuur en onderwijzers gestild en de gehele revolutie binnen weinige dagen geëindigd. U Ed. Onderdanige Dw. Dienaar, get. H.Krap.

Voor de belasting ten behoeve van de gemeente werd men vroeger "hoofdelijk" aangeslagen. Dit aanslagkohier lag voor een ieder ter inzage. Dit ter "inzage" neerleggen, had tengevolge, dat men niet alleen zijn eigen aanslag ging lezen, maar tevens en vooral de aanslag van zijn buurman links en van zijn buurman rechts, voor en achter. Vooral de aanslagen van de leden van de Raad werden zeer kritisch bekeken.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 396 Het gevolg was meestal, dat de eigen aanslag niet werd bekeken naar het inkomen, maar meer werd berekend door vergelijking met andere aanslagen, waarbij men zichzelf in verhouding tot anderen te hoog vond aangeslagen of die anderen te laag. Ook meester Krap behoorde in 1852 bij de reclamanten en ook hij ging naar voren brengen, dat zijn aanslag van f 5- tegenover andere aanslagen van met name genoemde bewoners van den Oosterhuis te hoog was. Hoofdinspecteur van het onderwijs, Mr J. ter Pelkwijk en van wijlen den Heer Mr van der Wijck, die allen hunne tevredenheid hebben te kennen gegeven, (eigen lof stinkt), doch ik kan zeggen, dat ingevolge mijn vermogen soms alles aanwende. Ik heb honderden middaguren in de wintersaisoenen bij de kinderen in de school gebleven, ten einde om voor de kleinen te zorgen, dat die niet mishandeld zouden worden. Wie is er, in welke betrekking hij ook moge zijn, een ieder naar den zin. Ik heb tot heden alle moeite aangewend, om mij van hulp te voorzien, maar toch niet gestaakt. Uw Wel Edel Achtbare, Dw. Dnr. get.H.L. Krap. In dit schrijven van 18 December 1854 komt nog op geen enkele wijze tot uiting dat meester Krap er wel mede ophouden wilde. Op 22 December d.a.v. zou de kwestie Krap in de Raad worden besproken, waarvoor hij zijn aanstelling had ingeleverd. Mogelijk heeft hij wel een vingerwijzing gehad en om de eer aan zichzelf te houden diende hij daags vóór de vergadering het volgende verzoek in aan de Raad der gemeente;

Oosterhuizen, den 21 December 1854. Edel Achtb. Raad. De ondergeteekende neemt met verschuldigde eerbied de vrijheid om zich tot het Gemeentebestuur te wenden, met verzoek onder toekenning van een jaarlijksch pensioen, uit hoofde van zijnen ouderdom en gebrekkigen toestand in zijne betrekking ontslagen te mogen worden. In hoop, dat de Raad der gemeente moge behagen een gunstig antwoord te geven hoopt de ondergeteekende op een gewenschte uitslag. U Ed. Achtb. Dienaar, get. H. L. Krap.

Tusschen 18 en 21 December was meester Krap wel erg veel van gedachten veranderd. In de vergadering van de Raad op 22 December 1854 werd besloten de onderwijzer H.L. Krap, "uit aanmerking van zijn hooge jaren en ziekelijken toestand te pensioneren met f 100 des jaars, in te gaan, zoodra zijne opvolger hem zal kunnen vervangen". De onderwijzer Krap was bij het nemen van dit besluit 61 jaren oud. In die jaren sprak men van zo'n man van "hooge jaren". Het bleek echter, dat meester Krap met dit toegekende pensioen niet accoord ging. Hij voelde het zo aan, dat hiermede aan zijn betrekking als onderwijzer te kort was gedaan. Zijn beroepstrots deed hem het volgende schrijven aan de Raad toekomen;

Den Oosterhuis, den 7 Januari 1855. Edel Achtbare Raad. Vernomen hebbende, (zoo men mij zegt) dat een veldwachter, die een tractement van f 200 genietende een jaarlijksch pensioen van f 100 is toegekend, staat thans de betrekking van eenen onderwijzer met die van den veldwachter gelijk? Zoo vermeende de ondergeteekende eenigszins rede te hebben, en neemt de vrijheid zich tot U Ed. Achtb. Raad te wenden, met vriedelijk verzoek, om dit andermaal in overweging te nemen, ten einde zoo het U Ed. Achtb. mogt behagen, zijn toegekend pensioen al is het met een geringe som te verhoogen. Niet alleen mijnen ouderdom in aanmerking te nemen, maar tevens te letten op mijn gebrekkig lichaamsgestel, daar ik niet anders dan met een krukje kan voeteren, daar boven gedurig moet medicijneeren; dus geheel ongeschikt tot eenige arbeid.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 397 Wat mijn wandel en gedrag betreft, hetzij in drank of anderzins, zal wel niemand iets kunnen inbrengen. Wanneer U Edel Achtb. Raad mogt behagen om mijn verzoek in te willigen, dan zoude ik mij zeer gelukkig achten en wensch dan zoodra mogelijk van voor mij zoo moeilijke betrekking eervol ontslagen te zijn. In hoop van een gunstig antwoord noeme ik mij. U Ed. Achtbare onderdanige Dw. Dnr. get. H.L. Krap.

Ondanks dat meester Krap nogmaals aandrong op verhoging van het hem toegekende pensioen van f 100 per jaar, besluit de Raad in sijne vergadering van 7 Februari 1855 eenstemmig het eervol ontslag van den onderwijzer H.L.Krap te doen ingaan op 1 April 1855, maar dat tot verhooging van het hem toegekende pensioen geen gunstig gevolg kan worden gegeven, dat het pensioen van f 100 is toegestaan uit consideratie van zijnen gebrekkigen toestand, willende den Raad het geenszins aangemerkt hebben, het pensioneren als regel te hebben aangenomen. Pensioen na een volbracht diensttijd, na een eervol ontslag, was in die jaren nog geen recht. Het was slechts een gave, een gunst, wanneer men zo iets toegewezen kreeg. De zwakke en gebrekkige meester Krap, die onder alle omstandigheden, zoals bij zijn reclame tegen zijn aanslag voor de Hoofdelijke Omslag, bij een aanvrage om salarisverhoging, bij aanvrage om pensioen, deze lichamelijke minderwaardigheid in het geding bracht, deze slappe figuur heeft nog 23 jaren van zijn pensioen mogen genieten. Hij overleed in deze gemeente, op 11 April 1878, op de leeftijd van 84 jaren. Op 1 April 1855 werd de onderwijzer Krap aan de school te den Oosterhuis opgevolgd door een jongere kracht, door de 30 jarige onderwijzer, Gerhardus Johannes Akkerman, geboren 18 Juni 1824 te Oosterhesselen. Meester Akkerman trouwde korte tijd na zijn benoeming aan de school te den Oosterhuis met Christine Geertruide Ketelaar, dochter van Nicolaas Ketelaar, wonende aan de Pol te Avereest. Het jonge schoolmeestersgezin woonde aanvankelijk in bij de familie Ketelaar. Deze familie Ketelaar vertrok al spoedig uit de gemeente, waarna meester Akkerman met zijn vrouw en zijn dochter Grada, zoals zij in de volksmond werd genoemd, bleef wonen aan de Pol in het huis, thans de Pol 6, bewoond door de familie H. Prins (1957). Nog lange jaren later kon men door een belknop bij de voordeur zien, dat deze op het oog een gewone boerenwoning, zich onderscheidde van andere huizen aan de Pol. Meester Akkerman woonde dus wel een heel eind van de school af en moest dus jaar in jaar uit, tenminste 2 x per dag, doch meestal 4 maal, de wandeling langs de Sponturfwijk maken. Van mensen, die meester Akkerman nog persoonlijk hebben gekend, heb ik gehoord, dat hij geregeld op klompen liep. Een van zijn leerlingen, Jan Willem Klein, verklaarde mij, dat hij dijwijls de klompen van de meester had gemaakt, wanneer er de kap afgesprongen was of daarin een barst was ontstaan. Hij moest er dan, zoals die gebruikelijk was, een bandje over maken. Men moest wel zuinig leven in die jaren. Met de bewoners van de Sponturfwijk ging hij zeer gemoedelijk om. Zo woonde daar ook de familie Roelof Steins, de ouders van de latere schoolschoonmaakster van de Sponturfwijk, J.Van Holton-Steins. Wanneer Steins mooie kroppen sla in zijn tuin had staan, stapte meester Akkerman de tuin in en zei; "Vrouw Steins, die mooie krop sla moet je mij maar mee doen", waarna meester met een paar mooie kroppen sla naar huis stapte. Deze mededelingen van personen, welke meester Akkerman en zijn gezin goed gekend hebben, typeren wel de persoon Akkerman en zijn verhouding tot zijn medebewoners van de Sponturfwijk en de Pol. Het is nu (1957) al weer enige jaren geleden, dat nu wijlen Aaltje Steins, echtgenote van Meeuwes Wieten, wonende aan de Sponturfwijk, mij vertelde, wijzende op een hoekkast in de kamer; "die kast is nog afkomstig van meester Akkerman". In haar ogen was dat niet maar zo een kast, neen, dat was de kast van de "meester".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 398 Op 2 April 1855 heeft meester Akkerman kennis aan de Burgemeester van Avereest, dat hij zich als provisioneel waarnemer, ingaande 1 April 1855 als onderwijzer in de school te Oosterhuizen bevindt. Het blijkt al spoedig, dat de oude onderwijzer Krap, de laatste jaren maar wat had voortgeleefd in zijn school, want op 16 April 1855 stuurt meester Akkerman al een nota aan de Burgemeester voor hoognodige schoolmeubelen, enz. Zoals blijkt was meester Akkerman maar voorlopig aangesteld als onderwijzer aan de school te den Oosterhuis. Toen dan ook zijn vaste aanstelling afkwam, was hij daar zeer mee ingenomen en deed hij hiervan mededeling aan de Raad als volgt;

Dedemsvaart, den 3 Februari 1856.

Dankadres aan den Edel Achtb.Raad der gemeente Avereest. In eenvoudigheid, door dankbaar gevoel gedreven, heb ik de eer mij door dezen voor UEd. te verttegenwoordigen, onder den eenparigen wensch, en den daarop gunstig gevolgden uitslag, aangaande mijne benoeming als onderwijzer in den Oosterhuis. Wegens het door UEA. in mij gestelde vertrouwen, om vormend en doelmatig onderwijs te geven, acht ik mij verplicht door dezen te betuigen; dat ik dat door UEA.'s gestelde vertrouwen niet zal beschamen; maar steeds met ijver, den op mij rustende pligt van onderwijzer niet alleen, maar tevens dien van opvoeder getrouw zal behartigen; en bekrachtigen door de uitkomsten, die men van elken opvoeder en onderwijzer moge verwachten. Ofschoon mij mijnen arbeid in den eersten tijd met deze revruten vruchteloos scheen, zoo bespeur ik nu echter toch eenen goeden voortgaanden tred van ontwikkeling, ter bereiking van het doel, waartoe de lagere school bestemd is. Daar UEA.het onderwijs in deze gemeente ter harte neemt en zorg draagt voor het aankomende geslacht; zoo neem ik door dezen bescheidenlijk de vrijheid, mij bij voortduring in betrekking tot onderwijs en school in UEA, des gunst en bescherming aan te bevelen, om, bij aldien ik zulks noodig mogt hebben, UEA.'s hulp en welwillende medewerking in te roepen. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen, UEA. des onderdanige dienaar, get. G.J. Akkerman.

De toon en de stijl van dit "dankadres" klinkt ons nu, 100 jaren later, wel erg zoet en kruiperig in de oren en wij zouden er heden de aanduiding aan willen geven; "Hoe dankbaar is mijn kleine hond". Dit bovengenoemde schrijven was van 3 Februari 1856. Onderwijzer Akkerman was toen nog vol goeden moed, wat betreft zijn school en de "recruten". Evenwel in de loop van 1856 wijzigden zich de omstandigheden op onderwijsgebied, zodat hij op 23 December van datzelfde jaar, zich noodgedwongen tot de Burgemeester wendt met onderstaand schrijven; Dedemsvaart, 23 December 1856. Met gepasten eerbied geeft de ondergeteekende, G.J. Akkerman, onderwijzer te Oosterhuizen te kennen, dat hij, door den loop der omstandigheden, die het schoolwezen, sinds dot laatste half jaar in deze Gemeente desorganiseeren, genoopt wordt, zich tot UEA. te wenden, om de volgende voorstellen Uea, aan te bieden, teneinde dezelve te overwegen en naar goedvinden van UEA. de meest doelmatige daarvan aan te nemen of te vervullen. Aangezien door de afschaffing van het provinciaal schoolfonds met primo Julij j.l. de ouders vrijgelaten zijn, om van hunne kinderen, die de school niet bezoeken, de schoolgelden te kunnen ontgaan, beloopt het getal kinderen, dat op mijne school wegblijft bijna 1/3 gedeelte, zoodat Adressant gedrongen wordt zich tot UEA. te wenden, om het deficit dat daardoor in het geldelijk bedrag der schoollijst veroorzaakt wordt aan UEA. mede te deelen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 399 Het beloop der lijst van het 4e. kwartaal is slechts f 47, benevens eenige centen, zijnde 22 gulden minder dan van het vorige jaar; wanneer men dat over het geheele jaar berekend, en de zomerkwartalen geven ongetwijfeld nog meerder verschil, dan geeft zulks een vermindering van meer dan f 90-. Is het dus te verwonderen, dat de ondergeteekende bezorgd is, en zich bij UEA. laat hooren, om maatregelen te nemen, die hem eenigszins gerust kunnen stellen opdat hij, luidens zijne aanstelling die hij heeft ontvangen met lust en ijver zijne betrekking kan vervullen, om de verstandelijke en zedelijke vermogens der kinderen te ontwikkelen? Ware de toestand van het schoolwezen dezelfde gebleven, Adressant zoude van deze zijde zich niet bij UEA. hebben vervoegd; hij zoude zich vergenoegd hebben met hetgene zijnde bezoldiging was of is, bij het aanvaarden zijner betrekking. Doch nu het alzoo loopt kan toch niemand Uwer, het hem euvel duiden dat hij de middelen beproeft om zich te dekken tegen ...... (onleesbaar). Daarom is Adressant zoo vrij UEA. de volgende voorstellen ter overweging aan te bieden; a. Eerstelijk dat hij het volle bedrag der schoolgelden moge genieten, van de kinderen die elk kwartaal de school bezoeken, waarvoor de ouders zijn aangeslagen. b. Dat UEA. hem het geldelijk bedrag der lijsten supleren gelijk aan die vóór het vernietigen van het schoolfonds. c. Dat Adressant eene verhoogde toelage mag ontvangen. d. Of: dat Adressant bij dispensatie de openstaande onderwijzersbetrekking te Avereest moge vervullen, om alzoo bij opvolging als onderwijzer in deze Gemeente te funderen. Adressant heeft meerdere jaren in deze gemeente als hulponderwijzer werkzaam geweest, dan de provinsionele onderwijzer te Avereest, in het bezit bovendien eener acte vanden 2e rang, zoodat hij, zonder zich te vleijen, zijne studie verder voortgezet heeft, dan iemand van den 3e. rang. Bovengenoemde voorstellen biedt de ondergeteekende bescheiden UEA. aan, met nederig verzoek, vervulling aan een derzelve te geven. Dit uitvoerige schrijven spreekt m.i. voor zichzelf. In een volgend schrijven van 31 December 1856 aan de Burgemeester vergelijkt meester Akkerman zijn school te den Oosterhuizen met een "hinkend Paard", waarvan hij de wonden en kneuzingen van de laatste 7 jaren naar voren brengt. Hieruit blijken o.m. de oorzaken van het teruglopen van het aantal leerlingen van zijn school. Als zoodanig noemt hij het verplaatsen van de lindegerschool onder Zuidwolde, meer naar de Overijsselsche grens waardoor de kinderen uit de Paardelanden, gemeente Zuidwolde, niet meer naar de school te den Oosterhuis gingen, maar naar de nieuwe school te Linde. Verder was de weg door het Oosterhuizenveld tusschen de Sponturfwijk en de Langerwijk door de vervening en door het graven van wijken voor de kinderen gevaarlijk geworden. Hierdoor kwamen de kinderen van de Lnagewijk niet meer naar de school van meester Akkerman. De schoolkring van de school te den Oosterhuis was in die jaren wel zeer groot. Ook het opheffen van het schoolfonds deed het leerlingenaantal achteruitgaan. Dit schoolfonds werkte indirect als Leerplichtwet. De ouders werden n.l. voor een bepaald bedrag in dit fonds aangeslagen. Dit bedrag moesten zij betalen, ook al gingen hun kinderen niet op school. Het gevolg was, dat ze hun kinderen naar school stuurden, omdat zij er voor betalen moesten en dan toch wat voor hun geld terugkregen, n.l. onderwijs aan hun kinderen. Na opheffing van dit schoolfonds betaalden ze alleen voor hun kinderen gedurende de tijd dat ze op school gingen. Meester Akkerman legt bij zijn schrijven een staat over van al de onderwijssalarissen in de gemeente over de afgelopen tien jaren. Hieruit blijkt, dat vooral het salaris van de onderwijzer van den Oosterhuis het meeste was verminderd. Meester Akkerman komt voor zijn school tot een gemiddelde jaarwedde over de laatste tien jaren van f 324,26 terwijl zijn laatste salaris maar f 231 per jaar bedroeg. Tot zover in hoofdzaak de inhoud van het schrijven over "het hinkende paard" te den Oosterhuis. De school te den Oosterhuis ging wat leerlingenaantal betreft, steeds verder achteruit. Ten einde raad schreef meester Akkerman maar eens weer aan de Burgemeester.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 400 Oosterhuizen, den 1 October 1857. Edel Achtbare Her! Met gepasten eerbied, doch niet zonder eenig pijnlijk gevoel, geeft de ondergeteekende, G.J. Akkerman, onderwijzer te Oosterhuizen, te kenne, dat; de vrijheid van onderwijs, nu ruim een jaar in werking, eenen zeer ongunstigen invloed op zijne school uitoefent. Weshalve hij, hoe ongaarne ook, genoodzaakt is, zich andermaal tot UEA. te wenden. Het ongunstige wetsartikel der grondwet; "Het onderwijs is vrij" en de daarop opgetrokken wet op het onderwijs, doet zich op zijne school op het zeerst gevoelen, welke bezocht wordt door dinderen meest uit den behoeftigen en arbeidenden stand; deze worden, daar de heffing van niet schoolgaande kinderen niet kan toegezpast worden, als het ware, boven den luttelen arbeid die ze verrigten, met een premie van een gulden per kwartaal begiftigd, die ze voor hun niet konden "bejagen". (?). Doch adressant is niet geroepen over die rigting verder te spreken, hij heeft andere behoeften dan uitweiding over deze zaak. Hij zal, schoon schoorvoetend en ongaarne,de hulp van UEA.moeten inroepen na vooraf zijnen stand van zaken, voorzooverre die geooloofd is, UEA. medegedeeld te hebben. Adressants schoollijst bedraagt voor het 3e. kwartaal dezes jaars, de som van f 37.80 waarvan hij elk kwartaal ruim f 21 moet afzonderen voor huisvesting; alzoo rest hem voor de instandhouding zijns huisgezins, de som van f 16, zijnde een dagelijks honorarium van 17,5 cent. Is het wonder, EAH. Dat dit een pijnlijken indruk op hem maakt? Het lust hem niet hiervan meer te melden. Adressants UEA. des mildadigheid omtrent het onderwijs kennende, (zonder daarop te sterk te hoopen) vraagt nederig en bescheiden, dat het UEA. moge behagen, hem voor dit kwartaal een gratificatie van f 50- toe te kennen; zoo hij zich niet gedrongen gevoelde zoude hij geen bepaald cijfer omtrent eene gratificatie of toelage noemen; doch Adressant vleit zich, met het oog op de toekomstige inwerking tredende en meer milddadige wet op het onderwijs, dat UEA. aan zijn verzoek gehoor zullen verleenen! het Welk doende, Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen U E A's onderdanige dienaar, get. G.J. Akkerman. Deze noodkreet van meester Akkerman had succes, want de Raad verleende hem voor het lopende kwartaal een gratificatie van f 50, een voor die jaren niet onbelangrijk bedrag. Mogelijk was het teruglopen van het aantal leerlingen voor meester Akkerman de aanleiding tot het volgende schrijven aan de Burgemeester op 25 Maart 1858; "Eenen verbodsbrief uit te vaardigen aan Hein Wagenvoort, wonende tegenover den veldwachter Peters, wegens het geven van openbaar lager onderwijs aan kinderen van meer dan drie verschillende gezinnen; als zijnde niet in het bezit van de bij deze wet gevorderd wordende vereischten en bekwaamheden". Door dit clandestien gegeven onderwijs, werden de kinderen die hiervan gebruik maakten, aan zijn school onttrokken. Het schijnt dat de Burgemeester aan meester Akkerman opdracht heeft gegeven, Wagenvoort en zijn onderwijs te controleren. Op 5 April 1858 schrijft meester Akkerman daarover aan de Burgemeester; Edel Achtbare Heer! Met de meeste nauwkeurigheid heb ik gedurende eenige dagen acht gegeven, op welke tijdstippen Wagenvoort zijn onderwijs geeft. Ze zijn de navolgende; a. Zaterdag den 27 Maart van half tien des morgens tot des middags 11 ½. van des middags half twee tot half vier. Maandag den 29 Maart even als op Zaterdag. Dinsdag niet. Woensdag den 31 Maart op bovengenoemde uren als Zaterdag en Maandag. Donderdags niet.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 401 De zekerste dag waarop hij onderwijs geeft is Zaterdag, de andere dagen variëeren wel eens. b. Het onderwijs bepaalt zich, zoover ik naar waarheid kan afleiden; tot lezen, schrijven, cijferen, benevens Bijbellezen. c. De kinderen die daarvan gebruik maken zijn; 2 jongens van Geert Jager in wijk E. 1 meisje van Piet Biggelaar in wijk E. 2 jongens van Geert Boele Houvast in wijk G. 1 meisje van Jakob Biggelaar in wijk H. 1 jongen van Harm Kooiker in wijk G. Om met zekerheid eenige mededeelingen te kunnen doen, heb ik eenige dagen noodig gehad, voor dat ik UEA.'s vragen konde beantwoorden. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen, U Edel Achtbare onderd. Dienaar, get. G.J. Akkerman.

Wat heeft deze vijf paar ouders bewogen om hun kinderen aan zo'n arbeiderschoolmeester toe te vertrouwen voor het doen geven van onderwijs, aan iemand die daartoe niet bevoegd was, een man die zeer zeker niet over de nodige leermiddelen beschikte en die les noest geven in het woonvertrek van een kleine arbeiderswoning? Moeten wij hierin zien, de wens van de ouders, dat aan hun kinderen Christelijk onderwijs zou worden gegeven? Gaf deze Hein Wagenvoort Christelijk onderwijs? Gezien het "rapport" van meester Akkerman duidt dit er wel op. In dat geval zouden wij in Hein Wagenvoort, de pionier, althans één der pioniers van het Christelijk onderwijs in deze gemeente kunnen zien. Wie was deze Hein Wagenvoort? Op 30 Juni 1848 werd in de gemeente Avereest het huwelijk voltrokken tussen; Hendrik Wagenvoort, geboren te Twello, op 7 April of 29 September 1820, zich uitgevende als beroep "onderwijzer" der jeugd, en Petertien Houvast, van de bekende schoopstimmerlieden, wonende aan de Pol en het Rak in de gemeente Avereest. Wagenvoort was Christelijk Afgescheiden. Het gezin Wagenvoort woonde te 1853 aan de Pol in deze gemeente en vertrok toen naar Groningen. In Januari 1855 keerde het gezin echter reeds terug op het oude adres aan de Pol. De familie Wagenvoort heeft gewoond ter plaatse waar thans (1968) de familie Roelof Prins, de Pol 2 woont. Hier staat thans een flinke boerderij, maar schrijver dezes herinnert zich nog goed, dat daar voor plm. 30 jaren, een kleine arbeiderswoning stond. Wagenvoort staat in het bevolkingsregister dezer gemeente van 1850 tot en met 1859 ingeschreven als onderwijzer der jeugd, in het register 1860 t/m 1869, als "arbeider". Het was in de tweede periode van zijn verblijf in deze gemeente, dat Wagenvoort zich aan het geven van onderwijs wijdde, of had hij wel al langer onderwijs gegeven, maar was er niet zo speciaal de aandacht op gevestigd? Was in dezen de jonge meester Akkerman meer aktief dan de oude meester Krap? Ook het feit, dat meester Akkerman en Hendrik Wagenvoort feitelijk buren waren, zal er niet vreemd aan zijn geweest, dat het onderwijs geven door Wagenvoort werd doorgegeven aan de autoriteiten. Het uiteindelijk gevolg was, dat Burgemeester Deel, vergezeld van een lid der Plaatselijke Schoolcommissie een "inval" deed in de woning van Wagenvoort.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 402 Hierover rapporteerde de Burgemeester op 13 September 1858 aan de schoolopziener in het 6e. district in Overijssel te Zwolle het volgende; Avereest, den 13 September 1858. Bij een opzettelijk onderzoek is op den 11 dezer gebleken, dat diir Hendrik Wagenvoort, alhier, in strijd met de wet, ten zijnen huize in een zeer bekrompen woonvertrek schoolonderwijs werd gegeven aan een zestiental kinderen van verschillende ouders. Van deze bevinding heb ik =, geadi=sisteerd door het lid van de plaatselijke schoolcommissie, de Heer P. van der Elst, proces-verbaal opgemaakt en aan den Heer Officier van Justitie ingezonden. Ik heb gemeend U Wel Edel Gestrenge hiervan niet onkundig te mogen laten. Bij het aan den Heer Officier van Justitie toegezonden proces- verbaal voegde de Burgemeester onderstaand schrijven: "Bijgevoegd proces-verbaal tegen Hendrik Wagenvoort alhier, terzake overtreding van de wet op het lager onderwijs, heb ik de eer U Wel Edel Achtbare aan te bieden onder mededeeling, dat de bekende tijdens de vroegere wet op dat onderwijs herhaaldelijk is gewaarschuwd tegen het geven van onderwijs, dat sedert eenige tijd tot groot nadeel van de bestaande Gemeentescholen zeer toeneemt". De schoolopziener schreef naar aanleiding van dit geval aan de Burgemeester; Zandhove, 21 September 1858. U E. Achtbare's mededeeling van 13 September j.l. no. 510, heeft mij genoegen gedaan, want handhaving der wet is in casu eene onvermijdelijke noodzakelijkheid. Ik heb Wagenvoort een zeer lamenteerenden brief ontvangen, doch daarop geantwoord, dat hij zich wel moest wachten voor het geven van onderwijs, ten einde meerdere boete of gevangenis te ontgaan. Ik voeg er zijn brief ter inzage bij, als bewijs hoe weinig Avereest aan het gemis van zijn onderwijs verliezen kan. De Schoolopziener, v.h. 6e. district, get. A. van Naamen. Hendrik Wagenvoort, de arbeider-onderwijzer van de Pol te Avereest werd op 11 November 1858 voor het Kantongerecht te Zwolle veroordeeld tot een geldboete van f 25-, bij wanbetaling gevangenzetting voor den tijd van drie dagen. Deze geldboete van f 25- was in die dagen wel een zware straf voor een persoon als Wagenvoort. Het gezin van Hendrik Wagenvoort is op 30 April 1863 vertrokken naar Zaandam. Uit correspondentie, welke schrijver dezes over deze kwestie heeft gevoerd met Prof. Dr. H. Wagenvoort te Utrecht, is hem gebleken, dat Hein Wagenvoort, de arbeider-onderwijzer van de Pol te Avereest, tot op hoge leeftijd in Zaandam als godsdienstonderwijzer heeft gewerkt. Prof. Wagenvoort had met iemand gesproken, die Hendrik Wagenvoort nog in Zaandam had gekend. Het laatste beroep van Hendrik Wagenvoort in aanmerking nemende, kunnen wij thans wel als vaststaande aannemen, dat hij in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, reeds Christelijk onderwijs gaf aan enige kinderen in zijn eenvoudige arbeiderswoning aan de Pol te Avereest. En met dit kleine stukje schoolstrijd uit het verleden van de gemeente Avereest, wil ik deze weergave van enige, meer "intieme" voorvallen uit het onderwijzersleven van de schoolmeesters Krap en Akkerman van de school te den Oosterhuis, later genoemd de school aan de Sponturfwijk, beëindigen. (waarin tevens verwerkt de school in wijk B.)

De sc h o o l van m e e ste r Janse n. Slechts voor de oudste geboren en getogen Dedemsvaarters zal deze naam nog betekenis hebben, voor de grootste rest zal die naam niets zeggen. Deze zullen niet weten, dat hiermede bedoeld wordt, de grootste openbare school in de gemeente, de school bij het transtation, de school in wijk F, of, zoals ze thans genoemd wordt, de school aan de Hoofdvaart. En wanneer men dan terug denkt aan die eerste school van meester Jansen, aan de tijd, dat deze naam is ontstaan en gegeven werd aan de school in de toenmalige kom van de veenkolonie Dedemsvaart, dan vraagte men zich onwillekeurig af, hoe is die naam ontstaan en van wanneer dateert de school van meester Jansen?

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 403 Om op deze vragen een antwoord te kunnen geven, moet men terug gaan tot de dagen van het ontstaan der veenkolonie Dedemsvaart. Immers vóór het ontstaan der veenkolonie, voor het zich ter plaatse vestigen van de eerste turfgravers, woonden er geen mensen in dit oord van heide en veenmoeras. En ook de eerste vestiging der veenkolonialen is niet de stichtingstijd van deze school geweest. Er zullen zich eerst een zeker aantal mensen in deze woestenij moeten hebben gevestigd, vooraleer er behoefte bestond aan een school. De stichtingsdatum van de eerste school te Dedemsvaart heeft schrijver niet kuneen nagaan. De bronnen hierover bevinden zich niet in Avereest, terwijl ook elders, waar ze zich wel bevinden kunnen, niets is te vinden. Enig houvast geven ons zekere jaartallen in de geschiedenis der gemeente vastgelegd, jaartallen waarin bijzondere feiten zijn voor gevallen. Als zodanig wil ik noemen, het jaar 1811, toen men met het graven van de Dedemsvaart van gevorderd tot een punt, iets ten oosten van het tegenwoordige Balkbrug, tot de Katinger-en Oosterhuizinger venen. Toen woonden er in de streek thans bekend als Dedemsvaart nog geen mensen. Dan volgt het jaar 1817, in welk jaar het eerste "stenen" huis in het Arriërveld, het latere Dedemsvaart, is gesticht door Baron de Vos van Steenwijk. Naast het "stenen" huis zullen er toen ook wel al hutten en dergelijke verblijven van de turfgravers hebben gestaan. Daarop volgt het jaar 1823, waarover wij lezen in het boek "Nederland in den goeden ouden Tijd" van een reis en een bezoek in dat jaar, dat door Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp, o.m. aan deze streken is gebracht. Toen stond er reeds de korenmolen van Meine Ielkes Kruizinga, assessor der gemeente Avereest. In hun dagboek schrijven deze studenten over een bezoek, dat ze met Kruizinga aan diens molen hebben gebracht. Staande op die molen en uitziende over de veenderijen van de kolonie "Dedemsvaart" schrijven zij; "Deze hebben hier een geheel dorp doen ontstaant; waar voor zes jaren geen woning stond, vinden thans een menigte van bakkers, slagers, timmerlieden, smids, enz. een ruim bestaan. Ontelbaar zijn de turfhoopen, in grooter aantal dan elders, hier in het rond staande". Dit was het beeld, wat deze mensen gaven van het Dedemsvaart van 1823. Wij kunnen ons voorstellen, dat in die jaren, de behoefte aan een school naar voren is gekomen. Wel zullen de kinderen uit deze streken de toen reeds bestaande school te Den Oosterhuizen hebben bezocht. Maar met het verder doortrekken van de Dedemsvaart en het zich uitbreiden van de bevolking, zal het hebben van een eigen school in dit "nieuwe gebied" noodzakelijk zijn geworden. Zo kunnen wij ons voorstellen dat de school in de jonge veenkolonie Dedemsvaart is ontstaan. Deze school is gesticht op grond, die oorspronkelijk niet bij de gemeente Avereest behoorde. Immers tot 1 Januari 1837 behoorde het gedeelte der gemeente Avereest, wat wij heden als "Dedemsvaart" kennen. Tot de gemeenten Ambt-Ommen en Ambt-Hardenbergh. Het westelijke deel tot Sluis 6 bij Ambt-Ommen, het oostelijke, kleinste deel, tot de gemeente Ambt-Hardenbergh. Op genoemde datum, 1 Januari 1837 is dit gebied ingedeeld bij de bestaande gemeente Avereest. De eerste school in de veenkolonie Dedemsvaart is alzo gebouwd in de gemeente Ambt-Ommen en het gemeentebestuur van die gemeente heeft dan ook de eerste meester aangesteld. Als zodanig lezen wij in een ander onderwerp over de geschiedenis van Avereest, de naam, Fredericus Janssen, geboren 20 Maart 1802, te den Ham, in 1826 gekomen van die plaats. Is dit jaar 1826, het stichtingsjaar van de eerste school te Dedemsvaart? Wij kunnen het, gezien de aanwijzingen en omstandigheden aannemen. Op 25 December 1830 is te Avereest, toen nog gemeente Ambt-Ommen, geboren, Gezina Hendrika Janssen, dochter van Fredericus Janssen en Albertje ten Have. Bij het overgaan van het grondgebied van de gemeente Ambt-Ommen op 1 Januari 1837 aan de gemeente Avereest, bestond het gezin van Fredericus Janssen, uit hemzelf, zijn dochtertje Gezina Hendrika en zijn dienstbode Derkje Schuurman.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 404 De oude gemeente Avereest, oorspronkelijk in hoofdzaak gelegen ten westen van de Sponturfwijk, kreeg door de samenvoeging van het grondgebied afkomstig van Ambt-Ommen en Ambt-Hardenberg een vermeerdering van 1548 zielen van eerstgenoemde gemeente van 477 zielen van de andere gemeente. De kinderen van deze "nieuwe" bewoners der gemeente Avereest waren alle aangewezen op de school in de veenkolonie, de school van meester Janssen. Met de overgang in 1837 kwam dus ook de school van meester Janssen aan de gemeente Avereest en het is reeds in de vergadering van de Raad der gemeente, op 22 Mei 1837, dat de school ter sprake komt. Men zei o.m.; "Overwegende, verder dat de school van den onderwijzer F.Janssen zich in de allerellendigste toestand bevond en ook bovindien veel te klein is voor het getal te schoolgaande kinderen besluit om de timmerman, J. Kleinmeijer te verzoeken een bestek, teekening en opgave der kosten op te maken van de te maken vergroting en alsdan dezelve en wel zo spoedig mogelijk een en ander in deze vergadering te onderzoeken". De school die men van de gemeente Ambt-Ommen had overgenomen, was niet veel bijzonders. Dat men in die dagen wel van vlug werken hield blijkt wel, want in die vergadering van 9 Juni 1837 wordt ter tafel gebracht, bestek, teekening en raming der kosten van de begrooting van de school te Dedemsvaart, waarover gedelibireerd zijnde besloten wordt om daar de kosten ad f 1500 te groot voorkwamen, de Heer J.H. Daman te verzoeken met de timmerman J. Kleinmeijer in overleg te treden welke uitgaven zouden kunnen beperkt en kosten verminderd worden en wanneer dezelve tot op f 1200 konden gebragt worden alsdan nader rapport aan den Raad uit te brengen. Op 27 Juni 1837 werd door de Raad der gemeente het volgende besluit genomen ten opzichte van de school van meester Janssen: "Overwegende dat de school van F. Jansen te Dedemsvaart de helft te klein is om de school gaande te houden en de 260 kinderen behoorlijk te kunnen plaatsen en de onderwijzerswoning, wanneer hij verplicht zal worden een ondermeester aan te stellen, noodwendig dient vergroot te worden, besluit om het hierbij gevoegde en met overleg van de Heer Schoolopziener gemaakte plan en bestek de onkosten op f 1200 geraamd worden, aan het oordeel en de goedkeuring van H.H. Gedeputeerde Staten te onderwerpen en daarna publiek aan te besteden, met verzoek aan H.E.G.A. om wel tegemoetkoming in de kosten 1/3 der te bedingen aannemingspenningen uit de provinciale fondsen te willen toekomen aan de gemeente en om zich ter verkrijging van nog 1/3 zich tot Z.M. onze Geërbiedigde Koning te wenden". Gedeputeerde Staten gingen zonder meer niet accoord met dit voorstel, want in de vergadering van de Raad op 7 Augustus 1837 wordt gelezen een besluit van H.H. Gedeputeerde Staten, d.d.13 Juli 1837, 1e. Afdeeling, no. 1431/1104, waarbij het bestek en teekening en de geprojecteerde vergrooting der school te Dedemsvaart van F. Janssen en de schoolmeesterswoning beraamd op f 1200 wordt teruggezonden met aanmerking dat er geene provinciale, noch Rijksfondsen dit jaar meer voor de opbouw of vergrooting van schoollocalen kunnen, noch zullen worden verleend en het bestek en teekening als zeer ondoelmatig wordt verworpen met verdere kennisgeving dat er reeds eerlang een voorstel aan dit College en het Departement van Binnenlandsche Zaken was gedaan om een nieuwe school te bouwen mogen bij het huis van Jan Mulder zoodat de voorgestelde vergrooting alsdan niet noodig zou zijn, maar micht de Raad evenwel de vergrooting te dringend noodzakelijk te oordeelen, alsdan zou er een nieuw bestek en teekening moeten vervaardigd worden door de Architect Loman te Deventer, waarover gedelibireerd zijnde besloten wordt den timmerman Jacobus Kleinmeijer te verzoeken de allernoodwendigste reparatie aan genoemde school en meesterswoning te doen en de herbouw uit te stellen tot tijd en wijle er een meer geschikte gelegenheid zich zal opdoen, of de dringende noodzakelijkheid hetzij naar de mening en persoonlijke overtuiging van H.H. Gedeputeerde Staten, hetzij anderszins zal doen inzien de Raad hunne voordragt tot vergrooting het wezenlijke belang van het onderwijs alhier trachtte te bevorderen, alhoewel zij thans tot hun leedwezen zoo weinig aanmoediging en ondersteuning van het Provinciaal bestuur in de allereerste behoeften van het opkomend geslacht heeft mogen ondervinden. In dit raadsbesluit lag m.i. zonder hiervoor scherpe of grote woorden te gebrukken, veel opgesloten. Zoals uit het bovenstaande blijkt, was er al niet meer alléén sprake van de school van meester Jansen, maar dacht men in 1837 reeds aan een tweede school aan de vaart en wel bij het huis van Jan Mulder. Uit deze plannen is de latere school te Sluis 6 voortgekomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 405 In 1837 was de scholenkwestie aan de Vaart afgedaaan, in 1838 kwam deze zaak evenwel weer aan de orde. Zo lezen wij, dat bij Besluit van Zijne Majesteit de Koning van 12 Juli 1838, no. 96 aan de gemeente Avereest voor de opbouw van een school aan de Dedemsvaart een subsidie van f 600 wordt verleend. Blijkbaar geen groot bedrag naar hedendaagse begrippen, maar in die dagen kon men er veel mee doen. Vanwege de Gouverneur der Provincie wordt ook aangedrongen op het bouwen van een nieuwe school in zijn schrijve, d.d. 28 Juli 1838, gericht aan Burgemeester en Assessoren van Avereest en luidende; "Bij Besluit van den 14 December 1837, no. 1802, blijkens de aanteekening in de kolom van aanmerkingen op den staat van begrooting voor Uw gemeente over 1838 is de Raad uitgenoodigd geworden om ten spoedigste den gebouw eener nieuwe school aan de Vaart in delibitatie te nemen. Tot nog toe is deswegens geen berigt aan U Ed. ingezonden en ik ben derhalve door Hun Ed. Groot Achtbaren verzocht, U Ed. daaraan te herinneren en tevens aan te schrijven den uitslag de delibiratiën van den Raad mitsgaders Bestek en Teekening van de te bouwen school aan het Kollegie van H.H. Gedeputeerde Staten in te zenden vóór of op den 15 Augustus aanstaande". Uit deze twee laatste besluiten ademt een geheel andere geest ten opzichte van de belangen van het onderwijs in Avereest, dan uit het besluit van de Gedeputeerde Saten van 13 Juli 1837. De Raad der gemeente heeft daarna spoed achter deze zaak gezet, hetgeen blijkt uit het schrijven van Gedeputeerde Staten, 1e. Afd. no. 1463, d.d. 4 Oktober 1838;

"De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel; Gelezen een missive van den Burgemeester van Avereest in dato 13 September l.l. daarbij ter approbatie inzendende een plan, teekening en bestek tot opbouw eener nieuwe school aan de zoogenaamde Dedemsvaart en houdende tevens eenige bedeingen tegen de plaatsing dier school bij het huis van Jan Mulder alsmede tegen de relixien van den Heer Districts schoolopziener ten aanzien der vergrooting der oude school. Gezien het opgemelde bestek, teekening, en advies van de Heer Districts Schoolopziener; Gehoorde het gerapporteerde van Heeren gecommitteerden voor de Comptabiliteit der gemeente en het lager onderwijs; Hebben goedgevonden; Bij afschrift dezes en met terugzending van de missive van den Heer Districts Schoolopziener, d.d. 6 September l.l.no. 43 den Burgemeester van Avereest uit te noodigen om voor of op den 25 dezer aan deze vergadering op te geven, of ook de assessoren in het gevoelen deelen betreffende de plaatsing der nieuwe school vermeld in de missive van den 13 September l.l. no. 329 en zoo ja, of het niet verkieslijk zoude zijn om die school te plaatsen op 2/3 van den afstand van de thans bestaande school tot aan de grenzen der gemeente en alzoo op ongeveer 3600 el van de oude school en op 1800 el van de grenzen gebouwd wordende, dezelfde afstand tusschen de verschillende scholen te behouden, om voorts in het toestemmende geval op te willen geven of en zoo ja, op welke voorwaarden en op welk punt het terrein van de nieuwe school te verkrijgen is; en om wijders mede te berigten of de aanmerkingen van den Heer Schoolopziener voor zoveel de inrigting der nieuwe school betreft, ook bedenkingen bij Burgemeester en Assessoren hebben doen ontstaan. De Gedeputeerde Staten, get. onleesbaar. Ter ordonnancie derzelven, g.t. J.A. Sandberg. l.g.

Was het aanvankelijk de bedoeling van schrijver alleen de school van meester Jansen te behandelen, later is hem gebleken, dan bij de behandeling van de enen school de andere school ook telkens ter sprake kwam, zodat een afzonderlijke omschrijving van iedere school minder goed mogelijk was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 406 Dat de Raad der gemeente niet accoord ging met de verplaatsing van de school in oosterlijke richting zou spoedig blijken. Uit het rapport van de Districtsschoolopziener betreffende het bouwen van een nieuwe school of vergroting der bestaande school en schoolmeesterswoning aan de Vaart het navolgende; Het voorstel van genoemde schoolopziener was, de nieuwe school te bouwen op het punt waar de beide hoofdtakken der Vaart zich vereenigen bij het huis van Jan Mulder. Het Gemeentebestuur achtte deze plaats op een te grote afstand van de bestaande school. De schoolopziener was van het standpunt uitgegaan, dat dit punt uitgekozen was in de veronderstelling, dat er slechts ééne nieuwe school aan de Vaart zoude gebouwd worden en dezelve dan zoveel mogelijk in het middelpunt der thans bestaande scholen zoude moeten sorden geplaatst om in de bestaande behoefte van onderwijs te voorzien, waartoe een punt waar drie takken der Vaart tezamen liepen en hetgeen niet zeer verwijderd van Slagharen was, het geschikste scheen te zijn, als een waarschijnlijk middenpunt eener steeds toenemende bevolking uitmakende; wordt echter aan het daartoe gedaan verzoek van het Gemeentebestuur van den Hardenberg toegegeven en voor die gemeente mede een school aan de Vaart toegestaan, dan behoort zulks natuurlijker wijze op de plaatsing der beide scholen invloed te hebben en dezelve zoodanig geplaatst worden, dezelve op nagenoeg evenwijdigen afstand de tusschenruimte der scholen tusschen de bestaande aan de Vaart en die te Lutten en Collendoorn vallen, welke beide laatste anderszins spoedig zouden worden vergroot. Dit was de plaats der nieuwe school betreft. In die dagen, 1838, toen het "Dedemsvaart" van thans nog gevormd nog aangelegd, nog gebouwd moest worden, wist men nog niet waar eenmaal de dorpskern zou komen. De schoolopziener van die dagen, dacht dat deze kern van bewoning zich zou ontwikkelen op de platts waar thans Sluis 6 zich verenigen, zoals men in die dagen zei. Ook hield men in die jaren ernstig rekening met de ligging der scholen in aangrenzende gemeenten en werden de afstanden tot deze scholen in ogenschouw genomen. Dat er over het licht in de scholen in die dagen andere opvattingen gehuldigd werden, dan thans (1965) blijkt ook uit het rapport van de Districtsschoolopziener, Jhr. H. van der Wijck te Archem bij Ommen, als hij schrijft; "Ten aanzien van de standplaats der school is niets bepaald, hetgeen ook tot het bestek niet behoort, het zal echter volstrekt noodzakelijk zijn om dezelve zoo te bouwen, dat de lichtramen, Oostelijk en Westelijk, en wel iets N.O. en Z.W. geplaatst worden, daar anders de zon hinderlijk zoude zijn en het light veel te groot, hetgeen bij heldere zomerdag en bij sneeuw in den winter reeds sterk genoeg zal zijn". De naam "W.C." kende men in die dagen blijkbaar nog niet, immers de schoolopziener schrijft verder in zijn rapport; "De ingang der gemakken zouden mijns inziens mede aan de binnenzijde moeten zijn, dus meer dan eene reden welke het niet noodig zal zijn hier uitvoeriger te verklaren, in dat voor de jongens bestemd, komt het mij noodzakelijk voor een waterbak van Bentheimer te plaatsen, die met een pijp van onder in het gemak uitkomt". Het rapport van de schoolopziener ging zowel over de bouw van een nieuwe als over de vergroting der bestaande school. Dat deze bestaande school reeds eenige jaren bestond (in 1838) blijkt, als hij schrijft; "De tweede hoofdaanmerking tegen dit plan (vergrooten der bestaande school) bestaat daarin, dat men eene school die reeds ettelijke jaren gestaan heeft en daardoor reeds niet zonder gebreken is, met aanzienlijke kosten in eene geheel nieuwe wil verwerken, waarbij tevens met gebrek behouden wordt dat in dezelve bestaat, dat namelijk een gedeelte van zijn licht van de Zuidzijde en Oostzijde te moeten ontvangenm hetgeen dezelve in den zomer benauwt maakt en voor de ogen nadeelig is". Hier wordt weer gewezen op het "vele" licht, dat door de ramen op het zuiden en oosten geplaatst in de school binnenkomt. Dan lezen wij in het schrijven van Gedeputeerde Staten, d.d. 25 October 1838, 1e. afd. no. 2261/1539, betreffende de opbouw en vernieuwing van scholen te Avereest, dat Burgemeester en Assessoren van Avereest van gevoelen zijn, dat de nieuwe school niet bij het huis van Jan Mulder moet worden geplaatst en dat daartoe door den afstand tusschen de bestaande school en de Oostelijke grens der gemeente te rekenen vanaf de school.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 407 Verder wordt vermeld, dat het plan tot vergrooting van de school en de onderwijzerswoning aan de Vaart, de goedkeuring van het Plaatselijk bestuur en van den Districtsschoolopziener nog niet wegdraagt en dat de gemeente niet in het bezit is der noodige middelen om tegelijk in de behoefte aan twee schoollokalen te voorzien. Gedeputeerde Staten sturen de voormelde plans en bestekken met het advies van den schoolopziener terug aan Burgemeester en Assessoren van Avereest met verzoek; 1e. Om het bestek voor de nieuwe school zoveel noodig met aanmerkingen van den Districtsschoolopziener aan te vullen en nadat de termijn van oplevering in art. 23 zal zijn vermeld, de daarstelling van het gebouw spoedig aan te bestedenn en bij inzending van het procesverbaal het kadastrale nummer op te geven van de grond waarop de nieuwe school zal worden gebouwd. 2e. Om het plan tot vernieuwing en vergrooting van de school en de Onderwijzerswoning aan de Vaart, in nadere overweging te nemen en bij de opgave van de middelen, waaruit de Gemeente voor het minste een derde deel der kosten van deze herbouw zal kunnen vestrijden, op te geven, of het niet doelmatiger zoude zijn, die school met de woning geheel en op zich zelve, of voor school, of voor woning in te rigten, in het eerste geval eene nieuwe woning en in het laatste eene nieuwe school te bouwen; dan zooals thans het plan is, met zeer aanzienlijke kosten een uitbreiding te geven aan het gebouw, hetwelk die vergrooting voor het oogenblik nog niet in die mate behoeft en waarbij men zich met het vooruitzicht op de toenemende bevolking, te veel aan het bestaande bindt. De Gedeputeerde Staten voornoemd, get. onleesbaar. Ter ordonnansie van dezelven, get. onleesbaar.

In de vergadering van 14 November 1838 wordt behandeld post 54 van de begrooting 1839; "voor de opbouw van een nieuwe school aan de Vaart beraamd op f 2000, alsmede voor de vergrooting van de thans aanwezige school aan de Vaart en de schoolmeesterswoning (school en woning van meester Jansen) beraamd op f 1450, totaal f 3450. De uitgaaf sub.no. 50 voor de scholen wordt aldus bepaald, dewijl de Raad zich niet kan vereenigen met het besluit van H.H. Ged.Staten, d.d. 25 October 1838, 1e.afd. no. 2261/1539 en van oordeel is om de nieuwe school te doen bouwen voor plm. f 2000 omdat die op de Sponturfwijk plm. f 1400 gekost heeft en men van oordeel is dat de nieuwe school in de eerste tien jaren in de behoefte kan voorzien en de overige f 1450 te gebruiken tot het vergrooten van de school van meester Jansen en de woning daarbij aan te trekken en een nieuwe woning voor de meester naast de school te plaatsen". Het is op 5 December 1838 dat in de vergadering van de Raad "wordt gelezen, een besluit van H.H. Gedeputeerde Staten dezer provincie, d.d. 22 November 1838, 1e. afd. no. 2487/1673, betrekkelijk den opbouw der nieuwe school aan de Vaart, waarop door den President wordt voorgesteld de noodige herzieningen en veranderingen in het bestek te doen bewerkstelligen door den timmerman Jacobus Kleinmeijer en de aanbesteding na voorafgaande kerkesprakeen annonce in de Overijsselsche Courant te doen plaats hebben op Woensdag 16 Januari 1839, waarop die voorstel in rondvraag gebragt wordt en emt meerderheid van stemmen besloten wordt dit voorstel niet aan te nemen, maar de Groot Edelachtbare Heeren nogmaals voor te stellen, die nieuwe school op zulk een groote schaal niet te doen aanbesteden, maar een nieuwe school te plaatsen van plm. f 2000 beschouwd wordt als te bezwarend voor de gemeente, zoowel in de eerste kosten tot opbouwals naderhand in onderhoud en men van oordeel is een school van f 2000 in de eerste 10 jaren tenminste voldoende is. Het raadslid Daman verzoekt dat er in de notulen melding wordt gemaakt van zijn gevoelen en wel daarin te plaatsen, "dat hij van gevoelen is dat het gedeelte dezer gemeente waar de nieuwe school gebouwd zal worden, nimmer zoozeer zal bevolkt worden, dat de onderhavige school vol zal worden. Het is thans (1965) 127 jaren na deze uitspraak van het raadslid Daman.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 408 De tegenwoordige bewoners der gemeente Avereest en meer speciaal die van de Streek Sluis 6 en Sluis 7, kunnen thans een antwoord geven op de vraag, in hoever er in deze "profetische" woorden gesproken in de eerste jaren van het bewoonbaar worden der streek, toen nog genoemd "het Rheezerveen" en kern van waaarheid zat. Dat er in de eerste jaren van het bestaan der veenkolonie Dedemsvaart voor de verwarming van de scholen geen grote bedragen worde uitgegeven, blijkt, als men leest, dat in de vergadering van 5 December 1838 besloten wordt, de meesters voor brandstof een zekere som jaarlijks toe te staan en wel aan Jansen (Dedemsvaart) Krap (Sponturfwijk) ieder f 15 en Naarding (Oud-Avereest) f 20 in het jaar. Zeer seker zal hier toen van toepassing zijn geweest, het bekende spreekwoord "In het veen ziet men op geen turfje", zoodat men voor de genoemde bedragen een flinke hoeveelheid turf betrekken kon. Als een typische bijzonderheid kan ik nog vermelden, dat meester Akkerman, de opvolger van meester Krap aan de Sponturfwijk op zijn grond turf liet graven en deze verkocht aan de gemeente voor de school aan de Sponturfwijk. De bouw van de nieuwe school te Rheezerveen (sluis) was nog niet van de baan, want in de vergadering van 23 Januari 1839 wordt gelezen een besluit van H.H. Gedeputeerde Staten van 3 Januari 1839, 1e. afd.no. 2818/24, waarbij het Gemeentebestuur uitgenoodigd wordt om alsnog de eenmaal geprojecteerde school te doen bouwen, enz. enz. wordt bepaald het bestek en teekening aan den timmerman J. Kleinmeijer te overhandigen met verzoek de noodige veranderingen daarin te brengen en hetzelve alsdan aan de Groot Edel Achtbare Heeren Gedeputeerde Staten toe te zenden, met kennisgeving dat het Gemeentebestuur alsnu genegen is de school volgens teekening en bestek van den Heer Lohman te doen aanbesteden. De Raad echter vertrouwt dat het H.H. Gedeputeerde Staten ook goedgunstig zal mogen behagen om voor de school aan de Dedemsvaart welke zoo noodwendig moet vergroot worden de gemeente te ondersteunen en hun daarin zoveel mogelijk behulpzaam te zijn". Het bestek en de teekening van de plaatselijke timmerman, Jacobus Kleinmeijer was blijkbaar niet voldoende geweest en zo werd de school gebouwd volgens het ontwerp van de stadarchitect Lohman uit Deventer. In de eerste jaren van het bestaan der gemeente Avereest was men hier dikwijls op Deventer aangewezen. Uiteindelijk werden dan de stukken goedgekeurd en in de vergadering van de Raad op 9 Februari 1839 wordt dit goedkeuringsbesluit gelezen. Het luidde als volgt; "Besluit van H.H. Gedeputeerde Staten, d.d. 31 Januari 1839 1e. afd. no. 225/132, waarbij de aanmerkingen van de timmerman J. Kleinmeijer gedeeltelijk worden goedgekeurd en het Gemeentebestuur verzoekende alsnu de school aan te besteden, zoo wordt er besloten den 12, 15 en 22 de annonce in de Courant te plaatsen en op het Hooggeveen te doen aflezen en 27 de school aan te besteden". Op 27 Februari 1839 wordt overgegaan tot het aanbesteden van de nieuwe school aan de Dedemsvaart (Sluis 6) welke door J.Kleinmeijer wordt aangenomen voor f 3770. Dat de Gedeputeerde Staten een wat ruimer blik hadden dan de Raad der gemeente blijkt m.i. wel uit het volgende besluit; 1e. Afdeeling Zwolle, den 22 November 1838. No. 2487/1673. Opbouw en vernieuwing van scholen te Avereest. De Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel; Gelezen een missive van den Burgemeester van Avereest van den 13 dezer, no. 410, daarbij namens den Gemeenteraad aldaar voordragende, om de nieuwe school op een mindere schaal dan bij de resolutie van den 25 October l.l. no. 1539, was aangenomen te bouwen en het plan daartoe door eenen anderen bouwkundige aan den architect Loman te doen vervaardigen en om voorts de overige gelden voor de vergrooting van de thans bestaande school en onderwijzerswoning aan de Dedemsvaart te besteden. Hebben goedgevonden;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 409 Den Burgemeester van Avereest bij een afschrift dezer te verzoeken om den Gemeenteraad te doen opmerken dat de ontworpene school bij het bestaande aantal kinderen en de toenemende bevolking niet te ruim is en dat de Gemmente nu zij voor die ontwerp twee derde gedeelte der kosten ten geschenke ontvangt, meer belang bij een sterk sterk en doelmatig , dan bij een min kostbaar gebouw heeft. Dat dit Kollegie ongenegen is om subsidiën te verleenen of Rijkssubsidiën aan te vragen, wanneer het niet overtuigd is, dat het gebouw op een voldoende schaal en door eene kundige hand is ontworpen. Dat hetzelve evenzeer bereid is om de Gemeente te ondersteunen in de kosten van vergrooting der school aan de Dedemsvaart, zoodra daaroe overeenkomstig de vermelde resolutie een nader plan zal zijn ingezonden. En den Gemeenteraad wijders uit te noodigen om de eerstbedoelde aanbesteding volgens het goedgekeurde plan ten spoedigsten te doen plaats hebben en voor den 10 December eerstkomende te berigten wanneer die aanbesteding volgens het goedgekeurde plan zal geschieden teneinde daarop bij het doen der voordragt tot verhooging van het reeds toegestane rijkssubsidie zal kunnen worden gelet. De Gedeputeerde Staten, enz. Zo is dan in de zomer van 1839 de eerste school te Sluit 6 gebouwd. Op 2 November 1839 wordt door de timmerman Barend Plomp aan de Raad der gemeente gerapporteerd, "dat hij de nieuwe school heeft opgenomen en dat dezelve volgens teekening en bestek was vervaardigd". Op diezelfde datum, 2 November 1839 worden door de Raad de eerste stappen gedaan om te komen tot de benoeming van een onderwijzer aan de nieuwe school. In de vergadering op die datum wordt gelezen een missive van Z.E. den Heer Gouverveur dezer Provincie, d.d. 14 October 1839, 1e. afd. no. 4640/3654, houdende informatie dat bij Zijne Majesteits besluit, d.d. 1 October 1839, no. 71, ten behoeve van den te beroepen onderwijzer aan de Dedemsvaart is verleend een rijksjaarwedde ad f 150 en wel voorloopig voor den tijd van drie jaren. De President stelt voor aangezien de opbrengst der schoolgelden voor den nieuwen onderwijzer wisselvallig is en men die moeilijk zal kunnen bepalen den Heer W. Weide, thans ondermeester in den Ham, welke bij monde der President om dien post gesolliciteerd had, zonder vergelijkend ezamen tot die betrekking voor te dragen, dewijl hij algemeen bekend staat niet alleen als zeer kundig, maar ook zeer geschikt om met de kinderen om te gaan en de gaaf te bezitten van goed en grondig onderwijs te geven en dat diens aanstelling alsdan zoude behooren plaast te hebben onder verpligting dat wanneer het getal der schoolgaande kinderen boven de 100 mogt stijgen hij eenen ondermeester van eenigen rang ten genoege van het Gemeentebestuur en dat zoo het aantal boven de 150 kwam, hij daar en boven een assistant zoude moeten nemen ten zijne koste, waar over gedelibireerd zijnde met eenparige stemmen besloten wordt de President te verzoeken gelijk voorstel aan den Heer Schoolopziener te doen en zoo ZHWG. Zich daar mee vereenigen kan de vereischte authorisatie van de Groot Edel Achtbare Heeren Gedeputeerde Staten aan te vragen". In de vergadering van 30 November 1839 wordt gelezen een missive van Z.E.den Gouverneur, d.d.25 November 1839, 1e.afd.no. 5280/4117, waarbij verwittigd wordt, dat door Z.E. den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken de noodige authorisatie is verleend tot het benoemen van den Heer W. Weide als schoolonderwijzer te Avereest aan de Dedemsvaart, welke missive voor notificatie wordt aangenomen. Hiermede was de benoeming van den Heer W. Weide tot onderwijzer aan de school te Sluis 6 een feit geworden. De veen kolonie Dedemsvaart had hiermede twee onderwijzers uit den Ham. In diezelfde vergadering deelde de President mede, dat de assessor Frederik Boterman en het raadslid Jan Mulder als eigenaren van den grond waarop de nieuwe school aan de Dedemsvaart was gebouwd,te kennen hebben gegeven geene gelden voor dien grond te verlangen, maar dezelve zonder eenige betaling aan de gemeente willen afstaan. Waaromtrent besloten wordt om autorisatie aan te vragen tot accepteeren dier donatie. Het scheen in die dagen meer gebruikelijk te zijn de grond om niet aan de gemeente aan te bieden, zooals ook gebeurde met de grond bestemd voor het Marktplein te Dedemsvaart. Zo had men dan in het oostelijke deel der gemeente een flinke nieuwe school, maar in het centrum van de plaats sukkeld men nog voort met de vervallen en veel te kleine schoolvan het voormalige Ambt-Ommen. Voor deze school was nog een lange lijdensweg weggelegd, vooraleer hier een afdoende oplossing was tot stand gekomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 410 Deze school kwam weer eens ter sprake in de vergadering van 16 April 1840, waarvna vermeld wordt; "Daarna wordt overgegaan tot het reeds meermalen behandelde terzake de vergrooting van het schoolgebouw aan de Dedemsvaart als ten eenen male ontoereikende om in de noodige behoeften tot het geven van geschikt en doelmatig onderwijs te voorzien, alsmede over de aan gedacht lokaal verbonden onderwijzerswoning, zoo is na rijpe delibiratie besloten; 1e. om een geheel nieuwe school te stichten en den geest en bouwtrent als die welke anno passato in de markte van Rheeze (Sluis 6) gebouwd is, met de noodige veranderingen, zooals men voor het gebruik zal dienstig oordeelen, terwijl het oude schoolgebouw zalblijven staan, totdat de nieuwe school in gereedheid zal zijn ter voorkoming van voor zoo een geruimen tijd het onderwijs te doen stilstaan. 2e. de onderwijzerswoning te bouwen, afgescheiden van de school zelve, een en ander mits de onderwijzer F. Jansen een ondermeester houde van rang, ten genoege van het Gemeentebestuur voor welke kosten het Gemeente bestuur hem des jaarlijks zal tegemoetkomen met f 60. Alvorens echter tot genoemde werken over te gaan wordt de Burgemeester uitgenoodigd eerst te informeeren of eztra benoodigde gelden over minstens2/3 aandeel zoo van het Rijk als de Provincie zoude te verkrijgen zijn. Alvorens de schoolmeester Jansen af te vragen welke schadeloosstelling hij wenschte te hebben van het Gemeentebestuur voor het houden van een ondermeester. In de vergadering van 20 Mei 1840 doet de Burgemeester verslag van de vergadering omtrent het verlangen van subsidie tot het bouwen eener nieuwe school aan de Dedemsvaart en zegt daarover met het lid der G.S. den Heer J.A. Sandberg te hebben geconfereerd, welke Z.E.G. gezegd heeft, dat en de Provincie en het Rijk voor dezen jare geene subsidie zullen verleenen en alzoo daarmede zoude moeten gewacht worden tot een volgend jaar, waarover gedelibireerd zijnde, zoo wordt de Burgemeester verzocht bij H.H. Gedeputeerde Staten aan te vragen of hun Ed. Gr. Achtb. de verkrijging dier gelden op een volgend jaar willen garandeeren en in dat geval autorisatie te verleenen om de benoodigde gelden te mogen negotiëren en de school volgens een te maken bestek en teekening onder aprobatie van Hun Ed. Gr. Achtbaren aan te besteden". Op 27 Mei 1840 verwittigd de Burgemeester de Raad dat hij overeenkomstig het besluit in de vorige vergadering genomen betreffende de herbouw der school en meesterswoning aan de Vaart de H.H. Gedeputeerde Staten had aangeschreven en hij daarop het antwoord was inwachtende. In de vergadering van 8 Juli 1840 wordt dit antwoord aan de Raad voorgelezen waarbij te kennen wordt gegeven, dat de Gedeputeerden geen fondsen aanwezig hebben om eene verhoogde subsidie ter vergrooting van de school van Jansen te verleenen en die over het jaar 1841 alsnog niet kunnen toestaan, aangezien de begrooting van de Provincie nog niet over 1841 is gearresteerd. En wanneer de gemeente gelden wil negotieeren er dan een extract in duplo moet zijn om de Koninklijke sanctie te verlangen. Hetgeen voor notificatie wordt aangenomen. Op 16 December 1840 gaat de Raad der gemeente Avereest andermaal over tot de behandeling omtrent de oude school aan de Dedemsvaart. De geheele Raad ten volle bewust van de dringende behoeften, welke er alhier bestaan omtrent de vergrooting van bedoeld schoolgebouw als ten eenemale ontoereikend tot het doelmatig geven van onderwijs en veel te klein om het getal schoolpligtige kinderen te kunnen bevatten, waardoor den bereids ook een 50 kinderen grootendeels van het onderwijs verstoken worden, doch aangezien dezelve niet dan met vele kosten kan vergroot worden, zonder nogtans ten volle aan het doel te beantwoorden, zoo wordt er na rijpe overweging besloten het oude schoolgebouw te amoveren en eene geheel nieuwe school te stichten voor ruim 300 kinderen, welke kosten beraamd zijn op f 4500, waartoe de gemeente 1/3 zal bijdragen, terwijl de Burgemeester wordt uitgenoodigd zulks bij request ter kennisse te brengen van Hunne Ed. Gr. Achtbaren met eerbiedig verzoek daartoe gelijke subsidie van f 1500 te verleenen uit de Provinciale fondsen en bij rekweste van Z.M. de Koning eveneens dusdanige subsidie van Rijkswege door tussenkomst van H.H. Gedeputeerde Staten aan te vragen. Ook schoolmeester Jansen zat niet stil en in de vergadering van 6 Maart 1841 wordt een adres van genoemde Jansen gelezen, waarin hij verzoekt om zoveel mogelijk werkzaam te zijn tot de begrooting

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 411 zijner school aan de Dedemsvaart, waaromtrent besloten wordt hetzelve copielijk over te leggen aan H.H. Gedeputeerde Staten met verzoek hetzelve in gunstige overweging te nemen en om zoveel doenlijk behulpzaam te zijn, dat die school nog in het voorjaar kan worden aanbesteed. Dat het voor ongeveer 125 jaren geleden tussen raadsleden en het college van Burgemeester en Assessoren niet altijd "boterde" blijkt in de vergadering van 7 April 1841, waar ten opzichte van het Raadslid Daman zeer groote woorden worden gebruikt. In die vergadering brengt de Burgemeester ter tafel een rekwest van het raadslid Daman bij aposttel van H.H. Gedeputeerde Staten in handen van den Raad gesteld. Na voorlezing geeft de Raad zijn verwondering en misnoegen te keene als moetende veronderstellen dat Daman iets op den Raad had aan te merken en daar hij in een vorige vergadering tegenwoordig was geweest, waarin besloten was H.H. Gedeputeerde Staten beleefdelijk te verzoeken on behulpzaam te zijn tot den opbouw van een nieuwe school te Dedemsvaart, het derhalve niet te pas komt, dat Daman als lid van de Raad zich afzonderlijk adresseerde en begrijpende volgens eed en pligt zoodanig te moeten handelen, alsdan de overige leden van meineedigheid en pligtsverzuim beschuldigende. Waarop Daman verklaarde, dat hij met dat doel het rekwest niet had opgesteld want dat hij niets op den Raad had aan te merken, maar dat hogere autoriteiten hem hadden gezegd zoodanig te moeten handelen. Overigens besluit de Raad de Groot Edel Achtbare Heeren Gedeputeerden alsnog alle bijgaande verzoeken tot vergrooting der onderwerpelijke school in de overtuiging der groote behoefte en noodzakelijkheid. In de vergadering van 23 Juni 1841 wordt behandeld een adres van den schoolmeester W. Weide, waarbij deze verzoekt, dat de Raad voor rekening der gemeente een woonhuis voor hem zal doen bouwen of hem jaarlijks een billijke som voor huishuus te geven. Waaromtrent besloten wordt ter kennisse van den adressant te brengen dat aangezien hij als schoolonderwijzer is beeroepen zonder genot van vrije woning en de gemeente-comptabiliteit niet gedoogd meerder dan de hoogst noodzakelijke uitgaven te doen en alzoo in zijn verzoek niet kan worden getreden. Zoals wij reeds zagen, adresseerde het raadslid Daman buiten de Raad om bij de autoriteiten over de oude vervallen school in de "kom" van de veenkolonie Dedemsvaart. Ook de ingezetenen gingen hun beklag doen over de onhoudbare toestand. Dit laatste adres komt ter sprake in de vergadering van 10 November 1841 waarin gelezen wordt een apostillaire aanschrijving van Z.E. den Gouverneur dezer provincie van den 19 October 1841, 1e. afd. no. 4006, houdende een Rekwest met verzoek om berigt op een bij genoemde aanschrijving gevoegd adres aan Z.M. den Koning door eenige ingezetenen dezer gemeente, zuch beklagende over den slechten staat en de ten eenenmale ontoereikende toestand, waarin zich het oude schoolgebouw gelegen in de kom dezer gemeente bevindt, Zijne Majesteit nederig verzoekende om door het daarvoor verstrekken der noodige geldelijke bijdrage, zoodra mogelijk hunne billijke klachten in dezen worden uit den weg geruimd en in hunne dringende behoefte als ten deze ten opzigte van het onderwijs worde voorzien. De Raad reeds sedert lang bedacht om zoveel mogelijk van zijne zijde in de allerdringenste behoefte te voorzien door genoemd schoollokaal te vergrooten of te doen herbouwen was ook geenszins nalatig om daartoe alle pogingen in het werk te stellen inzonderheid voor dit gedeelte der gemeente, in het jaar 1837 van het Ambt-Ommen werd afgescheiden en tot de gemeente Avereest gevoegd werd, en werd deze zaak behandeld in de raadsvergaderingen van den 22 Mei, 9 Juni, 24 Juni en 7 Augustus 1837, 6 November 1838 en 11 November 1838, 23 Januari en 2 November 1839, 16 April, 20 Mei en 16 December 1840 en 6 Maart en 7 April 1841, waarvan dan ook de Extracten uit het verhandelde in den Raad zoo dikwijls als men van oordeel was dientengevolge aan H.H. Gedeputeerde Staten werd ingezonden H. Ed. Gr. Achtb.welwillend medewerking inroepende in deze, terwijl er bovendien in de maand December 1839 en 1840 hierover bereids door het Gemeentebestuur alzoo aan Z.M. de Koning is gerekesteerd, zonder dat het Gemeentebestuur zich heeft mogen verheugen op deszelfs pogingen met een goede uitslag bekroond te zien, aangezien nu de Raad ten volle overtuigd is, door de allenzins dringende behoefte om in de kom der gemeente een groot en meer doelmatig schoollokaal te bezitten, zoo is het dezelve het onderhavige rekwest aller goedgunstigst moet appageren en nogmaals H.E. Gr. Achtb. beleefdelijk verzocht dezelve veel vermogende pogingen en welwillende medewerking daartoe aan te wenden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 412 Het is in de vergadering van 14 April 1842 dat de Burgemeester nogmaals de school aan de Vaart ter sprake brengt en "voorstelt,daar de vergrooting der school te Dedemsvaart eene der grootste belangen dezer gemeente is, H.H. Ed. Groot.Achtb.Heeren Gedeputeerde Staten te verzoeken zoveel mogelijk hare belangen dienaangaande te behartigen en op eene Rijkssubsidie aan te brengen. Welk voorstel met algemeene stemmen wordt goedgekeurd en de President verzocht H.H. Gedeputeerden dit hun verzoek kenbaar te maken. In de vergadering van 17 Augustus 1842 wordt het antwoord van H.H. Gedeputeerde voorgelegen, waarbij te kennen wordt gegeven, dat uit hoofde van gebrek aan toereikende fondsen voor het tegenwoordige de subsidie door ons gevraagd uit des Rijks kas tot opbouw eener nieuwe school aan de Dedemsvaart niet kan worden verleend, doch dat bij den aanvang van het volgende jaar door H.H. Gedeputeerden een nader onderzoek daaromtrent zal worden gedaan. Welk besluit voor notificatie wordt aangenomen. Al vijf jaar was men onafgebroken bezig om in de kom van het dorp een enigszins aan de eisen van de tijd voldoende school te krijgen en nog altijd had men geen enkel resultaat. In de vergadering van 23 November 1842 komt de school te Sluis 6, of zoals men toen sprak, de school in de markte van Rheeze, weer een ter sprake. In de latere jaren sprak men zo volt, Sluis ^ en Sluis 7, doch in de eerste jaren na de afscheiding van Ambt-Hardenberg, lag het voor de hand, dat de oude benamingen, als "Rheezermarkte" en "het Rheeverveen" nog geregeld werden gebruikt. Thans in 1965 vindt men dat oude, dat oorspronkelijke terug in de naam van de voornaamste straat ter plaatse, "Rheezerend". In die bewuste vergadering van 23 November 1842 verwittigd de President den Raad, dat bij Zijne Majesteits Besluit van 1 October 1839,no. 41, ten behoeve van den onderwijzer te benoemen aan de Dedemsvaart nieuw gestichte school, is verleend een Rijksjaarwedde van f 150 voorloopig voor eenen termijn van drie jaren, in te gaan met den dag van infunctietreding van den onderwijzer en welke infunctietreding heeft plaats gehad op den 8 sten December 1839 door den voor die school beroepen onderwijzer Willem Weide en dat om die Rijksjaarwedde te belangen, dezelve weder opnieuw moet aangevraagd worden: het raadslid J.H. Daman stelt voor,aangezien het raadslid J.Mulder, den voornoemden onderwijzer in den 2 de graad van verwantschap bestaat hem de vergadering te doen verlaten, welk voorstel de goedkeuring van den Raad wegdraagt en gedacht raadslid de vergadering verlaat, waarna men overgaat om over de onderhavige zaak te delibireeren. Het komt den Raad allerwenschelijkst voor, dat de voorloopige toegestane jaarwedde ad. f 150 voor den onderwijzer van de nieuwegebouwde school in de markte van Rheeze blijvende worde en wel om reden de school in 2 vertrekken is verdeeld, waardoor de onderwijzer genoopt wordt een assistant-onderwijzer te houden, 2e dat aan het nieuwe Schoolgebouw geen onderwijzerswoning bestaat en hij evenzoo voor eigen rekening daarin moet voorzien, 3e. dat de financiëele aangelegenheden dezer gemeente niet gedoogen den onderwijzer eenige meerdere subsidie toe te kennen dan de gewone school gelden van de bij hem ter school gaande kinderen; dat derhalve bedoelde jaarwedde van Rijkswege allernoodzakelijk moet worden beschouwd; weshalve de Raad om alle aangevoerde redenen eerboediglijk de vrijheid, zich tot H.H. Gedeputeerde Staten te wenden, beleefdelijk verzoekende, de bedoelde Rijksjaarwedde á f 150 voor de ondwijzer van de nieuw gebouwde school in de markte van Rheeze aan de Dedemsvaart, gemeente Avereest voordurend (onleesbaar woord) aan te vragen. Wanneer hier zo'n enkel onleesbaar woord wordt vermeld, wordt hiermede niet gezegd,dat de andere woorden uit de notulen van 100 en meer jaren geleden alle "duidelijk leesbaar" zijn. Veelal is het een vergelijken geweest met andere woorden en lettertypen om het juiste woord te vermelden. De zinsbouw van die dagen was ook zo geheel anders dan die van tegenvoordig. Ik wil hiermede maar even duidelijk maken, dat het goed lezen van de notulen van een raadsvergadering uit die jaren tijd en geduld voordert. Telkens leest men in de stukken de naam W. Weide, onderwijzer aan de school in de markte van Rheeze en dan zal men zich niet altijd realiseren, dat deze W. Weide, die onderwijzer, dikwijls hoofd- en ondermeester tegelijk, ook nog gezinshoofd was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 413 Ik meen dan ook, dat vermelding van zijn gezinsleden hierbij passend is. Willem Weide, geboren te Ruinerwold, in 1809, gehuwd met Willemina Adriana Lindenhovius, geboren te Ambt-Ommen, in 1820. Hun kinderen; Wolter Frederik, geboren te Avereest in 1844. Everdina Johanna, geboren te Avereest in 1849, overleden aldaar op 17 Januari 1850. Jan Everhardt, geboren te Avereest, in 1851. Gerhardus Albertus, geboren te Avereest in 1853. Frederik Johannes, geboren te Avereest in 1855, en Everhardus Johannes, geboren te Avereest in 1857. De onhoudbare toestand waarin zijn school verkeerde, deed meester Jansen weer naar de pen grijpen en voor de zoveelste maal, wordt op 16 Februari 1843 in de vergadering van de Raad ter tafel gebracht een adres van den schoolonderwijzer F.Jansen, zich beklagende over den slechten toestand van het oude schoolgebouw aan de Dedemsvaart. De Raad vereenigt zich ten vollen met den inhoud van hetzelve en nadat er in het breedere was overhandelde, zoo werd met eenparigheid van stemmen besloten het copy van het adres aan H.H. Gedeputeerde Staten over te leggen, Hun Ed.Gr. Achtb. hulp in te roepen ter verlanging van een Rijks- en Provinciale subsidie tot de herbouw der school, de posten voorloopig op de straks op te maken Staat van Begrooting over 1843 over te dragen in buitengewonen ontvang en eindelijk om aan H. Ed. Gr. Acht.magtiging te vragen, de bestekken en teekening te laten maken, teneinde dezelve in dit voorjaar kan worden besteed en men dan den herbouw zoude kunnen beginnen en nog dit jaar geheel voltooid kan worden. Op 19 April 1843 stelt de President voor, aangezien de school van F. Jansen ten eenemale ontoereikende is, om in de dringende behoeften dezer gemeente te voorzien zoo zeer, dat zelfs kinderen van het genieten van doelmatig onderwijs zijn verstoken aan H.H. Gedeputeerde Staten autorisatie aan te vragen om de bestekken en teekening van de nieuw te schichten school in gereedheid te doen brengen en dezelve aan te besteden en indien er onverhoopt tot dien aanbouw geen Rijkssubsidie mogt worden verleend, of alsdan H. Ed. Gr. Achtb. de 2/3 der aannemingspenningen willen garandeeren, waarover gedelibireerd zijnde, zoo wordt besloten genoemde magtiging aan H.H. Gedeputeerde aan te vragen. Het antwoord van Ged. Staten op bovengenoemd besluit wordt gelezen in de vergadering van 26 Juni 1843. Hierin wordt de Raad te kennen gegeven, dat hij de teekeningen en bestekken kan doen gereed maken maar het H. Ed. Gr. Achtb. het 2/3 gedeelte der aannemingssom niet kunnen garanderen en wordt alzoo dit besluit voor notificatie aangenomen. Het is in de vergadering van 16 Augustus 1843 dat er eindelijk een weinig schot in deze zaak blijkt te komen. In deze vergadering wordt ter tafel gebragt eene aanschrijving van H.H. Gedeputeerde Staten van den 3 Augustus 1843, no. 1866/1423, begeleidende kopie request van Z.M. Besluit van 19 Juli l.l.no. 104, waarbij aan de gemeente Avereest tot het bouwen eener nieuwe school aan de Dedemsvaart een Rijkssubsidie van veertien honderd gulden is verleend geworden, met uitnodiging om alsnu ten spoedigste in overleg met den Heer Districtsschoolopziener het bestek en de teekening tot opbouw der bedoelde school aan dat Kollege in te zenden en wordt na rijpe overweging door den Raad besloten om alvorens aan die uitnoodiging gevolg te geven, H.H. Gedeputeerde Staten te verzoeken aan dit Bestuur met eenige spoed te willen berigten, of men dezerzijds kan staat maken op een gelijke uitkering uit de Provinciale fondsen, of te wel op f 1500 en zooals die provisioneel op de Begrooting over 1843 is uitgetrokken, latende de Gemeentefondsen niet toe eene grootere dan de laatst genoemde subsidie tot voorschreven doel toe te kennen, opdat men dezerzijds in staat zij naar gelang der te ontvangen gelden het bestek en de teekening voor eene nieuwe te bouwen school aan de Dedemsvaart te doen vervaardigen, opdat gedacht werk nog in dit jaar kan worden aanbesteed, het hout- en vakwerk zoveel mogelijk in voorraad worde klaargemaakt en men in het aanstaande voorjaar tot de geheel opbouwing en voltooijing der school kan overgaan en alsdan in de dringenste behoeften ten opzigte van het onderwijs ten spoedigste na behooren kan worden voorzien.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 414 Alweer een stapje nader tot het doen is men als in de vergadering van 13 September 1843 door de President wordt ter tafel gebracht een Besluit van H.H. Gedeputeerde Staten, d.d. 24 Augustus 1843, no. 2049/1544, betrekkelijk den opbouw der nieuwe school aan de Dedemsvaart in substantie inhoudende, dat het Kollegie van Gedeputeerde Staten niet ongenegen is de gemeente uit de Provinciale fondsen eenigzints te gemoet te komen, doch het bedrag dier subsidie niet kan bepalen alvorens de school is aanbesteed en nimmer f 1400 á f 1500 zal kunnen bedragen. Waarop de President voorstelt het bestek en teekening te doen opmaken door de timmerman Gaikema te Zwolle en de school te rigten voor 300 kinderen in een locaal te beramen op f 3600, de blinde muur van voren met looze kozijnen en zonnescherms te voorzien, drempels onder de ijzeren ramen en steenen kachels te plaatsen, het turfhok en de secreten in de oude school te plaatsen, welk voorstel met algemeene stemmen wordt aangenomen en de Burgemeester verzocht de uitvoering aan dit besluit te geven. In de vergadering van 11 October 1843 wordt ter tafel gebracht eene missive van den schoolonderwijzer W. Weide, dezelfs Rijkstoelage ad f 150 betreffende. De President stelt voor, om aangezien Z.M. Besluit van 1 October 1839, no. 71 aan den beroepene onderwijzer van de nieuwe school te Dedemsvaart voor den tijd van drie jaar een Rijksbijdrage van f 150 is verleend, dit bij request uit de notulen van de Raadsvergadering van 13 November 1842, de voortduring dier toelage is aangevraagd geworden welke echter voor een jaar ingegaan den 3 Dec. 1842 is toegekend, voor alsnu de voorduring dier jaarlijkse toelage als zoozeer in het belang der gemeente onbepaald aan te vragen, hetwelk de algemeene goedkeuring van de vergadering wegdraagt, worden de President uitgenoodigd hieraan wijders het noodige gevolg te geven. Dat er, nu ruim 120 jaren geleden, eigenaardige toestanden heersten bij het onderwijs, ook wat de bezoldiging van het peroneel betreft, komt tot uiting in het behandelde in de vergadering van 16 November 1843. "Wordt gelezen een adres van den schoolmeester F. Jansen, daarbij verzoekende een jaarlijkse subsidie uit de Gemeentekas van f 60, waartegen hij een ondermeester wil houden. Na eenige delibiratie wordt er besloten aan de Edel. Gr. Achtb. Heeren Gedeputeerden aan te vragen of niet de schoolmeester verpligt is voor eigen rekening eenen ondermeester te houden, dewijl hij van ieder schoolgaand kind per kwartaal 70 cent geniet en derhalve wanneer het aantal zoo groot is dat er een ondermeester vereischt wordt, hij uit dat vermeerderde tractement zelf iemand kan bekostigen. Dat ofschoon in zijn aanstelling van geen ondermeester wordt gemeld, de Raad vermeent bij het Schoolreglement bepaald is, wanneer het aantal kinderen tot boven 70 is gestegen, een ondermeester benoodigd wordt geacht. De Raad echter ten volle van de behoefte aan eenen ondermeester overtuigd neemt bij dezen de vrijheid aan H.H. Gedeputeerden te verzoeken, zoo spoedig mogelijk hen te elanderen op wien de verplichting rust om eenen onderwijzer te bezoldigen. In diezelfde vergadering komt ook weer de nieuw te bouwen school ter sprake en wordt gelezen, een apostellaire aanschrijving van H.H. Gedeputeerde Staten, d.d. 10November j.l. 1e. afd. 2743, waarbij den Raad wordt aangeschreven dat de school van meester Jansen moet worden verdeeld in twee localen en de Raad moet rapporteeren omtrent de aanmerkingen door de Schoolopziener gemaakt bij missive, d.d. 4 November 1843, no. 67. Na voorlezing van opgemelde missive van den Heer Schoolopziener besluit de Raad berusten in de aanmerking dat de school in twee vertrekken moet worden verdeeld, doch dat ze blijft persisteren de secreten afzonderlijk in de oude school behooren geplaatst te worden, dewijl zulks voor de gezondheid en reinheid huns inziens noodwendig is; de aanmerking omtrent de lesuren komt den Raad voor dat onjuist is, dewijl het genoegzaam schijnt te geblijken dezelve zijn ingerigt juist zoodanig als de Schoolopziener verlangt. Verders wordt er besloten de school in twee vertrekken te verdeelen en wel zoodanig, dat er een middelmuur door de school zal worden gelaatst zooals dezelve thans is geprojecteerd en wordt de Burgemeester verzocht de verandering in de teekening en bestek te doen bewerkstelligen en verder datgene te doen wat te dier zake zal noodig zijn". In de vergadering van 20 December 1843 wordt gelezen een besluit van H.H. Gedeputeerde Staten, d.d.7 December 1843, no. 3913/2133, houdende goedkeuring van de teekening, bestek en begrooting eener

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 415 nieuw te bouwen school aan de Dedemsvaart waaromtrent bepaald wordt de aanbesteding te beproeven in het begin van Januari 1844 op eenen dag door den Burgemeester te bepalen. Op 9 Januari 1844 zou men dan eindelijk overgaan tot het aanbesteden van het bouwen ener nieuwe school aan de Dedemsvaart. Al 7 lange jaren was de Raad van Avereest bezig geweest om het zover te krijgen. Men zou dan ook denken, dat, nu het zover was, dat de school er binnen afzienbare tijd zou staan, alle raadsleden hiermede ten volle accoord zouden gaan. Wanneer men deze mening was toegedaan, dan had men echter de grote voorzichtigheid, waarmede de raadsleden in die dagen de gemeentefinanciën beheerden, wel terdege onderschat, en al zou het dan nog maar weer enige tijd langer duren vooraleer de school gereed zou zijn, deze "langzame" en "uiterst voorzichtige" raadsleden legden zich daar rustig bij neer. In de notulen staat hierover vermeld; "Willende overgaan tot het aanbesteden eener nieuw te bouwen school aan de Dedemsvaart, zoo wordt door eenige leden bedenkingen gemaakt dezelve dezerzijds niet dadelijk te approberen, maar af te wachten hoeveel het subsidie door de Provincie te verleenen zal bedragen, aangezien van het Rijk f 1400 is ontvangen en op de begrooting der gemeente f 1500 is uitgetrokken en de financiële aangelegenheden dezer gemeente niet toelaten meerder dan f 1500 tot den opbouw der school betalen. Overgaande tot de aanbesteding zoo is gebleken, dat Hermannus Weener, timmerman te Avereest aannemer is geworden voor de som van f 3800, waarvan het Proces-Verbaal wordt opgemaakt en besloten hetzelve ter approbatie aan Heeren Gedeputeerde Staten in te zenden, met verzoek te bepalen dat het tekort á f 980 uit de Provinciale fondsen zal worden verleend als wanneer de Raad bereid is, die aanneming ook te gunnen". Op 8 Februari 1844 wordt de goedkeuring door H.H. Gedeputeerde Staten betreffende de opbouw der nieuwe school aan de Raad voorgelezen. Tevens delen zij de Raad mede, dat deze moet inzenden, eene door deskundigen opgemaakt (onleesbaar gedeelte) terzake van het gedeelte der school, hetwelk tot des meesters woning zal worden gebezigd. De President verwittigd den Raad dat hij een acte heeft doen opmaken en ingezonden is, welke bedroeg f 80 en van de aannemingssom moest worden afgetrokken als behoorende dat gedeelte der school alzoo aan de gemeente. Dat alzoo het tekort der verlangde subsidie van de Provincie bedroeg f 900, hetwelk hij Besluit van H.H. Gedeputeerde Staten d.d. 1 Februari 1844, no. 275/236 is verleend geworden, welk besluit wordt voorgelezen, waarop de Raad ook dadelijk overgaat de aanneming te approberen. Op 23 Maart 1844 brengt de Burgemeester ter tafel het bestek der nieuwe school aan de Dedemsvaart enm verwittigd den Raad dat B.Plomp, de betrekking als opzigter op zich heeft genomen en aan hem bereids copie der teekening en bestek is overhadigd, gelijk ook aan den aannemer. Dat echter moet worden bepaald ingevolge art. Zeven van het bestek de termijn van begin der bouwing, waarover gedelibireerd zijnde, wordt besloten, die termijn te doen aanvangen op den 15 April 1844 en dat alzoo elf weken daarna, inplaats van negen weken de school moet zijn afgewerkt en algeleverd worden. Wordende de President verzocht den aannemer zulks officieel ter kennis te brengen en hem verwittigen dat B. Plomp Snr. is aangesteld als opzichter over het werk. In de vergadering van 26 Juni 1844 verwittigd de President den Raad dat hij de opzichters Gaijkema en Plomp heeft ontboden, teneinde aan den Raad verslag te doen omtrent den opbouw der school, na verhoor van hen, zoo wordt de aannemer H. Weener binnengeroepen en hem zijn nalatigheid onder het oog gebragt en aangemaand thans alles zuiver te maken en het werk overeenskomstig het bestek te voltooijen. De Heer Ossemeijer uit Zwolle, alhier tegenwoordig neemt aan om de school te doen verwarmen met warme lucht en zal daarvan een teekening en bestek vervaardigen en zoo goedgekeurd wordende dezelve plaatsen. Ook de schoolmeesterswoning van onderwijzer Jansen kwam nader tot vernieuwing, want in de vergadering van 14 Augustus 1844 brengt de Burgemeester ter tafel een bestek en teekning opgemaakt door B. Plomp Snr. Mr Timmerman te dezen gemeente, strekkende ter vertimmering de schoolmeesterswoning aan de Dedemsvaart en brengt ter kennis des Raads dat de schoolmeester F. Jansen zijn verlangen had te kennen

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 416 gegeven om die vertimmering nog in dit jaar te doen als wanneer hij aan de aannemer een jaar rente á 5% van de aannemingssom wil geven, dewijl de gemeentekas niet toelaat die som dadelijk te betalen. Het bestek en teekening nagezien zijnde zoo besluit de Raad; 1. Het bestek en teekening met de opgave van kosten á f 700 goed te keuren; 2. De vertimmering alsnog dit jaar te doen, dewijl de meesterswoning noodwendig reparatie behoeft en het dan voordeeliger is (daar de meester 5% rente wil geven) in eens alle reparatiën te doen, dewijl de herstellingen die thans moeten geschieden nodeloos zijn voor de vertimmering van het gehele gebouw; 3. Aan de Edel Groot Achtbare Heeren Gedeputeerde Staten aan te vragen deze allernoodzakelijkste vertimmering uit de hand aan te besteden dewijl de ondervinding geleerd heeft, dat in deze gemeente nooit iemand anders dergelijke werken aanneemt als de alhier aanwezige timmerlieden, J. Kleinmeijer, B. Plomp Snr en H. Weener, zelfs is zulks nog gebleken bij de aanbesteding van de thans in bouwing zijnde school alwaar slechts twee aannemers van buiten de gemeente aanwezig waren en bij de inschrijving de kosten aanmerkelijk hooger hadden geraamd. Op 11 September 1844 overgaande tot de aanbesteding van het vertimmeren der oude school tot meesterswoning aan de Dedemsvaart, zoo bleek het dat B. Plomp, aannemer werd voor de som van f 760, waarvan Proces-Verbaal wordt opgemaakt en besloten het werk provisioneel te gunnen en de stukken op te zenden aan de Edel Groot Achtbare Heeren Gedeputeerde Staten met beleefdelijk verzoek hetzelve te approbeeren. En H. Groot Achtbaren ter kennis te brengen, dat de oorzaak der aanbesteding boven de geraamde kosten van f 700 is aangenoem, bestaat in de bijvoeging van art. 20 en de kosten van aanbesteding daarmee met de opmerking van het bestek had verondersteld de aanbesteding uit de hand en niet publiek zoude plaats hebben, welke veranderingen bijna f 100 meerder kosten veroorzaken. Dewijl de oude school onmiddelijk naast de nieuwe staat en die gedekt pannen moest gedekt zijn en het een vereischte bij de bouworde is, dat een wit bepleisterd huis met blaauwe pannen gedekt moet zijn, redene waarom art. 20 is bijgevoegd. Daar echter de aanbesteding niet boven de primitieve begrooting van kosten is, wanneer men de bijvoeging van art 20 in de kosten van aanbesteding weg had gelaten, zoo zoude de \raad gaarne spoedig de approbatie vernemen, dewijl anders de vertimmering in die jaar niet kan plaats hebben en de gemeente genoodzaakt is noodelooze kosten aan de woning te doen. In die jaren (1844) was er nog wel geen sprake van een schoonheidscommissie, zoals wij deze thans kennen. Toch blijkt uit het verslag van de raadsvergadering, dat men toen ook reeds oog had voor harmonieërende kleuren van muurwerk en dakpannen. In de vergadering van 25 September 1844 wordt gelezen een besluit van H.H. Gedeputeerde Staten, d.d. 19 September j.l.2e. Afd. no. 2356/1737, houdende approbatie der aanbesteding van de schoolmeesterswoning met last copie van het proces-verbaal aan H. Ed. Gr. Achtbaren in te zenden, waartoe de Burgemeester wordt uitgenoodigd. Wijders zegt de Burgemeester den aannemer Plomp daarvan kennis te hebben gegeven en de termijn op heden is ingegaan. Waarmede de Raad zich verenigt. Werd deaannemer van het schoolgebouw, H. Weener, reeds in de vergadering van 26 Juni 1844 geroepen om zich over het minder goede, door hem gemaakte werk te verantwoorden, in de vergadering van 2 October 1844 worden er weer tekortkomingen van hem besproken. In de vergadering verwittigd de Burgemeester den Raad, dat hij den opzichter B. Plomp had ontboden om verslag te doen van den toestand der nieuw gebouwd wordende school en Z.E. hier tegenwoordig is en binnen verzocht. Hij verklaart dat wanneer niet meerder werkvolk wordt gebezigd verzocht.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 417 Hij verklaart dat wanneer niet meerder werkvolk wordt gebezigd de school in langen tijd niet klaar kan worden, waaromtrent besloten wordt, de aannemer H.Weener zulks te gelasten en dat niet geschiedende er ander volk te plaatsen. Ook wordt er besloten den timmerman J. Kleinmeijer te belasten met het opzigt over de schoolmeesterswoning. Het schijnt mij toe, dat het in die jaren niet erg volmaakt was met bouw- en woningtoezicht in de gemeente Avereest. De ene timmerman aannemer was opzichter over de andere. Het ging steeds tussen Plomp, Kleinmeijer en Weener. Op 20 Augustus 1845 was de school dan eindelijk klaar. De Burgemeester verwittigd den Raad dat de nieuwe school aan de Dedemsvaart door H.Weener aangenomen is voltooid en opgenomen, dat Weener geen rekening voor het bijwerk had ingeleverd, maar daarvoor geen vergoeding verlangde, zoo het bestuur hem ook niet kort voor de dagen nawerkens, hetgeen door den Raad wordt goedgekeurd, wijders wordt de Burgemeester gemagtigt met Weener de afrekening na goedvinden van Z. Ed. Achtbare te sluiten en uit te betalen. Op 20 Augustus 1845 wordt ook de rekening behandeld van D. Gaijkema te Zwolle, als opzigter bij de school te Dedemsvaart, als,

1. voor het opmaken van bestek, enz. 3% f 113,40 2. aan wagenvragt volgens kwitansie, (reiskosten??) f 53,00 3. verteringen en ekstra onkosten f 26.00 4. reis naar Deventer f 6,00 5. inktkokers f 4,60 ------Totaal f 203,00

Wordt besloten depost sub 1 te reduceeren op f 50,00 De post sub 2 goed te keuren op f 53,00 De post sub 3 idem f 26,00 ------Totaal f129,00

Doch de post sub 4 niet de voldoen, als zijnde order welligt geschied en de sub no. 5 Weener te laten betalen. In de vergadering van 15 October 1845 komt de school in Rheeze eens weer ter sprake. De Burgemeester brengt ter tafeleen Extra copie van Z.M. besluit in dato 4 December 1843, no. 55, ons geworden bij Besluit van H.H. Gedeputeerden, d.d. 21 December 1843, 1e. Afd. no. 2983/2171 inhoudende dat aan den onderwijzer in de school de Dedemsvaart (Rheeze) slechts tot ultimo December 1845 een Rijksjaarwedde is toegekend. Na eenige delibiratiën wordt er besloten aan de Edel Gr. Achtb. Heeren Gedeputeerden dezer provincie te verzoeken; 1e. om aan W. Weide, onderwijzer in opgemelde school de vroegere jaarwedde van f 150 in het vervolg ook toe te kennen. Het is ongeveer twee jaar later als de Burgemeester in de vergadering van 5 October 1847 deze zaak weer aan de orde stelt en ter tafel brengt een besluit van H.H. Gedeputeerde Staten, d.d.18 December 1845, 1e.afd. no. 3041/2282,daarbij te kenne gevende, dat Z.M. besluit van den 1e. diermaande, no. 94 aan den onderwijzer W. Weide aan de Dedemsvaart voor den tijd van twee jaren is toegekend een jaarwedde uit des Rijks kas ad f 150 en dar die jaarwedde met ultimo December dezes jaars zal ophouden, zoo wordt er bepaald aan H.H. Gedeputeerde Staten te verzoeken aan Z.M. voor te dragen dat tractement voor altijd aan de onderwijzer in die school toe te kennen. In de vergadering van 15 Mei 1848 wordt andermaal ter taxatie ter tafel gebracht eene rekening van Gerrit van Dijk voor het schoonmaken der school van W.Weide over 1847 ten bedrage van f 13.05, welke na

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 418 door den Onderijzer Weide te zijn beoordeeld en te hoog bevonden, wordt beslist gezelve af te wijzen tenzij den crediteur dezelve naar billijkheid zoude willen verminderen. Of dit "hoge" bedrag nog veel is vermindered, heeft schrijver dezes niet gevonden. Dat er in die jaren eigenaardige toestanden waren blijkt uit het behandelde in de vergadering van 13 November 1848, waar andermaal ter tafel wordt gebracht de missive van den schoolonderwijzer F.Jansen, houdende reclame om van den hoofdlijken omslag te worden vrijgesteld op grond van een vroeger genomen Raadsbesluit, waarbij hij gelijktijdig met J. Naarding (onderwijzer te Oud-Avereest) daarvan was verschoond, ter tegemoetkoming voor het gratsi aflezen van gemeente-publicaties. Waarop dat besluit door den President wordt gelezen, benevens de aanstelling, doch geen dier beide documenten zijne reclame rechtvaardigende besluit de Raad dezelve af te wijzen. Was dit besluit niet erg gunstig voor de onderwijzer Jansen, het besluit genomen in de vergadering van 21 Februari 1849 hield een salarisverlaging van f 60 per jaar in, een in die jaren groot bedrag. Er wordt van vermeld; "Eindelijk wordt teruggekomen op de vroeger ter tafel gebrachte bezuiniging ten aanzien van de toelage ad zestig gulden in het jaar aan den onderwijzer F.Jansen en bij meerderheid van stemmen besloten, Z. Ed. kennis te geven, dat in te gaan met het jaar 1850 die toelage zal worden ingetrokken". Dat meester Jansen het er niet bij heeft gelaten blijkt als in de vergadering van 23 Mei 1849 wordt gelezen een adres van den onderwijzer F. Jansen te Dedemsvaart, waarbij Z. Ed. onder omstandige uiteenzetting zijne toelage ad f 60 reclameert, welke bij Raadsdelibiratie van den 21 Februari 1849 is besloten om ter bezuiniging met het jaar 1850 in te trekken. De Burgemeester ontwikkeld in het breede de aangevoerde gronden en verklaart evenals vroeger, dat de toelage á f 60 Z. Ed. Achtbare alle sints billijk voorkomt en wel genegen zoude zijn om onder intrekking van het op 21 Februari l.l. genomen besluit, die subsidie te continueeren. De leden van den Raad hierin echter van gevoelen verschillende uit aanmerking de wettelijke voorschriften evenmin het Bestuur als de onderwijzer verpligt om eenen ondermeester te bekostigen en de indertijd gemaakte overeenkomst huns inziens bij een algemeene bezuiniging behoord opgeheven te worden temeer daar het aantal leerlingen sints dien tijd aanzienlijk is vermeerderd, waardoor de bezoldiging gevolglijk ook belangrijk is vermeerderd. Oordeeld hieromtrent onder inzending van het adres H.H. Gedeputeerde Staten te verzoeken, in dezen U Ed. Gr. Achtb. te willen kenbaar maken en de billijke weg aan te wijzen. Meester Jansen liet het er niet bij zitten en adresseerde andermaal aan de Raad en zo wordt in de vergadering van 26 October 1849 gelezen een adres van den Onderwijzer F.Jansen houdende reclame van de ingetrokken subsidie á f 60, ten fine van berigt in verband met de resolutie van den 31 Mei l.l.no. 1287 in handen van den Raad gesteld bij appostille van den 8 September 1849, 2e. afd. no. 2615. Waarop na delibiratiën is besloten te persisteren bij het Besluit van den Raad van den 1 Augustus l.l. nummer 4. In de vergadering van 28 November 1849 wordt wederom een adres gelezen van de schoolonderwijzer F. Jansen, daarbij verzoekende hem het tot heden verleende subsidie voor eenen ondermeester alsnog bij voortduring worde toegekend en bijaldien de Raad daartoe niet besluiten kan hem alsdan de toelage voor de brandstof verdubbele en op f 30 bepaald en eindelijk om hem evenals Naarding vrij te kennen van de betaling in de hoofdelijke omslag, waartegen hij alle stukken van gemeentewege uitgaan om niet wil aflezen. Na eenige delibiratien wordt er besloten om het verlangde subsidie niet te verleenen, maar het verzoek om de toelage voor brandstof te brengen op f 30 en in het vervolg aan hem voor het aflezen het gebruikelijke salaris toe te kennen, ten laatste wordt nog besloten om Naarding (schoolmeester te Oud-Avereest) evenals Jansen in den hoofdelijken omslag aan te slaan en voor het publiceren der gemeentestukken te salariëren en alzoo het vroeger genomen besluit in te trekken. Het duurt dan twee jaren voor de school van meester Jansen en van meester Weide weer in de Raad ter sprake komen. In de vergadering van 28 November 1851 wordt gelezen een verzoek van F.Jansen, onderwijzer te Dedemsvaart om eene bergplaats voor brandstoffen bij zijn schoollocaal. Besloten wordt deze zaak tot een volgende vergadering te verdagen en inmiddels H.H. Burgemeester en Wethouders te verzoeken het noodige onderzoek in te stellen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 419 Deze brandstofplaats komt andermaal ter sprake in de vergadering van 29 December 1851. Alsdan geeft de voorzitter te kennen, dat de onderwijzer Jansen opnieuw heeft aangedrongen op het bouwen van een schuurtje of tegemoetkoming daartoe tot berging van turf naar aanleiding waarvan besloten wordt den onderwijzer Jansen aan te bieden de som van f 16 onder voorwaarde daarvoor de verlangde bergplaats te doen maken en onderhouden zonder verder bezwaar voor de gemeente. Als men nu, ruim 100 jaren later, dergelijke verzoeken leest om bedragen van f 60, om een bedrag van f 16 voor een turfschuurtje, dan komt men er zo gemakkelijk toe, om deze verzoeken te meten met de maatstaven van thans en daardoor geringschattend te spreken en te denken over de verzoekers van toen. Gezien evenwel in het raam en de toestanden van 1851, waren dergelijk bedragen voor de schoolmeesters van die dagen van zeer groot belang. Dat er in de vijftiger jaren van de vorige eeuw eigenaardige toestanden bestonden over het uitbetalen van het loon en het belonen van bewezen diensten aan de gemeente blijkt als in de vergadering van 5 April 1853 de Voorzitter te kennen geeft, dat ondanks het herhaald gedaan verzoek aan de onderwijzers F. Jansen en J.Naarding om ter bezuiniging zoowel als uit consideratie dat zij thans onmiddelijk na afloop van elk kwartaal hunne jaarwedde kunnen ontvangen (waarop zij vroeger twee jaren en langer moesten wachten) zouden afzien van hunne declaratiën wegens het aflezen van gemeente publicatiën zij zich ongenegen betoonen aan die uitnoodiging te voldoen, zich beroepende op het Raadsbesluit van den 28 November 1849, waarbij hun dat emolument was toegestaan. De vergadering overwegende dat zolang dat besluit niet buiten effect was gesteld, de betaling bezwaarlijk kan worden geweigerd, magtigt Burgemeester en Wethouders om tot betaling dier declaratoe de noodige bevelschriften af ten geven en verzoekt om desnoodig oordeelen de tot het aflezen van publicatiën later een minder kostbaren en beteren regel voor te stellen. Dat de verwarming van de schoollocalen in die dagen zeer primitief was, blijkt uit het verhandelde in de vergadering van 5 Januari 1854, waar een lid van de Raad, H.B. Scholten mededeeld, dat de verwarming der school van W. Weide veel te wenschen overlaat en daarin zijns inziens niet anders kan worden voorzien, dan door in ieder der twee localen een kagchel te plaatsen. Na overweging wordt aan het lid Scholten opgedragen in de behoefte te doen voorzien. Uit zijn eigen schooljaren kan schrijver dezes zich nog herinneren, dat op een kast in de school verschillende inhoudsmaten stonden. Schrijver kan zich niet herinneren, dat er bij het onderwijs gebruik van werd gemaakt. Het schijnt evenwel dat deze voorwerpen wel degelijk werden gebruikt bij het onderwijs en de leerlingen hierdoor zeer goed vertrouwd raakten met de maten en gewigten, welke in hun verder leven een rol zouden spelen bij de in- en verkoop van den door hen verbouwde producten en veevoederstoffen voor hunne bedrijven. Zoo deelt de Voorzitter in de vergadering van 3 November 1854 mede, dat de Heer Schoolopziener in dit District hem bij het laatste bezoek der scholen heeft verzocht we bevorderlijk te willen zijn tot het aanschaffen van vier stellen maten en gewigten die alleen in de school van F. Jansen ten deele aanwezig zijn en volgens het reglement in ieder school behoren gevonden worden. Na overweging wordt besloten dit onderwerp tot na de vaststelling der Wet op het onderwijs aan te houden. In de jaren, dat de turfgraverij in de veenkolonie "Dedemsvaart" in vol bedrijf was, kon men zeker voor weinig geld gedurende het winterseizoen een kachel stoken in de school. Zulks blijkt uit een brief van de onderwijzer W. Weide, ter tafel gebragt en gelezen in de vergadering van 1 December 1854, waarin deze verzocht: 1e. om terug te komen op het Raadsbesluit van den 3e. November j.l. waarbij hem in te gaan met 1855 slechts f 5 is toegelegd voor brandstoffen ten behoeve van de tweede kachel in zijne school. 2e. om bij de schoolnog een heimelijk gemak te doen maken. 3e. om de banken in de school te doen herstellen. Besloten:

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 420 Adressant te antwoorden dat er geen termen bestaan om aan zijn eerste verzoek te voldoen, doch dat aan het 2e. en 3e. verzoek gevolg zal worden gegeven. De brandstoffenvoorziening was in die dagen eenvoudig te regelen. Men gaf de onderwijzer van de school een zeker bedrag en die moest dan maar zien dat hij er mee uit kwam. Zo werd in de vergadering van 9 December 1854 op voorstel van het raadslid Scholten besloten om aan de onderwijzer W.Weide voor 1854 toe te kenne de som van f 5 voor tegemoetkoming in de kosten voor brandstoffen eener tweede kachel in zijne school en zijne toelage voor brandstoffen alzo te brengen op f 20 per jaar. Dat de woning van het hoofd der school, F. Jansen, in de kom van het dorp Dedemsvaart zeer eenvoudig was, blijkt uit het verhandelde in de vergadering van 8 Mei 1855, wanneer de voorzitter ter tafel brengt een aan Burgemeester en Wethouders gerigt verzoekschrift van genoemde F. Jansen om eenige herstellingen aan zijne woning, waarna wordt besloten daaraan gevolge te geven, behalve de gevraagde planken vloer in de woonkamer, welke uithoofde van de vochtigheid der woning zeer zeker spoedig zou vergaan en door de gestadige reparatiën te kostbaar zou worden. Dat het aantal leerlingen,anders dan thans, van invloed was op het salaris van de onderwijzer blijkt in de vergadering van 9 Maart 1858, waarin wordt gelezen een missive van den onderwijzer W. Weide, zich beklagende over het steeds verminderend aantal leerlingen en zijne daardoor verminderende inkomsten; Verzoekende deswegens op eenige wijze te worden schadeloos gesteld, alsmede om eene verhoogde vergoeding voor brandstof; besloten de tegemoetkoming voor brandstof met f 30, doch de regeling zijner jaarwedde te verschuiven tot de algeheele regeling der tractementen overeenkomstig de nieuwe wet op het onderwijs. Het jaar 1858 was voor meester Janssen (de naam Jansen, werd meestal met één s geschreven, doch officieel was het Janssen met twee s-en) een zeer droevig jaar. Al van vóór 1837 was hij weduwnaar en leefde hij met zijn dochter, zijn enigste kind, samen. En wij kunnen ons voorstellen, dat meester Janssen, zelf al op jaren, na een drukke schooldag, staande alléén in een school met twee lokalen voor een groot aantal leerlingen, dat hij na zo'n vermoeiende dag, de rust en gezelligheid zocht en vond in zijn woonkamer bij zijn dochter, die voor vader zorgde in de plaast van de vrouw en moeder. Wij kunnen ons indenken , dat die enigste dochter voor meester Jansses alles was, zijn steun en troost in het leven. En dan lezen wij in de registers van de Burgerlijke Stand, dat op 12 Mei 1858 te Avereest in het huis genummerd F. 32 is overleden, Gesina Hendrika Janssen, oud 27 jaren, ongehuwd, zonder beroep, dochter van Frederikus Janssen, schoolonderwijzer en van Albertje ten Have, overleden. Zeer zeker een zware slag voor meester Janssen, die hiermede feitelijks geheel alleen kwam te staan in het leven. Het was een nicht Gezina Hendrika Toersen, geboren te den Ham, 14 November 1932, in de geboorteplaats van meester Janssen, die hem verder tot aan zijn door verzorgde. Ik meen hiermede in dit artikel zo geheel dandelende over het ambtelijke leven van meester Janssen, even te moeten doen uitkomen, dat aan Frederikus Janssen, als mens, de slagen van het leven niet zijn voorbijgegaan. De school van meester Janssen breidde zich wat het aantal leerlingen betreft regelmatig uit, zodat in de vergadering van 15 Juli 1858 de Voorzitter in overweging geeft een door Janssen aan hem gedaan mondeling verzoek om aanstelling van een tweede ondermeester. Besloten dit onderwerp in een nadere vergadering te behandelen. Hier volgen de namen van enkele ondermeesters welke in het tijdvak 1850-1859 aan de school van meester Janssen zijn verbonden geweest. Gerhardus Johannes Akkerman, geboren te Oosterhesselen, 18 Juni 1824, later onderwijzer (Hoofd) aan de school aan de Sponturfwijk. Egge Boerma, geboren 30 Juni 1822 te Anloo, en Hermannus Zwijse, geboren 8 Februari 1827 te Gramsbergen. In de vergadering van 24 April 1860 wordt besproken de regeling van het lager onderwijs. Hiervan kan worden vermeld; School A, thans school Sluis 6, 170 leerlingen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 421 School E, thans school Sponturfwijk, 50 leerlingen. School F, thans school aan de Hoofdvaart, 250 leerlingen. School D, thans school Oud-Avereest, 100 leerlingen. Jaarwedde hoofdonderwijzer school A, f 450 zonder woning. Jaarwedde hoofdonderwijzer school E, f 280 zonder woning. Jaarwedde hoofdonderwijzer school F, f 700 met woning Jaarwedde hoofdonderwijzer school K, f 365 met woning. Op 1 December 1860 blijkt dat de bezetting van personeelvan school A bestaat uit een hoofdonderwijzer, een hulponderwijzer en een kweekeling; School F, een hoofdonderwijzer, twee hulponderwijzers en een kweekeling; School K, een hoofdonderwijzer en een kweekeling. Over de personeelsbezetting van de school aan de Sponturfwijk wordt niet gesproken, doch gewien het aantal leerlingen kan dit gerekend worden op niet meer, dan een hoofdonderwijzer. Was de jaarwedde van de onderwijzer aan school A in 1860 f 450, in de vergadering van 8 Juni 1861 wordt de jaarwedde van W. Weide verhoogd met f 25 per jaar en gebracht op f 545. Blijkbaar was de jaarwedde reeds eerder verhoogd. In de vergadering van 20 Juni 1861 wordt Jacob Klouwen, fungeerend ondermeester aan de school van meester Janssen aangesteld tot Hulonderwijzer aan die school. Dat de onderwijzer W. Weide niet tevreden was met zijn salaris blijkt uit het volgende; 5 Augustus 1861, afwijzend wordt beschikt op een verzoek om verhooging van zijn jaarwedde door W. Weide. 19 December 1861 wordt behandeld een adres van den Onderwijzer, W.Weide aan Z.M. den Koning om verhooging zijner jaarwedde. Weide had een onzuiver inkomen van f 772,60.Hiervan moest worden afgetrokken voor een hulponderwijzer f 175, voor gemis aan vrije woning f 50 en voor opkomsten der avondschool f 32, tezamen f 275, waarna een zuiver inkomen overbleef van f 515,60. Het verzoek werd afgewezen. 10 Februari 1892. Wordt ter tafel gebracht een Koninklijk Besluit en een daarbij gevoegde missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken allen betrekking hebbende op een wijziging in het bedrag der Jaarwedde van den onderwijzer W. Weide. Naar aanleiding hiervan wordt besloten de jaarwedde van den onderwijzer W. Weide te brengen op f 600, benevens f 50 voor het gemis van een vrije woning. De op 20 Juni 1861 benoemde onderwijzer Jacob Klouwen wordt in de vergadering van 15 April 1862 reeds weer eervol ontslag verleend wegens vertrek uit de gemeente. Op 20 October 1862 geeft de onderwijzer Weide kennis, dat zijn zoon W.F.Weide als hulponderwijzer is geëxamineerd en toegelaten en verzoekt hem in die betrekking bij zijne school aan te stellen en te bezoldigen. Wordt besloten aan Weide kennis te geven, dat indien zijn zoon dit jaar tegen de som van f 100 als kweekeling werkzaam blijft, hij met de eersten Januari 1863 als hulponderwijzer op eene jaarwedde van f 300 zal worden aangesteld. In de daaropvolgende vergadering wordt met eenparige stemmen als Hulponderwijzer aan de school van den Hoofdonderwijzer W. Weide te Dedemsvaart benoemd de kweekeling aan genoemde school W.F. Weide. En dan lezen wij in het onderlijdensregister dezer gemeente, dat op 19 December 1866 in het huis wijk F, no. 30 is overleden; Federicus Janssen, oud 64 jaren, onderwijzer der jeugd, wedewnaar van Albertje ten Have, zoon van Jan Coerts Janssen en van Geesje Bos, beiden overleden geboren te Den Ham. Hiermede was dan heengegaan de eerste onderwijzer in de veenkolonie "Dedemsvaart", de man, die de plaats heeft zien groeien van het "wild en woest en ledig", tot een flink bewoonde streek. Hij liet hier geen enkel familielid achter, alleen is gebleven de herinnering aan de oude meester en de vruchten van zijn onderwijs, gegeven aan honderden leerlingen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 422 Deze leerlingen, de ouders, de grootouders en de overgrootouders van de tegenwoordige bewoners van Dedemsvaart en omgeving. Het is slechts enkele dagen later, op 3 Januari 1867, dat de voorzitter aan de Raad mededeeld, dat door het overlijden van den Heer F. Janssen een vacature is ontstaan in de betrekking van Hoofdonderwijzer aan de openbare lagere school in wijk F. Wordt overwogen, dat in den jare 1860 door de Christelijk afgescheiden Gemeente te Avereest een bijzondere school voor het lager onderwijs is opgetrigt, welke thans bezocht wordt door circa 100 kinderen die voor dien tijd meest alle van de school in wijk F gebruik maakten waaraan de beloonign van f 750 voor het hoofd F. Janssen geëvenredigd was. Wordt besloten de jaarwedde van den te benoemen Hoofdonderwijzer aan de school in wijk F vast te stellen op een bedrag van f 675, benevens vrije woning en tuin. Aan Wolter Frederik Weide wordt op zijn verzoek in de vergadering van 20 Februari 1867 eervol ontslag verleend als hulponderwijzer aan de school in wijk A. Op diezelfde datum wordt behandeld een verzoek van W. Weide, hoofdonderwijzer aan de school in wijk A om overplaatsing maar de school in wijk F (vacature F.Janssen). Wordt afwijzend op beschikt, aangezien de oproeping voor sollicitanten reeds gedaan is. Op 28 Maart 1867 wordt besloten met ingang van 1 April 1867 te benoemen tot hulponderwijzer aan de school van W. Weide, Remmeld Boelens. En dan wordt in de vergadering van 11 Mei 1867 tot opvolger van meester Janssen aan de school in wijk F benoemd Klaas Westra, hoofdonderwijzer te Oudekorne, gemeente Schoterland. Het was met de hulponderwijzers aan de scholen in wijk A en F een komen en gaan. Met ingang van 15 Augustus 1867 wordt eervel ontslag verleend aan Hendrik Gerhardus Geijs, hulponderwijzer aan de school wijk F te Dedemsvaart. Zijn opvolger, Volker Dam, werd benoemd met ingang van 1 Januari 1868 op een salaris van f 300. Ruim een jaar na zijn benoeming als hoofd der school in wijk F, adresseert de Heer Westra reeds aan de Raad om verhooging zijner jaarwedde. In de vergadering van 12 October 1868 wordt door den Voorzitter ter tafel gebracht en voorgelezen een adres van K. Westra, Hoofdonderwijzer te Dedemsvaart, wijk F, houdende verzoek om verhooging zijner jaarwedde. Na voorlezing van dit stuk, welks toon en inhoud een onaangenamen indruk op de vergadering maakt, te meer nog wegens de aanzienlijke uitgaven welke dit jaar aan de woning van genoemden onderwijzer zijn gedaan, die van welwillendheid ten zijnen opzichte getuigen, wordt besloten als volgt; De Raad der gemeente Avereest, Gelezen een adres van den Heer K.Westra, Hoofdonderwijzer aan de school te Dedemsvaart in wijk F, houdende verzoek om verhooging zijne jaarwedde. Overwegende dat in het voorjaar van 1867 de jaarwedden der Hoofdonderwijzers te dezer gemeente naar billijkheid op ondervinding van vorige jaren gegrond zijn geregeld. Overwegende, dat het getal leerlingen op voormelde school in vergelijking met vorige jaren niet is vermeerderd, doch ook van het meerder of minder aantal leerlingen het berag der jaarwedde niet afhankelijk is gesteld. Overwegende, dat de adressant voor zijne mededinging naar de betrekking, thans door hem bekleed wordende, wist, welke jaarwedde daaraan verbonden was en bijgevolge moest weten of deze in zijne behoeften voorziet. Overwegende, dat het geen Satyre, maar een lang erkende waarheid is, dat van elke bezoldigde ambtenaar mag verwacht worden, dat hij al zijn krachten inspant om door ijver, goeden wil en vlijtige plichtsbetrachting zijne bediening waarig te vervullen. Besluit; The door adressant gedaan verzoek te wijzen van de hand, hem volkomen vrijheid latende en zelfs aansporende om steeds te trachten door voortdurende studie zijne inkomsten te vermeerderen onverschillig in welke gemeente men zijn bekwaamheden het meest opmerkt en het hoogste wil betalen. Meester Westra kreeg hiermede een zachte aanwijzing om te trachten naar een andere gemeeente weg te komen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 423 Aan Volker Dam, benoemd tot hulponderwijzer aan de school in wijk F met ingang van 1 Januari 1868 werd met ingang van 1 November 1869 eervol ontslag verleend. In de vergadering van 11 December 1869 werd tot zijn opvolger benoemde, op een jaarwedde van f 300, Jan Everhard Weide, een zoon van meester Weide van Sluis 6. In de vergadering van 21 December 1870 deelt W. Weide, hoofdonderwijzer in wijk A aan de Raad mede, dat de door hem bewoonde woning verkocht zal worden en verzoekt den Raad om in een andere woning te voorzien. De Raad besluit het adres tot een volgende vergadering aan te houden. Het is 9 dagen later (de Raad vergaderde in die dagen zeer dikwijls) dat weder in behandeling komt het aangeboden adres van W. Weide. Besloten wordt aan adressant mede te deelen, dat de gemeente in de nabijheid van de genoemde school geen woning bezit en dus niet in aan zijn verzoek kan voldoen, doch dat de Raad bereid is, onder goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie zijne toelage voor het gemis van een vrije woning te verhoogen met f 25 en te brengen op f 75 ingaande 1 Januari 1871. Op 2 November 1839 rapporteerde de timmerman Barend Plomp aan de Raad, dat de school te Rheeze (Sluis 6) gereed was. Op 5 September 1871, dus ruim dertig jaren later, wordt in de vergadering van de Raad door de Heeren P. van Haeringen en E. Zwiers betoogd, tot het doen van herstellingen aan de school van W. Weide, welke school men al met het oog op eene vernieuwing dezelve in desolate toestand verkeert. De Heeren E. Zwiers, P. van Haeringen en J.H.W. Keuken wordt opgedragen de gewenschte herstellingen op te nemen en daarvan den Raad verslag te doen. Per 1 Januari 1872 wordt eervol ontslag verleend aan de Hulponderwijzer Jan Everhard Weide aan de school in wijk F. Het blijkt telkens dat de hulponderwijzers slechts kote tijd aan een school bleven. Het schijnt dat uiteindelijk aan de onderwijzer W. Weide een woning zou worden gegeven van gemeentewege. Op 10 Februari 1872 wordt door de Commissie belast met de voorbereidende werkzaamheden van den bouw eener nieuwe onderwijzerswoning in wijk B medegedeeld, dat zij twee geschikte perceelen grond hebben uitgezien, als het eene van den onderwijzer W. Weide, te koop voor f 300, groot ongeveer 20 roeden en het andere van den Heer J.van Haeringen, waarop zich bevinden twee huijes, groot ongeveer 60 roeden, te koop voor f 1000. Na stemming wordt het perceel van J.van Haeringen verkozen. Ongeveer een maand later, op 8 Maart 1872 wordt door den Heer E. Zwiers namens de daarmede belaste commissie ter tafel gebracht, eene teekening bestek en begrooting van den aanbouw eener nieuwe woning voor den Hoofdonderwijzer W. Weide bij de school te Dedemsvaart wijk B. Welke stukken worden goedgekeurd met bepaling dat de aanbesteding onder nadere goedkeuring van den Raad zal plaats hebben op Donderdag den 14e Maart aanstaande, des voormiddags te 11 uur. Op 14 Maart 1872 deelt de Voorzitter aan den Raad mede, dat de eerste poging tot uitbesteding der onderwijzerswoning bij de school van W. Weide in wijk B tot geen uitkomst heeft geleid, daar slechts één inschrijvingsbiljet van den timmerman W.Bode en dan nog voorwaardelijk is ingekomen, hetwelk hoofdzakelijk te wijten is aan de spoedige ingebruikstelling der woning, die bepaald is op 1 Mei aanstaande. Besloten wordt het bestek te wijzigen, voor wat betreft de ingebruikstelling op 1 Juni, enz. De aanbesteding wordt bepaald op den 18 dezer, des namiddags om zes uur. Met ingang van 20 Mei 1872 wordt aan de school te Wijk F. benoemd tot hulponderwijzer, F.Jacob Palthe,daarvoor als zoodanig te Schelle, gemeente Zwollerkerspel op een jaarwedde van f 325. Het hoofd der school in wijk B, W.Weide, verzoekt de Raad in de vergadering van 12 Juli 1872 om bij de bouw van de onderwijzerswoning boj de school in wijk B, daarin een zolderkamertije aan te brengen ten gerieve van een hulponderwijzer, die waarschijnlijk ten zijner huize kost en inwoning zal zoeken. Wij zien hieruit dat het nu niet zo vlot is gegaan met het gereedkomen van de onderwijzerswoning te Sluis 6. Niet op 1 Mei, niet op I Juni, zoals omschreven was, zelfs op 12 Juli was de woning nog niet gereed. (Het is schrijver dezes niet mogen gelukken, meerdere gegevens over deze woningbouw te vinden).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 424 In het jaar 1872 schijnt er een tekort aan onderwijzers te zijn geweest, althans in de vergadering van 22 November 1872 blijkt, dat er zich voor de vacante betrekking van hulponderwijzer aan de school van W. Weide geen sollicitanten hebben aangemeld. De voorzitter stelt voor een hulponderwijzers te benoemen.Tevens besluit de Raad de jaarwedden der onderwijzers met f 25 te verhoogen en te brengen op f 350. Op 17 December van hetzelfde jaar wordt benoemd tot hulponderwijzer aan de school in wijk B, Jan Everhard Weide, als zodanig werkzaam te Kampen. (enigste sollicitant). Ook aan de school in wijk F had weer eens een mutatie plaats en werd met ingang van 14 Juli 1873 eervol ontslag verleend aan de hulponderwijzer Peter Dijk. Op 2 September 1873 verzoekt de hoofdonderwijzer W. Weide om eene tegemoetkoming wegens het gemis van een hulponderwijzer gedurende 13 Maanden in 1872/ 1873. Intusschen wordt op 3 November 1873 benoemd tot hulponderwijzer aan de school in wijk F de Dedemsvaart, de Heer Peter Deuzeman, laatst kweekeling aan de normaalschool te Zwolle op een jaarwedde van f 400. In de vergadering op 17 December 1873 wordt aan W. Weide op zijn verzoek gedaan in de vergadering van 2 September 1873 een gratificatie verleend van f 50. In diezelfde vergadering wordt door de Voorzitter ter tafel gebracht het adres van de Hoofdonderwijzers dezer gemeente, d.d. 5 September l.l. met het daarop ingewonnen advies der plaatselijke schoolcommissie. De beantwoording van dit adres was nu niet bepaald vleiend voor de verzoekers. Na over het adres gehouden discussie wordt door den Heer van der Elst voorgesteld te beslissen conform het advies der plaatselijke commissie, houdende; a. de jaarwedde van den Hoffdonderwijzer K.Westra te verhoogen met f 50. b. Aan de onderwijzers W. Weide (school B) en A.Jalink (school wijk K) uitzicht op verhooging hunner jaarwedden te geven, wanneer blijkt dat zij meerdere lust en vlijt in het onderwijzen betoonen. c. Het verzoek van den onderwijzer G.J. Akkerman af te wijzen. Dit voorstel in rondvraag gebracht zijnde, wordt verworpen met negen tegen drie stemmen. Besloten werd daarna aan K. Westra voor 1874 een toelage van f 25 te verleenen en aan de andere adressanten te doen toekomen een uittreksel uit het advies der plaatselijke s hoolcommissie. Dat de hulponderwijzer slechts korte tijd aan een school in deze gemeente verbonden waren is reeds eerder vermeld. Het blijkt nog een weer, als Peter Deuzeman, op 3 November 1873 benoemd, reeds met ingang van 14 Mei 1874 eervol ontslag wordt verleend. In de vergadering van 12 Augustus 1874 komt ter sprake, dat de pomp bij de school van de onderwijzer Weide, ondrinkbaar water oplevert. Uit een ingesteld onderzoek is gebleken, dat de pomp niet op de rechte plaats staat en een verplaatsing wel goede resultaten zal opleveren. Het raadslid van Haerungen merkt op, dat met verplaatsing der pomp het beoogde doel niet zal worden bereikt, daar de grondsoort om en bij de school overal dezelfde is. Hij stelt voor de pomp zoveel te laten zakken als noodig mocht blijken. Aan van Haeringen wordt opgedragen een nader onderzoek in te ztellen en hierover rapport uit te brengen. In de vergadering van 2 November 1874 worden onder goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie de jaarwedden van de Hoofdonderwijzer K. Westra verhoogd met f 50 en gebracht op f 750 en van de Hoofdonderwijzer W. Weide met f 50 en gebracht op f 700. (A.Jalink te Oud-Avereest had een salaris van f 650 en G.J.Akkerman van de Sponturfwijk van f 600). Op genoemde datum, 2 November 1874 waren aan de school in wijk B. verbonden, 1 hoofdonderwijzer en 1 hulponderwijzer. Aantal leerlingen 105. Aan de school in wijk F, een hoofdonderwijzer, een hulponderwijzer met akte voor hoofdonderwijzer en twee hulponderijzers, n.l.een hulponderwijzer en een hulponderwijzer.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 425 Aaantal leelingen 280. Aantal leerlingen school Oud-Avereest, wijk K, 110, aantal leerlingen school den Oosterhuis, ook wel genoemd "aan de Sponturfwijk", 95 leerlingen. 31 Maart 1875 benoemd tot hulponderwijzer aan school wijk F Teunis ten Geuzendam. Benoemd tot hulponderwijzeres aan school wijk F, Grietje Aarssen te Zwolle, indiensttreding zoo spoedig mogelijk. In de vergadering van 31 Met 1875 komt nogmaals in behandeling een verzoek van de Hoofsonderwijzer W.Weide om een bovenkamer in zijn woning wegens onvoldoende slaapgelegenheid en een regenbak, omdat zijn welput geen bruikbaar drinkwater oplevert. Wordt besloten de regenbak toe te staan, doch het timmerman van een bovenkamer vooreerst achterwege te laten. Aan de Hoofdonderwijzer K.Westra wordt in de vergadering van 2 Juli 1875 een gratificatie van f 35 en aan de hulponderwijzer J. Palthe een gratificatie van f 15 toegekend, omreden zij gedurende 7 1/2 maand onderwijs gegeven hebben aan circa 280 leerlingen, wegens vacature van twee hulponderwijzers. In de vergadering van 26 October 1875 wordt een verstrekkend besluit genomen, n.l. het bouwen van een nieuwe school in wijk F onder architectuur van den Heer H.Westra te des-Gravenhage. En dan wordt in de vergadering van 1 Maart 1876 eervol ontslag verleend aan de hulponderwijzer Jacob Palthe met ingang van 1 Maart van dat jaar en met ingang van 15 April 1879 aan de hulponderwijzer Teunis ten Geuzendam. In diezelfde vergadering komt de nieuwe school te Dedemsvaart eens weer ter sprake. De begrooting geeft een bedrag aan van f 23980. Het zal een school worden verdeeld in vier localen voor 360 leerlingen. Wanneer men dit bedrag leest voor de nieuw te bouwen school en men neemt dan in aanmerking wat de toen bestaande school van meester Janssen in 1844 had gekost, n.l. f 3800, dan zien wij wel een zeer groot verschil. In genoemde vergadering wordt ook besproken een vraag van de Hoofsonderwijzer de Heer K. Westra, die wegens gebrek aan hulppersoneel een ander regeling van de schooltijden verzoekt. Dit wordt toegestaan en geregeld als volgt; 1e. en 4e. klasse van des morgens 9 tot 10 1/2 uur. 1e. en 4e. klasse van des namiddags 3 tot 4 1/2 uur. 2e. en 3e. klasse van des norgens 10 1/2 tot 12 uur. 2e. en 3e. klasse van des namiddags 1 1/2 tot 3 uur. In de vergadering van 16 Mei 1876 kirjgt de Raad ter behandeling een verzoek van den Heer Kaempff, hoofdonderwijzer te Zandbelt bij Zwartsluis, die te kennen geeft, dat hij genegen is te vragen naar de betrekking van hulponderwijzer aan de school in wijk F indien hij daar een jaarwedde van f 550 á f 600 kan ontvangen. De Voorzitter deelt mede, dat er voor f 500 geen hulponderwijzer te krijgen is en meent dat een verhooging der jaarwedde vooreerst noofzakelijk is. Hiertoe wordt besloten en den Burgemeester opgedragen om zich met den Heer Kaempff in verbinding te stellen. Op 28 Juni 1876 wordt aan de school in wijk F de eenogste sollicitant (geschikte sollicitant wordt gezegd) H.A. Meijer benoemd. Meijer was hulponderwijzer in Blokzijl. Wegens t weinig leerkrachten wordt aan de Hoofdonderwijzer K. Westra en de hulponderwijzer J.Palthe aan school wijk F een gratificatie van f 20 en f 10 toegekend. In de vergadering van 10 October 1876 wordt behandeld een ingekomen Koninklijk Besluit, d.d. 17 September 1876, no. 8, houdende bepaling, dat de gemeente Avereest voor den bouw eener nieuwe school te Dedemsvaart, wijk F, zal bijdragen 1/3 der kosten en dat de overige 2/3 door de Provincie en het Rijk zullen worden bijgedragen. Op 3 November 1876 wordt benoemd tot hulponderwijzer aan de school in wijk F, de Heer Frederik Christiaan Haarman. Op 14 November 1876 wordt overgelegd een voordracht van vier personen voor de betrekking van hulponderwijzer aan de school in wijk F op een jaarwedde van f 700, bestaande uit; J.H. Barrink, hulponderwijzer te Dordrecht.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 426 H. Tegelaar, hulponderwijzer te Nieuw-Buinen. H. Eding, hulponderwijzer te Blesse. A.Zwarts, hoofdonderwijzer te Tinaarloo. Wordt benoemd Hendrik Tegelaar. 28 Februari 1877. De oude school wordt geschat op een waarde van f 825, zoodat het bedrag waarvoor de subsidie wordt berekend is, f 24443 û f 825 = f 23618. Naast de nieuwe school kwam ook de nieuwe onderwijzerswoning. Het ging met de bouw van school en onderwijzerswoning wel heel wat vlugger en minder omslachtig als in de veertiger jaren, toen en voor meester Janssen een primitieve school en woning moesten worden gebouwd. Op 5 April 1877 kwam in behandeling een ontworpen plan van de architect H.Westra te des-Gravenhage voor een te bouwen onderwijzerswoning te Dedemsvaart, wijk F, geraamd op f 7000. De Raad vindt dit plan te duur en draagt Burgemeester en Wethouders op om met een nieuw ontwerp, waarvan de kosten ongeveer f 5000 zullen bedragen, te komen. 16 April 1877. Het afbreken van de onderwijzerswoning in wijk F, de oude woning van meester Janssen, wordt publiek aanbesteed. Op 6 Juni 1877 wordt aan de Raad medegedeeld, dat de afbraak van de onderwijzerswoning te Dedemsvaart, wijk F, is verkocht en heeft opgebracht f 847,30. De kosten van afbraak hebben bedragen f 122. In de vergadering van 31 Juli 1877 wordt besloten de afschutting van de school in wijk F over te brengen naar de school te Avereest (Oud-Avereest. Verder wordt de uitvoering van het afbreken van de oude school te Dedemsvaart wijk F opgedragen aan Burgemeester en Wethouders. Op 15 Augustus 1977 wordt aan H. Tegelaar met ingang van 15 September 1877 op zijn verzoek eervol ontslag verleend. Besloten wer ook om de oude school in wijk F af te breken en de afbraak publiek te verkopen. In de vergadering van 4 September 1877 worden de volgende besluiten genomen; De in aanbouw zijnde school tegen brandschade te assureeren. Aan de Heer B. ter Baan ook na 1 October a.s. het opzicht op te dragen de werkzaamheden aan de school te Dedemsvaart, wijk F, het Post- en Telegraafkantoor, den bouw der nieuwe onderwijzerswoning en over de beide bruggen door de Gemeente te bouwen, voor een toelage van f 80 per maanden eene gratificatie van f 100. Op 25 September 1877 wordt tot hulponderwijzer te Dedemsvaart wijk F benoemd, H.C. de Vletter, hulponderwijzer te Harlingen. 2 November 1877. J.E. Weide, hulponderwijzer in wijk B, vraagt verhooging zijnder jaarwedde het verkrijgen van de acte als hoofdonderwijzer. Volgens de Voorsitter geeft dit wel eenige aanspraak op verhooging van de jaarwedde, doch geen verplichting. Besloten wordt aan de Heer Weide mede te deelen, dat de Raad niet kan goedvinden zijn jaarwedde tot f 700 te verhoogen, doch hem wel wegens het verkrijgen der acte als Hoofdonderwijzer eene verhooging van f 50 per jaar toe te staan, terwijl hem er verder op gewezen wordt, dat nog open is de betrekking van hulponderwijzer te Dedemsvaart, wijk F, waarvoor de acte als hoofdonderwijzer een vereischte is en waaran een jaarwedde van f 700 verbonden is en dat de Raad, zoo hij naar die betrekking zou vragen zijn benoeming zou bevorderen. In de vergadering van 20 November 1877 wordt de jaarwedde van den Hulponderwijzer J. E.Weide aan de school in wijk B, verhoogd met f 50 en gebracht op f 600, ingaande 1 Januari 1877. Verder wordt op voorstel van den Voorzitter besloten de school te Dedemsvaart, wijk F, te openen op Maandag 17 December 1877 en vervolgens op de gewone uren aldaar weder school te houden, alsmede om de Kerstvacantie niet te doen plaats hebben en voor den tijd van 17 December tot 31 December 1877 geen schoolgeld te heffen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 427 Zullende bij gelegenheid der opening de kinderen op een eenvoudige wijze worden onthaald, terwijl zullen worden uitgenoodigd om bij de opening tegenwoordig te zijn, de Heer Inspecteur van het Lager Onderwijs in Overijssel, de Heer Districtsschoolopziener, de Heer Jhr. Mr G.C. Junius van Hemert, lid van Ged. Dtaten, de Heer Mr J.H.E. Meesters, Secretaris der Plaatselijke Schoolcommissie en alle hoofd- en hulponderwijzers bij het openbaar onderwijs in deze gemeente. Hiermede had dan de oude school van meester Janssen, waarvoor deze in de veertiger jaren zo geijverd had, afgedaan en stond er voor in de plaats een flink en ruim schoolgebouw. Eeen schoolgebouw, voor zijn tijd riant en opvallend en met zoveel ruimte, dat thans (1965) datzelfde schoolgebouw nog dient voor het openbaar lager onderwijs in de kom van Dedemsvaart. Het schoolgebouw, zoals wij dat heden ten dage nog kennen en waar zo heel veel ingezetenen van Dedemsvaart hun eerste en veelal hun enigste onderwijs hebben genoten. En ik wil ook aannemen, dat er nog oudere inwoners van Dedemsvaart van hun ouders gehoord zullen hebben van de opening der school op die 17 December 1877. Toen schrijver dezes in 1951 dit stuk heeft verzameld en uitgezocht, heeft hij nog even gedacht, dat er toen nog heel oude mensen konden leven, die in hun kinderjaren deze feestelijke opening nog hebben meegemaakt.

28 Juni 1878. Bij de aanbesteding van het schoonhouden der school te Dedemsvaart zijn drie inschrijvingsbiljetten ingekomen en wel van: R. Reinders voor f 167. A. Stolte voor f 125. J.C. Keijzer voor f 95. Gegund aan laatstgenoemde. Bij de verpachting van de feacale stiffen van de school te Dedemsvaart zijn twee biljetten ingekomen en wel van Klaas Kleinmeijer die op de feacaliën toevraagt voor de reiniging f 10 en van Wilhelmus Brink, die bij de reiniging voor de feacaliën f 26 biedt. Gegund aan laatstgenoemde. In de vergadering van 16 Februari 1878 wordt bekend gemaakt, dat voor de bouw eener onderwijswoning te Dedemsvaart zal worden bijgedragen door het Rijk en de Provincie tezamen f 3000. Met ingang van 15 Mei 1878 wordt eervol ontslag verleend aan de hulponderwijzer F. Ch. Haarman aan de school in wijk F, eveneens wordt op diezelfde datum eervol ontslag verleend aan Grietje Aarsen, hulponderwijzeres aan diezelfde school. In de vergadering van 14 Juni 1878 wordt door den Voorzitter medegedeeld dat de Heer B.H. Trooster, aannemer van de school te Dedemsvaart, wijk F, het gebouw heeft opgeleverd na het verstrijken van den termijn van onderhoud en volgens afgegeven certificaat van den Heer Westra (architect) het werknaar behooren is afgeleverd, uitgezonderd het verwen en kleuren der muren, hetwelk in het najaar zal geschieden en waarvoor f 150 wordt ingehouden. De Voorzitter legt vervolgens over alle tot de opneming bij de verschillende opleveringstermijnen gewisselde stukken, waaruit blijkt dat de aannemer heeft beloopen eene boete van f 800. Alsmede een door hem opgemaakte staat waaruit blijkt, dat het gebouw is aangenomen voor de som van f 24443,00 waarop tot heden is betaald f 22998,70 zoodat de aannemer nog tegoed heeft f 1444,30 Vervolgens wordt door den Voorzitter voorgelezen een aan den Raad gerichte brief door den Heer B.H. Trooster voornoemd, de redenen opgevende waaruit de latere oplevering is voortgekomen en bewerende, dat die buiten zijn schuld zijn, maar dooe handelingen van den dagelijkschen opzichter en door andere omstandigheden onafhanelijk aan zijne magt en zijnen wil is ontstaan. De Voorzitter gelooefd dat het onjuiste van die beweringen alle leden voldoende bekend is en hij noch de handelingen van den dagelijkschen opzichter in deze zaak behoeft te verdedigen, nich de nalatigjeid van den aannemer behoeft aan te toonen. Alle leden hiermede instemmende, wordt op voorstel van den Voorzitter besloten als boete bedrag van f 340, steunende op de volgende feiten als; Twee maand salaris voor den dagelijkschen opzichter ad f 80 per maand is f 160, verlies van schoolgeld van 180 betalende kinderen ad f 1 is f 180, te zamen f 340.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 428 De voorzitter deelt verder mede, dat zich op de oproeping van sollicitanten voor de betrekking van hulponderwijzer op een jaarwedde van f 600 geen enkele heeft aangemeld. Belsoten wordt een oproeping te plaatsen van sollicitanten voor de vanacte betrekking van drie hulponderwijzersplaatsen met de acte als hoofdonderwijzer op een jaarwedde van f 700.

Voorts om eene hulponderwijzeres met aanteekening voor nuttige en fraaie handwerken,op eene jaarwedde van f 600.

Op 13 juli 1878 worden twee hulponderwijzers te Dedemsvaart aan de school in wijk F benoemd en we de Heeren J. Wieringa en H.Schuurmans. Op dienzelfden darum wordt afgewezen een verzoek om een toelage door J.C. Keijzer voor het schoonhouden, enz. van de school de Dedemsvaart, wijk F. Keijzer was nog geen maand geleden de laagste inschrijver voor het schoonhouden van de school wijk F. Hij dacht er dus al spoedig over om salarisverhoging te vragen. In diezelfde vergadering wordt besloten aan den Heer K. Westra en Mej.G. Aarssen, hoofdonderwijzer en hulponderwijzeres te Dedemsvaart, wijk F, wegens buitengewone inspanning door het houden van vier schooltijden per dag, gedurende vacature's van hulppersoneel aan voormelde school in 1877 eene toelage te verleenen respectievelijk van f 125 en f 25. H.Schuurmans, in de vergadering van 13 Juli 1878 benoemd tot hulponderwijzer aan de school in wijk F vraagt op 4 December van datzelfde jaar reeds weer ontslag tegen 1 Januari 1879. Op 23 December 1878 wordt behandeld een verzoek om een toelage van J.C. Keijzer, schoolschoonmaker van de school in wijk F. Het verzoek wordt evenals op 13 Juli van dat jaar aagewezen. In diezelfde vergadering wordt behandeld een verzoek van de Hoofdonderwijzer K. Westra om een toelage voor de meerdere uren onderwijz door hem gegeven gedurende het jaar 1878 tengevolge der onverpoosde vacature's van hulponderwijzers aan zijn school. Wordt besloten aan hem, evenals voor het jaar 1877, eene gratificatie van f 125 toe te kennen. 30 Juni 1879. Met ingang van 10 Augustus 1879 wordt eervol ontslag verleend aan J.E. Weide, hulponderwijzer aan de school in wijk B. (Sluis 6). In zijn plaats wordt met ingang van 11 Augustus 1879 benoemd, Anne Andries Stoker, hulponderwijzer te Franeker. Op 2 September 1879 wordt hulponderwijzer aan de openbare lagere school te Dedemsvaart, wijk F, benoemd. Geert Jager, hulponderwijzer te Gouda. In de vergadering van 22 December 1879 wordt door den Voorzitter in herinnering gebracht, dat de Heer W.Weide op den 9e.December l.l. het voorrecht genoot gedurende 40 jaren aan het hoofd te hebben gestaan van de school in wijk B. Namen Burgemeester en Wethouders doet hij het voorstel den jubilaris deswege vanwege de Gemeente een geschenk aan te bieden. Hiertegen geen bedeningen bestaande, wordt daartoe met algemeene stemmen besloten tot een bedrag van f 50 á f 60 en wordt den Heer van der Elst opgedragen tot dien prijs aan te koopen een fauteuil en eene pendule. Op 18 Maart 1880 wordt de dankbetuiging van den Hoofdonderwijzer W. Weide voor de geschonken cadeax voorgelezen. Op 24 Januari 1881 wordt eervol ontslag verleend aan G. Jager met ingang van 1 Maart 1881. Met ingang van dien datum wordt in zijn plaats aan school wijk F benoemd Willem Cornelis Gelton, daarvoor te den Ham. Benoemd tot onderwijzer aan school wijk F met ingang van 1 Februari 1882, Gerhardus Lambertus Geijs, daarvoor te Zwollekerspel.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 429 Op 24 Mei 1882 wordt toegestaan een verzoek van J.W. Koopman te Avereest om de school in wijk B des Zondags te mogen gebruiken voor het houden van zangoefeningen. Op 3 Mei 1882 wordt aan Mej.G.A. de Roever, onderwijzeres aan de school in wijk F eervol ontslag verneeld met ingang van 15 Juni 1882. Op 13 November 1882 aan Anne Andries Stoker, onderwijzer aan de school in wijk B, met ingang van 1 Januari 1883. Op 2 Januari 1883 deelt de Voorzitter mede, dat zich op herhaalde oproepingen voor onderwijzer aan school wijk B geen sollicitanten hebben aangemeld. Besloten wordt de jaarwedde te verhoogen van f 600 op f 650. Het is in die jaren met de onderwijzers en onderwijzeressen een komen en gaan. Slechts korte tijd waren ze hier aan een school verbonden of ze vroegen reeds weer ontslag. Het vermelden van al die benoemingen en ontslagen is dan ook zeer eentonig. Toch meen ik het volledigheidshalve tot 1900 te moeten vermelden. Hierna is het, door de uitbreiding van het aantal niet meer na te gaan, althans zeer omvangrijk geworden en zal ik dit onderwerp niet verder volgen. Op 13 Maart 1883 wordt eervol ontslag verleend aan Mij Christina Hendrika van den Bosch, onderwijzeres in wijk F, zulks met ingang van 1 Mei 1883. In haar plaats wordt met ingang van diezelfde datum benoemd, Mej.Willemina Hagen, daarvoor te Oostzaan. Op 24 Mei 1883 wordt met ingang van 1 Juli 1883 eervol ontslag verleend aan W.C. Gelton, onderwijzer aan school wijk F. In zijn plaats wordt benoemd H.J. van den Bosch te Leeuwarden.Op dienzelfden dag wordt benoemd tot onderwijzer aan school wijk B, A.A. Stoker, onderwijzer te Deventer. In de vergadering van 27 Juni 1883 worden door de Voorzitter aan de betrokken Commissie inlicgtingen gevraagd omtrent den uitslag van het door haar ingestelde onderzoek naar den bouw eener nieuwe school voor gewoon lager onderwijs te Dedemsvaart, Sluis 6, wijk B. Besloten wordt een nieuwe school te bouwen. Op 27 Februari 1884 wordt met 11 tegen 1 stem, die van de Heer B. Berends Jnr. besloten tot aanbesteding van den voorgenomen schoolbouw en Burgemeester en Wethouders opgedragen die aanbesteding onmiddellijk te gunnen, indien de aannemingssom de begrooting niet overschrijfdt. 25 April 1884. De bouw en verbouw van scholen is aanbesteed voor de som van f 15725, waarna besloten wordt een geldleening aan te gaan van f 4500. Dit is alles wat schrijver dezes over de scholenbouw en verbouw heeft gevonden.Wij kunnen echter uit een en ander opmaken, dat de school, waarin op heden (1965) te Sluis 6, openbaar onderwijs wordt gegeven, in 1884 is gebouwd. In de Gemeenterekening is te vinden, dat aannemer van de bedoelde school was, de Heer W. Kosters. 22 Augustus 1884. Benoemd tot onderwijzer aan de school te wijk F, Cornelis Bulder, onderwijzer te Zwolle, per 1 November 1884. In de vergadering van 26 September 1884 wordt door de Voorzitter medegedeeld, dat de nieuwe school te Dedemsvaart, wijk B, hare voltooiing zoover is, genaderd dat zij op Maandag 6 October 1884 voor het geven van onderwij kan worden in gebruik gesteld. Hij uit den wensch den schoolkinderen aldaar bij die gelegenheid een klein feest te bereiden en vraagt daartoe eene som van f 25 uit de gemeentekas, wat wordt toegestaan en de leden worden uitgenoodigd bij de in gebruikstelling tegenwoordig te zijn. Op 14 October 1884 wordt op voorstel van de Voorzitter met algemeene stemmen besloten van de afbraak der oude school te Dedemsvaart, wijk B voor de gemeente af te nemen hetgeen gebruikt kan worden voor het eventueel bouwen eener nieuwe brugwachtersoning bij de brug over de Dedemsvaart in de nabijheid van het kanaal naar Ommen en al het overige publiek te verkoopen. 27 October 1884.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 430 Benoemd tot onderwijzeres aan de school in wijk F met ingang van 1 December 1884, Mej. J.W.J.de Winter, onderwijzeres te Dirkshorn.Aangezien Mij. de Winter bedankte werd daarna benoemd, Mej. E. C. van Nes, onderwijzeres te Zwolle. Meester Weide heeft lechts enkele weken in de nieuwe school zijn taak mogen vervullen. Hij, op 30 November 1839 de eerste meester in de "markte van Rheeze", zoals men toen de streek Sluis 6- Sluis 7 noemde, was met zijn school, ook de eerste school te "Sluis 6" oud geworden. Ruim 45 jaren heeft hij het onderwijs gediend aan één en dezelfde school in de gemeente Avereest. Het aantal leerlingen, dat van meester Weide onderwij genoten heeft is zeer groot en de alleroudste inwoners van Sluis 6 en hun nakomelingen hebben veel van hun kennis aan deze man te danken. Hij is als hoofd van zijn school in "actieve" dienst gestorven. Met pensioen gaan, de dienst verlaten, meester Janssen heeft het niet gedaan en ook meester Weide niet. Beiden zijn "in het harnas" gestorven. In de registers van de Burgelijke Stand leest men, dat op 22 December 1884 te Avereest is overleden, Willem Weide, oud 75 jaren, hoof de school te wijk B te Avereest, geboren in Ruinerwold en wonende te Avereest, echtgenoot van Wilhelmina Adriana Lindenhovuis, zoon van, Willem Wolters Weide en van Grietje Piper, beiden overleden. Zijn weduwe is niet lang meer in deze gemeente blijven wonen. Zij is met haar dochters, Everdina Johanna en Grietje op 7 Juni 1886 vertrokken naar Ambt-Hardenberg. Zo moest er dan een nieuw hoofd der school worden benoemd aan de school in wijk B. Het is in de vergadering van 9 Maart 1885 dat hierin wordt voorzien. Op de voordracht komen voor, A. van der Meer te Anjum, G. de Vries te Onna, N. Veenstra te Goor en J.Koster te des-Heerenbroek. J.Koster trek zich terug op verzoek van J.E. Weide, te Leggeloo, waarna deze met goedvinden van den Districtsschoolopziener Mr. A.G.A. Baron Sloet tot Oldhuis op de voordracht wordt geplaatst. Bij de stemming worden op A. van der Meer, 7- op J.E. Weide, (zoon van de oude meester Weide) 5 stemmen en op N. Veenstra, 1 stem uigebracht zoodat is benoemd tot Hoofd der school in wijk B, Abe van de Meer, geboren 27 Februari 1854 te Leeuwarden, Hoofd der school te Anjum, gemeente Oostdongeradeel. 27 Mei 1887. Eervol ontslag word verleend aan A.A. Stoker, onderwijzer aan de school in wijk B, zulks met ingang van 15 Juni 1887. In dezelfde vergadering wordt besloten de te benoemen onderwijzer aan de school in wijk B aan te stellen op een salaris van f 500. De vorige onderwijzer Stoker was aangesteld op een salaris van f 650, wegens gebrek aan sollicitanten. Als onderwijzer in de plaats van voornoemde Stoker wordt op 24 Juni 1887 benoemd, Jacob Knol, onderwijzer te Lutten, gemeente Ambt-Hardenber. Op 5 Juli 1888 wordt ter tafel gebracht een request van de Heeren J.H.E. Meesters, Aug.Balkema en C.A.L. Habermehl, daarbij namens de afdeeling Volksonderwijs verzoekende ten behoeve van het te geven gijmnastiekonderwijs, het westelijk eindlokaal van de openbare school te Dedemsvaart, wijk F, voor dat doel in te richten en beschikbaar te stellen. Burgemeester en Wethouders stellen voor het betrokken locaal in te richten en beschikbaar te stellen, welk voorstel met 8 tegen 4 stemmen wordt aangenomen. Aan Mej. E.C. van Nes, onderwijzeres aan de school in wijk F, wordt met ingang van 8 Juli 1890 eervol ontslag verleend. 22 Augustus 1890. Benoemd tot onderwijzer aan de school te wijk F, Jacob Knol, onderwijzer aan de school in wijk B, met ingang van 1 September 1890, op welke datum hij eervol ontslag krijgt als onderwijzer aan school wijk B. Verder werd benoemd tot onderwijzer aan school wijk F, barend Cornelis Post, onderwijzer te Zwolle, met ingang van 1 September 1890. Eveneens werd met ingang van dienzelfden datum benoemd tot ondersijzeres in Zwolle. Aan de school in wijk B werd benoemd, Mej. Theodora Magdalena Olga Bender, onderwijzers te Deventer. (Opvallend zijn de nooie namen van deze onderwijzeressen). Op 2 September 1890 wordt eervol ontslag verleend als helpster bij het onderwijs in de nuttige handwerken aan Mej. Everdina Johanna Weide, dochter van "meester Weide".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 431 Zo was de schter nog enige jaren werkzaam geweest aan dezelfde school waar haar vader zo'n groot deel van zijn leven had doorgebracht. 15 Februari 1892. Wordt eervol ontslag verleend aan Mej. Th. M.A. Bender, als onderwijzeres aan de school in wijk B. Op 4 April daaropvolgende aan den Heer J.Knol, onderwijzer aan de school in wijk F, hoofd de Heer K. Westra. In de vergadering van 23 Mei 1892 wordt behandeld een request der afdeling Dedemsvaart en omstreken van Volksonderwijs, houdende verzoek om een betere regeling der jaarwedden van de onderwijzers. Het resultaat van dit request was; a. Aan de Afd. Dedemsvaart en Omstreken van Volksonderwijs mede te deelen dat deze vergadering op dit ogenblijk geen termen heeft de bestaande jaarwedden der onderwijzers te herzien, doch dat, mocht de noodzakelijkheid belijken, op haar verzoek zal worden gelet; b. Het voorstel van de Heer Weide (raadslid) aan te houden tot de behandeling der begrooting voor 1893. (Dit voorstel van de Heer Weide was, de jaarwedden van alle onderwijzers te verhoogen met f 25 en aan de onderwijzers die bij het geven van onderwijs uitmunten eene nader vast te stellen gratificatie toe te kennen. Dan volgen een aantal benoemingen en ontslagen, waarbij ook namen voorkomen die bij de ouderen wel al bekend zullen zijn. 27 Januari 1893. Benoemd tot onderwijzer aan de school te Dedemsvaart, hoofd de Heer Westra, Jan Schr÷der, onderwijzer te Loo, gemeente Duiven. Aan de school te Dedemsvaart, hoofd de Heer van de Meer in wijk B, Pieter Beunder, onderwijzer te Ruitenveen, gemeente Nieuwleusen. 29 September 1893. Eervol ontslag van Mej. F.H.A. Wagner, onderwijzeres aan de school in wijk F. Gelijktijdig wordt in haar plaats benoemd, Mej. T. Post, onderwijzeres te Noord- en Zuid Schermer. 18 December 1893. Eervol ontslag aan Johannes de Lange, onderwijzer aan school wijk F. 27 April 1894. Benoemd tot onderwijzer aan school wijk F, Marten Dik, kweekeling van de Rijkskweekschool te Groningen. 24 Augustus 1894. Eervol ontslag aan Mej. H. Heemskerk als onderwijzeres aan de school in wijk B. Op 12 September 1894, wordt eervol ontslag verleend aan C. Bulder als onderwijzer aan de school in wijk F. In diezelfde vergadering deelt de Voorzitter mede, dat een oproep is gedaan van sollocitanten voor onderwijzer met hoofdacte op een jaarwedde van f 600, waarvoor zich slechts één sollicitanten heeft aangemeld. Op de herhaaldelijk gedane oproeping van sollicitanten voor onderwijzeres op een jaarwedde van f 500 hebben zich geen sollicitanten aangemeld. Besloten wordt de jaarwedde te verhoogen tot f 525 en ook die van het onderwijzend personeel in dienst van de gemeente. Dat er in die dagen een tekort aan onderwijzend personeel bestond blijkt ook, als in de vergadering van 23 October 1894 wordt mede gedeeld, dat herhaalde oproepingen van een onderwijzer met hoofdacte aan de school te Dedemsvaart wijk F, hebben tot gevolg gehad, dat zich lechts drie sollicitanten hebben aangemeld, waarvan de eerste direct na zijn benoeming bedankte en de tweede zich voor zijn benoeming terug trok, terwijl nummer drie, daar de ingewonnen informatiën minder geschikt wordt geoordeeld. Waarom wordt belsoten de jaarwedde te verhoogen tot f 650. 26 November 1894. Benoemd tot onderwijzer aan de school te Dedemsvaart wijk F, hoofd de Heer Westra, Roelof de Boer, daarvoor onderwijzer te Oldemarkt, op een jaarwedde van f 650.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 432 Op 11 Januari 1895, wordt benoemd aan school wijk B, met ingang van 14 Januari e.k. Mej. Clara Hendriëtte Rosenveld, zonder beroep, wonende te Zwolle op een jaarwedde van f 525, met dien verstande, dat zij jaarlijks f 25 zal bijdragen voor de belooning eener helpster in het geven van onderwijs in de nuttuge handwerken tot tijd en wijle zij zelve de bevoegdheid van onderwijs daarin heeft verkregen. (Dit kwam hier op neer, dat men een onbevoegd iemand aanstelde voor het geven van onderwijs in de nuttige handwerken). Het onderwijzerstekort doet zich nogmaals voelen, als in de vergadering van 19 Februari 1895 aan de onderwijzers, Marten Dik en Jan Schr÷der eervol ontslag wordt verleend uit hun betrekking aan de school in wijk F, hoofd de Heer Westra. De Heer Westra verzoekt vermeerdering van de leerkrachten aan zijn school. Met het ook op de gemeentekas wordt met algemeene stemmen besloten den adressant te antwoorden, dat vooralsnog aan zijn verzoek, hoe billijk ook, niet kan worden voldaan, maar dat daarop nader zal worden gelet, zoodra de gemeentefinanciën dit zullen veroorloven. Wordt door den Voorzitter medegedeeld, dat zich tot heden, ook tegen verhoogde jaarwedde geen enkele sollicitanten voor de vacature aan de school te Oud-Avereest heeft opgedaan en dat nu ook aan de onderwijzers Schröder en Dik tegen 4 April a.s.eervol ontslag is verleend, het niet is aan te nemen, dat zich op de tegenwoordige jaarwedden, ook voor deze vacature's sollicitanten zullen aanmelden. Hij acht het daarom wenschelijk de jaarwedden der onderwijzers opnieuw te regelen en stelt voor te bepalen, dat de jaarwedden met uitzondering van die bereids f 600 of meer bedragen, zullen worden vastgesteld; voor het eerste jaar op f 500, na één jaar verblijf op f 575 en na twee jaren verblijf en vervolgens op f 600 des jaars. Dit voorstel wordt met op één na algemeene stemmen aangenomen. Na een verblijf van drie maanden wordt op 11 Maart 1895 aan Mej. Clara Henriëtte Rosenveld eervol ontslag verleend als onderwijzeres aan de school in wijk b, hoofd de Heer A.van der Meer. Op 30 Maart 1895 wordt ter tafel gebracht een voordracht ter benoeming van twee onderwijzers aan de school te Dedemsvaart, hoofd der Heer K.Westra. Uit deze voordracht worden benoemd; 1e. A. Adriaanse, te Hengelo O, met algemeene stemmen; 2e. F. Joustra te Hellendoorn, met 11 stemmen tegen 1 stem op A. ter Heide. Met deze twee onderwijzers werden twee onderwijskrachten bij het onderwijs in Avereest benoemd, die hier lange jaren werkzaam zouden zijn en die thans nog bij een groot aantal oud-leerlingen in dankbare herinneringen voortleven. 9 Mei 1895. Benoemd tot onderwijzeres aan school wijk B, Mej. Klazina Hendrika Bitter te Coevorden. 11 Juli 1895. Eervol ontslag verleend aan Mij. Trijntje Post, onderwijzeres aan school wijk F, hoofd de Heer K.Westra. in de vergadering van 26 Maart 1896 wordt door den Voorzitter ter sprake gebracht de dringende herstelling der onderwijzerswoning te Dedemsvaart in wijk B, welk onderwerp tot verschillende plannen aanleiding geeft. Na hierover gehouden delibiratiën wordt evenwel met algemeente stemmen besloten tot het afbreken der bestaande en het stichten van een nieuwe onderwijzerswoning indien een ruime subsidie daarvoor van het Rijk zal kunnen worden verkregen, waarna aan Burgemeester en Wethouders wordt opgedragen door de bouwkundige K.A. Hakkert, teekening, bestek en begrooting te doen opmaken en een verzoekschrijft vergezeld van deze bouwkundige stukken aan H.M. de Koningen-Regentes ter verkrijging van een subsidie op te zenden. In de daaropvolgende vergadering op 30 April 1896 wordt het adres aan H.M. de Koningen-Regentes ter verkrijging van subsidie voor gelezen. Op 12 April 1897 komt in behandeling een verzoek aan de onderwijzer R. de Boer, verbonden aan school wijk F, om verhooging van zijn jaarwedde.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 433 De Voorzitter deelt mede, dat adressant de eenige onderwijzer is in het bezit der hoofdacte, welke acte, met het oog het aantal onderwijzers dat aan de school in wijk F, (hoofd de Heer Westra) werkzaam is, voor hem verplichtend is, terwijl zijne jaarwedde slechts f 50 meer bedraagt dan die van een gewoon onderwijzer; de Boer die zich als een uitstekend onderwijzer heeft doen kennen, maakt veel werk van het verkrijgen eener voor hem voordeeliger betrekking, terwijl bij eventueele vacature het te betwijfelen valt voor een jaarwedde van f 650 een goede onderwijzer met verplichte hoofdacte terug te zullen krijgen. Met algemeene stemmen wordt besloten de jaarwedde van R. de Boer Kzn. Te verhoogen met f 50 en alzoo te brengen op f 700 met ingang van 1 April 1897. In de vergadering van 31 Juli 1897 wordt o.m. behandeld de bouw van de onderwijzerswoning in wijk B. Hierover het navolgende; "Gehoord de mededeeling van Burgemeester en Wethouders, dat het amoveeren en wederopbouw der onderwijzerswoning in wijk B, dezer gemeente, blijkens proces-verbaal van aanbesteding, d.d.26 Juni l.l. is gegeund aan den aannemer K.A. Hakkert, alhier, voor de som van f 5868,96, waarvoor ingevolge de beschikkingen van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 18 Juli 1896, Afd. ) no. 3546, eene rijkssubsidie is toegekend van ten hoogste f 4359. De aan R. de Boer Kzn. per 1 April 1897 toegekende salarisverhooging heeft deze niet blijvend aan het onderwijs in de gemeente verbonden, want op 28 September 1897 word hem reeds op zijn verzoek eervol ontslag verleend en wel met ingang van 1 December e.k. wegens zijn benoeming tot hoofd der opnbare lagere school te Emmen, gemeente Dalfsen. In de vergadering van 28 October 1897 blijkt, dat in zijn plaats zich zeven sollicitanten hebben aangemeld, waarvan op de voordracht zijn geplaatst; No. 1 J. de Jonge Pzn., onderwijzer te Meppel. No. 2 H. Lampen, onderwijzer te Heino. No. 3 J.Timmerman, onderwijzer te Wijho. Benoemd met ingang van 1 Januari 1898 op een jaarwedde van f 650 J. de Jonge Pzn. 10 Maart 1898. Eervol ontslag wordt verleend aan Mej. Aaltje Swankhuizen als helpster bij het onderwijs in de nuttige handwerken aan de school in wijk F. Voor de vacante betrekking hebben zich aamgemeld, Wilhelmina van Vegt en Lammigje van Goor. De eerste bezit het diploma als onderwijzeres in de nuttige handwerken, zoodat deze volgens de voorzitter is aangewezen voor de vacature en omtrent laatstgenoemde doet hij voorlezing van een ingekomen aanbeveling van den Heer K. Booij, hoofd der school voor Gereformeerd onderwijs alhier, dat zeer gunstig luidt. Met algemeene stemmen is benoemd, Mej Wilhelmins van der Vegt tot helpster in de nuttige handwerken aan de school in wijk F en zulks met ingang van 1 April a.s. aan welke betrekking is verbonden een jaarwedde van f 50. Is de aanstelling en het ontslag van onderwijzers en onderwijzeressen schering en inslag, de hoofden van scholen bleven hun functie bekleedden, jaren lang zonder enige onderbreking aan één en dezelfde school. Wij hebben dit gezien in dit artikel bij meester Janssen, bij meester Weide en ook bij meester Westra, het hoofd der school in wijk F. Vanaf Mei 1867 was hij aan de school in wijk F als hoofd verbonden geweest tot hij in de vergadering van 5 April 1898 eervol ontslag vraagt wegens lichaamsgebrek en wel met ingang van 1 Augustus 1898. De verklaring van den Districtsschoolopziener en van Gedeputeerde Staten van Overijssel van ongeschiktheid voor de waarneming zijner betrekking worden bij de aanvrage om eervol ontslag overgelegd. De Voorzietter wijst op het vele goede door den Heer Westra zoo tal van jaren aan de gemeente en het onderwijs bewezen en stelt voor hem, met ingang van 1 Augustus e.k. het gevraangde ontslag op de meest eervolle wijze te verleenen onder dankbetuiging voor het vele goede zoo tal van jaren aan het onderwijs en de gemeente bewezen. Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 434 Van het een komt het andere en zo ook hier, want in diezelfde vergadering wordt naar aanleiding van vorenstaand verleend eervol ontslag ter tafel gebracht en voorgelezen een verzoekschrift van A. van der Meer, hoofd der school te Dedemsvaart, wijk B, om overplaatsing van deze school naar de openbare lager school voor gewoon lager onderwijs in wijk F. (hoofd de Heer K. Westra). Hierbij wordt overgelegd een missive van den Heer Schoolopziener in het district Zwolle, waaruit blijkt dat tegen deze overplaatsing bij Zijn Wel Edel Gestrende geen bezwaar bestaat. Met algemeene stemmen wordt besloten met ingang van 1 Augustus e.k. het hoofd der school in wijk B als zoodanig over te plaatsen naar wijk F. De Heer K. Vondfeling, hoofd der school naar de school wijk B wordt met algemeente stemmen besloten met ingang van 1 Augustus e.k. het hoofd der school in wijk H op eene jaarwedde van f 800 met vrije woning en tuin. De vergadering van 5 April 1898 was voor het onderwijs in de gemeente Avereest wel een bojzondere gewichtige en belangrijke vergadering. De Heer K.Westra is met zijn echtgenoote, Rijke Wijbelina Kroes op 27 Juli 1898 naar Zwolle vertrokken. 30 April 1901. Met ingang van 1 Juli e.k. wordt eervol ontslag verleend aan den Onderwijzer aan school wijk F, P. de Jonge Pzn. wegens zijn benoeming tot hoofd der school te Beerze, gemeente Ambt-Ommen. In de vacature P. de Jonge Pzn. wordt tot eerste onderwijzer met verplichte hoofdacte aan de school in wijk F benoemd, A.Adriaanse thans onderwijzer met niet verplichte hoofdacte aan die school. Zo ben ik dan gekomen met dit artikel tot 1901 en zou het hiermede kunnen besluiten. Wat daarna is gebeurt, het is nog van zo betrekkelijk korte tijd terug, dat dit zoals wel eens gezegd wordt, bij "mensenheugenis" bekend is. Hetgeen weergegeven is uit het meer verre en onbekende verleden is zoals niet belangrijker, toch interessanter om te lezen. Het voornaamste uit de jaren 1901 wil ik nog vermelden en alzo noemen de vergaderingen van de raad op; 13 Februari 1915. Abe van der Meer, hoofd der openbare lagere school in wijk F, verzoekt eervol ontslag tegen 21 April a.s. wegens gezondheidsredenen. Het ontslag wordt op de meest eervolle wijze verleend. In diezelfde vergadering wordt met 9 tegen 3 stemmen besloten, H. ter Beeke Jnr. hoofd der openbare lagere school in wijk K op zijn verzoek over te plaatsen in gelijke betrekking naar de openbare lagere school in wijk F, zulks met ingang van 1 Mei 1915. De familie A. van der Meer is op 28 April 1915 vertrokken naar Bussum. In de vergadering van 18 Juli 1927 wordt aan H. ter Beeke Jnr.op de meest eervolle wijze ontslag verleend als Hoofd der O.L. school in wijk F met ingang van 1 Januari 1928. In diezelfde vergadering van 18 Juli 1927 wordt besloten met algemene stemmen om J. van Zuiden met ingang van 1 Januari 1928 over te plaatsen als hoofd der school in wijk H (Sponturfwijk) naar de school in wijk F (Hoofdvaart) of zoals men in die jaren zei, de school bij het Tramstation. Op 15 Juli 1930 wordt op de meest eervolle wijze ontslag verleend aan K. Vondeling, Hoofd der O.L. school in wijk B, zulks met ingang van 1 December 1930. In zijn plaats wordt op 28 Augustus 1930 besloten de Heer H. Frost op diens verzoek over te plaatsen van de school in wijk H, Sponturfwijk, naar de school in wijk B en wel met ingang van 1 December 1930. De Heer K. Vondeling is in de gemeente Avereest blijven wonen. De Heer Frost is slechts korten tijd aan de school in wijk B (Sluis 6) verbonden gewest.Op 29 Augustus 1932 werd hem op zijn verzoek eervol ontslag verleend als hoofd der O.L. school in wijk B en wel met ingang van 1 November 1932. Hij is daarna vertrokken naar Lonneker. In diezelfde vergadering waarin aan de Heer Frost eervol ontslag werd verleend, werd de Heer H. Miedema op zijn verzoek overgeplaatst als hoofd der school in wijk H naar de school in wijk B, Sluis 6, met ingang van 1 November 1932. En hiermede ben ik dan gekomen aan het einde van mijn schets over dit deel uit de geschiedenis der gemeente Avereest, "de school van meester Janssen".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 435 Aanvankelij, zoals ik reeds vermelde, begonnen met de bedoeling alléén te schrijven over de school van meester Janssen, onder de school in wijk F, onder de voormalige school van de gemeente Ambt-Ommen, de tegenwoordige school aan de Hoofdvaart, was ik in de eerste jaren, toen de belangen van de school in wijk F en de school in wijk A (later wijk B) door elkaar liepen genoodzaakt beide scholen te vermelden, waarna ik ben doorgegaan de geschiedenis van beide scholen in één artikel te verwerken. Het geheel is een betrekkelijk droge en eentonige weergave van gebeurtenissen, betrekking hebbende op het onderwijs, de gebouwen en het personeel dat verbonden is geweest aan de genoemde scholen. Toch meen ik dat het enig inzicht geeft op de onderwijzerstoestanden in de vorige eeuw in deze gemeente, meer speciaal te Dedemsvaart. Veel van wat ons nu zo eenvoudig, zo gering, van zo weinig belang en waarde voorkomt, was voor die oude schoolmeesters in die dagen van zo'n groot gewicht. De school toch was de plaats waar ze het grootste deel van hun leven doorbrachten, waar ze niet tot aan hun pensioen, maar tot hun levensavond werkten in lange schooltijden voor grote klassen, in primitieve lokalen voor een schamel loon. En toch namen deze eenvoudige schoolmeesters in hun dagen in het dorpsleven een grote plaats in. Ze hebben allen meegewerkt aan de vooruitgang van de gemeente Avereest, uit de tijd van de ruige, ongeculteveerde streek uit de eerste jaren van de veenkolonie Dedemsvaart tot het bloeiende en welvarende Dedemsvaart zoals wij dat thans kennen, van de eerste school in het veen van het Arriërveld en van de eerste school in de markte van Rheeze, de scholen van meester Janssen en meester Weide, tot de moderne schoolgebouwen van thans.

De sc h o o l in w ijk I. Wanneer wij zouden schrijven "de school te Balkbrug", wordt er onwillekeurig gedacht aan de Prinses Margrietschool aan de Kruizingastraat. Evenwel over deze nog zo nieuwe school is nog een geschiedenis te schrijven. De school, waarover het in dit artikel gaat, is de school in haar tijd als de school in wijk I. In de tijd van de indeling der gemeente in wijken, 1850 en 1947, was iedere school het best bekend onder de wijknaam waarin zij stond. Het is de school aan Balkbrug nog zo goed bekend, die gestaan heeft op de plaats waar thans het gymnastieklokaal aan de Zwolse weg staat. Om tot de stichting dezer school terug te gaan, of feitelijk tot de oorzaak, de noodzaak van het bouwen van de school in wijk I, noem ik het jaar 1889. In dat jaar is n.l. de bedelaarskolonie "de Ommerschans" opgeheven en was meteen een einde gekomen aan het onderwijs in de Gestichtsschool. Niet alleen de kinderen van het personeel ook de kinderen uit de omgeving van de Ommerschans, zoals de Vinkebuurt, Witharen, enz. gingen daar op school. Bij het sluiten van de gestichtsschool, einde 1889, moest er voor deze kinderen een andere school gezocht worden. Er leven nu nog ouderemensen, die in hun jeugd van uit de Vinkebuurt en de Ommerschans naar Oud-Avereest ter school hebben gegaan. Trouwens de oudere inwoners van Balkbrug zijn ook nog te Oud-Avereest op school geweest. Ook gingen er wel kinderen naar de school aan de Sponturfwijk. De afstanden waren over het algemeen veel te groot voor de kinderen terwijl de school te Oud-Avereest feitelijk al te klein was voor de eigen leerlingen. De kinderen uit de gemeenten Stad- en Ambt Ommen kon men daar dus helemaal niet bij hebben. Uit deze omstandigheden is de noodzaak van een nieuwe school te Balkbrug of omgeving ontstaan. Men krijgt uit allerlei aanwijzingen evenwel de indruk, dat men de hoop had, dat er voor de bedelaarskolonie "de Ommerschans" een andere instelling in de plaats zou komen, die de oude gebouwen in gebruik zou nemen en mogelijk ook de school weer intact zou maken. De onvoldoende behartiging van de onderwijsbelangen trok ook de aandacht van de autoriteiten op dit gebied. Op 23 December 1893 doet de Heer Schoolopziener in het District Zwolle, de Heer Th. Ruys Wzn. Het volgende uitvoerige schrijven toekomen aan Burgemeester en Wethouders van Avereest.

No. 241. Kampen, 23 December 1893.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 436 Ik heb de eer de aandacht van Uw College nog eens in te roepen voor een reeds vroeger behandeld onderwerp, n.l. den onvoldoenden toestand waarin het onderwijs in het westelijk deel Uwer gemeente verkeert. De onzekerheid waarin men blijkens Uw schrijven van 14 December 1891 no. 194/1025, toen verkeerde, heeft opgehouden, daat het nu uitgemaakt is dat de voormalge Ommerschans geene vaste bestemming meer zal verkrijgen, doch in de nabijheid daarvan en wel binnen de grenzen van Uw gemeente eerlang een Rijksopvoedingsgesticht zal worden geopend. Het gevolg hiervan is, dat van een regeling der schoolquestie te Ommerschans tusschen het Rijk en de gemeente Stad-Ommen geen sprake meer is en de Raad dier gemeente niet genegen is om zelve tot oprichting eener school in die buurt over te gaan. Evenwel zal van Rijkswege gezorgd worden voor het onderwijs der kinderen van de ambtenaren aan het Rijksopvoedingdgesticht verbonden, doch dit aan de gemeente worden overgelaten.

De school in wijk I, uit de tijd toen nog de eikenbomen langs de Zwolse weg stonden, toen ten oosten van de school nog niet was gebouwd het tegenwoordige postkantoor te Balkbrug toen de garage Schipper nog niet bestond, toen de meisjes nog "schorten", of toen de meisjes nog "schorten", of te wel "boezelaars" droegen.

In de behoefte aan onderwijs van de kinderen uit de buurt der Balkbrug- en hun getal zal natuurlijk na de opening van het gesticht zeer zeker vermeerderen, zal dus door den Raad Uwer gemeente moeten worden voorzien. Zulks zal echter in de tegenwoordige omstandigheden niet mogelijk zijn, daar de afstand van hier tot de school te Oud-Avereest wel wat groot is en deze op dit oogenblik zelfs niet eens het getal leerlingen kan bevatten. Immers zij is ingericht voor 144 leerlingen terwijl de bevolking nu reeds 167 kinderen, waaronder 154 uit Uw eigen gemeente telt. Men zal dus, zelfs, al blijven de beambten van het opvoedingsgesticht buiten beschouwing, toch reeds nu tot uitbreiding, zoowel van het gebouw als van het onderwijzend personeel moeten overgaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 437 In plaats hiervan zou ik echter den gemeenteraad wel in overweging willen geven liever eene nieuwe school tusschen Balkbrug en de grens Uwer gemeente in de nabijheid van het opvoedingsgesticht te bouwen. Hier zal zich toch waarschijnlijk langzamerhand een bevolkingscentrum vormen, voor welks bewoners het van groot belang zal zijn eene school in hunne onmiddellijke nabijheid te hebben. Trouwens wanneer de bevolking hiereenigszins accresseert, zal men het toch niet kunnen volhouden die kinderen te dwingen een afstand van 3/4 uur gaans (gerekend naar het loopen va een volwassen mensch kinderen doen daarover veel langer) af te leggen. Wanneer men zich nu bepaald tot de vergrooting der school te Oud-Avereest en later toch tot eene schoolstichting nabij de Balkbrug zal moeten overgaan, zoo had men dubbele kosten. Ik weet wel, dat de uitgaven van eene nieuwe school, zoowel ten opzichte der stichting als van het jaarlijks onderhoud enigszins hooger zullen zijn, dan die welke een uitbreiding der school te Oud-Avereest na zich zullen slepen, doch ik ben niet overtuigd, dat het eerste grooter opofferingen van de Gemeente-financiën zal vergen. In de eerste plaats toch valt Uwe gemeente in de termen voor toepassing van art. 49 der wet op het lager onderwijs en is het m.i. te verwachten, dat de Regeering daartoe des te gereeder zal overgaan, naarmate de gemeente-raad het onderwijs aldaar op een beteren voet inricht, terwijl vervolgens Stad-Ommen gaarne bereid gevonden zal worden, met Uwe gemeente eene overeenkomst te sluiten om hare kinderen de door U te stichten school te doen bezoeken. Op grond van een en ander heb ik in overleg met den Heer Inspecteur van het lager onderwijs in de 3e. Inspectie mitsdien de eer Uw College te verzoeken deze zaak bij den raad Uwer gemeente aanhangig te maken en mij den uitslag daarvan wel te willen mededeelen, terwijl ik mij desverkiezend tot eene mondelinge gedachtenwisseling hierover gaarne bereid verklaar. Met dit schrijven van de Districtsschoolopziener was de eerste stap gezet op de weg om te komen tot het bouwen van de school in wijk I. In de vergadering van de Raad der gemeente op 26 Februari 1894 wordt door de voorzitter ter tafel gebracht en voorgelezen het vorenstaande schrijven van de Districtsshoolopziener. Op voorstel van de Voorzitter wordt met algemeente stemmen besloten tot de bouw eener school met onderwijzerswoning. Volgens mededeeling van den Heer Weide, bevinden zich evenwel tusschen Witharen en Avereest plm. 90 schoolgaande kinderen, zzodat ook de gemeenten Stad- en Ambt-Ommen bij den voorgnomen bouw zeer veel belang hebben, waarom Burgemeester en Wethouders worden uitgenoodigd de Besturen dier gemeenten te verzoeken te willen mededeelen of zij genegen zijn den voorgenomen bouw, het jaarlijks onderhoud, de jaarwedden van het onderwijzend personeel en voorts al de kosten de het een en ander zal na zich slepen, voor gemeenschappelijke regeling te nemen. De pogingen van het Gemeentebestuur van Avereest om met de gemeenten Stad- en Ambt-Ommen voor gemeenschappelijke rekening een school te bouwen hadden geen succes. Wel verzoekt het Gemeentebestuur van Stad- en Ambt-Ommen om de kinderen hun uit gemeenten, uit de aan de gemeente Avereest grenzende buurschappen naar de bouwen nieuwe school te Balkbrug te mogen zenden. Ze delen tevens mede, dat Ambt-Ommen daarvoor aan naburige gemeenten f 10 en f 12 per jaar voor elk schoolgaand kind betaald. De plannen voor de opbouw van een school voor galer onderwijs te Balkbrug, hadden bij de bevolking verschillende reactie's tengevolge. Een dezer reacties was het aanbieden van gron voor het opbouwen van de school. Het Gemeentebestuur was in onderhandeling over de aankoop van een perceel grond van de Heer E. Broekhuizen te Balkbrug. Zo werd ook door J. van Assen te Zwolle een stuk grond aangeboden in het geheel voor f 1750, of de oostelijke helft voor f 1000. Dit stuk grond lag in de omgeving van Sluis Vijf. Verder werd er een stuk grond aangeboden door W.Kremer. (zonder nadere adresopgave). Hij schrijft, dat hij vernomen had, dat er geen eensgezindheid bestond over de plaats waar de nieuwe school zou worden gebouwd en dat er velen waren, die de school niet te Balkbrug, maar verder naar "beneden" wenschten te zien.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 438 Indien men daartoe mocht besluiten, dan was hij genegen U Edelen daarvoor de schoonste gelegenheid af te staan, in de lengte langs de grindweg gelegen, bij de halve sectie tusschen de sluizen 4 en 5. Zoals dat Broekhuizen dezelfde grootte,bied ik de gemeente aan voor drie honderd en vijf en seventig gulden. In de vergadering van 27 April 1894 wordt voor den Voorzitter medegedeeld, dat Burgemeester en Wethouders hebben uitgezien naar een terrein voor den voorgenomen schoolbouw in de nabijheid van de Balkbrug. Hij herinnert evenwel, dat in eene der laatste raadsvergaderingen wel in beginsel, doch niet positief tot dien bouw is besloten, waarom hij voorstelt thans een definitief besluit te nemen om in de nabijheid van de Balkbrug eene school met onderwijzerswoning te bouwen. Dit voorstel in stemming gebracht wordt met 7 tegen 2 stemmen aangenomen. Daarop deelt de voorzitter mede, dat Burgemeester en Wethouders voor dezen bouw geschikt terrein meenen gevonden hebben in een perceel grond in eigendom toebehoorende aan E. Broekhuizen wonende aan de Benedenvaart, welk stuk grond kan worden aangekocht voor f 400. Nadat door den Heer Weide is medegedeeld, dat ook door hem en andere leden naar geschikt terrein is uitgezien en zij de voorkeur geven aan een stuk weiland in eigendom toebehorende aan J.van Assen te Zwolle, wordt besloten eene Commissie te benoemen, om met den Heer van Assen, in onderhandeling te treden en daarvan in een volgende vergadering mededeeling te doen. Tot leden dier commissie worden benoemd, de Heeren P. van Haeringen en W. Weide Azn. Vergadering op 9 Mei 1894. Wordt door den Voorzitter aan de orde gesteld, het aankoopen van grond voor het bouwen van een openbare school met inderwijzerswoning, enz. in de nabijheid van de Balkbrug. Terwijl andere leden een meer westwaartsche richting wenschelijk achten, wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders om voor dien bouw het terrein aan te koopen van E. Broekhuizen voor de som van f 400, in stemming gebracht en blijkt, dat daarbij de stemmen staken. Het voorstel wordt alzoo tot eene volgende vrgadering aangehouden. Naar aanleiding van de vorenstaande beslissing wordt opnieuw het wenschelijk betoogd om voor het nevenstaande doel te trachten grond te bekomen van den Staat en wel het langs de grintweg liggende terrein, thans bij de gemeente van het Rijk in huur en diende tot marktplein en het daaraangrenzende terrein thans beplant met waardeloos dennenhout. Met algemeene stemmen wordt besloten den Voorzitter af te vaardigen naar des-Gravenhage om over deze saak in persoonlijk onderhoud te verzoeken met Zijne Excellentie den Minister van Justitie. De Voorzitter verklaart bereid te zijn om zich van deze taak te kwijten. Dan komt er een adres in aan de Raad, d.d. 21 Mei 1894, ondertekend soor H. Holtrust en 45 anderen, ingezetenen uit het westelijke deel der gemeente, waarin verzocht wordt om de nieuwe school te bouwen, ongeveer op de helft van de afstand, westelijke gemeentegrens- Balkbrug, zulks in het belang van hunne kinderen, die dan "een kort re en betere weg konden bewandelen naar het schoolgebouw", daar er nu kinderen uit de Maat naar den Hulst naar school gaan. Op een hoog peil stond dit adres nu bepaald niet, als men daarin leest; "Wij kunnen ons dan ook niet begrijpen, dat er de helft van de raadsleden voor waren, om op het erve van Broekhuizen een school te bouwen. Daar er dan drie scholen onmiddelijk bij elkaar staan, (Balkbrug, Oud-Avereest en Sponturfwijk) en op het westeinde niets. Hebben de raadsleden familie en vrienden op het oog? Om de school dicht bij de Balk te Plaatsen. Dan zijn het naar ons inziens geen mannen, die de plaats waardig zijn in de gemeenteraad. De bewoners van het westeinde van Avereest moeten al zoveel bijdragen tot het vraaije van het oosteinde. Waarom dan geen school te plaatsen ook tot gerief van het westeinde van Avereest?. dit gedeelte van het verzoekschrift voor zich zelf. In het laatst komt ook nog even tot uiting de animositeit die er vroeger heeft bestaan tussen de bewoners van het oude gedeelte en het nieuwe deel, de veenkolonie Dedemsvaart. Wanneer wij nu, na zoveel jaren terugzien op hetgeen deze mensen toen voorstonden met de plaats waar de school moest worden gebouwd, zien wij zo goed hoe ongerijmd dit verzoek eigenlijk was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 439 Dan was de school gebouwd geheel buiten de kom van het dorp en had men later in die kom nog een school moeten bouwen. De door deze mensen bedoelde plaats was een ongeving met zeer verspreide bebouwing. Vergadering van 26 Juni 1894. Behandeld wordt, een schrijven van W.Kremer, een request van H.Holtrust en 45 anderen en ten slotte een missive van zijne Excellentie den Minister van Financiën, afd. Domeinen, houdende inwilliging van het verzoek derzelver vergadering, waarin gevraagd wordt, dat aan de gemeente onderhands moge worden verkocht, de twee langs de zuidelijke grintweg van de Dedemsvaart gelegen stukjes grond bij de Balkbrug, kadastraal bekend in de gemeente Avereest, Sectie G no.321 en no. 322, voor den bouw van een openbare lagere school, welke stukjes grond onderhans in koop worden aangeboden voor f 282. Dit laatste aanbod wordt met 9 tegen 2 stemmen aangenomen. Hiermede was de grondaankoop en de plaats waar de school zou komen te staan beklonken. Bij Besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel, d.d. 12 Juli 1894 wordt goedgekeurd het besluit van de Raad der gemeente Avereest, d.d. 26 Juni 1894, strekkende om van het Rijk voor f 282- aan te koopen, twee stukjes grond bij de Balkbrug, kadastraal bekend, gemeente Avereest, Sectie G no. 321 en 322, ten einde daarop te stichten een openbare lagere school met ondersijzerswoning. Het verschil in grondprijs van toen, 1894 en thans, 1967 is toch wel erg groot. Vergadering van 24 Juli 1894. Wordt op voorstel van de Voorzitter met algemeene stemmen besloten Burgemeester en Wethouders te machtigen, om zoodra de koopacte betreffende de aankoop van grond nabij de Balkbrug gesloten is, de voor den schoolbouw en onderwijzerswoning aan de Balkbrug, de noodige maatregelen te nemen en voorts een adres ter verkrijging van buitengewone Rijkssubsidie voor deze bouw aan Hare Majesteit de Koningin-Weduwe Regentes in te zenden. Tevens worden de Voorzitter en de Wethouder van der Elst gemachtigd, met den Heer Commissaris der Koningin eene conferentie te vragen om bij Zijn Hoog Edel Gestrenge pogingen aan te wenden tot krachtige ondersteuning van het request ter verkrijging eener flinke buitengewone subsidie. Bij besluit van Gedeputeerde Staten, d.d.8 Augustus 1895, wordt goedgekeurd het besluit van de Raad der gemeente Avereest van 29 Juli 1895, strekkende om een leening aan te gaan ter gedeeltelijke bestrijding der kosten voor den bouw eener openbare school, het meubelen dier school en het bouwen eener onderwijzerswoning in de nabijheid van de Balkbrug, groot drie duizend vijfhonderd gulden tegen een rente van 1 +% per jaar. Vergadering op 24 Augustus 1894. Wordt door den Voorzitter ter tafel gebracht de teekening, het bestek en de begrooting voor den bouw der school en onderwijzerswoning te Balkbrug waaraan de vergadering haar adhaesie hecht. Tevens wordt een conseptadres behandeld ter verkrijging eener buitengewone subsidie voor de voorgenomen schoolbouw. Vergadering op 26 November 1894. Wordt voor de toelating van kinderen uit Stad- en Ambt-Ommen op de te stichten school te Balkbrug, eene regeling getroffen. Bij hun schrijven, d.d. 4 April 1895, doen Gedeputeerde Staten van Overijssel het Gemeentebestuur van Avereest toekomen, een schrijven, van den Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 29 Maart 1895, no. 1545, afd. O. waarbij zijn goedgekeurd, behoudens enkele aanmerkingen tegen de inrichting der privaten en portalen, de bouwkundige stukken betreffende de schoolbouw te Avereest. Op 13 April 1895 vragen Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest aan Gedeputeerde Staten van Overijssel, om in verband met de schoolbouw en onderwijzerswoning te Balkbrug vergunning plm. 15 eikenbomen, staande aldaar langs den Grintweg langs de Dedemsvaart te mogen rooien. Gedeputeerde Staten antwoordden hierop, dat het verzoek niet voor inwilliging vatbaar was, doch dat vergunning wordt verleend tot het maken van twee uitgangen over den berm van de Provincialen weg en in verband daarmede rooien van ten hoogste twee boomen, terwijl de gemeente voor elke gerooide boom drie gulden moet betalen. Door de bouwkundige der gemeente, K.A. Hakkert te Dedemsvaart is daarna, d.d. 18 September 1895 een rapport opgemaakt, waarin duidelijk wordt gemaakt, dat het noodzakelijk was, ter verbetering van het verkrijgen van voldoende licht en lucht in de in aanbouw zijnde school alsnog 9 eikenbomen op te ruimen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 440 Bij schrijven van 10 October 1895 delen Ged. Staten mede, dat hoogstens 9 eikenboomen gerooid mogen worden tegen betaling van f 3 per stuk, terwijl tevens de voorwaarden worden genoemd, hoe het schoolplein over een afstand van 40 meter moet aansluiten aan de Provinciale weg.

Wanneer men een dergelijke omschrijving leest over het rooien van "ten hoogste 9 boomen" en men bedenkt daarbij, dat voor enkele jaren terug, de gehele boomenrij langs de Provinciale weg gerooid valt zo iets wel erg op. Vergadering op 9 Mei 1895. Wordt door den voorzitter medegedeeld, dat bij de op 6 Mei 1895 door Burgemeester en Wethouders gehouden aanbesteding van den bouw eener school en onderwijzerswining te Balkbrug, met bijlevering der schoolmeubelen het laagst is ingeschreven door de Gebr. De Vries, aannemers te Oldeholtpade voor de som van f 13720. Na kennisneming van de omtrent deze inschrijvers ingewonnen informatie, die gunstig zijn, stelt de Voorzitter voor aan deze het werk te gunnen. Wordt met algemeene stemmen besloten dit te doen. In verband met het gereed komen der nieuwe school worden oproepingen gedaan voor personeel aan die school. In de plaats van Hoofd der School werd in de vergadering van 17 October 1895 voorzien door op zijn verzoek over te plaatsen van Cornelis Bulder, hoofd der school aan de Sponturfwijk, zulks met ingang van 1 Januari 1896 op een jaarwedde van f 800 met woning en tuin. Een verzoek van de onderwijzer aan de school in wijk K (Oud-Avereest) J.L. Geijs, om overplaatsing naar de nieuwe school in wijk I, wordt van de hand gewezen, omdat volgens de wet op het lager onderwij dit verzoek niet voor inwilliging vatbaar is. Op bovengenoemd verzoek schrijft de Heer Jordens, Inspecteur van het Lager Onderwijs te Zwolle; "de wet kent geen verplaatsing van onderwijzers in dezelfde gemeente en ik geloof niet, dat een verordening op het L.O.dit zou kunnen goedkeuren. Geijs zal dus moeten solliciteeren, zoals ieder ander. Voor een goed onderwijzer in dezelfde gemeente zal veelal de kans om voorgedragen te worden, aanzienlijk zijn. Dit zal wel het geval worden bij den verzeoker". Wat in dezen voor een hoofd der school wel was toegestaan, en wat in deze gemeente herhaldelijk heeft plaats gehad, overplaatsing van de eene school naar een andere, meestal grotere school, goldt niet voor het lagere personeel. Op 28 October 1895 levert de bouwkundige K.A. Hakkert te Dedemsvaart bij de Burgemeester een rapport in over de afrastering van het schoolplein en rondom de onderwijzerswoning en tevens het maken van een vuilnisgat voor schoolgebruik, wat een uitgaaf zou vorderen van plm. f 77. Men zou daarvoor palen kunnen zagen van de gerooide bomen van de Provincie, terwijl de mogelijk te kort komende palen uit de Marktwijk kunnen worden bijgenomen. Verder wordt in het bestek o.m. gesproken van; 110 meter gegalvaniseerd ijzerdraad no.8, en 150 meter gesponnen, gegalvaniseerd puntdraad. Bij alles wat bruikbaar zou kunnen zijn voor de afrastering van een schoolplein, komt het mij toch voor, dat hierover prikkeldraad wel in de laatste plaats in aanmerking komt. Blijkbaar waren de kleren van de kinderen in die jaren wel zo sterk, dat ze tegen prikkeldraad bestand waren. Vergadering van 18 November 1895. Cornelis Bulder, hoofd der school in wijk H, Sponturfwijk, vraagt, wegens zijn benoeming tot landbouwleeraar aan de winterschool te Sittard, eervol ontslag en bedankt tevens voor zijn benoeming tot hoofd der school te Balkbrug, wijk I. In diezelfde vergadering worden benoemd, aan de school te Balkbrug, tot onderwijzer, Willem Boxem, te Wanneperveen op een jaarwedde f 550- voor het eerste jaar, na één jaar,f 575 en na 2 jaar f 600. tot onderwijzeres, Wilhelmina Nijboer te Meppel, op eenzelfde jaarwedde als Boxem. Vergadering op 3 December 1895.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 441 Op de voordracht voor hoofd der school te Balkbrug, wijk I, zijn geplaatst; No. 1 I.J. Loopstra, hoofd der school te Oosterend, Hennaarderadeel. No. 2 W. Derksen, onderwijzer te Arnhem. No. 3 G.J. Oudelaar, hoofd der school te Marle, Hellendoorn. Benoemd werd no. 3, Gerrit Jan Oudelaar, op een jaarwedde van f 800, benevens vrije woning met tuin. De reeds benoemde onderwijzer, Willem Bozem, bedankt voor de benoeming waarna voor hem benoemd, de reeds eerder genoemde, Gerhardus Lambertus Geijs, onderwijzer te Oud-Avereest, op een jaarwedde van f 600. De drie leerkrachten aan de nieuwe school waren hiermede compleet. In de vergadering van 24 December 1895 wordt besloten, de gestichte school te Balkbrug op maandag 3 Februari 1896 in gebruik te stellen, terwijl de voorzitter de leden van de Raad uitnodigd daarbij tegenwoordig te zijn. Tevens doet hij het voorstel om al de kinderen die de school te Oud-Avereest, wijk K, bezoeken, bij die gelegenheid een schoolfeestje te bereiden. Verder worden tot leden der commissie met de regeling belast de Heren R.W. ten Kate, E.G. ten Kate, R. ten Kate Ezn., J.H. Daman en C.A.L.J. Jeekel, die zich bereid verklaren deze functiën waar te nemen. In een schrijven, d.d.25 Januari 1896,geven Burgemeester en Wethouders van Avereest kennis aan hun ambtgenoten van de gemeenten Stad- en Ambt-Ommen; "Het is ons voornemen op Maandag den 3 Februari, e.k. des voormiddags te ongeveer 10 1/2 uur, de nieuw gebouwde school aan de Balkbrug in gebruik te stellen. Terwijl wij de eer hebben U daarvan bij dezen kennis te geven, nemen wij de vrijheid U beleefd te verzoeken ons in den loop der volgende week eene lijst te willen doen toekomen behelzende de namen der kinderen, die uit de gemeenten stad- en Ambt-Ommen, deze school zullen bezoeken, met vermelding tevens van dagteekening en jaar hunner geboorte. Voor zoover noodig delen wij U mede, dat kinderen beneden den leeftijd van 5 jaren niet worden toegelaten". Bij schrijven van 13 Februari 1896 van Ged. Staten delen deze aan het Gemeentebestuur van Avereest mede, dat de waarde van het aan den onderwijzer, hoofd der school te Balkbrug, verstrekt genot van vrije woning te bepalen op f 150 des jaars. Door den bouwkundige K.A. Hakkert te Dedemsvaart, wordt d.d. 10 Januari 1896 een staat van "Meerderwerk" aan de school te Balkbrug, groot in totaal f 165,09 en aan de onderwijzerswoning van f 11- of in totaal f 176,09, ingeleverd. Vergadering 30 April 1903. Komt in behandeling een voorstel van Burgemeester en Wethouders tot tijdelojke overplaatsing van leerlingen van de school te Balkbrug naar de school te Oud-Avereest. De Voorzitter licht dit toe als volgt; Bij de inschrijving van leerlingen met April j.l. kwam het aantal leerlingen aan de school te Balkbrug, plm. 20 boven het maximem. Deze voorlopige regeling wordt aangenomen zonder discussies of hoofdelijke stemming, terwijl B. en W. den Raad mededeelen, dat voorstellen betreffende de school van Oudelaar in bewerking zijn. Vergadering 19 Juni 1903. Komt ter tafel het voorstel van B. en W. tot uitbreiding van het onderwijzend personeel aan de school te Balkbrug, wijk I en tot vergrooting der school met één locaal. Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Vergadering op 1 September 1903. In deze vergadering wordt het navolgende besloten; De Raad der gemeente Avereest; Gelet op zijn besluit van 19 Juni j.l. betreffende de uitbreiding der school te Balkbrug met een lokaal en het plaatsen daarin van de benoodigde schoolmeubelen en op het desbetreffende proces-verbaal van

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 442 aanbesteding, d.d. 22 Augustus 1903, waarbij aannemer voor het eerste perceel, bijbouw van een schoollokaal aan de school te Balkbrug is geworden, E.J. van Dorth, aannemer te Vroomshoop voor de som van f 2989 en voor het tweede perceel, de levering van schoolmeubelen in het bij te bouwen schoollokaal te Balkbrug, G. Westenbroek, aannemer te Zwolle voor de som van f 385. Verder wordt besloten een geldleening aan te gaan, groot f 2500. Op 9 Mei 1904 deelt de schoolopziener in het District Zwolle G.A. Bosch, aan Burgemeester en Wethouders van Avereest mede, dat hij zich op 12 April 1904 ter plaatse had overtuigd, dat de bouw van een nieuw lokaal aan de bestaande school te Balkbrug was verricht overeenkomstig het goedgekeurde bestek. In de vergadering op 1 December 1903 wordt met ingang van 1 Maart 1904 benoemd tot onderwijzer, (4e. leerkracht) aan de school Balkbrug, Krijn de Vries, zonder beroep, wonende te Akkrum. In een adres, ingekomen 15 Maart 1951, wordt door de ouders der leerlingen van de openbare lagere school van de Zwolse weg, de voormalige school in wijk I, na opsomming van een aantal gebreken en bezwaren tegen de bestaande school gevraagd, de bouw van een nieuwe school, doch indien dit tot de absolute onmogelijkheden behoort, grondige verbeteringen der bestaande school. In een schrijven, d.d. 1 Mei 1951 schrijft de geneeskundige Inspecteur van de Volksgewondheid te Almelo, de Heer A. Pieron, aan Burgemeester en Wethouders van Avereest het volgende; "Bij een bezoek, dat ik Maandag 23 April met de Inspecteur van het Lager Onderwijs te Ommen aan de openbare lagere school te Balkbrug, hoofd de Heer Cuperus, bracht, is mij gebleken; dat deze school in geen enkel opzicht voldoet aan de te stellen hygiënische eisen. Alle lokalen liggen op het noorden, aan welke kant tevens de drukke verkeersweg is gelegen, zodat de ramen steeds gesloten moeten blijven, daar anders het stof, door de auto's opgeworpen naar binnen komt, terwijl het lesgeven, dat met gesloten ramen door het lawaai zeer moeilijk is, dan geheel onmogelijk wordt. De banken zijn, op een 20 stuks na, allen te klein voor de leerlingen, zoodat het gevaar bestaat voor het verkrijgen van orthopaedische lichaamsgebreken bij de kinderen. De speelplaats is niet betegeld en daardoor in droge tijden zeer stoffig en bij nat weer een modderpoel. De W.C.'s zijn geen van alle voorzien van waterspoeling. Ook de lichtinval in de lokalen is te gering, mede doordat de vensterbanken zo hoog zijn. Gaarne zou ik van Uw College op korten termijn vernemen, hoe U in een en ander verbetering denkt aan te brengen, daar ik mij anders genoodzaakt zie, tot afkeuring van deze school over te gaan. Naar aanleiding van het bovenstaande zijn door B. en W. enkele verbeteringen aangebracht, waarvan zij op 9 November 1951 in een uitgebreid rapport kennis geven aan de Raad der gemeente. In een schrijven, d.d.26 November 1952 delen B. en W. aan de Raad mede, dat het verloop van het aantal leerlingen van de openbare lagere school te Balkbrug van dien aard is, dat op grond van de bepalingen van art. 28 der L.O. wet 1920, ingaande 1 Januari 1953 een 5e. leerkracht kan worden aangesteld, terwijlook een 5e. lokaliteit nodig zal zijn. Nu nog geen beslissing is genomen ten aanzien van de reeds besproken plannen inzake de stichting van een nieuwe school, menen zij uit practische overwegingen in dit stadium de voorkeur te moeten geven aan de bouw van een noodlokaal op het terrein van de school, waarvan de kosten worden geraamd op plm. f 7000. In de raadsvergadering op 1 December 1952 besluit de Raad tot het stichten van een schoollokaal. Op 18 Juli 1957 verzoekt de ouder-commissie van de O.L. school te Balkbrug verschillende verbeteringen aan te brengen aan de school en het meubilair, omdat het volgens deze commissie nog meerdere jaren kan duren vooraleer een nieuwe school wordt gebouwd. Op 20 Februari 1957 schrijven B. en W. aan de Raad, dat er te Balkbrug, ook na het bijbouwen van het houten noodlokaal meer schoolruimte moet komen. Zij schrijven, dat het verblijf in het zgn. Zondagschoolgebouw (aan de Hoogeveenseweg) als een noodoplossing moet worden gezien, waarom zij voorstellen een tweede noodlokaal op het terrein van de school te doen bouwen. De kosten worden met inbegrip van de inventaris geraamd op f 11 000-. De raad besluit tot deze bouw. Ged. Staten keuren dit besluit niet goed, omdat de toch al te kleine speelplaats bij de school, door deze bouw dusdanig wordt ingekrompen, dat de plm. 200 leerlingen niet voldoende speelruimte overhouden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 443 Op 26 Juli 1957 besluit de Raad het tweede noodlokaal bij de o.l. school te Balkbrug te bouwen op grond van de Heer Hendriks te Balkbrug. Aan de Groot's Houtbouw N.V. te Vroomshoop wordt d.d. 22 Maart 1958 bericht, dat aan haar de bouw van twee houten noodlokalen te Balkbrug is gegund voor het ingeschreven bedrag á f 19.000. Op 12 April 1958 wordt aan G.J. Hendriks te Balkbrug bericht, dat voor de bouw van twee noodlokalen een perceel grond in huur is aangenomen groot 410 M2 voor een huursom van f 100 per jaar. Zoals reeds eerder vermeld is, deelde het Gemeentebestuur van Avereest op 25 Januari 1896 aan de Gemeentebesturen van Stad- en Ambt-Ommen mede, dat de nieuwe school te Balkbrug op 3 Februari 1896 in gebruik zou worden genomen en dat een opgave werd verwacht van de kinderen de uit genoemde gemeenten de nieuwe school zouden bezoeken. Inderdaad hebben kinderen uit Stad-Ommen de school te Balkbrug gedurende enige jaren bezocht. Veel gegevens heb ik daarover niet gevonden. In een schrijven van 20 Januari 1899 doet de Burgemeester van Stad-Ommen aan zijn ambtgenoot te Avereest een bedrag toekomen, groot f 206,25 als vergoeding voor schoolgelegenheid over het 4e. kwartaal 1898. In een ander schrijven, d.d. 20 April 1901, onderwerp "vergoeding onderwijs" doet de Burgemeester van Stad Ommen aan zijn ambtgenoot te Avereest toekomen; 1 Bankbiljet, T.U. 5601-f 100- 1 Bankbiljet, H.K. 9489-f 40- 1 Bankbiljet, U.W. 9478-f 25- Contanten f 3,75 ------Samen f 168,75- ter voldoening van het door deze gemeente verschuldigde over het eerste kwartaal 1901. Men was in die jaren wel erg sekuur in geldzaken. De gemeente Stad-Ommen heeft daarna een gedeelte van het voormalige hospitaal van het bedelaarsgesticht "de Ommerschans" verhouwd tot openbare lagere school. Daarna konden de kinderen uit de gemeente Stad-Ommen in eigen gemeente ter school gaan. De school in wijk I was in haar tijd zo iets als wat men tegenwoordig een dorpshuis noemt. Vanaf primo October 1900 is er een cursus voor ambachtsonderwijs gegeven. Dit betrof het lesgeven in teekenen. Deze in de volksmond zo genoemde "tekenschool" heeft er lange jaren bestaan. Ook in de school in wijk F, de school bij het tramstation te Dedemsvaart, werd een gelijksoortige cursus gegeven. Een en ander ging uit van de afdeeling Dedemsvaart en Omstreken van de Vereniging "Volksonderwijs". De raad der gemeente Avereest besloot in zijn vergadering op 12 December 1899 met algemene stemmen ongeveer 25% der kosten voor rekening der gemeente te nemen. Om enig inzicht over deze "teekenscholen" te krijgen, laat ik hieronder een verslag over het jaar 1911 volgen. Verslag van de toestand der teekenscholen te Dedemsvaart en te Balkbrug gemeente Avereest, over het jaar 1911. Het bestuur der Teekenscholen bestond op 1 Januari 1911 uit de heeren; A.A. Balkema Voorzitter. K.A. Hakkert Penningmeester. K.Vondeling J.P.W. van Goor J.Knol Secretaris. die allen tot 31 December 1911 hunne functies bleven vervullen. 2. Het reglement en het programma der lessen onderging geen wijziging.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 444 De lessen werden 4 avonden per week, Maandag, Dinsdag, Donderdag en Vrijdag in de openbare scholen, respectievelijk te Dedemsvaart en te Balkbrug gegeven. 3. Het onderwijzend personeel bestond voor het rechtlijnig teekenen uit de H.H. J. Bruinsma en P.W. Hakkert (te Dedemsvaart) en H. Burgmans (te Balkbrug) en voor het handteekenen van 1 Januari tot 1 April uitde H.H. M. Verwooest en J. de Groot. De eerste werd voor het laatste kwartaal van 1911 vervangen door den Heer A. Schmidt, ambtenaar aan het Rijksopvoedings- gesticht Veldzicht, in de plaats van den laatste, die gedurende een lange reeks van jaren met groote toewijding de lessen gegeven had, maar thans wegens drukke bezigheden zich genoodzaakt zag ontslag te nemen, trad voor het laatste kwartaal op de Heer N. Zandee, onderwijzer aan het Rijksopvoedingsgesticht. In het rechtlijnig teekenen werd aan beide scholen gedurende 2 maal 3 uren, in het handteekenen gedurende 2 maal 2 uren les gegeven. De bezoldiging bedroeg wederom 1 gulden per lesuur en voor den Heer A. Schmidt daarenboven een vergoeding der reiskosten. 4. Het aantal leerlingen bedroeg bij het begin van den nieuwen cursus (1 October 1911) te Dedemsvaart, 25. te Balkbrug, 17. De vorige Jaarcursus was 1 April 1911 geëindigd met; 17 leerleingen te Dedemsvaart 18 leerlingen te Balkbrug Wederom kan worden geconstateerd dat bedrag, vlijt en vordering der leerlingen niet te wenschen overlieten. Aan velen hunner konden dan ook bij het eindigen van den cursus diverse prijsjes ter aanmoediging worden uitgereikt. Tegelijk met deze prijsuitdeeling, op Paaschmaandag, werd een voor het publiek toegankelinke tentoonstelling gehouden van door de leerlingen vervaardigde teekeningen. 5. Ten aanzien en ten behoeve van het handteekenen werden een aantal blokken aangeschaft, die zeer goed blijken te voldoen. 6. Dank zij de subsidies van Rijk- Provincie- Gemeente- en de afd. van "Volksonderwijs", waren de geldmiddelen voldoende, om de onkosten te dekken. Met genoegdoening wil het bestuur er ten slotte op wijzen, hoe deze subsidiën steeds meer beantwoorden aan het schoone doel, waarvoor zij worden verstrekt, het welzijn van den aanstaanden ambachtsman, zooals blijkt uit de toename van het aantal leerlingen, die ook uit de omliggende gemeenten de teekenscholen bezoeken. Namens het bestuur der Teekenscholen, Get Aug. Balkema Voorzitter. Get. J. Knol Secretaris. Dedemsvaart, Maart 1912. Verder werd er in de school Wijk I, vanaf het winterhalfjaar 1906-1907 een landbouwwintercursus gegeven. Het Rijk droeg hierin voor dit eerste halfjaar een subsidie bij van f 210,26. De lessen van deze cursus werden gegeven door de Heer Oudelaar, hoofd der school in wijk I en de Heer H. ter Beeke, hoofd der school te Oud-Avereest, wijk K. De Heer Oudelaar bracht voor zo'n wintercursus 104 uren á f 1 per uur in rekening, de Heer ter Beeke, 52 uren á f 1 per uur. De Heer Oudelaar bracht bovendien nog in rekening f 6 voor administratie kosten van de eerste wintercursus en f 4 voor vergaderingkosten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 445 Niet ieder was bevoegd les te geven bij deze landbouwwintercursussen. Daarvoor moest een akte Lanbouw L.O. bezitten. Door de Overijsselsche Landbouw Maatschappij werd in een schrijven, d.d. October 1907, de Gemeentebesturen er op gewezen, dat het van het grootste belang was, om bij het benoemen van Hoofden der Scholen en onderwijzers zoveel mogelijk den eisch te stellen, voor het bezit van een akte Landbouwonderwijs. Voor de wintercursus 1907-1908 komen weer ongeveer dezelfde kosten voor. Evenals de "teekenschool" is deze z.g.n. "landbouwschool" vele jaren gehouden in de school in wijk I de Balkbrug. Ten slotte heeft ook de muziekvereniging "Excelsior" te Balkbrug geruime tijd in een der lokalen van deze school haar wekelijkse repetitie's gehouden. Dat de school te Balkbrug, aan de Zwolse weg, voorheen de school in wijk I geen lang leven beschoren zou zijn kon men wel al opmaken uit het rapport, d.d. 1 Mei 1951, van de Geneeskundige Inspecteur van de Volksgezondheid te Almelo, de Heer A. Pieron, waarin hij o.m. schrijft; "dat deze school in geen enkel opzicht voldoet aan de te stellen hygiënische eisen". Nog ongeveer 9 jaren na deze uitspraak is er onderwijs gegeven in de voormalige school in wijk I. Zonder enig cerimonieel is de school bij het ingaan van de zomervacantie in 1960 gesloten en is daarna op 29 Augustus 1960 de nieuwe, moderne openbare lagere school, de Prinses Margrietschool aan de Kruizingastraat te Balkbrug geopend. De navolgende hoofdonderwijzers hebben in het 64 jarig bestaan der school hun beste krachten aan het onderwijs in deze school gegeven. 1. Gerrit Jan Oudelaar, geboren te den Ham, 29 Oktober 1863, vanaf de opening der school op 3 Februari 1896 tot 23 April 1922, de datum van zijn overlijden. 2. Albert Adriaanse, geboren te Meppel, 7 Juli 1869, vertrokken naar Apeldoorn, 12 Mei 1934. 3. Hendrik Veenstra, geboren te Smallingerland, 11 Juni 1898, vertrokken op 20 November 1948 naar Smalleringerland. 4. Thijs Kuperis, geboren te Ooststellingwerf, 6 Oktober 1907, vertrokken op 7 September 1956 naar Goningen. 5. Heinrich Eberhard Meijer, geboren te Weert, 27 Augustus 1894, vertrokken op 1 September 1959 naar Amsterdam. 6. Hessel Vogel, geboren te Amsterdam, 26 Mei 1928, op 17 Augustus naar de onderwijzerswoning, Kruizingastraat no. 21 bij de nieuwe school, op 24 Augustus 1962 naar de Flevopolder, Lelystad, G 17-27. Dan wordt door de Raad der gemeente op 8 Augustus 1962 in zijn vergadering het vonnis over de voormalige school in wijk I uitgesproken en wordt de school voor afbraak verkocht aan de firms J.Boer en Zn. K 74 te Staphorst voor een bedrag van f 5012,50. Een groot, een zeer groot aantal leerlingen hebben in deze school hun eerste onderwijs genoten. Deze leerlingen, inmiddels opgegroeid tot volwassen mensen, zal men kunnen vinden in alle delen van ons land. Immers bij deze school was dat zoveel anders, dan bij andere scholen in de gemeente. Daar kinderen van een meer "blijvende" streek bevolking hier te Balkbrug, kinderen van honderden ambtenaren, eerst van het Rijksopvoedingsgesticht en daarna van de Rijksasielen voor Psychopaten, een bevolking, die van hier weer naar alle oorden van Nederland zijn vertrokken. Toch zullen deze ambtenaarskinderen, waar ze thans ook mogen wonen, in gedachten nog wel eens teruggaan naar deze school te Balkbrug, waar ze hun eerste schooljaren hebben beleefd, maar de school in wijk I.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 446 De sc h o o l aan d e Ste g e re ns-alle e De "jongste" openbare school in de gemeente werd aanvankelijk genoemd, de school in wijk D, evenals de andere openbare lagere scholen officieel genoemd werden naar de wijken waarin ze gelegen waren. Evenwel, de oude wijkindeling van de gemeente is in 1947 komen te vervallen en daarmede de wijkbenamingen der openbare lagere scholen. De school in wijk D noemde men ook wel, de school aan het Zwarte Pad. Evenwel de naam Zwarte Pad werd bij de straatnaamvermelding in 1947 niet gehandhaafd. De naam "Zwart Pad" is nog wel besproken door de ingestelde commissie voor het ontwerpen van straatnamen. Ik hoor het nog zeggen door het commissielid, het raadslid, nu wijlen, de Heer Giethoorn, bewoner en van ouds kenner van deze weg; "Het Zwarte Pad, het Zwarte Pad, zei hij geringschattend, is altijd al een slechte weg geweest. Het was vroeger zo, dat je van de ene hoogte op de andere moest springen om de modderpoelen te ontgaan". Hij wilde daarmede zoveel seggen, als dat de naam "Zwarte Pad" niet zoveel eervolle herinneringen aan deze weg inhield. Allée aangenomen. De naam Zwarte Pad was evenals meer straatnamen in de gemeente bij de ingezetenen zo ingeburgerd, dat deze naam in de volksmond nog lang werd genoemd en men veelal nog sprak van de school aan het Zwarte Pad. Nu evenwel vanaf 1947 aan deze weg officieel de naam Stegerens Allee is gegeven, kan vanaf die tijd gesproken worden van de school aan de Stegerens-Allée. Het is in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 3 September 1907, dat wordt behandeld een adres van B. Draaijer en 35 mede-ondertekenaren, houdende verzoek om schoolbouw in de nabijheid van de 16-e Wijk. Mede was ingekomen een schrijven van de afd. Dedemsvaart van vereniging "Volksonderwijs", d.d. 2 September 1907, luidende als volgt. Aan den Raad der gemeente Avereest, geven met verschuldigden eerbied te kennen, de ondergeteekenden, zamen uitmakende het Bestuur van de Afd. Dedemsvaart, e.o. van de vereeniging, Volksonderwijs; dat zij kennis dragen van een adres van bewoners langs verschillende wijken ten zuiden van de Dedemsvaart, waarbij zij U verzoeken eene school te stichten, opdat hunne kinderen naderbij dan tot dusverre ter school kunnen gaan; dat zij Uwe leden hulde brengen voor de zorg welke bij voortduring aan het openbaar Lager Onderwijs wordt gewijd; dat zij overtuigd zijn, dat hetgeen in genoemd adres gevraagd wordt nauwlettend door U zal overwegen worden; dat zij evenwel meenen onder Uwe aandacht te mogen brengen, dat de bevolking in het Zuidelijk deel der gemeente bij voortduring toeneemt waardoor eene school aldaar meer en meer een vereischte wordt; dat de school van den Heer van de Meer nu reeds 340 leerlingen telt, zoodat die ontlast moet worden met het oog op de inrichting van het gebouw en zijne localiteiten; reden waarom zij bij U aandringen aan het verzoek van adressanten te voldoen en eene school te stichten in het Zuidelijk deel der gemeente. Get. Aug. Balkema Voorzitter. K.A. Hakkert Penningmeester. K. Vondeling N.A. Hingst Secretaris. Op voorstel des Voorzitters in handen van Burgemeester en Wethouders ter fini van advies. In de volgende Raadsvergadering op 10 September 1907, komt de schoolbouw weer aan de orde en vraagt de Heer van Engen of de adressen inzake de bouw eener school in de omgeving van het 16de Wijkje ook voor de leden ter inzage liggen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 447 De voorzitter antwoorddt, dat uit den aard der zaak de aan de raad gerichte stukken voor de raadsleden ter inzage liggen en beschikbaar zijn. Op 26 November 1907 komen de reeds genoemde adressen inzake de schoolbouw in behandelin bij de Raad der gemeente. Hierbij blijkt, dat de aan- en omwonenden een aantal van 57 schoolgaande kinderen opgeven. De meerderheid van het College van Burgemeester en Wethouders komt met een voorstel in beginzel te besluiten tot den bouw eener school van drie lokalen op een nader door den Raad te bepalen plaats in de omgeving van de Stegerens-Allée, niet te ver van de 16de Wijk. De minderheid van het College meent te moeten adviseren vooralsnog niet tot schoolstichting in de omgeving van de Stegerens-Allée te besluiten en zulks op grond, dat zoodanige stichting, hoezeer in een enkel opzicht zeer wenschelijk, voorloopig niet noodzakelijk en derhalve,met het oog op de zeer groote daaraan verbonden kosten voorloopig niet verantwoord voorkomt. Na een uitgebreide discussie van voor en tegensctanders van de schoolbouw, wordt het verzoek tot schoolstichting afgewezen met 7 stemmen tegen 5 stemmen voor. In de vergadering van de Raad op 20 October 1908 wordt behandeld een voorstel van Burgemeester en Wethouders ter uitvoering van een Besluit van Heeren Gedeputeerde Staten, waarbij vermeerdering van het aantal openbare scholen met ééne school wordt aanbevolen. Het voorstel van B. en W. tot eenbouw eener nieuwe school in de omgeving van de Stegerens-Allée wordt met algemeene stemmen aangenomen. In de vergadering op 5 Januari 1909 wordt door de Raad besloten met 7 stemmen voor en 5 stemmen tegen, de school te bouwen op een perceel grond van de Heer Hazelhorst aan de Stegerens-Allée, groot plm. 4000 M2 met een breedte aan de weg van 40 meter voor een totaal bedrag van f 1200. In de vergadering van 16 Februari 1909 wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen een voorstel van Burgemeester en Wethouders dat de school aan de Stegerens-Allée terstond zal gebouwd worden met drie lokalen. Tevens wordt besluit bestek, teekeningen, enz.te laten gereed maken en dit te doen geschieden door den deskundige, de Heer K.A. Hakkert, alhier. In de vergadering van 15 April 1909 komt in behandeling het ontwerp schoolbouw Stegerens-Allée. Dit ontwerp wordt door Burgemeester en Wethouders teruggenomen. De Heer van der Elst hoopt, dat de over te leggen teekeningen zullen blijkt geven, dat er nu eens ietwat andere en sierlijke stijl gevolgd is dan hetgeen tot nu toe hier gebouwd werd. Wij zien hieruit, dat al bestond er toen nog geen schoonheidscommissie, er toch ook leden van de Raad waren met gevoel voor een verantwoorde bouwstijl ten opzichte van schoolheid en een niet klakkeloos navolgen van het geen gebruikelijk was. In de vergadering op 4 Mei 1909 komt de schoolbouw weer aan de orde. Het opgemaakte plan, begrooting en teekening, een en ander opgemaakt volgens des Raads machtiging, door den deskundige, den Heer K.A. Hakkert, heeft ter inzage gelegen. De totaalkosten zijn geraamd op f 15959,78, waarvan f 1751,52 voor meubilair, een bedrag nagenoeg gelijk aan dat, waarvoor destijds de school met drie lokalen en onderwijzerswoning aan de Balkbrug is gebouwd. De twee teekeningen stellen voor : a. de school gebouwd met de lokalen naast elkaar langs de weg. b. met de lokalen achter elkaar in de diepte van het perceel. Het ontwerp onder a wordt met 6 stemmen voor en 4 tegen aangenomen. In de vergadering op 1 Juni 1910 wordt aan de Raad mededeeling gedaan, dat is ingekomen de goedkeuring van den Minister van Binnenlandsche Zaken betreffende de schoolbouw, zoodat tot aanbesteding kan worden overgegaan. De Heer Hakkert wordt met het opzicht belast. De schoolbouw komt andermaal in behandeling in de vergadering van de Raad op 27 Juni 1910. De

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 448 voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders voor om behoudens goedkeuring van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, den bouw van de school en onderwijzerswoning aan de Stegerens-Allée niet te gunnen aan den laagsten inschrijver A. Koelma te Nieuw-Amsterdam, maar aan de op dezen volgende inschrijvers, Geert- en Johannes Lambertus van Goor, alhier, wier inschrijving slechts f 24 hooger is, dan die van Koelma. Burgemeester en Wethouders wenschen bij het doen van dit voorstel er den nadruk op te leggen, dat zij daartoe niet geleid zijn door minder goede informatie van de firma Koelma en diens borgen en omtrent de laagste inschrijvers van perceel II, Hofman en Co. en de door deze firma gestelde borgen zijn ingekomen, zijn allen gunstig. Waar in deze gemeente tegenwoordig echter een zekere slapte in het bouwbedrijf heerscht en de Gebroeders van Goor met hunne inschrijving van f 14886 slechts een weinig hoger zijn, aan de firma Koelma te Nieuw-Amsterdam zijn Burgemeester en Wethouders van meening, dat het in het belang der gemeente is om perceel I niet aan Koelma, maar aan de Gebroeders van Goor te gunnen. Zonder stemming wordt aldus besloten. Wat aangaat perceel II (schoolmeubelen) stellen Burgemeester en Wethouders voor, gunning aan den laagsten inschrijver Hofman en Co. te Hoogeveen, voor f 1369. Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten. Het schijnt dat Burgemeester en Wethouders aan de Minister van Binnenlandsche Zaken geschreven hebben over het huns inziens lange wegblijven van de goedkeuring van de aanbesteding der school. Op 19 Juli 1910 komt er bij de Burgemeester een schrijven binnen van genoemde Minister, waarin deze mededeelt, dat de reden is, dat door hem nog geene beslissing genomen is, omtrent de gunning schoolbouw in deze gemeente, het bestuur der gemeente aan zich zelf heeft te wijten. Een bezwaarschrift van den laagsten inschrijver tegen het Gemeenteraadsbesluit om het werk niet aan hem te gunnen, is nog in onderzoek. In verband met de genoemde kwestie wordt het volgende besluit genomen; De Raad der gemeente Avereest, Gelezen eene missive van Heeren Gedeputeerde Staten van Overijssel van 2 Augustus 1910, 2e. Afdeeling no. 4209/2835, waarbij onder meer werd medegedeeld, dat door Z. Ex. den Minister van Binnenlandsche Zaken bezwaar wordt gemaakt tegen de gunning van de bouw der school en onderwijzerswoning aan de Stegerens-Allée aan G. en J.L. van Goor alhier, doch dat Zijne Excellentie alsnog bereid is eene eventuële gunning aan den laagsten A. Koelma te Nieuw-Amsterdam goed te keuren. Overwegende dat Koelma heeft verklaard zijne inschrijving gestand te doen; Besluit; Onder intrekking van zijn besluit tot gunning van den bouw van eene school aan de Stegerens-Allée aan G. en L.J. van Goor, genomen in zijn vergadering van 27 Juni 1910 den bouw van genoemde school en woning behoudens goedkeuring van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken, nader te gunnen aan A. Koelma , te Nieuw-Amsterdam voor de door dezen ingeschreven som van veertien duizend achthonderd en twee en zestig gulden (f 1462) met genoegenneming van de door dezen gestelde borgen, Bernardus Hendrikus Akkerman en Willem Akkerman. Gedaan te Avereest, den 13 Augustus 1910. De Raad voornoemd. In de vergadering van de Raad op 7 Februari 1911 wordt behandeld een verzoek van R. de Boer Kzn., hoofd der school in wijk H om overplaatsing naar de nieuwe school in wijk D (Stegerens-Allée), welke verzoek zonder hoofdelijke stemming wordt toegestaan. In de vergadering van 16 Maart 1911 wordt door de Raad met lagemene stemmen benoemd tot onderwijzer aan de nieuwe school in wijk D, (Stegerens-Allée) Lambertus Vermeulen, tijdelijk onderwijzer te Avereest op een jaarwedde van f 550. Als eerste onderwijzeres aan de nieuwe school aan de Stegerens-Allée wordt door de Raad benoemd, Adriana Clara Steijn, onderwijzeres in de gemeente Hoek, op een aanvangsjaarwedde van f 550 met opklimming volgens de verordening. Uit het jaarverslag van de gang van het onderwijs aan de school in wijk D over het jaar 1911 heb ik het volgende ontleend; Op 1 Mei 1911 werd de school feestelijk geopend.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 449 In zijn vergadering op 18 April 1911 werd door de Raad zonder stemming besloten voor deze opening van de school van Gemeentewege f 25 beschikbaar te stellen. Tevens werd benoemd tot onderwijzeres in de nuttige handwerken Mej. W. van der Vegt te Dedemsvaart op een salaris van f 60 per jaar. Dit was alleen voor de tijd, dat er geen onderwijzeres aan de school was verbonden. Spoedig waren 79 leerlingen ingeschreven, als volgt over de verschillende klassen verdeeld; 1e. klasse, 17 leerlingen, 2e. klasse, 9 leerlingen, 3e. klasse, 14 leerlingen, 4e. klasse, 10 leerlingen, 5de klasse, 15 leerlingen, 6e. klasse, 6 leerlingen en 7e. klasse 8 leerlingen. Van deze 79 leerlingen kwamen 40 leerlingen in drie klassen onder leiding van den onderwijzer Vermeulen, terwijl 39 verdeeld over 4 klassen aan de leiding van het hoofd der school, de Heer de Boer, werden toe vertrouwd. De destijds benoemde onderwijzeres, Mej. Steijn, heeft schijnbaar voor de benoeming bedankt. De Raad besloot echter wel een derde leerkracht aan te zullen stellen voor de school in wijk D. Als zodanig werd met ingang van 1 Februari 1912, Mej. Steijn voornoemd, nu niet op een jaarwedde van f550 maar op een wedde van f 650. Wij zien dus als eerste leerkrachten aan de school in wijk D, de Heer de Boer als hoofd, de Heer Vermeulen als onderwijzer en Mej. Steijn als onderwijzeres. Beide laatstgenoemden zijn niet lang aan de school in wijk D verbonden geweest, de Heer Vermeulen verwisselde de school in wijk D, in het landelijke Dedemsvaart, op 15 September 1914 voor een school in des-Gravenhage. Mej. Steijn werd met ingang van 1 Augustus 1914 benoemd als onderwijzeres met verplichte hoofdacte aan de 1e. openbare school te Breskens. Het school verzuim was o.m. aan de school in wijk D gedurende de tijd van aardappelspoten in het voorjaar, en de tijd van aardappelskrabben in het najaar zeer groot. Zo was er in de maanden September en October 1911 in de zesde klasse een tijdlang maar één leerlinge aanwezig. Het leerlingenaantal bewoog zich in stijgende lijn, zodat op het eind van het jaar 1912, 102 leerlingen als werklijk schoolgaande stonden ingeschreven, terwijl dit aantal op het eind van 1913, 122 bedroeg.

Foto van de openbare lagere school met onderwijzerswoning aan de Stegerens-Allée, door schrijver genomen op 1 Juni 1967.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 450 Dan volgt hieronder een lijst van de leerlingen der nieuwe school aan de Stegerens-Allée op 1 Mei 1911;

Leerlingen van de school in wijk B- Sluis 6; Jantje Bruinenberg. Derk Kist. Klaas Bruinenberg. Klaas Kist. Meeuwes Bruinenberg. Everdina van Os. Cornelia Danes. Steven van Os. Klaasje van Dijk. Dirk Strampel. Roelofje Haveman. Hilligje Strampel. Lammigje Hoekman. Willem Strampel. Roelof Hoekman. Willemina Hoekman.

Leerlingen van de school in wijk F, bij het Tramstation. Ouders of Voogden. Martje Bakker. Pieter Bakker. Meine Bakker. Bart Bakker. Barteld Bakker. "Johanna Bakker." Geesje Draaijer. Berend Draaijer. Johanna Draaijer. "Hendrika Draaijer." Arendje Drogt. wed. Drogt. Grietje Drogt. "Jan Fransen. Jan Fransen. Hendrikus Guttink. Hendrikus Guttink. Johannes Guttink. " Hermanus Haarmeijer. Josephus Haarmeijer. Bastiaan Hardenberg. Hendrik Hardenberg. Berend Klopm. Gerrit Jan Klomp. Geesje Klomp. " Berend Klomp. Berend Klomp. Lucas Klomp. "

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 451 Jan Kriekjes. Jan Kriekjes. Hendrikje Kriekjes. " Aaldert Kuipers. Jan Kuipers. Jan Roelf van Linge. Arend van Linge. Johan Michel. Lambertus Michel. Grietje Michel. " Albert Munneke. Berend Munneke. Johannes Munneke. " Grietje Peters. Andries Peters. Jantina Peters. " Hero Polter. Jurjen Jans Polter. Hillichien Polter. " Maria Reurink. Thiemen Reurink. Thieman Reurink. " Gerrit Reurink. " Hendrijkje Schokker. Hendrik Schokker. Roelofje Snoeijer. Pieter Snoeijer. Willem Snoeijer. " Jan Stoel. Hein Stoel. Aaldert Stoel. " Johannes van Tolie. Johannes H.van Tolie. Albert van de Vecht. Roelof van de Vecht. Margrieta Visscher. Roelof Visscher. Johanna Wunnink. Albertus Wunnink. Hendrika Wunnink. Albertus Wunnink. Johanna IJmker. Roelf IJmker. Roelina Buurma.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 452 Harm Buurma.

Vermeld werd, dat een enkele der leerlingen zou overgaan naar de "Fransche school". Van deze eerste leerlingen van de nieuwe school aan de Stegerens-Allée behoren thans (1967) velen tot de oudere ingezetenen van deze gemeente. Schreef ik in mijn artikel over "de scheepvaart" bij een foto van een versierde boot met kinderen, die een bezoek hadden gebracht aan de speeltuin bij het hotel de Munnink te Balkbrug, dat zo iets toen voor de kinderen nog een feest beteknde, in de eerste jaren dezer eeuw was een schoolrisje voor de kinderen een belevenis. Na afloop bracht het hoofd der school een schriftelijk verslag uit van zo'n schoolreis aan Burgemeester en Wethouders. In het Gemeente-archief heb ik verschillende van deze verslagen gevonden. Curositeitshalve en mede omdat men in die verslagen zo geheel de geest van die tijd onderkend, wil ik toch één der verslagen in dit artikel opnemen, hoewel men nu met een geringschattend schouderophalen over zo'n artikel oordelen, terwijl het in die dagen zowel voor de ouderen als de jongeren iets bijzonders was in hun leven. Verslag van het schoolreisje gemaakt door de leerlingen (een deel van de leerlingen) van de school te Dedemsvaar, wijk D op Vrijdag 14 Juli 1911 naar Arnhem. Onder begunstiging van schoon weder werd des morgens om ruim half zeven van den school in opgewekte stemming de reis aanvaard. De tram van 7.18 uur, liet aan het station niet lang op zich wachten, ieder zocht een goed plaatsje en voorwaarts ging het onder vrolijk gezang. Aaan het station Staatsspoor moesten wij overstappen. We gingen door de vestibule, waar het loket werd opgemerkt en de wachtkamer naar het perron. De trein naderde al reeds en stond weldra stil. De portieren werden geopend, en er werd ons een plaats ingeruimd. Spoedig waren we gezeten, de conducteur gaf een sein, de stoomfluit liet een langgerekt gefluit hooren en eerst langzaam, daarna sneller aanvaardden we onze spoorreis, iets nieuws voor de meeste kinderen. Met belangstelling werd alles binnen en buiten opgenomen. Nadat we bij het station Berkum even hadden halt gehouden en we de Vechtbrug waren gepasseerd zagen we weldra de torens van Zwolle voor ons oog oprijzen. Hier moesten we wachten en overstappen. Wat eene drukte en beweging! Wat een geloop en gedraaf van reizigers naar en van de treinen! En dan dat overdekte perron! De geleiders moesten hier opletten, want men zou door al dat vreemde, zich zelf haast vergeten. De paperen bekers, bij het begin van de reis uitgereikt, kwamen goed te stede. Om 9.09 uur werd de reis voortgezet. Gingen we weer terug? Ja, daar hadden we diezelfde brug, welke we straks ook gezien hadden. Neen, nu gingen we toch in een andere richting, we gingen meer in zuidelijke richting. We snelden voorbij welege akkers en malsche weiden, met hier en daar prachtige boschpartijen. Ook zagen we groote weiden met vruchtboomen beplant, ja op zimmige plaatsen stonden zelfs vruchtboomen langs de spoorbaan. Aaan de gele kleur van den bodem zagen we, dat we op de klei moesten zijn; we waren in de IJsselstreek. Windesheim, Wijhe, Olst en Diepenveen snelden we voorbij, te Deventer werd even halt gehouden. Van Deventer ging het naar Zutfen. Na een oogenblijk toevens gingen wij over de groote IJselbrug (IJsel, schreef men toen blijkbaar met één s), revens eene brug voor rijtuigen en voetgangers en nu kwamen we op de Noordzijde van de IJsel, op de Veluwe. Brummen werd gepasseerd, te Dieren werd den reizigers gelegenheid gegeven om in of uit te stappen en nu kwamen we oogen te kort.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 453 Aaan de eene zijde de hooge Veluwe, aan den anderen kant de lage IJsellanden. Verder zagen we prachtige beukenlanen, afgewisseld door rogge- en aardappelvelden en af en toe fraaie buitens met schoone tuinen, ware lusthoven. Precies om 10.48 uur kwamen we aan het eindpunt onzer spoorreis, Arnhem. De portieren werden geopend en we stapen uit. Eerst gingen we een trap af, eene tunnel door, eindelijk nog weer een trap op en daar lag de stad voor ons. Van het station wandelden en enkele straten door naar "Bovenover" en zoo kwamen we bij de haven, waar we spoedig plaats konden nemen op de boot, die ons naar Westerbouwing zou brengen. De bel werd geluit, de schroef begon te slaan en we voeren den havenmond uit en den Rijn op. De schipbrug, waaruit juist een deel werd genomen om een schip doorgang te verleenen, lieten wij links liggen. Het ging er vlug door, eene groote boot moest achterblijven, eveneens een sleepboot met enige schepen achter zich. Wat was het op het water lekker frisch en wat hadden we hier een mooi gezicht op de hooge, met bosch begroeide hellingen, waartusschen fraaie villa's en aan de andere zijde de uiterwaarden met grazend vee en enkele steenbakkerijen. Onder de spoorbrug ging het door. Jammer dat die trein die daar naderde niet even eerder was. Daar zagen we het kerkje van Oosterbeek al, de bel ging en we legden te Westerbouwing aan. De pont van het Drielsche veer ging juist over. Dra gingen we de trappen op. Dat was een klim hoor! Gelukkig we stonden op het plateau met de uitspanning voor ons. Hier vonden we een tafeltje welbereid en we deden ons te goed aan de heerlijke versche broodjes met een glas melk. Toen dit gebruikt was, begaven we ons naar de schommel of op de wip om naar hartelust te spelen. En als was het uitzicht over den Rijn naar Arnhem en over de Betuwe in de laagte voor ons door de gekleurde glazen of over de oriënteertafel mooi, nog mooier vonden wij het spel in de schaduw van hooggeboomte. Eindelijk werd het sein tot vertrek weer gegeven en we begaven ons op weg naar Schoonoord-Oosterbeek. Was de reis wat vermoeiend door het telkens stijgen en dalen van den bodem, de fraaie streek deed ons de vermoeidheid vergeten. Eerst leidde onze weg ons langs het schoone buitengoed "de Oorsprong" en weldra kwamen we op een fraai belommerde weg onder hoog geboomte, waartussen sierlijke buitens met prachtige tuinen. We naderden Schoonoord, een waar lustoord en hier stond de tram gereed. Langs een prachtige weg kwamen we weer in Arnhem. Nu werd een deel van de stad bezichtigd en begaven we ons langzamerhand op weg naar den Hommelsche weg, waar ons in het volkskosthuis eene verrassing wachtte. Bij onze aankomst, aldaar vonden we de tafel gedekt en konden we ons te goed doen aan aardappelen met karbonade (eieren) bloemkool, groene boontijes en gestoofde appels, terwijl de pudding met bessensap een waardig slat gaf. (Uitstekend voor 40 cent per leerling). Nu waren we weer tegen de vermoeienissen bestand en konden we ons verlustigen in de schoone partijen van het park Sonsbeek. Wat waren die herten tam en wat was die grot met waterval mooi! Hier hadden we nog gaarne eenigen tijd vertoefd, maar het werd tijd om ons naar het station te begeven. We namen de wandeling door de stad en na nog even een kijkje in het park bij "Musis" te hebben genomen- een der boomen konden we met ons zessen nauwelijks omspannen, trokken we naar het station, waar we om ongeveer 7 uur arriveerden. Om 7.15 uur vertrokken we uit Arnhem en na in Zwolle te zijn overgestapt kwamen we om 9.22 uur te Dedemsvaart, waar de tram ons reeds wachtte.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 454 In de opgewekste stemming waren we om ruim half elf aan de Stegerens-Allée, waar vaders en moeders ons reeds met ongeduld verbeidden. En nu begaf ieder zich spoedig huiswaarts dankbaar en voldaan voor de leerzame en ook hoogst prettige reis die we hadden gemaakt. Het hoofd der school te Dedemsvaart, wijk D Get.R.de Boer Kzn. Aan de Weledelachtbare Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest. Dat men in die tijd voor weinig geld zo'n reisje kon maken blijkt uit de overgelegde rekening welke ik hier laat volgen. Rekening van het schoolreisje gemaakt door de leerlingen van de school te Dedemsvaart, wijk D, op 14 Juli 1911. Ontvangsten. Aan vrijwillige bijdragen f 47,74 Bijdragen van de gemeente voor 29 leerlingen, 6 x f 1,50 f 9,00 ------Te zamen f 56,74 Uitgaven. Reiskosten Per tram naar en van Dedemsvaart 29 x 20 cent = f 5,80 Per trein naar en van Arnhem 29 x 75 cent = f 21,75 Per boot naar Westerbouwing 29 x 5 cent = f 1,45 Per tram naar Oosterbeek naar Arnhem 29 x 10 cent = f 2,90 ------Totaal f 31.90 Vertering. 30 papieren bekers f 0,72 ½ Te Westerbouwing voor 2 broodjes en glas melk, 29 x 22 cent f 6,38 In het Volkskosthuis te Arnhem Middagmaal 29 x 40 cent f 11,60 Chocolade 29 x 5 cent f 1,45 ------Totaal f 20,15 ½ Totaal der uitgaven f 52,05 ½ Batig saldo f 4,68 ½ In de plaats van de onderwijzer Vermeulen wordt als zodanig door de Raad met ingang van 15 September 1914 benoemd, Johan Koelma, onderwijzer te Nieuw-Amsterdam, gemeente Emmen, zeer waarschijnlijk een familielid van de aannemer van de schoolbouw in 1910/1911. In de plaats van Mej.Steijn wordt door de Raad met ingang van 1 Augustus 1914 benoemd als onderwijzeres aan de school in wijk D, op een jaarwedde van f 600, Mej.Martje Lammetje Vondeling, dochter van het hoofd der school in wijk B, Sluis 6. Mej Vondeling is lange jaren aan de school in wijk D verbonden geweest. Verder wordt door de Raad met ingang van 1 November 1914 benoemd tot schoolmaakster der school in wijk D, Harmanna de Lange, echtgenote van Roelof Troost, geboren op 18 December 1882 op een salaris van zeven en zestig Gulden en vijftig centen. Voor dit "bedrag" moest zo'n vrouw een jaar lang drie schoollokalen schoonhouden en in de winter telkens des morgens drie kachels aanmaken, enz.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 455 Hetgeen van zo'n schoolschoonmaakster werd verlangs was omschreven in een Instructie, die ik hier volledigheidshalve laat volgen.

Gemeente Avereest. Instructie voor de schoolschoonmaaksters der openbare scholen. Art. 1. De schoolschoonmaaksters worden door Burgemeester en Wethouders benoemd, geschorst en ontslagen. Zij genieten de door den Raad vastgestelde of vast te stellen bezoldiging, waarvan de betaling in drie maandelijksche termijnen zal geschieden. Art. 2. De schoolschoonmaaksters verrichten hunne werkzaamheden onder toezicht, zoo noodig op order en volkomen ten genoege van het schoolhoofd, aan wiens school zij zijn aangesteld en aan wien zij direct ondergeschikt zijn. Van de werkzaamheden der schoolschoonmaaksters. Art. 3. Wat betreft de schoollokalen; a. het spinneweb vrijhouden. b. Het tweemaal des weeks, des Woensdags en Zaterdags aanvegen. Voor de school voor m.u.l.o. eenmaal des weeks, des Woendags. c. Het eenmaal in de week afzeemen der ruiten in de dueren. d. Het tweemaal des weeks afnemen van stof der banken, schrijftafels, muuren lijstwerken, waarop zich stof kan verzamelen of blijven liggen. Dit stof afnemen mag niet vroeger geschieden dan nadat het stof, door het aanvegen ontstaan, zich heeft vastgezet. e. Het des Zaterdags schrobben, zóó dat ieder lokaal eens in de vier weken wordt geschrobd. Voor de school voor m.u.l.o. het eenmaal in de week, des Zaterdags, schrobben van de beide schoollokalen. f. Het eenmaal in de vier weken afzemen der duren. g. Het eenmaal in de vier weken afnemen der ramen (binnenzijde) en der ruiten in de schotten tusschen de lokalen. h. Het reinhouden der reservoirs onder de rookleidingen, waar deze bestaan. i. Gedurende ten tijd, dat de kachels gestookt worden, deze des morgens vóór acht uur, met bijlevering der daarvoor benoodigde materialen, flink brandend aanmaken, zorg dragen dat voor den gehelen dag voldoende brandstof in de daarvoor bestemde turf- en cokesbakken aanwezig is, en dat de aschbakken zijn geledigd. j. Het eenmaal in de voer weken, met bijlevering der daarvoor benoodigde materialen, poetsen der kachels, ook des zomers van de in de lokalen staan blijvende kachels, benevens het eenmaal in diezelfden tijd schoonmaken der turf- en cokesbakken. k. Gedurende den tijd dat herhalings-, teelen- en landbouwonderwijs wordt gegeven, zorg dragen dat de lokalen, ten dienste van dat onderwijs, flink verwarmd zijn en de kachels goed branden, de noodige brandstof in de daarvoor bestemde bakken aanwezig is, de aschbakken zoonoodig, zijn geledigd en de lampen zoodanig zijn schoongemaakt, in orde gehouden en van petroleum voorzien, dat zij gedurende den vereischten tijd flink helder licht verspreiden. Art. 4. Wat betreft de privaten, waterplaatsen en toegangen daartoe; a. het spinneweb vrijhouden. b. Het dagelijks flink nat afnemen der privaatbrillen en reinigen der privaattrechters, urinebakken en bevuilde muren, benevens het zoo noodig besprenkelen met carbol der privaten en urinebakken. c. het tijdig ledigen der privaattonnen of putten. d. Het wekelijks, des Zaterdags, schrobben en schoonmaken der luchtkokers of luchtgaten. Art. 5. Wat betreft de gangen en entrée's;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 456 a. het spinneweb vrijhouden. b. Het tweemaal des weeks, Woensdags en Zaterdags aanstoffen, benevens het ledigen der vergaarbakken onder de roosters, voor of in de gangen en entrée's gelegen; c. Het eenmaal des weeks schrobben. d. Het eenmaal des weeks afnemen van stof van de kapstokken, muur en lijkstwerken. e. Het eenmaal in de 4 weken afzeemen der deuren en ruiten. Art. 6. Wat betreft de scholen buiten en de speelplaatsen; a. het des Zaterdags van elke week schrobben der stoepen, schoonvegen en, waar daartoe aanleiding bestaat, van onkruid zuiver houden der straten. b. Het eenmaal in de drie maanden schrobben der straten. c. Het eenmaal in de voer weken en in het zomerhalfjaar, op aanzegging van het betrokken schoolhoofd, om de twee weken afspuiten en afnemen der ramen en deuren buiten. d. Het des Zaterdags van elke week dichten der gaten en gelijkmaken der pleinen, benevens het zuiveren van blad, papier, enz. e. Ingeval van sneeuw, het maken en dagelijks onderhouden van een pad van de weg naar de schooltoegangen en van een dergelijk pad naar de bergplaats van brandstoffen. f. Het des Zaterdags van elke week afschuren van drinkemmers en drinkkroezen, voor zoover die aan de school behooren. Art. 7. Wat betreft het schoonmaken in de zomervacantie; a. het schrobben der lokalen, het afzeepen der daarin bestaande verf- en houtwerken, het schoonmaken der ramen binnen en buitenzijde benevens het op aanwijzing van het hoofd der school nat uitnemen van de kasten. b. Het afzeepen der schoolbanken, schrijftafels, enz. benevens het van onderen afboenen dier banken. c. Het schrobben der privaten, waterplaatsen en portalen, het afzeepen der daarin bestaande parafine-, verf- en houtwerken, benevens het schoonmaken der hokjes onder de privaatbrillen. d. Het schrobben der gangen en intréé's en het afzeepen der daarin bestaande verf-, hout-, en ijzerwerken, benevens het schoonmaken der roosters voor of in die gangen en entréé's. e. Het verrichten van hetgeen in artikel 6, uitgenomen sub e, is gezegd, benevens het afschrobben der cementplinten om de school en het schoonmaken der rasterwerken en pomp; f. Het schoonmaken der bergplaatsen voor brandstoffen en vuilnisgaten bij de scholen. Art. 8. Waar in deze instructie van afnemen, afzeemen of afwerken van verfwerken, banken, enz. wordt gesproken, moet zulks geschieden met groene zeep, zonder bijvoeging van soda of andere bijtende stoffen. Art. 9. De schoolschoonmaaksters zijn verplicht al hetgeen bij hunne werkzaamheden van de plaats wordt gezet, vóór den aanvang der schooltijden weder op dezelfde plaats en volgorde neer te zetten. Bij voorkomende gevallen van ziekte of onpasselijkheden der leerlingen waardoor in een schoollokaal of privaat eenige bevuiling plaats heeft, is de schoolschoonmaakster verplicht zulks direct, derhalve, zoo het schoolhoofd dat mocht verlangen, ook in de schooltijden te reinigen. Art. 11. De schoolschoonmaaksters zijn verplicht van al hetgeen zij betrekkelijk de school, meubelen, het plein als anderzins bevinden, en hetgeen voorziening of herstelling behoeft, onverwijld aan het betrokken schoolhoofd kennis te geven. Art. 12. a. Door de gemeente wordt zorg gedragen dat bij iedere school aanwezig is; 1e. een glasspuit. 2e. een ragebol met stok. 3e. twee emmers. 4e. een vuurdrager. 5e. een ballastschop.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 457 6e. een vuilnisblik. b. Jaarlijks wordt vanwege de gemeente voor de scholen verstrekt; 1e. een turfmand (voor school van der Meer en Oudelaar twee stuks). 2e. een lange stoffer (voor school van der meer en Oudelaar twee stuks). 3e. twee kleine stoffers (voor school van der Meer en Oudelaar, respectievelijk vier en drie stuks). 4e. voor elk lokaaleen leeren lap en spons. 5e. voor elk schoollokaal, voor elke gang en voor elk privaat een dweil. Deze benoodigheden sub. B genoemd worden ééns per jaar met den eersten werkdag van elk jaar verstrekt en moeten door de schoolschoonmaaksters bij de school worden bewaard. Al hetgeen de schoolschoonmaaksters meer nodig hebben, als b.v.stofdoeken, bezems, zeep, enz. moeten zij zelven leveren, zonder daar voor de gemeente iets in rekening te kunnen brengen. Art. 13. De aanvragen om ontslag als schoolschoonmaakster moeten, op verbeurte van de loopende termijn, minstens 6 weken tevoren aan Burgemeester en Wethouders worden gedaan. Art. 14. Bij gebleken slordigheid of nalatigheid, en in geval van beschadiging of benadeeling kan door Burgemeester en Wethouders schorsing voor door hen te bepalen tijd of terstond ontslag gegeven worden, te hunner beoordeeling met of zonder uitbetaling van het loopend kwartaals-tractement. Art. 15. De schoolschoonmaaksters zijn gehouden in persoon de werkzaamheden te verrichten,waartoe zij zijn benoemd en kunnen zich alleen doen bijstaan of tijdelijk vervangen, indien het betrokken schoolhoofd daarin toestemt en door de persoon of personen, die dat schoolhoofd daartoe in de school wenscht toe te laten. Art. 16. Deze instructie treedt in werking met 1 Januari 1904 en zal tegen dien datum in druk en door den Secretaris gewaarmerkt worden uitgereikt, zoo aan de schoolhoofden als aan de in dienst zijnde schoolschoonmaaksters der gemeente. Aldus vastgesteld door den Raad der gemeente Avereest in zijne vergadering van 16 November 1903. M.Wijt Wzn. Burgemeester. R.W. ten Kate. Wethouder.

Uit deze instructie is wel te zien,dat het werk van de schoolschoonmaaksters in deze gemeente tot in de kleinste kleinigheden was geregeld en op papier gezet. Tevens kan men er uit opmaken, dat er voor de uiterst schrale besoldiging heel wat werk van deze mensen werd gevraagd. De jonge mensen van de hedendaagse tijd kunnen zich van een dergelijk schoonhouden enz. der schoollokalen, zonder de moderne hulpmiddelen van tegenwoordig, geen voorstelling maken. En toch is dit alles, deze wijze van werken, nog niet eens zo lang geleden. In de eerste jaren, toen schrijver dezes, vanaf 1918 in dienst der gemeente Avereest was, heb ik dit alles nog meegemaakt met de schoolschoonmaaksters van de scholen in wijk H. I. en K. Voor de school in wijk H, was het vrouw van Holten-Steins, wonende aan de Sponturfwijk, voor de school in wijk I, vrouw Hein-Brink, wonende bij Sluis Vijf achteruit en voor de school in wijk K, vrouw Zomer-Wassens. Elk van hun, had "hart" voor hun school, was er overuit het werk zo goed mogelijk te doen. In die tijd, dat deze bejaarde vrouwen de reis naar hun school lopende moesten afleggen, moest Geertje Wassens, vrouw van Fake Zomer wonende aan de Huizingerwijk te Balkbrug, zeker 20 minuten lopen naar de school te Oud-Avereest, of zoals men over het algemeen zei, "de school op de Reest". Dan wil ik nog even aanhalen, hoe het bepaalde in art. 4, sub c, van genoemde instructie, n.l. het tijdig ledigen der privaattonnen, in de practijk ten uitvoer werd gebracht.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 458 Op geregelde tijden, ging Fake met zijn vrouw Geertje mee naar de school met een kruiwagen met platte boden, De volle privaattonnen werden hier opgeladen en naar hun huis gebracht, waar de inhoud diende voor bemesting van hun land. In vroeger jaren, toen er steeds een chronisch tekort aan mest was, was in een naburige gemeente in Drenthe, de inhoud der privaattonnen niet voor de schoolschoonmaakster maar voor het hoofd der school, die er zijn tuin mee bemestte. Evenwel de veldwachter in die gemeente had ook een tuin en had hiervoor ook niet voldoende mest. Toen werd door de Burgemeester vastgesteld, dat gedurende een zekere tijd, de inhoud der privaattonnen voor bemesting van de tuin des veldwachters was en niet voor de tuin van het hoofd der school. Deze was dit altijd zo gewoon geweest en de inbreuk op zijn oude rechten nam hij niet zo maar. Hij had daar al spoedig iets op gevonden en wel dit; wanneer een jongen of meisje tijdens de les, de vinger op stak met de vraag, of hij- of sij- "even naar achteren mocht" verwees meester hun voor deze "aangelegenheid naar zijn tuin, onder nadere aanwijzing van de plaats in de tuin". Het gevolg was, dat de veldwachter weinig in de privaattonnen vond. Dat noemde men de gemoedelijkheid van het platteland. Om na deze afdwalingen over schoolaangelegenheden in het algemeen terug te komen op het eigenlijke onderwerp, de school aan de Stegerens-Allée. Aan Johan Koelma wordt met ingang van 1 Mei 1917 eervol ontslag verleend als onderwijzer aan de O.L. school in wijk D. De Raad benoemt in zijn vergadering op 19 Juni 1917 in de plaats van de onderwijzer Koelma, met ingang van 15 Juli 1917, Jan van Zuiden, te Avereest op een jaarwedde van f 700. Wij leefden in de tijd van de eerste wereldoorlog 1914-1918. Voor ons land betekende dit wel geen oorlog, maar de gevolgen van de oorlog in de omliggende landen waren dier op allerlei gebied van invloed. Een der euvels van die tijd was de woningnood. Er kon normaal nietgebouwd worden. De Raad dezer gemeente besloot toch dat te doen en een aantal houten noodwoningen te bouwen. Deze woningen zouden worden gebouwd achter het Gemeente-park met een uitweg naar de Nieuwe Weg, de tegenwoordige van Haeringenstraat en achter de school in wijk D, met een uitweg naar het Zwarte Pad, of te wel, de Stegerens-Allée. Tegen deze bouw achter de school, met een uitweg voor de bewoners van de noodwoningen bijlangs de school over het schoolplein, lokte een scherp protest uit van de Heer de Boer, het hoofd van de school bij Burgemeester en Wethouders dezer gemeente. In de eerste plaats was het al zeer onvrij, wanneer vlak achter de school een aantal gezinnen kwamen te wonen, terwijl het geregeld uit- en ingaan door de bewoners van de noodwoningen over het schoolplein feitelijk niet geduld kon worden in het belang van het onderwijs. Burgemeester en Wethouders deelden aan de Heer de Boer mede, dat de uitgang voor de bewoners der noodwoningen niet zou komen over het schoolplein, maar over het aangrenzende land in gebruik bij J. Wieten. Aan het voornaamste bezwaar van de Heer de Boer was hiermede tegemoet gekomen. Ook de Heer Hazelhorst protesteerde tegen de voorgenomen bouw van de noodwoningen. Hij voerde hierbij aan, dat hij de grond destijds aan de gemeente had verkocht, om daarop de school en de onderwijzerswoning te bouwen en niet voor het daarop doen bouwen van noodwoningen, in welk geval, hij de grond niet had willen verkopen. De noodwoningen zijn wel gebouwd, zowel achter het Gemeentepark als achter de school in wijk D. Het waren evenwel zulke minderwaardige woningen, dat ze maar enkele jaren gestaan hebben en toen zijn afgebroken. Daarvoor zijn toen, omstreeks 1921, de stenen noodwoningen aan de Branswijk gebouwd. Het aantal leerlingen aan de school in wijk D werd telkens groter waarvan het gevolg was, dat bij besluit van de Raad van 17 Maart 1930 aan de school in wijk D een vierde leerkracht werd benoemd. De uitbreiding van het aantal schoollokalen werd noodzakelijk waarvoor een perceeltje grond, breed 6 meter, diepte 30 meter wordt aangekocht van D. Hazelhorst te Dedemsvaart, tegen een koopprijs van f 2.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 459 De Raad besluit in zijn vergadering van 3 October 1930 tot het bouwen van een vierde schoollokaal aan de openbare lagere school aan de Stegerens-Allée. De goedkeuring voor deze bouw kwam d.d. 4 November 1930 af van Ged. Staten. Het nieuwe schoollokaal is op 11 Juni 1931 in gebruik genomen. Werd op 1 November 1914 Harmanna de Lange, vrouw van Roelof Troost benoemd tot schoolschoonmaaksters van de school in wijk D, op een salaris van f 67,50, haar opvolgster, Mej.R. Bruinenberg-Jansen wordt met ingang van 1 April 1921 benoemd op een salaris van f 120- per jaar. De Raad benoemd in zijn vergadering van 17 Maart 1930 tot onderwijzer aan de O.L. school in wijk D, met ingang van 1 April 1930, de Heer J.H. Katerberg, daarvoor te Oosterhesselen. Dit betrof een uitbreiding van personeel aan de school, n.l. de 4e. leerkracht. De Raad verleent aan R. de Boer Kzn. met ingang van 16 April 1933 eervol ontslag als Hoofd der opnbare lagere school in wijk D, wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Daarna benoemde de Raad als opvolger van de Heer de Boer, tot hoofd der openbare lagere school in wijk D, de Heer Jan Evert Remmelts, daarvoor hoofd der school in Ommen (Ommerschans). De Heer Remmelts is slechts korte tijd hoofd der school in wijk D geweest. Hij werd op zijn verzoek op 1 November 1939 overgeplaatst naar de school in wijk K, Oud-Avereest. De Heer G. Zweers, onderwijzer aan de O.L.school in wijk B, Sluis 6, wordt ingevolge een besluit van de Raad d.d. 24 Januari 1940 tijdelijk overgeplaatst naar de schoolin wijk D totdal het nieuw benoemde hoofd in functie zal treden. Op 13 Juni 1940 vraagt de Heer W.Wahter, onderwijzer aan de school in wijk D overplaatsing naar de school in wijk I, Balkbrug. Met ingang van 1 Juli 1940 wordt de Heer Wagter overgeplaatst. De Raad besluit in zijn vergadering van 27 Juni 1940 aan te stellen als onderwijzer aan de school in wijk D, W.J. van het Wel, onderwijzer te Zwolle. Dit was in de plaats van de Heer Wagter. Ik wil hierna alleen nog vermelden de latere hoofden van de Openbare Lagere School in wijk D, feitelijk vanaf 1947, de school aan de Stegerens-Alle. J.H. Kern, van 22 Maart 1940 tot 29 April 1942. Th. Kuperus, van 3 September 1942 tot 1 Mei 1947. N. Zwitsers, van 11 Juli 1947 tot 26 Januari 1954. A.H. Meijer, van 8 Februari 1954 tot 20 Augustus 1963. J. Schrotenboer, van 8 Januari 1964 tot heden, 5 Jun 1967. De hierboven vermelde datums en jaren zijn die van de inschrijving in- en de afschrijving uit het bevolkingsregister. Waarmede ik het artikel over de "jongste" openbare lagere school in de gemeente Avereest wil besluiten.

Van ko stsc h o o l to t m o d e rne u.l.o . sc ho o l "Hier in het stille veld, bewerkt door nijv're handen", het is de eerste regel, het begin van het gedichtje van de Zwolse dichter, P.Rhijnvis Feith, aangebracht aan de muur van de N.H. Kerk te Dedemsvaart. Dit werk van nijv're handen, het is het begin geweest van de veenkolonie Dedemsvaart, door dit werk is de plaats Dedemsvaart, zoals wij deze kennen ontstaan. En het was datzelfde werk, dat naast de vooruitgang van deze streken, bestaansmogelijkheid gaf aan steeds meer mensen en aan deze mensen een steeds ruimer bestaan verschafte. Waren het aanvankelijk slechts de eenvoudige turfgravers de veenarbeiders, die de bevolking van deze streken uitmaakte, ze werden gevolgd door neringdoenden, ambtenaren en niet te vergeten de "véénebaozen". Gelijke tred met deze vooruitgang hield het onderwijs. Voor de kinderen van de veenarbeiders was de school van meester Jansen voldoende, zelfs meer dan voldoende, want zodra de kinderen maar iets konden verdienen, was het leren, het ter school gaan, slechts bijzaak. Men vroeg in geen geval verder onderwijs, dan de school van meester Jansen, de openbare lagere school, gaf.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 460 Met de meerdere welvaart der bewoners van deze streken kwam de drang daan hoger onderwijs aan de lagere school gaf. Van Gemeentewege werd hier niet in voorzien en zo onstond in deze Gemeente, het particuliere, hogere onderwijs, hoger onderwijs te verstaan, als verdergaand onderwijs, dan de lagere school onderwees. En zo komen we dan in de veertiger jaren van de 19e. eeuw in de geschiedenis van de gemeente Avereest tegen, Arnoldus Nierhoff, geboren 5 April 1816 te nijmegen, kostschoolhouder, gehuwd met Aagje Pasman, geboren 13 November 1815 te Alkmaar, terwijl als secundant aan de onderwijsinrichting van de Heer Nierhoff verbonden was, Willem Arnoldus Eshuis, geboren 8 October 1832 te Nij megen. Dit was na 1850. Arnoldus Nierhoff en Willem Arnoldus Eshuis, hebben in deze gemeente aan de kinderen van de meergegoeden het verdere onderwijs gegeven, aansluitende aan het onderwijs is op de openbare lagere school. Dit, aanvankelijk particulier onderwijs, was de eigenlijke voorloopster van het latere Mulo- en Ulo-onderwijs. Waar werd deze eerste school, de kostschool van de Heer Nierhoff gehouden? Deze eerste school voor meer uitgebreid lager onderwijs was in 1850 gevestigd in perceel wijk F no. 7, het perceel thans bewoond door de Heer Sluimer, Julianastraat 52, of althans op de plaats waar dit perceel op heden staat. Wanneer is hier voor het eerst les gegeven aan de kostschoolleerlingen? Het antwoord hierop heeft de navolgende brief, zeer waarschijnlijk ingekomen tussen 4 en 20 Mei 1844 en luidende als volgt; Aan het Edel Actbaar Bestuur te Dedemsvaart, Gem. Avereest. Edel Achtbare Heeren. De betrekking van fransch Onderwijzer waarin ik mij sedert anderhalf jaar in deze Gemeente geplaatst zie, soet mij meer en meer zien, hoezeer dezelve voor uitbreiding vatbaar is en aan het wezenlijk belang en de welvaart der Gemeente kan dienstbaar gemaakt worden. Het is een door de ondervinding bewezen waarheid, E.A. Heeren, dat wáßr zich in eenige Gemeente een bloeijende kostschool bevindt, zulks eene Gemeente eenen dadelijken en gunstigen invloed bij dat bestaan eener dergelijke school ondervindt. Eene inrigting van dien aard in deze gemeente tot stand te brengen, te trachten dezelve tot een bloeijende staat op te voren, zoude een van mijn vurigste wenschen zijn. Vermits echter aan mij school niet die vastheid van bestaan verbonden is, die mij in mijn pogen ondersteunen kan en ik zonder merkelijke veranderingen aan het door mij bewoonde gebouw aan geen kostschool denken kan. Zoo neem ik de vrijheid mij in deze zaak tot U.E.A.te wenden, met vrzoek mij, zoo mogelijk uit de Gemeente-kas eene jaarlijksche toelage van 200 Gl. Toe te zeggen ten einde ik daarvoor eenige grond verlange, waarop ik eene inrichting als de bovengemelde tot stand brengen en doorzetten zoude kunnen. Welk verzoek met verschuldigde hoogachting is doende, Uw Edel Achtbare's Onderdanige Dienaar, Dedemsvaart 1844 get. A. Nierhoff. Uit de inhoud van deze brief blijkt, dat de Heer Nierhoff van omstreeks November 1842 onderwijs gaf in deze gemeente, overeenkomende met het uitgebreid lager onderwijs. Of hij zijne feitelijk niet geschikte woning al voor kostschool had ingericht is niet recht duidelijk. Het is in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 11 September 1844 dat bovengenoemde brief behandeld wordt. "De Burgemeester brengt ter kennis van den Raad, dat de Fransche onderwijzer, A.Nierhoff, Z.H.E. Geb. had gezegd hij reeds 4 kostjongelui had en met 1 Oct. nog een was wachtende edoch in de onmogelijkheid verkeerde om allen behoorlijk te plaatsen en alzoo verzoekt hem een jaarlijksche toelage uit de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 461 Gemeentekas worde verstrekt of zijn huis vergroot, welke vergrooting den eigenaar van het huis zoude doen zoo hij slechts een toelage kreeg en de kosten daaruit te voldoen. De Burgemeester stelt alzoo voor, uit aanmerking dat Nierhoff een bekwaam onderwijzer is en de kostschool van belang voor de gemeentegeacht moet worden hem een jaarlijks tractement van 100 Gl. toe te kennen. Na eenige delibiratie stemmen alle leden daarmee in, behalve het raadslid G. Dorgelo". In de volgende vergadering wordt dit genomen besluit echter aangevallen. We lezen daarover; "De Notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en geteekend. De raadsleden W.J.Westerhuis en E. ten Kate maken echter aanmerking op dezelve, als voorgevend niet geweten te hebben dat er op den 11 den j.l. vergadering zoude zijn en alzoo niet willen goedkeuren het raadsbesluit omtrent A.Nierhoff. de Burgemeester geeft zijn verwondering te kennen, dat juist die leden tegen beter weten in zich verstouten dergelijke reden voor te brengen, dewijl ze beide den 4 den j.l.in de Raad tegenwoordig zijn geweest in welke bepaald was, dat de aanbesteding den 11 den zoude plaats hebben, en dat niet alleen de Burgemeester in die vergadering de woorden had gebezigd, "nu dan hebben wij de volgende week Woensdag weer vergadering", maar ook naar aanleiding van het besluit van den 4 den September om de aanbesteding te houden, het hun bekend was er vergadering moest zijn, dewijl nog nimmer eenig werk door het gemeentebestuur is aanbesteed, of het was in volle raad geschied. De Burgemeester stelt voor, om, hoe onbillijk en onredelijk de gemaakte aanmerking ook is, thans in het onderhavige geval, zonder gevolgtrekking, en ook alleen uit aanmerking, dat de leden volgens het voorgeven onkundig zijn geweest, dat er den 11 den September, j.l. vergadering was, het besluit betrekkelijk den Heer Nierhoff te doen vervallen. Voor welk voorstel gestemd heeft, de Burgemeeste, W.J. Westerhuis, J.D.Hein, G. Dorgelo en E. ten Kate en alzoo met meerderheid van 1 stem is aangenomen. De Burgemeester stelt als nu opnieuw voor om aan den Franschen Schoolonderwijzer, A.Nierhoff provisioneel een jaarlijksch tractement van Een Honder Gulden betaalbaar uit de gemeente kas toe te kennen, welk voorstel met meerderheid van stemmen is aangenomen en waarvoor hebben gestemd, de Burgemeester, F.Boterman, R. Veningen, J.Mulder en B.Plomp. Tegen stemden, G. Dorgelo en de drie raadsleden uit het westelijke del der gemeente, J.D. Hein, W.J. Westerhuis en E. ten Kate". Ook over het jaar 1847 wordt besloten aan de Heer A.Nierhoff, Instituteur op zijn verzoek 100 Gl. toe te kennen Voor het jaar 1848 gaat het verlenen van een toelage niet vlot. Hierover staat vermeld; "Wordt gelezen een adres van den Heer A. Nierhoff, Fransch dag- en kostschoolhouder te Dedemsvaart, daarbij verzoekende om evenals het voorgaande jaar met een gratificatie te worden begunstigd. Na vele discussien de Raad, tengevolge de algemeene ontevredenheid der ingezetenen over deze toelage, hoe ongegrond ook, voor tegenwoordige het adres te moeten van de hand wijzen, niettemin is de meerderheid van gevoelen, het verzoek van den Heer Nierhoff allenzints billijk is en de verzochte toelage bezwaarlijk door dezelve kan ontbeerd worden, tengevolge waarvan zij zich voorbehouden bij wijze van inteekening de Som van 100 Gl.trachten te verzamelen, om op die wijze zijne inrigting eenigsints te ondersteunen en in het belang der gemeente aan de moedigen". Op 7 Juni 1852 wordt in de vergadering van de Raad ter tafel gebracht "een adres van de Heer A. Nierhoff, instituteur te Dedemsvaart, daarbij verzoekende; 1e. dat de Raad zich vertegenwoordige bij het examen zijner leerlingen, dat op Woensdag den 9 den Junij e.k. zal plaats hebben; 2e. om weer in het genot gesteld te worden eener toelage uit de gemeentekas. Besloten aan het eerste verzoek te voldoen en het tweede aan te houden tot een volgende vergadering". Het tweede verzoek komt alzo in behandeling in de volgende vergadering op 28 Augustus 1852.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 462 Besloten werd aan de Instituteur A.Nierhoff met 8 tegen 2 stemmen, in te gaan met 1853 tot wederopzeggings toe, toe te staan een subsidie uit de Gemeentekas van 100 Gl. des jaars. De tot wederopzegging verleende jaarlijkse subsidie van f 100 bleek niet voldoende te zijn voor de Heer Nierhoff om het kostschoolonderwijs te kunnen voortzetten. Geregeld bracht hij naar voren de gebrekkige inrichting van zijn woning. Door het vertrek van Burgemeester Baron van Dedem naar Nieuwleusen was diens woning huize "Moerheim" ledig komen te staan. Zodoende kon het gemeentebestuur de beskikking krijgen over een gebouw, alleszins geschikt voor het door de Heer Nierhoff beoogde doel. Het is in de vergadering van de Raad op 25 April 1854, dat een vergaand besluit omtrent het kostschoolwezen in deze gemeente wordt genomen. In deze vergadering "wordt namens de daartoe benoemde Commissie door de Heer Mr. G.C. Junius van Hemert (destijds wonende te Dalvoorde) rapport gedaan inzake het adres van de Heer A.Nierhoff, Fransche dag- en kostschoolhouder alhier, van de 3 den October 1853, houdende verzoek om een verhoogde vaste jaarwedde ten einde tegenwoordige van F. Boterman in huur hebbende woning zoodanig te verbeteren als met de tegenwoordige vereischten van kostinrigtingen overeenkomt, of hem een ander gebouw aan te wijzen ter bereiking van het gewenschte doel. De Commissie deelt mede, dat er gelegenheid bestaat om voor tien jaar te huren het Heerenhuis van de Heer van Swinderen, "Moerheim" genaamd, hetgeen voor dat tijdvak verkrijgbaar zou zijn voor een jaarlijkse huursom van f 350, benevens het gewone onderhoud en onder voorwaarde na het eindigen van den huurtijd het gebouw wederom op te leveren in den staat waarin het zich thans bevindt. Dezelve Commissie stelt voor, om van deze zeldzame gelegenheid gebruik te maken, om uit consideratie van den financieelen toestand der gemeente, behalve het onderhoud echter niet meer dan f 250 des jaars toe te staan, zoodat de resteerende f 100 ten laste van den Instituteur zou blijven, tenzij dat bedrag op een andere wijze te vinden zou zijn. Het voorstel in rondvraag gebracht zijnde wordt met 8 tegen 2 stemmen aangenomen". De Heer Nierhoff was met deze voor hem zo belangrijke beslissing zeer ingenomen, gezien het behandelde in de Raadsvergadering op 22 December 1854, waar ter tafel wordt gebracht; "een missive van den Heer A.Nierhoff, Fransch dag- en kostschoolhouder alhier, houdende dankbetuiging voor de gunstige beschikking ten zijnen aanzien genomen met betrekking tot zijne woning en aanbeveling zijner belangen aan de bescherming van den Raad. Welke missive voor notificatie wordt aangenomen". Ondanks de ruimere huisvesting van de kostschoolhouder Nierhoff, schijnt diens inrichting toch niet voldoende te hebben gefloreerd, want in de vergadering van de Raad op 17 Juni 1859 doet de Voorzitter mededeling van de toestand waarin de Heer Nierhoff, kostschoolhouder alhier, zich bevindt, waarbij de Voorzitter aandringt op het toekennen van een toelage. Wegens de min voltallige vergadering wordt besloten hierop terug te komen. In de volgende vergadring op 20 Juni 1859 wordt teruggekomen op het in de voorgaande vergadering aangehouden onderwerp betreffende de toestand van den Instituteur A.Nierhoff en is na vele discussiën besloten om denzelve provinsioneel te ontheffen van de Suppletie der bedongen huishuur en om bij de aanstaande regeling van het onderwijs in nadere overweging te nemen in hoeverre op een afdoende wijze door deze vergadering de belangen van den Heer Nierhoff met die van de gemeente kan overbruggen". Op 18 October 1859 komt de kwestie Nierhoff wederom in behandeling bij de Raad dezer gemeente en stelt de Commissie die met de opneming der begrooting is belast geweest, voor, om maatregelen te nemen ter bevordering daaraan, dat de Instituteur, de Heer A. Nierhoff een minder kostbare woning wordt verschaft, opdat een gedeelte van hetgeen thans voor huishuur moet worden besteed hem als toelage zoude kunnen strekken. Na eenige delibiratiën wordt besloten deze aangeleentheid in nadere behandeling te nemen. In de vergadering van 24 April 1860 wordt een regeling vastgesteld van het openbaar lager onderwijs in deze gemeente naar aanleiding van art. 70 der Wet van 13 Augustus 1857. Hierbij werd o.m. ter voldoening aan art.16 en 17 dier wet het aantal scholen in de gemeente bepaald op vier voor gewoon lager onderwijs, te weten; een in de buurtschap Rheeze aan de Dedemsvaart in wijk A,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 463 een aan de Sponturfwijk in wijk E, een aan de Dedemsvaart in wijk F en een te Oud-Avereest in wijk K; een openbare dag- en kostschool voor meer uitgebreid lager onderwijs in wijk D. De jaarwedden vast te stellen, enz...... voor den Hoofd-Onderwijzer voor meer uitgebreid lager onderwijs voor vrije woning en het onderhoud van het school en schoolhuis in wijk D f 400; aan den Hoofd-Onderwijzer van de dag- en kostschool voor meer uitgebreid onderwijs geene jaarwedde te verzekeren, maar hem de regeling en ontvangst der schoolgelden over te laten". Hiermede was de kostschool van de Heer Nierhoff feitelijk een gemeenteschool geworden. Dat het stichten van een nieuwe school voor 90 jaren terug ook niet zo vlot en eenvoudig ging blijkt uit hetgeen hierover vermeld wordt met betrekking tot het stichten van een kostschool door de Gemeente. Het eerste kwam deze zaak in behandeling in de raadsvergadering op 20 Juni 1861, waar aan de orde wordt gesteld het voorstel om tot daarstelling van een gebouw voor kostschool te negociëren eene som van f 9000, tegen een rente van f 4 ten honderd, waarover in de vorige vergadering de stemmen staakten. De Heer E.B. Slot vraagt hierover het woord en stelt voor om tot equivalent dezer uitgave, de belasting op den wijn met f 4 te verhoogen en te brengen op f 10 per vat, in te gaan den 1 Januari 1862. Na hierover gehouden discussie wordt dit voorstel in omvraag gebragt en met algemeente stemmen aangenomen. Vervolgens het bovengenoemde voorstel tot negociatie der som van f 9000, in omvraag gebragt zijnde, wordt ook dat voorstel met vijf tegen drie stemmen die van de Heeren H. Scholten, J. ten Kate en R.W. ten Kate aangenomen. Wordende verder aan Burgemeester en Wethouders opgedragen teekening, bestek en begrooting van het daar te stellen gebouw te doen ontwerpen en omtrent den aankoop van gronden voorstellen te doen. Met dit besluit zou de nieuwe kostschool in hoofdzaak worden betaald door de wijndrinkers in de gemeente en daarbuiten. Reeds in de vergadering op 5 Augustus 1861 brengt de Voorzitter ter tafel eenige teekeningen met bestek en begrooting voor de daar te stellen kostschool, alsmede de conceptbesluiten van de daarmede in verband staande geldleening en heffing eener belasting op de wijn. Na inzage dier teekeningen wordt met eenparige stemmen besloten en goedgekeurd het model no. I waarvoor de raming van kosten bedraagt f 6800. Besloten werd een geldleening aan te gaan ten bedrage van f 9000 tegen een rente van 4 ten honderd, aflosbaar binnen den tijd van 18 achtereenvolgende jaren. In de vergadering op 16 Augustus 1861 wordt door de Voorzitter medegedeeld, "dat herhaalde pogingen om gronden voor het bouwen der kostschool aan te koopen zijn mislukt, dat thans echter gelegenheid zoude kunnen bestaan tot verkrijging van een perceel grond gelegen aan de Kalkwijk en toebehoorende aan den Heer B.Nijhuis, de Heer Nijhuis ter vergadering tegenwoordig verklaart genegen te zijn het bedoelde perceel grond met een daarop staand huisje te verkoopen voor de som van f 1200, doch verlangt een tijd van beraad van drie dagen ten einde met een andere kooper over de zaak te spreken. Na hierover gehouden delibiratie wordt met eenparige stemmen goedgevonden om indien de Heer Nijhuis de bewuste grond kan leveren dezelve voor de som van f 1200 ten behoeve der gemeente aan te koopen". Op 23 Augustus 1861 brengt de Voorzitter de zaak wederom in de Raad en geeft kennis, dat de Heer Nijhuis de grond in de vorige vergadering bedoeld aan den toen reeds met hem in onderhandeling zijnden persoon van B. Jonker heeft verkocht en dus niet kan leveren voor de daarstelling van een kostschool, dat wijders bezwaarlijk grond aan de hoofdvaart te verkrijgen is in het midden der gemeente, doch dat de Heer R. Dozij genegen is een perceel boven zijn woning gelegen af te staan voor de som van f 1600; daar echter dat perceel aan de tegenwoordige leden niet geschikt voorkomt, wordt goedgevonden de behandeling dezer zaak tot een volgende vergadering uit te stellen". Op 17 September 1861 deelt de Voorzitter aan de Raad mede, "dat van de weduwe Niks een perceel grond tot plaatsing der kostschool kan worden aangekocht tegen f 14 per strekkende Meter. Deze prijs, aan onderscheidene leden te hoog voorkomend wordt den Voorzitter opgedragen den Heer van Swinderen te verzoeken om de huur van den huize "Moerheim" nog voor een jaar te verlengen".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 464 De Heer Nierhoff, de kostschoolhouder zag het bestaan van zijn inrichting zeker in gevaar komen en adresseerde aan de Raad, welk adres in behandelingkwam in de vergadering op 19 December 1861 en waarin Nierhoff verzocht den aanbouw eener kostschool te bespoedigen. De Voorzitter herinnert hieromtrent, dat alles daartoe gereed is, doch dat men alleen stuit op de mogelijkheid tot bekoming van een geschikt perceel grond, weshalve hij voorstelt eenen Commissie te benoemen, ten einde daaromtrent onderzoek en den Raad voorstellen te doen. Dit voorstel door sommige leden bestreden wordende, welke den bouw eener kostschool te bezwarend voor de Gemeente vinden, wordt in stemming gebragt en met 6 tegen 5 stemmen verworpen. Hierop wordt door den Heer Zwiers voorgesteld dat onderscheidene gegoede ingezetenen ontegenzeggelijk belang bij de kostschool hebben in misschien zullen genegen zijn zich daarvoor eenige opoffering te getroosten, weshalve hij voorstelt eene Commissie te benoemen om te trachten bij de belanghebbende ingezetenen de gelden tegen een rente van 2 procent te bekomen, dit voorstel in omvraag gebracht zijnde wordt met 10 tegen 2 stemmen aangenomen en tot leden dier Commissie benoemd de Heeren E. Zwiers, B. Nijhuis en de Voorzitter". En dan wordt in de vergadering op 15 April 1862 feitelijk de doodsklok geluid over de school van de Heer Nierhoff. In de vergadering deelt de Voorzitter aan de Raad mede, "dat volgens een Contract in 1854 over het huren van den huize "Moerheim" gesloten door den Heer E.F.Meijeringh, namens den Heer van Swinderen aanspraak wordt gemaakt op eenige ten laste der Gemeente te doene herstellingen aan gemeld huis, hetwelk met den 1e. Mei door de kostschoolhouder A.Nierhoff wordt verlaten. Na hierover gehouden discussiën wordt goedgevonden te bepalen, de gemeente regterlijk niet tot bekostigen dier herstellingen kan worden genoodzaakt, doch dat men niet ongenegen is, daarvoor uit de gemeentekas eene som van f 100 ineens bij te dragen". Hiermede behoorde de kostschool van de Heer Nierhoff tot het verleden. In Mei 1862 is de Heer Nierhoff met vrouw en 7 kinderen vertrokken naar Wijhe. En met dit vertrek van de Heer Nierhoff waren de vooruitzichten op het stichten van een school voor uigebreid lager onderwijs door het gemeentebestuur blijkbaar meteen van de baan, want in de vergadering op 16 Augustus 1862 besloot de Raad de geldleening vroeger bepaald tot aanbouw van een kostschool te doen strekken tot bouwing van een Gemeentehuis. Nog in hetzelfde jaar had de aanbesteding van het bouwen van een Gemeentehuis plaats. De aannemingssom bedroeg f 5185. In Juni 1863 was het Gemeentehuis gereed en was de gemeente Avereest in het bezit van een eigen Raadhuis. Tot dusver had men altijd in gehuurde gebouwen de Secretarie gehad. Dit was het Gemeentehuis bij de ouderen in de gemeente goed bekend, het tegenwoordige perceel bewoond door de tandarts Kappelhoff. De gelden aanvankelijk bestemd voor een kostschool hadden hun bestemming gevonden. Waar het Gemeentelijk initiatief tot het stichten van een school voor uitgebreid lager onderwijs ontbrak, ontstond door de drang der omstandigheden het particulier initiatief, hetwelk tot uiting kwam in een adres aan de Raad der gemeente. In de vergadering van 27 September 1862 wordt door den Voorzitter ter tafel gebracht een adres van verscheidende ingezetenen der gemeente houdende verzoek dat van wege de gemeente wederom mag worden voorzien in het doen geven van meer uitgebreid lager onderwijs. Na voorlezing van dat stuk en na daarover gehouden delibiratiën, waarbij zich het gevoelen der meeste leden deed kennen om eene subsidie uit de Gemeentekas te verleenen voor het verlangde onderwijs, stelt de Voorzitter voor die subsidie op f 500 des jaars te bepalen. Dit voorstel in omvraag gebracht zijnde wordt met zes tegen vier stemmen aangenomen, de laatsten van de Heeren J. ten Kate, J. Naarding, P.van Haeringen en H.Scholten. Hierna wordt het volgende besluit opgemaakt; De Raad der Gemeente Avereest, Gelezen een adres van den Heer E.F. Meijeringh en verschillende andere.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 465 Ingezetenen, houdende verzoek om van Gemeentewege te willen oprigten eene school waarin meer uitgebreid onderwijs gegeven wordt. Overwegende dat er werkelijk behoefte aan meer uitgebreid onderwijs bestaat en om in de kosten daarvan voor een gedeelte te voorzien met den 1e. Januari 1862 de belasting op den Wijn is verhoogd. Besluit, Aan Adressanten te kennen te geven, dat de Raad niet kan goedvinden de door hen verlangde school voor rekening der Gemeente op te rigten, doch uit aanmerking van de bestaande behoefte aan meer uitgebreid onderwijs genegen is daarvoor tot wederopzeggings toe een subsidie uit de Gemeente kas van f 500 des jaars te verleenen onder de navolgende bepalingen: a. dat de belanghebbenden zorgen voor een geschikt schoollokaal te plaatsen ten genoege van den Raad; b. dat de benoeming van den Hoofd-Onderwijzer geschied onder goedkeuring van den Raad; c. dat worden onderwezen de vakken in art. 1 der wet op het lager onderwijs genoemd; d. dat de kosten van onderwijs voor iedere leerlingen van ouders of voogden binnen de gemeente Avereest woonachtig de som van f 35 per jaar niet te boven gaan en het onderwijs voor de kinderen der ingezetenen algemeen zij". Over het verdere verloop van dit particuliere initiatief tot oprichting van ee "kostschool" heb ik weinig gegevens kunnen vinden. De school is er gekomen, hetgeen blijkt uit het behandelde in de vergadering van de Raad op 14 Maart 1872, waarin door de Voorzitter ter tafel wordt gebracht en voorgelezen een adres van de Vereeniging ter voorziening in gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs te Avereest, houdende verzoek om een schoolgeld te mogen heffen in plaats van hoogstens f 35 van f 40 voor één leerling en f 30 voor twee of meer leerlingen uit één gezin en wijders om een subsidie van f 700 des jaars. Na hierover gehouden discussiën wordt het verzoek in twee deelen gesplitst en zoodanig gesteld, dat in omvraag wordt gebracht de adressants in het heffen van schoolgeld vrij te laten en alzoo intrekken punt d van het Raadsbesluit van 27 September 1862 met behoud echter der laatste alinea, hetwelk met algemeene stemmen wordt aangenomen. Het tweede gedeelte van het verzoek, de verhooging der jaarlijksche subsidie met f 200 en deze subsidie alzoo te bepalen op f 700 wordt met 9 tegen 2 stemmen verworpen". De school van de Vereniging tot bevordering van lager en meer uitgebreid lager onderwijs in deze gemeente was ook geen bijzonder lang leven beschoren. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 4 Augustus 1880 wordt een adres van de genoemde vereniging behandeld, houdende verzoek de school en woning met toebehooren, gelegen aan de Kalkwijk onder daaraan klevende lasten voor de Gemeente over te nemen en ze te bestemmen tot eene openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs en inmiddels aan de vereeniging te verstrekken subsidie te verhoogen tot f 1000's jaars. Na hierover gehouden delibiratiën wordt met algemeene stemmen besloten dit adres aan te houden tot een volgende vergadering". Op 15 September 1880 komt het genoemde verzoek wederom in behandeling. Na daarover gehouden delibiratiën wordt met algemeene stemmen verworpen het verzoek tot overname der school enz. en besloten de regeling der subsidie aan te houden tot de vaststelling der begrooting van 1881. Op 25 November 1880 wordt door de Voorzitter aan de Raad voorgelezen een adres van H.T.R. te Wechel en c.s. strekkende tot overname der school voor lager- en meer uitgebreid lager onderwijs met woning, enz. Na eenige daaromtrent gehouden delibitatiën wordt op voorstel van de heeren Zwiers en van der Elst met algemeene stemmen besloten de school, woning en leermiddelen voor rekening der gemeente stemmen

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 466 besloten de school, woning en leermiddelen voor rekening der gemeente over te nemen, mits het Rijk 30 procent in de kosten bijdraagt. Het genoemde verzoek van 25 November 1880 was ondertekend door: Herman Theodor Rudolf te Wechel, verveener, wonende F 39, A.C.van Barneveld van Riemsdijk, A.de Jong, S.J.H. Breukel, J.A. Daman, A. Jalink, D. van het Oever, W. ten Kate Ezn., W. Hamilton of Silverton Hill, D.R. van Urk, Aug. Balkema, A. Keuken, J.H. Meesters en W. Alteveer. Voor de oudste inwoners van het Avereest van heden (1953) zullen deze namen nog een zeer bekende kank hebben. Uit het verzoek blijkt tevens, dat de particuliere school voor uitgebreid lager onderwijs ten tijde van de overneming in 1881 plm. 18 leerlingen telde. Het besluit ot definitieve overname van de particuliere school door de gemeente is genomen in de vergadering op 24 Januari 1881, waar met 9 tegen 2 stemmen wordt besloten voor rekening der gemeente van de vereeniging ter bevordering van gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs over te nemen, een schoolgebouw en onderwijzerswoning met het schoolmeublement en de leermiddelen. Tegen stemden de Heeren Berends en Mulder. Genomen werd het onderstaande besluit; 1e. Onder goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten in deze provincie voor rekening der gemeente aan te oopen van de te Avereest gevestigde Vereeniging tot het geven van gewoon en meer uitgebreid Lager onderwijs; a. een schoolgebouw met erf gelegen in de gemeente Avereest, kadastraal bekend in Sectie H, no. 1465 groot 6 are en 30 centiares. b. Een onderwijzerswoning met erf en tuin, gelegen in de gemeente Avereest, kadastraal bekend in Sectie H, no 1718 groot 6 Are, 80 centiares. c. Al het in gebruik zijnde schoolameublement en leermiddelen een en ander tot een gezamelijk bedrag van f 8775, zonder rente af te lossen in 27 gelijke termijnen ad. f 325 des jaars en te betalen uit de gewone inkomsten der gemeente. d. Deze school te bestemmen tot een opnbare school voor gewoon lager onderwijs, toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid. Tevens wordt vastgesteld de heffing van schoolgeld, o.m.: voor het bezoeken van de school aan de Kalkwijk: voor ieder schoolgaand kind, f 60. Ingeval 2 kinderen van hetzelfde gezin gelijktijdig ter school gaan voor ieder kind, f 50. Ingeval 3 kinderen van hetzelfde gezin gelijktijdig ter school gaan voor ieder kind, f 40. Ingeval 4 kinderen of meer kinderen hetzelfde gezin gelijktijdig ter school gaan voor ieder kind, f 32. Voor mindervermogenden is slechts 2/3 en voor minvermogenden 1/3 van dit schoolgeld verschuldigd. Met dit besluit was de gemeente Avereest eigenares geworden van de school voor meer uitgebreid Lager onderwijs. De benoeming van een Hoofd der school heeft plaats in de vergadering van 1 Juni 1881, waar door de Voorzitter ter tafel wordt gebracht en voorgelezen eene door de Heer Districts-Schoolopziener in deze provincie opgemaakte voordracht ter benoeming van een hoofd der school aan de Kalkovenwijk in deze gemeente, waarop zijn geplaatst No. 1 Rinke Klazes Bijlsma, hoofd eener bijzondere school alhier, No. 2 Pieter IJkema, hoofd eener openbare lager school te Luinjeberd, gemeente Aenwirden. Met algemeente stemmen is benoemd no. 1, R.K.Bijlsma. Het benoemen van een onderwijzer aan de U.L.O.school aan de Kalkwijk had niet zo'n vlot verloop. Op 3 Augustus 1881 deelt de Voorzitter aan de Raad mede, "dat de oproeping van sollicitanten voor de betrekking van onderwijzer aan de school te Dedemsvaart (Kalkovenwijk) op een jaarwedde van f 700 geen enkel bericht is ingekomen, om welke reden hij voorstelt om tegen verhoogde jaarwedde een nieuwe oproeping van sollicitanten te plaatsen". Besloten wordt met algemeene stemmen een nieuwe oproeping te plaatsen en de jaarwedde te bepalen op f 750.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 467 Van de sollicitanten werd gevraagd aantekening voor Fransch en teekenen". Ook op het verhoogde salaris van f 750 kwam zich geen sollicitant aanmelden. Besloten werd toen, een nieuwe oproep te doen en dan met weglating van de aantekening teekenen", terwijl die voor Fransch bleef gehandhaafd. Het is in de vergadering van de Raad op 29 September 1881 dat er eindelijk een voordracht van onderwijzers aan de ULO school aan de Kalkovenwijk wordt behandeld. No. 1 is Ludovicus Antonius Omlo, onderwijzer te Tiel No. 2 is Wouter Adriaan Kalkman, onderwijzer te Nederhemert. Benoemd werd met 10 stemmen, L.A. Olmo, met 2 stemmen op de Heer Kalkman. De onderwijzer Olmo is slechts korte tijd aan de ULO school verbonden geweest, hij verkreeg met ingang van 1 October 1883 eervol ontslag. Zijn opvolger was per 1 Januari 1884, Joannes Hubertus Smeets, onderwijzer te Berg en Terblijt. Het schijnt dat de gemeente in die jaren nog al ruim bij kas is geweest, want op 28 November 1883 besluit de Raad om de koopzom van de school, enz. aan de Kalkovenwijk niet zaols besloten was in 17 jaren, maar in 1884 in ééns af te lossen. Op 23 Juli 1884 besloten de bekapping van de openbare school aan de Kalkovenwijk te vernieuwen. Aan J.H.Smeets wordt met ingang van 1 Juli 1885 eervol ontslag verleend als onderwijzer aan de ULO school aan de Kalkovenwijk, terwijl per 1 Augustus 1885 tot zijn opvolger wordt benoemd, Willem Elias Ensink te Vorden, zwager van het Hoofd der school, de Heer R.K.Bijlsma. De Heer Ensink begon hiermede een bijna 39 jarige loopbaan als onderwijzer in deze gemeente. Op 27 April 1889 is te Avereest, overleden, het Hoofd van de ULO school de Kalkovenwijk, de Heer Rinke Klazes Bijlsma. Op 2 Juli 1889 wordt door de Raad behandeld de voordracht van sollicitanten naar de betrekking van Hoofd der openbare school aan de Kalkovenwijk en waarop voorkwamen; 1e. E. Brink te Vollehove. 2e. H.B. Kruize te Groningen. 3e. W.de Boer te Hengelo O, 4e. A. Rutgers te Wierden. Op voorstel van het raadslid W. Weide wordt no. 2 met algemene stemmen benoemd. In de vergadering op 26 September 1889 wordt ten opzichte van de in 1885 benoemde onderwijzer Ensink het volgende besluit genomen; W.E. Ensink, op 30 Juli 1885 benoemd van de school met uitgebreid leerplan aan de Kalkovenwijk op een jaarwedde van f 750; overwegende, dat de benoeming indertijd heeft plaats gehad met het doel dat deze onderwijzer geen alkte voor Fransch hebbende, slechts provisioneel zou werkzaam zijn, omdat zich geen onderwijzer met aanteekening voor de Fransche taal als sollicitant voor de vacante betrekking aanmeldde en zich ook sedert zijn benoeming geen sollicitant heeft opgedaan; overwegende echter, dat deze jaarwedde niet in verhouding staat tot die der andere in deze gemeente werkzame onderwijzers omdat de Heer Ensink , behalve zijn akte als hulponderwijzer en eene aanteekening voor wiskunde, geene meerdere akten of aanteekeningen bezit; In aanmerking nemende, dat genoemde onderwijzer met onderstaande regeling gaarne genoegen neemt; Besluit; Met intrekking van het raadsbesluit van 30 Juli, no. 2, wat de daarbij bepaalde jaarwedde betreft, onder goedkeuring van heeren Gedeputeerde Staten in deze provincie de jaarwedde van den Onderwijzer W.E.Ensink aan de school met uitgebreid leerplan te Dedemsvaart nader vast te stellen op zes honderd gulden". Het hoofd der ULO school, de Heer H.R. Kruize is genoodzaakt in 1906 2 maal 6 maanden verlof te vragen wegens ziekte. Deze 2e 6 maanden worden hem verleend onder voorwaarde, dat hij een zodanig gedeelte van zijn woning moet inruimen, als voor zijn tijdelijke vervanger benoodigd is. Op 6 November 1906 wordt zijn verzoek eervol ontslag verleend aan de Heer H.R.Kruize, hoofd der school voor m.u.l.o. te Dedemsvaart en wel met ingang van 1 Januari 1807 wegens gezondheidsredenen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 468 Op 4 December 1906 deelt de Voorzitter aan de Raad mede, dat zich voor de vaceerende betrekking van hoofd der school voor m.u.l.o. 4 sollicitanten hebben aangemeld, t.w. H.van den Berg, hoofd eener school voor m.u.l.o. te Zwartsluis. M.A. de Man,hoofd eener school voor g. en m.u.l.o. te Hooge0Zwaluwe. F.J. Weide, hoofd eener m.u.l.o. school te Hasselt. J. Tacoma, 1e. onderwijzer aan de school met uigebreid leerplan te Coevorden. In de daaropvolgende vergadering van de Raad blijkt, dat van de sollicitanten naar de betrekking van hoofd der m.u.l.o. school te Dedemsvaart hebben zich teruggetrokken de Heeren van den Berg en Tacoma, waarop besloten werd een nieuwe oproep te doen, tegen een salaris van f 1500 met de bapaling dat de achte Wiskunde facultatief zal zijn. (Het vorige hoofd, de Heer Kruize, genoot een salaris van f 1300). In diezelfde vergadering wordt besloten aan de onderwijzer W.E. Ensink, verbonden aan de school voor m.u.l.o. wegens de diensten jegens die school bewezen, gedurende den eersten tijd van de ziekte van het voormalige hoofd dier school, den Heer H.R.Kruize, f 60 toe te kennen. 19 Februari 1907. De Voorzitter deelt aan de Raad mede, dat zich voor de vaceerende betrekking van hoofd der m.u.l.o. alhier, 18 sollicitanten hebben aangemeld. Besloten werd proeflessen te geven op Donderdag (4), Vrijdag (4) en Zaterdag (2) sollicitanten. Naar aanleiding hiervan wordt de Raad op 19 Maart 1907 een voordracht voor een hoofd der m.u.l.o. school aangeboden, waarop voorkomen; I. J.L.A. Thielman, hoofd der school te Sommelsdijk. II. J.Knol, onderwijzer te Hoorn. III. H.W.J. Daniëls, onderwijzer te Rotterdam. IV. H.Visser, hoofd der school te Wolvega. Met 9 stemmen wordt benoemd no. II der voordracht der Heer J. Knol en wel met ingang van de eerste datum na de grote zomervacantie. Op 1 Maart 1910 wordt benoemd tot onderwijzeres in de nuttige handwerken aan de school voor m.u.l.o., Mej. W. van der Vegt. De m.u.l.o. schoolging zo goed vooruit wat het leerlingenaantal betrof, dat het hoofd der school de aandacht van het Gemeentebestuur er op vestigde, dat tenzij in de loop van het cursusjaar 1910, geen verbouwing der school plaats had, geen nieuwe leerlingen toegelaten konden worden. Tevens moest dan een derde leerkracht worden aangesteld en in de vergadering op 29 Augustus 1910 wordt besloten, dat de Voorzitter zal informeren, of voor een aan te stellen derde leerkracht aan de school voor m.u.l.o. ook de minimum jaarwedde door het Rijk wordt vergoed. Aangezien in de vergadering van 22 November 1910 aan de Raad wordt medegedeeld dat ook rijkssubsidie voor een derde leerkracht aan de school voor m.u.l.o. kan worden verleend, wordt aan Burgemeester en Wethouders opgedragen spoedig met nadere voorstellen inzake reorganisatie der school voor m.u.l.o. te komen. Op21 Februari 1911 deelt de Voorzitter aan de Raad mede, dat thans 40 leerlingen de school m.u.l.o. bezoeken. Vermoed wordt dat 4 leerlingen de school op het einde van de cursus zullen verlaten en voor de nieuwe cursus zich minstens 13 Leerlingen zullen aanmelden, waaronder 2 uit Nieuwleussen. Als dan zullen dus 49 kinderen deze school bezoeken. In verband hiermede besluit de Raad zonder hoofdelijke stemming tot verbouw der school voor m.u.l.o., zoals aangegeven in het door de Districts-schoolopziener goedgekeurde bestek. Op 16 Maart 1911 heeft de aanbesteding plaats van de verbouwing van de school M.U.L.O., waaromtrent de Voorzitter aan de Raad mededeelt, dat is ingeschreven als volgt; H. Reinink te Balkbrug, verbouw der school f 7360. Levering meubelen f 950. Gebr. Van Goor te Dedemsvaart, verbouw der school f 7430. Levering meubelen f 924.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 469 Sluiter te Zwolle, verbouw der school f 8650. De ramming is voor de school, f 6796,84 en voor de meubelen, f 814,48, zodat de laagste inschrijver voor de school f 563,16 boven de raming is en de laagste inschijver voor de meubelen f 109,52 boven de raming. De Heer Hakkert die de begrooting heeft gemaakt is bereid het werk voor de geraamde bedragen uit te voeren. Besloten wordt, zonder stemming, het werk onderhands op te dragen aan de Heer Hakkert. In de vergadering op 23 Januari 1912 worden meerdere besluiten ten opzichte van het M.U.L.onderwijz genomen. 1e. Te besluiten om aan de school in afwijking met hetgeen hieromtrent vroeger is bepaald, een derde leerkracht te verbinden. 2e. behoudens goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten de vergoeding voor het bezit der hoofdacte van de onderwijzers van bijstand aan de m.u.l.o. school te bepalen op f 250. 3e. Reeds aanstonds over te gaan tot het oproepen van sollicitanten in het bezit van de hoofdachte. 4e. Om over te gaan tot aanstelling van een tijdelijke leerkracht aan de m.u.l.o.school met in functietreding op 1 April 1913, indien op dien datum de definitieve leerkracht niet zal zijn in functie getreden. Op 28 Februari 1912 wordt benoemd tot onderwijzer met hoofdacte aan de openbare school voor m.u.l.o. de Heer Klaas Vondeling, onderwijzer te Deventer, op een door Burgemeester en Wethouders te bepalen datum. Genoemde Klaas Vondeling is met ingang van 1 Mei 1917 eervol ontslag verleend als onderwijzer aan de school voor m.u.l.o. In zijn plaats werd met ingang van 1 Mei 1917 benoemd op een salaris van f 1000, de Heer J.Koelma. Met ingang van 1 Januari 1918 wordt aan de Heer Koelma reeds eervol ontslag verleend als onderwijzer aan de school voor m.u.l.o. Uit een voordracht van twee, n.l. Mej. M. Maurits en Mej.M. Ravenshorst wordt benoemd tot onderwijzeres aan de school voor m.u.l.o., Mej M. Maurits, op een nader te bepalen datum. En dan blijkt wederom dat de school voor m.u.l.o. te klein is om het groeiende aantal leerlingen te kunnen bergen en in de raadsvergadering op 17 September 1920 bespreekt de Raad de mogelijkheid om voor de leerlingen uit Balkbrug en Nieuwleusen een voorziening te treffen te Balkbrug. In de volgende vergadering op 1 October 1920 wordt de kwestie nogmaals besproken, maar tot een besluit komt men niet. Wel wordt op 19 October 1920 een voorstel van Burgemeester en Wethouders aangenomen om een vierde leerkracht aan te stellen aan de school voor m.u.l.o. Aan Mej. M. Maurits wordt met ingang van 15 Februari 1921 eervol ontslag verleend als onderwijzeres aan de school voor Mulo. Per 1 Februari 1921 wordt benoemd tot onderwijzer aan de Mulo school, de Heer J.Koelma, onderwijzer te Amsterdam. Op 18 Februari 1921 wordt als vierde leerkracht aan de Mulo school benoemd de Heer H. Frost, onderwijzer te Almelo. De reeds eerder besproken noodzakelijkheid om de school voor Mulo te vergroten kreeg haar beslag in 1921 op 13 December, op welke datum de aanbesteding plaats had van het bijbouwen van één locaal aan de school voor meer uitgebreid lager onderwijs aan de Kalkwijk. Het verloop der aanbesteding was als volgt; Schoolbouw Schoolmeubelen. A. Beverwijk f 7125 f 1050. M. van Blanken f 7980 f 920. Gebr. Naarding f 8280 f 1150. C. de Boer f 7320 f 1060. R. Mandema f 7100 f 1200. De gunning werd aangehouden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 470 Op 15 December 1921 wordt door de Raad met algemene stemmen besloten de verbouw van de U.L.O.school op te dragen aan de laagste inschrijver A. Beverwijk te Balkbrug. Het hoofd van de U.L.O. school de Heer Knol had zelf een woning laten bouwen aan de Kalkwijk. In de vergadering van Burgemeester en Wethouders wordt op 16 November 1923 aan de Heer Knol vergunning gegeven die eigen woning te bewonen en de ambtswoning bij de school te verlaten. En dan wordt in de vergadering van 3 October 1924 onder dankbetuiging, eervol ontslag verleend aan Willem Elias Ensink, als onderwijzer aan de U.L.O. school, met ingang van 31 Dec. 1924. Veel was er veranderd aan de school, een aantal leerkrachten was gekomen en gegaan, maar de Heer Enzink was bijna 39 jaren onafgebroken verbonden geweest aan de school aan de Kalkwijk. Op 1 Augustus 1885 benoemd aan de Mulo school, heeft hij in die lange reeks van jaren de school zien groeien en bloeien. Aangezien de ambtswoning bij de ULO school niet bewoond werd door het Hoofd der school, werd deze woning op 25 November 1927 verhuurd aan de Heer I.H. van den Berg, rector aan het R.O.G. "veldzicht" te Balkbrug voor een huurprijs van f 400 per jaar. Dan volgt hieronder nog een droge opsomming van benoemingen en ontslagen over de laatste jaren van leerkrachten aan de U.L.O. school aan de Julianastraat voorheen de Kalkwijk. Per 1 Januari 1928 wordt eervol ontslag verleend aan de Heer H. Frost, wegens benoeming tot Hoofd de O.L.school aan de Sponturfwijk. "Met ingang van 1 Januari 1930 wordt benoemd de enigste geschikte sollicitant de Heer R. Bonder te Deventer tot onderwijzer aan de school voor meer uitgebreid lager onderwijs. Per 1 Februari 1931 wordt aan R.Bonder, onderwijzer aan de U.L.O. school aan de Prinses Julianastraat eervol ontslag verleend. De Heer J.Knol, vanaf einde zomervacantie 1907 hoofd van de U.L.O. school aan de Kalkwijk, later Prinses Julianastraat, krijgt op zijn verzoek wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op de meest eervolle wijze ontslag met ingang van 1 September 1932. Als opvolger van de Heer Bonder, wordt met ingang van 1 Februari 1931 over geplaatst van de O.L.school in wijk F naar de U.L.O.school, de Heer J.H. de Jong. Benoemd met ingang van 1 October 1932 tot hoofd der U.L.O. school de Heer S. Gorter te Bodegraven. Op 19 december 1933 benoemd de Raad tot handwerkonderwijzeres aan de U.L.O. school, Mevr, de wed. van Goor-Linde. De Heer Koelma wordt op zijn verzoek eervol ontslag verleend als onderwijzer aan de U.L.O.school, met ingang van 1 April 1934. In zijn plaats wordt benoemd de Heer W.H. Horseling hoofd der O.L. school te Lhee, gemeente Dwingeloo, op 10 April 1934. Per 16 Maart 1936 wordt aan genoemde Horseling eervol ontslag verleend wegens ongeschiktverklaring door de Pensioenraad. Op dezelfde datum wordt hij vervangen door de Heer J. de Haan. De Heer de Haan is toen slechts korte tijd onderwijzer aan de U.L.O. school geweest, want in de vergadering van de Raad op 22 December 1936 wordt besloten hem wegsn overtalligheid over te plaatsen naar de O.L. school, in wijk F. Op 8 Maart 1938 benoemd de Raad tot hoofd der U.L.O.school, wegens het overlijden op 9 Januari 1938 van de Heer S.Gorter, de Heer Th. R. Bergsma, met ingang van de genoemde datum. Met ingang van 1 Juli 1938 wordt de Heer J. de Haan wederom benoemd tot onderwijzer aan de U.L.O. school. Aan de Heer Th. R. Bergsma wordt met ingang van 1 Januari 1942 eervol ontslag verleend als hoofd der U.L.O.school. De Heer J. de Haan, vanaf 1 Januari 1942 hoofd der U.L.O.school in tijdelijke dienst, wordt met ingang van 5 Mei 1942 benoemd tot hoofd van genoemde school. Op 2 Mei 1941 wordt tijdelijk tot onderwijzeres aan de U.L.O. school aangesteld, Mej. M.M. Robert te Meppel, welke tijdelijke aanstelling met ingang van 15 September in een vaste benoeming wordt veranderd. Met ingang van 1 Maart 1946 wordt zij benoemd tot waarnemend hoofd der openbare U.L.O. school aan de Julianastraat.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 471 Op 1 Januari 1948 gaat zij met eervol onslag de U.L.O. school verlaten. Met ingang van 1 April 1946 wordt benoemd tot onderwijzer aan de U.L.O. school te Dedemsvaart, Julianastraat, de Heer J. Zwagerman, die tevens tijdelijk hoofd dezer school is geweest. In de vergadering van de Raad op 29 November 1946 wordt benoemd tot onderwijzer aan de openbare U.L.O. de Heer C.W.A. Herwijnen. In de vergadering op 27 Juli 1948 wordt eervol ontslag verleend aan J. Zwagerman en C.W.A. Herwijnen. Met ingang van 1 September 1951 wordt eervol ontslag verleend aan J. van Weperen, als onderwijzer aan de U.L.O. school aan de Julianastraat in welke functie door de Raad was benoemd op 16 Februari 1946. In de vergadering van 20 September 1948 worden benoemd tot onderwijzers aan de openbare U.L.O. aan de Julianastraat, de Heren J.A.van der Linde en D. Ham. Op 26 Juli 1951 wordt benoemd tot onderwijzer aan de openbare U.L.O. school de Heer A. de Vries op een door Burgemeester en Wethouders te bepalen tijdstip. Rest mij nog deze personeellijst te besluiten met de vermelding dat de Heer J. de Haan, met een onderbreking wegens het vervullen van zijn militaire dienst vanaf 1 Januari 1942 tot heden als hoofd der openbare U.L.O. school fungeert. De U.L.O.school in 1921/1922 het laast verbouwd, was in de loop der jaren wederom te klein geworden om het groeiende aantal leerlingen te kunnen bergen zodat men tijdelijk voor een deel der leerlingen van het gebouw voor Gemeentelijke diensten gebruik moest maken. Ook voldeed het schoolgebouw niet meer aan de eisen die aan een dergelijke inrichting van onderwijs gesteld mogen worden. In het jaar 1950 en daarna worden de plannen besproken om te geraken tot de bouw van een nieuwe openbare U.L.O. school. Te dien einde besluit de Raad dezer gemeente o.m., in zijn vergadering op 6 October 1952 te bepalen, dat de nieuw te stichten openbare school voor uitgebreid lager onderwijs zal worden gebouwd op een voor openbare en bijzondere doeleinden bestemd terrein in het goedgekeurde uitbreidingsplan "kern Dedemsvaart" en wel een gedeelte van de kadastrale percelen, gemeente Avereest, Sectie L, no. 3170, 979 en 2987, gelegen aan de Prins Bernhardstraat te Dedemsvaart. Na zeer veel correspondentie en een groot aantal besprekingen met autoriteiten door Burgemeester en Gemeentebestuur kwam dan uiteindelijk het bericht van de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dat hij er zich mee verenigen kan, dat de N.V. Panagro te Warmond ten behoeve van het openbaar uitgebreid lager onderwijs in de gemeente Avereest een z.g.n, serieschool en een gijmnastieklokaal bouwt. Dit genoemde bouwwerk wordt thans uitgevoerd door de Heren B. Holvast en J. IJmker, aannemers te Dedemsvaart. Op 22 April 1953 stak Burgemeester Mr.J. de Widt de eerste spade in de grond, waarmede een begin werd gemaakt met het grondwerk, terwijl hij op 31 Augustus 1953 de eerste steen heeft gelegd. En thans, October 1953, kan men reeds goed zien wat er staat te verrijzen aan de Prins Bernhardstraat te Dedemsvaart. Men kan daar zien een gebouw met veel ruimte, veel licht en lucht, een moderne school, waarbij de tegenwoordige U.L.O.school aan de Julianastraat geheel in het niet verzinkt. Hiermede ben ik dan gekomen aan het einde van een wel wat droge en eentonige opsomming van feiten en voorvallen, betreffende het openbare meer uigebreid onderwijs in deze gemeente. En onwillekeurig denk ik dan weer terug aan het eerste begin in 1842, nu 111 jaren geleden. En als ik dan lees in die brief, het verzoekschrift, van Mei 1844 geschreven door degene, die als eerste het meer uitgebreid onderwijs in deze gemeente heeft gebracht, de Heer Arnoldus Nierhoff, waarin hij o.m. schrijft: "Het is eene, door de ondervinding bewezen waarheid, E.A. Heeren, dat waar zich in eenige gemeente een bloeijende kostschool bevindt, zulks eene Gemeente eenen dadelijken en gunstigen invloed bij dat bestaan eener dergelijke school ondervindt. Eene inrichting van dien aard in deze gemeente tot stand te brengen, te trachten dezelve tot een bloeijende staat op te voeren, zoude een van mijn vurigste wenschen zijn". Deze "wenschen" heeft de Heer Nierhoff niet in vervulling zien gaan, daar is meer dan een mensenleeftijd voor nodig geweest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 472 Toch is de nieuwe openbare U.L.O. school zeer zeker datgene, wat voor ruim 100 jaren geleden zich de eerste leeraar van het uitgebreid lager onderwijs in deze gemeente, zoo ongeveer voor ogen heeft gesteld, "een bloeijende school". Uit de eenvoudige schoolmeesterswoning aan de Kalkovenwijk met zijn 4 á 5 kostschooljongens is gegroeid een riant, modern schoolgebouw met plm. 160 leerlingen aan de Prins Bernhardstraat. Het "stille veld bewerkt door nijv're handen" uit die tijd kent men thans niet terug als men deze nieuwe school en omgeving ziet. En toch is door dit werk van nijv're handen dit heden onstaan, een, om de woorden destijds gebezigd door de Heer Nierhoff te gebruiken, "een inrichting van onderwijs tot een bloeijende staat opgevoerd".

1842-1962, 120 jaar uitg e b re id lag e r o nd e rw ijs te De d e m svaart. In de tegenwoordige moderne tijd van 1962, heeft de turf, eenmaal in hoofdzaak de brandstof voor verwarming, kookdoeleinden en de industrie vrijwel afgedaan. De steenkool en het gas in haar verschillende samenstellingen,de vloeibare brandstof en de electriciteit, hebben de plaats van de onderwetse veenkluiten, de turven, ingenomen. Het is thans al zo ver, dat vele joneren, vooral in het westen van het land, de turf slechts bij name kennen. Als voorbeeld hiervan kan ik aanhalen, dat in de afgelopen zomer van 1962 een twaalfjarig meisje uit Middelburg bij schrijver dezes voor het eerst van haar leven turf en een turfbak zag. Toch is in het verleden de opkomst en de bloei van Avereest, meer in het bijzonder van de plaats Dedemsvaart, aan de turf te danken. Daarvoor moeten wij teruggaan in het verleden, toen op deze streken nog van toepassing was, de eerste regel van het gedicht van de Zwolse dichter, P. Rheinvis Feith, aangebracht op de muur van de Ned. Herv. Kerk te Dedemsvaart, waar hij zegt; "Hier in het stille veld, bewerkt door nijv're handen", toen door dit werken in het uitgestrekte, stille heideveld, door de veenkolonie ontginning van deze streken, de plaats Dedemsvaart is ontstaan. Deze exploitatie bracht hier een betrekkelijke welvaart. En het is aan deze welvaart van de bevolking zeer toe te schrijven, dat de meergegoeden onder hen, voor hunne kinderen uitgebreider onderwijs verlangden, dan er op de openbare scholen in die jaren werd gegeven. Het eerste geluid hiervan besluiteren wij in een schrijven van 9 Juni 1842 van Gedeputeerde Staten van Overijssel gericht aan de Burgemeester en Assessoren van Avereest, waarin gesproken wordt, dat Arnoldus Nierhoff te Avereest een franse dag- en kostschool wil oprichten. In een schrijven van Burgemeester Mr C.W.Baron van Dedem van 14 Juli 1842 deelt deze aan Gedeputeerde Saten mede, dat, Arnoldus Nierhoff, niet voor primo (1) Augustus 1842 zijn functie als franse- dag en kostschoolhouder zal aanvaarden. Vanaf genoemde datum is te Dedemsvaart aan of feitelijk in de dag- en kostschool van de Heer Nierhoff, meer uitgebreid lager onderwijs gegeven. In datzelfde jaar, op 13 December 1842, verzocht Karel Lodewijk Rijnhardt, wonende "hier ter plaatse" aan de Burgemeester van Avereest, vergunning tot het mogen geven van Privaatlessen in vreemde talen. Hij vroeg daarvoor, zoals toen gebruikelijk "een Concent". Als toelichting op zijn adres gaf hij op; "woonplaats Lange Wieken, het huisje, gelegen tusschen den Heer Daman en den Commies Scholten". De Heer Daman woonde destijds in de boerderij thans bewoond door H.J. Prins aan de Langewijk. Hierover heb ik niets naders gevonden. In een schrijven van à.. Mei 1844, verzoekt de Heer Nierhoff aan het Gemeentebestuur van Avereest een jaarlijkse subsidie of toelage van f 200. Hij voert o.m. daarbij aan, dat zijn school in verband met het wezenlijk belang en de welvaart der gemeente voor uitbreiding vatbaar is, maar dat hij daarvoor aan het door hem bewoonde gebouw aanmerkelijke veranderingen moet aanbrengen. In de vergadering van de Raad van Avereest op 11 September 1844 wordt met op een na algemene stemmen besloten aan de Heer Nierhoff, jaarlijks een tractement van f 100 toe te kennen. Deze subsidie van f 100 liep in 1847 gevaar niet uitgekeerd te zullen worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 473 Enige raadsleden vroegen in een adres aan Ged. Staten, gezien de "groote achterstallige schuld, waarin zich de gemeente bevind, de aan de Instituteur der fransche- en kostschool aldaar, over 1847 toegestane subsidie á f 100 te doen vervallen". Ged.Staten antwoordden hierop, d.d. 18 Mei 1847; "dat aangezien de Raad van Avereest op den 6e. April l.l.gunstig heeft beschikt op het adres van den Instituteur Nierhoff, en denzelven een subsidie van f 100 is toegelegd en dit besluit door de goedkeuring van de begroting op den 22 April l.l. door Ged. Staten is bekragtigd, hierop niet kan worden teriggekomen en derhalve hun adres wordt gewezen van de hand". Zo was de subsidie over 1847 voor den Heer Nierhoff nog veilig gesteld. De gevolgen van deze afwijzende houding van de raadsleden, deden zich in 1849 gelden. Op 20 December 1948 schrijft de Heer Nierhoff aan het Gemeentebestuur van Avereest, dat hem voor 1848 een subsidie van f 100 is verleend en verzoekt hij; "aangezien hij nog altijd belast blijft met het opbrengen van de huur van het gebouw door hem bewoond, hem over het jaar 1849 gelijke subsidie te willen toegezeggen, teneinde hem daarmede een verblijdend bewijs te willen schenken, dat de Gemeente het toenemende belang van zijn inrigting erkend". Op 7 Januari 1849 ontving de Heer Nierhoff het voor hem minder verblijdend bewijs, dat de Raad op zijn verzoek afwijzend had beschikt. Indanks het niet verlenen van de Gemeentelijke toelage ging de Heer Nierhoff met zijn onderwijs verder. Ook de verhouding met het Gemeentebestuur scheen nog altijd goed te zijn, want op 3 Juni 1852 nodigt hij het Gemeentebestuur van Avereest uit om de Raad te willen vertegenwoordigen bij het examen van zijn leerlingen op 9 Juni 1852. Dit examen zou op die dag, des voormiddags om half tien worden afgenomen in het kerkgebouw te Dedemsvaart. Gezien de plaats waar dit examen zou worden afgenomen, kan men wel zien, dat de tijden toen zo geheel anders waren dan thans. Een schoolexamen in de kerk kunnen wij ons thans eigenlijk niet goed voorstellen. Evenwel komen aan het slot van dit schrijven tot bijwoning van het examen de voor Nierhoff financiële belangen naar voren, als hij verzoekt weer in het bezit te worden gesteld van een toelage uit de Gemeentekas. Het resultaat van dit verzoek was, dat aan de Heer Nierhoff door de Raad op 28 Juni 1852, "een subsidie van f 100 uit de Gemeentekas wordt toegelegd", ingaande met 1853. In een schrijven, van 3 Oktober 1853 doet de Heer Nierhoff wederom een beroep op het bestuur der gemeente Avereest. In dit schrijven komt veel naar voren over de school en de leerlingen van Nierhoff. Ik wil dit schrijven daarom in zijn geheel hier laten volgen. Aan het Achtbaar Bestuur der Gemeente Avereest. Edel Achtbare Heren. Mogt de ondergetekende gepasseerde jaar het genoegen smaken, dat hem, ter gemoetkoming in de huishuur door U Edel achtb, eene jaarlijkse som van honderd gulden werd toegekend, thans ziet hij zich gedrongen opnieuw de vrijheid te nemen zich tot U Edel Achtb. te wenden en wel; Omdat het hem bij herhaling gebleken is, dat, hoezeer hij ook geene kosten gespaard heeft om aan het huis door hem bewoond, al die verbeteringen te geven, die aan eene kostinrigting vereischt worden en het hem daardoor nog niet is mogen gelukken eenigermate vooruit te komen, -- nogtans de ouders om der behuizinge wille moeijlijkheid blijven zien in het toezenden hunner kinderen. Ondergeteekende moet zulks te meer betreuren, daar hij anders het genoegen mag smaken, zoo om onderwijs, leiding als verzorging de tevredenheid weg te dragen van hen, die hunne kinderen wel aan hem hebben willen toevertrouwen. Wat ondergeteeknde ook gedaan hebben ter verbetering van het huis en wat ook de Eigenaar, de Heer Boterman nog onlangs heeft willen aanbrengen ter verziering en beter uitkomen van hetzelve; de gedrukte gevel, de omstandigheden,dat zijn Dicipels zoogenaamd onder het dak moeten slapen; het gebrek aan meer andere gemakken, zoo nodig voor een kostschool, houden de Inrigting onder en drukken den zoo gaarne vooruit willende bestuurder ter neder.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 474 En dat welniettegenstaande de naam der Inrigting zoo hier te lande als elders gunstig bekend raakt. Immers is het eene daarzaak, dat zijnde School reeds onderscheidende Engelschen opnam en op heden wederom twee ter opleiding heeft. Alles noopt trouwens ondergeteekende om er met zorg op bedacht te zijn, het cijfer der kostleerlingen zoo veel mogelijk te doen stijgen. Behalve toch de kinderen van den Heer Plomp, die hij het genoegen heeft op school en tevens in halven kost te hebben, kan zijn Inrigting tegenswoordig slechts zeven Externen tellen, zoodat hij, aangezien de vele lasten en het talrijk gezin, van hetgene hem de kinderen uit de Gemeente zelve aanbrengen niet bestaan kan. De druk der tijden; zijn vermeerderd gezin; het bovenstaande tevens met het oog op de voordeelen, die eene bloeijende kostschool aan elke gemeente verschaft, doen ondergeteekende op de bescheidenste wijze aan U Edel Achtbaren het navolgende verzoek doen; "Om hem door eene verhoogde en vaste jaarlijkse toelage uit de Gemeentekas in staat te stellen, bewust gebouw, immers in overeenstemming met den Heer Boterman, zulk een verbeetering te geven als noodig kan worden geacht ter bereiking van het gewenschte doel; of zoo het gebouw mogt bevonden te worden daartoe niet geschikt te zijn, hem door aanwijzing van een ander in de gelegenheid te stellen meer in de tegenwoordige vereischten der Kostinrigtingen te kunnen voorzien". Hoe aangenaam zou de vervulling van die wensch voor hem niet zijn, dier voor het tegenwoordige, in weerwil zijner ijverigste pogingen, geene andere uitzichten overblijven, dan, na een verblijf van ruim elf jaren, waarin hij met veel inspanning de school tot die hoogte heeft opgevoerd, nog alders zijn geluk te moeten gaan beproeven; niet omdat de streek hier ongeschikt is voor eene kostschool, maar omdat de karige fortuin hem weigert de noodige verbeteringen uit eigen middelen te bestrijden. Van U Edel Achtbaren, Onderdanige en gehoorzame dienaar, Avereest get.A.Nierhoff, fr. Dag- en Kostschool- 3 Oktober 1853. houder. Uit dit schrijven kunnen wij ons enigszins een beeld vormen van de "Dag- en Kostschool" van de Heer Nierhoff. Het was een laag, gedrukt huis, zoals hier vroeger zoveel stonden. Dan rijst onwillekeurig de vraag op; "Waar stond deze eerste inrichting voor "Hoger Onderwijs" in de Gemeente? Aan de hand van het bevolkingsregister kan ik hierop antwoorden, dat de woning en de kostschool van de Heer Nierhoff in de eerste jaren na 1850 en ook daarvoor stond aan de voormalge Kalkevenwijk, tegenwoordig de Julianastraat, ongeveer waar thans "ons Centrum" staat. Het was vanaf de Langewijk gerekend het zesde huis. In het achste huis, (thans de zaak van Stegeman woonde Burgemeester Deel, in het elfde huis, hoek Marktstraat woonde dokter Meijeringh. Het verzoek van de Heer Nierhoff van 2 Oktober 1853 wordt behandeld in de Raads Vergadering op 25 April 1854. Door een ingestelde commissie wordt bij monde van den Heer Mr G.C. Junius van Hemert gerapporteerd, dat zich de gelegenheid voordoet, dat de gemeente het Heeren-huis van den Heer van Swinderen, "Moerheim" genaamd, voor een jaarlijkse huursom van f 350 kan huren. De Raad besluit met op twee na algemene stemmen, dit huis te huren en uit de Gemeentekas per jaar f 250 toe te staan, als bijdrage in de huur,zodat de Heer Nierhoff een huursom van f 100 per jaar moest betalen, tenzij dit bedrag op een andere wijze te vinden was. Huize Moerheim was van Augustus 1849 tot 19 Mei 1852 bewoond geweest door Burgemeester Mr C.W. Baron van Dedem. Hiermede kon aan de Heer Nierhoff een geschikt gebouw voor zijn kostschool worden aangeboden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 475 In December 1854 schrijft de Heer Nierhoff aan het Gemeentebestuur, dat hij zijn "Inrigting van Opvoeding en Onderwijs" naar den huize "Moerheim" heeft overgebracht. Hij acht het zijn plicht, "U Edel Achtb. met dezen zijn welgemeenden dank te brengen voor de zoo gunstige beschikking, die hem het vroegere gebouw met een allenzins sierlijk en doelmatig heeft doen verwisselen. Zijn leerlingengetal was in het nieuwe gebouw reeds met twee vermeerderd. In de maanden Juni van 1855 en van 1856 werden de examens van de kostschoolleerlingen wederom afgenomen in het Protestants-Kerkgebouw. (Ned.Herv. Kerk) te Dedemsvaart. De Raad werd telkens door de Heer Nierhoff uitgenoodigt hierbij tegenwoordig te zijn. De Plaats, waar toendertijd de examens werden afgenomen, doet wel eigenaardig aan, doch blijkbaar beschikte men niet over een geschikter plaats, al was m.i. een schoolgebouw meer geëigend geweest voor het afnemen van dergelijke examens. Trouwens wanneer men in de geschiedenis van deze gemeente teruggaat kan men lezen, dat het krijgsvolk in de eerste plaats in de kerk werd ondergebracht. Zo is de kostschool van de Heer Nierhoff enige jaren gevestigd geweest in huize "Moerheim", thans (1952, toen schrijver deze gegevens heeft verzameld) bewoond door dokter Grolman. Telken jare werd de huur met een jaar verlengd. Op 14 Oktober 1860 schrijft de Heer Meijeringh, als gemachtigde van de Hoogwelgeboren Jonkheer G.R.G. van Swinderen, dat de huurtijd van den huize "Moerheim" met den eersten Mei 1861 als geëindigd moet worden beschouwd en tevens of het Gemeentebestuur het huis tegen dien datum ontruimen wil. De Gemeenten en ook de Heer Nierhoff stonden hier voor de noodzaak per 1 Mei 1861 voor een nieuwe kostschool annex woning voor den Heer Nierhoff te zorgen. Men zocht de oplossing in deze kwestie in de bouw van een nieuwe school en woning voor de Heer Nierhoff. Dit nieuwe gebouw zou evenwel tegen die datum niet gereed kunnen zijn. De huur van huize "Moerheim" schijnt evenwel mog met een jaar te zijn verlengd, want in het tijdvak 1 Mei 1856 û 1 Mei 1862 was daarin nog gevestigd de kostschool van de Heer Nierhoff. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest wordt besloten tot de bouw van een kostschool, annex woning voor de Heer Nierhoff. Aan Burgemeester en Wethouders wordt opgedragen ten spoedigste een teekening en begrooting te doen opmaken, teneinde dat in die zomer de zaak tot stand kon komen. Op 5 Augustus 1861 besluit de Raad een geldleening van f 9000- aan te gaan, "benoodigd tot aankoop van gronden en daarstelling van een gebouw voor een kostschool", welk besluit op 14 Augustus 1861 door Gedeputeerde Staten werd goedgekeurd. Voor de bouw van deze kostschool werd een omvangrijk bestek opgemaakt plus een teekening en een begrooting der kosten. De voorgeval van dit ontworpen gebouw heb ik van de teekening overgenomen en gaat als bijlage B bij dit artikel, terwijl ik, ter vergelijking van de toen, nu 100 jaar geledenen, geldende prijzen van materialen en werkzaamheden met de tegenwoordige prijzen, een afschrijft van de begroting hier laat volgen: Begrooting van kosten voor de bouw van een kostschool in 1861 te Avereest. Voor 141 000 steen, gemiddeld á f 12 der duizend f 1692,00. Voor vloer en keuken, gangen, enz 700 stuks f 19,60. Voor 550 mud kalk á 60 cent f 330,00 Voor 50 mud cement á f 1,30 f 65,00.

Voor 5500 pannen met vorsten, á 30 per 1000 f 165,00. Voor metselaarsloon á f 3,25 per loon f 458,25. Voor bepleisering met portland-cement f 95,00 ------Metselaarswerk te samen f 2824,85. Voor 19 stuks buitendeuren en raamkozijnen, gemiddeld á f 30 f 570,00. Voor 16 binnenkozijnen met deuren á f 7 f 192,00.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 476 Voor 3 paneelen deuren á f 7 f 21,00. Voor 79 balken, gemiddeld á f 5 per stuk f 395,00. Voor 57 1/2 el meerplaat á f 1 per el f 57,00. Voor het dak van jufferhout met belatting f 257,00. Voor 110 vierkante elhouten vloer met liggers á f 3,25 f 357,00. Voor 280 vierkante el zolder met liggers á f 1,70 f 476,00. Voor 3 trappen te samen f 95,00. Voor stukdoorwerk met schrooten, enz f 215,00. Voor de verdere betimmering der vertrekken f 170,00. Voor lijsten, balken en groot f 110,00. Voor loodgieterswerk f 175,00. Voor geslagen en gegoten ijzer f 180,00. Voor schilderen en behangen f 380,00. Voor ontgraven en aanvullen met zand f 215,00 ------Te samen f 3884,00. Metselwerk f 2824,85. Timmer- en ander werk f 3884,00 ------Te samen f 6708,85 Onkosten en 2% f 134,16. ------Totaal f 6843,01.

Zo geleek alles erop, dat binnen afzienbare tijd de nieuwe kostschool te Dedemsvaart zou verrijzen. Het zou echter zo geheel anders verlopen. Op 6 April 1861 deelt het Gemeentebestuur van Avereest aan de Heer Nierhoff mede, dat tot het bouwen van een kostschool zal worden overgegaan, welk gebouw na voltooiing door hem bewoond kan worden. Uiteindelijk deelt de Voorzitter in de vergadering van de Raad op 19 December 1861 mede; dat nog steeds geen geschikt perceel grond voor de te bouwen kostschool is gevonden. In diezelfde raadsvergadering komt een voorstel van een der Raadsleden aan de orde, dat de bouw van een kostschool te bezwaarlijk wordt voor de gemeente, waarna besloten wordt een commissie in te stellen, die zich in verbinding zal stellen met onderscheidene gegoede ingezetenen om gelden te bekomen voor een kostschool tegen een rente van 2%. Het bouwen van een kostschool door de gemeente was hiermede van de baan. In een schrijven van 4 December 1861 deelt de Heer Nierhoff aan de Raad mede, dat hij zeer verheugd was geweest met de mededeeling van de voorgenomen bouw ener kostschool, terwijl hij met grote blijdschap en geruststelling in de afgelopen zomer had gezien, dat het voornemen tot de bouw "zijn volkomen beslag had erlangs". Hij had de ouders uit andere gemeenten, die kinderen bij hem in de kost hadden gerustgesteld. In de schrijven van 4 December 1861 geeft hij uiting aan zijn grote bezorgdheid, dat met de voorgenomen bouwing nog geen begin is gemaakt en dat hij had gehoord, dat er vóór de winter niet aan begonnen zou worden. Hij zou met zijn gezin in de grootste verlegenheid komen te verkeren, daar hij a.s.mei 1862 huize "Moerheim" zal moeten verlaten. Hij wijdt uitvoering uit voer de gevolgen, die een en ander zullen hebben voor zijn kostschool en verzoekt, dat er tegen Mei a.s. in een heschikte woning zal worden voorzien. Dit was het laatste van de vele verzoeken van de Heer Nierhoff. Het eerste gevolg van het niet tot stand komen van de kostschool is geweest, dat op 11 Juni 1862, Arnoldus Nierhoff, geboren te Nijmegen, 5 April 1816 met echtgenote en 7 kinderen naar Wijhe is vertrokken. Het geven van meer uitgebreid lager onderwijs was hiermede in deze gemeente stopgezet.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 477 Het gevolg hiervan was een adres van E.F.Meijeringh en 22 andere ingezetenen van Avereest, welk adres in de Raadsvergadering op 27 September 1862 werd behandeld. Dit adres, d.d. 1 Juli 1862 luidde als volgt; "De ondergeteekenden, inwoners van Avereest, nemen de vrijheid U Wel Edel achtbaren het navolgende onder de aandacht te brengen; Door het vertrek van den Heer Nierhoff is in deze zich sterk ontwikkelde gemeente, de gelegenheid tot het aanleeren van talen en voortgezet onderwijs vervullen. Dat dit zeer te betreuren is, vooral in een tijd, dat bij meerdere behoefte aan kennis, overal elders maatregelen worden genomen, de jeugd daartoe ruime gelegenheid te bieden, zal wel niemand betwijfelen, "vermits naar het bescheiden oordeel van de ondergeteekenden in deze gemeente groote en wel overwegende redenen bestaan om een dusdanige school op te richten. Zij nemen dus de vrijheid U WelE. Achtb. beleefdelijk te verzoeken zoodanige maatregelen te willen nemen, dat er in dezen zoo spoedig mogelijk worde voorzien en doen dit met te meer vrijmoedigheid, daar zij vermeenen dat tot goedmaking der hiervoor veroorzaakte kosten, eene belasting op den Wijn is ingevoerd en die sedert 1 Januari l.l. juist daarvoor is verhoogd. De belangen van het onderwijs waren in die jaren in deze gemeente aan de opbrengst der belasting op de wijn gekoppeld. Bij de behandeling van dit adres in de vergadering van de Raad op 27 September 1862 bleek, dat de meeste leden voelden voor een subsidie uit de gemeentekas voor het verlangde onderwijs. Aangenomen werd een voorstel van de voorzitter deze subsidie op f 500 des jaars te bepalen. Verder besluit de Raad; "Overwegende, dat er werkelijk behoefte aan meer uitgebreid onderwijs bestaat en om in de kosten daaraan voor een gedeelte te voorzien, wordt besloten met den 1e. Januari 1862 de belasting op den wijn te verhogen". Als nasleep van de huur van huize Moerheim voor kostschool, kreeg de raad der gemeente, d.d. 15 Juni 1862 van de Heer E.F. Meijeringh, namens de Hoog Edel Gestrenge Heer Mr. G.B.G. van Swinderen, een rekening aangeboden van f 493,64 1/2 voor het weder in orde laten maken van het huis, zoo als hetzelve door den bewoner was verlaten". Deze som van f 493,64 1/2 of byna f 500 was in die jaren een flink bedrag. Zo was dan door de Raad der gemeente aan een groepje ingezetenen van Avereest een jaarlijkse subsidie van f 500 toegezegd voor het geven van "meer uitgebreid onderwijs". Wat feitelijk een overheidstaak was, het voor de jeugd beschikbaar stellen van een gelegenheid tot het volgen van meer uitgebreid onderwijs, was hier in handen gegeven van "het particulier initiatief, het zou worden uitgevoerd door eenige bewoners van Avereest, die het belang er van inzagen. Over het oprichten van deze school, waar de bevolking als het ware om vroeg, heb ik verder niets gevonden. Het is ongeveer 18 jaren na het opheffen van de kostschool van de Heer Nierhoff, dat het uitgebreid lager onderwijs in deze gemeente, "Gemeentezaak" werd. In de vergadering van de Raad dezer gemeente, op 16 November 1880, wordt besloten, naar aanleiding van een adres van H.T.R. te Wechel, om de school voor lager- en meer uigebreid onderwijs aan de Kalkovenwijk onder zekere voorwaarden over te nemen. Kon het Gemeentebestuur in 1861 geen geschikt perceel grond voor de te bouwen kostschool vinden, aan het groepje ingezetenen die deze school hebben opgericht bleek dit wel mogelijk. Ook zou ik nog even terug willen komen op het besluit van de Raad der gemeente Avereest een geldleening van f 9000 aan te gaan. Het besluit tot het aangaan van een geldleening van f 9000- voor aankoop gronden en opbouw van een kostschool dateert van 5 Augustus 1861. Ongeveer terzelfder tijd was de Raad bezig voor de bouw van een Gemeentehuis. Uiteindelijk kreeg men de beschikking over de daarvoor benoodigde grond en had op 9 Augustus 1862 de aanbesteding hiervan plaats. Aannemer was S. van Essen voor een som van f 5185. Van de geldleening voor de opbouw der kostschool kon een en ander worden gefinancieerd. Om hierna weer terug te komen op het meer uitgebreid lager onderwijs in deze gemeente.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 478 Nadat het Gemeentebestuur alzo het schoolgebouw van het groepje ingezetenen der Gemeente had overgenomen, wilde de Raad tot hoofd-onderwijzer aan deze school het reeds als zodanig fungerende hoofd, de Heer Rinke Klazes Bijlsma genoemen. In een schrijven, d.d. 20 December 1880 van de Heer Arrondissementsschoolopziener, H.F.Kuiper te Zwolle, wijst deze er op, dat hij met deze benoeming slechts akkoord kan gaan, wanneer de Heer Bijlsma na een vergelijkend examen van minstens drie personen zou worden voorgedragen. In de vergadering van de Raad op 24 Januari 1881 wordt overgegaan tot definitieve aankoop van de school aan de Kalkovenwijk. Hiermede was de gemeente in het bezit van een school voor meer uitgebreid lager onderwijs. In zijn vergadering van 1 Juni 1881 besluit de Raad dezer gemeente, met ingang van diezelfde datum te benoemen tot hoofd der school aan de kalkovenwijk te Dedemsvaart, Rinke Klazes Bijlsma, op een jaarwedde van f 1200, benevens het genot van vrije woning, geschat op een geldelijke waarde van f 150 per jaar. Bij zijn indiensttreding aan deze openbare U.L.O. school, was de Heer Bijlsma reeds 12 1/2 jaar hoofd van de door de gemeente overgenomen Bijzondere school aan de Kalkovenwijk geweest. Deze, door particulieren opgerichte bijzondere school, opgericht na het vertrek van de Heer Nierhoff, had dus van ongeveer 1867 bestaan. Zo was dan op 1 Juni 1881 de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs te Dedemsvaart tot stand gekomen, rustende op een steviger basis, dan de oorspronkelijke kostschool van de Heer Nierhoff. Dat de nieuwe U.L.O.school levensvatbaarheid bezat, blijkt wel uit het feit, dat reeds met ingang van 15 October 1881 als tweede leerkracht aan deze school wordt benoemd, L.A. Omlo, op een jaarwedde van f 750. Uit een lijst van leerlingen voor de cursus 1881/1882 blijkt, dat 30 leerlingen deze school bezochten. In de vergadering van de Raad dezer gemeente, d.d. 27 Juni 1883, wordt besloten de school aan de Kalkovenwijk te verbouwen. Op 5 November 1883 verzoekt het Bestuur van de "Vereeniging tot bevordering van Gewoon- en Meer Uitgebreid Lager Onderwijs te Avereest", nu de gemeente de haar toebehorende gebouwen en leermiddelen heeft overgenomen, om ook de aandelen van de leden van deze Bijzondere school aan de gemeente over te dragen, waarna de vereeniging als zodanig kan worden ontbonden. Uit deze lijst van aandeelhouders blijkt ons nu welke ingezetenen van Avereest destijds deze bijzondere school voor meer uitgebreid lager onderwijs in deze gemeente hebben opgericht. Dit waren; Mr J.H. Meesters. E. Zwiers. W. Hamilton of Silverton Hill. H. Berends. P. van der Elst. B. Plomp Jnr. W. Meijeringh. W. Weide Azn. Jonkhr. G.C. Junius van Hemert. Wed. H.A. Steenbergen- van de Westering. Mevr. De weduwe J.H. van Barneveld. W. Brink. Van Riemsdijk. Mej. Brink-Brinkman. A. Berends. J.D. Ruijs Thzn. B. Berends. H.T.R. te Wechel. W. ten Kate. A. de Jong. J.H. Daman.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 479 J.J. van Weijdom Claterbos. C.A.L. Habermehl. H.H. Geerdes. Voor de weduwen van deze lijst, kunnen wij als oorspronkelijke aandeelhouders lezen, de intusschen overleden Heren J.H. van Barneveld en H.A. Steenbergen. De M.L.O.school aan de Kalkovenwijk, later genoemd de Kalkwijk is in de loop der jaren nog al eens verbouwd. Vermelde ik reeds de verbouw in 1883, op 16 Maart 1911 besluit de Raad de verbouw der M.L.O. school te gunnen aan de aannemer K.A. Hakkert te Dedemsvaart voor f 6796,84 en bijlevering van de benoodigde meubels voor f 814,48. Opzichter was de Heer H. Brugmans, architect, destijds wonende huize "de Voorzorg" nabij Sluis Vier in deze gemeente. Burgmans was ook opzichter van de gebouwen, behorende bij het Rijksopvoedingsgesticht voor jongens, "Veldzicht" te Avereest te Balkbrug. Op 15 December 1921 besluit de Raad de bijbouw van een lokaal aan de school voor U.L.O. aan de Kalkwijk te gunnen aan de aannemer A. Beverwijk te Balkbrug, voor de som van f 8175. Zo is in deze school aan de Kalkwijk vanaf plm. 1867 onderwijs gegeven tot op 28 April 1950 de Geneeskundige Inspecteur van de Volksgezondheid voor Overijssel een schrijven richtte tot het Gemeentebestuur van Avereest, waarin hij mededeelde, dat de openbare U.L.O. school aan de Julianastraat niet voldoet aan de eisen, die uit medisch oogpunt dienen te worden gesteld. Als gevolg hiervan besluit de Raad in zijn vergadering van 6 Oktober 1952 tot de bouw van een nieuwe school voor Uitgebreid Lager Onderwijs te stichten op een terrein aan de Prins Bernhardstraat te Dedemsvaart. Op 18 November 1952 verleend de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de vergunning, dat ten behoeve van het U.L. onderwijs te Avereest, door de N.V. Panegro een z.g.n. serieschool en gymnastieklokaal wordt gebouwd. De Rijksgoedkeuring hiervoor kwam d.d. 9 Januari 1953 af. Op 22 April 1953 werd de eerste spade voor de bouw van de nieuwe school door Burgemeester J. de Widt in de grond gestoken, terwijl op 31 Augustus van datzelfde jaar door genoemde Burgemeester een gedenksteen in die school wordt geplaatst. In Juni 1954 is de school in gebruik genomen. Van enige feestelijke opening is geen sprake geweest. Dit laatste gaf nog al enige deining in de gemeente, welke tot uiting kwam in diverse ingezonden stukken in de Dedemsvaartsche Courant. Als laatste van dit artikel wil ik nog de namen vermelden van hen, die als hoofd aan de school het uitgebreid lager onderwijs in het omschreven tijdvak van 120 jaren hebben gediend; 1. A. Nierhoff. 4. J. Knol. 7. J. de Haan. 2. R.K. Bijlsma. 5 S. Gorter. 8. H. Koops. 3. H.H. Kruize. 6. Th. R. Bergsma. 9. A.P.H. Half. Dan is het "hoofdschap" nog enige tijd waargenomen, na het plotseling overlijden van de Heer S. Gorting, door Mej. Robert, lerares aan de genoemde school.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 480 HOOFDSTUK VII

Uit d e tijd to e n e r no g g e e n ve e nko lo nie " De d e m svaart" b e sto nd . In het artikel "Oud-Dedemsvaart" heb ik een zeer goede aansluiting kunnen weergeven van de overgang van de gronden van de marke Arriën in Ambt-Ommen naar de veenkolonie Dedemsvaart. In het markeboek van Arriën vond ik waardevolle gegevens over de verdeling der markegronden, de uitgestrekte venen, wat later is geworden het Dedemsvaart van thans gelegen ongeveer ten westen van de Van Rooijens-Hoofdwijk, doorgetrokken in noordelijke richting tot aan de Reest. Zo had ik mij ook gedacht weer te kunnen geven, de overgang van de veengronden afkomstig van de marke Stegeren te Ambt-Ommen en van de marken Diffelen en Reese te Ambt-Hardenberg naar het oostelijke deel van de veenkolonie Dedemsvaart. Dit is mij ten opzichte van deze drie marken niet gelukt. De Markeboeken van Stegeren en Diffelen, van deze overgangstijd, begin 1800, zijn in het Rijksarchief te Zwolle niet aanwezig, terwijl in het wel aanwezige markeboek van Rheeze, geen aanknopingspunten te vinden waren. In het boek "Geschiedkundige atlas van Nederland", De Marken van Drenthe, Groningen, Overijssel, Gelderland en Utrecht, vermeld de schrijver over de drie genoemde marken het navolgende; De marke van Stegeren, gelegen in het Schout-Ambt-Ommen, bestond volgens de markeboeken, uit 11 hoeven met 11 waren (marke-aandelen). Oudtijds schijnt er veel bosch geweest te zijn, waarin ook de Bisschop gewaard (aandeelhouder) was, "Steijgerenholt", vermoedelijk als eigenaar van den hof te Ommen. De rekening van Salland van 1500 kent eenen voorslag in Stegeren. Daar de markeboeken uit lateren tijd niet te vinden zijn, kan ik omtrent de verdeeling, verder niets mededeelen. (Schrijver van het genoemde boek). Van de marke Stegeren is één aanwezig, hetwelk loopt van 1501-1689. De marke van Stegeren werd begrensd door de rivieren de Vecht en de Reest en door de marken van Arriën, Rheeze en Diffelen. Hieruit kan men zien, dat ook van deze marke een groot deel is overgegaan naar de veenkolonie Dedemsvaart en later naar de gemeente Avereest. In de namen, Stegerens-Alléé, Noord-Stegeren en Stegerensend, leeft de naam van de voormalige marke Stegeren en Ambt-Ommen voort. Schout-Ambt-Hardenberg. Omtrent de marke van Diffelen bezit ik (schrijver van het aangehaalde boek) weinig gegevens. Oude markeboeken vond ik niet, alleen een jonger, loopende van 1902 tot 1907. (In het bezit van notaris Zwamborn te Heemse). In 1902 was er geen markebestuur. Op grond van de wet van 10 Mei 1886, Staatsblad no. 104, werd toen door de Commissaris der Koningin een drietal bestuurders benoemd, om te komen tot verdeeling van een stuk grond, waarin de bezitters van 57 koeweiden gerechtig waren. Verdeeling. In de rekening van Salland van 1500 wordt een voorslag in Diffelen vermeld. 16 Februari 1853 werd een verdeelingsplan vastgesteld, dat bij K.B. van 15 Maart 1854 no. 59 werd goedgekeurd. De ongewaarden ontvingen ieder 1 H.A. De overige gronden, die 925 H.A. besloegen, uitgezonderd een stuk groenland, werden onder de gewaarden verdeeld. De meent bestond uit 57 koeweiden, die afzonderlijk verhandeld werden. In 1907 is de grond bij loting onder de eigenaren dezer aandeelen verdeeld. Grenzen marke Diffelen. De marke van Diffelen werd begrensd door de rivier de Vecht en door de marken van Stegeren en Rheeze.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 481 Foto van één der elf hoeven van de marke Stegeren. Op een steen in de achtergevel, boven de banderdeur, staat de naam der bewoners, de familie Harbers vermeld. Dit gebouw is volgens de muurankers in de achtergevel in 1848 gebouwd. Foto door schrijver genomen op 28 Mei 1967.

Uit deze beschrijvingen krijgt men de indruk, dat de marke van Diffelen niet zo bijzonder uitgestrekt was. Strekten de marken van Stegeren en de na te noemen marke van Rheeze zich uit van de Vecht tot de Reest, met de marke van Diffelen was dit niet het geval. De naam van deze marke leeft in deze gemeente voort in de naam Diffelen voor een gedeelte der gemeente Avereest, gelegen ten oosten van de Samenwijk en ten westen van de Schutwijk te Dedemsvaart. Van de marke Diffelen is maar een klein gedeelte toegevoegd aan de veenkolonie Dedemsvaart en de latere gemeente Avereest. Marke Reese. Volgens de markeboeken bestond de marke van Reese,ook wel geschreven Reeze of Rheeze uit 9 hoeven 11 + ware. (aandeel) De markerichter werd gekozen, zulks in tegenstelling met de marke van Arriën, waar het markerichterschap erfelijk was en verbonden was aan de Ridderinkhof, eene bezitting van de Geestelijke goederen te Zwolle. In 1652 werd de marke opgemeten en in kaart gebracht in verband met plannen tot verdeeling der veenen. Verdeeling marke Reeze De rekening van Salland van 1500 kent eenen voorslag in "Redese". 18 October 1653 werd een deel van de veengronden onder de gewaarden (aandeelhouders) verdeeld. 15 Juli 1767 besloten de erfgenamen, de Mars aan de Vecht te verdeelen. Een algemeen verdeelingsplan werd 7 Juli 1848 vastgesteld en bij K.B. van 23 November d.a.v. no. 50 goedgekeurd. Het betrof 958 H.A. De ongewaarden ontvingen ieder tweemaal zoveel grond als zij bezaten. De overige gronden met uitzondering van 80 H.A. die voorloopig onverdeeld zouden blijven, werden onder de gewaarden verdeeld. Grenzen marke Reeze .

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 482 De marke van Reeze werd begrensd door de rivieren de Vecht en de Reest en door de marken Diffelen, Stegeren, Lutten en Heemse. Tot zover de gegevens over de genoemde marken in "de Geschiedkundige atlas van Nederland". In de eerste jaren na 1837, toen een deel van het grondgebied van Ambt-Hardenberg was gevoegd bij de gemeente Avereest, sprak men nog dikwijls van de marke van Rheeze. De school, in 1839 gebouwd in dat deel van de gemeente, werd aanvankelijk nog al eens genoemd in verband met de oude benamingen, als de school in de markte van Rheeze, of ook wel de school in de Rheezermarke, of ook wel, de school op het Rheezerveen. Van dit alles is overgebleven de naam van de voornaamste straat in dit deel van de gemeente, Rheezerend. Zijn er dan niet zoveel aanknopingspunten weer te geven, tussen het vroegere markebezit en de latere veenkolonie Dedemsvaart, het is en blijft een feit, dat zoals het westelijke deel van Dedemsvaart is ontstaan uit de markegronden van Arriën, het oostelijke deel gevormd is uit de markegronden van Stegeren in Ambt-Ommen en van Diffelen en Rheeze in Ambt-Hardenberg. Waarmede ik dit artikel wil besluiten.

Boerderij in Arriën bij Ommen. In deze buurtschap woonden destijds de boeren van de marke Arriën, de oorspronkelijke eigenaren van de veengronden, waar later een zeer groot deel van de plaats Dedemsvaart is ontstaan.

Oud -De d e m svaart. Rondom het eerste stenen huis van Dedemsvaart. 1818-1965. In de Geschiedkundige Atlas van Nederland leest men bij "de marken van Drenthe, Groningen, Overijssel, Gelderland en Utrecht het volgende; "Een zeer groot deel van de gemeente Avereest, zoals wij deze tegenwoordig kennen, is voortgekomen uit de marke Arriën. Volgens de markeboeken bestond Arriën uit 16 hoeven met 16 waren. Bovendien bezat de buiten de marke gelegen hof te Ommen nog 3 waren. Bij de verdeling kende men 19 ½ ware. Het erfmarkerichterschap was verbonden aan de Ridderinkhof, een bezitting van de Geestelijke goederen te Zwolle.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 483 Na 1817 werd markerichter gekozen. De bewoners van de tot Avereest behorende buurtschap Oosterhuizen mochten tegen een geringe vergoeding hun vee in Arriën drijven. Bij herhaling ontstonden hierover geschillen. In 1618 en 1619 kreeg men moeilijkheden met de Drentsche marken, wier bewoners de Reest niet als grens eerbiedigden. In de eerste jaren van de 19e. eeuw werd op grote schaal met de ontginning der venen in het noordelijk deel der marke begonnen. Dit gaf in 1817 aanleiding tot een scheiding van de marke in Noord- en Zuid-Arriën. De grens tussen Noord- en Zuid- was de Vrieschen Dijk. In 1812 werden grote stukken veen verdeeld. In 1818 de nog overgebleven venen. Noord-Arriën was daarmede verdeeld. Uit dit gedeelte van de marke Arriën is het tegenwoordige Dedemsvaart grotendeels ontstaan. Als toelichting kan schrijver dezes nog vermelden, dat de in dit artikel genoemde Vrieschen Dijk voor wat de gemeente Avereest betreft, ongeveer lag op de zuidelijke grens der gemeente. Uit het rekeningen boek van de marke Arriën. 1807. Aan Mensink gerestueerd voor het betaalde aan H. Schotkamp voor de halfscheid van een gruppe, dienende tot de Scheid (grens) tusschen Arriën en de Oosterhuis, de somma van f 28 en 6 stuivers (Wanneer wij hier lezen van de "halfscheid", kunnen wij aannemen dat de boeren van den Oosterhuis de andere helft moesten betalen voor het maken van de genoemde grensscheiding. De naam Schotkamp komen wij in latere jaren telkens tegen in de gemeente Avereest, zoals ook in de naam Schotkamps- of Sponturfwijk. Tegenover de school aan de Sponturfwijk ligt het erve Schotkamp). 1807. Aan de Hospes van de Schanse voor verteringe ten zijnen Huize bij het maken van de scheid tusschen Arriën en den Oosterhuis, f 2 en tien stuivers. Ontvangsten over de jaren 1808 en 1809 van Gesenkamp (Zuidwolde) voor het inweiden van de schapen in de Markte in de jaren 1808 en 1809, ad f 2 en 10 stuivers des jaars, f 5. 1808. Aan C. Steenbergen voor de gedaane opmeting van de quastieuse Driehoek tusschen Arriën en den Oosterhuizen, f 14. Ontvangen aan Grondgelden van de Heer R.H. de Vos van Steenwijk als eigenaar van het Colhuis (?) een jaar verschenen, Martini 1811 ad f 14 des jaars, f 14. In 1811 moet door de Baron de Vos van Steenwijk betaald worden wegens grondgeld van het erve "Bouwhuis" van Martini 1759 tot Martini 1810, incluis zijnde 51 jaar, ad 14 stuivers des jaars is f 35 en 14 stuivers. Tot zover enkele inkomsten en uitgaven van de marke Arriën.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 484 Deze boerderij, thans nog genoemd "het Zwarte Paard" te Varssen bij Ommen is overgebleven van de gelijknamige herberg aan de Hessenweg. Tot in 1817 vergaderden Eigenaren en Goedsheren van de marke Arriën in deze herberg. Daarna vergaderden de Markegenoten van noord-Arriën bij de Veenebrug, nabij de Ommerschans. Op de foto van de boerderij "het Zwarte Paard", ziet men door verbouwing en afbraak niet meer de oude pleisterplaats aan de Hessenweg. Op de foto van het bakhuis met aangebouwde "gelegenheid", staande bij deze boerderij, vindt men het verleden geheel terug. Bij het zien van dit eeuwenoude gebouwtje, krijgt men een beeld voor ogen uit die tijd en kan men zich een voorstelling maken van de oude herberg "het Zwarte Paard".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 485 He t kanaal van Hasse lt naar d e Kating e r- e n Oo ste rh uizing e rve ne n. Toen men in 1811 met de vaart, het kanaal van Baron van Dedem gevorderd was tot de eigenlijke veenen van den Kaat en den Oosterhuis en tevens tot de veenen van de marke Arriën, kwam de noodzaak naar voren, deze veenen van de marke Arriën, tot dusver gemeenschappelijk bezit te verdelen en in particulier bezit te doen overgaan, elk naar dien de markegenoten, ook wel genoemd Erfgenamen of Gewaarden, in de marke gerechtigd waren. De verdeling der venen. Het was niet gemakkelijk die woeste uitgebreidheid van enige duizenden bunders van de verschillende marken goed te verdelen. Een bunder van deze veenen, welke vroeger bijna geen waarde had en gewoonlijk op f 10 werd berekend, rees nu tot een som van enige honderden guldens en zelfs werden er voor f 700 tot f 900 het bunder verkocht. Daar de meerdere of mindere waarde deels van de diepte der veenstof, deels van de gelegenheid aan het kanaal afhing, was hierbij wel bedachtzaamheid noodig. Baron van Dedem liet al de veenen meten, boren en van dezelve een nauwkeurige kaart opmaken. De gronden in de marke Arriën, ten noorden van de Vrieschen Dijk bedroegen nagenoeg 2000 Rijnlandsche morgens. (Een Rijnlandsche morgen, een oude vlaktemaat, was 0,8516 H.A., dus iets minder dan een bunder). Baron van Dedem liet deze 2000 Rijnlandsche morgen, of ruim 1703 H.A.in 4 blokken leggen, daarna ieder blok in 39 aandeelen over 19 1/2 waardeel, naarmate elk gerechtigd was in de marke, bij loting de verdelen. Zo was dan alles gregeld om de veengronden van de Arriërmarke onder de markegenoten te verdelen. En wanneer men dan denkt aan de buurtschap Arriënm bewoond door eenvoudige Ommer boeren, dan denkt men op die vergadering van de markegenoten deze boerenmenschen aan te treffen. Het was zo heel anders, hetgeen wij zien in het verslag, de notulen van de vergadering waarin deze verdeling der markegronden werd behandeld. Deze notulen, overgenomen uit het markeboek van Arriën, laat schrijver dezes hier volgen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 486 1. "Op heden, 13 November 1812 zijn na wettige Convocatie de Erfgenamen en Goedsheeren van Arriën vergadert geweest aan de Herberg Het Zwarte Paard te Varssen. Preasentius. De Heer H.E. van Marle, Erfmarkerichter. De Heeren Baron R.H. en C. de Vos van Steenwijk. De Heer J.W.A.I.van Lochteren Stakebrand. De Heer J.A. Chevallereau, namens de gemeente Ommen. (Notaris te Ommen en later ook Burgemeester van Ambt-Ommen). De Heer A.J. Helmich. L.Steenbergen. De Heer Baron W.J.van Dedem. H.K.Bannier, namens de weduwe van Friedach. G. Woertink. Nadat de notulen der vorige vergadering waren geresumeerd en geapprobeerd. Zoo heeft de Commissie op de vorige vergadering benoemd ter regeling der scheidingen van eens ieders eigendom in de markte dezelve rapport uitgebracht en deze geinsereerd. Fiat insertio. De ondergeteekende als bij resolutie der Erfgenamen van Arriën in dato 17 Augustus 1812 gekwalificeerd en verzogt met assistentie van de Landmeter L.Ketelaar, zoo veel mogelijk de onderscheidene Scheidingen van een elks aandeel in eigendom in de Veenen na te gaan en deze scheijden, op nieuw uit te rooijen en kenbaar te maken, hebben de eer thans ter vergadering te rapporteeren, dat zij ter voldoening van dit oogmerk gemeend hebben het Arriërveld, grenzende ten Noorden aan de landen langs de Reest en het veld van ten Kate en den Oosterhuis, ten Oosten aan de Merkte Stegeren en ten Zuiden aan den Vrieschen Dijk, ten Westen aan de Merkte of Gemeente Ommen of wel het Ommerveld, in vier blokken of gedeelten te moeten leggen en waarvan zij de hier bij overgelegde kaart hebben doen vervaardigen en ten einde na een elks aandeel kenbaar te maken hebben zij begrepen deze onderscheiden blokken in negen en dertig gelijke deelen te moeten leggen, alzoo de markte bestaat.

2. uit 19 1/2 whaardeelen en dat alsdan bij loting moet worden uitgemaakt waar een ieder zijn aandeel in deze onderscheiden blokken veen zouden hebben, waartoe zij de vrijheid nemen voor te slaan de loting in dier voegen te doen dat er zoveel nummers worden gemaakt als er eigenaren in deze vier blokken veen waren en dat als van een ieder zoveel aandeelen bij den anderen zoude hebben als hij in eigendom had in dier voege, dat diegeene in het eerste Nummer trok zoo veel halve Whaaren moet voortellen als hem mogten competeeren en zoo vervolgens, edoch dat om dies te meerdere egalitiet in de deelen daar te stellen wegens de nabij of afgelegentheid der Vaart, dat die geene die in het derde blok no. 1 trok en een volle Whaar bezat no.1 en no 39 zoude hebben en zoo vervolgens en hij die slechts een halve Whaar had, de helft van 1/39 deel kreeg voor en agter in dat blok.

Wijders was de Commissie van oordeel dat het Veen en Veld gelegen ten Noorden eener kenbaar gemaakt Scheid door twee gruppen op een afstand van 10 Roeden Rijnl. Van de anderen en gegraven uit de Scheid van wegen dwars door het eerste blok op de kaart voorkomende sub. No. 1 beneffens de Mulderije en de zandgrond aldaar, alsmede een hoek veld groot nagenoeg 18 morgensen gelegen op het eind van het 2e. blok, grenzende tegen het veld van ten Kate, den Oosterhuis, het Ommerveld en het Vierde Blok publiek behoorde te worden verkogt en het provenu daarvan behoorde te worden gesteld in handen van eene te benoemen Commissie om daaruit de kosten der opmetinge als anders te vinden en dat provincioneel onder de Marktgenooten gemeen moesten blijven eene breedte van twaalf roeden, tusschen het eerste blok, welke hoek mede door een gruppe is afgescheiden, lopende uit de Scheid van Arriën en den Oosterhuis tot aan het derde blok.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 487 Verders zijnde de Commissie wijders van oordeel, dat men niet het veen bezuiden den Vrieschen- of Heerendijk nu mede eveneens moesten daar in Deelen leggen en ieder zijn eigendom aanwijzen. Overigens zoude de Commissie aan de Marktgenoten voorslaan en advijseren dat er mogt worden bepaald, dat er op algemeene kosten een hoofdwijk weird aangelegd lopende 30 roeden.

3. parallel met de scheid van het eerste blok veen, waartoe door alle Eigenaren dwars door zijn aandeel 10 Roeden moesten worden afgestaan door het 3e. blok ten einde daardoor de agtergelegene Veen-Eigenaren gelegenheid te geven hunne Veenen en producten op de Hoofdvaart te kunnen brengen en afvoeren zonder iemand daarin hinderlijk te zijn en op welke hoofdwijk de onderscheiden particuliere wijken ten Westen liggende zouden uitwateren, terwijl de Oostkant een vaste wal en weg kan en moest blijven liggen ten dienste van alle de marktgenooten en dat zo mogt worden goedgevonden wederom een hoofdwijk aan te leggen, dwars door het eerste blok, over welke doorsnijdinge eene brug op algemeene kosten zoude moeten worden aangelegd, terwijl door dien Eigenaar tien roeden gronds gratis door zijn blok, zijnde 30 Roeden breed tot op de Scheid van het 1e. blok moest worden afgestaan tot den aanleg dier wijk en dat wijders de een of de andere den toegang tot de Vaart zelven ter Vervoer van turf of andere producten zoude moeten vergunnen, zonder dieswegens eenige insparinge te kunnen of mogen maken of eenige schadeloosstelling vorderen als na onderling goedvinden of onzijdige taxatie van twee door Parthijen te kiezen scheidsmannen en eenen super Arbiter zouden kunnen benoemen en in cas van diserepence zonder dieswegens eenige procedures te mogen entameren. Waarover zijnde gedelibireerd en de daarbij geproponeerde verkoop geapprobeerd en besloten als nu tot loting over te gaan en daarna gebleken is, dat de Heer S.T. Sandberg heeft getrokken ni. 1 in het 2e blok en alzoo als Eigenaar van twee volle Whaardeelen competeerde in dat blok 1.2.3. en 4 en Mevr. De Douariëre Friedach no. 2, dat voor drie aandeelen competeerd no.5.6. en 7 en de Heeren Vos van Steenwijk en van Dedem no. 3, en alzoo voor 10 aandeelen no. 8.9.10.11.12.13.14.15.16. en 17, waarvan no. 12 en 13 aan de Heer van Dedem is toebehoorende, zijnde no. 4 toegevallen aan de Heer Helmich en dus 18.19 en 20, no. 5 de Heer Stakebrand en alzoo no. 21 en 22, de stad Ommen no. 6 voor 4 aandeelen en alzoo no. 27.28.29 en 30 en de erven van Marle, no. 8 en voor 9 aandeelen, no. 31.32.33.34.35.36.37.38 en 39, zijnde in het 1e. en 3e, blok getrokken door de stad Ommen, no. 1 en de erven van Marle, no. 2, Friedach no. 3, Helmich no. 4, Stakebrand no. 5, Vos van Steenwijk en van Dedem no. 6, Sandberg no. 7, en Steenbergen no. 8, zullende het 4e blok worden gelegd een ieder zoveel doenlijk agter zijn aandeel in het 3e blok. Er is wijders bepaald dat de aandeelen in het 3e blok niet zullen volgen maar hij die no. 1 trekt zoo als de stad Ommen als dan zal hebben no. 1 en 39 voor een vol Whaardeel en alzoo als beregtigd voor twee halve Whaardeelen zal hebben no. 1 en 2 en no. 39 en no. 38 en zoo vervolgens uit welke lotingen alzoo profiteert dat de stad Ommen die in het eerste blok bij loting is Eigenaar geworden van no. 1 en dezelfs vier halve of twee volle Wheeraandeelen te beginnen aan de Scheid van Stegeren, daarna de erven van Marle met negen halve Whaardeelen, dan de Douariëre Friedach met drie halve Whaardeelen, de Heer Helmich dito met drie halve Whaardeelen, de Heer Stakebrand met een volle Whaar- of twee halven, de Heeren Vos van Steen wijk en van Dedem te samen met tien halven, waarvan de Heer van Dedem voor een vol Whaardeel competeerende twee aandeelen ten Oosten grenzende aan die van de Heer Stakebrand en het eerste blok en de Heeren Vos van Steenwijk de agt overigen, terwijl alsdan volgt de Heer S.F. Sandberg met 2 volle Whaardeelen en daarna L. Steenbergen met de voer laatste halve Whaardeelen, grenzende ten Westen aan het Oosterhuizingerveen en het 2e en 3e blok, terwijl voors. e. Eigenaren dezelve order volgen in het 2e blok met dien verstande als bij die van Ommen bepaald en alzoo van voren en agter tot elkander tellen na mate van hunne gegoedheid en alle welke Eigendommen dadelijk op algemeene kosten door Gruppen zullen worden afgescheiden, zijnde vervolgens den Heer Notaris J. Amema Chevallereau verzogt en gequalificeerd de voorgesteld en goedgekeurde verkoop te bewerkstelligen, daartoe de conditiën te vervaadigen en met de Commissie tot die verkoop dag en ure te bepalen dat de te bedingene kooppenningen aan de Heer van Dedem zullen worden uitbetaald om nader te verreken en daaruit het aanleggen der gruppen salariëren van den Landmeter Ketelaar en andere kosten te voldoen, terwijl voorschreven Heer van Dedem wordt gequalificeerd voor rekening der Markte

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 488 Vijfhonderd guldens te negotiëeren en die na ontvangst der kooppenningen wederom af te lossen, worden als leden der Commissie ter aanlegging der gruppen en verdere noodwendige vereischten ter besnijding der Veenen verzogt en gequalificeert de Heer W.J. van Dedem, de Heer R.H. de Vos van Steenwijk en L. Steenbergen, die voorsz. Commissie ook hebben op zig genomen.

4. Zijne nog bovendien voor de gedane loting besloten dat de op heden reeds begrupte en behakte boekweitakkers tot uitzaaijen toe, zoo die aan de aanstaande turfgraverije niet hindere door de gebruikers zullen kunnen worden uitgeboekweit, terwijl die akkers die wel voormaals mogten zijn toegeslagen edog nog niet begrupt of beboekweit, zullen moeten blijven liggen ten voordeele van die geene in wiens aandeel zig dezelve zullen bevinden, aangezien de tijd voor welke dezelve moeten zijn toegeslagen om te beboekweiten reeds al meer dan 10 á 12 jaren is geleden en dus reeds hadden kunnen en moeten zijn uitgezaaijd geweest. H.E.van Marle. Erfmarkerichter.

Na deze belangrijke vergadering van 13 September 1812 wil ik nog vermelden, de vergadering op 27 Maart 1817 waarin besloten werd de markte van Arriën te verdeelen in een Noordelijk en Zuidelijk deel met als grens tusschen beide deelen, de Vriesche- of Heeren dijk. Tevens werd als markerichter voor het Noordelijke deel aangewezen, R.H. Baron de Vos van Steenwijk en voor het Zuidelijke deel, Johannes Amama Chevalleraeu. Hiermede was een einde gekomen aan het erfelijke markerichterschap verbonden aan de Ridderinkhof te Arriën.

5. Verder de Vergadering op 12 September 1818 aan de Veeneberg bij de Ommerschans. Als punt op de agenda van deze vergadering staat; "Verdeeling van het 4e blok te effectueeren". No. 1.2.3. en 4 aan de stad Ommen. No. 5.6. en 7 aan de Erfgenamen Friedach. No. 8 en 9 aan Mevr van Lochteren Stakebrand. No. 10.11.12. en 13 aan de Heeren de Vos van Steenwijk. No. 14 en 15 aan de Heer Sandberg. No. 16. 17. 18 en 19 aan de Heer Steenbergen. No. 20 en 21 aan de Heer Sandberg. No. 22.23.24 en 25 aan de Heeren de Vos van Steenwijk. No. 26.27.28.29.30 en 31 aan de erven van Marle. No. 32. 33 en 34 aan de familie Eekhout. No. 35. 36. 37. 38 en 39 aan de Heer W.J. van Dedem. En dan ten slotte nog de vergadering op 1 October 1822 aan de Veenebrug bij de Ommerschans van de Erfgenamen en Goedsheeren van Noord-Arriën, waarpresent waren;

6. R.H. de Vos van Steenwijk, Markerigter, C. de Vos van Steenwijk, W.J. van Dedem, A.J. Helmich, R.S. van der Gronden, G.W. van Dedem, L en A. Steenbergen, de Heer van het Hof namens de Maatschappij van Weldadigheid, (Bedelaarskolonie Ommerschans) M.I. Kruizinga en R. Veeningen Jnr. Op enkele punten van het vorenomschrevene, met nummers aangegeven wil schrijver een korte toelichting geven.

1. Zoals vermeld werd op 13 November 1812 door de Erfgenamen en Goedsheeren van de marke Arriën vergaderd in de herberg "Het Zwarte Paard" te Varssen. Deze herberg was gelegen vlak aan de Hessenweg, de oude heerbaan, die evenwijdig ten Noorden van en met de Vecht van het westen naar het oosten van de provincie Overijssel loopt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 489 Deze oude pleisterplaats uit de tijden van postkoets, rijtuigen van adellijke personen, van ruiters en voetgangers, bestaat nog steeds onder dezelfde naam als boerderij. De Hessenweg is later gedeeltelijk verhard en daarbij is de weg iets verder van de boerderij "Het Zwarte Paard" gelegd. In de oorlogsjaren is het voorste gedeelte van het huis, door het opblazen van de brug over de waterleiding ter plaatse beschadigd. Het is in de oude toestand hersteld. Aan de aanbouw en opbouw van de muren van het huis kan men goed zien, dat het oorspronkelijke gebouw veel lager was. De oude herberg was volgens overlevering veel langer dan de bestaande boerderij. Het zou een lengte van ongeveer 60 meter langs de weg zijn geweest. In de bestaande zijgevel aan de wegzijde zitten thans drie ramen, in de oude herberg zaten in diezelfde gevel 18 ramen. De tegenwoordige bewoners verklaarden aan schrijver dezes, dat ze bij het spitten in de tuin voor het huis, tot op grote afstand, telkens op muurresten en puin van het afgebroken gedeelte stoten.

2. In de vergadering op 13 November 1812 vinden wij een omschrijving van de verdeling van Noord-Arriën en wel in 4 blokken, n.l. een 1e. 2e. 3e. en 4e. blok. Aangezien in die tijd de wegen en wijken van deze blokken nog niet bestonden, zoals wij die later en heden ten dage kennen, is een nauwkeurige begrenzing niet aan te geven. Ruwweg aangegeven lag het eerste blok ten zuiden van de Dedemsvaart, ten oosten van het Ommerkanaal, ongeveer tot aan de grens van de marke Stegeren, de van Rooijens Hoofdwijk. Het tweede blok lag tussen de Hoofdvaart en de Langewijk, ongeveer ten westen van de tegenwoordige kom van Dedemsvaart. Het derde blok werd begrensd, ten oosten het oude Ommerkanaal, ten zuiden de tegenwoordige gemeentegrens, ten westen de gemeente Ommen en ten noorden het voerde blok, ongeveer de tegenwoordige Maatschappijlagen de gronden van de Ommerschans, de zuidgrens werd gevormd, zoals reeds vermeld bij het derde blok, door de Maatschappijwijk en ten noorden lag het voerde blok tot op enige afstand van de Dedemsvaart. Op de ligger van wegen en voetpaden van de gemeente Avereest werd vroeger gesproken van "de wegen in het derde en voerde blok". Het Vierde Blok leeft thans nog noort in de nam die aan de weg is gegeven, lopende door het voormalige vierde blok van 1812.

3 De Hoofdwijk hier genoemd, was de later zo genoemde wijk van Veeningen, waaruit in 1866/1867 het Ommerkanaal is ontstaan.

4. Bij de Erfgenamen Goedsheeren van de marke Arriën komen wij telkens tegen de namen, de Vos van Steenwijk. Deze adellijke familie hoorde in deze streken niet thuis, maar meer in de provincie Drenthe. Evenwel bestond er familieverwantschap tussen de familie de Vos van Steenwijk en Willen Jan, Baron van Dedem, de stichter van de Dedemsvaart, want op 13 November 1772 zijn in de ker te Ijhorst ingetekend en bevestigd op 1 December 1772, De Hoogwelgeboren Gestrenge Heer, Coenraad Willem, Baron van Dedem, Heer van de Rollecate en den Berg, met De Hoogwelgeboren Freule Susanna Eleonora de Vos van Steenwijk tot den Hogenhof. Dit waren de ouders van Willem Jan, Baron van Dedem.

5. In 1818 en daarna werd door de Markegenoten van Noord-Arriën niet meer vergaderd in de herberg "Het Zwarte Paard" te Varssen, maar aan de Veenebrug bij de Ommerschans.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 490 En dan komt de vraag naar voren, "Waar lag deze Veenebrug?". Wij moeten dan onwillekeurig denken aan een brug over de Dedemsvaart in die jaren, bij de venen en bij de Ommerschans. Wij kunnen dan ook als zeker aannemen, dat met de Veenebrug bedoeld wordt de brug no. 7 over de Dedemsvaart, de latere Kruizinga's brug en nog weer later de Balkbrug. De sluis, Sluis Vijf, stond vroeger bekend als het Veenschut, het schut, de sluis dicht bij het veen.

6. Van de vergadering van Erfgenamen en Goedsheeren van Noord-Arriën op 1 October 1833, wil ik van de aanwezigen op die vergadering drie namen noemen, n.l. de Markerigter, R.H. de Vos van Steenwijk en C. de Vos van Steenwijk. Deze beide heren waren de stichters van het eerste steene huis in het Arriërveen, in April 1818. Hunne namen komen voor op de gedenksteen, destijds ingemetseld in de rechterzijgevel van het bewuste huis. In de tweede plaats wil ik noemen, Roelof Veeningen Jnr. de eerste bewoner van het genoemde huis in het Arriërveen. Tot zover de korte toelichting, waarna wij gekomen zijn aan het feitelijke onderwerp van dit artikel, het eerste huis in het Arriërveen, tevens het eerste huis van Dedemsvaart en zijn bewoners. Bij de indeling op 1 Januari 1837 van de veenkolonie Dedemsvaart bij de gemeente Avereest woonde in het bedoelde stenen huis, het gezin van Roelof Veeningen, oud 46 jaren en Hilligje Jans Eppinge, oud 39 jaar. Zij woonden toen 19 jaren in dat huis en wij kunnen dan ook aannemen, dat deze beide mensen in 1818 als jong echtpaar de woning hebben betrokken.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 491 Op deze foto, genomen van een oude fote, ziet men het "eerste stenen huis in het Arriërveen, zoals de ouderen dit nog in werkelijkheid gekend hebben.

Op deze foto, de gedenksteen van de stichting van het eerste stenen huis in het Arriërveen. Deze steen ziet men op de bovenste foto in de zijgevel aan de vaartzijde, naast de voorste

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 492 Roelof Veeningen nam al spoedig een vooraanstaande plaats in, in de jonge veenkolonie Dedemsvaart. Naast vervener en landbouwer, was hij bierbrouwer van beroep. (Door de Heren R.H. en C. de Vos van Steenwijk werd in het eerste huis in het Arriërveen in 1818 een bierbrouwerij opgericht). Op 1 October 1822 bleek Veeningen reeds te behoren bij de Erfgenamen en Goedsheeren van Noord-Arriën. Later vinden wij Roelof Veeningen als lid van de Commissie, welke een eigen kerk voor de Ned. Hervormden van Dedemsvaart trachtte te verkrijgen, pogingen die in 1834 met succes worden bekroond. Bij de indeling van het gedeelte van Ambt-Ommen bij de gemeente Avereest, was Roelof Veeningen lid van de Gemeenteraad van Ambt-Ommen. Daarna werd hij lid van de raad der gemeente Avereest en later Assessor (wethouder). Het echtpaar Veeningen-Eppinge had 7 kinderen in leven. Het waren allen meisjes, die ook allemaal in Avereest zijn gehuwd. En omdat dit het eerste gezin was in de veenkolonie Dedemsvaart en enkele van deze huwelijken gesloten werden met vooraanstaande ingezetenen van Dedemsvaart, wil ik deze vermelden. 1. Op 29 September 1848 zijn te Avereest gehuwd. Wilhelmus Brink,oud 27 jaren, van beroep veenbaas, geboren en wonende te Avereest, zoon van Albert Brink, tapper en van Marrigje Snel, en Hilligje Veeningen, geboren te Ambt-Ommen in 1822, oud 27 jaren, dochter van Roelof Veeningen en Hilligje Eppinge. 2. Op 1 Augustus 1851 zijn te Avereest gehuwd; Arend Berend, oud 25 jaren, van beroep vervener, geboren en wonende te Avereest, zoon van Bonne Berends en Liebigien Arents, en Johanna Veeningen,oud 28 jaren, geboren te Ambt-Ommen, dochter van Roelof Veeningen, overleden en van Hilligje Eppinge. 3. op 5 November 1853 zijn te Avereest gehuwd; Egbert Zwiers, oud 38 jaren, van beroep vervener, geboren en wonende te Avereest, zoon van Jan Zwiers en Elena Jans Smit, en Roelofje Veeningen, oud 29 jaren, geboren te Ambt-Ommen, dochter van Roelof Veeningen, overleden en van Hilligje Eppinge. 4. op 23 Juni 1855 zijn te Avereest gehuwd; Jan Winkel, oud 26 jaren, van beroep brander, geboren en wonende te Hoogeveen, en Maria Veeningen, geboren te Amt-Ommen, oud 26 jaren, dachter van Roelof Veeningen,overleden en van Hilligje Eppinge. 5. Op 14 Februari 1858 zijn te Avereest gehuwd; Andreas de Jong, geboren te Workum, wonende te Avereest, oud 16 jaren, van beroep vervener, en Jentien Veeningen, geboren te Ambt-Ommen, 3 December 1825, dochter van Roelof Veeningen, overleden en van Hilligje Eppinge. 6. Op 23 September 1858 zijn te Avereest gehuwd; Adolf Frederik de L' Espinasse, oud 30 jaren, medicinar docter, geboren te Hasselt, wonende te Zwartsluis, en Klazina Veeningen, geboren te Avereest, 23 September 1839, dochter van Roelof Veeningen, overleden en van Hilligje Eppinge. 7. Op 3 Augustus 1871 zijn te Avereest gehuwd; Jan Arnold Warnaars, oud 28 jaren, Burgemeester van Losser, geboren te Denekamp, wonende te Losser, zoon van Hendrik Warnaars, Burgemeester van Denekamp en Elisabeth Floch, beiden wonende te Losser, en Hendrikje Veeningen, oud 38 jaren, geboren te Ambt-Ommen, dochter van Roelof Veeningen, overleden en van Hilligje Eppinge.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 493 Overleden te Avereest, in het huis staande aan de Dedemsvaart, op 2 December 1849, Roelof Veeningen, oud 59 jaren, verveener, geboren te Hoogeveen, zoon van Roelof Veeningen en Hilligje Kleinmeijer, beiden overleden echtgenoot van Hilligje Jans Eppinge.

Overleden te Avereest in het huis wijk F no. 73, op 12 Januari 1876, Hilligje Eppinge, oud 79 jaren, zonder beroep, weduwe van Roelof Veeningen, dochter van Jan Geerts Eppinge en Johanna Groendeboer, beiden overleden geboren te Nijeveen. Beiden zijn begraven op het kerkhof in de Mulderij. Wegens het ontbreken van de administratie van de graven op deze begraafplaats van vóór 1850 is het graf van Roelof Veeningen thans niet meer te vinden. In de grafruimte no. 322, ligt begraven, Hilligje Jans Eppinge, de weduwe van Roelof Veeningen. Een grauwe, verweerde zerk, dekt de laatste rustplaats van deze vrouw en moeder, die gedurende een wijdvan van 58 jaren heeft gewoond in het riante gebouw, in het eerste huis in het Arriërveen. In het tijdvak 1850/1859 hebben de volgende "dienstknechten" ingewoond bij de familie Veeningen; Berend Bruinenberg, geboren te Heino, 17 Juli 1822. Reinder Keuken, geboren te Avereest, in 1827 en Nicolaas van Unen, geboren te Zwolle, in 1826. Het grote aantal dochters maakte het houden van een dienstmeid overbodig althans hierover heeft schrijver dezes niets gevonden. Gedurende het tijdvak 1860/1869 woonde bij de weduwe Veeningen in, het gezin van de schoonzoon, Andreas de Jong en Jentien Veeningen. Na 1870 hebben geregeld, twee gezinnen in het huis van Veeningen gewoond. Het grote huis aan de vaart, met zijn talrijke kamers, grote kelders en keukers, boodt daarvoor de gelegenheid. Een zeer groot aantal personen heefthier onderdak gevonden. Talrijke beroepen werden door de bewoners uitgeoefend. Een en ander wil ik in het kort vermelden. In het tijdvak 1870/1879 woonde er het gezin van; Hilligje Eppinge, voornoemd. Hendrik Kiekenbelt, geboren te Nieuwleusen, 3 November 1826, van beroep arbeider, gehuwd met Grietje van der Riet, geboren te Deurspeek, 18 April 1842. Roelof Brink, geboren te Avereest, 11 Oktober 1852, van beroep vervener, gehuwd met Aaltien Bolhuis, geboren te Haren, 11 December 1846. In het tijdvak 1880/1889; Gerhard Johan Gelderman, geboren te Meppel, 9 April 1848, gehuwd met TjiskeKamans, geboren te Steenwijkerwold, 4 Februari 1844. Genoemde Gerhard Johan Gelderman, is in dit pand begonnen met de uitgave van de Dedemsvaartsche Courant. In 1885 is de familie Gelderman vertrokken naar het perceel aan de Kalkovenwijk, wijk F no. 15, waar dooe de boekhandelaar Frederik Nicolaas Hofman, geboren te Stad-Ommen 2 April 1840, het plaatselijke blad "de Heidebloem" werd uitgegven. De Dedemsvaarse Courant kunnen wij beschouwen als een voortzetting van "de Heidebloem". In het genoemde tijdvak 1880/1889 woonden er verder; Cornelis Bulder, geboren te de Wijk, 8 November 1858, van beroep onderwijzer. Bulder was ongehuwd en woonde er met zijn zuster, Klaasje, geboren te de Wijk, 3 Augustus 1851. Harm Rietman, geboren te Zwollekerspel, 21 December 1832, van beroep lanbouwer, gehuwd met Harmpje van het Hof, geboren te Zwollerkerspel, 1 November 1827. In het tijdvak 1890.1899 woonden er; Cornelis Bulder, voornoemd. Joeke Bruinsma, geboren te Appelscha, 23 September 1868, opzichter bij de Dedemsvaartse Stoomtramweg Mij., gehuwd met; Frederika Johanna Weide, geboren te Avereest, 19 Juli 1871. Derk Barneveld, geboren te Zwollekerspel, 18 Augustus 1859, van beroep lanbouwer, gehuwd met; Jennigje Jans, geboren te Zwollekerspel, 1 Januari 1859.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 494 In het tijdvak 1900/1909 woonden er de gezinnen; Joeke Bruinsma, voornoemd. Jan Migchelsen, geboren te Hardewijk, 30 Oktober 1879, van beroep smid, gehuwd met; Aaltje Kuiper, geboren te Harderwijk, 23 Juli 1876. Meijer Leman, geboren te Avereest, 1 Maart 1879, van beroep slager, gehuwd met; Rosina van Adelsbergen, geboren te Groningen, 30 Augustus 1874. Wolter Pieffers, geboren te Avereest, 26 December 1876, van beroep slager, gehuwd met; Geertruida Daverschot, geboren te Zwolle, 25 Augustus 1871. Geuchien Meesters, geboren te Avereest, 25 Mei 1857, van beroep lanbouwer, gehuwd met; Hilligje Takken, geboren te Avereest, 23 Mei 1861. In het tijdvak 1910/1919. Wolter Pieffers, voornoemd. Geuchien Meesters, voornoemd. Hendrikus van der Steen, geboren te Hasselt (0) 12 April 1876, van beroep horlogemaker, gehuwd met; Magrita van der Gunst, geboren te Zwolle, 5 November 1873. Jurrien Veltman, geboren te Avereest, 14 Augustus 1888, van beroep arbeider, gehuwd met; Bregje Reurink, geboren te Avereest, 22 September 1892. Koop Hoeve, geboren te Avereest, 24 November 1888, van beroep metselaar, gehuwd met; Aaltje Veldhuis, geboren te Avereest. Johannes Jacobus Geleijns, geboren te Ginneken, 29 September 1894, van beroep schilder, gehuwd met; Jacomina Everdijk. Hobbe Lankhorst, geboren te Meppel, 10 Augustus 1836, zonder beroep, gehuwd met; Grietje Vos, geboren te Ruinerwold, 6 Juli 1851. Sikko Manuel, geboren te Veendam, 28 November 1898, van beroep veldarbeider, gehuwd met; Berendina van Giessel. Tijdvak 1920/1930. Geuchien Meesters, voornoemd. In het jaar 1930 is het "eerste huis in het Arriërveen" afgebroken. Het monumentale gebouw (zie foto) had daar toen 112 jaar gestaan, zich spiegelend in het water van de Dedemsvaart. Was het gebouw in 1930 versleten in rijp voor afbraak? Neen, zeggen de leden van de familie Meesters, die het huis tot het laatst hebben bewoond. Alleen de kap was versleten. De familie Meesters heeft ter plaatse een nieuw huis laten bouwen. Hierin zijn verwerkt, de nog geheel gave gebinten, schotten en kast- en bedsteedeuren uit het oude gebouw. Het eerste stenen huis van Dedemsvaart was in haar tijd zeker ook wel een der grootste huizen van het dorp. Van de foto kan men er zich enigermate een voorstelling van maken. Het schuurtje achter het huis op de foto staat er thans nog. Oostelijk hiervan stond het huis in de lengte langs de weg. Op de plaats waar het oude huis heeft gestaan, staan thans de woningen van de familie Meesters en van de smid van Keulen met hun erven, terwijl een klein deel van de tuin van de aannemer de Vries ook nog tot de huisplaats heeft behoord.

Hiermede ben ik dan gekomen aan het einde van dit artikel. Het is de bedoeling geweest een en ander vast leggen uit het verleden van Dedemsvaart, te beginnen met de tijd, toen op de heide- en veengronden van de marke van Arriën nog van toepassing was, "wild en woest en ledig, lag het ruwe veen". Het eerste huis in het Arriërveen is verdwenen. Ook het Ommerkanaal, wat ter plaatse in verbinding staat met de Dedemsvaart heeft afgedaan en zal binnen afzienbare tijd ook geschiedenis zijn. Het Ommerkanaal, ontstaan uit "de Wijk van Veeningen", de eerste bewoner van het bewuste huis.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 495 De wijk van Veeningen, genoemd in de vergadering van de Raad der gemeente Avereest, gehouden op 8 Juli 1840, waarin wordt "gedelibireerd over het houden van week- en jaarmarkten en besloten werd, de eerste weekmarkt te houden op Woensdag 5 Augustus e.k. en de eerste veemarkt op den 30 sten September e.k. en de noodige bekendmakingen en anonces te over doen af gaan. Verder wordt behandeld en bepaald, dat het Gemeentebestuur telken Woensdag een vaartuig zal zenden op het eind der wijk voor het huis van Veeningen om de boeren uit het Ambt-Ommen hunne waren vrachtloos daarmede naar de markt zullen kunnen brengen. Alzoo is de eerste markt te Dedemsvaart gehouden op 5 Augustus 1840. En vanaf deze eerste markt te Dedemsvaart op 5 Augustus 1840, heeft het "vaartuig", later bekend als "de Marktbok" en als "de Ommer marktschuit" de mensen uit het Ambt-Ommen gehaald en weer teruggebracht, tot in het begin van 1900. De ouderen kunnen zich deze marktschuit nog goed herinneren en tevens de scheepsjager, die met de bekend typische trompetsignalen, de bruggen en de vonders van het Ommerkanaal liet opendraaien. Het is de wens van schrijver dezes, dat door dit artikel, deze dingen levendig mogen blijven in de herinnering van een groot deel van de bevolking van Dedemsvaart.

Oud -De d e m svaart. Wanneer wij schrijven "Oud-Dedemsvaart" dan is dat "oud" zeer betrekkelijk. Immers waar thans de plaats Dedemsvaart ligt, stond voor 150 jaren terug nog geen enkel huis, was het hier nog, zoals in het veenkoloniaal lied van A.Winkler Prins wordt bezongen; "Wild en woest en ledig". Toch was en is aan sommige gebouwen van Dedemsvaart welenige historie verbonden. Wanneer ik schrijf "was", worden daarmede bedoeld, die gebouwen, die onder de slopershamer zijn gevallen, waarvan ik wil noemen, de glasfabriek, de verdwenen molens, de aardappelmeelfabrieken, de kalkbranderijen, enz. Ten opzichte van een gebouw, dat binnen afzienbare tijd voor de nieuwbouw zal moeten plaats maken, is aan schrijver dezes gevraagd, de daarover te verkrijgen bijzonderheden uit het verleden voor tijdgenoot en nageslacht vast te leggen. Het betreft hier het gebouw op de hoek van de Dedemsvaart in de Wisseling en de Nieuwewijk. Op de zijgevel aan de vaart leest men de naam "Rijswijk", terwijl de meer algemene benaming "het pakhuis" meer onder de bevolking leeft. Het gebouw is oorspronkelijk als opslagplaats, als pakhuis gebouwd. Later heeft het die bestemming verloren en is het tot woningen verbouwd. Aan de bouw van dit pand kan men wel zien, dat het hechter en steviger is gebouwd, dan de woningen die men in die jaren bouwde. Voor de eerste gegevens over "Rijswijk" moeten wij in de geschiedenis van Dedemsvaart teruggaan tot de vijftiger en zestiger jaren der vorige eeuw. In het artikel "van veenmoeras tot welvarend dorp" o.a. opgenoemd in de Dedemsvaart Courant van 7-2-1963 heb ik de namen vermeld van plm. 40, in 1851 of het kantoor "Avereest" ingeschreven veeneigenaren, tevens verveners. Deze veeneigenaren woonden grotendeels buiten de gemeente, terwijl hier in de veenkolonie Dedemsvaart hun vertegenwoordigers woonden, die hun belangen behartigden. Deze veeneigenaren, deze verveners, waren in de jaren van de bloeiende veenkolonie Dedemsvaart, de grote mannen van de vervening dezer gronden, de werkgevers van de honderden veenarbeiders, zowel van hier als van elders, van over de landsgrenzen uit Duitsland. Eén deze "turfbaronnen" was Jhr.G.R.G. van Swinderen. Toen in 1854 de gemeente Avereest een gebouw nodig had, geschikt voor de kostschool van de Heer Nierhoff, werd hiervoor van genoemde Jhr. Van Swinderen, huize "Moerheim" gehuurd. Naast huize "Moerheim" bezat Jhr. Van Swinderen uitgestrekte veenderijen van wat later de Nieuwewijk werd genoemd. Op de, na de vervening vrijgekomen dalgronden stichtte Jhr. Van Swinderen een tweetal boerderijen. Deze boerderijen exploiteerde hij zelf door middel van z.g. zetboeren. Voor de opslag van de opbrengsten dezer boerderijen werd aan het begin van de Nieuwewijk "het Pakhuis" gebouwd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 496 Van deze twee boerderijen bestaan er één nog in ongeveer oorspronkelijke toestand. Het is de boerderij, Zaaimanswijk no. 3, bewoond door J. Huls. De andere boerderij, volgens een gedenksteen gebouwd in 1852, stond aan de Nieuwewijk. Deze is voor enige jaren afgebrand. Ter plaats staat thans de boerderij van E. Kooiker. In de tachtiger jaren der vorige eeuw, woonde op de boerderij aan de Zaaimanswijk, Hermannus Lenters, geboren te Ambt-Hardenberg, 12.4.1842, op de boerderij aan de Nieuwewijk, Klaas Anbergen, geboren te Emmelenkamp 16.12.1809. Op het "pakhuis" aan de Nieuwewijk heeft oorspronkelijk een klein torentje gestaan, waarin een klok. Volgens overlevering was deze klok met haar slagwerk voor sommige bewoners uit de omgeving, vooral in de nachtelijke uren, een goede tijdaangeefster.

"Rijswijk", gezien aan de Ooszijde. (Nieuwewijk).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 497 "Rijswijk", gezien aan de Noordezijde. (Dedemsvaart).

Toen het torentje in verval geraakte is het door de timmerman-aannemer Karel Adrianus Hakkert gesloopt. De klok is enige tijd opgeborgen geweest bij de Heer Hoekstra Snr. en daarna verkocht als torenuurwerk naar een plaatsje in Groningen. Ten slotte nog enkele gegevens over de eigenaar Jhr. Van Swinderen. Jonkheer Gerard Regnier Gerlacius van Swinderen werd geboren te Goningen, op 26 Juni 1804 als zoon van Jhr. Oncko van Swinderen. In December 1826 maakte hij als luit. Te zee het bombardement van Antwerpen mee. Was ridder in de Mil. Willemsorde. Verliet in 1834 militaire dienst en werd in 1835 Grietman van Gaasterland te Balk. Hij bekleedde deze betrekking tot 1863. (Vanaf 1851 Burgemeester). Hij ging toen wonen op Lunnenburg te Neerlangbroek, alwaar hij op 21 Juni 1879 is overleden. Jonkheer van Swinderen stond bekend als een zeer vermogend man. Evenals de legendarische rijkdom van het vrouwtje van Stavoren, bestond zijn bezit uit een groot aantal schepen. Dit aantal was zo groot, volgens overlevering, dat wanneer deze schepen achter elkaar aaneengelgd werden hij over deze rij schepen dwars over de Zuiderzee kon lopen. In dergelijke volksverleveringen wordt nog al eens met vergrotingen gewerkt. Jonkheer van Swinderen woonde lange jaren op huize "Rijs" te Bakhuizen bij Balk Fr. Hieruit kunnen wij de verklaring vormen van de naam "Rijswijk" voor het pakhuis aan de Nieuwewijk te Dedemsvaart. Tot zover over Jhr. Van Swinderen in zijn betrekking tot zijn voormalige eigensommen te Dedemsvaart. Als vertegenwoordiger van Jhr. Van Swinderen in de gemeente Avereest was aangewezen, Ernst Friderich Meijeringh, geboren te Bentheim, 13 Maart 1795, gepensioneerd 1e. luitenant, vervener en landeigenaar, wonende in 1860/1870 wijk D. no. 2 de Dedemsvaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 498 Beiden, zowel Jhr. Van Swinderen, als de Heer Meijeringh, waren in hun jeugdjaren luitenant, zodat de mogelijkheid bestaat, dat deze beide mannen de Grietman uit Friesland en de vervener uit Dedemsvaart, elkaar als wapenbroeders uit hun diensttijd kenden. Waarmede ik het artikel over huize "Rijswijk" te Dedemsvaart wil besluiten.

He t Rak Wanneer men zo in de omgeving dezer gemeente plaatsnamen, streeknamen of straatnamen nagaat, zal men de naam "het Rak" niet tegenkomen. Het is als zodanig dan ook geen veel voorkomende naam. In de gemeente Avereest kende men in de volksmond deze naam, "het Rak" reeds lange jaren. Het was de naam van een gedeelte van het kanaal de Dedemsvaart, tussen de buurtschap de Pol en de plaats waar de Dedemsvaart en de Langewijk met elkaar in verbinding stonden en waar aan de andere kant der Dedemsvaart, de Koloniewijk,naar het westen de verbinding te water vormde met het bedelaarsgesticht "de Ommerschans". Het Rak was, zoals dit in de woordenboeken ook omschreven wordt, een deel van een vaarwater,in dit geval van de Dedemsvaart. In de tijd dat men in deze gemeente nog de wijkindeling kende, behoorde de oostzijde ot wijk E en de westzijde tot wijk G. Bij de straten- en wegennamen-aanduiding in 1947, heeft men de historische naam "het Rak" aangehouden. Vóór de demping van de Dedemsvaart, was het Rak tot het laatste toe een veelbezichte plaats voor de hengelaars. Om in het historis verleden van het Rak terug te gaan, vinden wij daar de eerste bebouwing, feitelijk bewoning, van de veenkolonie Dedemsvaart, naast de Pol en de Sponturfwij en vooral als een beeld van die tijd, de eerste scheepswerven. Volgens overlevering is het "hellinggat" bij de meest noordelijke scheepswerf aan het Rak, de werf van Holvast, gelijk met de Dedemsvaart, door Baron van Dedem laten graven. Niet iedere helling of scheepswerf, had een hellinggat, om de schepen en bokschuiten uit het water te halen en weer te water te laten. Er waren, vooral in de eerste jaren, meerdere werven bij de uitmonding van een wijk in de Dedemsvaart, waar de schepen en bokschuiten rechtstreeks in de Dedemsvaart of wel in de wijk te water werden gelaten. De bewoning van het Rak was aan de westzijde, dus feitelijk aan de overkant van de vaart. Om de verkeersweg langs de Dedemsvaart te bereiken of van deze weg naar de woningen wilde, moest men telkens overvaren. Deze bijkomstigheid was in die eerste jaren geen groot bezwaar, omdat het verkeer veelal te water was. Schrijver dezes herinnert zich uit de eerste jaren, dat hij als veldwachter-marktmeester, 1918,1919, in deze gemeente in functie was, dat er bewoners achter van de wijken, met hun boot naar de markt kwamen en hetgeen ze ter markt aanvoerden op deze wijze vervoerden. Aan de oostzijde van het Rak, dus aan de wegzijde, vindt men thans in het grasland van de familie Beute, een kunstmatige zandhoogte, waar blijkbaar in heel vroegere tijden, in het begin van de vervening een huis heeft gestaan. Men heeft er echter geen funamenten van een stenen huis gevonden, wel potschreven en dergelijke, die wijzen op een vroegere bewoning. Waarschijnlijk heeft hier een houten veenhut of keet gestaan, zoals er aanvankelijk zo veel hebben gestaan in de veenkolonie Dedemsvaart in wording en waar de veenarbeiders tijdens het seizoen in huisden. De grond waarop deze veenhut heeft gestaan was eigendom van de bekende vervenersfamilie Berends. Van de oorspronkelijke woning van deze familie Berends hangt een plaatwerk in het Gemeentehuis te Dedemsvaart. Op een oude kaart van 7 Mei 1821, betreffend de grensvaststelling van het grondgebied van de op 1 Juli 1818 ingesteld gemeente Avereest vindt men slechts enkele gebouwen getekend, meer speciaal aan of nabij deze grens.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 499 Nu was in die tijd de genoemde Koloniewijk daar ter plaatse, de grens tussen de nieuwe gemeente Avereest en het reeds bestaande Ambt-Ommen. Ongeveer bij de uitmonding van de Koloniewijk in de Dedemsvaart was een scheepswerf getekend. Dit was gezien naar de toestand van heden, bij de eerste wijk ten noorden van de genoemde Koloniewijk, de wijk tegenover de Boerderij van Beute en die nog altijd als de Koloniewijk bekend is.

Foto van een dubbele arbeidswoning, welke gestaan heeft ongeveer in het midden van het Rak. De foto is door ondergetekende genomen op 17 Juni 1935. In het jaar 1939 of 1940 is het huis afgebroken door L. Roozeboom, destijds wonende Vierde Blok in deze gemeent, die de afbraak heeft gebruikt om een schuur bij zijn boerderij te bouwen. Het perceel was toen eigendom van de lanbouwer Klaas Hulst te Ommerschans. Heel veel Dedemsvaartse gezinnen hebben daar aan de overzijde van het kanaal gewoond, o.a. de fam. Buisman, Lutterop, Peters, Spijkerman, de Bruin en anderen.

Wij kunnen aannemen, dat deze scheepswerf, zo alniet de oudste, toch één der oudste scheepswerven in Avereest was. Eerst in het oudste bevolkingsregister dezer gemeente, over het tijdvak 1850/1859 krijgen wij een meer duidelijk overzicht over de bewoners van het Rak. Voor een juist begrip van de volgorde der bewoning van het Rak is het wel goed de nummering van wijk G. even weer te geven, nu door de verandering in straatnamen daarover geen oordeel gevormd kan worden. Wijk G begon dan te nummeren aan de noordzijde van de Dedemsvaart, tegen over het voormalige Ommerkanaal. Het grote huis, de z.g.n. eerste stenen woning in het Arriërveen, het laatst bewoond door de familie Meesters behoorde nog tot wijk F. Daarna begon wijk G te nummeren met de thans nog bestaande huizenrij, waarvan de eerste bewoond wordt door J. Dekker. Verder nummerde wijk G langs de noordzijde van de Dedemsvaart tot aan de Lnagewijk was wijk E. Wijk G begon daarna te nummeren aan de overkant van de vaart, te beginnen bij het weeken-huis van de Heer Hoekstra te de Pol, in zuidelijke richting tot het Ommerkanaal en verder langs dit kanaal, (westzijde) naar het zuiden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 500 In het eerder genoemde bevolkingsregister lezen wij dan de namen, Boele Houvast, ook wel geschreven "Holvast", geboren te Oude-Pekela in 1787, wonende wijk G no. 24. Jan Houvast, geboren te Avereest, 14 Januari 1824, eveneens wijk G no. 24. Geert Houvast, geboren te Hoogeveen, 25 Mei 1822, wonende wijk G no. 27. Andries Lucas Mol, geboren te Hoogeveen, 5 Juli 1797, wonende wijk G. no. 28. Steven Berends Boersma, geboren te Kuinre, in 1811, wonende wijk G no. 30. Dit waren allen scheepsmakers van beroep. Verder woonden er de scheepstimmermansknechten, Jacob Biggelaar, geboren te Zwartsluis in 1822, Jan Eshuis Winkel, geboren te Hoogeveen en Hein Petersen, geboren te Amsterdam, in 1787. Al deze mensen hebben met hun gezinnen gewoond aan de Pol en het Rak, zoals wij dat heden ten dage nog kennen, hierbij bedenkende dat de toemalige Dedemsvaart gedempt is en de scheepswerven, alle zijn verdwenen. De eerste scheepswerven in deze gemeente zijn in deze buurt geweest. De laatste, in bedrijf zijnde werf was van Jan Houvast en zoon aan het Rak, nabij de Pol. Ook even ten noorden van de thans door de familie Krol bewoonde boerderij was een scheepswerf, waar ook een der leden van de familie Houvast de scheepstimmerman was. In het bij deze werf behorende huis, heeft als laatste scheepstimmerman gewoond, Jan Abraham Fernhout, geboren te Smilde, 16 Maart 1863, gekomen 18 April 1914 van Assen en vertrokken op 4 Juni 1918. Toen schrijver dezes in 1918 als Gemeenteveldwachter in deze gemeente in dienst kwam, bestond dit oude huis, bewoond geweest door de familie Fernhout nog. Ook de laatste sporen van de vroegere scheepswerf waren nog te zien. Dit waren houten palen of balken, op de hoek van de Dedemsvaart en de daar ter plaatse uitmondende wijk. Over deze schuin naar beneden lopende balken werden de scheepjes en de bokschuiten uit het water gehaald en weer te water gelaten. Na de familie Fernhout is dit oude huis niet weer bewoond geweest. De scheepswerf, voorkomende op de oudste kaart van de gemeente Avereest van de grensvaststelling in 1821, aan de eerste wijk, ten noorden van de genoemde Koloniewijk, was de scheepswerf van Andries Lukas Mol, geboren te Hoogeveen, 5 Juli 1797, scheepstimmerman, gehuwd met Anna Schippers Winkel, geboren te Hoogeveen, 12 September of October 1798, wonende in het tijdvak 1850 t/m 1859, wijk G no. 28. Het stuk land waarop deze eerste werf van de familie Mol was aangegeven is vanaf die tijd tot op heden steeds eigendom geweest van de opeenvolgende geslachten Mol. In de oudste registers van de Burgelijke stand dezer gemeente heb ik enkele namen van scheepstimmerman, Koert Schippers Winkel en in 1822, een scheepstimmermansknecht Andries Veltman. Dat was nog in de oude gemeente Avereest, voor dat de veenkolonie Dedemsvaart daarbij ingedeeld was. Het genoemde echtpaar Andries Lucas Mol en Anna Schippers Winkel, had 5 kinderen, Jan, Lucas, Andries, Anna en Annigje. De zoon Jan, gehuwd met Hendrika Alberta van Tarel, had o.m. een zoon Jan, geboren te Avereest, 20 Augustus 1876, overleden 15 November 1933. Dit was de scheepsbouwer met de werf aan de Moerheimstraat, die jarenlang wethouder dezer gemeente is geweest. Dan was er een zoon Andries, die naar de gemeente Emmen is vertrokken. Verder een broer, Hendrik Willem, die jarenlang de dokter was te Balkbrug en omgeving. Dan was er verder nog, Grietje Mol, geboren te Avereest, 9 Januari 1880, gehuwd geweest met Tammo Dirk Wiersum, overleden in deze gemeente op 14 April 1962. Deze Grietje Mol, gehuwd met Wiersum heeft gewoond aan de Moerheimstraat, zuidzijde. Tammo DirkWiersum en Grietje Mol, hadden twee dochters, respectievelijk gehuwd met de Heer Kwint, oud-burgemeester van Velsen, de andere dochter met dokter Heusden, arts te Steenwijk. Deze laatstgenoemde dochters van de Heer Wiersum, gehuwd met Grietje Mol, zijn momenteel eigenaressen van het stuk land, gelegen tegenover de boerderij van Beute aan de overzijde van de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 501 gedempte Dedemsvaart,waarop hun overgrootvader Andries Lucas Mol, in 1821 reeds een scheepswerf had. Met het verder graven van de Dedemsvaart en de Lange- of Kruizinga's wijk naar het oosten in de veenkolonie Dedemsvaart, verplaatsten zich de scheepswerven mede in die richting, alhoewel aan het Rak nog lange jaren de werf van Holvast in bedrijf is geweest. Hiermede ben ik dan aan het einde van dit artikel over het Rak gekomen. De eerste, eenvoudige, in onze ogen primitieve scheepswerven van het Rak, ze waren in hun tijd voldoende. In de smalle kanalen en de nog minder brede wijken, welke bovendien slechts van geringe diepte waren, kon men alleen met kleine scheepjes en bokschuiten varen. En toch is uit dit kleine begin het grotere voortgekomen, zoals de tijd en de omstandigheden dit noodzakelijk maakten, totdat de goede, oude Dedemsvaart, eenmaal het levenswerk van Mr Willem Jan Baron van Dedem niet meer aan de eisen van het tegenwoordige scheepsvaartverkeer voldeed en in 1966 een begin is gemaakt met het dempen van het kanaal. Nu is de scheepvaart verdwenen en liggen al de scheepswerven, zowel de groten als de kleinen stil en is op dit alles enigszins van toepassing, het latijnse gezegde; "sic transit, gloria mundi".

De Julianastraat. Een der voornaamste, zo al niet dé voornaamste woon- en winkelstraat te Dedemsvaart is zeker wel de Julianastraat. Deze straat, gelegen in het ventrum van het dorp is ontstaan op de plaats van een wijk, zoals Dedemsvaart er zovele kent en gekend heeft, die de verbinding wormde tussen de Hoofdvaart en de Lange- of Kruizinga'' wijk. Verder op naar het noorden liep deze wijk door in de richting van de Reest. Ten noorden van de Lange- of Kruizinga's wijk staan, reeds vanaf de opkomst van de veenkolonie Dedemsvaart, enige kalkovens. Hiernaar is deze wijk oorspornkelijk genoemde Kalkovenwijk,later afgekort tot Kalkwijk. Evenewel, het gedeelte, ten noorden van de Langewijk draagt tot op heden nog de naam "Kalkovenwijk". In het jaar 1819 werd in de kolonie Dedemsvaart, door Willem Jan, Baron van Dedem, de stichter van de Dedemsvaart, "een Kalkbranderij met toebehooren daargesteld". Deze klakbranderij was één der thans aldaar nog staande kalkbranderijen, of is thans terzelfder plaatse gebouwd. In 1845 werd koper van de gronden waarop de kalkovens staan, Frederik Boterman, vervener en herbergier, wonende aan de Langewijk bij deze kalkovens. Verkoper was, Willem Jan, Baron van Dedem. Uit verschillende bescheiden is wel gebleken, dat Frederik Boterman, de vertrouwensman was van de familie van Dedem. Boterman was tevens assessor (wethouder) der gemeente Avereest. Zijn naam leeft nog voort, althans bij de oudere ingezetenen van Dedemsvaart, in de naam "Botermansbrug", de brug over de Langewijk bij de Julianastraat en in de naam "Botermans-allee", gegeven aan een weg, lopende van de Langewijk naar het Strooiendorp. De Kalkovenwijk is zeer zeker een der oudste wijken van Dedemsvaart. Wanneer wij thans, de ter plaatse aangelegde straatwegen in ogenschouw nemen, de straat met haar frisse plantsoenen, met haar keurige trottoirs en de ter weerzijden gebouwde riante woon- en winkelhuizen, dan kan men zich heel moeilijk de toestand van heel vroeger voor ogen stellen. En met dat hee vroeger bedoel ik de tijd, dat deze wijk werd gegraven in het veen, in het heidelanschap van die jaren, toen door deze wijk de ter plaatse gegraven turf werd afgevoerd. En toch zou deze wijk, evenals zovele wijken in de veenkolonie bestemd voor de afvoer van het water uit de velden en de gegraven turf, van meer officiële betekenis worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 502 In de dertiger jaren van de vorige eeuw ontstond in de groeiende veenkolonie Dedemsvaart, de drang een eigen gemeente te vormen. Een eigen kerkelijke gemeente had men in 1834 voor de Hervormden verkregen een eigen burgelijke gemeente was tevens de wens der ingezetenen dezer streken. Te dien einde richten een aantal bewoners "der kolonie aan de Dedemsvaart" op 21 Juni 1834 een adres aan Gedeputeerde Staten dezer Provincie, om die kolonie tot een afzonderlijke gemeente te mogen vormen. Het antwoord van Gedeputeerde Staten was, een verzoek aan Heeren Burgemeesters van de gemeenten, Avereest, (toen nog gelegen ten westen van de Sponturfwijk), Ambt-Ommen en Ambt-Hardenberg, luidende als volgt; 1e. Afd. Zwolle,13 Augustus 1834. No. 1808/1360. Onderwerp: Stichting van een afzonderlijke gemeente aan de Dedemsvaart. De Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel; Gelezen de adressen door een aantal bewoners der Kolonie aan de Dedemsvaart, den 21 Juni j.l. aan de Staten van Overijssel gedaan, strekkende dat die Kolonie tot een afzonderlijke Gemeente moge worden gevormd en gelet op de delibiratie van Hun Ed. Groot Achtbaren voornoemd, van de 4e. Juli j.l. houdende renvooij der vermelde stukken aan dit Kollegie, teneinde te onderzoeken of en in hoeverre aan het ter rekwestie gedaan verzoek gevolg zoude kunnen worden gegeven. Hebben goedgevonden Heeren Burgemeester van Avereest, Ambt-Hardenberg en Ambt-Ommen bij afschruft dezes te verzoeken, om de conditeratien van den Raad hunner gemeente in te winnen omtrent het opgemelde voorstel en de grenzen welke eventueel aan die Gemeente zouden behooren te worden opgegeven en daarna voor den 1ste October e.k. aan deze vergadering mededeeling te doen. De Gedeputeerde Staten voornoemd, get. J. ter Pelkwijk. Ter Ordonnantie van dezelve, get. J.M.van Rhijn. Aan den Heer Burgemeester van Avereest. Deze aanschrijving van Gedeputeerde Staten werd behandeld door de Raad van Avereest in zijn vergadering van 17 September 1834. In deze vergadering wordt dan "gelezen een aanschrijving van H.G.S. in dato 13 Augutus l.l. 1e. Afd. no. 1808/1360, houdende verzoek en opgave aan Heeren Burgemeesteren van Avereest, Ambt-Hardenberg en Ambt-Ommen, betrekkelijk eene Grensscheiding voor die Gemeenten, overwegende, dat de gemeente Avereest reeds te klein is om alle lasten met eene bevolking van ruim 900 zielen te kunnen dragen. Overwegende dat de Grenzen van die Gemeente zooals dezelve thans zijn vastgesteld, niet zonder groot nadeel van de Ingezetenen kunnen worden ingekort, is van mening; dat de grensscheiding zooals dezelve thans op de kadastrale stukken bekend is voor alles in stand dient gehouden te worden en alzoo ten Noorden de Rivier de Reest, en ten Oosten gedeeltelijk de Rivier de Reest en van de Arriër Hoofdvliet van paal 8 tot paal 10 tot de zoogenaamde Nieuwe Dijk en van den Nieuwen Dijk tot paal 14, ten Westen de gemeente Staphorst. maar het in het belang is, niet alleen van de bewoners van Dedemsvaart, maar ook van de gemeente Avereest, zoowel uit een oogpunt van het Financieële, als wel gemakshalve, dat er eene meerdere omvang wordt gegeven aan de gemeente Avereest en een gedeelte van de Dedemsvaart bij dezelve wordt gevoegd, steld voor, om de Kalkovenswijk verlengd tot aan de Rivier de Reest ten Noorden de scheid te maken en ten Zuiden tot aan en over de Vaart en over dezelve met zoodanig terrein als gepast voor de Ingezetenen dier Streeken zal bevonden worden, kunnende het in die woeste streken moeilijk nauwkerig bepaald worden. Indien Gedeputeerde Staten met dit besluit van de Raad der gemeente Avereest accoord waren gegaan, zou de voormalige Kalkwijk, de tegenwoordige Julianastraat, de Oostgrens van de gemeente Avereest hebben gevormd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 503 De grensaanwijzing door de Raad van Avereest voorgesteld is niet tot stand gekomen. Gedeputeerde Staten hebben de grenzen veel verder naar het Oosten gelegd en aangegeven zoals wij deze vanaf 1 Januari 1837 kennen. De Kalkwijk is hierdoor niet geworden een deel van de Oostgrens der gemeente. Jarenlang heeft de Kalkwijk, feitelijk de Kalkovenswijk, de verbinding te water gevormd tussen de Hoofdvaart en de Lange- of Kruizinga's wijk. Een schilderachtig water is het nooit geweest, meer een vergaarplaats van afvalstoffen en een uitmonding van riolen en goten. Zeer zeker zal de wijk, in de tijd toen geheel Dedemsvaart nog op de bokschuit was aangewezen veel gebruikt zijn als vaarwater. Ik stel mij voor dat de aanwonenden hun brandstoffen, en andere artikelen aan- en afgevoerd hebben door de Kalkwijk. Wanneer wij spreken van aanwonenden moeten we opmerken, dat aanvankelijk alleen de westzijde bewoond was. Omstreeks 1850 stonden er slechts enkele huizen. Lanzamerhand breidde zich de bebouwing uit en eerst veel later kwamen er ook aan de Oostzijde huizen, die door vonder verbinding hadden met de weg aan de Westzijde. Deze weg langs de Kalkwijk denken wij ons met onze hedendaagse begrippen van wegen in als een verharde weg, minstens een grint- of straatweg. Toch is er ook een tijd geweest, dat de Kalkwijkbewoners een zandweg voor hunne huizen hadden lopen. Zeer waarschijnlijk lar er voor het eerst in 1857 een verharde weg, een straatweg langs de Kalkwijk. In dat jaar is de straatweg Meppel over de Wijk en Zuidwolde naar Hoogeveen met een zijtak naar Dedemsvaart tot stand gekomen. Van deze zijtak vormde de weg langs de Kalkwijk het laatste deel, aansluitende aan de weg langs de Hoofdvaart. Het is de vergadering van de Raad dezer gemeente op 7 Juni 1858, dat op voorstel van de Voorzitter, Burgemeester H.F. Deel, wordt besloten een adres in te dienen aan H.H. Gedeputeerde Staten, houdende verzoek, dat de provincie de wal langs de Kalkwijk ter voorkoming van ongelukken en tot behoud van de straatweg opgezet en zoveel nodig beschoeid moge worden. De Kalkwijk als wijk, was als zoveel andere kanalen en wijken in de gemeente sedert de overdracht door Baron van Dedem in 1845, het eigendom der Provincie Overijssel. Het antwoord op het adres wordt besproken in de vergadering van de Raad op 29 Juli 1858, waarbij wordt voorgelezen "eene missive van H.H. Ged. Staten, d.d. 14 Juli l.l. 1e. Afd.no. 2487/1707, houdende in antwoord op het dezerzijdsch gedaan verzoek tot ophooging en gedeeltelijk beschoeiing van de wal langs de Kalkwijk, dat de Raad zich met dat verzoek behoort te wenden tot de administratie over den straatweg, die behoudens nadere aanvrage en goedkeuring van H.H. Ged. Staten daarin behoort te voorzien, besloten: aan het besluit gevolg te geven, doch niettemin andermaal bij H.H. Ged. Staten op de uitvoering van het werk aan te dringen onder opmerking, dat de verlangde beschoeiing in ieder geval, ook voor het geval de straatweg niet bestond, noodzakelijk zou zijn om ongelukken te voorkomen, welke noodzakelijkheid niet zou bestaan, wanneer de provinciale brug over de mond van de Kalkwijk niet zoo hoog was gelegd; en dat deze omstandidheid gepaard met de onderhousplichtig-heid der provincie van de Kalkwijkswal, het allesints billijk doet schijnen deze aangeleentheid ten laste blijve van de provincie. In 1875 had men moeilijkheden met de bediening der brug over de Zuidelijke uitmonding van de Kalkwijk en hierdoor rijpte bij Gedeputeerde Staten het plan, deze brug door een aarden dam te vervangen, omdat naar het College van Gedeputeerde Staten meende, de brug, waarvan door de scheepvaart slechts zeer zelden gebruik wordt gemaakt, zonder bezwaar kon worden gemist, wanneer de Lange- of Kruizinga's wijk over haar geheele lengte op de diepte van de Kalkwijk werd gebracht en gehouden. Dat ontwerp vond echter én bij het Gemeentebestuur van Avereest én bij onderscheidene ingezetenen zoo weinig instemming, dat het niet tot uitvoering kwam. Later, in 1886 moest deze brug ten behoeve van de aan te leggen tramlijn van de Dedemsvaartsche Stoomtramweg Mij. vernieuwd worden. De algeheele demping van de Kalkwijk kwam voor het eerst ter sprake in 1918.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 504 Hiervoor richtten aanwoners van de Kalkwijk op 24 Juni 1918 een verzoek tot de Raad der gemeente om bij demping van de Kalkwijk geen open goten maar een afdoende rioleering aan te brengen. In de tweede plaats kwam er een verzoek aan de Raad binnen, d.d. 15 Juli 1918 van een aantal inwoners der gemeente, om niet tot demping van de Kalkwijk over te gaan voor er een andere verbinding tussen de Hoofdvaart en de Langewijk zou zijn tot stand gekomen. Evenwel van de demping der Kalkwijk kwam in 1918 nog niets terecht. In April 1922 richtten een groot aantal "bewoners" van de Oost- en Westzijde van de Kalkwijk een verzoek tot de Raad der gemeente om tot demping der Kalkwijk over te gaan. Het verzoek om tot demping der Kalkwijk over te gaan werd gevolgd door twee adressen om het niet te doen. Het ene adres, d.d. 6 Mei 1922 was van de Heren G. Trip, H.W. Stegeman en de Heer Breukel, handelaren in bouwmaterialen, die voor hunne zaken geregeld gebruik moesten maken van de Kalkwijk. Het andere adres was getekend door een groot aantal ingezetenen der gemeente met verzoek aan Gedeputeerde Staten te adviseren niet tot demping over te gaan. Als reden hiervoor woerden zij aan, "in aanmerking nemende de financiële toestand der gemeente en de treurige vooruitzichten voor handel, nijverheid en landbouw, welke geen zwaardere belastingdruk toelaten". De tegenstand om de Kalkwijk te dempen kwam dus van een groot deel der bevolking van Dedemsvaart. Algemeen was men het lang niet eens om de Kalkwijk te dempen. Toen dan ook de demping van de Kalkwijk op 9 Juni 1922 in de vergadering van de Raad dezer gemeente aan de orde kwam, bleek dit niet zo'n eenvoudige kwestie te zijn. Als voornaamste reden om tot demping over te gaan, werd aangevoerd, de verkeersveiligheid. Vooral op marktdagen bleek het verkeer langs de Kalkwijk zee onveilig. In het bijzonder op de hoek bij Altwveer. (thans 1968 Haarmeijer) Burgemeester Dotinga was een groot voorstander van de demping der Kalkwijk en hij verdedigde dit plan tot het uiterste, Toch gaf de stemmenverhouding uiteindelijk weer, dat voor- en tegenstand bijna tegen elkaar opwagen. Met 7 stemmen voor en 6 stemmen tegen werd besloten aan Gedeputeerde Staten te verzoeken om te besluiten, dat door de Provincie worde overgegaan tot demping van de Kalkwijk. Dit verzoek werd op 10 Juni, daags na de raadsvergadering reeds aan Gedeputeerde Staten verzonden. De bewoners der Kalkwijk boden het Gemeentebestuur een bedrag aan van f 1200 als bijdrage in de kosten van de demping der Kalkwijk. De Directie van de Dedemsvaartsche Stoomtramweg Maatschappij werd ook aangezocht een bedrag in de kosten bij te dragen, omdat deze Maatschappij bij demping van de Kalkwijk van het onderhoud der brug over de Zuidelijke uitmonding der wijk af was. Eveneens werd door de Dedemsvaartsche Stoomtramweg Mij. een bedrag f 1200 toegezegd. De demping van de Kalkwijk heeft daarna in 1924 plaats gehad met zand opgebaggerd door de Provincie Overijssel uit de Dedemsvaart. Op 1 April was men reeds zo ver gevorderd, dat de brug over de Kalkwijk was opgeruimd en de trambaan ter plaatse kon worden verlegd. Op 2 October 1924 sprak men al van de Gedempte Kalkwijk. Op de gedempte Kalkwijk en de aangelegen wegen zouden twee afzonderlijke, evenwijdig lopende straatwegen worden aangelegd. Aannemer van het leggen dezer straten werd op 18 Februari 1925, de straatmaker, A. Ensink te Coevorden. De vernieuwde Kalkwijk was gereed gekomen. De oude turfwijk uit de vroegere veenkolonie was gedempt en de oorspronlijke smalle weg aan de westzijde van de wijk was veranderd in twee straatwegen met ruime bermen en een tussengelegen plantsoen, althans de ruimte voor een plantsoen. Het was op 14 Juni 1926, dat de buurtvereniging aan de Kalkwijk, een adres aan de Raad richtte om, "nu de demping aan de Kalkwijk zo'n geheel ander aspect had gegeven, daaraan een andere, een nieuwe naam te geven".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 505 Onder de leden van de genoemde buurtvereniging had men toevoren reeds een prijsvraag uitgeschreven voor het opgeven van een nieuwe naam. Het gevolg was geweest, dat er 19 namen uit de bus waren gekomen, waarvan de naam "Gedempte Kalkwijk" de meeste stemmen van de leden der buurtvereniging jad verkregen. Toen evenwel een naam gekozen moest worden om deze aan de Raad voor te stellen, was het resultaat, dat van de 26 aanwezige leden en 14 hun stem uitbrachten op de naam Parkstraat en 8 op de naam Gedempte Kalkwijk zodat uiteindelijk het verzoek aan de raad was, de oude, vroegere Kalkwijk de naam Parkstraat te geven. Op 7 October 1926 besloot de Raad echter om de naam "Kalkwijk" te veranderen in "Julianastraat". Als een afwijking hiervan kan worden vermeld, dat direct daarna ook in afficiële stukken gesproken werd van Prinses Julianastraat, terwijl ook de straatnaamborden deze naam aangaven. Tijdens de bezetting kon deze naam geen genade vinden in de ogen der bezetters en moesten de naambordjes worden verwijderd. De naam "Kalkwijk" is toen weer enige jaren gegeven aan de weg, die in het verleden zo vele jaren deze naam had gedragen. Na de bevrijding is de naam "Prinses Julianastraat" weer in ere hersteld, terwijl de naam daarna bij de algehele indeling van de Gemeente in straten, wegen en kommen op 1 Januari 1947 is geworden "Julianastraat". Hiermede wil ik dit stukje historie uit het verleden der gemeente Avereest besluiten, de geschiedenis van de oorspronkelijke turfwijk in de venen van Baron van Dedem, thans de voornaamste winkelstraat van Dedemsvaart.

Het zijn de laatste kalkovens welke men heden (1968) nog in Dedemsvaart vindt. Deze kalkovens, thans eigendom van " Deboka ", de familie Peters, waren oorspronkelijk het eigendom van Willem Jan, Baron van Dedem, de stichter van de Dedemsvaart. Van de vier kalkovens op deze foto is er één na 1932 afgebroken. In de jaren, dat de familie Trip, eigenaresse was van deze kalkovens, werd het complex ook wel genoemd "Rijnsburgeroord", een naam die waarschijnlijk verband hield met de vorige woonplaats van deze familie.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 506 Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 507 HOOFDSTUK VIII

De ve e narb e id e rs. Wild en woest en ledig, was het ruwe veen. Slechts de heide vlocht er kransen overheen. Boog zich over d'oevers van de bruine plas En verborg de diepte van het zwart moeras. (bis) Met dit eerste couplet van het veenkoloniaal lied van de dichter-schrijver Ds. Antony Winkler Prins, (1817-1908) wil ik dit artikel beginnen. Het geeft zo juist weer, de toestand van deze landstreek zo omstreeks het begin van de 19e eeuw, toen nog alleen de scheper met zijn kudde schapen, de ijmker met zijn bijenvolken, de jager met zijn jachtroer en de eenvoudige landlieden van de buurtschappen, den Oosterhuis en den Kaat vanuit het noorden, de boeren van Arriën, Stegeren, Diffelen en Rheeze uit het zuiden, deze woeste eenzaamheid bezochten. Langs ongebaande veldpaden bereikten zij hun doel, vond de scheper voor zijn schapen de schrale heideplant en het buntgras, de okmker voor zijn bijen de heidekoning, de jager het haas en het veldhoen en verbouwde de landman er zijn veenboekweit. Zo worden ons deze onafzienbare heidevelden steeds afgeschilderd, als een wilde, woeste oppervlakte, een ondoordringbaar moeras, bijna ontoegankelijk voor de bewoners uit de omgeving, de eigenaren van deze gronden. En toch zal ook deze uitgestrekte eenzaamheid op z'n tijd zijn bijzondere schoonheid hebben gehad, voor die mensen, dit daar oog en hart voor hadden. Ik denk daarbij aan die schrale berkenboompjes, aangehaald in het droombeeld van de jager Baron van Dedem, aan de jeneverbes, de donkere heidewachtel, en aan de goud-geel bloeiende brem. Aan de bloeiende boekweitplanten met de honinggeur, wwar de bijenvolken zoveel en zulke lekkere honing uithaalden. Dan zie ik voor mij, de smetteloos witte velden wolgras en de zo prachtig bloeiende heide. Het was niet alleen sombere, doodse eenzaamheid, het was ook bloeiende, levende schoonheid, vooral wanneer de zonnestralen alles deden opleven en de wolkenschaduwen over de velden zweefden. Maar onder die wilde en woeste oppervlakte rustte het ruwe veen, renteloos en zijn natuurstraat. Eerst de turfvaart van Baron van Dedem bracht hierin verandering, bracht de waarde aan voor was eeuwen lang slechts een ondoordringbaar moeras was geweest, waar zich niemand intens mee bemoeid had. Met deze vaart, de toegangsweg tot de venen van den Kaat, den Oosterhuis, Arriën en hoe al die buurtschappen ook mochten heten, kwamen de werkers, de bewerkers der bodemschatten, verzonken in poelen en moerassen, zoals het tweede couplet van het bovengenoemde lied zegt. De veeneigenaren, de verveners, de veenbazen, de veenwerkers, alleen met één naam genoemd, "de veenarbeiders" kwamen van heinde en verre hier werk zoeken en gingen zich ten dele, hier blijvend vestigen. Zij brachten hier leven en beweging en maakten deze woeste streek bewoonbaar. Velen van hun, zelfs zeer velen, kwamen van over de Oostgrens uit Pruizen, Hannover, Westfalen en andere Duitse staten. De rest kwam uit eigen land. Hierover sprak in die jaren, de toenmalige Burgemeester van het Ambt-Hardenbergh, doelende op de veenarbeiders, deze woorden; "bij deze personen zijn vele Provincialen uit de naburige gemeenten, Ambt-Ommen, Avereest, Nieuwleusen, enz. zomede uit het Establissement der Maatschappij van Weldadigheid aan de Ommerschans of wel de bedelaarskolonie". Genoemde Burgemeester, Antonie van Riemsdijk, kon het weten, maar toch blijkt uit de latere bevolkingsregisters dezer gemeente, dat bijna uit alle delen van het land, zich hier mensen hebben gevestigd. Waar hier gesproken wordt "uit het naburige Avereest" moet men bedenken, dat de veenkolonie Dedemsvaart, oorspronklijk een deel uitmaakte van de gemeenten Ambt-Ommen en Ambt-Hardenbergh en alzo grensde aan de Gemeente Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 508 In zijn Leerrede ter inwijding van het kerkgebouw en ter vestiging van de Greformeerde Gemeente aan de Dedemsvaart, op 23 Maart 1834, schrijft Ds. G.H. van Senden, wanneer hij het lanschap van de latere veenkolonie Dedemsvaart, omschrijft, o.m.; "Woest lag deze geheele onafzienbare oppervlakte, bedekt met de schrale heideplant en in de laagten met water, hetwelk, nergens eenen uitweg vindende, daar meerstallen vormde". Het is uit den aard der zaak niet mogelijk van dit door een tijdgenoot omschreven landschap een foto over te leggen. Toch heb ik gemeend, dat met bijgaande foto, door schrijver op 5 Juni 1934 gemaakt in de toen nog uitgestrekte heidevelden van Oud-Avereest van een grote veenplas, waar toen ook voor het verzamelde water nog geen uitweg was te vinden, het door Ds. van Senden afgeschilderde lanschap, zeer dicht benaderd wordt. Zo'n waterplas, omzoomd met het smetteloze witte wolgras, men kan zich die ook indenken, in het "Wild en woest en ledig" van de voormalige veenkolonie Dedemsvaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 509 Reproductie van een oude aansichtkaart. Wanneer ik in mijn herinnering de "villa" van Baron van Dedem, staande aan de noordzijde van de Dedemsvaart, tussen Sluis 3 en de ten westen daarvan liggende brug over de Dedemsvaart, voor ogen stel, dan denk ik onwillekeurig aan het geen mij van de Vaderlandse geschiedenislessen op school is bijgebleven en wel de twee eerste coupletten van het volgende gedicht; Waar Maas en Waal te samen spoelt En Gorkum rijst van ver- Daar spiegelt in den breeden stroom, Een slot van eeuwen her. Daar is een dapper stuk gebeurd- Gebeurd voor jaar en dag, Toen Alva bog in het krimpend land, Zich bezig hield met moord en brand, En het lachend roken zag. Dit gedicht, gemaakt naar aanleiding van het feit, dat één persoon, Herman de Ruijter, (geen verwant van Vlissinger Michiel) op z'n "dooie eentje" het slot Loevestein tegen een troep Spaanse soldaten met succes verdedigde en dit slot voor de Staatse troepen behield. Zoals het slot Loevestein zich spiegelde in de brede Merwede, zo spiegelde "Huize de Rollecate" zich in het water van de Dedemsvaart. Het voorste gedeelte van de Rollecate was als het ware uitgebouwd in het kanaal en wanneer Baron van Dedem zich in dat gedeelte van zijn woning bevond, kon hij zo goed, de schepen "zijn vaart" zien open afvaren.

Op 18 April 1851 stonden op het kantoor "Avereest" de volgende veeneigenaren ingeschreven; H. van Sonsbeek. Wed. J.Zwiers. Egbert Zwiers. Wed.R.Veeningen. J.Mulder. R.H. Baron de Vos van Steenwijk. H.Posthoorn. Jhr. G.R.G.van Swinderen. B. Eekhout. J.Kleinmeijer.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 510 R. Eekhout. B.Plomp Jnr. B. en E.J. Eekhout. J.H. Daman. B.Berends. R.H. Steenbergen. F.Boterman. H.H.Scholten. A.E.Eekhout. Jacob Krikke. E.J.Eekhout. G. Dorgelo. B.J.E. en R.Eekhout. H. Keuken. Mr R.A.Kerkhoven. Mr. I. A. van Rooijen. R.C. Colenbrander. Baron C.W. van Dedems van den Berg. Maatschappij van Weldadigheid. H.A. Steenbergen. J. Dorgelo en Comp. G.W. Eekhout. B.Minke. Jhr. G.J. Junius van Hemert. J. Haarmeijer. H. Geerdes. M.L.Pijl. R.L. Steenbergen. S.Piek. Gebroeders Steenbergen. Wed. J.Zwiers. H. van Haeringen. J.Minke. Enige van deze verveners kwamen uit Duitsland en hebben zich hier blijvend gevestigd. Weer andere veeneigenaren woonden elders en hadden hier hun vertegenwoordigers. De verveners, Daman, Geerdes,Minke, H.H. Scholten en J.H. Scholten kwamen uit Duitsland. Beide laatstgenoemden hebben naast elkaar gewoond in wat men tegenwoordig noemt "de Kloosterhoek" te Dedemsvaart. Thans woont hier nog één familie Scholten, afstammelingen van de voormalige verveners. Uit Holland, Nieuwkoop, kwam de vervener Hendrik van Haeringen, uit Vinkeveen de vervener, Bartholomeus Plomp. In zijn lied gemaakt bij het 100 jarig bestaan der Dedemsvaart, schrijft de auteur Abe van der Meer, dan ook terecht; "Het veen riep de handel, de scheepvaart hier heen, Uit Holland, uit Duitschland kwam werkkracht bijeen". Uit de eerste jaren van de vervening dezer streken heb ik niet zo heel veel kunnen vinden. De eigenlijke veenkolonie "Dedemsvaart" behoorde tot 1837 tot de gemeente Ambt-Ommen en Ambt-Hardenberg. Een klein gedeelte, het meest westelijke deel van de veenkolonie lag in de oorspronkelijke gemeente Avereest. Ook het feit, dat de verveningen een particulier bedrijf was, buiten de invloed van het Gemeentebestuur is wel de oorzaak, dat hierover weinig is vastgelegd op papier. Van meer algemene bekendheid is, dat de turfvaart van Baron van Dedem in 1811 vanuit Hasselt, de eigenlijke venen in deze streken had bereikt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 511 De afwatering, drooglegging en ontginning der veengronden kon toen een aanvang nemen. Omstreeks 1818 was men de vaart al een eind in de venen door gedrongen en was men de Pol, althans wat wij heden ten dage daaronder verstaan, reeds gepasseerd. In die tijd heeft men vanuit de Dedemsvaart in ongeveer noord-oostelijke richting, de Schotkampswijk, genoemd naar een daar wonende familie Schotkamp. Deze wijk werd toen gegraven om de z.g.n. "Sponturfvenen" te bereiken. De sponturf of korte turf, in tegenstelling tot de gegraven, lange turf, werd gemaakt van de beste veensoort. Dit werd eerst bewerkt in een z.g. "mengbak", een ondiepe, platte bak van ongeveer 4 M2 vloeroppervlak. Hierin werd het veen gespit en bewerkt tot een brijachtige massa, om daarna uitgehoosd te worden en over het veld gespreid in een laag van bepaalde dikte. Hiervoor had men speciaal "mengbakgereedschap". Deze korte- of sponturf werd door de Schotkampswijk vervoerd naar de Dedemsvaart om daar in groter schepen overgeladen te worden. De wijk heeft naar deze turf, de "Sponturfwijk" gekregen. De Schotkamp- of Sponturfwijk kon men niet verder graven dan tot de weg door de Veldhoek, dit is thans de weg door de Mulderij. Ter plaatse waar later het Schotkampssluisje is gebouwd in de genoemde wijk, moest men eindigen, omdat het waterpeil in de Dedemsvaart, zoveel hoger was dan in de Reest. De gronden, gelegen tussen de genoemde weg en de Reest, waterden af op de Reest. In deze veengronden werden wijken gegraven naar de Schotkampswijk. Hierdoor werd de Sponturf afgevoerd tot de genoemde Veldweg of wel, de weg door de Veldhoek. Voor dat het sluizje bij deze weg was gebouwd moest men de turf van de ene bokschuit in de andere overladen. Later toen het sluisje er was, kon men met de bokschuit uit het veen de Schotkamps- of Sponturfwijk opvaren. Aan het werk van overladen van de ene schuit in de andere was hiermede een einde gekomen. Er zullen zeker enige jaren zijn verlopen, voor dat de venen, gelegen tussen de Sponturfwijk, de weg door de Mulderij en Het Zwarte en de De Reest, waren uitgebaggerd. Intussen was men het graven van de nieuwe vaart gegaan en was men gekomen, tot, of voorbij de plaats waar thans de Kalkovenwijk is. Op dat punt heeft vroeger jarenlang gewoond, de vervener-winkelier-herbergier, Frederik Boterman, lange jaren assessor van de gemeente Avereest. Voor een juist begrip moet in het oog worden gehouden, dat de Lange- of Kruizinga's wijk, aanvankelijk de Hoofdvaart was. Uit verschillende gegevens is wel gebleken, dat om en nabij de herberg van Boterman, het centrum van de toenmalige veenkolonie lag. Vanuit het punt bij Boterman heeft men toen een wijk gegraven in noordelijke richting naar de Sponturfwijk, gelegen ten oosten van de thans daar liggende Zuidwolderstraat. Deze wijk kreeg later, door het bouwen van de Kalkovens, de naam Kalkovenwijk. Hier deed zich hetzelfde feit voor als indertijd bij de Schotkampswijk. Door het verschil van het waterpeil in de Reest en in de vaart, kon men ook deze wijk niet doorgraven tot in de venen en kon men niet verder gaan dan tot aan de genoemde weg door de Veldhoek, bij de woning van de vervener Geerdes. Aan de overkant van de weg ging men de wijk toen doorgraven tot in de venen. Deze wijk wordt op oude kaarten nog aangegeven met de naam "Sponturfwijk". Ook hier kreeg men dezelfde omslachtinge wijze van turfvervoer, n.l. overladen van de ene bokschuit in de andere. Men had in die jaren geen gebrek aan werkkrachten, terwijl het loon zeer klein was. Een groot deel van de Sponturfwijk was eigendom van de familie de Vos van Steenwijk. Door R.H. Baron de Vos van Steenwijk werden in den jare 1824 van ingezetenen dezer gemeente gronden aangekocht in die omgeving.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 512 In de koopbrieven, hierop betrekking hebbende, was o.m. bepaald dat er in het Kroksdijkje een brug over de wijk moest worden onderhouden, zolang de verveing in de percelen aanhield. Deze wijk diende tot afvoer van de turf in bokken en mocht gedempt worden, wanneer de vervening was afgelopen. Van de wijken en de gebaggerde kuilen in deze Sponturfvenen vindt men heden ten dage hoegenaamd niets meer terug. De na het uitbaggeren van het veen achtergebleven ondergrond is veranderd in vruchtbaar grasland. Het vorengenoemde "Kroksdijkje" bestaat heden nog. Het is een verhoogd zandwegje, aan weersijden met houtgewas begroeid. Het loopt vanaf de weg door de Mulderij door het grasland naar het Krokshuis, thans bewoond door de familie Schipper. Dit Krokshuis, staande geheel alleen in het Reestenland heeft haar naam te danken aan de familie Krok, welke daar vroeger heeft gewoond. In 1820 woonde er Hilbert Krok. Het Krokshuis stond toen nog op het grondgebied van Ambt-Ommen, hetwelk later bij de gemeente Avereest is ingedeeld. De verhoudingen tussen de veenarbeiders en de verveners, de werkgevers, zijn in de loop der jaren nog al een gespannen geweest. Van enige vorm van organisatie heb ik bij de veenarbeiders niets gevonden. Het verenigd zijn in een bond met daaraan verbonden bezoldigde bestuurders kende men toen nog niet. Bij de werkgevers, de verveners, bestond wel enig samengaan om hun belangen te behartigen. Het eerste over het bestaan van een gespannen toestand tussen werkgevers en werknemers lezen wij in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 16 Januari 1837. De President geeft kennis, dat de opstand der turfgraver in 1836 en de daardoor veroorzaakte schade, de behoefte heeft doen ontstaan, om door een plaatselijk keur, den geregelden gang der veenderijen voor het vervolg te verzekeren, weshalve hij de vrijheid neemt een concept van zodanige keur, welke met overleg van een uit de veenbazen en veeneigenaren te Avereest gekozen commissie, bestaande uit de Heren, R. Veeningen, F Boterman, E. Th. Meijerink en B. Berends, was opgesteld, den Raad aan te bieden. Waarover gedelibireerd zijnde besloten wordt, ter kennis van H.H. Ged.Staten te brengen, de raad zich bij meerderheid volkomen vereenigd met het voorstel van deszelfs President en er wezenlojk behoefte bestaat aan een plaatselijk keur op de veenderijen, gelijk zulks ook in naburige gemeenten alwaar zich verderijen bevinden, plaats heeft en de nevensgenoemde keur in alle opzigten voldoende wordt beschouwd, weshalve de President verzocht wordt, dit ter goedkeuring aan U Ed. Gr. Achtb. in te zenden. Deze genoemde keur heb ik niet kunnen vinden. De bedoeling was, de geregelde gang in de veenderijen te verzekeren. Uit het verhandelde kan worden opgemaakt, dat er zich in 1836 onregelmatigheden onder het veenvolk hadden voorgedaan. Blijkbaar loongeschil, werkstaking, of iets dergelijks. In het licht van de hedendaagse tijd gezien, was de genoemde keur wel zeer eenzijdig opgemaakt. Het horen van vertegenwoordigers van de werknemers kende men toen nog niet. Het was toen nog, "Zonder U, over U". Met het hiernavolgende schrijven, d.d. 16 Januari 1837, dus reeds op dezelfde dag als het besluit was genomen, deden Burgemeester en Assessoren van Avereest een en ander toekomen aan Gedeputeerde Staten van Overijssel; "Ingevolge art. 31 van het Reglement op het bestuur ten plattenlande in de Provincie, hebben wij de eer U W. Ed. Gr. Achtbaren hiernevens in te zenden een plaatselijk keur in duplo, betreffende de veenderijen in de gemeente Avereest, keur is vastgesteld, opdat dezelve nog in dit jaar in werking zoude kunnen worden gesteld en daardoor grote schade voor de veeneigenaren zoude worden voorkomen, zoo nemen wij eerboedig de vrijheid U. W. Ed. Groot Achtbaren te verzoeken, zoo spoedig mogelijk berigt van de onvangst te verlangen". Schreef ik reeds, dat ik de bedoelde keur niet heb kunnen vinden het antwoord van Ged. Staten d.d.19 Januari 1837 geeft voldoende weer, wat de inhoud van deze keur behelsde en tevens, dat deze volstrekt niet in goede aarde viel bij Ged. Staten. Dit antwoord luidde als volgt; "Gelezen een missive van den Burgemeester (?) van Avereest, van den 16 dezer, no. 25, en het daarbij ter goedkeuring ingezonden Reglement op de Veengraverijen , vastgesteld door de Gemeenteraad aldaar;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 513 overwegende, dat de voorschreven keur de veengraverijen onder een nodeloos toezigt stelt, de nijverheid en regten van dezelver eigenaren beperkt; de wijze waarop de turf moet worden vervaardigd voorschrijft; nieuwe maren en een buitengewone regtspleging invoert; een meetloon van de turf en afvaartsgeld, op eene vaart, die bijzonder eigendom is, vaststeld; de loonen regeld welke alleen bij vrijwillige overeenkomst tusschen de veeneigenaren of bazen en de werklieden behoren bepaald te worden; verordeningen bevat, omtrent eenen Makelaar, die in een andere Gemeente zoude moeten werken en boeten, die de bevoegdheid van het Gemeentebestuur te boven gaan. Overwegende, dat deze keur mitsdien strijdig is met het algemeen belang en de bestaande wetten en verordeningen en ten eenenmale onbruikbaar is. Hebben goedgevonden, Den Gemeenteraad van Avereest,bij een Afschrift dezes te gelasten, geen gevolg aan het voorschreven Reglement te geven". Deze beoordeling en dit antwoord op de door de Commissie uit de veeneigenaren en veenbazen ontworpen keur was wel vernietigend voor het Reglement op de veengraverijen in deze gemeente. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het zeer aanzijdig was opgemaakt. De aanleiding tot het in het leven roepen van zo'n keur was de opstand der veenarbeiders in 1836 en de daaruit ontstane schade voor de veeneigenaren. Het schijnt, dat er vrij geregeld onrust heersachte onder de veenarbeiders.

Deze foto, door schrijver dezes gemaakt op 23 Mei 1934, geeft weer het beginstadium van het maken van de korte- of sponturf. Het veen wordt uitgespit en inde platte bak, door fijntrappen met hakken van de laarzen en bewerking met het daarvoor bestemde gereedschap, vermengd met water, tot een brijachtige massa gemaakt, om daarna als een laag van bepaalde dikte over het veld uitgespreid te worden. De bewerking, zeer omvangrijk, vereist veel zorg en toewijding. Bij scherp drogend weer, kan het noodzakelijk zijn, zelfs op zondag in te grojpen, wanneer de veenlaag gaat barsten en scheuren. Alleen bij de ouderen zijn nog de verschillende verrichtingen bij het maken van korte- of sponturf bekend.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 514 Ik meende daarom, dat deze foto in dit artikel op haar plaats was. Deze foto geeft weer, het riante woonhuis van de bekende vervener-familie's Berends te Dedemsvaart.

Op 1 Mei 1840 doet de Burgemeester een kennisgeving "omtrent de toestand der Bovenlanders aan de Dedemsvaart" toekomen aan verschillende autoriteiten o.a. aan de Procureur-Generaal bij het Gerechtshof te Zwolle en aan de Gouverneur in de provincie Overijssel. Met de naam "Bovenlanders" werden aangeduid, de veenarbeiders uit Duitschland en met de "toestand" werd bedoeld, de gespannen verhouding tusschen werkgevers en werknemers, tusschen veeneigenaren en veenarbeiders. De Gouverveur van de provincie schrijft op diezelfde datum reeds terug aan de Burgemeester van Avereest over de onrustige bewegingen aan de Dedemsvaart; De Gouveneur van de provincie Overijssel; Gelet op de ingekomen kennisgeving nopens de bestaande ontevredenheid onder de turfmakers aan de Dedemsvaart, die tot buitensporigheden zouden kunnen overslaan, welke van dien aard zouden worden, dat tot handhaving der orde de assistentie der militaire magt onmiddellijk zoude noodig zijn. Gelet op art. 29 der Instructie voor Gouverneurs in de provinciën en de dien tengevolge genomen maatregelen. Besluit; 1e. Aan den Burgemeester van Avereest te kennen te geven, dat onverwijld een detachement van 1 officier en 30 dragonders naar de Dedemsvaart zal worden gewonden om de openbare orde te handhaven en de rust te verzekeren en dat dit detachement welligt nog dezen avond zal eenkomen, zijnde gederigeerd op het Gemeentehuis aan de Dedemsvaart en komende van Ommen langs de Ommerschans. 2e. De Burgemeester van Avereest zal zich vanaf de ontvang dezer op voormeld Gemeentehuis moeten bevinden, de troepen afwachten, dezelve met overleg van den kommanderende officier doelmatig huivesten , om ingeval van behoefte spoedig bijeen en gereed te zijn, zullende voor die huisvesting de gewone betaling worden gedaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 515 Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 516 3e. De kommanderende officier van het detachement zal zich in betrekking stellen met den Burgemeester der voormelde gemeente en ter gelegenheid van onrustige bewegingen zal hij steeds door den Burgemeester moeten vergezeld zijn. 4e. De Burgemeester zal, in geval vanoppositie het volk aanmannen tot rust en om uiteen te gaan en hun voorhouden, dat ingeval van verzet, de militaire magt van dezelfs wapenen gebruik zal maken. 5e. De miliraire macht zal zulks evenwel niet anders doen, dan ingeval dit volstrekt nodig wordt geacht, om feitelijk verzet of aanval te keer te gaan doch ook tevens zorgen, dat dezelve meester en de openbare orde gehandhaafd blijve, zullende diegeene der aanvoerders van de onrustige bewegingen, welke men meester mogt worden in verzekerde bewaring genomen en aan den Heer Officier bij de Arrondissements-Rechtbank te Zwolle opgezonden moeten worden, alles onder inachtneming van art. 169 der Grondwet en art. 422 van het Wetboek van Strafvordering 6e. De Burgemeester van Avereest zal dergelijks aan den Gouverneur een rapport van het voorgevallene inzenden en bij bijzondere omstandigheden nog berigten. Ook de Procureur-Generaal bij het Gerechtshof in Overijssel te Zwolle schrijft op 1 Mei 1840 aan de Burgemeester; "Onderrigt zijnde, dat er ernstige ontevredenheid bestaat onder de turfmakers aan de Dedemsvaart, welke tot buitensporigheden zouden kunnen overgaan en er reeds eenige maatregelen van voorzorg vanwege den Heer Gouverneur beraamd zijn, zoo verzoek ik U Ed. Achtbare men den meesten spoed, eenigzints omstandig de oorzaak dier ontevredenheid en de namen van diegenen welke die onrust verwekken, mij mede te deelen en mij tevens te berigten of er behalve de reeds beraamde maatregelen, naar Uw inzien andere voorzorgen zullen kunnen worden in het werk gesteld. Ingeval van toenemende vrees voor buitensporigheden verzoek ik U Wel Ed. Achtb. mij daarvan dadelijk te verwittigen". Ter handhaving van de openbare orde werd er aldus door de Gouverneur in de Provincie, de militaire macht ingeschakeld. Dit ging echter buiten de Burgemeester om, zoals later zal blijken. Wanneer men echter in aanmerking neemt, dat in die dagen drie gemeenteveldwachters, de gehele politiemacht in de gemeente uitmakten dan kan men wel begrijpen, dat van een afdoende bescherming van personen en goederen, bij een staking van honderden veenarbeiders geen sprake kon zijn. Door de aanwezigheid van de militaire macht, was de staking onder de veenarbeiders reeds zeer spoedig opgeheven. Ten slotte werd door de nog stakende arbeiders, de Gouverneur van Overijssel (Commissaris der Koningen) als bemiddelaar in het conflict aangezocht. Deze deed hierover aan de Burgemeester van Avereest, Mr. C.W. Baron van Dedem, het volgens schrijven toekomen; "Twee der turfwerkers aan de Dedemsvaart, welke tot diegene behooren, die het werk nog niet hervat hebben, zijn heden hun belangen en gezindheid aan mij komen mededeelen en hebben de regeling van deze aangelegenheid aan mij overgelaten, teffens op mijne toespraak aangenomen, de werkzaamheden te hervatten. Ik noodig U.H.W. Geb. uit, om dit aan de veenbazen mede te deelen en hun stellige schriftelijke opgaven te vragen van de voorwaarden waarop en de prijzen waarover zij wenschen de turfwerkers in hun werk te ontvangen, met bijvoeging van alle zoodanige opgaven in consideratiën, als tot regt verstand der zaken en voorkoming van verder misverstand vereischt worden, terwijl zij verder zullen moeten verklaren of ook zij genegen zijn, zich aan de door mij te maken regeling te onderwerpen. Ik zal deze opgaven en verklaringen ten spoedigste te gemoet zien en ben voornemens de militairen zeer spoedig naar derzelver garnizoen te doen terugkeeren". Het blijkt uit alles dat de Burgemeester de staking lang niet zo ernstig ingezien heeft, als de autoriteiten te Zwolle. Op het schrijven van de Procureur-Generaal bij het Gerechtshof te Zwolle, gaf hij niet het gevraagde antwoord.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 517 De Procureur deed hem daarna op 14 Mei d.a.v. een zeer scherp gesteld schrijven toekomen, waarbij de Burgemeester werd aangemaand "hem omtrent de toestand in de veenen te verwittigen". Den anderen dat beantwoordde de Burgemeester dit schrijven als volgt; "Ter beantwoording van U Wel Ed. Groot Achtb. missive, d.d.14 dezer, no. 11, heb ik de eer U te berigten, dat het mij bevreemd en leed doet deze zoozeer onverdiende en mij onaangename letteren te moeten ontvangen, aangezien de Turfwerkers in geenen deele de openbare orde en rust stoorden en ook het minste te vreezen was. En daar ik veronderstel U Ed. Gr. Achtbare in verkeerde denkbeelden omtrent deze zaak is, ook neem ik de vrijheid dezelve te ontwikkelen. De Veenbazen in deze Gemeente nemen in den winter eenige ploegen aan, welke voor hen gedurende het veenseizoen den turfarbeid verrigten en wel tegen een bepaald loon per dagwerk. Die ploegen begrijpende meerder te moeten verdienen en zoo dat niet gelukkende, hunne afrekening verlangende, besloten hunnen arbeid neer te leggen en de meerdere gelden per dagwerk, of de afrekening te vragen, en tot dat einde den 29 April des morgens omtrent eenen (het geheel is bijna onleesbaar geschreven) hun werk te staken en alsdan geen turf meerder te graven of de Heeren Eigenaren en Veenbazen moesten hen 5 cent per dagwerk meerder beloven of hun de afrekening doen. De 1e. Mei, de algemeene vergadering van Notarissen uit het Arrondissement Deventer sijnde, zoo besloot ik mij derwaarts te begeven. Des morgens voor acht uur van dien dag was ik aan de vaart, Burgemeester van Dedem woonde toen nog op de Rollecate en den Hulst, doch geen der inwoners vreesde, dat die mensen geweld zouden gebruiken en ook geene verlangde de militaire magt. (Bedoeld wordt met "dien dag" de 29 April, de dag van het uitbreken der staking). Aangezien ik des morgens (op 1 Mei) nog tijding kreeg dat er geen gevaar te duchten was en te Z. (Zwolle?) komende ontving ik de order van Z.E. de Heer Gouveneur dezer provincie om dadelijk naar Avereest te vertrekken. (Burgemeester van Dedem was tevens Notaris van Nieuweleusen en Avereest, vandaar zijn bezoek op die dag aan de vergadering van Notarissen). Dat mij Z.E. besluit bevreemde zal geen betoog behoeven, daar ik des morgens om acht uur van den Assessor F.Boterman, een der voornaamste veenbazen van Dedemsvaart berigt ontving, dat de bovenlanders niet wilden graven, doch er ook geen vrees bestond, zij geweld zouden gebruiken en wel denkelijk des middags hunnen arbeid zouden hervatten. Mij bij Z.E.vervoegende, zoo vernam ik, dat de Heeren Eekhout, Helmich en Sonsbeek aan Z.H. E. Gestr. De Militairemagt hadden verzogt. U Ed. Gr. Achtb. zal ligtelijk begrijpen ik niet eerder U Ed. Gr.Achtb. heb kunnen kennisgeven dan dezelfde dag per missive no. 233, verzonden met de expresse dien avond aan de vaart ontvangen, buiten welke ik U Ed. Gr. Achtb. welligt niet zoude geschreven hebben, als beschouwde het geene Polocie, daar het dien opzigte rustig was, maar die rust beviel de Heeren Veeneigenaren niet, dezelve bezorgde geene turf en den Veeneigenaar geene turf kunnende gegraven krijgen, moet zijne veenen renteloos zien en kan die groote schade niet verlangen. Wie nu de gemaakte kosten moeten dragen, of de Inwoners van de Dedemsvaart, of wel die, welke de militaire magt inriepen en rustig te Zwolle bleven, zal nog een punt van overweging moeten uitmaken". Uit dit verweerschrift van Burgemeester van Dedem blijkt m.i.; Dat de drie genoemde veeneigenaren, wonende in Zwolle, dus buiten de gemeente Avereest, de Gouverneur in de provincie Overijssel bewogen hadden, buiten de Burgemeester der gemeente Avereest om, de hulp van de militaire magt in te roepen voor de staking in de venen van Dedemsvaart; Dat van enige ordeverstoring geen sprake was geweest en deze volgens de te Dedemsvaart wonende vervener en assessor der gemeente Frederik Boterman, niet was te vrezen; Dat de Zwolse veeneigenaren de militaire magt hadden ingeroepen om de staking te breken en de arbeiders weer aan het werk doen gaan; Dat bij de veeneigenaren uiteindelijk slechts één doel bestond, n.l. turf graven en nog een turf graven, omdat die "hun groote schatten aanbracht". Ook in het schrijven van de Gouverneur van 5 Mei 1840, komt zo duidelijk uit, dat deze meer op de hand van de veenarbeiders was, dan op die der veeneigenaren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 518 Tot zover over de staking in de venen van Dedemsvaart omstreeks Mei 1840. Volgens een opgave op 22 Maart 1846 bestond de bevolking van de "veenkolonie Dedemsvaart" uit 4250 zielen. Wel een bewijs van de flinke groei van deze jonge veenkolonie. Waar in 1811 nog gesproken werd van wil en woest en ledig, woonden nu al ruim 4000 mensen. Dat bij deze inwoners een zeer groot aantal veenarbeiders waren is zonder twijfel. Echter bij lange na niet genoeg, om in de behoefte aan turfgravers te voorzien. Telken jare moesten een groot aantal arbeiders van elders in het "Turfgraversseizien" naar deze gemeente komen om in het tekort aan werkvolk te voorzien. Het schijnt dat men voor het seizoen in 1846 heeft gevreesd, dat er een tekort aan arbeiders in de venen zou komen. En in aanmerking nemende de mentaliteit der verveners, getoond in 1840 bij de staking in de venen, toen er voor deze mensen slechts één doel bestond, n.l. zoveel mogelijk turf produceren, is het verklaarbaar, dat men in de balden op dit tekort aan arbeiders ging wijzen en tevens deze mensen van elders aanmoedigde om naar Dedemsvaart te komen om daar in de venen te werken. Zo kwam er bij de Burgemeester een schrijven in, d.d. 14 Mei 1846, van zijn ambtgenoot te des Gravenmoer in Noord-Brabant van de volgende inhoud; "Volgens advertentie in de Staatscourant van dit jaar, no. 109, overgenomen uit de Drentsche Courant, zoo neem ik de vrijheid mij met deze letters tot U Edel Achtbare te wenden, tevens verzoekende om van U Edel Achtbare te mogen vernemen, of het in die advertentie aangevoerde gebrek aan daglooners voor het "Turfgraven" in Uwe gemeente zoodanig bestaat, aangezien uit deze gemeente eenige Daglooners, met het werk der verveening niet onbekend, vermits zulks ook alhier veel wordt uitgeoefend, niet ongenegen zijn om zich voor dat doel naar Dedemsvaart te begeven, wanneer zij eenigsints verzekerd waren omtrent den duur der werkzaamheden, het dagelijks loon en verdere bijzonderheden. Hierop U Ed.Achtb.antwoord eenigsints spoedig te mogen ontvangen zal hoogst aangenaam zijn aan hem, die zich bereid houd om bij voorkomende gelegenheid wederdienst te presteren". Op dit schrijven antwoordde de Burgemeester van Avereest op 18 Mei d.a.v.; "Ter beantwoording van U Ed. Achtb. missive, d.d. 14 dezer, (heden ontvangen) heb ik de eer U te berigten, dat alhier thans geen werk is, dwijl de Buitenlandsche arbeiders zijn aangekomen, aan wien de veenbazen de voorkeur geven". Doordat het schrijven van de Burgemeester van des-Gravenmoer zo lang onder weg was, voor het de Burgemeester van Avereest bereikte, werd aan de arbeiders uit die gemeente een hoop narigheid bespaard, omdat intussen de Buitenlandsche arbeiders, evenals voorgaande jaren in Avereest waren aangekomen. Dat het ook anders kon lopen bleek uit een ander soortgelijk geval. Evenals de Burgemeester van des-Gravenmoer had ook de Burgemeester van Waardenburg in de Betuwe, gelezen over het tekort aan arbeiders in de venen van Dedemsvaart. Hij had in een der Overijsselsche couranten gezien, dat vele veenlieden te Dedemsvaart gebrek aan arbeiders hadden en dat het wenschelijk was, dat arbeiders uit andere streken zich derwaarts zouden begeven om in dat gebrek te voorzien. Op 7 Mei, juist een week voor de Burgemeester van des-Gravenmoer, richtte de Burgemeester van Waardenburg zich tot zijn ambtgenoot te Avereest om inlichtingen. Uit het antwoord van Burgemeester Baron van Dedem, kunnen wij ons tghans een goed beeld vormen van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden van de veenarbeiders in de veertiger jaren der vorige eeuw. Dit schrijven luidde als volgt; No. 368. Burgemeester van Waardenburg, Gelderland, 9 Mei 1846. Ter beantwoording van U Ed. Achtb. des missive van den 7 den dezer, no. 97, heb ik de eer U te berigten, dat alhier groot gebrek aan turfgravers bestaat, dewijl de vreemde arbeiders dit voorjaar hebben geweigerd om te komen, of wel tegen hooger dagloon. Een bekwame arbeider kan f 1,25 á 1,50 per dag verdienen en de veenlieden bezorgen hen de noodige gereedschappen en hen wordt een tent of huis aangewezen tot hun verblijf, daarin wordt het verschaft wat hooi om op te liggen en ieder een wollen deken, ingelijks een ijzeren en andere potten om in te koken voor dit alles wordt niets gevorderd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 519 De veenarbeiders moeten gezonde sterke menschen zijn en dewijl dit werk door één ploeg van 6, 8, á 10 menschen moet geschieden, zoo moeten dezelve in eendragt en vreedzaam leven. In het begin zal één man nog onbedreven in het werk plm. f 1 per dag verdienen, doch zal weldra op f 1,25 klimmen, zoodat het raadzaam is voor hen, welke willen en kunnen werken naar hier over te komen, doch alsdan moet men zich haasten, dewijl de graverij slechts tot half Julij duurt. De Burgemeester van Avereest, Get. C.W.van Dedem. Naar aanleiding van dit schrijven zond de Burgemeester van Waardenburg 25 arbeiders uit zijn gemeente naar Dedemsvaart. Eenvoudig was zo'n reis in die jaren, toen er nog geen treinen liepen, nu bepaald niet. De Burgemeester van Waardenburg, doet in een schrijven een beroep op zijn ambtgenoot te Avereest om bescherming en hulp aan zijn arbeiders in geval van ziekte en nood, vraagt om overmaking van de gelden voor de achtergebleven gezinnen, enz., regeld zoveel mogelijk voor zijn mensen, die niet als de arbeiders van des-Gravenmoer, geoefend zijn in de veenarbeid. Tenslotte vraagt hij aan de Burgemeester met een dag of acht bericht, omtrent den toestand der gezondene arbeiders". Hieronder de namen van de arbeiders uit de gemeente Waardenburg in de Betuwe, die de reis naar de venen van Dedemsvaart ondernomen hebben; Jan Kardol Gzn., Jan van Gameren, Willem Teunis Hoppenbrouwer, Laurens de Ruiter, Hendrik van Kuijl, Hillebrand den Otter, Goosen Kardol Gzn., Martinus Wijtmans, Otto Jordaan van de Bergh, Pol Pellegrom Hzn., Frans van Trigt, Aart van Ackooij, Karel Wijtmans, Marcus Pellegrom, Leendert van Wijk, Leendert Cardol Gzn., Pieter van Zwol, Gerrit Pellegrom, Aart Boers, Aart de Waal, Jan Kraaijkamp, Johannes Groenhof, Jan van Dooijeweert Kzn., Machiel van Ravesteijn en Hendrik Martinus van Maurik. Uit dit lijstje blijkt wel, dat het alle erg afwijkende van de in deze streken voorkomende namen waren. Het door de beide genoemde Burgemeester zo goed bedoelde plan om de werkloze arbeiders van Waardenburg aan werk en verdiensten te helpen leed echter schipbreuk. Het kwam niet tot uitvoering, doordat ter elfder ure de buitenlandsche arbeider waren overgekomen. Hierdoor weigerden de veenbazen de onervaren inlandsche arbeiders te werk te stellen. Indien de Duitsche arbeiders inderdaad, zoals gevreesd werd, weggebleven waren, dan zouden de inlandsche arbeiders goed genoeg zijn geweest. Bij al de verveners was er geen, die zo fair was, die de ridderlijke houding kon aannemen bij het grote getal arbeiders, deze 25 mensen uit Waardenburg te plaatsen. De Burgemeester van Avereest berichtte, d.d.18 Mei 1846 aan zijn ambtgenoot te Waardenburg; "dat op gisteren door de arbeiders mij U Ed. Achtb. missive, d.d. 15 dezer no. 102 is geworden en ik alle moeite heb in het werk gesteld, hen werk te verschaffen. Met leedwezen moet ik echter melden, dat gepasseerde Zaterdag eenige buitenlandsche arbeiders zijn aangekomen, met de tijding, dal alle zouden overkomen, waardoor de veenbazen hebben geweigerd de inlandsche onervaren arbeiders aan het werk te stellen, toegevolge waarvan de 25 door U Ed. Achtbare gesonden manschappen op heden moedeloos huiswaarts zijn gekeerd, waartoe ik hun f 27,50 in contanten heb medegegeven. Het is te betreuren, dat deze, onze poging tot welzijn van beide gemeenten niet is mogen gelukken en men immer de voorkeur aan Vreemdelingen wil geven. Met genoegen echter kan ik melden, dat de menschen zich zeer bescheiden hebben gedragen en op hen niets valt aan te merken en daar zij welligt niet zonder meerder reisgeld ten Uwent zullen aankomen zal ik nader op de restitutie terugkomen. De Burgemeester van Avereest. De Burgemeester van Waardenburg schrijft later nogmaals aan de Burgemeester van Avereest en betuigt deze zijn grote dank voor de ondervonden hulp en de terhandstelling van het riesgeld voor de terugreid van de arbeiders uit zijn gemeente. Uiteindelijk werden alle gemaakte kosten aan de gemeente Avereest gerestitueerd. Hiermede was dit stukje arbeidersleed beëindigd en was zeer duidelijk gebleken, de macht en onaantastbaarheid van de rijke verveners van Dedemsvaart uit die jaren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 520 Zowel met de staking in 1840 als in dit geval van een mogelijk tekort aan arbeidskrachten, komt alleen naar voren het eigenbelang van de veeneigenaren en de veenbazen en wordt op geen enkele wijze enige rekening gehouding met de arbeidersbelangen. In beide gevallen kon de Burgemeester van Avereest voor de gemakte "betrokken" opdraaien. In 1840 voor de kosten van de zonder zijn voorkennis en zelfs vlogens zijn mening niet nodig zijnde aangevraagde militaire macht, nu in 1846 voor de reiskosten en de verzorging van de ten behoeve van de verveners overgekomen arbeiders. Men krijgt uit deze en meer van dergelijke voorvallen wel eens de indruk, dat aan Burgemeester Baron C.W.van Dedem, het ambtelijke leven wel eens minder prettig werd gemaakt door een zekere catagorie mensen uit de veenkolonie Dedemsvaart, in tegenstelling tot de ingezetenen van het oude deel van de gemeente. Dit laatste kwam nog tot uiting, nadat hij reeds als Burgemeester van Avereest was afgetreden bij de bouw van de kerk te Oud-Avereest in 1852, waar aan Baron van Dedem een vrije zitplaats in de kerk werd aangeboden, terwijl hij later voor versiering van het kerkorgel twee beelden ten geschenke gaf. In de begin van 1850 dreigden er weer onlusten in de veenderijen te ontstaan. Hiernaar werd door Burgemeester van Dedem een onderzoek ingesteld. Deze bemoeienissen van de Burgemeester waren de verveners blijkbaar niet naar de zin althans zij verzochten aan de Burgemeester deze niet door te zetten. Aangezien ook in deze brief de toestanden in de venen ze duidelijk uitkomen, laat ik dit schrijven her volgen; Edel Achtbare Heer! Vernomen hebbende dat er door U Edel Achtbare onderzoek gedaan is naar zekere ongeregeldheden die hier voor een paar dagen zijn voorgevallen onder de bovenlandsche arbeiders, zoo is het namens de vereenigde veenlieden aan de Dedemsvaart, dat wij U Ed. Achtb. dringend verzoeken deze zaak, daar dezelve toch geen ernstige gevolgen gehad heeft niet verder te pourzuiveren. Bijna alle bovenlandsche arbeiders in de veenderij hadden het werk meergelegd en eischten verhooging van het hen geaccordeerde loon, op welk accoord zij reeds acht á veertien dagen hadden gewerkt. Dertig Latbergers echter weigerden het algemeene voorbeeld te volgen, zeggende, dat de eisch onrechtvaardig was. Een zaamgeloopen troep van naar gissing 150 men, voornamelijk Lingensche arbeiders, trok op deze Latbergers los en wilde hen dwingen den arbeid te staken. Toen zij een der hunnen met geweld van zijn werk zagen stooten, grepen de Latbergers met drift hunne aanvallers aan en joegen ze op de vlugt, waarna zij den persoon, die hen het eerste had aangerand in het water geworpen hebben. Het komt ons allen voor, dat de indruk eener vervolging tegen deze Latbergers, die, wij erkennen het, in hun ijver te ver zijn gegaan, doch door hun moedige oppositie de oorzaak zijn geweest van eene algemeene hervatting van het werk onder alle ploegen, dat eene vervolging tegen deze verdedigers van vrije arbeid den allerslechtsten indruk zou maken op henzelven niet alleen, maarop al de goedgezinde arbeiders, die zich aan hen hebben aangesloten. In de hoop, dat U Ed. Achtbare om de opgegeven redenen, en in het belang der veenderij, de ongeregeldheden onder de vreemdelingen voorgevallen voor ditmaal over het hoofd zal willen zien, hebben wij de eer ons namens onze committenten met de meeste achting te noemen. Edel Achtbare Heer, uw. dw. dnr. get. Rud. Alb. Kerkhoven, President. get. A. H÷bbelt, Secretaris De arbeidsverhoudingen lagen toen wel heel anders, dan heden ten dage. Een staking werkte men toen op eigen wijze weg. Zo heb ik eenige gegevens over de turfgraverij uit de eerste jaren van de vervening te Dedemsvaart verzameld. Een prijs van de turf, het product waar het toch in de eerste plaats om ging, had ik nog niet gevonden. De eerste opgave van turfprijzen vond ik in Mei 1851, geldende voor het jaar 1850. Men berekendde de turfprijs in die dagen per ton en niet zoals tegenwoordig per 1000 stuks.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 521 Men noteerde in dat genoemde jaar voor smoezen en grauwe turf, f 5-, slechte zwarte of bonte turf f 7-, beste zwarte turf f 10-, slechte korte turf f 20-, en beste korte turf f 30-, alles per ton, belasting inbegrepen. En nu wil ik even naar voren brengen, de eenvoudige, simpele veenarbeiderswoningen, die er staan en hebben gestaan in de veenkolonie Dedemsvaart. En nu wil ik het niet hebben, over de plaggenhutten, welke men bouwde op het veen en bij het te bewerken veen. Hutten en keten, die meegingen naar de plaats waar de veenarbeider zijn werk had, maar die niet blijvend waren. Veel, heel veel van die kleine veenarbeiderswoningen stonden er, enkele voor aan de vaart, maar in hoofdzaak achteruit, soms heel ver achteruit aan de verschillende wijken, die de veenkolonie Dedemsvaart rijk was. Sommige staan er heden ten dage nog, veelal enigszins gemoderiseerd, van anderen kan men met de psalmdichter zeggen; "men kent, men vindt hun standplaats zelfs niet meer". Slechts bij overlevering is het aan enkele ouderen nog bekend, waar ergens midden op het veen, zo'n primitieve woning heeft gestaan. En toch moeten wij bedenken, dat in al die kleine veenarbeidershuisjes, van geslacht op geslacht, mensen hebben gewoond, die allen hebben gewerkt in dat eenzame, ongerepte veenland en daardoor de plaats Dedemsvaart hebben opgebouwd. Hoe de veenkolonie Dedemsvaart er in de allereerste jaren uitzag,lezen wij in het boek "Nederland in den goeden, ouden tijd", weergevende een beschrijving van een tocht door Nederland in 1823 door Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp en waarbij zij schrijven, uitziende vanaf de stelling rondom de molen van Kruizinga te Dedemsvaart; "Deze hebben hier een geheel dorp doen ontstaan; waar voor zes jaren geen woning stond, vinden thans een menigte van bakkers, slagers, timmerlieden, smids, enz. een ruim bestaan. Ontelbaar zijn de turfhopen in groter aantal hier in het rond staande, dan elders".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 522 Tegenover de "paleizen" van de rijke verveners, Baron van Dedem en de familie's Arend Berends en Bonne Berends, heb ik gemeend twee der woningen van de werknemers, van de turfgravers, te moeten stellen. Daarover heb ik een dergelijke woning genomen "voor aan de vaart" n.l. Langewijk 94 (bovenste foto) en één van de zeer vele veenarbeiderswoningen, welke gestaan hebben en nog staan, achteruit aan een der talrijke wijken van de voormalige veenkolonie Dedemsvaart, n.l. Heinbaaswijk 12. (onderste foto).

Een eenvoudige opgave, d.d.30 April 1852 van de Rijks-Ontvanger te Avereest, de Heer Hamilton of Silverton Hill, wonende aan de Pol, aan de Burgemeester van Avereest, zegt ons, dat gedurende het afgelopen verveningsseizoen onder het kantoor is geveend geworden; 41018 tonnen turf, tweede soort, eerste klasse. 2969270 tonnen turf, tweede soort, derde klasse. Al is deze opgave in tonnen voor ons nu wel niet zo begrijpelijk dan wanneer ze in duizendtallen was uitgedrukt, het geeft toch wel enig idee van het grote aantal turven, dat hier per jaar werd geproduceerd. Het is op 1 Mei 1852, dat de Commissaris des Konings in de provincie Overijssel aan de Burgemeester dezer gemeente een 5 tal vragen ter beantwoording voorlegt, betrekking hebbende op de lonen en verdere levensvoorwaarden van de veenarbeiders in deze gemeente. Deze vragen en atwoorden geven ons wel een goede en betrouwbare indruk van de toestanden onder het veenvolk in die jaren, waarom ik ze hierna laat volgen; Vraag 1. Wanneer- waar- en tusschen wie die loonregeling geschiedt; of deze regeling altijd heeft plaats gehad, of wanneer zij ingevoerd is; of zij algemeen door alle veenbazen wordt opgevolgd? of zij geregeld wordt in afapraak met de arbeiders, dan wel of zij alleen door de veenbazen of eigenaren wordt geregeld? Of de loonen meer dan eens in het jaar geregeld worden? Antwoord.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 523 Dat de regeling van het werkloon der veenarbeiders tot en met 1853, jaarlijksch 3,4, á 5 weken voor de komst der buitenlandsche turfgravers geschied ten huize van een der verveners, door de eigenaren der veenen en voor zooverre die niet aan de Dedemsvaart wonen, door hunne zaakgelastigden; die regeling heeft plaats gehad sedert 1839 en is tot en met 1847 jaarlijksch geschied; met uitzondering van het jaar 1851 is zij algemeen opgevolgd en toegepast op alle arbeiders, zoowel in- als buitenlandsche. De loonregeling geschiede zonder daarover in afspraak met de arbeiders te treden, alzoo alleen door veeneigenaren hunne gemachtigden en slechts eenmaal per jaar. Vraag 2. Welke de grondslag is van de begrooting van het loon? Antwoord. De grondslag van de Begrooting voor het loon is; a. de duurte der levensmiddelen. b. De prijs van de turf. c. De talrijkheid van vreemde arbeiders, die men, de tijdsomstandigheden in aanmerking nemende naar gissing kan verwachten. Vraag 3. Of de talrijkheid van vreemde arbeiders in het vorig jaar gelijk gestaan heeft met dat van vorige jaren? Antwoord. Het getal vreemde arbeiders was in 1851 meer dan en vorige jaren. In dit jaar zijn dezelve nog talrijker, zoodat eenigen, voornamelijk z.g.n. spanwerkers ander werk hebben moeten zoeken, of naar andere veenderijen zijn getrokken. Vraag. 4. Hoe groot is de laatste jaren het verschil geweest in de loonen? Antwoord. Het loon was in 1848, 95 centen, in 1849, 87 1/2 cent, in 1850, 87 1/2 cent, en in 1851, 95 centen, alles per dagwerk turf, zijnde 45 stokken, een [;aatselijk aangenomen maat, die gelijk staat met 8 voeten. ( 1 dagwerk was 13000 turven). In dit jaar (1852) is geen loonregeling geschiedt, tengevolge het niet opvolgen der regeling van het vorige jaar door een veeneigenaar, hetwelk aanleiding heeft gegeven, dat de bestaande veendirectie is ontbonden; behalve de Heer E.T.Meijeringh, gemagtigde van de Heer van Swinderen, die thans f 1 betaald, wordt door alle verveeners 95 cent per dagwerk gegeven, te weten aan de lange turf of turf van de 2e soort, 3e klasse. Ten aanzien van de korte of sponturf, of turf van de 2e soort, 1e klasse, wordt betaald 47 1/2 centen per Amsterdamsche roede van 12 voeten werkloon, zoover ik heb kunnen opsporen altijd betaald is. De overkomst van de vreemde arbeiders geschiedt gewoonlijk in het laatst van Maart of begin April. Vraag 5. Hoe groot het getal is van vreemde arbeiders, hetwelk in de veenen van Dedemsvaart werkzaam is, namelijk in de veenen onder Avereest en Ambt-Hardenbergh? Antwoord. Aan getal vreemde arbeiders, thans in de veenen aan de Dedemsvaart, onder de gemeente Avereest en het Ambt-Hardenbergh werkzaam, beloopt plm. 1560 á 1600 man. De Burgemeester voegde hier nog aan toe; "De prijven van de Rogge oefenen hoegenaamd geen invloed uit op de loon regeling der arbeiders, meer worden daarbij in aanmerking genomen de projzen van de boekweit, de gort en erwten, welke producten, benevens spek en eijeren het voornaamste voedsel van den vreemden arbeider uitmaken; de loonen variëren alzoo niet naar de rijzing of daling der rogge, evenmin van andere levensmiddelen in een veensaisoen voorvallende.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 524 Ik durf U Hoog Edel Gestrenge de verzekering geven de vorenstaande opgaven juist zijn, en ben zoo vrij hierbij de opmerking te maken, dat het in het algemeen belang wenschelijk ware de thans ontbonden veendirectie wederom tot stand kwam en de loonen geregeld werden, vermits bij gebrek hiervan het wel te voorzien is, schromelijke misbruiken zullen plaats hebben, vooral in die jaren van geringe overkomst van vreemde arbeiders, dat door het oproepen tot den krijgsdienst van de weerbare manschappen, zooals de ondervinding geleerd heeft het geval kan zijn. In welk geval de onevenredigheid van het loon aanleiding geeft, of dat de arbeiders overlopen tot andere veenbazen, of slecht en onvoldoende werk leveren. De Burgemeester van Avereest, get. H.F. Deel. De vervening in deze streken werd grotendeels uitgevoerd door arbeiders uit Duitschland. In zijn antwoord hiervoren vermeld, heeft de Burgemeester van Avereest een aantal van plm. 1600 in de venen van Dedemsvaart en Ambt-Hardenbergh, op. Het schijnt dat van een strenge toepassing van de bepalingen van de wet op de vreemdelingen niet gesproken kon worden en dat de buitenlandsche arbeiders zonder geldig paspoort toegelaten werden. Evenwel in 1855 bleek de regering van Hannover een besluit genomen te hebben, dat de Nederlandsche arbeiders, die uit de grensgemeenten in Hannover gingen werken, alsmede de in Hannover verblijvende Nederlanders voorzien moeten zijn van een buitenlandsch paspoort. De Procureur-Generaal, fgd. Directeur van Rijkspolitie in de Provincie Overijssel geeft de Burgemeester van Avereest dan ook te kennen dat wanneer mogt blijken, dat de Hannoversche regeering inderdaad aan dit voornemen gevolg mogt geven in soortgelijken zin te handelen ten aanzien van de Hannoveranen en de toelating van deze werklieden dan ook afhankelijk te stellen van het bezit van een regelmatig buitenlandsch paspoort. Over het toepassen van deze laatste maatregel heb ik niets kunnen vinden. Trouwens het op welke wijze dan ook, belemmeren of van wettelijke voorschriften afhankelijk stellen, van de komst der Duitsche veenarbeiders, was volstrekt niet in het belang van de verveners en de andere bewoners van de plaats Dedemsvaart. Hier was, vooral in het veenseizoen telkens gebrek aan goede, geschoolde werk krachten. En wij hebben gezien in 1846, dat de arbeiders van Waardenburg, ongeoefende veenarbeiders trouwens, aan de kant werden gezet voor de "bovenlanders", de Duitsche arbeiders. Juist 10 Jaren later scheen er weer gebrek te zijn aan zrbeiders in de venen van Dedemsvaart. Dit gebrek aan werkvolk, of zoals het omgekeerd naar voren werd gebracht; "overvloed van werk en goed loon voor geschikte arbeiders", was ook doorgedrongen tot de Commissaris des Konings in de provincie Overijssel. Deze schreef hierover op 13 Februari 1856 aan de Burgemeester van Avereest en vroeg diens gevoelens omtrent de vraag; "of eene mededeeling daarvan, hetzij in het algemeen in een dagblad, hetzij aan sommige gemeente- of armbesturen in dit gewest, of wel beide vereenigd, zoude kunnen strekken om het getal bruikbare arbeiders te vergrooten". Verder gaf de Commissaris in overweging, in het geval arbeiders aangetrokken zouden worden, een gelegenheid te maken, waar ze zich konden aanmelden, waar zij inlichtingen konden krijgen en waar zij verzekerd waren, dadelijk werk te kunnen krijgen. Hij stelde voor, dat het gemeenschappelijk belang der veeneigenaren het meebracht, dat deze hierin konden voorzien. De veeneigenaren, hadden van hun kant, al een algemene loonsverhoging beloofd en ook al een commissie afgevaardigd naar Hannover, om aldaar werkkrachten aan te werven. In een uitvoering schrijven, d.d.16 Februari 1856, geeft de bekende vervener R.A. Kerkhoven, de Burgemeester eenige practische wenken in het belang der kwestie, aangehaald door de Commissaris des Konings. De belangstelling van de Commissaris heeft op den Heer Kerkhoven een aangename indruk gemaakt, Hij wijst er verder op, dat het gebrek aan werkvolk "toch hoofdzakelijk in de veenderij en wel gedurende de graaftijd bestaat". Voor andere werkzaamheden dan turfgraven is het gebrek aan arbeiders nog weinig voelbaar geweest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 525 Hij waarschuwt, dat de bevolking van Dedemsvaart meer gebaat is met " tydelijke vermeerdering van arbeidende handen, dan wel door de bevolking te vermeerderen met blijvende personen". Het was volgens de Heer Kerkhoven beter, om gedurende April, Mei en Junij, 150 tot 200 pruissen te laten komen, om het gewone getal buitenlandsche arbeiders te vergrooten, dat het in de gemeenteroepen van inlandsche arbeiders, waarvan men niet zoo zeker is, dat zij na den graaftijd weer vertrekken, vooral dan, wanneer men zoodanige personen zou aanwerven door tusschenkomst van armbesturen, is het bijna zeker te vrwachten, dat er veel ongeschikt volk bij zal wezen, waarvan men meer laat dan nut zal hebben in die het getal der bedeelde personen zullen vermeerderen. De Heer Kerkhoven wilde publiciteit geven aan de behoefte aan werkvolk, met de bijvoeging, dat alleen flinke arbeiders hier zaken kunnen maken. Vlugge, sterke arbeiders, kunnen hier tegenwoordig 3 á 4 malen zoveel verdienen, alsb.v. in de omstreken van Voorst, Deventer, Olst, enz. Zit er echter geen kracht en overleg in de menschen, dan is het werk hier zoo vreemd, dat zijn na een proefneming van 3 á 4 dagen de zaak opgeven en weer heen gaan. Wij hebben daar een menigte van voorbeelden van gezien, met stedelingen vooral is er niets te beginnen. De Heer Kerkhoven geeft nog meer nuttige wenken en besluit zijn brief met de woorden, "dat deze zaak met behoedzaamheid geleid, de welvaart Uwer gemeente zou kunnen bevorderen". En zoals door de Heer Kerkhoven, practisch en deskundig geadviseerd was, schrijft de Burgemeester op 21 Februari 1856 terug aan de Commissaris des Konings, in het slot van zijn schrijven er aan toevoegende; "Ik twijfel geenzins, of de bovengenoemde vereniging van verveners bestaande uit de Heeren, Mr R.A.Kerkhoven, B.Plom Jnr., A. Scholten, A.Berends, W.Brink, B. Berends Jr. en E Zwiers, zal gaarne de aankomende arbeiders eene gelegenheid aanwijzen om arbeid te bekomen, zoolang er arbeid te doen blijft. Zoolang men echter nog niets weet van de geschiktheid der arbeider komt mij ongeraden voor om eenig vooruitzigt te geven op vast werk en moet dus ook naar de zienwijze het Gemeentebestuur zich wachten voor verklaringen, die eenige, als ware het maar zedelijke verpligting konden daar stellen, tot schadevergoeding voor teleurgestelde verwachting van ongeschikte arbeiders". Zoals men uit dit alles ziet, was men in die dagen wel zeer voorzichtig met het aantrekken van arbeiders naar deze gemeente. Men had hier liever de tijdelijke Duitsche arbeider, die hier slechts gedurende het veenzeizoen werkte en daarna weer naar zijn land terugkeerde. De vestiging van vreemde arbeiders werkte men niet in de hand, om te voorkomen, dat deze mensen in de winter als armlastig door de diaconie of het Gemeentebestuur moesten worden onderhouden. Of er voor het jaar 1856 nog op een of andere wijze "meer" arbeiders dan gewoonlijk naar Dedemsvaart zijn aangetrokken, heb ik niet gevonden. Wel is mij gebleken, aan de hand van de verleende consenten tot verveening, dat er in het jaar 1855 werden gegraven of getrokken; 2e. soort, 1e klasse, 25215 tonnen turf. 2e. soort, 3e klasse, 2877557 tonnen turf. En in het jaar 1856; 2e. soort 1e.klasse, 27628 tonnen turf. 2e. soort 3e.klasse, 3516405 tonnen turf. Uit deze cijfers blijkt wel, dat er in het jaar 1856 aanmerkelijk meer is geproduceerd dan in 1855. Twee der ergste missatanden voor de veenarbeiders waren wel, de gedwongen winkelnering en het veelal gedwongen of opgedrongen drankmisbruik. De gedwongen winkelnering bestond ook wel voor sommige andere catagoriën van arbeiders, maar toch de veenarbeider vooral, was daar de dupe van. En dan welin de eerste plaats de arbeiders uit de plaats zelf, meer dan de buitenlandsche arbeiders, die in los verband van de ene werkgever naar de andere trokken en niet door een woning en de werkloze winterdagen, verplichtingen hadden of kregen aan de verveners, hun werkgevers in de zomermaanden. In verband met het landelijk bestaan der gedwongen winkelnering verzamelde de Regeering in het jaar 1888 gegevens over deze wantoestanden, teneinde zich zoo volledig mogelijk op de hoogte te stellen van de misbruiken, welke in somkige streken van het land daaromtrent bestaan. Te dien einde stuurde de Commissaris des Konings in deze provincie op 26 Julij 1888 een vijftal vraagpunten ter beantwoording aan de Burgemeester dezer gemeente.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 526 De enquête geeft ons een beeld van de gedwongen winkelnering in die jaren in deze gemeente, met name in de veenkolonie Dedemsvaart. Het naar aanleiding hiervan gegeven "beeld" moeten wij wel als het meest rooskleurige dat gegeven kan worden, beschouwen, daar zeer veel werknemers, de arbeiders, de gestelde vragen niet volledig durfden beantwoorden wanneer dit te veel in het nadeel van hen werkgever, tevens winkelier was. Bovendien vroeg men geheimhouding over de afgelegde verklaringen. Het was toen ook al zo, dat "wiens brood men eet, diens woord men spreekt". Hieronder volgt het resultaat dezer enquête, echter met weglating van de namen van de arbeiders en van hen werkgevers, verveners-winkelier en landbouwerwinkelier. Wat betreft deze laatsten waren er maar een paar gevallen in deze gemeente. Het kwaad schuilde meer in de veenderijen. Ook de meer intieme bijzonderheden zijn in het officiële rapport niet vermeld. Vraag1. Worden in uwe gemeente aan werklieden toekomende loonen zomtijds geheel of gedeeltelijk op andere wijze dan in Nederlandsche geldspecie of munt- of bankpapier uitbetaald? Antwoord; Gedeeltelijk op andere wijze en wel bij een zevental werkgevers. (worden met name genoemd). Vraag 2. Ten aanzien van welke bedrijven? Antwoord; Ten aanzien van verschillende veenderijen en vaste arbeiders in het landbouwbedrijf. Vraag 2a. Sedert wanneer is dit het geval? Antwoord. Dit is verschillend; wat de veenderij betreft zijn er sedert ongeveer 20 jaren terwijl er ook bestaan sedert 1879 en 1886, wat het landbouwbedrijf aangaat bestaat dit bij ééne familie reeds een 30 tal jaren. (Opgegeven werden de bestaande winkels). Vraag 2b. Waarin bestaat de uitkeering van het loon? Antwoord. In kruideniers-, brood- en andere meelwaren, klompenbons, vrije woning en genot van een stuk grond. Vraag 3. Wordt in Uw gemeente door werkgevers een rechtstreeks of zijdelingsche dwang uitgeoefend op hunne werklieden om zich in bepaald aangewezen winkels hunne benoodigdheden aan te schaffen? Antwoord; Door het bovenbedoelde zevental werkgevers wordt rechtstreeks dwang uitgeoefend op hunne arbeiders om hunne benoodigdheden in bepaald aangewezen winkels aan te schaffen. Vraag IV. Ten aanzien van welke bedrijven en sedert wanneer is dit het geval? Antwoord; Zie vraag II. Vraag IVa. Waarin bestaat die dwang? Antwoord; In langzamerhand mindere verdiensten, totdat ten laatste geen werk meer wordt verstrekt en de arbeider daardoor ten slotte ook zijn woning, die in den regel het eigendom van de werkgever is, ontruimen moet. In de oorspronkelijke antwoorden op de vragen betreffende "gedwongen winkelnering" vermeld op de pagina's 15 en 16 van het artikel over de veenarbeiders worden de namen genoemd van de betrokken verveners-winkeliers. Aangezien ik het artikel over de veenarbeiders geschreven had, om het ook te publiceren in de courant, had ik daarin geen namen genoemd, omdat de nakomelingen van deze winkeliers nog op heden in Dedemsvaart en elders leven. Ook in het artikel bestemd voor het Gemmentebestuur heb ik de namen weggelaten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 527 Evenwel heb ik later gedacht, de geschiedenis van de gemeente wordt gevormd, is een wergave van feiten, gebeurtenissen en omstandigheden uit het verleden, welke zo volledig mogelijk dienen weergegeven te worden. De namen genoemd in de verschillende antwoorden, vermeld ik hier afzonderlijk zodat het aan Uw College wordt overgelaten te beoordelen of deze namen als vertrouwelijk beschouwd bijgevoegd kunnen worden, of dat het minder gewenst is ze te vermelden. Pagina 15, antwoord op vraag 1. Arie van Haeringen, (deze had zelf geen winkel, doch stuurde zijn arbeiders naar de winkel van een familielid, Roozeboom), B.H. Scholte, Johannes Padding Klaas Haveman, Roelof Mulder, Willem Mulder en J. de Lange. Pagina 15, antwoord op vraag 2. Bedoeld worden de winkels van de bovengenoemde personen, terwijl de ééne familie, genoemd in het landbouwbedrijf van de familie Mulder. (waarschijnlijk de familie Mulder in de Mulderij). Pagina 16, antwoord op vraag V. Klaas Haveman. Pagina 16, antwoord opvraag VI. Mannes Dorgelo. Pagina 16, antwoord opvraag VII. Klaas Haveman en Roelof Mulder. In de notitie's gemaakt voor de beantwoording der opgegeven vragen, heb ik de volgende namen van veenarbeiders gevonden, welke ondervraagd zijn geworden; T.Nieuwenhuis, E. Kelder, Derk Seinen, Johannes en Joseph Padberg, H. Bijker, Gerrit van Laar, H. van Tholie, Harm Kok, L. de Munnink, G. Schippers, K. Bouwman, Jan Wesse, Berend Kurk, G. Kooi, H. Kloek, Harm Bruins, G. Kracht, Peter Goudbeek, H. van Appeldoorn, Peter Jans en M. Compagne. De verveners J. B.Minke en H.J. Minke, worden in de notitie's genoemd als degenen die hun arbeiders vrij laten om te gaan winkelen an als werkgevers, die de arbeiders met geld betaalden. Woordelijk staat aan het slot van de notitie's betreffende het onderzoek; "Arbeiders niet gaarne weten zij bovenstaande verklaringen aflegden uit vrees voor ongenoegen met de werkbazen". Tot zover deze aanvulling op de antwoorden op de gestelde vragen.

Vraag IVb. Worden de benoodigdheden aan de werklieden ook op crediet verstrekt? Antwoord; Ja, in de winter, om in de zomer te worden aangezuiverd. Vraag V. In hoever worden de waren in de aangegeven winkels en de waren of genietingen, waarin het loon wordt uitbetaald, den werklieden tegen hoogere prijzen berekend dan in den regel elders in Uwe Gemeente daarvoor besteed worden? Antwoord; Over het algemeen worden de waren tot concurrente prijzen berekend, een enkele uitzondering bestaat hierop bij een winkelier, die zijns arbeiders de winkelwaren 1 á 2 cent per halve Kilogram duurder verkoopt, dan in den regel elders in deze gemeente besteed wordt. (de naam van de winkelier wordt genoemd). Vraag VI. Komen in Uwe gemeente nog andere dergelijke misbruiken als de hierboven onder III, IV en V genoemde vragen voor, zoo ja, welke en ten aanzien van welke bedrijven? Antwoord; Neen, behalve dat één winkelier-eigenaar van arbeiderswoningen, deze laatsten zoveel mogelijk verhuurt, onder de voorwaarde, dat de huurder de benoodigheden in zijn winkel aanschaft. (naam wordt genoemd). Vraag VII.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 528 Waar het loon geheel of gedeeltelijk wordt genoten in vrije huisvesting of genot van een flink stuk grond, bestaat dan daartoe dwang en,zoo ja, is de waarde die daarvoor in rekening wordt gebracht in overeenstemming met den gewonen huurprijs? Antwoord; Daartoe bestaat dwang; de arbeider moet wonen in de aangewezen woning van de werkgever en heeft daarbij steeds een stuk grond in gebruik, de waarde die daarvoor in rekening wordt gebracht is in den regel verre beneden den gewonen huurprijs. Hierop bestaat een uitzondering bij een paar werkgevers, die meer dan den gewonen huurprijs aan den arbeiders in rekening brengen. (nemen worden genoemd). Hieronder volgen enkele uitlatingen van over de vraagpunten gehoorde arbeiders van Dedemsvaart; "Velen halen ij de winter winkelwaren en hebben dan des voorjaars een schuld van f 40 á f 50 bij hun werkgever. Dit bedrag moet dan weer in de zomertijd van het loon worden afgehouden". "een der winkeliers laat aan zijn arbeiders, de winkelwaren in het veld brengen. Dit moesten de arbeiders om de beurt doen. Ze kregen hiervoor 20 centen en een borrel". "een winkelier-werkgever zegt; "niet in de winkel, dan ook geen werk". "een der winkeliers-werkgever verstrekt alléén maar winkelwaren en zegt daarbij, "geld hebben jullie niet nodig". Ook gebeurde het wel, dat de werkgever zelf geen winkel had, maar dan zijn arbeiders naar de winkel van een familielid stuurde met briefjes of bonnen. In verband met de "gedwongen winkelnering" is evenals in 1888 in 1912 door de Regering wederom een enquête ingesteld, waarvan in datzelfde jaar een brochure is uitgegeven voor rekening van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. In deze brochure wordt ook de veenkolonie Dedemsvaart nog wel genoemde, doch gegevens worden hierover niet vermeld.Blijkbaar was de vervening in 1912 hier niet meer van zoveel betekenis. Schrijver dezes, heeft uit deze brochure van statistisch cijfermateriaal enige gegevens opgetekend, weergevende de toestanden in 1912 in de Drentsche venen en ook nog uit deze omgeving, Hardenberg, welke toestanden kunnen worden beschouwd als een spiegelbeeld van de tijd, toen in Dedemsvaart, de vervening nog in vol bedrijf was, zoals in 1888. Het zijn slechts enkele grepen uit het overigens zeer dorre cijferverhaal. "het kruinen der turven naar het schip geschiedt door mannen; arbeiders die door den in dienst van den vervener zijnden "schuiten-kruier" worden aangenomen. Zijn er in den drukken tijd miet voldoende mannen beschikbaar dan verrichten ook wel vrouwen dezen zwaren kruiers arbeid. De turven worden in het scheepsruim gestort en dan altijd door vrouwen "gestoegd" (in het ruim gestuwd, feitelijk opgestapeld) en "geloegd" (gestapeld als bovenlading). Hiertoe is een bijzondere handigheid nodig, die de vrouwen en meisjes in ruime mate bezitten. Immers zo'n hoge bovenlading turf moet goed hecht en stevig in alkaar zitten want daar caart de schipper overal mee heen. Deze vrouwenarbeid wordt binnen den kortst mogelijken tijd verricht en is door de haast afmattend. De schippers, die het grootste belang bij een snel laden hebben, loven voor hard werken premies uit, vaak in den vorm van jevener. Niet zelden zijn de vrouwen bij dezen arbeid werkzaam "van zon tot zon". (van zonsopkomst tot zonsondergang). Hiermede wordt in normale omstandigheden een loon verdiend van f 3 per dag". Over het drankmisbruik. "Hetzelfde geschiedt bij het schipladen. Elke schaft minstens gaat de flesch rond. Voor het laden van kleine turf word betaald f 1,10 per dagwerk met verstrekking van sterke drank, f 1,40 per dagwerk zonder verstrekking van sterke drank.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 529 Voor het laden van "kwartiersturf"; f 1,60 per dagwerk met verstrekking van sterke drank, f 2- per dagwerk zonder verstrekking van sterke drank. Er wordt dus 25 tot plm. 30% van het loon als kosten van de vrije borrel gerekend". Enkele verklaringen van winkeliers-werkgevers in verband met de gedwongen winkelnering. "Mijn arbeiders zijn geheel vrij, ofschoon hun natuurlijk wel gezegd wordt; gij hebt in den winter vrediet gehad, nu moet ge ook gedurende de zomer koopen". "Als ze niet bij mij koopen, geef ik hen het volgend jaar geen werk". "Ik heb het liefst menschen, die bij mij koopen en die zorg ik te krijgen; er is dan ook geen enkele die niet bij mij koopt". "Ik dwing ze niet, maar wel zeg ik hun, dat zij zedelijk verplicht zijn bij mij te koopen wat ze noodig hebben". "als een arbeider niet in den winkel komt, is het al dadelijk een heel slechts bewijs; dan blijkt daaruit dat de verstandhouding niet goed is en dan wordt de arbeider ontslagen; omdat hij door zijn wegblijven bewijst, geen ontzag te hebben voor zijn patroon". Tot zover gegevens uit de Drentsche venen in 1912. Dan nog een uitlating van een paar arbeidersvrouwen meer uit deze omgeving. "Dezelfde overweging die de werkgevers noopt om den broodverkoop in de tweede plaats ter hand te nemen, is ook een reden waarom zij de levering van manufacturen slechts dan bevorderen, indien zij zeker zijn dat er na de levering van gewone winkelwaren nog een behoorlijk tegoed is. In dat geval aanwezig dan is ook de pressie groot. "Waag het maar niet, zoo verklaarde een arbeidersvrouw, een stuk goed aan te trekken, dat niet bij hem gekocht is, want dan krijg je dadelijk een uitbrander". Een ander zeide; "Ik heb voor mijn jongen een confectiepakje gekocht in Hardenberg, maar daar heb ik wat over moeten hooren". Tot zover over deze ernstige misstanden in de veenderijen; het drankmisbruik en de gedwongen winkelnering. Toch meen ik, dat voor het leveren van brood en winkelwaren, door de verveners, dan alléén het behalen van financieel voordeel en van "macht" over hun werkvolk. Ik stel mij voor, dat deze winkelnering door de verveners in het begin van de vervening is ontstaan uit bittere noodzaak. Deze eerste verveners in de wilde woestenij, deze pioniers, moesten in het begin zorgen voor alles wat hun werkvolk nodig had. Immers geen enkele winkelier of zakeman was nog doorgedringen in deze onherbergzame oorden. En toch moesten de arbeiders in het veen, iedere dah van levensmiddelen en andere benodigheden worden voorzien. Deze omstandigheden zullen er zeker toe hebben bijgedragen, dat de oorspronkelijke vervener daarvoor zelf moest zorgen en winkelier werd, met gevolg geldelijk gewin voor de werkgever en verbondenheid voor de arbeiders. Ongeregeldheden en werkstakingen, ze keamen geregeld voor in de veenderijen, zowel hier te Dedemsvaart als elders. Vermelde ik reeds de stakingen in 1836, 1840 en 1850, ook in later jaren kwamen deze nog al eens voor. Men had er toen echter een ander woord bij in gebruik,n.l. "bollejagen". Dit woord, in geen enkel opzicht "staking" aanduidende, is volgens het woordenboek; "het werk staken in de Friesche venen" en ook; "ze gingen bollejagen" wat betekende, andere veenarbeiders tot staking overhalen. Ik kwam dit woord hier het eerst tegen in het volgende schrijven van 31 Maart 1895 van de Officier van Justitie te Zwolle aan de Burgemeester van Avereest, waar deze schrijft; "De tegenwoordige Gemeente-veldwachter van Blokzijl, J.C. Stuiver, solliciteert om Rijksveldwachter te worden. Daar hij naar ik meen, vroeger in Uw gemeente heeft gewoond, zou ik gaarna uw oordeel over hem vernemen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 530 Uw vroegere gem. Veldwachter de Ruiter zegt, dat Stuiver, vroeger bij het bollejagen der veenarbeiders in Uwe gemeente, speciaal bij den aanval op de woning van den vervener Minke een der voorste belhamels is geweest. Beleefd verzoek ik U Ed. Achtb. mij Uw oordeel ever dien persoon mede te deelen en wat u van hem bekend is". Het antwoord van de Burgemeester van Avereest op dit schrijven was negatief, want de zich van bollejager tot gemeente-veldwachter van Blokzijl opgewerkt hebbende, J.C. Stuiver, bleek niet tot de inwoners van Avereest, maar vermoedelijk van Ambt-Hardenberg te hebben behoord. De werktakingen in de venen in deze en aangrenzende gemeenten van 1901 en 1903 wil ik nog slechts even aanhalen. De stakingen ontstonden in de Krim en sloegen naar hier over, of dreigden zulks te doen. Assistentie van Rijksveldwachters werd daarvoor ingeroepen. Verdere bijzonderheden heb ik niet gevonden hierover. Zo hebben honderden veenarbeiders hier in een lange reeks van jaren gewerkt in de veenkolonie Dedemsvaart. Velen, bijna allen zijn ongenoemd, nog meer, geheel onbekend gebleven. Toch wil ik één van die turfwerkers noemen en naar voren halen. Die ééne turfgraver is Jan ter Vaart. Als veenarbeider kwam Jan der Vaart in 1823 naar deze gemeente uit zijn geboorteplaats Hooggeveen. Wanneer ter Vaart, daar het levenslicht heeft aanschouwd is niet recht duidelijk. De bevolkingsregisters spreken van 10 Oktober 1781. Volgens het overlijdensregister was dit 1776. Reeds voor dat het kerkgebouw der Ned. Herv. Gemeente te Dedemsvaart in 1834 werd gesticht, werkte Jan ter Vaart op de zondagen als godsdienstonderwijzer onder het veenvolk. In de woonketen en andere verblijven, zocht ter Vaart zijn medearbeiders op en bracht daar op zijn wijze het Evangelie. Niet alle veenarbeiders waren echter gediend van de Godsdienstige bemoeiingen van de "zendeling" ter Vaart. Het ruwe veenvolk, soms niet helemaal nuchter, was hem niet allemaal welgezind en volgens overleveringen werd ter Vaart op zekere keer door minder goedwillenden in een veenput geworpen. Het gevolg hiervan was, dat toen Baron van Dedem dit ter ore kwam, Jan ter Vaart, op zijn zondagse omzwervingen over het veen vergezeld werd door een door van Dedem aangewezen opzichter. Jan ter Vaart genoot wel de bijzondere bescherming van Baron van Dedem. Later trad ter Vaart als godsdienstonderwijzer op in de "schuur van ten Have" staande naast de school van meester Jansen. (thans school Hoofdvaart). In 1834 werd Jan ter Vaart de naaste medewerker van ds. A. Hissink, de eerste predikant van Dedemsvaart. Jan ter Vaart is ongehuwd gebleven. Hij woonde alleen in de nabijheid van de school van meester Jansen. Tot 1854 was hij godsdienstonderwijzer, daarna leefde hij nog 7 jaren als ambteloos burger. Op 31 Augustus 1861 overleed in deze gemeente Jan ter Vaart, oud 83 jaren, zonder beroep, geboren te Hoogeveen. Bij deze aangifte van overlijden komt naar voren de bijzondere persoon Jan ter Vaart. Gebruik was in die jaren, dat een aangifte van overlojden werd gedaan door twee buren van de overledene, veelal twee getrouwde mannen. Het overlijden van Jan ter Vaart werd aangegeven door Herman Theodor Rudolf te Wechel, oud 26 jaren, zoon van dokter te Wechel en door Anthonie Lodewijk Hissink, oud 25 jaren, zoon van dominee Hissink. Deze twee jongemannen, zoons van de eerste burgers van Dedemsvaart, verzorgden de overlijdensaangifte van de oude veenarbeider, Jan ter Vaart. Jan ter Vaart is begraven op het kerkhof in de Mulderij en zoals hij het bij zijn leven als een bijzondere gunst gewenst had, in de onmiddellijke nabijheid van het graf van zijn vroegere weldoener en beschermer, Willem Jan, Baron van Dedem. Zo zijn ze heengegaan, die honderden, die duizenden veenarbeiders, die eenvoudige, ruige werkers uit het verleden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 531 Hun namen, ze zijn niet bekend, ze zijn niet vastgelegd of beschreven. Maar wanneer zij heden ten dage onze blik laten gaan over het wijde, vlakke land van Dedemsvaart, over die vruchtbare, frisgroene cultuurgrond, dan gaan onze gedachten onwillekeurig terug naar die tijd, toen deze zelfde onafzienbare vlakte bestond uit een bijna ontoegankelijk veenlandschap, begroeid met de schrale heideplant, het veemos, het wolgras en enkele armelijke boomgroepjes, dan zien wij voor ons geestesoog in dankbaar gedenken, al die mensen, die hier geleefd en gewerkt hebben en dit Dedemsvaart van thans mede tot stand hebben gebracht. Als laatste deel van dit artikel wil ik nog éénmaal teruggrijpen in het verre verleden van de veenkolonie Dedemsvaart, naar de jaren toen de eigenlijke veen arbeid in hoofdzaak werd verricht door de "bovenlanders", de mensen vanover de grenzen, uit Hannover, Westfalen, Oost-Friesland, Pruissen en hoe de staten van het Duitsche Rijk maar genoemd mochten worden. En dan denk ik hierbij eraan, hoe deze veenarbeiders, evenals de "hannekemaaiers" naar Holland en Friesland, naar deze streken kwamen, lopende op het bekende "poepenrijtje", over de Hessenwegen vanuit Duitschland. En over diezelfde Hessenwegen en in deze gemeente langs de van Rooijens-Hoofdwijk kwamen in de meidagen van 1940, weer de Suitschers de veenkolonie Dedemsvaart binnentrekken. Deze Duitsche soldaten, veelal nog jonge mannen, ze kwamen langs de vanouds bekende wegen naar hier. En dan vragen wij ons af, van hoeveel van deze jonge Duitsers, hebben vroeger de vader, de groot- en overgrootvaders hier gewerkt in de venen van Dedemsvaart? Onbewust en ongewild hebben toen reeds de vroegere veenarbeiders meegewerkt, tot het begaanbaar maken van de wegen van deze streken voor hun nakomelingen op 10 Mei 1940.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 532 Bijlag e b e h o re nd e b ij h e t artike l o ve r d e ve e narb e id e rs van De d e m svaart. In het orgaan, (mededelingsblad) van de Nederlandse vereniging tot beoefening van de sociale geschiedenis van Juni 1970, is een artikel opgenomen van Mej. Gerde van Asselt te Driebergen, over de arbeidsonlusten van 1840 in de veenkolonie Dedemsvaart. Dit artikel is mede samengesteld uit gegevens van het door ondergetekende geschreven artikel over de veenarbeiders van Dedemsvaart. Evenwel zijn door Mej.van Asselt nog andere bronnen aangeboord over dit onderwerp, o.m. in Duitsland, waar de meeste veenarbeiders van Dedemsvaart weg kwamen. Al met al, kwam het schrijver dezes voor, dit artikel van Mej.van Asselt als een bijlage van het door hem ingeleverde stuk over dit gedeelte van de historie van Dedemsvaart daaraan te verbinden. Hierbij zal uiteraard wel een gedeelte tweemaal werden vermeld, doch tevens het geheel vollediger worden weergegeven. Hierna dan het genoemde artikel van de oud-plaatsgenote, Mej. Van Asselt. De Heer P.Van Schalk zegt in zijn artikel in het Economisch-Historisch Jaarboek van 1969, (32e dl.) over de ekonimische betekenis van de turfgraverij in Nederland, terecht, dat de Overijsselse veenkoloniën altijd minder belangstelling hebben getrokken dan de Groningse en de Drentse koloniën. Toch is dit jammer, want de gegevens over de veenkolonie Dedemsvaart zouden in menig opzicht, het totaalbeeld van de veenklonisatie in de Noordelijke provinciën kompleteren. Ten dele kunnen deze de algemene lijn bevestigen, maar deels ook zijn er, soms kleine, afwijkingen die hun invloed gehad zullen hebben. Ik zou mij b.v. kunnen indenken, dat het veenreglement van 1837, hoewel het niet de goedkeuring kreeg van Gedeputeerde Staten van Overijssel, het sluitstuk heeft gevormd van de gehele ontwikkeling der plaatselijke veenreglement, voor de wettelijke regeling in veenschappen en veen polders tot stand kwam. Stemfoort (1) zegt in zijn Handboek, dat de veendirekties, zoms onder de naam van Volmagten, Compagnons of Hoofdcommissie, werden samengesteld uit "zekere getal kundige en zoo mogelijk voorname veen eigenaren . De Keur op de veengraverijen in de kolonie Smilde van 1829 bevestigd dot. Maar het Reglement of Plaatselijke Keur op de veengraverij in de gemeente Avereest, dat in de gemeenteraadsvergadering van 16 Januari 1837 werd aangenomen en ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten zal worden gezonden, spreekt van veen bazen en veeneigenaren. Dit blijken later uitsluitend veenbazen te zijn. Heeft deze veendirectie, door de andere samenstelling, anders gefunktioneerd dan elders? Er zijn in de loop van de 19e.eeuw veel onlusten aan de Dedemsvaart geweest waarover wij meer of minder uitvoering kunnen worden ingelicht. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de sociale toestanden, ook gezien in de tijd, er dikwijls slechter waren dan elders. Heeft deze veendirektie een "hardere lijn" gevolgd dan b.v. in Drenthe? Het zou de moeite waard zijn dit, zo mogelijk, eens nader te onderzoeken. Over het gehele verloop van de staking in 1840 worden wij, dank zij de stukken in het archief van de Commissaris des Konings (Provinciaal archief te Zwolle) ingelicht. Hoewel, zoals wij zullen zien, het sluitstuk ontbreekt, kunnen wij ons toch wel een oordeel vormen. De vrhouding tussen het aantal Nederlandse en Duitse arbeiders schommelde in de loop der jaren; in 1840 zijn het voor het overgrote deel Duitsers geweest. Aan de Vaart werden zij "Bovenlanders" genoemd. Het waren de bekende "Hollandsgõnger". Tack (2) geeft hiervan de volgende definitie, die hij overneemt van Patje uit 1796; "Der Hollõndger ist ein Angehoriger der lõndlichen Bev÷lkerung nordwestdeutschlands, welcker wirtschaftlich wie sozial in der Landwirtschaft wurzult, und der zum Nebenerwerb auf gewisse Zeit im Jahre nach den Niederlanden auf Arbeit zicht...... Angeh÷rigkeit zu dem Landwirtschaft dienenden Teil der Bev÷lkerung und periodische Wanderung auf Nebenerwerb sind die Hauptmerkmale des Hollandgõngers". De Bovenlanders waren voornamelijk afkomstig uit Ladbergen, graafschap Tecklenburg en uit Lingen. De Lingense mannen waren Roomsch Katholiek, de Tecklenburgers, die de minderheid vormden, Evangelisch. De Ladbergers waren beroemde veenarbeiders.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 533 Ze gingen zelfs naar Rusland en Zwitserland om de mensen daar het graven te leren. Als men het vak dan kende werden de Ladbergers weer afgedankt. In ons land was dat niet het geval. Vooral tussen Ladbergen en Dedemsvaart schijnt een jarenlange band te hebben bestaan. Enkele jaren later, in 1846, klagen de veenbazen wel dat duizenden guldens door vreemdelingen worden weggehaald en dat men niet moet denken dal alleen buitenlanders voor dit werk geschikt zijn, maar wanneer er werkloze arbeiders uit Waardenburg komen, worden deze, tot groot verdriet van de Burgemeester, niet aangenomen. Hij schrijft aan zijn collega te Waardenburg "Het is te betreuren, dat deze, onze poging tot welzijn van onze beide gemeenten niet is mogen gelukken en men immer de Voorkeur aan vreemdelingen wil geven". In 1840 waren het ook de "vreemdelingen" de Duitse "gasarbeiders" die het werk deden. Het aandeel van de inlandsche arbeiders aan de staking is blijkbaar gering geweest. Vermoedelijk waren de Hollanders in die tijd al geen seizoenarbeiders meer, in die zin, dat ze, na afloop van de graafperiode, weer vertrokken. Deze mensen woonden er en werkten ook bij de verveners voor de andere werkzaamheden, zoals het "bonken", of zij hadden een eigen klein bedrijfje. In zekere zin waren zij nog afhankelijker van hun werkgevers aan de Bovenlanders. Tack zegt (pag. 168) dat alleen in Smilde het loon van te voren werd vastgesteld. Elders was het de gewoonte, in het begin van de graafperiode, wanneer er al enkele weken was gewerkt het loon te bepalen. Dit had voor de arbeiders het grote nadeel dat het dan meestal te laat was nog ergens anders werk te vinden. Het blijkt dat de Ladbergers in 1840 getracht hebben deze gewoonte te doorbreken. De veendirectie van Smilde, waar dus wel van tevoren het loon mocht worden vastgesteld, heeft in het begin van het jaar naar Ladbergen geschreven en om een zevental ploegen gevraagd. De Ladbergse ploegbazen schrijven dit naar Dedemsvaart, aan F.Boterman in een brief van 16 Februari (zie Bijlage A). Zij betrichten dat de Smilder Veen directie 21 st. voor de gravers heeft geboden en 16 st. voor de omloop. Wij mogen aannemen dat dit waar is. Frederik Boterman schrijft 25 Februari namens alle veenbazen terug. (Zie blijlage B.) Boterman was zelf veenbaas, winkelier en assessor van de gemeente. Vermoedelijk is hij in deze laatste kwaliteit, secretaris van de Veendirektie geweest. Hij antwoord echter niet namens de Veendirectie, maar namens de gezamenlijke veenbazen. Misschien heeft Boterman niet uitsluitend de verantwoordelijkheid op de "direkteuren" willen leggen. Mogelijk ook, omdat Gedeputeerde Staten in Januari 1837 de Plaatselijke Keur hadden afgewezen en de Veendirektie dus nu officieel was erkend. De veenbazen willen zich niet verbinden tot het geven van een hoger loon dan het vorige jaar, maar Boterman schrijft wel; "Wanneer er in de Smilde meer per dagwerk betaald wordt dat het vorige jaar zullen wij ook betalen, echter niet gerekend na 3 á 4 ploegen". En hij schrijft verder; "Doch was de Veendirectie van de Smilde bepaald zullen wij gezamenlijk geven". De arbeiders schrijven terug; "Of wij evenwel vertrouwen dat Ued.tot 1 gulden zult overgaan zoo was het ons dog zeer lief als Ued. door een briefje ons daarop kondt berusten opdat wij het volk beter berusten en te samen houden kunnen. (Zie bijlage C.) Zij schrijven, dat al vele ploegen uit elkaar zijn gegaan en zich verbonden hebben voor Smilde. Zij vechten voor een verhoging van hun karige loon met 5 ct. per dagwerk. De veenbazen schijnen geen antwoord gegeven te hebben en laten hen overkomen. Begin April zijn de arbeiders aangekomen en zij zijn aan het werk gegaan zonder een vaste toezegging te hebben gekregen. Eind April blijkt dat de Veenbazen niet meer zullen betalen dan het vorige jaar. Is er kontakt geweest met de veendirectie te Smilde?

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 534 Daarover zijn geen mededelingen gevonden, maar er wordt nergens gezegd dat de veendirectie in de Smilde evenmin meer betaalde. De arbeiders nemen het niet en 29 April breekt de staking uit. De stukken zwijgen over de rol die de weinige Hollandse arbeiders gespeeld hebben. Mr. C.W. Baron van Dedem, de burgemeester, woont dan nog op de Rollecate in den Hulst, maar hij is in het dorp als de turfwerkers op 29 April de arbeid neerleggen. Zij vragen 5 ct. meer loon per dagwerk of het hun toekomende loon, met de bedoeling te vertrekken. De Burgemeester is niet ongerust, hij deelt mee dat de mensen rustig zijn, "zij bedreigen niemand". Later zal ij schrijven, "niemand der inwoners vreesde, dat die menschen geweld zouden gebruiken en ook gene verlangde de militaire macht. (zie bijlage D.) Van Dedem, opgegroeid in de veenstreek, zoon van de man die dit gebied heeft opengelegd en ontgonnen had wel vaker onrust en relletjes meegemaakt. Misschien is in zijn hart sympathie voor de menschen, die in den vreemde met zeer hard werken, een zeer karig loon verdienden. "Ze hadden begrepen dat ze meer moesten verdienen" zegt hij. Maar de veenbazen wilden niet betalen en de staking ging door. 1 Mei is er vergadering van notarissen te Dedemsvaart en burgemeester van Dedem, die ook notaris te Nieuwleusen is, is van plan er heen te gaan. des Ochtens heeft hij nog bericht gekregen van assessor Boterman, dat alles rustig was en "dat de menschen denkelijk des namiddags hunnen arbeid zouden hervatten". De burgemeester zal, over Zwolle, vermoedelijk per rijtuig, naar Dedemsvaart gaan. Hij vervoegt zich eerste bij de Gouverneur, Mr. Jakob Hendrik, graaf van Rechteren van Appeltern, waarschijnlijk met de bedoeling deze in te lichten over de situatie aan de Vaart. Anderen blijken hem te zijn voor geweest; de heren Helmich, Eekhout en van Sonsbeek, grote veeneigenaren, die te Zwolle woonden. Deze zullen wel door hun veenbazen op de hoogte te zijn gebracht. Er zit voor Burgemeester van Dedem een zeer onprettige kant aan de zaak, want deze heren, die er zelf niet geweest waren, blijken de toestand heel war ernstiger te vinden dan de Burgemeester. Zij hebben de Gouverneur verzocht de Militaire magt te zenden. En deze heeft reeds aan dit verzoek voldaan- kennelijk zonder eerst inlichtingen in te winnen bij de Burgemeester en zonder hierover met deze te overleggen. De Heer Generaal-Majoor Provinciaal, Kommandant van Overijssel te Zwolle, van Duynen, is verzocht een Detachement Dragonders naar Dedemsvaart te sturen. En hiermee is het militaire apparaat in werking gesteld. De Directeur Generaal van Oorlog, Schuurman, wordt verwittigd, evenals de Minister van Binnenlandsche Zaken. De Procureur-Generaal bij het Provinciaal Gerechtshof in Overijssel, P.M. van Goens, wordt op de hoogte gebracht. De Burgemeester zal later nog een boze brief van hem krijgen. De Prins-Veldmaarschalk wordt eveneens geinformeerd. Deze geeft na enkele dagen de wens te kennen "om te worden onderigt welke de oorzaken zijn van de ontevredenheid welke bij de bovengenoemde turfwerkers bestaat". De Gouverneur draagt de Burgemeester op naar Dedemsvaart terug te keren en daar de dragonders of te wachten. De Gouverneur beschouwt het zenden als een voorzorgmaatregel, "want de afgelegenheid van het oord en de minder gebaande weg in onafzienbare veenen zouden een tijdige hulp anders wellicht onmogelijk hebben gemaakt". (Zie bijlage E). In onze tijd verbazen wij ons dat niemand van de verantwoordelijke personen eens ter plaatse is gaan kijken. De dragonders komen uit Deventer, via Ommen, langs de Ommerschans en de herberg van Kruizinga (het Later genoemde Balkbrug) waar zij rechtsaf het jaagpad langs het kanaal zullen zijn gegaan. Een verharde weg was er toen nog niet.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 535 We kunnen ons de beroering wel voorstellen. De Cavalerie patrouilleert langs de vaarten, langs de wijken en overal waar de turfwerkers bijeen gekomen zijn. Ook dan wordt gerapporteerd dat de menschen rustig zijn. Indien het al maar moge zijn dat dien jaren later geweld en schenderijen plaats gevonden hebben, we krijgen duidelijk de indruk dat dit in 1840 niet het geval is geweest. Het grootste deel van de Duitse arbeiders, waaronder de Lingense, was Rooms-Katholiek. De Protestanten, zoals de Ladbergers, waren hier grotendeels Evangelisch. Maar zij vormden de minderheid. Of de Nederlands-Hervormde Predikant in die periode kontakten onderhield met het Protestantse deel is niet na te gaan. De Pastoor heeft er zich kennelijk wel mee bemoeid. Hebben de arbeiders met hem overlegd en hoe stond hij tegenover de staking: Hij heeft blijkbaar raad gegeven en gezegd; "Ga niet aan het werk voordat ik het zeg". Wij menen dit te mogen konkluderen uit de laatste brief, die de Burgemeester over deze zaak aan de Gouverneur schreef. Een deel van de arbeiders, waaronder waarschijnlijk de Ladbergers, is dan al weer aan het werk gegaan. De mannen uit Lingen nog niet. Deze mensen zijn blijkbaar overtuigd van hen recht, want op 5 Mei gaan twee hunner nar de Gouverneur om deze hun belangen voor te leggen. Zouden de eenvoudige mannen anders naar "de Graaf" zijn gegaan en het advies hebben gevraagd van een advocaat? Zij moeten zeker zijn geweest van hun zaak. Gouverneur van Rechteren belooft voor een regeling te zorgen en hij verzoekt de afgevaardigden inmiddels aan het werk te gaan. (Zie bijlage F). Hij zal de Burgemeester vragen door de veenbazen "stellige, schriftelijke opgaven te laten doen, zodat er geen misverstanden komen. Ook vraagte hij de Burgemeester of de veenbazen bereid zijn aan de door hem te trekken regeling te onderwerpen. Voor of na het bezoek aan de Gouverneur gaan de beide Duitsers naar de advocaat Mr G.D. Jordens. Deze staat, wat de uitbetaling van het loon betreft, blijkbaar aan de kant van de arbeiders. Maar de kern, de hoogte van het loon, komt in het advies niet ter sprake. (Zie bijlage G.). Wel zegt hij dat ook de vreemdeling recht heeft op bescherming volgens de wetten des lands. Men had in feite het reeds verdiende loon moeten uitbetalen aan diegenen, die wilden vertrekken. Burgemeester van Dedem maakt zich zorgen over het advies van de advocaat, dat veel kwaad gedaan zou hebben. Hij ztelt zich nu, om welke reden ook, tegenover de arbeiders en vraagt de Gouverneur de lieden, die de volgende dag opnieuw naar Zwolle zullen gaan, daar te houden, "want dan zou de zaak misschien spoedig beslist zijn. (zie bijlage H.). De Burgemeester heeft zich dus neergelegd bij de verlangens van de veenbazen. De verklaring die de 17 gezamenlijke veenbazen aan de Gouverneur zenden, doet ons vraagtekens stellen. De veenbazen geven toe beloofd te hebben dat ook zij meer zouden betalen, wanneer de Veendirektie in de Smilde meer per dagwerk zou betalen. Schuilt hier een addertje onder het gras? (Zie bijlage I). Wat zou eenvoudiger zijn geweest dan hier aan toe te voegen; maar deze betaalt niet meer, dus doen wij het ook niet. Daarover wordt gezwegen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 536 Tegen het advies van Mr. Jordens weigeren zij de veenarbeiders af te betalen, "aangezien zij worden aangenomen voor het hele veenseizoen en derhalve de turfwerkers geen betaling konden worderen alvorend dien tijd verstreken was". Was dit de ganbare omvatting of waren de Dedemsvaartse veenbazen van een hardere soort dan hun Drentsche of Groningse collega's? Zij gaan zich plotseling verschuilen achter hun principalen, "zij kunnen van de orde door hun principalen gegeven niet afgaan", zoals Burgemeester van Dedem schrijft. "De veenbazen voelen zich bezwaard UHEG, de verdere regeling over te laten, aangezien zij stellige orde van hunne princepalen volstrekt niet meerder te betalen of andere accoorden aan te gaan". (Zie bijlage I.). De Gouverneur wordt beleefd verzocht zich niet met hun zaken te bemoeien. Wel verzoeken de veenbazen opnieuw om medewerking voor een reglement "zoals ook in de Smilde al jaren bestaat". De Burgemeester ondersteunt dit verzoek. In Januari 1837 was het afgewezen en de toenmalige leden van Gedeputeerde Staten hadden geen enkele waardering ervoor kunnen opbrengen. (Zie bijlage K.). De arbeiders moeten toegeven: ze zijn 6 Mei weer aan het werk gegaan, na "verlof van de pastoor". De Burgemeester bericht dit de Gouverneur in een nogal raadselachtig briefje, Ex. 6 Mei 1840, nr. 1964.

Dedemsvaart, 6 Mei 1840. Ik heb de eer UHEG. te berigten dat gisteren meest alle ploegen hun arbeid hervat hebben, en op dit oogenblijk krijg ik de tijding, dat heden allen aan het werk gaan, daar de Heer Pastoor het verlof gegeven heeft om te beginnen, door 20 darwek te graven en slechts 19 uit te betalen, en dan wordt het niet gebroken en de veenbaas betaalt slechts 19 stuivers per dagwerk. (Wat moest zo'n eenvoudige veenarbeider voor 19 stuivers of 95 cent wel doen? N.l. 1 dagwerk turf graven, wat zoveel zeggen wilde als 45 stok, 1 stok is 365 turven, 1 dagwerk dus 45 x 365 turven of 16425 turven. (Wij, mensen van 1970, 130 jaren na deze vaststelling, kunnen zoiets moeilijk begrijpen). Daar nu de rust hersteld is, zoo zie ik geen (?) gevaan dat zij weder zullen beginnen, en ik ben zo vrij UHEGstr. in consideratie te geven, het Detachement Dragonders naar hun Garnizoen te doen retourneren. De Burgemeester van Avereest, get. C.W. Van Dedem. Aan Z.E. den Heer Gouverneur van de Provincie Overijssel. Welk verbond werd niet gebroken door voor de 20 gegraven dagwerken maar 19 uit te betalen? Is de konklusie te bond, dat er per dagwerk inderdaad 20 st. betaald moest worden? Er is iets zeer onduidelijks. Heeft de Burgemeester dit gevoeld? Hij had m.i. (G.v.A.) in de mededeeling aan de Gouverneur kunnen volstaan met alleen de hervatting van het werk te berichten. De Gouverneur, de jurist van Rechteren, heeft er blijkbaar geen aanstoot aan genomen. Veeneigenaren, Burgemeester en Gouverneur waren blij met de teruggekeerde arbeidsvrede. Nu kon er weer verdiend worden. Uit het gehele verloop blijkt, dat we hier niet te maken hebben met een uitbarsting van woede en ongeorganisseerd verzet, zoals er meermalen zijn geweest. Deze groep mensen is zich bewust geworden dat zij tekort werd gedaan en zij heeft met de wettige middelen, die haar ten dienste stonden, haar recht gezocht. Wat in later jaren de taak van de vakverenigingen zou worden, deed nu een aantal vertegenwoordigers, vermoedelijk enkele ploegen, n.l. een juridisch advies vragen en de bemiddeling van de hoogste provinciale ambtenaar. De Gouverneur is

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 537 nog al trots op zijn succes, ten onrechte hij heeft de arbeiders de rechtmatige steun toch onthouden. De tijd was nog niet rijp voor waardering van deze bewustwording.

Bijlag e A. Heel Geachte Vriend. Het zal Ued. verwonderd voorkomen dat UE deze letters zoo schielijk te handen komen dewijl Ue nog voor eenige dagen een brief van ons ontfangen hebt, maar de oorzaak daarvan is dat er heden twee brieven van de Smilde hier binne aangekomen waarin 7 ploegen verlangd worden, dewelke 21 st.voor de gravers en 16 st.voor de omloop en vast verspreken en niet gezegd, dat er nog niet wat bij zoude kunnen komen, daardoor is het volk ten deel zeer ongerust geworden, om te weten hoe groot de daghuur bij UE zal worden. Dus verzoeken wij Ued hierdoor vriendelijk dog met de andere daarover te spreken en zoo dra als mogelijk is over de daghuur te schrijven op wat wij het volk kunnen ter ruste spreken want wij hebben haar beloofd voorts aan Ued te schrijven en daar om te begeeren dat er dog schielijk moge antwoord volgen dis vertrouwen wij vast UE daarvoor zultzorge dragen dat er vaste bepaling van de daghuur van alle veenbazen ondertekend moge op handen gesteld worden op wat wij onze Verspreken aan het volk kunnen doen en der geen ploegen uit en ander gaan. Ook verzoekt Willem Peter vriendelijk de groetenis aan Bonn en hem dog te zeggen dat hij niet overkomt voor hem te graven dewijl hem het volk het welk hij aangenomen had alle uit en ander gegaan en na de Smilde wil en hij geen ander meer bekomen kan dewijl het volk alle te maal vast versproken is dus moet Bonn zik voor Peter om een ander ploeg omzien. Ik hope dat UE alles mogelijk zult doen om ons zoo schielijk als mogelijk te berigten waar mede wij het volk haare wenschen kunnen voldoen blojven wij met achting. Ue Geachte Vr¹nde get. Frederick Voskuhle Henrick Stienecke voor Copieconform De Assessor van Avereest F.Boterman. Ladbergen den 16 Februari 1840

Bijlag e B. Dedemsvaart, 25 Februari 1840. Uw brief heb ik zijn tijd ontvangen en volgens Uwlieden verzoek alle veenbazen aan de Vaart bij elkander geroepen, en hebben te samen over de daghuur gesproken waar mede ik Uwlieden kan doen weten dat er besloten is, de daghuur gelijk aan het vorige jaar is bepaald. Wanneer er in de Smilde meer per dagwerk betaald wordt dan het vorige jaar zullen wij ook betalen, echter niuet gerekend na 3 á 4 ploegen. Doch was de veendirectie van de Smilde bepaald zullen wij gezamenlijk geven. Verzoeke intusschen met veertien dagen omgaande berigt hoe het werkvolk hieromtrent denkt. Namens alle veenbazen. F Boterman. Voor copie conform de addessor van Avereest. F.Boterman.

Bijlag e C. Zeer geachte Vriend.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 538 UEd brief van den 25 Februari hebben zij ontfangen en daaruit vernomen wat de gezamenlijke Veenbazen over de Daghuur bealoten. Wij hebben met het Volk daarover gesproke, het welk alle te maal vast op 1 gulden per dagw. gerekend, en benne dus, heelemaal niet?? daarover te regt, wij hebben zoo veel mogelijk is gezocht de ploegen bij elkander te houden, en daarmede bereikt dat doen (?) al meere ploegen naar de Smilde gaan dewelke 21 st.belooft zijn, dat wij vast vertrouwen dat UEd weinigstens tot 1 gulden ook zult over gaan, daarmede zoeken wij thans het volk al nog de berusten en zullen dan ook in deze hope op tijd overkomen. Ook doen wij UEd te weeten dat Wilm Peter niet komt voor UEd te graven, indien hem het volk uit elkander gegaan is, en naar de Smilde gaat maar wij hebben er voor gezorgd dat een ander regthande ploeg daar voor tot UEd overveel ongerustheid onder het Volk. Of wij evenwel vertrouwen dat UEd tot 1 gulden zult overgaan zoo was het ons dog zeer lief als UEd door een briefje ons daarop kondt berusten, opdat wij het volk beter berusten en te samen houden kunnen. De tijd wanneer wij overkomen kunnen wij niet vaste bepalen, want wij moeten ons na de winter rigten overigens is ons voornemen tegen 2 of 2(?) April bij UEd te zijn. Voor F. Brauer kunnen wij voor Wiethof geen ander ploeg op doen. Met achting. UE Geachte Vrunde Geteekend Henrick Stienecker Ladbergen. Fredk. Vosk³hle. Den 8 Maart 1840. Voor Copie conform De assessor van Avereest F.Boterman.

Bijlag e D. 15 Mei 1840. Ter beantwoording van U Wel Ed. Gr. Achtb.missive, d.d.14 dezer no.1 heb ik de eer U te berigten, dat het mij bevreemd en leed doet, deze zoo zeer onverdiende en mij onaangename letteren te moeten ontvangen, aangezien de Turfwerkers in geenen deele deopenbare ruste en orde stoorden en ook het monste te vreezen was. En daar ik veronderstel U Ed. Gr. Achtb. in verkeerde denkbeelden omtrent deze zaak is, zoo neem ik de vrijheid dezelve te ontwikkelen. De Veenbazen in deze Gemeente nemen in den winter eenige ploegen aan, welke voor hen gedurende het veenseizoen den turfarbeid verrrigten, en wel tegen een bepaald loon per dagwerk. Die ploegen begrijpende meerder te moeten verdienen en zoo dat niet gelukkende hun afrekening verlagende, besloten hunne arbeid neder te leggen en de meerder gelden p.dag werk, of de afrekening te vragen, en tot dat einde den 29sten April des morgens omtrent eenen hun werk te staken en alsdan geen turf meerder te graven of de Heeren Eigenaren en Veenbazen moesten hen 5 ct. per dagwerk meerder beloven of hunne afrekening geven. Des morgens voor acht uur van dien dag was ik aan de Vaart, doch geen der Inwoners vreesde, dat die menschen geweld zouden gebruiken en ook geene verlangde de Militaire Magt. Den 1e Mei, de algemeene vergadering van Notarissen uit het Arrondissement Deventer zijnde, zoo besloot ik mij derwaarts te begeven, aangezien ik des morgens nog tijding kreeg, dat er geen gevaar te duchten was, en te Z. komende ontving ik den order van Z.E. de Heer Gouverneur dezer provincie om dadelijk naar Avereest te vertrekken, de Dragonders af te wachten en hen te vergezellen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 539 Dat mij Z.E. besluit bevreemdde zal geen betoog behoeven daar ik des morgens om acht uur van de Assessor F.Boterman, een der voornaamste veenbazen van Dedemsvaart berigt ontving, dat de bovenlanders niet wilden graven, doch er ook geen vrees bestond, zij geweld zouden gebruiken, en wel denkelijk des namiddags hunnen arbeid zouden hervatten. Mij, bij Z.E.vervoegende, zoo vernam ik, dat de Heeren Eekhout, Helmich en Sonsbeek aan Z.E.Gestr. de Militaire Magt hadden verzogt. U Ed. Gr. Achtb.zal ligtelijk begrijpen ik niet eerder U. Ed. Gr. Achtb. heb kunnen kennis geven dan dezelfde dag per missive no. 233, verzonden met de expresse dien avond aan de Vaart ontvangen, buiten welke ik U Ed. Gr. Achtb. welligt niet zoude hebben geschreven, als beschouwende het geen Polocie, daar het ten dien opzichte rustig was, maar die rust beviel de Heeren Veeniegenaren niet, dezelve bezorgde geene turf en den Veen eigenaren geene turf kunnende gegraven krijgen, moet zijne veene renteloos zien en kan die groote schatten niet verlangen, wie nu de gemaakte kosten moeten dragen, of de inwoners van de Dedemsvaart, of wel die, die de Militaire Magt inriepen en rustig in Zwolle bleven, zal nog een punt van overweging moeten uitmaken. Burgemeester van Avereest. (Deze brief zit in het Gemeente-archief van Avereest in het Copie-boek van de Burgemeester. Er staat geen aanhef boven, maar hij zal zonder twijfel gericht zijn aan de Procireur-Generaal van Goens).

Bijlag e E. Zwolle, 1 Mei 1840. De Gouverneur van de Provincie Overijssel. Gelet op het ingekomen bericht nopens de bestaande ontevredenheid onder de turfwerkers aan de Dedemsvaart, die tot buitensporigheden kunnen overslaan, welke van dien aard zouden worden, dat tot hanhaving der orde de assistentie van de militaire magt onmiddellijk zoude nodig zijn. Gelet op art.29 der instructie voor de Gouverneurs in de provinciën en de dien ten gevolge genomen maatregelen. Besluit 1e. Aan den Burgemeester der Gemeente Avereest te kennen te geven, dat onverwijls een detachement van 1 officier en 30 dragonders naar de Dedemsvaart zal worden gezonden om de openbare orde te handhaven en de rust te verzekeren en dat dit detachement welligt dezen avond zal aankomen, zijnde gedirigeerd op het Gemmentehuis aan de Dedemsvaart en komende van Ommen langs de Ommerschans. 2e. De Burgemeester van Avereest zalzich vanaf den ontvang dezes op voormeld Gemeentehuis moeten bevinden, de troepen afwachten, dezelve met overleg van den kommanderende officier doelmatig huisvesten om in geval van behoefte, spoedig bijeen en gereed te zijn, zullende voor die huisvesting de gewone betaling worden gedaan. 3e. De Kommandeerende officier van het detachement zal zich in betrekking stellen met den Burgemeester der voormelde gemeente en ter gelegenheid van onrustige bewegingen zal hij steeds door den Burgemeester vergezeld zijn. 4e. De Burgemeester zal, in geval van oppositiem het volk aanmanen tot rust en om uiteen te gaan, en hun voorhouden, dat, ingeval van verzet, de militaire macht van deszelfs wapenen gebruik zal maken. 5e. De militaire magt zal zulks evenwel niet anders doen, dan ingeval dit volstrekt noodig wordt geacht, om feitelijk verzet of aanval te keer te gaan, doch ook tevens zorgen, dat dezelve meester en de openbare gehandhaafd blijve, zullende diegene der aanvoerders van de onrustige bewegingen, welke men meester mogt worden, in verzekerde bewaring genomen, en aan den Heer Officier bij de arrondissements

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 540 rechtbank te Zwolle opgezonden moeten worden, alles onder inachtneming van art. 169 der Gronwet en art. 422 van het Wetboek van Strafvordering. 6e. De Burgemeester van Avereest zal dagelijks aan den Gouverneur een rapport van het voorgevallene inzenden, en bij bijzondere omstandigheden nog berigten. 7e. Afschrift van dit besluit te doen toekomen aan den Burgemeester van Avereest, en twee afschriften te zenden aan den Heer Generaal Majoor Provinciaal Kommandant van Overijssel, waarvan een exemplaar tot ZHEd. G. informatie, en het andere voor den Kommandant Officier van het detachement, terwijl eindelijk een afschrift zal worden gezonden aan den Heer Procureur-Generaal bij het Provinciaal Gerechtshof in Overijssel ter Informatie. De Gouverneur voornoemd, get. Rechteren.

Bijlag e F. Zwolle, 5 Mei 1840. Twee der turfwerkers aan de Dedemsvaart, welke tot diegene behoren, die het werk nog niet hervat hebben, zijn heden hunne belangen en gezindheid aan mij komen mededeelen en hebben de regeling van deze aangelegenheid aan mij overgelaten, en teffens op mijne voorspraak aangenomen de werkzaamheden te hervatten. Ik noodig U HWGeb. uit, om dit aan de veenbazen mede te deelen en hun stellige schriftelijke opgaven te vragen van de voorwaarden waarop en de prijzen, waarvoor zij wenschen de turfwerkers in hun werk te ontvangen, met bijvoeging van alle zoodanige opgaven en consideratiën, als tot regt verstand der zake en voorkoming van verder misverstand vereischt worden, terwijl zij verder zullen moeten verklaren of ook zij genegen zijn, zich aan de door mij te maken regeling te onderwerpen. Ik zal deze opgaven en verklaringen ten spoedigste tegemoet zien en ben voornemens de militaire zeer spoedig naar derzelve Garnisoen te doen terugkeeren. De Gouverneur van Overijssel w.g. Rechteren. Den Heer Beurgemeester van Avereest.

Bijlag e G. Advies van Mr Gerit David Jordens, advocaat bij het Provinciaal Geregtshof te Zwolle aan Hendrik Kalmet te Ambt-Lingen in Hannover, Willen Nekstwo te Ambt-Tekkelenbrug in Pruissen en Rudolf Reinitz te Nienkerken, Ambt-Herzen in Hannover woonachtig. Omtrent de vraag door dezen het hoofd dezer vermelde arbeidsmannen gedaan of de werkbazen aan de Dedemsvaart hen arbeiders konden dwingen om voor minder loon dan zij begeerden te laten werken, of zwaarder werk van hen te vorderen, als zij verrichtten wilden, moet ik het volgende antwoorden. Een der hoofdvoorwaarden van elke overeenkomst, en volgens onze bestaande wetten, luidens art. 1356 Burg. Wetboek, de toestemming van de geenen die zich verbinden, deze toestemming moet niet slechts omtrent den aard van het werk, maar ook omtrent het te verdienen loon aanwezig zijn, zoodat de arbeider nimmer en door niemand kan gedwongen worden, voor minder loon dan hij begeerd te werken. De beantwoording der tweede vraag, of de arbeiders hun loon niet des Zaterdans na den afloop van het dagwerk kunnen invorderen, is niet minder eenvoudig. Art. 1374 Burg. Wetb. zegt toch duidelijk dat alle wettelijk gemaakte overeenkomsten den geenen die ze hebben aangegaan tot wet strekt, is men derhalven overeengekomen wanneer het arbeidsloon moet betaald worden, dan moet het onzekere uitgelegd worden naar het geen gebruikelijk is, in het land alwaar de overeenkomst is aangegaan. Zulks volgens art. 1382 Burg. Wetboek. Ja zelfs wordt bestendig gebruikelijk bedingen geacht, stilzwijgend in de overeenkomst te zijn begrepen (art. 1381).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 541 Wanneer men deze regels toepast op den tijd wanneer men het verdiende loon kan ontvangen voor gedanen arbeid, dan kan het niet twijfelachtig zijn, of de betaaltijd voor dagloonen is hier te lande de Zaturdag avond na den afloop der werkzaamheden en de huurder, die, zonder dat men anders is overeen gekomen, weigert op dien dag voor den gedanen arbeid te betalen, handelt tegen de billijkheid en tegen de wetten en gewoonten des lands. Wanneer de week verstreken is, moet de arbeid betaald worden, en weigert de huurder hieraan te voldoen, dan moet hij er door den Regter toe gedwongen worden en moeten de, door de Arbeiders te doene Regtskosten veroordeeld worden, want al zijn deze ook vreemdelingen en buitenlanders de wet des Regts is ook voor hun niet gesloten daar het art. 4 der Grondwet hun gelijke aanspraak of be scherming van persoon en goederen geeft als ieder ander. Gegeven te Zwolle den 4 Mey 1840. Get.G.D.Jordens. Voor Copie Conform De Burgemeester van Avereest. get. C.W. van Dedem. Gisteren is een commissie van drie turfmakers naar Zwolle geweest, en hebben van den advocaat G.D.Jordens een schriftelijk advies mede gebracht, inhoudende dat de veenbazen hen zouden moeten betalen, en zij die konden dwingen tot afrekening, heden morgen heeft het volk weder een bij een komst, en wanneer zij gesterkt worden door de Advocaat zoude de zaak misschien een verkeerde wending nemen, en ik zende U H E G dit berigt ezpres opdat U H E G daaromtrent maatregelen zal kunnen nemen dewijl het wel te vermoeden is, die commissie nog heden weder naar Zwolle zal gaan, en konden als dan die personen gehouden worden, zoude de zaak misschien spoedig beslist zijn. (van Dedem aan de Gouverneur)

Bijlag e I. Dedemsvaart, 7 Mei 1840. Tengevolge van U.H.E.G. missive 5 dezer 1e. Afd. 1501 heb ik de eer U.H.E.G. de verklaring van de veenbazen in te zenden met de copiën der betrekkelijke missiven. De veenbazen vonden zich bezwaard UHEG. de verdere regeling over te laten aangezien zij stellige orde van hunne principalen hebben, volstrekt niet meerder te betalen of andere accoorden aan te gaan. Verders hebben zij mij U.H.E.G.medewerking in te roepen, opdat voor deze veenderij een reglement zoude worden ontworden, waardoor alle deeze moeyelijkheden zouden worden voorgekomen. Zoodra het detachement Dragonders van hier is vertrokken zal ik mij? U.H.E.G. over het een en ander te komen raadplegen. De Burgemeester van Avereest. C.W. van Dedem. Aan Z.E.den Heer Gouverneur van de Provincie Overijssel te Zwolle. Bijlage K. 7 Mei. De ondergeteekenden veenbazen aan de Dedemsvaart verklaren, de turfmakers te hebben aangenomen op de navolgende bepalingen, I. dat de gravers zouden genieten p. dagwerk 95 cents, en de omloopers 70 cents. II. Dat de veenbzen tevens aan de turfwerkers beloofd hebben, wanneer de Veendirectie in de Smilde meerder betaalde p. dagwerk, dat dan ook alhier zoo veele zoude gegeven worden. Wijders verklaren wij ondergeteekenden, dat wij niet genegen waren de turfwerkers af te betalen het werk dat zij reeds verrigt hadden, aangezien zij worden aangenomen voor het gehele veensaizoen en derhalve de turfwerkers geene betaling konden vorderen alvorens dien tijd verstreken was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 542 Daar echter de turfwerkers allen reeds aan den arbeid zijn zoo wordt er geoordeeld op dit oogenblik geene regeling te maken is, doch algemeen de ondergeteekende veenbazen voor anderen zijde, zoo kunnen zij ook van de orde door hun princepalen gegeven niet afgaan, maar daar de ondervinding leert dat een Reglement voor de veenderij, evenals in de veencolonie de Smilde sedert jaren bestaan heeft, van groot belang is, zoo nemen de ondergeteekenden nederig de vrijheid Z.E. den Heer Gouverneur te verzoeken dat ook hier een reglement moge worden ontworpen, waaraan iedere veenbaas zich zoude mogten houden. Tot bewijs dat de ondergeteekenden de ploegen opbovenstaande bepalingen hebben aangenomen, worden copie dier brieven bij dezen overgelegd. Gedaan en geteekend te Dedemsvaart den 7 Mei 1840. Tot zo ver het artikel van Mej. Van Asselt over de onlusten onder de veenarbeiders van Dedemsvaart in 1840. Blad. 1. Zie I. Stemfoort. H.L. Handboek voor de veengraverij en landontginning in de hooge veenen en al wat daartoe behoort. Assen, van Gorcum, 1847, p. 73. Blad. 2. Zie 2. Tack. J. Die Hollandsganger in Hannover und Oldenburg; ein Beitrag zur Geschichte der Arbeiter-Wanderung, Leipzig, 1902. P. 139.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 543 Ve e narb e id e rsg e re e d sc h ap . Toen voor enkele dagen door wethouders Postma aan schrijver dezes werd gevraagd, het veenarbeidersgereedschap, hetwelk in de wethouderskamer van het Gemeentehuis te Dedemsvaart stond te omschrijven, ben ik daar op ingegaan. Het bleek mij evenwel, dat hier veel bij was, wat mij onbekend was en uit andere plaatsen of uit heel vroeger tijden afkomstig was. Ook dacht ik er voorwerpen bij te zien, welke niet rechtstreeks tot het veenarbeidersgereedschap behoorden. Ik besprak dit nog met wethouder Postma, die hierover een en dezelfde mening had als ondergetekende. Dit betrof n.l. enige, platte, ronde stukken hout, waar bovenop een kraag van leer was gespijkerd. Deze voorwerpen noemden wij vroeger paardenklompen. Wanneer men met een paard op een paard op een week stuk land moest werken, werden het paard deze paardenklompen aan de achterpoten vastgegespt. In de opstaande leren kraag paste juist de paardenhoef. Met deze "klompen" aan de achterbenen zakte het paard zo gauw in de slappe bodem weg. Verder is het zeer moeilijk om de benaming van het veengereedschap weer te geven.Het waren veelalnamen, plaatselijk wel bekend, doch die men in geen woordenboek zal vinden. Om te beginnen had men verschillend gereedschap voor het maken van korte- of sponturf en weer ander voor het graven van de lange turf. Het maken van korte- of sponturf was nogal bewerkelijk. In de eerste plaats moest het veld waar de veenspecie zou worden gelegd. Goed vlak worden gemaakt en van de heide worden ontdaan. Op de grond waar de veenspecie zou komen te liggen werd van tevoren een laagje oud hooi, stro, buntgras of, en dat was wel de beste strooiing, gedroogde russen worden gespreid. Russen waren de planten, die men vroeger zeer veel in sloten, poelen en veenkuilen kon vinden. Dan was men nodig een vierkante houten bak met een bodemoppervlak van plm. 5 M2, 2 meter lang en 2 meter breed. Aan deze bak waren twee rechtopstaande zijkanten en twee schuinstaande zijkanten. Deze schuine kanten waren nodig om de veenspecie uit de bak te kunnen hozen. Zo'n bak noemde men een mengbak en de beginwerkzaamheden voor het maken van korte- of sponturf noemde men "in de mengbak gaan". Zo een mengbak werd met een der recht opstaande zijkanten geplaatst naast het uit te graven veengedeelte. Men noemde dat ook wel de waterkant, omdat aan die zijde, zich veelal de veenkuilen bevonden, waaruit men in vorige jaren het veen gehaald had en waar geregeld water in stond. Dan kon het eigenlijke werk beginnen. Daarvoor waren twee mannen nodig, één dit het veen spitte en in de mengbak wierp en één die in de mengbak de veenkluiten opving. Degene, die het veen spitte, gebruikte hiervoor wel eens een gewone puntig toelopende schop, die ook voor het landwerk werd gebruikt, maar ook wel een vierkante veenschop. De man, die in de mengbak stond, had als gereedschap een z.g.n. veenklauw. Dit was een stevige, viertande ijzeren krabber met korte steel. Hiermede werden de veenkluiten naar het midden van de mengbak getrokken en zoveel mogelijk met de veenklauw stuk geslagen. Wat met de veenklauw niet fijn genoeg stuk ging, werd verder met de hakken van de laarzen bewerkt. De veenarbeiders droegen allen leren laarzen, rubber- of gummielaarzen kende men toen nog niet. Zodra de mengbak zo ongeveer vol veen was, werd er in het midden met de veenklauw een gat gemaakt. Daarna werd het vast op de bodem getrapte veen van de bodem der mengbak losgewerkt. Dit gebeurde met de z.g.n. opsteker. Dit was een vierkante, langwerpige houten schop met korte steel, welke over de bodem der bak onder het veen werd geschoven. Daarna werd in het gemaakte gat in de veenmassa met een schepemmer aan een lange stok, water uit de veenkuil geschept. De man in de mengbak werkte dit water en de veenspecie met de veenklauw goed door elkaar, tot het geheel een brijachtige massa was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 544 Dan kwam veelal de veenspitter ook in de mengbak en werd de veenspecie over de schuine kant der mengbak over het veld gehoosd. Hiervoor gebruikte men een z.g.n. "mengschop". Dit was een houten schop met een gebogen, hoogopstaande rand. Ook dit was een schop met een korte steel. Het uitgehoosde veen werd met een z.g.n. "overhaler" achteruitgetrokken en tot een vlakke laag gemaakt. Deze veenlaag was plm. 25 á 30 cm. Dik al naar gelang het soort veen. Het lichte veen bleef losser en hoger dan het zwarte veen, dat meer in elkaar kromp. Zodra het veen naast de mengbak uitgegraven was, werd de bak een eindje achteruit getrokken, waarna het veenspitten op dezelfde wijze werd voortgezet. De reeds genoemde schepemmer werd ook gebruikt om tijdens het werk de handen te kunnen afspoelen, van het veen te ontdoen. De met water gevulde schepemmer werd daarvoor op een hoek van de mengbak geplaatst, terwijl de steel in een opstaande, gaffelvormige stok werd gelegd, om het kantelen te voorkomen. De weke veenlaag bleef enkele dagen op het veld liggen om enigszins in te drogen en om steviger te worden. Zodra de veenlaag vaster was, kwam de veenarbeider met de veenhark om er in de lengte en in de breedte strepen over te trekken. Om over de veenlaag te kunnen lopen, werden z.g.n. tredklompen aangetrokken. Dit waren klompen waaronder tamelijk brede plankjes waren bevestigd. Alvorens de eerste trek met de hark over de veenlaag werd gedaan, werd een lijn (toulijn) aan de kant over de veenlaag gespannen. Langs deze lijn werd de eerste trek met de veenhark gemaakt, zodat men mooie rechte strepen over het veen kreeg. Wanneer men zo de veenlaag in de lengte en in de breedte had bewerkt, zag men allemaal blokjes, de bovenkant van de latere turf. Wanneer na enkele dagen de veenlaag verder ingedroogd was begon de bewerking met het "stikijzer". Dit stuk gereedschap bevond zich ook bij de verzameling op het Gemeentehuis. De veenarbeider deed weer de tredklompen aan en begon de veenlaag vast te lopen en meteen langs de gemaakte lijnen in z.g.n. grote blokken te steken. Dit steken, steeds met gebogen rug was wel een vermoeiend werk. Na de grote blokken, werden deze weer in kleine blokken gestoken. Wanneer het erg drogend weer was, kon het gebeuren dat de veenlaag ging scheuren, dat er barsten in kwamen. Dan moest de veenarbeider direct, soms wel op zondag, verder gaan met steken, totdat eindelijk iedere turf apart stond. Na enkele dagen, wat ook al weer van het al of niet drogende weer af hing, moest de turf z.g.n. opgebroken worden. Dit hield in, dat van iedere vier reien er twee reien tussen weggehaald werden en op de twee reien die bleven staan, werden gelegd. Hiermede begon het eigenlijke droogproces. Daarna kwam de tijd, dat de turf z.g.n. omgezet moest worden. De opgelegde turf kwam op de grond en de twee nog staande reien werden daar opgelegd. Het drogen van de turf ging zo verder totdat ze in hopen gezet kon worden. Dat kon op twee manieren, n.l. in de vim (viem in dialect) of aan een steupel. Een vim was een langwerpige, vierkante hoop, een steupel was een ronde of ovaalronde hoop, puntig toelopende. Dan bestond er nog het korte- of sponturfmaken, waarbij het veen zeer diep in de bodem zat. Op vele willekeurige plaatsen vindt men van die diepe veentjes, geheel omgeven door dikwijls hoge zandgronden. Over het ontstaan van deze "Veentjes" zal ik maar geen definitie geven. Een feit was, het, dat in deze diepe veenkuilen, zwarte veen zat, waarvan de beste sponturf gemaakt kon worden. De bewerking was verder als het vorenomschrevene met dien verstande, dat dit veen tot heel diep onder water gespit moest worden. Men had dan ook een schop met een lange steel, terwijl men met het bovenste "spit" naar beneden ging tot het zand bereikt was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 545 Ieder, onder water gestoken stuk veen kwam boven drijven en de handigheid van de veenarbeider stond dan ook, om zo'n stuk veen, zo'n kluit, met de schop op te vangen en in de mengbak te werpen. Ook was de turf van dit zwarte veen zeer gevoelig voor de felle zonnestralen en er werd dan ook wel gezegd en ook gedaan, dat deze zwarte turf in het donker moest drogen. Deed men dat niet, dan werden het allemaal kruimels. Tot zo ver over het maken van de sponturf en het daarbij behorende gereedschap. Daarnaast bestond het graven, het steken van de lange turf, wat in de veenkolonie Dedemsvaart destijds toch wel hoofzaak was. Hiervoor had men weer ander gereedschap. Over dit veenarbeidersgereedschap zal ik niet in bijzonderheden treden, dit is mij minder goed bekend. Zo is het bij het gereedschap op het Gemeentehuis de "veenstikker", een schop ter breedte van een lange turf, zodat de turven in het veen gestoken, feitelijk op "maat" waren. De Kruiwagen, die ook aanwezig is, is m.i. niet zoals het behoorde. De Platte kruiwagen, zonder zijschotten met de achterwand rechtop, was de kruiwagen waarmede de gegraven turven werden weggebracht en ter bestemder plaatse omgekieperd, zodat de turven rechtop tegen elkander stonden. Op twee onderdelen of twee onderwerpen, in verband staande met de veenkoloniale arbeid in het verleden in de veenkolonie Dedemsvaart wil ik nog iets dieper ingaan. Deze wetenschap heb ik opgedaan door gesprekken met oude Dedemsvaartse inwoners, nakomelingen van de vroegere veenarbeiders. (In een artikel over de veenarbeiders van Dedemsvaart heb ik een en ander meer uitgebreid omschreven). Ten eerste sprak men vroeger van een dagwerk. Zonder nadere uitleg is dit een niet begrijpelijk woord uit de veenkolonie tijd. Een dagwerk was 45 stok, een tok was 365 turven, zodat een dagwerk turf, in totaal 45 x 365 turven of 16425 turven was. Dan bestond er de gewoonte om de lange weg, ver achteruit naar het veen te bekorten. De veenarbeiders gingen daar zingende heen. Zo iets kan men zich thans bijna niet meer voorstellen, zingende naar en van het werk. En toch kan schrijver dezes zich nog goed herinneren, dat de boerenknechten en ook wel anderen, zingende naar en van hun werk in het grote heideveld kwamen en gingen. Trouwens, vroeger werd er veel meer gezongen dan tegenwoordig, de tijd van radio en televisie. En wat zongen de vroegere veenarbeiders, zowel mannen als vrouwen voor liedjes? Het liefst de langste liedjes, zoals; Op Neerlands Bergje, 16 coupletten, Het vrouwtje van Stavoren, 15 coupletten, de vloek van de zanger, 34 coupletten, De schildwacht, 20 coupletten, Twee koningskinderen, 9 coupletten, enz. Ook zullen ze zongen hebben, het veenkoloniale lied van Anthonie Winkler Prins; Wild en woest en ledig, was het ruwe veen, enz. Ten slotte nog een klein gedeelte uit een door schrijver geschreven artikel over de vroegere veenarbeid in de veenkolonie Dedemsvaart, meer speciaal over de sponturf en de beide Sponturfwijken in deze gemeente. Van meer algemeene bekendheid is, dat de turfvaart van Baron van Dedem in 1811 vanaf Hasselt de eigenlijke venen in deze streken had bereikt. De afwatering, drooglegging en ontginning der veengronden kon toen een aanvang nemen. Omstreeks 1818 was men met de vaart al een eind in de venen doorgedrongen en was men de Pol, althans wat wij heden ten dage daaronder verstaan, reeds gepasseerd. In die tijd heeft men vanuit de Dedemsvaart in ongeveer noord-oostelijke richting de Schotkampswijk, zo genoemd naar een daar wonende familie Schotkamp, gegraven. Deze wijk werd toen gegraven om de z.g.n. Sponturfvenen te bereiken. De sponturf of korte turf, in tegenstelling tot de gegraven lange turf, werd gemaakt van de beste veensoort. Deze korte- of sponturf werd door de Schotkampswijk vervoerd naar de Dedemsvaart om daar in groter schepen te worden overgeladen. Naar deze turf heeft de wijk de naam, Sponturfwijk gekregen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 546 Deze Schotkamps- of Sponturfwijk kon men niet verder graven, dan tot de Veldhoek en de weg, die thans nog van de Oosterhuis door de Mulderij loopt. Ter plaatse, waar later het Schotkampssluisje is gebouwd in deze wijk. Het waterpeil in de Schotkampswijk en de Dedemsvaart was veel hoger dat het waterpeil in de Reest. De gronden gelegen tussen de weg door de Veldhoek en de Reest waterden af op het genoemde riviertje. In deze gronden werden wijken gegraven naar de Schotkampswijk. Hierdoor werd de turf afgevoerd, maar bij de Veldweg kon men niet verder en moesten de turven overgeladen worden van de ene schuit in de andere. Later, toen het sluisje aan het einde van de Schotkampswijk er was, kon men rechtstreeks uit het veen naar de Dedemsvaart varen. Aan het overladen van de ene schuit in de andere was hiermede een eind gekomen. Er zullen zeker enige haren overheen gegaan zijn, voor dat de venen gelegen tussen de Spontirfwijk van het sluisje naar de Reest, de weg door de Mulderij en het Zwarte en de Reest waren uitgeveend. Intussen was men met het graven van de vaart verder gegaan en was men gekomen, tot, de voorbij de plaats waar thans (1957) de Kalkovenwijk is. Bedoeld wordt hier de Langewijk en niet de latere Hoofdvaart. Op het punt, hoek Langewijk-Kalkovenwijk heeft in vroegere jaren gewoond, de vervener, winkelier, herbergier, Frederik Boterman, lange jaren assessor (wethouder) van de gemeente Avereest. Voor een juist begrip moet in het oog worden gehouden, dat de Lange- of Kruizinga's wijk aanvankelijk de Hoofdvaart was. Uit verschillende gegevens is wel gebleken, dat in die jaren, om en nabij de herberg van Boterman, het centrum van de veenkolonie Dedemsvaart lag. Vanuit het punt bij Boterman heeft men aanvankelijk de Kalkovenwijk gegraven in moordelijke richting naar de Sponturfvenen, gelegen ten oosten van de later aangelegde Zuidwolderstraat. Hier deed zich hetzelfde feit voor als indertijd bij de Schotkampswijk. Door het verschil van het waterpeil in de Reest en in de vaart, kon men de Kalkovenwijk niet door graven tot in de venen en kon men niet verder gaan dan tot aan de genoemde weg door de Veldhoek, bij de woning van de vervener Geerdes. Aan de overkant van de weg ging men de wijk toen doorgraven tot in de venen. Deze wijk wordt op oude kaarten nog aangegeven met de naam Sponturkwijk. Ook hier kreeg men dezelfde omslachtige wijze van turfvervoer n.l. overladen van de ene bokschuit in de andere. Men had in die jaren geen gebrek aan arbeiderskrachten, terwijl het loon zeer gering was. Een groot deel van de Sponturfvenen was eigendom van de familie de Vos van Steenwijk. Door R.H. Baron de Vos van Steenwijk werden in den jare 1824 van ingezetenen dezer gemeente, toen ter plaatse nog gemeente Ambt-Ommen, gronden aangekocht in die omgeving. In de koopbrieven, hierop betrekking hebbende, was o.m. bepaald, dat er in het Kroksdijkje een brug over de wijk moest worden onderhouden zolang de vervening in die percelen aanhield. Deze wijk diende tot afvoer van de turf in bokschuiten en mocht gedempt worden, wanneer de vervening was afgelopen. Van de wijken en de gebaggerde kuilen in deze sponturfvenen vindt men heden ten dage hoegenaamd niets terug. De na het uitbaggeren van het veen achtergebleven ondergrond is veranderd in vruchtbaar grasland. Volledigheidshalve vermeld schrijver, dat hij dit laatste gedeelte heeft geschreven in 1957 in een artikel over de veenarbeiders. Het vorengenoemde Kroksdijkje bestaat heden, 1974, nog. Het is een verhoogd zandwegje aan weerszijden met struikgewas begroeid. Het loopt vanaf de weg door de Mulderij door het grasland naar het z.g.n. Krokshuis, vroeger een klein boerderijtje, staande geheel alleen temidden van het Reestenland. Het heeft haar naam te danken aan de familie Krok. In 1820 woonde er Hilbert Krok. Het stond toen aan de grens van de toenmalige grens, tussen de gemeente Avereest en Ambt-Ommen, in laatstgenoemde gemeente, welk gedeelte later, op 1 Januari 1837 bij de bestaande Avereest is ingedeeld. Waarmede schrijver dit artikel wil besluiten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 547 Bo e kw e itve rb o uw in vro e g e r jare n. In zijn rede, uitgesproken bij de opening van het Kerkgebouw en ter vestiging van de Gereformeerde Gemeente aan de Dedemsvaart door Dr. G.H. van Senden, Predikant te Zwolle, op 23 Maart 1834, schrijft deze onder meer; "de vaart dan reeds in 1811 tot zo ver gebragt zijnde, had zij het punt bereikt, van waar de Katinger- en Oosterhuizingerveenen beginnen". Waar was dit punt gelegen? Diegenen, die het Balkbrug van voor 50 jaren terug gekend hebben kunnen zich daar nog wel een voorstelling van maken. En daarbij denk ik aan de hoge gronden, de heuvels van de Haardennen, van het Heuveltjesbosch, die zich voortzetten in zuidelijke richting over de plaats waar nu Balkbrug ligt, het Bergje ten zuiden van de (nu gedempte) Dedemsvaart en de thans verdwenen zandhoogten in het z.g.n. Katingerveld ten zuiden van de Dedemsvaart. Over deze hoogten lag de grens tussen de zandgronden en de veengebieden in het oosten van de Gemeente Avereest. En vanaf dit punt beschrijft de Heer van Senden het lanschap naar het oosten als volgt; ...... breidden zich de veenen uit als een oneffene oppervlakte, welker regterzijde aan den Hessenweg paalde, welke linkerzijde aan de heidevelden van Drenthe grensde, terwijl hij in het verschiet de torens van Heemse, den Hardenbergh en Koevorden zag opblauwen. Woest lag deze geheele oppervlakte, welke bedekt was met de schrale heideplant, en in de laagte met water, hetwelk nergens eenen uitweg vindende, daar meerstallen vormde. Geen weg of voetpad had ooit over deze veenen geleid, slechts de stoutmoedige jager, die het wild in deze schuilhoeken opzocht, en de herder die zijne schapen de enkele sobere grashalmpjes deed zoeken, welke tusschen de heide groeiden, hadden deze bodem betreden. Hier en daar werd nu en dan een enkelplekje geboekweit". Het is deze laatste zin, die mij er toe bracht iets te schrijven over het verbouwen van boekweit in vroeger jaren, toen één van de landbouwgewassen, dat in deze streken veel werd verbouwd en thans bij de jongere boeren slechts bij overlevering bekend. In de jaren, dat men de naam kunstmest nog niet kende en de landman voor het bemesten van zijn gronden aangewezen was op zijn beperkte voorraad stalmest, zocht men naar middelen om ook op andere wijze iets te verbouwen. Diegenen, die over geld beschikten, lieten schepen met "stratendrek" (opveegsel van de stadsstraten, vermengd met huisvuil en de inhoud van de "tonnetjes") aanvoren, weer anderen lieten zich bokschuiten met "scheeren" (een waterplant uit de moerasgebieden) brengen om dat te gebruiken voor bemesting van hun gronden. Maar de arbeider en de kleine keuterboer, die geen geld voor de aankoop van deze meststoffen hadden, waren op andere middelen aangewezen, wilden ze "meer" verbouwen, als hun voorraad mest toeliet. Het waren deze mensen, die het heideveld introkken om daar hun boeiweit te verbouwen, het was door deze mensen, dat Dr. van Senden kon spreken; "Hier en daar werd nu en dan een enkel plekje geboekweit". Nu is dat "enkel Plekje" wel een simpele omschrijving van het boekweitverbouw in de velden van deze gemeente in vroeger jaren. Uit oude boeken heb ik de kennis vergaard van het in deze tijd vergeten verbouwen van veenboekweit. Ook van vader en grootvander mocht ik hierover een en ander aan de weet komen. Het enigste wat schrijver dezes zich nog uit zijn jeugd herinneren kan, betreffende de veenboekweit zijn de vroegere "boekweitakkertjes" in het heideveld, betrekkelijk kale stukjes veldgrond, waarop de kievit nog wel eens zijn nest ging bouwen, voor zover bij een kievitsnest van "bouwen" sprake kan zijn. Op deze voormalige boekweitakkertjes konden wij als jongens nog wel eens een kievitsei vinden. Betreffende het verbouwen van de "veenboekweit" in tegenstelling tot de verbouw van boekweit op de zandgronden, wil ik een en ander weergaven. Reeds in de maand Januari begonnen bij dooiweer de eerste werkzaamheden in het heideveld. Dit betrof dan het aanleggen van een nieuw perceel, een akker of akkers, voor de verbouw van veenboekweit.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 548 Het veld werd door het graven van greppels op akkers gelegd. Deze greppels waren een halve Nederlandsche el breed en 5 á 7 duim diep en dienden om het water van de akkers af te voeren. De akkers waren betrekkelijk smal, van 5 tot 6 Ned. Ellen breed. De lengte heb ik niet gevonden maar zal ongeveer 100 Ned. Ellen zijn geweest, want zo'n boekweitakker in het veen, bedroeg 600 vierkante Ned. Ellen. In de maand Februari ging men de greppels om het oude boekweitveld uitdiepen. Ook begon men met het omhakken van de bovenste veenlaag van het nieuw aangelegde veld. Hiervoor gebruikte men de veenhak, een werktuig bestaande uit een haaks op de steel staande schop. De losgehakte veenkluiten en de kluiten uit de gegraven greppels werden gelijkelijk over de akker verspreid. Ook in de maand Maart ging men verder met het veenhakken en het was juist in deze maand, dat de losgehakte veenkluiten goed gingen drogen, wanneer de schrale oostenwind over het vlakke en ruime heideveld waaide. In de maand April kwam het oude, reeds eerder gebruikte boekweitveld aan de beurt. De reeds bewerkte bovenlaag werd niet met de veenhak maar met de veenkrabber bewerkt en losgemaakt. Ook de nieuw aangelegde akkers werden nog eens met de veenkrabber bewerkt. Verder werden de veenkluiten op afstanden van 3 á 4 Ellen aan hoopjes te drogen gezet. De maand Mei was de maand waarin de bovenste laag veengrond van de boekweitakkers "gebrand" werd. In de eerste plaats de oude akkers, daarna de nieuw aangelegde akkers. De hoopjes kluiten werden in brand gestoken en de brandende veenkluiten werden over het veld verspreid. Naar ik vermeen gebruikte men hiervoor ook een zeker stuk gereedschap, een vuurpan aan een steel. Het bovenste laagje veen verteerde zo tot as. Hoe beter het veen brandde, zoveel te meer veenas kreeg men en zoveel te meer bemesting voor de boekweit. Dit was de tijd, dat men in Holland en zelfs in Engeland klaagde over de opstijgende veenrook, waardoor de dampkring zozeer bezwangerd was, dat de zon zich als een gouden schijf vertoonde. Dat de veenrook, genoemd op bladzijde 2 van dit artikel in 1853 in de stad Tilburg aanleiding zou zijn tot het aangaan van een weddenschap, zullen de eenvoudige landlieden van deze streken, toen zij hun boekweitveld, brandden, wel nimmer hebben gedroomd. En toch was dit het geval, gezien het volgende schrijven; Tilberg, den 23 Mei 1853. Den 22 sten dezer, des avonds circa 6 uur heeft men hier in alle omliggende plaatsen eenen onverdragelijken rook of damp waargenomen en waardoor veroorzaakt of voortkomende, waren het hier eenige inwonders niet eens. De eene partij beweerde, dat het een stinkende mistlucht was, de andere integendeel, dat het eene rook was van de Veenen, die brande tot inzaaiing van boekweijt. Deze laatste hadden de meeste aanhang. Kortum wier besloten tot een weddenschap voor eenen vrolijken avond, doch om nu met zekerheid te kunnen besluiten wie in het ongelijk gesteld zou worden, besloot men van een der Heeren Burgemeesteren te informeren als meest geloofbaar oordeelende of er in zijn gemeente of in de nabijheid van dien den 22 sten of andere dagen ook van belang veen gebrand is, mag ik U Ed. Achb. Beleefdelijk verzoeken, mij met eenigen spoed het wezentlijke mij kenbaar te maken. Het geld wel den Buegerlijken Stand niet, doch ik hoop dat U Ed. Achtb. mij dezen geringen dienst niet zult weigeren, tot wederdienst houde mij aanbevolen. De Wethouder-ambtenaar van den Burgerlijken Aan den Heer Stand. Burgemeester van get. onleesbaar. AVEREEST. Prov. Overijssel.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 549 Tot zelfs in het begin van de maand Juni ging men met dit veenbranden voort. Daarna werd in diezelfde maand de boekweit gezaaid. Dadelijk na de zaaiing werden de overgebleven kluiten veen fijngemaakt en over het zaad uitgestrooid, of zoals de landman zei : "Het zaad wordt ingekleedt". Men zaaide op goed veen op 600 vierkante ellen 6 koppen boekweit, op minder goed veen, z.g. wit veen, 2 koppen meer. (Kop is liter). Wanneer het zaaizaad van minder goede kwaliteit was, zaaide men op 600 vierkante ellen, 10 kop zaaizaad. Zaaide men op oud boekweit veld in de maand Juni, opnieuw aangelegde akkers zaaide men ook nog wel eens in de maand Juli. Deze latere zaaiing leverde nog wel eens een goede oogst op, daar deze minder van nachtvorst had te lijden, dan vroeger gezaaide. Door de nachtvorst werd aan de tere boekweitplant soms grote schade aangericht. Opgoed aangelegde akkers moesten er een kleine vier maanden verlopen voor de landman oogsten kon. Ik herinner mij in verband met het optreden van nachtvorsten nog steeds het gezegde van mijn vader en grootvader, die van het boekweitverbouw getuigden men deze woorden; "Het is een blikken of een gouden". (Een heel slechte of een bijzondere goede oogst). In Augustus, de maand van de gewone korenbouw, was aan de boekweit nog niets te verrichten. De boekweit stond in bloei en de bijen haalden veel honing van het fraai bloeiende gewas. Er werd beweerd, dat in de bloeiende boekweit zoveel honing zat, dat men zelfs op enigen afstand van het boekweitveld, de honing ruiken kon. September was de maand om de boekweit te oogsten. Op de nieuw aangelegde velden was de boekweit iets later rijp dan op oud boekweitenveld. De boekweit werd de zeis of de sikkel gemaaid. Hierbij werd de speciale beugel op de zeis voor het korenmaaien bekleed met een zak andere stof, om te voorkomen dat het hout en de ijzeren delen van de beugel het zaad van de boekweit werd geslagen. Opnieuw aangelegd veld, wat nog erf ongelijk was, moest deboekweit dikwijls geplukt worden. Ook bij een slecht gewas, als de planten erg kort waren en zeer hol stonden, moest de boekweit geplukt worden. De worteleinden werden daarna met de schop afgestoken. Wanneer het zomerjaargetijde ten einde liep kwam nog de tijd van het oogsten van de boekweit en het drogen van de gemaaide boekweit. Evenwel was dan de tijd van het beste drogen voorbij. De mensen in die dagen maakten zich daarover niet te veel zorgen. Ik heb menigmaal mijn ouders en grootouders berustend horen zeggen "In September komt er altijd een boekweitmaan en ook altijd een boekweitendreugien". (Droge periode). Het was garsten (hokken) zetten van de boekweit deed men bij avond wanneer de dauw op het veld lag. Overdag in de zon zou er te veel zaad verloren gaan. In mijn jeugd heb ik meermalen des avonds bij het licht der maan helpen mogen met het opzetten van de boekweit. In dit geval betrof het de "zandboekweit" welke men verbouwde op het bouwland bij de boerderij. Dit werken op de door het romantische maanlicht beschenen boekweitakker, in de stille, rustige avondstond had altijd zo'n aparte bekoring. En onwillekeurig gaat men aan het vergelijken, tussen die tijd, toen de boerenmensen zo rustig, zelfs bij maneschijn hun werk op de akkers verrichten, en de hedendaagse tijd, nu diezelfde mensen zoms vastgeplakt voor de televisie zitten en het wereldgebeuren in hun huiskamer halen, of de boerenjongelui, die in de plaats van de stille boekweitakker, hun vermaak zoeken bij juckeboz en moderne danzen in broeierige danszalen. Om na deze afdwaling op het boekweitverbouw terug te komen. Wanneer de boekweit droog was, werd ze of in deboerderij gebrigen, of ook wel direkt "uit de zon" afgedorst. Dit afdorsen deed men op een dorskleed op het land of op de deel in het achterhuis van de boerderij. Hierbij trok men de klompen uit (schoenen droeg men in die jaren niet tijdens het werk), om te voorkomen dat men de zachte boekweitkorrels stukstrapte, waardoor ze verlopen gingen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 550 Het dorsen gebeurde niet met een dorsstok of dorsvlegel, maar met een houten gaffel, welke de boerenmensen zelf vervaardigden uit een eikenboompje wat door zijn groei daarvoor geschikt was. Het zaad van de noekweit was gemakkelijk van het stroo te dorsen. De opbrengst van de veenboekweit was zeer verschillend. In de eerste plaats was het weer tijdens de groei zeer van invloed en in de tweede plaats maakte het nogal verschil op welke veengrond men de boekweit verbouwde. Op een nieuw aangelegd boekweitveld was de opbrengst plm. 70 koppen per akker, op ouder, reeds eerder in gebruik zijnde veld, was de opbrengst de eerste vier á vijf jaren, 90 tot 100 koppen per akker van 600 vierkante Nederlandse ellen. Na vier of vijf jaren boekweitverbouw werd deopbrengst langzamerhand minder en na 8 á 9 jaren was het veld "uitgebouwd". Niet eerder dan na verloop van 30 jaren kon op hetzelfde veld boekweit worden verbouwd, en dan was het nog niet zo goed als op de oorspronkelijke veengrond. Dit alles betreft de verbouw van veenboekweit in vroeger jaren, zoals dat wordt aangehaald in zijn rede door Dr.van Senden bij de opening van het kerkgebouw te Dedemsvaart. Het verbouwen van boekweit op de hoge bouwgronden ging bijna op dezelfde wijze. De grondbewerking was echter anders en men gebruikte uit den aard der zaak ook geen as voor bemesting. Voorzover ik mij jan herinneren werd de "zandboekweit" verbouwd op de schraalste bouwakker en dan nog zonder bemesting, daar anders de boekweit te "geil" te weelderig zou worden. De te vruchtbare boekweit ging legeren en het werd wel een hele hoop stroo, doch weinig zaad. Ook werd bij voorkeur verbouwd op een akker waar veel onkruid in de grond zat, zoals kweekgras en dergelijke. Door het dichte boekweitgewas verstikte hieronder al het onkruid en men kreeg zo'n akker geheel school (schier) van allerlei onkruidgewassen. De boekweit was wel een plant die met weinig bemesting tevreden was. Slechts een weinig veenas was voor de veenboekweit voldoende. Waardevol, zeer waardevol was de boekweit voor de boerengezinnen in die jaren. Van het boekweitenmeel bakte de boerin de voedzame pannekoeken en kookte men de lekkere boekweitenpap. Mooi van kleur waren deze producten niet, wat grijs, maar zeer smakelijk en zuiver. Boeren, vooral op de Kievitshaar in deze gemeente, verbouwden veel boekweit. Het varken voor eigen slacht werd veelal gemest met boekweitenmeel en melk. Zo'n slachtvarken was bijzonder lekker. Dat de verbouw van veenboekweit in vroeger jaren in deze gemeente nogal van betekenis was, blijkt uit het volgende. De uitgestrekte heidevelden, gelegen tussen Groot-Oever, Lutten-Oever, Den Westerhuis en de Kievitshaar in deze gemeente, behoorden aan enkele boeren. Deze boeren gingen hun veldgrond verhuren om daar boekweit op te verbouwen aan arbeiders en kleine boeren, welke zelf niet over veldgrond beschikten. Schreef ik reeds, dat het boekweitverbouw op de veengronden en evenzo ook op de zandgronden zeer wisselvallig was tengevolge van het optreden van nachtvorst, wanneer deboekweit in bloei stond, ook hagelbuien konden grote schade aanrichten aan de velde staande boekweit. En in verband hiermede, wil ik noemen de datum 28 Augustus 1842. Dit werd een dag, die de eenvoudige landlieden, die een perceeltje boekweit hadden in het vold van Groot-Oever, het "Oeversche veld" zoals het toen genoemd werd, nimmer zouden vergeten. Een zware hagelbui trok over het veld en al de veenboekweit werd vernield. Het mooie boekweitveld, waarvoor zoveel arbeid was verricht waar zoveel hoopvolle verwachtingen van werden gekoesterd, het was in één oorgenblik verwoest, door de neerslaande hagelstenen. Weg was voor de kleine boeren en arbeiders hun oogst, weg het kostelijke zaad van hun akkertjes boekweit, weg was het meel waarvan zij met hun gezunnen geruimen tijd moesten leven. Van 56 kleine luiden was daar in het veld van Groot-Oever de boekweitoogst in één slag vernietigd. Van deze ramp werd een proces-verbaal opgemaakt, wat hieronder volgt;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 551 PROCES-VERBAAL VAN BEVINDING

De ondergetekenden, Gariet Jan Bonthuis, landbouwer en Klaas Kleine, veldwachter, beiden wonende te Avereest, verklaren mits deze als daartoe door het Hoofd van Plaatselijk Bestuur dier gemeente verzocht, dat zij zich op den 5 en 6 September 1800 twee en veertig te hebben begeven naar het Oeversche veld onder deze gemeente gelegen, ten einde op te nemen de schade aan te velde staande boekweit door de hagelbui van den 28 Augustus 1842 en bevonden, dat het meerendeel der boekweit was verhageld en over het algemeen het nog daar aan te doen werk nauwelijke waardig en hebben de schade gewaardeerd door elkander gerekend op een mud boekweit op 5 akkers, zo als uit de ter deze bijgevoegde lijst blijkt. Een hebben wij dit proces-verbaal van bevinding en lijst van taxatie na onze beste weten en in gemoede opgemaakt en wederzijds geteekend te Avereest, den 16 September 1842. was geteekend, G.J.Bonthuis. was geteekend, K. Kleine.

Ten einde een inzicht te krijgen van de mensen en hunne woonplaatsen, die hun veenboekweit in die jaren verbouwden in "het Oeversche veld", hieronder de in het proces-verbaal genoemde lijst. Lijst van taxatie der opgenomen schade in het Oversche veld onder Avereest, door de hagelbui van 28 Augustus 1842.

Volgno. Namen en voornamen der Woonplaatsen Aantal Bedrag der mensen welke schade Akkers geleden hebben. 1. Hendrik de Ruiter. Nieuwleusen. 15 f 75. 2. Harm Bos. De Wijk. 5 f 25. 3. Egbert Ijdinks. Staphorst. 5 f 25. 4. Pasman. Nieuwleusen. 10 f 50. 5. Dirk Sijn. Nieuwleusen. 15. f 75. 6. Koert van Elp. Staphorst. 5. f 25. 7. Cornelis Harm Braamskamp. Staphorst. 10 f 50. 8. Hendrik Borger. Nieuwleusen. 10 f 50. 9. Tijs Jansen. Staphorst. 15. f 75. 10. Jan Seinen. Nieuwleusen. 10. f 50. 11. Hendrik Borger. Nieuwleusen. 10. f 50. 12. Pieter Mos. Staphorst. 5. f 25. 13. Garriet Boverhof. Nieuwleusen. 5. f 25. 14. Roelof Boverhof. Zuidwolde. 10. f 50. 15. Hendrik Aploo. Avereest. 8. f 40. 16. Jan Boer. Staphorst 5. f 25. 17. Powel Blommenberg. de Wijk. 5. f 25. 18. Geert Meilofs Dolen. de Wijk. 5. f 25. 19. Tieman Jans Koster. de Wijk 10. f 50. 20. Willem Boverhof. de wijk. 5. f 25. 21 Jan Dekker. Ruinerwold. 5. f 25. 22. Sieman Wieken. de Wijk. 5. f 25. 23. Roelof de Groot. de Wijk. 5. f 25. 24. Roelof Poolman. de Wijk. 5. f 25. 25. Jan Middendorp. de Wijk. 10. f 50. 26. Berend Kleis. de Wijk. 5. f 25. 27 Lukas Kloeten. de Wijk. 5. f 25. 28. Jan Bennink. de Wijk. 5. f 25. 29. Willem Poortman. de Wijk. 5. f 25.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 552 30. Jan Pleizier. De Wijk 5. f 25. 31. Jan ten Oever. Staphorst. 5. f 25. 32. L. Klaas Steenwijk. De Wijk. 5. f 25. 33. Berend Derk Breman. De Wijk 5. f 25. 34. Roelof Hazen. De Wijk. 5. f 25. 35. Levert Spiekerman. De Wijk. 5. f 25. 36. Jan van Veen. De Wijk. 5. f 25. 37. Berend Buis. Ruinerwold. 5. f 25. 38. Roelof Engberts. Avereest. 5. f 25. 39. Geugien Vogelzang. De Wijk. 5. f 25. 40. Harm Koster. De Wijk. 10. f 50. 41. Harm Roelofs. De Wijk. 5. f 25. 42. Egbert Mos. Staphorst. 5. f 25. 43. Cornelis Westerhuis. Ruinerwold. 5. f 25. 44. Roelof Veld. De Wijk. 5. f 25. 45. Lambert Evert Donker. De Wijk. 5. f 25. 46. Jan Noordhuis. De Wijk. 5. f 25. 47. Hans Piest. De Wijk. 5. f 25. 48. Hendrik Lambers. Zuidwolde. 40. f 200. 49. Tijs Jansen. Staphorst. 20. f 100. 50. Geert van Laar. Staphorst. 19. f 95. 51. Leevert Spiekerman. De Wijk. 4. f 20. 52. Albert Veld. De Wijk. 4. f 20. 53. Willem Boverhof. De Wijk. 4. f 20. 54. Lambert Horst. De Wijk. 3. f 15. 55. Koop Lambert Talen. Avereest. 7. f 35. 56. Remmelt Geerts Laar. Staphorst. 16. f 80. ------Totale schade f 2110. Aldus deze lijst in gemoede en naar onze beste weten opgemaakt, door ons onderteekend te Avereest, heden 16 September 1842. get. G.J.Bonthuis. get. K.Kleine.

Bij het lezen van al die namen heb ik sterk de indruk gekregen, dat deze lang niet alle goed zijn geschreven. Veel namen zijn geschreven in dialect, zo als ze uitgesproken werden. Het was de veldwachter Klaas Kleine echter niet kwalijk te nemen, dat hij de namen van al die mensen niet goed heeft vermeldt. Men moest op mondelinge gegevens afgaan. Controle door schriftelijke bescheiden werd niet vereist. Bovendien was Kleine, als opvolger van Hein Smit, de tweede veldwachter van Avereest. Een geletterd iemand was hij niet, want tot zijn 43 ste jaar was hij gewoon arbeider en werd toen gemeente-veldwachter van Avereest. Wanneer den deze lijst met namen bekijkt, ziet men daar ook twee keer dezelfde namen op staan, blijkbaar hadden deze mensen op twee verschillende plaatsen een perceel boekweit.. Verder is het opvallend, dat er maar zo weinig mensen van Avereest bij zijn. In die jaren kende men nog geen hagelschadeverzekering en de bedoeling van deze ambtelijke bemoeiingen was, te trachten schadeloosstelling voor de gedeputeerde landlieden te verkrijgen van de Gouverneur des konings in deze provincie. Op 22 September 1842 werd door Mr C.W.Baron van Dedem, Burgemeester van Avereest en Nieuwleusen een verzoek om schadeloosstelling ingediend bij de Gouverneur des Konings. Hierbij werden verklaringen overgelegd van de Burgemeester van Staphorst, Ruinerwold en de Wijk.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 553 Deze verklaringen laat ik hieronder volgen. Deondergeteekende, Burgemeester der gemeente Ruinerwold, provincie Drenthe certificeert hiermede, dat Hendrik Wessels Ruine en Jan Barteld Dekker, arbeiders in de gemeente Ruinerwold, welke hem gebben te kennen gegeven, dat hun te veld staande boekweit in de gemeente Avereest, provincie Overijssel op den 28 Augustus 1842 was verhageld, behoeftige lieden zijn en het voor gemelde personen te wenschen was, indien daarvoor termen mogten bestaan, dat hun hiervoor eenige schadevergoeding mochte worden uitgereikt. Ruinerwold, den 16 September 1842, get. J.T. Nijsingh. Remmelt Gerrit van Laar, is een daglooner, wonende te IJhorst, die een behoeftig man is, zijnde ook zijn zoon Geert van Laar bij mij als niet bemiddeld, wel bekend. Staphorst, 5 September 1842. get.F.H. Ebbinge Wubben. Burgemeester De Burgemeester van de Wijk, provincie Drenthe, certificeert bij dezen, dat de aan den voet dezer vermelde personen, arbeiders van beroep, woonachtig binnen deze gemeente en dewelke te kennen hebben gegeven, dat de aan hun toebehoorende in de gemeente Avereest te veld staande boekweit, door de gevallene hagel bij het onweder op den 28 sten der vorige maand, zeer veel geleden en meerendeels vernield is geworden alle onvermogend en behoeftige lieden zijn, waarvoor het wenschelijk zoude zijn, bijaldien er termen mogten bestaan, om voor hun verlies eenige tegenmoetkoming of vergoeding te kunen verlangen. De Wijk, de 12 September 1842. De Burgemeester voornoemd, Harm Koster. Get. K.J. Schiphorst. Gerrit Pleizier. Roelof Boer. Lefert Spijlerman. Albert Veld. Meilof Geerts Doelen. Als bijzonderheid kan schrijver van dit artikel nog vermelden dat bij de mensen op de lijst van gedeputeerden voorkomen, Egbert IJdinks, overgrootvader van de echtgenote van schrijver en Lambert Horst, overgrootvader van schrijver. Het verzoek van de Burgemeester van Avereest om een schadeloosstelling voor de betrokken personen heeft geen resultaat gehad. Hij ontving onderstaand antwoord; 1e. Afdeling no. 666/2918 Hagelslag in de gemeente Zwolle, den 26 September 1842. AVEREEST. 5 bijlagen. Onder terugzending van de nevens Uwen brief van den 22 dezer, no. 563, overgelegde stukken geef ik U W Ed. bij de verwijzing tot het prov. Blad, van 1841, no. 92, waarbij de vroegere hebbende verordeningen omtrent het verleenen van sahdevergoeding uit het fond van kwade posten, wegens door onvoorziene rampen geleden verliezen, zijn ingetrokken, te kennen, dat vermits mij geene fondsen bekend zijn, waaruit alsnog eengie tegemoetkoming zoude kunnen worden verstrekt, aan Uwen voordragt door mij geen gevolg kan worden gegeven. De Gouverneur van Overijssel, Den Heer Burgemeester get. onleesbaar. van AVEREEST.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 554 Met dit antwoord was voor de gedupeerde landlieden de hoop op het verkrijgen van een schadeloosstelling van hoogerhand, de bodem ingeslagen. Tot slot wil ik nog vermelden, wat het lanbouwverslag over het jaar 1881 vermeld over het boekweitverbouw in de gemeente Avereest. 1e. Zandboekweit Oppervlakte met boekweit bezet, 275 HA. Gemiddelde opbrengst per HA. 15 HL. Gemiddelde opbrengst stroo, 1000 KGr. Per HA. 2e. Veenboekweit. Oppervlakte met boekweit bezet, 102 HA. Gemiddelde opbrengst per HA., 5 HL. Door nachtvorst was het geen best boekweitjaar. Het zaad werd als "licht" gekwalificeerd. Hiermede wil ik dit praatje over een thans bijna vergeten landbouwgewas in deze streken beëindigen. Een gewas dat in zijn tijd, nu langer dan 50 jaren geleden zo'n grote plaats bij het landvolk innam en wat zoals reeds vermeld, door Dr. G.H. van Senden in 1834 aangehaald werd. De verbouw van veenboekweit vooral, vergde veel arbeid van de landman. Immers al het werk was handenarbeid. Geen paard met een ploeg kwam er aan te pas. Met eigen kracht moest de taaie veldgrond worden bewerkt en stukgemaakt. De mensen waren er echter tevreden mee. Ze kenden het niet ander, want vader en grootvader hadden het ook zo gedaan. Het was de goede, oude tijd, zoals men nog wel eens zegt, thans nu nog alleen het mooie, het eigene, het intieme boerenleven uit die jaren tot ons spreekt en het minder aangename, of is vergeten, of door de verlopen tijd niet zo scherp tot ons doordringt. Al met al meen ik toch, dat het waard was, dat dit bijna vergeten onderdeel van het landbouwbedrijf van den mensen langs de Reest, met al zijn lief en leed, werd vastgelegd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 555 HOOFDSTUK IX

Van ve e nm o e ras to t ind ustrie te rre in (Enkele historische gegevens voor het maken van een schets bij de opening van de industrieterrein "De Rollepaal".) Het is nu al reeds weer ongeveer 14 jaren geleden, dat de eerste fabrieken op het terrein "de Rollepaal" begonnen zijn te draaien. Het was het begin van een zo geheel andere tak van bestaan, dan men in deze overwegend agrarische gemeente kende. Fabrieken, waarvan men hoopt, dat daarin een groot aantal arbeiders, tegenwoordig werknemers genoemd, zowel mannelijke als vrouwelijke, hun brood zouden kunnen verdienen. Wat eenmaal "de rolpaal" op de bochten van de vaart betekende voor schippers, wanneer hun schip aan een linj getrokken werd, n.l.om veilig zonder in de wal vast te lopen de bocht in de vaart te kunnen omvaren, dat zou de vestiging van verschillende takken van industrie moeten beteken voor de bevolking van Dedemsvaart, n.l. werk en uitaicjt op een goed weekloon, zodat de gemeente Avereest met zijn groot aantal werknemers niet vast zou lopen. Zoals ik reeds hierboven vermeldde, hadden de eerste fabrieken hun poorten voor de werknemers geopend. Toen werd er gesproken van een afficiële opening van het industrie-terrein "de Rollepaal". Burgemeester de Widt sprak hierover en het was daarbij, dat hij er mee instemde, dat schrijver dezes toendertijd een schets of revue, betrekking hebbende op dit industrie-terrein, zou gaan schrijven. Deze officiële opening heeft nimmer plaats gehad en de schets of revue is blijven liggen. Toch heeft het daarin omschrevene uit geschiedkundig oogpunt bezien wel enige waarde, waarom ik zo vrij ben het als geschiedschrijving van de gemeente Avereest weer te geven. 1800. Spreker voor de microfoon. Het is bij de inwijding van het kerkgebouw van de Ned. Hervormde Gemeente te Dedemsvaart, op 23 Maart 1834, dat Ds. G.H. van Senden te Zwolle, zo treffend de streek omschrijft van omstreeks 1800, waar thans de plaats Dedemsvaart ligt. Hij doet dit van het standpunt, waar thans Balkbrug ligt met de woorden...... "breidden zich de veenen uit als een oneffene oppervlakte, welker regter zijde aan den Hessenweg paalde, welke linkerzijde aan de heidevelden van Drenthe grensde, terwijl hij in het verschiet de torens van Heemse, den Hardenbergh en Koevorden zag opblaauwen. Woest lag deze geheel oppervlakte, welke bedekt was met de schrale heideplant, en in de laagte met water, hetwelk nergens eenen uitweg vindende, daar meerstallen vormde. Geen weg of voetpad had ooit over deze veenen geleid slechts de stoutmoedige jager, die het wild in deze schuilhoeken opzocht, en de herder die zijne schapen de enkele sobere grashalmpjes deed zoeken, welke tusschen de heide groeiden, hadden deze boden betreden. Hier en daar werd nu en dan een enkel plekje geboekweit". Tot zover Ds. van Senden. Boeren van den Oosterhuis hadden in de 19e. eeuw het recht hun schapen te weiden in de velden van de marke Arriën bij Ommen. Eerste deel, omstreeks 1800. Toneel. Heide. Drie schrale, vergroeide berkenboompjes. Enige ouderwetse bijenkorven opgesteld zoals deze in de bloeitijd van de heide daar werden geplaatst. Op het toneel komt een ijmaker, die zijn bijenvolken komte inspecteren. Het doet de ouderwetse bijenkap voor het gezicht en steekt de traditonele pijp aan. Daarna tilt hij korf na korf op en kijkt er in. Dan richt hij zich op, en terwijl zijn blik gaat over de grote, onafzienbare heidevlakte, spreekt hij als een "ziender" in de toekomst, de voorspellende woorden; "Heide, hoe schoon zijt gij met uw bloeiende pracht!

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 556 Hoe groot, hoe uitgestrekt is ue oppervlakte. Heel in de verte zie ik de torens van Heemse van de Hardenbergh en van het oude stedeke Ommen. Heide, wat zal Uw toekomst zijn? Hoeveel geslachten zullen na mij hier nog hun bejenvolken brengen? Hoelang nog? Zal er niet eenmaal een tijd komen, dat al deze heide verdwenen zal zijn, dat al deze veenmoerassen veranderd zullen zijn in lachende landouwen. Zal deze stilte, deze eenzaamheid niet eenmaal plaats maken voor een ander geluid, het geluid van machine en werkplaats, het geluid van de arbeid in fabrieken. Langzaam overziet hij het rustige landschap en neemt als het ware de gehelde omgeving in zich op. Daarma verlaat hij te toneel". Hetzelfde toneel. Opkomst van een schaapherder met breikous, kluitschop en hond. Zo mogelijk een paar grazende schapen. Op de achtergrond het geklingel van oorspronkelijke schapenbellen van een daar ronddwalende kudde schapen. De schaapherder gaat in de heide zitten. Hij breit aan zijn kous. De hond ligt aan zijn voeten. De herder overziet de heide. Evenwel de avond valt en de herder maakt aanstalten om met zijn schapen huistoe te gaan. Dan zingt hij het lied van de schaapherder; Nu de avond is gekomen, De zon straks zal ondergaan. Mijn heide stil ligt te dromen. Als kon het die rust verstaan. Nu is er de tijd om te scheiden En breng ik mijn schaapjes naar kooi. Het belgeklank zal ze geleiden. Dat klinkt in d'avondstond zo mooi. Zo volgt de ene dag op den ander. het Is maar steedseen komen en gaan. Van kooi naar de heide met elkander, Het vormt er mijn sober bestaan. Toch ben ik er goed mee tevreden. Mijn breikous, mijn hond en mijn schop, Mijn schaapjes, ze zullen mijn leven, Van Gods natuur geniet ik volop. Op de heide slijt ik mijn leven. Daar voel ik mij rustig en vrij. Moogt mij nog menig jaar zijn gegeven, Op de heide, die heide van mij. Maar eens komt er een eind aan mijn dwalen. Al is dat mijn levenslust. Komt de grote Herder mij halen, Voor de stille en eeuwige rust. Schaapherder met hond en schapen af. Hetzelfde toneel. Opkomen van een 24 jarige jongeman, Willem Jan, Baron van Dedem van den Berg, als jager gekleen (omstreeks 1800) met jachtroer. Loopt zoekende rond en is blijkbaar het pad over de heide kwijtgeraakt. De invallende duisternis belet hem verder te gaan en zichtbaar vermoeid zet hij zich onder de berkenboompjes neer. Hij spreekt;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 557 "Geen pad te vinden in deze woestenij, geen boekweitvedlje waarnaar ik mijn richting kan bepalen, het is heide en nog eens heide, het is veenmoeras naast veenmoeras. Slechts de nevels die uit deze poelen opstijgen omringen mij en maken het onmogelijk om op deze grote vlakte de goede richting te bepalen. Nevels, wit en luchtig, waaraan het volksgeloof de legende van de "witte wieven" ontleend, die dansende in de avond, iedereen lokken haar te volgen om in het moeras ten onder te gaan. Ik zal hier moeten wachten tot de maan met haar zilveren glans deze sombere eenzaamheid doet oplichten, waarna het mij mogelijk zal zijn de weg naar mijn ouderlijk huis terug te vinden". Dan raakt de jager, vermoeid door het dwalen over de heidevelden in slaap. Opkomen van een viertal meisjes, die de jager aanvankelijk niet zien. Ze zingen het lied; "Wild en woest en ledig, was het ruwe veen. Slechts de heide vlocht er kransen overheen. Boog zich over de oevers van de bruine plas En verborg de diepten van het zwart moeras. (bis.). Dan zien zij de slapende jager en verschrikt wijken zij terug en verlaten het toneel. De jager ontwaakt, ziet zoekend om zich heen, komt overeind en zegt; "Wat hoorde ik toch? Een lied? Hier in deze eenzaamheid. Wie zongen dat lied? Werd het gezongen door engelen? Door de witte wieven? Door jonge meisjes? Een lied, zo toepasselijk op dze streek, een lied, dat zich als het ware heeft vastgelegd in zijn ziel. Daarna zingt de jager het lied; "Wild en woest en ledig, was het ruwe veen, Slechts de heide volcht er kransen overheen. Boog zich over de oevers van de bruine plas Een verborg de diepten van het zwart moeras. (bis). In stil gepeins staat de jager even voor zich uit te staren. En dan de droom die ik had, zegt de jager. "Wild en woest en ledig is deze uitgestrekte omgeving. Hoeveel duizenden mensen zouden hier kunnen leven? Hoeveel kudden vee hier kunnen grazen? Hoeveel schapen zouden hier niet hun kostbare vrachten kunnen vervoeren? Heide, veenmos en war armelijke struiken brengt deze grond slechts voort. Golvend graan, welig gras, boom en plant en bloemen zonder tal, zullen er eenmaal voor in de plaats komen. Eenzaam en verlaten ligt nu nog deze ruige vlakte, eenmaal zullen huizen, kerken, scholen, fabrieken en werkplaatsen die landschap vullen. De stilte, thans alleen verbroken door de roep van de veldvogels, ze zal veranderen in het gejuich van kinderen en het gezang van mensen. De landman zal zijn akker bewerken, de ambachtsman zijn beroep uitoefenen, fabrieken zullen er komen waarin machines zullen draaien, geheel deze armelijke streek zal veranderen en uitgroeien tot een welvarende plaats. Dit was mijn droombeeld, maar dit beeld tot werkelijkheid te brengen zal mijn doel zijn, het zal mijn levenswerk worden". De jager verlaat daarna het toneel. Daarna optreden van twee mannen, Mans en Geert, twee dorpstypen, zoals men die altijd in iedere plaats gevonden heeft en steeds zal vinden. Het zijn de mannen, die feitelijk in hun gesprekken weergeven, wat er leeft onder de bevolking van de plaats. Hun gesprekken kunnen ook in het dialect van de plaats gevoerd worden. Microfoon . 12 December 1802.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 558 Te Zwolle wordt het huwelijk voltrokken tussen; Mr Willem Jan, Baron van Dedem tot den Berg en Judith van Marle. Daarna brengt Baron van Dedem zijn jonge vrouw naar Dalfsen naar Huize "de Berg". Toneel. Het voorplein van Huize den Barg. Hier bevinden zich het dienstpersoneel en de pachters met hun vrouwen die hun opwachting willen maken aan hun Landheer en de Landsvrouwe, wanneer deze straks hun intrek zullen nemen op het kasteel. Meer op de voorgrond staan Mans en Geert deze gebeurtenis te bespreken. Mans. Wat is er eigenlijk aan de hand op het kasteel, Geert? Ik zie daar al het personeel en de pachters bij elkaar. Geert. Ja Mans, zeker weet ik het ook niet, maar ik heb mij laten vertellen, dat de jonge Baron vandaag met zijn jonge vrouw uit Zwolle opÆt kasteel komen en hier dan blijven wonen. Mans. Wat is dat voor een vrouw, die de jonge Baron opgedaan heeft? Zeker wel een met centen? Geert. Moet je wel geloven, Mans. het Is bij die mensen vaak, geld bij geld en land bij land. Dan klinkt trompetgescgal. Mans. Ik hoor de Baron met zijn gevolg komen. (Baron van Dedem met zijn vrouw Judith van Marle en gevolg komen met paarden en rijtuigen op het kasteen aan. Dit kan uit den aar der zaak niet op een toneel vertoond worden. Alleen Baron van Dedem en Judith van Marle komen op het voorplein. Ze worden daar de aanwezigen met gejuich begroet. Hierop treedt een oude, grijze man naar voren, het is de oudste pachter. Hij spreekt het jonge echtpaar namens al de anderen toe. Na deze toespraak bedant de Baron en nodigt iedereen uit zich naar de grote zaal van het kasteel te begeven voor de feestmaaltijd ter ere van de intocht der jonge Barones. Op het voorplein van het kasteel blijven de jonge Baron en zijn vrouw nog even achter en hebben ze het volgende gesprek; v.D. Ja vrouw, hier zijn we dan op mijn voorvaderlijk erfgoed, Huize den Berg. Judith. Hier zullen wij dan ons echtelijk leven moeten opbouwen, hier zal ons werk, ons geluk en onze liefde ons leven moeten vullen. v.D. Zo schijnt het vrouw. En toch, toch...... moet ik U een bekentenis doen, moet ik U zeggen, dat onze toekomst mogelijk niet hier, maar elders zal liggen. Judith. Hoe dat zo, Willem? U spreekt in raadsels. Baron van Dedem en Huize "den Berg" zijn toch één begrip, die horen toch bij elkaar. v.D. Judith, vouw, zo is het ogenschijnlijk wel, maar in mij hart sluimeren planne, die ik ten uitvoer moet brengen, plannen van zeer ver strekkende betekenis. Ik wil U dat in het kort even vertellen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 559 Judith, vouw, het kan U bekend zijn, dat Uw en mijn familie uitgestrekte gronden bezitten, gelegen in de marke Avereest, Arriën, Rheeze,Diffelen en Stegeren. Het is nu al weer enige tijd geleden, dat ik jagende in de velden van Arriën tegen de avond aan het dwalen ben geraakt. De duisternis viel in en ik kon de weg naar Buize den Berg niet terugvinden. Vermoeid zette ik mij neder onder een paar berkenboompjes en wachtte de tijd af, dat de maan zou opkomen om bij het maanlicht het pad naar huis terug te vinden. Alleen, geheel alleen, bevond ik mij daar in die uitgestrekte wildernis, waar niets anders groeit, dan heide, veenmos en wat armelijke struiken. Ik geraakte in slaap en droomde de droom van mijn leven. En in die droom zag ik dat veld, die grote, doodse vlakte, herschapen in een vruchtbaar landschap, waar het goudgele koren golfde, waar in malse weiden het bonte vee graasde, ik zag het geheel doorsneden door een groot kanaal, waarin de schepen zeilden, ik zag langs het kanaal welvarende dorpen, waarin een nijvere bevolking leefde, waar in fabrieken en werkplaatsen het lied van de arbeid klonk en toen ...... toen hoorde ik een wonderlijk gezang. Ik werd wakker. Om mij heeb de eenzaamheid van het veld, evenwel thans met een vriendelijk en zilveren maanlicht overgoten. Maar van de zangeressen van het lied was geen spoor te bekennen. Toch klonk die melodie en die woorden moj nog in de oren. Judith. Wat zongen ze daar dan in die eenzaamheid, Willem? v.D. Ik zal het U laten horen, Judith, want die woorden, dat lied is als het ware in mijn hart gegrift. Baron van Dedem zingt daarna het lied; "Wild en woest en ledig was het ruwe veen, Slechts de heide vlocht er kransen overheen. Boog zich over de oevers van de bruine plas En verborg de diepten van het zwart moeras. (bis). v.D. Judith, vrouw, datgene wat ik daar gedroomd heb, dat is mij bijgebleven, dat wil ik helpen tot stand brengen, daar wil ik voor werken dat is mijn levensdoel, dat zal mijn levenswerk worden. Judith. Willem, nu zal ik voor U het tweede couplet van dat lied gaan zingen. "Ziet, daar naaderen mannen, met een ijzeren wil. Aan de rand der poelen, staan zij peinzend ztil. Broeders op ten strijde, op, der band geslaakt! Die de schatten kluistert, door het moeras bewaakt. (bis.). v.D. Dat is prachtig, Judith. Zing nu ook het volgende couplet voor mij? Judith. Willem, daarvoor is nu nog niet de tijd gekomen. Maar ik wil U wel een belofte doen. Eénmaal zal ik had gehele lied voor u zingen, éénmaal zal het laatste couplet op Uw werk, op het levenswerk van Baron van Dedem van toepassing zijn, zal het een loflied zijn op Uw levenstaak, "het onsluiten en tot bloei brengen van die onherbergzame woeste heidevlakte". Judith. Willem Jan, Baron van Dedem tot den Berg, U is de eerste man, die met Uw ijzeren wil de strijd, het werk der vooruitgang voor die armelijke streek zal aanvangen. Met en na U, zullen vele, zeer vele mannen, dat werk voltooien, maar ...... lat Judith van Marle, dan naast U en met U, de eerste vrouw zijn om U daarbij te helpen en te steunen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 560 v.D. Mogelijk dat naast de naam van Dedem, ook de naam JUDITH VAN MARLE, voor een ver nageslacht bewaard en in ere wordt gehouden. De naam Judith van Marle windt men heden ten dage terug in de Judith van Marlelaan te Dedemsvaart. Van Dedem en Judith van Marle af. Einde van het eerste gedeelte.

Inleiding van het tweede gedeelte. Microfoon Wanneer men thans (1954) het kanaal "de Dedemsvaart" met zijn vele zijtakken en wijke beschouwt, komt wel eens de gedachte op, hoe was de waterafvoer geregeld voor dat het kanaal er was? En dan kunnen wij aannemen, dat voor het oostelijke deel der tegenwoordige gemeente, het riviertje de Reest aangewezen was om het water af te voeren, voor zover er in die tijd van "afvoeren" gesproken kon worden omdat het meeste water op het veld bleef staan en daar zoals reeds eerder geschreven is "meerstallen" vormde. Verder lezen wij, dat reeds in het begin van de 17e. eeuw vanuit de velden van den Huijzen en de Wheeme in het carspel van de Avereest een vaart, "de Beentjesgraven" liep, uitmondende bij de stad Hasselt in het Zwartewater. Door deze "vaart" werd reeds in 1634 turf uit de genoemde velden vervoerd. Als turfvaart, heeft deze Beentjesgraven niet zo bijzonder lang dienst gedaan, althans in 1710 werd deze vaart reeds als waterleiding beschouwd. Het eerste gedeelte, het boveneinde, doet thans (1954) nog dienst als waterleiding op de grens van de gemeenten, Avereest en Staphorst aan de noordzijde, de gemeente Nieuwleusen aan de zuidkant. Einde der 18e. eeuw ontwierp Gerrit Willem van Marle te Zwolle een plan om een kanaal te graven van Hasselt, oostwaarts naar de venen in het Katinger- en Oosterhuizingerveld en verder naar het veld van de marke Arriën, enz. Evenwel de stad Zwolle, vrezende door het aanleggen van zo'n vaart, haar transit-handel met Duitschland te verliezen, via de rivier de Vecht, verenigde zich met de steden Deventer en Kampen en werkte het plan van van Marle tegen. Het kwam dan ook niet tot stand. In het begin van de 19e. eeuw begon Mr Willem Han, Baron van Dedem tot den Berg, zijn plan om een turfvaart te graven van Hasselt naar Ane aan de Vecht uit te werken. Tevoren had hij een studie-reis door de noordelijke provincieÆs gemaakt en deed daar de kennis op van de fouten, gemaakt bij de aanleg van de veenkoloniën. Ook beoefende hij eerst de landmeetkunde. Ook Baron van Dedem ontmoette al direct de tegenwerking van de stad Zwolle, weer om de reeds eerder vermelde reden. Men zag daar wel in, dat het ontworpen kanaal een veel kortere verbinding zou vormen met Duitschland dan de rivier de Vecht. Ook kwamen er bezwaren van de boeren, o.a. van Nieuwleusen, wier gronden door het kanaal doorsneden zou worden. Deze bezwaren wist Baron van Dedem te overwinnen. In de zomer van 1806 was van Dedem met alle voorbereidingen klaar diende hij in de Maand Augustus zijn Rekwest in bij Hun Hoogmogenden, vertegenwoordigende het Bataafsche Gemeenebest, terwijl hij een copie eigenhandig te Deventer ter hand stelde aan de Raadspensionaris Schimmelpenninck. Ondanks al zijn pogingen gelukte het Baron van Dedem niet de vergunning tot het aanleggen van het aanleggen van het kanaal te verkrijgen. De stad Zwolle kwam zelfs ook met een kanaalplan. Totdat in 1809, Koning Lodewijk Napoleon, een reis ondernam door de noordelijke provincieÆs en daarbij ook de stad Hasselt met een bezoek vereerde. Door middel van Mr Zacharias Tijl, secretaris van de stad Hasselt wist Baron van Dedem zijn plan aan de Koning voorgelegd te krijgen en met succes. Hij kreeg de Koninklijke toestemming om het kanaal aan te leggen. Toneel. 1803. De werkkamer van Baron van Dedem. Op de tafel rollen tekeningen van het te graven kanaal.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 561 In de kamer en om de tafel gezeten, Baron van Dedem en enige boeren van Nieuwleusen. van Dedem. Mannen, ik heb jullie hier laten komen om nogmaals te spreken over het graven van een kanaal door jullie gronden en waarvoor ik tot heden geen toestemming heb gekregen. Boer Bijker. Het is zo, mijnheer de Baron; door het graven van de vaart door onze gronden worden deze in tweeën gesneden en komt een gedeelte over de vaart te liggen. Dat levert onder alle omstandigheden grote moeilijkheden voor ons op. Van Dedem. Daar staat tenegnover dat ik bereid ben bruggen over de vaart te leggen, zodat Uw gronden daarover bereikbaar zijn. Bovendien zullen Uw gronden door de aanleg van de vaart in waarde stijgen. Ook zullen verschillende artikelen, zoals bouwmaterialen, mest en compost van de steden beter aangevoerd kunnen worden. Bedenk dan wel, mannen. Bijker. En toch, mijnheer de Baron, zijn wij besloten niet op Uw voorstellen in te gaan. De gronden hebben daar altijd onverdeeld gelegen, ze zijn altijd aaneengesloten bewerkt door onze vaders en grootvaders. Wij willen het bij het oude laten. Van Dedem. (Ontrolt een der tekeningen en wijst daarop aan). Het is mijn bedoeling en tevens mijn voordeel de vaart zo recht mogelijk te doen graven naar de Katinger- en Oosterhuizinger venen. Kan het evenwel niet door jullie gronden, dan zal ik de loop der oude Beentijesgraven moeten volgen. De vaart zal dan nodeloos langer worden. Ik heb van de boeren van Ijhorst vergunning om de vaart door hunne gronden te doen graven. Ook zonder jullie toestemming zal de vaart er komen. In het geval wordt er echter met Uw belangen geen rekening gehouden. Bespreek nogmaals met alkaar mijn voorstellen en deel mij daarna de uitslag mede. (de boeren gaan daarna in een hoek der kamer de zaak onder elkaar bespreken. Komen daarna weer aan de tafel terug, waarna boer Bijker het woord neemt). Bijker. Mijnheer de Baron, wanneer wij van U de verzekering krijgen, dat het ons mogelijk gemaakt wordt over een drietal bruggen, onze over de vaart gelegen gronden te bereiken, zo geven wij U de toestemming de vaart door onze gronden te graven, zoals op Uwe tekeningen is aangegeven. Van Dedem. Uw besluit verheugd mij zeer, mannen. Het zal er toe bijdragen, dat in de toekomst ook in de gemeente Nieuwleusen, handel en industrie zich langs de vaart zullen ontwikkelen. Baron van Dedem en boeren af. 1809. Microfoon. Zijne Majesteit, Koning Lodewijk Napoleon bezoekt op zijn reis oo de stad Hasselt. Voor Baron van Dedem en zijn vriend Mr Zacharias Tijl, secretaris van de stad Hasselt is het ogenblijk van handelen gekomen. In de schepenzaal van het stadhuis te Hasselt wordt Z.M. de Koning door de Shout en Schepenen van Hasselt ontvangen. Toneel De Schepenzaal in het stadhuis van Hasselt. Rondom een grote tafel zitten verschillende hoge autoriteiten.Aan het hooft-einde Z.M. de Koning. Op de tafel een groot aantal papieren, tekeningen, ontwerpen en plannan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 562 Z.M. laat zich het ontwerp voor een kanaal van de stad Zwolle voorleggen, waarop de Heer Tijl naast dit ontwerp, het ontwerp van Baron van Dedem legt. Na de toelichtingen en aanwijzingen van Mr. Tijl, antwoordt Z.M., wijzende op het ontwerp van de stad Zwolle; "A quoi bon ce triangle? Ce plan ne vaut rien!" (Waar is deze driehoek goed voor? Dit plan deugt niet). Daarna wijzend op het plan van Baron van Dedem, zegt Zijne Majesteit; CÆest le chemin le plus court; repetez vos demandes. (Dat is de kortste weg, herhaal Uw aanvragen. (verzoeken). De heer Tijl herhaald zijn verzoek, waarop het antwoord van Z.M.luidt; "Toutes vos demandos sont accordéés". (Al Uw verzoeken (aanvragen) zijn toegestaan. (ingewilligd). Microfoon. En met deze historische woorden, was het lot en de toekomst van heel de streek, gelegen tussen Hasselt en Ane aan de Vecht beslist.Deze enkele zinnen hebben zulke grote gevolgen gehad voor heel deze omgeving en voor de veenkolonie Dedemsvaart in het bijzonder. Bij Koninklijk besluit van 22 Maart 1809, no.8, is de machtiging tot de aanleg van de vaart van Hasselt naar Ane aan de Vecht gegeven. 9 Juli 1809. Toneel. Eén der straatjes van de stad Hasselt, waar Mans en Geert elkaar ontmoeten. Mans. Zeg Geert, er begeurd vandaag ook wat bijzonders in onze stad. Geert. Wat bijzonders, Mans? Hier gebeurd anders niet zoveel bijzonders. Wat is dat dan Mans? Mans. Vandaag wordt hier de eerste spade in de grond gestoken. Geert. Wat eerst spade in de grond, Mans? Iedere boer en burger van onze goede stad Hasselt zit bijna iedere dag immers met de schop in de grond wroeten. Mans. Behalve jij, Geert. Daar ben jij nog te lui en te gemakzuchtig voor. Jij laat het graven in moeder Aarde wel aan anderen over. Geert. Als het er even goed om gaat, waarom zal ik mij daar dan mee vermoeien. Mans. Maar dat is het nu niet, Geert. Vandaag zal Baron van Dedem hier de schop in de grond steken. Geert. Wat Baron van Dedem? Die woont hier toch niet. Die ken ik niet. Mans. Maar ik wel zoveel te beter, Geert. Mijn dochter Geertje, is dienstbode bij Mevrouw van Dedem. Baron van Dedem woont in Dalfsen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 563 Maar toch komt de Baron hier vandaag in de grond graven. Geert. Laat hem graven, als hij daar zin in heeft. Mans. Moet je niet zo min over denken, Geert. Vandaag wordt de eerste spade in de grond gestoken om een vaart te graven van Hasselt, helemaal naar Ane aan de Vecht, dwars door de Provincie. Geert. Naar Ane aan de Vecht, Mans? Hebben ze daar vroeger ook al niet eens een Bisschop van Utrecht vermoord? Dan komen die Aner vechtjassen zeker de vaart af, om hier te bakkeleien. Mans. Geert, van die vaart komt de welvaart naar onze stad Hasselt en geen kerels om hier te vechten. Geert. En wil Baron van Dedem die vaart alleen graven? Mans. Nee, dat graven moet het werkvolk doen. Die eerste schip in de grond is een symbolische handeling. Geert. Wat is dat eigenlijk, zo'n symbolische handeling, Mans? Mans. Dat heb ik toch gezegd, dat is, als je de eerste schop in de grond steekt. Geert. Dus als ik morgen de eerste schop in de grond steek in mijn aardappelakkertje, is dat een symbolische handeling. Mans. Zo moet je dat maar opnemen, Geert. Ik begrijp het ook niet zo goed, ik heb het ook van horen zeggen. Geert. Om op die Baron terug te komen. Kan dit dat grote werk alleen wel aan. Daar moet hij veel verstand en ook heel veel geld voor hebben. Ook moet hij tegenslagen kunnen verdragen, want hij zalnog wel wat tegenkomen, waarop hij niet gerekend heeft. Mans. Verstand heeft de Baron genoeg. Hij heeft eerst alles wel bestudeerd, zo ook de veenkolonieÆs in de nooerdelijke provincieÆs. Met de daar gemaakte fouten kan hij rekening houden. Baron van Dedem is niet zo maar een Baron van het platteland. Hij is Meester in de rechten, Raadsheer in het Rerechtshof te Deventer, President van het Tribunaal te Zwolle, Directeur van de Belastingen in Overijssel en President van de Ridderschap in Overijssel. En geld, Geert, geld heeft hij genoeg. Men zegt, dat hij zovéél rijksdaalders bezit, dat hij er de wallen van de vaart wel mee opzetten kan. Geert. Dat laatste zal wel wat overdreven zijn, Mans. Maar ik merk wel, dat jij goed op de hoogte bent. Mans. Geert, laten wij nu gaan kijken bij deze historische gebeurtenis. Ik voorspel, dat voor het graven van deze vaart een goede toekomst is weggelegd voor onze goede stad Hasselt. Beiden af. Einde van het tweede gedeelte.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 564 Derde gedeelte. Microfoon. Op 9 Juli 1809 werd te Hasselt de eerste spade in de grond gestoken en werd een begin gemaakt met het graven van een vaart, een kanaal van het Zwartewater naar de uitgestrekte venen in deze streken. In 1811 was men met de vaart reeds gevorderd tot een punt even ten oosten van de plaats, waar nu Balkbrug ligt. Men had de eigenlijke venen bereikt. Toneel. Een directiekeet op een werk in uitvoering. Aaan een ruwhouten tafel zitten twee mannen, Baron van Dedem en zijn belangrijke medewerker, Meine Ielkes Kruizinga. Van Dedem. En Kruizings, hoe staat het met het werk? Kruizinga. Het gaat goed, Mijnheer de Baron. Wij zijn thans met de vaart gekomen tot aan de eigenlijke venen. Van Dedem. Dus met turfgraven op grote schaal kan worden begonnen? Kruizinga. Inderdaad,Baron. Alles is er voor gereed. Het water kan uit de velden worden afgeleid en de turf kan door de vaart worden afgevoerd. Van Dedem. En werkvolk. Is er dat voldoende, Kruizinga? Kruizinga. Van Heinde en ver komen de arbeiders op dit werk af. Iedereen wil gaarna werken aan de Nieuwe vaart en in het veen. Er komen een zeer groot aantal arbeiders vanover de landsgrenzen, uit Pruissen en Hannover. Van Dedem. Dan zal er voor een onderkomen voor deze mensen gezorgd moeten worden, Kruizinga. Kruizinga. In de eerste plaats Baron, zullen er hutten en keten op het veen gebouwd moeten worden. De bouw van stenen huizen komt pas later, als he veen is afgegraven. Van Dedem. Toch zal er ook een winkel en een bakkerij moeten komen, waar de mensen hun brood en andere levensmiddelen kunnen kopen. Ook een herberg moet er zijn, waar de mensen die hierheen zullen komen en doorreizen kunnen overnachten. Kruizinga. Ook daaraan heb ik gedacht, mijnheer de Baron. Zoals U weet hebben wij voor de oude heerbaan van Ommen over de buurtschap ten Kaat naar het noorden een Brug moeten bouwen. Van Dedem. Dat is mij bekend. Kruizinga. Bij deze brug wil ik een herberg bouwen en wil ik mij blijvend vestigen. Dan wil ik nog een winkel en een bakkerij laten bouwen, waar dan de veenarbeiders en de arbeiders, die aan de vaart werken, zich van het nodige kunnen voorzien. Van Dedem. Dat vind ik een uitstekend plan. Om en bij die brug zal spoedig meer bewoning komen. Die brug noemen ze later zeker, de KruizingaÆs brug. Kruizinga. Dat kan er wel van komen. Beiden af. Microfoon. En zo ontstond in het heideveld tussen den Kaat en de Ommerschans langzamerheid de plaats

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 565 Balkbrug. 1823. Microfoon. Baron van Dedem, van zich aan zijn vaart in de buurtschap den Hulst, een landhuis "de Rollecate" laten bouwen. Hier woonde hij en kon zo dagelijks de schepen de vaart, op en af zien varen, kon hij de groei en de toenemende welvaart van deze streken van dichtbij gadeslaan. Door Jacob van Lennep en diens vriend Dirk van Hogendorp werd een reis gemaakt door de noordelijke provincieÆs. Op 15 Juli 1823 bezichten zij ook de Rollecate, waarvan zij schreven; "Waar voor twee jaren alleen barre heide was, staat nu reeds welig hout en koren, zijn bloemperken en vruchtboomgaarden aangelegd en prijkt het heerlijk huis, dat van Vollenhove derwaarts is gevoerd en aangenaam over de vaart hangt". Na hun bezoek aan de Rollecate gingen zij de vaart bijlangs en overnachtten zij in de herberg van Kruizinga. De andere dag bezochten zij de molen van Kruizinga, de (1954) tegenwoordige molen van van de Graaf aan de Hoofdvaart. Een aardig beeld van deze streken krijgen wij uit hetgeen zij over dit bezoek schrijven. "Na het eten verzocht oms Kruizinga een tochtje te doen. Wij beklommen de kireboe, die bespannen met twee fraaoie ketjens ons bracht langs een vaart naar een molen, die Kruizinga toebehoorde. Wij beklommen deze molen vanwaar wij een uitgestrekt gezicht hadden op de omliggende veenderijen. Deze hebben hier een geheel dorp doen ontstaan; waar voor zes jaren geen woning stond, vinden thans menigten van bakkers, slagers, timmerlieden, smids, enz. een ruim bestaan. Ontelbaar zijn de turfhopen, in veel groter aantal dan elders, hier in het rond staande. Tot zover het "ooggetuige-verslag" van de Heren van Lennep en van Hogendorp, weergeven in het boek; "Nederland in den goeden, ouden tijd". 1825. Microfoon. Waar een aantalmensen komen te wonen, zij het dan in hutten en keten op het veen, ontstaan niet alleen atoffelijke behoeften, ook komt de vraag naar voren om hun geestelijke belangen te behartigen. Voor de Katholieke mensen, de veenarbeiders, hoofdzakelijk gekomen uit Duitschland, was met krachtige steun van Baron van Dedem in 1819 een kerk gebouwd in de veenkolonie. De hervormde bewoners van deze veenderijen waren toen nog aangewezen op de kerk te Avereest, een afstand van 1 á 1 1/2 uur lopen. De eerste "zendeling", de man die in deze streken het eerst Gods woord bracht, aan de veenarbeiders in hun op het veen verspreid staande hutten en keten, was Jan ter Vaart, geboren te Hoogeveen, 10 Oktober 1781. Jan ter Vaart was geen Predikant, hij was geen Heer, maar een gewone veenarbeider. Hij bezocht des zondags de keten van zijn medaarbeiders om daar voor te gaan in de godsdienstoefeningen. Hij is ongehuwd in deze gemeente overleden op 31 Augustus 1861. En werd zo'n aangift van overlijden steeds verzorgd door twee buren van de overledene, het overlijden van Jan ter Vaart, werd aangegeven door een zoon van de dominee en de zoon van de dokter. De laatste wens van Jan ter Vaart was, om begraven te worden in de nabijheid van zijn grote vriend en weldoener, Mr Willem Jan, Baron van Dedem. Aan deze wens is gevolg gegeven en zo ziet men op het kerkhof in de Mulderij de graven van deze beide mannen, uit zo verschillend millieu, doch die ieder voor zich in de eerste jaren van de veenkolonie Dedemsvaart, waaruit det Dedemsvaart van thans is ontstaan , hun beste krachten hebben gegeven. Toneel. Mans en Geert komen elkaar op de weg tegen en bespreken daar de laatste nieuwtjes. Mans. Ga je nog geregeld naar de kerk, Geert? Geert. Bijna iedere zondag maak ik de reis naar de kerk te Avereest, Mans.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 566 Mans. Nogal geen eind lopen, toch zeker 1 á 1 1/2 uur heen en diezelfde tijd terug. Geert. Dat heb ik er lest voor over, Mans. Mans. Maar ik hoor, dat ook hier in het veen kerk gehouden wrodt in de keten van de turfgravers. Geert. Ja, dat is zo Mans. Daar gaat Jan ter Vaart iedere zondag preken. Mans. Jan ter Vaart is toh maar een gewone arbeider, net als al die andere mensen, die daar in die keten op het veen wonen. Van die predikaties van Jan ter Vaart zal wel niet zoveel invloed uitgaan. Geert. Jan ter Vaart is een arbeider onder de arbeiders, die zich volstrekt niet daarboven acht dan de anderen wel eens denken. Maar hij is een eerlijke kerel, die het goed meent met zijn medemensen. Hij staat bij de Baron ook zeer goed aangeschreven. Mans. Ik heb gehoord, dat ze hem de vorige zondag hebben mishandeld en op zÆn hoofd in een veenput hebben gegooid. Geert. Dat zullen dan wel enkele drinkebroers hebben gedaan, die een borrel te veel ophadden. Het overgrote deel van de arbeiders mag hem wel, en deze hebben alle respect voor hem. Mans. Dan zal de Baron nu wel voor hem opkomen. Geert. Daar kun je wel op rekenen, tenminste als die er iets van aanloopt want ik ken Jan ter Vaart wel zo goed, dat die zich nimmer zal gaan beklagen. Mans. Toch kan ik mij dat van die arbeiders ook wel indenken, Geert. Wanneer je de hele week hard hebt moeten werken, dan wil je Zondags toch ook wel eens met rust gelaten worden en een goede borrel drinken. Dat komt een arbeider toe. Geert. Ik denk daar een weinig anders over, Mans. En zo zijn veel meer. De Katholieke mensen hebben hier al een kerk en ook voor de Hervormden moet hier in de veenkolonie een kerk komen. Beiden af. Toneel. 1823. Een directiekeet. Aan de tafel zitten Baron van Dedem en zijn opzichter Kruizinga, druk in gesprek. Kruizinga. Er is de vorige zondag op het veen wat gebeurd, Baron, dat zeer zeker Uw goedkeuring niet kan wegdragen. Van Dedem. Wat is dat dan, Kruizinga? Kruizinga. Zoals U wel bekend is, Baron, gaat Jan ter Vaart,iedere Zondag de vreschillende arbeiders-keten op het veen bij langs om daar voor te gaan in de dienst aan God. Van Dedem. Dat is mij bekend, Kruizinga.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 567 Ik waardeer dat ten zeerste. Jan ter Vaart doet daarmee een goed werk. Kruizinga. Alhoewel zeer veel arbeiders dat wel op prijs stellen, Baron, zijn er ook enkelen, die dat niet waarderen. Van Dedem. Onder al die mensen, van heinde en verre op het werk in de veenderijen afgekomen, zullen zeer zeker ook verkeerde elementen voorkomen. Kruizinga. Dat ondervinden wij dagelijks, Baron. Maar tegen ons, opzichters en werkbazen, staan ze geheel anders over, dan tegenover Jan ter Vaart.Wij kunnen ze van het werk sturen, wanneer ze zich niet goed gedragen, Jan ter Vaart kan ze alleen een bijbeltekst voor houden en daar lacht dat soort mannen om. Van Dedem. Dus het geestelijke werk van Jan ter Vaart verloopt zoms niet naar wens, Kruizinga? Daar heeft hij zelf nimmer over gesproken of zich beklaagd. Kruizinga. Jan ter Vaart klaagt nooit, Baron. Die zalniemand aanbrengen, ook al doen ze nog zo verkeerd tegenover hem. Maar j.l. zondag hebben ze hem mishandeld en in een veenput geworpen. Dat is toch te erg. Van Dedem. (Heftig) Zo iets mag niet voorkomen,Kruizinga. Hij besteedt zijn vrije tijd, doet alle moeite voor zijn medearbeiders, waarvan velen gaarne naar hem luisteren. Hij mag in geen geval door enkele raddraaiers worden belemmerd of tegengewerkt. Breng mij Jan ter Vaart hier, dan zal ik met hem spreken. Kruizinga. Ik heb hem maar vast meegenomen hierheen,mijnheer de Baron. Hij wacht buiten. Van Dedem. Laat hem binnenkomen, Kruizinga. Kruizinga en Jan ter Vaart komen binnen. Ter Vaart is gekleed als veenarbeider. Baron van Dedem staat op bij hun binnenkomst. De Baron en ter Vaart geven elkaar een hand als goede vrienden. Ter Vaart heeft een blauw oog van de vechtpartij overgehouden. Allen nemen om de tafel plaats, ter Vaart tegenover Baron van Dedem. van Dedem. Je begrijpt zeker wel waarom je hier komen moet, ter Vaart? ter Vaart Neen, mijnheer de Baron, dat weet ik juist niet. Daar heeft opzichter Kruizinga mij niet over ingelicht. Van Dedem. Wat is er de afgelopen zondag gebeurt bij de keet van Lindeboom? ter Vaart. Niet veel Baron. Ik heb wat drukte gehad met een paar dronken veenarbeiders. Van Dedem. Wie waren dat, ter Vaart? ter Vaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 568 Dat kan ik niet zeggen, mijnheer de Baron. Van Dedem. Te zien aan dat blauw oog van je, ter Vaart, hebben ze je ook nog mishandeld. ter Vaart. Ik ben in een veenput gevallen, Baron. Van Dedem. Daar hebben ze je in gegooid, ter Vaart. Zie eens, Jan ter Vaart; ik vind het prachtig wat je iedere zondag voor je medearbeiders doet, ik heb daar alle waardering voor. Maar het gaat niet aan, dat ze je molesteren en mishandelen, dat heb je niet verdiend, voor alles wat je voor de arbeiders doet. Je had het wel eens aan de opzichters en werkbazen kunnen zeggen, die hadden je gaarne geholpen en ook ik wil je helpen, dat zo iets niet weer voorkomt. ter Vaart. Mijn Grote Meester is veel erger mishandeld, zonder dat er een klacht over zijn lippen kwam. Ik neem daar een voorbeeld aan. Van Dedem. Ik wist het Jan ter Vaart. Jij klaagt niet en verradt niemand. ter Vaart. Het waren geen vijanden van mij, Baron. Ze hadden een borrel te veel op. Zodra ze nuchter zijn, hebben ze er spijt van en vragen ze mij, het te willen vergeten. Diezelfde mensen worden mijn vrienden. Ik heb geen vijanden onder al die ruwe kerels op het veen. Van Dedem. Toch zal ik U de volgende zondag een opzichter medegeven op Uw tocht langs de keten der arbeiders, ter Vaart, opdat U niets kan gebeuren. (tot Kruizinga) Wilt U daarvoor zorgen. Kruizinga. Zeker, mijnheer de Baron. Van Dedem. Het is nog maar voor een enkele zondag, dat je langs de keten op het veen behoeft te gaan,ter Vaart. ter Vaart. Hoezo, mijnheer de Baron? Van Dedem. Binnenkort kunt gij zondags dienst houden in de schuur van ten Have aan de Hoofdvaart. Zolang de kerk niet klaar is, kun je daar kerk houden, ter Vaart. ter Vaart. Ik dank U wel, Baron van Dedem, voor alles wat u voor de bevolking van deze veenkolonie hebt gedaan en nog zult doen. Allen af. Microfoon.

En zo kwam met de krachtige steun van Baron van Dedem in 1834 de Ned. Herv. Kerk aan de Vaart tot stand. De Kerk, waarop in die jaren, zozeer van toepassing was, het gedicht van de Zwolse dichter Rhijnvis Feith; "Hier in het stille veld, bewerkt door nijÆre handen, Buigt zich eerbiedig het volk, voor des Hoogsten zetel neer, En bede, psalm en lied klinkt langs de tempelwanden. God en Gods groten Zoon, die voor ons stierf, tot eer".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 569 Jan ter Vaart is tot op hoge leeftijd aan deze kerk als koster en als godsdienstonderwijzer verbonden geweest. Toneel. Een kamer in het landhuis "de Rollecate" op de avond van zondag, 23 Maart 1834, de dag dat de Ned. Herv. Kerk te Dedemsvaart is ingewijd. In de kamer, gezeten aan de tafel, Baron van Dedem en zijn echtgenote Judith van Marle. Judith. Dit is toch wel een dag van betekenis voor U geweest, Willem, nu voor de Hervormde mensen in de veenkolonie aan de Vaart hun Kerk is ingewijd. Dat kan, naar mijn mening als de kroon op Uw werk worden beschouwd. Van Dedem. Judith, het is een gebeurtenis, waarmede een periode van plannen maken en van hard werken is afgesloten. Maar toch is hiermede mijn werk niet voltooid. Judith. Uw werk zal eenmaal door anderen worden voortgezet, Willem, doch veel, heel veel is door U bereikt. Van Dedem. Niet alléén door mij, Judith. Alles wat er is bereikt is er gekomen door mijn medewerkers, door die tallozen, genoemde en nog het meest ongenoemde arbeiders, die hier hu krachten hebben gegeven, die hier hebben gewerkt. Judith. Maar tocj allen onder Uw bezielende leiding, Willem Jan, Baron van Dedem. Daardoor is Uw droomland van 18oo, die woeste, ruige heidevlakte wel erg veel veranderd. Van Dedem. Dat is het zeer zeker, Judith. Judith. Willem, herinnert U zich nog het lied,dat U hoorde zingen, toen U in die donkere avond rustte onder die drie berkenboompjes in het heideveld op de grens van de marke Arriën en de marke van Stergeren? Van Dedem. Dat is mij altijd bijgebleven. Judith. En ook het tweede couplet, dat ik voor U gezongen heb? Van Dedem. Dat ben ik evenmin vergeten, Judith. Judith. En nu, Willem...... nu het het wild en woest en ledig van Uw droomland is geworden een bloeiende plaats met vruchtbare grond, waarop een nijvere bevolking een flink stuk brood verdient, nu, dank zij de mannen, genoemd in het tweede couplet, de mannen met een ijzÆren wil, dat alles is tot stand gebracht, nu ...... Willem Jan, Baron van Dedem, wil ik naast die twee eerste coupletten, ook het derde vers van dat lied voor U zingen, zoals ik U eenmaal, op de avond van onze huwelijksdag heb beloofd. (Judith van Marle staat op en zingt) Wild en woest en ledig, was het ruwe veen. Slechts de heide vlocht er kransen overheen. Boog zich over dÆoevers van de bruine plas En verborg de diepten van het zwart moeras. (bis.) Ziet, daar naadÆren mannen, met een ijzÆren wil. Aan de zoom der poelen, staan zij peinzend stil. Broeders op ten strijde, op, den band geslaakt. Die de schatten kluistert, door het moeras bewaakt. (bis.) Ja, zij hebben moedig, dÆeedÆlen strijd volbracht En een schat verworven voor het nageslacht. Hunne namen blinken met ondoofbÆren glans.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 570 En wij vlechten juichend, hun een heidekrans. (bis.) Van Dedem. Judith van Marle, vrouw, dat lied geeft zo juist weer, hoe het eenmaal was en wat het thans is geworden. Aan het nageslacht is door mij gezien in die droom in het veenmoeras, werkelijkheid wordt. Judith. Zo zij het Willem. Einde van het derde gedeelte.

Vierde deel. Microfoon. 1954. Toneel. De bank de gedenknaald opde markt te Dedemsvaart. Op de bank zitten \mans en Geert de dorpsnieuwtjes te bespreken en te becritiseren. Mans is een man die nog al van een borreltje houdt. Geert is een meer "kerkse" man. Het zijn twee mannen, die het leven van zeer verschillend standpunt bezien. Beiden zijn echter Dedemsvaarters in hart en nieren. Men moet deze mannen beschouwen als de vertegenwoordigers van de bevolking van Dedemsvaart, evenwel niet in de geest, dat de ene helft in de kerk zit en de andere helft op de zwarte lijst staat. Mans. Mooi weertje vandaag, Geert. Geert. Ja Mans, dat is dik in orde. Je kunt hier nu goed zitten zonder een koude rug te krijgen. Mans. Zo is het Geert. Geert. Is er nog nieuws, Mans? Mans. Niet dat ik weet, Geert. Maar ik heb je wat te vragen en ik vertrouw, dat je mij als oude vriend, dat niet zult weigeren. Geert. Wat is dat dan, Mans? Mans. (Haalt een flesje uit de zak en wil dat aan Geert geven, die het evenwel niet aanneemt). Geert, je moest mij hierin een maatje jenever halen. Geert. Waarom haal je dat zelf niet, Mans? Mans. Ik kan dat niet krijgen, ik sta op de zwarte lijst, man. Geert. Zwarte lijst,...... zwarte lijst,...... wat is dat voor een lijst, Mans? Mans. Ja, dat weet ik ook zo niet. Maar het is zo, wanneer je op de zwarte lijst staat, mag geen caféhouder je meer in zijn zaak toelaten en mag hij je ook niets meer verkopen. Ik kan zodoende zelf geen jenever meer kopen. Geert. En hoe komt het dat ze jou op de zwarte lijst geplaatst hebben, Mans? Mans. Ze zeggen, dat ik te veel drink, Geert. Maar wat de een veel noemt is voor een ander niet eens zoveel. Ik lust altijd wel meer dan ik kan betalen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 571 Daarvoor geldt dus een verschillende maatstaf. Geert. het Is toch wel een goede maatregel, Mans en ik zal er niet aan meewerken om die te ontduiken. Ik haal geen jenever voor je, Mans. Even goede vrienden, maar daar leen ik mij niet voor. Mans. Ik neem het je ook niet kwalijk, Geert, maar ik dacht, ik kan het eens proberen, lukt het, dan lukt het. Geert. En ik de naam krijgen van een stiekeme drinker, die wat in huis haalt en niet in het café zit te drinken. Mans. Daar kent men je hier aan de Vaart wel beter voor, Geert (Laat daarna aan Geert het flesje zien). Zie je iets bijzonders aan dit flesje, Geert? Geert. Nee, dat is een doodgewoon flesje. Je kan er jenever in halen, mar ook wel olie of azijn. het Is toch maar een doodgewoon flesje? Mans. Dat dacht je maar, Geert. Het is lange tijd in onze familie geweest. Het is vroeger gemaakt in de glasblazerij, die hier te Dedemsvaart is geweest. Geert. Zo, zo. (Benkijkt het flesje met veel belangstelling). Is dat nog gemaakt op de glasblazerij aan de Vaart? Ja, Mans men heeft tegenwoordig de mond vol van industrie, maar voor 100 jaar terug hadden wij ook al industrie aan de Vaart. Mans. Die industrie heeft geen bijzonder lang leven gehad. Hier woonde lange tijd een man aan de Vaart (hij is vorige week overleden) die in zijn jeuigd nog gewerkt heeft op de glasblazerij. Die man heeft er mij wel eens van verteld hoe het toen ging met die glasblazers. Dat waren bijna allemaal Duitschers. Die oude man vertelde mij, dat hij dikwijls jenever moest halen voor die glasblazers. Hij had dan een arm vol flesjes jenever. Geert. Dan stonden die oude glasblazers zeker allemaal op de zwarte lijst, Mans? Mans. Een zwarte lijst kende men in die dagen nog niet, dat si pas een uitvinding van de laatste tijd. Geert. het Is toch eigenlijk wel jammer, dat wij zo weinig weten van vroeger, hoe het toen geweest is aan de Vaart? Van de glasblazerij is alléén de naam "Glashutte" overgebleen. Mans. En dit flesje. (Laat het bewuste flesje zien). Geert. En bij jou, Mans, de trek aan jenever, net als de glasbrazers. Mans. Nee, veel weten wij niet van vroeger. Ik heb wel eens gehoord, dat het hier toen niets anders was dan heideveld en veenmoeras, toebehoorende aan de boeren van Ommen, wonende in Arriën, Stegeren en in Rheeze en Diffelen in Hardenberg. Geert. Zo iets kun je je nu haast niet meer voorstellen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 572 Mans. het Is nu alles keurig aangelegd tot bouwland, grasland en tuinderijen.Overal vaarten, wijken en wegen, gebouwen, kerken, huizen, fabrieken, enz. Maar hoe dat alles ontstaan is, daar kun je eigenlijk niet veel van vertellen. Geert. (Wijst in de verte, waar een slanke, jonge vrouw, in het wit gekleed komt aanwandelen). Wie komt daar aan, Mans? Ken je die vrouw? Mans. (Kijkt in de aangegeven richting) Nooit eerder gezien, Geert. Dat is vast geen "hierlander". (Iemand uit de plaats). Geert. Doe dat flesje weg, Mans. Ze behoeft niet te zien, dat jij met de jeneverfles in de handen zit. Mans. (Steekt de fles in de zak). Het is anders maar een leeg flessie een dan nog wel een historisch flesje. (de jonge vrouw is de mannen genaderd en spreekt hun aan). J.vrouw. Zo mannen, maken jullie een praatje op de bank. Mans. Ja Juffrouw, wij hadden het over vroeger, over de oude tijd, waar wij eigenlijk zo weinig van af weten. J.vrouw. En stellen jullie zoveel belang in die tij, die voorbij is gegaan? Mans. Het is wel eens aardig om te weten hoe alles hier tot stand is gekomen en wat er al zo in de laatste honderd en vijftig jaren aan de vaart is geweest. J.vrouw. Wil ik jullie dan eens iets laten zien van de laatste 150 jaren? Mans. Als de juffer dat kan, dan gaarne. Gaat er bij zitten. (Mans wijst uitnodigend naar de bank, terwijl hij een weinig opschuift). J.vrouw. Ik zal er niet bij gaan zitten, mannen. Mans. Als je staat ben je ook groter. Geert. Mans, wat ben je weer onbeschoft. Mans. Maar mogen wij eerst eens weten, wie de juffer is? J.vrouw. Zeker mannen, dat zal ik U zeggen. Ik ben de Tijd. Mans. (tot Geert) De Tijd...... de tijd, Geert die is ons altijd voorgesteld alz zo'n oude man met zo'n ding met zand er in, je weet wel waar ze de eieren mee koken. Geert. Je bedoelt een zandloper, Mans. Mans.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 573 Juustement Geert, zo'n oude man met zo'n eierkookding. J.vrouw. Dat was de oude voorstelling van de Tijd, mannen. Ik stel de nieuwe tijd voor, de moderne tijd, de tijd van vooruitgang, de tijd van snelheid. Mans. En juffrouw Tijd, kunt U ons laten zien, hoe eigenlijk deze plaats Dedemsvaart is gegroeid? (De jonge vrouw, voorstellende "de Tijd" in het vervolg aangegeven met "Tijd"). Tijd. Aan de Tijd is alles mogelijk. Die was er in het verleden, die is er in het heden en aan de Tijd is ook de toekomst. Ik zal jullie enige personen laten zien, ieder voor zich als de vertegenwoordingers van de mensen, die hier gewerkt hebben aan de opkomst van deze plaats. Zo als ik in jullie de vertegenwoordigers zie van de ingezeten van Dedemsvaart, zo zal ik voor jullie enige mensen uit het verleden laten optreden. Mans. Maar dat is ja mooi, Geert. Goed acht geven, man, of wij bij die voorvaderen van ons nog een bekende zien. Microfoon. (De Tijd laat dan een voor een, verschillende personen op het toneel, komen, die iets vertellen uit "hun Tijd", hun aandeel in de vooruitgang van dezes streek in het verleden. Mans en Geert geven de nodige commentaar). Tijd. De Kanaalgraver, de sluizen- en bruggenbouwer. (komt op met schop en kruiwagen). Wij hebben, diep in de grond en op de kruiwagen al de grond vervoerd. Zo hebben wij de vaart gegraven van Hasselt naar Ane. De sluizen en bruggen, ze zijn gebouwd, niet met machine's, alléén mensenhanden en mannenkracht hebben ze gemaakt. De diepe sluiskolken hebben wij met eigen kracht met de tonmolen droog moeten malen. Al de palen voor bruggen en sluizen, ze zijn met het heiblok, getrokken door mensenhanden, in de bodem gedreven.Een jongen stond bij zo'n heistelling, die met zijn eentonig gezang, de maat aangaf, waarop de heiers het zware heiblok omhoog trokken. Nakomelingen van zo'n jongen, zo'n zanger bij het heiblok, hebben onder U gewoond en behoorden tot de eersten in de gemeente. Zo is de vaart tot stand gekomen. Mannen en vrouwen van Dedemsvaart, de kanaalwerker groet U. Af. Mans. Daar hebben zij nooit zo bij nagedacht, dat die mannen het vroeger niet zo gemakkelijk hadden, toen ze de vaart gingen graven. Geen wonder, dat ze toen nog wel eens een borreltje dronken om wat op te kikkeren, Geert. Geert. Jij denkt altijd het eerste aan een borrel, Mans. Maar het is toch maar zo, tegenwoordig doet de machine het zware werk en de arbeider gebruikt zijn kennis om die machine te bedienen. Tijd. De turfgraver, de veenarbeider. (Komt op met de veenspitter op de schouder, die hij daarna voor zich neer zet). Wij hebben hier het veen tot turven gestoken, ze te drogen gezet en daarna in de schepen geladen. Millioenen en millioenen turven, jaar in, jaar uit, tot al het veen in wijde omgeving was vergraven. Af. Mans. Ook dat trufgraven doet men thans niet meer met de oude veenspitter, daarvoor wordt thans ook de machine ingeschakeld. Geert.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 574 Toch wordt de herinnering aan die veenspitter hier goed bewaard in ons Gemeentewapen. Tijd. De heidebezem- en heideboenderbinder. (Opkomen van een gebrekkig mannetje met een heidebezem en een heideboender in de handen). Toen hier alles nog heideveld was, oefenden wij ons beroep van bezemen boenderbinder reeds uit. Het materiaal, de heide, was immers onbeperkt voorhanden. Em wij, mensen, die het zware werk aan het kanaal en in het veen niet konden doen, verdienden hiermede ons daaglijks brood. Sober als de heide, die wij verwerkten was ons bestaan, maar wij waren tevreden. Af. Geert. Dat binden van bezems en boenders van heide heb ik nog gezien te Balkbrug en Sluis Vijf, waar nog lang bezembinderijen hebben bestaan. Mans. Eén van de vroegere bezembinders is nog in leven, Geert. (1954, Willem van der Hulst). Tijd. De scheepstimmerman. (komt op met een of ander stuk gereedschap, speciaal gebruikt bij de bouw van de vroegere houten schepen). Waar water is wordt gevaren en toen dan ook de vaart hier naar de venen was gegraven moesten er schepen en bokschuiten komen. Een der eerste werkplaatsen aan de nieuwe vaart, was dan ook de scheepswerf of de scheepshelling zoals toen gezegd werd. Hierop hebben wij eerst houten schepen gebouwd. Vrolijk geklop en gehammer klonk allerwegen langs de vaart. Later bouwden wij schepen van ijzer. Dat gaf al een heel ander geluid. Toen evenwel het klinken niet meer met de hammer, maar met de "revolver", werd gedaan, pneumatisch klinken, toen was de liefde voor de scheepswerven door de omwonenden verdwenen. Men wilde ons niet meer zien of horen en werden weggestopt achter hoge houten schotten. Uiteindelijk werden de klachten over onze scheepsbouw zo groot en zelfs steekhoudend bevonden, dat voor twee van de voornaamste werven de doodsklok had geluid. Men had niet meer de liefde voor het schip zoals in vroeger jaren, toen men hier te Dedemsvaart een zeiland schip op de torenspits plaatste, in plaats van de gebruikelijke torenhaan. Scheepstimmerman af. Mans. Dat weten wij nog maar al te goed, dat die hoge houten schotten op de werven van de Heren Mol en Mittendorff stonden, om het geluid van het pneumatisch klinken tegen te houden. Geert. Alléén de werf van de Heer Peters kon er mee doorgaan, omdat daarover geen klachten inkwamen. En het typische van het geval was, dat de omwonenden zo met het bekende geluid vertrouwd raakten, dat ze achteraf gevraagd, of er b.v.de vorige dag pneumatisch geklonken was op de werf, hierop het antwoord moesten schuldig blijven. Tijd. De scheepsjager. (Komt op met de voerzak van zijn paard over de schouder). Het gaat niemand in het leven altijd voor de wind, maar wanneer het een ander tegenliep, als die de wind tegen had, dan had ik de wind juist mee. Het was indertijd wel een sierlijk en fraai gezicht, zo'n met bolle zeilen varend schip hier op de Dedemsvaart. Het gaf leven en fleur, zelfs aan de eentonige, kale, rechte einden van de lange vaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 575 Maar van zo'n zeiland schip kon bij mij de schoorsteen niet roken. Wanneer de schipper de wind tegenhad, was hij op eigen kracht aangewezen om zijn schip vooruit te krijgen, of op mij, de scheepsjager met zijn paard. Vanaf het begin, toen deze vaart nog zo nieuw was, toen zelfs de wallen nog niet begroeid waren, hebben wij scheepsjagers met onze paarden, zowel bij dag als ook des nachts de schepen gejaagd. Het was toen een vertrouwd beeld in het landschap, het jaagpad langs de vaart en daarop de scheepsjager met zijn paard aan de lijn voor het schip. Het jaagpad langs de vaart, het was onze levensweg van onze jeugd tot in hoge ouderdom. Scheepsjager af. Geert. In onze tijd heeft dat alles afgedaan. Geen zeil meer om de wind op te vangen, geen jager met zijn paard op het jaagpad, ja zelfs dit zo bekende pad langs de vaartswal is verdwenen Mans. Dat is nu de moderne tijd, Geert, alles motorische kracht. Tijd. De vervenerwinkelier. (Komt op met een voorwerp, b.v. ouderwetse weegschaal en een flinke buidel met geld). Toen nog geen vaart deze streek van heide en moeras toeganklijk had gemaakt, was deze grond van nul en gener waarde. Eerst, toen door de vaart van Baron van Dedem de waterafvoer en de aan- en afvoer, naar en van deze streek was mogelijk gemaakt, toen zat in die oorspronkelijke veengrond, zo al geen goud, dan toch wel zilver. De turf had een flinke waarde en de arbeid was niet duur. Al spoedig wist ik een flink aantal bunders van het veen te kopen en mijn eigendom te noemen. Tientallen van mannen, met hunne vrouwen en kinderen werkten voor mij in het veen en de turf en het graven van de nodige wijken. Het loon betaalde ik hun gedeeltelijk uit in geld, terwijl het grootste deel in mijn winkel werd besteed voor de noodzakelijke levensbehoeften. Ook in de winter, wanneer door vorst en sneeuw het werk stil lag, leverde ik "mijn mensen" hetgeen ze in hun huishouding nodig hadden. Dat alles werd dan in het voorjaar, zodra er weer gewerkt kon worden, verrekend. Zo ontstond er een zekere band tussen mij en mijn werkvolk. Vooral spek werd er veel gegeten door de mensen die veel zwaar werk woesten verrichten. Naast brood en andere winkelwaren leverde ik mijn arbeiders ook spek. Dit spek kwam uit Amerika en werd door het arme volk gegeten. De echte boerenmensen gebruikten dit spek niet, vonden dat minderwaardig. En toen op een keer het schip uit Amerika niet op tijd aankwam en ik zonder spek kwam te zitten, waren de arbeiders slecht te spreken. De wijk waar ze toen mee bezig waren te graven, noemden ze toen "de Spekopswijk", welke naam nu nog bestaat. Zo verdiende ik aan mijn turf, terwijl tegelijkertijd mijn winkel goed floreerde. De vervener-winkelier af. Geert. Zo mooi als ons dat nu voorgesteld is, was het in die dagen nu ook weer niet, Mans. Mans. Hoezo Geert? Geert. Die vervener-winkelier, de goeden niet te na gesproken, berekende zijn arbeiders, die met handen en voeten aan hem gebonden waren dikwijls veel te hoge prijzen. Mans. Ja, ik heb van mijn grootouders wel eens gehoord, dat die gedwongen winkelnering een zeer ongezonde toestand was voor de arbeiders in de venen. Geert. Van dat schip uit Amerika, dat niet op tijd aankwam, begrijp ik niet goed, Mans.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 576 Mans. Begrijp jij dan niet Geert, dat die arbeiders in die tijd, niet anders op hun brood en in hun bord kregen dan Amerikaans spek. Het spek van een Overijssels varken konden die mensen niet betalen. Het was, geloof ik, spek van wilde varkens. En dan hebben ze het nog wel eens over "die goede, oude tijd". Geert. Geef mij dan maar de tijd van deze aardige juffrouw, de moderne tijd. Tijd. De jeneverstoker. (Komt op met een jenevervaatje, een drankfles en een glaasje zonder voet. Het gebruikelijke glas, waaruit op het werk door allen, de een na den ander gedronken werd). Vraag en aanbod, hebben altijd met elkaar samengegaan. Van het een komt het ander. Hierdoor is mijn bedrijf ontstaan. De zware arbeid aan de vaart en de wijken en het werken in het veen en de turf, dat alles deed bij de arbeiders de vraag opkomen naar iets opwekkends, naar een flinke borrel. Werd aanvankelijk de jenever en de brandewijn van elders aangevoerd, toen mijn bedrijf van jeneverstoker hier gevestigd was, leverde ik de borrel voor de arbeiders. De zaken gingen goed en ik meen, dat ik de bevolking een goede dienst deed, terwijlik er zelf goed aan verdiende. De jeneverstoker af. Mans. Het is toch altijd al zo geweest, een flinke pruim tabak achter de kiezen en een goede, liefste grote borrel op zijn tijd, maakt een tevreden arbeiders. Geert. Dat was vroeger mischien wel zo, Mans, maar tegenwoordig denken de arbeiders er wel anders over. Ze brengen nu hun zuur verdiende centen niet naar juffrouw "vergunning". Mans. Ja, die arbeiders, die jij bedoeld, houden het nu bij een "sjekkie" en een ijsco. Geert. De arbeiders van tegenwoordig hebben toch maar een beter leven, dan de loonslaven van de winkelier-vervener met zijn gedwaongen winkelnering en de klanten van de jeneverstoker. Mans. Dat is de schuld van deze juffrouw, de moderne wijd. Tijd. De kalkbrander. (Komt op met een of ander stuk gereedschap van de kalkbranderij. De kleren wit van de kalk). Een van de oudste tak van industrie in de veenkolonie Dedemsvaart was mijn bedrijf, de kalkbranderij, ook wel genoemd de kalkoven. Door de bouw van vele huizen was de vraag naar metselkalk groot. Ook de landbouw vroeg kalk op de kalkarme grond. Het veen leverde mij de brandstof in ruime mate. Alleen de schelpen moesten van elders worden aangevoerd. Ook dit was betrekkelijk economisch te doen want de schippers, die hier hun vrachten turf kwamen halen, brachten de schelpen mee. Over de gehele veenkolonie verspreid verrezen de bekende stenen gebouwen, de kalkovens. Ook hier verdienden een flink aantal arbeiders hun brood. De kalkbrander af. Geert. Van al die kalkovens zijn er nog slechts twee overgebelven. (1954)

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 577 dat si in de eerste plaats de oudste kalkoven, gebouwd door Baron van Dedem, later van de familie Trip, toen ook wel genoemde, Rijnsburgeroord, daarna van de familie Geerdes, die gewoond heeft in "de Kalkhutte" aan de Zuidwolderstraat en thans van de familie Peters, en genoemd "Deboka". Verder hebben wij nog de kalkoven, oorspronkelijk van de oude Dedemsvaartse familie Zwiers, het laatst van de Heer Scholten aan de Zwierswijk. Mans. Er zijn er toch nog net genoeg, om de lekkere geuren van zo'n rokende kalkoven niet te vergeten. Tijd. De turfstrooiselfabrikant. (Komt op met een miniatuur pakje turfstrooisel onder de arm). Niet alle hout is timmerhout en zo is ook niet alle veen geschikt voor brandturf. Het losse witte bovenveen deugde daar niet voor en hiervoor werd een andere bestemming gezocht en gevonden. In mijn bedrijf werd deze losse veen, deze bolsterturf verkruimeld, saamgeperst en daarna tot pakken gemaakt, die met dunne plankjes en draad bij elkaar werden gehouden. Deze turfstrooisel werd wel gebruikt voor strooisel in paardestallen en ook wel voor bedekking in bloemkwekerijen. Maar aan de grootste voorraad komt toch eenmaal een winde, ook hier raakte het losse veen , de bolster op. De turfstrooiselfabrikant af. Geert. Ook dit bedrijf, deze industrie behoort in deze gemeente tot het verleden. Mans. Alles heeft zo zijn tijd, Geert. Het gezegde; "Alles woelt hier om verandering" is ook hierop van toepassing. Voor deze industrie komt weer een andere. Tijd. De landbouwer. (Deze komt op met het zaaivat voor de borst. Spreekt met Groninger dialect). Nadat het veen was afgegraven kwam hier de grond, die eeuwenlang onder deze laag verborgen was geweest te voorschjn. Maar de boeren op de oude gronden in de omgeving kenden niet de waarde van deze dalgronden. Ze hadden er geen interesse voor. Geleerd door de ervaring, opgedaan in de oudere veenkoloniën in onze provincie, het Groningerland, zijn wij naar hier gekomen. Voor weinig geld kochten wij hele complexen van deze dalgronden.Wij hebben deze grond bewerkt zoals wij dat in Groningen geleerd hadden. Het resultaat van onze pioniersarbeid ziet ge in de golvende korenakkers, in de velden bepoot net aardappels en in de frisse groene weiden, in de opkomst en de vooruitgang van de veenkolonie Dedemsvaart. Landbouwer af. Geert. Het zijn in hoofdzaak Groningen geweest, die hier de gronden hebben klaargemaakt. Mans. En hierdoor hebben vele veenarbeiders een andere werkkring gevonden, n.l. die van landarbeider. Tijd. De glasblazer. (Komt op met zijn gereedschap, een blaaspijp en een fles, het voorwerp door hem gemaakt). Mijn bedrijf is feitelijk ontstaan, evenals de kalkovens, door de overvloed van turf, zoals men die uitteraard in een veenkolonie vindt, want turf, de brandstof vormde wel het hoofdbestandeel om de glasblazerij te doen werken. Wij stookten hier twee vuren waarvoor wij per dag een bokschuit vor turf nodig hadden. De eigenlijke glasblazers, de mensen van het vak, keamen bijna allen van over de landsgrenzen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 578 Hier hebben gewerkt glasblazers uit Pruissen, Beieren, Oldenbrug, Hannover, Wurtenberg en Oost-Friesland. Op de fabriek werkten zo'n tien arbeiders per dag, de feitelijke glasblazers. Verder werkten er veelal jongen, om de vuren te stoken, de arbeiders te wekken als het tijd werd om met glasblazen te beginnen en dergelijke werkzaamheden. In de fabriek, of eigenljk de glasblazerij hier ter plaatse werden in hoofdzaak flessen van groen glas gemaakt. De glasfabriek heeft slechts korte jaren bestaan. Opgericht in 1863 door Andreas de Jong en H.T.R. te Wechel, beiden te Dedemsvaart, werd ze in de tachtiger jaren reeds geliquideerd. De laatste eigenaren waren de Heren D.J. Ruijs en H. Steenbergen, beiden te Dedemsvaart. De hoge afvaartsgelden van de Dedemsvaart hebben hier aan meegewerkt. De glasblazers moesten hun werk in abnormaal grote hitte verrichten. Bijna geheel ontkleed stonden wij voor de grote vuren. Was het zo'n wonder, dat we op zÆn tijd een koele dronk niet versmaden? Veel jenever heeft daar de droge kelen verfrist. De glasblazer af. Geert. Van uit uizonderlijke bedrijf, de glasindustrie, is ons thans slechts de naam "Glashutte" overgebleven. Mans. In verband met de glasfabriek Geert, wil ik je een verhaaltje vertellen. Heb je wel eens gehoord van de Salamander, Geert? Of geloof je niet aan dat beest? Geert. Ik heb er nooit van gehoord. Mans. Kijk eens Geert, wanneer een glasblazerij zeven jaren heeft bestaan dan onstaat dat beest vanzelf door de grote hitte van de vuren. Het beest is zo allerverschrikkelijks venijnig, dat je er al te veel van krijgt, als je het, laat ik maar zeggen, uit de verte maar ziet. Om weer van dat beest af te komen plaatsen ze hier en daar speigels in de grond en als de Salamander zich daar zelf in bekeek, sprong hij, van louter venijn uit elkaar. Geert. Geloof jij dat nu werkelijk, Mans? Mans. Wat zal ik daarop antwoorden, Geert. Geloven en geloven, wil ik maar zeggen, daar wordt zoveel geloofd en niet geloofd. Ik houd mij er buiten. Maar toch Geert, wanneer ik een glasblazerij bezat, nam ik het "wisse voor het onwisse", (het zekere voor het onzekere) en verbouwde mijn glasblazerij iedere zes jaar. Tijd. De tramconducteur. (Komt op in de oude uniform van de tramcondusteurs). Met mij is in 1886 het "snelverkeer" hier gekomen. Voorbij was de tijd van de trekschuit en de omnibus. Met mijn stoomtram ging het met een snelheid van 30 K.M. per uur langs de Vaart. Het was een hele vooruitgang voor deze streken en de bewoners waren als het ware uit hun isolement verlost. Conducteur af. Geert. Ja, nu is die goede oude tram ook al enige jaren verdwenen. (1954). Mans. Zegt dat wel, Geert, "die goede oude tram". Het was maar wat een gezellig reizen met de tram. Geert.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 579 Och, je ergerde je ook wel eens, als ze zovaak stopte. Vooral met de markt in Zwolle. Dan stapte iedere boer naar de tram en wanneer deze dan in het zicht was, zwaaide zo'n man met zijn pet en de tram stopte om hem mee te nemen. Mans. En wanneer het zo'n lange tram was met veel veewagens er achter, dan bleef ze dikwijls in de bochten zitten, dan kon de locomotief, ook wel "koffiemolen" genoemd, haar niet door de bocht trekken. Dan maar weer achteruit en met een flinke vaart de bocht in, och dan lukt het meestal wel. Het is ook wel gebeurt, dat we moesten helpen drukken om de bocht te kunnen halen. Geert. Geef mij toch nog maar die oude tram, Mans. Mans. Die past niet meer in deze moderne tijd. Tijd. Kwekerij "Moerheim". (Komen enige meisjes het toneel op, zingende het lied van "Moerheim", Bloemen van Moerheim). Meisjes verlaten na het zingen het toneel. Geert. Ja Mans, de bloemen en de vaste planten van Moerheim geven wel een bijzondere bekendheid aan deze plaats. Mans. Ze zijn bekend over de gehele wereld. Geert. Zeer veel arbeiders, hebben in de "Kweek" een boterham verdiend. Mans. Ja Geert, de Koninklijke Kwekerij "Moerheim" neemt in Dedemsvaart een bijzondere plaats in. Tijd. De sigarenmakers. Een sigarenmaker komt op met een kistje sigaren onder de arm. Zo mogelijk een kistje waaruit blijkt dat het een Dedemsvaarts product inhoud. Er is een tijd geweest, dat de mannen in deze streek leefden bij een flinke pruim tabak achter de kiezen of ook wel een pijp tabak in de mond, de tijd, dat men nog werkte met vuursteen en tondelpot om deze pijp tabak te doen ontbranden. Toen kwam hier aan de vaart wonen, de Heer Leijds. Deze kwam uit het zuiden van ons land, waar reeds veel sigarenfabrieken werkten. Deze zakeman zag hier voor deze streek ook wel wat in en stichtte hier een sigarenfabriek. De arbeiders van hier werden in het sigarenmakersvak opgeleid en de fabriek floreerde zo, dat er tijden zijn geweest, dat er 40 sigarenmakers werkten. De oorspronkelijke fabriek is later opgeheven, waarna verschillende sigarenmakers voor zichzelf een zaakje begonnen. Op den duur konden deze mensen het tegen de grote fabrieken niet bolwerken. De eenmans-bedrijfjes zijn thans alle verdwenen. Sigarenmaker af. Mans. Toch hebben een groot aantal arbeiders ook daar een stuk brood verdiend. Tijd. De Heer Ruijf, drogist aan de Kalkwijk, fabrikant van de Champanjepilz. (Komt op met een flesje Champanjepilz in de hand). Ik meen mij er op te kunnen beroemen hier een drank te hebben gebracht, onschuldig en smakelijk. Het is geen jenever, zoals hier vroeger gestookt werd en het was ook geen bier, zoals hier vroeger ook werd gebrouwen, het was zelfs geen wijn, al had de drank wel een naam die aan een bekende wijnsoort deed denken. Het was de Champanjepilz.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 580 Voor Dedemsvaart eis ik de eer op als de plaats waar deze drank is uitgevonden. De drogist Ruijf af. Geert. Inderdaad is de Champanjepilz hier voor het eerst gemaakt en in de handel gebracht. Ze vond gretig aftrek. Mans. Het was meer een zoet stroopdrankje voor kleine kinderen. Geeft mij maar een oude klare. Tijd. De eerste Delanafabriek. (Wordt voorgesteld door een oudere vrouw). Ik stel U voor de algemeen bekende fabriek Delana te Sluis 6. In mijn jeugd had ik echter niet zo'n schoon klinkende naam. Ik was eigenlijk wat nieuws voor deze streek en al wat nieuw en onbekend is, neemt nu niet direct zo'n grote plaats in, in de harten der bevolkingsgroepen. En toch was ik voor vele vrouwen en meisjes wel een uitkomst. Men noemde mij eerst spottend "het sokkenfabriekje", later ook wel "de fantasiefabriek". Toen evenwel bleek, dat ik wel reden van bestaan had en steeds groter en groter werd, toen kreeg men ook meer respect voor mij en kreeg ik een schoner klinkende naam en noemde men mij "De Delana". Ik vroeg meisjes per advertentie in de Courant met de mededeling, dat ze als dame gekleed konden gaan. Zo heb ik reeds vele jaren bestaan en werk verschaft aan vele vrouwen en meisjes. De vrouw af. Mans. Ja, het was broeger eigenlijk wat minderwaardig in de ogen van velen, wanneer een vrouw of een meisje naar de fabriek ging om te werken. Geert. Dat si dan toch heden maar heel wat anders, Mans. Tijd. (tot Mans en Geert). Zo heb ik U beiden iets getoond uit het verleden der gemeente. Het is slechts een greep geweest hier en daar. Het is niet volledig en het geeft niet alles weer. Het hoorde bij de oude tijd, bij de man met de zandlaoper. Thans wil ik U iets laten zien van mijn tijd, het nieuwe van de moderne tijd. Bedenkt evenwel,dat uit het verleden het heden is voortgekomen, dat die eenvoudige verleden vooral niet minder is, dan het moderne heden. Bedenkt ook, dat een volk dat zijn verleden niet vergeet zijn toekomst waard is. Allen af. Einde van het vierde deel.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 581 Foto van de "Rolpaal" nabij Sluis 6 te Dedemsvaart, waarnaar het industrieterrein "de Rollepaal" is genoemd. Deze foto is door schrijver dezes genomen op 24 April 1967. Voor zover bekend is dit nog de enige originele rolpaal welke ons nog rest van de rolpalen, die destijds langs de Dedemsvaart stonden. Uit de tijd, dat schrijver dezes in deze gemeente in functie was las Gemeente-veldwachter, 1918-1943, herinnert hij zich nog de rolpaal bij de brug over de Langewijk (west) bij Beute.

Vijfde deel. Toneel. Een Burgemeesterskamer. Aan de wand kaarten en tekeningen betrekking hebbende op het industrieterrein "de Rollepaal" in 1954. Achter zijn bureau de Burgemeester. In de kamer de in het wit gekleerde juffrouw, voorstellende de nieuwe, de moderne tijd. Op de voorgrond, afgedekt met een kleed, een imitatie "Rollepaal". Tijd. Burgemeester acht U het niet gewenst, dat de bevolking van deze plaats, van Dedemsvaart, enig inzicht krijgt, hoe tegenwoordig een nieuwe tak van industrie tot stand kan komen? Burgemeester. Zeer zeker, Mejuffrouw. Tijd. Wil ik dan de vertegenwoordigers van de gemeente, van de bevolking van Dedemsvaart binnen laten? Burgemeester. Ze zijn van harte welkom. Ik zal hun trachten een beeld te geven hoe het gaan kan om een tak van industrie aan te trekken en ook wat thans (1954) reeds is bereikt. (Mans en Geert worden in de kamer gelaten. Ze groeten de Burgemeester en nemen op aanwijzing van deze plaats. De Tijd blijft terzijde staan).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 582 Burgemeester. Mannen, de moderne tijd (wijst op de Tijd) vraagt van de overheidsdienaren, dat deze voorlochting geven aan de bevolking over de vraagstukken welke zich zoal in de gemeente voordoe, waarvan één vraagstuk tegenwoordig wel bijzondere belangstelling vraagt. Dat is het aantrekken van industrie. Daarvoor zijn jullie hier ontboden. Mans. Wij zijn U daarvoor zeer erkentelijk, Burgemeester. Burgemeester. In de eerste plaats wilik jullie ons industrieterrein laten zien. (Neemt het kleed van de Rollepaal af). Mans. Dat houten geval kan ik niet thuisbrengen, dat ken ik niet. Geert. Och Mans, dat ken je toch wel, man. Dat is een doorgewone "Rolpaal", in de volksmond "Rollepaal", die vroeger hier en daar bij de bochten van de vaart stonden en waar de scheepsjager, de jaaglijn achterlangs liet lopen. Mans. Ja, nu zie ik het ook. Burgemeester. Dit mannen, is een zinnebeeldige voorstelling van het industrieterrein "de Rollepaal" in deze gemeente. Geert. Waar de laatste tijd de nieuwe fabrieken worden gebouwd. Burgemeester. Tegenwoordig wordt de naam "fabriek" niet meer gebruikt men spreekt nu van "industriehal". Mans en hoe gaat het met de nieuwe takken van industrie, Burgemeester. Burgemeester. De een loopt, weer een ander kan niet van de grond komen. Er staat juist iemand te wachten, die het hier niet gelukken wil. Het betreft hier een betrekkelijk kleine hal, een der eersten die uitgegeven is en wel aan een Duitser, von Klinkowström. Ik zal hem binnenlaten. (een zenuwachtige jonge man komt binnen. Deze spreekt met Duits accent). Burgemeester. (tot deze jonge man). En von Klinkowström, hoe gaat het met de zaak? Draaien de machineÆs in Uw hal? von Klinkowström. Burgemeester ik kom U vertellen, dat ik weer terug ga naar mijn vaderland. Het wil mij hier in Holland niet gelukken. Burgemeester. Zou je het nog niet eens willen proberen, von Klinkowström? Von Klinkowström. Neen, neen, Holland is niets. Duitsland, mijn Duitsland, dat is het land. Burgemeester. Dan was ik maar niet naar hier gekomen, von Klinkowström. U is hier niet geroepen, maar U is uit eigen beweging nar hier gekomen. Niets belet U echter om weer naar U Heimat te verdwijnen. Mans. Duitsland, Duitsland uber alles.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 583 Burgemeester. Dit is een mislukking, mannen. Microfoon. De Delanahallen. Opkomen van een jonge vrouw en een jonge man. Ze hebben elkaar op Delena leren kennen en het is tot een gelukkig huwelijk gekomen. Samen zingen zij de lof op Delana. Wijze; Daar bij die molen. Ik weet een prachtig mooi bedrijf. Het staat aan Dedemsvaart. Waar ik mocht werken in mijn jeugd, Dat was mij heel wat waard. Ik kon gekleed als dame gaan, Verdiende een goed loon. Delana U vergeet ik nooit, U trekt mij steeds weer aan. Refrein. Daar bij Delana, bij groot Delana. Daar vonden wij elkaar als man en vrouw. Daar bij Delana, bij groot Delana, Beloofden wij wlkander liefdÆ en trouw. Delana, jij was eerst maar klein U breidde echter uit. Delana, jij mag er thans zijn, Al met je derde spruit. (Bouw van de 3e. hal.). Als in de donkÆre avondstond Uw naam zijn licht uitstraalt En daarmee tot zeer ver in het rond. DelanaÆs bloei verhaald, Refrein. Daar bij Delana, bij groot Delana, Daar vonden wij elkaar als man en vrouw. Daar bij Delana, bij groot Delana, Beloofden wij elkander liefÆd en trouw. Ik zie die schare meisjes gaan Van hier en over veer. Delana geeft een goed bestaan, Dat ziet men telkens weer. Mag het U allen gaan als mij, U meisjes groot en klein. En U kunt zingen net als wij, Het mooi en kort refrein. Refrein. Daar bij Delana, bij groot Delana, Daar vonden wij elkaar als man en vrouw. Daar bij Delana, bij groot Delana, Beloofden wij elkander liefdÆ en trouw. Zangers af. Microfoon. Machinefabriek Klaver. Hier worden speciaal tandwielen gemaakt. De werknemers, destijds voor deze fabriek gevraagd moesten in het bezit zijn van een diploma van de ambachtsschool. Toneel.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 584 De bank voor het postkantoor te Dedemsvaart. Op de bank zit Geert, terwijl Mans met zijn rijwiel aan de hand voor hem staat. Geert. Ga je er niet bij zitten, Mans? (wijst naast hem op de bank). Mans. Nee Geert, daar heb ik nu geen tijd voor, man. Geert. Geen tijd? Geen tijd? Hoe komt het, dat je nu zo opeenmaal geen tijd hebt? Wat heb je toch voor kippendrukte, Mans? Mans. Dat zal ik je zeggen, Geert, ik wil mij aangeven bij Klaver aan de Rollepaal. Geert. Wat wil je dan, Mans? Je wilt toch niet in de fabriek van Klaver gaan werken? Mans ja, waarom niet? Komt je dat zo ongelooflijk voor, Geert? In de Dedemsvaartse Courant vraagt de Heer Klaver metaalarbeiders voor zijn fabriek. Geert. Maar jij bent toch geen metaalarbeider, Mans? Mans. Dat dacht je maar, Geert. Ik ben bijzonder handig op alle gebied en om daar te gaan werken acht ik mij capabel genoeg. Geert. Maar al ben je nu nog zo handig, jij bent nu eenmaal geen metaalarbeider, zoals Klaver die vraagt in de krant. Je kunt toch ook niet omgaan met kamwielen en tandraderen, zoals die gemaakt worden in de fabriek van Klaver. Mans. Bekijk mijn klomp dan maar eens. (Mans steekt zijn ene been vooruit waaraan een klomp met zo'n blikken bandje er over gespannen, om te voorkomen dat de kap er afspringt). Dat bandje heb ik zelf over de klopm gezet, Geert, en ik zou zo zeggen, dat is toch ook metaalarbeid. En dan praat je mij van tandwielen. Daar kan ik maar wat goed mee omgaan. Gisteren had mijn vrouw de ketting van de fiets er af liggen. Die heb ik er zelf weer op gelegd. En dat zijn toch ook tandwielen, zowel voor als achter. Geert. Daarmee ben je nog geen metaalarbeider, Mans. Dan moet je eerst achteruit zijn geweest, de Minervastraat in. (De Minervastraat van 1954 heeft thans 1968, de naam Zacharias Tijllaan). Mans. Daar ben ik vroeger vaak genoeg achteruitgeweest voor een kleine boodschap, Geert. Toen was daar, meer speciaal voor de marktmensen, zo'n p....sbak, met een vreemd woord "urinewaar" genoemd. Geert. Dat bedoel ik niet, Mans. Ik bedoelde ambachtsschool, waar je een diploma kunt halen als metaalarbeider. Mans.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 585 Op die school ben ik nooit geweest. Geert. Daarom kun je het wel uit je hoofd zetten, dat je bij Klaver aangevoor metaalarbeider gehad hebben. Al ben je nog zo handig, Mans, zonder zo'n diploma wordt je niet aangenomen. Mans. (Ongelovig kijken) Zou dat waar zijn Geert? Geert. Wis en zeker, Mans. Met zo'n diploma in de zak kun je daar terecht en een goed loon verdienen. Heb je dat niet, dan ben je misschien goed voor sjouwerman. Mans. (gaat bij Geert op de bank zitten. Dan zal ik de moeite maar sparen. Geert. Of je gelijk hebt, Mans. Beiden af. Microfoon. De speelgoedfabriek "Holland". Deze werd geëxploiteerd door een zekere mijnheer Kleijze. Toneel. Enige jonge arbeiders in werkkleding, overall, zingen een lied betrekking hebbende op hun fabriek, de speelgoedfabriek "Holland". Wijze; Hup Holland hup. Heer Kleijze is gekomen, Van Holland naar de Vaart. Wie had dat kunnen dromen, Hoe kan dat toch verklaard. Zijn wieg stond in mooi Drenthe. Het noorden trok hem aan. Zo kwam fabriefshal "Holland". Hier aan de Vaart te staan. Refrein. Hup, Holland hup. Dat het "Holland" vier maar goed mag gaan. Hup, Holland hup, En aan velen geeft een goed bestaan Hup, Holland hup. Dus allen flink ons best gedaan, Want Heer Kleijze en de zijnen, Durven heelde wereld aan. Komt Sinterklaas uit Spanje Met Pieterman zijn knecht. Behoot hij niet te zoeken, Bij "Holland" kan hij terecht. "holland" zal hem gerieven Met speelgoed, mooi en goed. Zij hebben het naar believen, Van alles overvloed. Refrein. Hup, Holland hup. Dat het "Holland" hier maar goed mag gaan! Hup,Holland hup, Een aan velen geeft een goed bestaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 586 Hup, hulland hup. Dus allen flink ons best gedaan, Want heer Kleijze en de zijnen, Durven heel de wereld aan. Dat "Holland" flink mag bloeien, Hier aan de Rollepaal. De omzet steeds mag groeien, Omvangrijk en roijaal. Het zal ons stimuleren Het geeft ons ellen moed. Niets zal ons kunnen deren. Wij werken flink en goed. Refrein. Hup, Holland hup, Dat het "Holland" hier maar goed mag gaan. Hup, Holland hup. En aan velen geeft een goed bestaan. Hup, Holland hup. Dus allen flink ons best gedaan, Want Heer Kleijze en de zijnen, Durven heel de wereld aan. Allen af. Microfoon. In de naoorlogse jaren begon een ondernemende manufacturier van de Julianastraat met een aantal meisjes, kinderconfectie te maken. Het eerste begin was in een daarvoor gehuurde localiteit aan de Moerheimstraat, welke localiteit al spoedig te klein bleek te zijn. Zo verhuisde hij nog tweemaal naar een andere werkruimte, totdat hij uiteindelijk zijn bedrijf vestigde in een fabriekshal aan de Rollepaal. Een en ander wordt voorgesteld en uitgebeeld door het gezin van Klaas Damsteen, zijn vrouw Derkje en hun dochter Demia. Het geheel speelt omstreeks 1954, toen de eerste fabrieken zich hadden gevestigd op het industrieterrein "de Rollepaal",n.l.de uitbreiding van de bestaande fabriek Delana, de vestiging van een kleine fabriekshal van von Klinkoström, de speelgoedfabriek Holland van de Heer Kleize, de machine (?) fabriek van Klaver en de confectiefabriek van Steendam. Dit was de eerste industrievestiging aan de Rollepaal. Toneel. De huiskamer van het gezin Damsteen. Vader Damsteen zit aan de tafel, de courant te lezen, zijn vrouw Derkje zit met een handwerkje en hun dochter Demia, een meisje van een jaar of 12 zit te lezen in een boek. Demia. Moeder krijg ik ook nog eens een nieuwe jurk? Deze wrodt mij veel te klein. Damsteen. Een nieuwe jurk, een nieuwe jurk, Demia, kind je bent nog zo in de groei, je junt nog best met een afleggertje van een ander, je moet toch zo weer een andere hebben. Demia. Goed vader, geef mij dan maar een andere jurk die mij tenminste past. Damsteen. Hiernaast in de kamer ligt een andere jurk, die je wel passen zal. (Demia verwijdert zich). Derkje. het Zal haar wel niet bijzonder aanstaan, zo'n tweedehands jurk, zo'n afdankertje van een ander. Damsteen. Zij is er binnen korte tijd, toch weer uitgegroeid en dan moet ze weer een andere hebben. (Demia komt binnen in een jurk, die haar goed past).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 587 Demia. Deze jurk past mij op het ogenblik nog wel, moeder, maar ik hoop dat vader mij toch ook eens een nieuwe jurk geeft. Microfoon. Twee jaar later. Demia komt binnen in een jurk die haar veel te klein is. Zit ver boven de knieën. (Was in 1954 nog geen mode). Demia. Moeder, nu moet U eens zien, nu is mij deze jurk al weer veel te klein. Nu krijg ik toch zeker wel eens een echte nieuwe jurk van vader. Damsteen. Ben je nu al weer uit de jurk gegroeid, Demia? Demia. Ja vader. Derkje. Wordt het nu haast geen tijd haar een geheel nieuwe ruime jurk te kopen, man? Damsteen. Een splinternieuwe jurk, vrouw? ZoÆn meid, die nog geheel in de groei van haar leven is. Het kan nog best een keer een of ander afleggertje. (tot Demia.) Je krijgt een prachtige tweedehands jurk, meid. Demia af. Microfoon. Weer twee jaar later. (Zelfde toneel). Demia komt schreiende in de kamer. Heeft weer een veel te kleine jurk aan). Demia. Moeder, ik ga niet weer in deze jurk de straat op. De jongens lachen mij uit en wijzen mij na in zo'n korte jurk. Ik ben hier ook weer totaal uitgegroeid. Derkje. Man, ons kind kan er toch zo niet langer bijlopen. Damsteen. Je hebt gelijk vrouw. Het is nu de tijd, dat ze een geheel nieuwe jurk krijgt. Maar wees blij, dat ze in korte jaren zo gegroeid is. Ze is flink uit de kluiten gewassen. Derkje. Dat heb ok al lang gedacht, man. Damsteen. Ik zal nu wel zorgen, dat ze een jurk krijgt, waar ze niet weer uitgegroeit. Demia. Krijg ik dan nu echt een "nieuwe" jurk vader? Damsteen. De nieuwe jurk ligt hiernaast in de kamer, meid. Die heb ik gehaald bij de Burgemeester. Demia. Bij de burgemeester, vader? Waarom bij de Burgemeester en niet in de een of andere winkel? Andere meisjes krijgen, toch ook geen jurk van de Burgemeester. Damsteen. Demia, jij hebt een jurk van de Burgemeester en ga haar nu maar gaauw aanpassen. (Demia af).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 588 Derkje. En is het een mooie jurk, man? Damsteen. Het is een prachtjurk en zij groeit er niet weer uit. (Demia komt binnen, gekleed in een witte, ruim zittende jurk, die haar uitstekend staat). Damsteen. En wat zeggen jullie daar nu van? Is dat niet een prachtjurk of eigenlijk een prachtjapon? Derkje. Je hebt een goede keus gedaan, man. Demia. Vader, heb je deze mooie jurk nu echt gekocht van de Brugemeester. Damsteen. Van niemand anders, dan van de Burgemeester van deze gemeente, kind. (Demia flaneert met haar jurk over het toneel en is blijkbaar met deze aankoop van vader in de wolken). Derkje. Demia,nu moest je de nieuwe jurk ook eens aan het publiek laten zien. (Demia laat eerst de voorkant zien en draait zich dan om, ze trekt de rugzijde goed glad, zodat er geen plooien in zitten). Op de achterkant van de jurk leest het publiek dan: "CONFECTIEFABRIEK VAN DEDEM". Het is de naam van de fabriekshal van Klaas Steendam aan de Rollepaal. Deze fabriekshal is later opgegaan in het grote Wehkampconcern. Microfoon. Het laatste gedeelte. Toneel. Een grote kamer. Op de voorgrond een imitatie van de "Rolpaal". In deze kamer staan Mans en Geert en de juffrouw, die symbolisch de tijd voorsteld. Geert. Nu hebben wij zoveel gezien. Wij hebben het oude gezien, zoals het geweest en ook de vooruitgang, de nieuwe tijd. De plaats Dedemsvaart is toch wel erg vooruitgegaan. Mans. Wanneer wij alleen maar terugzien naar de tijd van onze jeugd, dan kunnen wij al zo'n groot verschil zien. Geert. Feitelijk mochten wij wel een danklied zingen, Mans. Maar wat voor een lied? Mans. Dat weet ik wel Geert. Hij begint te zingen; "En Dedemsvaart zalbloeien, zal nooit vergaan hoezee- en Dedemsvaart zal bloeien en nooit vergaan, hoezee. Geert. (Afwerend tot Mans). Mans dat past hier niet, daarvoor is dit ogenblik te ernsteg. Dat lied zing je op een feest of op de kermis. Mans. Weet jij een beter danklied, Geert? Geert. Een meer stichtelijk lied zou hier op zÆn plaats zijn. Mans. Daar heb ik geen kaas van gegeten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 589 Geert. Dat alles, wat ons hier is vertoond, dat alles, het oude en het nieuwe Dedemsvaart, dat moest nu eigenlijk Baron Willem Jan van Dedem, de stichter van Dedemsvaart nog eens kunnen zien. De Tijd. Mannen van Dedemsvaart, aan de Tijd van het heden, de Tijd van het verleden is het mogelijk U dit alles te laten zien. De Tijd heeft immers alles meegemaakt, ook de Tijd van Baron van Dedem. Laten daarom allen, die hier getuigenis hebben afgelegd van hetgeen zij hebben gedaan, hun medewerking hebben verleend aan de groei en de bloei van Dedemsvaart, hier verschijnen. Ook Willem Jan, Baron van Dedem zal in Uw midden verschijnen. (Terwijl op de achtergrond de muziek, als uit de verte, de melodie "Wild en woest en ledig" speelt, komen alle medewerkenden het toneel op. Zij scharen zich in het rond, Mans en Geert en de Tijd blijven op de voorgrond). Wanneer allen zo op het toneel gegroepeerd zijn, zingen zij het van Dedemlied op de zijze; "Voor Holland een lied op een krachtige toon...... ". Wat wapp'ren de vlaggen, langs wegen en plein. Wat kan toch de reden dier feestvreugde zijn? Wie zou het niet weten, wat heden geschiedt? Waarvoor en aan wien men die hulde thans biedt. Krachtig en luide weerklinke het lied; Vergeet toch de stichter van Dedemsvaart niet. ( bis. Gij wakkÆre van Dedem, Gij man uit één stuk Wat Gij eens tot stand bracht, was andÆren geluk. Uw leven was zwoegen en het werken steeds plicht, Uw helderziend oog was op het doel steeds gericht. JubÆlend en blijde klinkt nogmaals ons lied Vergeet toch de stichter van Dedemsvaart niet. (bis. Het veen riep de handel, de scheepsvaart hierheen Uit Holland, uit Duitsland kwam werkkracht bijeen. Als mannen vol kracht, met een heldere blik, Vergaanden zij schatten met spa en met stik. Dedemsvaart bloeie en ga steeds vooruit, Dat zingen en juichen wij, krachtig en luid. ( bis. Vaal lag de heide en dor was de grond. Maar thans heerscht de welvaart hier uren in het rond. Gij weest ons de weg, waar de schat lag in dÆ aard, En werd zo de Stichter van Dedemsvaart. Dankbaar en blijde, klinkt nogmaals het lied. Vergeet toch de Stichter van Dedemsvaart niet. (bis. Tijdens het zingen komt van Dedem binnen. Hij loopt langzaam voorbij al de zingende mannen en vrouwen. Op de voorgrond blijt hij staan en wacht tot het lied uit is. Daarna spreekt Baron van Dedem; Mannen en vrouwe, jullie hebben allen, in het verleden en het heden gewerkt, ieder op zijn eigen wijze en naar eigen kracht, doch tezamen hebt ge de plaats Dedemsvaart gemaakt, tot wat het nu is. Van de woeste heide vlakte, van de diepe veenmoerassen hebt ge een bloeiend en welvarend Dedemsvaart gemaakt, wat ik in enkele woorden tot uiting wil brengen; EEN DROOM IS WERKELIJKHEID GEWORDEN.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 590 Einde.

De g lasfab rie k. Aan de zuidzijde van de Dedemsvaart ongeveer tegenover de molen van der Graaf staat in de plaats Dedemsvaart een blok woningen, in de volksmond bekend als "de Glashutte". Het is deze naam, die de Glasfabriek, de glasblazerij, die daar ter plaatse heeft gestaan onder de bevolking van Dedemsvaart doet voortleven. Zonder die naam "Glashutte", gelijk ook de naam "Kalkhutte" voorkomt bij de kalkovens van Deboka te Dedemsvaart, zou de glasfabriek van Dedemsvaart spoedig geheel vergeten zijn. Juist hierdoor wordt er nog wel eens gesproken over deze tak van industrie uit het verleden van Dedemsvaart. Ook de in de laatste jaren nog al eens aangehaalde naam "Glashuttenbrug" voor de brug over het nieuwe Ommerkanaal, dat daar ter plaatse in de Dedemsvaart uitmondt, althans in verbinding staat, werkt daar aan mee. Het huizenblok "de Glashutte" stond evenwel in geen verband met de Glasfabriek. Het staat aan de westzijde van het voormalige terrein van de glasfabriek. Op een plattegrond van het voormalige fabrieksterrein van het jaar 1876, staan een zestal kleine woningen op een rijtje aan de vaart, waar inderijd de glasbrazers in woonden. Van deze woningen is geen steen meer te vinden. Een grotere woning, eveneens aangegeven op de tekening, kan men thans waarschijnlijk terugvinden in het verbouwde perceel, Hoofdvaart 118. In deze woning heeft, voor zover dit is na te gaan eenmaal de opzichter van de Glasfabriek, Fahnster, gewoond. Dit zou dan ook nog het enige zijn, dat ons in tastbare vorm van de Glasfabriek is overbleven. Schrijver dezes kan zich nog herinneren, dat in de twintiger jaren deze eeuw, op het voormalige terrein van de Glasfabriek een vierkante steenklomp stond. Waarschijnlijk was dit eenmaal het voetstuk, het dundament, waarop het "stoomwerktuig van vier paardekrachten", waarover elders in dit artikel wordt verteld, heeft gestaan. Oudere mensen van Dedemsvaart konden mij nog vertellen, hoe zij als kinderen op en bij deze steenklomp hadden gespeeld. Het was toen een stuk grond met hoogten en laagten. Als bijzonderheid konden ze mij vertellen, dat ze er pijpaarde vonden om mee te spelen. Deze pijpaarde was blijkbaar nog van de glasfabriek afkomstig. Dat was er toen nog over de plek waar eenmaal zoveel leven en beweging is geweest. Toch geloof ik, dat de herinnering aan het bestaan van deze uitzonderlijke tak van industrie uit het verleden der gemeente Avereest nog wel tot een deel van de bevolking spreekt. Het was een industrie die in het oosten des lands sporadisch voorkwam, n.l.te Nieuw-Buinen, Stadskanaal en Dedemsvaart. Elders in het land, zoals te Leerdam, Vuren i/d Betuwe, Delft, Schiedam, Capelle a/d IJssel, enz. vond men ook glasfabrieken. Tussen Nieuw-Buinen en Dedemsvaart had men nog al eens een wisseling van personeel. En dan vraagt men zich wel eens af, waardoor het kwam, dat hier in Dedemsvaart een glasfabriek werd gesticht? De beide oprichters hadden met de glasindustrie als zodanig niets uit te staan. Het waren verveners, zoals men er hier in die jaren zo velen vond. Maar juist dit beroep zal er aan meegewerkt hebben, dat ze met een dergelijke industrie zijn begonnen. Het was bij een glasfabriek n.l. zo, dat men veel, zeer veel brandstof nodig had en daar hadden deze verveners, deze turfexploitanten voldoende voorraad van. Men kon in dit geval met een variant op een paar bekende gezegden spreken; "Bij een glasfabriek ziet men op geen trufje" en het "kind Dedemsvaart" heeft in zijn glasfabriek een groot deel van zijn "moer" verbrand. In de tweede plaats kwamen deze verveners mogelijk door hun Duitse turfgravers wel in contact met de Duitse glasblazers, de "vakmensen" voor de glasfabriek, niet alleen voor het glasblazen, maar ook voor de opbouw van de fabriek, waarvoor een gewone timmerman de kennis ontbrak.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 591 Wanneer en door wie is de glasfabriek te Dedemsvaart gesticht? Het was op 6 Juli 1863, dat Burgemeester en Wethouders van Avereest het volgende schrijven deden toekomen aan Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel; Avereest, 6 Juli 1863. In voldoening van U Edel Groot AchtbareÆs apostille van den 6 Mei l.l. 3e. afd. no. 1049, en onder terugzending derzelve, met het daarnevens gevoegde adres van de Heeren A. de Jong en H.T.R. te Wechel, tot oprichting eener Glasblazerij, binnen deze gemeente, hebben wij de eer hiernevens over te leggen het vereischte proces-verbaal van beleide informatiën de Commode et in Commode, onder verder mededeling, dat bij ons geen bezwaren bestaan tegen die fabriek, mits zij plaatst wordt op minstens 30 Nederlandse ellen van de openbare weg langs de Dedemsvaart. De gehele inrigting eener dusdanige fabriek is ons onbekend, weshalve wij de vrijheid nemen te stellen, dat adressanten zullen gehouden zijn zich aan alle verpligtingen te onderwerpen, welke mogten blijken zoo te voorkomen van brand die in het bealng eener goede policie nodig te zijn. Was geteekend, J.H. van Barneveld, Burgemeester B. Nijhuis Wethouder. Aan Heeren Ged. Staten van de provincie Overijssel. Naar aanleiding van dit schrijven werd de vergunning tot het oprichten van de glasfabriek verleend, waarvan Burgemeester en Wethouders van Avereest onderstaand afschrift ontvingen. 3e afdeeling. No. 2748/1894. Vergunning tot het oprigten van een glasblazerij in de gemeente Avereest Zwolle, den 11 Jullij 1863. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel; Gelezen een adres van A. de Jong en H.T.R. te Wechel, beiden te Avereest, daar bij vergunning verzoekende tot het oprigten eener glasblazerij in voormelde gemeente op het perceel kadastraal bekend Sectie I no. 692. Gelezen het daaromtrent ingewonnen berigt van Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, d.d.6 dezer no.361 en het daarbij gevoegd proces-verbaal van beleide informatien de commode; (1). Gelet op de Koninklijke Besluiten van den 31 Januari 1824 en van 20 Mei 1848, staatsbladen no.19, en op de missive van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken van den 14 Mei 1860, no. 153; Hebben goedgevonden; Het verzoek toe te staan onder voorwaarde; a. dat de bedoelde glasblazerij binnen een jaar na dagteekening in werking gebragt zal moeten zijn; b. dat de voormelde fabriek minstens dertig Nederlandse ellen van den openbaren weg langs de Dedemsvaart, gemeten uit het midden van den weg, worde geplaatst. c. Dat de adressanten gehouden zullen zijn, zich aan zoodanige verplichtingen te onderwerpen als later blijken mogt en zoo ter voorkoming van brand als in het belang van eene goede policie noodig te zijn. d. Dat de concessieonarissen of hunne rechtverkrijgenden zich aan voormelde bepalingen moeten houden, bij gebreke waarvan de verleende vergunning zal vervallen. (1) Commode et in commode û ter ontlasting en ter belasting. Afschrift dezes te doen toekomen aan de adressanten ter dispositie en aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest tot informatie en narigt. De Gedeputeerde Staten voornoemd, get. onleesbaar.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 592 Aan Heeren Burgemeester en Wethouders Van AVEREEST. Volgens de beschikbare gegevens was de glasfabriek te Dedemsvaart maar een simpel bouwerk. De fabriek zal dan ook zeer spoedig na het afkomen der vergunning zijn daar gesteld waarschijnlijk reeds in 1863 zijn begonnen te werken. Zoals reeds vermeld werden de glasfabrieken hier in Nederland oorspronelijk gebouwd door de Duitse glasblazers, die ook in de fabrieken werkten. Uit de aard der zaak hadden deze fabrieken een een en dezelfde vorm en waren ze gelijk ingericht. Deze Duitse mensen werten volgens het schema, wat zij eenmaal in hun brein hadden. De oud-glasblazer Slieker te Rotterdam, waarmede schrijver dezes een uitgebreide correspondentie heeft gevoerd over de glasindustrie, stuurde een tekening van een in 1876 te Leerdam gebouwde glasfabriek. Het was de stellige overtuiging van de Heer Slieker, dat de fabriek te Dedemsvaart gelijk is geweest aan deze fabriek te Leerdam. Schrijver dezes heeft deze tekening getoond aan de Heer Gerritsen oud 93 jaren (Sept. 1963) wonende in huize Avondlicht te Dedemsvaart. Gerritsen die blijk gaf over een goed geheugen te beschikken, vertelde mij dat hij als zoon van de molenaar Gerritsen van de molen op het Bergje te Dedemsvaart, in zijn jeugd van plm. 1873 tot 1893 had gewoond. Ik moest in die jaren geregeld naar de Heer Hamilton en kwam dan voorbij de glasfabriek te Dedemsvaart. Ik kan mij dat bouwwerk nog goed voor ogen stellen. Met de hierbijgaande tekening voor ogen, kunnen wij ons een voorstelling maken van de voormalige Glasfabriek van Dedemsvaart. De oprichters van de glasfabriek waren, Andreas de Jong, geboren te Workum, 10 November 1832, van beroep vervener. Hij was gehuwd met Jentje Veningen, dochter van Roelof Veningen en Hilligje Eppinge, welke familie heeft gewoond, waarschijnlijk vanaf 1818 en het eerste stenen huis op het Arrierveen. Dit huis heeft gestaan aan de Hoofdvaart, tegenover het oude Ommerkanaal. De Jong woonde aanvankelijk bij zijn schoonmoeder in (Veningen was overleden) maar liet in de zestiger jaren der vorige eeuw het huis voor zich bouwen, hetwelk op de hierbijgaande foto voorkomt. Herman Theodor Rudolf te Wechel, was geboren te Haaksbergen op 6 Juni 1835. Hij was evenals de Jong vervener van beroep en woonde wijk F no.39. Op 3 Augustus 1865 richtten de glasfabrikanten zich met onderstaand adres tot Gedeputeerde Staten van Overijssel; Geeft eerbiedig te kennen, de firma A. de Jong, gevestigd te Dedemsvaart, gemeente Avereest, dat zij voornemens zijn om aan hunne glasblazerij te Dedemsvaart te stellen en in werking brengen een stoomwerktuig van 5 paardekrachten van hoge drukking met eenen stoomketel ter lengte van ongeveer 3 Nederlandsche ellen en 1 el diameter, terwijl de schoorsteen zal worden opgetrokken tot een hoogte van 8 Nederlandsche ellen boven den beganen grond; dat zij daartoe de machtiging Uwer vergadering behoeven en daarom met vorig respect verzoeken, dat hun deze goedgunstig mag worden verleend. 'T welk doende, w.g. A.de Jong en Co.

Dit verzoek werd bij schreven van 9 Augustus 1865 in handen gesteld van Burgemeester en Wethouders van Avereest om berigt. Over dit verzoek heeft schrijver dezes niets naders kunnen vinden. Omstreeks 1870 is de glasfabriek in andere handen overgegaan en vinden wij als glasfabrikant, Harm Kuijers, geboren te Avereest, 30 November 1844, wonende te Dedemsvaart, wijk J no. 94. Deze Kuijers noemde zich reeds op 26 jarige leeftijd directeur van de glasfabriek.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 593 In verband met een door de Minister van Binnenlandsche Zaken ingesteld onderzoek naar de glasindustrie in Nederland werd ook in de gemeente Avereest een vragenlijst ontvangen over de glasfabriek te Dedemsvaart. Op deze vragenlijst, d.d.10 Februari 1874 werd door Burgemeester en Wethouders dezer gemeente geantwoord; 1e. dat in de glasfabriek alhier, alléén wijn-, bier- en kelderflesschen van groen glas gefabriceerd worden; 2e. dat in het afgeloopen jaar zijn gemaakt, 420.000 flesschen; 3e. dat in de fabriek werkzaam zijn, 11 volwassenen en 6 kinderen van 12 tot 16 jaren; 4e. dat de arbeidslonen bedragen: gemiddeld f 15 voor de blazers, gemiddeld f 7 voor de andere werklieden voor de kinderen f 2 per week; 5e dat de ovens gestookt worden met lange steekturf, waarvan omstreeks 3 millioen des jaars worden gebezigd. De fabriek is gebouwd naar Duitsche inrigting. Blazers uit Noord- en Zuid-Holland kunnen hier niet werken. De eigenaar klaagt zeer over gebrek aan goede blazers. Uit deze opgaven krijgt men wel een aardige kijk op het bedrijf. Zoals reeds gemeld, was de glasfabriek te Dedemsvaart een "Duitsche fabriek". In de tijd in welke de glasfabriek te Dedemsvaart in werking was, gebruikte men de zogenaamde "Hafenhofen", dit is de Potoven, als glasblazerij. Later kwam de "Wanne-Ofen" volgens het systeem Siemens in gebruik. De Dedemsvaartsche blazerij bestond uit een oven, die enigszins cirkelvormig was gebouwd, zij bestond uit twee helften. Aan beide sijden van de oven waren 3 arbeidsplaatsen, in het Duits "Werkstatten" genaamd. Het aantal plaatsen wordt afgeleid uit het aantal woningen der glasblazers, n.l.voor iedere (gehuwde) glasblazer, een woning. In de oven stonden zes "hafen" of potten opgesteld, aan iedere zijde drie. De oven had een bolvormig dak, de tussenruimte diende als vuurhaard. Uit de wand van de oven was voor iedere werkplaats een rond gat gehouwen, hierdoor kreeg de glasblazer gelegenheid zijn glas uit de smeltpot te nemen. De grondstof voor glas werd, omdat zij uit verschillende soorten bestond, gemengd en daarom "gemeng" genoemd. Dit gemeng werd eerst voorverwarmd, totdat het eigenlijk al gloeiend was. Daarna werd dit gloeiende gemeng in de reeds smelthitte gebrachte oven in de smeltpot gebracht. ZoÆn smeltpot kon ongeveer 300 Kilogram gemeng bevatten. Wanneer de smeltpotten waren gevuld dan werd de oven afgesloten en werd het smeltvuur aangelegd. Het gemeng in de verschillende potten smolt dan tot een vloeibare massa. Het was de taak van de "Huttemeester" toezicht te houden totdat het reeds gevormde glas een toestand had bereikt, dat het verwerkt kon worden. De glasblazers werden dan van huis geroepen om hun arbeid aan te vangen. Zij, de glasblazers, woonden daarom dicht bij de fabriek om onmiddelijk bij de hand te zijn. De gaten in de oven werden geopend en het vuur getemperd, het z.g. arbeidsvuur kwam in de plaats van het smeltvuur. Elke pot, waarin het gesmolten glas, was voorzien van een vuurvaste krans. Deze diende om niet gesmolten ongerechtigheden tegen te houden en slechts het zuivere gesmolten glas uit de krans kon worden gehaald. Tijdens de werkzaamheden kon nog gebroken glas buiten de krans worden bijgesmolten. De glasblazer alleen, of met behulp van een leerling, begon met de blaaspijp, 1,50 meter lang, een hoeveelheid glas uit de pot te nemen om terstond daarna een meerdere hoeveelheid over het eerste er uit te halen. Voor elk te maken product moest een zekere hoeveelheid glas genomen worden. Dit hield verband met de grootte van het product en de inhoud er van.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 594 Dit was een sekuur werk, omdat niet, b.v. een fles van dezelfde grootte niet een te groot verschil aan inhoud had met een gelijksoortige fles. De genoemde hoeveelheid glas zat dan aan het einde van de pijp gewikkeld. Met een of ander werktuig werd het glas van de pijp gedraaid en kwam voor aan de punt van de pijp te hangen. Door een vlugge beweging werd aan deze glassmassa door een bepaalde bewerking een vorm gegeven en door blazen in de holle pijp kwam er lucht in die glasmassa en door weer verdere bewerking en blazen maakte men reeds een model van het product. Het aanvankelijk in vorm geblazen model werd in een vorm geplaatst, de vorm met de voet gesloten en door weer in de pijp te blazen werd het glas tegen de wand van de vorm gedrukt. De vorm werd geopend en het product, laten we zeggen de fles, zat voor aan de pijp. Met een in water gedoopt ijzeren staafje werd over de hals van de fles gestreken en met een handbeweging werd de fles van de pijp gestoten. Daarna stak men de fles in een daarvoor bestemd voorweerp, een z.g. tang met steel om vervolgens om de hals van de fles een bandje van vloeibaar glas te leggen. Door een bepaalde bewerking van dit bandje kreeg men het monstuk. Dit kon zijn een mondstuk voor kurk- of beugelsluiting van de fles. Een jongen nam dan de tang waarin de afgewerkte fles van de blazer over en bracht deze naar een in de fabriek gelegen afkoelen. Hij schoof de fles uit de tang op de vloer in die oven. Eeen andere jongen, ook wel een vrouw, pikte deze en andere flessen met een "Gabel" een soort tweetandige vork aan een lange steel en legde de flessen in de afkoeloven. In de afkoeloven heerste een lagere temperatuur dan in de smeltoven. Wanneer na een dagtaak de afkoeloven vol was gestuwd, werd deze gesloten; men liep het vuur uitgaan en na één of twee dagen kon men de afgekoelde flessen uit de oven halen. Na deze afkoeling traden er geen spanningen meer op. Voor de volgende dagtaak moest dan weer een afkoelen beschikbaar zijn. In zo'n glasblazerij waren dus, eerst de oven waarin het gemeng werd voorverwarmd, dan de smeltoven, plus minstens twee afkoelovens. Het afgewerkte product werd dan uit de afkoeloven genomen en in een verzamelplaats gebracht om gesorteerd en ge borgen te worden. Afgekeurde en gebroken flessen werden weer gesmolten. De glasblazer kreeg slechts de goede exemplaren betaald. De glasblazer had een aantal pijpen, meestal acht stuks in gebruik. Veelal waren er een paar bij de smid in reparatie. De smederij was ook in eigen beheer. De blaaspijpen waren eigendom van de blazer en de reparatie ervan moest hij zelf betalen. In het Dedemsvaartse tijdperk beschikte men over stenen-, houten- en ijzeren vormen. Het gieten van vormen was toen al uitgevonden. Omdat het loon bepaald was naar stukloon, was toezicht op de werkzaamheid van de glasblazers niet nodig het zette hem meer tot aktiviteit aan. In sommige gevallen werkte ook de "Meester" als aanmerking, later aangevuld met zoons van inheemsen. Omdat zij altijd buiten de dorps- of stadsgemeenschap werkten en woonden huwden ze onderling en kwamen jongemannen en jongemeisjes uit de omgeving weinig in aanmerking. Wat dit laatste betreft hield dit ook verband met de kerkelijke richting waartoe zij behoorden. De meeste naar Nederland gekomen glasblazers kwamen uit streken van Duitsland waar de Luthersekerk overheersend was. Evenwel kwamen er ook Roomsch Katholieken voor onder de glasblazers. De partijen waren nogal tolerant en konden goed met elkaar opschieten. De ommuring van de glasblazerij moet in die tijd als bijkomstig worden beschouwd. Deze was als een soort schoorsteen gebouwd om de rook van de oven en de uitstalende warmte omhoog te trekken en een uitlaat te vinden. (De uiterlijke vorm kwam wel enigszins overeen met die van de aan Dedemsvaart bekende kalkovens). (Zie ook bijgaande tekening). In de wanden waren grote gaten, vensters, om zoveel magelijk verse lucht binnen te laten komen. Zo lang het geval niet omviel ging het er mee door. Bij de bouw werden helemaal geen eisen gesteld. Ook bij de bouw van de woningen voor de glasblazers stelde men geen overdreven eisen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 595 Zoals reeds vermeld, was een zolder alléén van belang, wanneer er veel kinderen waren of wanneer men een of meer "thuisliggers" (kostganger) herbergde. De aanvrage te Dedemsvaart om een stoommachine te plaatsen, heeft vermoedelijk verband gehouden met het vervaardigen van deksels voor dorpsflessen, deze werden n.l. geperst en de kracht om zo'n apparaat te bedienen moest worden voorgebracht door een machine. Ieder jaar moest de oven worden opgebouwd. Afbraak van de oude oven en de bouw van de nieuwe nam toch wel 4 tot 6 weken in beslag. Ook kende men tijden van slapte in het bedrijf. Men werkten meestal op bestelling en niet in voorraad. Waren jeneverfabrieken b.v. aandeelhouders, dan was de kans op regelmatige arbeid groot. Moest men concurreren met andere glasfabrikanten, dan zag het er niet so rooskleurig uit. De oud-glasblazer Slieker veronderstelde, dat de eigenaars van de glasfabriek te Dedemsvaart, vermogende lieden zijn geweest, die, aangemoedigd door anderen, ook een een kans willen wagen met het fabriveren van glas. Zij waren dan wel op het oosten van het land aangewezen omdat in het westen glasfabrieken te over waren. In de glasblazerij te Dedemsvaart, werden o.m. zoals zijdelings vermeld, in hoofzaak kelderflessen gefabriceerd. Kelderflessen werden gebruikt voor de ezport van jenever. De kisten waarin de gevilde flessen werden gepakt noemde men kelders. Men had kelders (kistjes) van 3,7,9,14,19,24 en 32 litre inhoud. Wij junnen de fabricage van jeveverflessen in verband brengen met de jeneverstokerijen en de bierbrouwerijen te Dedemsvaart, waar men deze flessen nodig had. Het loon van de glasblazer werd bepaald per 100 goedgekeurde flessen.Van dit bedrag werden de leerling of niet volslagen arbeider betaald, het loon van jongens (niet leerlingen) werd door de fabrikant betaald, evenals het loon van de anderen, de plaatswerkers. Buiten het smidswerk en het metselwerk, wat door de glasblazers zelf werd gedaan, maakten ze ook zelf de smeltpotten. Zo’n smeltpot moest ongeveer een half jaar drogen, dan werd deze voorverhit en daarna in de oven geplaatst. De smeltpot moest de smelthitte, ongeveer 1000 tot 1500 graden Celsuis verdragen. Dit was ongeveer de temperatuur welke het gemeng tot glas smelten deed overgaan. De glasblazerijen waren allen aan een vaarwater gelegen, zoals hier ook te Dedemsvaart. Hierdoor had men een goede gelegenheid de grondstoffen aan te voeren en het afgewerkte product af te voeren. Het behoorde tot de gewoonte glasblazers een huurvrije woning te geven, terwijl ze ook vrij brandstof hadden. Het bier en de jenever voor de glasblazers waren vroeger vrij van accijns, in de tijd van de glasfabriek te Dedemsvaart,bestond dit privilege niet meer. Zoals reeds vermeld, waren de meeste glasblazers vreemdelingen, uit Duitsland, Oostenrijk, enz. De toelating van deze vreemdelingen had in die tijd niet veel om het zlijf. Ze werden toegelaten, of op papieren (Taufschein), of zonder papieren, wanneer iemand voor hun opgegeven indentiteit instond. Ook is gebleken, dat zij, de glasblazers, altijd wel andere vakgenoten kenden, die er voor instonden, dat wat zij zeiden, waar was. Nu nog een en ander over de werktijden in de glasblazerijen in het algemeen wat ook op de glasfabriek van Dedemsvaart van toepassing is geweest. De aanvang van de werktijd hield verband met de toestand waarin het glas verkeerde. Meestal begon men in de late nanacht. De arbeidsduur was eigenlijk onbepaald. Men werkte, korte schafttijden inbegrepen zolang tot de smeltpot was leeggewerkt, dus wanneer men ongeveer 300 kilogram gemeng, aangevuld met gebroken glas en glas dat van de blaaspijp was gesprongen, had opgebruikt. Men kan de dagelijkse werktijd wel op 14 á 15 uur schatten. Er werd met één ploeg gewerkt. Enige bijzonderheden eigen aan de glasblazers. Door de uitstralende gloed van de oven, kregen verschillende glasblazers rood geblakerde wangen, oogleden en voorhoofd. Men noemde dit verschijnsel, een brandbakkers.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 596 Zij waren hieraan kenbaar als glasblazer. Door het langdurige kijken in de oven kregen velen de "staar" op de ogen. Vanwege het blazen met bolle wangen, verlamden de wangspieren en hing een gedeelte van de wang er als een zakje bij. Omdat de blaaspijpen, door telkens in de oven te steken zeer heet werden, werden deze met water gekoeld. Dus met de hand telkens water om de pijp waar deze moest worden vastgehouden. Hierdoor onstonden kleine gaatjes in de vingers en de pink. Men noemde dit "waterrot", waardoor vingers en pink krom trokken. In de warme zomerse dagen ging men nat bezweet op een tochtig plekje staan om uit te blazen, hetgeen voor velen zeer nadelig was. Om een voorstelling te maken hoe bezweet deze lieden waren. Door het overmatig transpireren kwam er zout uit het lichaam op de schaarse kleding. Na afloop van het werk kon men het witte zout van de kleding schrappen. Wanneer men zich dan nog overgaf aan drankmisbruik, kan men wel nagaan, dat het lichaam door velerlei factoren spoedig aftakelde. Vandaar het grote sterftecijfer onder de glasblazers. Een andere bijkomstigheid was nog, dat het loon "stukloon" was en men er alles op zette om zoveel mogelijk te produceren, hetgeen weer meebracht dat men overmatige arbeid verrichte, om zoveel mogelijk te verdienen. De glasblazer met zijn blaaspijp is nu vervangen door de machine. In April 1876 werd door de toemalige eigenaar van de glasfabriek, Hilber Alberts Steenbergen, vervener te Dedemsvaart, vergunning gevraagd tot het bouwen van een kalkoven onder motief; "dat hij tot het fabriceren van flessen als brandstof een grote hoeveelheid kalk benodigd is, enz". De reden van deze aanvraag bracht bij schrijver dezes de vraag naar voren, waarvan het glas werd gemaakt in de tijd, dat de glasfabriek te Dedemsvaart bestond? En het was weer de deskundige, de oud-glasblazer Slieker te Rotterdam, die op deze vraag het volgende antwoord gaf; "Glas bestaan in hoofdzaak uit zand, kalk en soda (potas). Bijkomstig ook glasscherven". Schreef ik reeds eerder, dat de glasfabriek een vrij simpel bouwwerk was, in verband met een verzoek van de glasfabrikant Kuijers, in 1874 gericht aan Ged. Staten om in zijn fabriek een stoommachine van vier paardekrachten te mogen plaatsen, blijkt dit nogmaals. Hierover berichten Burgemeester en Wethouders van Avereest op 10 November 1874 het volgende aan Ged. Staten; Wij hebben de eer Uwe vergadering hierbij terug te zenden het om bericht en consideratiën bij Uwe apostille d.d.15 October j.l. 3e. afd. no. 3934, in verzoek om vergunning tot het plaatsen eener stoommachine van 4 paardekrachten in zijne glasblazerij te Dedemsvaart. Blijkens hierbijgaand afschrift van het proces-verbaal de commode et incommode zijn daartegen geen bezwaren ingebracht. Als gevolg der loopende geruchten omtrent den slechten toestand van het gebouw waarin de stoommachine zal geplaatst worden, hebben wij getzelve door een deskundige doen opnemen en leggen het daaromtrent uitgebrachte rapport in originalia over. Behalve de gebreken in het rapport opgenomen, geloven wij tevens dat de schoorsteen en waarschijnlijk ook de bergplaats van den ketel onvoldoende zijn. Op grond van een en ander hebben wij de eer Uw vergadering in overweging te geven, den adressant de gevraagde vergunning te verleenen onder voorwaarde; 1e dat de machine niet zal worden geplaatst, dan nadat het bedoelde gebouw verbeterd is en door deskundigen is onderzocht en voor de werklieden buiten gevaar bevonden; 2e dat adressant gehouden zal zijn om die veranderingen of wijzigingen aan te brengen, welke later uit belang van personen of goederen mochten blijken nodig te zijn. Burgemeester en Wethouders van Avereest, get. J.H. van Barneveld Burgemeester.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 597 get. J. ten Kate Wethouder.

Naar aanleiding van dit schrijven verleenden Ged.Staten de gevraagde vergunning, echter onder bepaalde voorwaarden en het nakomen dezer voorwaarden aan het toezicht van Burgemeester en Wethouders overlatende. Deze vergunning luidde als volgt; 3e. afdeeling, no. 4465/3082. Zwolle, 19 November 1874. Vergunning tot het plaatsen van een stoomketel. De Gedeputeerde Staten der provincie Overijssel; Gelezen een adres van Harm Kuijers, glasfabrikant te Avereest, houdende verzoek om vergunning tot het plaatsen van een stoomwerktuig van vier paardekrachten in zijne glasblazerij aldaar, kadastraal bekend Sectie I no. 759; Gelet op het daaromtrent ingewonnen berigt van Heeren Burgemeester en Wethouders van Avereest,d.d 10 Dezer, no. 160, alsmede het daarbij gevoegde proces-verbaal van beleide informatie's de commode et incommode en een rapport van een deskundige omtrent den toestand van het gebouw waarin de stoommachine zal geplaatst worden; Gelet op het Koninklijk besluit van den 31 Januari 1824, Stbl. No. 19 en de circulaire van het Departement van Binnenlandsche Zaken, d.d. 14 en 17 Juli 1860; Hebben goedgevonden; 1. de gevraagde vergunning te verleenen onder voorwaarde; a. dat de stoommachine niet zal mogen worden geplaatst, dan nadat het gebouw door een deskundige, ten genoegen van het Gemeentebestuur voor de plaatsing der stoommachine en het gebruik daarvan geschikt verklaard zal zijn; b. dat het stoomwerktuig binnen een jaaar na dagteekening dezes in werking moet zijn; c. dat de adressant zich aan de verplichtingen moet onderwerpen, die later blijken mogten in het belang eener goede politie noodig te zijn; d. dat van het stoomtuig geen gebruik mag worden gemaakt, voor dat hetzelve zal zijn onderzocht en goedgekeurd; e. dat de consessionaris of zijn rechtverkrijgenden zich naar deze bepalingen moeten gedragen, bij gebreke waarvan de verleende vergunning zal vervallen; 2. Afschrift dezes te senden aan den adressant tot despositie en aan Burgemeester en Wethouders van Avereest. De Gedeputeerde Staten voornoemd, Get. Nahuijs Voorzitter. Get. onleesbaar Griffier.

In verband met punt a. van deze vergunning droegen Burgemeester en Wethouders aan de metselaar J. Flugt en de timmerman, K.A.Hakkert te Dedemsvaart opeen onderzoek in te stellen naar de toestand van het gebouw der glasfabriek. Op 22 Februari 1875 rapporteerden deze beide deskundigen aan Burgemeester en Wethouders; "ter voldoening aan U Edel AchtbareÆs verlangen omtrent het uitbrengen van een rapport inzake de toestand van het gebouw van den Heer Kuijers, waarin glasblazerij wordt uitgeoefend, kunnen ondergeteekenden niet anders betuigen, als dit, dat alle noodzakelijke vereischten van een goede en deugzame bouwing, hier geheel ontbreken en zonder in details af te dalen, geven zij U Edel Achtbare de verzekering, dat al bleef dit gebouw ook ongebruike daar staan, hetzelve toch uit elkander zou zakken, een vaste grond voor deze bewering hebben ondergeteekenden hierin, door dat zij weten, dat het gebouw niet op een vast fundament is opgetrokken, waardoor alle mogentlijkheid voor het aanbrengen van eenige versterking geheel ontnomen is".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 598 Hiermede hebben geheel ondergeteekenden der Eer zich te noemen; U Edel Achbare Dw. Dnr. get. J.Flugt. get. K.A.Hakkert.

Dit was dan het "bouwwerk" door de glasblazers daargesteld om hun beroep te kunnen uitoefenen. Dit laaste was voor hen hoofdzaak, de toestand van het gebouw slechts bijzaak. Ondanks de omschreven gammele toestand van de glasfabriek verleenden Burgemeester en Wethouders onderstaande vergunning aan de aanvrager Kuijers; No. 36. 3 Maart 1875. Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, Gelet op het besluit van Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie,d.d. 19 November 1874, waarbij aan H. Kuijers, glasfabrikant te Dedemsvaart, de gevraagde vergunning is verleend tot het plaatsen van eene stoommachine van 4 paardekrachten in zijne glasblazerij, aldaar bekend sectie I no. 759, onder voorwaarde; a. dat de stoommachine niet zal worden geplaatst dan nadat het gebouw door deskundigen ten genoegen van het Gemeentebestuur voor de plaatsing der stoommachine en het gebruik daarvan geschikt verklaard zal zijn. b. Enz. Gelet op de aanvraag van den blanghebbende om tot opneming van het gebouw over te gaan; Gezien de verklaring na opname, afgegeven door de aangewezen deskundigen, J. Flugt, metselaar en K.A. Hakkert, timmerman, beiden wonende te Avereest, inhoudende; Dat het gebouw waarin de stoommachine zal geplaatst en gebruikt worden, daarvoor ten eenemale ongeschikt is en zelfs met geene mogelijkheid geschikt gemaakt kan worden; Overwegende, dat dientengevolge de plaatsing en het gebruik der machine niet onvoorwaardelijk kan worden toegestaan; Overwegende echter, dat de belangen van den adressant het tijdelijk in werking brengen der machine noodzakelijk maken; Hebben goedgevinden; Aan Harm Kuijers voormeld vergunning te verleenen om de stoommachine in het hiervoren omschreven gebouw te plaatsen en in werking te brengen voor een tijdvak van hoogstens drie achtereenvolgende maanden, zullende bij verplicht zijn den dag der inwerkingbrenging 24 uren te voren ter secretarie ter kennis te brengen van het Gemeentebestuur en onmiddellijk het werk staken wanneer het aan Burgemeester en Wethouders blijken mocht, dat het gebouw geen drie maanden tegen de werking der machine bestand is. Burgemeester en Wethouders voornoemd. get. J.H.van Barneveld Burgemeester. get. J. ten Kate Wethouder.

Op 27 April 1875 doen Gedeputeerde Staten aan Burgemeester en Wethouders van Avereest toekomen de akte van vergunning voor het gebruik van een stoomketel geplaatst in de glasfabriek van H. Kuijers te Dedemsvaart. Met het vermelden van de zeer uitvoerige administratie tot het plaatsen en in werking brengen van deze stoommachine van slechts 4 paardekrachten onder bijzondere voorwaarden toegestaan, heb ik willen doen uitkomen de gammele toestand van het gebouw der glasblazerij. Werd alzoo in 1875 aan H. Kuijers vergunning verleend om een stoommachine te plaatsen in de fabriek, een jaar later, in 1876, vraagt Hilbert Alberts Steenbergen, zich noemende vervener en glasfabrikant te Dedemsvaart, vergunning tot het bouwen van een kalkoven op het terrein van de glasfabriek. Hieruit blijkt, dat de glasfabriek in dat jaar al weer in andere handen was overgegaan. Genoemde Hilbert Alberts Steenbergen, geboren te Zuidwolde, 14 Januari 1820, woonde in die jaren wijk F no. 60.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 599 Dit huis, een boerderij is later afgebroken en ter plaatse is een nieuw huis gebouwd door nu wijlen, de Heer J.C. van Veen, dierenarts te Dedemsvaart. Genoemde Steenbergen was eigenaar van het z.g.n. Steenbergerslag van de Langewijk tot de Oostwijk, langs de Steenbergerwijk. Over het bouwen van deze kalkoven heeft schrijver dezes verder niets gevonden. Het is nergens uit gebleken, dat deze inrichting tot stand is gekomen. Een oorzaak hiervoor kan mogelijk zijn geweest, dat de aanvrager Steenbergen korte tijd daarna, op 14 April 1877 te Avereest is overleden. In 1879 is voor de weduwe en erven van genoemde Steenbergen, door het notariskantoor te Dedemsvaart, de glasfabriek verkocht en zijn eigenaren geworden, de heren, Jan Daniël Ruijs en B.Berendes Azn. beiden te Dedemsvaart. Ongeveer tezelfder tijd is aan de glasfabriek gekomen, de meesterknecht, Sunke Heinrich Fahnster, geboren te Oost-Friesland, 20 Augustus 1838. Deze Fahnster woonde met zijn gezin, zoals reeds eerder is vermeld, in het tegenwoordige perceel, Hoofdvaart 118. Deze meesterknecht, in de glasblazerstaal "Huttebaas", werd in de volksmond "Fons" of "Fonzer" genoemd. Omstreeks 1940 had schrijver dezes een gesprek over de voormalge glasfabriek met nu wijlen, Willem Stevens, geboren in 1869 en wonende te Dedemsvaart. Stevens, die als jongen op de glasfabriek had gewerkt, kon hierover uit eigen ervaring nog al wat vertellen, waarvan ik het volgende heb opgetekend; "Als jongen heb u bij gewerkt op de glasfabriek te Dedemsvaart. Ik kan mij nog herinneren, dat een zekere Kuijers de directeur was. Daarna was eigenaar van de fabriek, Hilbert Alberts Steenbergen. Werkbaas was een Duitser, die Fons of Fonzer werd genoemd. De eigenlijke glasblazers waren allemaal Duitsers. Zij woonden in kleine woningen, staande bij de fabriek. In de fabriek was één oven en waren twee vuren. Mijn werk bestond in het stoken der vuren. Geregeld moestr ik hiervoor turven aandragen. Per dag was er wel een bokschuit vol turf nodig. Ook moest ik de glasblazers wekken als ze aan hun werk moesten beginnen. Ten slotte was het ook mijn werk, het halen van jenever voor de glasblazers. Ik had dan een arm vol flesschjes jevener. Ik kan mij ook nog herinneren, dat toen de fabriek eigendom was van de Heren, Ruijs en Berends, er grote stapels flessen op houten schragen op het fabrieksterrein lagen. Deze flessen konden toen voor een kapitaal worden verkocht, doch deze verkoop ging om een kleinigheid, + cent per fles, niet door. Jarenlang hebben deze stapels flessen er gelegen, tot ten slotte de schragen verrotten en de flessen stukvielen". Tot zover het verhaal van een oud-arbeider van de glasfabriek, van een man, die er als jongen, als kind had gewerkt. Reeds eerder is vermeld, dat in 1874, naast 11 volwassenen, 6 kinderen van 12 tot 16 jaren in de fabriek werkten. De arbeid door kinderen was hier procentsgewijze dus wel groot. Dat er toch enige bescherming was voor het kind in het arbeidersproces in de glasfabriek blijkt uit het volgende; "Op 12 October 1880 deed de Burgemeester van Avereest aan de Justitie toekomen een proces-verbaal, opgemaakt door de veldwachters R. de Lange en P.Hogenberk, contra J.D. Ruijs, B. Berends Azn., glasfabrikanten en H.S. Fahnster, opzichter van de glasfabriek, allen wonende in deze gemeente, terzake van overtreding der wet, houdende maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwaarloozing van kinderen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 600 Hier werd nog aan toegevoegd, dat de indienstneming van het kind "Reuvers" had plaats gevonden buiten weten van het bestuur der glasfabriek". Uit alles blijkt wel, dat het voor de werknemers in de glasfabriek niet zo'n ideale toestand was. Hier komt nog bij, dat de "Huttemeester", de opzichter Fahnster wonende naast de fabriek, winkelier was en tevens een patent bezat voor de verkoop van sterke drank, welk patent met ingang van 1881 veranderd werd in een vergunning tot verkoop van sterke drank. Wij kunnen dan ook rustig aannemen, dat hier wel van gedwongen winkelnering sprake is geweest. Dan werd in het jaar 1881 door genoemde Fahnster, 600 liter gedistilleerd verkocht. Hierbij komt de vraag naar voren, hoeveel liters hiervan door de droge en dorstige kelen van zijn ondergeschikten, de glasblazers, zijn gegaan? Over de inrichting van- en de werkwijze in de glasfabriek krijgt men enig inzicht uit een rapport van het College van Zetters in de gemeente Avereest, d.d. 11 October 1871, waarin o.m. voorkomt een voorstel van de controleur van des Rijksbelastingen te Ommen, om de glasblazerij van H. Kuijers aan te slaan naar een huurwaarde van f 100 á f 150. Besloten werd;

"Voor te stellen de glasblazerij van H.Kuijers aan te slaan op een huurwaarde van f 60. en wel, omdat die fabriek is een houten gebouw, waarin zich bevind 1 smeltoven met 6 monden en een koeloven met 3 monden, terwijl daarbij slechts een nevengebouw, tot bergplaats dienende; dat in die fabriek slecht met klein personeel kan worden gewerkt en dezelve alleen is ingerigt tot vervaardiging van bierflessen; dat zij daarom niet kan worden gelijkgesteld met dergelijke fabrieken in Drenthe en Groningen, waar behalve zwart- ook wit basterd glas vervaardigd wordt en die in omvang en productief van vermorgen de andere werkelijke fabriek verre overtreffen". Het College van Zetters voornoemd,

De produktie van de glasfabriek te Dedemsvaart wordt weergegeven over enkele jaren in de verslagen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Avereest en wel als volgt;

1878. De Glasblazerij werkte geregeld door, het aantal flesschen werd nagenoeg gemaakt als het vorige jaar, maar ook op deze tak van industrie drukt de slappe handel;

1879. In de glasbalzerij werd ongeveer hetzelfde aantal flesschen gemaakt als ten vorigen jare;

1881 De Glasblazerij werkte iets gunstiger dan het vorige jaar; het aantal gemaakte flesschen bedraagt 700.000 stuks; de fabrikanten klagen, dat het hooge tarief der afvaarsgelden op de Dedemsvaart hen de concurrentie zeer bemoeilijkt.

1883. geen bijzonders. De fabriek werkt door.

1885 Tot ons leedwezen hebben wij te vermelden, dat de hier sedert jaren bestaan hebbende glasfabriek in de loop van het jaar werd gesloten. Als de laatste eigenaren van de glasfabriek zijn genoemd, de Heren Jan Daniël Ruijs Snr. en Bonne Berends Azn. Het was de zoon van eerstgenoemde, nu wijlen, Bonne Ruijs, die in 1885 de zaak heeft geliquideerd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 601 De glasblazers vertrokken naar elders, hier in de gemeente bleef er geen enkele wonen. De meer bekende opzichter Fahnster vertrok met zijn gezin op 15 Juni 1885 naar Hannover. Slechts 22 jaren heeft de glasfabriek te Dedemsvaart gewerkt, maar toch, in die korte jaren heeft ze zeker een eigen plaats ingenomen in het dorpsleven. Het was een tijdvak en een inrichting waarin hard, zeer hard, onder moeilijke omstandigheden, gezondjeidslopende arbeid is verricht. De glasblazers te Dedemsvaart woonden zoals reeds vermeld in zee primitieve woningen. De totale oppervlakte was 4 bij 5 meter. Eeen zolder ontbrak veelal in de woning, behalve wanneer dit in verband met het hebben van slaapgelegenheid voor kinderen en kostgangers nodig was. En toch kan schrijver dezes uit deze harde en ongezellge samenleving, waar oppervlakkig gezien alléén maar gesacht werd aan werken, slapen, eten en drinken, nog een klein stukje romantiek naar voren halen. Was het toch een algemeen gebruik, dat de kinderen van de glasblazers onder elkaar huwden en jongemannen en jonge meisjes uit de omgeving niet in aanmerking kwamen, ook op deze regel bestond er voor Dedemsvaart een uitzondering. In de molen aan de Hoofdvaart te Dedemsvaart werkte in de jaren van de glasfabriek, de muldersknecht, Beren ten Brink, Meppeler van geboorte. Vanuit de molen en vanaf de hoge zwikstelling rondom de molen, had mij een vrij uitzicht over het terrein van de glasfabriek en de woningen van de glasblazers aan de oversijde van de vaart. Heeft hij toen het jonge meisje Fahnster gezien en leren kennen? En heeft dat meisje, hem, de muldersknecht, en niet zoals het de traditie was, een glasblazer, als echtgenoot verkozen? Een feit is, dat op 9 November 1883 te Avereest het huwelijk is voltrokken tussen Barend ten Brink, de molenaarsknecht en Lina Francina Fahnster, de dochter van de opzichter van de glasfabriek, de "huttemeester" van de Glashutte. Nu nog een en ander over de glasblazersnamen te Dedemsvaart. In het bevolkingsregister van Avereest komen over de jaren 1863-1885 een aantal namen voor van glasblazers, van de mensen, die hier in deze uitzonderlijke tak van industrie hebben gewerkt. Uit deze ambtelijke gegevens, aangevuld met bijzonderheden mij verstrekt door de oud-glasblazer Slieker heeft schrijver dezes een lijst van namen opgemaakt. En als is \oÆnt lijst niet bepaals interessant, toch past zij historisch in die artikel. Hier volgt dan deze lijst. 1. Egbert Brandsma, geboren te Borger, 1 Mei 1844, N H, gehuwd met Aaltje Boon, geboren te Borger, 19 December 1846, vertrokken op 25 Juli 1881 naar Amsterdam. 2. Marten ter Borg, geboren te Borger, 1 Juli 1846, NH. (wij kunnen aannemen, dat de te Borger geboren glasblazers en de daar geboren vrouwen, kinderen waren van de glasblazers van de glasblazerij te Nieuw-Buinen). 3. Karel Buthner, geboren te Wurtemberg, Ev. Luth. 8 Augustus 1825. 4. Anton Christensen, geboren te Wigartshusen, Denemarken, 22 Maart 1853, NH. Gehuwd met Caroline Frederike Spohie Plambeek. 5. Sunke Heinrich Fahnster, geboren 20 Augustus 1838, in Oost-Friesland meesterknecht in de glasfabriek te Dedemsvaart, NH. 6. Ferdinand Eduard Gunther, geboren te Himmelpfort, 30 December 1850, R. Cath. 7. Friedrich Wilhelm Gunther, geboren te Imansdorff, Pruissen, 29 December 1841, gehuwd met Sina Schutte, geboren te Ost-Grossefehn, Brandenburg, 26 Januari 1846. 8. Johan Heinrich Wilhelm Gundlach, geboren te Oberkirchen, 7 Juni 1830, Ev. Luth, gehuwd met Wilhelmina Waterman, geboren te Oberkirchen. 9. August Theodor Heinz, geboren te Kleinlud (?) Beijeren, 6 October 1826, Ev. Luth.gehuwd met Fredrika Wilhelmina Johanna Heina, geboren te Pisau, Saksen, 24 Juni 1835. 10. Harm Kruit, geboren te Borger, 12 Januari 1839, Ned. Herv. 11. Johan Kauffeld, geboren te Loosdrecht, 17 October 1862, N.H. 12. Marten Klein ter Borch, geboren te Avereest, 1 Juli 1846, N.H. 13. Leopold Leesten, geboren te Friederiksdorff, 12 December 1835, Ev.L.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 602 14. Arie van Luyk, geboren te Monster, Z.H. 25 Mei 1848, N>H> 15. Otto Mulder, geboren te Stauf, 7 Februari 1865. 16. Magnus Muller, geboren te Smalleboche, Saksen, 9 Februari 1826, Ev. L. 17. Johann Heinrich Wilhelm Nijman, geboren te Hamburg, 28 Februari 1865, Ned. Herv. 18. B.U.H. Plangbeuk, geboren te Ankershagen, Pruizen, 7 December 1813 Ev. Luth. 19. Ernst Ulrich Bernhardt Plangbeuk, geboren te Altplacht, 15 Augustus 1851. Ev. Luth. 20. August Plangbeuk, geboren te Altplacht, 15 Augustus 1851, Ev.Luth. 21. August Christiaan Hermann Plangboek, geboren te Altplacht, Augustus 1842, Ev. Luth. 22. Herman Ulrich Plangbeek, geboren te Mecklenburg-Schwerin, 1 Januari 1813, N>H> 23. Louis Rösler, geboren te Schubin, 21 Juni 1852, gehuwd met Emilie Kontlaag, geboren te Oert, Dl. 15 Juli 1853, N>H> 24. Carel August Eduard Rohland, geboren te Klein-Zunder, Hannover, 19 November 1844, Ev. Luth. 25. Johann Paul Romanczik, geboren te Kretrits in Ratabor, 27 Juni 1849, R. Cath. 26. Wilhelm Rolfing, geboren te Minden, 21 Maart 1839, R.Cath. 27. Johann Carel Schrimpf, geboren te Avereest, 5 Mei 1859, zoon van Johann Carel Schrimpf, geboren te Ippenburen, Pruisen, 25 Juli 1839 en van Grietje Peper, geboren te Oude-Pekela, 11 Maart 1842, Ned. H. 28. Carel Johann Schrumpf, geboren te Oldendorp, 8 December 1860. Ned.H. gehuwd met Jantje Klunder, geboren te Zwolle, 9 September 1860. Dit gezin vertrok op 18 Mei 1885 naar Duitschland. 29. Heinrich Carl Stander, geboren te Westenberg, 23 Maart 1860, Ned.H. 30. Gerd Stillahn, geboren te Aurich-Oldendorp, 13 Oktober 1847, Ned. H. 31. Berend Sterenberg, geboren te Onstwedde, 10 Februari 1831, Ned. Herv. 32. Christiaan Stuit, geboren te Nieuwe Pekela, 27 December 1834, R. Cath. 33. Johan Schutte, geboren te Ost-Grossefhen, 20 November 1841. 34. Heinrich Schutte, geboren te Ost-Grossefhen, 10 Januari 1849. 35. Herman Anton Stuve, geboren te Hunslosen, Oldenburg, 10 December 1854, gehuwd met Klazina Johanna Kaufeld, geboren te Loosdrecht, 6 Augustus 1857, Ned. Herv. en Luth. 36. Carel Tietz, geboren te Dresden, 21 April 1843, Ev.Luth. 37. Sinebalt Tietz, geboren te Sabor, Pruissen, 1804,Ev. Luth. 38. Karel George Dinnebalt Tietz, geboren te Unter Duhlen, Pruissen, 20 April 1843, gehuwd met Johanna Maria Wilhelmina Schrumpf, geboren te Ippenburen, 16 Juni 1845, Ev.Luth. 39. Johann Hermann Trammann, geboren te Bolenburgerveld, 9 Augustus 1850, Ned. Herv. gehuwd met Antonie Hendriette Maria Schwarting, geboren 28 Maart 1953. 40. Michael Volz, geboren te Wurtemberg, 11 Februari 1849, Ev.Luth. 41. Johannes Volkhols, geboren te Prester, 3 December 1855, N.H. 42. Johan Heinrich de Wall, geboren te Grooteveen, Oost-Friesland, 1813. 43. Ridolf Jansen de Wall, geboren te Grooteveen, 30 November 1850. 44. Julius Wiegel, geboren te Gifhorn, 21 Oktober 1841, Ev. Luth. Gehuwd met Vrouwke Fronds, geboren te Oost-Friesland, 12 Oktober 1842. 45. Auhust Wenthe, geboren Hessen, 31 Juli 1848, Ned. Herv. 46. Carel Willem Schrumpf, geboren te Ipenburen, 8 Maart 1834, Ned. Herv.

Al deze mensen, ze hebben in de jaren 1863-1885, gewoond in de kleine glasblazerswoningen aan de Hoofdvaart te Dedemsvaart. Het was daar in die tijd, tegenover de molen, wel een echte Duitse nederzetting. Tevens krijgt met uit deze lijst van glasblazers en hun verwanten een indruk van de plaatsen van herkomst dezer mensen. Ook de familieverhoudingen duiden op het gesloten wereldje van deze glasblazersfamilieÆs, de vrouwen hebben over het algemeen ook glasblazersnamen. Onder enkele inwoners van Dedemsvaart, die op een of andere wijze nader betrokken zijn geweest bij de glasfabriek leven nog herinneringen voort aan de Duitse glasblazers. Eén hiervan wil ik nog vermelden, omdat hieruit zo duidelijk blijkt, de drankzucht van deze mensen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 603 Het was in die tijd nog al gebruikelijk, dat de glasblazers voor de meer gegoede ingezetenen van Dedemsvaart en omgeving bijzondere frote sierflesschen gingen blazen, die wel als sieraad in de tuin werden geplaatst. Voor het blazen van zo'n fles moest men de glasblazer een fles jenever meebrengen. Evenwel, wanneer zo;n fles niet voldoende was afgekoeld en de gelukkige eigenaar kwam er mee in de buitenlucht, sprong zo'n fles dikwijls stuk. En andermaal moest voor een nieuwe fles, weer een fles jenever worden gegeven. Een Dedemsvaartse arbeider van de glasfabriek, die zo'n geval meemaakte, sprak hierover zijn afkeuring uit tegen de Duitse glasblazer, dat hij zo'n fles opzettelijk liet stuk springen, om dan nogmaals voor een nieuwe fles weer een fles jenever te vragen. Thans is het alleen de naam "Glashutte", die, zoals in het begin van dit artikel reeds is vermeld, nog herinneringen oproept aan de Glasfabriek. Het Dedemsvaart van heden, van het jaar 1965, heeft het oog gericht op de nieuwe industrieën bij de Rollepaal, de gemeente Avereest ziet in de toekomst, in de moderne tijd. Het is daarom zo goed, als een tegenstelling hiervan, toch ook voor een wijle het oog te richten op deze industrie uit het verleden, toen alles nog zo eenvoudig, zo primitief was, toen men nog werkte in een gammel gebouw, waar een simpele stoommachine van 4 paardekrachten feitelijk niet geplaatst kon worden. Schrijver dezes heeft gemeend, door met dit verleden in een artikel vast te leggen, tijdgenoot en nageslacht enig inzicht te geven op deze bijzondere industrie uit het oude Dedemsvaart.

De kalko ve ns. De veenkolonie Dedemsvaart, in 1811 begonnen, nam al spoedig van jaar tot jaar in omvang toe. Eerst waren het slechts plaggenhutten die tot onderdak voor de vele arbeiders in het veen moesten dienen, maar weldra verrezen er ook stenen woningen, waarvoor de bouwmaterialen van elders moesten wroden aangevoerd. Stenen, pannen, hout en schelpkalk werden door de turfschippers als retourvracht aangevoerd. De schelpkalk is echter een product waarvoor de grondstof, schelpen, en de brandstof, in die dagen turf, nooit tegelijkertijd aanwezig is en één van twee van elders moet worden aangevoerd. Nu was de brandstof, de turf, hier volop aanwezig en de schelpen konden hier vrij gemakkelijk worden meegenomen door de schippers, en zo kwam Baron van Dedem op het idee om hier ter plaatse kalk te gaan branden. Van Dedem had zijn veenderij in die dagen ten noorden van de Langewijk, die ook KruizingaÆs wijk werd genoemd, omdat hij door de aannemer Kruizinga, die te Balkbrug woonde, was gegraven. Vandaar het de heer van dedem, na het afgraven van het veen, over veel dalgrond beschikte, waarvan hij o.a. een gedeelte schonk voor de bouw van de rooms katholieke kerk. Daar in de buurt, bij een flauwe knik in de Langewij, werd een dwarswijk in noordelijke richting gegraven, tot aan, wat wij nu noemen "het Zwarte" omdat verder graven niet mogelijk was; want daarachter lag het Reesterland met een lager peil dan van de Langewijk. Zou men dus verder doorgegraven hebben dan zou het water uit de Langewijk naar de Reest afvloeien en dat was de bedoeling niet. In dat lage Reesterland werd echter sponturf gemaakt, waarvoor men de grondstof van onder water opbaggerde of het land bemaalde, zoals later in de veenderij van de familie Minke bij het Bergje, want de molen, die daar gestaan heeft, was oorspronkelijk een watermolen. De sponturf uit dat lage land werd met kleine houten bokschuiten door een smalle wijk, de spontirfwijk, niet te verwarren met wat nu de sponturfwijk heet, tot aan de weg door het Zwarte gevaren en daar bij de genoemde dwarswijk overgeladen in grote schepen, die de turf naar hun bestemming brachten. (Op een oude kaart ziet men die boksloot, duidelijk aangegeven). En aan die dwarswijk bouwde Baron van dedem omstreeks 1820 enkele kalkovens, en de wijk kreeg toen algauw de naam "Klakovenwijk". Bij de kalkovens stond nog een woning voor de "baas", Jannes Pot, en een leshuis, waarin de gebrande kalk geblust werd voor dat ze voor het gebruik gereed was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 604 Verder stonden er aan de Langewijk, ongeveer ter plaatse waar nu het kantoor van Stegemans bouwmaterialen is, nog een drietal woningen aanéén gebouwd waarin arbeiders voor de kalkbranderij woonden, n.l.Geert Bakker, Berend Beermink en Evert Selles, met hun gezinnen. Het hoofdtoezicht over die eerste kalkovens was opgedragen aan Frederik Boterman, afkomstig van Nieuwleusen, die getrouwd was met Aaltje Derks. Ze woonden zinds 1822 op de hoek van de Langewijk en de Kalkoevenwijk, waar nu de winkel van Froeling is. Deze Frederik Boterman was een zeer veelzijdig man. Zijn huis was een boerderij, maar daarin ezploiteerde hij tevens een winkel, een café, een logement en een stalhouderij. Bovendien was hij veenbaas voor Baron van Dedem en toezichthouder over diens kalkovens, Assessor (Wethouder), ambtenaar van de burgelijke stand en tenslotte had hij zelf ook veenderij. Het huis, of liever de boerderij, waar Boterman woonde, en waar later nog zijn schoonzoon Wolter Weide (die getrouwd was met Johanna Boterman) woonde, is in 1895 tot de grond toe afgebrand en niet weer gebouwd. Wolter Weide heeft later aan de zuidzijde van de Langewijk gewoond, ongeveer tegenover het gebouw van de Laatste Eer. Afbeeldingen of foto’s van de boerderij van Boterman bestaan niet, maar aan de hand van een kadasterkaartje, gemaakt ter gelegenheid van de verkoop van dit pand in 1892, heb ik een pentekening gemaakt, die het aanzien zo goed mogelijk weergeeft. Het is bekend dat W.J.Baron van Dedem geregeld in zeer moeilijke financiële omstandigheden verkeerde, tengevolge van de kanaalgraverij. Reeds in 1817 hadden de erven van Marle een geldlening groot f 430.000 opgenomen en daarna Baron van Dedem persoonlijk nog eens f 350.000, maar de baten wogen lang niet tegen de lasten op en zo zagen de ondernemers zich genoodzaakt om het kanaal in 1825 met groot verlies aan het Rijk te verkopen voor f 390.000. De erven van Marle heeft zich daarna niet meer met deze onderneming ingelaten, maar W. J. Baron van Dedem, die hier nog veel venen had en o.a. ook de kalkovens, zon op middelen om het kanaal weer terug te kopen, waartoe de mogelijkheid door het Rijk was opengelaten. En daarvoor stond de kans in 1828, om de nodige gelden voor de terugkoping te verkrijgen gelukte het hem een deelgenoot te vinden in de heer Jan Heere, koopman te Amsterdam en eigenaar van venen aan de Dedemsvaart. Deze Jan Heere woonde toen te Balkbrug in het nu afgebroken huis van de provincie, dat door de reeds genoemde Kruizinga was gebouwd. Van Dedem en Han Heere slaagden er in een geldlening tot stand te brengen ten bedrage van f 1.500.000, staande onder Directie van het bankiershuis Vlaer en Kol te Utrecht. (Dit bankbedrijf bestaat nog in Utrecht). Uit dit krediet (want het was een zogenaamde krediethypotheek) werden allereerst achterstallige schulden (o.a. aan de Koning f 300.00) afgedaan en vervolgens de eerste aanbetalingen voor de terugkoop van de Vaart. Enz. Verder was door het Rijk de voorwaarde gesteld, dat verschillende werken tot verbetering en uitbreiding van het kanaal moesten worden uitgevoerd. En om dat alles te kunnen betalen moest het krediet telkens weer worden aangesproken, doch daarvoor was eerst een gunstig advies nodig van enkele commissarissen, waarvan er één ook vervener was en die slechts gunstig adviseerde als zijn eigen belangen er mede gediend waren. En van Dedem kon er niets tegen inbrengen want hij had alle macht daartoe uit handen gegeven, zoals blijkt uit een advertentie in de Zwolse Courant van Vrijdag 7 Maart 1834. Advertentie in de Zwolse Courant van Vrijdag 7 Maart 1834. De ondergetekenden, in hoedanigheid van Commissarissen van de geldlening, groot f 1.500.000 bij of ten kantore van den Heer Jan Kol, handelende onder firma van Vlaer en Kol te Utrecht, voor den Heer Willem Jan Baron van Dedem en deszelfs echtgenoote, Vrouw Judith van Marle, wonende te Zwolle, en dan Heer Jan Heere en deszelfs echtgenoote Vrouwe Maria Catharina Bouvy , wonende te Amsterdam, bij Akte van Hypotheek voor den Notaris Stevens en getuigen te Utrecht den 26 sten September 1828

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 605 gepasseerd en behoorlijk geregistreerd, gevestigd op het kanaal van Hasselt naar de rivier de Vecht, met deszelfs aanhoorigheden en ruim 2200 bunders veenland, nabij hetzelve kanaal, alles gelegen in de provincie Overijssel; Verwittigen bij deze de belanghebbenden dat door hen, krachtens de aan hen bij de voorwaarde van voormelde Negotiatie verleende magt, bij Akte, gepasseerd voor den Notaris van der Gronden en getuigen te Zwolle, den 5 den Maart jogstleden, behoorlijk geregistreerd, genoemde Heer Willem Jan Baron van Dedem en deszelfs echtgenote, Vrouwe Judith van Marle , zijn ontzet van beheer van onderpand, bij voorschreven Hypothecaire Akte aangewezen zonder eenige uitzondering, en dat door hen met dit beheer zijn belast, of wel daarin nader bevestigd de heer Jan Heere voornoemd en de laatst ondergetekende, Advokaat te Zwolle, en zulks met zodanige magt en onder zodanige verplichtingen als de oorspronkelijke geldopnemers hebben gehad of met betrekking tot dat beheer op dezen hebben gerust, zijnde deze Akte bij Exploit van den Deurwaarde Jan Christoffel Koeroo te Zwolle van heden aan genoemden heer van Dedem en Vrouwe van Marle behoorlijk beteekend. Zwolle, den 6 den Maart 1834. J.G. van Nes. J.D.F. van der Wijck. H.van Sonsbeeck.

Het werd een ingewikkelde zaak en de financiële moeilijkheden stapelden zich dermate op, dat, in overleg met het Rijk, door W.J.Baron van Dedem en de weduwe van Jan Heere, Vrouwe Maria Catharina Bouvy (Jan Heere was in 1835 overleden) in 1845 het kanaal met al het bijbehorende in het openbaar moest worden verkocht. Koopster werd nu de provincie Overijssel voor een bedrag van f 404.000. Het is duidelijk dat deze verkoop een geweldige aderlating voor de vroegere eigenaren betekende. Baron van Dedem heeft veel persoonlijke eigendommen moeten verkopen om aan zijn verplichtingen tegenover het bankiershuis Vlaer en Kol te Utrecht te kunnen voldoen, onder andere de kalkovens te Dedemsvaart. En dan vernemen we dat bij akte van 4 Januari 1848, opgemaakt door Notaris J.H.van Schermbeek te Utrecht, door Vouwe Jeanne TH.Reitz, weduwe van Mr. Jan Kol, is verkocht aan Joan Trip en Willem Klaasen, beiden kooplieden, leden van de "Erven H. Trip" en wonende te Utrecht. 4 kalkovens en 2 huizen plus grond aan de zoogenaamde Kalkwijk in de marke van Arriën, gemeente Avereest, kadaster sectie D.no. 555, water, groot 2 roeden 10 ellen en sectie D.no. 556, kalkovens, groot 31 roeden 50 ellen (reeds bij hen in huur) voor een koopsom groot f 2500. Uit het vorenstaande blijkt dus dat Baron van Dedem in mindering van zijn schuld aan het bankiershuis Vlaer en Kol te Utrecht, de kalkovens had overgedaan aan de heer Mr. Jan Kol, en dat genoemde Mr.Jan Kol indiddels van overleden. Zijn weduwe had de kalkovens geërfd. Mr.Jan Kol noch zijn weduwe hebben deze kalkovens zelf kunnen ezploiteren, maar blijken ze te hebben verhuurd aan de "Erven H. Trip" te Utrecht, die in die tijd reeds meerdere kalkovens in de provincie Utrecht in gebruik had. Een zoon van Joan Trip, n.l.Jan Willem Laurens Trip, toen nog ongehuwd trok naar Dedemsvaart om daar de leiding van de kalkbranderij alsmede een handel in bouwmaterialen op zich te nemen. Het aantal ovens bleek tot 4 te zijn uitgebreid. Op 3 Augustus 1862 overleed Willem Klaassens, waarna bij akte van 23 April 1863, opgemaakt door Notaris J.A.H.Borrel te Utrecht, door de weduwe van Willem Klaassens de kalkovens en verdere toebehoren te Dedemsvaart werden toegescheiden aan Joan Trip te Utrecht. Diens zoon, Jan Willem Laurens Trip, die dus reeds in Dedemsvaart woonde en daar inmiddels getrouwd was met Mej. J.E.Hans, dochter van Petrus Gerhardus Hans, wijnkoper te Zwolle, bleef het bedrijf verder beheren. Op 9 Maart 1864 overlled te Utrecht Joan Trip en dan vernemen we dat bij akte van scheiding van 4 December 1873, opgemaakt door Notaris J.A.H.Borrel te Utrecht, de kalkovens (het waren er nu 5) werden toegewezen aan Jan Willem Laurens Trip te Dedemsvaart. We gaan nu weer 20 jaren terug.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 606 In het jaar 1853 vestigde zich in Dedemsvaart, Reinier Dozy, uit Almelo zoon van de toenmalige gemeentesecretaris aldaar. Ofschoon hij ook al op de gemeentesecretarie in Almelo werkzaam was geweest, voldeed hem het binnenzitten niet en hij zocht andere bezigheden, en die vond hij in Dedemsvaart. Daar kocht hij een huis, tegenwoordig genaamd "Arriërand" maar dat toen veel eenvoudiger was, omdat het breede witte front er later voorgebouwd is, alsmede 2 kalkovens aan de Samenwijk, eigendom van Arend Berends, van Humosa, en hij werd hier kalkbrander. Hij trouwde met Geziena Johanna Elisabeth Meijeringh, geboren te Gildehaus (Bentheim), dochter van Ernst Friderich Meijeringh, die hier vervener was en woonde op de hoek van de Kalkwijk, waar later B.Plomp woonde en nu de hobbyzaak van Bakker is gevestigd. Maar het ging de jonge Dozy met zijn kalkovens niet voor de wind en in 1867 stapte hij over naar de wijnhandel. Hij werd vertegenwoordiger voor de Amsterdamse wijnhandel Wolff. De kalkovens werden overgedaan aan de hiervoren genoemde her Jan Willem Laurens Trip, die ze verder exploiteerde. Deze Trip had zich inmiddels ook al ingelaten met veenderij, voornamelijk ten zuiden van de Dedemsvaart en hij gebruikte de kalkgrint (afval van de kalkbranderij) voor verharding van diverse plaatselijke zandwegen. Een volgende akte, van 10 Augustus 1897, opgemaakt door Notaris Mr. J.H.E. Meesters te Avereest (deze woonde toen aan de Julianastraat, hoek Tuinstraat, waar nu fam. Minke woont) betreft de scheiding van de boedel van wijlen Jan Willem Laurens Trip, overleden 2 Juli 1895. Daarin worden toegewezen aan de weduwe van J.W.L.Trip, t.w. Mevrouw J.E. Trip-Hens; a. De kalkfabriek aan de Kalkovenwijk te Avereest, sectie H. no.Æs 1042, 1044, 1045 en sectie L. no. 1931, samen 49 are 60 centiare. b. 2 kalkovens plus leshuis en erf aan de Samenwijk te Avereest sectie K.no. 428 en 429, samen groot 30 are. (aangekocht begin 1897). Dit laatste tussen aanhalingstekens, was meer een interne financiële aangelegenheid geweest, waardoor de aankoop van de ovens van Dozy aan de Samenwijk niet op naam waren gekomen van J.W.L.Trip, maar na diens overlijden aan de erfenis toegevoegd. De heer Jan Willem Laurens Trip was dus overleden, nalatende een weduwe met nogal wat kinderen, waarvan de oudste, een zoon, minder geschikt bleek voor het beheren van een bdrijf. (Toch heeft hij later in Coevorden nog een handel in bouwmaterialen gehad). Dan volgden er enige dochters, maar de volgende zoon, Gerard, was nog vrij jong en ging bovendien naar een seminarium met de bedoeling dat hij later priester zou worden. Het werd een moeilijke tijd voor de weduwe, maar ze had een grote steun aan de werkbaas Gerhardus Johannes Pijfers, die daar in 1882, als opvolger van baas Levolger, als zodanig was aangesteld geworden en op wiens schouders nu de dagelijkse gang van zaken kwam te rusten. Toen ook kort daarop de weduwe Trip-Hens overleed, brak de reeds genoemde Gerard J.M.Trip zijn studie aan het seminarium af en nam de leiding van het bedrijf op zich, daarin krachtig bijgestaan door de reeds genoemde baas Pijfers. Hij trouwde met mej. Nella Scholtens, een zuster van Willem Scholtens van Vredehoef (Sluis 6). Zij leed aan suikerziekte en si jong, kinderloos, overleden. In 1923 is de heer G.J.M. Trip weer getrouwd met mej. A. Beccari uit Haarlem, die in haar jeugd reeds bevriend was met de families Trip en Scholtens. De kalkovens aan de Samenwijk zijn omstreeks 1920 buiten gebruik gesteld en afgebroken. Het bedrijf aan de Kalkwijk onderging uiterlijk niet veel verandering; de woning van baas Pijfers werd wat verbeterd en er werd een kantoor voorgebouwd. Aan de handel in bouwmaterialen werd nog de fabrikatie van cementpannen en betonputten toegevoegd. Baas Pijfers bereikte een leeftijd waarop hem door de heer Trip een pensioen werd verleend en zijn zoon G.J.Pijfers hem als fabrieksbaas opvolgde. In 1927 voelde de heer Trip zich genoodzaakt om het wat kalmer aan te doen. Hij had inmiddels ook het kassierschap van de Dedemsvaart Coöp. Spaar-, Hypotheek- en Voorschotbank op zich genomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 607 Wegens het ontbreken van een opvolger in eigen familie (er waren geen kinderen), werd het bedrijf verkocht aan H.A. Geerdes van Slagharen, maar deze bleek na enige jaren de financiele consekwenties van de overname niet te kunnen nakomen en het bedrijf weeer terugkwam aan de heer G.J.M.Trip.Dat was in 1937. Maar de gezondheidstoestand van Trip noofzaakt hem het bedrijf opnieuw van de hand te doen en nu werd het dan in 1941 verkocht aan de Gebroeders Peters, respectievelijk te Raalte, Dedemsvaart en Slagharen. In 1945 is de heer Gerard J.M.Trip overleden. En nu, in 1971, is het bedrijf nog steeds eigendom van de genoemde Gebroeders Peters, waarvan echter de jongste, uit Slagharen, is overleden. Aan het kalkbranden is nu een einde gekomen, daardat de kanalen gedempt zijn en de aanvoer van schelpen per schip, zoals dat vroeger gescheidde, niet meer mogelijk is. De familie Trip heeft in Dedemsvaart altijd gewoond aan de Langewijk even ten oosten van de R.K.school. In 1830 (en waarschijnlijk al eerder, want hij was hier toen al een bekende persoon) woonde hier Jan Zwiers de Jonge, die gehuwd was met Helena Jans Snit. Hij was vervener en werd in 1830 aangezocht om zitting te nemen in de commissie voor de bouw van een hervormde kerk aan de Dedemsvaart. Ze hadden 2 kinderen, n.l. 1. Egbert, geboren 16.9.1825, op 5.11.1853 gehuwd met Roelofje Veningen, geboren 14.10.1824. 2. Jan, geboren 19.4.1835, gehuwd met Maria Kurk, geboren 8 Juli 1836. Egbert Zwiers was niet alleen vervener,maar hij stichtte ook een handel in boumaterialen en bouwde 2 kalkovens aan de naar hem genoemde Zwierswijk. Bovendien bakte hij daar stenen in een voldoven. De klei voor de steenbakkerij en de schelpen voor de kalkovens werden per schip aangevoerd; de brandstof (turf) hadden ze uit eigen veenderijen. Zo woonden in het door hen gebouwde huis voor aan de Zwierswijk, waarin nu het kantoor van de Coöp. Landb. Vereniging is gevestigd. Ze hadden de volgende kinderen: a. Jan, geb. 18 December 1856, gehuwd met Annegien Weide. (Zuster van Wolter Weide, die aan de Langewijk woonde). b. Roelof, geb. 5 Februari 1859, bleef ongeh. en was geestelijk onvolwaardig. c. Helena, Geb. 22 Maart 1861, ongehuwd. d. Hillegonda Geertruida, Geb. December 1863,op latere leeftijd gehuwd met Hendrik Kuiper. e. Geertruida Hendrika Kl, Geb. 23 Juli 1865, overl. 20.5.1872. De oudste zoon Jan, werd opgnomen in de zaak van zijn vader. Toen de vader in 1885 overleed, trouwde Jan met Annegien Weide, en bleef wonen in het ouderlijke huis. Toen kort daarop ook de moeder, Roelofje Veningen, overleed, kwam de zoon Roelof, die ook al eens brand gesticht had, in een inrichting terecht en de beide dochters, Hillegonda en Geertruida, betrokken het huis op de hoek van de Zwierswijk, waar nu de winkel van J. v.d. Veen is gevestigd. Jan Zwiers bleef dus in de ouderlijke woning wonen, en er werden twee kinderen geboren, een zoon Egbert en een dochter Johanna. Tot zo ver nog een vrij normale familiegeschiedenis, met haar blijde en droeve dagen. Maar er viel over dit alles een zware schaduw; de hele familie was aan de drank verslaafd,en de gevolgen daarvan openbaarden zich al spoedig. De zaak verliep zienderogen en binnen enkele jaren moest de woning al voor schuld worden verkocht en betrok het gezin van Jan Zwiers een arbeidershuizje op het terrein van de kalkovens. Maar de val was niet meer te stuiten; op 17 Januari 1901 werden de kalkovens en de steenfabriek met bijbehorende terreinen van J. Zwiers Ezn. door Notaris Berendsen in het openbaar verkocht. Een opslagplaats aan de Vaart, naast dokter Hartmans, alsmede de kalken steenfabriek met omliggend terrein en dubbele woning werden gekocht door Gebr.J.G., B.M. en J.A. Minke. Daarna is de opslagplaats doorverkocht aan A.A. Balkema, eigenaar van de houthandel te Sluis 6, die er zijn woning bouwde en de rest aan de heren S.Breukel en A.H. Scholten, die de kalkbranderij en de handel in bouwmaterialen voorzetten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 608 Jan Zwiers en zijn vrouw zijn spoedig daarop overleden, hun twee kinderen waren vroeg wezen en zijn bij familie leden grootgebracht. Nog tot ongeveer 1950 hebben deze kalkovens als zodanig dienst gedaan, daarna werden ze gebruikt als schelpendrogers voor de fabrikage van grot voor de kippen. Maar hun dagen waren geteld; de gemeente had het terrein nodig voor woningbouw en de laatste eigenaar, B.H.Scholten, zoon van A.H.Scholten, moest zich de onteigening van he bedrijf laten welgevallen en kocht een bestaande kalkoven in Almelo. Omstreeks 1960 sijn de kalkovens aan de Zwierswijk afgebroken. En nu is het dus met de kalkbranderij in Dedemsvaart afgelopen, men zou met enige weemoed aan dat oude vertrouwde beeld van Dedemsvaart terugdenken, ware het niet, dat de verdwijning van deze ovens tevens een opluchting voor de bevolking betekende, want wat is vaak de verzuchting geslaakt; "wat stinken die kalkovens". Dedemsvaart, 1971. J. Drent.

Aard ap p e lm e e lfab rie ke n te De d e m svaart. Het eerste wat schrijver dezes over de aardappelmeelfabrieken in de gemeente Avereest of feitelijk in de veenkolonie Dedemsvaart, behorende tot de genoemde gemeente in het Gemeente-archief heeft gevonden, is het volgende schrijven in het verslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Avereest, d.d. 18 Mei 1871; Het bestuur van genoemde Kamer, de Heren A. Berends, voorzitter en R. ten Have, secretaris, geven aan de Burgemeester van Avereest kennis; "B. de stoomfabriek. Deze fabriek heeft in het afgeloopen Jaar door de hooge prijs der aardappelen slechts weinig gewerkt. Het stooken van Melasse is geheel gestaakt". Wanneer in dit artikel telkens gesproken wordt, van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, moeten wij deze instantie vergelijken met de in onze tijd bekende Middenstandsvereniging in de gemeente. Het volgende is een schrijven, d.d. 4 Januari 1875 van den Heer Ingenieur v/h/Stoomwezen in het 5e. District, gericht aan de Burgemeester van Avereest, luidende asl volgt; "In antwoord op Uw missive van 2 Januari j.l.no. 2, heb ik de eer U Ed. Achtb.te verzoeken, namens mij, den Heer Claterbos eigenaar van de stoomaardappelmeelfabriek te Avereest, de bedoelde acte van vergunning ter inzage te vragen en vestig ik Uw aandacht op art. 15, alinea 3 der Wet, regelende het toezicht op het gebruik van stoomtoestellen. Bij weigering van dien Heer aan het gevraagde te voldoen, noodig ik U Ed. Achtb. uit, daarvan proves-verbaal op te maken, gelet op art. 19 mitsgaders art, 34 dier wet. Naar aandleiding van mijn voorgaand schrijven, verzoek ik U, een streng onderzoek in te stellen, naar de naam der firma, persoon of belanghebbenden, welke volgens genoemde wet zijn verandwoordelijk voor het gebruik des stoombewijs. Mocht de Heer Claterbos geen vergunning willen of kunnen overleggen verzoek ik U Ed. Achb. De overtreding van art. Acht der Wet bij proces-verbaal te Constateren en verder het gebruik des stoomtuigs te doen beletten. Ik raad den Heer Claterbos aan, naar de wensen van U Ed. Achb. Te luisteren en zoo niet, loopt hij gevaar van buiten en behalve den stilstand der fabriek, ook de toepassing der strafbepalingen van art. 24, lid A en G, door mijn tusschenkomst te zullen ondervinden. Was geteekend, onleesbaar". Op datzelfde schrijven was het antwoord betreffende de naam Claterbos vermeld, als volgt; Firma Claterbos en de namen; Johannes Jacobus van Weijdom Claterbos. Johan Christoffel Billroch, districts-veearts te Groningen voor Groningen en Drenthe, en Arie Bakker, fabrikant te Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 609 Meer gegevens over de aardappelmeelfabrieken vinden wij in het verslag over het jaar 1874 van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Avereest, d.d.2 Maart 1875, waar wordt vermeld; Aardappelmeelfabriek. Deze fabriek ging in den loop des jaars over aan de firma Claterbos en Co., die daarin de volgende veranderingen bracht; 1e Werden meerdere werktuigen geplaatst om het zetmeel van de vezels te scheiden. 2e Plaatste men slempbakken om het zetmeel op goedkopere wijze te zuiveren. 3e Werd een beweegbare droogerij vervaardigd, die door de machine in beweging gebracht en door afgewerkte stoom verhit werd. Door deze droogerij wordt het meel in 20 á 25 minuten van eene vloeibare massa tot een hooge mate van droogte gebracht. Volgens de meededeling der firma bestaat het fabrikaat uit gebuild en ingebuild aarappelmeel, Logomme Dextrine Gommeline, Sterkmeel en Sago. (Veel woorden, die men thans, 100 jaren later, in een woordeboek vergeefs zal zoeken). Uit vreemde gemeenten werd als grondstof aangevoerd 20 scheepsladingen vezels en 13 000 hectoliter aardappelen, terwijl plm. 5 000 hectoliter aardappelen binnen deze gemeente werden verkregen. De firma verklaart voorts groot nadeel te ondervinden door de hooge afvaartsgelden op de Dedemsvaart geheven en wijst zij op de hooge wenschelijkheid, dat de landbouwers hier ter plaatse zich meer op de aarappelbouw toeleggen. Het bezit van een telegraafkantoor beschouwt zij als een levenskwestie voor het fabriekswezen en dringt dan ook zeer op het oprichten daarvan aan. Het gemis aan telegrafische verbinding betrokkende haar reeds enorme schade. Het aantal arbeiders bedroeg van October tot Januari, 20, in de overige maanden ongeveer de helft. Het gemiddelde arbeidsloon bedroeg 80 cent per dag per persoon" Wat betreft de hooge afvaarsgelden op de Dedemsvaart, ook dit was de oorzaak, dat de glasblazerij ter plaats, niet floreerde. Betreffende de bouw van het Post- en Telefraagkantoor te Dedemsvaart kan schrijver dezes hierover in het kort vermelden, dat de bouw van genoemd kantoor in de vergadering van de Raad dezer gemeente op 16 Augustus 1877 werd gegund aan de Heer D. Limper te Baarn voor een bedrag van f 12462. Het kantoor is daarna op 1 Juni 1878 n gebruik genomen. Over de plaats waar de omschreven aardappelmeelfabriek van de firma Claterbos en Co. gestaan heeft, is geen officieel gegeven gevonden. Evenwel volgens overlevering heeft de fabriek gestaan aan de zuidzijde van de Dedemsvaart op de gronden welke later eigendom waren van de familie van Linge te Dedemsvaart. Bij het bewerken dezer gronden heeft de familie van Linge nogal veelhinder ondervinden van de in de bodem achtergebleven resten van de voormalge aardappelmeelfabriek. De Directeurswoning heeft nog jaren daarna daar ter plaatse gestaan. Ze is o.a. bewoond geweest door een onderwijzer en ook door een belastingsambtenaar, zodat wij hieruit kunnen afleiden, dat het meer een burgerwoning was en geen woning van een landarbeider. Was er altijd sprake van de aardappelmeelfabriek van de firma Claterbos en Co. in deze gemeente, uit een schrijven van de Heer Commissaris des Konings te Zwolle, d.d. 29 October 1877, gericht aan Burgemeester en Wethouders dezer gemeente blijkt, dat er een tweede aardappelmeelfabriek was opgericht. Dit schrijven luidt als volgt; "Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen eene akte van vergunning met de daarbij behoorende lijst van aanteekeingen voor het gebruik van een stoomketel, geplaatst in de aardappelmeel- en siroopfabriek van de Heeren Weener, van Giessel en Meijer te Dedemsvaart. Met verwijzing naar mijn schrijven van 7 Juli 1875, 3e. afd. no. 2002/1640 verzoek ik U die stukken aan de belanghebbenden te doen uitreiken, nadat de Akte van vergunning door den Burgemeester zal zijn gekwiteerd en hen kennis te geven, dat de akte ten allen tijde ter inzage van de met het toezicht belaste ambtenaren moet aanwezig zijn, op eene zichtbare plaats in de nabijheid van den ketel en de lijst zorgvuldig moet bewaard blijven ten einde op aanvrage der bovengenoemde ambtenaren onmiddellijk vertoond te worden".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 610 Men was in die tijd wel erg sekuur betreffende de stoomketels. Uit het verslag van de Kamer van Koophandel en Frabrieken te Avereest over het jaar 1877. "De bestaande fabrieken in deze gemeente zijn in 1877 met één vermeerderd, n.l. eene aardappelmeel- en siroopfabriek, zoodat er nu twee zijn en een glasblazerij. De eerste fabriek kon de hoeveelheid verwerkte aardappelen, nich de uitkomsten mededeelen, aangezien men met de fabriek nog niet gereed is, maar uit betrouwbare bron weet de Kamer, dat daar 3000 hectoliter verwerkt zijn. De andere dergelijke fabriek verwerkte 50 000 hectoliter en deze hoeveelheid werd evenals vroegere jaren van elders aangevoerd. Tachtig schepen voerde dit getal aan en is het voor eene vaart zeker niet te verwerpen of dergelijke fabrieken veel verwerken. Te betreiren is het, dat alle schippers van elders komende klagen over de afvaartsgelden welke zij moeten betalen, indien zij ledig afvaren en daar onderscheidenen van die schippers in het noorden te huis behooren en hier minder bekend zijn, kunnen zij met turf niet zoo goed teregt als hier te huis behoorende schippers en worden zij daarvoor weerhouden de aardappelen uit Groningen naar de hier bestaande fabrieken te brengen, tenzij zij een hooge vracht kunnen bedingen. Wel mag het niet onopgemerkt worden dat het aantal mudden (hectoliters) door verschillende landbouwers alhier geleverd, dit jaar het dubbele bedroeg van het vorige jaar en er alzoo in dit verbouw vooruitgang is te bespeuren". Tot zover dit verslag. De Dedemsvaart Schippers waren er om het hooge afvaartgeld op de Dedemsvaart te drukken er steeds over uit, zowel heen- als terug, of op- en afvarend, vracht te vervoeren. Van hier vervoerden ze turf en naar hier, schelpen voor de kalkbranderijen, bouwmaterialen, mest, enz. Uit het verslag van de Kamer van Koophandel en Frabrieken te Avereest over het jaar 1878. In de eerste plaats wil ik hier de samenstelling van genoemde Kamer vermelden; B. Berends. Jr., voorzitter. E.Zwiers, onder voorzitter. E.B. Slot. G. Looberts. A. Keuken. W.Trip. J. Mol. J.J.van Weydom Claterbos, secretaris. Verder het voornoemde jaarsverslag. (In de loop van het jaar 1879 kwam er enige wijziging in het voornoemde bestuur, door het bedanken van het lid A. Keuken, waarvoor in de maand November werd verkozen de Hr. K.A.Hakkert). Verslag 1878. De hier bestaande aardappelmeelfabrieken en de glasblazerij werkten geregeld door. De hooge prijzen der aardappelen welke gevraagd werden en eene daling der meelprijzen waren de reden, dat op lang na niet die hoeveelheid aarappelen werd gekocht, welke anders voor zulk een fabriek noodig is. De opbrengst der aardappelen van het land was minder dan in andere jaren, het aantal verbruikers neemt toe en zoodoende een hoogere prijs. Door de ongekende slapte in de weverijen, spinnerijen, zoowel buiten- als binnenlands, is de vraag naar ardappelmeel al zeer gering, terwijl tegenwoordig door de zoo lage scheepsvrachten dit artikel, b.v. van Hamburg naar België ingevoerd wordt". Het is weer een vergunning voor het plaatsen van een stoomketel, die ons alsÆt ware de weg wijst naar een nieuwe aardappelmeel- en siroopfabriek. Bij een schrijven, d.d. 17 October 1879, van den Heer Commissaris des Konings in de provincie Overijssel, de Heer Geertsema, doet deze aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest toekomen, eene akte van vergunning met de daarbij behoorende lijst van aanteekeningen voor het gebruik van een stoomketel, geplaatst in de aardappelmeel- en siroopfabriek van den Heer. A.Berends te Dedemsvaart, Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 611 Naast de reeds genoemde aardappelmeel- en siroopfabrieken, wordt hier een dergelijke fabriek genoemd van A. Berends. Het jaarsverslag van de Kamer van Koophandel en Frabrieken te Avereest over het jaar 1879, geeft zeer weinig bijzonders over de aarappelmeelfabrieken. Alleen dit; "De twee hier bestaande aardappelmeelfabrieken werten door, hoewel niet voordelig, tengevolge van de hooge prijzen van de aardappelen, die bovendien slecht uitvielen en de lage prijzen van het meel. Zoowel de grootste der aardappelmeelfabrieken, als de glasblazerij gingen dit jaar in andere handen over". Om ons bij de aardappelmeelfabriek te bepalen, kunnen wij gezien het vorenstaande aannemen, dat de fabriek van de forma van Weydom Claterbos en Co. in handen van de Heer A.Berends is overgegaan. In dit verband lijkt het schrijver dezes welgoed een en ander over de familie van Weydom Claterbos te omschrijven, zoals dit in het bevolkingsregister is vastgelegd. In het bevolkingsregister der gemeente Avereest staan ingeschreven; Gekomen op 28 September 1874 uit Wageningen te Dedemsvaart, wijk D no. 41, Johannes Jacobus van Wijdom Claterbos, geboren te Haarlem, 27 Februari 1842, fabrikant, gehuwd met, Maria Louize Elizabeth Billroth, geboren te Zuidhorn, 31 Maart 1842. Kinderen van het echtpaar Claterbos-Billroth; 1. Maria Louise Elisabeth, geboren te Wageningen, 29 Juli 1868. 2. Jacob, " 31 Oktober 1869. 3. Ida, " 31 Oktober 1869. 4. Anna, " 19 Mei 1871. 5. Cato, " 19 Februari 1873. 6. Johan Christoffel, " 6 Juni 1874. 7. Cornelia Geertruida, geboren te Avereest 3 Mei 1877. Inwonende in het gezin was, Johan Martin Billroth, geboren te Noordhorn,12 Februari 1855, zwager, gekomen van Groningen, 6 Juni 1875 en wederom vertrokken naar Groningen, 29 Juli 1879. Het gezin van Weijdom Claterbos-Billroth is op 10 Mei 1880 uit de gemeente Avereest afgevoerd naar Kampen. Werd tot nu toe steeds gesproken van twee aardappelmeel- en siroopfabrieken, de plaats waar deze fabrieken hebben gestaan werd nog nimmer genoemd. Zo ook van de fabriek van de firma van Weijdom Claterbos is de plaats waar deze gestaan heeft niet officieel bekend, althans schrijver dezes heeft daarover niets gevonden. Evenwel volgens de overlevering is de plaats goed bekend. Deze fabriek heeft gestaan aan de zuidsijde van en aan de Dedemsvaart op de gronden, welke later eigendom waren van de familie van Linge te Dedemsvaart. Bij het bewerken der gronden hebben deze landbouwers nogal veel hinder ondervonden van de in de bodem achtergebleven resten van de voormalge aardappelmeel- en siroopfabriek van de firma van Weijdom Claterbos. De Directeurswoning heeft nog jaren daarna daar ter plaatse gestaan. Tot zover over de plaats waar deze eerste aardappelmeelfabriek van Dedemsvaart heeft gestaan. Dan komt er d.d.31 Maart 1881 bij de Gemeenteraad van Avereest het volgende verzoek binnen van Adrianus Marinus van Roijen, p/o ingediend door de fabrieksbaas, Hendrik Carl Meijer; "Geven met verschuldigde eerbied te kennen; Ondergetekende, Grondeigenaar, Gemeente Avereest, verzoek door dezen Vergunning mijn Aardappelmeel- en siroopfabriek te mogen verplaatsen van Sectie L no. 1518, gelegen tusschen de Dedemsvaart en de Lange Wijk, de Oostkant van de Stegerens- of zoogenaamde Hoofdwijk, op het Noordelijke halfslag van de 7e.wijk, kadastraal bekend Sectie K No. 762 en op nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, de inrigting heeft ten doel het fabriceeren van Aardappelmeel en Siroop en zal gedreven worden door Stoomwerktuig-locomobiel van acht á zestien paardekracht.

Afmeting en Constructie, De afmetingen voor dit gebouw zijn als volgt;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 612 Lengte buitenwerksch 32 meter. Breedte 28 meter. Hoogte der zijwanden boven peil 3 meter. Hoogte der nok 7,50 meter. Het gebouw wordt verdeeld in fabrieksruimte- Machinekamer, droogvertrekken, woning voor den Directeur, kantoor, veselkelders, waarboven eene onoverdekte meelslemperij. Het geheel wordt daargesteld van Steen en hout, de bekappingen met dakpannen en dito forstpannen afgedekt, een en ander daargesteld, volgens de bepalingen der algemeene voorschriften, voor de uitvoering en onderhoud van werken onder beheer van het Departement van Binnenlandsche Zaken, vasgesteld den 22 sten Mei 1876 en in alles ten genoegen van Burgemeester en Wethouders van genoemde gemeente, "de voorgestelde afstanden zijn; oostkant bouw der Hoofdwijk tot de buitenkant gebouw, 20 meter, idem gemeten uit de Zevende Wijk 25 meter. Hierbij wordt overgelegd een plattegrond van het fabrieksgebouw, benevens een situatie tekening der plaats, waar de fabriek destijds is gebouwd. In de tegenwoordige tijd (1972) met het moderne vervoer over de weg, valt het op, dat deze fabriek niet aan de weg, de van Roijens-Hoofdwijk is gebouwd, maar aan de overzijde van de van Roijens-Hoofswijk, de Wijk, het vaarwater. Evenwel, in die en ook in later jaren, vond het vervoer in de veenkolonie Dedemsvaart met haar vele wijken en kanalen met schepen en bokschuiten plaats. Uit het verslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Avereest over 1881 kunnen wij ten opzichte van de aarappelmeelfabrieken, tevens siroopfabrieken, vermelden; "Het aantal fabrieken in deze gemeente is hetzelfde gebleven. De beide aardappelmeel- en siroopfabrieken werkten tamelijk gunstig. Een dezer fabrieken van de firma Meijer, van Giessel en Weener is overgegaan in handen van den Heer A.M.van Roijen te Zwolle en verplaatst naar de zoogenaamde van Roijenshoofdwijk alhier". In het verslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voornoemd, over het jaar 1883 wordt van de aardappelmeel- en siroopfabrieken zeer weinig vermeld. "Alléén dir; De glasblazerij, de beide Aardappelmeelfabriek, de Aardappelsiroopfabriek en de hier bestaande steenovens werkten door". Een dergelijk zober verslag zegt niet veel. Dan krijgen wij het verslag van genoemde Kamer over het jaar 1885. De Kamer van Koophandel en Fabrieken was toen samengesteld, uit; B.Berends Jnr. W.J.L. Trip. G.Looberts. J.Mol. W. Alteveer. K.A.Hakkert. A.M.C.Jongkindt Coninck. G.J.Gelderman, Secretaris. De Heer B.Berends Jr. fungeerde als Voorzitter, de Heer W.J.L.Trip als Vice-Voorzitter. Het genoemde verslag over 1885 vermeld onder meer; "Nijverheid. Wat de fabrieksnijverheid betreft, dezelve schijnt hier niet tot bloei te kunnen geraken. Tot ons leedwezen hebben wij te vermelden, dat de hier sedert jaren bestaan hebbende glasblazerij in den loop van het jaar werd gesloten. De turfstrooisel-fabriek, die aan massa handen werk verschafte, werd afgebroken. De twee bestaande aardappelmeelfabrieken geven een ongunstige resultaat, daar ze nagenoeg niet werkten. De concurrentie voor onze fabrieksnijverheid wordt zeer bemoeilijk door het hooge tarief der afvaartsgelden op de Dedemsvaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 613 De sigarenfabriek werkte geregeld. Het verslag van de Kamer van Koophandel en fabrieken over 1888, dus drie jaren later dan het vorige gegeven, is ten opzichte van de aardappelmeelen siroopfabrieken wel zeer zomber, wanneer men door vermeld; Met leedwezen vermelden wij, dat evenals het vorige jaar, de twee hier aanwezige aardappelmeel- en siroopfabrieken, als ook de glasblazerij, dit jaar niet hebben gewerkt". Hiermede werd te kennen gegeven, dat de aardappelmeel- en siroopfabrieken in deze gemeente als twee jaren niet hebben gewerkt. Dan krijgen wij het verslag van genoemde Kamer van Koophandel en Fabrieken over het jaar 1889. Hierin schrijft men o.m.; "In het vorige jaarsverslag is door ons met leedwezen vermeld, dat de in deze gemeente bestaande aardappelmeel- en siroopfabrieken, als ookde glasblazerij stilstonden. Aangenaam zou het ons geweest zijn, in dit verslag het tegendeel te kunnen vermelden, doch helaas, de toestand dezer fabrieken is ook weder in het afgeloopen jaar dezelfde gebleven en niettegenstaande de bij uitstek gunstige ligging daarvan, aan vaarwater, tram- en straatwegen, mag het de eigenaren dezer inrichtingen, tot dus verre niet gelukken ze weder te doen werken en in de toestand terug te brengen, waarin ze vroeger verkeerden". Ook in het volgende jaarsverslag over 1890 blijkt, dat de aardappelmeel- en siroopfabrieken, dat jaar niet in werking zijn geweest. In het jaarverslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Avereest over het jaar 1897 wordt niet meer gesproken over de aardappelmeel- en siroopfabrieken te Avereest. Wij kunnen aannemen, dat ze, nadat ze in 1889 al drie jaren niet gewerkt hadden, als de bekende nachtkaars zijn uitgegaan. Waarmede ik dit artikel wil besluiten.

De m o le ns van Ave re e st d o o r d e e e uw e n h e e n. De molen te den kaat en later te Balkbrug. Zolang er koren is verbouwd, zolang heeft ook de noodzaak bestaan dit koren, de graankorrels fijn te malen tot meel. In de grijze oudheid deed men dit zeer primitief, door de graankorrels tussen twee stenen met de hand tot meel te wrijven. Deze z.g.n. maalstenen heeft men later wel in de grond teruggevonden en worden thans in museums bewaard. Later werd het graan gemalen, tussen twee over elkaar draaiende steunen, door wind- of waterkracht gedreven. Oud, zeer oud is dit gebruik, het malen van graan tussen twee molenstenen. In het boek, "Het Dubbelklooster Dickninge" van Dr. P. Mathias Arts, leest men, dat reeds in de 14e. eeuw het klooster Dickninge bij de Wijk, Dr. naast een door waterkracht gedreven molen aan de Reest bij het klooster, windmolens bezat, een tussen Dickninge en Broekhuizen, de later zo genoemde Dickningermolen, een te Blijdensteijn,Ruinerwold en een te Ruinen, waar het klooster oorspronkelijk heeft gestaan. Avereest, de schaars bebouwde streek langs de Reest met enkele hoeven, vanaf 1236 een kerkdorp, een karspel, zal in die jaren nog geen molen gehad hebben. Ik stel mij ook voor, dat het verkrijgen van de molenstenen, zware stukken natuursteen, voornamelijk uit Duitsland, gezien de transport-mogelijkheden van die jaren, zeer moeilijk is geweest. Uit latere geschriften is gebleken, dat de mensen van deze streken aangewezen op de molen van Ommen. Wanneer de eerste molen hier in Avereest is gebouwd is niet na te gaan. Het is evenwel bekend, dat hier voor 1672 reeds een windkorenmolen stond in de buurtschap "den Kaat". In het familieboek "Het Erve en Goed ten Kate" geschreven door een lid van deze familie, wordt daarover o.m. geschreven; "Uit oude trouwboeken van IJhorst-De Wijk; gehuwd 1 December 1661 te Avereest, Willem Jans, j.g. zoon van Jan Berends, meulenaar ten Cate op den Overreest met Albertien Albers, j.d. van Albert Evers op IJhorsterveene". In 1661 bestond dus al reeds een korenmolen te Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 614 Evenwel in 1672 of 1673 werd deze molen door de troepen van Bernhard van Galen, Bisschop van Munster, rijstig gemaakt (in brand gestoken). Deze molen is daarna niet direct weder opgebouwd. In genoemd werkje van ten Kate, lezen wij verder over deze molen; 1743. Edelmogende Heeren, Mijne Heeren Ridderschap en Steden van Overijssel. Het geven met het diepste ontzag te kennen, Roelof Willems en Hilbert Willems, woonachtig op de Avereest, hoe dat hun beijde respective Bestevaders, mede Roelof Willems en Hilbert Willems geheten, in Eijgendom hebben beseten gehad, een windkorenmolen, gestaan hebbende op de Averreest, op een plaatse, Den Cate, genaamd. Dat dezelve molen in de soogenaamde Bisschopstijd in den jare 1672 of 1673 rijstig geraakt en verbrant is, so als supplianten sulex desnoods in een behoorlijke regtelijke forme klaar zouden kunnen bewijsen: provisonelijk bij desen tot verifficatie dezer pointen, overleggende een beteekende attestatie sub A. Datm schoon hun supplianten opged. Bestevaders, zo weinig als daarna hun soons, des supplianten vader, geensznins van anbelangen hebben geagt, om aldaar weder een tweede of nieuwe mole, conform haar hebbende Recht, op te rigten en te bouwen; daar sekerlijk de groote oorsake van geweest is, dat de Ommerschans sedert sovele jaren als verlaten hebbende gelegen er minder vertier en consumtie als voorheen is geweest. Dog dezelver Schans nu wederom herstelt sijnde, so waren wij supplianten als in het Regt en bij Repressantatie (vertegenwoordiging) haar ouderen en voorouderen plaats bekleedende en daar is gessuccedeert, wel te rade geworden om thans weder tot de Bouw van een korenmole terzelver stede, daar die voormaals gestaan heeft te treden. So sij daartoe permissie en authorisatie van U Edelmogenden mochten kunnen verbidden. Waarom sij met alle schuldige onderdanigheijt bij desen supplierende.

Dit doende, Hierbij was gevoegd sub A het volgende stuk; Wij ondergeschrevenen ingestenen van de Boerschap Avereest attesteren en getuigen mits desen voor de waarheijt dat ons seer kenlijk is, dat van oudsheer op de Avereest op eene plaatse den Kate genaamd gestaan heeft en geweest is een windkorenmole, dog dat dezelve in de soogenaamde Bisschopstijd is weggeraakt en door het vuur verteert. Dat daarvan de laatste Eijgenaren sijn geweest, twee Gebroederen, genaamt Roelof Willems en Hilbert Willems, waarvan nu nog twee kleinsonen, deselve naam voerende op den Kate voorn. Woonagtig sijn. Gevende voor reden van wetenschap in het bijsonder ik, Levert ten Huissen, dat mij nog seer wel heugent is, dat geseide meule daar gestaan heeft. En dat ik ook de beide voorseide Broederen en Eijgenaren der meule nog wel in persoon gekent en tot Overeest altijt gewoont hebbe. En wij verdere getuigen, dat wij het menigmaal van onse ouders en voorouders respective so hebben horen zeggen. Dat ook bovendien nu op dezen ure nog wel uit verscheidene kentekenen gezien kan worden, dat daar een meule gestaan heeft. In kennis van dit alles hebben wij deze wezentlijk getekent, met aanbiedinge van des nader geeijscht en gerequereerd wordende, dese ten allen tijde, met Eede tot God te sterken. Gedaan te Avereest den...... Februari 1743. 1. w.g. bekenne ick, Leefert ten Huijzen, die koormeule wel gekendt bij ten Kate en die eigenaren wel gekendt. X dit is Leefert Jans ten Huijsen zijn merck. 2. Hilbert Willems ten Kate op Overeest. 3. Bekenne ik Willem Hilberts, die eijgenaren van die koormeule wel gekendt en die meule wel geseen voor het verbranden van het vier. Willem Hilberts. 4. bekenne ick dat mijn bestevader daar selfs op gemalen heeft. Albert Alberts van Overeijst.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 615 5. bekenne ick Klaas Dereks en Grietien Willems wel bekendt dat daar een koornmeule bij ten Kate heeft gestaan bij die brugge en die eigenaars wel gekendt, Roelof Willems en Hilbert Willems ten Kate en Grietien Willems, die dochter van die mulder wel bij het malen heeft verkeert. + dit is Klaas Derks selfsgetogen merck. + dit is Grietien Willems selfs getogen merck. 6. bekenne ick Peter Luekas wel gekendt, dat daar een koornmeule bij den Kate heeft geweest en verteerden van het vier. Handteekening onleesbaar. Aan de vorenschreven verklaring sub A van Februari 1743 kan schrijver dezes nog het volgende toevoegen; De "getuigen" van 1743 spreken in de eerste plaats, "dat toen nog wel uit verscheidene kentekenen gezien kon worden, dat daar een meule gestaan heeft" en vervolgens, dat "Klaas Dercks en Grietien Willems wel bekendt dat daar een koornmeule bij ten Kate heeft gestaan bij die brugge", nog heden ten dage, nu bijna drie eeuwen later, toen door de troepen van Bernhard van Galen, de Bisschop van Munster, bijgenaamd "Bommen Berend", in 1672 of 1673 de molen is verbrand, zijn er nog kentekenen te vinden van de oude korenmolen. Op een steenworp afstand van de Steenen Brug, de eeuwenoude overgang over de Reest in de (thans 1967) langzaam verkeerweg, van het zuiden naar het noorden van ons land, de weg van Balkbrug naar Zuidwolde, liggen in een kreupelbosje nog de stenen, waarop eenmaal de gebinten van de molen gestaan hebben. Deze stenen zijn z.g.n.veldkeien, de stene waarvan oudtijds straten werden gelegd en thans wel "modern" muurwerk wordt gemaakt. In de onmiddellijke nabijheid, in de Drentse grond waren die stenen voldoende te vinden. Ze liggen ogenschijnlijk nog ongeveer op dezelfde plaats, zoals ze eenmaal de "koornmeule" gedragen hebben. Ze geven de grondvorm van de toenmalige molen bij benadering aan. Aan de ene zijde zijn bij sommige stenen nog "inkepingen" of "uithollingen" te zien, waarin zo'n gebint vastgezet kon worden. De stenen liggen gedeeltelijk onder het zand. De mogelijkheid bestaat ook nog,dat rondom de molen een aarden wal heeft gelegen. Aan de ene zijde van de fundamentresten bevindt zich nog zo'n hoogte. Een onderzoek ter plaatse in de grond, zou mogelijk interresante bijzonderheden kunnen opleveren. De oudst bekende molenaars van Avereest waren de reeds genoemde Jan Berends en zijn zoon Willem Jans van 1661. Op het adres tot wederopbouw van de molen is geen antwoord bekend. Wel ontvinen de gebroeders ten Kate een schrijven hierover als volgt; Zwolle, den 13 April 1743. Goede Vrienden. Sende hiernevens het Request en Resolutie over het mogen timmerman van de mole. U Lieden zullen daarbij bevonden dat het daar niet toegestaan en ook niet afgeslagen is. So dat sulx in U Es. Vrije keus gestelt is en die sulx zoude meinen te kunnen beletten, sulx op haar percicul konnen ondernemen. Wat mijn advijs aan gaat of U.E.tot dit bouwen bevoegt sijt of niet, zoude ik oorddelen van ja, off dÆ andere mulder off eijgenaren van Ommen en Dalfsen moeten kunnen aantonen dat sij het Recht hebben van Servituut om sulx te kunnen beletten, en dit bewijs stelle vast, dat sij nooit sullen doen. Ik ben U E toegenegene, get. T.van Hufferen. Wanneer de molen daarna herbouwd is, kan niet worden nagegaan. In 1798, dus 55 jaren later, was demolen n gebruik bij Roelof Egberts ten Kate en daarvoor bij diens vader Egbert Roelofs ten Kate. Deze Egbert Roelofs ten Kate, had omstreeks 1790 een geschil met de weduwe Pieter Harms van de Dickningermolen te de Wijl. Laatstgenoemde beklaagde zich bij de Staten van Drenthe, dat ingezetenen van het Drentsche deel van de kerkelijke gemeente Avereest hun koren lieten malen op de molen te Den Kaat, in Overijssel.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 616 Zij vermeende, dat ingezetenen van de provincie Drenthe hun koren moesten laten malen op haar molen, staande in Drenthe. Hoe deze zaak is afgeloopen is niet bekend. Is de molen na 1743 op dezelfde plaats weer opgebouwd? Zeer waarschijnlijk niet. De later bekende molen op den Kaat stond in het Katingerveld op enige afstand ten zuiden van de boerderij op den Kaat. De tegenwoordige bewoners van den Kaat, nakomelingen van de vroegere eigenaren van de Katingermolen weten niet anders en bij overlevering, dat demolen daar gestaan heeft na de wederopbouw na 1743. Hij stond daar beter en korter bij de boerderij- en aan de toenmalige zandweg van Balkbrug naar het Noorden, de oude heerbaan uit vroeger tijden. Deze molen, een grondzeiler, heeft daar gestaan tot 1922, in welk jaar hij is afgebroken. Schrijver dezes heeft deze molen nog goed gekend. Deze Katingermolen, daar aan de rand van het toenmalige heideveld, vormde in die jaren, met zijn draaiende wieken en blinkende zeilen een prachtig landschapsbeeld. Bij of na het graven van de Dedemsvaart is vanuit de Dedemsvaart een wijk gegraven naar de molen, zodat hij ook met bokschuiten te bereiken was. Aan de kant van de wijk, stond in de laatste jaren een eenvoudige hijsinrichting om de zakken graan op te takelen. In de laatste jaren van zijn bestaan werd de molen te den Kaat overvleugeld door de meer centraal gelegen molen te Balkbrug. De laatste stoot tot opheffing van de Katingermolen, was de oprichting van de lanbouw-coöperatie te Balkbrug, welke co÷peratie, zowelde molen te Balkbrug als die op den Kaat in eigendom verkreeg. De molen te den Kaat was toen overbodig en werd afgebroken. Het oude muldershuis is blijven staan en staat er thans nog.

Het molenhuis op den Kaat, zoals het thans (1967) nog te zien.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 617 Het is schrijver dezes niet gelukt een foto van de Katingermolen over te leggen. De molen stond destijds, vanuit dit muldershuis gezien, schuin naar links op enige afstand voor dit huis. En hiermede ben ik dan gekomen aan het einde van de beschrijving van de oudste molen in de gemeente, de molen te den Kaat. Als molenaars op de Katingermolen heb ik gevonden; 1661. Jan Berends en zijn zoon Willem Jans. Plm. 1860. Johannes luchies, geboren te Dalen, 15 Juni 1830, gehuwd met Hendrikje Haveman, geboren te Ambt-Ommen,23 October 1836. Op 26 April 1871 is molenaar Luchies vertrokken naar de Wijk. De familie Luchies heeft daar lange jaren de molen in de kom van het dorp de Wijk bediend. Zeer bekend was daar tot voor korte jaren (voor 1955) de sochter Jantje, geboren te den Kaat, op 12 Augustus 1864, als "Jantien van de mulder". Op 16 Mei 1875 was Jacob Bos, geboren te Eelde, 21 Maart 1844,molenaar op de Katingermolen tot 25 Mei 1901, in welk jaar hij vertrok naar Schoonebeek. Opvolger was op 29 April 1901, Willem Jan van der Voort, geboren te Gramsbergen, 5 September 1870, vertrokken plm. Mei 1909 naar Dedemsvaart, als molenaar op de molen aldaar. Op 24 Mei 1909, werd Jan Berendsen, geboren 29 Januari 1888 te Schoonebeek, molenaar op den Kaat tot zijn vertrek naar Ruinen op 20 Mei 1913. Hij werd opgevolgd door zijn inwonende broer, Johan Brendsen, geboren te Schoonebeek, 6 Julie 1891, die molenaar was op den Kaat tot zijn vertrek naar Emmen, op 20 Juli 1915. En dan volgt de laatste molenaar op de Katingermolen, Jan Rabbinge, geboren te Zuidwolde, 1 September 1867, die tot het afbreken der molen in 1922 de molen heeft bediend. Naast d genoemde molenaars, zullen zeer zeker ook nog wel leden van de familie ten Kate, de eigenaren van de molen, als molenaar hebben gefungeerd. Tot zover over de Katingermolen.

Molen te Dedemsvaart. Deze foto is door schrijver genomen op 10 Juni 1932 vanaf het z.g.n. Molenpad naar de Langewijk. De foto is genomen, terwijl de wieken draaiden. De jongen met fiets is de tegenwoordige (1967) besteller bij de P.T.T. K.Meesters te Dedemsvaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 618 De m o le n te De d e m svaart aan d e h o o fd vaart. Op de molen van den Kaat volgt wat ouderdom betreft de molen aan de Hoofdvaart te Dedemsvaart. Althans wanneer men uitgaat van de datum, Februari 1955, toen schrijver dit artikel heeft samengesteld, want op heden, Maart 1967 is de mooie windmolen aan de Dedemsvaart helaas niet meer. Een armzalige, ontsierende stomp is er van overgebleven, wat eenmaal was, een sierlijke, levendige molen. Voor een goed begrip der zaak, moet men bedenken, dat de plek waar deze molen destijds voor het eerst is gebouwd, behoorde tot de gemeente Ambt-Ommen, welk gedeelte op 1 Januari 1837 bij de gemeente Avereest is gevoegd. Wanneer precies deze molen daar gebouwd is, heb ik niet kunnen vinden.In de oorspronkelijke gemeente Ambt-Ommen, thans gemeente Ommen kon men mij daaromtrent niet inlichten. Wat ik over het eerste bestaan van deze molen gevonden heb, heeft mij verschaft, het boek "Nederland in den Goeden ouden tijd", zijnde het dagboek van hunne reis, per trekschuit, per dilegence en te voet van Jacob van Lennep en zijn vriend Drik van Hogendorp door de Noord-Nederlandsche provinciën in den jare 1823. Wanneer wij tevens bedenken, dat men in 1811 met het graven van de Dedemsvaart was gevorderd tot de Katinger- en Oosterhuizingervenen, tot een punt even ten oosten van het tegenwoordige Balkbrug. Daarna drong men langzaam in het eigenlijke veengebied door. In dun bovenvermeld boek verhalen de schrijvers o.m.; "Wij logeerden in de herberg van Kruizinga bij de KruizingaÆs brug, ook wel genaamd Brug no.7 over de Dedemsvaart.Op 15 Julij 1823 bezichten wij, vergezeld van de Heer Kruizinga, de veenkolonie Dedemsvaart en beklommen bij die gelegenheid de molen aan de vaart, eigendom van genoemde Kruizinga. Dus in 1823 stond reeds de molen. En niet alleen dat de molen er stond, hij was er schijnbaar ook nodig, door verbouw van koren en voor leverantie van meel aan de bakkers. Hierdoor kunnen wij zo ongeveer nagaan, wanneer de molen daar gebouwd is. Dit zal omstreeks 1820 zijn geweest. De eerste eigenaar was Meine Iekles Kruizinga, assessor der gemeente Avereest. Kruizinga is in 1837 in deze gemeente overleden. Daarna is lange jaren de bekende familie Daman te Dedemsvaart, eigenares van de molen geweest. Naast korenmolen, was de molen tevens houtzaagmolen. Zoals met molens nog al eens gebeurd, zo ook is de molen te Dedemsvaart een keer afgebrand. Uit officiële stukken is van dze molenbrand en de latere wederopbouw niets gebleken. Schrijver dezes, heeft voor jaren terug hierover gesproken met de weduwe Hendrik Jan Dekker, geboren Alberdina Daman, geboren te Avereest 13 November 1867, dochter van de toenmalige eigenaar van de molen Johan Heinrich Daman. Zij was al op hoge leeftijd, toen zij mij haar herinneringen over deze molenbrand vertelde. De juiste datum wist zij niet meer, zij dacht zo omstreeks 1889-1890. Het was in de tijd, dat er door veel soldaten in de omgeving manoeuvres werden gehouden. Ook bij haar vader aan de Langewijk waren een paar officieren ingekwartierd. Op de dag van de molenbrand trok een zware onweersbui over Dedemsvaart met hevige windstoten. Haar vader had met molenpersoneel telken opdracht gegeven, om bij het naderen van zo'n bui, de molen "veilig" te zetten. Dit was toen door afleiding door de militairen niet gebeurd. De molen is daarna door het warmpolen der molenas in brand geraakt. Tot zover het verhaal van oud-Dedemsvaartse, die door familierelatie zo dicht bij deze molenbrand betrokken was. In het oudste bevolkingsregister dezer gemeente, vanaf 1850, vinden wij als molenaar op de molen aan de vaart, Hendrik Bleuming, afkomstig uit Duitsland, (schreef zich later "Bloeming") geboren te Dalen, 3 October 1824, gehuwd met Klara Elizabeth Daman.Bloeming was alzo een schoonzoon van de eigenaar van de molen. Wij kunnen in Bloeming wel de eerste molenaar zien, nadat de familie Daman, omstreeks 1840 eigenares van de molen is geworden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 619 In 1840 heeft de familie Kruizinga haar vaste goederen in deze gemeente verkocht. Hendrik Bloeming is tot zijn dood op 2 Augustus 1882, de molenaar geweest op de molen aan de vaart. Opvolger van Bloeming was de molenaarsknecht op die molen, Barend ten Brink, geboren te Meppel, op 4 October 1852. En al zou men nu zo denken, dat er op zo'n stiffige korenmolen geen plaats was voor enige romantiek, het tegendeel zou hier blijken. Tegenover de molen stond in die jaren aan de zuidzijde van de vaart de glasfabriek. En vanaf de hoge molenstelling kreeg de muldersknecht Barend ten Brink, contact met de dochter van de opzichter van de glasfabriek. Het gevolg is geweest, dat op 9 November 1883 te Avereest het huwelijk is voltrokken tussen Barend ten Brink, de molenaar op de molen aan de vaart en Lina Fransina W³bketina Fahnster, oud 17 jaren, geboren te Aurich-Oldenburg, dochter van Sunke Heinrich Fahnster, de opzichter van de glasfabriek. Op 28 April 1888 is Ten Brink vertrokken naar het geboorteland van zijn vrouw, naar Oosterbrug bij Oldenburg. Tijdens de molenaarsperiode van Barend ten Brink, was knecht op de molen, Albert Munnik, geboren te Meppel. Deze Munnik was de eerste die als houtsaagmolenaar bekend stond. Blijkbaar was men in die dagen met houtzagen begonnen op de molen van Daman. Munnik vertrok op 8 Februari 1887 weer naar Meppel. Terzelfde tijd, op 24 November 1886 kwam van Assen op de molen als zaagmolenaarsknecht, Jan Neisingh, geboren te Blokzijl, 10 November 1821. Na het vertrek van ten Brink in 1888 noemde hij zich meesterknecht op de houtzagerij. Hij bleef op de molen tot 28 Maart 1891. Uit vorenstaande gegevens is op te maken, dat dit de periode was, dat de molen verhuurd was aan de Heer Balkema, die de molen in hoofdzaak ezploiteerde als houtzaagmolen. De opvolger van de meesterknecht Neisingh was de zich noemende, Willem Bonthuis, geboren te Onstwedde, 5 Februari 1862. Deze vertrok reeds weer op 29 April 1894 naar Wildervank. Op Bonthuis volgde Jacob Hein Feitsma, geboren te Marsum, Fr. 23 September 1852. Hij kwam op 19 April 1894 en vertrok op 3 Augustus 1895 weer naar zijn vorige woonplaats Leeuwarden. Na genoemde Feitsma kwam op de molen terug, Willem Bonthuis, nu als molenaar houtzager. Het schijnt, dat in die jaren de houtzagerij niet meer hoofdzaak was, maar dat de molen weer meer korenmolen werd. Bonthuis is tot 13 Augustus 1909 molenaar geweest te Dedemsvaart. Eeen dochter van Bonthuis was getrouwd met de drukker Roelof Spithorst van de Julianastraat. Na Bonthuis verwisselde de molenaar Willem Jan van der Voort, geboren te Gramsbergen, 5 September 1870, de molen te den Kaat voor die van Dedemsvaart. Hij vertrok op 1 Mei 1912 naar Gramsbergen. En dan komt als zijn opvolger op de molen, Lambertus Schomaker, geboren te Ambt-Hardenberg, 27 October 1883, enige jaren later gevolgd door zijn broer, Johannes Antonius Schomaker, geboren te Avereest, 29 Augustus 1891. De gebroeders Schomaker hebben daarna nog vele jaren de molen beheerd. Wanneer de eigendomsoverdragen van de molen van de erven Daman naar de familie Schomaker heeft plaats gehad heb ik niet gevonden. Lambertus Schomaker is tot 1947 molenaar geweest op de molen. De molen van de gebroeders Schomaker is later overgegaan in eigendom van de bekende expediteur Johannes van der Graaf, de afstammeling van de beurtschippersfamilie van der Graaf. Johannes Antonius Schomaker is nog enige jaren molenaar op de molen geweest in dienst van de familie van der Graaf. Thans, 1964, nu ik deze gegevens weer geef, is de molen als pakhuis in bebruik bij een zoon van Joh. Van der Graaf. En wanneer ik het woord "pakhuis" gebruik, voel ik aan, dat ik molen, het sierlijke bouwerk uit het verleden degradeer tot een ordinaire bergplaats.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 620 Maar nog is het, op een afstand gezien, een molen, zoals wij die vroeger zoveel zagen oprijzen in het Hollandse landschap. Nog kan men, uitziende over het vlakke Dedemsvaartse land, de molen en de molenwieken zich als een prachtig silhouet tegen de avondhemel zien afsteken. Nog bezit Dedemsvaart, één molen, de laatste van de drie, die het indtertijd rijk was, Nog kunnen wij ons met deze molen voor ogen, een voorstelling maken, van het bezoek, dat in het verre verleden, door de Hollandse toeristen, van Lennep en van Hogendorp aan deze molen brachten. Dit alles, het was nog mogelijk in 1964. Evenwel, demolen raakte hoe langer hoe meer in verval en werd een gevaar voor zijn omgeving, door afvallende stukken hout. Een commissie uit de bevolking van Dedemsvaart in het leven geroepen om te trachten de molen als zodanig te behouden, kreeg zo weinig bijval en medewerking dat zij haar pogingen staakte. De molen van Dedemsvaart was blijkbaar niet meer te redden. In 1965 is de molen onttakeld, doordat de wieken en de stelling zijn afgebroken. Het is gegaan, zoals ik in het begin van dit artikel reeds vermelde, van de molen van Dedemsvaart, die juist doordat hij zo "open" in het vlakke landschap stond, zo goed tot zijn recht kwam, is slechts overgebleven een armzalige ontsierende stomp. Tot zover over deze in ouderdom de tweede molen van Avereest.

De m o le n van Varw ijk. Het was in de vroege morgen van 15 Mei 1836. In het bedelaarsgesticht "de Ommerschans" vormden zich de groepen kolonosten, mannen, vrouwen en kinderen, om zich naar den arbeid in werkplaats en koloniehoeven te begeven. Dit was de dagelijkse gang van zaken. Evenwel deze morgen was er iets bijzonders te bepraten onder het opzichthoudende en leidinggevende personeel van deze inrichting. Het gerucht deed n.l. de ronde, dat in de afgelopen nacht de korenmolen van molenaar Verheijen en van de weduwe Varwig was afgebrand. Hadden de nachtwakers van het gesticht deze brand gezien? Wij kunnen ons voorstellen, dat dit zo geweest is. Immers de nog jonge veenkolonie Dedemsvaart was nog een terrein, niet begroeid met hoge boomgroepen. Deze molenbrand was zeer zker goed te zien geweest en des morgens, uitsiende van de Ommerschans over het vlakke Dedemsvaartse land, miste men de molen van de weduwe Varwig. Ook de directie van het gesticht kwam een en ander ter ore en aangezien op genoemde molen voor de Ommerschans werd gemalen, werd vanwege de Directie een onderzoek ingesteld. Hiervan werd het volgende proces-verbaal opgemaakt; "Op heden, de vijftienden Mei 1800 en zes en dertig, des ochtends ten acht en een half uur bij den Heer Adjunct-Directeur de Geus geroepen zijnde, om mij te begeven naar de Nieuw gebouwde koormolen aan de Dedemsvaart, toebehoorende aan de Molenaar Verheijen en de weduwe Varwig en die volgens gerucht zoude afgebrand zijn; Zoo heb ik ondergeteekende, Onder-Directeur binnen de Ommerschans, mij terstond begeven naar de Broodbakkerij en bevonden dat er op bovengenoemde moolen zich nog bevond Vier en Twintig midden rogge; van daar naar het magazijn van Levensmiddelen en bevonden nog op de Moolen te zijn, zes Nederlandsche mudden Garst, waarna ik mij terstond naar voorn. Moolen heb begeven, geadsisteerd door den Bakkersbaas J.H. de Bruin en den Adspirant Wijkmeester J. Wijkstra ten einde te onderzoeken of deze producten al mede door den brand waren vernietigd, en bevonden dat dien moolen werkelijk des nagts geheel is verbrand; en vervolgens 6 1/2 uur rogge uit het brandende puin doen verzamelen, hetwelk niet kan gebruikt worden tot het bakken van brood voor de bevolking, maar nog wel nuttig is om daar brood van te bakken voor de Ossen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 621 Van de moolen waren alleen de fundamenten overgebleven en het grootste deel van het graan in de moolen aanwezig was verbrand, benevens de zakken, zoo dat het verlies van de kolonie Ommerschans zich bepaald tot; 17 1/2 Mudden Rogge ad f 4,50 f 78,75 6 Mudden Gerst ad f 3,25 f 19,50. 34 Koornzakken ad f 1,20 f 40,80 ------Te zamen f 139,05. Zegge te zamen Een Honderd Negen en dertig Gulden en Vijf Cents. Aldus naar Waarheid en volgens bevinding opgemaakt door mij Onder-directeur te Ommerschans binnen opgemaakt op dato 15 Mei 1836. was geteekend, J.F.Krieger. Voor copie conform, De Adjunct-Directeur, get. Adr.de Geus. Uit het vorenomschreven proces-verbaal van de onder-directeur van de Ommerschans J.M.Krieger blijkt, dat de afgebrande molen van Varwijk bekend stond als een "Nieuw gebouwde koornmoolen". Het schijnt, dat de Heer Varwijk de molen direct na de brand weer heeft opgebouwd, waarna hij een request verzond aan Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, waarbij hij aan Zijne Majesteit de Koning toestemming verzocht om de daarstelling van de nieuw opgebouwde moolen alhier, te homologeren. (goedekeuren, bekrachtigen). Dit request werd, d.d. 22 Januari 1838 om advies gezonden aan Burgemeester Onno Zwier van Sandick te Avereest. Op 26 Januari 1838 antwoordde de Burgemeester hierop het navolgende aan Gedeputeerde Staten; Aan. 26 Januari 1838. Gedeputeerde Staten. Berigt op Request van G.H.Varwijk. ons bij U Gr. Ed.Achtb.apostile,d.d.22 dezer, 1e.Afd.no.143, in handen gesteld zijnde een request van zekere G.H.Varwijk, koornmolenaar te Wierden, daarbij verzoekende toestemming aan Z.M. om de daarstelling van een nieuw opgebouwde molen alhier, te homologeren, zoo hebben wij U daarop onder terugzending te berigten; dat genoemde Moolen door den rekwistrant in 1835 zonder toestemming van eenig bestuur is daargesteld en alzoo na de bouwing met veel moeite de toestemming heeft verkregen om te mogen malen, om reden men vreesde en veronderstelde dat door het aanzijn van reeds twee molens in de onmiddellijke nabijheid, die nieuwe moolen geen werk konde verlangen, dan alleen met sluiken en alzoo de administratie surveillance te bemoeijlijken, nadat bijna vruchteloos gedurende eenige maanden alle pogingen in het werk te hebben gesteld om de vereischte consessie te verlangen, is hem zulks m=naar mij geinformeerd zijn, eindelijk conditioneel toegestaan, tot zoo lang hij op smokkelarij niet werd betrapt. In het voorjaar van 1836 vond zulks echter plaats en werd tegen hem Proces-Verbaal opgemaakt en wegens smokkelen in een aanzienlijke boete geslagen; alzo vooruitsiende de consessie alsnu stellig zoude ingetrokken worden, stond de moolen eenige dagen daarna in brand, nadat er het voornaamste uitgebragt was, alle mogelijke vermoedens bestonden en om een geregtelijk onderzoek tegen Varwijk in te stellen en hem als de stichter dier brand te vervolgen, echter is hem die schanddaad niet genoegzaam bewezen kunnen worden en de Regtbank te Deventer heeft van de verdere vervolging moeten afzien. De Brandwaarborg Maatschappij te Tiel waarbij deze moole voor f 7000- in geassureerd was, niettegenstaande zij bij de stichting slechts f 4000- gekost had, gebruikmakend van haar stukken heeft de molen in haar vorige toestand hersteld, maar geen gelden aan Varwijk, zooals hij misschien vermoedde uitbetaald ten einde hem geen voordeelen van den brand te doen genieten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 622 Thans staat de moole daar weder in haar vorige toestand en men vraagt na la het gebeurde nadat men den molenaar en zijne wijze van handelen heeft leeren kennen en hij alle slechte vermoedens heeft bewaaarhied dezelve in October opnieuw in werking te mogen brengen. Wij kunnen, nog vermogen in de gegevene omstandigheden, vooral wanneer wij in aanmerking nemen, dat er volstrekt geen behoefte voor zoodanige moole ten opzigte van de ingezetenen bestaat, op het stuk goedgunstig berigten. Het is niet mogelijk dat hij in de nabijheid van twee zeer bekwame en gecurretteerde moolenaars werk verkrigt, ten zij hij of zoo te seggen voor niets arbeidt, dan wel zich op smokkelen en natuurlijk gevolg van het geringe maalloon toelegt, hem alzoo consessie te verleenen zou onzes bedenkens de administratie bemoeijelijken, des Rijks schatkist tekort doen, de smokkelhandel begunstigen, de ingezetenen niet bevoordeelen, maar integendeel de beide andere molenaars tot grote schade zijn en ook hen indien zij hun bestaan willen blijven behouden, noodzaken oneerlijke lieden te worden. Uit welk oogpunt wij dan ook gemeld verzoek beschouwen, nergens vinden wij eenige grond hetzelve te appreciëren, integendeel wij moeten in het algemeen belang en ten einde niet ieder in het vervolg naar eigen goedvinden tegen de bestaande wetten, tot schade onzer ingezetenen en dat des Rijks handelen, maar daarentegen worden afgeschrikt U Gr. Achtb. eerbiedig voor te stellen op bij Z.M. tot het van de hand wijzen van het rekwest van G.H. Varwijk aan te brengen. De Burgemeester van Avereest en Nieuwleusen.

De molen en het molenaarshuis van molenaar Varwijk aan de Langewijk,ongeveer tegenover de brug over de Langewijk tegenover de van Haeringenstraat, voorheen de Nieuwe Weg. Reproductie van een oude aansichtkaart. Zowel de molen als het molenhuis zijn thans 1967, verdwenen. De onderbouw, het voetstuk van de molen is er nog te zien. Op de plaats van het "muldershuis" op de voorgrond is in 1966 een bungalow gebouwd.

By het weergeven van het vorenstaande, zo geheel thuis behorende bij de geschiedenis van de molen van Varwijk en daardoor eveneens in de geschiedenis van de gemeente Avereest, heb ik even gedacht,dat dit gedeelte, zoals wel meer delen van de te boek gestelde gegevens van de geschiedenis van de gemeente, een meer intiem karakter dragen en nu niet zo zeer geëigend zijn voor algemene openbaarheid. Zoals zoveelzaken, de Gemeentelijke "huishouding" betreffende, zouden dergelijke gedeelten als "vertrouwelijk" beschouwd moeten worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 623 De naam "de molen van Varwijk" is op deze molen wel zeer toepasselijk, want vanaf de oprichting der eerste molen in 1835 door G.H. Varwijk te Wierden is de molen steeds in bedrijf of beheer geweest bij een lid van deze familie. In de eerste tijd van het bestaan van de molen is hierop nog molenaar geweest Hermanus Daalwijk, geboren te Zwolle in 1806, gehuwd met Anna Maria Catarina Varwijk, geboren te Almelo, in 1814. Dit was zeer zeker een zuster van de oorspronkelijke stichter en eigenaar van de molen, Gerhardus Hendrikus Varwijk, geboren te Almelo, 21 Juli 1812, aanvankelijk wonende te Wierden. Ondanks het afwijzende advies van de Burgemeester van Avereest hiervoor weergegeven, om de goedkeuring van Z.M. de Koning, die nieuw gebouwde molen in bedrijf te stellen, schijnt dit toch wel in orde te zijn gekomen. Zo kreeg genoemde G.H.Varwijk zijn zin, toen hij in 1848 een verzoek indiende bij Gedeputeerde Staten van Overijssel, om door de Rijks- tevens Gemeente-Ontvanger zitdagen te doen houden in de nabijheid van zijn molen. Ondanks dat Burgemeester en Assessoren van Avereest tot tweemaal toe afwijzend adviseerden aan Gedeputeerde Staten, werd ook in dezen, goedgunstig op zijn verzoek beschikt. (Zie hiervoor het artikel "de Gemeente-Ontvanger"). De genoemde familie Daalwijk-Varwijk is op 27 April 1852 vertrokken naar Zwolle. Toch schijnt deze Hermanus Daalwijk later nog getracht te hebben, een korenmolen te bouwen in deze gemeente. Hierover wordt nog een en ander vermeld in het artikel over de molens van Avereest. Zoals reeds vermeld, was er steeds een lid van de familie Varwijk molenaar op de molen aan de Langewijk te Dedemsvaart. Als eerste molenaar vinden wij dan, de stichter der molen in 1835 Gerhardus Hendrikus Varwijk, geboren te Almelo, 21 Juli 1812, overleden te Avereest, 7 Maart 1886.In zijn dienst hebben als molenaar gefungeerd de reeds eerder genoemde molenaar Verheijen en de molenaar Daalwijk. Ook was tijdens het leven van de oude Varwijk, zijn zoon Julius Bernardus geboren te Wierden, 4 October 1845, molenaar op de molen te Dedemsvaart. Deze laatstgenoemde vertrok op 9 Juni 1880 naar Zwartsluis, waar heden ten dage nog een nazaat van de familie Varwijk, het muldersbedrijf uitoefent. De eigenlijke opvolger van de stichter van de molen aan de Langewijk was, Gerardus Henricus Varwijk, geboren te Avereest, 5 December 1851, overleden te Avereest, 15 November 1934. Op 16 Maart 1886 verleenden Burgemeester en Wethouders van Avereest aan G.H.Varwijk Jnr. molenaar te Avereest vergunning tot oprichting op het perceel, gelegen in de gemeente Avereest, bekend in Sectie L.no 1741, van een stoomkorenmolen, waarin het molenaars- en gruttersbedrijf zal worden uitgeoefend en waarin de maal- en zuiveringswerktuigen zullen worden in beweging gebracht door een stoommachine van echt paardekrachten, onder voorwaarde, dat de molen in werking moet zijn binnen zes maanden na dagtekening van dit besluit. Aanvankelijk werd dit machinale molenbedrijf beheerd door, ik zou zeggen, de tweede G.H. Varwijk, naast de windkorenmolen aan de Langewijk. Op 26 Mei 1882 werd te Avereest geboren, Gerhardis Henddrikus Varwijk, als zoon van de "tweede" G.H.Varwijk. Deze jongste Varwijk was aanvankelijk op de ouderlijke molen werkzaam, maar op 1 December 1910 werd hij zelfstandig molenaar op de machinale maalderij te Sluis 6. Dit bedrijf wordt heden ten dage (1955) nog gedreven door een zoon van de "derde" G.H. Varwijk, Gerhardus Hendrikus Varwijk, geboren te Avereest, 19 October 1911. Op de molen aan de Langewijk bleef ten slotte over, een jongere zoon van de "tweede" Varwijk,Hendrik Johannes Varwijk, geboren te Avereest, 2 Januarie 1898. Dit is de laaste molenaar geweest op de oude molen van de familie Varwijk. Zoals overal in den lande was ook hier de oprichting en de uitbreiding van de Co÷p. Aankoop- en Coöp.Landbouwverenigingen funest voor de particuliere molen bedrijven. De laatste molenaar op de molen van Varwijk, op de windkorenmolen aan de Langewijk,heeft toen de lakens verzet en is in het meubelbedrijf gegaan. Zoals men eenmaal sprak van de molen van Varwijk, zo spreekt men thans van het meubelbedrijf van Varwijk te Dedemsvaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 624 De laatste molenaar, Hendriks Johannes Varwijk, die zo dikwijls vanuit de molen en vanaf de molenstelling, de z.g.n. "zwikstelling" over de wijde omgeving zal hebben uitgezien, in zijn oren klinkt niet meer het suizen der draaiende molenwieken, het dreunen van de gehele moleninstallatie en het schuren van de zware molenstenen. De molen van grootvader Varwijk is verdwenen. En als men dan bedenkt, hoe het vroeger onder de molenaars was, toen nog de molen zo'n eigen plaats, in het hart en het leven van zijn "baas" de molenaar innam, dan is de overgang van molenaar naar meubelhandelaar en meubeltransporteur voor deze laatste molenaar Varwijk wel een grote verandering geweest. In 1942 werd door de familie Varwijk, wegens den slechten toestand waarin de molen verkeerde, belsoten deze af te breken. Een commissie, saamgesteld uit ingezetenen van Dedemsvaart, deed nog wel moeite de molen te behouden en te herstellen, hetgeen niet is gelukt. In 1949/1950 werd ook deze molen, evenals zoveel Nederlandse molens afgebroken en met het verdwijnen van deze molen was uit het dorpsbeeld van Dedemsvaart weer een bijzonder bouwwerk uit het verleden verdwenen. Nog heeft enige jaren het oude "molenhuis" aan de Langewijk gestaan maar ook dit is het vorige jaar 1966, onder slopershanden gevallen. Het molenhuis, waar te klanten van de molen, de boeren en anderen, bij hun bezoek aan de molen zo gastvrij werden ontvangen en waar hun telkens een kop koffie werd geschonken. Nog woont in de onmiddelijke nabijheid van de vroegere molen van Varwijk aan de Langewijk, R.van de Wal-Varwijk, een zuster van de laatste molenaar Varwijk. Uit haar kinderjaren kan ze nog met zoveel liefde en interesse vertellen over het molenbedrijf van haar vader. Dan zat soms de hele kamer vol boeren, die naar de molen waren geweest maar die allen eerst moesten komen koffie drinken. Wij als kinderen konden dan helemaal niet meer bij de kachel komen, want daaromheen zaten de klanten, de mensen waarvan de mulder moest bestaan en waarvoor men voelde en met medeleefde. In die tijd, toen er nog zo'n hechte band bestond tussen het bedrijf en de klant. In één ding, blijft zij nog het oude molenbedrijf trouw, door het verzamelen van fotoÆs, krantenknipsels en aansichtkaarten van molens en nog eens molens. De molens, waarvoor de liefde haar schijnbaar aangeboren is. Met deze uitweiding, wil ik het artikel over de molen van Varwijk besluiten.

Dan wil ik nog een paar gevallen vermelden, dan wel een vergunning is verleend tot oprichting van een molen, welke molens er echter voor zover na te gaan niet zijn gekomen. Het betreft in de eerste plaats een vergunning als volgt; 3e. afdeling no.1727/1291. Oprichting van een Wind- en korenmolen. Zwolle, den 28 Mei 1857. De Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel: Gelezen een adres van J.S. Dam, Landbouwer, wonende in de gemeente Ambt-Hardenberg, strekkende om vergunning tot oprichting van een wind- eb korenmolen in de gemeente Avereest op een stuk land kadastraal bekend Sectie E.no. 613. Gelezen haet daaromtrent ingewonnen berigt van Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, d.d. 23 dezer, no. 678 en het daarbij overgelegde afschrift van het proces-verbaal van beleide informatiën de commode et incommode. Gelet op het Koninklijk besluit van den 31 Januari 1824, (St. bl.no.19) in verband met dan van den 16 December 1855, Stbl. No. 140. Hebben goedgevonden; 1e. Aan den addressant vergunning te verleenen tot het oprigten van een wind- en korenmolen in de gemeente Avereest op een stuk land, kadastraal bekend Sectie E. no. 613, onder voorwaarde dat de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 625 plaatsing van de mole plaats hebbe op zoodanigen afstand van den weg, dat aan art. 34 van het reglement op den aanleg, het onderhoud en beheer van wegen in Overijssel niet te kort wordt gedaan. 2e Afschrift dezer te foen toekomen aan den adressant tot dispositie en aan Burgemeester en Wethouders van Avereest ter informatie. Aan. De Gedeputeerde Staten voornoemd. Heeren Burgemeester get. Helmich.L. Voorzitter. en Wethouders van get. onleesbaar. Griffier.

Ave re e st. Deze molen,die gesticht zou worden aan het kanaal de Dedemsvaart, ongeveer in de bocht bij Tottenham, is nimmer gebouwd. Verder is nog verleend de volgende vergunning; 3e. afdeeling no. 2556/1703 Vergunning tot het oprigten van een wind-, koren-, en pelmolen. Zwolle, den 14 Juli 1858. in de gemeente Avereest. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel; Gelezen een adres van H. Daalwijk,korenmolenaar te Zwolle, houdende verzoek om vergunning tot het oprigten van een wind-, koren-, en pelmolen aan de Dedemsvaart, gemeente Avereest, op een gedeelte van de perceelen Sectie E no. 707, 618 en 619. Gelezen het daaromtrent ingewonnen berigt van Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, d.d.d 8 dezer, no 451, en het daarbij gevoegd proces-verbaal van beleide informatiën de commode et incommode. Gelet op het Koninklijk besluit van den 31 Januari 1824, St.bl. no. 19, in verband met dat van 16 December 1855, Stbl. No. 140. Hebben goedgevonden; Aan adressant bij afschrift dezer vergunning te verlenen tot het oprigten van een wind-, koren- en pelmolen aan de Dedemsvaart, gemeente Avereest, op een gedeelte van de percelen kadastraal bekend Sectie E.no. 618, 619 en 707. Zullende gelijk afschrift tot informatie worden gezonden aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest. De Gedeputeerde Staten voornoemd. Get. G.Backer. Voorzitter. Aan. Get. onleesbaar. Griffier. Heeren Burgemeester en Wethouders van AVEREEST. Ook deze molen, die gesticht zou worden aan het kanaal de Dedemsvaart, vanaf Dedemsvaart- Sluis 6, even voor de bocht bij Tottenham, ter plaatse waar heden (1959) de winkelier J.Timmerman woont, is nimmer gebouwd. Zo zien wij, dat twee verschillende mensen er "wat inzagen" om in het oosten van de gemeente een molen te bouwen. Als een verklaarbare reden hiervoor zouden wij kunnen opgeven, de uitbreiding van de veenkolonie Dedemsvaart naar het oosten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 626 De van onder het veen vrijgekomen dalgronden werden meer en meer ontgonnen tot landbouwgronden en voor de verwerking van de oogsten was men een koren en pelmolen nodig. Geen der aangevraagde molens is echter gebouwd. Was het oprichten van de molen op het Bergje aan de Reest en het oprichten in 1886 van een stoomkorenmolen in het meer oostelijke deel der gemeente door de molenaar Varwijk een gevolg van het niet tot stand komen der twee aangevraagde- en toegestane vergunningen tot het bouwen van de molen door de heren Dam en Daalwijk?

De m o le n te Balkb rug . Uit voorgaande artikels over de molens in deze gemeente hebben wij kunnen opmaken dat het behoefte-element voor het bouwen van een nieuwe molen een rol speelde. Zo was men in het westelijke deel der gemeente in hoofdzaak aangewezen op de molen te den Kaat. De mensen, wonende meer in het noord-westen, de buurtschappen, Oud-Avereest, Lutten-Oever en Groot-Oever konden terecht op de molen, staande te de Bloemberg, gemeente Zuidwolde. Een zandweg in de buurtschap Groot-Oever draagt nog altijd de naam "Molensteeg". Dan wil ik aannemen, dat de mensen, wonende in het westen der gemeente, in de buurtschappen de Maat en Sluis Vier gebruik maakten van de molens te Nieuwleusen. Was het betrekkelijk kleine molentje te den Kaat van te geringe capaciteit, of lag het minder gunstig gelegen? Een feit is het, dat in 1848 door Jan ten Kate te Balkbrug een verzoek werd ingediend om te Balkbrug een molen te mogen bouwen. Ingevolge dit verzoek werden de twee volgende vergunningen afgegeven; Afschrift. Afdeeling Accijnsen. Extract uit het Register der Resolutiën No. 93. van den Minister van Financiën. des-Gravenhage, den 31 Maart 1848. De Minister, beschikkende op een aan Z.M. ingediend request van Jan ten Kate te Avereest. Gelet op de adviezen van Heeren Gedeputeerde Staten van Overijssel en van den Heer Arronds., Directeur der Directe Belastingen te Zwolle. Voorts gelet op het Koninklijk Besluit van den 11 April 1844, no.62; Vergunt bij dezen, uit krachte van des Konings daartoe verstrekte qualificatie aan J.ten Kate voornoemd om overeenkomstig deszelfs verzoek; 1e. in de gemeente Avereest op een stuk gronds, kadastraal bekend in Sectie C, no. 346 een windkorenmolen te bouwen onder bepaling nogtans dat deze vergunning zal worden beschouwd als te zijn ingetrokken, wanneer daarvan na verloopvan een jaar na de dagteekening dezer gebruik zal zijn gemaakt; 2e op denzelven molen ook granen te mogen pellen en zulks onder de navolgende bepalingen; a. dat deze vergunning aan een volgende eigenaar of huurder van den molen geen regt of aanspraak op gelijke gunst geven zal en dat dezelve zal worden ingetrokken, zoodra daarvan eenig misbruik mogt zijn gemaakt. b. dat door den requestrant geene aan den accijns onderworpen granen al ware het ook om die te pellen op zijnen molen zullen mogen ontvangen, dan voorzien van eene quitantie van betaalde accijns, en c. dat de requestrant door het genot dezer vergunning zal geacht worden zich ten aanzien der granen op zijne molen ter pelling ontvangen, vrijwillig te hebben onderworpen aan dezelfde boeten en straffen, als bij de wet op het gemaal van den 29 Maart 1833, Stbl. No. 3, zijn vastgesteld met opzigt tot de granen bestemd om te worden vermalen; zullende mitsdien ook, voor zoover belaste granen worden gepeld, het pelwerk en de daartoe behoorende kaar zoodanig moeten zijn ingerigt dat daarin minstens een zak tegelijk kunne worden uitgestort en mitsdien ook voldaan aan het bepaalde bij de paragrafen 2 en 3 van art. 22 der evengenoemde wet. Afschrift dezer zal worden gezonden aan Heeren Gedeputeerde Staten van Overijssel ter informatie.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 627 Accordeert met voorschr.Register. De Secretaris-Generaal. Get. van Hoytema. Voor eensluidend afschrift Aan Heeren De Griffier der Staten van de provincie Overijssel. Gedeputeerde Staten get. onleesbaar.

1e. Afdeling no.1033/793. Oprichten van een wind- koren- en pelmolen Zwolle,den 6 April 1848. 1 bijlage. De Gedeputeerde Staten der provincie Overijssel; Gelezen een extract uit het register der resolutiën van Zijne Excellentie den Minister van Financiën,d.d.31 Maart l.l.afdeeling accijnsen,no. 93, waarbij aan Jan ten Kate, wonende te Avereest, ten gevolge van het daartoe gedaan verzoek wordt toegestaan om te Avereest op een stuk grond, kadastraal bekend in Sectie G. no. 346, een windkorenmolen te bouwen, onder bepaling dat deze vergunning zal worden beschouwd als te zijn ingetrokken wanneer binnen verloop van een jaar na dagteekening van bovengenoemde resolutie, geen gebruik zal zijn gemaakt; en voorts wat de vereeniging uitoefening der koren- en pelmolenaars-bedrijven betreft onder de daarbij gemaakte bepalingen. Hebben goedgevonden; Kopij van voormelde resolutie bij een afschrift dezer te doen toekomen aan Burgemeester een Assessoren der gemeente Avereest ter informatie en om de nakoming der opgemelde voorwaarde te doen surveilleren. De Gedeputeerde Staten voornoemd, Aan Heeren Burgemeester get. onleesbaar. en Assessoren der gemeente AVEREEST. Bij het lezen van al deze voorschriften, verbonden aan de vergunning tot het oprichten van een korenmolen, blijkt wel, dat ook, nu ruim honderd jaren geleden niet alles zo "vrij" was, als dat heden ten dage met zijn vele beslommeringen en bepalingen wel eens wordt voorgesteld. En zo is dan in 1848 te Balkbrug aan de Dedemsvaart, bij de uitmonding van de wijk van de Ommerschans, de sierlijke molen, genaamd "de Starmolen" gebouwd. Deze eerste molen te Balkbrug was geen lang leven beschoren.Bij een onweersbui in het vroege voorjaar, op 25 Maart 1882, werd de molen door blikseminslag getroffen.Van de trotse molen bleef slects een rokende puinhoop over. De toenmalige eigenaar, Roelof ten Kate, zoon van de stichter der eerste molen, Jan ten Kate, bleef niet bij de pakken, in het geval bij de puinhoop nederzitten en reeds spoedig diende hij een verzoek in tot herbouw van de molen. Dit verzoek luidde als volgt; Aan het Edelachtbaar bestuur van de gemeente Avereest. geeft met verschuldigde eerbied te kenne, ondergeteekende, R.ten Kate Jzn., dat hij voornemens is, zijn Korenmolen den 25 Maart 1882 door de bliksem vernield, weder op te bouwen.Verzoekende bij dezen aan bovengenoemd bestuur de daartoe vereischt wordende vergunning. het Welk doende, get. R.ten Kate Jzn. Avereest, 22 Mei 1882. Verder werd er bij overlegd het volgende schrijven;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 628 De molen te Balkbrug, zoals deze oorspronkelijk was te zien, niet weggedrukt achter grote gebouwen.Deze foto is genomen nog voor 1909, want het bijgebouwtje voor de petroleummotor is nog niet aanwezig. Links van de molen ziet men de Koloniewijk van de Dedemsvaart naar de Ommerschans.

De ophaalbrug over deze wijk is reeds voor de demping der wijk vervangen voor een duiker. Eveneens links, onder aan de molen ziet men de overdekte uitmonding van de in- en uit- vaartmogelijkheid onder de molen.Op de achtergrond links ziet men thans (1967) de nieuwbouw van Balkbrug.

De plaats van den korenmolen die ondergetekende wenscht te bouwen is het fundament van den vorigen pel- en korenmolen, genaamd de Starmolen in Maart j.l.door den bliksem vernield en gelegen aan de wijk van Ommerschans, nabij de Dedemsvaart, Sectie. I no.76. Hij zalworden ingericht tot het malen van graan- en peulvruchten en bij uitsluiting door wind bewogen, gelijk de vorige. Get. R.ten Kate Jzn. Avereest, 22 Mei 1882. Verder werd er bij overgelegd een plattegrondtekening van de molen en naaste omgeving. Naar aanleiding van dit verzoek werd door het College van Burgemeester en Wethouders van Avereest in haar vergadering op 7 Juni 1882 het volgende besluit genomen; Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest; Gelezen een request met bijlagen van den Heer R. ten Kate Jzn.molenaar te Avereest, daarbij vergunning verzoekende tot oprichting van eenen pel- en korenmolen op het perceel Sectie I no.76 der gemeente Avereest; Overwegende, dat daartegen geene bezwaren bij dit college zijn ingekomen; Gelet op art. 8 der wet van 2 Juni 1875, Stbl.no.95. Besluit; Aan R. ten kate Jzn. Molenaar te Avereest en zijne rechtverkrijgenden vergunning te verleenen tot oprichting eener pel- en korenmolen op het perceel, kadastraal bekend in de gemeente, Sectie I no. 76, onder bepaling dat de molen in werking moet zijn voor of op 1 Augustus eerstkomende.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 629 Wanneer wij lezen, dat op 7 Juni 1882 deze vergunning tot wederopbouw werd afgegeven en dat daarbij de bepaling werd gemaakt, dat de nieuwe molen uiterlijk 1 Augustus 1882 in werking moest zijn, dan vragen wij ons wel eens af, of het mogelijk was in een tijdsbestek van bijna 2 maanden, die molen bedrijfsklaar te maken en op te bouwen. En zo verrees of de fundamenten van de afgebrande molen, de nieuwe molen zoals wij die heden ten dage te Balkbrug nog kunnen. Op 3 Maart 1909 verleenden Burgemeester en Wethouders van Avereest aan de weduwe van Roelof ten Kate Jzn. vErgunning om bij haar molen te Balkbrug een petroleummotor te plaatsen. De omschrijving hiervan luidde als volgt; "De petroleummotor zal geplaatst worden in een nieuw stenen gebouw aan de bestaande molen. (Noordzijde). De petroleummotor ter sterkte van 16 P.K. zal gebezigd worden tot het drijven der korenmalerij, welke bestaat uit een koppel zestiende stenen". Omstreeks 1920 is de molen van particulier eigendom van de weduwe R.ten Kate Jzn. geboren Margje van der Woude, overgegaan in handen van de Co÷p. Landbouwvereniging te Balkbrug. Alsnog wilik een typische bijzonderheid van deze molen vermelden. Staande op de rand van de wijk naar de Ommerschans was er vanuit deze wijk een gat gegraven tot onder de molen. De opening aan de kant van de wijk was met stenen opgemetseld. Met een bokschuit en met een bij de molen behorende boot kon men zodoende onder de vloer van de molen varen.Hiervan werd nog al veel gebruik gemaakt omgoederen uit de molen weg te brengen en ook om er naar toe te brengen. Deze wijze van vervoer te water was een zeer praktische vinding. Met het dempen van de Dedemsvaart en meteen van de mond van de wijk naar de Ommerschans in 1966 is deze aan- en afvoergelegnheid van de molen buiten gebruik gesteld. Al spoedig nadat de molen eigendom van de Landbouw-co÷peratie was geworden had er uitbreiding van de gebouwen plaats. Op 1 September 1920 diende de timmerman G.van der Hulst te Balkbrug namens het bestuur van de Landbouwvereniging te Balkbrug, bij Burgemeester en Wethouders van Avereest een verzoek in, om vergunning voor het plaatsen van een ijzeren loods op een stenen grondmuur, voor bergplaats van kunstmest. Oppervlakte lang 26 meter, breed 6,20 meter aan de noordkant van de bestaande korenmolen te Balkbrug. Op 8 September 1920 werd de gevraagde vergunning verleend en kon de "blikken schuur" een voormalige remise van de Zwolse paardentram worden opgebouwd. In 1936 is het wiekenstel van de molen gemoderniseerd. De wieken werden met aluminiumplaten bekleed, zgn. "verdekkerd". De molenzeilen waren daardoor niet meer nodig, terwijl de molen met minder windkracht kon draaien. Deze blinkende wieken vonden in de bezettingswijd geen genade in de ogen van de Duitse Militairen. Ze zagen in deze wieken, vooral in maanverlichte nachten een richtingsaanwijzer, een punt van oriëntering voor de bestuurders van de vijandelijke bommenwerpers op hun nachtelijke tochten naar Duitsland. Het bevel was toen; "de wieken zwart verven". Hieraan wer door de toenmalige Directeur van de Co÷p. Vereniging de Heer Grootenhuis, niet letterlijk voldaan. De wieken werden niet zwart geverfd, maar met jute bekleed. Hierdoor was aan het blinken van de wieken voorlopig een einde gekomen. Weer en wind zrogden er echter voor, dat deze jutebekleding slechts korte tijd bleef zitten, evenwel werd op de blinkende wieken toen niet meer gelet door de bezettingsautoriteiten. Zoals met alle molen, kam er aan de molen te Balkbrug onderhoud. Toen echter op een zeker moment een nog al kostbare reparatie moest worden verricht, kwamen er uit de leden van de Coöperatie stemmen naar voren, die deze kosten niet in overeenstemming vonden met het practische nut van de wieken van de molen (het betrof een reapratie aan de balk, waar de molens op rustte) en werd aangevoerd, dat men beter de wieken van de molen kon afnemen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 630 Met deze aftakeling zou echter het mooie, het eigene van de molen verloren gaan en van de "levende" molen zou slechts een dood en nuchter gebouw, feitelijk een het landschap ontsierend obstakel overblijven. Het was toen, in 1950, dat er zich uit de burgerij van Balkbrug en wijde omgeving, een comité vormde, om de ontluistering van de mooie Balkbrugse molen te voorkomen. De totaal geraamde kosten van de reparatie bedroegen f 2710. Thans 16 jaren later lijkt ons dit niet zo'n groot bedrag. Evenwel in die jaren, nu nog maar zo kort geleden, keek men hier wel erg hoog tegen aan. De actie door het comité op touw gezet bracht als bijdrage uit de bevolking f 650- op, een voor die dagen aannemelijk bedrag. Hieraan werkte het Bestuur van de Landbouw-Co÷peratie ten volle mede. Door het Rijk werd aan de vereniging "De Hollandse Molen" voor de molen te Balkbrug een subsidie verleend van f 903-. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel stelden 20% van deze Rijkssubsidie ad f 180 ter beschikking, terwijl ten slotte de Raad der gemeente Avereest besloot een bijdrage in de kosten te verlenen van f 500-. Het daarna ontbrekende deel nam de Co÷peratie voor haar rekening. Wij moeten bij de genoemde bedragen rekening houden met de geldwaarde van die jaren en kunnen deze niet vergelijken met delijke bedragen van latere jaren. Het behoud van de molen was hiermede verzekerd en met haar glanzende wieken en slanke bouw beheerste zij in die jaren het dorpsbeeld van Balkbrug. Evenwel nadien verrees het ene gebouw na het andere, rondom de molen, eerst lage gebouwen, later zeer hoge gebouwen, waardoor de molen als het ware werd weggestopt en ze niet meer zo tot haar recht komt als een sierlijk, boven het landschap uitstekend gebouw. Nog wil ik even naar voren brengen degenen, die medegewerkt hebben tot behoud van de molen te Balkbrug en dan zou ik willen noemen, Het Bestuur, het toenmalige Bestuur van de Landbouw-Co÷peratie te Balkbrug, de toenmalge Directeur, nu wijlen Johannes Grootenhuis en de latere, de tegenwoordige directeur, de Heer Arend Kroon, verder de vereniging "De Hollandse Molen" en de toenmalige Raad van Avereest en dan de burgerij, die door hun giften hebben getoond, dat de molen te Balkbrug hun lief was en ze prijs stelden op behoud van dit monument. De molen te Balkbrug heeft niet zoveel molenaars gehad dan sommige andere molens in de gemeente. Zeer lange tijd heeft de familie J.ten Kate en later de zoon R.ten Kate de molen bediend met behulp van muldersknechten. In de eerste jaren van het bestaan der molen te Balkbrug was knecht op deze molen, Johannes Luchies, de latere molenaar van de molen op den Kaat en ten slotte op de molen in de Wijk. Vanaf 1890 tot aan de overname van de molen door de Co÷peratie vinden wij op de molen te Balkbrug, de molenaar Jan Wassens, geboren te Zuidwolde, 27 Februari 1859. Op 9 Mei 1896 is de familie Wassens in het muldershuis bij de molen te Balkbrug komen wonen. Wij kunnen aannemen, dat dit huis toen is gebouwd. Jan Wassens, de "rasechte molenaar", uit het molenaarsgeslacht Wassens van Zuidwolde Dr. met zijn grote liefde voor de molen is tot op hoge leeftijd molenaar geweest op de molen te Balkbrug. Zowel bij dag als bij nacht was hij in touw, want bij windstilte overdag, werd zo mogelijk ook bij nacht gemalen. Schrijver dezes heeft als buurman naast hem gewoond en veel verhalen uit zijn mulderstijd van hem gehoord. Maar bij alles wat hij naar voren bracht, kwam de liefde voor zÆn molen tot uiting. Wanneer in de nacht de wind tot storm aan wakkerde, ging Wassens zijn ben uit, om de molen te beveilen, opdat ze niet aan het draaien kwam, waar dan geen houden meer aan was en de molenas gloeiend heet werd en brand tengevolge kon hebben. Toen de molen door de Coöperatieve Landbouwvereniging te Balkbrug werd overgenomen, kwam er meer personeel en ook een Directeur.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 631 Wassens, de oude molenaar maar tevens de in de loop der jaren gevormde koopman kwam op het kantoor als adviseur van de Directeur, die op het gebied van molenaarzaken geen praktische ervaring had. De zoon van Wassens, Roelof Herman, volgde zijn vader als zelfstandige molenaar op. Als laatste wilik nog vermelden, de oude muldersknecht, Bartelt Stolte, geboren te Nieuwleusen, 28 Mei 1871. Deze typische figuur, die zijn gehele leven als muldersknecht op verschillende molens, o.a.te Nieuwleusen, het laatste op de molen te Balkbrug, heeft gediend, was in zijn tijd bij iedereen bekend. Hij zal nog bij veel ouderen in herinnering voorleven. Waarmede ik het gedeelte over de molen te Balkbrug wil besluiten.

De m o le n o p h e t b e rg je . In de landelijke omgeving, plaatselijk genaamd "Het Bergje" te Dedemsvaart stond eenmaal de "jongste" molen van de gemeente Avereest, bij de ouderen bekend als de Minkenmeule. Staande aan het vroeger voor de waterafvoer belangrijke riviertje de Reest, vormde deze Beltmolen een waar sieraad in het landschap. Helaas ook deze molen is niet meer, hij is als zoveel andere molens gevallen onder de slopershamer. Door wie en wanneer is deze Minkenmeule gesticht? Hiervoor moeten wij teruggaan tot de eerste jaren van de vervening van het meer oostelijke gedeelte van de veenkolonie Dedemsvaart. In die jaren vestigde zich aldaar van uit het voormalige keurvorstendom, Hannorver, de vervener Jurrien Minke, geboren te Thune, Hannover, 11 October 1776. Het waren twee zoons van deze Jurrien Minke, nl. Johan Berend Minke, geboren te Thune, Hannover, 8 October 1820 en Herman Johan Minke, eveneens geboren te Thune, Hannover, 11 November 1826, die de molen op het Bergje hebben laten bouwen. De molen op het Bergje had een tweeledige taak. Naast korenmolen was ze ook ingericht en deed ze dienst als watermolen. Rondom de molen was van de uitgeveende grond, laag moerasland en waterplassen overgebleven. Hieruit was een soort polderij onstaan. Met behulp van een "vijzel" in de molen kon deze polder in de Reest worden drooggemalen. Daarna konden de gronden van de Heren Minke in deze polder als in een bassin afwateren. Dit "twee heren dienen" door de molen, én als korenmolen, én als watermolen, veroorzaakte nog al eens een conflict tussen de Heren Minke als igenaren van de cultuurgronden, en de molenaar-beheerder van de molen. Zodar de landerijen van de Heren Minke overlast van water kregen, moest er onmiddellijk water gemalen worden, ook op zondag. Dan gebeurde het dikwijls, dat de molenaar de soms lang uitgebleven windkracht moest gebruiken voor het malen van koren. De molenaar was in de eerste plaats graanmolenaar en in de tweede plaats watermolenaar. De Heren Minke, als de eigenaren van molen en land zullen het pleit meestal wel gewonnen hebben. Ook is het wel voorgekomen, dat bij zeer zterke wind, de molenaar koren maalde en tegelijk de vijzel aanzette om het water uit te malen. De molen stond dan, volgens overlevering op zijn grondvesten te trillen. Het antwoord op het tweede deel der gestelde vraag; "wanneer is de molen op het Bergje gesticht?" is moeilijk te geven. Over het stichten van een molen op het Bergje heeft schrijver dezes, twee verschillende besluiten gevonden en wel de volgende; 3e. Afdeeling no. 4135/2555. Vergunning tot het oprigten van een wind-korenmolen en pelmolen in de gemeente Avereest. Zwolle, den 7 November 1859. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 632 Gelezen een adres van de Gebroeders J.B. en H.J.M.Minke, verveeners te Avereest, vergunning verzoekende tot het mogen oprigten van een wind-koren- en pelmolen in voormelde gemeente op een stuk land, kadastraal bekend Sectie E no.968. Gelezen het daaromtrent ingewonnen berigt van Heeren Burgemeester en Wethouders van Avereest, d.d.28 October, j.l.no. 659 en het daarbij gevoegd proces-verbaal van beleide informatiën de commode et incommode. Gelet op het Koninklijk besluit van 31 Januari 1824, Staatsblad no. 19, in verband met dat van 16 December 1855, Staatsblad no.140. Hebben goedgevonden; Het verzoek toe te staan en daarvan bij afschrift dezer kennis te geven aan de adressanten tot dispositie en aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest tot informatie. De Gedeputeerde Staten voornoemd. get. Backer. Voorzitter. get. onleesbaar. Griffier. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van AVEREEST. Het tweede besluit luidde als volgt; 3e. Afdeeling. No.4856/3248. Vergunning tot oprigting van een molen bestemd tot het malen van koorn en tot het uitmalen van overtollig water uit landerijen te Avereest. Zwolle, den 29 November 1865. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel; Gelezen een adres van J.B. en H.J.M. Minke, verveeners te Avereest, houdende verzoek om vergunning tot het oprigten en in werking van een door wind gedreven molen in voormelde gemeente, op het perceel kadastraal bekend Sectie L.no. 1372, bestemd tot het malen van koorn en tot het uitmalen van het overtollige water uit hunne omliggende landerijen; Gelezen het daaromtrent ingewonnen berigt van Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, d.d. 26 Julij l.l.no. 409, en het daarbij gevoegd afschrift van het proces-verbaalvan beleide informatiën de commode et incommode; Gelezen het berigt van den Heer Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat in het 4e. district, d.d. 4 dezer, no. 2850/17; Gelet op de Koninklijke Besluiten van den 31 Januari 1824 en 16 December 1855, Staatsbladen no. 19 en 140, alsmede op de missive van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken van den 14 Mei 1860, no. 153, 2e. Afdeeling; Hebben goedgevonden; Het verzoek tot wederopzegging toe te staan, onder bepaling; a. dat de adressanten gehouden zullen zijn zich aan zoodanige verpligtingen te onderwerpen, als later blijken mogten met het oog op policie en Waterstaatsbelangen, noodig, te zijn, en dat deze vergunning zal vervallen indien blijken mocht, dat de werking der molen met die belangen in strijd mogt zijn; b. dat de droogmaling zich zal moeten blijven bepalen tot de gronden in voormelde gemeente, kadastraal bekend, Sectie L.no.1371, 1163, 1165, 1166, 1169 en 1179 en dat de molen in geen geval zonder nadere vergunning dienstbaar worde gemaakt tot afmaling van water van de Oostelijk gelegen, aan de Reest grenzende gronden; c. dat de bedoelde molen op eenen afstand van 50 ellen, gemeten van af den Noordelijken boord van den weg door het achterveld, no.17 van den ligger der wegen, Sectie Lno. 1161, worde geplaatst; d. dat noch de droog te malen perceelen of hare slooten, noch de uitlozingssloot of slooten van den watermolen in watergemeenschap met het water van de Dedemsvaart of hare wijken mogen staan; e. dat de brug in het achterveld worde weggebroken en de opening worde gedigt door eenen dam van dezelfde hoogte en breedte als de bestaande weg; en in die dam worde geplaatst eenen duiker van minstens vijf palmcapaciteit, welke bij adressant in onderhoud blijft;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 633 Molen op het Bergje aan de Reest te Dedemsvaart, de z.g.n. "Minkemeule". Afgebroken in 1939. De foto is een reproductie van een oude, vergeelde foto, door schrijver dezes verkregen van de erfgenamen van wijlen Geert Kollen, de laatste molenaar op de molen op het Bergje. f. dat de droog te malen perceelen wroden omringd en afgesloten met eene kade, welke eenen hoogte moet hebben van 0,50 elboven het vaartpeil, dat in die kanaalpand is, 6,33 el boven A.P.; g. dat deze vergunning vervalt, wanneer daaraan binnen twee jaar na hare dagteelening geen gevolg is gegeven, en daarvan evenmin gebruik mag worden gemaakt, voor dat door adressanten is gezonden eene gelagaliseerde verklaring op zegel, waarbij de gestelde voorwaarden worden aangenomen. Afschrift dezer te doen toekomen aan de adressanten dot dispositie. Gelijk afschrift te doen toekomen aan Heren Burgemeester en Wethouders van Avereest en aan den Heer Hoofd-Ingenieur van den waterstaat in Overijssel tot informatie en narigt. De Gedeputeerde Staten voornoemd. get. J.A. Sandberg. L. Voorzitter. get. onleesbaar. Griffier.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 634 Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van AVEREEST. Uit het vorenstaande, droge, ambtelijke schrijven, kan men zien dat nu plm. 100 jaar geleden, men zo'n vergunning ook al zeer uitvoerig en minutieus ging omschrijven. Verder kunnen wij aannemen, gezien de latere situatie van de molen op het Bergje, dat deze ingevolge de 2e. vergunning aan de heren Minke, die van 29 November 1865 is gebouwd. Een bijzonder lang leven is de molen op het Bergje niet beschoren geweest. Er zat in de laatste jaren geen brood meer in volgens de laatste molenaar Geert Kollen. De coöperatieve vereniging en de machinale maalderijen, zullen ook dit molenbedrijf onrendabel hebben gemaakt. In 1939 is de "Minkemeulde", de molen op het Bergje afgebroken. Gezien de betrekkelijk korte tijd van het bestaan van de molen op het Bergje hebben een nogal groot aantal molenaars op deze molen werkt. Wij kunnen aannemen, dat de Gebr. Minke in de eerste jaren de molen zelf in exploitatie hebben gehad met behulp van lolenaarsknechten. Althans in het tijdvak 1860/1896 heb ik een aantal molenaarsknechten in het bevolkingsregister van Avereest gevonden, o.a. Arend van den Berg, geboren te Ruinerwold, 22 Maart 1841, vertrokken naar den Ham, op 17 Mei 1865. Hendrik van Gijssel, geboren te de Wijk, 13 October 1845, vertokken op 1 Mei 1869 naar Hoogeveen. De gegevens over deze mensen zijn echter zo onvolledig, dat ik er geen meer zal vermelden. Als molenaars, als zodanig vermeld op de molen op het Bergje kan ik opgeven; Hendrik Hendriks Gort, geboren te Zuidwolde, 9 September 1837, van omstreeks 1 Januari 1870 tot Mei 1875. Berend Jan Gerritsen, geboren te Dalfsen, 24 December 1837. Gerritsen is lange jaren molenaar geweest op het Bergje. Hij was molenaar van 22 Mei 1875 tot 3 April 1900. Met een zoon van deze molenaar Gerritson, dit tot op hoge leeftijd in huize "Avondlicht" te Dedemsvaart verbleef, heeft schrijver dezes nog over de tijd dat hij in het gezin van zijn ouders bij de molen woonde, gesproken. Na Gerritsen was Johan Kreeftenberg, geboren te Warnsveld, 22 December 1867 molenaar op de molen op het Bergje. Hij was daar van 3 April 1900 tot 18 Januari 1906. Opvolger was Willem Pouw, geboren te Westerbork, 14 Augustus 1869. Deze was maar korte tijd molenaar op het Bergje, n.l.van 18 Januari 1906 tot 5 Juni 1908. Daarna volgt, Sieme Mulder, geboren te Diever, 15 Februari 1881. Deze was molenaar van 5 Juni 1908 tot 27 Mei 1914. Met een zoon van deze molenaar heb ik nog correspondentie gevoerd. Het ging hem om alsnog een foto van de molen, waar zijn vader molenaar was geweest, te bezitten. Ik heb toen mijn bemiddeling verleend, dat al de kinderen van molenaar Mulder een ook nog zijn weduwe, zo'n foto hebben gekregen.

Na Mulder werd molenaar op het Bergje, Jan Harens, geboren te Hoogeveen, 28 Februari 1878. Hij kwam omstreeks Mei 1914 en vertrok op 29 April 1919 naar Hoogeveen. En dan komen de laatste molenaars van het Bergje, de gebroeders Geert- en Hilbert Kollen. Geert Kollen was ook reeds molenaarsknecht geweest bij de vorige molenaar Harens. Hilbert Kollen is reeds eerder vertrokken, terwijl Geert tot het laatst in 1939 op de molen is gebleven. Dank zij deze Geert Kollen heb ik een oude vergeelde foto van de molen in bezit gekregen, waarvan de latere fotoÆs zijn gereproduceerd, zodat wij ons deze molen nog voor ogen kunnen stellen. Dan kan ik nog vermelden, dat de datums van het komen en gaan der verschillende molenaars, de datums van in- en afschrijving uit het bevolkingsregister zijn. Hiermede wil ik het gedeelte over de molen op het Bergje, over de vanouds bekende "Minkenmeule" besluiten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 635 HOOFDSTUK X.

De b e g raafp laatse n in d e g e m e e nte Ave re e st. Wanneer wij in gedachten teruggaan tot de jaren 1177/1178 en 1180/1181, de jaren toen er reeds sprake was van enige bewoning in deze streek aan de Reest en men denkt dan aan de hoevebewoners in deze eenzame wildernis, dan vraagt men zich wel eens af, hoe leefden deze mensen, de verre voorouders van sommige geslachten uit deze gemeente. Ja, hoe leefden deze eenvoudige boerenmensen, toen er nog geen school was waar zij enig onderwijs konden genieten, toen er nog geen kerk was waar zij hun godsdienst konden belijden, toen er nog geen geneeskundige hulp was bij ziekte en ongeval? Wij kunnen ons van deze primitieve bewoning dezer streken moeilijk een voorstelling maken. Eén ding was toen ook seker, aan het leven van deze mensen kwam eenmaal een einde. En dan rijst de vraag, waar werden hun doden begraven? Was dat bij het klooster, de enige plaats van meer officiële bewoning, het klooster waaraan zij geestelijk en waaraan zij materieel, door het opbrengen der "tienden" verbonden waren? Maar het klooster te Ruinen en het Zwartewaterklooster bij Hasselt, de kloosters waarmede ze verbonden ware, ze waren voor die tijden, toen de wegen ongebaand en dikwijls onbegaanbaar ware, zo ver weg. Over de wijze, hoe en waar de afgestorvenen in die tijden werden begraven, kan men slechts een veronderstelling maken. Maar toen kregen de mensen van de Reest vergunning van de Bisschop te Utrecht om een kerk, hun kerk, te mogen bouwen. En met deze kerk kregen ze in 1236 hun priester, die ze gezamenlijk moesten onderhouden. Vanaf die tijd, kunnen wij aannemen, dat de begrafenis van hun doden geregeld was, zoals wij dat later kennen, de begrafenis in de kerk. Daar op het kerkhof te Avereest (thans Oud-Avereest) heeft sedert 1236 de kerk gestaan, totdat in 1852 de kerk is gebouwd op de plaats waar ze nu staat. Eeuwen lang hebben de mensen van Avereest en naaste omgeving hun doden begraven in die kerk en daarom heen. Van geslacht op geslacht zijn ze daar begraven, al die boerenmensen, die eeuwenlang hier gewerkt hebben en hun leven hebben geleefd aan de oevers van de Reest, de mensen, die al de gronden hier hebben ontgonnen en gemaakt van woesternij tot goed bouw- en grasland. Het kleine stukje grond, rondom de kerk, het kerkhof, was het eigendom van de kerkelijke gemeente. Het was toen zo geheel anders dan zoals wij dat heden kennen, nu de burgelijke gemeente eigenares is van de begraafplaats. Nu spreekt men in officiële stukken van begraafplaats en niet meer als in het begin van kerkhof. Alleen in de spreektaal bijft de naam kerkhof nog voortbestaan. Over het begraven in de kerk te Avereest en op het kerkhof bij de kerk vond ik een en ander beschreven in een stuk van 27 Maart 1670. Dit stuk was ondertekend door, Wolter Hendrijks ten Rabbinge, Jan Everts ten Oever, Jan Engberts ten Westerhuis, Jan Geerts ten Westerhuis, Jan Jans ten Huizen, Jan Kiers ten Bloembergh, Albert Alberts te Pieperie, Derk Karsten ten Huizen, Barteld Geuchies, Jan Geerts ten Westerhuis (2x) Jan Peen Gronds ten huizen en Jan Jans op den Kleinen Oever, (thans Lutten-Oever) de notabele ingezetenen van het kerkdorp Avereest. In dit stuk was omschreven, het bedrag verschuldigd voor het begraven in de kerk en op het kerkhof en de wijze van invordering van dit geld, zulks ter versterking van de inkomsten der kerk. Dit "recht" van begraven zoals wij het feitelijk kunnen noemen werd op twee wijzen toegepast.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 636 Het baarhuisje van 1853. Dit heeft gestaan, links van de oude hoofdingang van de begraafplaats te Oud-Avereest.

Men had hier de "erfgenamen", de oude deelgerechtigden in de marke Avereest en men had de andere bewoners dezer streek,die zich in de loop der jaren op het grondgebied van de marke Avereest hadden gevestigd, zonder deelgenoot in deze marke te worden. Deze mensen, in de acte genoemd, als "diegene van buiten", moesten betalen voor het begraven van een dode in de kerk, 5 Gold gulden, 28 stuivers, en voor een kind, "derde halve", terwijl de plaats van begraven in de kerke weer in orde gemaakt moest worden, gelijk die geweest was. Voor het begraven buiten de kerk op het kerkhof, was "diegene van buiten" verschuldigd een Gold gulden, 10 stuivers. Door de Erfgenamen, de markegerechtigden werd 10 stuivers betaald. Een kleine afspiegeling van deze oude regeling van begraven uit de marketijd en het markebezit, vindt men bog op het kerkhof te Oud-Avereest, waar het oudste gedeelte, zoals het vroeger heeft gelegen om de oude kerk op het kerkhof, is toebedeeld aan de oude familiegeslachten, die hier eeuwenlang hebben gewoond. De personen, die de acte van 27 Maart 1670 hebben ondertekend, kunnen wij dan ook zien als "Erfgenamen", als Markegenoten te Avereest. Zo zijn er in de loop der eeuwen een groot aantal overledenen ter aarde besteld in de kerk en op het oude kerkhof te Avereest. Met de kerk, wordt in dit geval bedoeld, de kerk, die voor 1852 op het kerkhof stond. Geslachten na geslachten zijn in de loop der jaren heengegaan en hun stoffelijke resten in het oude deel van de begraafplaats bij de kerk. Allen, die woonden op het grondgebied, kerkelijk behorende bij de kerk te Avereest werden tot 1833 gebraven in de kerk en op het kerkhof bij die kerk.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 637 Dat waren de mensen, uit de buurtschappen zoals ze toen werden genoemd; op de Uitschatenhaar, op den Cate, in de Mulderie, in het Westerholt, op den Kleinen Oever, op den Grooten Oever, op den Oosterhuis, op den Westerhuis, op den Huizen, in de Ommerschans, op de Rabbinge, in de Viccarie (het meesterhuis te Avereest) op de Vossenberg, in de Weens, op de Pieperie, in de Vogelzang, in de Stapel, op het Krok, op de Kievitshaar,in de Tente, in het Spijker, in het Hol, op den Geezenkamp, in de Kiefte en in de Veldhoek. Daarbij keamen voor 1833 bij de mensen overleden in de nieuwe veenkolonie aan de vaart. Kenners van deze streek zullen al deze oude benamingen uit vorige eeuwen, thans nog wel "thuis" kunnen brengen. Men kan er dan tevens uit zien, dat de kerkelijke gemeente Avereest toen zeer groot was. Van de oude graven is heden ten dage niet veel meer te vinden. Slechts twee grafstenen vindt men nog op de begraafplaats te Avereest, welke kennelijk nog hebben gelegen in de voormalige kerk op het kerkhof. De ene steen is zonder enig kenteken, zonder naam of jaartal. Mogelijk wel afgesleten. De andere steen, ook wel afgesleten, ligt, heeft althans gelegen op het graf van Cathatina Losser, obiit (overleden) April 1705, echtgenote van de predikant van Avereest, Ds. Gerhardus Lindenhovius. (1663-1729). Deze twee verweerde grafzerken voeren ons in gedachten terug tot in een ver verleden. De mensen van Avereest, uit die jaren, het waren eenvoudige boerenmensen.Op hun graf kwam geen hardsteen zerk, die voor ons hun naam en laatste rustplaats bewaarde. Het zijn zlechts de twee genoemde zerken, die getuigen van de begrafenissen uit die oude tijd. Het kerkhof, de begraafplaats, zoals wij die heden ten dage kennen, is eigendom van de burgelijke gemeente Avereest. Wij weten niet anders en vinden het vanzelfsprekend, dat het onderhoud van de begraafplaats door de gemeente Avereest wordt uitgevoerd. Evenwel voor 1869 was dit zo geheel anders. Toch is ook nu, nu de begraafplaats eigendom is van de burgerlijke gemeente, de band met de kerk niet geheel verbroken. Het is namelijk nog altijd zo, dat allen die wonen op het grondgebied behorende tot kerkelijk "Avereest" voor hun laatste rustplaats zijn aangewezen op het kerkhof, de begraafplaats bij de kerk te Oud-Avereest. Het maakt geen verschil, of deze mensen wonen in de gemeente Zuidwolde, de Wijk of Ommen, wanneer ze kerkelijk behoren bij de kerk te Avereest, dan worden ze, indien ze zelf niet anders bepalen, begraven te Avereest. Ook de mensen, wonende in de gemeente Avereest, aan de Sponturfwijk en op den Oosterhuis, dus in de onmiddellijke nabijheid van de begraafplaats in de Mulderij, worden begraven op de begraafplaats te Avereest (Oud-Avereest). Zo ziet men, dat voor het recht van begraven, de grenzen niet worden aangegeven door die van de gemeente, maar dat altijd nog het verband met de kerk aangeeft tot welke begraafplaats men behoort. Wanneer wij zpreken over het onderhoud van de begraafplaats,vinden wij hierover in het verleden eigenaardige toestanden. Reeds voor 1800 lezen wij, dat er vergadering werd gehouden van onderhoudsplichtingen van de "glinten" om het kerkhof. Deze toestand bestond ook nog in 1833, hetgeen blijkt uit het navolgend schrijven van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 7 November 1833.

1e. Afdeeling no. 2211/1620 Onderwerp; Kerkhof te Avereest. Zwolle, den 7 November 1833. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel; Gelezen eene missive van den Heer Burgemeester der gemeente Avereest van den 18 den l.l.no. 103, daarbij te kennen gevende, dat zijn Ed. de glinten of omheining van het kerkhof te Avereest in een zeer

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 638 verwaarloosde staat had bevonden, zoodat hetzelve voor het vee toegankelijk en niet voegzaam was afgesloten. Dat zijn Ed. beproefd had de omheining door de verschillende eigenaren te doen in ordre (niet orde) te brengen, maar hierin vele hinderpalen ontmoet had, daar de daartoe verpligten ook alle niet bekend waren, waarom zijn Ed. verzogt dat de Kerkvoogden mogten gelast worden, de oude glinten te doen afbreken en eene nieuwe omheining daar te stellen en de onkosten naderhand te vinden uit verhoogde begraafniskosten. Gelet op het hieromtrent ingewonnen advies en berigt van Kerkvoogden van Avereest van 9 September 1833, welke zich daarbij niet genegen ver klaarden hiertoe over te gaan, aangezien zijlieden niet verder gerechtigd waren, dan voor een gedeelte de omheining te maken daar onderscheidene paticulieren eigen begraafplaatsen hadden en voor een gedeelte ook na ieders eigendom sedert onheuglijke jaren de glinten behoorden te onderhouden. Gelezen een nader berigt van den Heer Burgemeester van Avereest van 13 Oktober 1833, no. 144, waaruit blijkt, dat Zijn Ed. alsnog in deze zaak tot gene schikking kan komen.; Gehoord het rapport van Heeren Gecommitteerden tot de zaken van Politie; Gemeentelijke kerkhoven aan de Heeren Burgemeesteren zijnde opgedragen deze ambtenaren vooral behooren te letten, dat de begraafplaatsen van behoorlijke afsluitingen zijn voorzien. Is goedgevonden den Heer Burgemeester en Assessoren van Avereest hierbij aan te schrijven, om de bedoelde omheining van het kerkhof te Avereest op de goedkoopste wijze, (alvorens hierover met de kerkvoogden te hebben beraadslaagd) in ordre te laten maken, ten koste der Burgerlijke Gemeente, en alhier nadere voorstellen te doen omtrent de wijze tot terugbekoming der uitschotten. De Gedeputeerde Staten voornoemd. get. onleesbaar. Ter ordonnancie van dezelven, get. J.M.van Rhijn.

Aan den Heer Burgemeester en Assessoren van AVEREEST. Uit dit alles blijkt wel de eigenaardige toestand betreffende het onderhoud van de omheining, de "glinten" van het kerkhof, voor 1833. Iedereen, die een gedeelte van het kerkhof in eigendom had, moest ook een deel van de "glinten" onderhouden. Dat van deze onderhoudsplicht in de practijk niets terecht keam, bleek in de loop der jaren telkens. Zoals ik reeds schreef, was het in vroeger jaren, zo voor 1800, gebruikelijk, dat velen in de kerk werden begraven. Dat hiervan een goede registratie werd gehouden van de verdeling van de beschikbare ruimte in het kerkgebouw,blijkt uit het navolgende; "Op Vrijdag, 25 Augustus 1797,des agtermiddags om 5 uur werd ten huize van W. Dunning in de Wijk publiek ingezet en op Vrijdag 22 September 1797 bij finale palmslag verkocht de gewezene Havezaethe "de Pol" met landerijen, enz. gelegen te Esphorst (Respers) in de IJhorst. Hierbij werden onder no. 9 en no.10 verkocht twee begraafplaatsen in de kerk te IJhorst, zijnde genummerd 23 en 24 in de 3e.lage van het doophekken, bezuiden de gang. Koper werd Jan Cornelis voor 10 gulden, 11 stuivers per stuk. Dit waren voor die jaren nogal belangrijke bedragen. Hieruit kan men ook zien, dat de ruimte om te begraven in de kerkeigendom was van onderscheiden familieÆs. Ook de eigenaar van de havezaethe "de Pol" te IJhorst,was eigenaar van twee zulke familiegraven, terwijl toch aangenomen kon worden, dat deze eigenaar, Baron Sloet van Old-Ruitenborgh te Vollenhove daar nimmer gebruik van zou maken. Zo was het in de kerk te IJhorst geregeld en wij kunnen aannemen, dat het in de kerk van Avereest evenzo is geweest. Het begraven in de kerk was nu eigenlijk niet een bepaald hygiënische toestand. Bij de wet van 10 April 1869 omtrent het begraven van lijken werd o.m. bepaald; 1e. Elke gemeente heeft tenminste één algemene begraafplaats.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 639 2e. Bijzondere begraafplaatsen kunnen worden aangelegd met verlof en onder toezicht van Burgemeester en Wethouders van de gemeente waarin de daarvoor bestemde grond is gelegen. Verder kan het bestuur eener kerkelijke gemeente die geen eigen begraafplaats bezit, delijken van de leden dier kerkelijke gemeente in een afzonderlijk, uitsluitend voor hen bestemd gedeelte gaan begraven. Een zodanig gedeelte moet een afzonderlijke ingang hebben. Volgens deze bepaling is de Joodse begraafplaats op het kerkhof in de Mulderij aangelegd. En dan lezen we in artikel 16 van bovengenoemde wet; "De toegang of ingang van een graf of grafkelder mag niet in eene kerk of ander gesloten gebouw uitkomen". Met deze bepaling was het begraven in de kerk verboden. (Een uitzondering werd gemaakt voor de leden van het Koninklijke Huis). Wanneer men tegenwoordig een begrafenis ziet, voor enkele jaren terug nog wel met rijtuigen, tegenwoordig met lijkauto en autoÆs, rijdende over de moderne wegen tot voor de ingang van het kerkhof, dan vindt men dat zo heel gewoon, zo vanzelfsprekend. Maar wanneer men terug gaat in gedachten naar de tijden, nu honderd en meer jaren geleden, dan moet men zich wel een geheelander beeld van een begrafenis in die jaren voor ogen stellen. Toen geen rijtuigen (koetsen genoemd opÆt platteland) of autoÆs maar de gewone boeren-stelwagen, dagelijks in gebruik voor het werk op de boerderij. Hierop werd de lijkkist geplaatst, met aan weerskanten een bos stroo. De wegen, het waren meestal zandwegen, lopende door bossen en heidewelden, kronkelig en veelalin slechte toestand. Over dergelijke wegen moesten toen de mensen van kerkelijk Avereest, soms over grote afstanden, hun afgestorvenen naar hun laatste rustplaats brengen. Als zodanig wilik noemen de buurtschappen, het Spijker en de Veldhoek te Dedemsvaart, Geezenkamp, de Tente en de Kiefte onder Zuidwolde, de Kievitshaar en Groot- en Klein-Oever te Avereest. Het was met de hulp der buren, de naoverplichten, waardoor alles werd verzorgd. En in dit verband kunnen wij aangenemen, dat het graf door de buren gedolven en ook weer gesloten werd. Als wij bedenken het vermeldde; "dat men bij een begrafenis in de kerk, zorgen moest dat alles weer gemakt werd, zoals het geweest was", dan is daarbij geen plaats voor een doodgraver of met minder harde naam, grafdelver. In dit verband zou schrijver nog dit willen vermelden; In de tijd dat ik werkzaam was ter secretarie, gebeurde het dikwijls dat de aansprekers en de grafdelvers met klachten, althans met opmerkingen kwamen, over "afwijkingen" die ze tegen kwamen bij het delven van een graf op de oude begraafplaatsen. Op de plek, die volgens de administratie van de grafruimten nog "ledig" moest zijn,en waar dus een nieuw graf gemaakt kon worden, trof de doorgraver dikwijls de sporen aan van een vroeger, bij de administratie, onbekend graf, ook nog vaak aangelegd in een geheelandere richting als normaal. Dit waren de gevolgen van de vroegere wijze van begraven door de buren, de baobers van de overledene, zonder enig toezicht en zonder dat er van orde of regel sprake was. Ook kunnen wij aannemen, dat de doodgravers uit de eerste jaren nu niet zo bepaald goed onderlegd waren, dat alles volgens de administratie verliep. Schreef ik reeds, dat het tegenwoordig heel gewoon is, dat men met de alijkstoet tot voor de ingang van de begraafplaats rijdt, dit is ook niet altijd zo geweest. Zo was het in vroeger jaren voor de mensen van de Wijk, toch een behoorlijk dorp en niet maar zo'n geringe nederzetting, niet mogelijk hun doden met een wagen naar het kerkhof te brengen. Zoals bekend, behoort de Wijk kerkelijk bij IJhorst en heel vroeger was het om de kerk in IJhorst de plaats waar de doden uit de Wijk ter aarde werden besteld. In dat verre verleden bestond al reeds een weg van de Wijk naar IJhorst, een flinke brug over de Reest ligt,lag toen een smal vonder. Langs verschillende "reewegen", "doodenwegen", nog voorlevende onder de naam "de Doodijk", bereikte men met wagens dit vonder over de Reest. Vanaf dit punt moest de dode gedragen worden naar het kerkhof.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 640 Aanvankelijk heb ik gedacht, dat dit in Avereest nimmer het geval is geweest. En toch moesten een aantal doden ook hier eenmaal een heel eind gedragen worden om op het kerkhof te komen. Het is het volgende schrijven, dat daarvan getuigd.

Aan den Heer C.W. van Dedem Burgemeester van Avereest. Avereest, 19 September 1845. Wel Edele Heer. De Kerkgevoogden der Hervormde Gemeente te Avereest hebben het noodig geoordeeld, U Ed. ter kennis te brengen, dat de zoogenaamde Kerkdijk, waardoor de rivier de Reest heenloopt tans in eene zoodanige slegten staat bevind, dat dezelve in den winter bij hoog water zomtijds geheel onbekwaam is om over denzelven naar het Kerkgebouw te kunnen komen en alzoo nog veel minder geschikt is, om over denzelve de dooden naar het kerkhof te kunnen dragen, en waartoe toch gezegde Dijk ook is dienende. Zoo is het dan, dat Kerkvoogden U Ed. als hoofd van het Burgelijk bestuur dezer gemeente zoodanige maatregelen tracht te nemen, als U Ed. hiertoe nodig zult oordeelen, dat voor den aanstaanden winter de bedoelde Dijk in zoodanige staat worde gebragt, dat den toegang tot het kerkgebouw jierdoor niet worde verhinderd als ook het overdragen van Lijken naar het kerkhof. Diegenen, welke van oudscher de gemelde Dijk hebben onderhouden, bestaan zoo wij meenen meest uit Drentsche ingezetenen, welke genoemden Dijk of Pad voor het grootste gedeelte geheel laten verwaarloozen. Ja, sommigen zoo men vermoed geheel van denzelven willen onttrekken. Niet twijfelende of U Ed. zult aan ons verzoek kunnen voldoen om zoveel mogelijk alle vanorde en verkeerdheden uit de Gemeente weg te ruimen. Uw dw. dienaar De Kerkvoogden der Ned. Herv. Gemeente voornoemd, of namens dezelve, get. J.A. Huizing. Secretaris.

Uit dit schrijven kunnen wij opmaken, dat de doden uit het over de Reest in Drenthe gelegen deel van kerkelijk Avereest, per wagen over de doodenweg aan de noordwijde van de Reest werden gebracht tot de Wildenberg en vandaar over de Kerkdijk en het Kerkvonder gedragen moesten worden naar het kerkhof. De naoverplichten, ze waren de mensen in die jaren heilig en men zou er zich onder geen voorwaarde aan onttrekken, zelfs vete en vijandschap konden daar geen afbreuk aan doen. Toch was dit volbrengen van deze plichten, waar het betrof het dragen van de doden naar het kerkhof niet zo simpel en eenvoudig. De doodkisten in die jaren, ze waren gemaakt van zelfgezaagde eikenplanken. Zwaar en ruw afgewerkt, zonder enig handvat, waren ze slecht te hanteren. Het verplaarsen en dragen van zo'n onhandelbare blijkkist was een zwaar karwei. En wanneer wij thans het smalle Kerkpad en het nog smallere Kerkvonder achter de Kerk te Oud-Avereest bekijken, dan kunnen wij ons indenken, dat het daarover dragen van zo'n onhandelbare lijkkist "kerelswerk" was. Dit landelijke kerkpad, met daarin het rustieke vonder over de Reest, vroeger van zoveel belang voor de mensen uit de Drentsche gehuchten en boerderijen langs de noordzijde van de Reest, wordt thans maar weinig meer gebruikt. Toch is het een der mooiste plekjes in de gehele gemeente Avereest. In het jaar 1833 kwam er verandering in de algemene regelen van begraven te Avereest. In het begin van dat jaar, werd door de gemeente Ambt-Ommen, de nieuw aangelegde begraafplaats in de Mulderij in gebruik genomen. De doden van Dedemsvaart en enkele buurtschappen die in die tijd van de kerk Avereest bij de toen gestichte kerk te Dedemsvaart waren ingedeeld, werden op dit nieuwe kerkhof begraven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 641 Dit was niet bevorderlijk voor de inkomsten die de kerk te Avereest verkreeg van het begraven op het kerkhof bij de kerk. Het gevolg was, dat de Burgemeester van Avereest voor de Kerkvoogden van Avereest reclameerde bij Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. (Tot goed begrip der zaak, wil ik in herinnering brengen, dat in 1833 het grondgebied van de gemeente Avereest, ongeveer geheel gelegen was ten Westen van de Sponturfwijk en ten Westen van de Koloniewijk, zoals wij die thans kennen bij Beute aan de Langewijk. De Mulderij behoorde grotendeels tot de gemeente Ambt-Ommen). Gedeputeerde Staten berichten hierop o.m. terug; "om indien de opgedachte schade mocht bestaan, over eene vergoeding daarvan, door de oplegging eener som in eens ten behoeve van de eigenaren van het Kerkhof te Avereest, met het bestuur der gemeente het Ambt-Ommen in onderhandeling te treden". Het volgende schrijven van de Kerkvoogden van Avereest geeft een duidelijk beeld over deze zaak. Dit schrijven volgt hier in zijn geheel.

Avereest, den 14 October 1833. Ter beantwoording van Uw, Ed. gevraagde onderhandeling van den eersten October j.l. met het bestuur van het Ambt-Ommen der schade voor het vergrooten van het kerkhof te Avereest ingevolge het besluit van Gedeputeerde Staten der provincie Overijssel in d.d.18 September 1833, zoo meenden de Kerkvoogden onbevoegd te zijn tot die onderhandeling ingevolge het voornoemde besluit, want daarin zijn geen kerkvoogden genoemd, te meer daar zij ook geheel onbewust zijn van de bij dat besluit aangehaalde missive van den Burgemeester van Avereest, als ook van het Ambt-Ommen en daar komt nog bij, dat art. 4 van het reglement op het begraven, kerkvoogden geheel onbevoegd verklaard daar het opzigt en de verandering alleen aan het Gemeentebestuur is aanbevolen, evenwel vinden zij zich verpligt en van belang voor de kerkelijke gemeente te Avereest te moeten opgeven de aangewende kosten die men anders niet noodig had te besteden indien de begraafplaats door het Ambt-Ommen vriegtijdig genoeg was aangelegd, daar men in 1827 heeft moeten vergrooten en in 1830 nog andermaal een stuk grond heeft moeten aankoopen tot berging der lijken en dezelve meteen flink omzetten en daar het onderhoud van den grond meyt denzelven omheining zoo wel ten laste der gemeente blijft alsof daar voortaan lijken in begraven wierden en zij de voordeelen daarvan mist, zoo heeft men dan bij dezen berekend den aankoop van den Grond en het zetten van de glinten te doen taxeeren het jaarlijks onderhoud van de glinten en daarbij het in orde houden van die Graven evenwel na aftrek van die gelden welke betaald zijn van die lijken uit het Ambt-Ommen en is berekend dat de kerkelijke gemeente van Avereest tot schadevergoeding naar alle billijkheid zoude mogen genieten volgens besluit in eens de zom van twee honderd en vijtig gulden, die de Kerkvoogden van Avereest Uw Wel Edel Gestrenge op het eerbiedigste verzoeken om te willen zorgen dat de bovengenoemde som door het bestuur van het Ambt-Ommen aan den Kerkelijken ontvanger te Avereest worden ter hand gesteld. De Kerkvoogden van Avereest, Get. A.Westerhuis. Get. J. van der Haar. Aan den Burgemeester van Avereest.

Om deze schadeloosstelling van f 250 uitbetaald te krijgen, zagen ze zich zelf zeker niet tot in staat, waarom de Burgemeester van Avereest, Onno Zwier van Sandick als bemiddelaar werd aangezocht. Uit deze brief van de Kerkvoogden blijkt echter wel, hun grote eerbied bij hen verzoek, maar tevens, dat alkonden ze nu niet zo goed een dergelijk schrijven opstellen, althans voordragen bij het Gemeentebestuur van het Ambt-Ommen, de berekening van de gedachte schade die ze zouden ondervinden van de aanleg der nieuwe begraafplaats in de Mulderij, of zoals ze toen schreven, aan de Sponturfwijk hun goed was toevertrouwd. Alles werd er bij aangehaald om deze schade te bewijzen. De aanleg van een groter kerkhof in 1827 en in 1830, de omheining en het onderhoud daarvan, de veelbesproken glinten, alles werd genoemd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 642 Blijkbaar was de vergroting van het kerkhof te Avereest in 1827 en 1830 alléén maar nodig geweest voor de doden uit het Ambt-Ommen, de veenkolonie Dedemsvaart.Deze vergrotingen waren blijkbaar door de aanleg van het kerkhof aan de Sponturfwijk overbodig gewroden. Hoe zich deze kwestie tussen de Kerkelijke gemeente van Avereest en het Gemeentebestuur van het Ambt-Ommen verder heeft ontwikkeld heeft schrijver dezes niet gevonden. Ongeveer drie jaar later, op 1 Januari 1837 werd het grondgebied van Ambt-Ommen en Ambt-Hardenberg, het tegenwoordige Dedemsvaart ingedeeld bij de gemeente Avereest.Hierdoor kwam een geheel andere gemeentegrens tot stand, terwijl ook de oprichting van de kerkelijke gemeente te Dedemsvaart en de stichting van het kerkgebouw in 1834, het geheel zeer veel veranderde. De doden uit kerkelijk Dedemsvaart werden toen begraven op het kerkhof in de Mulderij, de begraafplaats in 1833 aangelegd door het Gemeentebestuur van het Ambt-Ommen. In 1851 bleek het kerkhof te Avereest nog eigendom te zijn van de kerkelijke gemeente, gewien het volgende schrijven,d.d. 31 December 1851 van de Kerkvoogden der Hervormde Gemeente te Avereest aan Burgemeester en Wethouders van Avereest. "Dat aangaande de grond waarop het tegenwoordige kerkgebouw te Avereest staat, die grond zoowel als het kerkgebouw zelve een wettig eigendom van de kerkelijke gemeente is; En dat nog eenige ingezetenen van ouds het regt van eenige grafplaatsen in dezelve hebben. Zoo is door kerkvoogden voornoemd besloten om de overige grond vervolgende tot grafplaatsen voor de kerkelijke ingezetenen te bestemmen op zoodanige wijze als zij zullen goedvinden". De inhoud van dit schrijven van 31 December 1851 staat zeer zeker in verband met de voorgenomen bouw van een nieuwe kerk te Avereest.Op 20 Maart 1852 is n.l.de eerste steen gelegd voor de tegenwoordige ker te Oud-Avereest. De oude kerk, staande op het kerkhof, (opde plaats waar thans het grafmonument van Jhr. Van Hemert staat) is na voltooiing der nieuwe ker afgebroken. Blijkbaar is het kerkhof daarna in eigendom overgegaan in handen van het Gemeentebestuur van Avereest. De Kerkvoogden van de Hervormde Gemeente hebben voor deze overdracht, de grond op het kerkhof verdeeld onder de kerkelijke ingezetenen. Een beeld van deze "verdeling" vindt men terug op het oudste gedeelte van het kerkhof, waar bepaalde stukjes grond in handen zijn, althans wat betreft het recht tot begraven, bij de oude familiestammen van het oude Avereest. Op 6 September 1853 deelt de Voorzitter aan de Raad der gemeente mede, dat Burgemeester en Wethouders ter plaatse een onderzoek hebben ingesteld naar de toestand van het kerkhof te Avereest. Naar aanleiding hiervan waren Burgemeester en Wethouders overgegaan tot de voorziening in de verwaarloosde toestand van het kerkhof. Tevens hadden zij gevolg gegeven aan het reeds vroeger te kennen gegeven verlangen van de Raad, door over te gaan tot het doen bouwen van een huisje tot berging van de doodbaar. Dit was het baarhuisje, hetwelk gestaan heeft bij de ingang van het oude gedeelte van het kerkhof. Het is in de dertiger jaren van 1900 afgebroken, terwijl toen een nieuw baarhuisje is gebouwd op een later aangelegd gedeelte van de begraafplaats. (Schrijver dezes is in het bezit van een foto van het oude baarhuisje van 1853). In verband met het bouwen van dit baarhuisje in 1853, heb ik mij afgevraagd, waar voordien de baar werd opgeborgen? Zeer waarschijnlijk was er in of bij de voormalige kerk op het kerkhof een bergplaats,waarin de baar ondergebracht was. Toen deze kerk in 1852 werd afgebroken, moest worden uitgezien naar een andere bergplaats voor de doodsbaar. Op 28 April 1859 besluit de Raad van Avereest aan de Gemeenteopzichter Bode op te dragen ten dienste van de begraafplaats te Avereest, 50 stuks eiken paaltjes te maken, om na genummerd te zijn, op de graven te plaatsen. Hiermede kregen de graven althans een nummer en was er van enige registratie sprake. Ook hieruit blijkt, dat de Burgerlijke gemeente het onderhoud en beheer van de begraafplaats aan zich getrokken had.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 643 Wanneer is de erste doorgraver te Avereest aangesteld en wie was deze functionaris? Twee vragen, die schrijver dezes niet juist kan beantwoorden. De eerste in de officiële stukken genoemde doodgraver, was H. van der Hulst. Hij wordt als zodanig genoemd in de vergadering van de Raad der gemeente op 30 Januari 1863. Hier wordt zijn jaarwedde geregeld en wordt bepaald, dat hij in de plaats van de bestaande veranderlijke beloningen een vaste jaarwedde zal ontvangen van f 30 per jaar, ingaande 1 Januari 1863, terwijl hem over het jaar 1862 een gratificatie van f 10 wordt toegekend. Op 19 Maart 1863 stelt de Raad de regten vast voor het begraven van lijken op de Burgelijke begraafplaatsen te Avereest, dus zowel voor de begraafplaats in de Mulderij als voor die te Avereest. (Oud-Avereest). Deze regeling luidde als volgt; 1e. Indien het overlijden binnen de gemeente Avereest plaats vindt of de overledene in die gemeente was wonende; 2e. voor een lijkvan iemand beneden de twee jaren oud, 50 cents. 3e. voor een lijk van iemand van twee jaren tot 16 jaren oud, 75 cents. 4e. voor een lijk van iemand boven de 16 jaren oud, f 1. 5e. Indien de overledene woonachtig was in een andere gemeente en buiten Avereest is komen te overlijden, zal het dubbele recht verschuldigd zijn. 6e. van de begrafenisrechten zijn vrijgesteld, de lijken van personen, die onderstand genoten en die, welker nagelaten erfgenamen of betrekkingen ter beoordeling van Burgemeester en Wethouders geen begrafenisrechten kunnen betalen. De doorgraver, Hendrik van der Hulst, verkreeg opzijn verzoek eervol ontslag uit zijn betrekking als doodgraver te Avereest en wordt in 1867 opgevolgd door Willem Nijboer, landbouwer te Avereest. Ook nijboer wordt op het reeds eerder genoemde salaris van f 30 per jaar aangesteld. De doodgraver van het kerkhof te Dedemsvaart (Mulderij)vraagt op 19 April 1873 verhooging van salaris, hiervoor aanvoerende, dat onderscheidene personen behorende tot de kerkelijke gemeente Avereest hun doden op de begraafplaats in de Mulderij doen begraven. Dit extra werk wilde hij gaarne beloond zien. Uit een ingesteld onderzoek over de jaren, 1870, 1871 en 1872 bleek dat er te Dedemsvaart waren begraven, 1870, 66, in 1871, 105 en in 1872, 89 doden, te Avereest, in 1870 14, in 1871, 21 en in 1872, 37 doden, op de Roomsch Katholieke begraafplaats, in 1870, 9 in 1871, 21 en in 1872, 14 doden, terwijl op de Israelitsche begraafplaats ieder daar een dode was begraven. De verhouding van de jaarwedden te Dedemsvaart en Avereest was, f 70 en f 30. Eeen en ander was voor de Raad aanleiding op het verzoek van de doodgraver te Dedemsvaart afwijzend te beschikken. Opvallend is het grote aantal overledenen in het jaar 1871. Vermoedelijk heeft er in dat jaar een ernstige ziekte geheerst. Het is eerst in 1888, op 29 Maart, dat ik weer iets vermeld heb gevonden over het kerkhof te Oud-Avereest, zoalks het toen werd genoemd. Op genoemde datum neemt de Raad met algemene stemmen aan, de benodigde grond aan te kopen ter uibreiding van de algemene begraafplaats te Oud-Avereest. Benoemd tot leden der commissie om daartoe met de landbouwer E. Weertijes te Oud-Avereest in onderhandeling te treden, R.W. ten Kate, A. de Koninh en W.Weide. Op 30 April 1888 brengt de genoemde commissie verslag uit en deelt zij mede, dat de landbouwer Evert Weertjes genegen is grond te verkopen voor de uitbreiding der begraafplaats tegen f 950 de hectare. De commissie wordt gevraagd zich met de aankoopvan de benodigde grond te belasten. In de vergadering op24 September 1888 deelt de Voorzitter mede, dat aangekocht zal worden voor uitbreiding van de langemeene begraafplaats te Oud-Avereest van Evert Weertjes, 0.22.90 HA. en van Jan Weertjes, 0.01.00 HA. tegen de prijs van f 950 de HA. Op 19 Augustus 1889 wordt door de Raad gesproken over een inrijpoort op de Algemeene begraafplaats. Was dit voor de begraafplaats in de Mulderij of voor die te Oud-Avereest? Een naam wordt niet genoemd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 644 Er waren overgelegd twee teekeningen met opgaven van kosten, en wel van de smid J. Varwijk te Dedemsvaart voor f 150 en een van de smid A. Wanningen te Oud-Avereest voor f 140. De Raad vondt deze bedragen te hoog, waarop het raadslid B.Berends Jnr. aanbod, dat hij een solide poort kon aankopen voor f 36. Hiertoe werd toen besloten. Op 26 April 1891 overleed te Avereest de doodgraver Willem Nijboer. In zijn plaats werd benoemd, Jan van den Berg, arbeider, wonende aanvankelijk achter de schoolte Oud-Avereest, later aan de weg te Oud-Avereest, nabij de weg naar het Westerhuizingerveld. Genoemde van den Berg, was tevens wegwerker op de straatweg van Balkbrug, door Oud-Avereest tot aan het kruispunt in de Stapel. In 1912 werd kaaarwedde va van den Berg verhoogd tot f 50 per jaar, met voorbehoud, dat de jaarlijkse gratificatie van f 5 niet meer zou worden uitgekeerd. Jan van den Berg, bij de ouderen nog wel bekend, is lange jaren de doorgraver geweest te Oud-Avereest. Met ingang van 1 Mei 1916 werd hem eervol ontslag verleend. Als zijn opvolger werd benoemd, Hendrik de Olde, die tot 1 Mei 1953 de functie van doodgraver te Oud-Avereest heeft bekleed, dus over een tijdvak van 37 jaren. Wegens gebrek aan belangstellingvoor de betrekking van doodgraver te Oud-Avereest is in deze vacature niet voorzien en is enige jaren daarin voorzien door de doodgraver van Dedemsvaart, de Heer Sieger. Op 4 September 1917 besluit de Raad van Jan Weertjes te Oud-Avereest voor vergroting van de algemene begraafplaats aan te kopen, het zuidelijke deel van het kadastrale perceel Sectie F, no. 1692 dezer gemeente, ter grootte van 30 aren, voor een prijs berekend naar f 1900 per HA.onder verplichting van de verkoper om gratis het voor ophoging benodigde zand ter beschikking der gemeente te stellen. Met nog te vermelden, de uitbreiding van de begraafplaats aan de oostezijde, wil ik dit gedeelte over het "Kerkhof te Avereest" zoals het oorspronkelijk werd genoemd, besluiten.

De m uld e rij De d e m svaart. Bestaat het kerkhof te Avereest reeds eeuwenlang, de begraafplaats te Dedemsvaart, het "oude kerkhof" in de Mulderij, zoals men tegenwoordig zegt, is van veel jongere datum. Immeers, voor dat de Dedemsvaart werd gegraven was hier geen bewoning en was er geen behoefte aan een laatste rustplaats voor de doden. De opkomst van de veenkolonie Dedemsvaart, de steeds toenemende bewoning dezer streek, deed naast veel andere zaken ook de noodzaak ontstaan, dat er een begraafplaats noest komen. In afwijking van het gebruik in die tijden, om de begraafplaats aan te leggen bij de kerk, werd deze te Dedemsvaart aangelegd, niet bij de in 1834 in gebruik genomen kerk aan de Hoofdvaart. Welke overwegingen hierbij hebben gegolden heb ik niet gevonden. Mogelijk heeft de ligging van de kerk in de kom van de gemeente en de minder geschiktheid van de veengrond om de kerk, de toemalige vroede vaderen van het Ombt-Ommen doen besluiten, de begraafplaats voor de mensen van Dedemsvaart aan te leggen in de Mulderij. Nu kan men nog aanvoren, dat de begraafplaats er reeds in 1833 was, dus één jaar voor de kerk, maar ik wil toch aannemen, dat in 1833 deze kerkbouw wel al in overweging was. En toen, in 1833, heeft zich het eigenaardige geval voorgedaan, dat het Gemeentebestuur van het Ambt-Ommen, deze begraafplaats per abuis heeft aangelegd op het grondgebied van de toenmalige gemeente Avereest. Blijkbaar waren de gemeentegrenzen in die jaren niet zo goed beschreven, aangegeven en bekend. Het was immers woeste grond, waar de natuurlijke grenzen, zoals b.v. de Reest ontbraken. Zo kon het gebeuren, dat het Gemeentebestuur van het Ambt-Ommen in het begin van 1833 de beraagplaats in de Mulderij had aangelegd in de gemeente Avereest. Hierdoor ontstonden verwikkelingen en correspondentie tussen beide gemeentebesturen onderling met uiteindelijk beroep op Gedeputeerde Staten van Overijssel. Hierover het onderstaande;

1e. Afdeeling

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 645 no. 1852/1360. Zwolle, den 18 September 1833. Begraafplaats onder de gemeente AVEREEST. De Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel; Gelezen een missive van den Buegemeester van Avereest, van den 16 Juli j.l.zich daarbij beklagende, dat door het Gemeentebestuur van het Ambt-Ommen bij de Sponturfwijk onder Avereest eene begraafplaats was aangelegd en verzoekende dat hetzelve als in een vreemde gemeente gelegen onbestaanbaar worde verklaard. Gezien het bericht van den Burgemeester van het Ambt-Ommen van den 30 daaraanvolgende en het nader berigt van den Burgemeester van Avereest van de eerste dezer; Overwegende, dat de bedoelde begraafplaats, hoewel aan de grenzen, doch binnen de gemeente Avereest gelegen, is aangelegd op eene geschikte en voor de ingezetenen aldaar zeer gerieflijke plaats, met een houten hek is omringt, en daarvoor door het Gemeentebestuur van het Ambt-Ommen, in den waan verkeerende, dat hetzelve binnen dezelfs gemeente was begrepen, een reglement is vastgesteld, hetwelk bij ons besluit van den 20 Maart j.l. no. 375 is goedgekeurd. Dat het hebben van een begraafplaats buiten de grenzen der gemeente niet strijdig is met de algemeene verordereningen daaromtrent, evenmin als het reglement voor het begraven van lijken in de gemeente Avereest, geodgekeurs bij ons opgemeld besluit en ook verschillende gemeenten binnen deze Provincie zich in een diergelijk geval bevinden. Dat daadoor geenszins het toezigt en de policie wordt weggenomen welke bij de wet van 23 prairial, 12e. jaar (9e maand, of grasmaand van 20 Mei tot 18 Juni van de Republikeinse Kalender) aan de plaastelijke autoriteiten over de ter aardebestelling van lijken is aanbevolen. Dat evenwel overeenkomstig de beginselen voor den Koning omtrent den aanleg van nieuwe begraafplaatsen vastgesteld en vermeld in het Provinciaal Blad, no.26 van 1830, het geval zoude kunnen bestaan, dat het kerkhof te Avereest vroeger voor meerdere lijken vergroot zijnde, door de daarstelling der nieuwe begraafplaats schade leed. Hebben goedgevonden: In het verzoek van de Burgemeester van Avereest te difficulteren (er de zwarigheid, de moeilijkheid van inziende), met aanschrijving echter, om indien de opgedachte schade mogt bestaan; over eene vergoeding daarvan door oplegging eener som in eens ten behoeve van de eigenaren van het kerkhof te Avereest, met het bestuur der gemeente het Ambt-Ommen in onderhandeling te treden. En zullen afschriften dezes worden gezonden aan den Burgemeester van Avereest en van het Ambt-Ommen tot informatie en narigt. De Gedeputeerde Staten voornoemd, get. ter Perlkwijk. Vz. Ter ordonnancie van dezelve. get.J.A.Sandberg, fg. Gr. Aan den Heer Burgemeester Van Avereest.

Over deze schadeloosstelling door het Gemeentebestuur van het Ambt-Ommen aan de Kerkvoogden van Avereest, als eigenaren van het kerkhof te Avereest is een en ander vermeld op baldz.7 en 8 van dit artikel. Bij de indeling van Dedemsvaart, het grondgebied van de gemeente het Ambt-Ommen, bij de gemeente Avereest op 1 Januari 1837 was deze kwestie meteen opgelost. Het kerkhof in de Mulderij kwam toen in beheer bij de burgerlijke gemeente Avereest. Reeds in de eerste vergadering van de Raad der gemeente Avereest, nadat het kerkhof aan de gemeente was gekomen, op 6 Januari 1837 heeft er al een bespreking over plaats. Er bestond ten opzichte van dit kerkhof een reglement, daterende 21 Februari 1833 van de gemeente het Ambt-Ommen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 646 De Raad besluit die reglement te confirmeren (bevestigen) en de aanwezige doodgraver in zijn functie te handhaven. Het is schrijver dezes niet gelukt de naam van deze functionaris op te sporen. De assessor Frederik Boterman werd verzocht zich met de geldelijke administratie van het kerkhof te belasten, waarvan bij jaarlijks op 1 Januari aan den Raad rekening en verantwoording moest doen. Evenwel schijnt de Heer Boterman bezwaar gehad te hebben tegen het bekleden van deze functie, althans reeds in de volgende vergadering van de Raad op 16 Januari 1837 stelt hij voor, dat de assessor M.I. Kruizinga zich met de administratie van het kerkhof aan de Sponturfwijk zoals het toen werd genoemd, te belasten.

Het door de gemeente het Ambt-Ommen aangelegde kerkhof schijnt niet zo bijzonder groot te zijn geweest. In de vergadering van de Raad op 22 Januari 1838 wordt reeds gesproken over vergrooting van het kerkhof. Ook blijkt uit het verhandelde in deze vergadering, dat de grond, waarop het kerkhof was aangelegd eigendom was van een particulier persoon en niet van de gemeente. Aan de President (Burgemeester) wordt opgedragen te trachten het kerkhof op de geschikste wijze in eigendom aan de gemeente te doen overgaan. Verder besluit men het kerkhof met een behoorlijke rikking te omringen en daarbuiten een zingel met dennen te poten. Aan de assessor Boterman wordt opgedragen te zorgen dat er goede towen komen en dat er een doorbaar wordt gemaakt. Uit dit alles blijkt wel, dat het in de eerste jaren wel een zeer primitieve toestand was op het kerkhof aan de Sponturfwijk. Geen draagbaar om de lijkkist naar het graf te dragen en geen touwen om de kist in het graf neer te laten. Men vraagt zich dan ook af, hoe in die tijd een kist in het graf geplaatst werd. Mogelijk moesten de buren van de overledene zelf wel voor touwen zorgen om de kist in de groeve meer te laten. Op de gemeentebegroting voor 1839, vinden wij voor het eerst een post van f 75 onder vermelding "dewijl het kerkhof voorwendige reparatien behoeft". De opgedragen aankoop van het kerkhof is door Burgemeester van Dedem tot een goed einde gebracht. In de vergadering van de Raad van 29 Augustus 1839 deelt hij de Raad mede, dat de eigenaar, de Heer Heere toegestemd had tot verkoop van het kerkhof voor f 150. Hierna wordt tot de koop besloten en zo werd de gemeente Avereest eigenaar van de kerkhofgrond aan de Sponturfwijk. Wie was nu die Heer Heere? Het was een in deze streken onbekende naam. De Heer Jan Heere was een koopman te Amsterdam. Hij bezat uitgestrekte veengronden te Dedemsvaart.Te samen met Baron Willem Jan van Dedem werden ze eigenaren van het kanaal "de Dedemsvaart" met aanverwante wijken, door aankoop van het Rijk op 16 Augustus 1828. Genoemde Heer Heere heeft gewoond in het latere provinciehuis te Balkbrug, voor enkele jaren afgebroekn. Op 30 December 1847 tekende Burgemeester Coenraad Willem, Baron van Dedem het register van eigen graven van het kerkhof aan de Sponturfwijk, later in gebruik op de secretarie der gemeente Avereest. Tevens werd op dezelfde datum, 29 Augustus 1839, tot doodgraver benoemd Hendrik ter Haar, daglooner te Dedemsvaart. Dit is de eerste doodgraver die ik als zodanig heb gevonden. Of er na de van Ambt-Ommen overgenomen doodgraver nog anderen zijn geweest kan ik niet vermelden. Op 4 December 1851 ging Baron C.W.van Dedem, Avereest als Burgemeester verlaten. Op 6 Februari 1852 wordt in de Raad een schrijven behandeld van Baron van Dedem, geleidende de rekening en verantwoording van onvang- en uitgaaf der begraafplaats van 1843 tot December 1851, sluitende met een batig saldo van f 434,10, welke gelden na accoordbevinding ter beschikking van het Gemeentebestuur worden gesteld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 647 Hieruit blijkt dat Burgemeester van Dedem de administratie van het kerkhof op voordelige wijze had gevoerd. Een bedrag van f 434,10 was in die jaren een niet onbelangrijke som geld. Hoelang de doorgraver Hendirk ter Haar, als zodanig heeft gefungeerd is niet bekend. Lange jaren is het niet geweest, want 11 September 1851 vraagt de doodgraver T. Hollander verhoging van zijn jaarwedde als doodgraver te Dedemsvaart. In 1856 vraagt genoemde Hollander om een tolage van 50 centen in de week voor het onderhoud van de begraafplaats. De Raad besluit hem een toelage van f 10Æs jaars te bieden mits hij zich verbond om de begraafplaats steeds in goede toestand te houden. In 1863 krijgen de doodgravers een verhooging van hen jaarwedde en wordt deze gebracht op f 70 voor de Mulderij en op f 30 voor Avereest. Verder wordt besloten om de doodgraver, A. Takken (Mulderij) en H. van der Hulst (Avereest) over 1862 een gratificatie van respectievelijk f 15 en f 10 te verlenen. (Men werkte in die jaren niet met hoge bedragen). Uit een en ander blijkt, dat A. Takken de opvolger is geweest van de reeds eerder genoemde T.Hollander. Op 11 Mei 1867 wordt benoemd tot doodgraver op de Burgelijke begraafplaats te Dedemsvaart, Harm Zanting, arbeider, aldaar, op een jaarwedde van f 70. Genoemde Zanting krijgt op zijn verzoek op 1 November 1873 eervol ontslag als doodgraver in de Mulderij. In zijn plaats werd met ingang van dezelve datum benoemd, Hessel Leveling, arbeider te Dedemsvaart.Leveling is slechts krote tijd doodgraver geweest. Op 7 November 1876 is hij in deze gemeente overleden. Voor zijn overlijden had hij verzocht om begraven te mogen worden in het vak "eigen graven" in de Mulderij. Zijn weduwe was evenwel onbemiddeld om de hieraan verbonden kosten te betalen. Burgemeester en Wethouders stelden daarom aan de Raad voor, haar de jaarwedde van wijlen haar echtgenooot tot 1 Januari 1877 uit te betalen en haar van de betaling der belasting voor een eigen graf brij te stellen, hetgeen door de Raad werd goedgevonden. Uit alles ziet men, dat de sociale toestanden in die jaren zo geheelanders waren, dan thans (1965). In de plaats van Leveling wordt per 14 November 1876 benoemde tot doodgraver op de begraafplaats in de Mulderij, Wolter Drenth, arbeider te Avereest. Wolter Drenth is maar korte tijd doodgraver geweest, want 5 maanden later, wordt op 10 April 1877 als goodgraver benoemd, A. Rientjes, arbeider te Avereest op een jaarwedde van f 100. In de vergadering van de Raad op 31 December 1887 wordt wegens het overlijden van A. Tientjes tot doorgraver in de Mulderij aangesteld, Albert Strijker, arbeider te Avereest, eveneens op een jaarwedde van f 100. In verband met de aanleg van een nieuwe begraafplaats in het Achterveld (thans genoemd Noord-Stegeren) besloot de Raad in zijn vergadering op 30 April 1907, o.m.; "Met ingang van 1 Juli 1907 alle, in het gedeelte Dedemsvaart der gemeente plaats hebbende begravingen te doen geschieden op de lagemene begraafplaats in het Achterveld, met uitzondering alleen van die begraving- en waarvoor in een eigen graf met uitsluitend recht tot begraven voor onbepaalde tijd op de begraafplaats in de Mulderij nog grafruimte bestaat en de oude begraafplaats in de Mulderij onveranderd te laten, gelijk zij zich thans bevindt, daarin nimmer te ruimen en haar naar eisch te blijven onderhouden, geheel in voege als zulks tot nu toe het geval is geweest". Zo had men dan twee algemene begraafplaatsen te Dedemsvaart. Op zich zelf nu niet zo'n bojzonder feit, omdat uitbreiding van de bestaande begraafplaats minder goed mogelijk was, zoals dit te Oud-Avereest steeds wel het geval is geweest. Maar toch kwam door dit dubbele kerkhof al direct een klacht in de Raad en wel over een kleinigheid. Voor het nieuwe kerkhof in het Achterveld vond het toenmalige College van Burgemeester en Wethouders het niet nodig, dat een doodbaar werd aangeschaft. Bij de behandeling der begroting op 16 October 1907 werd gesproken over het feit, dat voor de begraafplaatsen in de Mulderij en in het Achterveld slechts één baar aanwezig was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 648 In voorkomende gevallen moet deze baar telkens getransporteerd worden van de ene naar de andere begraafplaats, terwijl het ook s gebeurd, dat de begrafenisstoet moest wachten, omdat de baar niet op tijd aangewezig was. Burgemeester en Wethouders antwoordden hierop; "De doodgraver heeft er zich reeds over bezwaard, doch vond bij Burgemeester en Wethouders een weinig geopend oor, Burgemeester en Wethouders vonden toch, dat met één baar kan worden volstaan en het volstrekt niet te veel gevergd was, de doodgraver daarmede op beide kerkhoven dienst te laten doen. Deze heeft daarvoor een hondenkar en een vlug lopend hondje, zelf pleegt hij zich niet te vermoeien. Als hij de kortste weg neemt door het Zwarte, behoeft nagenoeg niemand door het "momente mori" getroffen te worden. Zulks is de doodgraver bereids gezegd". Hierdoor kon men de "grote" uitgave voor een houten draaghaar uitsparen. De Raad ging echter niet akkoord met dit "hondenkarvervoer" en besloot tot aanschaffing van een tweede baar. De genoemde regeling was m.i.toch ook wel in strijd met de ernst en de plechtigheid welke bij een begraafnis mag worden verwacht. Ook al werd zo'n baar langs binnenwegen van de ene naar de andere begraafplaats vervoerd. In gedachten kunnen wij ons wel een voorstelling maken van een dergelijk vervoer, terwijl zoals gebeurde, de begrafensstoet bij de ingang stond te wachten, omdat de doodsbaar nog niet aanwezig was. De dragers en de uit de richting vanwaar het transport wordt verwacht. Na enige tijd wachten hoort men in de verte het ratelen van de hondekar, ten teken dat het "transport" in aantocht is. Het geluid van de van de ratelende wielen komt steeds naderbij, totdat het gespan door de laatste bocht in de weg komt en in het zicht van de wachtenden. En wat een verheffend gezicht? Een hondenkar en daar bovenop, de volgens Burgemeester en Wethouders zich niet gaarna vermoeiende doodgraver, die alle moeite doet de doodsbaar op de kar te houden en afkieperen te voorkomen. Voor de kar het bekende "vluglopende" hondje", door zijn baas op de kar aangemoedigd tot nog vlugger lopen met de woorden; "vort Kees, pak ze Kees!" en dergelijke tot meerdere spoed aanzettende woorden. Onder luid geblaf van de "vlugge" hond arriveerd men bij de begrafenisstoet. Het "pak ze Kees" van zijn baas, denkt het hondje kan nu in vervulling gaan en met een zijdelingse hap en beet naar de benen van de wachtende "glijdt" met trabsport voorbij de begrafenisstoet. Dan wordt het gespan door een krachtig "ho" van de doodgraver-hondenkargeleider tot stilstand gebracht. De kar met de hijgende, vlugge hond wordt ter zijde van de weg geplaatst en de baar wordt van de kar geladen. Daarna kan de begrafenis het normale verloop hebben. Een dergelijk tafereel kon zich nog afspelen in het jaar 1907 bij de begraafplaatsen in de Mulderij en het Achterveld. Waarmede ik het gedeelte over de begraafplaats in de Mulderij wil besluiten.

De b e g raafp laats in h e t ac h te rve ld , late r g e no e m d No o rd -Ste g e re n. De begraafplaats in de Mulderij raakte langzamerhand vol. Behalve de "eigen" graven konden er geen graven meer worden uitgegeven. In de vergadering op 26 Juli 1901 besluit de Raad met algemene stemmen tot aankoop van een stuk grond in het Achterveld van de Heer W.G. Scholtens,wonende op het z.g.n. Bergje, in deze gemeente voor de som van f 1600, welk stuk grond bestemd is tot de aanleg ener nieuwe begraafplaats. Met de aankoopvan deze grond, was de begraafplaats evenwel nog maar zo niet in orde. Het is eerst in de vergadering van 28 Februari 1905, dat door de Raad een Commissie wordt benoemd van drie leden, te weten de Heren, Balkema,Berends en van der Elst, welke Commissie de aanleg van de begraafplaats in het Achterweld zal voorbereiden. Met het instellen van een vlot verloop te hebben gehad, want op 17 Juli 1906 bericht de Commissie aan de Raad, dat de werkzaamheden tot aanleg van de nieuwe begraafplaats in het Achterveld thans tot zover zijn

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 649 gevorderd, dat tot aanschaffing van het daarvoor benodigde afsluithek met toebehoren en tot de bouw van een lijkenhuisje op die begraafplaats dient te worden overgegaan, waarvoor een bedrag van f 1600 wordt geraamd. In de vergadering van 30 April 1907 besluit de Raad de nieuwe algemene begraafplaats in het Achterveld met ingang van 1 Juli 1907 ten gebruike open te stellen. Met dit besluit had de gemeente drie algemene begraafplaatsen, flink en roijaal aangelegd, wel een heel verschil met de begraafplaats in en bij de kerk te Avereest in 1500 en daarna, toen enkele inwoners van het kerkdorp zelf nog voor de glinten om het kerkhof moesten zorgen. De begrafplaats in het Achterveld werd in korte jaren reeds te klein en moest enkele keren worden uitgebreid, door aankoop van omliggende gronden. De begraafplaats in het Achterveld heeft ook zijn doodgravers gehad. Deze mensen waren tevens aangewezen als doodgraver voor het kerkhof in de Mulderij, wanneer daar nog eens iemand in een familiegraf moest worden begraven. Als zodanig wil ik noemen, de doorgraver oorspronkelijk alleen voor het kerkhof in de Mulderij, Albert Strijker en verder, Lambertus Kooij, Paul Schoemaker, Willem Meuleman, Derk Siegers en de tegenwoordige functionaris de Heer Strampel. Vooral Meuleman, die tevens als zodanig functioneerde op de Roomsch Katholieke begraafplaats, heeft een flinke staat van dienst gehad als doodgraver. Hij werd benoemd met ingang van 1 Januari 1918 op een jaarwedde van f 155. Hij werd op 5 Mei 1938 opgevolgd door Dirk Sieger. Waarmede ik dit gedeelte over de "jongste" begraafplaats te Avereest wil besluiten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 650 De Israe litisc h e b e g raafp laats. Voor enige jaren, toen ik de gegevens verzamelde voor dit artikel omstreeks 1955, kwam mij een legende ter ore over het bestaan van een Jodenkerkhof in het ver verleden aan de Reest te Geezenkamp, gemeente Zuidwolde. Bij sommige mensen was bij overlevering daarvan iets bekend. Men wist mij te vertellen, dat er vroeger een hoog gelegen stukje "wild" land had gelegen afkomstig van de oude familiestam "Moed" te Linde. In later jaren, toen alles daaromheen was veradnerd in gras- en bouwland, bleef dit stukje "wild", ongebruikt, liggen, net of hierin zoals met een kerkhof miet "geroerd" mocht worden. Pas in de laatste jaren is het meer in gebruik genomen. Het eigenaardige van dit stukje grond was, dat het vroeger vanuit de Reest met een boot kon worden bereikt. Weer anderen, ook oudere mensen, brachten dit stukje grond met de naam "Jodenkerkhof" in verband met het Jodenvonder over de Reest achter de Oosterhuis. Schrijver dezes heeft getracht in deze aangelegenheid meer aan de weet te komen. Ik heb mij daartoe gewend tot de toen 80 jarige Heer Tibben te Alteveer, een man die feitelijk zijn gehele leven in de buurtschap Geezenkamp heeft gewoond. Noch uit zijn jeugdjaren, noch bij overlevering was hem iets bekend van het begraven van Joden op het genoemde stukje grond. Als verklaring voor de naar "Jodenkerkhof" van dat perceeltje grond, zie hij het volgende; "Het was daar zo'n ruwe rommel, doornen, struiken en heide, dat men zei, het lijkt daar wel een jodenkerkhof". Dit laatste is een volksuitdurkking, waarmede evenwel niet gezegd wil worden,dat ieder jodenkerkhof een rommelig aanzien heeft. Tot zover de legende en de volksuitspraak over het Jodenkerkhof te Geezenkamp, onder Zuidwolde. Het eerst dat schrijver de naam Israëlitisch kerkhof in officiële stukken is tegengekomen is in een Tabel houdende opgave der kosten van begrafenissen, enz. d.d. 29 Augustus 1844, opgemaakt door Burgemeester Baron van Dedem te Avereest. In de kolom aanmerkingen las ik het volgende; "Binnen deze gemeente zijn twee kerkhoven voor de Gereformeerden, (Ned. Hervormden) en wel een op het zoogenaamde Oud-Avereest en eene aan de Dedemsvaart. Op het laatstgenoemde hebben de Israëlieten eene afzonderlijke ruimte". Hiermede is vastgelegd, dat de Joden toen hun doden ter aarde bestelden op het kerkhof in de Mulderij, op de begraafplaats van de gemeente, waar voor hen een apart stukje van het kerkhof was aangewezen. Later kwam ik nog tegen, reeds eerder vermeld, dat in de jaren 1870, 1871 en 1872 ieder jaar één Israëliet daar was begraven. Ook de joodse verpleegden van de bedelaarskolonie "de Ommerschans" werden bij overlijden in deze inrichting overgebracht naar de Israëlitische begraafplaats in de Mulderij. In de vergadering van de Raad der gemeente, op 25 November 1880, komt een adres in behandeling van F. Spier en anderen, om een eigen Israëlitische begraafplaats. Het stuk was evenwel niet gezegeld, zodat het terzijde werd gelegd. Blijkbaar is dit adres "op segel" herhaald, want later hadden de Israëlieten en eigen kerkhof op de algemene begraafplaats in de Mulderij. Gegevens hierover heb ik echter niet gevonden. Rest nog te vermelden, de Roomsch Katholieke begraafplaats bij de kerk aan de Langewijk te Dedemsvaart. Deze begraafplaats heeft m.i. een te eigen karakter, om hierover meer te vermelden. Waarmede ik het artikel over de begraafplaats in de gemeente Avereest wil besluiten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 651 Uit dit schrijven van Ged. Staten wil ik één zin nader belichten en wel, waar geschreven wordt; dat Zijn Ed. de glinten of omheining van het kerkhof te Avereest in een zeer verwaarloosde staat had bevonden, zodat hetzelve voor het vee toegankelijk en niet voegzaam was afgesloten. En dan denk ik daarbij aan het gebruik uit die vroegere jaren, uit de tijd toen Avereest nog, evenals in Drenthe het geval was, een marke, het gemeenschappelijke bezit van de markegenoten was. Hieraan ontleenden de markegenoten het recht, o.m. hun varkens vrijelijk te laten lopen op de gemeenschappelijke grond en onder de eikenbomen de eikels op te vreten. Wanneer deze varkens op het kerkhof zouden kunnen gaar woreten, zou dit lugubere gevolgen kunnen hebben. Alleen al daarvoor waren er goede glinten als omheining noodzakelijk. Schrijver dezes herinnert zich nog van het kerkhof in de Mulderij te Dedemsvaart, aangelegd in 1833 door het Gemeentebestuur van Ambt-Ommen (de Mulderij was in die tijd nog grondgebied van Ambt-Ommen) voor de in opkomst zijnde veenkolonie Dedemsvaart, dat dit met een flinke sloot was afgescheiden van het omliggende terrein. De hoofdingang was afgesloten met een ijzeren hek, terwijl voor de dagelijkse bezoekers van de begraafplaats een voetbrugje over de brede sloot was gelegd. Nu was het eigenaardige van zo'n brugje, dat het brugdek was gemaakt van smalle houten latten en ook wel van ijzeren staven, zodat een varken daar niet over kon lopen, omdat hij of zij met de poten tussen deze latten doorzakken zou. Meer bijgelovige mensen wilden vroeger zo'n brugdek zien als een middel om de duivel van het kerkhof te weren, omdat deze met zijn bokspoten ook tussen de latten of spijlen doorzakken zou.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 652 In verband met het vrijelijk laten lopen van de varkens, de zwijnen onder de eikenbomen van de marken, moet ik denken aan de zwijnenhoeder in het liedje van de verloren zoon, wat in mijn jeugd veel gezongen werd en wat ik hier wil weergeven wil. 1. Vader ik ga reizen. 4. EenÆge weken later. Geef mij geld en goed! Eerst in diepen nood. Ik Ga naar vreemde landen. Moest hij zwijnen hoeden. Ik vertrek met spoed. Voor een stukje brood. 2. Ik Wil niet langer blijven. 5. Endelijk keert hij weder. Ik Ga de wereld in. Naar zijn vader toe. Handel zal ik drijven. Sluit hem in zijn armen. Met een groot gewin. Kust hem blij te moe. 3. En de zoon ging reizen. 6. Vader ik heb gezondigd. Rijk voorzien van geld. Neemt me als zondaar aan. Had hij maar gedachtzaam Kinderen, als een vader Prijs daarop gesteld. Neemt een God ons aan. Aansluitende aan hetgeen op bladzijde 62 en 63 van dit artikel is vermeld over het eigendomsrecht van gedeelten van de begraafplaats te Avereest van onderscheidene eigenaren wonende binnen het kerkelijk gebied der kerk, heb ik uit het oudste register van de eigen grafruimten op de begraafplaats te Avereest de namen genoteerd van de oorspronkelijke eigenaren. Het betreft over het algemeen de van oudsher wonende geslachten van het oude Avereest. Hieronder de namen, waarbij schrijver een enkele toelichting heeft gegeven. 1. H.R. Stapel. Hier ligt begraven de oudere leden van de familie Roze uit de Stapel. 2. W.J. Stapel. In de volksmond "Jan Snuuken". De nakomelingen wonen op het Wildschutserve in de Stapel, precies over de grens van het kerkelijk gebied van de Kerk te Avereest. De oorspronkelijke boerderij, die afgebroken is stond nog wel op het gebied der kerk. 3. L. Westerhuis. 4. H.Prins. Dit was de familie Prins, wonende op de Kievitshaar.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 653 Een groot aantal nakomelingen woonde later op verschillende plaatsen in de gemeente Avereest. 5. W.L. Stapel. Dit was later de familie Schoonvelde-Stapel, wonende op de Boerderij "t Ende" in de Stapel. (het einde van de Stapel). 6. Erven E. Ten Oever. Dit is de familie ten Oever, omschreven in het artikel "Uit de buurtschap Groot-Oever". 7. J.Naarding. Dit was het heefd der school te Oud-Avereest vanaf het begin der gemeente Avereest. Hij en zijn vrouw, liggen begraven op het kerkhof te Avereest. 8. M. Hendriks ten Oever. Hier leggen begraven leden van de familieÆs M.Harms ten Oever, Hendrik Meilof ten Oever, Hilbert Meilof ten Oever, en verdere nakomelingen van deze familieÆs. In de buurtschap Groot-Oever staat op heden 1968, nog de oude boerderij, het stamhuis van de Meilhof ten Oevers. Het is een boerderij, gebouwd met het achtereinde naar de openbare weg, zoals men vroeger veelal bouwde, zulks met de bedoeling dat het voornaamste bij zo'n boerderij zich in dat achterhuis afspeelde. Dit is nog een boerderij met een ingebouwde banderdeur. De banderdeur waar de oogst werd binnengereden, maar waar ook de overleden op zo'n boerderij werden uitgedragen voor ze werden weggebracht naar hun laatste rustplaats. 9. G. en W. ten Oever. Deze familie woonde op Lutten-Oever in de boerderij voor enige jaren aangekocht door de Heer van Oeffelen, aanleg van verwarmingsinstallaties te Haarlem. 10. J.ten Kate Rzn. Dit was de stichter van de molen te Balkbrug in 1848. 11. J.ten Kate Rzn. En J.Naarding. De laatste was de bekende oud-onderwijzer van Oud-Avereest, vanuit het eerste begin der vorige eeuw. Jan Naarding, geboren te Zweeloo, 10 Mei 1800, gehuwd te Avereest, in de herbergkamer van de assessor Kruizinga te Balkbrug, op 23 November 1822, des voormiddags om 10 uur met Heiltje van der Haar, geboren 29 November 1798, dochter van Evert Jans van der Haar en Lubbigje Jans, landbouwers, wonende te Avereest. Jan Naarding en zijn vrouw, Heiltje van der Haar liggen begraven in deze grafruimte. De naam Heiltje leeft heden dage voort in de naam van een afstammelinge, Maria Heilena ten Kate, gehuwd met de Heer Dimmendaal. 12. R. en J. Huizing. Van de buurtschap den Huizen. 13. W. en E.ten Kate. Van de buurtschap den Kaat. 14. J.Spijker. De familie Spijker woonde oorspornkelijk te den Oosterhuis, later boerderij van J. Vogelzang Snr. Deze familie woonde en woont in de Mulderij. In deze grafruimte is begraven het echtpaar Wolter terHaar, de bekende oud-wethouder van Avereest en zijn vrouw Beertje Meesters.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 654 15. G. Vogelzang. Staat open in het register. Hierin is blijkbaar niet begraven. 16. H. Woltinge. Staat ook open. 17. de Erven J. Lubbers. Hierin ligt begraven de familie Roelofs. 18. J.D. Hein. Hierin ligt begraven de genoemde familie Hein en later ook nog het echtpaar Harm Linde-Lamberdiena Vredenberg. 19. Jan Westerhuis. Dit was de familie Westerhuis van Oud-Avereest. Nakomenlingen wonen thans (1969) nog op de boerderij, n.i. Bartus Westerhuis en zijn zoon Theele. 20. wed J.J.Rabbering. Deze familie schreef zich later ook wel Rabbinge. 21. G. de Koning. De bekende predikant van Avereest. 22. J.Aarsen. Deze woonde destijds in het perceel, thans hotel de Munnink. 23. Jhr. Mr. G.C. Junius van Hemert Woonde destijds opDalvoorde. Was lid van Ged. Staten. Een stukracht voor nieuwe werken, o.m. de verharde weg langs de Dedemsvaart, de aanleg van de stoomtramlijn Dedemsvaart-dorp û Dedemsvaart-Staatsspoor. 24. C.J.Hulzebos. 25. C.J.Hulzebosch. Dit was een onderdirecteur van de bedelaarskolonie de Ommerschans. Hierin ligt begraven een dochter van deze Hulzebosch, in werkelijkheid van Ledden Hulzebosch. 26. K.L.Veeningen. Wonende te Pieperij. 27. Het erve de Wildenberg onder Zuidwolde. Dit bestaat thans (1969) nog. 28. Bloemberg en Dijkman. Deze familieÆs woonden onder de gemeente Zuidwolde. Nakomenlingen van deze familieÆs wonen thans elders. Ter plaatse, aan de weg Bloemberg-Pieperij, woont er geen een meer. 29. R.P.Bloemberg. Een oud geslacht, woonde vroeger ter plaats waar thans de boerderij staat bewoond door de familie Tiemes.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 655 30. Geesenkamp. Dit was wel een der verst van de Kerk gelegen buurtschappen, later overgegaan bij de Kerk van Dedemsvaart. 31. Den Westerhuis. 32. Warner ten Kate. Winkelier te Balkbrug. Thans (1969) de Sparwinkel. 33. C.Losser. De echtgenote van Ds. Lindenhovuis. 34. Onbekend. Zerk zonder opschrift. Zeer waarschijnlijk Ds. Lindenhovius. 35. Wed.H.Huisman. fam.Huisman den Oosterhuis. 36. Wed. H. Huisman. 37. Wed. H.Huisman. 38. G.J.Akkerman. Lange jaren onderwijzer aan de school aan de Sponturfwijk. Woonde aan de Pol, woning thans bewoond door de wed. H. Prins-Mikken. In deze grafruimte liggen begraven genoemde G.J.Akkerman en zijn vrouw. 39. Jan de Jonge. Deze grafruimte is destijds overgenomen door meester Akkerman,waardoor het mogelijk werd, dat man en vrouw naast elkaar konden worden begraven. 40. Jan de Jonge. Niet vermeld wie daar is begraven. 41. Jan van Blanken. Niets ver vermeld. 42. Jan van Blanken. Niets verder vermelden. 43. G.R. Abegg. Niets meer vermelden. 44. Onbekende eigenaar. 45. Weduwe G. ten Oever. Lutten-Oever, Deze G. ten Oever was in zijn eijd raadslid van de gemeente Avereest. 46. Cornelis Timmerman. Benedenvaart. 47. Roelof Timmerman.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 656 Benedenvaart. 48. Roelof Timmerman Benedenvaart. 49. Pastoriegraf. 50. Pastoriegraf. 51. Pastoriegraf. Hierin zijn en zullen de leden van de familie 52. Pastoriegraf. Ds. Zoete worden begraven. 53. E.Smit en H. Weertjes. Wonende in de Wheem bij de Kerk. 54. Pastoriegraf. 55. Niets vermeld. 56. J.H. de Graaf. Verder niets vermeld. 57. G.B.van het Oever. Woonde tegenover de Rijksasiels aan de Ommerweg. 58. G.B.van het Oever. 59. G.B. van het Oever. 60. Fam ten Kate. Van den Westerhuis. 61. Fam. Ten Kate. Van den Westerhuis. 62. Joh. Katerberg. Woonde destijds te Balkbrug. Was timmerman, balkmeester voor de Provincie bij de Balkbrug, Brievengaarder, oa. in het perceel destijds afgebroken ten westen van het hotel de Munnink. 63. Joh, Katerberg. Voornoemd. 64. G.L.Buddenberg. Was destijds de smid van Balkbrug. Heeft aanvankelijk gewoond en zaak gehouden tussen de tegenwoordige Sparwinkel en het toenmalige kanaalde Dedemsvaart. 65. G.L Buddenberg. Deze is daar begraven op 28 Februari 1885, oud 86 jaren. 66.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 657 J. K. Engel. Hierin liggen begraven de familieÆs J.K.Engel, Albert Engel en de familie Nicolaas ten Kate, gehuwd met Hendrikje Engel. Deze laatste woonde De Haar 4. De familie Engel woonde destijds in de Maat. 67. J.K.Engel. 68. J.K.Engel. 69. J.K.Engel. 70. H. Smit. Deze familie woonde destijds op de Haar in de boerderij thans (1969) bewoond door Schoemaker. De zoon W.Smit woonde later aan de Benedenvaart, (boerderij Dunnink) en daarna aan de Meppelerweg (thans 1969, weduwe D. Bosch). 71. B.Katerberg. Bakker en winkelier te Oud-Avereest. Was gehuwd met Hendrikje Spijker,afkomstig uit de Mulderij. 72. R. Bouwhuis. Bewoners van de Kievitshaar en de Maat. 73. K.Vogelzang. 74. Tente en de Kiefte. Twee boerderijen onder Zuidwolde tegen het Reestenland aan, tegenover den Oosterhuis. 75. fam. Spijker. Mulderij. Vroeger zeker bewoners van "het Kleine- en het "Grote-Spieker", Zuidwolderstraat, onder Avereest. 76. J.J.Vogelzang. Vroeger in de tegenwoordige Mulderij, z.g. in "de Vogelzang" al reeds voor het graven van de Dedemsvaart een familie Vogelzang. Later woonden er in de omgeving verschillende familieÆs Vogelzang. 77. J.ten Kate Rzn. 78. Predikantengraf. Hier ligt begraven Ds.A.J. Grolman, overleden in 1955. 79. fam. Schotkamp. Een oude familie,vroeger wonende aan de Spontirfwijk tegenover de school. In deze grafruimte ligt begraven de familie Geijs-Takken. De Heer Geijs was lange jaren koster en voorzanger in de Kerk van Avereest en tevens onderwijzer te Balkbrug. 80. G.J.Bonthuis. Een familie, die vroeger woonachtig was te Dedemsvaart. 81. Geuchien ten Oever. Dit was een familie ten Oever, wonende te Bloemverg, aan de weg Bloemberg-Pieperij, gemeente Zuidwolde.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 658 Tot zover over het oudste begrafensregister van het kerkhof te Oud-Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 659 HOOFDSTUK XI

De g e m e e nte -o ntvang e r d e r g e m e e nte Ave re e st. Het oudste stuk in het archief der gemeente Avereest is een instructie, een opsomming van voorschriften voor de Gemeente-Ontvangers in de provincie Overijssel. Het is een schrijven van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel d.d. 1 Mei 1816, no. 3. In een tiental bepalingen wordt er in aangegeven hoe door de Ontvanger ten opzichte van de gemeente-rekening moest worden gehandeld, o.a.; 1e. De Gemeente-Ontvangers, welke aan deze Tafel comptabel zijn, zullen telken jare de Rekening van hunnen ontvang en uitgaaf over het vorige jaar aan het Gemeente-Bestuur moeten overgeven voor den eersten Juni. 2e. Deze rekeningen zullen nauwkeurig moeten worden ingerigt, volgens gearresteerd Model, zelfs wat de grootte van het Papier (klein Mediaan) betreft. 3e. Dezelve zullen moeten worden ingezonden in triplo, zullende een Exemplaar behoorlijk gezegeld zijn. 4e. De Rekening zalzoo in ontvangst als uitgaaf dezelve Posten moeten bevatten, als de staat van begrooting over hetzelfde jaar, en wel; a. enz"

Het nogal lijvige stuk eindigt hiermede; "En zal hier van bij extract dezes, aan de geconcerneerde Gemeentebesturen en Gemeente-Ontvangers worden kennis gegeven, met serieuse recommandatie aan laatstgemelde, om zich bij het opmaken hunner Rekeningen nauwkeurig naar dezer resolutie te gedragen, met intimatie, dat alle Posten van Uitgaaf, welke niet volgens de gegevene voorschriften mogten zijn geverificeerd, zonder conniventie doorgehaald en ten bijzonderen laste der Ontvangers gelaten zullen worden". De Gedeputeerde Staten voornoemd, get.Bentinck. ter ordonnantie van dezelve, get. W.S.van der Gronden.

Wie in de eerste jaren van het bestaan der gemeente Avereest als Ontvanger het geldelijke beheer gevoerd, heeft schrijver dezes niet gevonden. Het is wel gebleken, dat evenals dit met de Burgemeesters het geval was, ook de gemeente-Ontvanger voor de beide gemeenten Avereest en Nieuwleusen heeft gefungeerd. Aangezien over de eerste jaren van het bestaan der gemeente, 1818 tot 1833 hoegenaamde geen stukken zijn bewaard gebleven kan over dit tijdvak niets worden vermeld. Op 17 April 1833 schrijven Gedeputeerde Staten van Overijssel aan de Gemeentebesturen van Avereest en Nieuwleusen, dat ze een voordragt voor een aan te stellen Gemeente-Ontvanger tegemoet zien. Hierop werd het volgende antwoord verzonden;

Nieuwleusen, 29 April 1833. Aan de Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel. Volgaarne zouden de Burgemeester en Assessoren der gemeenten Nieuwleusen en Avereest voldoen aan den inhoud van U Groot Edel Achtbaren, aanschrijving, dato 17 dezer no. 812/553 1e. afd. zoo het niet bij nader onderzoek gebleken was, dat de Heer J.M. Sondag slechts voor eenige dagen zich zal genoodzaakt zien van deze gemeenten te moeten verwijderen, alsmede het zeer moeijlijk zoude zijn een geschikt persoon aan den Raad voor Gemeente-Ontvanger voor te dragen, zoo is het dat Burgemeester en Assessoren U Groot Edel Achtbaren in overweging geven genoemde Heer Sondag vooreerst door geen ander te doen vervangen.

De Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest, w.g. O.Z. van Sandick. w.g. B. Stolte, Assessor van Nieuwleisen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 660 Uit dit stuk zien wij, dat in 1833 de Heer J.M.Sondag, ontvanger was van de gemeenten Nieuwleusen en Avereest. Ook al doen Burgemeester en Assessoren in bovengenoemd schrijven uitkomen dat het zeer moeilijk is een geschikt persoon te vinden voor de betrekkning van Gemeente-Ontvanger, toch doen Gedeputeerde Staten in hun schrijven van 5 Juni 1833 aan de Gemeentebesturen van Avereest in Nieuwleusen duidelijk uitkomen, dat ze met de lopende gang van zaken geen genoegen nemen. Hun antwoord luidt woordelijk; "Gelezen een missive van Burgemeester en Assessoren der Gemeenten Nieuwleusen en Avereest, in dato 29 April 1833, enz. om vooralsmog den Heer J.M. Sondag, provisioneel aangestelden Gemeente-Ontvanger in die betrekking te continueeren, uit hoofde het zeer moeijlijk, zoo niet onmogelijk zoude zijn, een geschikt persoon tot Gemeente-Ontvanger voor te dragen". Gehoord het deswege gerapporteerde van Heeren Gecommitteerden van de Comptabiliteit der Gemeenten; Hebben goedgevonden aan de Besturen van de Gemeenten Avereest en Nieuwleusen te doen opmerken, dat de Heer J.M. Sondag uit hoofde zijner betrekking als Commies bij des Rijksbelastingen min geschikt voorkomt den post van Gemeente-Ontvanger langer te blijven waarnemen en derhalve eene voordragt zooals bedoeld is bij besluit dezer vergadering van den 17 April 1833, no. 533, alsnog wordt tegemoet gezien. Hieruit blijkt, dat de tijdelijke Gemeente-Ontvanger J.M. Sondag, tevens Commies was bij des Rijksbelastingen. Ondanks de bewering van Burgemeester en Assessoren, dat er geen geschikt persoon voor Gemeente-Ontvanger was aan te wijzen, melde zich toch een sollicitant aan. In de vergadering van de Raad op 13 December 1833 wordt er gedelibireerd over de sollicitatie van de Heer J. Harloff en besluit de Raad; "dat, zoo er al een vacature mogt zijn, de Heer J. Harloff in dat geval niet in aanmerking kan komen als wonende buiten deze gemeente, maar ook dat de post van Gemeente-Ontvanger tot hier toe door den Heer R.M. Sondag (thans R.M. en niet J.M.) zoodanig is waargenomen,dat er geene redenen hoegenaamd bestaan om genoemde Heer als Gemeente-Ontvanger van deze, zijne betrekking te ontslaan en wat betreft, het in het rekest aangevoerde, dat genoemde Ontvanger, als Rijksambtenaar ambulant zijnde, daartoe niet geschikt zoude zijn, dat het den Raad nimmer is voorgekomen, dat daardoor eenig hinder in de waarneming van dien post veroorzaakt is. Weshalve den Raad blijft persisteeren bij haar Besluit van 17 Juni l.l.en word de Heer Burgemeester verzocht een en ander ter kennis van den Heer Gouverneur te willen brengen. Ook de Raad der gemeente Nieuwleusen nam in zijn vergadering van 17 December 1833 een gelijkluidend besluit. Het antwoord van de Heer Gouverneur in de provincie Overijssel d.d.28 December 1833 op de besluiten van de raden der gemeente Avereest en Nieuwleusen liet aan duidelijkheid niets te wensen over en luidde als volgt; "Overwegende dat het aan de Gemeentenraden geenszins te beoordelen staat of een amtbenaar bij de actieve dienst van des Rijksmiddelen al of niet Gemeente-Ontvanger kan zijn;

Besluiten te bepalen; 1e. De Commies te voet der 1e klasse Sondag zal niet langer dan tot 1 Februari 1834 bij dien post, de betrekking van Gemeente-Ontvanger van Avereest en Nieuwleusen mogen waarnemen. 2e. De Gemeenteraden van Nieuwleusen en Avereest zullen voor den 15 Januari aanstaande op de voorgeschreven wijze eene voordragt van kandidaten tot vervulling der posten van Gemeente-Ontvanger opmaken en aan Heeren Gedeputeerde Staten inzenden. 3e. Afschriften van dit besluit te doen toekomen aan den Commies Sondag, aan den Gemeenteraad van Nieuwleusen en aan den Gemeenteraad van Avereest, respectievelijk tot informatie en uitvoering". De Raden der gemeenten Avereest en Nieuwleusen legden zich evenwel niet zonder meer bij de inhoud van genoemd schrijven van de Heer Gouverneur neer.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 661 In hun vergadering op 13 Januari 1834 wordt voor Avereest een Commissie benoemd, bestaande uit de Burgemeester en de leden van de Raad, de Heren M.I.Kruizinga en A. Th.Westerhuis, om aan Zijne Excellentie de Gouverneur voor te stellen, de moeijlijkheid die er in gelegen ligt om zoo zpoedig een geschikt persoon tot de waarneming van dien post voor te dragen, daar het belang der gemeente vordert, dat men hierin met beradenheid te werk ga, teneinde de Gemeente-inkomsten behoorlijk te verzekeren en de nog achterstallige Gemeenterekeningen eerst in behoorlijke orde mogen worden gebragt. Verder om een uitstel van 6 maanden te verzoeken om den Heer Sondag als Gemeente-Ontvanger te ontslaan. Het mocht allemaal niet baten. De Heer Gouverneur in de Provincie bleef op zijn standpunt staan en besloot; a. Te persisteren bij de beschikkingen van den 28 December l.l.en alzoo te bepalen, dat de Commies Sondag met 1 Februari 1834 zal moeten ophouden met de waarneming der bedoelde Gemeente-Ontvangsten, terwijl de Gemeente-raden zullen verpligt zijn, bij tijds voor de inzending der voordragten ter vervulling te zorgen. b. Afschrift van dit besluit te doen toekomen aan den Heer Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest, met uitnoodiging van deszelve inhoud te brengen ter kennis der Gemeenteraden van Nieuwleusen en Avereest en door denzelve te doen opvolgen". Er bleef het Gemeentebestuur van Avereest geen andere mogelijkheid over, dan tot het opmaken van een voordracht voor een nieuwe Gemeente-Ontvanger over te gaan en deze voordracht aan Gedeputeerde Staten van Overijssel in te zenden. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 22 Januari 1834 wordt over de personen op deze voordracht te plaatsen gestemd, met gevolg, dat Jan Everts van de Haar verkreeg 3 stemmen, Bannier, Rijksontvanger, 2, Egbert ten Kate 2, en Jan Willem Westerhuis 1 stem. Nog op den zelfden dag stuurde de Burgemeester van Avereest de volgende voordracht ter vervulling van de post van Gemeente-Ontvanger der gemeente Avereest aan Gedeputeerde Staten in; Jan van der Haar, landbouwer, M.I.A. Bannier, Rijksontvanger, E. ten Kate, landbouwer, en J.W. Westerhuis, landbouwer, allen wonende in de gemeente en de vereischten tot benoembaarheid bezittende. Gedeputeerde Staten namen naar aanleiding van deze voordracht, gehoord het deswege gerapporteerde van Heeren Gecommitteerden voor de Comptabiliteit der Gemeenten en gezien artikel 109 van he Reglement van Bestuur ten plattenlande, het volgende besluit; Hebben goegdevonden; 1e. Aan den interim fungerende Ontvanger der gemeente Avereest, den Heer M. Sondag als zoodanig honorabel ontslag te verleenen, behoudens het doen van rekening en verantwoording zijner gestie tot den 1e Januari 1834. 2e. Tot vervulling van den Post van Ontvanger der Gemeente op den Voet en wijze vermeld in het 9e en 10e Hoofdstuk van het reglement van bestuur ten plattenlande en op de nadere instructie gearresteerd bij besluit dezer vergadering van den 18 April 1832, (Prov. Blad no.71) te benoemen en tot wederopzeggens toe, bij deze aan te stellen den Heer M.I.A. Bannier, Rijksontvanger te Avereest, op het genot van een perceptie loon van alle gewone werkelijke Gemeente Ontvangsten, door deze Vergadering op daartoe te doene voordragt van den Raad, nader te bepalen en mits borgstelling doende ingevolge de Wet van 28 September 1816, no.7, Provinciaal Blad no. 40, en Staatsblad 1825, no. 54. 3e. Den Raad der Gemeente Avereest aan te schrijven, dadelijk na de beëdiging en in functie-stelling van den nieuw benoemden Ontvanger immers voor of op den 29 Februari aanstaande aan deze vergadering de noodige voordragt te doen tot regeling der door dien Ambtenaar te genieten perceptieloon en te doene borgstelling, als kunnende de deswege gedane voordragt tevens vervat in de bovenvermelde delibiratie van den Raad, niet worden geaggreëerd, (toegevoegd, plaatsvervangend) aangezien geene andere borgtogten van Comptabele Ambtenaren kunnen aangenomen worden, dan de zoodanige welke inschrijvingen op het Grootboek der werkelijke rentegevende Bationale schuld, of in verband op onroerende eigendommen worden gepresteerd. 4e enz.

In de daaropvolgende vergadering van de raad der gemeente Avereest wordt besloten, dat de nieuw

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 662 aangestelde Gemeente-Ontvanger een borgtogt dient te stellen van f 300, terwijl zijn salaris wordt vastgesteld op 4% collectloon. Hiermede had Avereest dan voor het eerste een voor vast aangestelde Ontvanger en niet zoals de vorige "provisioneel" aangesteld. Wel was het weer een Rijksambtenaar, met dit verschil, dat men hier een ambtenaar van de lagere rang, Commies bij des Rijksbelastingen had en men van toen af kreeg een Ontvanger van des Rijksbelastingen. De eerste kon geen genade vinden in de ogen van Gedeputeerde Staten, de tweede werd uit een voordracht van 4 personen door Gedeputeerde Staten aangewezen. Tot goed begrip, dient in het oog te worden gehouden,dat onder "Avereest" in die jaren nog werd verstaan, de oude gemeente, gelegen ongeveer ten westen van de Sponturfwijk, zonder de veenkolonie in wording "Dedemsvaart". Een gemeente van nog geen 900 zielen, zoals wel eens naar voren werd gebracht. De gemeente-rekening van die eerste jaren van het bestaan der gemeente zullen dan ook geen hoge bedragen hebben vermeld. Toch, al werkte men niet met zulke grote geldsommen, werd de rekening definitief gesloten met een batig saldo. Die bedroeg voor 1827, f 441,84, voor 1828 f 603,33 en voor 1829 f 603,62. De beroting voor het dienstjaar 1834 gaf een bedrag van f 3012,70 aan als inkomsten en voor uitgaven een bedrag van f 2984,21 zodat er een batig saldo van f 28,51. Door de bouw van een nieuwe school te den Oosterhuizen (Sponturfwijk) was het bedrag der uitgaven dat jaar bijzonder hoog. Bij een totaal aan uitgaven van f 2984,21, was een uitgave voor die school van f 1395. Waar de Gemeente- tevens Rijksontvanger Bannier oorspronkelijk heeft gewoond en kantoor gehouden heeft, heb ik niet kunnen nagaan. Mogelijk woonde Gemeente-Ontvanger van Avereest in laatstgenoemde gemeente een woning zoeken. Toen het hem niet gelukte om in de gemeente Avereest "een geschikt locaal te verlangen, tot het houden van kantoor", verzocht hij aan de Gouverneur in de Provincie, om zijn Bureau over te mogen brengen naar de gemeente het Ambt-Ommen, alwaar op een afstand van slechts dertig Ellen der grensscheiding eene allezins geschikte gelegenheid bestaat deszelfs kantoor te vestigen, door inhuring eener woning toebehorende aan Lammert Nijenhuis, gelegen aan de vaart, onder Ambt-Ommen voornoemd". Dit adres ging om advies naar de Arrondissements-Inspecteur der Belastingen te Deventer, (de Heer Bannier was in de eerste plaats Rijksontvanger en daarnaast Gemeente-Ontvanger) naar de Provinciale Inspecteur der Belastingen in die gewest en naar de Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest. Burgemeester Onno Zwier van Sandick antwoordde hierop; "dat er mijns bedenkens geen redenen bestaan om niet in het verzoek van de Ontvanger te treden, wijl de verplaatsing van het kantoor voor de ingezetenen niet alleen geen bezwaar of nadeel, maar zelfs voordeel en gerief zal opleveren". Ook de ander adviezen waren zeer gunstig, want op 6 Januari 1835 besluit de Gouverneur in de provincie Overijssel; "te bepalen, dat te rekenen vanaf den 10de dezer maand en tot nadere schikking toe, het kantoor van den Heer Ontvanger te Avereest zal worden gevestigd in de gemeente Ambt-Ommen, ter plaatse als door adressant is aangevraagd". Zo was den vanaf 10 Januari 1835 de woning en het kantoor van de Rijks- en tevens Gemeente-Ontvanger M.I.A. Bannier gevestigd in een huis gehuurd van Lammert Nijenhuis, staande aan de vaart op 30 meter van en over de grens Avereest-Ambt-Ommen in laatstgenoemde gemeente. Waar stond in 1835 dze woning van Lammert Nijenhuis? Waar was het punt, "30 ellen over de grens Avereest-Ambt-Ommen, aan de vaart? Het bevolkingsregister, beginnende in 1850 geeft hierop geen aanwijzing. Een kleine aanwijzing geeft de eerste kaart van het grondgebied van de gemeente Avereest, de kaart behorende bij het proces-verbaal van de grensbepaling van dat grondgebied, van die oude oorspronkelijke gemeente Avereest van voor 1837. En ook aan deze "figurative" schets heeft men nu ook nog niet alles, want zeer veel punten, die wij thans kennen bestonden toen nog niet.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 663 De tegenwoordige Hoofdvaart werd toen vanaf de tegenwoordige Langewijk genoemd "Arriër-Hoofdwijk", n.l. de wijk door het Arriërveld. De later zo genoemde Lange- of KruizingaÆs wijk, werd aanvankelijk de Hoofdvaart genoemd. In het bewuste jaar, 1835, liep de oostelijke grens van Avereest ongeveer van de Mulderij in zuidelijke richting tot de genoemde Arriër-Hoofdwijk tot een punt waar nu (1957) de molen aan de Hoofdvaart staat. Deze molen stond in de gemeente Ambt-Ommen. Hierna te rekenen, moeten wij het genoemde punt, 30 Ellen over de grens in het Ambt-Ommen, dus zoeken even ten oosten van de hoge brug in de Langewijk, nabij het molenvonder. Zo woonde dan de Ontvanger Bannier van de gemeente Avereest in de gemeente Ambt-Ommen. De Burgemeester van Avereest had hierover verklaard, dat er naar zijn mening alles voor en niets er tegen was, dat deze vestiging tot stand kwam. Evenwel een paar weken later, in de vergadering van de Raad op 14 Januari1835 werd gedelibireerd over het feit, dat de Gemeente-Ontvanger met vergunning van de Gouverneur in de Provincie buiten de gemeente mocht gaan wonen, maar dat het voor de kas der gemeente Avereest een bezwaar zoude opleveren, wanneer genoemde Ontvanger zijn gemeentelasten, de hoofdelijke omslag nu niet te Avereest zoude blijven voldoen, zoo verzoekt de Raad dat het de Heeren Gedeputeerde Staten zoude mogen behagen te bepalen, dat alhoewel buiten deze gemeente em bijzondere redenen wonende Gemeente-Ontvanger zijne belasting in deze gemeente zoude blijven voldoen, uit aanmerking dat hij in de voordelen derhalve ook in de lasten zoude delen. Op dezelfde datum, 14 Januari 1835, stuurde de Burgemeester een extract uit de notulen van de Raad der gemeente Avereest over deze kwestie aan de Gedeputeerde Staten der Provincie Overijssel te Zwolle. Gedeputeerde Staten antwoordden hierop; "Hebben goedgevonden; aan den Raad der gemeente Avereest te kennen te geven, dat daar bij art. 5 der wet van 4 October 1816 is bepaald, dat niemand, hetzij het gehele jaar of alles bijeen genomen, gedurende drie maanden van dien in de gemeente verblijf houdende, van het dragen in de plaatselijke omslagen ver schoond mag worden; hieruit dus volgt, dat om iemand in den Hoofdelijken Omslag te begrijpen, zoodanige ten minste drie maanden in het jaar in de gemeente verblijf moet houden. Dat de Rijksontvanger der gemeenten Avereest en Nieuwleusen, tevens met de ontvangsten der Gemeentelasten gechargeerd, met bewilliging van de bevoegde \utoriteit buiten de gemeente wonende en gedomicilieerd zijnde, derhalve op grond der aangehaalde wet, niet in den Hoofdelijken Omslag voor de gemeente Avereest kan worden betrokken". Uit dit alles blijkt wel, dat men in die jaren wel terdage op de kleintjes lette en men alles probeerde om de aanslag van de Gemeente- tevens Rijksontvanger, wonende in de gemeente het Ambt-Ommen in de gemeentekas van Avereest te krijgen. Op 12 Februari 1835, geven Ged. Staten van de provincie Overijssel aan het gemeentebestuur van Avereest bij onderstaand schrijven kennis van hun goedkeuring van de akte van borgtogt van de nieuwe Gemeente-Ontvanger. De Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel; Gelezen aan missive van den Burgemeester van Avereest in dato 6 Februari 1835, no. 74, bij welke aan deze vergadering ter viseering wordt ingezonden, de grosse der achte van borgtogt van den Heer M.I.A. Bannier, ter verzekering zijner rigtige administratie als plaatselijk ontvanger der gemeente gesteld; mitsgaders eene delibiratie van den Raad der gemeente van den 4 Februari 1935, bij welke de Raad verklaart, de gestelde borgtogt goed te keuren en aan te nemen alsmede, dat de Ontvanger ongehuwd en met geene voogdijschappen belast is. Gezien en geëxamineerd hebbende de opgemelde akte van borgtogt gepasseerd te Doesburg voor den Notaris W.C. Ketjen op den 24 April 1834 uit welken blijkt dat de Ontvanger ten behoeve van de Gemeente Avereest verbonden is, een in het grootboek der Nat. werkelijk rentegevende schuld ingeschreven kapitaal van f 500, enz". Werkte men in die eerste jaren van het bestaan der kleine gemeente Avereest niet met grote geldsbedragen, men had toch wlk jaar zoals reeds eerder vermeld, nog een batig saldo en wel over 1830, f 1086,32, 1831 f 1269,38, 1832 f 1012,07 en 1833 f 1354,86.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 664 Op 1 Januari 1837 wordt de oorspronkelijke gemeente Avereest door bijvoeging van een deel van de gemeenten het Ambt-Ommen en Ambt-Hardenbergh aanmerkelijk vergroot. In verband hiermede wordt het loon van de Gemeente-Ontvanger gebracht van 4 op 5% perceptieloon. (waarnemingsloon). Dit door de Raad genomen besluit in zijn vergadering van 5 April 1837, wordt bij besluit van Ged.Staten, d.d. 3 April (?) 1837 goedgekeurd en omschreven als volgt; "Hebben goedgevonden; De opgemelde voordragt van den Raad der gemeente Avereest te agreë Eren en dien ten gevolge naar aanleiding van het bepaalde bij art. 114 van het regelement van bestuur ten plattenlande, de jaarwedde door den Ontvanger der gemeente voortaan te genieten ingaande met dan 1e. Januari 1837 te bepalen op vijf ten honderd en alle gewone werkelijke gemeente-ontvangsten, zullende de kosten van druk of schrijflonen der kennisgevingen en eerste waarschuwingen aan de belastingschuldigen, van zegels voor des ontvangers rekeningen en registers, waaronder alleen verstaan worden kassaboeken, journalen en bijboeken met de tot dezelven behoorende zegels, ten laste van den Ontvanger worden getalen". De oud-ontvanger I.M. Sondag (toen wonende te Harlingen) die op 1 Februari 1834 als zoodanig ontslagen was, adresseerde in 1837 aan de Minister van Binnenlandsche Zaken, waarbij bleek, dat hij nog nimmer met de gemeenten Avereest en Nieuwleusen was afgewerkt. Het antwoord op dit adres, d.d.31 Mei 1837, luidde; "dat in het verzoek om het daarhenen te willen dirigeeren dat zijne pretensie hem van de genoemde gemeenten (Avereest en Nieuwleusen) zullende aankomen, ten spoedigste werde uitbetaald en de onder hem nog berustende stukken worden aangenomen", zoo las hetzelve is liggen de niet kan worden getreden, doch dat hij binnen den tijd van eene maand na dagteekening der dispositoÆs, verantwoording der ontvangsten en uitgaven over de maand Januari 1834 en het doen van behoorlijke overgaaf van de al nog onder hem berustende aarden, papieren, enz. zal behooren te doen, ten overstaan van de besturen der beide genoemde gemeenten". Hieruit blijkt, dat 3 jaren na het ontslag en vertrek uit de gemeente van de provisionele gemeente-ontvanger Sondag, de zaken betreffende zijn ontvangerschap nog niet waren geregeld en definitief afgewerkt. Uit het volgende schrijven van de Officier bij de Regtbank van eersten aanleg te Zwolle, d.d. 8 October 1837 blijkt, dat ook reeds onder de vorige Burgemeester Reinier Saris van der Gronden, (voor 1833) de zaken van de ontvanger Sondag niet naar behoren waren geregeld. Dit schrijven luidde als volgt; "De Deurwaarde bij het Vredegeregt in het kanton Zwolle wien ik over de door U Ed. tegen hem ingebragte klagte van geen gevolg te hebben gegeven aan de dwangbevelen door den ontvanger der registratie te Avereest tegen differente contribuabelen afgegeven, onderhouden heb, heeft mij, ter zijner verontschuldiging te kennen gegeven; Dat hij, tijdens de insuniatie der dwangbevelen bevonden had, dat verre weg de meeste contribuabelen in het bezit waren van kwitantiën voor het verschuldigde getekend door den voormaligen ontvanger Sondag dat hij hiervan kennis gegeven hebbende aan den ontvanger Bannier te Avereest, deze hem bij die gelegenheid gezegd had, niet verder voort te gaan en hij hem, deurwaarder wel nader zoude opgeven, wie hij zoude moeten vervolgen, terwijl hij hierover met dan gewezen Burgemeester van Avereest, de Heer Mr. R.S. van der Gronden in correspondentie zou treden. Dat hij vervolgens in het begin der corige maand den Heer van der Gronden zelve had gesproken, die hem gezegd had den Heer Bannier te zullen schrijven, hem voorstellende om met hem en den Heer Bannier bijeen te komen om te overwegen tegen wie de deurwaarder met de executie zoude moeten voortgaan. Dat deze bijeensomst echter tot dusverre nog geen plaats gevonden hebbende, dit de reden was waarom hij begrepen had, zonder vooraf nadere instructie'Æ bekomen te hebben, zijne werkzaamheden te moeten staken, zonder zich daarvoor een eenig plichtsverzuim te hebben schuldig gemaakt".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 665 Op 30 November 1843 wordt doot Gedeputeerde Staten goedgekeurd de borgtogt van den Gemeente-Ontvanger van Avereest, de Heer A.I.A.Bannier, groot f 500 (reëele waarde) waarvoor deze tegenoversteld een inschrijving op het Grootboek der werkelijke 2 1/2% rente gevende schuld, groot nominaal f 1000. Zoals reeds eerder vermeld, was de Gemeente-Ontvanger van Avereest en Nieuwleusen tevens Rijksontvanger. Door de verplaatsing als Rijksontvanger van Avereest naar Kampen was hij genoodzaakt eervol ontslag te vragen als Gemeente-Ontvanger. Hij vroeg dit aan bij Gedeputeerde Staten van Overijssel met ingang van 1 October 1846. Bij hun besluit van 24 December 1846 verlenen Ged.Staten aan den Heer Martinus Jan Alezander Bannier eervol ontslag uit deszelfs betrekking als ontvanger der gemeente Averees, voorbehouden de verantwoording en het doen van rekening over den dienst van 1845 en 1846 tot en met den 1e. October 1846. De Raad der gemeente Avereest maakt in zijn vergadering op5 September 1846 een voordracht op van 2 personen aan Ged. Staten voor benoeming van een nieuwe Gemeente-Ontvanger. In een schrijven, d.d. 24 September 1846 delen Ged. Staten aan de Raad mede, dat ze, "hebben goedgevonden; 1e. Aan den Raad der Gemeente Avereest bij afschrift dezer te doen opmerken; Dat het uit de voordragt van kandidaten niet blijkt, dat de eerst voorgedragene J.M.Harmans, aan het vereischte voldoet bij art. 3 litt. E van het reglement op het bestuur ten plattenlande voorgescgreven en dat de tweede kandedaat Jan Naarding in de termen van uitsluiting valt ingevolge art. 6 van genoemd reglement. 2e. Den Raad der genoemde gemeente uit te nodigen om voor den 1 October aanstaande een vernieuwde voordragt van kandidaten, de vereischten tot benoembaarheid bezittende, aan deze vergadering in te zenden". In de vergadering van 30 September 1846 maakt de Raad een nieuwe voordragt op voor de vacante plaats als Gemeente-Ontvanger. Op deze voordragt worden geplaatst no. 1 J. van der Haar en no.2, A. Hofelt. Naast deze voordragt werd door Berend Schutterop, (winkelier en bakker te Balkbrug in het perceel thans "De Munnink") en enige andere ingezetenen een adres gericht aan Gedeputeerde Staten waarin werd verzocht den Raad der gemeente te willen voorstellen om alsnog den nieuw benoemden Rijksontvanger voor te dragen voor Gemeente-Ontvanger. The gevolg van een en ander was, dat Gedeputeerde Staten bij besluit van 29 October 1846 hebben goedgevonden; "Aan den Raad der gemeente Avereest bij afschrift dezer te kennen te geven, dat dit Kollegie de vereeniging van de gemeente-ontvangst met die des Rijks, zoowel in het belang van de Gemeentekas, als in het belang van de ingezetenen achtende, de Raad uitnoodigd den Rijksontvanger bij eene suppletoire staat van kandidaten tot ontvanger der gemeente voor te dragen". Door het op korte termijn vertrekken van de Heer Bannier naar Kampen was het noodzakelijk dat in de vacature van Gemeente-Ontvanger tijdelijk, (voor de benoeming van een nieuwen ontvanger) werd voorzien waarom de Raad in zijn vergadering van 23 Oktober 1846 als tijdelijk ontvanger benoemd, de nieuwbenoemde Rijksontvanger Hamilton of Silvertonhill. Uiteindelijk is bij besluit van Ged. Staten, d.d. 19 November 1846 benoemd tot Gemeente-Ontvanger der Gemeente Avereest, de Rijks-Ontvanger Theodoor Christiaan Wilhelm Hamilton of Silvertonhill, geboren Halderen in Pruissen, 24 Januari 1804. De Rijksontvanger, tevens Ontvanger der gemeente, Hamilton of Silvertonhill heeft gewoond aan de Pol, wijk H no. 42, thans in 1957 (het jaar waarin schrijver deze gegevens heeft verzameld) bewoond door de familieÆs Roozeboom en Huzen. Ook zijn opvolger, de Rijksontvanger Warnaars woonde in dit perceel. (zie ook bijgaande foto). De Heer Hamilton of Silvertonhill is op 14 Februari 1857 op 54 jarige leeftijd overleden ten huize van zijn zoon, Willem Hamilton of Silvertonhill, landbouwer, wonende wijk G. no. 60.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 666 In het huis op deze weergegeven, woonde omstreeks 1850 en daarna de Rijksontvanger, tevens Gemeente-Ontvanger Theodoor Christiaan Wilhelm Hamilton of Silvertinhill.Ook zijn opvolger, de Heer Warnaars heeft hier enkele jaren gewoond. In verband met de aanleg van de nieuwe provinciale weg, vanag de Pol,noordelijk langs Dedemsvaart naar Slagharen en de aanleg van de daarnaast gelegen weg van de Pol naar de Sponturfwijk, wordt dit gebouw binnen korte tijd afgebroken.

In oude stukken wordt telkens gesproken van grenskantoren en grenskantoorhouders (gemeente-ambtenaren), namen die men haden ten dagen in de gemeente niet meer kent. In een schrijven, d.d. 7 Augustus 1847, omschrijft de Gemeente-Ontvanger deze Grenskantoren als volgt; "dat onder de benaming van Grenskantoren in de verschillende reglementen voorkomende alleen bedoeld wordt eenige personen, welke door het Wel Edel Achtbaar bestuur zullen worden aangewezen op geschikte plaatsen aan de grenzen der gemeente wonende, om van de in te voeren accijnsgoederen aan de Gemeentebelasting onderhevig de declaratie over te nemen tegen recu ten geleide der goederen naar binnen de gemeente. De noodzakelijkheid hiervan is onbetwistbaar daar de gemeente zoo uitgebreid zijnde en dus de onmogelijkheid bestaat vooraf bij den Gemeente-Ontvanger zelve kennis te geven, maar zonder deze aangifte te doen, de vrijheid gegeven tot aan het kantoor de goederen te vervoeren, dan blijft de weg tot sluiken open, daar onderweg de goederen bij de belanghebbenden kunnen geborgen worden, zonder dat er eene surveillance op is". Deze Grenskantoren en de Grenskantoorhouders stonden in zeer nauwe betrekking tot de Gemeente-Ontvanger. Zij hadden het niet gemakkelij, daar de nevenbetrekking als grenskantoorhouder geen volledig bestaan opleverde. Talrijk waren dan ook de verzoeken om loonsverhooging of om een gratificatie, van deze mensen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 667 Voor het verkrijgen van enig inzicht in het bestaan van deze grenskantoorhouders volgt hieronder één der vele verzoeken om loonsverhoging.

"Aan het Edel Achtb. bestuur der gemeente Avereest". geeft met den meesten eerbied te kennen, H. Segers, Grenskantoorhouder en plaatselijk Ambtenaar, alhier, dat hij bij dezen de vrijheid neemt bovengenoemd bestuur beleefdelijk te verzoeken in het aanstaande dienstjaar 1857 weder in zijn bijzonder bestaan gelieve te voorzien, aangezien het lopende dienstjaar geen verbetering in zijn tijdelijk bestaan heeft gebracht. Doordien dat de verhooging der opcenten op de hoofdsom van het Gedistilleerd door de aangrenzende gemeente Nieuwleusen niet is aangenomen zoo heeft de Requestrant gemeend in het belang der gemeente een groter waakzaamheid op de sluikhandel uit de bovengenoemde gemeente te moeten houden en zulks in de eerste plaats door het gedurig visiteren van Rij- en voortuigen der bij hem verdachte personen, waardoor hij zich in zijn beroep als kleermaker meer benijders als begunstigers heeft gemaakt. Dan getrouw aan Eed en pligt zal hij alles aanwenden wat zijns inziens in het belang der Gemeente zou kunnen strekken. En om in zijn eigen onderhoud te voorzien zoo isÆt dat hij Requestrant zich tot U Edel Achtbaren wend, met het Eerbiedig verzoek om verhooging van zijn bezoldiging, bij afwijzing hiervan om een gratificatie. Avereest, den 6 October 1856. het welk doende, get. H. Seger.

Zoals reeds vermeld werd bij besluit van Ged.Staten op 19 November 1846 tot Gemeente-Ontvanger dezer gemeente benoemd, T.C.W.Hamilton of Silvertonhill. Op 15 Juni 1848 schreven Gedeputeerde Staten aan den Raad der Gemeente Avereest, dat deze nog altijd geen gevolg had gegeven aan de aanschrijving van Ged. Staten betreffende de door de nieuwe Ontvanger te stellen borgtogt. De Raad werd verzocht voor den 24 ste Juni 1848 de reden op te geven waarom in verzuim is gebleven, terwijl voor 11 Juli 1848 de borgstelling moest zijn ingezonden. Uit de over deze kwestie gevoerde correspondentie blijkt, dat de Gemeente-Ontvanger zijn borgstelling wenst te doen in vaste goederen gelegen onder de gemeente Oldemarkt. Dat bij nader onderzoek beweerd werd, dat deze goederen ten behoeve van een derde waren bezwaard, Dat dit aan de Gemeente-Ontvanger niet bekend was en door dezen ten stelligste werd ontkend. Het onderzoek in deze kwestie, ingesteld door de notaris, de Heer van Marie te Oldemarkt was nog niet beëindigd. Uiteindelijk biedt de Ontvanger als borgtogt aan een stuk land, volgens zijn eigen opgave een waarde hebbende van f 1600, bezwaard met f 400, terwijl de te stellen borgtogt op f 800 is bepaald. Namens de Raad worden door de Burgemeester van Avereest op 1 September 1848 de noodige bescheiden aan Ged. Staten betreffende deze borgtogt ingezonden. Het blijkt echter, dat Ged.Staten met deze borgtogt niet accoord gingen, omdat het bewuste perceel grond, een stuk bouwland te Oldemarkt, in publieke verkoop door de borgsteller (Ontvanger) is aangekocht voor f 900, terwijl het bezwaard is met een bedrag van f 400. Bij schrijven van den 2e. December 1848 van Ged. Staten blijkt, dat de borgstelling van de Gemeente-Ontvanger van Avereest in orde is bevonden. De gestelde borgtogt bestond uit een perceel bouwland, gelegen te Oldemarkt, groot bijna 2 H.A., waarde f 1650, bezwaard met een hypotheek van f 400 en andere achterstallige schulden van f 200. Hiermede was, 2 jaar na de achterstelling de "borgtogt" van de Gemeente-Ontvanger Hamilton of Silvertonhill goedgekeurd. Een der belastingen welke nu ruim 100 jaar geleden vooral ten plattenlande van veel betekenis was, was de belasting op het "gemaal". In verband hiermede schreef de molenaar G.H.Varwijk te Avereest in 1848 aan Gedeputeerde Staten met verzoek, "dat, aangezien het kantoor van den Rijksontvanger (tevensGemeente-Ontvanger) te Avereest op

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 668 een uut afstands van zijn molen was verwijderd, deze zitdagen zou handen in de nabijheid van zijn molen of anders een "gekwalificeerde" zou stellen". Op 19 September 1848 berigten Burgemeester en Assessoren van Avereest hierover aan Gedeputeerde Staten; "dat onzes inziens gezegd verzoek een uitvloeisel is van de Kwalijkgezindheid tegen den Hr. Rijks-Ontvanger ten gevolge eener kleine twist tusschen Z. Ed. Gestr.en den molenaar Daalwijk, huurder van den molen van adressant. Wij zijn dus zoo vrij, daar wij overtuigd zijn, dat de Hr. Ontvanger al het mogelijke doet om de Ingezetenen en de Molenaars te gerieven, om in deze te adviseeren tot afwijzing van het gedaan verzoek bestaande onzes inziens erachtens niet de minste reden tot dezelfs inwilliging. Bij schrijven van 6 October 1848 berigten Burgemeester en Assessoren van Avereest aan Gedeputeerde Staten nogmaals over deze kwestie als volgt; "dat onzes inziens het belang der Ingezetenen niet vordert, dat overeenkomstig art. 57 der wet van 29 Maart 1833, stbl. No. 3, door de Rijks-Ontvanger een gedegeleerde in de nabijheid van de molen van Varwijk wordt gesteld". Ondanks deze twee,op het verzoek van Varwijk afwijzende adviezen van Burgemeester en Assessoren van Avereest, kreeg de adressant Varwijk toch zijn zin. Bij schrijven van 12 October 1848 schreven Gedeputeerde Staten aan het Gemeentebestuur van Avereest; "Overwegende, dat art. 57 van de wet van 19 Maart 1833, Stbl. No. 3, bepaaldelijk voorschrijft, dat daar waar de kantoren der Ontvangers meer dan een Nederlandsche Mijl van de Korenmolen verwijderd zijn, de Ontvangers of derzlever gedegeleerden verpligt zullen zijn, bepaalde zituren te houden; Hebben goedgevonden; Het Gemeentebestuur van Avereest bij afschrift dezer uit te nodigen om ten spoedigste aan deze vergadering eene voordragt in te zenden van de dagen en uren, waarop in het belang der ingezetenen, bij of in den omtrek van den molen van Varwijk door den Ontvanger of dezelfs gemachtigde zitting tot het afgeven van billetten zal moesten worden gehouden". Naar aanleiding van het bovenstaande berichten Burgemeester en Assessoren van Avereest op 21 October 1848 aan Ged. Staten; "hebben wij de eer als zituren van den Heer Rijks-Ontvanger alhier in de nabijheid van de korenmolen van G.H. varwijk voor te stellen. Vrijdag van iedere week, des voormiddags van 10 tot 12 ure, waardoor onzes insiens aan de behoefde der ingezetenen ten volle wordt voldaan". Hiermede was de kwestie Rijks- tevens Gemeente-Ontvanger Hamilton of Silvertonhill û Varwijk opgelost. De opbrengst van de belasting op het gedistilleerd, op het geslagt en op het gemaal bedroeg in die jaren een voor die tijd aanzienlijk bedrag. Voor het jaar 1849 was dit: 50 opcenten op de Rijksaccijns op het gemaal f 3520,00. 50 " " op het geslagt f 550,00. 100 " " op het gedistilleerd f 2224,43. 50 opcenten collecten op de dranken f 388,87. 50 " op het gemaal f 7,81. 50 " " op het geslagt f 138,55.

In de gemeente Avereest was nog altijd de betrekking van Rijks- en Gemeente-Ontvanger gecombineerd. Op grond van artikel 106 van de wet van 29 Juni 1851, regelende de samenstelling, inrigting en bevoegdheid van de gemeentebesturen kwam aan deze combinatie een einde en moest de Raad der gemeente overgaan tot het aanstellen van een Gemeente-Ontvanger, die alléén belast was met de uigaven en ontvangsten der gemeente en niet tevens was Rijks-Ontvanger zoals dit tot nu toe hier het geval was. Voor deze betrekking melden zich aan; J.M. Harmans, Roelof Oosting, Hermanus Daalwijk, Herman Visscher, E.B. Slot en de Rijksontvanger- tevens Gemeenteontvanger Hamilton of Silvertonhill.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 669 Door Burgemeester en Wethouders werd uit de genoemde sollicititanten op 21 November 1851 een tweetal aan de Raad der gemeente Avereest ter benoeming aanbevolen en wel; 1e. Jan Martijn Harmans, gedegeleerde op het Rijksontvangerskantoor te Avereest en 2e. Egbert Bruins Slot, bakker te Avereest. (Dedemsvaart). In de vergadering van de Raad op 28 November 1851 wordt no.1, de Heer Harmans met 7 van de 9 stemmen benoemd tot Gemeente-Ontvanger der gemeente Avereest. Op 8 December 1851 betuigt de nieuwbenoemde ontvanger Harmans zijn "verschuldigde dank" voor de benoeming. Aangaande de door hem te stellen borgtogt á f 1100 deelt hij mede, dat hem dat op het oogenblik niet wel gelegen komt. Hij geeft voorlopig als zijn borgen op, de wethouders B.Plomp Jnr. en H.A. Steenbergen en het raadslid, R.A. Kerkhoven, onder mededeeling dat hij primo Mei, eerstkomende de som van f 1100 op het Grootboek zal laten inschrijven. Dit voorstel van de Gemeente-Ontvanger Jarmens, borgstelling tot 1 Mei 1852, wordt door den Raad in zijn vergadering op 12 December 1851 goedgekeurd. Tevens wordt besloten, de ontvanger per 1 Januari 1852 in functie te laten treden. Een en ander wordt bij schrijven, d.d.18 December 1851 ter goedkeuring ingezonden aan Ged. Staten van de Provincie Overijssel. In hun schrijven van 24 December 1851 antwoorden Ged. Staten hierop o.m. "Overwegende dat de gemeente Avereest niet kan worden gerangschikt onder die, bedoeld in art 109, 4e. alinéa der Gemeentewet, dat op dien grond de goedkeuring van Gedeputeerde Staten niet kan worden verleend op het besluit van den Raad van Avereest, van 12 dezer welk besluit bovendien afwijkt van het bepaalde bij art.100 der wet; Hebben goedgevonden; 1e. Het besluit van den Raad van Avereest, d.d. 12 dezer maand, no.10 niet goed te keuren en daarvan bij afschrift dezer aan denzelven kennis te geven". Op 5 Januari 1851 deelt de Rijks-Ontvanger, ex Gemeente-Ontvanger Hamilton of Silvertonhill aan het Gemeentebestuur mede, dat hij de rekening en verantwoording met de daarbij behoorende bescheiden aan zijn opvolger had overgegeven, waarbij hij tevens aandringt op een spoedige verificatie. Het Gemeentebestuur bericht daarna nog aan den oud-Gemeente-Ontvanger Hamilton of Silvertonhill, dat volgens de voorschriften nog eerst de driemaandelijkse kasopneming moet plaats hebben. Op 8 Januari 1852 had deze kasopneming plaats. Naar aanleiding van deze kasopneming schreef het Gemeentebestuur aan Gedeputeerde Staten o.m.; "Het doet ons leed U Edel Groot Achtbaren ter dezer gelegenheid te moeten bemoeilijken met eene zaak, die wij gewenst hadden buiten de tussenkomst van U Ed. Gr. Achtb. tot effenheid te brengen, doch waartoe wij bij de overname der Gemeente-Ontvangst de onmogelijkheid hebben ondervonden". De zaak is deze; "Reeds lang bevreemdde het ons gedurige klachten te moeten hooren nopens den geldeloozen toestand der Gemeentekas, waardoor onderijzers en andere crediteuren sedert 1 Januari 1851 niets hadden kunnen ontvangen, eene omstandigheid die ons aanspoorde van onze bevoegdheid gebruik te maken om de kas van den Heer Gemeente-Ontvanger te verificeeren, hetwelk door ons gedaan werd den 27 November l.l. blijkens porces-verbaal, waarvan wij de eer hebben copie hierbij over te leggen en waarui blijkt er in kas was de som van f 1521,92. Wij moeten hierbij opmerken dat de Heer Gemeente-Ontvanger alvorens wij met de opneming waren aangevangen de opmerking maakte niet veel in de kas te zullen vinden; Dat hij na gedane opneming echter bevindende dat er in de kas moest zijn de som van f 1521,92, doch den Heer Ontvanger ons werd voorgelegd eene acceptatie of verklaring van de Heer Mr.C.W.van Dedem, houdende aan den Heer Ontvanger alsnog te moeten afdragen eene som van f 730,82 wegens bij hem ontvangen restitutie van verplegingskosten van elders armlastigen, welk stuk waarvan wij vroeger geen de minste kennis droegen door ons werd beschouwd als onwettig en geheel in srtijd met U Edel Groot Achtb. besluiten, waartoe onder anderen betrekkelijk was U Ed. Gr. A. besluit van den 28 Augustus 1851, 2e.afd.no.2533/1763,op grond waarvan wij dan ook betuigden, die verklaring niet als geldswaarde te kunnen aannemen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 670 Waarop de Heer Ontvanger aanmerkte, dat wanneer wij de Burgemeester niet vertrouwden ons voor die acceptatie geld zoude laten zien en toen ook werkelijk een zak met geld voor den dag haalde blijkens omschrijving der speciën bij opgemeld proces-verbaal. Na deze door ons gedane opneming zijn onmiddellijk de tractementen aan de onderwijzers uitbetaald benevens eenige andere uitgaven bewerkstelligd gezamenlijk tot een bedrag dat werkelijk in kas was, en dus met inbegrip van de acceptatie van den Heer van dedem. Bij de kasopneming van de 8ste deze gedaan, en daarop gevolgde overgaan, is ondanks de bij de vorige opneming gedane vertooning van muntspeciën door den Heer Ontvanger ons opnieuw voorgelegd de bewuste verklaring van den Heer van Dedem, doch ditmaal met de uitdrukkelijke ongezindheid daarvoor geld in de plaats geven. Op deze herhaalde verklaring dit stuk niet te kunnen en te mogen aannemen, heeft de Heer Ontvanger op ons verzoek een poging gedaan bij den Heer van Dedem om de acceptatie bij ZEd. tegen geld in te wisselen. Deze poging is vruchteloos geweest, blijkens missive van den Heer Hamilton, welke wij de eer hebben hierbij te voegen. Daar deze zaak, wat haren vorm betreft ons ongeregeld en onwettig voorkomt, maar ook buitendien wat haar wezen betreft ons toeschijnt strijdig te zijn met de gevoelens van U Ed. Gr.Achtb. omtrent de terugbetaling der pretentiën van den afgetreden Heer Burgemeester, nemen wij de vrijheid het gevoelen van U Ed. Gr. Achtb. hierover in te winnen. Burgemeester en Wethouders van Avereest, get. Plomp, ter ordonnantie, H.F. Deel.

Deze kwestie speelde zich juist af in het tijdvak tussen de ambtsperiode van Burgemeester van Dedem en die van de Heer Burgemeester H.F. Deel, vandaar de ondertekening door loco-Burgemeester, de Heer Plomp. Gedeputeerde Staten antwoordden op het genoemde schrijven; "Gelezen, enz...... hebben goedgevonden; De Raad te verzoeken om aan Gedeputeerde Staten te willen dienen van consideratiën omtrent de vraag; In hoeverre de Raad van oordeel is, dat er termen zijn om, met het oog op de veranderde positie, waarin de Heer van Dedem door zijn aftreding als Burgemeester van Avereest ten aanzien der gemeente verkeert, de voorwaarde gesteld bij litt. 1 van de resolutie dezer vergadering d.d. 11 September 1851, 2e. afdeling no. 2814/1917 op te heffen". Voor een goed begrip der toenmalige toestanden, heb ik hier opgenomen het zeer uitgevreide rapport van de commissie uit de Raad der gemeente Avereest, benoemd in zijn vergadering van 23 Januari 1852. "De Commissie heeft na onderzoek der aan hare beoordeling opgedragene zaak de eer aan de Raad voor te stellen en aan H.H.Gedeputeerde Staten in antwoord op de aan het hoofd dezer geciteerde missive te doen toekomen het volgende antwoord; In voldoening aan U Edel Groot AchtbareÆs aanschrijving van den 15 Januari j.l. 2e. afdeling, no. 121/90, hebben wij de Eer te berigten, dat na het rapport eener daartoe benoemde commissie te hebben vernomen, in de Raadsvergadering van heden is bepaald bij algemene stemmen U Edel Groot Achtbaren in Consideratiën te geven, of het in het eener regelmatige administratie wenschelijk kan wezen. Dat de Raad hare goedkeuring verleene aan de handelwijze van den Heer afgetreden Ontvanger, namelijk aan het Gemeentebestuur ter aanvulling van het batig saldo in kas te willen overleggen eener particuliere schuldbekentenis van den afgetreden Heer Burgemeester. Het onderhavige stuk van den Heer van dedem, dat de Heer Gemeente-Ontvanger thans bij de overgifte als waarde in kas wil beschouwd hebben, is vroeger altoos verzwegen blijkens Processen-Verbaal van kasopneming waarop nimmer van dat stuk is melding gemaakt en waarvan de Raad gevolgelijk altoos onkundig is geweest. Weliswaar schijnt blijkens ter Secretarie berustende stukken de kasopneming zeldzaam naar behooren gedaan te sijn, maar deze omstandigheid heeft H.H. Wethouders te meer aangespoord om van hunne bevoegdheid gebruik te maken door zelve die opneming te doen zoo als is geschied den 27 November j.l. blijkens daarvan aan U Edel Groot Achtbaren ingediend proces-verbaal bij dezerzijdsche missive van den

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 671 10de Januari 1852, no. 43 en eerst nadat bij die opneming was gebleken, dat er aan contanten in kas moest zijn eene som van f 1209,42 1/2 is door de Heer Ontvanger vertoond de bewuste schuldbekentenis van de Heer van Dedem ter somma van f 730,82. De allezints gegronde aanmerking destijds door H.H. Wethouders gemaakt dat dit stuk als een particuliere pretentie tusschen de Heer Hamilton en de Heer van Dedem beschouwd moest worden en geenzins als geldwaarde kon aangenomen worden, gaf aanleiding dat de Heer Ontvanger dan ook terug trok en er geld voor in de plaats vertoonde. Over het geheele in contant bij die gelegenheid in kas bevonden is daarop onmiddellijk beschikt en dit is ook door de Heer Ontvanger uitbetaald, zoodat blijkbaar ook toen de Heer Ontvanger het onderhavige stuk als Particuliere pretentie erkende, eene reden te meer, waarom de Raad de handelwijze thans moet afkeuren en onmogelijk kan goedvinden om de aangeboden pretentie bij de overgave der Gemeente-Ontvangst als geldwaarde aan te nemen. Indien wij U Edel Groot Achtbaren we begrepen hebben dan was de voorwaarde door U Edel Groot Achtbaren gesteld bij missive d.d.11 September 1851, 2e. afd. no. 2814/1917 sub lett. 1 een middel tot aansporing des Burgemeester om zijn zijde zoveel doenlijk mede te werken tot terugbekoming der dezerzijds verschoten verplegingskosten. Wij moeten erkennen, dat de positie van de Heer van dedem, door zijne aftreding als Burgemeester is veranderd en dat de voornoemde conditie van U Edel Gr. Achtb. dus in dat opzigt geen effect meer kan sorteren. Evenzeer moeten wij erkennen dat de Raad steeds gezind was tot afdoening der bewuste f 730,82. omdat zij onkundig was met de ware toedragt der zaak, maar had men kunnen veronderstellen dat de meergemelde som reeds in het bezit van de Heer van dedem was, zou men zijn Ed. verlangen om eene handelwijze te bedekken die in strijd was met de wil van U Edel Groot Achtbaren zeker niet zoo zeer hebben ondersteund, desniettegenstaande zou de Raad nog gezind zijn tot afdoening der onderwerpelijke som van f 730,82, indien het thans niet juist was om en door de verandering van omstandigheden, financieel ongeraden was geworden, die som op deze wijze te vereffenen, dewijl de aftreding van den Heer van Dedem aanleiding geeft tot de reeds lang noodzaakelijk geweest zijnde vereffening en in ordebrenging van verschillende zaken, als a. de verantwoording van de opbrengst der verkochte graven en begraafgelden, welke sedert 1843 niet ijn verantwoord, welke gelden steeds in bezit zijn van de Heer van Dedem en ruim f 400 bedragen. b. de armenadministratie waarvan nog als ongerestituëerd wordt opgegeven. Van 1847 en vroeger f 357,43 1/2 Van 1848 û 1850 f 1849,76 ------Tezamen f 2207,19 1/2 Van welke som onlangs is binnengekomen f 75,71. Het dienaangaande ingesteld onderzoek heeft doen zien er in de laatste 10 maanden geen enkele poging is in het werk gesteld om die voorschotten terug te bekomen, waardoor het zich dan ook laat begrijpen de restitutien zoo lang achterblijven. In dezen toestand hebben Heeren Burgemeester en Wethouders het noodzakelijk geacht, de Gemeentebesturen zonder onderscheid alle aan te manen om de ten hunnen laste verstrekte verplegingeskosten over te maken, zooals is geschied bij missive d.d.24 Januari 1852 van no. 100 tot en met 229. Onder de daarop inmiddels ingekomen antwoorden vinden wij; 1e. Een brief van Burgemeester en Wethouders van Leiden, houdende het het bedrag waarvoor zij worden aangemaand ten bedrage van f 19,36 1/2 voor verpleging van H.H. Wever in 1846 en 1847 reeds den 7 Maart 1850 te hebben voldaan. 2e. Een dito van Burgemeester en Wethouders van Harderwijk ten bedrage van f 13,75 van verpleging van R. Zevenbergen. Welke stukken wij de eer hebben hierbij over te leggen. 3e. Een aantal ontwijkende antwoorden terzake verzuimde kennisgeving als anderszins waaromtrent de nodige opsporing nog gedaan moet worden. Zoodat er waarschijnlijk nog eenige posten door den afgetreden Burgemeester aan den Gemeente Ontvanger zullen behoren afgedragen te worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 672 C. de Registers van Bevolking ect. waarvan niets bijgewerkt zijnde, onbruikbare boekdeelen zijn geworden hetgeen niet alleen eene geheele omwerking, maar ook een geheele nieuwe volkstelling noodzakelijk maakt, een verzuim dat iemand drie maanden volop bezigheid zal verschaffen. Deze onbruikbare toestand waarvan dagelijks het ongerief gevoeld wordt, kan aan niemand dan aan de afgetreden Heer Burgemeester getwetn worden, die toch onzes inziens had behoren te zorgen dat dezelve tot op het ogenblik der overgave waren bijgewerkt.

De verregaande verwaarloozing dezer, voor de Gemeente zoo kostbare als onmisbare registers is ons bedenkens niet te billijken en het zoude ons daarom aangenaam zijn U Edel Groot Achtbaren konden goedkeuren, dat dezelve alsnog ten koste van de Heer van Dedem naar behooren worden in orde gebragt. D. de terughouding van eenige boekwerken, ect. indertijd voor de gemeente aangeschaft. Om alle welke reden de Raad U Edel Groot Achtbaren in het belang der gemeente Avereest, eerbiedig verzoekt, de handelwijze van den afgetreden Ontvanger, de Heer Hamilton niet goed te keuren, ten einde de Gemeente de gelegenheid te rezerveeren om haren Pretentiën op den Heer van dedem tegen die van Z.Edele te compenseeren". Tot zover het rapport van de Raadscommissie over de kwestie Gemeente-Ontvanger Hamilton of Silvertonhill û en de afgetreden Burgemeester Baron van Dedem. Op alle aan Gedeputeerde Staten toegezonden rapporten antowwrdden deze bij schrijven van 12 Februari 1852, o.m.; 1e. Aan de Raad van Avereest onder terugzending der twee overgelegde missives te kennen te geven, dat naar het gevoelen van Gedeputeerde Staten eene afrekening met den Heer van Dedem zoude dienen worden tot stand gebracht, waarbij door den Raad zoodanig behoort gehandeld te worden, als het belang der gemeente vordert. 2e. Aan de afgetreden Ontvanger onder terugzending der twee overgelegde verklaringen mede te deelen, dat Gedeputeerde Staten geene redenen vinden, om zijne decharge als Gemeente-Ontvanger te bevorderen, zoolang voor die verklaring geene gelden in de gemeentekas zijn teruggekeerd. De bedoelde kwestie werd daarop in de vergadering van de Raad der gemeente behandeld op 17 Maart 1852. "De Voorzitter deelt namens Burgemeester en Wethouders mede, dat de door de afgetreden Burgemeester en Gemeente-Ontvanger aan de Gemeentekas nog verschuldigde sommen, ondanks herhaalde aanmaningen, nalatig blijven die stortingen te bewerkstelligen, mitsdien voorstellende dat door de Raad authorisatie worde gevraagd om tot afdoening dezer zaak te procedeeren, overeenskomstig welk voorstel wordt besloten". Op dit besluit van de Raad der gemeente, ter kennis gebracht aan Gedeputeerde Staten werd door laatstgenoemden geantwoord; "Gelezen een besluit van den Raad der gemeente Avereest, d.d. 17 Maart j.l.waarbij besloten wordt, om den afgetreden Gemeente-Ontvanger, T.C.W.Hamilton of Silvertonhill, door regtsmiddelen te noodzaken tot betaling van de nog aan de Gemeentekas af te dragen gelden, blijkens proces-verbaal van kasopneming bij de overgave der gemeenteontvangst van den 8 ste Januari 1852; Gelet op art. 194, Litt. L, en 199 der Gemeentewet; Hebben goedgevonden; Voormeld raadsbesluit goed te keuren en daarvan bij afschrift dezer aan den Raad van genoemde gemeente kennis te geven". Naar aanleiding van het vorenstaande wordt in de vergadering van de Raad op 28 Juli 1852 besloten aan Burgemeester en Wethouders op te dragen, de magtiging om de afgetreden Gemeente-Ontvanger door rechtsmiddelen te noodzaken tot betaling der nog aan de gemeente af te dragen gelden. Over het verder verloopdezer zaak heb ik weinig gevonden. Het schijnt dat een gedeelte van het bedrag,waarvoor de genoemde schuldbekentenis van f 730,82 in de kas van Gemeente-Ontvanger aanwezig was, is aangezuiverd. In de vergadering van de Raad op 26 Januari 1854, dus 3 jaren na het constateren van het feit, bleek, dat Mr C.W. van Dedem nog f 23,98 en de voormalige Gemeente-Ontvanger, de Rijks-Ontvanger Hamilton of Silvertonhill nog f 13,34 aan de gemeente verschuldigd waren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 673 Herhaaldelijke uitnoodigingen van het Gemeentebestuur om tot berevening te komen, hadden nimmer succes gehad. Aan het Raadslid Jhr. Junius van Hemert van Dalvoorde wordt verzocht te trachten het geld alsnog binnen te krijgen. Ook deze poging gelukt niet, waarom de Raad op 9 September 1854 besluit, vanwege het geringe bedrag geen proces te gaan voeren en het tekort te dekken, door een bevelschrift uit te vaardigen ten name van den Gemeente-Ontvanger, waarmede de zaak uiteindelijk was opgelost. Teneinde een beeld te krijgen van het financiële beheer door de Gemeente-Ontvanger, kan ik vermelden, dat de begroting voor 1853 werd vastgesteld op een totale ontvangst van f 12725,55 1/2 en een uitgave tot een gelijk bedrag. Het salaris van de Ontvanger werd in verhouding hiermede geregeld en bedroeg een zeker percentage van de goedgekeurde rekening van de gemeente. Het salaris bedroeg alzo voor het jaar 1856,na aftrek van verschillende kosten, f 307,75. De ontvanger berekende,dat boven de begorting voor dat jaar, meer was opgebracht aan de verschillende belastingen een bedrag van f 1152,15. Met het oog hierop en in verband met de ongunstige klasse door Gedeputeerde Staten voor de Ontvanger dezer gemeente vastgesteld verzoekt deze op 8 December 1857 aan de Raad een gratificatie te mogen ontvangen. In de vergadering van de Raad op 9 December 1857 wordt hem de gevraagde gratificatie á f 30 voor het jaar 1857 toegekend. Evenwel wordt deze gratificatie door Gedeputeerde Staten geschrapt. De Ontvanger schrijft hierover aan het Gemeentebestuur; "deze gratificatie dan op het artikel der Rekening onder zijne belooning gesteld konde alzoo niet naar de voorschtiften van het tarief en de zuivere ontvangsten berekend worden. Hij vleit zich dus met de hoop dat het Edel Achtbaar Bestuur de op de rekening van 1857 vernietigde gratificatie weder mag vernieuwen en het dezelve op grond daarvan weder over deze dienst toe te kennen". Dan volgt de "zwarte bladzijde" in het geschiedenisboek der gemeente Avereest. De feiten betrekking hebbende op de Gemeente-Ontvanger zijn zo met de feiten ten laste van de Burgemeester dooreenlopend verbonden, dat ze in zijn geheel dienen te worden vermeld. Op 13 September 1860 komt de Raad der gemeente Avereest in openbare vergadring bijeen. Afwezig zijn de leden, H.B. Scholten en R.W.ten Kate. Als enigste agendapunt, deelt de Voorzitter, Burgemeester H.F. Deel mede, dat in de Gemeentekas een tekort is ontdekt van f 5500. Hiervan was tot dusver opgespoord een bedrag van f 2300, zodat nog onverantwoord was een bedrag van f 3200. Burgemeester en Wethouders hadden boekhouding gemeend, dat dit tekort moest worden toegeschreven aan de verwarde boekhouding door de Gemeente-Ontvanger, doch later was wel gebleken, dat deze veronderstelling op een dwaling berustte. De Burgemeester deelt verder mede, dat Heeren Gedeputeerde Staten van de toestand kennis dragen en dat hij (Burgemeester) hoezeer in de onmogelijkheid verkeerd hebbende, om bij de veronderstelde goede trouw, de niet verantwoording van voormelde som te voorkomen hij nogthans bij H.H. Gedeputeerde Staten den schijn van verregaande achteloosheid niet van zich heeft kunnen afwerpen en daardoor gevaar loopt, dat art. 60 van de Gemeentewet, (thans 1957, art 66) op hem zal worden toegepast, te grievender, omdat zooals de Raad bekend is, de oorzaak is gelegen in ongelukkiger wijs te veel gesteld vertrouwen, met goedvinding dezer vergadering. Na delibiratie besluit de Raad eene Commissie te benoemen, bestaande uit de heeren H.A. Steenbergen, A. Berends en J. ten Kate, teneinde de Heer Commissaris des Konings te verzoeken, alvorens aan de zaak gevolg te geven, de rekening van 1859 met de bijlagen eenige dagen terug te verzoeken om een nader onderzoek te kunnen instellen, zich vleijende dat welligt sommige uitgaven van de verschillende wegen niet zijn geboekt". Reeds de volgende dag, op14 September 1860, kwam de Raad wederom in openbare vergadering bijeen. Afwezig waren de Burgemeester en het lid B.Nijhuis.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 674 In deze zo belangrijke vergadering brengt de fungeerende voorzitter ter tafel en wordt gelezen; 1e. Eene missive van Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie van de 12 den dezer, 2e. afd. no. 3453/2170, houdende mededeeling van de schorsing voor den tijd van één maand van den Heer H.F. Deel, als Burgemeester van Avereest, onder mededeling, dat diens functiën gedurende dien tijd door den oudsten wethouder, B.Plomp Jr. zullen worden waargenomen.

2e. wordt tot tijdelijk wethouder, Arend Berends. 3e. wordt besloten door Gedeputeerde Staten aan Z.M.den Koning voor te dragen, de schorsing van den Heer Deel als secretaris der gemeente, gedurende de schorsing als Burgemeester. 4e. de Voorzitter deelt mede, dat uit een onderzoek maar de geldelijke administratie der gemeente, ten kantore van den Gemeente-Ontvanger, Jan Martijn Harmans is gebleken, dat zijn boeken niet in orde waren en zich een tekort in de kas voordiet en tengevolge daarvan het voorstel doende dien Ambtenaar in zijne betrekking te schorsen. Waarop werde besloten, Jan Martijn Harmans, voor onbepaalde tijd in zijn betrekking van Gemeente Ontvanger te schrosen en met de vervulling der betrekking tijdelijk te belasten, den Heer Barend Warnaars, Rijks-Ontvanger te Avereest. Tenslotte wordt in diezlefde vergadering nog besloten, het raadslid E.B. Slot, tijdelijk op te dragen de betrekking van armenverzorger en zulks in de plaats van den Gemeente-Ontvanger Harmans, die in verzekerde bewaring is gesteld". In verband met dit laatste, het in verzekerde bewaring stellen van de Gemeente-Ontvanger Harmans, kan ik nog vermelden een schrijven van de Commissaris des Konings, d.d.12 September 1860, van de volgende inhoud; "De bij Gedeputeerde Staten gerezen vermoedens, dat in de Gemeentekas van Avereest een tekort bestaat, heeft de noodzakelijkheid aangewezen om daarvan de Justitie kennis te geven. Ik moet U Ed. (fung. Burgemeester) nu in bedenking geven, om den ontvanger Harmans, in zijne functiën te schorsen en te handelen volgens art. 118 (oud) der Gemeentewet". De administratie van de geschorste Gemeente-Ontvanger werd daarna voor onderzoek en ordening opgezonden naar Gedeputeerde Staten te Zwolle. Op 28 September 1860 stuurde de Commissaris des Konings in de provincie Overijssel met de schipper op Dedemsvaart aan de tijdelijke Gemeente-Ontvanger Warnaars een mand met 14 paketten registers en papieren van de Gemeente-Ontvanger terug. De stukken waren nu geschift en op een bijgaande lijst omschreven. Verder waren er nog een aantal stukken apart bijgevoegd, die, als van deheel particuliere aard aan de geschorste Gemeente-Ontvanger konden worden teruggegeven. De genoemde lijst, welke een aardige indruk geeft van de administratie van de Gemeente-Ontvanger in die jaren, volgt hierna; Lijst van stukken behoorende tot het archief van den ontvanger der gemeente Avereest. 1. Vijf kasboeken, beginnende 15 October 1851, eindigende 19 December 1857. 2. Dertien bijboeken van ontvang van 1846 tot 1858. 3. Dertien bijboeken van uitgaaf van 1846 tot 1858. 4. Registers van ontvang van Hoofdelijken Omslag van 1848 tot 1858. 5. Idem van schoolgelden van 1842 tot 1858. 6. Idem van belasting op de houden van 1850 tot 1859. 7. Idem van begrafenisregten van 1853, 1854, 1855, 1856, 1857, almede een dito van 30 December 1851 tot ultimo December 1852. 8. Zeventien registers van ontvang van plaatselijke belastingen op voorwerpen van gebruik. 9. Een en twintig registers betreffende den uitvoer van verbruik. 10. Kohieren van den Hoofdelijken Omslag van 1848 tot 1852. 11. Idem van schoolgeld van 1842 tot 1852. 12. Idem der belasting op de honden van het tweede halfjaar 1850, van 1851 en 1852. 13. Idem der belasting op de vonders van 1854 tot 1858 met de journalen van 1854 en 1855.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 675 14. Registers van vervolgingen van 1848 tot 1858 met een pakket van drangbevelen en andere stukken betreffende vervolgingen. 15. Twee registers van ingekomen stukken, benevens de stukken over 1852 en 1859. 16. Een pakketje onderhandsche briefjes van den Heer Deel en anderen. 17. Minutie van den inventaris en verder stukken betreffende de administratie van den voormaligen ontvanger. 18. Besluiten, reglementen en staten betreffende de belasting op het gedistilleerd met een peilrol. 19. De staten van begrooting van 1846 tot 1858. 20. Rekeningen der gemeente van 1847 tot 1853, 1855, 1857 en 1858, benevens enkele bijlagen der rekeningen van 1854, 1857 en 1859. 21. Staten van ontvangene opcenten van de Rijksontvanger. 22. Proces-verbaal van kasopneming van April 1852 tot 1859, met enige kladnotitiën. 23. Zeven registers benevens enkele stukken betreffende de verpleging van armen en een aantal conventen tot bedeeling. 24. Een pakketje billetten van restitutie van vroegere jaren. 25. Een dito tot consenten van begrafeningen. 26. Aanslagbiljetten van oninbaar verklaarde belastingen van 1853 tot 1859. 27. Achttien registers of daglijsten van tolgaarders. Zoals reeds vermeld was de schorsing van Burgemeester Deel bij schrijven van 12 September 1860 ter kennis van de Raad van Avereest gebracht. Bij Koninklijk Besluit van 12 December 1860, no. 54 werd de Burgemeester van Avereest, H.F. Deel als zodanig ontslagen, met bepaling, dat op 14 December 1860, des voormiddag om 10 ure de overgave van het archief en verder stukken door de ontslagen Burgemeester moest plaats vinden en wel in handen van de oudsten wethouder in tegenwoordigheid van twee leden van de Raad. Omtrent de geschorste Gemeente-Onvanger neemt de Raad van Avereest in zijn vergadering van 6 April 1861 het volgende besluit; "de Raad der gemeente Avereest, Gelet op deszelfs besluit van den 14de September 1860, waarbij den ontvanger dezer gemeente, J.M.Harmans voor onbepaalde tijd is geschorst; Overwegende, dat het destijds ontdekte tekort in de Gemeentekas niet is opgehelderd. Gelet opart. 106 der Gemeentewet; Besluit. Jan Martijn Harmans als ontvanger der gemeente Avereest te ontslaan. In de volgende vergadering van de Raad op 26 April 1861 wordt uit een viertal sollicitanten naar de betrekking van Gemeente-Ontvanger de heren, W. Hamilton of Silvertonhill, J.Naarding, E.B. Slot en J. Aarsen, allen wonende te Avereest, eerstgenoemde benoemd. Hiermede werd Gemeente-Ontvanger van Avereest, Willem Hamilton of Silvertonhill, de oudste zoon van de vroegere Rijks-Ontvanger, tevens Gemeente-Ontvanger, Theodoor Christiaan Wilhelm Hamilton of Silvertonhill. In diezelfde vergadering neemt de Raad nog twee besluiten met betrekking tot de ontslagen Burgemeester en de ontslagen Gemeente-Ontvanger en wel, ten eerste; "De Raad der gemeente Avereest, Gehoord de mededeeling van Burgemeester en Wethouders dezer gemeente, dat bij arrest van het Provinciaal Gerechtshof van Overijssel te Zwolle, als bewezen is aangenomen; Dat in de kas van den gewezen Gemeente-Ontvanger J.M. Harmans een tekort bestaat van f 2476,3 91/2. Overwegende, dat het bij weigering van genoemden J.M. Harmans om de voorgeschreven som aan de gemeente iot te keren, noodzakelijk wordt een procedure tot wettige terugvordering tegen hem in te stellen. Gelezen het doenaangaande uitgebragte advies van den Heer Mr.L.Hertzveld te Zwolle; Gelet op art.143 en art. 194, Litt.L. der Gemeentewet; Besluit,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 676 1e Onder goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie eene procedure in te stellen tegen Jan Martijn Harmans, ontslagen ontvanger der gemeente Avereest tot teruggave van nog in zijne handen zijnde gelden der gemeente,

In dit huis, in zijn tijd één der voornaamste woningen van Dedemsvaart, woonde de op 26 April 1861 benoemde Gemeente-Ontvanger, Willem Hamilton of Silvertonhill, overleden aldaar op 25 Maart 1902.

2e. Ten opzichte van de ontslagen Burgemeester, H.F. Deel, wordt het volgende besluit door de Raad genomen; De Raad der gemeente Avereest, Gehoord de mededeeling van Burgemeester en Wethouders nopens de financiële administratie der gemeente; Overwegende, dat het is gebleken, dat in de gemeentekas een tokort bestaat van f 6077,19; Overwegende, dat ook door de Heer Burgemeester H.F.Deel, ontvangsten ten behoeve der gemeente zijn gedaan, waarvan de verantwoording niet voldoende is gebleken en dat het den Raad voorkomt, dat nog gelden der gemeente onder berusting van den Heer Deel moeten zijn; Gelezen het deswege uitgebragt advies van den Heer Mr.L.Hertzveld te Zwolle, een omstandig beloop der feiten inhoudende; Gelet op art. 143, en art 194 Litt.L der Gemeentewet; Besluit, Onder goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie eene procedure tegen den Heer H.F.Deel in te stellen en daarbij te vragen, rekening en verantwoording van zijn gehouden beheer en uitkering van hetgeen blijken zal aan de gemeente toe te komen". In de vergadering van 5 Augustus 1861 komt in behandeling een voorstel namens de oud-ontvanger J.M. Harmans, om een schikking aan te gaan. De Heer Harmans is genegen ter voldoening zijner schuld aan de gemeente Avereest over te dragen de inschrijving of het Grootboek en om zijn vaste goederen te verkopen en het overschot derzelve na aftrek der hypotheken te doen strekken tot ponds û pondsgewijze betaling van zijn crediteuren, zoodat de Gemeente voor het haar competerend saldo harer schuldvorderingen gelijkelijk met de andere schuldeischers van Harmans zoude delen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 677 De Raad ging op het aanbod deze schikking aan te gaan, niet in. Was de Heer Deel als Burgemeester van Avereest ontslagen en inmiddels als zoodanig opgevolg door de Heer J.H.van Barneveld, als lid van de Raad was de Heer Deel nog steeds in functie. Zo kon zich het eigenaardige geval voordoen, dat hij in de vergadering van de Raad op 3 September 1861 het woord verkrijgt en in verschillende beschouwingen treedt aangaande te tegen hem door den Raad ingestelde civiele procedure en uiteindelijk het voorstel doet; "dat de procedure tegen hem wordt opgeheven en door de gemeente een procedure tegen Burgemeester en Wethouders wordt aangegaan tot verantwoording van hun gehouden beheer". Na bespreking wordt besloten dit voorstel in de volgende vergadering te behandelen. In deze vergadering, op 17 September 1861 wordt het met zeven tegen één stem voor, afgewezen. Bij de behandeling van de door Gedeputeerde Staten gemaakte aanmerkingen op de Gemeenterekening komt de zaak Deel ook ter sprake. De Raad spreekt zich hierover als volgt uit; "Overwegende dat de Raad het wenschelijk acht om de door de Heer Deel ontvangen restitutiën van voorgeschoten onderstand aan armen als ontvangen te verantwoorden, omdat die sommen werkelijk van de betrokken gemeenten zijn ontvangen, die daarvoor noch kunnen worden aangesproken, noch als verschuldigd op de staat D kunnen voorkomen en tevens meerdere posten, zoo als de somma van f 3500- voor uitgegeven obligatiën op den weg van de Balkbrug naar de Wijk en anderen in ontvangst zijn verantwoord, waardoor reeds een verschil tusschen de boeken en de kas van den Ontvanger bestaat. Overwegende, enz". De door de gemeente tegen de Heer Harmans aangegane procedure had een voor de gemeente onbevredigend verloop. De raad nam in zijn vergadering van 11 Juni 1863 naar aanleiding hiervan het volgende besluit; "De Raad der gemeente Avereest; Gelezen het vonnis der Arrondissemente-Regtbank te Zwolle, in dato 8 October 1862 gewezen, inzake de gemeente tegen J.M.Harmans; Overwegende dat daarbij aan de gemeente den eisch tot terugvordering van het bij gemelden J.M. Harmans als gemeente-ontvanger geconsteerde tekort in kas is ontzegd; Gelezen de adviezen van de Heeren L. Hertzveld te Zwolle en Mr H.W. Jordens te Deventer, beiden het komen in hooger beroep aanradende; Gelet op art. 143 en 194 Litt. L der Gemeentewet; Besluit, Onder goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie te komen in hooger beroep tegen het vonnis der Arrondissemente-Regtbank te Zwolle, d.d. 8 October 1862, waarbij aan den Burgemeester dezer gemeente den eisch is ontzegd eene procedure tegen den gewezen Gemeente-Ontvanger J.M. Harmans tot terugbetaling van het in de kas der gemeente ten zijnen laste bevonden tekort. In de vergadering van de Raad op 22 Juni 1863 doet de Voorzitter mededeeling van een schrijven van Mr Hertzveld te Zwolle, daarbij kennisgevinde, dat de Heer H.F.Deel, bij vonnis van de Arrondissemente-Rechtbank te Zwolle is veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording aan de gemeente over zijn gehouden beheer en tevens den Raad voorstellende om ter besparing van kosten een bij minnelijke schikking inzage van die stukken te nemen. De Raad besluit niet tot een minnelijke schikking over te gaan, daar doen tot niets zal leiden dan tot uitstel der zaak, maar verlangt een geregtelijke voortzetting der zaak. De Heer Deel was tevens veroodeeld in de betaling der proceskosten, doch weigerde ook deze te betalen, waarop de Heer Mr. Hertzveld de gemeente in overweging gaf, om ter bekoming van deze kosten tot een executie van de eigendommen van den Heer Deel over te gaan. In verband hiermede besluit de Raad in zijn vergadering op 21 September 1863 tot executie van de roerende en onroerende goederen van de Heer Deel over te gaan, zoowel wat die betreft in deze gemeente, als in de gemeente Ambt-Ommen gelegen. Een maand later schrijft de Heer Mr. Hertzveld, dat uit hoofde van de gedane rekening van den Heer Deel een overschot ten zijnen behoeve van inhoud f 506- aanradende de executie tegen hem niet voort te zetten. De Raad besluit de executie aanvankelijk te staken.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 678 Betreffende de "zaak Deel" neemt de Raad in zijn vergadering op 30 Juni1864 het volgende besluit; "De Raad der gemeente Avereest; Gezien de acte waarbij de Heer H.J. Deel, Burgemeester der gemeente het Zandt in Groningen in appél komt van een vonnis door de Arrondissemente-Rechtbank te Zwolle inzake met deze gemeente tegen hem gewezen; Gezien voormeld vonnis en het Regtskundig advies van den Heeer Mr.L. Hertzveld,advocaat te Zwolle; Overwegende dat de gemeente zich tegen het ingestelde appél behoort te verdedigen; Gelet op art. 143, 193 Litt. L en 199 der Gemeentewet; Besluit, Dat de gemeente zich zal verdedigen tegen het door den Heer H.F. Deel ingestelde hoger beroep van een vonnis door de Arrondissemente-Regtbak te Zwolle ten zijnen laste gewezen den 1 Maart 1865". In diezelfde tijd dienden de advocaten Mr.L. Hertzveld en D.H. Thorbecke in de procedureÆs Harmans en Deel voor de gemeente werkzaam een nota in voor gedeeltelijke voldoening van hunne voorschotten en salarissen tot een gezamenlijk bedrag van f 900. Op 13 October 1865 deelt de Burgemeester aan de Raad mede, dat het Provinciaal Hof van Overijssel de vordering van de gemeente op de Heer J.M. Harmans heeft ontzegd. Naar aanleiding hiervan werd nog gesproken over het inwinnen van advies om cassatie te gaan bij den Hoogen Raad der Nederlanden terwijl daarnaast ook stemmen opgaan om in het vonnis te berusten. Besloten werd om het nemen van een besluit uit te stellen tot een volgende vergadering. In deze volgende vergadering brengt de Voorzitter ter tafel een afschrift van een vonnis door het Provinciaal Geregtshof te Zwolle op den 2de October 1865 gewezen inzake de procedure J.M. Harmans; waarbij aan de gemeente de eisch is ontzegd tot terugvordering eener som van f 2476,39 1/2 wegens bij gemelden Harmans in zijne betrekking als Gemeente-Ontvanger dezer gemeentebevonden tekort in kas". Na hierover gehouden discussien en nadat de stelling is ontwikkeld, dat uit een beroep in cassatie te dezer zake geen voordeel voor de gemeente is te wachten, wordt met eenparige stemmen besloten in het vonnis te berusten. Achteraf bekeken was het voor de gemeente voordeliger geweest wanneer de Raad op de door de Heer Harmans aangeboden schikking was ingegaan. (zie bladz. 18). Met het besluit "in het vonnis" te berusten was de kwestie Harmans feitelijk afgedaan. Met de procedure Deel was dit nog niet het geval. Op 20 Februari 1867 deelt de voorzitter aan de Raad mede, dat in de procedure "Deel" is toegestaan, een verhoor van de Raad op vraagpunten, welk verhoor is bepaald op 25 Februari 1867. Voor beantwoording van deze vragen wordt aangewezen de Burgemeester. In diezlefde vergadering wordt besloten te voldoen aan het verzeok van de oud-ontvanger Harmans aan hem uit te betalen, de nog door hem van de gemeente te vorderen gelden. Op 3 Januari 1869 komt de zaak "Deel" nogmaals in de raadsvergadering ter sprake. Het blijkt, dat volgens een vonnis van de Arrondissements-Regtbank te Zwolle de Heer Deel is veroordeeld om aan de gemeente Avereest uit te betalen, de som van f 2943,07, terwijl hij verder ook de kosten der procedure moet betalen. Daar evenwel de Heer Deel met deze uitspraak geen genoegen had genomen, zou de zaak opnieuw dienen voor het Gerechtshof van Overijssel, waarna de Raad besluit om de procedure tegen Heer Deel ook in hooger beroep voort te zetten. Ook voor het Gerechtshof te Zwolle wordt de Heer Deel in het ongelijk gesteld. Door de advocaat Mr. J.D. van Ketwich Verschuur wordt daarna mededeeling gedaan, dat door den Heer H.F. Deel, Burgemeester der gemeente het Zandt in Groningen in cassatie zal worden gekomen van het vonnis door het Rerechtshof van Overijssel op 16 Mei 1870 ten zijnen laste gewezen. Deze, door den Heer Deel aangevraagde cassatie van het vonnis van het Provinciaal Gerechtshof in Overijssel werd door de Hooge Raad afgewezen. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 31 Juli 1871 wordt behandeld een schrijven van den Heer H.F. Deel, Burgemeester van het Zandt, waarin hij zijn fincancieëele toestand uiteenzet.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 679 Hij biedt de Raad de som van f 250 ineens aan, tot afdoening zijner aan de gemeente verschuldigde gelden, krachten het vonnic van het Gerechtshof in Overijssel en bekrachtigd door den Hoogen Raad der Nederlanden. De Raad ging op dit voorstel niet in. Evenwel moest op het aanbod van de Heer Deel een antwoord worden verzonden. De Raad nam hiervoor in zijn vergadering op 29 Augustus 1871 het volgende besluit; "De Raad der gemeente Avereest; Gelezen een door de Heer Deelaan den Raad gerichten brief, in dato 21 Juli l.l.daarbij ter afdoening zijner schuld, welke krachtens een vonnis van het Provinciaal Gerechtshof van Overijssel, onlangs door den Hoogen Raad der Nederlanden bevestigd ten voordeele beslaat voorstellende eene som van f 250 aan de Gemeente te betalen; Overwegende dat de Heer Deel in gemelden brief zijnen financieëlen toestand aan den Raad bloot legt, daarbij betoogende dat hij onmogelijk in staat is de geheele schuld te kwijten; Overwegende dat vele der opgegevene oorzaken, waarom het kwijten der geheele schuld, die minstens f 5000- bedraagt, hem voor het tegenwoordige onmogelijk is, als gegrond kunnen worden aangenomen; Overwegende echter, dat de aanbieding van f 250- tot afdoening dier schuld als te weinig moet worden beschouwd: Burgemeester en Wethouders op te dragen den Heer H.F.Deel als antwoord opzijn bovengenoemd voorstel mede te delen, dat de Raad genegen is in eene schikking met hem te treden, doch geenszins op den grondslag der betaling eener som van f 250; Dat de Raad daarom, met voorbehoud der goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten zoo die vereischt wordt, aanbiedt afstand van zijne vordering te doen tegen betaling van f 1000- ineens en wel voor of op den 1e. November 1871, terwijl hij bij niet aanneming van dit allezins billijk voorstel tot een gerecchtelijke invordering der schuld zal overgaan". In diezelfde vergadering besluit de Raad om ter afdoening van de aan de advocaten Mr L.Hertzveld en Mr G.M. van der Linden en de procureurs D.H. Thorbecke en Mr Lisman verschuldigde kosten een leening aan te gaan van f 2000-. Het aanbod van de Raad aan de Heer Deel om tegen betaling ineens van een bedrag van f 1000- de schuld aan de gemeente Avereest teniet te doen, wordt door dezen aangenomen. Het bedrag wordt door hem disponibel gesteld ten kantore van Mr.J.H. van Roijen, advocaat en notaris te Zwolle. De totale vordering die de gemeente Avereest had op de Heer H.F. Deel, vroeger Burgemeester van Avereest, daarna van de gemeente het Zandt in Groningen was; Veroordeeling tot betaling van een som van f 2943,07 Proceskosten in drie instanties en wel aan, Mr L.Hertzveld, advocaat f 1356,40 ½ D.H. Thorbecke, procureur f 1045,21 ½ Mr G.M.van der Linden, advocaat f 177,50. Mr.J.H.C. Lisman, procureur f 252,00. Totaal------f 5774,19.

Het laatste "besluit" neemt de Raad in zijn vergadering op 11 December 1981 in de zaak "Deel". Het betreft de kwijtschelding aan den Her D.F. Deel, Burgemeester van het Zandt in Groningen van het bedrag hetwelk hij krachtens einduitspraak van den Hoogen Raad, d.d.17 Maart 1871 boven de som van f 1000,- aan de gemeente verschuldigd is. De gehele kwestie kostte de gemeente Avereest; 1e. het tekort in de kas van de Ontvanger J.M. Harmans, waarvan de terugvordering aan de gemeente bij rechterlijk vonnis was ontzegd. f 2446,39 ½ 2e. de kwijtschelding van het bedrag aan de Heer Deel f 4774,19 ------Totaal f 7220,58 ½

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 680 Besloot de Raad in zijn vergadering van 20 Februari 1867 aan de oud-ontvanger Harmans de nog door dezen van de gemeente te vorderen gelden uit te betalen, de werkelijke uitbetaling liet nog al op zich wachten. Uiteindelijk wendde de Heer Harmans zich tot de Koning met het verzoek te willen bevorderen, dat eene vordering ten zijnen behoeve en ten laste van de gemeente Avereest, waarvan de juistheid was erkend, maar de voldoening steeds was geweigerd, hem zou worden uitbetaald. Deze vordering bedroeg de som van f 369,68 en betrof zijn wedde als Gemeente Ontvanger en zijne afrekening als zodanig en als boekhouder van het armwezen. Hierover berichtte de Commissaris des Konings in de provincie Overijssel op 3 Mei 1870 aan Burgemeester en Wethouders van Avereest o.m. het navolgende; "Ik laat de onaangename loop, die de zaak voor de gemeente genomen heeft voor het oogenblik daar, doch maak uit Uw schrijven op, dat de wettigheid der vordering niet betwist wordt en dat Uw College bereid is de verevening daarvan te bevorderen". De oud-ontvanger Jan Martijn Harmans was door de raad, zoals reeds vermeld op 14 September 1860 geschorst en op 6 April 1861 ontslagen. Zijn nog te vorderen salaris werd hem dus na veel geschrijf ongeveer 9 jaren later uitbetaald. Zo was dan de zaak Harmans-Deel,lopende vanaf de raadsvergadering op 13 September 1860 tot 11 December 1871 afgewerkt en werd hiermede de "zwarte bladzijde" in het geschiedenisboek der gemeente Avereest besloten. Uit het verloop der processen "Deel" en "Harmans" blijkt naar mijn mening; 1e. dat er volgens de verklaring van Burgemeester Deel in de vergadering van de Raad op 13 September 1860 afgelegd, een tekort in de kas van de Gemeente-Ontvanger Harmans was geconstateerd van f 5500-. 2e. dat uiteindelijk aan de Gemeente-Ontvanger Harmans een tekort in zijn kas werd ten laste gelegd van f 2446,39 ½ 3e. dat zelfs in hoger beroep voor het Gerechtshof in de provincie Overijssel te Zwolle aan het Gemeentebestuur van Avereest de terugvordering van dit bedrag van den Heer Harmans is ontzegd. 4e. dat hiermede dit tekort wel is bewezen, maar de oud0ontvanger Harmans hiervoor op geen enkele wijze aansprakelijk kan worden gesteld. 5e. dat voor een deel van het oorspronkelijke tekort in de kas van de Gemeente-Ontvanger, n.l. voor een bedrag van f 2943,07 de gewezen Burgemeester H.F.Deel aansprakelijk is gesteld en veroordeeld is tot terugbetaling van dit bedrag aan de gemeente Avereest. Over de ambtsperiode van de Ontvanger Hamilton of Silvertonhill, de opvolger van den Heer Harmans, (met een korte tussenperiode van de tijdelijke ontvanger Warnaars) valt geen bijzonders te vermelden. Op 26 Maart 1902 deden de Gemeente-veldwachter Hendrik Klinge en Hendrikus Roelof Steenbergen, zonder beroep aangifte van het overlijden op 25 Maart 1902 van; Willem Hamilton of Silvertonhill, oud 71 jaren, gemeente-ontvanger, geboren te Oldemarkt en wonende te Avereest, echtgenoot van Diderica Willemina Angenieta Hissink, weduwnaar van Weidina Vroukina Kramer. Aangesteld op 26 April 1861 heeft hij tot aan zijn dood op 25 Maart 1902 over een tijdvak van bijna 41 jaren, de betrekking van ontvanger der gemeente tot volle tevredenheid van het Gemeentebestuur van Avereest vervuld. Na de begrafenis schrijft Mevr. Hamilton of Silvertonhill-Hissink aan de Raad der gemeente Avereest; "Hierbij betuig ik mijn hartelijken dank voor de eer aan de nagedachtenis van mijn overleden echtgenoot bewezen door de schenking eener schoone krans". Met het overlijden van den Heer Hamilton of Silvertonhill was na een periode van ruim 40 jaren, de betrekking van ontvanger der gemeente vacant. De Ontvanger Hamilton of Silvertonhill, heeft gewoond in het grote pand, in 1957 genummerd Hoofdvaart 193-195, bewoond door de familieÆs H. Oosterveen en W. Booije, heden 1967 door de familie Lagemaat. Het voor het huis liggende draaivonder over de Dedemsvaart, "het Hamiltonvonder" heeft de naam deze Gemeente-Ontvanger nog lange jaren doen voortleven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 681 Evenwel in de maand Juni van het jaar 1957 is dit vonder opgeruimd en hiermede zal ook de laatste herinnering aan deze oud-ontvanger verdwijnen. Op 26 Mei 1902 doen Burgemeester en Wethouders aan de Raad een schrijven toekomen, aanvangende aldus; "Aangenaam was het ons U te mogen aanbieden onze aanbeveling tot benoeming eener Gemeente-Ontvanger in de plaats, opengevallen door het overlijden van de betreurden Oud-Ontvanger der gemeente, de Heer W. Hamilton of Silvertonhill". In dit schrijven wordt tevens de borgtogt van de nieuw aan te stellen ontvanger genoemd, n.l. f4500-. Als candidaten voor de benoeming tot Gemeente-Ontvanger worden naar voren gebracht de heren; H.R. Steenbergen en B. Berends Azn. Door de Raad der gemeente wordt in zijn vergadering op 28 Mei 1902 met 8 van de 10 uitgebrachte stemmen benoemd tot Gemeente-Ontvanger de Heer Hendrikus Roelof Steenbergen, tijdelijk Ontvanger der gemeente Avereest. De Heer Steenbergen, reeds tijdelijk ontvanger, op bovengenoemde datum vast aangesteld in de vacature Hamilton of Silvertonhill, heeft heze betrekking waargnomen tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd. De Raad der gemeente behandeld in zijn vergadering op 5 Maart 1935 een voerzoek van de Heer H.R. Steenbergen, om hem wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd eervol ontslag te verlenen als Gemeente-Ontvanger. Het gevraagde ontslag wordt aan de Heer Steenbergen met ingang van 1 April 1935 op de meest eervolle wijze en onder dankbetuiging voor de langdurige diensten aan de gemeente bewezen, en voor de accurate wijze waarop hij zijn betrekking heeft waargenomen, verleend. Lange jaren heeft de Heer Steenbergen niet van zijn pensioen mogen genieten want op 11 December 1937 is hij te Zwolle overleden. De benoeming van een ontvanger in de vacature Steenbergen, werd besproken in de vergadering van de Raad op 5 Maart 1935 en op 2 April 1935. In de laatstgenoemde vergadering werd met ingang van een nader vast te stellen datum tot Ontvanger der gemeente benoemd, de ambtenaar ter secretarie alhier, Meindert Haikema. De beëediging van de benoemde ontvanger Haitjema had daarna plaats in de vergadering op 4 Juli 1935. Als datum van zijn vaste aanstelling wordt later genoemd 1 Juli 1935. Ten slotte wilik dit artikel besluiten met een lijstje van de Ontvangers deseer gemeente van plm. 1833 tot heden. 1. ?? 1833 tot 1 Februari 1834, J.M.Sondag. 2. 18 April 1834 tot 1 Oktober 1846, Martinus Jan Alexander Bannier. 3. 19 November 1846 tot 1 Januari 1852, Theodoor Christiaan Wilhelm Hamilton of Silvertonhill. 4. 1 Januari 1852 tot 6 April 1861, Jan Martijn Harmans. 5. 14 September 1860 (datum schorsing van J.MN. Harmans) tot 26 April 1861, Barend Warnaars, tijdelijk ontvanger. 6. 26 April 1861 tot 26 Maart 1902, Willem Hamilton of Silvertonhill. 7. 28 Mei 1902 tot 1 April 1935, Hendrikus Roelof Steenbergen. 8. 1 Juli 1935 tot heden (1957) Meindert Haitjema.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 682 De g re nskanto re n in vro e g e r jare n. Wanneer wij het woord "grenskantoren" lezen, denken wij in de tegenwoordige tijd niet anders, dan aan kantoren aan de Rijksgrenzen. En omdat de gemeente Avereest niet aan de Rijksgrenzen is of was gelegen, zou men oppervlakkig denken, dat wij hier in Avereest nimmer iets met grenskantoren hebben uitstaande gehad. Evenwel is er een tijd geweest, dat de gemeente als zodanig "grenskantoren" had. In het jaar 1846 bestonden deze in de gemeente Avereest echter nog niet, getuige het volgende schrijven, d.d.21 februari 1847 van de Rijks- tevens Gemeente-Ontvanger Theodoor Christiaan Wilhelm Hamilton of Silvertonhill, geboren te Halderen, Pruizzen, 22 Januari 1804, wonende te de Pol in deze gemeente, gericht aan den Heer Burgemeester der Gemeente Avereest en Nieuwleusen te Nieuwleusen, luidende als volgt; Onder overlegging van een Geleidebiljet, d.d.13 November j.l. no 6082, van zeventig kan Inlandsch gedisteleerd ad 96 procent, ingeslagen door G.J. Rijnhard werd ik heden geinformeerd, door den belanghebbende zelve, dat die impost nog niet is voldaan, voortvloeijende uit een aanmaning van den afzender, dat de kwitantie of bewijs van inslag nog niet te desHertogenbosch was terug gekomen. Daar alhier geen grenskantoren tot dusverre zijn aangewezen en door dmij reeds alle voorlopige werkzaamheden zijn daargesteld om eene goede Administratie en volgens belofte van de Edel Achtbare Raad een evenredige survellance op te rigten, door een bepaals Ambtenaar aan te stellen, Heb ik vermeend U Wel Edel Achtbare deze daadzaak mede te moeten deelen, te meer daar thans de Scheepsvaart weder levendig is geworden en de Sluikerijen ten opzigte der gemeente weder een aanvang nemen. Had den afzender te des Bosch de gemeente opcenten aldaar maar voldaan en aan den Ontvanger op rekening gesteld, ware de gemeente weder verstoken geweest van eene ontvangst van f 6,48, hoeveel zoude op die wijze hier niet worden ingevoerd. Ik meen in mijne betrekking niet alleen de belasting te moeten ontvangen, maar ook zoveel in mijn vermogen is te zorgen dezelve evenredig worde gedragen en alle sluikerijen met kragt worden tegen gegaan, redenen waarom ik U Ed. Achbare verzoek deze daadzaak onder het oog van den Edel Achtbaren raad te brengen en aan te dringen tot eene spoedig voorziening in deze dringende behoefte. De Ontvanger te Avereest, w.g. Th. Hamilton.

Het schijnt dat dit schrijven onmiddellijk succes heeft gehad, want on een schrijven van 7 Augustus 1847 omschrijft de Gemeente-Onvanger deze grenskantoren als volgt; "dat onder de benaming Grenskantoren in de verschillende reglementen voorkomende, alleen bedoeld wordt, eenige personen, welke door het Wel Edel Achtbare bestuur zullen worden aangewezen op geschikte plaatsen aan de grenzen der gemeente wonende, om van de in te voeren accijnsgoederen aan de Gemeentebelasting onderhevig, de declaratie over te nemen tegen recu ten geleide der goederen binne de gemeente. De noodzakelijkheid hiervan is onbetwistbaar, daar de gemeente zoo uigebreid zijnde, en dus de onmogelijkheid bestaat vooraf bij de Gemeente-Ontvanger zelve kennis te geven, maar zonder deze aangifte te doen, de vrijheid gegeven wordt tot aan het kantoor de goederen te vervoeren, dan blijft de weg tot sluiken over, daar onderwg de goederen bij de belanghebbende kunnen geborgen worden, zonder dat er een surveillance (toezicht) op is. Deze Grenskantoren en Grenskantoorhouders stonden in zeer nauwe betrekking tot de Gemeente-Ontvangers. Ze hadden het niet gemakkelijk, daar de nevenbetrekking als Grenskantoorhouder geen volledig bestaan opleverde. Talrijk waren dan ook de verzoeken van deze mensen om loonsverhoging of een gratificatie. Toch waren er wel liefhebbers voor deze betrekking, zoals bleek in 1853 toen er een Grenskantoorhouder gevraagd werd. Hierbij waren 5 sollicitanten, waarbij men moet bedenken, dat zo iemand in een bepaald gedeelte van de gemeente nabij de grens moest gaan wonen. Van deze 5 verzoeken om aanstelling als Grenskantoorhouder wil ik er hier 2 laten volgen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 683 1e. Aan het Ed. Achtbaar bestuur der Gemeente Avereest. Geeft met den meesten Eerbied te kennen. H. Segers, ingezeten dezer gemeente, dat hij bij dezen de vrijheid neemt om te dingen naar de Betrekking als grens-Ambtenaar dezer plaats. Zijn langdurige inwoning, handel en wandel, en zijn vroegere Militaire betrekking, zijn, zoo hij zich vleit vereisten waardoor hij zich in staat gevolde de betrekking naar behoren te kunnen waarnemen. Verder neemt hij de vrijheid zich dringend aan te bevelen, daar vele leden van het bestuur hem las genoegzaam kennen, hij Requestrant alle mogelijke moeite, trouw en eerlijkheid zal aanwenden, waat aan deze betrekking verbonden is. Te Avereest, den Twelk doende, 15 September 1853. Get. H.Segers.

2e. Aan de Raad der Gemeente Avereest. Edel Achtb. Heeren! Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, Christiaan Wijma, van beroep inlandsch kramer en wonende in deze gemeente. Daar thans de post als grenskantoorhouder aan de benedenvaart dezer gemeente vacant is en vernomen hebbende dat er verscheidende op soliciteeren, heeft hij in aanmerking genomen om ook naar dezelve te dingen ten einde in de toekomst een groot deel van zijn bestaan in de vinden en daar de tans op handen zijnde kunstweg, volgens aankondiging de nieuwsbladen spoedig een aanvang tot het leggen derzelve zal gemaakt worden, geeft hem meer vrijmoedigheid om als hededinger daar naar te streven en wel op die grond, dat, wanneer eenmaal dat Groote werk si voltooid deze post als grenskantoorhouder en tolgaarder op de naast aan die Grens gelegen tolhuis geplaatst te worden, terwijl bij ook dan des te beter in de gelegenheid is om zijnde surveillance naar behooren te kunnen verrigten, het zij voer- of vaartuigen en hem daardoor niet ongeschikt voorkomt wanneer deze twee posten gezamentlijk zijn verbonden en men hem vanaf de aanvang dezer zijne betrekkingen eene jaarwedde van f 225 toekend. Edel Achtb. Heeren, gelieve in overweging te nemen, dat na zijne inzien bij eene goede surveillance in het vervolg altijd ten voordeele van de Gemeentekas moet werken, want stelt men zoo volgens in omloop sijnde geruchten het grenskantoor eene bezoldiging verleend van f 150 en die van tolgaarder eens op f 100. ------Totaal f 250. Zoude dan eene winst van f 25- des jaarlijks voor de gemeente opleveren. Redenen- Waarom hij de vrijheid neemt zich tot U Ed. Achtb. te wenden met verzoek dat het de Raad moge behagen deze voordracht in overweging te nemen en hem met deze betrekkingen als Grenskantoorhouder en tolgaarder vas de grens aan de benedenvaart helieve te begunstigen. het Welk doende, get.Christiaan Wijma. Dedemsvaart, den 16 September 1853.

Met de benedevaart genoemd in dit adres, werd in vroeger jaren bedoeld het gedeelte van de Dedemsvaart in de gemeente Avereest vanaf de grens Nieuwleusen-Avereest tot Sluis 5, thans genoemd de Zwolse weg.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 684 Dat het beroep van grenskantoor houder, zelfs voor die jaren, niet zo'n goede bezoldiging meebracht, blijkt wel uit de telken jare terugkerende verzoeken om een gratificatie. Teneinde enig inzicht te krijgen in zo'n "ambtenaarsgezin" wilik enkele van deze verzoeken weergeven.

1e. Aan den Edelen Achtbaren Heeren Burgemeester en Leden der Gemeente Avereest. Edelen Achtbare Heere! Geeft met verschuldigden en gepaste Eerbied onderdaniglijk te kennen, Dirk de Bruin , Plaatselijke ambtenaar en houder van het grenskantoor inbovengemelde Gemeente. Dat den Adressant ten vriendelijkste verzoekende, aan den Edelen Achtbare Heere,m om den Adressant weer over het jaar 1857 een gratificatie toe te kennen, uit hoofden den Adressant in deze duuren tijd van Zijnen jaarwedden te kunnen bestaan, Tevens verzoekende ten vriendelijkste om den Adressant een aanstelling van buitengewoon veldwachter, daar den Adressant wel eens in de gelegenheid is, om in policiezaken te dringen, daar hij anders neit toe gemagtigt is. Vol vertrouwen op den welwillendheid, Uwe Edelen Achtbare Heere, heefd den Adressant het gewaagt, zijn ootmoedige en dringende bede uw Edelen Achtbare Heere op te dragen en tevens eerbiediglijk verzoekende op hetzelve gunstig te adviseeren. Van Uw Edelen Achtbare Heere de onderdanigste- Dienaar get. D. de Bruin. Avereest, den 6 October 1856. Opvallende is de "kruiperige" en "onderdanige" toon die men in die jaren in de adressen naar voren bracht en mischien ook wel moest brengen.

2e. Aan het Edel Act. Bestuur der gemeente Avereest. Geeft met den meesten Eeerbied te kennen, H.Segers, Grenskantoorhouder en plaatselijk Ambtenaar alhier, dat hij bij dezen de vrijheid neemt bovengenoemd bestuur, beleefdelijk te verzoeken in het aanstaande dienstjaar 1857 weder in zijn bijzonder bestaan Gelieve te voorzien, aangezien het lopende dienstjaar geen verbetering in zijn tijdelijk bestaan heeft gebracht, door dien dat de verhooging der opcenten op de hoofdsom van het Gedisteleerd door de aangrenzende gemeente Nieuwleusen niet is aangenomen, zoo heeft Requestrant gemeend in het belang der Gemeente een grooter waakzaamheid op de sluikhandel uit de bovengenoemde Gemeente te moeten houwden en zulks in de eerste plaats door het gedurig visitteren van Rij- en voertuigen der bij hem verdachte personen, waardoor hij zich als kleermaker meer benijders als begunstigers heeft gemaakt. Dan getrouw aan Eed en plicht zal hij alles aanwenden wat zijnd inziens in het belang der Gemeente zouw kunnen strekken. En om in zijn eigen onderhoud te voorzien, zoo is het hij Requestrant zich tot U Edel Achtbaren wend, met het Eerbiedig verzoek om verhooging van zijn bezoldiging, bij afwijzing hiervan om een gratificate. het Welk doende, get. H.Segers. Avereest, den 6 October 1856.

3e. Aan Het Gemeentebestuur der Gemeente van Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 685 Edel Achtbare Heeren! De ondergetekenden, G.H.Jansen en C. Wijma, Tijks- en Gemeente-Commiesen beiden gemachtigd tot de Dienst en Peiling voor de Gemeente betreffende de heffing der Plaatselijke Belasting voor Avereest, Geven met eerbied te kennen dat Zij met alle gepaste ijver en voorzigtigheid hebben geweest in de uithoeving hunner dienstverrigtingen en zij ook niet twijfelen of de Resultaten daarvan de bewijzen zullen leveren. Zoo is het om voormelde redenen dat de ondergetekenden U.E. Achtbaren herinnneren om hun door eene bij wijze van Gratificatie te willen begunstigen. het Welk doende, get, C. Wijma, get. G.H. Jansen. Avereest, den 9 December 1856.

Naast de Grenskantoorhouders, vroegen ook Hendrik Tinholt en Jan Harman Peters, beide veldwachters in deze gemeente, op 17 December 1857 een gratificatie, "mede ook ui aanmerking der buitengewone diensten" in hunne betrekking als veldwachter. Toen schrijver dezes in 1918, dus ruim 60 jaren later, als Gemeenteveldwachter in deze gemeente in dienst trad, bestond die gratificatie-systeem nog altijd en het heeft ook daarna nog enige jarenlang bestaan. Het waren een bepaald aantal personen, die ieder jaar, voor zo'n gratificatie in aanmerking kwamen. Dat waren de beide Rijksveldwachters, n.l. te Dedemsvaart en te Ommerschans, welke veldwachter een groot deel van zijn bewakingsgeboed onder Avereest had liggen, verder de drie Gemeenteveldwachters, de Gemeenteveenarts Phillipzon en de veeverloskundige Wierbos te Dedemsvaart. Deze gratifiactie was wel geen groot bedrag n.l. f 25- voor de Gemeenteveldwachters, maar was in die jaren toch wel een gewaardeerde aanvulling van het toch niet zo hoge tractement. Er weerd dan ook ieder jaar op gerekend dit bedrag te ontvangen. En toch waren er ook altijd nog wel raadsleden die tegenstemden als het verlenen dezer gratificatie aan de orde kwam. Niet alleen waren de plaatselijke ambtenaren, grenskantoorhouders in de gemeente Avereest, ook waren ze buitengewoon veldwachter in deze gemeente en ook in de aangrenzende gemeente Zuidwolde. Zo werd in een schrijven, d.d. 26 Maart 1859 door de Commissaris des Konings in de provincie Drenthe in overleg met de Burgemeester van Zuidwolde aan Derk de Bruin, plaatselijk ambtenaar te Avereest, tengevolge van zijn benoeming tot veldwachter in de gemeente Rijssen eervol ontslag verleend als buitengewoon veldwachter in de gemeente Zuidwolde en te benomen tot buitengewoon veldwachter in de gemeente Zuidwolde, zonder bezoldiging, beloonng of abonnement voor kantoorkosten, Roelof Stork, grenskantoorhouder te Avereest, provincie Overijssel. Tenslotte heeft schrijver dezes nog gevonden een schrijven, d.d.19 Augustus 1863 van Gedeputeerde Staten in de Provincie Overijssel, inhoudende de goedkeuring van een Besluit van de Raad der gemeente Avereest, d.d. 10 Augustus j.l. waaruit blijkt, dat voor rekening der gemeente is aangekocht een huis, erf en tuin, sectie L, no. 1321 en 1322, het eerste groot 55 ellen en het tweede groot 9 roeden en 75 ellen, voor de zom van f 320 en de daarop vallende kosten, om te dienen tot woning voor een grenskantoorhouder, welke ter verrekening der behoorlijke invordering van verschillende plaatselijke belasting aan de grenzen der gemeente noodig is.

Dit is dan het laatste wat ik heb gevonden over deze vrijwel onbekende tak van dienst uit de gemeentelijke huishouding nu ruim 100 jaren geleden en waarmee ik dan ook dit artikel wil beëindigen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 686 De ve ld w ac h te rs d e r g e m e e nte Ave re e st. Hein Smit. Het is een korte, alledaagse naam. Het is een naam die ons eerder doet denken aan een eenvoudige man, dan een persoon van betekenis en invloed. Hein Smit was ook maar een eenvoudige man. Wanneer men zijn handtekening bekijkt, als men die stuntelige, stijve letters ziet, eenmaal door hem neergeschreven, krijgt men een beeld voor ogen, niet van een man die vlot en zeker met de pen kan omgaan, maar van een stevige, ruige kerel, die gewoon is met ander gereedschap te werken, in wiens grove knuisten, de schop, de veenspitter en dergelijk gereedschap beter pasten dan de schrijfpen. En toch was Hein Smit eenmaal een man van enige betekenis in de gemeente Avereest. En met dit Avereest bedoel ik het oude Avereest van 1819, het Avereest, toen nog maar bestaande uit de eeuwenoude gehuchten van het vroegere kerspel, het kerkdorp "Avereest". In die gemeente van 1819 was Hein Smit de "veldwagter", was hij de eerste veldwachter van de gemeente Avereest. Er is maar weinig van hem bekend. Slechts enkele gegevens zijn over Hein Smit te vinden. In de dagen van 1819 en daarna zette men niet veel op papier en mogelijk zijn de toen aanwezige papieren nadien verdwenen. Het is in de registers van de Burgerlijke Stand dat ik de eerste en enigste bewijzen heb gevonden van en over Hein Smit, de eerste politieman, de gezagsdrager in dat oude Avereest, gelegen ten westen van de Sponturfwijk. Het is bij de tweede geboorte-acte in deze gemeente opgemaakt, dat als getuige bij die aangifte optreedt de veldwagter Hein Smit, oud 52 jaren. Op 29 Januari 1819 verschijnt voor Mr Reinier Saris van der Gronden, Schout der gemeente Avereest, waarnemende de functiën van Officier van den Burgerlijken Staat, Albert Goevers, schipper van beroep, wonende aan boord van een turfpraam, die aangifte doet, dat zijn huisvrouw Hendrikje Bogtman, is bevallen van een zoon, die de naam wordt gegeven van Koert. Onder de daarvan opgemaakte akte prijkt voor het eerst de naam, of eigenlijk de handtekening van Hein Smit. Maar al was die handtekening dan al samengesteld uit houterige, stijve letters en niet zoals in later jaren zwierig en los neergeschreven door sommige opvolgers van Hein Smit, het feit dat hij kon schrijven verhief hem al een heel eind boven zijn tijdgenoten, die de kunst van het schrijven niet meester waren. Onder zeer veel akten uit die jaren ontbreken de handtekening, met daarvoor een aantekening, dat de aangever of de getuige het schrijven niet heeft geleerd. Dat Hein Smit niet zo bijzonder ontwikkeld was, kan men niet alleen opmaken uit zijn handtekening, ook het feit, dat hij blijkbaar minder goed met zijn leeftijd op de hoogte was, getuigt daarvan. Als getuige bij een geboorteaangifte op 29 Januari 1819 gaf hij op 52 jaren oud te zijn, op 20 September 1821 was hij 55 jaren oud, doch op 30 Januari 1822 was hij opeens 4 jaar ouder geworden en gaf hij op 59 jaren oud te zijn. Hoge eischen, wat kennis en ontwikkeling betrof stelde men in die dagen niet aan de man, die de betrekking van veldwachter, van dienaar van de Heilige Hermandad in de gemeente vervulde. Van degenen, die na Hein Smit, die functie hebben vervuld, waren er velen, die de ene dag arbeider van beroep waren en de andere dag veldwachter der gemeente Avereest. Hein Smit is slechts korte jaren veldwachter dezer gemeente geweest. De overlijdensakte no. 3 van het overlijdensregister van 1822 vermeld dat op 15 Maart 1822 in de gemeente Avereest is overleden, Hein Smit, veldwachter dezer gemeente, oud 59 jaren.

In de verschillende geboorteakten waarin Hein Smit voorkomt als getuige, wordt telkens ook een getuige genoemd, Klaas Kleine, van beroep arbeider. Of deze Klaas Kleine op de een of andere wijze in betrekking was bij de gemeente Avereest is niet bekend, opmerkelijk is het wel, dat hij nog al eens aanwezig was bij de geboorteaangiften.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 687 Mogelijk was daaraan niet vreemd, de borrel die de vader-aangever, zoals gebruikelijk weggaf in de herberg van Kruizinga aan de getuigen bij de aangifte. Wie was de opvolger van Hein Smit als "veldwagter" der gemeente Avereest? Het was de reeds genoemde arbeider Klaas Kleine. Op welke datum hij als veldwachter is aangesteld is niet bekend. Hij komt het eerst voor in zijn kwaliteit als veldwachter als getuige bij een huwelijk op 24 Februari 1822. Hij was dus al bij het leven van Hein Smit, velwagter. (Overleden op 15 Maart 1822). De mogelijkheid bestaat, dat Hein Smit reeds enigen tijd door ziekte verhinderd was zijn dienst waar te nemen en dat zodoende Klaas Kleine als zijn vervanger is aangesteld. In ieder geval, Klaas Kleine was de tweede veldwagter dezer gemeente. Kleine was niet jong meer, toen hij werd aangesteld als veldwagter der gemeente Avereest. Op 14 Januari 1823 was hij getuige bij een geboorteaangifte en gaf toen op 44 jaren oud te zijn. Hij is dus op 43 jarige leeftijd aangesteld. Het schijnt, dat de veldwagter in die jaren allerlei bijzondere baantijes opknapte. Op 26 Januari 1823 doet de veldwagter Klaas Kleine met twee getuigen aangifte van een buiten echt geboren kind. Wanneer tegenwoordig (1947) een kond wordt geboren uit een ongehuwde moeder, doet de geneeskundige of de vroedvrouw die bij de bevallig is geweest, ook de aangifte van de jongegeborene. In die dagen deed het schijnbaar de veldwagter. Nu bestaat ook nog de mogelijkheid, dat het kind zonder geneesdige hulp op de wereld is gekomen, een onstandigheid, die in die jaren en zelfs veel jaren daarna nog wel eens voorkwam. Wanneer Klaas Kleine de dienst als veldwagter heeft verlaten heb ik niet gevonden. Op 28 September 1842 was hij nog veldwagter dezer gemeente en maakte hij een proces-verbaal op van hagelschade aan de veenboekweit in de velden tussen de Kievitshaar en Groot-Oever. Op 19 Januari 1849 is te Avereest overleden Klaas Kleine, weduwnaar van Grietje Jans Karsten, oud 69 jaren, van beroep gegageerd veldwagter. Hoe groot was het salaris van de veldwachter in die jaren? Hierop moet ik het antwoord voor wat betreft de eerste 15 jaren van het bestaan der gemeente schuldig blijven. Hier staat niets van beschreven. Deze vraag kan pas beantwoord worden aan de hand van de begroting van 1834. Hierop komt een post voor; Jaarwedde der Dienaar van Politie f 130. Kleeding van den veldwagter f 50. Met enig verschilin de kledingtoelage blijft deze jaarwedde gelijk tot en met 1836, n.l. f 130 per jaar of f 2,50 per week, zegge en schrijve een rijksdaalder per week. Op de begrooting van 1837 komt een post voor; Jaarwedde van de Dienaars van Justitie (de benaming was nog als een verschillend) ieder f 156 f 321- Kleeding f 46- Hieruit blijkt dat er in 1837 twee veldwagters in deze gemeente waren. (Op 1 Januari 1837 was de gemeente belangrijk vergroot).

Tevens dat de salariering verbeterd was en gebracht van f 130 of f 156 per jaar, of van een rijksdaalder per week op drie gulden. Wie was de man, die met Klaas Kleine voor de orde en rust in de gemeente en voor de veilligheid van haar inwoners moest zorgdragen? En dan lezen wij wéér in het geboorteregister als getuige bij een aangifte op 24 Maart 1837, de naam van deze veldwachter, Jan Hendrik Vosjen, oud 36 jaren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 688 De veldwachter Klaas Kleine, die jarenlang alleen de dienst had verricht in de oude, kleine gemeente Avereest, had als collega gekregen, Jan Hendrik Vosjen, geboren te Ommen in 1800. Vosjen is aangesteld in het begin van 1837, de juiste datum is niet bekend. In later jaren komt men in de omgeving van Avereest, in Ommen en Hardenberg, dze naam Vosjen nog al een tegen, bij de politie en bij de posterijen. Bij de behandeling van de begroting voor 1838 in de vergadering van 11 Oktober 1837 komt daarop een post voor van f 468- als jaarwedde van de veldwachters. In verband hiermede komt er een voorstel ter sprake van de Voorzitter (President in die dagen). Dit voorstel wordt met meerderheid van stemmen goedgekeurd om nog f 156 uit te trekken voor de derde veldwachter, aangezien het allernoodzakelijkst is om in verband met de uitgestrektheid der gemeente, deze aan te stellen, waartoe de President wordt gemachtigd. Voor kleding wordt uitgetrokken een bedrag van f 125. Dit was zeker nodig voor een uniform voor de nieuw aan te stellen veldwachter. Zo lezen wij telkens een post op de begroting van f 468 als jaarwedde van de veldwachters. De derde veldwachter is evenwel in de eerste jaren nog niet aangesteld. Op 30 Augustus 1838 doet Otto Jans Meijer, oud 25 jaren, veldwagter te Avereest aangifte van de geboorte van een dochter, Johanna Maria, uit zijn huisvrouw, Gerardina Francina Johanna Maria Lamberdina de Koning. De gemeente Avereest had toen dus drie gemeente-veldwachters, n.l. Klaas Kleine, Jan Hendrik Vosjen en Otto Jans Meijer. Zoals wij gezien hebben was het salaris der veldwachters niet bijzonder groot, n.l. f 3 per week. Het was dan ook niet toereikend voor hun gezinsbehoeften, althans in de vergadering van 18 November 1845 komt dat tot uiting. "De President geeft te kennen, dat de veldwagaters dezer gemeente aan Zijn Hoogwelgeboren (Burgemeester Baron van Dedem) hebben te kennen gegeven, dat zij door de buitengewone duurte der levensmiddelen niet in staat zijn om in hun onderhoud te voorzien, weshalve op voorstel van Z. Hoogwelgeboren wordt voorgesteld om aan hen in aanmerking van bovenstaande reden voor dit jaar een Gratificatie van f 25 toe te kennen, welk voorstel met eenparige stemmen wordt aangenomen voor het geval zij door ijverige vervulling hunner verplichting zich zulks waardig tonen". Dat de veldwachters in die dagen nu niet altijd zulke heilige boontjes waren en op hun gedrag nog wel eens wat viel aan te merken blijkt in de vergadering van den Raad der gemeente van 16 November 1843, waar de Burgemeester ter kennis van de Raad brengt, dat hij de veldwachters dezer gemeente bij gelegenheid der plaats hebbende markt op den 8 dezer maand ernstig had aangemaand zich in allen dele te gedragen zoals het betaamde, doch dat de aanmaningen niet schenen te helpen en de beide veldwachters, J.H.Vosjen en O.J. Meijer te dien gelegenheid beschonken waren geweest en wel zodanig, dat zij hunnen ambtsbediening niet hebben kunnen waarnemen,waardoor ook de orde niet is bewaard geworden. Weshalve de President voorstelt om Z.E. den Heer Gouverneur te verzoeken gemelde veldwachters voor den tijd van vier weken in hunne bediening te schorsen. De Raad besluit alzo met eenparige stemmen het voorstel van den Burgemeester aan te nemen en Z.E. den Heer Gouverneur te verzoeken om de veldwachters dezer gemeente J.H. Vosjen en O.J. Meijer gedurende voer weken in de bediening te schrosen.

De veldwachters moesten ook dienst doen in omliggende gemeenten zoals blijkt uit het verhandelde in de Raad op 20 Augustus 1845, betreffende het doen van dienstverrigtingen door de veldwachters buiten hun eigenlijke gemeente. Na enige delibiratiën wordt er besloten aan H.H. Gedeputeerde Staten op te geven, het den Raad wenselijk voorkomt, dat de veldwachters dezer gemeente hunne dienst zouden kunnen uitoefenen in de Gemeenten Ambt-Hardenberg, Ambt-Omme, Nieuwleusen en Staphorst. Het schijnt dat de veldwachter O.J.Meijer, of op eigen verzoek of om andere reden zou overgeplaatst wroden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 689 Althans in de vergadering van den Raad op 3 Augustus 1847 wordt gelezen; een missive van den Heer Staatsraad Gouverneur dezer provincie betreffend de verplaatsing van den veldwachter O.J. Meijer, en daarbij te kennen gevende, dat wanneer de Raad het traktement van den veldwachter wil verhogen op f 200 er alsdan gelegenheid bestaat in plaats van Meijer een ander bekwaam en geschikte veldwachter aan te stellen. Na delibiratie wordt besloten;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 690 a. het traktement van de veldwachters alhier te bepalen op f 200Æs jaars; b. aan H.H. Gedeputeerde Staten de vereiste autorisatie daartoe te verzoeken alsmede magtiging om dat verhoogde traktement in te doen gaan met dan dag der eerst nieuw benoemde, bij voorschot uit de Gemeentekas te voldoen en een post bij rappel op de begrooting van 1848 voor te dragen". Het blijkt dat Gedeputeerde Staten een salaris van f 156 per jaar voor de veldwachters niet voldoende achten en het nodig vonden,dat dit op 200 gulden werd gebracht. Werd in de vergadering van 3 Augustus 1847 gesproken over de overplaatsing van de veldwachter O.J.Meijer, in datzelfde jaar is deze overplaatsing van feit geworden. Op 20 Oktober 1847 komt Meijer het laatst voor als getuige bij een geboorteaangifte. Zijn opvolger was Jan Herman Peters, geboren te Diepenheim, 4 Januari 1811. Peters woonde aan de Pol, wijk . no. 52. Hij was meer de veldwachter voor het westelijke deel der gemeente, het oude Avereest. Het schijnt, dat de Pol, in de vijftiger jaren der vorige eeuw een centrum was in de gemeente waar meerdere burgers woonden. Daar woonden de Gemeente-veldwachter, de Rijksontvanger, het Hoofd van de school aan de Sponturfwijk en er heeft zelfs enige tijd een geneesheer, n.l. dokter de Boer gewoond, door de familie Roozeboom en het huis bewoond door de familie Hendirk Prins, waren in die tijd naar hun uiterlijk te oordelen, burgerhuizen uit de tijd omstreeks 1850. Wanneer Peters als veldwachter in Avereest is aangesteld is evenals van de andere veldwachters niet met zekerheid te zeggen. Zijn naam als veldwachter komt het eerst voor op 23 November 1847. Op 5 April 1843 doet Cornelis van Egmond, oud 29 jaren, van beroep arbeider, aangifte van de geboorte van een zoon. Diezelfde Cornelis van Egmond, geboren 15 November 1823, te Sassenheim, was op 29 December 1847 veldwachter der gemeente Avereest. De gemeente had hiermede weer drie veldwachters, n.l.Jan Hendrik Vosjen, Jan Herman Peters en Cornelis van Egmond. Over het uniform der veldwachters uit die dagen is niets bekend. Van gemeentewege werd hun wel uniform verstrekt, gezien de tekens op de begroting voorkomende post; "Kleding van de veldwachters".

In de vergadering van de Raad op 28 November 1849 "wordt besloten de aanschaffing van kledingstukken voor de veldwachters door tussenkomst van den Heer Staatsraad Gouverneur te doen". Wat hiervan de reden was, wordt niet vermeld. Mogelijk was gezamelijke inkoop wel voordeliger en ook werd er meer gelijke uniform-kleding verkregen. Dat uit den aard der zaak door de veldwachters ook wel eene personen in arrest moesten worden gesteld blijkt uit het verhandelde in de Raad op 26 Mei 1852, waar, "Burgemeester en Wethouders worden gemachtigd een gschikte plaats aan te wijzen voor een gevangenhok en te komen met een plan en begroting van kosten. In deze gemeente had men niet, zoals in verschillende andere gemeenten, "het hok onder de toren" de traditionele bergplaats voor boeven, bedelaars en landlopers. Hier moest men een "gevangenhok" bouwen. In diezelfde vergadering komt ook een voor veldwachter Vosjen enigszins onverkwikkelijke kwestie ter sprake. De Voorzitter deelt mede; "een staande de vergadering ingekomen brief van Gerrit Jan Kesimaat, houdende pretentie van f 14, wegens kostgeld over 1850 te hebben op den veldwachter J.H. Vosjen, welke deze hem weigert te betalen". De Voorzitter oordelende deze zaak niet behoort tot de attributie van den Raad (die daarmee instemt) behoudt zich echter voor op aanbeveling van den Raad om den veldwachter Vosjen deswegens te onderhouden en om bij ontkentenis van denzelven, adressant te verwijzen naar de regter van het Kanton".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 691 Het is niet bekend hoe deze aangelegenheid zich verder ontwikkeld heeft. In de eerste plaats is het wel bevreemdend, dat Kesimaat eerst in 1852 met een schuldvordering van 1850 in de Raad komt. Over de persoon Kesimaat kan worden vermeld, dat deze een gepensioneerd militair was. Dat het Gemeentebestuur van Avereest voor bewaking in de gemeente ook gebruik ging maken van de bezetting van de Bedelaars- en Strafkolonie "Ommerschans" blijkt in de vergadering van 8 Juni 1853, waar wordt besloten; "aan te vragen om het detachement dragonders, uitsluitend gestationeerd voor de bewaking van de Ommerschans tevens dienstbaat te stellen als hulpmarechaussee voor de gemeente Avereest, zoals zulks ook sal worden aangevraagd door de Gemeentebesturen van Stad- en Ambt-Ommen. Als beloning wordt door den Raad een som van f 30 des jaars in uitzicht gesteld. Uit overlevering is schrijver dezes bekend, dat de latere Gestichtveldwachters ook wel dienst deden in de gemeente Nieuwleusen. Zij waren bij de bevolking van Nieuwleusen niet erg gezien. De gemeente Avereest had nog altijd drie veldwachters. Dit "corps" bleek de Raad te groot te zijn. Misschien dacht men, nu de bezetting van de Ommerschans er was, dat er wel een veldwachter gemist kon worden. In de vergadering op 1 December 1854 "wordt door de Commissie rapport gedaan wegens de door de Heren Gedeputeerde Staten gemaakte bemerktingen op de begroting voor 1855, vervat in Hun Ed. Gr. Achtbaar besluit van den 15 November 1854, het rapport schriftelijk gedaan zijnde en tot bijlage dezer notulen zullende strekken onder letter R., werd na enige discussien aangenomen; hebbende de Voorzitter (Burgemeester Deel) zijn verlangen te kenne gegeven dat aantekening geschiede, dat hij zich met het rapport niet kan verenigen zoveel betreft de afschaffing van een veldwachter en de dientengevolge f 200 verminderde post op art. 28 der uitgaven van de begroting".

Op 9 December 1854 kwam deze kwestie wederom in de Raad ter sprake. De Voorzitter merkt op; "dat bij het Raadsbesluit van den 1 December j.l. niet is bepaald, wie van de drie veldwachters men wenst te pensioneren, dat, zoals hij heeft te kennen gegeven, hij zich niet kunnende verenigen met het daartoe strekkende besluit hij bij de verzendng der begroting, niet heeft ingezonden ene voordragt tot ontslag van een der veldwachters en hij zich daartoe in het belang der politie ingezind moet betonen, tenzij de Raad kan goedvinden, dat de tot ontslag voorgedragene door een ander worde vervangen; na enige discussiën wordt door den Heer Mr. R.A.Kerkhoven, voorgesteld om dienovereenkomstig te besluiten; "Dat de Raad zich wende tot de Heer Commissaris des Konings met verzoek om te willen overgaan tot het ontslag van een der Veldwachters, daar de Raad het onnodig vindt om op den duur drie veldwachters te behouden gelijk er dan ook in gemeenten van gelijken omvang als Avereest hier en daar door één veldwachter in de dienst wordt voorzien. Daarbij kennis te geven, dat indien in overleg met de Burgemeester ingevolge art. 191 der Gemeentewet de persoon van J.H. Vosjen aangewezen werd tot ontslag de Raad genegen zoude zijn uit aanmerking van zijn ouderdom van dien persoon hem een pensioen van f 100 toe te staan. De Voorzitter geeft te kennen aantekening te verlangen, dat hij zich met het besluit niet kan verenigen uit consideratie dat naar zijn overtuiging in deze Gemeente drie veldwachters volstrekt noodzakelijk zijn". Het slot van deze ontslagkwestie werd behandeld in den Raad op 22 December 1854. "Wordt mededeling gedaan van een missive van den Heer Commissaris des Konings van den 16 den dezer, houdende beschouwingen en wenken, hoedanig de Leden van de Raad en de Burgemeester volgens Z.H. Ed. G. gevoelen te handelen hebben, met betrekking tot het Politiewezen, waaromtrent betrekkelijk was het besluit dezer vergadering van den 9 den dezer. Naar aanleiding van die missive verklaart de Voorzitter bereid te berusten in de door de Raad gedane voorstellen en gevolgelijk het ontslag van de veldwachter J.H. Vosjen te zullen aanbevelen, mits de Raad de toezegging doet tot nadere voorziening en de politiedienst zodra nodig mocht worden bevonden. Dienovereenkomstig wordt besloten".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 692 Hoewel Burgemeester Deel zich zoveel mogelijk verzette tegen het ontslag van een der veldwachters kreeg de Raad toch zijn zin. Het geld voor de derde veldwachter werd niet op die begroting geplaatst. Veel voordeel had de gemeente niet van dit ontslag omdat aan de ontslagen veldwachter door de gemeente een pensioen van f 100 per jaar moest worden uitgekeerd, terwijl het salaris f 200 per jaar bedroeg. Een voor deze dagen ongekende en ook ongewenste toestand bestond in 1855 in deze gemeente. Dit betrof de boeten en verbeurdverklaingen. In de opbrengst hiervan deelden de veldwachters mee. Hierover wordt gesproken in de vergadering van 7 Februari 1855. "Wordt door de Commissie terzake de door de veldwachters gevorderde opbrengst van boeten en verbeurdverklaringen tengevolge van fraudes op de plaatselijke middelen rapport uitgebragt, hetwelk na enige discussie in omvraag wordt gebracht en met zes tegen een stem wordt aangenomen; tegen stelt de Voorsitter". Diezelfde kwestie kwam ter sprake in de vergadering van 28 Maart 1855. "vervolgens wordt in behandeling genomen het in de voorgaande vergadering aangehouden adres van de veldwachter J.H.Peters, houdende onder anderen bereidverklaring om zijnerzijds tegen ontvangst der hem aangeboden gratificatie van f 50 of te zien van zijn vermeende aanspraken op het bedrag der boete en verbeurdverklaring uitgesproken tegen Berend Nijhuis, wegens fraudeleusen invoer van gedistilleerd.

Niettegenstaande door de Voorzitter in bedenking wordt gegeven dat de aangeboden gratificatie van f 50 voor iederen veldwachter bij Raadsbesluit van den 7 den Februari l.l. is aangeboden ter algehele afdoening der zaak en dus wanneer zij er gezamenlijk genoegen innemen, wordt door de vergadering er op aangedrongen dit verzoek van veldwachter Peters in omvraag gebracht en is met 7 tegen 4 stemmen besloten de gratificatie aan Peters uit te betalen; tegen heeft gestemd de Voorzitter als beschouwde deze handeling strijdig met het Raadsbesluit van 7 Februari, l.l.".

In de vergadering van den Raad op 28 Maart 1855 deelt de voorzitter mede; "dat door hem op verzoek van de veldwachter C. van Egmond, dezelve ontslag als zodanig is aangevraagd ingaande met 1 Mei a.s., dat de daardoor te ontstane vacature tegen dien tijd behoort te worden aangevuld en daartoe van de vergadering wenst te vernemen of de bezoldiging waarop de benoeming zal geschieden door den Raad gecontinneerd zal worden op f 200, benevens vrije bovenkleding. Waarop toestemmend wordt beslist". Cornelis van Egmond is op 1 Mei 1855 vertrokken naar Hellendoorn en is hiermede uit de geschiedenis van Avereest verdwenen. En toch las ik voor enkele weken de naam Cornelis van Egmond, de veldwachter van Hellendoorn in de vourant. (Dit artikel is oorspronkelijk door schrijver geschreven, Januari 1948). Dit was in de Zwolesche Courant van 6 December 1847 in het artikel; "Historisch geval van massa-justitie in Overijssel; de Tradegie van de honden van Duivekate; Opgezweepte dorpswoede leidde tot de moord op Doeskotter Spohie". In het kort keam de inhoud van het artikel hier op neer; "In de villa "Duivekate", gelegen tussen Hellendoorn en Nijverdal leefden omstreeks 1850, de weduwe van Duren-Luymers met haar dochter Spohie, gescheiden vrouw van G.D. van der wijck. Deze vrouwen hielden een groot aantal kwaadaardige honden, die ze vrij rond lieten lopen in de bossen van hun landgoed. In 1853 is de weduwe overleden en bleef haar dochter Sophie met enig personeel de ville bewonen. De houden bleven vrij rondlopen en het is gevolg was, dat talrijke personen, die de paden en wegen over en langs het landgoed passeerden werden gebeten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 693 Klachten en processen waren het gevolg en wekten de haat en de woede van de bevolking tegen de bewoonster van Duivekate op. Tot op 12 April 1864 een kind levensgevaarlijk door een der honden werd gebeten. Hierdoor bereikte de volswoede haar hoogtepunt en onstond de drang naar wraakoefening. Op Woensdag 18 Mei 1864 werd Spohie van Duren, bijgenaamd "Doeskopper Sophie" bij waar woning neer geschoten. Drie dagen later stierf zij aan haar verwondingen. De dader werd nimmer gevonden". Tot zover de feiten, waaruit het courantenartikel was opgebouwd. Ten slotte lezen wij dan nog; Na de dood van Mevrouw van Duren stond Duivekate, waarin de "schatten" opgedorgen waren leeg, want de dienstbode wilde er niet alleen blijven. De gemeente-veldwachter Cornelis van Egmond bewaakte daarom op verzoek van de erfgenamen, de familie Jordens uit Deventer, zes weken lang des nachts het huis voor een vergoeding van f 1 per nacht. Een behoorlijk bedrag voor die dagen. En daarna kwam eindelijk het ogenblijk waarop de schatten van "Doeskopper Sophie" de deur uit zouden gaan. Vele oude streekbewoners weten nu nog uit overlevering in geuren en kleuren te vertellen, dat wegens vol gouden en zilveren munten het buitengoed "Duivekate" verlieten en in de richting van Deventer uit het gezicht verdwenen. De verhalen over haar rijkdom waren niet overdreven geweest. Cornelis van Egmond, de vroegere veldwachter van Avereest, die ook hier bekend stond als een plichtsgetrouwe ambtenaar is tot zijn dood in Hellendoorn blijven wonen. En toen hij begraven werd op het kerkhof te Hellendoorn, sprak aan zijn graf de Burgemeester van Hellendoorn woorden van lof over zijn veldwchter Cornelis van Egmond, waarbij het zei, dat hij door de dood van van Egmond, zijn "rechterhand" verloren had. Nog heden ten dage (1966) wonen in Nijverdal, gemeente Hellendoorn een aantal nakomelingen van deze veldwachter, allen flinke burgerlieden, die met gepaste trots spreken over hun voorvader, Cornelis van Egmond, de vroegere veldwachter van Avereest. Wie volgde Cornelis van Egmond op 1 Mei 1855 te Avereest als veldwachter op? Dat was Hendrik Tinholt, geboren 28 Oktober 1807 te Meppel, van beroep Blaauwverver, wonende C. no. 14 (Aan de Langwijk, omgeving de Katholieke kerk). Op 12 Juni 1855 werd in de Raad voorgelezen, dat Jan Hendrik Vosjen de gewezen veldwachter van Avereest op 28 Mei 1855 was overleden. De gemeente heeft dus slechts enkele jaren pensioen voor hem behoeven te betalen. Telken jare lezen wij dat de Raad besluit aan de veldwachters wegens de buitengewone duurte der levensmiddelen een gratificatie toe te kennen. Het sprookje van ""e goede, oude tijd""is hier niet mee in overeenstemming. naast de gewone veldwachters had men in die dagen (1850-1860) ook al persoene die een commissie hadden als buitengewoon veldwachter. Het was in de vergadering van 19 December 1856 dat besloten werd ten dienste van de buitengewoon veldwachter C.Wijma, plaatselijk commies en D. de Bruin, grenskantoorhouder, twee Sabels aan te schaffen. In de vergadering van 7 April 1859 wordt op voorstel van de Voorzitter besloten bij verzoekschrift aan Z. Ex. de Minister van Justitie aan te dringen, dat binnen deze gemeente een Rijks-Veldwachter worde gestationeerd. Het verzoek heeft succes gehad, want op 15 April 1861 heeft zich in deze gemeente, wijk G. 28a. dus in de buurt van het voormalige "Gemeentehuis" bij van Zuiden en nabij het vroegere Hamiltonsvonder gevestigd, Gerrit Willem Maat, geboren te Zwolle, 1826, rijksveldwagter, komende van Staphorst. Mat was alzo de eerste Rijksveldwachter van Avereest. In het vervolg zien wij dan ook telkens bij het toekennen van gratificatie's de naam van de Rijksveldwachter. Deze kreeg altijd een kleinere gratificatie dan de Gemeenteveldwachters.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 694 Dat de salarissen uitgegeven voor de veldwachters steeds de volle aandacht van de Raad hadden is wel gebleken, vooral bij het ontslaan althans geen gelden meer beschikbaar te stellen voor de derde Gemeenteveldwachter. In de vergadering van 30 Augustus 1860 bleek nog weer eens duidelijk, dat de Raad, goed oplette, dat de veldwachters vooral niet te veel salaris ontvingen. De Commissie belast met het nazien der Gemeenterekening maakt bezwaar tegen het betalen van transportkosten van de veldwachters, zeggende, dat deze door het Rijk moeten worden betaald. Tevens maakte zij bezwaar tegen het betalen van vrichteloze vervolgingskosten aan de veldwachters in hunne betrekking als Deurwaarder bij de plaatselijke belastingen, "aangezien de betrekking van deurwaarder hun is opgedragen bij bijzondere vergunning om die tegelijk met hun hoofdambt te bekleden, waarvoor zij door de gemeente worden gesalarieerd, onder verplichting van zich geheel ten dienste van de gemeente te stellen, zo dat er geen sprake kan zijn voor vergoeding voor vruchteloze vervolging, te meer daar de oninbaarheid van belastingsommen op zuch zelf reeds een nadeel voor de gemeente zijnde, dit nadeel niet behoort te worden vergroot door extra beloning van bezoldigde Gemeenteambtenaren. Dat er blijkbaar verschil in waardering van de veldwachters bestond komt m.i. tot uiting in de toegekende gratificatie's voor de jaren 1863, 1864 en 1865. Veldwachter Tinholt ontving f 30 per jaar, veldwachter Peters f 15, en de Rijksveldwachter Maat, f 20. Het schijnt dat veldwachter Peters op 1 Augustus 1867 de dienst heeft verlaten, althans in de Raad wordt op 18 December 1867 besloten aan J.H. Peters als gewezen veldwzhter toe te kennen een pensioen ten laste der gemeente groot f 75 des jaars en wel te rekenen vanaf de 1e. Augustus 1867. Op 2 Mei 1868 is Peter vertrokken naar Ambt-Hardenberg. Opvolger van Peters was, Ferdidand Wimmers, geboren 28 November 1830 te Weerselo. In Augustus 1865 is de Rijksveldwachter Maat vertrokken naar Zwolle. Hij weerd opgevolgd door, Jacob Johannes Slootman, geboren te Leeuwarden 16 April 1832. Met veldwachter Wimmers heeft de gemeente geen goede keuze gedaan althans de Burgemeester, die hem toch voor aanstelling zal hebben voor gedragen. Zulks blijkt uit het verhandelde in de vergadering van de Raad op 9 Juni 1868. In deze vergadering wordt voor het jaar 1867 aan Tinholt een gratificatie toegekend van f 25 en aan de Rijksveldwachter Slootman van f 20 en "wijders te bepalen dat aan de gewezen veldwachter F.Wimmers, geen gratificatie zal worden toegestaan, doch dat daarvoor zullen worden gerekend, diens bij zijn vertrek van hier meegenomen kledingstukken. Wimmers aangesteld na het ontslag van veldwachter Peters op 1 Augustus 1867 is op 20 december 1867 vertrokken naar Wanneperveen met medeneming van het uniform door de gemeente aan hem verstrekt. In de vacature ontstaan door het vertrek van Wimmers op20 December 1867 is aangesteld, Jan ten Have, geboren 31 Maart 1839 te Gorssel. Deze is ook slechts korte tijd veldwachter in deze gemeente geweest, want op 10 Augustus 1870 is hij reeds weer vertrokken naar de gemeente Steenwijk. Na hem is tot veldwachter der gemeente Avereest aangesteld, Roelof de Lange, geboren 3 December 1839 te Avereest, op 1 Oktober 1870 gekomen van Zuidwolde. Zijn jongste dochter, Harmpje de Lange, is bij de oudste ingezetenen van Avereest zeer zeker nog goed bekend. Zij is in de maand Januari 1948 te Dedemsvaart overleden. Voor het jaar 1870 kreeg Tinholt een gratificatie van f 25, de Lange naar evenredigheid van zijn diensttijd f 7,50. Over een gratificatie voor ten Have wordt niet gesproken, hij was in deloop van dat jaar vertrokken. Werden vroeger de gratificatie's gegeven, wegens de abnormale duurte van de levensmiddelen, in 1870 en daaromtrent, wegens "goede handhaving der policie". Rijksveldwachter Slootman heeft op 10 Augustus 1870 deze gemeente verlaten en is toen vertrokken naar Oldenzaal. Zijn opvolger in deze gemeente was, Mense Scheper, geboren te Steenwijkerwold, 12 Maart 1839, gekomen op 20 Augustus van Raalte. Rijksveldwachter Scheper is op 9 Januari 1878 in deze gemeente overleden. Zijn weduwe was later inwonende in het Gemeentehuis (thans 1966, woning tandarts Kappelhof, hoek Hoofdvaart-Molstraat) en tevens belast met het schoonhouden van dit gebouw.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 695 Dat de Gedeputeerde Staten van Overijssel het salaris der Gemeenteveldwachters aan de lage kant vonden blijkt in de vergadering van de Raad op 3 November 1873. Er wordt behandeld een missive van Ged. Staten houdende verzoek om bij de vaststelling der begroting voor 1874 te letten op de bezoldiging van de veldwachters der gemeente. "Stelt de Voorzitter voor met ingang van 1 Januari 1874 die jaarwedden met f 50 de verhogen en te brengen op 300, met bepaling, dat vanaf dat tijdstip de gewone jaarlijkse gratificatie á f 25 niet meer zal worden verleend". Aan deze bepaling is later niet de hand gehouden, want telken jare zien wij aan de veldwachters een gratificatie toegekend. Veldwachter Hendrik Tinholt is op 2 November 1876 in deze gemeente overleden.In de vergadering van de Raad op 14 November 1876 wordt op voorstel van de Voorzitter aan de weduwe van veldwachter Tinholt, wegens de langdurige dienst van haar echtgenoot besloten aan haar het volle kwartaal zijner jaarwedde uit te betalen, lopende tot en met 31 December, aanstaande. Opvolger van Tinmholt was Joahnnes Kits, geboren 22 Januari 1845 te Zwolle, gekomen op 2 Juni 1877 van Zwolle. Na het overlijden van Tinholt in November 1876 was de betrekking van veldwachter dus enige tijd vacant geweest. Johannes Kits is slechts korte tijd veldwachter dezer gemeente geweest; op 27 April 1878 is hij vertrokken naar Kampen. In de vergadering van de Raad op 29 December 1876 was aan hen een bedrag á f 10 toegekendtot goedmaking zijner reiskosten, doch ondanks deze tegemoetkoming verliet hij Avereest na een diensttijd van maar 10 maanden. Gedurende het tijdvak, overlijden veldwachter Tinholt- aanstelling veldwachter Kits, werd de dienst waargenomen door de enigste overgebleven veldwachter, Roelof de Lange. Dat dit door de Raad gewaardeerd werd, blijkt in zijn vergadering van 29 Augustus 1879, waarin aan R. de Lnage, voor buitengewone diensten een gratificatie groot f 25 wordt toegekend. Als overweging wordt door de Raad vermeld; "overwegende, dat adressant zich steeds als een flink en ijverig beambte doet kennen en het billijk is hem daarvoor naar verdienste te belonen". Op 18 Maart 1880 wordt door de Raad behandeld een adres van R. de Lange, houdende verzoek om verhoging van de jaarwedden der veldwachters in deze gemeente. Op voorstel van den Heer B.Berends wordt met algemene stemmen besloten die jaarwedden te verhogen met f 50 en alzo te brengen van f 350 op f 400, gerekend te zijn ingegaan af 1 Januari 1880. Na het vertrek van Johannes Kits, op 27 April 1878 schijnt ook deze vacature niet direct weer vervuld te zijn. Als zijn opvolger lezen wij, omstreeks 1879, Pieter Hogenberk, geboren te Vledder, 27 Mei 1854. Sedert het ontslag omstreeks 1854-1855, van de "derde" veldwachter had de gemeente het nog steeds met twee veldwachters gedaan. Dat hiermede de dienst niet ten volle en maar genoegen werd vervuld kon worden kwam tot uiting in een adres aan de Raad, hetwelk behandeld werd in zijn vergadering op 20 Juli 1880. "Wordt door de Voorzitter ter tafel gebracht en voorgelezen een adres van B. Takken, (berend Takken, landbouwer, wonende te Groot-Oever) en anderen te Avereest, houdende verzoek een derde veldwachter te willen doen aanstellen en deze te stationeren in ene der wijken I en K, het westelijke deel der gemeente. Nadat door de Voorzitter de mededeling is gedaan, dat telkens uit deze buurtschappen kalchten worden ingebacht over plaats gehad hebbende baldadigheden en wanordelijkheden en het moeilijke is aangetoond deze buurtschappen om de verre afstand naar behoren te doen surveilleren, wordt het verzoek der adressanten met 11 tegen 1 stem toegstaan. Tegen stemde het lid, de heer E.B. Slot". Het gemis van een veldwachter in het westelijke deel der gemeente na het pensioeneren van de veldwachter J.H.Peters, deed zich blijkbaar gevoelen. Peters toch, was in zijn tijd de veldwachter voor dat deel der gemeente, voor het oude Avereest. Met het genomen besluit van de Raad zou hier weerd in worden voorzien en zou Avereest evenals voor 1855 dit het geval was, geweest, drie gemeenteveldwachters hebben.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 696 De voor het gemoemde westelijke deel der gemeente aangestelde veldwachter was, Albert Klaver, geboren te Frederiksoord, op 11 September 1855, gekomen van Staphorst, op 1 Oktober 1880. Klaver is ook slechts korte tijd veldwachter te Avereest geweest. Op 17 Mei 1882 is hij vertrokken naar de Wijk, waar hij lange karen Gemeenteveldwachter is geweest. Ik kan mij nog goed herinneren, dat de "rooie" Klaver voor ons schooljongens steeds de boeman was. Klaver was een zoon van Giliam Klaver, destijds hoevenaar van de Ommerschans. De familie Klaver, woonde op hoeve no.8, thans (1966) bewoond door de familie Kroon aan de Eerste Schansweg. Veldwachter Kalver werd te Balkbrug opgevolgd door een ingezetene van Avereest, Egbert Oostindiën, geboren te Staphorst, 31 Mei 1849. Oostindiën is veldwachter te Balkbrug geweest tot Februari 1918, toen hij om gezondheidsredenen de dienst moest verlaten. Op 11 Juni 1918 werd tot zijn opvolger aangesteld, Albert Piel, geboren te de Wijk, 30 Maart 1891, gekomen van des-Gravenhage, waar hij agent van Politie was. Hij was voor Balkbrug de laatste Gemeenteveldwachter, want met ingang van 1 Maart 1943 werd bij de reorganisatie van de Nederlandse Politie de Gemeenteveldwacht opgeheven en werd aan veldwachter Piel op zijn verzoek eervol ontslag verleend. Hein Smit was alzo de eerste, Albert Piel, de laatste veldwachter van het oude Avereest, gelegen ten westen van de Sponturfwijk. Na deze sprong vooruit gaan wij terug naar de jaren 1880 en zien wij als opvolger van de Rijksveldwachter Mense Scheper te Dedemsvaart geplaatst. Gerrit Hutten, geboren 29 Januari 1839 te Gramsvergen, op 8 December 1879 gekomen van Stad-Ommen. Hutten is op 9 Maart 1893 vertrokken naar Blokzijl. De opvolger van Hutten was Jacob Jitzes Sipsma, geboren te Bozum Fr. Op 26 Februari 1862, gekomen op 7 Maart 1893 van Blokzijl. Dit was dus een ruiling van standplaats tussen Hutten en Sipsma. Rijksveldwachter Sipsma is op 18 April 1898 vertrokken naar Bergen op Zoom. De daaropvolgende Rijksveldwachter te Dedemsvaart was, Berend Schoemaker, geboren op 25 Maart 1859 te Nieuwleusen. Hij vertrok op 31 Juli 1913 naar Lochem. Na Schoemaker werd aangesteld tot Rijksveldwachter te Dedemsvaart Anne ter Brugge, geboren te Assen, 22 Juni 1870, gekomen van Dalfsen, op 24 September 1913, vertrokken op 12 September 1927 naar Ambt-Hardenberg. Hij werd opgevolgd door Hermannus Gerhardus Disselborg, geboren te Slaghoren, Ambt-Hardenberg, 22 Augustus 1894, gekomen 14 Februari 1927 van Leonen, gemeente Apeldoorn. Disselborg is in de gemeente Avereest gebleven, waar hij als Groeps-commandant der Rijkspolitie is gepensionneerd. Na deze uitwijding over de Rijksveldwacht gaan wij terug naar de Gemeente-veldwachter Pieter Hogenberk, die omstreeks 1879 de veldwachter Kits te Dedemsvaart was opgevolgd. Hogenberk is op 25 September 1886 vertrokken naar Stad-Ommen. Opvolger van Hogenberk was Jan de Ruiter, geboren 1 April 1860 te Deventer, komende op 25 September 1886 van Kampen. Hij vertrok op 5 Juli 1889 naar Genemuiden. In zijn plaats werd als Gemeente-veldwachter te Avereest aangesteld Jan Beute, geboren te Wanneperveen, 19 Oktober 1862, gekomen van Staphorst, vertrokken 4 Oktober 1894 naar Enschede. Daarop volgt Hendrik Klinge, geboren te Zuidwolde, 20 September 186, op 31 Oktober 1894 gekomen van Ruinerwold. Klinge is veldwachter geweest in Avereest tot hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, waarna hij omstreeks 1926 eervol is ontslagen. In de vacature van veldwachter Klinge is aangesteld, Jan Willem van der Aart, geboren te Goor, 8 Juni 1894, op 30 Oktober 1926 gekomen van Haarlemmermeer. Hij is veldwachter van Avereest gebleven tot de opheffing van de Gemeenteveldwachter op 1 Maart 1943, op welke datum hij eervol is ontslagen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 697 Na de bevrijding is hij in 1946 wederom aangesteld bij de Gemeente-Politie te Almelo. Nogmaals moeten teruggaan tot 1880 en thans naar de Gemeenteveldwachter Roelof de Lange. Roelof de Lange is veldwachter gebleven tot 1 Februari 1900, op welke datum hij de dienst met pensioen heeft verlaten. Hij is in deze gemeente overleden op 16 Juli 1901. Over veldwachter de Lange wil ik nog het een en ander vermelden. Zo lezen wij in het verslag van de vergadering van de Raad op 19 Januari 1900, dat worde behandeld een request van R. de Lange, waarin hij mededeelt,dat hij door een aanhoudende en slepende ziekte niet meer in staat is zijn betrekking naar behoren te vervullen, dat hij eervol ontslag heeft aangevraagd aan de Commissaris des Konings met ingang van 1 Februari 1900, dat hij deze vergadering zijn dank betuigt voor de steun die hij van haar gedurende zijn dertigjarige loopbaan als veldwachter dezer gemeente heeft genoten, doch verzoekt nu hij oud en sukkelend, niet meer in staat is voor hem en zijn echtgenote de kost te kunnen verdienen, dat hem van Gemeentewege een pensioen wordt toegekend. De Voorzitter, het woord nemende, spreekt met lof over de verzoeker, die gedurende bijna dertig jaren, de gemeente met trouw, eerlijkheid en onparijdigheid heeft gediend en steeds zijn ambt heeft bekleed met nauwgezetheid en goede plichtsbetrachting.Hij stelt daarom namens Burgemeester en Wethouders voor als blijk van erkentelijkheid aan Roelof de Lange, zolang hij leeft een pensioen te verzekeren uit de Gemeentekas tot een bedrag gelijkstaande met zijn tegenwoordig tractement, zijnde f 500. Na hierover gehouden delibiratie, waaruit blijkt, dat men zich niet daardoor gebonden wil zien ten opzichte van de andere veldwachters, wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming gebracht en met algemene stemmen goedgekeurd. In de plaats van Roelof de Lange werd aangesteld als veldwachter van Avereest, Aalt Bosch, geboren te Zwolle, 30 Juni 1872, op 3 Maart 1900 gekomen van Delft. Bosch is al veldwachter in Avereest gebleven tot hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, omstreeks Oktober 1937. Zijn opvolger was Bernard Herman Wermer, geboren te Lonneker, 16 Oktober 1903. Hij is in Avereest gekomen van Amersfoort op 15 December 1937. Wermer is veldwachter gebleven tot de opheffing van de Gemeenteveldwacht op 1 Maart 1943 en is toen als zodanig eervol aontslagen. Daarna is hij aangesteld bij de Staatspolitie en later bij de Rijkspolitie. Om volledig te zijn moet ik nog vermelden, dat de Rijksveldwachters van de post Ommerschans, gemeente Stad-Ommen, later gemeente Ommen, een groot gedeeelte van Avereest onder hun bewaking hadden. Hun namen zijn: Jan de Jong, Jacob de Vries, Silder en Klaas Botter-Fik. Nog wilik vermelden een bijzonderheid over een veldwachter uit het oude Avereest van 1839. In de vergadering van 2 November 1839 verwittigt de Burgemeester de Raad, dat de veldwachter O.J. Meijer, zonder enig verlof de gemeente gedurende twee dagen heeft verlaten en zich naar Steenwijk begeven en stelt voor hem ingevolge art. 77 van het Reglement op het bestuur ten plattenlande te schorsen in zijne bediening en wel voor de tijd van 14 dagen, waaromtrent met eenparige stemmen besloten wordt dit voorstel aan te nemen en goed te keuren. Ten nauwste verband houdende met de veldwachters staat de bewaarplaats van de personen waartegen zij moesten optreden en die om de een of andere reden opgeborgen moesten worden. Was in de vergadering van 26 Mei 1852 reeds gesproken over het bouwen van een "gevangenhok", later is daar blijkbaar niet weer over gerept, schrijver dezes heeft althans daar niets over gevonden. Voorzover bekend was het eerste "gevangenhok" de cachot in het nieuwe Gemeentehuis gebouwd in 1862/1863.

Dit was voor dedemsvaart wel voldoende, doch ook voor Balkbrug bleek zo'n bewaarplaats nodig te zijn. In de vergadering van 5 September 1893 deelt de Voorzitter mede, "dat er zich in de laatste tijd herhaaldelijk wanordelijkheden voordoen aan de Balkbrug en het noodzakelijk is, dat er een bewaarplaats komt om dronken- en rustverstorende personen tijdelijk te kunnen opsluiten. Wordt besloten een stukje grond te kopen voor het plaatsen van zo'n gebouwtje".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 698 Vergadering van 29 September 1893. De Commissie, bestaande uit de Heren R.W. ten Kate, E.G. ten Kate en R.ten Kate Jzn., heeft uitgezien naar een stukje grond voor de bouw van een bewaarplaats van lastige en beschonken personen, alsmede bergplaats van de brandspuit te Balkbrug en veldwachterswoning. De Commissie geeft in overweging de woning thans bewoond door en in gebruik bij de veldwachter E. Oostindien, in eigendom toebehorende aan R.W.ten Kate en consorten aan te kopen voor de gevraagde som van f 1000, of een perceel grond in eigendom toebehorende aan Johannes Katerberg en gelegen tussen R. ten Kate Jzn. En de veearts Veurman, (thans 1966, woning Arend Katerberg en Pastorie) aan te kopen. Eigenaar heeft geen eis gedaan waarvoor hij het perceeel wil verkopen. Besloten wordt een nieuwe Commissie aan te wijzen, bestaande uit de Heren, E.B. Slot, P. van der Elst en W. Weide Azn". Bestond de eerste commissie uit leden van Balkbrug, de tweede commissie bestond uit Raadsleden van Dedemsvaart. Vergadering van 8 December 1893. Eeen voorstel tot aankoop van de woning met erf, bewoond door veldwachter E.Oostindien te Balkbrug, teneinde aldaar een bewaarplaats te bouwen voor arrestanten en bergplaats voor de brandspuit wordt met 9 tegen 3 stemmen verworpen. De Voorzitter wordt in overweging gegeven met de eigenaar R.W. ten Kate te onderhandelen over de bouw ener bewaarplaats bij de woning van E.Oostindien. De zaak is hierna blijkbaar enige jaren blijven rusten. Eerst in de vergadering van 31 Juli 1900 kwam zij weer ter sprake. "Wordt door de Voorzitter aan de orde gesteld, een in de vorige vergadering aangehouden voorstel, tot het in de nabijheid van de Balkbrug stichten van een gecombineerd gebouwtje, zullende moeten dienen voor ziekenhuisje, brandspuitbergplaats en cachot". Uit de Raad komen beezwaren naar voren, over het bouwen van een ziekenhuisje, bestemd voor lijders aan een besmettelijke ziekte in de bebouwde kom der gemeente en nabij een school, waarna van dit onderdeel wordt afgezien en alleen aan Burgemeester en Wethouders wordt opgedragen door de bouwkundige K.A. Hakkert, tekening en begroting te doen opmaken voor het bouwen van een brandspuithuisje met daarachter gelegen cachot". In de vergadering van 21 Augustus 1900 wordt ter tafel gebracht een nieuw, door de bouwkundige K.A. Hakkert ontworpen plat tot stichting van een gecombineerd gebouw te Balkbrug. Begroting f 1378,72. Met één stem tegen wordt dit aangenomen. Vergadering van 20 September 1900. Wordt door de Voorzitter ter tafel gebracht het proces-verbaal van eenbesteding betreffende het daarstellen van een gebouwtje ingericht voor bergplaats van een brandspuit, twee cachotten en entréé. Hieruit blijkt dat voor dit werk zijn ingekomen 3 inschrijvingsbiljetten, als van; Hendrik Schotkamp te Avereest f 1381. Hendrik Snijders f 1370. Berend Kip f 1319. Wordt gegund aan Berend Kip, timmerman-aannemer te Oud-Avereest. Dit gebouwtje heeft als zodanig dienst gedaan tot 1937, in welk jaar het gebouw van de Gemeente-spaarbank in gebruik is genomen met de zich daarin bevindende bergplaats voor de brandspuit en de cachotten. Het Gebouwtje diende daarna, na een inwendige verbouwing, voor wachtlokaal van de leden der Luchtbeschermingswacht in de bezettingsjaren. Daarna heeft het nog voor een groot aantal aangelegenheden dienst gedaan, totdat het in 1965 is afgebroken.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 699 Volledigheidshalve kan schrijver dezes nog vermelden, dat voor Dedemsvaart bij de verplaatsing van het Gemeente-huis, omstreeks Juli 1918, van hoek Hoofdvaart-Molstraat, naat het tegenwoordige gebouw aan de Moerheimstraat, toen genaamd, "villa Teuniessien Dina" de cachot "het gevangenhok" mede verplaatst werd. Nog meer later zijn de cachotten voor Dedemsvaart ondergebracht in het dienstgebouw aan de Markt. Ik wil dit stukje geschiedenis van de gemeente Avereest tot 1948 besluiten met een lijstje van de veldwachters in volgende van de tijd hunner aanstelling; 1. Hein Smit. 12. Pieter Hogenberk. 2. Klaas Kleine. 13. Albert Klaver 3. Jan Hendrik Vosjen. 14. Egbert Oostindiën. 4. Otto Jans Meijer. 15. Jan de Ruiter. 5. Jan Herman Peters. 16. Jan Beute. 6. Cornelis van Egmond. 17. Hendrik Klinge. 7. Hendrik Tinholt. 18. Aalt Bosch. 8. Ferdinand Wimmers. 19. Albert Piel. 9. Jan ten Have. 20. Jan Willem van der Aart. 10. Roelof de Lange. 21. Bernard Herman Wermer. 11. Johannes Kits. Rijkswachters. Dedemsvaart: 1. Gerrit Willem Maat.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 700 2. Jacob Johannes Slootman. 3. Mense Scheper. 4. Gerrit Hutten. 5. Jacob Jitzes Sipsma. 6. Berend Schoemaker. 7. Anne ter Brugge. 8. Hermannus Gerhardus Disselborg. Ommerschans: (gedeeltelijk Balkbrug en omgeving). 1. Jan de Jong. 2. Jacob de Vries. 3. Silder. 4. Klaas Botter Fik.

De b rand w e e r in Ave re e st in vro e g e r jare n e n w at h ie rm e d e in ve rb and sto nd . In de loop der jaren is er zo heel veel veranderd in de maatschappelijke samenleving, terwijl er even zoveel wat in vroeger jaren recht en reden van bestaan had, thans geheel is verdwenen en historie is geworden. Wat evenwel niet uit de samenleving is verdwenen, is de bestrijding van voorkomende branden. De strijd tegen het allesvernietigende vuur heeft altijd al bestaan en bestaat nog steeds. Branden of allerlei gebied, woningen- en fabrieksbranden, bos-, heide- en veenbranden, waarbij dikwijls zoveel waardevols, wat niet te vervangen is, is verloren gegaan. Schrijver dezes wil trachten in die artikel een en ander weer te geven, wat zich op dit terrein in de gemeente Avereest in vroeger jaren heeft voorgedaan. Het oudste stuk in het archief van deze gemeente over branden en wat daarmede zo al in verband stond, dateert van 15 Oktober 1835. Het betreft hier het verbranden van de boerderij van Arend Thelen Westerhuis, wonende in de buurtschap "de Westerhuizen" te Oud-Avereest op 16 Juli 1835. Aangenomen kan worden, dat men in die jaren hier op het platteland nog geen brandverzekering kende en Westerhuis dus geheel voor de schade aansprakelijk was, vroeg hij bij rekwest een schadeloosstelling aan bij Zijne Majesteit, de Koning, in dit geval Koning Willem I. Door de Burgemeester dezer gemeente, Onno Zwier van Sandick, werd d.d. 4 Augustus 1835 een schrijven en een staat bij de aanvrage van Westerhuis gevoegd en nadien nog een nadere missive, d.d. 10 Oktober 1835, waarna uiteindelijk via de Gouverneur van de Provincie Overijssel d.d. 15 Oktober 1835, onder "Onvoorziene rampen" werd medegedeeld, dat: "Overwegende dat de Requestrant ten gevolge der opgemelde hem overkomen ramp, niet dien Staat van armoede of behoefte is vrvallen, dat hij volgens de ten dezen aangenomen beginselen in de termen der onderstandstoekenning dewage vervalt. Besluit, 1e. Aan de Requestrant te kennen te geven, dat er geene termen aanwezig zijn gevonden, om in zijn verzoek te treden en hetzelve alzoo wordt gewezen van de hand.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 701 2e. Afschrift dezes te zenden aan den Burgemeester te Avereest tot informatie en aan den Requestrant tot dispositie". Arend Thelen Westerhuis behoorde tot de vooraanstaande inwoners van het oude Avereest, was hier jaren lang raadslid en ook nog een tijdlang assessor (wethouder). Hierdoor is het verklaarbaar,dat hij niet voor een schadeloosstelling, zoals door hem gevraagd werd, in aanmerking kwam. Op 30 April 1843 berichtte de Heer Controleur der veenderijen aan den Heer Gouveneur van Overijssel, dat er op die dag brand was ontstaan in de turf, staande in het Arriërveen, welke brand bij het afzenden van dit bericht nog met hevigheid voortwoedde. Het schijnt dat de Burgemeester, Mr. C.W.Baron van Dedem, al of niet ten onrechte, daat het Arriërveen, zoowel onder Avereest, als onder de gemeente Ambt-Ommen was gelegen, hiervan niet uitvoerig aan den Heer Gouverneur had bericht; althans d.d.2 Mei 1843 ontving de Burgemeester het volgende schrijven van den Heer Gouverneur in deze provincie, onder verwijzing naar de kennisgeving van de Heer Controleur van de veendrijen voornoemd; "daar ik te dezer zake geen berigt hoegenaamd van Uw H. Welgeb.heb bekomen, noodig ik Uw H. Welgeb.uit, om mij met brenger dezes de redenen van dit verzuim op te geven en tevens den verderen loop van dien brand en tegenwoordigen staat daarvan, onder bijvoeging van alle daartoe betrekkelijke bijzonderheden mede te deelen". Schijnbaar had Burgemeester Baron van Dedem op deze aanmerking van de Heer Gouverneur niet voldoende gereageerd, want 3 dagen leter, op 5 Mei ontving hij andermaal een schrijven van de Heer Gouverneur, luidende als volgt; "Sedert U.H. welgeb. Missives van den 2 dezer, no.194 en 195, geen nader berigt ten aanzien van de op 30 April l.l.in de Arriër Veenen plaats gehad hebbende brand bekomen hebbende, moet ik U H. Welgeb. Daarover mijne verwondering en over de geheele in dezen door U H. Welgeb. Gehoudene handelwijze, mijne ontevredenheid betuigen. Immers eerst twee dagen na de voorgevallene brand,wordt door U H.welgeb.kennis gegeven, dat bij denzelven het berigt is ontvangen van dien brand, hetgeen weinig van het toezigt op hetgeen in de aan Uw zorg toevertrouwde gemeenten voorvalt, getuigt, doch hetgeen meer te bevreemden en te berispen valt, is, dat toen U H. welgeb. De tijding had bekomen dezelve zich vergenoegde, mij daarvan een onvolledige mededeeling te doen en te besluiten om zich eerst den daarop volgende dag naar de plaats van het ongeval te bevegen, terwijl het betamelijk was geweest dat zulks door het hoofd van het plaatselijk bestuur onverwijl ware geschied. Maar ook nadien en dus sedert drie dagen bevind ik mij zonder nader rapport en ben alzoo verpligt, om onder mededeeling van mijn ongenoegen U H. welgeb. Te gelasten, mij met brenger dezes, die ten Uwen kosten wordt gezonden, een uitvoering verslag van het voorgevallene en van de wezenlijke of vermoedelijke oorzaken van den brand te doen toekomen en daarbij tevens omtrent Uwe achteloosheid in dezen zich te verantwoorden. De Gouverneur van de provincie Overijssel, get. onleesbaar. Bijgevoegd was nog een schrijven, d.d.eveneens 5 Mei 1843 van de genoemde Gouverneur, waarbij de Heer Burgemeester, die zich blijkbaar in Zwolle bevond, wordt uitgenoodigd, om, voor zijn vertrek uit Zwolle den Heer Hoofd-Inspectuer der belastingen te gaan spreken, over eene in de Arriërveenen te doene opneming, tot welke opneming de Heer Hoofd-Inspecteur door den Gouverneur is verzocht en die dus gemeenschappelijk zoude kunnen plaats hebben. Bij het lezen van en enig nadenken over deze schijnbare tekortkomingen van Burgemeester Baron van Dedem, komt onwillekeurig in onze gedachten, wat men heden ten dage telkens weer in de couranten kan lezen bij berichten over branden en andere rampen en ongelukken van ernstige aard en wel deze veel voorkomende vermelding; "De Burgemeester op de plaats van de ramp aanwezig".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 702 Voor een juist begrip dezer aangelegenheid, n.l.de tekortkomingen van Burgemeester Baron van Dedem bij deze brand in de Arriër-vennen, moet men bedenken, dat in die jaren, Baron van Dedem, naast Burgemeester van Avereest, ook Burgemeester was van de gemeente Nieuwleusen. Tevens was hij notaris voor deze beide gemeenten. Hij woonde in de gemeente Nieuwleusen, dus op een voor die dagen grote afstand van de Arriërveenen. Voeg daarbij nog de gebrekkige communucatiemiddelen,alleen zand- en veenwegen, terwijl van een telefonische verbinding nog geen sprake was. Alleen een bode te voet of te paard kon een boodschap overbrengen. Zo was de toestand hier in 1843. In een rondschrijven van 16 November 1846 van den Staatsraad Gouverneur van de provincie Overijssel aan de Stedelijke- en Gemeente-besturen in de provincie Overijssel, geeft eerstgenoemde kennis van het doen toekomen van het verlangde aantal ezemplaren van het voorschrift tot de bediening der Rijks brandspuiten.

Meer is hier niet van vermeld. Dat in die jaren de brandblusmiddelen nog zeer primitief waren, blijkt uit een schrijven van de Adjunct-Directeur van het bedelaarsgesticht "de Ommerschans", de Heer A.Hulst. Blijkbaar was dit schrijven een antwoord van de Burgemeester van Avereest opeen verzoek om assistentie bij brand. De Heer Hulst schrijft het volgende; "Ik kan aan het verzoek van den Heer Burgemeester van Avereest, hoe gaarne ook niet voldoen. Wij hebben hier slechts een klein vrandspuitje aan het Gesticht en dat onvoldoende is er brand van eenige beteekenis mede te blusschen zooals ons dit de ondervinding meermalen heeft geleerd en hebben wij bij elk geval door middel van emmers zoveel mogelijk, de vlammen moeten bedwingen, hetgeen hier meestal is gelukt, ook al als gevolg van de vele handen, waarover hier beschikt kan worden". Uit dit schrijven blijkt wel, dat zelfs de Ommerschans, met de vele grote gebouwen, de zo brandbare hoeven en talrijke schuren, slechts beschikte over een klein simpel brandspuitje. Het is in de vergadering van de Raad dezer gemeente, d.d.26 Oktober 1849, dat behandeld wordt het voorstel van het raadslid, Mr R.A. Kerkhoven, om een nieuwe belasting vast te stellen, om te kunnen overgaan tot de aankoop van brandbluschmiddelen, waaraan volgens dat raadslid een groote behoefte bestaat in deze gemeente. Wordt besloten de vereischte maatregelen in het werk te stellen tot verkrijging van brandspuiten. Dat onze voorouders, ondanks de dringende behoefte aan brandbluschmiddelen in deze gemeente, zich hierdoor niet lieten verleiden ondoordachte en overijlde besluiten te nemen, blijkt wel uit de verdere afhandeling dezer aangelegenheid. Het is na de vergadering van 26 Oktober 1849 dat Burgemeester en Wethouders in de vergadering van de Raad op 28 December 1853, dus ruim 4 jaren later, op deze zaak terigkomen en aan de Raad mededelen, dat door hun sedert geruimen tijd van verschillende zijde informatiën zijn ingewonnen nopens de meest geschikte brandbluschmiddelen; Dat hun het doelmatigste zijn voorgekomen, de zoogenaamde karbrandspuiten, welke door de firma van Elzinga en Zn. te Midwolda voor f 210-worden aangeboden. Burgemeester en Wethouders stellen voor, om voor rekening der gemeente een zoodanige spuit aan te schaffen, ten einde daardoor provisioneel ten deele in een groote behoefte te voorzien, en om, wanneer die spuit aan de verwagting nooit beantwoorden in het vervolg voor zoover de geldelijke aangelegenheden der gemeente het toelaten, zoveel spuiten aan te schaffen, als noodig zal geoordeeld worden. Na eenige discussiën wordt besloten, deze aangelegenheid ter fine van rapport in een volgende vergadering op te dragen aan eene Commissie uit den Raad, dewelke wordt samengesteld uit de Heeren H.A. Steenbergen, B.Plomp Jnr. en E.B. Slot. De Burgemeester dezer gemeente, heeft blijkbaar eenige kennis willen opdoen betreffende het gebruiken van een brandspuit, althans d.d. 11 Februari 1854 schrijft de Burgemeester van Meppel in antwoord op een schrijven van de Burgemeester van Avereest, d.d.16 Februari 1854, aan deze terug, dat in het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 703 tegenwoordige jaargelijde geen Excercitiën met de natte spuit worden gehouden, omdat het droogen der voorwerpen thans moeijelijk is en ook schadelijk voor de slangen zoude zijn; de eerste zoodanige Excercitie zal dus eerts in de maand April e.k. plaats hebben; zoo U Ed. A. echter mogt wensen eene oefening met de drooge spuit te zien dan gelieve U mij de dag te doen kennen, wanneer of Uwe Commissie die wenst bij te wonen, zullende alsdan eene zoodanige Excercitie door mij worden bevolen van des morgens 8 tot 9 uur". Daarna kwam het onderwerp "aankoop brandspuit" nog ettelijke keren in de vergadering van de Raad dezer gemeente ter sprake. Zo in de vergadering van de Raad op 22 Augustus 1856 en op 27 December 1856. In deze laatste vergadering blijkt, dat de minister van Binnenlandsche Zaken bedenkingen heeft om een belasting ter voorziening in de brandweer in te stellen. Voor de zoveelste maal komt het genoemde onderwerp in bespreking in de vergadering van de Raad op 13 Februari 1857 en op 9 April 1857. Uit het verhandelde in deze vergadering blijkt, dat men van de firma W.C. Pasteur, brandspuitfabrikanten te Rotterdam een brandspuit op proef had. In de vergadering van de Raad op 16 December 1858 wordt op voorstel van de Voorzitter besloten tot aanvulling van de brandblusmiddelen aan de Heer Pasteur te Rotterdan de leverantie van twee voor deze gemeente geschikte brandspuiten op te dragen. In de vergadering op 6 December 1858 wordt voorgesteld, om ook de eerste, ter beproeving ontvangen brandspuit voor rekening der gemeente aan te schaffen. Dit voorstel wordt met 6 tegen 3 stemmen verworpen en diensvolgende besloten, die spuit met de eerste gelegenheid aan den Heer Pasteur te Rotterdam terug te zenden. In de vergadering van 31 December 1858 wordt besloten de brandspuit te Balkbrug onder te brengen in het provinciaal magazijn. Dit magazijn, een houten schuurtje, met riet gedekt, heeft jarenlang gestaan, aan de zuidzijde van en aan de Dedemsvaart, tegenover het hotel de Munnink te Balkbrug. Bij het dempen van de Dedemsvaart is dit magazijn van de provincie Overijssel verplaatst naar het viaduct bij het z.g.n. Katingerveld. Het schijnt dat de gemeente Avereest, d.d. 24 December 1858, financiëele steun heeft gevraagd aan de Maatschappij van Weldadigheid, welke Maatschappij de inrichting "de Ommerschans" beheerde, in verband met de aanschaffing van de brandspuiten. Deze aanschaffing was zeer zeker ook in het belang van deze Maatschappij, die naast haar eigen brandspuit, op de spuit van Balkbrug was aangewezen. Dit verzoek werd door de Maatschappij van Weldadigheid in verband met hun eigen benarde financiëele toestand afgewezen. Deze financiëele moeilijkheden waren van dien aard, dat de genoemde Maatschappij in 1859 de Ommerschans aan het Rijk heeft overgedragen. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 1 December 1866, wordt een verordering op de inrigting van het brandwezen en het blusschen van brand in de gemeente Avereest vastgesteld. Volledigheidshalve heb ik deze verordening in haar geheel opgenomen.

1e.Afdeeling. Van de brandbluschmiddelen en inrigting van het Brandwezen. Art. 1. De standplaats der brandspuiten wordt door den Raad bepaald en aangewezen, zoveel mogelijk in de verschillende deelen der Gemeente. Art. 2. Het bij iedere spuit behoorend materieel zal zoveel doenlijk in de nabijheid der spuit worden geplaatst en van het nummer der spuit voorzien worden. Art. 3. De brandspuit en hetgeen daartoe behoord wordt behoudens het toezigt bepaald bij art. 179 Litt. Der Gemeentewet, bestuurd door eenen Opperbrandmeester en bij iedere spuit twee Brandmeesters. Bij enstentenis van den Opperbrandmeester wordt hij door den oudste in jaren der aanwezige brandmeesters vervangen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 704 Eene door Burgemeester en Wethouders vast te stellen instructie regelt den omvang en verdeeling hunner werkzaamheden. Art. 4. Alle bij de spuiten benoodigde personeel wordt benoemd en ontslagen door Burgemeester en Wethouders, die tevens zijn belast slagen door Burgemeester en Wethouders, die tevens zijn belast met de bepaling van het getal dienstplichtigen, de aanwijzing van de soort van dienst door ieder te verrigten en de spuit waarbij zij tot dat einde zijn geplaatst. Van de aanwijzing wordt door hen aan de betrokken persoon schriftelijk kennis gegeven. Art. 5. De Brandmeesters zijn den Opperbrandmeester in alles ondergeschikt en gedragen zich naar zijnde bevelen. Alle overige dienstplichtigen staan onder orders van den Opperbrandmeester en de Brandmeesters. Art. 6. De mannelijke ingezetenen van 18 tot 60 jaren zijn tot de dienst bij de spuit verpligt en gehouden de betrekking aan te nemen en te vervullen, hun uit kracht der vorenstaande bepalingen opgedragen. Behoorlijk bewezen ziekte, hindelijke lichaamsgebrken en wettige reden van afwezigheid, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders verschoonen van de diensten. Hiervan zijn uitgesonderd, degene die door hunne instructien aan hunne openbare betrekkingen verbonden, verhinderd zijn, die diensten in persoon te verrigten. Art. 7. Plaatsvervanging en afkoop worden toegelaten. Art. 8. De plaatsvervangers moeten zijn manspersonen van 18 tot 60 jaren vrij van alle hinderlijke lichaamsgebreken en ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, de geschiktheid bezitten om de dienst van den geremplaceerde te vervullen. Art. 9. De som te storten in de Gemeentekas waarvoor die diensten voor een jaar kunnen worden afgekocht, bedraagt drie gulden, gedeelten van het jaar voor geheel gerekend, uitgezonderd voor diegenen, die in den loop des jaars in de Gemeente komen wonen. De afkoopsom wordt berekend van 1 Januari tot 31 December. Art. 10. Die verlangt zijn diensten af te koopen zal zich hiertoe moeten aangegeven ter Secretarie. Burgemeester en Wethouders geven een bewijs hiervan af, waarop door den Ontvanger een kwitantie van betaling zal worden gesteld hetzleve zal alvorens van de dienst vrij te stellen, ter Secretarie moeten worden vertoond en door den Burgemeester voor gezien zijn geteekend. Burgemeester en Wethouders houden aanteekening van hen die de diensten hebben afgekocht en dragen de noodige zorg, dat die voor rekening der gemeente worden verrigt. Art. 11. De Opperbrandmeester, de Brandmeesters en de dinstplichtigen worden door Burgemeester en Wethouders ten koste van de gemeente voorzien een onderscheidingsteeken,dat zij dragen bij het vervullen der dienst. Art. 12. De Opperbrandmeester heeft het bestuur over alles wat de brandbluschmiddelen en het brandwezen aangaat. Hij wordt belast met het in orde houden der spuiten en brandbluschwerktuigen. Burgemeester en Wethouders geven hem kennis van de werkzaamheden die daaraan zullen worden gedaan en van de personen met de uitvoering belast. Art. 13. De Brandmeesters zijn de Opperbrandmeester in alles behulpzaam en in het bijzonder in het toezigt over de dienstplichtigen en manschappen in de regeling en de uitoefening van het opgedragen werk, het opgeven van hen die te laat komen, afwezig blijven of tijdens het werk onwillig zijn, het in orde houden en bezorgen der spuiten en brandbluschwerktuigen. Art. 14.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 705 Minstens eenmaal des jaars zullen in tegenwoordigheid van Burgemeester en Wethouders de spuiten beproefd worden. De tijd en plaats dezer beproeving wordt op last van Burgemeester en Wethouders ter kennis van den Opperbrandmeester, de Brandmeesters en dienstplichtigen gebragt, die gehouden zijn daaraan deel te nemen, tenzij van den Burgemeester verlof tot afwezigheid bekomen te hebben. De diensten in dit artikel bedoeld, worden niet gevorderd, dan langer als twee achtereenvolgende uren en niet meer dan vier malen des jaars. Art. 15. Een kwartier uurs na den tot de beproeving bepaalde tijd, zal door een der Brandmeesters appél worden gehouden of alle opgeroepenen tegenwoordig zijn, dit appél zal worden herhaald zoodra men met de spuiten wederom voor de deur van het lokaal is gekomen, waar dezelve bewaard worden. Bij deze appéllen moeten de dienstpligtigen tegenwoordig zijn en voorzien zijn van de gereedschappen die hun ter bewaring of gebruik zijn afgegeven.

2e.Afdeeling. Van het Blusschen van den Brand. Art. 16. Overminderd de bepalingen van art. 189 der Gemeentewet is de Opperbrandmeester bij het ontstaan van brand belast met de orde, de behandeling en de dienst der brandspuiten. Art. 17. De Brandmeesters en het overige brandpersoneel zullen gehouden zijn bij ontdekking van brand naar de bewaarplaats der spuit waartoe zij behooren en vandaar met de spuit onmiddellijk naar de plaats van den brand te begeven, voorzien van de gereedschappen of werktuigen, die ter junner bewaring of gebruik zijn gesteld, terwijl zich niemand zal mogen verwijderen, noch geheel wegblijven, dan met vergunning van den Burgemeester of Opperbrandmeester. Art. 18. Bij brand zijn de inwoners verpligt voor zooverre dit niet is voorzien bij art. 175, no. 12 van het Wetboek van Strafrecht, op de vordering van den Burgemeester, Opperbrandmeester of Brandmeesters het hun toebehoorend water beschikbaar te stellen en den toegang daartoe te verleenen. Zij moeten huns ondanks wanneer dit door den Burgemeester noodzakelijk wordt geacht den vrijen toegang in en door hunne huizen en op hunne eigendommen verleenen aan ellen die bij den brand met het toezigt zijn belast, aan al hetgeen de middelen tot blussching van den brand betreft en aal al het daarbij behoorende personeel. Alles met inschtneming der voorschriften van de wet van 3 Augustus 1853 Staatsblad no. 83. Art. 19. In geval van brand zijn de inwoners om het even of zij al dan niet bij de brandspuit zijn aangesteld verpligt die diensten te verrrigten, die hun door den Burgemeester, den Opperbrandmeester of de Brandmeesters worden opgedragen. Art. 20. Van brandende gebouwen mag niets wroden omvergehaald zonder bevel van den Brugemeester, Opperbrandmeester of de Brandmeester. Omverhaling van niet door den brand aangestaste gebouwen tot sluiting van den brand, geschiedt alleen op last van de Burgemeester. Art. 21. De brandspuiten zullen in geen geval zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders buiten de gemeente worden vervoerd. Art. 22. Bij brand in de gemeente is de Burgemeester bevoegd tot het vervoer der spuit en brandbluschmiddelen, paarden met wegen en tuig van de inwoners te eischen. Zij zijn verpligt voor zoover dit niet is voorzien bij art. 275, no. 12 Wetboek van Strafrecht hieraan terstond te voldoen.

3e. Afdeeling.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 706 Verpligitng na den Brand. Art. 23. Wanneer na de blussching van den brand door den Opperbrandmeester het noodig wordt geoordeeld, dat de spuit op de plaats waar de brand is geweest, moet blijven, zullen zoveel manschappen uit de dienstplichtigen worden genomen als nodig zijn, om zich onder de directie van eenen Brandmeester met de verdere werkzaamheden te belasten. Deze zullen zich niet mogen verwijderen, dan met verlof van den over hen gestelden Brandmeester. Art. 24. De Opperbrandmeester geeft daags na de blussing van den brand aan Burgemeester en Wethouders schriftelijk verslag van; a. de werking der spuit en brandbluschmiddelen, bij en hunne toestand na den brand. b. Het gedrag van de diensplichtigen en andere personen gedurende den brand. c. De vermelding der namen van hen die zich hebben onderscheiden en de omstandigheden in welke dit heedt plaats gehad. d. De vermelding der namen van hen die niet zijn opgekomen, zich te vroeg hebben verwijderd, die hun bevelen niet zijn nagekomen, enz. Art. 25. Ieder, onder wiens bewaring bij gelegenheid van brand goederen zijn gekomen, is gehouden binnen 24 uren daarvan aadgifte te doen aan den Burgemeester.

4e. Afdeeling. Belooningen en boeten. Art. 26. Aan de dienstplichtigen en andere personen, die buitengewone diensten zooals het verstrekken van paarden en wagens tot vervoer der spuiten hebben geleverd, zal door Burgemeester en Wethouders, naar gelang van den duur dier diensten, eene belooning uit de Gemeentekas worden verleend, de belooning aan de dienstplichtigen kan de som van 15 sent per uur niet te boven gaan. Art. 27. Indien zich eenige personen bij den brand hebben onderscheiden zullen deze op voordragt van Burgemeester en Wethouders eene door den Raad te bepalen belooning worden verleend. Art. 28. De overtredingen zullen op aangave van den Opperbrandmeester of Brandmeesters bij proces-verbaal van de Burgemeester, of wel door den Burgemeester persoonlijk, of de politiebeambten worden geconstateerd. Art. 29. De overtreding van art. 15 wordt gestraft met een boete van f 1- van art. 5 en 14 met een boete van f 3. Van art. 17, 19, 23 en 25 met eene boete van f 5. Van art. 16 en 20 met een boete van f 10. Van art. 18, 21 en 22 met een boete van f 25. Alles voor zoover de wet geen straffen bedreigd. Met de inwerkingtreding dezer verordening wordt ingetrokken de tweede afdeeling der bestaande verordening over de maatregelen te nemen ter voorkoming en blussching van brand. Brandmedelingen. Op 20 April 1868 meldt de Heer Breukel, brandmeester aan spuit no. 3 aan de Burgemeester van Avereest het navolgende; "Ik heb de eer U Edel Achtbare te berigten; dat heden namiddag ongeveer te vijf uuren brand is ontstaan in een huisje toebehoorende aan W. de Lange, staande aan de oostzijde van de Schotkampswijk (ook wel genoemd de Sponturfwijk). Dat wij bij het vernemen daarvan onmiddellijk met onze brandspuit zijn uitgerukt, doch toen wij op de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 707 plaats van het ongeval aankwamen, het huisje met de weinige inboedel reeds geheel verbrand waren, slegts eenige muurwerken waren blijven staan, zoodat zij met onzen brandspuit geen water hebben gegeven. In overleg met de aanwezende Wethouder J. ten Kate en den medebrandmeester J. Aarsen, werd besloten, twee personen als wachters bij deze overblijfselen aan te stellen en deze te belasten het nog smeulende stroo en riet, verder met water te blusschen. Deze personen waren; J.Uiterwijk Winkel en J.Gort, beide wonende aan de Schotkampswijk. Van het personeel aan de brandspuit waren tegenwoordig, behalve heide brandmeester; Jacob Visscher. J. Schutterop. Jan Visscher. t. Visscher. Hendrik Visscher. Alb Visscher. H. Buddenberg. W.Naarding. A. ten Kate. H. van der Hulst. R.ten Kate. L. Bersma. welke personen twee uren zijn werkzaam geweest". Ten winde het mogeljk te maken om bij het onklaar raken van een brandspuit een andere spuit op het slangenmateriaal aan te sluiten, was het noodzakelijk, dat niet alleen per gemeente, maar ook van andere gemeenten de schroefkoppelingen gelijk waren. Om dit te bereiken verscheen een Koninklijk besluit, d.d.13 Februari 1872, no. 113. Een technische beschrijving en een teekening van het model, hetwelk wordt aanbevolen en bij de artillerie brandspuiten in gebruik is, werd er bij overgelegd. De volgende brand waarvan melding wordt gemaakt staat in nauw verband met de bedelaarskolonie, "de Ommerschans" en enige toelichting daaromtrent is m.i.duidelijkshalve wel op haar plaats. Het grote complex gronden, zoowel onder gemeenten Stad- en Ambt-Ommen, als onder de gemeente Avereest is in de loop der jaren door de kolonisten in cultuur gebracht. Hierop werden boerderijen, hoeven genoemd, gesticht, in totaal 26. Iedere hoeve werd met het betreffende nummer aangeduid. De beheerder,hoevenaar genoemd, kreeg iedere dag een zeker aantal kolonisten vanuit het gesticht om de voorkomende werkzaamheden op de hoeve te verrichten. Onder deze kolonisten trof men goede en minder goede elementen aan. Nog heden ten dage leeft onder de oudere bevolking van Balkbrug en omgeving de herinnering voort aan de aanranding en het vermoorden op 15 Oktober 1889 van Zientje Hoogenberk, het 13 jarig dochtertje van de hoevenaar Nicolaas Hoogenberk en Roelofje Tijmes op hoeve no.11. (thans Eerste Schansweg, gemeente Ommen bewoond door de familie Bijker). En al kwam het slechts éénmaal tot zulk een ernstig misdrijf, een ander soort misdrijf, kwam zeer dikwijls voor. Dat was brandstichting. Veelal als gevolg van een conflict, als wraakneming, van een kolonist tegenover een hoevenaar, kwam brandstichting voor. Eeen simpele handeling van zo'n kolonist, waardoor menige brand in de Kolonie het gevolg is geweest. Op 29 Oktober 1872 meldt de Heer Breukel, brandmeester van Spuit no. 3 aan de Burgemeester; "Ik het de Eer U E.Achtb. te berigten; Dat heden ochtend ongeveer te 8 ure brand is ontstaan in een der korenmijten staande bij hoeve no. 7 (thans 1970, hoek Ommerweg-Kastenjelaan, ter plaats waar de drukkerij staat van het voormalige Rijksopvoedingsgesticht voor jongens, "Veldzicht" te Avereest, Hoevernaar J.Mulder te Ommerschans in de gemeente Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 708 Onmiddellijk is de Brandspuit no.3 uitgerukt en heeft bij den brand zeer goede diensten bewezen, want zonder haar werking, zouden welligt de overige mijten, die ten getale van 12 in de onmiddellijke nabijheid stonden zijn aangetast, ofschoon ook de spuit van het Rijksgesticht werkzaam was. Ongeveer te tien en een half uur was men de brand in zoo verre meester, dat de Spuit van het Gesticht deze verder kon in toom houden en zijn wij met Spuit no. 3 afgetrokken. Van de manschappen der Spuit zijn tegenwoordig geweest, Behalve de Brandmeester, Aarsen en Bruekel. De pijpgast, H.Buddenberg. De slangleiders, E. ten Kate en H.J. van de Vecht. De lantaarndrager, W. Baas. De brandhaakwerkers, T. Visscher, A.Visscher en D. van het Oever. De pompers, W.Ennik, R. Smit en J.Naarding. Terwijl wij van particulieren alsmede van de verpleegde bevolking de nodige adsistentie hebben ontvangen. Hierop volgt een schrijven van de Adjunct0Directeur Bosma van de Ommerschans, waarbij hij aan de Burgemeester doet teokomen een procesverbaal van den brigadier G.W. Maat, opgemaakt ten laste van den verpleegde Adriaan de Rooij, verdracht van brandstichting ophoeve no.7 met beleefd verzoek, daaraan het vereischte gevolg te willen geven. Op 30 Oktober d.a.v. doet de Brandmeester Breukel aan de Burgemeester dezer gemeente het navolgende voorstel; "Heb ik de eer U E. Achtb.voor te stellen aan het personeel, dat bij den brand werkzaam is geweest, uit te betalen f 0,45, gerekend tegen 3 uren. (15 cent per uur was in die jaren een ongekend hoog loon). Ik geloof, dat het in het belang van spoedige hulp in soortgelijke gevallen is, de verleende hulpgoed te beloonen. Onder "P.S." wordt nog gemeld; Bij de laatste brand is een derde binnenslang bij deze spuit ons noodzakelijk voorgekomen. Ten slotte deelt de Brandmeester van Spuit no. 3, de Heer Breukel aan de Burgemeester dezer gemeente mede; "Ik heb de eer U Edel Achtbare te berigten; Dat bij de uitbelating aan de manschappen, die bij den brand van de 29 October j.l. aan de Spuit no. 3 zijn werkzaam geweest, de dangbetuiging voor verleende hulp door den Minister van Binnenlandsche Zaken, aan die manschappen toegebragt, door mij is voorgelezen, en dit door hen allen zeer op prijs wordt gesteld. Ik heb de eer U Ed. Achtbare de missive van den Minister hierbij terug te zenden. Dat de hulpverleening bij branden in aangrenzende gemeenten wel gewardeerd, maar daarom nog niet gehonoreerd werd in vroeger jaren blijkt uit het navolgende schrijven van Burgemeester en Wethouders van Zuidwolde d.d. 15 December 1876, dat luidt als volgt; "De met Uw missive van den 2 dezer no.130 ontvangene declaratie van kosten voor het blusschen van den brand ten huize van L.A. Linde, groot f 40,87 kwam in ons bezit, en hoewel zeer erkentelijk voor de verleende hulp, meenen wij toch de opmerking te mogen maken, de billijkheid in dezen, niet zoover kan gaan, dat genoemd bedrag geheel door deze Gemeente worde gerestitueerd, omdat de brand,hoewel in deze gemeente, toch in de onmiddellijke nabijheid van Uw Gemeente plaats vond, waarvoor het belang was, de brand te blussen, even alsof bedoelde woning in Uwe gemeente had gestaan, en is dientengevolge de dienst dan ook hoofdzakelijk aan Uwe gemeente bewezen. Aaan de restitutie van de f 34,20 voor uitbetaald aan 57 personen, volgens eene in Uw gemeente bestaande verordening kan door ons niet alleen niet worden voldaan, maar zouden wij, door de betaling tevens de werking daarvan in deze gemeente erkennen, dat volgens ons gevoelen geene gewettigde uitgaaf konde daarstellen. Wij zijn echter bereid, het door U voorgeschotene aan kaarsen en verstrekte verfrisschingen ad f 5,47 1/2 en voor schoonmaken der slangen spuit ad f 1,20, zamen f 6,67 1/2 te restitueeren. Zoals mn in dit schrijven kan zien, trachtte het Gemeentebestuur van Zuidwolde, zich door een bijzondere uitlegging van de werking der verordening op het brandweerwezen van Avereest aan de

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 709 betaling van de arbeidslonen te onttrekken. Hier kon men zien hoe "klein" grote mensen zoms kunnen zijn. Op 19 Maart 1881 rapporteert de Heer S.J.H. Breukel, Brandmeester van de Spuit no. 3., navolgende aan de Burgemeester dezer gemeente; "Ik heb de eer U Edel Achtbare te berigten; Dat gisterenavond, den 18 den, ongeveer ten zeven uren, brand is ontstaan in de woning van L. Visscher, scheepsjager aan de Zuid-zijde der Dedemsvaart, beneden de Sluit no. 5. Onmiddellijk zijn wij met de Spuit no. 3. naar den brand getrokken en zijn daar werkzaam geweest tot tien uren, toen de spuit is ingerukt. In overleg met den veldwachter der Gemeente heb ik twee der manschappen no.5 en no. 8, als wachters voor de nacht achtergelaten, om bij modelijk opvlammen der aanwezige turf of hooi spoedig ye kunnen blusschen (de voldwachter der Gemeente was Albert Klaver, de eerste veldwachter die specicaal voor het westelijke gedeelte der gemeente Avereest was aangesteld. Klaver was een zoon van Giliam Klaver, hoevenaar van de Ommerschans). Aangezien verschillende, tot de Spuit behoorende personen, absent waren, hetgeen bleek bij het gehouden appél, toen de spuit in werking was gesteld, heb ik van de mij bij art. 19 der verordening toegekende bevoegdheid gebruik moeten maken om personen niet tot de spuit behoorende, tot adsisentie der pompers te stellen, hetgeen door het meerendeel vrijwillig is geschied. (wanneer wij lezen, dat twee der manschappen no. 5 en no.8 als wachters voor den nacht werden aangewezen, zonder dat hierbij namen worden genoemd, moet men wel tot de conclusie komen, dat het personeel behorende bij de spuit, zowel onder nummer als met aanduiding van naam en adres bekend waren). De brand was bij onze aankomst reeds te ver gevorderd, zoodat het geheel een puinhoopis en niets is kunnen gered worden, de hevige westenwind heeft ook hiertoe veel bijgedragen. De spuit heeft uitnemend gewerkt en de nieuwe slang heeft goede dienst bewezen. Bij de brand waren absent; J. Aarsen, brandmeester. No. 1. A. Hulleman. No. 12. L. Visscher. No. 28. Ganzeboer. No. 2. H. Klein. No. 14. G. Haar. No. 30. D.Klein. No. 3. H. Witten. No. 22. J. Bruinenberg. No. 34. R. ten Kate Jnr. No. 7. H. Visscher. No. 25. H.Petter. No. 36. J. Aarsen. No. 10. A. Boer.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 710 No. 26. J. de Jonge. No.39. R. Zomer. No. 42. T. Visscher. No. 46. L. de Koning. No. 47. C.Timmerman. Ik kan niet nalaten, hierbij te voegen, dat alle manschappen, zonder eenige uitzondering zich uitmuntend hebben gedragen en de gegeven bevelen met ijver en vlug hebben uitgevoerd. Hierop, volgt een rapport, d.d.7 November 1883, over de brandspuiten te Avereest, opgemaakt ddor de fabrikanten van brandspuiten, A.H. van Bergen te Heiligerlee, luidende als volg; Op heden den 7 November heb ik op order van den Heer Burgemeester van Avereest, de bestaande brandzpuiten der gemeente onderzocht, heb ik bevonden dat deze spuiten veel gebreken aankleven en eigenlijk onvoldoende zijn voor deze plaats. De nieuwe constructie-spuiten zijn veel solieder en beter werken, de eenvoudiger en doelmatiger inrigtingen, reden waarom ik aanbeveel eene nieuwe Branspuit voorloopig aan te schaffen om zich van deze betere inrigtinge te overtuigen. (de heer van Bergen muntte niet uit in het opmaken van een rapport).

De kosten hiervan zijn volgens prijscourant en teekening no. 2 buiten de slangen en diens aankleve f 700- De persslangen per meter f 1,80 prima soort en bijzonder bereid, 60 meter f 108- Zes schroeven hiervoor á f 5 f 30- Voor pijp met drie mondingen f 20- Een koperen driehoek met een eztra pijp om met Twee stralen te kunnen werken, kost f 45- 6 meter zuigbuis á f 18 f 108- Kist in schroef...... ?...... ? f 20------Samen f 1031-. Alles compleet met sleutels en pinnen,onder garantie, dat de werking solidieteid (?) niet door eenig ander spuit overtroffen wordt, het geheel pompwerk is solied gegoten koper alles met schroeven aan elkaar verbonden zonder tinsoldering, de zuigers zijn van metaal zonder leeromkleeding, zoodat natte of droogte op de goede werking geen nadeelingen invloed uitoefend, de prijzen zijn vast en worden overal volgens prijscourant geleverd, de oude spuiten die zijn in verhouding der werking niet waard, dat daar veel werk aan gedaan word en in ruil zal die f 75 á f 100 kunnen opbrengen met de slangen, de oude spuit beneden aan de Balkbrug kan voorloopig gerepareerd worden. get. A.H. van Bergen. Heiligerlee. (Dit rapport is zo slecht geschreven, dat alle woorden niet leesbaar zijn en wel enkele woorden verkeerd zijn weergegeven).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 711 Na dit rapport van 7 November 1883, wort door de Heer van Bergen, het volgende jaar een nieuwe brandspuit aan de gemeete Avereest gelevered waarbij de navolgende berekening gericht aan de Burgemeester, H. van Barneveld te Avereest. Ingevolge U Edel Achtbare geachte order van een nieuwe Conduktie (?) brandspuit en toebehoren, d.d. 27 September j.l. heb ik de eer te berichten; Dat ik de opgaven van U Edel Achtbare persoonlijk 7 November 1883 goed heb genoteerd en zoude zijn als volgt; Een brandspuit van nieuwe en beste constructie Teekening no.2 f 700- 60 meter Persslang á f 1,80, prima qualiteit f 108- 1 straalpijp met 3 mondingen f 20- 6 schroeven in de persslang á f 5 f 30- 1.2e. straalpijp met 2 mondingen om met 2 stralen te spuiten f 20- 1 koperen driewegskraan f 25- 7 meter zuigbuis á f 18 f 126- Schroef, boei en klenzen hierin f 20------Zamen f 1049- Transportkosten later te noteeren. Onder dankbetuiging heb ik E Ed. geachte order genoteerd en hoop met plm. acht dagen de spuit met toebohooren gereed te hebben en vezenden per spoor tot station Dedemsvaart aan U Ed. adres, de toebehooren zullen wij inpakken en U Ed. de dag van afzending berichten. Als U Ed. dan bij aankomst met spoor een wagen wilde zenden naar het spoorstation om de spuit en toebehooren te laten afhalen, en mij direct telegrapheren, wanneer ik ten Uwent zal zijn, om de beproeving bij te wonen. Daarna volgt een schrijven van genoemde van Bergen, d.d. 16 October 1884, luidende als volgt; Ingevolge U Wel Ed. Geachte order verzend ik hebben per spoor tot Dedemsvaart en verder per schuit aan U Ed. adres; 1 Kist, merk VB, inhoud 1 stel koperen lantaarns met veeren en standaard. 2 Ballot, merk VB, inhoudende 20 meter Persslang in één lengte met schroeven ingewoeld. Inliggende neem ik de vrijheid de note voor de geleverde spuit en van bovenstaande in te zenden. Tenslotte volgt nog een schrojven van de Heeren van Bergen aan de Burgemester dezer gemeente, d.d. 1 November 1884, luidende als volgt; In antwoord Uwer missive heb ik de eer berichten, dat ik de bovenste f 25 heb laten vallen. Intusschen de Raad, die oordeeld toch verkeerd als zij die post of wel de laatste reis onbillijk achten. Immers de prijzen van de spuiten zijn gesteld aan de fabriek en zoolang dat die overal kunnen concureeren, de prijzen zijn volgens de prijscourant openbaar. Als daar nu telkens zoveel reiskosten af moeten, daar is volstrekt niet op gerekend. Zooook de emballage, en naar Winschoten op spoor, niet op gerekend. Zoo ook de emballage, en naar Winschoten op spoor, daat moeten altijd eenigen mede heen en fooi, act (?); die post heb ik laten vallen en twijfel niet, zooals nu zullen de Heeren er genoegen mede nemen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 712 Gaarne had ik even bericht, wanneer ik op betaling kan rekenen. Tot zo ver de Heer van Bergen, brandspruitenfabriekant te Heileigerlee over de betaling van de door hem aan de gemeente Avereest in 1884 geleverde brandspuit. De Heer Bergen kan wel een zeer bekwame vakman en gewiekste zakenman zijn geweest, administratrief was hij minder goed onderlegd. Om hierna weer op de brandweer ter plaatse terug te komen kan ik vermelden een rapport van de brandmeester S.J.H. Breukel te Balkbrug, betreffende een brand in een hooiberg van R. ten Kate, Jzn. Deze ten Kate woonde in de boerderij, thans 1970, Coevorderweg 12, jarenlang bewoond geweest door nu wijlen J.H. Grootenhuis. Uit dit rapport blijkt nog weer duidelijk, dat in die jaren een zeer groot aantal mannen nodig waren bij zo'n brandbestrijding. Van Brandmeester Breukel worden wel de meeste en ook de duidelijkste rapporten in de archiefstukken gevonden. Het betreffende rapport luidde als volgt; "Ik heb de eer U Ed. Achtb. te berichten; Dat Vrijdag den 31 October 1884 des namiddags ongeveer twee uren brand is ontdeekt in de hooiberg achter de woning van R. ten Kate Jzn. Aangezien ik afwezig was, is den Brandmeester J. Katerberg met de spuit no. 3, geholpen door eenige nabij zijnde personen naar den brand getrokken en den spuit en werking gesteld, welke echter na korten tijd zeer goed water te hebben gegeven, plotseling zijnen werking heeft gestaakt. Ongeveer vier uren ben ik op de plaats van den brand aangekomen en had men middelerwijl de spuit van het Rijksgesticht Ommerschans ter hulp gevraagd, welke door de Directie van het Gesticht welwillend met een paar ambtenaren, behoorende bij die spuit naar de plaats van het onheil is gevoerd en in werking gesteld. Bij onderzoek naar het gebrek van Spuit no. 3 van de gemeente, meen ik te moeten veronderstellen, dat daarvan zal moeten worden hersteld of vernieuwd, de bekleeding om de beide zuigers en het goed sluiten bewerken van de verbindingen van den zuigbuis. Ik heb de eer U Ed. Achtb. te adviseeren, de bovenbedoelde herstellingen te doen uitvoeren door personen van welke men kan verwachten, dat ze deze werkzaamheden met gunstig gevolg kunnen uitvoeren, waartoe ik durf aanbeleven; Eleveld te Zwolle of Bikkers en Zoon te Rotterdam, deze laatste omdat deze tijdens dat deze spuit door Pasteur te Rotterdam is geleverd, deelgenoot was in de fabriek van Pasteur. Bij het werking stellen der spuit zijn werkzaam geweest van twee tot zeven uur; De bode J.ten Kate Wzn. De Pijpgasten, H.T.Naarding en voor H.Snijders, G.J. Hutten. De pompers, D. Hulleman, J.Breman, J. Schutte, J. Biggelaar en H.Boer. Bij de slagens voor J. Aarsen, G, van Veen. Gereedschappen, J. Hulleman. Lantaarndragers, Alb. Huizing, B. van der Linden en O. Spithorst. Brandhaken, T. Visscher en Alb.Visscher. Van 5 tot 7 urr zijn nog opgekomen, K. van der Woude, H. Pouwels, B. Nijman, B. de Jonge, J.W. Moulijn, W. Poortman, G. Naar, K.van der Woude Mzn., T.Greven, Alb. Gort, J. Haar, W. van der Hulst, H. Beverwijk en B. Kuiper. Absent zi, Pjn gebleven; H. Klein, Egb. Drieger, F.Klaver, G. de Boer, W. Kremer, F. Martens, P. Bos, K. Haar. Timmerman, Rgb. Vos, K. Krul, J. Kiel, W. van der Linden, Arend Visser en L. de Koning. Bij het in dienst stellen der spuit zijn ter assistentie geweest, de volgende personen, welke niet tot den dienst der brandspuit no.3 behooren en tot zeven uur in dienst zijn geweest, als; D. van het Oever, Gerrit Snippe, H. Wobben, K. Woddeb, G. Wesselink en J.Mulder, terwijl zeer veel tot de blussching hebben bijgedragen, en Wethouder R.W. ten Kate, W. ten Kate Rwzn., L. ten Kate Rwzn., E.ten Kate Ezn., Alb. Engel, J.A. Daman en de brandspuitmeester J. Slot en den pijpleider H. Lutgers van het Rijksgesticht Ommerschans.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 713 Bij het inrukken van de spuit van het Rijksgesticht, waren zij nog net zeer gerust, dat het voor geheel uit het hooi verwijderd was en zijn drie personen daarbij als wachthouders met de nodige vaten en emmers waakzaam gebleven tot des morgens te vijf uur, zijnde T.Visscher, B. Hulleman en O. Spithorst. Wanneer men dit "legertje" brandweerleiden (?) ziet, krijgt men wel de indruk, dat het voor die dagen hoge uurloon van 15 cent, de mensen aantrok, om zich bij zo'n feitelijke onbediende brand verdienstelijk te maken, ten koste van de gemeente Avereest. Met de opheffing als zoodanig van het bedelaarsgesticht "de Ommerschans" in 1889/1890 lwamen de vele en groote gebouwen van en behorende tot deze Rijksinstelling ledig te staan. Men zag toen in, dat bij een mogelijk ontstaan van brand in deze gebouwen, de hulp van de brandweer van Balkbrug veel spoediger zou kunnen optreden, dat de brandweer van Stad-Ommen, op welks grondgebied bijna alle gebouwen van het voormalige getsicht stonden. De Ontvanger der Registratie en Domeinen te Ommen, vrieg d.d. 14 April 1891 aan de Burgemeester van Avereest, om wanneer noodig assistentie van de brandweer van Balkbruk en tevens de voorwaarden, waaronder deze hulp zou worden verleend. Het daarop betrekking hebbende voorstel van het Gemeentebestuur van Averest, zou door genoemde ontvanger worden opgezonden aan de Minister van Financiën. Het antwoord dienaangaande, d.d.30 Juni 1891 aan Burgemeester Wethouders van Avereest luidde als volgt; Bij nevensvoormelde missive werd mij bericht, dat de Raad der gemeente Avereest onder zekere voorwaarden bereid is om de branweer te Balkbrug aan te wijzen voor het verleenen, van hulp, indien er in de gebouwen van het voormalig Rijksgesticht te Ommerschans en staande in de gemeenten Stad-Ommen en Avereest brand mocht ontstaan. Van gemeld schrijven werd mededeelig gedaan aan Z.E. den Minister van Financiën; dientengevolge werd ik ingevolge brief van gemelden Minister van 19 Juni 1891, no. 29 Dom. Gemachtigd om met Uwe gemeente overeen te komen omtrent het gebruik van de Gemeente-brandspuit te Balkbrug, ingeval van brand te Ommerschans, op den voet van belasting van f 0,15 per uur en er man in geval van hulpverleening en van betaling van f 20 per jaar, (of van vrij gebruik voor de gemeente van het thans bij haar voor f 20 des jaars in huur zijnde stukje Staatsgrond, Avereest, G. no. 321. Bedoeld werd het stukje grond, gelegen aan de zuidkant van de Dedemsvaart bij de brug, oorspronkelijk eigendom van de Maatschappij van Weldadigheid, daarna van het Rijk, door de gemeente gebruikt voor het houden van de jaarmarkten te Balkbrug). Om comtabiliteitsredenen wenscht de Ministrer de f 20 aan de gemeene uit te betalen, en ze alzoo niet te doen genieten in den vorm van gratis gebruik van het bewuste stukje grond. Hoewel de gemeente tegen de door den Minister gewenscht uitbetaling van f 20 wel geen bezwaar zal hebben, had ik, alvorens tot het ontwerpen der akte over te gaan, hier omtrent gaarne zekerheid. Ik neem dientengevolge de vrijheid U Edel Achtbaren beleefd te verzoeken mij nader omtrent dit punt te willen berichten. De Ontvanger voorneomd get. onleesbaar. Zoals reeds vermeld, was het stukje grond bij de brug te Balkbrug oorspronkelijk eigendom van het Rijk. Het is later door particulieren en gedeeltelijk door de gemeente aangekocht. De gemeente heeft er het in dit artikel reeds genoemde gebouwtje, dienende voor bergplaats van de brandspuit en voor chachotten ten dienste van de Politie op gebouwd. Dit gebouwtje is tot stand gekomen in het jaar 1900. Bij de openbare aanbesteding kwamen drie inschrijvingsbiljetten binnen en wel van; Hendrik Schotkamp te Avereest voor f 1381. Hendrik Snijder " " f 1370.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 714 Berend Kip " " f 1319. Het werk werd gegund aan de laagste inschrijver, Berend Kip, timmermanaannemer te Oud-Avereest. De begroting van de bouwkundige, K.A. Hakkert te Dedemsvaart gaf een bedrag aan van f 1378,72. Dit gebouwtje aan de tegenwoordige Zwolse weg heeft dienst gedaan als bergplaats van de brandspuit te Balkbrug te Balkbrug tot in 1937, in welk jaar het Spaarbankgebouw te Balkbrug in gebruik is genomen, met daarin de bergplaats van de brandspuit. De brandspuitbergplaats aan de Zwolse weg is in de zestiger jaren afgebroken. Op 18 Augustus 1898 rapporteert de opperbrandmeester, de Heer K.A.Hakkert te Dedemsvaart het navolgende aan Burgemeester en Wethouders dezer gemeente; "bij de beproeving van de Brandbluschmiddelen in deze gemeente gehouden op 4, 5 en 6 Augustus, l.l., die mede in Uwe tegenwoordigheid heeft plaats gehad, is gebleken, dat deze toestand zeer bevredigend was. Ter verbetering van eenige gefecten in de perssalngen, vermeent ondrgeteekende U Ed. te moeten voorstellen, het aanschaffen van 20 stuks slangenklemmen en 20 Meter linnen spersslang, de eerstgenoemden bestemd voor de Spuiten I en III, (Sluis 6 en Balkbrug), en de laatstgenoemde voor Spuit II. (Dedemsvaart). De kosten hieraan verbonden zullen bedragen 20 klemmen á f 1,75 f 35,00. 20 meter slang á f 0,85- f 17,00 vermoedelijke vracht f ,60 ------Totaal f 52,60- Op 22 April 1902 doet de Burgemeester dezer gemeente, Mr. M. Wijt, een schrijven uitgaan aan de Heer Opperbrandmeester en de brandmeesters dat hem is gebleken, dat de brandspuiten der gemeente sinds zeer geruimen tijd niet zijn beproefd, zoodat bij eventueel voorkomen van brand de werktuigen, wellicht niet, of niet voldoende in behoorlijken staat zouden kunnen blijken te zijn.

Met het oog op het groote hierbij betrokken gemeentebelang, aldus de Burgemeester, acht ik het dringend raadzaam, dat zoo spoedig mogelijk zekerheid worde verkregen, omtrent de juiste stand van zaken in deze.

Ik heb derhalve de eer U uit te noodigen tot bijwoning eener conferentie waartoe ik ook den Heer Opper-brandmeester en de andere Heeren Brandmeesters convoieerde en die ik bepaald heb op Donderdagavond a.s. 24 dezer des avonds kwart over 7 ten Raadhuize. In de conferentie kunnen alsdan de eerste voor de hand liggende en ter zake dienende maatregelen worden besproken. De Burgemeester van Avereest. (Burgemeester Wijt was pas drie dagen tevoren, op 19 April 1902 als zodanig geinstalleerd). Naar aanleiding van vorengenoemd schrijven, heeft de beproeving der brandbluschmiddelen in deze gemeente op 29 en 30 April en 1 Mei, l.l. plaats gehad, welke eenige kleine verbeteringen aan de spuiten ten gevolge, welke een bedrag van plm. f 15- zouden worderen. Op 25 Oktober 1902 wordt door de Burgemeester en Wethouders aan H. Veldsink, brandmeester aan Spuit II, als zodanig eervol ontslag verleend onder dankbetuiging voor door hem in die functie bewezen diensten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 715 Hierna volgt een schrijven, d.d. 1 November 1902 van het Gemeentebestuur, waarin vermeld wordt, dat door het verleende eervol ontslag aan H. Veldsink als brandmeester bij spuit II deze betrekking is vaccant geworden; Dat volgens een schrijven van de opperbrandmeester K.A. Hakkert, door deze wordt aanbevolen en eveneens door de 1e. brandmeester van Spuit II, J.G.Peters, voor deze vacante plaats wordt geschikt geacht en aanbevolen Harmen Riejne. Genoemde Reijne, thans pomper aan die spuit wordt als zoodanig eervol ontslagen en daarna benoemde tot brandmeester, zulk met ingang van 1 November 1902. (Genoemde Harmen Reijne heeft gewoond in het hoge huis aan de Hoofdvaart, even ten oosten van de molen van van der Graaf). Opmerkelijk is het, dat in de archiefpapieren, bijna altijd rapporten voorkomen over branden onder Balkbrug en slechts enkele van branden te Dedemsvaart en van Sluit 6. Zo rapporteert op 30 October 1903, de brandmeester J. ten Kate Wzn.te Balkbrug het navolgende; "Met dezen hebben wij de eer U mede te deelen, dat gisteravond, ongeveer half zeven, de hulp der brandweer werd ingeroepen. Er was brand uitgebroken in het perceel aan Sluis Vijf, bewoond door H. Holtrust en gezin, T. Greven en gezin, de weduwe Hilkemeijer en de weduwe Moulijn. Oogenblikkelijk begaven wij ons met de brandspuit er heen, en vonden het huis in lichte laaie vlam. Daar het brigje van Sluis Vijf juist breed genoeg was, behoefden wij de spuit niet door den slechten zandweg te trekken, (thans 1970, de Noordkant genoemd) en waren dus zo vlug mogelijk bij den brand. Het naast gelegen perceel van Alb. Van Marle liep bij onze komst groot gevaar, maar toen de spuit in werking was, werd daar het weinige vuur spoedig gebluscht. Met genoegen kunnen wij constateeren, dat alles goed en vlug van staple liep, het personeel hield zich uitmuntend, was zeer gewillig en in zeer goede stemming. Juist half elf was de brandspuit weer in het huisje geborgen, 4 man hebben wij het vuur laten bewaken, wat niet overbodig bleek te zijn en vanmorgen om half acht hebben wij ook deze 4 man laten heengaan, nadat wij ons persoonlijk overtuigd hadden er van, dat het gevaar geweken was. Vermoedelijk is een lek in de schoorsteen de oorzaak van den brand. Van het huisraad is veel gered, kunnen worden, alleen Holtrust zal door zijn slagerij, betrekkelijk veel schade lijden, zijn inboedel was verzekerd voor f 500, voorhanden spek en vleesch niet. Het huis, eigendom van J. Grootenhuis was verzekerd, naar men zegt voor f 800. Hierbij ontvangt U de lijst van de werkuren van het personeel. Eén man, F. Zomer, meende ik abusievelijk op de lijst te zijn gebleven en riep hem dus niet af, hij deed dus niets en heeft dan ook niets verdiend. Daarna volgt een lijst van de menschen, die bij de brand hebben geholpen en waar men de oude bewoners van Balkbrug en omgeving kan terugvinden. Zo stonden genoteerd van 6 1/2 tot 10 1/2 uur; D. van het Oever, G. van der Hulst, J. van Geenhuizen, A.J. Daman, H.J. van de Bos, G.A. Deen, A. Katerberg, G. Breman, J. Schutte, H. Kroon, H.J. Westerhof, H.Pasop, J. Brouwer, J. Ottens, H. van Marle, Arend van Marle, B.Kuiper, H. Bruins, E. Pasop, K. Scheper, D. van Egten, A. Zomer, P. Kroon, G. Visscher, W.Grutter, J. Nijland, Albert van Marle, J. van Egten, E.J. van der Vecht, A.Leman, W.van der Hulst, J.W.Naarding, H. Vos, J. Hagedoorn, H.Boer, belooning 35 x f 0,60 = f 21-. Van 7 1/2 tot 10 1/2 uur; J.Wassens, K.van der Woude, J.Mulder en Geuchien Prins, belloning 4 x 45 cent û f 1,80. Van 6 1/2 uur des avonds tot 7 1/2 uur des morgens; 4 x f 1,95 = f 7,80. K.van der Werf heeft daarna de spuit schoongemaakt en in orde gebracht 2 uur = f 0,30. Dan nog voor het slangengdrogen f 1,25, zodat deze brand in totaal heeft gekost, f 32,15. Afwezig waren H.Bekendam, G. Huisjes en E. Meulenbeld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 716 Van al deze "brandweerlieden" is thans, 1970, nog in leven, Arend Katerberg, wonende in een bejaardenwoning te Balkbrug. Met ingang van 3 Februari 1904 wordt aan de brandmeester J.ten Kate Wzn. Te Blakbrug, bij spuit no. III eervol ontslag verleend en in zijn plaats met ingang van genoemde datum benoemd J. Kingma te Balkbrug. (Kingma exploiteerde o.m. een zuivelfabriek te Balkbrug aan de tegenwoordige genoemde Meppelerweg). Op 8 Augustus 1904, schrijft de Burgemeester van Avereest aan de firma Bikkers, brandspuitfabrikanten te Rotterdam, dat B en W dezer gemeente aan den Raad willen voorstellen op de begrooting van het dienstjaar 1905 een post uit te trekken tot aanschaffing van een nieuwe brandspuit, liefst een motor- (petroleum) brandspuit. Van genoemde firma worden de aanbiedingen ingewacht voor 24 Augustus e.k. Een volgend schrijven van de Burgemeester dezer gemeente, d.d.29 Augustus 1904, aan de firma A. Bikkers en Zoon, Koninklijke fabriek van brandspuiten te Rotterdam, luidt; "In het bezit van Uw schrijven van 18 Augustus j.l. en bijgevoegde catalugus heb ik de eer Uw firma te berichten, dat het denkbeeld tot aanschaffing eener motorspuit voor mijne, gemeente, dank zij Uw uitvoerige, deskundigde mededeelingen dienaangaande is los gelaten en alzoo mij aanschaffing van een kleine stoombrandspuit,m als door U bedoeld, wenschelijk voorkomt. Ik houd mij aanbevolen voor Uw bericht, wanneer er voor (onleesbaar gedeelte) bestemde kleine stoombrandspuit gereed is en hoop dan de werking te kunnen zien en nadere besprekingen met Uw firma te voeren. Met het oog op de naderende behandeling der gemeentebegrooting, waarop eventueel een post te dezer zake zal worden uitgetrokken, zou het mij zeer aangenaam zijn alsdan die spuitbeproeving binnen de eerstvolgende drie weken zou kunnen plaats hebben. Daarna volgt, d.d. 29 November 1904, een schrijven van Burgemeester en Wethouders dezer gemeente aan de Commissiaris der Koningin in de provincie Overijssel, waarbij deze berichten, dat op de jongst begroting een bedrag is uitgetrokken ten behoeve van de aanschaffing eener nieuwe brandspuit enz. Op een aanbieding van brandspuiten door de Directie van de Marine te Willemsoord, wordt op advies van den Opperbrandmeester, de Heer K.A. Hakkert en enkele anderen niet ingegaan, omdat deze brandspuiten, vooral niet beter waren, dat die ze in de gemeente Avereest reeds in gebruik hadden. In verband met het voornemen tot het geregeld doen schoonmaken en houden der brandspuiten, worden daarvoor, d.d.9 Maart 1906 door de Heer K.A. Hakkert, Hoofdbrandmeester, aan de Burgemeester aanbevolen; Voor spuit no. I, J.N. Wibier en H.H.Padberg. Voor spuit no. II, G. Swankhuisen en H. Lochtenberg. (Logtenberg). Voor spuit no. III, G. van der Hulst en E. van der Vegt. Pijpgasten en gereedschapsdrager. Hierbij was een schrijven als volgt; Aan de brandmeesters moet door de veldwachters worden nedegedeeld, dat de brandspuiten moeten worden nagezien (niet of ze voldoende water geven maar smeren, enz.) en dat het de Opperbrandmeester voorkomt, dat daartoe dienen te worden aangewezen, bovengenoemde personen. Denken de brandmeesters echter het onderzoek aan anderen te moeten opdragen, dan kunnen zij zulks doen. De brandmeesters moeten bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. Meent de Opperbrandmeester daarbij tegenwoordig te moeten zijn, dan kan hij zulks doen, maar B. en W. laten hem daarin geheel vrij. Het juiste tijdstip, waarop ieder onderzoek zal plaats hebben, even mede te deelen aan den Heer Hakkert. Het onderzoek dient voor het einde der week te zijn afgelopen. In den nacht van 26 op 27 April 1908, brandde te Dedemsvaart het van ouds bekende hotel Steenbergen af. Dit hotel nam jaren lang een vooraanstaande plaats in, in de dorpsgemeenschap van Dedemsvaart. Niet alleen als café en hotel, voor dat de Dedemsvaartse Stoomtram bestobnd, onderhield de familie Steenbergen een diligencedienst van Dedemsvaart naar Dedemsvaart-Staatsspoorstation en ook naar Zwolle.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 717 Oorspronkelijk bestond de zaak van de familie Steenbergen uit een kruidenierswinkel, welke, zoals in die tijd gebruikelijk geregeld werd bezocht door handelsreizigers, die na de plaats Dedemsvaart "afgewerkt" te hebben, wel bij de familie Steenbergen overnachtten, waardoor zo langzamerhand het bekende "hotel Steenbergen" is ontstaan. Het laatst werd het hotel Steenbergen door deze familie gedreven, door Margaretha Sara Maria van den Berg, geboren te Hellendoorn, 21 September 1835, weduwe van Lukas Steenbergen met haar zoon, de bekende Hendrikus Roelof Steenbergen, geboren te Avereest, 24 Februari 1870, jarenlang Gemeente-Ontvanger dezer gemeente. Van deze zeer humoristische Ontvanger herinnert schrijver dezes, o.m. zich nog altijd de anekdote van de brandende kachel in de cafézaal. Wanneer des morgens de hotelgasten in de cafézaal kwamen, was daar de kachel nog altijd niet aangelegd. De Heer Steenbergen zette dan een brandende kaars in de asbak onder de kachel, waarmede hij de logeergasten suggereerde, dat de kachel werkelijk brandde en ze zich handenwrijvende rondom de kachel begaven. Op 7 Januari 1901 is het hotel Steenbergen door nieuwe bewoners betrokken. Op die datum vestigde zich aldaar uit des-Gravenhage, Albert van Wely, geboren te Leeuwarden, 3 December 1872, als hotelhouder. Genoemde van Wely vertrok reeds weer op 31 Oktober 1906 naar Haren Gr. Op 24 November 1906 vestigde zich in het voormalige hotel Steenbergen, Pier Hiemstra, geboren te Wommels, gemeente Hennaarderadeel, 29 Juli 1873. Het was anderhalf jaar later, dat het oude gebouw, zoals reeds vermeld, in den nacht van 26 op 27 April 1908 afbrandde. Volgens overlevering brandde het gebouw als een fakkel. Dit was ook zeer goed verklaarbaar, want zoals bij het bouwen in de vroegere jaren meer gebeurde, waren de binnenmuren opgtrokken met het product van de veenkolonie Dedemsvaart, n.l. van turven, die in de loop der jaren, uit de aard der zaak kurk- en kurkdroog waren geworden. In het pand is thans (1970) de meubelzaak van Varwijk aan de Hoofdvaart gevestigd. De aloude naam "Steenbergen" wordt voor dit gebouw niet meer genoemd. Toch blijft de naam Steenbergen voorleven, in het Steenbergerslag gelegen aan de Steenbergerwijk te Dedemsvaart. Tot zover over de brand van het bekende hotel Steenbergen. Werden van de branden te Balkbrug door de Heer Breukel, Opzichter bij de Provinciale waterstaat, tevens brandmeester bij Spuit no. III te Balkbrug, steeds zeer nauwkeurige rapporten uitgebracht, van branden te Dedemsvaart heb ik uit die broegere jaren zeer weinig in de oude stukken gevonden. Toch wil ik van één zo'n brand iets vermelden. Het betreft een brand omstreeks 1880 ??? in een pand bewoond door Rijkers, geen nadere aanduiding. Hiervan is alléén een ongedateerde lijst van personen, welke bij die brand dienst hebben gedaan en de tijdsduur van die dienstverlening. Er wordt alléén maar gesproken van "de brand van Rijkers" en niet waar deze Rijkers in de gemeente woonde. Op dat moment was dat niet zo noodzakelijk, maar voor later blijft dat een raadsel, aangezien er twee familieÆs Rijkers in de gemeente woonden, n.l. Johannes Petrus Rijkers, wijk B no. 45, omgeving Sluis 6. en G.L.A. Rijkers, wijk F no. 60 en daarna wijk F no. 44a. Ook bij de brand Rijkers was een "legertje" brandweermensen in aktie. Dedemsvaartse mensen van geboorte, zullen hierbij veel oude Bedemsvaartse namen terugvinden. Hier volgen dan deze namen, zoals die in een oud stuk vermeld zijn; 1. Joh. Van der Graaf. 25. F. Koster. 2.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 718 A.van Vaassen. 26. Jan Krikke. 5. Arend Mulder. 27. K. Haasjes. 6. F. de Lange. 28. J.R. Krikke. 7. J. Bobbink. 29. J. Veerman. 8. G. Dorgelo Mzn. 31. G.J. Wiebier. 9. C. Winters. 33. J. Schuler. 10. H.J. Zweers. 34. A. Strijker. 11. W. Kloek. 37. E. Hulzebosch. 12. Arie de Boer. 39. Joh. Nuis. 13. W. Groenewoud. 40. K. van Haeringen. 14. H. Veldhoen. 41. K. Wildeboer. 15. H.Krale. 42. H. Wildeboer. 19. W.Breman. 43. A. van Haeringen. 20. W. Hulleman.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 719 44. R. ten Kate. 21. H. Buddenberg. 46. J. Wieringa. 22. J. Minikus. 48. W.van Zuiden. 23. J. Padbergh...... Deze mensen stonden alle geboekt voor 3 uur dienst. Verschillende nummers ontbreken op deze lijst, waaruit men kan zien dat iedere brandweerman een eigen nummer had. Buiten het gewone personeel, behorende bij de brandspuit, hebben nog dienst gedaan; K. Haasjes 2 uur. H. Krale 3 uur. T.Koster 2 uur. G.J. Wiebier 4 uur. C.Winters 2 uur. Joh. Nuis 4 uur. G. Zanding 2 uur. Joh. Wiebier 11 uur. A. de Boer 2 uur. J. Padbergh 8 uur. W.Hulleman 2 uur. W. van Zuiden 8 uur. J. Pod 2 uur. J. Tromp 11 uur. J.de Jonge 2 uur. Vrijwillig hebben dienst gedaan; Ant. Reuvers en Klaas Pot, terwijl J. Tromp, zaterdag op wacht is gesteld bij het vuur en daarvoor 12 uur dienst genoteerd kreeg. Tot zo ver over de brand bij Rijkers.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 720 Bij de behandeling van de gemeente-begroting voor het jaar 1909, op 21 Oktober 1908, wordt gesproken over het aanschaffen van een nieuwe brandspuit. Ingevolge deze besprekingen vragen Burgemeester en Wethouders dezer gemeente aan de firma van der Ploeg te Grouw, aan Bikkers te Rotterdam en aan Gebroeders van Bergen te Midwolda, een catalogus met teekeningen en prijsopgave van een stoom- of motorspuit van krachtige capaciteit. Op 18 Januari 1909,verzoekt de brandmeester bij spuit no. 2 de Heer J.G.Peters het navolgende aan te schaffen of te herstellen; 1. een nieuwe slang, lang 20 meter, middellijn ??? c.M. 2. een nieuwe ladder, lang 7 meter. 3. De oude ladder te laten "rippereeren. Op 20 Januari d.a.v. doet de Burgemeester reeds de nodige bestellingen voor spuit no.I, voor het bovengedeelte der gemeente, voor spuit no. II voor het middengedeelte en voor spuit III voor het benedengedeelte der gemeente bij de firma van der Ploeg, brandspuitfabrieken te Grouw. Fr. De gemeente Avereest werd in vroeger jaren veelal ingedeeld als boven en beneden, zulks in verband met het hoogteverschil, afgeleid van de sluizen in de Dedemsvaart. Op 15 November 1910 wordt op zijn verzoek eervol ontslag verleend door Burgemeester en Wethouders dezer gemeente aan d Heer K.A. Hakkert als opper-brandmeester bij de brandweerd alhier, onder dankbetuiging voor de in die hoodanigheid aan de gemeente bewezen diensten. Bij zijn ontslagaanvraag merkt de Heer Hakkert op, nu de arbeidslonen in het algemeen verhoogd zijn, ook de lonen van de Brandweermannen in evenredigheid moeten worden verhoogd. In het bij uitstek droge jaar 1911, deed de Ned. Heide Mij. een vlugschrift verspreiden, betreffende de maatrelegen ter voorkoming van bosbrand, dat aldus begint; "In veel opzichten was 1911 een berucht jaar, niet het minst voor menig boscheigenaar. Vele boschbezitters hebben het resultaat van jarenlange zorg, de boomen die ze zelf als jonge plantjes hebben gepoot en waarvan zij reeds over enkele jaren hooge opbrengsten verwachtten, in enkele uren zien verdwijnen. Menig mooi plekje, mooi zoowel uit aethetisch, als uit financieel oogpunt, is er verdwenen en de voormalige bezitter ervan zal nog vaak en nog lang terugdenken aan den zomer van 1911, die hem een schoon bezit ontroofde en financieel zoo zeer benadeelde, enz". De navolgende wenken en waarschuwingen, die ook heden na bijna 60 jaren nog evengoed van kracht zijn werden toen ook al omschreven, als volgt; Boschbezitters: zuivert uw bosschen van droog hout, maakt brandsingels, plats loofhout op gevaarlijke plaatsen. Arbeiders: weest voorzichtig met vuur en met rooken, helpt blusschen. Vlug handelen heeft veel behouden. Machinischten: denkt aan brandgevaar langs heide en bosch. Zorgt, dat de inrichtingen uwer locomotief om het uitvliegen van vuur en vonken te voorkomen, in orde zijn. Werpt geen brandende of gloeiende voorwerpen uit, stookt de vuren voorzichtig. Wandelaars: zijt voorzichtig met lucifers, pijp en sigaar. (Het roken van cigaretten was toen nog bijna onbekend). Ouders: ziet streng toe, dat uw kinderen geen lucifers hebben. Kinderen: stookt geen vuurtjes, speelt niet met lucifers. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 4 Juni 1912, wordt aan Burgemeester en Wethouders opgedragen, prijsopgave aan te vragen van hand- en motorbrandspuiten en wel bij verschillende firmaÆs.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 721 Het gevolg hiervan was, dat d.d. 24 Juni 1912 Burgemeester en Wethouders aan de Raad het voorstel doen tot aanschaffing van een motorspuit over te gaan. Dit voorstel verdedigen ze als volgt; "In aanmerking nemende, dat de mazimum-wateropbrengst van een handbrandspuit per minuut 400 liter is, terwijl en motorbrandspuiten is de handel zijn, die 500 á 550 liter per minuut leveren, terwijl de maximum-wateropbrengst van een handbrandspuit, wanneer de pompers enigen tijd zullen gepompt hebben, zeer zeker zal delen en de wateropbrengst van een motorspuit constant is.

Ze hadden aanbiedingen van de Amsterdamsche brandspuitenfabriek Otterbein en Co., van de N.V. fabriek van stoombrandspuiten en andere werktuigen, voorheen A.Bikkers en zoon en ten derde van de forma van der Ploeg te Grouw. Burgemeester en Wethouders stelden verder de Raad voor een Commissie uit hun midden op te dragen, met hun deskundige, de spuiten van de drie genoemde firmaÆs aan hunne fabrieken te bezichtigen en van hun bevindingen aan de Raad verslag uit te brengen. Ingevolge het vorenstaande, doet de Heer G.H. Bontius, rijwielhandel en smederij te Dedemsvaart, d.d. 15 Augustus 1912, als deskundige verslag aan de Raad dezer gemeente over de bezichtiging en werking der verschillende motorbrandspuiten. Naar zijn oordeel is het fabrikaat Otterbein het meest aan te bevelen. Daarna volgen nog een tiental technische uiteenzettingen betreffende deze spuit en verdere toebehoren. De Raad der gemeente ging op de aanbeveling van de deskundige, de Heer Bontius, met de Amsterdamsche Brandspuitfabriek, Otterbein en Co., in zee, welke firma d.d. 23 Augustus 1912 aan Burgemeester en Wethouders terugschreven, dat ze met genoegen de opdracht tot het leveren van een motorbrandspuit, enz. hadden ontvangen. Daarna volgt nog een schrijven van genoemde firma Otterbein, d.d. 16 December 1912, dat de motorspuit voor de gemeente Avereest, a.s. Woensdagavond of Donderdagmorgen per spoor zal worden afgezonden tot het station Dedemsvaart. Zij schrijven ver; "Daar zij destijds vernamen, dat de Heer G.H. Bontius met de bediening belast zal worden, hebben wij ons met hem in verbinding gesteld voor het verdere vervoer naar de kom der gemeente. Zo had dan de gemeente Avereest, haar eerste motorbrandspuit en maken zij uit de gevoerde correspondentie op, dat de eerste bedienaar dezer spuit is geweest, de Heer G.H. Bontius te Dedemsvaart. In verband met de aanschaffing van de motorbrandspuit, doen Burgemeester en Wethouders twee voorstellen aan de Raad dezer gemeente en wel; 1e. d.d. 3 Januari 1913, om de motorbrandspuit te plaatsen in het brandspuithuisje aan het Marktplein, nabij het Postkantoor en de daar geborgen handbrandspuit no. II over te brangen naar de bergplaats nabij de school in wijk B en deze daar te gebruiken in de plaats van spuit no. I, welke slechts een geringe capaciteit heeft. Deze laatste zou dan als reserve-spuit aanwezig kunnen blijven. 2e. d.d. 3 Januari 1913, aan te stellen als degene die de motorbrandspuit geregeld onderzoekt en onderhouden zal, de Heer G.H. Bontius, rijwielhersteller alhier, die bereid is gevonden zich met bovengenoemde werkzaamheden te belasten, tegen een belooning van f 60- per jaar, waarvoor hij op zich neemt; a. bij brand en proefspuitingen de motor de bedienen. b. elke week de motor te beproeven en in werking te stellen. c. voor het onderhoud en schoonhouden der motorspuit geregeld zorg te dragen. Verder is de Heer Bontius genegen, zich te verbinden om bij eventueele verhindering, ten zijnen koste, zoowel zij brand, als bij de wekelijksche beproevingen van de motor en bij proefspuitingen een plaatsvrevanger te stellen, die geheel vertrouwd is met de behandeling van motoren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 722 Uit een schrijven, d.d. 17 Mei 1913 van de firma Otterbein en Co. te Amsterdam, blijkt, dat de motorbrandspuit geleverd aan de gemeente Avereest, feitelijk een "koopje" was. Dit schrijven, gericht aan de Burgemeester luidt als volgt; "Voor de toezending van Uw antwoord op ons telegram, d.d.13 dezer, zijn wij U ten zeerste verplicht en hebben wij hiervan een bescheiden gebruik gemaakt. Waar wij de motorspuit ten Uwent hoofdzakelijk voor reclame geleverd hebben, zoodat eenige winstberekening absoluut uitgesloten werd, zalÆt ons zeer aangenaam zijn andere gemeenten welke bij U om inlichtingen komen, ook gunstig voorgelicht te zien". Dat de hulpverlening met een brandspuit van Avereest is aangrenzende gemeenten achteraf niet altijd op prijs werd gesteld is reeds vermeld bij een hulpverlening in de gemeente Zuidwolde, op 15 December 1876 bij de brand ten huize van L.A.Linde. De opgegeven kosten door de gemeente Avereest á f 34,20 werden slechts tot een bedrag van f 6,67 1/2 door het gemeentebestuur van Zuidwolde betaald. Een soortgelijk geval heeft zich voorgedaan met de gemeente Ambt-Ommen. Op 4 Augustus 1913 doet de brandmeester J.F. Pluim te Balkbrug aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest het volgende schrijven toekomen; "Ingesloten heb ik de eer U Ed. te doen toekomen. Een lijst van personen die hulpzaam zijn geweest ter blussching met de brandspuit van Balkbrug, eener plaats gehad hebbende brand bij A. Hersevoort, landbouwer, wonende te De Woeste, gemeente Ambt-Ommen, op Zaterdag 2 Augustus 1913. Bij deze brand zijn behulpzaam geweest, uit de gemeente Avereest; J. Meester. 9 uur. J. van Veen. 6 uur. K. Meijer. 9 uur. J.Koetsier. 9 uur. H.Meijer. 4 uur. M.van Blanken. 9 uur. A. Wanningen. 9 uur. G. Breman. 4 uur. H. Eggen. 9 uur. W. Buit. 9 uur. H.J. van de Bos. 9 uur. J. Weteringe. 9 uur. G. Huisjes. 9 uur. A.van Marle. 12 uur. H. Meijer, paard voor de spuit heen en terug. Uit de gemeenten Ambt-Ommen en Stad-Ommen; H. Willems. 8 uur.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 723 Oosterveen. 8 uur. J.Willems. 4 uur. P.Klein. 3 uur. W. Knol. 8 uur. Knecht van Harms Petter. 8 uur. H. Haasjes. 8 uur. G.Kuiper. 8 uur. A.Wind. 8 uur. G.Reurink. 8 uur. J.Wind. 8 uur. G.J.van Echten. 8 uur. J. Dekker. 8 uur. R.Redder. 8 uur. A.Dijk. 8 uur. Nachtdienst, J.Willems, Ambt-Ommen, van des avonds 8 uur tot des morgens 6 uur. G.Kuiper, Ambt-Ommen " " H.Petter, Ommerschans, Stad-Ommen " " Drogen der slangen, f 1,25. Uiteindelijk werd aan de gemeente Ambt-Ommen, in rekening gebracht f 48,65. Het uurloon werd berekend á f 0,20, nachturen á f 0,25 en de huur voor het paard f 2,50. De Raad der gemeente Ambt-Ommen ging met deze berekening in genen dele accoord. Burgemeester en Wethouders dier gemeente gaven hiervan, d.d. 23 Augustus 1913 aan het Gemeentebestuur van Avereest kennis. Zij brachten in dit schrijven naar voren, dat; De gemeente Ambt-Ommen kan bij brand rekenen op de hulp van de brandweer in de Stad. Het daaraan verbonden personeel werkt geheel zonder vergoeding. Alleen wanneer er des nachts gewaakt moet worden, wordt 15 cent per uur betaald. De bewoners der buurtschappen verleenen steeds hulp zonder daar betaling voor te verlangen. Waar nu hier de brandweer van Balkbrug is opgetreden zonder daartoe door of vanwege het Gemeentebestuur (van Ambt-Ommen) aangezocht te zijn, dus geheel ten bate van de Assurantie-Maatschappij, komt het ons voor, dat deze de kosten dient te vergoeden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 724 Wij geven U derhalve beleefd in overweging het personeel der Brandweer te Balkbrug aan te raden, zich tot de betrokken brandassurantie-Maatschappij te wenden om vergoeding van kosten. Mocht deze hiertoe niet genegen zijn, dan willen wij gaarne de nota, voor zoover die kosten betreft van bewezen nachtdiensten, op nieuw den Raad ter beoordeeling voorleggen. Op 18 Oktober 1913 berichtten Burgemeester en Wethouders van Ambt-Ommen aan het Gemeentebestuur van Avereest. "Onder terigzending der nota, gevoegd bij Uw missive van 13 dezer no. 416/1396, hebben wij de eer Uw College mede te deelen, dat de Raad dezer gemeente geene aanleiding heeft gevonden om terug te komen opzijn besluit van 19 Augustus l.l. U medegedeeld bij ons schrijven van 23 Augustus d.a.v. no. 438". Hiermede was de hulpverlening van de brandweer van Balkbrug bij de brand bij Hersevoort in de Ommer-Woeste, onder Ambt-Ommen afgewerkt en kon de gemeente Avereest opdraaien voor al de gemaakte uitgaven. Op12 Februari 1914 wordt door het gemeentebestuur van Ambt-Hardenberg met de gemeente Avereest een regeling aangegaan betreffende de kosten en de verdere voorwaarden bij gebruikmaking van de brandspuiten der gemeente Avereest in de gemeente Ambt-Hardenberg. Tevens wordt hierbij kennis gegeven, dat gemachtigd zijn om bij een eventueele brand, namens het Gemeentebestuur van Ambt-Hardenberg, de hulp van de brandspuiten van Avereest in te roepen, de Heren raaadsleden, wonende in de buurtschappen Lutten en Slagharen, J. van der Vecht, H. Blokzijl en A.Kleine Staarman, alsmede de Heer E.Mulder, Directeur der fabriek "De Baanbreker" te Lutten, Opperbrand meester. Op 12 Maart 1914 geeft het Gemeentebestuur van Stad-Ommen kennis aan het bestuur der gemeente Avereest, dat de Raad der Gemeente Stad-Ommen besloten heeft, in geval van nood de hulp der brandweer van Avereest in te roepen, overeenkomstig de door de Raad dezer gemeente vastgestelde verordening van 30 December 1913. Op 26 Maart 1917 doen de brandmeester bij de motorspuit te Dedemsvaart de Heren H. Reijne, J.G. Peters en G. van Goor, een vragenlijst, bevattende 13 punten aan Burgemeester en Wethouders dezer gemeente toekomen. Op 20 April 1917 worden deze vragen door Burgemeester en Wethouders beantwoord, welke antwoorden en beslissingen hieronder volgen; 1. dat aan ieder der beide brandmeester, die in de nabijheid der bergplaats van de motorbrandspuit wonen, een sleutel dier bergplaats en een alarmhoorn zullen worden uitgereikt. (Deze alarmhoorns bestonden reeds en werden bewaard en indien nodig gebruikt, bij en door de Gemeenteveldwachters. Toen schrijver dezes in 1918 als veldwachter in dienst der gemeente Avereest kwam, werd hem bij andere uitrusingvoorwerpen, ook een geelkoperen, ééntonige brandhoorn ter hand gesteld). 2. Dat zij medegaan met Uw opvatting, dat het wenschelijk is het personeel der motorspuit uit te breiden en dat dit personeel dient te wonen in de onmiddellijke nabijheid van die spuit. 3. Dat eveneens ingestemd wordt met Uwe meening, dat dit personeel eenige keeren per jaar dient te worden geoefend. 4. Dat er bij ons geen bezwaar bestaat, dat er bij brand op de alarmhoorn zal worden geblazen. (Deze alarmhoorn doet ons denken aan het "Boerhoorn" uit de Drentse markentijd. Wanneer dit boerhoorn werd geblazen kwamen de eigenerfde boeren uit de Drentse dorpsgemeenschap te zamen op de brink, om een en ander te regelen of te bespreken).

Schrijver dezes herinnert zich nog, dat de plotselinge mobilisatie van de Nedelandse strijdkrachten in 1914, door de toenmalige te Balkbrug dienstdoende Gemeente-veldwachter Oostindiën met het blazen op deze

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 725 alarmhoorn en het lelijktijdig bekend maken van de algemene mobilisatie der dienstplichtige militairen, de gemeentenaren in ht westelijke deel der gemeente in kennis stelde. Nog wil ik vermelden, een niet onvermakelijk ge- of feitelijk misbruik van deze alarmhoorn. Eén der Gemeente-veldwachters in deze gemeente had op enige afstand van zijn woning een flinke groentetuin in gebruik. Toen de vrouw van deze veldwachter de koffie of de thee gezet had wilde zij haar man, die in de tuin aan het werk was, waarschuwen. Zij meende dit niet beter te kunnen doen, dan door op de "brandhoorn" te blazen. Dit had wel het beoogde effect, want de veldwachter was er onmiddellijk in de mening verkerende, dat er brand was. Toen hij daarna joorde, wat de bedoeling was, werden er nog al enige lelijke woorden gesproken, zodat de vrouw van deze veldwachter nimmer weer op de brandhoorn heeft geblazen. Om hierna weer op de beantwoording der gestelde vragen terug te komen. 5. dat zorg worden gedragen, dat het personeel wordt voorzien van een herkenningsteken. 6. dat, voor zooverre voldoende politie aanwezig is er de hand aan zal worden gehouden, dat het publiek het brandweerpersoneel en den motorbedienaar niet hindert in hun arbeid. 7. dat zorg zal worden gedragen, dat de motor eens in iedere veertien dagen en de spuit met aangekoppelde slangen, enz. eens per drie maanden zal worden in werking gesteld. 8. Dat drie nieuwe leantaarns zullen worden aangeschaft. 9. Dat wij accoord gaan met Uwe opvatting, dat de lantaarns niet voor andere doeleinden, dan waarvoor zij bestemd zijn, uit de bergplaats mogen worden verwijderd en dat wij daarom Heeren Brandmeesters verzoeken hieraan de hand te houden. 10. Dat wij mede accoord gaan met Uw voorstel om geregeld toezicht te houden over de in de bergplaats aanwezige bluschmiddelen en de brandmeesters verzoeken, dat toezicht op zich te nemen. 11. Dat te zijner wijd aan ieder Uwer een boekje zal worden overhandigd, bevattende de namen van het personeel. 12. Dat bereids door den Raad is vastgesteld eene verhooging van de vergoeding aan het brandweerpersoneel, terwijl aan Brandmeesters het dubbele van de vergoeding aan spuitgasten, enz.zal worden uitgekeerd. 13. Dat op het door U overgelegde lijstje van personen, die voor aanstelling bij het personeel in aanmerking komen en met welk lijstje wij ons in hoofdzaak vereenigen, echter een tweetal namen voorkomen, te weten J. Kruithof en K.F. Meenks, die ingevolge de betrekkelijke verordening, welke voorschrijft, dat het personeel den leeftijd van 20 jaren moet hebben bereikt en dien van 50 niet overschreden, niet voor aanstelling in aanmerking kunnen komen. Wij verzoeken U in plaats van deze personen anderen voor te stellen en voegen het lijstje weder hierbij, terwijl wij in de plaats van J. Kuijer, A. Sempel en K. Bakker om de achter hunne namen vermelde redenen gaarne anderen zouden zien voorgedragen. Op 10 April 1917 besluit de Raad dezer gemeenten op voorstel van Burgemeester en Wethouders, de verordening op de inrichting van het brandwezen en de blussching van brand, vastgesteld bij raadsbesluit van 31 Juli 1882 te wijzigen als volgt; Eenig artikel. Artikel 28, 1e. lid vervalt en wordt vervangen door het navolgende lid; Met uitzondering van den opperbrandmeester en de brandmeesters hebben al de diensplichtingen en andere personen van welke bij brand of bij het beproeven der spuiten diensten zijn gevorderd, aanspraak op eene belooning uit de Gemeentekas van f 0,25 voor ieder uur dat zij in dienst worden gehouden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 726 Tusschen 10 uur des namiddags en 6 uur des voormiddags hebben zij voor ieder uur dat zij in dienst gehouden worden, aanspraak op ene beloning van f 0,40. Een gedeelte van een uur wordt voor een geheel gerekend. De opperbrandmeester en de brandmeesters hebben voor elk uur dienst aanspraak op een beloning tot het dubbele bedrag van die in het 1e. lid genoemd. Op 10 December 1917 brengt de firma Otterbein en Co. te Amsterdam de Burgemeester van Avereest in herinnering, dat ingevolge het in 1912 gesloten contract tot levering van een motorbrandspuit aan de gemeente Avereest, dat op de dag waarop de garantie eindigd, zijnde 25 December e.k. door genoemde firma nog te vorderen is een bedrag van f 100, vermeerderd met de rente á 4 % over een tijdsverloop van 5 jaren. Naar aanleiding van een brand op 14 Oktober 1919, vraagt het bij deze brand betrokken personeel van brandspuit no. 3 te Balkbrug een verhooging van het uurloon á 25 cent. Zij brengen als argumenten hiervoor naar noren, dat velen, die daaropvolgende Zaterdagavond met kleiner weekloon thuis zouden komen, terwijl ook nog werd aangehaald, dat velen van het personeel om half zes, zes uur des morgens gegeten hadden, met de gedachte om 12 uur naar huis te kunnen gaan om te eten. Dit was nu niet het geval en moesten ze noodgedwongen wachten tot des avonds zes uur. De vrouw des huizes zat tevergeefs met het eten te wachten, de man verrichtte zwaarder en gevaarlijker werk en dit alles werd beloond met 25 cent per uur. Zij vragen een loonvaststelling van 40 cent per uur bij spuitbeproeving, bij brand 60 cent per uur en voor nachtwerk f 1- per uur. Dit stuk was ondertekend door een aantal oud-inwoners van Balkbrug, t.w.; J.Nijman, B.Bekendam. G. van der Hulst. J.van der Hulst. J.van der Woude. A.Katerberg. H.Pasop. A.Leman. G. Breman. E.Klein. J.Boerman. H. Westerbaan. W. van der Hulst. H. van Marle. H.J.Westerhof. A.Oldejans. J. Weteringe. J. Schans. R.Nijensikkens. H.J. van de Bos. J. Wassens. D.Nijland. M.van Blanken. H. Bruins. A.van Marle. J. Stappenbelt. P. Kroon. H.Kroon. J.G.van der Werd. Van deze brandweermannen zijn op heden, December 1970,nog in leven Arend Katerberg te Balkbrug en Drik Nijland te Zwartsluis. (101 jaar oud).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 727 Op 31 December 1919 antwoordden Burgemeester en Wethouders op dit adres als volgt; "Naar aanleiding van het door U, als eerste ondertekenaar, (J. Nijman) aan den Raad dezer gemeente gericht adres, deelen wij u mede, dat de Raad in zijne vergadering van 30 dezer besloten heeft, de uurloonen van het personeel der brandspuiten in deze gemeente vast te stellen als volgt; voor de eerste twee uur, dat diensten worden gevorderd bij brand of bij het beproeven der spuiten, wordt een uurloon vergoed van f 0,50; daarna f 0,40 voor elk uur, dat zij in dienst worden gehouden; tusschen 8 uur des namiddags en 6 uur des voormiddags hebben zij, voor ieder uur, dat zij in dienst gehouden worden, aanspraak op eene belooning van f 0,70 per uur. De opperbrandmeester en de brandmeesters hebben voor elk uur dienst aanspraak op eene belooning tot het dubbele bedrag van dat der spuitgasten. Een gedeelte van een uur wordt voor een geheel gerekend. Na dit schrijven van 31 December 1919 vinden wij in de archiefbescheiden betreffende de brandweer in de eerste jaren geen gegevens. Het is eerst in 1928 dat wij hierover weer een en ander vinden,. Dit gaat over aanbiedingen door verschillende firmaÆs van brandmateriaal. Niet minder dan 5 firmaÆs stuurden uitgebreide aanbiedingen in. Dit waren de firma J.Leonard Lang te Amsterdam, de firma N.V. v/h J. Geesink en Zonen te Weesp, de firma H.T. en A.H. van Bergen Jz. te Heiligerlee, de firma, voorheen A.Bikkers en Zoon te Rotterdam en de firma gebrs. Rossmark te Almelo. Ondanks de vele aanbiedingen en aanbevelingen heeft schrijver dezes in de stukken geen aankoop of bestelling ener brandspuit door het Gemeentebestuur kunnen vinden. Op 3 November 1926 vraagt de Heer J.F. Pluim, wegens wijn benoeming als raadslid, ontslag als brandmeester bij de brandspuit te Balkbrug. Bij hun schrijven d.d. 12 November 1926 verlenen Burgemeester en Wethouders van Avereest eervol ontslag aan de Heer J.F. Pluim te Balkbrug als brandmeester bij de brandspuit ter plaatse, onder dankbetuiging voor de in die functie aan de gemeente bewezen diensten. Zijn opvolger als brandmeester was, Mannes van Blanken, aannemer-timmerman te Balkbrug. Nadat de gemeente Avereest gedeeltelijk was aangesloten aan het waterleidingnet, bestond de mogelijkheid om op plaatsen waar moeilijk water uit het kanaal "de Dedemsvaart" of één der zeer vele wijken kon worden verkregen, dit te betrekken uit het buizennet der drinkwaterleiding. Door de opperbrandmeester P.W. Hakkert, werden d.d. 10 Januari 1934, daarvoor drie plaatsen aangewezen om gebruik te maken van de waterleiding. Deze plaatsen waren; 1. Nabij het café Lokken te Balkbrug. (thans 1970 café Takens). 2. Omgeving Marktstraat te Dedemsvaart. 3. De Nieuwe Weg. (thans 1970, van Jaeringenstraat). Aangezien er echter maar twee standpijpen aanwezig waren, moest dit materiaal op de plaatsen 1 en 2 genoemd, gedeponeerd worden. Deze aansluiting van de brandspuit op de waterleiding komt andermaal ter sprake in een schrijven d.d.27 Augustus 1935 van de brandmeesters te Balkbrug, J. Schuitert en M.van Blanken, waarin zij te kennen geven, dat het met het oog op eventueel voorkomende branden door hen zeer gewenscht wordt geacht, dat de ligging van de diverse brandkranen bij hun bekend is, door aanduiding op kaart of te name van percelen. Het antwoord op dit schrijven van Burgemeester Visser, d.d.5 September 1935 was zeer zimpel en luidde; "Ik deel U mede, dat aan veldwachter Piel opdracht is gegeven U inlichtingen te verschaffen op welke plaatsen zich de brandkranen bevinden, voor zover het Balkbrug, betreft; op 15 Mei 1935 wordt de Heer

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 728 G.Prins, monteur bij het Gemeentelijk Electrisch Bedrijf, na het vertrek van de chef-monteur Nickel, diens opvolger, opgeroepen om aangesteld te worden tot bedienaar van de motorspuit te Balkbrug. Wij kunnen dan ook aannemen, dat omstreeks die tijd, de motorbrandspuit van Dedemsvaart is overgebracht naar Balkbrug en men te Dedemsvaart een nieuwe motorbrandspuit heeft aangeschaft. Over de laatste jaren van 1930 kan ik nog al enige branden in de gemeente vermelden, welke ik alleen bij naam wil noemen, zonder onschrijving van het personeel hetwelk daarbij aanwezig is geweest. 12 Juli 1934 des morgens om 9 uur, brand bij A. Zijlstra, landbouwer te Sluis 6. 12 Juli 1934 hooibroei in de boerderij van de weduwe P. van Haeringen te Sluis 6. 14 Juli 1934 hooibroei in de boerderij van F. Zijlstra aan de Oostwijk. 27 Juli 1934 des namiddags om 5 uur 30, tot 10 uur 30, brandweerassestentie bij hooibroei in de boerderij "de Voorzorg" van de Heer Brugmans nabij Sluis 4. 7 Sept. 1934 des nachts van 4 tot 6 uur brandweer-assistentie bij brand, woning Hendrikus Nijenhuis, te Sluis 6. 26 Jan 1935 des nachts half twaalf,brand bij de weduwe Snijder, aan de Langewijk, t/o G. van Wilpe. (wed. Snijder destijds brugwachteres van de brug- Wachteres van de brug over de Langewijk voor de Julianastraat. 26 Jan. 1935. n/m plm. 3 uur, schoorsteenbrand bij de Heer M.B.A.Minke te Sluis 6. 16 Feb. 1935. Brand bij D.J. Valk aan de Sponturfwijk. 9 Maart 1935. Binnenbrand in het hotel de Munnink te Balkbrug, bewoner Harm de Boer. In de bacht van 25 io 26 Maart brand bij Evert Bulder, Huize "Dalvoorde" nabij Sluis 4. De oude behuizinge "Dalvoorde" is hierbij geheel afgebrand. Was vroegere woning van Jhr. Junius van Hemert. 12 Mei 1935. Zondag. De brandweer van Dedemsvaart heeft assistentie verleend bij brand bij de Heer Feddema in de Krim, gemeente Gramsbergen. 9 Mei 1935. Brand bij Veldman, P 102, Lutten, gemeente Ambt-Hardenberg. De brandweer van Dedemsvaart heeft hierbij assistentie verleend. Omstreeks 29 Mei 1935, brand bij J.H. Berg, Schuinesloot, gemeente Ambt-Hardenberg. Assistentie verleend door de brandweer van Dedemsvaart. 29 Juli 1935. Brand bij P. van Marle, te Sluis 5, Balkbrug. 15 Juli 1935. Brand bij E.J. Koerhuis aan de Langewijk, Dedemsvaart. 22 Maart 1938. Brand in het struikgewas, doornen en ruigte bij de Begraafplaats te Oud-Avereest. 28 Mei 1938. Brand in het Westerhuizingerveld op de gronden van de landbouwer Leegsma. Verbrand is een z.g. schuilhut en eenig gereedschap, zoals schoppen, enz. Op 5 Augustus 1940 wordt op zijn verzoek, op de meest eervolle wijze ontslag verleend als opperbrandmeester der gemeente Avereest aan de Heer P.W. Hakkert te Dedemsvaart. Dit was een zoon van de vroegere opperbrandmeester dezer gemeente, de Heer K.A.Hakkert.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 729 Op 19 Augustus 1940 delen Burgemeester en Wethouders van deze gemeente aan de Heer H.B. Peters te Dedemsvaart mede, dat hij in de plaats van de ontslagen opperbrandmeester P.W. Hakkert is benoemd tot opperbrandmeester, terwijl als brandmeester is aangesteld, de Heer A. Stevens te Dedemsvaart (thans 1970 wonende aan de Nieuwe Wijk te Dedemsvaart). In het jaar 1937 werd door het Bestuur der Gemeente-Spaarbank te Avereest, in samenwerking met het Gemeentebestuur dezer gemeente, op het toenmalige Marktterrein te Balkbrug, een Bankgebouw voor deze Spaarbank gesticht. Volledigheidshalve wil ik dit Spaarbankbestuur hier vermelden. Het bestond uit de navolgende leden; H.W.Mol arts te Balkbrug, Voorzitter. A.Schoemaker, gemeente-secretaris te Dedemsvaart, Vice-Voorzitter. J. Ph. Backx, Burgemeester van Nieuleusen, Secretaris. J.F.Pluim, winkelier te Balkbrug en J.A. Minke, vervener te Dedemsvaart, Leden. J.P.W.van Goor, administrateur van de Dedemsvaart Stoomtramweg Maatschappij te Dedemsvaart, Boekhouder. In het bankgebouw werden verder gebouwd; 1e. een woning, aangewezen als ambtswoning voor de Gemeenteveldwachter te Balkbrug. (schrijver dezes in 1937). 2e. twee cachotten voor opzluiting van daarvoor in aanmerking komende personen. 3e. een garage voor de brandspuit.

Na het gereedkomen van het bankgebouw werd de brandspuit met alles wat daarbij behoorde, zoals brandslangen, brandhaken, enz. overgebracht van het gebouwtje aan de Dedemsvaart, de tegenwoordige Zwolse weg te Balkbrug naar de nieuwe garage in het Bankgebouw.

Ook de in dat gebouwtje aanwezige chachotten, werden buiten gebruik gesteld.

De voormalige bergplaats van de brandspuit te Balkbrug, gebouwd in 1900 kwam ledig te staan. Het is later nog voor velerlei doeleinden gebruikt, zoals het uitreiken van distributiebescheiden in de tweede wereldoorlog, door de plattelandsbibliotheek voor het bergen en uitreiken van leesboeken, enz. enz. Het heeft in de bezettingstijd, 1940/1945 nog dienst gedaan, voor de commissie bestaande uit een Duitse officier, de N.S.B. Burgemeester van Arkel van Nieuwleusen en Avereest en de Boeren-leider van Balkbrug, van Strik, ter beoordeling van de vrijstelling van boeren en anderen, aangewezen voor tewerkstelling voor de Duitse Weermacht te Hasselt. O. Het gebouwtje is voor enkele jaren terug afgebroken, waarna de grond en de omtrek in gebruik is genomen als autoparkeerplaats van garage Schipper aan de Zwolse-weg te Balkbrug. De oude handbrandspuit te Balkbrug was reeds lange tijd vervangen door een motorbrandspuit. Dit was de spuit, die aan Dedemsvaart dienst had gedaan. Te Dedemsvaart had men een nieuwe motorbrandspuit aangeschaft. Hiermede wil ik dit artikel over de brandweer van Avereest in vroeger jaren besluiten, om het toe te voegen aan de reeks artikelen, vormende tezamen, de historie van de gemeente Avereest. Hierbij wordt door schrijver dezes overgelegd, een verordeing op de inrichting van het brandwezen, enz. van 16 Augustus 1882 en een Instructie voor de brandweer in de gemeente Avereest van 6 Februari 1883.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 730 Deze foto is een reproductie van een opname gemaakt bij een hooibroei-brand in 1919 in een boerderij staande aan de Nieuwe Dijk te Balkbrug. Deze boerderij was eigendom van de familie H. Burgmans, wonende aan de Benedenvaart, nabij Sluis 4. Het woongedeelte werd bewoond door de vaste arbeider van Burgmans, Albert Steen, thans 1970, wonende aan de Hoofdvaart te Dedemsvaart. De boerderij als zodanig was in gebruik bij de eigenaar Burgmans. De brandspuit op de foto, was de spuit gestationeerd te Balkbrug, m.i. geleverd door de firma van Bergen te Heiligerlee in 1884. De boerderij is voor enige jaren afgebroken. Zij werd voor jaren terug als huurboerderij bewoond door Klaas Petter, de later zeer geziene Wethouder van de gemeente Ommen. Achter de spuit, o.m. de brandmeesters; No. 1 Johan Frederik Pluim, geboren te Apeldoorn, 31 Augustus 1869, destijds winkelier in het pand, thans Ommerweg 2.Balkbrug, Sparwinkel. No. 2. Jacob Schuitert, geboren te Voorst, Gld. 3 Februari 1877, loodgieter, rijwielhersteller en later electricien, wonende aan de westzijde in het haltestation van de D.S.M. te Balkbrug, thans gebouw van de Raiffeisenbank, toendertijd, het hulppostkantoor te Balkbrug. Op de foto komt ook voor de latere brandmeester H.van Blanken en de brandeerman, W. Nijensikkens, toen nog jonge kerels, thans al bij de brandweer ontslagen wegens het bereiken van de 65 jarige leeftijd. Meer op de achtergrond met hoed op, C. Sipkema, Julianastraat 1, Dedemsvaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 731 He t p o stw e ze n in d e ze g e m e e nte in vro e g e r jare n. Wanneer ik over het bovengenoemde onderwerp iets ga schrijven, heeft dit in hoofdzaak betrekking op datgene, waarbij de gemeente of gemeentelijke instantie's zijn betrokken geweest. Over het meer interne gedeelte van het bedrijf der P.T.T. acht ik mij niet bevoegd en niet in staat enig oordeel of gegeven naar voren te brengen. Het oudste stuk op het gebied van het Postwezen met betrekking tot deze gemeente, wat ik heb gevonden, dateert van 13 Juni 1833 en dus nog uit de tijd, dat Avereest nog was, de kleine, landelijke gemeente aan de Reest, nog niet verenigd met de veenkolonie Dedemsvaart. (1 Januari 1837). De tijd, dat Avereest nog bestond uit de buurtschappen Oud-Avereest, den Kaat, den Oosterhuis, de Westerhuizen, den Huizen, de Haar, de Kievitshaar, Lutten-Oever en Groot Oever, de gemeente met plm. 900 inwoners. De Posterijen van Avereest strekten zich echter ook uit tot de jonge veenkolonie "Dedemsvaart", toen nog behorende tot de gemeenten Ambt-Ommen en Ambt-Hardenberg. Wij zien dan ook, dat evenals in later jaren, de gemeentegrens niet de "postgrens" is, dat dit ook toen in het prille bestaan van de gemeente Avereest, niet gelijk was. Ook toen had de "Post" haar eigen grenzen. Het is aan te nemen, dat gezien het geringe aantal inwoners, hoofdzakelijk bestaande uit landbouwers en mensen, die daarbij hun werk kring vonden, zoals de landarbeiders en ambachtslieden en enkele brugerambtenaren, als de Predikant, de dokte, de schoolmeester, de veldwachter, enkele ambtenaren of beambten van het nieuwe kanaal "de Dedemsvaart", ambtenaren en bewakers van het op de grens der gemeenten Avereest en Stad-Ommen gelegen bedelaarsgesticht "de Ommerschans" en de verveners en veenarbeiders van Dedemsvaart, men geen groot aantal poststukken kon verwachten. Alleen het gesticht de Ommerschans zal zeer zeker voor de Posterijen wel van belang zijn geweest. Hoevelen van de eenvoudige landlieden, waren er niet, die noch lezen, noch schrijven konden. Couranten en tijdschriften werden bij hoge uitzondering gelezen. Het geldverkeer,zowel tussen overheidsinstanties, als tussen particulieren werd veelal verzorgd door de beurtschipper, zodat de Post ook daarmede geen bemoeiingen had. De hoofdzaak van het postvervoer zal dan ook bestaan hebben in het bezorgen van ambtelijke stukken. Met de opkomst en de samenvoeging van de veenkolonie Dedemsvaart op 1 Januari 1837 zal ook het postvervoer langzamerhand zijn uitgebreid. De veenkolonie toch, breidde zich steeds meer uit en kreeg hoe langer hoe meer betekenis. Spraken de inwoners hier in die eerste jaren van het bestaan der gemeente van de gemeente Avereest, in ruimere zin werd meestal gesproken van de gemeenten Nieuwleusen en Avereest. De reden hiervan was, dat de Burgemeester van Nieuwleusen, tevens Burgemeester was van Avereest, terwijl hij tot omstreeks 1848 ook zijn woonplaats had in eerstgenoemde gemeente. Dit was m.i.de reden, dat beide gemeente veelal in één adem werden genoemd "Nieuwleusen en Avereest". Het is dan ook de Burgemeester van "Nieuwleusen en Avereest" die zich op 18 Mei 1833 met het volgende schrijven richt tot de Gouverneur in de Provincie Overijssel; "De Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest, neemt de vrijheid zich tot U.H.E. Gestr. Te wenden, met verzoek om in het groot velang van alle ingezetenen van beide gemeenten, alsmede in dat van het bestuur, wel te willen toestaan, dat er een distributiekantoor weird daargesteld op de herberg "de Ligtmis", opdat ieder zijne brieven aldaar dagelijks zoude kunnen verzenden en ontvangen; tot bezwaar van des Rijksschatkist kan zulks nimmer strekken,wijl de ingezeten gaarne iets meer zouden willen en kunnen betalen, om daardoor in de gelegenheid te zijn spoediger en regelder briefwisseling met hunne naburen te hebben. Ook is het in het belang van de ondergetekende in zijn kwaliteit, vermits het altijd gebeurd, dat men de missives, enz. die te Zwolle verzonden worden Vrijdagavond, eerst Dindags hier komen en niettegenstaande zij somstijds veel spoed vereischen, daarop niet voor Vrijdag,of 8 dagen daarna, kan geantwoord worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 732 De kastelijn op de Ligtmis zoude ook een zeer geschikt man zijn om met U H Ed.Gestrenges goedvinden tot distributeur te worden benoemd".

Get. Burgemeester O.Z. van Zandick. Hieruit kunnen wij zien, dat zelfs op een spoedbrief van Zwolle naar Nieuwleusen pas na een week het antwoord terug kon zijn. Uit het antwoord, d.d. 13 Juni 1833 van de Gouverveur op dit schrijven blijkt,dat wat het oprigten van een distributiekantoor der brievenposterij aan de Ligtmis betreft, welligt geen zwarigheid zal bestaan, echter onder voorbehoud, dat de vereischte schikkingen moesten worden gemaakt van de zijnde der gemeenten Nieuwleusen en Avereest, om aldaar op bepaalde dagen en uren brieven te bezorgen en af te halen. Verder zouden de brieven, die aan de Ligtmis afgegeven zullen worden, behalve het port van 5 cents, met distributieloon zouden worden bewaard en wel door de bijvoeging van 2 1/2 cent bij iedere brief voor den distributeur. Waar dan nog bij zou komen het bedrag aan de bode voor het bestellen der brieven te betalen. De Gouverneur vreest dan ook. Dat de kosten voor de ingezetenen zoodanig zullen vermeerderen en alzoo de instelling van het gemelde kantoor niet aan het doel zou beantwoorden, wanneer niet tevens over een dagelijksche of tweedaagsche correspondentie en alzoo voor meerder gerief weird gezorgd. Voor aleer de Gouverneur voorstellen zou doen aan het Gouvernement nodigde hij de Burgemeester uit een bepaalde voordragt ten aanzien der dagen van afgifte en aankomst der brieven aan de Ligtmis bij hem in te zenden, daarbij tevens op te geven, de voorwaarden onder welke een zoogenaamde bodebesteller zoude verkregen kunnen worden, die verpligt zoude zijn, de brieven alle aan de huizen der belanghebbenden te bezorgen. In deze voordragt zou omschreven moeten worden, wat vanwege iedere gemeente per jaar aan zo'n persoon zoude worden toegelegd en hoeveel hij boven de Rijkspost en het distributiekantoor wegens iedere brief, voor zich zoude mogen genieten.alsmede hoedanig hij de brieven die weder aan het distributiekantoor moeten worden bezorgd, zal moeten verzamelen. Tot zover die schrijven van de Gouverneur in de provincie Overijssel. Uit dit schrijven, waarin aangegeven wordt de wijze waarop in de toekomst de postbestelling voor deze gemeente geregeld zou worden, blijkt wel, hoe eenvoudig en van hoe weinig betekenis de postregeling in die tijd was. Op het schrijven van de Heer Gouverneur in de provincie antwoordde de Burgemeester op 25 Juni 1833, o.m. als volgt; 1e. dat de bode alle dagen vanaf boven de vaart of het huis van F.Boterman zal moeten gaan naar de Ligtmis, alwaar hij om 8 1/2 uur zal weezen en weder teruggaan naar Boven om elf uur, zoodat men aal dag kan corresponderen, reden waarom ook alleen een dergelijk kantoor verzocht is. Ter teolichting hierop het volgende; "Het huis van Frederik Boterman, (afkomstig van Nieuwleusen) heeft gestaan ter plaatse waar nu (1958) de zaak van Froeling aan de Langewijk tegenover de Julianastraat is gevestigd. De brug, welke daar over de Lange- of KruizingaÆs wijk ligt,noemde men dan ook "de Bottermansbrug". In de eerste jaren was dit, juist doordat Boterman daar wonende, het centrum van de veenkolonie Dedemsvaart. De Lange- of KruizingaÆs wijk noemde men aanvankelijk de Hoofdvaart. Boterman was een grote vervener. Hij was herbergier-logementhouder. Verder was hij lange jaren assessor der gemeente Avereest en in de jaren, dat de Burgemeester nog in Nieuwleusen woonde, was zo door dag en tijd, Boterman zijn vervanger in de veenkolonie Dedemsvaart. Wat de Heer Kruizinga was voor het westelijke deel, het oude Avereest, was de Heer Boterman voor het oostelijke deel, voor Dedemsvaart. De Botermans-allee, lopende van de Langewijk in de richting van het Strooiendorp, houdt de naam Boterman voor de ouderen nog levend". 2e.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 733 dat de bode tegen een vast te betalen geld of loon boven het port voor iedere brief, zijn funstie zal waarnemen. 3e. dat we berekenen hij eene goede verdienste heeft, zonder dat de gemeentekas iets zoude behoeven bij te dragen. 4e. dat de bode van iedere brief zal genieten eene stuiver, die hij bezorgd heen en van die hij afhaald. 5e. hij zal alle brieven die hooger dan Boterman wonen, bij Boterman verzamelen, die aan de Pol wonen, bij Ketelaar, (in 1858 trouwde G.J.Akkerman, de meester van de school aan de Sponturfwijk met de dochter van Ketelaar. Deze woning wordt thans 1966 bewoond door de weduwe Prins-Mokken). Verder voor Avereest, het tegenwoordige Oud-Avereest, en den Oosterhuis bij B. Schutterop, (thans hotel de Munnink en voor Nieuewleusen en den Hulst bij G. Jansen). Hieruit blijkt, dat in 1833 de bovengenoemde adressen werden voorgesteld als hulpkantoren of bestelhuizen voor de brievenpost. Ten slotte vermeld de Burgemeester in zijn schrijven, dat de Bode, waarmede een dergelijke voorlopige schikking is gemaakt, een zeer vertrouwd persoon is en genaamd is, Peter Willems van Echten en dat hij woont boven aan de Vaart. De bemoeiingen van Burgemeester van Zandinck werden met succes bekroond, want bij Besluit van den Minister van Financien, d.d. 28 Augustus 1833 werd bepaalt, Dat te rekenen van den 1e.October aanstaande zal er aan de herberg de Ligtmis , gelegen aan de straatweg tusschen Zwolle en Meppeleen Distributiekantoor worden opgetrigt, het welk ten behoeve der Correspondentie van en voor de Gemeente Nieuwleusen en Avereest zal strekken; Het voorgeschreven Distributiekantoor zal ressorteren onder de Postkantoren te Zwolle en Meppel, aan de Directeuren van welke kantoren, de Distributeur dagelijks door middel van het postrit, tusschen gemelde steden, in een gesloten pakket zal toezenden, alle de brieven, die hij ter verzending zal hebben ontvangen, terwijl hij desgelijks aan voorschreven Directeur alle de porten voor de aan hem ter bestelling toegezonden brieven, van dag tot dag, zal verantwoorden. Verder werd bepaald, dat deze Distributeur benoemd moest worden door den Heer Gouverneur. Hij zou geen bezoldiging uit des Rijks kas genieten, maar gemachtigd worden om tot belooning zijner moeite, van het publiek te heffen, vijf cents voor elke brief, die door hem zal worden ter hand gesteld, alles een halve cent voor die hem ter verzending zal worden ter hand gesteld, alles boven en behalve het port aan het Rijk toekomende. Van officiel brieven en paketten, voor welke opÆs Rijks Postkantoor vrijdom van briefport wordt genoten, zou hij zoowel bij uitreiking als bij verzending geen betaling mogen aannemen. Verder stuurde de Heer Gouverneur aan de Burgemeester een concept- instructie voor de bode of brievenbesteller. Ook deelde hij de Burgemeester mede, dat met het instellen van het Distributiekantoor aan de Ligtmis, de provincie bodeloop van Zwolle op Nieuwleusen en Avereest, overtollig was geworden en ingetrokken zou zorden. Hieruit kan worden afgeleid, dat voor het oprichten van genoemd kantoor aan de Ligtmis, de post voor Avereest vanaf Zwolle werd gehaald en daarheen gebracht. Bij besluit van 17 October 1833, no.4855/3785 van den Heer Gouverneur van de Provincie Overijssel, werd tot Distributeur der brievenposterij aan de Herberg "de Ligtmis", waarvan met den 1e. November a.s. de functiën eenen aanvang zullen nemen, bij dezen te benoemen, den persoon van, A l b e r t B r i n k , enz. 2e...... 3e. De Burgemeester der gemeenen Nieuwleusen en Avereest zal de oprigting van het Distributiekantoor,de benoeming van den Distributeur en het tijdstip der opening van het kantoor bij publicate brengen ter kennis van de Ingezetenen zijner gemeenten. Hiermede was dus voor deze gemeente het eerste "Postkantoor" aangewezen in de herberg "de Ligtmis" met als "hulpkantoren" de verschillende adressen in de gemeente Avereest en in de veenkolonie Dedemsvaart. (Boterman).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 734 Het bleek evenwel nog niet geheel in kennen en kruiken te zijn met het nieuwe Distributiekantoor. De Burgemeester scheen deze zaak wat te optimistisch bekeken te hebben want toen hij aan de Gouverneur bij schrijven van 23 October 1833 verzocht het tractement van f 60 per jaar, dat de tegenwoordige bode (Zwolle-Avereest) uit de Provinciale kas genoot en welke bodeloop kwam te vervallen, in het vervolg ook aan de nieuwe bode uit te keren, antwoordde de Gouverneur bij schrijven, d.d. 1 November 1833 hierop; Dat bij kennisneming der bezwaren, die tegen de vestiging van een Distributiekantoor aan de Ligtmis, dat deze vestiging niet dat voordeel en gerief verschaffen zou als daarvan wel was opgegeven. De jaarwedde van de provinciale bodeloop, (welke zou vervallen) zou nog behouden blijven, terwijl de Ingezetenen een verhoogd port zouden moeten betalen. In zijn schrijven, doet de Gouverneur uitkomen, dat zoowel het Rijk als de Provincie door het oprichten van het Distributiekantoor te de Ligtmis genoegzaam in hare dienst hadden voorzien. De Gemeentebesturen van Nieuwleusen en Avereest, moesten hun officiële brieven aan het genoemde kantoor doen bezorgen en afhalen, terwijl verder de Ingezetenen hunne brieven aan zoodanig kantoor kunnen bezorgen en afhalen, vermits het Rijk geen zorg kan dragen om in de plattelandsgemeenten de brieven aan de huizen af te geven. Door de ingezetenen, zou naast het verschuldigde aan het Rijk, á 2 1/2 cent voor elke vertrekkende brief en vijf cent voor elke afgegeven brief, geen hooger bedrag verschuldigd te zijn als loon voor de bode. De Gouverneur had geen bezwaar het bestaande bedrag á f 60 voor de bode te betalen. Naar aanleiding hiervan komt de Burgemeester in een zeer uitvoerig schrijven van 3 November 1833 voor de Postbelangen van zijn ingeztenen op. Hij brengt naar voren, dat het voor alle neringdoenden ter plaatse van groot belang is, dagelijks correspondentie te kunnen voeren naar alle oorden waarmede men in handelsbetrekkingen is of kan geraken, maar voornamelijk voor de gemeentebesturen en daar den ook de regeering door het geheele rijk van dergelijke posten zoveel mogelijk overal ingerigt, dat men per retourpost kan antwoorden, enz enz. Verder schrijft de Burgemeester dat de instelling van de oude Prov. Bode zoodanig is ontaard, dat hij in plaats van te voet te gaan, met kar en paard reed en dikwijls de brieven als bijwerk beschouwde en veronagtzaamde. Om alle onaangenaamheden te voorkomen, heb ik de voormalige Prov. Bode voorgesteld, deze nieuwe dienst waar te nemen, doch hij heeft zulks geweigerd. Zoo U H E Gestr. Alsnog mogt verkiezen deze Prov. Node tegelijk met het Distributoekantoor te behouden en zijn dienst te laten continueeren en de toelage van f 60 in het belang van enkele particuliere ingezetenen te laten genieten, kan hij belast blijven met de pakken en boodschappen van particuliere ingezetenen en Rijksambtenaren, uitgezonderd die van de gemeentebesturen die daartoe door mij aangezocht ook niets berkiezen bij te dragen. Uit een en ander zal het U H E Gestrenge geblijken, dat de ingebrachte bezwaren, die naar ik vernomen heb uit Avereest herkomstig zijn, van alle grond ontbloot zijn, en alleen hunne oorsprong ontlenen aan enkele particuliere belangen of aan de zucht om alles wat nieuw is en doelmatig is tegen te werken, iets hetgeen ik dagelijke in die gemeente (Avereest) tot mijn leedwezen ondervind enz. In dit schrijven krijgen de ingezetenen van het oude Avereest, uit het jaar 1833 de naam, iets nieuws en doelmatigs niet te kunnen waarderen en er een gewoonte van maakten, dit tegen te werken. Op 16 November 1833 schrijft de Burgemeester nogmaals over deze kwestie aan den Heer Gouverneur en bericht hij aan deze; dat de beide gemeentebesturen geweigerd hebben eenige geldelijke bijdrage te verleenen uit de gemeentekas aan de Bode, die zonder bezwaar voor de ingezetenen tegen een vast loon volgens U H E Gestrenge stukken zoude loopen op de Ligtmis. Hij stelt verder voor de tegenwoordige bode op de Ligtmis, genaamd van Echten, eene dag in de week en wel Zaterdags naar Zwolle zou gaan loopen en aldaar de boodschappen, enz te bestellen, enz. Verder doet hij uikomen, dat hij om verschillende redenen de oude bode van Munster, niet als zoodanig terug wil hebben.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 735 In een schrijven, d.d. 20 November 1833 deelt de Gouverneur aan de Burgemeester mede, dat de persoon van Peter Willems van Echten, is genoemd tot bodeloper op de Ligtmis en eenmaal des weeks naar Zwolle, onder het genot van wege de Provincie der daarvoor tot nu toe bestede som á f 60. De verdere regeling van het bezorgen en afhalen der brieven aan het distributiekantoor te de Ligtmis werd verder aan de Gemeentebesturen van Nieuwleusen en Avereest overgelaten. De bestaande regeling, de Provinciale bedeloop, tweemaal per week van Nieuwleusen en Avereest naar Zwolle werd in verband hiermede met ingang van 1 December 1833 opgeheven en de bode van Munster uit zijn functie eervol ontslagen. Op 13 Februari 1838, wordt door de Heer Gouverneur in de Provincie aan P. van Echten, bode van Avereest naar de Ligtmis op zijn verzoek vergunning verleend, deze bodedienst om de andere dag weer te nemen en wel tot 1 April 1838, dus over een tijdvak van bijna 2 maanden. Dat men in vroger jaren over een kleinigheid nog al veel drukte kon maken, blijkt uit de stikken over het verkeerd bezorgen van een brief. Op 7 Maart 1844 schreef Mr C.W.Baron van Dedem, Burgemeester van Avereest en Nieuwleusen aan den Heer Gouverneur het volgende; "Ik heb de eer U.H.E. Gestrenge mits dezen te doen toekomen eene vanwege de postdirectie van Zwolle abusivelijk verzonden brief over de Ligtmis aan het adres van den Heer C.W. Baron van Dedem, gewezen bijzonder bewaarder van het kadaster, thans op den Huize "de Berg" bij Dalfsen, welke directelijk naar Dalfsen zal behooren te worden geexpediteerd en waaruit Uw H E Gestrene als nu voldoende zal ontwaren dat de slordigheid niet aan de Distributeur A. Brink, maar elders te wijten is, evenals ik de eer had, U H E Gestrenge zulks bij mijn missive d.d. 5 dezer, no. 122 te melden; De Gouverneur antwoordde hierop echter; "dat is gebleken, dat wel degelijk de schuld aan den Distributeur Brink te de Ligtmis te wijten is, daar denzelven zeer goed in staat is, de zeer weinige brieven, die hij alleen van Zwolle ontvangt na te zien, waardoor de afgifte derzelve aan U H W geb. zoude zijn voorgekomen". In een schrijven, d.d. 7 Mei 1846 vragen Ged.Staten van de Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest een voorstel in te zenden, waarop de dienst der correspondentie langs de Dedemsvaart nader zoude kunnen worden geregeld. In zijn antwoord, d.d.19 Mei 1846 bericht Burgemeester Baron van Dedem, dat het hem doelmatigst voorkomt, dat er twee voetboden worden aangesteld, welke vanaf de grens dezer gemeente of van het schut van Harm Nijhuis, langs de Vaart tot aan de Ligtmis gaan, alwaar het Distributiekantoor dient te blijven; Dat de boden moeten zorgen des morgens te zes ure aan de Ligtmis te zijn, opdat de brieven met de post naar Zwolle nog kunnen vertrekken tot welk einde de des avonds of elf uren van genoemd schut moeten afgaaan, of zoo men verkiest de bode niet bij nacht zal gaan, alsdan des namiddags te vier uren, als wanneer de ingezetenen des noodig voldoende tijd is gegeven om met omgaande post te schrijven. Er behoorden langs de Vaart eenige bestelhuizen te worden aangewezen, waartoe ik zou willen voorstellen alle schutmeesters, aan het Gemeentehuis en bij H.L. van der Vecht. Wanneer de bode bij nacht zoude gaan, moeten er bussen worden gemaakt welke door de bode worden geligt, waarbij men één teeken konde doen, bij aldien men een brief met geldswaarde had, als wanneer men de bewoner van het huis moest opwekken. De tegenwoordige bode geniet van elke brief 7 1/2 cent en de Distributeur 2 1/2 cent, hetgeen mij voor de ingezetenen te bezwarend voorkomt en mijns inziens voor de helft moest worden verhinderd, als 2 1/2 cent voor de bode en 2 1/2 cent voor de Distributeur. Eindelijk moet ik dan opmerken, dat de trachtementen van iedere bode minstens dienden te worden gesteld op f 150, dewijl het anders geen bestaan oplevert. Hierop berichten Ged. Staten op 28 Mei 1846, dat het hun beter voorkomt dat geene boden des nachts langs de Vaart gaan, hetwelk steeds aan gevaar onderhevig is. Zij stellen verder voor, dat na aankomst van de post aan de Ligtmis des morgens te 9 ure, vandaar een bode vertrekke en des na de middags te voer ure een andere bode van het schut in Heemse afga. (thans sluit 7.).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 736 Wat het loon betrof, rekenden Ged.Staten dat een bode bij een tarief van 2 1/2 cent per brief, elk tot een bedrag van f 75 des jaars kon komen en dat ze om tot een bezoldinging van f 150 des jaars te komen nog f 75 moesten ontvangen, waarvan de Provincie voor ieder f 40 zou bijdragen, wanneer de gemeente Avereest de rest zou bekostigen. Hiermede was deze kwestie nog niet afgewerkt, want op 23 April 1846 vroegen Ged.Staten nader advies van Burgemeester en Assessoren van Avereest. De voetbodenaangelegenheid werd daarop behandeld door de Raad in zijn vergadering op 19 Augustus 1846, waarbij wordt besloten, dat wanneer uit de Provinciale fondsen geen grootere toelage kan worden verstrekt dan f 120 jaarlijks voor de voetbededienst alhier, er geen twee boden kunnen bestaan, maar het den Raad alsdan doelmatiger voorkomt, dat er één wordt aangesteld; welke bij de Gereformeerde Kerk (in die jaren de Herv.Kerk) aan de Dedemsvaart wonende, verpligt was, een tweede voor zijn eigen rekening/ of wel zijn vrouw of een jongen tot het schut op de grens deze gemeente te zenden om de brieven te brengen of af te halen. Verder werd besloten uit de Gemeentekas f 36 des jaars voor één voetbode als tractement te doen verstrekken, waardoor hij met de f 120 van de provincie op f 3 per week zou komen. Ged. Staten verklaarden evenwel, gezien de gebrekkige wijze, waarop de bodedienst zoude worden ingerigt, (door de vrouw van de bode of een jongen gedeeltelijk te behartigen) dat ze niet genegen waren de subsidie van f 120 des jaars te verhogen. Zij verklaarden verder, dat hij aldien de Raad niet in het ontbrekende kon voorzien, de correspondentie op de bestaande voet moets voorduren. Was het vervoer der post buiten de grote wegen, ten behoeve van de plattelandsgemeenten, zoals de gemeente Avereest, tot nu toe Gemeentetaak, al of niet gesubsidiëerd door de Provincie, toch bestonden er langzamerhand plannen dit vervoer een Rijkstaak te doen worden. In verband met deze plannen van het Rijk om per 1 Januari 1848 de lopende contracten wegens het vervoer der brievemalen te vernieuwen, vroeg de Staatsraad-Gouverneur van de Provincie Overijssel aan de Raad der gemeente Avereest op 9 November 1847, welk bedrag uit de Gemeentekas als jaarlijks bijdrage kan worden aangeboden, wanneer het Rijk genegen mogt zijn een dagelijkse dienst van de Ligtmis naar de Kerk der Hervormden Gemeente aan de Dedemsvaart in te stellen. Door het Rijk werd voorgesteld een bode, (dus nu een Rijks- en geen Gemeentebode) aan te stellen op een jaarwedde van f 300. Hiertoe wilde het Rijk f 200 bijdragen, zoodat het ontbrekende á f 100 door de Provincie en de Gemeente moest worden betaald. Door de Provincie werd tot heden f 60 per jaar aan de bestaande bedeloop bijgedragen. Voorgesteld werd door de Raad + van f 100 door de gemeente bij te dragen. Op 3 Januari 1848 berichtte de Staatsraad-Gouverneur aan de Raad der gemeente Avereest, dat de nieuw ingestelde bedeloop van de Ligtmis naar de Dedemsvaart was aangenomen door J.H.Ouwerkerk voor de som van f 300 des jaars waarvan 1/3 door de provincie Overijssel en de gemeente Avereest zoude behoren betaald te worden. Alhoewel het Rijk voor 2/3 in de kosten van de voetbode bijdroeg, sprak men toch van Provincieale voetbodediensten. Evenwel bij schrijven van Ged.Staten, d.d.19 December 1850 werd aan het Gemeentebestuur van Avereest medegedeeld, dat met ingang 1 Januari 1851, Rijkspostdiensten in werking zouden komen, waardoor Ged. Staten hadden besloten de provinciale sudsidie van f 75 voor eene voedbode van de Ligtmis langs de Dedemsvaart in te trekken. De reeds eerder genoemde voetbode van Dedemsvaart op de Ligtmis, J.H.Ouwerkerk, was in 1851 Rijksbode van Dedemsvaart op Ommen. Typerend voor het politie-toezicht van die tijd was hetgeen Ouwerkerk op zijn voetreizen van Avereest naar Ommen, heen en terug overkwam. In een brief aan de Officier van Justitie te Deventer beklaagt hij zich over "verregaande baldadigheden en beleedigingen hem wedervarende op zijne voetreizen langs de Ommerschans van jonge lieden te Ommen en omstreken te huis behoorende". Genoemde Officier van Justitie had deze klacht ter fine van berigt en consideratie gesteld in handen van de Burgemeester der Stad Ommen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 737 Deze antwoordde, dat adressant zich nimmer bij hem, Burgemeester, had beklaagd. Aan Ouwerkerk werd de raad gegeven om zich, ter constatering dier baldadigheden en beleedigingen ter bedoelder plaats door een paar getuigen te doen vergezellen. Het politietoezicht liet toen toch wel wat te wensen over, als men slechts op deze wijze, met zelf meegenomen getuigen, het feit moest trachten te bewijzen. In 1852 schijnt er "op de Dedemsvaart" geklaagd te zijn over de slechte "coincidentie" (samenloop van omstandigheden) van de posterijen. De Heer Hajenius te Zwolle (Directeur van het postkantoor) schrijft hierover aan Burgemeester Deel te Avereest, dat dit komt, doordat de postwagen over Hasselt en Zwartsluit gaat en niet meer over de Ligtmis naar Meppel. Hij raadt de Burgemeester aan bij de Minister te adresseeren en op verandering van de postrit aan te dringen en wel over de Ligtmis. Hij schrijft o.m. "maar over Ommen, dat gaat nooit goed". Mede gezien de klacht van de bode Ouwerkerk en de inhoud van bovengenoemd schrijven, blijkt, dat in 1852 de post van en naar Avereest van Ommen, gehaald en gebracht moest worden. Deze regeling voldeed blijkbaar niet zoo goed, als via de Ligtmis. Naar aanleiding van het vorenstaande schreef de Burgemeester van Avereest op 12 December 1852 aan de Minister van Financiën. In dat schrijven verzoekt hij de bodeloop van Avereest op Ommen te doen vervallen en daarvoor in de plaats aan de Ligtmis een brievengaarder aan te stellen, die daar alleen de pakketten van de diligence hebben te ontvangen en aan dezelve mee te geven, na welke verrigting de bode onmiddellijk van de Ligtmis zou gaan naar Avereest. Veel heb ik over deze aangelegenheid niet gevonden. Het advies op het voorstelvan de Burgemeester uitgebracht door de Inspecteur der Posterijen te Zwolle aan de Minister was afwijzend, en wel in hoofdzaak omdat dit voorstel te kostbaar was. In 1852 werd door Lucas Steenbergen, logementhouder en voerman te Dedemsvaart, gemeente Avereest, bij de Minister van Binnenlandsche Zaken een verzoek ingediend om vergunning voor een postwagendienst yusschen Dedemsvaart en Zwolle, aanvangende zoodra de nieuw aan te leggen kunstweg langs de Vaart voor het gebruik zal zijn opengesteld. Hieruit kan worden geconcludeerd, dat omstreeks die tijd de eerste verharde weg langs de Dedemsvaart is aangelegd. Op dit verzoek werd de Heer Steenbergen, d.d.29 December 1852 geantwoord, "dat hij zich ter geschikter tijd met zijn verzoek behoort te wenden tot Heeren Gedeputeerde Staten van Overijssel". Op dit postvervoer per diligence komt schrijven dezes verder in dit artikel nog terug. Het stelsel van de voetboden voor het vervoer van de post naar en van de gemeente heeft nog wel enige jaren bestaan. Zo lezen wij in een brief van 10 Maart 1864 van de Post-Inspectie te Zwolle, gericht aan de Burgemeester van Avereest, dat met ingang van 1 April 1864, het bestellen van brieven, drukwerken, enz.tot dusver geheven wordende door de postbode van Dedemsvaart over Avereest naar de Wijk wordt afgeschaft. Op 26 Februari 1875 schrijven Burgemeester en Wethouders dezer gemeente aan het Gemeentebestuur van Zuidwolde, "dat zij altijd genegen zijn, het onderling brievenvervoer te bevorderen" en daarom willen medewerken aan een bodeloop van Hoogeveen over Zuidwolde naar Dedemsvaart. Wanneer hier te Dedemsvaart een centraal punt, een wat men zou kunnen noemen "Poststation" is gevestigd heb ik niet kunnen nasporen. Als oudst bekende "bestelkantoor" wordt in 1833 genoemd, de woning van Assessor Boterman, logementhouder en vervener, aan de Langewijk. Later toen het centrum van Dedemsvaart zich meer had verplaatst naar de omgeving van de Ned.Herv. Kerk van 1834, wordt als begin- en eindpunt van de bodeloop op de Ligtmis, de omgeving van deze Kerk genoemd. In 1846 stelt de Burgemeester, Baron van Dedem voor, eenige bestelhuizen voor de Posterijen aan te wijzen en wordt als zoodanig genoemd de woning van de winkelier H.L.van der vecht. Genoemde Hendrik Lucas van der Vecht, geboren te Hasselt, 3 December 1807, woonde in het perceel, hoek Kalkovenwijk-Wisseling, thans Wisseling 1, bewoond door de Heer Haarmeijer. In 1860 werd genoemde van der Vecht reeds officieel brievengaarder genoemd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 738 Wij kunnen dan ook gevoeglijk aannemen, dat van plm. 1846 en misschien al wel eerder, in die pand het Postkantoor van Dedemsvaart is gevestigd geweest. Tot 1878, toen het Postkantoor aan de markt te Dedemsvaart is geopend, is hier het kantoor der

Posterijen gevestigd geweest. Over de bestelling der postukken in de eerste jaren heb ik zeer weinig gevonden. Hetgeen ik over een der eerste bestellers heb achterhaald is nu niet zo bijzonder eervol voor deze persoon. Op 25 Mei 1868 werd aan de Officier van Justitie te Zwolle een proces-verbaal ingezonden, opgemaakt tegen C.F. Muller en vrouw door de Rijksveldwachter J.J. Slootman te Dedemsvaart. Uit dit proces-verbaal bleek, dat Muller of zijn vrouw voor de bezorging van het hun toevertrouwde geld geen loon hadden bedongen of konden tegemoet zien; dat het geld was toevertrouwd aan de vrouw van Muller, die evenals haar man dagelijks de brieven bezorgt; dat Muller heeft opgegeven niet geweten te hebben, dat zijn vrouw gelden in bewaring had; deze verklaring wordt echter zeer betwijfeld en ben ik (Burgemeester) na al het over deze zaak gehoorde met de veldwachter van gevoelen, dat de verduistering na gehouden overleg door Muller en diens vrouw te zamen is beproefd. Het bleek tevens, dat beide personen, daarna nog dagelijks de brieven bleven bezorgen, terwijl er minder gunstige berichten omtrent hen kenbaar worden. De Heer H.L.van der Vecht, brievengaarder, in wiens personele dienst zij stonden, wachtte schijnbaar op een bevel van de Justitie, deze personen te ontslaan. Blijkbaar is deze aangelegenheid door de Justitie doorgegeven aan de Posterijen, want op 26 Mei 1868 schreef de Inspecteur der Posterijen te Zwolle aan de Burgemeester van Avereest, dat de brievengaarder te Dedemsvaart was verboden, hen (Muller en zijn vrouw) van toen af met eenige bestelling van brieven te belasten, of zelfs hen maar op zijn kantoor toe te laten. Het echtpaar Carel Frank Muller, geboren te Amsterdam, 18 Mei 1817 van beroep boekbinder en Theodora Geertruida Bakkom, geboren 10 Augustus 1817 te Nijmegen, kunnen dus als brievenbestellers uit de zestiger jaren der vorige eeuw worden genoemd in de veenkolonie Dedemsvaart. BALKBRUG. Als oudste bestelhuis (hulppostkantoor) voor de posterij, werd voor het westelijke deel der gemeente in 1833 genoemd, de woning van de winkelier Berend Schutterop, thans het Hotel "De Munnink" te Balkbrug. De bestelling van de post van dit bestelhuis, was bedoeld aanvankelijk voor Avereest, het oude Avereest en de Oosterhuis. De noodzaak, het nuttige doel van zo'n bestelhuis bestond in die jaren hierin, dat men daar zijn brieven voor de verzending kon bezorgen en waarschijnlijk ook afhalen. Van brieven bestellers, zoals wij die kennen, werd in die tijd niet gesproken. De in zo'n bestelhuis bezorgde brieven werden dan verder verveord door de voetbode van Dedemsvaart naar de Ligtmis waar het Distributiekantoor was gevestigd. Vandaar werden de poststukken met de Postwagen verder vervoerd. De te ontvangen brieven volgden dezelfde weg in omgekeerde richting. Wanneer wij teruggaan tot de jaren, toen men nog sprak van brug no.7 over de Dedemsvaart, toen de naam Balkbrug nog moest ontstaan voor deze brug, dan moeten wij ons deze plaats voorstellen als een vrij onbetekend gehucht van slechts enkele huizen in de nabijheid van deze brug. Evenwel ten zuiden de brug lag de Ommerschans met de bedelaarskolonie van dezelfde naam, waarin honderden pariaÆs uit de maatschappij waren opgenomen. Deze inrichting met zijn talrijke ambtenaren, bewakingspersoneel, en omwonende kolonieboeren, (hoevenaren) was van meer dan plaatselijke betekenis. Het is gebleken, dat het hulpkantoor der posterijen van de brug is verplaatst naar deze bedelaarskolonie, naar de Ommerschans. Op oude poststukken kan men dan ook nog het poststempel "Ommerschans" tegenkomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 739 Op 5 October 1869 schrijft de Inspecteur der Posterijen te Zwolle aan de Burgemeester van Avereest, dat de brievengaarder van het hulpkantoor te Ommerschans, nabij Balkbrug, per 1 November 1869 ontslag heeft gevraagd. In datzelfde schrijven wordt aan de Burgemeester gevraagd, aan hem (Inspecteur) een opgave te verstrekken van eenige personen in de onmiddellijke nabijheid van de Balkbrug, welke geschikt en genegen zijn, zich met deze kleine betrekking, waaraan een tractement van f 150 verbonden is, te belasten. De Burgemeester moest evenwel aan de Inspecteur terugschrijven, dat door hem verschillende personen in de nabijheid van de balkbrug waren gevraagd doch dat hij niemand had gevonden, die de betrekking van brievengaarder op een jaarwedde van f 150 wilde waarnemen. De Burgemeester beloofde we, dat zodra hij een geschikt iemand had gevonden, die de betrekking wilde waarnemen, hij hiervan zou kennis geven. In een schrijven van de Burgemeester, d.d. 26 Juni 1878 wordt als brievengaarder te Balkbrug genoemd. Jan Aarsen, geboren te Zwolle, 13 December 1812, balkmeester der provincie Overijssel. Deze balkmeester woonde in het huis van de Provincie, in 1956/1957 afgebroken, staande tussen het hotel "de Munnink" en het Provinciehuis op de hoek, wat later is afgebroken. Wanneer deze Aarsen, vanaf 1845 balkmeester, brievengaarder te Balkbrug is geworden heb ik niet gevonden, maar waarschijnlijk toen deze betrekking in 1869 vacant was. In dit perceel is lange jaren, later onder balkmeester Katerberg het hulppostkantoor te Balkbrug gevestigd geweest. Diegenen, die dit huis nog gekend hebben, zullen zich zeer zeker nog het aangebouwde postkantoortje met de brievenbus in de muur, kunnen herinneren. In datzelfde schrijven van 26 Juni 1878 dringt de Burgemeester ook nog aan op het plaatsen van brievenbussen en wel, één aan de woning van Jan Meilof ten Oever, thans 1966 bewoond door de familie Krol nabij de kerk en één aan de woning van Hendrik Meilof ten Oever, thans op het kruispunt Balkbrug-Bloemberg-IJhorst. Aangevoerd werd, dat de bewoners van Avereest 3/4 tot 1 1/2 uut moesten lopen om een brief in de naaste brievenbus te deponeren. Wat hiervan precies terechtgekomen is heb ik niet kunnen nagaan. Zolang ik mij kan herinneren, vanaf 1918, was er een brievenhuis bij de school te Oud-Avereest. De Balkbrug-brievengaarder Jan Aarsen is op 24 October 1882 overleden. Als zijn opvolger werd benoemd, Johannes Katerberg, geboren te Avereest, 5 Juli 1835. Katerberg is brievenbaarger geweest tot aan zijn overlijden op 18 December 1902. In verband met dit overlijden en de daardoor ontstane vacature van brievengaarder te Balkbrug, schrijft de Inspecteur der Posterijen te Zwolle d.d. 23 December 1902, aan de Burgemeester van Avereest, hem te willen inlichten, of er te Balkbrug voor een nieuwe, van elders komende brievengaarder een wning te bekomen is, geschikt voor het houden van een hulpkantoor. Voorwaarde was, dat die woning gelegen was op niet te grote afstand van het toenmalige hulpkantoor en aan de tranweg. Het antwoord van de Burgemeester luidde, dat er geen geschikte woning beschiktbaar was, maar dat in het hotel Baving, thans hotel de Munnink, wel één of meerdere kamers gehuurd konden worden. In de vacature Johannes Katerberg is daarna voorzien, door de aanstelling van zijn dochter Roelofje, gehuwd met Jacob Schuitert, die jarenlang als brievengaarder heeft gefungeerd te Balkbrug, in de westelijke kamer van het voormalige tramstation, thans 1966, gebouw van de Boerenleenbank, zeer veel ouderen van Balkbrug en omgeving zullen zich deze populaire vrouw als brievengaarster nog herinneren. Het hulppostkantoor is daarna gevestigd geweest in de niet meer in gebruik zijnde wachtkamer van het genoemde tramstation. Kantoorhouders waren hier Hendrik Verweij en na deze Jan Willem Post. Laatstgenoemde is in 1955 met het Hulppostkantoor overgegaan naar het perceel Zwolseweg 6a. Op 8 Juni 1955 is in het nieuwe gebouw, het moderne Hulppostkantoor van Balkbrug geopend. Over de brievenbestellers van Balkbrug kan ik uit den aard der zaak slechts weinig vermelden. Dit was in de laatste jaren geheel Rijkszaak, waarmede de gemeente geen bemoeienissen had. Uit het verdere verleden wil ik een en ander vermelden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 740 Zo schrijft de Inspecteur der Posterijen te Zwolle, d.d.19 Juni 1878 aan de Burgemeester van Avereest, dat hij na de inlichtingen van de Burgemeester, weinig genegen is om de persoon van Hendrik Lammerts als Postbode, belast met de bestelling onder het hulpkantoor te Balkbrug aan de Minister aan te bevelen. Genoemde Johannes Hendricus Lammerts, geboren te Avereest, 10 Juli 1860, was een zoon van Willem Jacobus Lammerts en Theodora Stouts. Het was een groot gezin, bestaande uit man, vrouw en 9 kinderen, wonende aan de weg naar Oud-Avereest te Balkbrug. De dienst van besteller werd tijdens deze sollicitatie waargenomen door Hendrikus Gerhardus Lammerts, een 15 jarige broer van genoemde sollicitant. De Burgemeester schrijft over deze sollicitant Lammerts, dat hij is een stil en oppassend persoon, die geen misbruik maakt van sterke drank. Zijn vader wordt beschreven als iemand die nooit veel lust tot werken heeft, terwijl zijn moeder eenmaal wegens diefstal is veroordeeld geweest. Een bepaalde aanbeveling kan de Burgemeester ten opzichte van de sollicitant Lammerts niet geven. De Inspecteur deelt de Burgemeester verder mede, dat voor de betrekking van Postmode te Balkbrug, in aanmerking kunnen komen, personen van 23 tot 30 jarige leeftijd, of voorzoover in militaire diensttijd geweest zijnde tot 35 jarige leeftijd. Verder worden er allerlei eischen gesteld als zijnde zonder gebreken, sterk gestel, onbesproken gedrag, enz. Het tractement wordt voorlopig gesteld op f 250, doch wanneer het onmodelijk was hiervoor een geschikte candidaat te vinden, zou het tractement kunnen worden verhoogd. De Inspecteur zou van de Burgemeester gaarne opgaven van voor deze betrekking geschikte personen ontvangen. De betrekking van de nieuwe postbode zou zich bepalen tot een dagelijkse bestelling in den vroegen morgen te den Oosterhuis, Ten Katen, de Huizen, Oud-Avereest, den Oever, Achterveld, de Kievitshaar en de Kolonieboeren. Als de oudste postbode van Balkbrug heb ik gevonden, Remmelt van der Hulst, geboren te Avereest, 1 December 1842. In 1880 wordt deze van der Hulst reeds als zoodanig beschreven. Hij is jarenlang postbode geweest en de oudere bewoners van Balkbrug en Oud-Avereest zullen zich deze baardige persoon nog goed kunnen herinneren. De brievengaarder Katerberg hield ook kostgangers, waarbij ook twee postboden en wel, Theodorus Johannes Wielens, geboren te Haaksbergen, 5 Februari 1868, (1887-1888) en Jan Beekhuijzen, geboren te Diepenheim, 11 Augustus 1864, (1888-1888). Laatstgenoemde reclameerde in September 1888 tegen zijn aanslag voor de Hoofdelijke Omslag, (de toenmalige Gemeentebelasting) á f 1,46, waarbij hij opgeeft een tractement te genieten van f 200 per jaar. In het jaar 1882 was er reeds sprake van het aanleggen van een stoomtramweg langs de Dedemsvaart. In verband hiermede werd toen ook al gesproken over het vervoer van de post met deze tram. Toen dan ook door de Raad der gemeente Avereest verzocht werd om het postkantoor te Dedemsvaart en het hulpkantoor te Balkbrug voor de pakketpost aan te wijzen, antwoordde de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, d.d. 22 April 1882, dat er sprake was van het tot stand komen van een stoomtramweg en dat het vervoer van de pakketpost hiervan afhankelijk werd gesteld. Evenwel, voor de tramweg tot stand was gekomen, deelt voornoemde Minister op 13 October 1882 aan de Raad der gemeente Avereest mede, dat de kantoren Dedemsvaart en Balkbrug tegen April 1883 voor de pakketpost in de dienst zullen worden opgenomen. Op 12 October 1886 werde de tramlijk Avereest (Dedemsvaart)- Station Staatspoor Dedemsvaart, voor het publiek opengesteld en het gedeelte Avereest (Dedemsvaart)- tot Heemse, Hardenberg op 23 December 1886. Met het Bestuur der Posterijen werd een overeenkomst aangegaan, waarbij de Maatschappij, (Dedemsvaartsche Stoomtramweg Maatschappij) het postvervoer op zich nam tegen een vergoeding van f 2500 per jaar. Dit contract trad 1 April 1887 in werking.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 741 Wel een heel verschil, het vervoer der post door een voetbode in 1833 tegen een beloning van f 150 per jaar en deze laatstgenoemde overeenkomst. Zoals reeds is vermeld, was aanvankelijk vanaf het jaar 1846, (daarvoor bij Boterman) het kantoor der Posterijen te Dedemsvaart, gevestigd in het perceel van H.L.van der Vecht, thans Wisseling 1, bewoond door Haarmeijer. In dit grote pand, waarin winkel, slijterij van sterke drank, enz. waren ondergebracht, was blijkbaar ook nog wel een kamer over om te gebruiken, zij het dan in onze ogen zeer primitief, als kostkantoor van dedemsvaart. Het eerste vrzoek uit de bevolking van Dedemsvaart om een meer gerieflijker postkantoor te krijgen, kwam van de "winkeliers-fabrikanten", in die jaren genaamd, de Kamer van Koophandel en fabrieken te Avereest. In 1874 schrijven zij aan het Gemeentebestuur van Avereest, dat het hun gebleken is, dat hun herhaaldelijk uitgesproken wensch om hier een Post- en Telegraafkantoor gevestigd te krijgen, "een aanzienlijke schrede was gevorderd". In datzelfde schrijven, dringt het bestuur nogmaals bij het Gemeentebestuur er op aan, "zoodanige maatregelen te willen nemen, als noodig mochten zijn, om deze gemeente weldra in het bezit van een Post- en Telegraafkantoor te stellen". In de vergadering van de Raad van 2 Augustus 1875 wordt besloten aan de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid de vestiging van een Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart aan te vragen. De Raad geeft daarbij te kennen, dat de gemeente 6324 zielen heeft, dat het aantal brieven jaarlijks wel geschat kan worden op 60 000 stuks en dat de gemeente genegen is en zich wil garant stellen voor de opbrengst van het Telegraafkantoor . Dit verzoek werd op 5 Augustus 1875 verzonden aan de Minister, welke daarop op 23 Augustus 1875 antwoordde, dat hij (de Minister) bereid is op de voorwaarden vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 17 Augustus 1870, Stbl. 153, tot vaststelling en vestiging van een Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart over te gaan. Aan de te bouwen lokalen en Directeurswoning worden enige eischen gesteld, terwijl bovendien de Gemeente zich zal moeten verbinden tot de waarborg der kosten van instandhouding van het Telegraafkantoor gedurende 10 achtereenvolgende jaren tot een bedrag van f 800 des jaars. In diezelfde maand Augustus kwam er plaatselijk ook een verbetering tot stand in het Postwezen, doordat er brievenbussen werden geplaatst op beide uiteinden van de KruizingaÆs wijk en wel bij de woning van H. Wallegien (feitelijk Hoofdvaart) en aan de woning van Jan Haveman, sluiswachter te Sluis 6. In de vergadering van de Raad op 15 November 1875 komt de bouw van het Post- en Telegraafkantoor wederom in behandeling. Men heeft een 8 tal aanbiedingen van grond voor de bouw van het kantoor, zooals; Van de Eerven H.L.van der Vecht aan de Kalkwijk. Van Gerrit Fledderus aan de Kalkwijk. Van Berend Jonker aan de Kalkwijk. Van Jan Oostenbrink, zonder plaatsaanduiding. Van Jacob Krikken en wed. R. Scholten, zonder aanduiding van plaats. Van J.D. Ruijs, zonder aanduising van plaats. Van B. Berends, zonder aanduiding van plaats. Van W. Weide Azn., aan de Kalkwijk. Over de plaats waar het Postkantoor zal worden gebouwd, of aan de Hoofdvaart, of aan de Kalkwijk, staken de stemmen in de vergadering van de Raad op 15 December 1875, (6 tegen 6). Op 20 Januari 1876 wordt wederom door de Raad in behandeling genomen de plaats waar het nieuw te bouwen Postkantoor zal komen. Thans wordt met 7 tegen 6 stemmen, ten voordeele van de Hoofdvaart geslist. Het blijkt dat twee aangeboden percelen grond aan de Hoofdvaart voor de bouw van een Postkantoor in aanmerking komen; 1e. een perceel ter bereedte van 15 meter en ter lengte van 50 meter, hetwelk de eigenaar, de Heer B.Berends voor het beoogde doel gratis wil afstaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 742 2e. een perceel, groot 8 are, gelegen westelijk gernzende aan de school in wijk F (Hoofdvaart) dat door de eigenaar W.Brink, wordt aangeboden voor de som van f 500. In stemming gebracht, wordt met 9 tegen 4 stemmen besloten tot de bouw van het Postkantoor op de grond van de Heer B. Berends, sectie L, no 615. In de vergadering van de Raad op 16 Mei 1876 deelt de Voorzitter mede, dat door de Heer J. Mol, architect de Hengelo, een teekening en uitgewerkte begrooting voor de bouw van een Postkantoor was overgelegd. De kosten zouden circa f 8100 bedragen. Voor een definitief besluit te nemen, werd besloten eerst bestek, teekening en begrooting van het in Hoogeveen pas gebouwde Postkantoor te vragen. Dit kantoor zou omstreeks f 5000 hebbn gekost. Het blijkt echter dat het ontwerp van de Heer Mol beter in d smaak van de Raad viel, dan hetgeen voor Hoogeveen ontworpen was. De Heer Mol, werd verzocht eenige wijzigingen in zijn ontwerp aan te brengen, terwijl men verder in Oldenzaal, waar een gelijksoortig gebouw naar dezelfde teekening was gebouwd, inlichtingen zou inwinnen. Men nam in die jaren blijkbaar geen overijlde besluiten. In de vergadering van de Raad op 12 September 1876 wordt besloten aan de Heer J. Mol, te Hengelo op te dragen het doen uitwerken van zijn bouwplan, zoomede hem het hoofdtoezicht over de uitvoering op te dragen, mits deze volgt, tegen een gezamentlijke vergoeding van 5% der aannemingssom. Intusschen was op 11 December 1876 door den Minister aan den Raad van Avereest bericht, dat hij nog geen antwoord had ontvangen op zijn schrijven van 23 Augustus 1875 over de bouw van een Postkantoor te Dedemsvaart. De Minister dringt thans aan op een antwoord. Voorts deelde hij mede, dat hij bereid is, de kosten van instandhouding van het Telegraafkantoor, door de gemeente te waarborgen, op f 600 per jaar wast te stellen, dus een vermindering van f 200 van het bedrag, genoemd in het schrijven van 23 Augustus 1875. Daarna, op24 October 1876 geeft de Minister in een schrijven aan Burgemeester en Wethouders van Avereest te kennen; dat hij zich kan vereenigen met het hem toegezonden ontwerp voor de bouw van een Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart; dat hij echter in een schrijven van 23 Augustus 1875 de aandacht had gevestigd, dat de stichting van het nieuwe Postkantoor in de onmiddellijke nabijheid van het tegenwoordige hulpkantoor (hoek Kalkwijk-Hoofdvaart) wenschelijk was; dat hem nu blijkt, dat de aangewezen bouwgrond voor het nieuwe Postkantoor geheel buiten de kom der gemeente ligt en op een vierde uur van de wisselplaats van de diligences, waarmede de postzendingen voor een groot deel plaats vindnen. De Minister schrijft o.m. verder, dat, wanneer hij goed is ingelight, onder anderen bij het Marktplein bouwgrond ter beschikking is en die voor het doel ook alleszins geschikt is te achten. De huur voor het te bouwen kantoor aan de gemeente zou niet meer dan f 500 bedragen. De Raad gaat niet geheel met het voorstel van de Minister akkoord en in zijn vergadering van 10 October 1876 wordt besloten, tot de bouw van het kantoor op de door de Heer Berends aangeboden grond, gelegen op een afstand van 820 meter in Oostelijke richting aan de Hoofdvaart (thans Moerheimstraat) vanaf het hulpkantoor, hoek Kalkwijk-Hoofdvaart. Evenwel ging dit besluit lijnrecht in tegen de wensch van de Minister, wat betreft de plaats voor het nieuwe Postkantoor. En hoewel eenmaal het besluit betreffende de plaats voor het nieuwe Postkantoor was genomen, kwam men toch op deze plaatsaanwijzing terug en werd dit andermaal besproken in de vergadering van de Raad op 14 November 1876. Hierbij kwam vooral naar voren, dat de plaats van het nieuw te bouwen Postkantoor moeilijk was te bepalen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 743 Op deze plaatsbepaling werkten zeker veel belangen, welke thans (1958, toen door schrijver deze gegevens zijn uitgezocht) niet meer zo onderkend kunnen worden. Waren hier persoonlijke- of zakelijke belangen van invloed op de beslissing? In de eerste plaats komt naar voren, dat onderscheiden leden van mening waren, dat het gebouw op het Marktplein geplaatst moest worden. De Heer Berends zou liever zien, dat het gebouw geplaatst werd op een perceel grond van de Heer J.B. Oostenbrink, gelegen aan de westzijde van diens woning. (Thans vermoedelijk het perceel Bontius aan de Moerheimstraat). Hier zou zoveel grond gekocht kunnen worden, dat de Directeur ook nog een tuin ter beschikking had, wat op het Marktplein niet het geval was. De Heer Oostenbrink was genegen dit perceel af te staan voor de som van f 1200. Evenwel wilde de Heer Berends, dat ook deze grond, gelijk de eerder door hem aangebodene, gratis aan de gemeente aangeboden werd, terwijl hij zich bij niet aanneming van dit aanbod, niet wil gerekend worden afstand te hebben gedaan van een naar zijn meening verkregen recht, dat de Raad volgens zijn vroeger besluit verplicht is, op dit door hem destijds aangeboden en door de Raad geaccepteerd stuk grond te bouwen, waarvan hij aantekening in de notulen verzocht. Uit dit alles blijkt wel, dat men, nu 90 jaar geleden, in de Raad ook reeds eigenaardige ingewikkelde problemen kreeg te behandelen en op te lossen. Het raadslid, de Heer B. Berends Jnr.wonende toen wijk D no.159, Frisia State, was er blijkbaar erg op gesteld, het nieuwe Postkantoor in de nabijheid van zijn woning te zien bouwen. De bouw van het Postkantoor op het Marktplein wordt bestreden door de Heren van der Elst en van Haeringen, als reden opgevende, dat het Marktplein (oorspronkelijke toestand) toch al niet te groot is. Ten slotte geeft de Heer A.Weide te kenne, dat hij als eigenaar van de Oostelijke helft van het marktplein, de grond benodigd voor het bouwen van een Post- en Telegraafkantoor gratis beschikbaar stelt. Daarna wordt in stemming gebracht, waar het gebouw bestemd voor Post- en Telegraafkantoor zal worden opgericht, hetzij op de grond van Heer Oostenbrink, door de Heer Berends aangeboden, hetzij op de markt, waarbij met 10 tegen 3 stemmen wordt besluit, dat het gebouw zal worden geplaats op het Oostelijke deel van de markt. Uit het vorenstaande kan men zien, dat het bepalen van de plaats voor het te bouwen Postkantoor nog al heel wat voeten in de aarde heeft gehad. Op 27 December 1876 schrijft de Minister, dat hij met genoegen kennis heeft genomen van het besluit omtrent de bouw van het Postkantoor te Dedemsvaart. Hij geeft tevens te kennen, dat het opschrift op de gevel, "Post en Telegraafkantoor" weggelaten kan worden, daar later toch tot plaatsing van een wapenbord zal worden overgegaan. Zo zou dan eindelijk na vele voorbereidingen op 18 April 1877 ten huize van de logementhouder D.R. van Urk, (thans de zaak van Hoogeveen aan de Markt) door de Burgemeester worden over gegaan tot de aanbesteding van de bouw van het Postkantoor. De leden van de Raad werden uitgenoodigd om bij deze, in die jaren zo belangrijke gebeurtenis, aanwezig te zijn. In een daarna gehouden raadsvergadering deelt de Voorzitter mee, dat de aanbesteding van het Post- en Telegraafkantoor 18 April niet was doorgegaan. De juiste reden werd niet vermeld. Bij de aanbesteding was inbegrepen de bestrating van de Markt. Daarna werd aan de bier schrijvers gevraagd in te schrijven voor de bouw van het Postkantoor, zonder bestrating van de markt en dan tegen een later tijdstip van oplevering. Hierop kwamen twee aanbiedingen binnen en wel van D. Limper te Baarn voor 13330 gulden en van T H Vos te Almelo voor f 13359. Besloten werd hierop niet in te gaan, maar in het najaar een tweede publieke aanbesteding te houden. In een schrijven, d.d. 20 April 1877 richt zij zich tot Burgemeester en Wethouders dezeer gemeente. Uit dit schrijven blijkt, dat de inschrijvingsbiljetten voor de bouw van het Postkantoor en het verplaatsen van het monument veel hoger waren dan de begrooting.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 744 De Kamer kon en mogt zich bij het besluit van de Raad, uitstel van aanbesteding, niet neerleggen en stelde voor in de behoeflte te voorzien; 1e. oprigting van een houten loods. 2e. door in overleg te treden met de erven van der Vecht. 3e. door in overleg te treden met de Heer E.Zwiers. zij stelden zich voor, dat in een houten loods, te plaatsen op het Marktplein, wel voorlopig een Postkantoor gehouden kon werden. In de tweede plaats had de Heer A. van der Vecht zich bereid verklaard, tijdelijk het Post en Telegraafkantoor bij zich aan huis te willen hebben, indien de Gemeente zich de onkosten getroosten wilde, om het thans bestaande lokaal, hetwelk voor Postkantoor wordt gebruikt, te vergoeden. In de derde plaats had de Heer Zwiers zich bereid verklaard, in zijn perceel, tegenover Dr.Meijering een kamer gereed te houden. Betreffende de tweede oplossing had de Minister bedenking. Openstelling van een bereenigd kantoor, Post- en Telegraaf, kan niet anders plaats hebben, dan wanneer het vanwege de gemeente beschikbaar gestelde gebouw voor post- en telegraafdienst en woning van de Directeur geschikt is. Dan volgt in de vergadering van de Raad op 15 Augustus 1877 de laatste bespreking over bestek en voorwaarden voor de bouw van het Post- en Telegraafkantoor. Na hierover gehouden discussie en inwinning van het advies van de architect J. Mol.wordt het bestek goedgekeurd. De raadszitting wordt onderbroken en in het logement van D.R. van Urk heeft daarna de aanbesteding plaats. D. Limper te Baarn, voor f 12462- J.H. Vos te Almelo, voor f 12974- B.H. Trooster te Zwolle, voor f 12880- A.W. Gerritsen te Arnhem, voor f 12998- E.R.Kuiper te Heereveen, voor f 13590- J. Zijlstra te Enschede, voor f 12946- Terwijl voor oplevering op langere termijn wordt ingeschreven door K.A. Hakkert, te Avereest voor f 12379. Men kwam in diezelfde vergadering niet tot een besluit omtrent de gunning en besloot in een volgende vergadering, te houden des anderen daags, 16 Augustus 1877, hierover te beslissen. In deze vergadering werd de bouw met 7 stemmen voor D. Limper te Baarn tegen 6 stemmen voor den Heer K.A.Hakkert te Avereest, aan eerst genoemde gegeund. Daarna wordt met op één algemene stemmen aan Burgemeester en Wethouders machtiging verleend om met de aannemer Limper eenige zaken nader te besproken. Tegenstemmer van de Heer Daman, die ook gewild had, dat de bouw was opgedragen geworden aan de plaatselijke aannemer de Her Hakkert.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 745 Dat de Heer Daman zich zeer moeilijk meerleggen kon bij het genomen besluit over de gunning van de bouw van het Postkantoor bleek in de vergadering van de Raad op 27 December 1877. De voorzitter richt in deze vergadering tot den Heer Daman de vraag "of hij bepaalde opmerkingen heeft op de bouw van het Post- en Telegraafkantoor", in welk geval hij (de Burgemeester) het wenschelijk acht, die bezwaren ter kennis te brengen in de Raad, waar zij uit den aard der zaak behoren en niet in logementen en herbergen". De Heer Daman ontkent o.m. deze uitdrikkingen gebezigd te hebben. Wel had hij verschillende aanmerkingen op de bouw, die hem door de Voorzitter worden bestreden. De bouw van het Postkantoor en Telegraafkantoor had inmiddels geregeld voortgang gevonden, zodat bij schrijven van 15 October 1877 door Burgemeester en Wethouders aan de Minister bericht kon worden, dat het gebouw 1 December onder dak kon zijn en den 1e. Juni 1878 afgewerkt en opgeleverd kon worden. Op 6 April 1878 schrijft de Burgemeester aan de Inspecteur der Posterijen te Zwolle, dat de brievenbus eerstdaags geplaats kan worden en dat de kastjes in het gebouw kunnen worden afgewerkt. Hierbij wordt opgave gevraagd van de kleur, "waarmede het houtwerk moet worden geverft". De Inspecteur bericht terug, dat hem als kleur van het houtwerk, die van eikenhout het meest wenschelijk voorkomt. Op 6 Mei 1878 vraagt de Minister hoever de bouw gevorder is, waarop Burgemeester en Wethouders bij schrijven van21 Mei 1878 antwoorden, dat het Post- en Telegrafkantoor op 1 Juni, a.s.is afgewerkt en opgeleverd. In dat schrijven delen zij de Minister tevens mede, dat, "vermits het front naar het Zuiden gekeerd is, heeft de Heer Inspecteur van de Posterijen te Zwolle de opmerking gemaakt, dat de daar geplaatste ramen van buiten van jalousiën moeten worden voorzien". Men was in die dagen blijkbaar erg bang voor de zon. De Inspecteur schrijft althans; "zonder deze jalousiën zoude bij de aanstaande zomerhitte, zoowel de dienstlocalen als de bovenkamers overdag onbewoonbaar zijn". Uiteindelijk nemen Burgemeester en Wethouders in datzelfde schrijven de vrijheid, de Minister mede te deelen, dat tot Directeur hier algemeen gewenscht wordt, de Heer Abraham van der Vecht, tegenwoordig brievengaarder te Dedemsvaart, een bekwaam en uiterst solied man, die het eindexamen der Hooegere Burgerschool heeft afgelegd en later met het oog op zijn benoeming eveneens een verligt examen voor de posterijen met zeer goed gevolg gedaan heeft". In antwoord op dit schrijven, deelt de Minister op 1 Juni 1878, o.a. mede, dat het nieuwe Post- en Telegraafkantoor eerst met 1 Juli 1878 in gebruik zal worden genomen. Dit tijdstip kon niet worden vervroegd, aangezien de Inspecteur der Posterijen in zijn verslag over de toestand van het nieuwe gebouw aan de Minister verklaard had, dat het gebouw niet geheel droog was en alzoo ter bewoning ongeschikt was te achten. Omtrent de benoeming van den brievengaarder A.v.d. Vecht tot Directeur van genoemd kantoor, kon nog geen bepaalde toezegging worden gedaan. Na lange tijd van voorbreiding en een groot aantal vergaderingen, besprekingen en gevoerde correspondentie is dan uiteindelijk op 1 Juli 1878, het thans nog bestaande Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart geopend. In de vroeger morgen van 30 Maart 1882 werd de bevolking van Dedemsvaart opgeschrikt uit haar landelijke rust en het gevoel van veiligheid voor wat betreft hunne persoonlijke eigendommen, door het gerucht over een inbraak in het Postkantoor ter plaatse. Het Postkantoor, een der hoofdgebouwen in de gemeente, was in den nacht van 29 op 30 Maart door een inbreker bezicht. Om 7 uur in de morgen deed de Brigadier-titulair der Rijksveldwachter, Gerrit Hutten, te Dedemsvaart te Burgemeester reeds mededeeling van hetgeen was voorgevallen. Het bleek bij nader onderzoek, dat een bedrag van f 77 was ontvreemd. Men was het gebouw binnengedrongen door het doen springen van een glasruit in de "bodenkamer". Vandaar was men door verbreking van een ruit in de deur in het "kantoor" binnengedrongen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 746 Het geldbakje, dat vermist werd, vond men terug bij de schuur van de hotelhouder Keuken, naast het Postkantoor. In verband met deze inbraak werd de aandacht gevestigd op een zekere Boddé, een kleermaker in de gemeente, die verkering had met de dienstbode van het Postkantoor, Margje Mannen. Boddé werd aangehouden en naar Zwolle gebracht en voorgeleid aan de Officier van Justitie. Om hem werd o.m. een tafelmes bevonden, waarvan de punt ontbrak. Deze mespunt werd terggevonden bij de uitgesneden en gebroken glasruiten in het Postkantoor. Boddé heeft ten slotte bekend de inbraak te hebben gepleegd. Het Postkantoor aan de markt te Dedemsvaart heeft vanaf 1 Juli 1878 onveranderd dienst gedaan, tot op 20 Januari 1900 een schrijven gericht aan Burgemeester en Wethouders van Avereest inkwam van de Inspecteur der Posterijen en Telgraphie te Zwolle, inhoudende een voorstel door bijbouwing, een verandering te vrkrijgen in het gedeelte, hetwelk voor de dienst in gebruik is en waardoor zowel in het kantoorlokaal, als in de bestellerskamer meerdere ruimte beschikbaar zou komen. Deze verbouwing is niet zonder meer door de gemeente uitgevoerd. In de eerste plaats zou door deze verbouwing meer grond van het toch al niet te grote marktplein worden afgenomen. Ten tweede zou de wekelijkse botermarkt, gehouden voor het Postkantoor naar een ander gedeelte van de markt moeten worden overgebracht en ten slotte moest de gemeente een hoger bedrag aan huur voor het Postkantoor hebben.

Het Gemeentebestuur vroeg verder een eeuwigdurende huurovereenkomst met het Rijk, of verkoop van het gebouw aan het Rijk. Door de Inspecteur van de Posterijen te Zwolle werd daarop geantwoord, dat het Rijk geen langere huurovereenkomst dan voor 10 jaren wilde aangaan. Het slot van een en ander was, dat het Gemeentebestuur berichtte, dat; "er bij ons overwegende bezwaren bestaan een zoo uigebreide verbouw van het Post- en Telegraafkantoor te bevorderen, voor een huurtijd van ten hoogste 10 jaren. In het jaar 1904 heeft er eenige verbouwing plaats gevonden, doch hiervan heeft schrijver dezes ver niets gevonden. De volgende plannen tot verbouwing van het Post- en Telgraafkantoor dateren van 1919, dus nog van een tijdstip, dat aan zeer velen nog goed in het geheugen kan liggen. Burgemeester en Wethouders deelden aan de Directeur van het Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart op 12 Februari 1919 mede, dat de begroting van kosten voor de verbouw van het Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart f 1400 bedraagt, terwijl de kosten voor de bouw van een nieuw brandspuithuisje worden geraamd op f 2000. (De branspuit werd in die dagen geborgen in het Postkantoor). Indien met een verhoging van 6 1/2 % van f 3400 of met rond f 225 genoegen werd genomen, was de Raad genegen de aangegeven veranderingen aan te brengen. Het schijnt, dat nadien nog andere plannen tot verbouwing zijn opgemaakt althans op 20 April 1920 bericht de Burgemeester aan de Inspecteur der Posterijen te Zwolle, dat de voorgenomen verbouwing ongeveer f 20 000 zal kosten, welke uitgaaf waarschijnlijk wel te hoog zal worden. Tegen deze plannen van verbouwing kwam een schrijven in van het bestuur der Vereniging van de Handeldrijvenden en de Industruëlen Middenstand voor Dedemsvaart en omstreken, d.d. 20 Januari 1920, de Heren L.Jonker en H.Hoogeveen. Dit bestuur deelde in dat schrijven mede, dat op de vergadering van genoemde vereniging men algemeen de wenschelijkheid had uitgesproken, dat de voorgenomen verbouwing van het Postkantoor niet op de voorgenomen wijze zoude doorgaan, o.a. als redenen aanvoerende, dat de toegang tot het marktplein belemmerd zou worden en "dat het bestaande gebouw er grootelijk door zou worden ontsierd". (Een schoonheids-Commissie kende men toen nog niet). Op 13 Juli 1920 delen Burgemeester en Wethouders aan de Minister mede, dat de Raad der gemeente besloten heeft, niet over te gaan tot de verbouw van het Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart, doch het gebouw aan het Rijk te koop aan te bieden tegen een nader over een te komen bedrag. (Het gebouw wordt door B. en W. geschat op f 15 000).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 747 In de vergadering van de Raad op 1 October 1920 wordt wederom behandeld de verkoop van het Postkantoor aan het Rijk. Uiteindelijk wordt besloten het Postkantoor aan te bieden voor een som van f 15 000 en de door het Rijk gevraagde grond bij het kantoor voor f 2500, totaal voor f 17 500. Door de Inspecteur worden nog enkele voorwaarden betreffende de grondafstand gesteld. Deze worden door de Raad in zijn vergadering van 26 November 1920 ingewilligd, waarmede de koop besloten werd. Hiermede was het Rijk eigenaresse geworden van het Postkantoor van 1878, door de gemeente gebouwd op het marktplein te Dedemsvaart. De aanvaarding werd bepaald op de dag van overschrijving der koopacte.

De h uur van he t p o stkanto o r. De bouw van een Postkantoor te Dedemsvaart werd reeds op 24 Augustus 1874 in de Raad behandeld. Vanaf het begin der besprekingen kwam ook de huur door het Rijk aan de gemeente te betalen ter sprake. In een schrijven van 25 November 1876 delen B. en W. van Avereest aan de Minister van Financiën mede, dat een huur, groot f 700 des jaars voor het onderwerpelijke gebouw hun billijk en rechtvaardig voorkomt. Hierop antwoord de Minister dat hij termen heeft gevonden voor het te stichten Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart een huur van f 600 toe te staan. Toen dan ook eenmaal, op 1 Juli 1878 het gebouw in gebruik zou worden genomen , was de huur geregeld als volgt; "Voor de tijd van 10 jaren, in te gaan op 1 Juli 1878, f 600 des jaars, terwijl verder de gemeente zich garant stelde voor een waarborgsom van f 600 des jaars, wegens opbrengst van het Telegraafkantoor. Bij de eerste afrekening over deze aangelegenheid, d.d. 17 Februari 1879, over het tijdvak 15 Juli / 31 December 1878, bleek, dat verzonden waren 765 binnenlandse- en internationale telegrammen en ontvangen, 12 internationale telegrammen, waarvan de opbrengst bedroeg f 239,25, of berkend over een vol jaar f 513,70. De Minister schrijft evenwel, dat het hem wenschelijk voorkomt, het waarborgjaar te doen ingaan op 1 Januari 1879, zoodat over 1878 door de gemeente niets behoefde te worden bijgedragen. De gemeente moest in het vervolg telken jare een zeker bedrag bij betalen op de opbrengst van de telegrammen. Het bedrag van f 600, waarvoor de gemeente zich in 1878 had garant gesteld werd nimmer bereikt. Deze bijdragen bedroegen over; 1879. f 181,65. 1883. f 89,10. 1887. f 148,80. 1891. f 195- 1880. f 142,80. 1884. f 64,80. 1888. f 209,40 1881. f 113,70. 1885. f 152,10. 1889. f ? 1882.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 748 f 126,00. 1886. f 132,90. 1890. f 197,40. In verband met een Koninklijk Besluit van 12 Octobner 1899, Stbl. 217, waarbij de bepalingen omtrent de voorwaarden, waaronder Rijkstelegraafkantoren kunnen worden opgericht, zijn ingetrokken, behoefde het eventueel tekort in de gegarendeerde opbrengst van het Rijkstelegraafkantoor te Dedemsvaart niet meer te worden aangezuiverd. In verband met de voorgenomen bouw van het Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart, vraagt de Lijninspecteur, afdeling Groningen, van de Rijkstelegraaf op 8 December 1876, voorhands opgave, hoeveel kilometer het te stichten gebouw verwijderd is van het aansluitingspunt bij het spoorwegstation te Dedemsvaart. De Burgemeester antwoordde daarop, dat deze afstand 16275 meter bedraagt.

Hulp te le g raafkanto re n. In een schrijven van 18 Mei 1908 deelt de Minister van Waterstaat aan het Gemeentegestuur van Avereest mede, dat tegen vestiging van een hulptelegraafkantoor te Balkbrug en te Sluis VI geen bezwaar bestaat, onder voorwaarde, o.m. dat de gemeente moet zorgen dat de kantoren ten genoege van de Minister door de Gemeente moeten worden in stand gehouden en voor de uitoefening van de telefoondienst benoodigde spreekcellen naar gemeenschappelijke aanwijzingen van de Inspecteur der Posterijen en de Ingenieur der Telegrafie, beide te Zwolle, moeten worden ingericht. De Raad benoemde in zijn vergadering van 9 Juni 1908 tot telefoonhoudster van het op te richten hulptelegraaf- en telephoonkantoor te Balkbrug, Mej. R. Schuitert-Katerberg en tot haar plaatsvervanger, haar echtgenoot J. Schuitert. Voor het Hulpkantoor te Zluis VI werd benoemd, de Heer A.Drent. Het Hulptelegraaf- en hulptelefoonkantoor te Balkbrug is op 7 September 1910 geopend. Het bestellen der telegrammen werd zeker niet best betaald. Althans over deze bestelling te Sluis VI lezen wij nog al eens wat. In Augustus 1910 verzoekt de schoenmaker G. Hertsenberg, als telegrambesteller te Sluis VI een toelage van f 50 per jaar. Hertsenberg genoot voor het bestellen van een telegram binnen de "kosteloze bestellerskring", f 0,10,buiten deze kring het bedrag hetwelk de geadresseerde wettelijk betalen moest. Nu was deze "kosteloze bestellerskring" zoo ruim genomen, dat bijna alle telegrammen binnen deze kring voor tien cent te bezorgen vielen. Hertsenberg had over voer maanden, te weten, April, Mei, Juni en Juli in totaal f 7,30 ontvangen. Voorgesteld werd in de Raad hem een toelage van f 10 per jaar te geven. Het bestellen der telegrammen werd met deze doelage er bij, nog zo slecht betaald, dat men er op de duur niemand meer voor kon krijgen. Door enige particulieren te Sluis VI werden gelden aangeboden voor verhoging van het loon van de telegrambesteller, o.a. van Delden, P G Scholtens, *Vredehoef) van der Elst, Gebr. Minke, en S.H. Balkman. Men ziet hier een overheidstaak door particulieren betaald. Op 30 November 1911 wordt de schoenmaker A.Hertsenberg voor het reeds genoemde tarief van f 0,10 voor ieder telegram binnen de kosteloze kring aangesteld, als telegrambesteller. Hij kreeg daarenboven een toelage van de gemeente van f 25 per jaar en van particulieren van f 10 per jaar. In de vergadering van de Raad op 18 November 1919 wordt behandeld een schrijven van de Inspecteur der Posterijen en Telegrafie te Zwolle, waarin wordt medegedeeld, dat met ingang van 1 Januari 1920 tot algehele Rijksezploitatie der hulptelegraaf- en hulptelefoonkantoor zal worden overgegaan, in verband waarmede wordt verzocht het betrekkelijke personeel ontslag uit de Gemeentedienst te verlenen. Met ingang van 1 Januari 1920 zijn toen ontslagen; J.B. Baas, telegrambesteller te Sluis VI. A.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 749 Drent, telefoonhouder te Sluis VI. G.Koops, plaatsvervangend telefoonkantoorhouder te Sluis VI. Mej. R. Schuitert-Katerberg, telefoonhoudster te Balkbrug. J. Schuitert, plaatsvervangend kantoorhouder te Balkbrug. J. Schuitert, telegrambesteller te Balkbrug.

Dire c te ure n van h e t p o stkanto o r te De d e m svaart. In hun schrijven van 21 Mei 1878 dragen Burgemeester en Wethouders van Avereest, de toemalige brievengaarder te Dedemsvaart, Abraham van der Vecht, geboren te Avereest, 23 Februari 1851 bij de Minister voor, als de te benoemden Directeur van het op 1 Juli 1878 geopende Post- en Telegraafkantoor te Dedemsvaart. Omtrent deze voordracht tot benoeming, bericht de Minister op 1 Juni 1878, dat hij nog geen bepaalde toezegging kan doen. Over de benoeming van van der Vecht tot Directeur van het Postkantoor te Dedemsvaart, met ingang van 1 Juli 1878, heb ik geen stukken gevonden. Dit was trouwens ook geen Gemeentezaak. Op 1 Januari 1880 vinden wij genoemde van der Vecht in de bevolkingsregister evenwel ingeschreven staan als bewoner van het Postkantoor, met de aanduiding als Directeur der Posterijen. Wij kunnen dan ook veilig aannemen, dat Abraham van der Vecht op 1 Juli 1878 als eerste Directeur van het Postkantoor te Dedemsvaart is benoemd geworden. Uit een reclame tegen zijn aanslag in de Hoofdelijke Omslag voor het dienstjaar 1894 blijkt, dat de Postdirecteur A. van der vecht, een jaarwedde genoot van f 1698, na aftrek van f 102 wegens verplichte bijdragen aan de Rijkspensioenfondsen. Verder had hij vrij wonen, geschat op f 200, zodat de Heer van der Vecht een voor die jaren behoorlijke jaarwedde had. Abraham van der Vecht is tot aan zijn overlijden op 12 April 1897 directeur van het Postkantoor te Dedemsvaart geweest. Daarna zijn hier geweest als Directeur van het Postkantoor te Dedemsvaart, met vermelding van datum van in- en afschrijving en en uit de gemeente; Wiebe van der Heide, op 1 Juli 1897 uit Groningen, Vertrokken op 2 December 1901 naar Woerden. Abraham van der Baan, op 27 Januari 1902 uit Geldrop, Vertrokken op 16 November 1915 naar des-Gravenhage. Jan Schaapmaan, op 10 Januari 1916 uit Velsen, Vertrokken op 1 April 1919 naar Schoonhoven. Jan Wessels Boer, op 30 October 1919 van Onstwedde, Vertrokken op 14 November 1933 naar Zeist. Anthonie Monjé, op 12 December 1933 van Arnheim, Vertrokken op 13 Juni 1938 naar Hoogeveen. Johannes Zoet, op 17 Augustus 1938 van s-Gravenhage, Vertrokken op 12 Oktober 1949 naar Elburg. Jendrik Kloosterhuis, op 27 Oktober 1949 van Appingedam, Vertrokken op 18 Juli 1952 naar Dokkum. Johannes Marinus de Roon, op 10 December 1952 van Raamsdonk, Tot 26 Maart 1958, de datum van de samenstelling deser gegevens. Na de Heer de Roon is Directeur van het Postkantoor geworden, T.C.van der Veen. Bij het sluiten van dit artikel meen ik nog te moeten vermelden, dat zoals zo veel, ook de "Post" in het verleden ten plattelande en dus ook in deze gemeente zeer promitief was geregeld. In grote lijnen was het Postwezen toen wel al Rijkstaal, zoals de Postkantoren in de steden en het vervoer der post over grote afstanden per postwagen. De post op het land, zo ook in deze gemeente, was aanvankelijk aan het beleid van de Burgemeester overgelaten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 750 Wel moest deze overleg plegen met de Inspecteur der Posterijen en de Heer Gouverneur in de Provincie, maar de eigenlijke regeling moest de Burgemeester verzorgen. Had men aanvankelijk Gemeente-voetboden, later werden dit Rijks-voetboden. Oorspronkelijk had men ook geen kantoren en lokalen van het Rijk ter beschikking voor de Postzaken. Hiervoor moest of door de Gemeente, of door particuliere personen worden gezorgd. Waarmede ik dan aan het einde gekomen ben aan mijn artikel over het Postwezen in het verleden in de gemeente Avereest. Het mag in geen geval op volledigheid aanspraak maken,daarvoor lig deze aangelgenheid te veel buiten de Gemeentelijke bemoeienissen. Dat dit artikeltje over het Postwezen in Avereest in vroeger jaren, de lezers althans enig inzicht mag geven in dit deel overheidszorg ten behoeve van het algemeen, is de wens van de schrijver.

He t m arktw e ze n in Ave re e st in vro e g e r d ag e n. De naam van dit artikel zegt het reeds, "vroeger jaren", dat de lezer zich in de eerste plaats in die broegere jaren, zo om het begin dezer eeuw moet inleven. In het stuk zal men meer de afeer van die tijd terugvonden, dan van de moderne tijd van thans, 1965. Schrijver heeft het artikel opgesteld voor de oorlog 1940/1945, zo omstreeks de twintiger jaren dezer eeuw, zodat het gezien moet worden vanaf dat tijdstip. Als na een barre wintertijd het voorjaar zijn intrede doet en boom en struik zich met het tere groen tooien, als de eerste lentebloemen ons vertellen, dat de tijd, dat het vee de bedompt stallen voor de ruime, frisse weide gaat verwisselen. Voor evenwel het vee de weide ingaat, werd en wordt nog menig koebeestje verhandeld. Zo tegen de dag van "1 Mei" moet er bij velen "geld gemaakt" worden. De een is het nodig voor het opbrengen van de pacht, een ander voor het voldoen van de hypotheekrente en nog weer een ander om gemaakte schulden voor in de wintermaanden gekocht veevoer en andere artikelen te betalen. Dan waren er, vooral in vroeger jaren heel veel boeren en "kleine boertjes", die altijd met hun vee lagen te "sjageren" en te "pangelen", mensen die iedere markt bezochten om wat te verdienen, die naast boer, ook koopman, veehandelaar waren. Bij dergelijke boeren zagen vele koeien de weide waar ze een vorig zomer gegraasd hadden, na de wintermaanden niet terug, ze waren op een of ander markt reeds verhandeld. De laatste Maandag in April ziet en zag men ze dan ook trekken de boerenmensen van Oud-Avereest, den Oosterhuis, de Ommerschans, de Haar, de Westerhuis, van Lutten-Oever en Groot-Oever, van al die gehuchten, die daar gelegen zijn in een wijde kring rondom Balkbrug. Daar in het centrum van de plaats werd en wordt het vee uit de omgeving onder handgeklap verhandeld. Voor vele boeren had en heeft deze "marktgang iets traditioneels", immers hun vader, hun grootvader, ja hun overgrootvader, gingen ook al naar "Balkmarkt". Naar "Balkmarkt" zegt men de laatste jaren, doch niet altijd is deze markt zo genoemd. Ik herinner mij nog zeer goed, dat mijn grootvader, geboren in 1839, die in zijn jeugdjaren woonde in het oude gedeelte der gemeente Avereest, in de buurtschappen Den Huizen en Lutten-Oever, nooit anders sprak als van "KruizingaoÆs mark". (KruizingaÆs markt). De naam "Balkmarkt" zei hem niets. KruizingaÆs markt, dat was de markt, waar hij in zijn jonge jaren heenging. Daar kon hij vertellen, hoe de boeren van Zuidwolde en zelfs van Ruinen na afloop van de markt over de oude zandweg over den Kaat huiswaarts keerden, met als eerste pleisterplaats, de herberg, of althans het huis waar jenever werd verkocht van "Freerik Emmelo" (Frederik de Lnage) bij de "Stienen Piepe" (De stenen brug over de Reest). Daar in de herberg van "Freerik" ging het nog al eens warm toe onder de kooplui en de boeren uit het noorden en menig "messien" is er toen "gewet" (gespelen) op de stenen van de brug. Hoe kwam men aan die naar "KruizingaÆs markt"? Wanneer is die markt het eerst gehouden? Het zijn een paar simpele vragen, die schrijven wil trachten te beantwoorden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 751 Het was in 1835. De nog "jonge" gemeente Avereest bestond in hoofdzaak nog uit het oude, westelijke gedeelte van de tegenwoordige gemeente, uit de buurtschappen Den Kaat, den Oosterhuis, de Sponturfwijk, de Huizen, de Haar, de Weem, de Westerhuis, Lutten-Oever en Groot-Oever.

Markt te Dedemsvaart in vroeger jaren. Op deze foto komt ook nog voor de bokschuit, waarmede de mensen van het Ambt-Ommen naar en van de markt te Dedemsvaart werden vervoerd. De markt werd toen gedeeltelijk voor het Postkantoor gehouden. houders bewoonden de onder hoge eiken schuilgaande boerderijen. FamilieÆs wier namen verbonden waren met de plaats waar zij woonden. Voor het verhandelen van hun vee was de dichtsbijgelegen markt, de markt in Ommen. Hierop waren ze in hoofdzaak aangewezen. Dit in Ommen aan de markt brengen van hun vee was in de eerste plaats zeer tijdrovend, terwijl de weg daarheen veelal in een bijzondere slechte toestand verkeerde. In die dagen was er van verharde wegen nog hoegenaamd geen sprake. Daar kwam nog bij, dat ze voor het veen aan de markt was, tolgeld, weggeld en marktgeld moesten betalen. Dit verdroot de zuinige boerenmensen van de Reest ten zeerste en zij besloten moeite te doen in de eigen gemeente een veemarkt te krijgen. Zo kwam in de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 15 Mei 1835 in behandeling een verzoek van een dertigtal voorname ingezetenen van Avereest, waarin zij mededelen, dat zij als veehouders steeds verplicht zijn hun vee naar vreemde markten te brengen, waardoor ze niet alleen veel tijd verliezen, maar ook in grote onkosten vallen, iets hetgeen hun drukt bij het bezoeken der digtsbijgelegen markten in Ommen; redenen waarom zij vermeend hebben zich tot den Raad te moeten wenden met het verzoek, dat het door hunne tusschen komst moge worden bewerkt, dat er enige veemarkten in de gemeente Avereest, alst het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 752 centrum van verscheidene gemeenten mogen worden gehouden, waartoe zeer geschikte gelegenheid is op het plein bij den Heer Kruizinga. De Raad delibireerde in deizelfde vergadering daarover en besloot, aangezien het verzoek allenzins billijk en gepast was, en in het belang van de ingezetenen alsvoren, het aan de Raad voorkomt, en het bezwaar van deze ingezetenen alzoo van de uitgestrekte veenkolonie aan de Dedemsvaart zeer groot is om hun vee naar de naburige markten te brengen wijl hun zware lasten worden opgelegd, zooals de hooge tollen van Avereest naar Ommen langs een weg die daarenboven dikwijls zeer slecht is, zoo neemt de Raad de vrijheid aan Heeren Edel Groot Achtbaren nederig te verzoeken de noodige autorisatie te verleenen tot het houden van drie jaar- of veemarkten in de gemeente Avereest en wel, op de derde Maandag in Maart, de Laatste Maandag in April en de tweede Maandag in October, alsmede in dat geval verlof te verleenen tot het publiek maken van dezelfde in de Provincie of wel in geval van weigering de gemeente te ontheffen van de hooge Tol- en weggelden van deze gemeente naar Ommen op marktdagen. Hiermede was dan de eerste poging gedaan voor het verkrijgen van een veemarkt in de gemeente Avereest. In de vergadering waarin dit besluit werd genomen waren alle leden present. Hunne namen waren, naast de president (Burgemeester) O.Z.van Sandick, M.J. Kruizinga, G. ten Oever, J.D. Hein, A.T. Westerhuis, R. Huizing en W.J.Westerhuis. Het zijn met uitzondering van de namen van Sandick en Kruizinga allen namen van geslachten, die heden ten dage in de gemeente en de daaraan grenzende buurtschappen voorkomen. De veel voorkomende naam ten Kate, komt er niet bij voor, doch deze eeuwenoude familiestam is er wel bij betrokken. In de vergadering van de Raad van 26 September 1835 is het antwoord op het verzoek om instelling van een jaar- of veemarkt behandeld en kwam alzo ter tafel een Belsuit van H.H. Ged. Sdtaten, d.d. 17 dezer, 1e.afd. 2125/1500, geleidende een dispositie van Z.E. den Koning drie jaar- of veemarkten te Avereest te houden en wel op de derde Maandag in Maart, de laatste Maandag in April en de tweede Maandag in October. Waarop besloten wordt de eerste jaar û of veemarkt alzoo te houden op den 12e. October aanstaande op het plein tegenover het huis van Kruizinga, alsmede dat er geen marktgeld geheven zal worden provisioneel, dat de noodige bekendmakingen gedaan zullen worden van die te houden markt, als te Ommen, Gramsbergen, Hardenberg, den Ham, Wierden, Riesfen, Nieuwleusen, Staphorst, Rouveen, Dedemsvaart, Dalfsen, Hoogeveen, de Wijck, Zuidwolde en Meppel, alsmede tweemaal in de Overijfsche Courant en dat de daartoe noodzakelijke uitgaven door den Heer Burgemeester zullen worden overgebracht om dezelve in buitengewone uitgaaf te brengen op de begrooting over 1835. Zo is dan de eerste jaar- en veemarkt in de gemeente Avereest gehouden bij het huis van den Heer Kruizinga op 12 October 1835. Op de begrooting van 1835 komt een post voor van f 12 voor advertentiën en andere onkosten van de veemarkt. En hiermede zijn dan de vragen, hoe men aan de naam "KruizingaÆs mark" kwam en wanneer de eerste markt is gehouden, beantwoord. Wie was Kruizinga, naar wien de markt in Avereest genoemd werd? Een antwoord, hierop heeft het boek; "Nederland in den goeden ouden tijd", zijnde een dagboek van hunne reis te voet, per trekschuit en per diligence van Jacob van Lennop en zijn vriend Dirk van Hogendorp door de Noord-Nederlandsche provinciën in den jare 1823". Van hun reis na het bezoek aan den Heer van Dedem, verhalen zij, "Van zijne buitenplaats (de Rollecate) wandelden wij twee uren de vaart op en kwamen zoo aan de herberg van Kruizinga, nabij de Ommerschans gelegen. Deze Kruizinga is de rechterhand van de Heer van Dedem hij heeft hem veel geholpen in het aanleggen van de vaart; ook was hij het die voor f 55000 het gansche gebouw der Ommerschans aannam en in orde bracht". Verder beschrijven ze hem; "zeer aangenaam en onderhoudend was zijn gesprek.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 753 Hij is een fraai, vrij gezet man, wiens spreekende oogen en gelaatstrekken eene meer dan gewone kunde, een vlug en schrander oordeel, eene spoedig gevatte slimheid, ja zelfs een ongemeen genie aantoonen. Dit is het beeld, wat tijdgenoten ons hebben gegeven van de assessor der gemeente Avereest, Meine Ielkes Kruizinga, de man van zo heel veel invloed in de eerste jaren van het bestaan der gemeente Avereest. In de naam Kruizingastraat te Balkbrug, wordt zijn naam voor tijdgenoot en nageslocht levend gehouden. In de srchief van de gemeente Avereest lezen wij o.a., dat Meine Ielkes Kruizinga op 10 Januari 1824 als assessor en tevens als Officier van de Burgerlijken staat het huwelijk voltrokken heeft van Abel Roozeboom, oud 23 jaren, daghuurder, zoon van Pouwel Abels Roozeboom en van Jentje Geerlings Krul, en Griettje Mulder, laatste weduwe van Piet Geerts, dochter van Arend Knelis Mulder en van Albertien Hendriks Suggers. (De afstammelingen van deze Roozeboom wonen thans 1965 nog in deze gemeente). Om na deze uitweiding over den persoon Kruizinga op de markten van Avereest terug te komenb, kan schrijver dezes vermelden, dat in de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 16 Februari 1843 behandeld is een aanschrijving van Hoog Edel Groot Achtbaren voornoemd (Ged. Staten) van 19 Januari 1843, 1e. Afd. no. 97/168, houdende kennisgeving dat bij dispositie van Z.E. den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken van den 9e. derzelfde maand, no. 182, 1e. Afd. als daartoe door Z.M. de Koning gekwalificeerd de gemeente van Nieuwleusen wordt gemachtigd om vortaan twee Jaar- en veemarkten te doen houden en wel op den laatsten Dinsdag in de maanden April en September. Hiermede had de naburige gemeente Nieuwleusen zijn veemarkten gekregen. In diezelfde vergadering verwittigd het raadslid W.J. Westerhuis den Raad, dat de zoogenaamde KruizingaÆs Markt te Avereest niet in alle almanakken staat aangeteekend en daar die markt nog al erg aanzienlijk is, zoo wordt besloten de eerst ophanden zijnde jaar- en veemarkt, welke gehouden zal worden den 3 den Maandag in Maart bij kerkspraken van den 26 Februari en 12 Maart eerstkomende den Ingeztetene van Zuidwolde, de Wijk, Hoogeveen, Staphorst, Rouveen, Nieuwleusen, Dalfsen, Ommen, den Ham, Raalte en de Vaart bekend te maken, hebbende de President of zich genomen, den boekhandelaar J.J.Tijl te Zwolle zulks op te geven, zoo voor Avereest, als voor de Vaart, opdat zulks in een volgend jaar in alle almanakken na behooren worde geplaatst. Toen schrijver dezes, nog voor enkele jaren aan de afd. Bevolking van de gemeente Avereest werkzaam was, moest telken jare, de opgave worden verstrekt van de in de gemeente te houden jaar- en weekmarkten met vermelding der datums waarop deze zouden worden gehouden, zulks voor opneming in diverse almanakken. Ook op dit gebied, na meer dan 100 jaar geen verandering. Uit de vorenvermelde besprekingen in de Raad blijkt, dat er niet alleen in "Avereest", maar ook aan de Vaart markten werden gehouden, immers ook deze moesten worden opgegeven aan de uitgevers van de almanakken. Het dorp aan de Vaart, de veenkolonie, had zich dermate ontwikkeld, en uitgebreid, dat ook aldaar behoefte bleek te bestaan aan het hebben van markten. In de vergadering van den Raad der gemeente op 27 Augustus 1839 wordt door de President, Burgemeester Baron van Dedem, naar voren gebragt, dat verscheidene ingezetenen het verlangen te kennen hebben gegeven om een weekmarkt en ook jaarmarkten aan de Dedemsvaart ter verlangen en wordt alzoo gedelibireerd op welke dagen het voordeeligst zoude zijn en dien dag op Dinsdag bepaald. Vervolgens wordt er besloten de authorisatie te vragen tot 4 jaarmarkten en wel de eerste Dinsdag in April, de tweede Dinsdag in Mei, de eerste Dinsdag in October en de laatste Dinsdag in Actober. Aangezien het verzoek der ingezetenen allerbillijkst aan den Raad voorkomt, dewijl zij thans hun vee van Meppel, Hasselt, Zwolle of in Lutterkerkwijk (of Lutterkerkdijk) moeten halen en alzoo veel transportkosten moeten betalen, zoo is het zeer in het belang der ingezetenen, besluiten de authorisatie van de Groot Edel Achtbaren Heeren Gedeputeerde Staten te vragen tot het houden van voornoemde markten en verlof te verleenen tot het publiek maken van dezelve in deze provincie. Het antoowrd op dit verzoek liet al eenigen tijd op zich wachten blijkbaar vergde dit onderzoek om inlichtingen in te winnen de noodige tijdsruimte. Evenwel, in de vergadering van den Raad der gemeente kwam op 28 Januari 1840 het antwoord in behandeling en wordt gelezen een Besluit van H. H. Gedeputeerde Staten, d.d.5 December 1839, 1e. Afd. no. 2535/1636, inhoudende kennisgeving dat in het verzoek van den Raad tot het houden van week- en

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 754 jaarmarkten niet kan worden toegestemd en den Raad uitnoodigende om wanneer hij in zij verlangen tot oprigting van jaar- en weekmarkten blijft volharden, nadere voorstellen te doen. Zoo werd er na eenige delibiratie besloten, H.H. Groot Ed. Achtb. H.H. Gedeputeerde Staten te verzoeken aan ons (?) de authorisatie te verleenen tot het oprigten van een weekmaarkt en wel op Woensdag van iedere week, alsmede verkrijging van vier jaarmarkten, als de eerste Woensdag in April, de derde Woensdag in Mei, de laatste Woensdag in September en de tweede Woensdag in November. Uit het eerst behandelde gedeelte blijkt, dat het verzoek om week- en jaarmarkten te Dedemsvaart te mogen houden op Dinsdag is afgewezen. De reden waarom blijkt nergens uit, maar zal aan de leden van de Raad wel bekend zijn geweest. Men krijgt zo de indruk, dat de Dinsdag als marktdag voor Dedemsvaart niet toegestaan kon worden. Werd in die jaren, de weekmarkt in Ommen, gelijk dit tot heden het geval is, op Dinsdag? Wanneer dit het geval was, en er is alle reden om dit aan te nemen, dan is dat ook zeer zeker de reden geweest, de markten op diezelfde dag aan Avereest te weigeren. De markt te Ommen, de toen reeds eenuwenoude Ommermarkt had in dezen zeer zeker oude rechten, die ze kon laten gelden. Maar al was aanvankelijk op het verzoek om een markt de Dedemsvaart in te stellen een weigerend antwoord ingekomen, in datzelfde antwoord werd feitelijk aangegeven, dat op een verzoek om op een andere dag in de week de markten te houden, een toestemmend antwoord zou worden gegeven. Voor de Dinsdag werd nu de Woensdag als marktdag voor Dedemsvaart aangewezen. En als is de markt te Dedemsvaart, niet meer de veemarkt van vroeger jaren, niet meer de markt waar "vee" wordt aangevoerd en verhandeld, de toen ingeztelde dag in de week, de Woensdag, is altijd nog de "marktdag" te Dedemsvaart gebleven. Aan dit besluit werkten naast de Burgemeester Baron van Dedem, mede, de leden van de Raad, R.Huizing, J.D. Hein, P. Dorgelo, J.Mulder, R. Veeningen en F. Boterman, terwijl niet aanwezig was het lid, W.J. Westerhuis. Uit de namen van de raadsleden ziet men, dat het nieuwe gedeelte der gemeente aan de Vaart, de veenkolonie, nu ook vertegenwoordigd was in tegenstelling tot voor vijf jaren, toen de eerste markt in de gemeente tot stand kwam. Wij zien hierbij de leden P. Dorgelo, J. Mulder, R. Veeningen en F.Boterman, die de veenkolonie Dedemsvaart vertegenwoordigden. Tot heden verzuimde schrijver dezes nog iets te vermelden betreffende de markt bij Kruizinga. Waar was het in het raadsbesluit genoemde plein, gelegen bij het huis van Kruizinga? Het plein waar de eerste jaren en ook lange tijd daarna de markt werd gehouden. Waar stond het van Kruizinga? Het antwoord hierop geeft een schilderij, ingemetseld in één der kamers van hoeve "Welgelegen", aan de Noordkant te Balkbrug, welke schilderij voor enkele jaren terug is overgebracht naar het Gemeentehuis te Dedemsvaart. Dit schilderij, gemaakt door een onbekende schilder, stelt een gedeelte van Balkbrug voor ten tijde van de genoemde "KruizingaÆs markt". Wanneer het schilderij gemaakt is, is niet bekend. Maar wanneer men daarop ziet de jonge boompjes aan de zuidzijde van de vaart, en men heeft de zware eiken gekend die daar uitgegroeid zijn en voor enkele jaren gehakt, dan kan men daaruit wel afleiden, dat dit schilderij heel oud moet zijn en zij hierop een markt zien afgebeeld uit haar eerste beginjaren. Tcoh kan als vaststaand worden aangenomen, dat deze schilderij na 1848 is gemaakt, want de molen die er op voor komt is pas in dat jaar gebouwd. Op dat schilderij ziet men in de eerste plaats de vaart waarin een paar schepen varen, een ten oosten en een ten westen van de brug. Deze brug, officieel Brug no. 7, in de volsmond aanvankelijk de brug by Kruizinga of de KruizingaÆs brug, werd later, nadat onder de brug, dwars door de vaart een balk was aangebracht om de diepgang der doorvarende schepen te regelen, de Balkbrug genoemd. Ten noorden van de vaart bij de brug, ziet men het bij de meesten nog wel bekende huis van de Provincie, wat voor enkele jaren is afgebroken. In dit huis woonden jarenlang de opzichters van de Provincie, de Heren Breukel Snr. en Jnr.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 755 Volgens een oude kaart van de eerste jaren van de Dedemsvaart, woonde er toen de Heer Heere, terwijl schuin tegenover aan de andere kant der vaart de Heer Kruizinga woonde. De genoemde Heer Heere wordt ook vermeld, bij het oplossen van de financiele moeilijkheden, die Baron van Dedem later ondervond bij het voltooien van zij werk, het graven van de Dedemsvaart. Waar thans het gemeenteplantsoen, het gebouw van de Gemmente-Spaarbank en de Boerenleenbank te Balkbrug is, ziet men op het schilderij grasland en tuingrond. Aan de overzijde van de vaart, ziet men voor de brug de weg naar de Ommerschans en verder naar Ommen. Ten oosten van die weg, ziet men in de eerste plaats de woning en winkel van de familie ten Kate, thans een "Sparwinkel" van de Heer Veld. Dit gebouw heeft nog veel van zijn oorspronkelijke bouwvorm behouden. Tussen dit winkelhuis en de Vaart ziet men op de schilderij de smederij van Buddenberg, reeds lang verdwenen. Ten zuiden van het winkelhuis ziet men de daarbij behorende schuur, thans het winkelhuis van Kolthof. Direct over de brug ziet men een weg naar de molen, deze weg is daar thans niet meer. De "mulderswoning" ziet men op de schilderij aan de westkanto van de molen, de tegenwoordige staat aan de zuidkant. Op de schtergrond ziet men de twee boerderijtjes op het z.g.n. "Beltje" thans bewoond door de familieÆs Hees en Oosterhuis. Ten westen van de wge naar de Ommerschans ziet men aan de vaart nog de ouderwetse "strijkpaal", in de jaren van de zeilschepen aangevende de plaats waar de schipper de zeilen moest "strijken" voor de doorvaart van de brugopening. Deze strijkpaal is uiteraard, als niet meer nodig zijnde, verdwenen. Dan ziet men op het schilderij, het plein van Kruizinga, waar de markt werd gehouden en de herberg van Kruizinga, thans het café de Viersprong van de familie Hendriks. Zo vond men daar, Meine Ielkes Kruizinga, geboren te Kiel in Groningen, de smit Gerhardus Lucas Buddenberg, geboren 8 Maart 1798 te Amsterdam en de familie Warner ten Kate van den Kaat te Avereest. Men kan hier uit afleiden, dat of het graven van de Dedemsvaart, of het vestigen van de bedelaarskolonie die Ommerschans, veel vreemden nar deze streken heeft doen gaan.

Naast het genoemde, geeft het schilderij een beeld van de bedrijvigheid, zoals deze zich op een marktdag voordoet. Op het genoemde plein wordt markt gehouden en men ziet er de met linnenkappen overdekt vierwielige wagens staan. Wagens zoals men ze nog een enkele keer in Ommen kan zien. Tegen het huis van Kruizinga ziet men een paar overdekt kraampjes, verder koeien, varkens en schapen, waartussen boeren en kooplui, die met elkaar handel drijvend, hun bod telkens met handslag bekrachtigend. (Ik meen hier volledigheidshalve nog te moeten vermelden, dat ten tijde van deze uitgebeelde markt, de Heer Kruizinga reeds lang overleden was (1837) en de herberg toen werd bewoond door Johannes Frederikus Ap, herbergier, tevens als concierge verbonden aan de bedelaarskolonie "de Ommerschans". Reeds korte tijd na het overlijden van de Heer Kruizinga, was de herberg van de erven Kruizinga aangekocht door de Maatschappij van Weldadigheid en ingedeeld bij de gebouwen van de Ommerschans. De gevolgen van deze overdracht komen verder in dit artikel nog ter sprake).

Behalve datgene wat met de markt in verband staat, het geleiden van vee, enz. heeft de schilder vastgelegd het gewone verkeer van die dagen op de wegen. Op de voorgrond loopt een jager met zijn geweer op de rug (of is dit een veldwachter uit die dagen, aangezien de man een uniform draagt, of kan het mogelijk een der soldaat-bewakers zijn van de Ommerschans), verder een arbeider die met zijn schop op de schouder naar zijn werk gaat. Ook een vrouw loopt er met een emmer aan de hand, mogelijk een die van de markt komt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 756 Op de brug ziet men een man te paard, mogelijk wel een scheepsjaer,die men in die jaren geregeld langs de vaart kon aantreffen. Al met al, is het m.i. een getrouwe weergave van het Balkbrug van voor 100 jaren tijdens de marktdag, of zoals men in die dagen zei; Mit Kruizingao'Æ mark". Om na deze afdwaling op het eigenlijke onderwerp terug te komen. Zo was dan na de vergadering van 28 Januari 1840 het verzoek om te Dedemsvaart een weekmarkt en 4 jaarmarkten te mogen houden voor de tweede keer aan Gedeputeerde Staten verzonden en moest men maar afwachten hoe hierop zou beslist worden. Dit wachten duurde tot 20 Mei 1840, op welke datum de Burgemeester in de vergadering van de Raad ter tafel bracht, een aanschrijving van H.H. Gedeputeerde Staten van den 14 den dezer, 1e. Afd. no. 1037/692, houden Z.M. besluit van den eersten dezer, no.57, waarbij verlof wordt verleend om binnen deze gemeente eene weekmarkt en vier jaarmarkten te houden, als alle Woensdagen de weekmarkt en op den eersten Woensdag in April, de derde Woensdag in Mei, den laatsten Woensdag in September en de tweede Woensdag in November de jaarmarkten en informeerd alverder de vergadering dat den daartoe benoodigden grond zoude te aankoopen zijn van F.Boterman en J. Mulder, waarop besloten is benevens dien grond uit te meten en hieromtrent in de volgende vergadering nader te delibireeren. Men vergaderde in die jaren nog al dikwijls en zo zien wij een week later, op 27 Mei 1840 de Raad weer bijeen en wordt overgegaan tot delibiratie waar de week- en jaarmarkten te plaatsen, daar ook thans de weduwe Steenbergen eenige grond aanbied, waarop Jan Mulder en F. Boterman één halve Rijnlandsche morgen grond gelegen aan de Oostkant van W. Westerhuis (thans winkel Hoogeveen te Dedemsvaart) om niet aanbieden, als voor ter breedte van 30 ellen en 30 á 40 ellen achterwaarts ter breedte van 40 ellen en dan zoverre achteruit dat er een halve Rijnkandsche morgen is. (Een Rijnlandsche morgen, was 0,8516 H.A., dus niet helemaal een H.A. groot). Verder verbinden zij zich uit te laten leggen tot aan de KruizingaÆs wijk de noodige grond en dat de gemeente die grond zoo veel er benoodogd is, altijd tegen billijke taxatie zal kunnen overnemen, zullende echter tevens het Gemeentebestuur verpligt zijn zoo veel mogelijk te zorgen, dat de bedoelde markten ook alleen daar ter plaatse worden gehouden en ze het genot der grond, wanneer er geen markt gehouden wordt ten gebruike verblijven van de schenkers, zullende het Gemeentebestuur overwegend vrije beschikking daarover hebben tot bestraten of dergelijke en zullende tevens de gemeente ten dienste der markt het vrije gebruik van de wijk hebben. (De latere marktwijk, thans gedempt). Het aanbieden van grond voor het marktterrein door de weduwe Steenbergen, het daarna "om niet" beschikbaar stellen van grond door de raadsleden Boterman en Mulder, wijst er wel op, dat men wel inzag dat een markt hun verdere eigendommen in waarde verhoogde, indien die gronden aan of nabij zo'n markt lagen. Ook de bepaling, die de Heren Boterman en Mulder opgenomen wilden hebben na hun schenking, "dat de bedoelde markten ook alleen daar ter plaatse moesten worden gehouden wijst erop, dat zij het bestaan der markt op die plaats belangrijk achtten.

Wij zien uit een en ander, dat het eerste marktplein ongeveer 43 are groot was, waarbij wij moeten bedenken, dat er toen nog geen gedenknaald en geen postkantoor stond. De vergunning tot het houden van de markt was er, de grond waarop de markt zou worden gehouden was verkregen en toch werd nog geen besluit genomen over het houden van de markt. De begrootingsbehandeling voor het dienstjaar 1841, op 6 Maart 1840 geeft hierop het antwoord. Daarop komt n.l. voor een post vermeldende dat in het jaar 1840 tot den aanleg van de nieuwe marktplaats te Dedemsvaart eene som van 140 gulden is gebezigd en de rikkingen en palen begroot worden op f 200, zoo wordt deze post in zijn geheel bij rappel voorgedragen. Het marktterrein moest blijkbaar eerst in orde worden gebracht. In de vergadering van den Raad op 8 Juli 1840 wordt weer gedelibereerd over het houden van week- en jaarmarkten en besloten de eerste weekmarkt te houden op Woensdag 5 Augustus e.k. en de eerste

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 757 veemarkt op den 30 sten September e.k. en de noodige bekendmakingen en anonses er over te laten uitgaan. Verder wordt bepaald dat het Gemeentebestuur telken Woensdga een vaartuig zal zenden op het wind der wijk voor het huis van Veeningen om de boeren uit het Ambt-Ommen hunne waren vrachtloos daarmede naar de markt zullen kunnen brengen. Alzoo is de eerste weekmarkt te Dedemsvaart gehouden op 5 Augustus 1840. Werd alzoo de eerste markt op Woensdag gehouden, thans 125 jaar later wordt nog iedere Woensdag op hetzelfde marktplein te Dedemsvaart markt gehouden. Waar thans de zaak van de Heer Hoogeveen staat, stond het woon- en winkel huis van Willem Westerhuis, geboren te de Wijk, 24 Juni 1786. De andere huizen rondom het marktplein zijn daarna in de loop der tijden verrezen. Het gemeentebestuur van 1840 stelde alles in het werk om het marktbezoek zo aantrekkelijk mogelijk te maken, tegenwoordig zou men zeggen, te stimuleren. Marktgeld werd er niet genomen en voor de mensen, die achteruit woonden en langs slechte veenwegen de markt moeilijk konden bereiken zoals de mensen uit "het Ambt-Ommen", stelde de gemeente een vaartuig beschikbaar om ze met hen waren kosteloos naar de markt te verveoren. Dit vaartuig, aanvankelijk waarschijnlijkmaar een gewone bokschuit noest de mensen halen van het einde van de wijk van Veeningen en na afloop der markt, omstreeks 12 uur des middags, weer terug brengen. Wie was deze Veeningen en waar lag de wijk van Veeningen? Bij het overgaan van het gedeelte van Ambt-Ommen, de veenkolonie Dedemsvaart op 1 Januari 1837 naar de gemeente Avereest, kwam ook in laatstgenoemde gemeente te wonen, Roelof Veeningen, van beroep vervener. Veeningen was in zijn vorige gemeente Ambt-Ommen, raadslid en ook in de nieuwe gemeenteAvereest was hij eerst lid van de raad en later assessor. Het gezin Veeningen woonde destijds in wat men noemde het eerste stenen huis in het Arriërveld. De ouderen van Dedemsvaart kunnen dit kapitale gebouw, staande aan de Dedemsvaart ongeveer tegenover het thans "oude" Ommerkanaal, nog gekend hebben. De wijk van Veeningen was de wijk bij dit huis, lopende vanaf de Langewijk in zuidelijke richting. In de zestiger jaren van de vorige eeuw is van deze wijk het Ommerkanaal gegraven. Hoe ver deze wijk naar de venen van Arriën in liep is thans niet meer na te gaan, in ieder geval werden van daar de bewoners kosteloos naar en van de markt gehaald en gebracht. Het was dus heel goed verklaarbaar, dat de raadsleden in 1840 spraken van de wijk van "Veeningen", hun mederaadslid. Roelof Veeningen, afkomstig van Nijeveen, is op 3 December 1849 te Avereest overleden. "In een huis aan de Dedemsvaart" zegt de akte van overlijden,omdat men in 1849 nog geen huisnummers had. In 1850 werd dit huis genummerd, F 46. Zijn weduwe, Hilligje Eppinge is daar met een groot aantal kinderen blijven wonen. Bij deze kinderen waren enige meisjes, die later gehuwd zijn met mannen, wier namen nu nog zeer veel te Dedemsvaart voorkomen, zodat Roelof Veeningen en Hilligje Eppinge de stamhouders zijn van een groot aantal inwoners van Dedemsvaart. Het vorengenoemde verveor per vaartuig door het latere Ommerkanaal heeft tot in de lengte van jaren bestaan. Veel oudere bewoners van Dedemsvaart hebben dit vervoermiddel nog goed gekend. Wanneer des middags het tijdstip van afvaart van de markt aanbrak, ging de schipper van de schuit het marktplein over, blazende op zijn schippershoorn. Ieder wist dan, dat hij of zij zorgen moest aan boord te gaan. Daarna vertrok de schuit, beladen met mensen, koeien, varkens, geiten en schapen, al naar het uitkwam. Naast zoveel, behoort dit stukje folklore van Dedemsvaart nu al verscheidene jaren tot het verleden. Langs de boorden van het Ommerkanaal, waar eenmaal de vrolijke klanken van de "jagershoorn" van de marktschuit klonken, hoort men thans de claxons van het moderne snelverkeer. Zo had men dan in het oude en in het nieuwe gedeelte van de gemeente een markt. In het oudste deel vanaf 1835, in het nieuwe deel, in de veenkolonie Dedemsvaart, vanaf 1840.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 758 Belangrijke gebeurtenissen, de markten betreffende, deden zich in de eerste jaren niet voor, tot door de Raad in zijn vergadering van 28 November 1849 kennis werd genomen van een ingekomen besluit van H.H. Gedeputeerde Staten, d.d. 1 Nov.j.l. waarbij de ontvangst wordt bericht van het Reglement op de markt, waarop besloten wordt, dat reglement te doen publiceeren en in werking te brengen. Over dit reglement heeft schrijver niets meer kunnen vinden. In de vergadering van den Raad op 18 Maart 1850 kwam dit reglement weer ter sprake. De President geeft te kennen, dat ten gevolge het vastgestelde reglement op de markten en de kermissen in de gemeente moet worden overgegaan tot het benoemen van een marktmeester, welke daarna den vereischten eed in handen van den Kantonrechter moet afleggen. Wordt goedgevonden te benoemen tot marktmeester te Dedemsvaart C.van Egmond, veldwachter der gemeente en tot marktmeester te Oud-Avereest (Balkbrug) J.H. Peters, mede veldwachter, alhier. Vanaf 18 Maart 1850 bestaat dus de functie van marktmeester in deze gemeente. In de eerste jaren tot 1943, waren het in hoofdzaak de Gemeente-Veldwachters, die tevens als marktmeester fungeerden. Daarna wordt deze betrekking vervuld door daarvoor aangestelde ambtenaren. In de vergadering van de Raad op 8 November 1850 komt een kwestie aan de orde betreffende het eigendomsrecht van de grond, waar op de z.g. KruizingaÆs markt werd gehouden. De President brengt naar voren een bij hem ontvangen missive van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid, d.d. 5 dezer, no. 1 houdende verzoek om ten behoeve van de markt, gehouden wordende bij de KruizingaÆs brug niet langer gebruik te maken van een stukje gronds gelegen tusschen het logement van Ap en de Vaart, of wel daarvoor eenige retributie te betalen. De President geeft te kennen, dat in der tijd bewust stukje grond door de toenmalige eigenaar Kruizinga tot het houden van de markt is afgestaan ten einde zoodoende zijn logement en Herberg te bevoordeelen, dat de Maatschappij van Weldadigheid later door aankoop van dezelve tevens in het bezit is gekomen van het logement van Kruizinga, thans Ap, en het alzoo in haar kan worden geacht de markt bij voortduring aldaar wordt gehouden, temeer daar de Maatschappij daardoor niet kan worden geacht in iets te worden bekort. De Raad het gevoelen van den President deelende, wordt deze verzocht die considiratiën ter kennis van de Permanente Commissie te brengen. Het stukje grond, waarop vanaf 1835 de markt werd gehouden was geen eigendom van de gemeente, maar was door de toenmalige eigenaar, de assessor Kruizinga aan de gemeente ter beschikking gesteld tot het houden van de ingestelde markten. Kruizinga zag hierin, en dat zeer terecht, een belang voor zijn herberg. Evenwel slechts twee jaar nadat de markt was ingesteld, was Kruizinga overleden. Zijn weduwe had haar eigendommen verkocht aan de Maatschappij van Weldadigheid, die de omliggende gronden reeds jarenlang in haar bezit had en een en ander indeelde bij de bedelaarskolonie "de Ommerschans". De Raad van Avereest trok zich van hetgeen de Permanente Commissie optredende voor de Maatschappij van Weldadigheid, aanvoerde over haar eigendomsrecht en beloning voor het gebruik van de grond niets aan. Voorlopig werden de markten zonder meer op dezelfde plaats gehouden. Eerst drie jaren later zou daarin verandering komen. Het reeds genoemde reglement op de markten in Avereest, in werking getreden omstreeks 1849/1850 schijnt al spoedig daarna niet te hebben voldaan. Althans in de vergadering van den Raad van 11 April 1851 geeft de President te kennen, dat de ondervinding heeft getoond in het Reglement op de markten in deze gemeente in het tarief der marktgelden eenige wijzigingen dienen te worden gebragt, deelt mede welke wijzigingen zouden behooren te zijn. De Raad het belang dier wijzigingen erkennende besluit het bestaande Reglement op te heffen waarna een naar de opgegeven onregten verbeterd Reglement wordt vastgesteld en bepaald hetzelve ter fine van Approbatie aan H.H. Gedeputeerde Staten in te zenden. Wat deze wijzigingen inhielden wordt niet vermeld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 759 Had de naburige gemeente Nieuwleusen in 1845 reeds zijn jaarmarkten gekregen, de gemeente Zuidwolde kreeg in 1851 toestemming tot het houden van twee jaarmarkten. In de vergadering van den Raad der gemeente Avereest van 25 April 1851 wordt gelezen een Besluit van H.H. Gedeputeerde Staten betreffende de instelling van een voor- en najaarsmarkt te Zuidwolde en wel op de laatste Vrijdag der maand April en de derde Vrijdag der maand October, waaromtrent de Raad besluit aan H.H. Edel Achtbaren te kennen te geven, dat er geen overwegende bezwaren schijnen te bestaan om tegen de instelling dier markten te adviseeren. De Raad had alzoo geen bezwaar tegen het instellen van deze markten en evenmin tegen een in te stellen jaarmarkt te Hoogeveen welke ter sprake kwam in de vergadering op 28 November 1851, waar gelzen wordt een missive van H.H.Gedeputeerde Staten, te kunnen gevende dat in de gemeente Hoogeveen het voornemen bestaat voortaan kaarlijks in de maand April te houden een Veemarkt en verzoekende opgave of daartoe dezerzijdsch ook bezwaren bestaan. Wanneer men de tijd van ruim 100 jaren geleden, toen in alle omliggende gemeente markten werden ingesteld en uitgebreid, vergelijkt met de tijd van thans (1965), nu zo heel veel van de toen ingestelde markten reeds lang zijn opgeheven of een kwijnend bestaan lijden, dan is dat wel een hele verandering. In de vergadering van 17 Januari 1853 kwam de KruizingaÆs markt weer eens ter sprake. Er wordt wederom een missive gelezen van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid te des-Gravenhage van den 14 den Januari 1853, no. 16, in antowwrd op een dezerzijdsch schrijven van den 5e, November 1852, daarbij zich genegen verklarend om een perceel grond bij de Kruizinga'Æ brug, Sectie B. no.615, waarvan de Maatschappij van Weldadigheid het vruchtgebruik heeft tegen een jaarlijksche som van f 3- tot wederopzegging toe aan het Gemeentebestuur van Avereest ten dienste van Veemarkten te verhuren, daartoe een conceptcontract aanbiedende om na accoordbevinding ter teekening in te zenden. De vergadering tegen de overeenkomst geen bezwaren vindende en het concept-huurcontract goedkeurende magtigt Burgemeester en Wethouders het huurcontract overeenkomstig de conceptacte te passeren. De gemeente Avereest had hiermede het stukje grond bij KruizingaÆs brug, waar men bijna twintig jaren zonder enige betaling markt had gehouden in huur verkregen voor een huursom van f 3 per jaar. Men sprak in die tijd officieel nog van KruizingaÆs brug de naam Balkbrug werd nog niet gebruikt. In de vergadering van 23 Juni 1853 werd de Raad gevraagd of deze bezwaren had tegen het instellen van een jaarmarkt in de gemeente de Wijk op den laatsten Woensdag in Juli. De Raad, door het instellen van deze markt op Woensdag geen concurentie vrezende blijkbaar voor de eigen weekmarkt op die dag, had geen bezwaren. De toen ingestelde jaarmarkt in de Wijk, stond later bij de bevolking bekend als de "Sunt Jaopikswiekermarkt". (Sint Jacobs Wijker markt. Sint Jacobus). Voor enige jaren is ook deze markt, zoals zoveel plattelandsmarkten opgeheven. Schrijver dezes meent zich te herinneren, dat in de latere jaren de markten in de Wijk op Dinsdag werden gehouden. Had de Raad van Avereest nog nimmer bezwaren geuit tegen het instellen van markten in omliggende gemeenten, het zou spoedig blijken, dat door de als paddestoelen uit de grond opschietende markten in de omgeving, de markten in eigen gemeente in het gedrang zouden komen en vooral als deze markten voorgesteld werden te houden op Woensdag, de dag van de weekmarkten te Dedemsvaart. Dit bleek het eerst in de vergadering op 18 Juli 1853. In deze vergadering wordt gelezen een besluit van H.H. Gedeputeerde Staten waarbij de consideratie van deze vergadering wordt gevraagd ten aanzien der door het Gemeentebestuur van Gramsbergen gevraagde vergunning tot het instellen van een weekmarkt voor producten van landbouw en veeteelt op elken Woensdag te houden in de buurtschap Aane of in Gramsbergen. Na overweging wordt besloten om diezelfde bezwaren die in een vorige vergadering zijn opgegeven ten aanzien der door het bestuur van Ambt-Hardenberg gevraagde vergunning voor een weekmarkt op dien dag ook ten aanzien der bij bovengenoemde missive gevraagde vergunning aan H.H. Gedeputeerde Staten mede te delen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 760 Zoowel tegen deze in te stellen markt als tegen een in te stellen markt in Ambt-Hardenberg bracht het Gemeentebestuur van Avereest haar bezwaren in naar voren bij H.H. Gedeputeerde Staten. Dat het indienen van deze bezwaren tegen de in te stellen markt te Ambt-Hardenberg geen succes had, bleek reeds in de vergadering van den Raad op 6 Augustus 1853 waar wordt gelezen een besluit van H.H. Gedeputeerde Staten van 28 Juli l.l.waarbij ondanks de bezwaren door de Gemeentebesturen van de Stad-Hardenbergh, Gramsbergen en Avereest ingebragt, aan het Gemeentebestuur te Ambt-Hardenberg wordt toegestaan benevens het houden van vier jaarmarkten op den 3e. Woensdag in Maart, den 1e. Woensdag van Mei, den 4e. Woensdag in Juli en den 3e. Woensdag in October een weekmarkt op iedere Woensdag te houden. Na overweging besluit de vergadering aan H.H. Gedeputeerde Staten van Overijssel mede te deelen, dat van opgemeld besluit is kennisgenomen en de vergadering vertrouwt dat het bestaan der weekmarkt te Ambt-Hardenberg op iedere Woensdag naar aanleiding van hetzelve besluit geen bezwaar zal opleveren wanneer eerlaag de weekmarkt te Dedemsvaart op dienzelfden dag zal worden hervat. Naast Avereest hadden ook de Gemeentebesturen van Stad-Hardenberg en van Gramsbergen hunne bezwaren ingediend en toch kreeg Ambt-Hardenberg zijn jaar- en weekmarkten op Woensdag, de dag van de markt aan de Vaart. Werd de weekmarkt te Dedemsvaart nog wel gehouden? De slotzin in het verslag van de Raadsvergadering van 6 Augustus 1853 geeft daarover te denken. De Raad zegt daar; "wanneer eerlang de weekmarkt alhier op dien zelfden zal worden hervat". Werd er tijdelijk geen markt gehouden? Was er in de zomer geen tijd om ter markt te gaan? Was er in de zomermaanden niets te verhandelen? Het antwoord op deze vragen moet schrijver dezes schuldig blijven. Zijn mening van het tijdelijk niet houden van de weekmarkt grond hij of het feit, dat een naburige gemeente bij het instellen van markten, de Julimaand negeerde en in die maand geen markt wenste te houden. Het schijnt echter wel, dat de Gemeente Gramsbergen haar zin niet heeft gekregen met de gevraagde weekmarkten te "Aane" of te Gramsbergen, een goedgunstige beschikking wordt althans niet vermeld. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 22 Augustus 1853 wordt ter tafel gebragt een missive van H.H. Gedeputeerde Staten van Overijssel, waarbij de consideraties dezer vergadering worden gevraagd ten aanzien van een in te stellen weekmarkt in de gemeente Gramsbergen op elke Donderdag, benevens voer jaarmarkten, te weten op den tweeden Donderdag in April, den derden Donderdag in Mei en de eerste Donderdag in de maanden October en November. Na delibiratie wordt met algemeene stemmen aangenomen aan H.H. Gedeputeerde Staten te berigten, dat tegen instelling van de voorgestelde jaaren weekmarkten bij deze vergadering geen bezwaar bestaat. Nu het maar een andere dag betrof voor het instellen van de markt dan de Woensdag ging de Raad er wel mede accoord. Dat men in deze gemeente aan de voer jaarmarkten te Dedemsvaart niet genoeg meende te hebben, bleek in de vergadering van den Raad op 17 November 1853. De Raad had de instelling van nog drie jaarmarkten gevraagd. In die vergadering kwam ter tafel een besluit van H.H. Gedeputeerde Staten van Overijssel, houdende mededeeling der bezwaren tegen het instellen van nog drie jaarmarkten te Dedemsvaart uitnoodigende om consideratiën van de Raad dienaangaande aan H.H.Gedeputeerde Staten mede te deelen. Na overweging besluit de vergadering omtrent deze bezwaren aan H.H. Gedeputeerde Staten te berichten, dat de gelijktijdige kaarmarkt te Diever op den 1e. Woensdag in Juli door de verre afstand van beide gemeenten geen bezwaar kan zijn en voor beide gemeenten niet het minste nadeel kan veroorzaken, wijl men noch van Diever herwaarts komt, noch van deze gemeente of omstreken te Diever de markt gaat bezoeken. Dat de bedenkingen door den Raad der gemeente Ambt-Hardenberg ingebracgt aan deze vergadering gunstig genoeg voorkomen om de voorgestelde kaarmarkt op 3e. Woensdag in October in te trekken en alzoo verzoekende dat de gevraagde machtiging mag worden verleend, tot het instellen bij de reeds

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 761 bestaande, van een kaarmarkt op den 1e. Woensdag in Juli op den 3e. Woensdag in Augustus, beiden te houden te Dedemsvaart. De Raad gaf de markt op de 3e. Woensdag in Actober, waartegen het Gemeentebestuur van Ambt-Hardenberg protesteerde prijs, maar hield voet bij stuk wat betreft de beide andere aangevraagde jaarmarkten. Ook deze beide markten werden niet toegestaan. De markt op de 1e. Woensdag in Juli, waartegen de gemeente Diever had geprotesteerd werd ook afgewezen. In de vergadering van den Raad op 11 Mei 1854 kreeg men in Avereest authorisatie tot het instellen van nog één jaarmarkt op den 3e. Woensdag in Augustus. Dit is de thans (1965) nog bestaande Augustusmarkt. Nog werden door de Raad herhaaldelijk bezwaren ingediend tegen het instellen van markten, zooals te Dalfsen, 6 October 1854, te Ommen, 3 Augustus 1855, 22 Augustus 1855 te Ommen voor een markt voor boter en voortbrengselen van land- en tuinbouw, 29 Augustus en 29 September 1857 te Stad-Ommen, 8 October 1858 te Zuidwolde en 5 September 1859 te Gramsbergen. Hiermede wil ik eindigen met het vermelden van de in te stellen markten in de omliggende gemeenten en de door de Raad der gemeente Avereest ingediende bezwaren. De bedoeling van schrijver dezes is, met het vermelde van deze gegevens aan te tonen, dat door de voorouders van de tegenwoordige inwoners van Avereest, de raadsleden die in die jaren de belangen van de gemeentenaren moesten behatigen, steeds op hun qui-vive waren om iedere concurrentie en modelijke afbreuk van de eigen markten te weren. In de vergadering van 10 Mei 1855 kwam een eigenaardig verzoek ter sprake, n.l.een adres van W.van Zuiden, J. Edelijn en J.P. Rijkers, verzoekende voorrecht te genieten om bij de jaarmarkten met hunne kramen de voorste en beste plaatsen van het marktplein te beslaan, waarop zij als ingezetenen meenen aanspraak te mogen maken. De Raad besloot aan adressanten te kennen te geven, dat hun verzoek voor geen inwilliging vatbaar is, vermits zulks in strijd zou zijn met de Verordening op de kermissen en jaarmarkten. Waarmede deze mensen aan de markt kwamen is niet bekend. W. van Zuiden en J. Edelijn waren bakker van beroep, J.P. Rijkers was winkelier. In de vergadering van den Raad op 27 Augustus 1858 stellen Burgemeester en Wethouders voor om ter verkrijging van betere controle omtrent de inning der marktgelden dat tot dusverre door de veoldwachters werd verrigt den Gemeente-Ontvanger J.M. Harmans als marktmeester aan te stellen tegen een belooning van f 20 des jaars. Na overweging werd besloten teneinde geen vermoeden van wantrouwen te verwekken, waarvoor trouwens ook geen grond bestaat, de functie van marktmeester door de veldwachters te doen continueeren, doch hen enkel te belasten met de regeling op de markten en het opgeven aan den Gemeente-Ontvanger van de uitgestrektheid of omvang der kramen en tenten, waarna de Gemeente-Ontvanger tegen afgifte van kwitantie volgens model door Burgemeester en Wethouders te geven, zich zal belasten met de ontvangst van het marktgeld. De Raad had dan wel geen wantrouwen ten opzichte van de veldwachters-marktmeesters, maar het innen van de marktgelden lieten ze zoch maar liever door de Gemeente-Ontvanger doen. Het bleek dat men toen nog maar alleen marktgeld verschuldigd was voor kramen en tenten en niet voor vee en andere producten en voortbrengselen van veeteelt en landbouw. Het marktgeld voor vee zou pas later ingesteld worden. Was in de vergadering van 27 Mei 1840 door F. Boterman en J.Mulder een stuk van een halve Rijnlandsche morgen aan de gemeente ten geschenke gegeven om daarop de markt te Dedemsvaart te houden, het bleek in de vergadering van 6 October 1858 dat de gemeente nog geen bewijs van eigendom bezat, waarom Burgemeester en Wethouders werden opgedragen de noodige stappen te doen dit bewijs te verkrijgen. Hieruit blijkt wel, dat men toen zeer gemoedelijk leefde en men niet alles direct "op papier" verlangde. Het was toen nog in de tijd, dat men aan "het woord" genoeg had en zich daaraan hield. Het schijnt dat men vroeger zeer gesteld wasop het begrip, de naam "jaarmarkten".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 762 Zoo wordt besloten in de vergadering op 25 Juni 1860 vergunning te verzoeken, om naast de bestaande jaarmarkten nog vijf daarbij te voegen en te houden als volgt; te weten te Avereest (Balkbrug of Kruizinga) op de 2e. Woensdag in Juni en te Dedemsvaart, op de 1e Woensdag in Maart, de 1e Woensdag in Juli, de 1e. Woensdag in September en de 4e. Woensdag in October. In de vergadering van 16 Augustus 1860 werden de ingebrachte bezwaren besproken. Door het Gemeentebestuur van Diever, Stad- en Ambt-Hardenberg waren bezwaren ingediend. Besloten werd het verzoek te wijzigen en de markten op de 1e. Woensdag in Juli te vragen op de eerste Dinsdag en op de 4e Woensdag in October op de 3e. Woensdag van die maand. Het was in dezen weer de gemeente Diever die bezwaren inbracht, alsook de naburige gemeenten Ambt- en Stad-Hardenberg. In de vergadering van den Raad op 30 Augustus 1860 bleek dat het Gemeentebestuur van Avereest zijn jaarmarkten kreeg toegewezen en wel, op den 2e Woensdag in Juni te "balkbrug", op de 1e. Woensdag in Maart, de 1e. Dinsdag in Juli, de 1e. Woensdag in September en de 3e. Woensdag in October te Dedemsvaart. Sprak men altijd van de markten te Avereest, hiermede bedoelde de KruizingaÆs markten, en van de markten te Dedemsvaart, in de genoemde vergadering sprak men voor het eerst van "balkbrug". Dit balkbrug was nog met een kleine b geschreven; tot een plaats met een hoofdletter B had zich het dorp Balkbrug nog niet opgewerkt. In diezelfde vergadering van 30 Augustus 1860 kwam aan de orde een voorstel van het raadslid B.Plomp om twee jaarmarkten te balkbrug op andere dagen gesteld te krijgen, omdat deze markten gehouden werden op de dagen, dat er ook te Ommen markt wordt gehouden, waardoor beide gemeente schade lijden, alsdus de voorsteller. Hierna was er enige jaren rust met betrekking tot de markten in de gemeente. Eerst in de vergadering van de Raad op 17 September 1866 lokt de Voorzitter een besluit uit tot heffing en invordering van marktgelden. Na het aanbieden van de begrooting van 1867 vraagt de Voorzitter aan den Heer B. Plomp Jnr., of hij thans ook nog wenscht voor te stellen de heffing van een marktgeld voor Rundvee, schapen, enz. waarvan hij vroeger de wenschelijkheid had betoogd. De Heer Plomp zegt dat zijn gevoelen daaromtrent niet is gewijzigd en zet uiteen, waarom hij de heffing van het bewuste marktgeld wenschelijk acht. De toestand van de gemeentefinancien maakte het ook noodig dat deze bron van inkomsten aangeboord werd. Na hierover gehouden discussien worden twee besluiten aangenomen één regelende de heffing en één regelende de invordering van het marktgeld. Het tarief van het marktgeld, ingaande 1 Januari 1867 was als vorlgt; (tussen ( ) heeft het tarief aan van 1947). Voor een overdekte kraam, per strekkende Nederlandsche El f 0,15 (f 0,20 per M). Voor een ongedekte kraam, per strekkende Nederlandsche El f 0,10 (f 0,20 per M). Voor een stal f 0,10 (f 0,10). Voor spelen en tenten per vierkante Nederlandsche El f 0,05 (f 0,30 per M2). Voor een tafel ineens f 0,10 (f 0,15) Voor een kruiwagen ineens

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 763 f 0,10 (f 0,10) Voor uitstallingen op den grond per vierkante El f 0,50 (f 0,15 per M2). Voor elk vat, mand of Pot met boter f 0,05 (f 0,05) Voor elke wagen of kar met Aardappelen, paardeboonen, Rogge of andere oogst ineens f 0,10 (f 0,10) Voor levend vee Voor een paard of veulen f 0,10 (f 0,20) Voor een rund f 0,10 (f 0,25) Voor een varken f 0,02 (f 0,10 zeugen) (f 0,06 loopvarken). Voor een wagen of kar met biggen f 0,10 (f 0,03 per big). Voor een schaap of lam f 0.01 (f 0,04 schaap). (f 0,04 geiten) (f 0,03 lammeren) voor elke mand of embalallage met kippen of ander gevogelte f 0,05 (f 0,02 1/2 per stuk). Van toen af aan moest er dus ook marktgeld worden betaald van de producten van landbouw en veeteelt. Het is wel opvallend, dat de benamingen in het tarief van 1867 zich tot 1947 gehandhaafd, hoewel er twee rubrieken bij zijn, die hun tijd verre hadden overleefd, n.l. de vaten,manden of potten met boter en de wagens of karren met aardappelen,paardeboonen, rogge en andere oogst. Schrijver dezes, die vanaf 1918 marktmeester in deze gemeente is geweest,heeft nimmer iets van deze producten van veeteelt en landbouw aan de markt gezien. Het waren nog herinneringen aan de "goede, oude tijd". In de vergadering van den Raad op 26 October 1866 werd naast de gewone begrooting ook een begrooting voor 1867 van de markten vastgesteld. Deze eerste marktbegrooting luidde als volgt; Inkomsten. Voor kramen, tenten, stallen, enz f 100. Voor vee, naar de daarvan gehouden statistiek f 200. ------Totaal f 300. Uitgaven. De aanleg, onderhoud enz.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 764 (omheining, plantsoen) van het marktplein te Dedemsvaart heeft gekost de som van f 700,waarvan 5 % is f 35,00. Jaarlijksch onderhoud f 180,00 Huur van het marktplein te Balkbrug f 3,00. Onderhoud f 30,00 Kosten van invordering f 60,00. ------Totaal f 308,00. Hieruit blijkt, dat voor de invordering van het marktgeld f 60 per jaar uitgetrokken werd. Destijds werd een bedrag van f 20 genoemd voor de Gemeente-Ontvanger, zodat er voor ieder der veldwachters-marktmeester f 20 perjaar overbleef. Zeer zeker in onze ogen geen groot bedrag. In 1918 werd schrijver dezes aangesteld als Gemeente-veldwachter in deze gemeente en tevens als marktmeester, voor laatstgenoemde betrekking op een jaarwedde van f 50-. Het schijnt, dat het marktmeesterschap in de zestoger jaren van de vorige eeuw niet erg "boterde". Was er in de vergadering van 27 Augustus 1858 zoal geen sprake van kwade trouw ten opzichte van de veldwachters, waarom de Gemeente-Ontvanger met de invordering van het marktgeld werd belast, een blijk van vertrouwen in de genoemde functionarissen was het toch ook niet. Hebben deze marktmeesters bedankt of zijn ze door de Raad uit hunne functie ontheven? Op het een of ander wijst het besprokene in de Raad op 20 Februari 1867, dus nog maar enkele weken na het instellen van de nieuwe verordening op het marktgeld. In deze vergadering kwam een verzoek ter sprake van Hubrecht Segers, die vraagt om tot marktmeester benoemd te worden. Besloten werd om wegens het sluiten der veemarkten vooralsnog geen marktmeester aan te stellen, doch dat bij een eventuele benoeming op zijn verzoek zal worden gelet. Hubrecht Segers, geboren te Zwolle, 10 Maart 1822, was tolgaarder en buitengewoon veldwachter te Avereest. Hij woonde in het huis, genummerd I. 55. Dit nummer was in die dagen ergens aan de Benedenvaart te Balkbrug. De ouderen van Balkbrug en Sluis Vier, zullen nog het voormalige tolhuis hebben gekend, even beneden de genoemde Sluis, indertijd nog bewoond door Stoppelenberg. Waarom werden de veemarkten toen gesloten, zoals wordt gezegd? Schrijver dezes heeft de reden hiervoor niet kunnen vinden. Mogelijk was dit wel een maatregel, wegens het heersen van een besmettelijke veeziekte. Ook schijnt het sluiten van de veemarkten zeer tijdelijk te zijn geweest, want in de vergadering van 7 September 1868 wordt besloten aan H. Segers voor het innen van marktgelden f 30 te betalen. Ook de Heer Segers schijnt als marktmeester niet in den smaak te zijn gevallen, want in de vergadering van den Raad op 12 October 1868 wordt op voorstel van den Voorzitter besloten het heffen van marktgelden voor één jaar publiek te verpachten, zooals dit ook in andere gemeenten plaats vindt, waardoor men van de lastige invordering der gelden door Gemeente-ambtenaren zoude ontslagen zijn. Tegen dit voorstel waren geen bezwaren. Vanaf dien tijd zien wij telken najaar door den Raad een besluit nemen het marktgeld voor één jaar te verpachten, terwijl in een volgende vergadering meestal één week later, de uitslag van deze verpachtingen wordt behandeld. Voor het jaar 1869, het eerste jaar der verpachting bedraagt het hoogste bod f 300, voor welk bedrag het wordt gegund.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 765 De naam van deze pachter wordt niet genoemd. Voor 1870 vinden wij deze verpachting iets ruimer omschreven. Ingeschreven werd door H.Klein voor f 260, J.Katerberg f 290, L. Kleinmeijer f 300, J. Wessels f 300, A. Berends f 300 en H. van der Hulst f 311. Vervolgens werd het "opgehangen" waarna hoogste bieder was Jannes Wessels voor f 356, waarvoor het aan dezen werd gegund. De Raad deed in die dagen wel alle moeite de pachtsom zo hoog mogelijk te maken. Na de inschrijving, werd het "perceel" opgehangen, evenals bij een verkoop van vastgoed, en daarna "afgemijnd" of bij opbod verkocht. De eerst bekende pachter was alzo, Jannes Wessels, geboren te Assen, 15 Juli 1839,van beroep timmerman, inwonende stiefzoon van de veldwachter Hendrik Tinholt, wonende wijk C no. 121, in de jaren Langewijk-Oost. In 1870 dacht de Raad zeker nog een hoger bedrag te junnen bedingen voor het marktgeld, door voor 1871 het in twee percelen te verpachten,n.l.voor de markt te Dedemsvaart en voor die te Balkbrug. (Balkbrug, toen reeds met een hoofdletter B geschreven). Pachter van de beide percelen, no. 1 te Dedemsvaart en no. 2 te Balkbrug werd wederom Jannes Wessels, no. 1 voor f 277 en no 2 voor f 132, totaal f 409. Een eigenaardig verzoek kwam in de vergadering van 31 Juli 1871 ter sprake. H. Strijker en andere ingezetenen verzoeken den Raad om tengevolge van de heerschende pokken op de eerstvolgende markten geen vreemde kramen of spellen toe te laten. Besloten werd dit verzoek af te wijzen, omdat de epidemie van pokken zoowel in deze als in omliggende gemeente nagenoeg geweken is en er alzoo geene genoegzame termen aanwezig zijn tot benadeeling der hier gehouden wordende marktdagen. Ik zou hier bij willen opmerken, of dit verzoek werd gedaan om de pokken, dan wel de concurrentie te weren. Voor 1872 werden de markten als volgt verpacht; Dedemsvaart, L.Kleinmeijer voor f 280, Balkbrug J. Wessels voor f 120, totaal f 400. In de vergadering van 18 April 1873 werd besloten de instelling van drie nieuwe markten te Dedemsvaart en een nieuwe markt te Balkbrug te vragen, omdat zulks "in het belang van de handel en landbouw wenschelijk was". Besloten werd de volgende markten te vrangen aan Gedeputeerde Staten; Dedemsvaart, 3e. Woensdag in Januari, 3e. Woensdag in June en de 2e.Woensdag in Dedemsvaart; Balkbrug, de 3e. Woensdag in December. Het antwoord van Ged. Staten heeft schrijver niet gevonden. De verpachting van het marktgeld voor 1875 bracht de zom op van f 385. Voor het marktgeld te Dedemsvaart werd pachter J. Vogelzang voor f 300, voor Balkbrug, R. van der Hulst voor f 85. De opbrengst van het marktgeld ging in dalende lijn en wanneer men deze opbrengst als graadmeter van de aanvoer kan beschouwen, blijkt dat de markt niet groeide en bloeide tot in lengte van dagen. Wanneer men het tegenwoordige marktplein te Dedemsvaart ziet, geheel bestraat, met trottoirs langs de kanten, dan kan men zich van datzelfde marktplein zoals het er in 1875 en vorige jaren uitzag, moeilijk een goedevoorstelling maken. Toen nog geen bestrating en bijna geen bebouwing rondom het plein. Het was niets anders dan een open stuk grond, zoals het na de afgraving van het veen was blijven liggen. Het was wel een weinig aangelegd, maar flink opgehoogd met zand was het niet. In natte tijden zal het meer een modderpoel, dan een marktplein hebben geleken. In die tijd stelden de mensen evenwel nog niet sulke hoge eisen aan wegen en dergelijke openbare plaatsen, men was in dit land van veen, wijken, water en modder niet verwend. Het was in de vergadering van den Raad op 1 Maart 1876, dat de bestrating van het marktplein te Dedemsvaart voor het eerst ter sprake komt. Een besluit werd niet genomen en het onderwerp werd aangehouden tot een volgende vergadering en den leden werd in overweging gegeven de toestand ter plaatse eerst eens op te nemen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 766 In de vergadering van den Raad op10 October 1876 kwam een onderwerp in bespreking, dat in vele opzichten te denken geeft, n.l. de aankoop van de Westelijke helft van et terrein waarop te Dedemsvaart de markt gehouden werd. Aan den Raad wordt mededeeling gedaan dat, zulks naar aanleiding van een genomen besluit in een vorige geheime vergadering, door wethouder van der Elst voor de gemeente in publieke verkoop is aangekocht de westelijke helft van het Marktplein te Dedemsvaart voor de zom van f 405 met onkosten van f 79,32, totaal f 484,32. De grootte van het aangekochte was 20 Are en 80 centi-are. De Raad besluit deze kosten mede te bestrijden uit de opbrengst van de verkoop van de oude school te den Oosterhuis (Sponturfwijk) á f 382,40. In verband met het vorenstaande zou schrijver enkele vragen willen stellen. Was het terrein waarop de markt gehouden in 1840 niet aan de gemeente ten geschenke gegeven, door de raadsleden F.Boterman en J.Mulder? Was in de vergadering op 6 October 1858 niet aan Burgemeester en Wethouders opgedragen stappen te doen om een bewijs van eigendom te krijgen? Was dot laatste toen mislukt? Moest de gemeente thans een eenmaal aan haar om niet gegeven stuk grond door koop in haar bezit krijgen? Werd thans door de erven en nakomelingen van het genoemde raadslid Jan Mulder de grond verkocht? De bedoelde verkoop had plaats ten overstaan van notaris Meesters ten verzoeke van Wolter Mulder, geboren 14 Juni 1831 te Ambt-Ommen, (mogelijk wel in het gedeelte, dat later bij Avereest is gevoegd) logementhoder, wonende in het perceel, waarin thans (1965) de zaak van de Heer Hoogeveen aan de markt te Dedemsvaart is gevestigd. Op 26 October van datzlefde jaar, 1876 is Wolter Mulder vertrokken naar de Wijk. In de jeugdjaren van schrijver, woonde midden in de kom van het dorp de Wijk, Theele Mulder. Dit was zeer waarschijnlijk de zoon Theele, die met genoemde Wolter Mulder in 1876 van Dedemsvaart naar de Wijk is vertrokken. Dat de gemeente Avereest het stuk grond nodig, beslist nodig had, blijkt wel uit de prijs welke er voor werd besteed. Een bedrag van f 405 voor ruim 20 Are is ruim f 2000 per H.A. een voor die dagen m.i. abnormaal hoge prijs. In de vergadering van 29 December 1876 kwam de verpachting van het marktgeld eens weer ter sprake. Het bleek dat voor Dedemsvaart had ingeschreven, Hendrik Jan Gorthuis voor de som van f 287 en voor het marktgeld te Balkbrug, Remmelt van der Hulst voor f 84. Tevens kwam in die vergadering weer eens ter sprake om het getal markten te Dedemsvaart te vermeerderen. Daar er geen bepaald voorstel werd gedaan, werd deze kwestie aangehouden. De genoemde pachtsommen waren beloofd voor het jaar 1877. Het bleek in de vergadering van 27 December 1877 dat de pachtsom voor Dedemsvaart te hoog was, althans de pachter Gorthuis vraagt den Raad vermindering der pacht, wegens een door hem geleden nadeel tenvolge van de slechte toestand waarin het Marktplein door het bouwen van het Post- en Telegraafkantoor verkeerde. Op dit verzoek werd afwijzend beschikt, aangezien aan hem voor het pachten hierop gewezen door den Burgemeester. In de vergadering van den Raad op15 Januari 1878 kwam aan de orde de ophooging van het Marktplein met zand, mede in verband met de toekomstige bestrating. Wordt besloten dat de raadsleden de toestand ter plaatse eerst eens zullen opnemen. Over de posterijen in het verleden in deze gemeente heb ik een apart artikel geschreven, maar toch wil ik hier terloops vermelden, dat het Postkantoor voor op het marktplein te Dedemsvaart, in 1877 is gebouwd. In de vergadering van 28 Februari 1878 brengt de Burgemeester verslag uit van een particuliere audientie welke hij gehad heeft bij den Minister van Justitie over de huur van het Martplein te Balkbrug. De Minister vraagt een huur van f 60 per jaar, een bedrag dat de Raad veel te hoog is. De Minister was niet genegen tot een mindere huurprijs over te gaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 767 Een aanbod van den Raad zou evenwel door hem worden afgewacht De Raad stelt voor een huurprijs van f 20 per jaar te beloven. De bedelaarskolonie "de Ommerschans" met alle gronden, waarbij ook de gronden om en bij de Balkbrug, waren in 1859 uit handen van de Maatschappij van Weldadigheid overgegaan naar het Rijk, vandaar deze onderhandelingen met de Minister van Justitie. In de vergadering van 3 September 1878 wordt door den Raad besloten de boomen aan de Oostzijde van de markt te Dedemsvaart te rooien. De pachter van het marktgeld, Gorthuis, vraagt in de vergadering op 19 September 1878 nog eens weer vermindering van de pacht over 1877. Ook deze keer zonder succes. De verharding van het Marktplein te Dedemsvaart is niet bijzonder vlot verloopen.Dit punt kwam in spreking in de vergaderingen op 14 November 1878, 23 December 1878 en op 27 Januari 1879. Er werd toen besloten bestek, teekening en begrooting te vragen van den architect J.L. van Essen te Zwolle. Deze begrooting kwam ter tafel in de vergadering van 24 Februari 1879. Het algemeen gevoelen van den Raad was, dat deze begrooting veel te hoog was en er wordt besloten om de stukken om bericht en raad in handen te stellen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Avereest. (Deze Kamer van Koophandel en fabrieken zou men m.i. vergelijken kunnen met de tegenwoordige Middenstandsverenigingen). Tevens wordt in diezelfde vergadering door den Voorzitter een Commissie benoemd voor den aankoop van steenen voor het Marktplein, in welke Commissie werden benoemd de raadsleden, B. Berends Jnr., P. van Heeringen en E Zwiers. Eindelijk, in deze zeven vergadering waar dit punt behandeld werd, kwam in de vergadering van 8 Maart 1879 de beslissing over de bestrating van het Marktplein te Dedemsvaart. Ter tafel werd gebracht en voorgelezen een missive van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Avereest, d.d.3 Maart 1879, waarbij teruggezonden worden de stukken betreffende het Martkplein met overlegging van een gewijzigde begrooting van kosten. Door het raadslid W. Weide Azn. wordt eveneens een gewijzigde begrooting ter tafel gebracht. Na gehouden delibiratien wordt met algemeene stemmen besloten de verbetering van het Marktplein overeenkomstig deze gewijzigde stukken te doen uitvoeren, zullende de materialen door de gemeente worden geleverd. Hiermede was de verharding van het marktplein te Dedemsvaart een vaststaand feit geworden. De inwoners van Dedemsvaart, die heden ten dage dit verharde marktplein zonder enig nadenken bewandelen, breng ik hiermede in herinnering ook eens terug te denken aan de zorg en de beslommeringen die de vroede vaderen dezer gemeente en de bestuursleden van de Kamer van Koophandel en Fabrieken in Avereest in de zeventiger jaren van de vorige eeuw gehad hebben eer het zover was,dat deze bestrating er lag. In de vergadering van 30 Juni 1879 betoogd de Voorzitter de wenschelijkheid om de palen op het Marktplein te Dedemsvaart te voorzien van gegoten ijzeren dekstukken. Hij acht het echter verkieslijk dit punt in geheime vergadering te behandelen en verzoekt het aanwezige publiek de zaal te verlaten. Twee dingen doen hierbij enigszins vreemd aan. Ten eerste het onbelangrijke van het onderwerp, dat toch in geheime zitting behandeld moest worden en ten tweede, dat er in die jaren reeds publiek bij de raadszitting in de zaal aanwezig was. Zo iets komt naar mijn mening tegenwoordig, met uitzondering van de pers, alleen in bijzondere gevallen voor. In de vergadering van 20 Juli 1880 brengt de Voorzitter in herinnering dat nog nimmer is afgedaan het verzoek aan J. Aarsen en D. van het Oever om verplaatsing van de markten te Balkbrug. Besloten werd om dit verzoek af te wijzen. Tevens wordt een commissie benoemd die zich onledig zal houden met het zoeken van middelen tot verbetering van het marktplein te Balkbrug. Tot leden werden aangewezen, de Heeren A. de Koning, E.G. ten Kate en W. Weide Azn.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 768 Het genoemde verzoek zal wel niet zijn voortgekomen uit de zorg van de verzoekers voor een goed marktplein, doch uit de zorg voor hunne zaken. Immers het marktplein lag aan de zuidzijde van de vaart, terwijl zij als herbergiers hunne zaken aan de Noordkant van de vaart hadden en ze dus minder profijt van de markthandel hadden. De gemeente had in die dagen (1881) een geheel ander aanzien dan thans. En hoewel dit slechts zijdelings met de markten heeft te maken meen ik deze omschrijving hier toch te moeten tussenvoegen. De oppervalkte werd toen aangegeven als 7363 H.A. (thans 7433 H.A.). Van deze 7363 H.A. was 2904 H.A.woeste grond, heide- veen- en dalgrond, bouwland 1923 H.A., weidelanden (land dat steeds beweid en nimmer gehooid wordt) 1122 H.A. hooilanden (ik denk hier aan de lage landen langs de Reest, welke vroeger alléén maar gehooid en nimmer beweid werden) 400 H.A. en bosschen 537 H.A. De rest was water, wegen, enz. Ingevoerd werd in dat jaar 2500 Stére (M3) stratendrek of compost, 300 Stére stalmest en 25 Stére kunstmest of guano (gedroogde zeevogelmest). De stratendrek kostte f 3,50 de stalmest f 2,50 per Stére. In de gemeente waren 5 schoffelploegen voor rijenteelt, 1 zegge en schrijve, 1 grasmaaimachine, 3 hooischudders en 3 paardenhooiharken. De gemiddelde prijs van bouwland was f 800, van weideland f 1000 per H.A. Aan de markt werden in dat jaar aangevoerd,2482 ossen, koeien, pinken en hokkelingen, prijs f 45 tot f 132, bokken en geiten 439, prijzen f 2 tot f 11, schapen 792, prijzen f 3 tot f 21, heideschapen 1806, prijzen f 3 tot f 10. Jaarlijke werden gehouden 24 markten voor paarden en vee. In die jaren verbouwde men nog zeel veel boekweit in de gemeente, een gewas dat men er thans niet meer vindt. In 1881 verbouwde men nog 275 H.A., met zandboekweit en 102 H.A.met veenboekweit. De gemiddelde opbrengst was gemiddeld, zandboekweit 15 H.L. per H.A. en veenboekweit 5 H.L. per H.A. Aardappelen gemiddeld per H.A. 225 H.L. Het aantal paarden, alles inbegrepen was 2965 stuks, schapen op 30 November, 1500 stuks, pluimvee gehouden voor eigen gebruik, aantaal hienders 7013. De prijs der hoenders was f 1 per stuk. Ondanks het feit, dat ze al een paar keer waren afgewezen bij hun verzoeken om vrijstelling van marktgeld of om een bijzondere, bevoorrechte plaats op de markt, werd door de ingezetenen, die de markt met een kraam bezochten, dit verzoek telkens herhaald. In de vergadering van 2 Januari 1883 kwam weer zo'n verzoek om vrijstelling van de betaling van de marktgelden voor het met hun waren uitstallen op de verschillende jaarmarkten in de gemeente ter sprake. Dit keer was het een verzoek van J.P. Rijkers en anderen, winkeliers en bakkers te Dedemsvaart. Als reden gaven zij op, "om te kunnen concureeren". Het verzoek werd na hierover gehouden delibiratiën met 8 tegen twee stemmen afgewezen. Bij dergelijke verzoeken lezen wij dat er ook telkens bakkers bij betrokken waren. Blijkbaar stonden in die jaren, plaatselijke bakkers met hun bakkerswaren aan de markt. Dit komt in de laatste jaren nimmer meer voor. Een enkele keer, met een jaarmarkt komt er nog wel eens een kraam met bakkersartikelen van elders. Ook uit de boezem der bevolking kwam een verzoek tot het instellen van nieuwe veemarkten. In de vergadering van 8 Januari 1885 komt een verzoek ter sprake van A. Linde Lzn. (veekoopman) en consorten om op den 4e. Woensdag in Juli en den laatsten Woensdag in October op het Marktplein te Dedemsvaart, nieuwe veemarkten in te stellen. Nadat door den Voorzitter is opgemerkt dat op den eerstvoorgestelden dag, markt wordt gehouden aan het Jachthuis (Lutten) onder de gemeente Ambt-Hardenberg en op den tweeden voorgestelden dag te Stad-Hardenberg, wordt met algemeene stemmen besloten het verzoek te wijzen van de hand. Dat de aanvoer aan de markten in die dagen omhoog ging komt tot uiting in de beloofde pachtsommen voor het marktgeld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 769 In de vergadering van 31 December 1886 wordt het marktgeld verpacht aan Th. Padberg voor Dedemsvaart, f 400, voor Balkbrug f 33, totaal f 433. Dit is een hoger bedrag dan in de jaren na 1870. Dat ook de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Avereest een open oog had voor de plaatselijke markten bleek uit een verzoek van dit lichaam, hetwelk behandeld werd in de raadsvergadering van 27 Mei 1887, waarin verzocht werd dat den Raad besluite om de weekmarkt open te stellen voor den aanvoer van vee. Met algemeene stemmen nam de Raad het volgende besluit; "Gelezen een schrijven van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Avereest d.d. 23 Mei l.l.no. 72, daarbij verzoekende dat de Raad in het belang der wederopkomst eener weekmarkt in deze gemeente besluiten de weekmarkt open te stellen voor den aanvoer van vee". Overwegende dat het verbeterde communicatiemiddel langs de Dedemsvaart door de Stoomtram werkelijk gegronde hoop geeft op meer uitgebreid handelsverkeer, waartoe de te houden markten ongetwijfeld ook veel kunnen bijdragen. Verder werd besloten alle vroeger ingestelde jaar- en gewone markten in te trekken. a. In te stellen een gewone weekmarkt, elken Woensdag, behalve op den laatsten Woensdag in April en den 3e. Woensdag in September, zullen de alsdan de weekmarkt gehouden worden op den daaraan voorafgaanden Maandag, hetgeen eveneens zal plaats hebben, indien op eene weekmarkt op Woensdag een godsdienstige feestdag mocht invallen, te houden op het marktplein te Dedemsvaart, waarop paarden, rund- en ander vee, granen, boter en voorts allerlei handelsartikelen mogen worden aangevoerd. b. De navolgende jaarmarkten te houden op het amrktplein te Balkbrug, de 3e. Maandag in Maart, de laatste Woensdag in April, de 3e. Maandag in Mei en de 2e. Maandag in Juni, de laatste Maandag in Juli, de Laatste Maandag in Augustus, de 3e. Woensdag in September, de 2e. Maandag in October en de 3e. Maandag in December. Hieruit blijkt dat alleen de z.g.n. jaarmarkten "veemarkten" waren en dat op de wekelijksche markt geen vee aangevoerd mocht worden. Met uitzondering van de laatste jaren, hebben de ouderen van Dedemsvaart, de weekmarkten niet anders gekend als meteen ook veemarkt, al was de aanvoer dan meestal zeer gering. Op 29 Juli 1887 kwam de goedkeuring van Gedeputeerde Staten op de aangevraagde markten. De aangevraagde jaarmarkt te Balkbrug, op de 2e. Maandag in Juni verkreeg die goedkeuring niet, omdat in de gemeente den Ham op dienzelfden dag een jaarmarkt werd gehouden. Vanaf 29 Juli 1887 dateert dus de (thans weer vervallen) week-veenmarkt te Dedemsvaart. Over 1888 was pachter van het marktgeld te Dedemsvaart, Th. Padberg, te Balkbrug, G.Klein. Over 1889 te Dedemsvaart, Th. Padberg voor f 430 en voor Balkbrug, dezelfde voor f 20, terwijl genoemde Padberg de beide markten in 1890 pachte voor f 430. In de vergadering van 19 November 1891 werd aan den Raad medegedeeld, dat onderhandsche aankoop van het stukje grond te Balkbrug, gebruikt voor Martkplein niet geaccepteerd werd, docht dat de gemeente later de mogelijkheid kreeg om het aan te kopen in publieke veiling. Ter verduidelijking vermeld ik nog, dat de huur van het bedoelde stukje grond door het Rijk aan de gemeente was opgezegd, waarna Burgemeester en Wethouders met dan Minister van Justitie in onderhandeling waren getreden om het onderhands aan te kopen. Dit was dus niet gelukt. Kwam in de vergadering van 10 October 1876 in bespreking de aankoop van de westelijke helft van het Marktplein te Dedemsvaart, reeds eerder door schrijver vermeld, in de vergadering van 3 Maart 1892 kwam in behandeling de aankoop van de Oostelijke helft. Er wordt besloten bij de publieke veiling der onroerende goederen van den Heer W.Weide Azn. en Cons. voor rekening der gemeente daarvan aan te kopen de Oostelijke helft van het Marktplein te Dedemsvaart en een stukje grond voor den bouw van een brugwachterswoning voor de bediening der draaibrug de Kalkwijk. (Thans Julianastraat). Het raadslid B. Berends wordt belast met de aankoop.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 770 Het blijkt nu, dat de gemeente ook de andere helft van het op 27 Mei 1840 door Frederik Boterman en Jan Mulder om niet gegeven stuk grond voor het marktterrein moest kopen. Het had er alle schijn van dat het eenmaal gegeven woord door de oud-raadsleden Boterman en Mulder door hun nakomelingen werd gebroken. Wie waren in dit geval de verkopers? Wolter Weide en consorten zegt het raadsverslag. Deze Wolter Weide Azn. geboren 14 Februari 1840 te Avereest was jarenlang raadslid der gemeente Avereest. Hij woonde destijds in het huis genummerd wijk E no. 3, later Wijk F no. 3, het huis thans (1965) bewoond door de familie Tibben aan de Langewijk, tegenover de Zuidwolderstraat. Wolter Weide was gehuwd met Johanna Boterman, geboren te Avereest, 17 November 1839, de jongste dochter van Frederik Boterman en Aaltje Derks. Deze Wolter Weide was dus een schoonzoon van de schenker van het Marktplein Frederik Boterman. Wolter Weide heeft op 17 Augustus 1894 deze gemeente verlaten en is toen gaan wonen in de gemeente Ambt-Ommen. In de vergadering van den Raad op 4 April 1892 deelt het raadslid B.Berends Jnr. mede, dat hij voor de gemeente aan het genoemde perceel "marktterrein" staat voor f 350. Het lid van de Raad A.Weide, zoon van W. Weide Azn., medeverkoper, verklaart, dat het voor dat bedrag niet zal worden gegund. Na bespreking in de Raad wordt hem door de Burgemeester een bod gedaan van f 500 vrij geld. Weide zal dit met de andere belanghebbende bespreken. Wanneer men deze kwestie vanaf het begin bekijkt, eerst om niet weggeven en dan later een "koekhandeltje" in de raadsvergadering, krijgt men hierop wel een eigenaardige indruk. Op 9 Mei 1894 komt aan de orde het aankopen van een perceel grond te Balkbrug voor het bouwen van een school, van de Heer E. Broekhuizen voor f 400. Over dit voorstel staken de stemmen. Naar aanleiding hiervan wordt de wenschelijkheid betoogd om voor dit doel, het bouwen van een school, grond aan te kopen van de Staat en wel het langs de grintweg liggende terrein, thans bij de gemeente van het Rijk in huur, dienende tot Marktplein en het daaraangrenzende terrein, thans beplant met waardeloos dennenhout. De voorzitter wordt gemachtigd dit te bespreken met den Minister van Justitie. Het stukje grond waarvan indertijd de huur was opgezegd door het Rijk was dus nog wel bij de gemeente in huur. Van de aankoop in publieke veiling zoals toen gesuggereerd werd, was niets gekomen. Van de beplanting met waardeloos dennenhout, kunnen de oudere inwoners van Balkbrug nog mede spreken.Op het schoolplein bij de voormalige openbare lagere schoolaldaar, hebben nog lang enkele dennen gestaan. Velen zullen in hun kinderjaren onder dit "waardeloos deenenhout" gespeeld hebben. Ditmaal had de Voorzitter succes bij de Minister, want op 26 Juni 1894 werd in de vergadering een missive voorgelezen van Z.E.den Minister van Justitie houdende inwilliging van het verzoek, dat aan de gemeente onderhands moge verkocht worden de twee langs den Zuideljken grintweg van de Dedemsvaart gelegen stukjes grond bij de Balkbrug, zulks na goedkeuring van H.M.de Koninging-Weduwe-Regentes, voor een koopsom van f 282, onder binding van de huur van het perceel Sectie G. no. 321 tegen 1 Augustus e.k. Het Raadslid Weide spreekte van een mild aanbod tot verkrijging van een stukje grond. Hiermede was de gemeente Avereest dus eigenaresse geworden van het historische stukje grond, waarop in 1835 de eerste markt in de gemeente was gehouden. Op 24 December 1895 werd een te maken afrastering om de aangekochte eigendommen te Balkbrug opgedragen aan de timmerman Hendrik Snijder te Balkbrug voor f 240. Dat er met de pachters van het marktgeld nog al eens enige strubbeling was is al meermalen gebleken. Zo kwam ook eens weer een verzoek ter tafel in de vergadering van 31 December 1897 van Th. Padberg, pachter van het marktgeld te Dedemsvaart om een gratificatie van minstens f 50, voor sschadeloosstelling wegens in 1897 minderen aanvoer ter markt van vee, veroorzaakt door het daaronder heerschen van mond- en klauwzeer.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 771 Na hierover gehouden delibiratie en nadat de Voorzitter heeft medegedeeld, dat in 1897, ofschoon 817 schapen minder, 60 runderen en 228 varkens meer ter markt zijn aangevoerd dan in 1896, wordt met algemeene stemmen besloten het verzoek te wijzen van de hand. In 1901 werd het marktgeld verpacht aan A. Hulst voor Dedemsvaart voor de som van f 565, voor Balkbrug aan Balkbrug aan Joh. Mul voor f 8. In Januari 1903 wordt in de Raad gesproken over eigen exploitatie van het marktbedrijf. Nadien leest men niet weer van verpachting, en zo is met ingang van 1903 de instelling van veldwachter-marktmeester, gelijk in de eerste jaren, omstreeks 1840-1850, herboren. In de vergadering van 13 November 1925 kwam een voorstel in bespreking tot aankoop van een perceel grond van de provincie Overijssel, plaatselijk bekend als "de tuin van Breukel" de opzichter van de provincie. Hiermede was bedoeld, het perceel, hoek Meppelerweg-Noordkant te Balkbrug, waarop thans het gebouw van de Gemeente-Spaarbank en het plantsoen van de gemeente is. Op 12 Januari 1926 werd het besluit tot aankoop van het genoemde perceel, bestemd voor een nieuw marktplein te Balkbrug aangenomen en eveneens werd besloten het oude terrein te verkopen. Op 4 Maart 1926 had de gunning van deze verkoop plaats en werd eigenaar hiervan de Heer J.F. Pluim te Balkbrug. De markt te Balkbrug is daarna verplaatst naar dit nieuwe marktplein aan de noordkant van de vaart. Indien de herbergiers, J. Aarsen en D. van het Oever, de verzoekers van 1880 om overplaatsing nog in leven waren geweest, zou hiermede aan hun wens zijn voldaan. En hiermede was schrijver dezes in 1947 aan het einde gekomen van zijn schets over het marktwezen in Avereest in vroeger dagen. Ik zou het thans (1965) hiermede kunnen beëindigen. Hetgeen nadien is te vermelden is uit zo'n recent verleden, dat dit algemeen bekend kan worden geacht. Rest nog te vermelden, dat de markt te Dedemsvaart in het verre verleden hoofdzakelijk "veemarkt", de weg van alle veemarkten in de kleinere plaatsen is opgegaan en als zodanig is opgeheven. Het is thans alleen nog een bloeiende "warenmarkt", maar toch, voor de boerenmensen, die nog de "marktboot" van Ommen hebben gekend, die nog hebben meegemaakt de aanvoer van vee, varkens, schapen en geiten, voor deze mensen is het meer de echte "Dedemsvaart markt".

De markt op het "eigen" marktplein te Balkbrug bij het Spaarbankgebouw wordt de laatste jaren gehouden op een daarvoor gepacht stuk grasland bij het café Leunge. Ook deze, eenmaal zo bloeiende veemarkt, gehouden wordende op de laatste Maandag in April, lijdt een kwijnend bestaan. Langsamerhand zal ook deze markt, ingesteld in de raadsvergadering van 15 Mei 1835 en gehouden voor het eerst op 12 October 1835, als veemarkt verdwijnen en zal ook daar een "warenmarkt" voor in de plaats worden gehouden. Maar toch, wanneer in het voorjaar in de lentetijd de kievit in buitelende vlucht over de Avereesterlanden schreet, wanneer in de schemeravond, de wulp, hoog in de lucht zijn melancholieke roep laat horen, door het landvolk onder woorden gebracht als "koe uut, koe uut", dan gaan veel oudere boerenmensen uit de omgeving van Balkbrug traditioneel naar hun markt, naar "KruizingaoÆs mark", naar Balkmarkt.

Bank van le e ning in Ave re e st. De lezer, dit het artikel over de Gemeente-Ontvanger van Avereest, met interesse heeft gelezen, zal vooral aan twee figuren in dit artikel zijn bijzondere aandacht hebben geschonken. Dat waren de twee personen, die in de zaak, vormende de zwarte bladzijde in de geschiedenis van Avereest, de hoofdrollen hebben gespeeld, n.l. de Burgemeester H.F. Deel en de Gemeente Ontvanger Jan Martijn Harmans, waarbij schrijver dezes, uit de verschillende gegevens sterk de indruk heeft gekregen, dat laatstgenoemde meer het slachtoffer is geweest van de manipulaties van zijn onmiddelijken chef, de toenmalige Burgemeester van Avereest. Op deze zaak, uitvoerig omschreven in het aangehaalde artikel wil ik hier niet verder ingaan. Toch kan ik mij voorstellen, dat menig lezer van dat artikel, zich vooral deze vraag heeft getseld; "Wie en wat was deze Burgemeester H.F. Deel?".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 772 Het antwoord dat ik op deze vraag jan geven luidt; Herman Frederik Deel, geboren de Roulus in West-Vlaanderen, op 18 October 1821, stond in het bevolkingsregister 1850/1859, aanvankelijk ingeschreven als notarisklerk, hoewel hij zich zelf noemde candidaat-notaris. Hij was gehuwd met Catherina Hoekma, geboren te Wrokum, 27 April 1815 en woonde te Dedemsvaart, wijk F no. 10, aan de toenmalige Kalkoevenwijk, thans Julianastraat, westzijde, voorzover schrijver in het Bevolkingsregister heeft kunnen nagaan, in het voor enige jaren verbouwde pand van rijwielhandel Stegeman. Aangezien het schrijver dezes bekend is, dat er in die jaren nog geen notaris-standplaats was te Avereest, doet het beroep notarisklerk en candidaat-notaris enigszins vreemd aan. Ook ben ik nog tegen gekomen, dat op 22 Augustus 1851, Albertus Hofelt, candidaat-notaris te Avereest solliciteert naar de betrekking van Commissaris van Politie te Kampen. In die jaren, was de Burgemeester van Avereest en Nieuwleusen tevens notaris voor deze gemeenten.Hiervan is nog tot heden ten dage iets overgebleven, doordat verschillende oude familie-geslachten te Oud-Avereest hun zaken laten behartigen door de notaris van Nieuwleusen te den Hulst. In het jaar 1860 heeft de Raad dezer gemeente nog pogingen aangewend om hier een notaris-standplaats te krijgen. Hierop kwam het volgende antwoord binnen; Minister van Justitie Afdeeling Algemeen Secretariaat No. 134. De Minister van Justitie. Gezien, den op hem, bij Zijne Majesteits appointement van den 20 Juni 1860, no. 25, verstrekten last, betrekkelijk het aan Hoogst-Dezelve ingediend request van den Raad der gemeente Avereest, Provincie Overijssel, houdende verzoek om die gemeente als de standplaats van eenen notaris te willen aanwijzen. Geeft namens den Koning aan voornoemden Raad te kennen, dat bij de Regering vooreerst geen voornemen bestaat tot vestiging van eenen notaris binnen de gemeente Avereest en dat mitsdien Zijn verzoek is afgewezen. des-Gravenhage, den 6 April 1861. De Minister voornoemd get. onleesbaar. Het is voor het eerst dat schrijver dezes in de archiefstukken op 17 April 1866 gevonden heeft, Mr J.H.E. Meesters, als notaris te Avereest. Wanneer dus de Heer Deel in de eerste vijftiger jaren der vorige eeuw als "notarisklerk" staat ingeschreven in het bevolkingsregister kan dat m.i. niet anders zijn geweest, als klerk bij de notaris van Nieuwleusen en Avereest. Om na deze afdwaling op het onderwerp van dit artikel terug te komen. Het is in een zeer uitgebreid schrijven, d.d. 28 Januari 1851, gericht aan "Edel Achtbare Raad der gemeente Avereest" dat de Heer Deel in de openbaarheid komt en van zich laat horen. En omdat de inhoud van dat schrijven ons een kijk geeft op de sociale toestand van de bevolking dezer gemeente in die jaren, wil ik dit schrijven hierna in zÆn geheel weergeven. Edel Achtbare Heeren. Onder de Inrigtingen waaraan deze Gemeente nog steeds behoefte blijft gevoelen behoort voorzeker een plaats te worden toegekend aan een bank van Leening, ingerigt overeenkomstig de bedoeling van Zijne Majesteits besluit van de 31 sten October 1826, no. 132. Na een opzettelijk en bepaald onderzoek ben ik tot de overtuiging gekomen, dat zoodanig inrigting én voor de Gemeente, én voor de ingezetenen eene allesints heilzame werking moet hebben. Het menigvuldige gebruik dat steeds door de ingezetenen dezer gemeente van de beleenbanken te Zwolle en Hoogeveen gemaakt wordt, bevestigd reeds de noodzakelijkheid en neemt men daarbij in aanmerking

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 773 dat het gemis eener bank bijna iedere neringdoende ingezetene, die zich voor schade wil vrijwaren in de noodzakelijkheid stelt beleeningen te doen. Dat menigeen bij dringende nood moet besluiten voorwerpen te verkopen, die hij gaarna wenscht te behouden, En dat niet zelden den brave ongekende hulpbehoevende de prooi wordt van woekeraars- dan zullen U Edel Achtb. het gevoelen deelen zulks niet anders dan kankerachtig op de steeds toenemende armoede moet inwerken, hetgeen, mijns bedunkens hersteld en voorgekomen kan worden, door het daarstellen eener wettige bank van Leening, welks bestaan al dadelijk dit voordeel zoude aanbrengen; 1e. dat zij die genoodzaakt waren, daartoe hunne toevlugt te zoeken niet nodig hadden een dagloon te verzuimen, of anderen te beloonen om hunne panden te Zwolle te Hoogeveen te beleenen- 2e. dat niemand buiten den bankhouder meer gedwongen zou zijn beleeningen te doen, die bovendien volgens des Konings besluit ongeoorloofd zijn; 3e. dat men voor Woeker was gewaarborgt; 4e. dat de behoefte aan bedeelingen verminderen en zeker bij velen de zucht tot arbeid, spaarzaamheid en orde zouden worden opgewekt, om te zijner wijd het ingebragte pand terug te bekomen. Ik geloof dat een inrichting als de onderhavige tevens met goed succes voor den ondernemer zoude kunnen daargesteld worden en ben genegen daartoe een geschikt locaal te doen bouwen en voor het nodige fonds zorg te dragen, wanneer ik door U Edel Achtbaren tot de uitvoering daarvan onder dezelfde reglementaire bepalingen kan worden geadmitteerd als waarop andere particuliere beleenbanken bestaan. Ter bekoming van de nodige magtiging heb ik mij bereids tot Zijne Majesteit gewend en ben nu zo vrij U Edel Achtb. beleefdelijk te solliciteren, het daartoe strekkende adres wel te willen ondersteunen. Met de meeste eerbied heb ik de eer te zijn, Wel Edel Achtbare Heeren U Wel Edel Acht. Dw. Dienaar get. H.F. Deel. Een der eerste stappen, die het Gemeentebestuur van Avereest in verband met vorenomschreven verzoek ging doen, was het opvragen van een Reglement op de Bank van Leening te Zwolle en Hoogeveen. Aan de hand van deze Reglementen werd een concept-reglement voor een op te richten Bank van Lening te Avereest, opgesteld, luidende als volgt; Art. 1. De Bankhouder zal ten genoegen van het Gemeentebestuur moeten stellen, een of meer voldoende borgen van een bedrag van f ...... Art. 2. De Bankhouder zal alleen en bij uitsluiting geregtigd zijn tot het doen van beleeningen op panden, wordende zulks hiermede ten strengste aan ieder ander verboden en zulks op de straffen daartoe staande. Art. 3. De Bankhouder is verpligt te houden een door het Plaatselijk Bestuur gewaarmerkt en geparapheerd register, waarin zonder wit of tusschen-regels, naar de orde van de volgnummers duidelijk te beschrijven de datum van beleening, de aard en de waarde van het pand en de geleende som, deze inschrijving zal dadelijk bij de inbrenging der panden moeten geschieden. Art. 4. Aan elken beleener zal door den Bankhouder worden uitgereikt een behoorlijk door hem onderteekend bewijs, houdende het nummer waaronder de beleening is ingeschreven, de datum der beleening, een duidelijke beschrijving van den aard van het pand en het bedrag der voorgeschotene som, zullende gelijk nummer als op het beleenbriefje aan het pand moeten worden gehecht. Art. 5. De Bankhouder zal voor de door hem te doene voorschotten kunnen bereken en eisschen eenen jaarlijksen intrest als volgt;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 774 Van panden van 50 cent tot f 25- 16 procent. Van f 25 tot f 100- 12 procent. Van f 100 en daarboven 10 procent. De interessen zullen worden berekend, dag voor dan van dien der inbrenging tot dien der lossing, terwijl in geval de berekening sluit met eene breuk, minder dan de kleinste gangbare munt deze ten voordeele van den Bankhouder tot het bedrag dier munt opgenomen. Art. 6. Buiten deze interest mag de Bankhouder geenerhande kosten voor administratie of bewaring, hoe ook genaamd of onder wat voorwendsel ook, in rekening brengen of eisschen. Art. 7. De Bank zal moeten geopend zijn alle dagen, uitgezonderd de algemeen erkende Zon- en feestdagen, van ...... Art. 8. De Bankhouder is gehouden alle panden zonder onderscheid aan te nemen behoudens de bepalingen in het volgende artikel en zal op overgifte van het beleenbriefje terugbetaling van het voorschto en betaling der verschuldigde interessen het beleende pand oogenblikkelijk weder moeten afgeven. Art. 7 (2de.). Geene beleeningen zullen mogen geschieden op onroerende goederen, obligatien, inschrijvingen, publieke of Handels- effecten, sieraden, of andere voorwerpen tot de openbare Eeredienst behorende goederen, blijkbaar afkomstig uit gestichten van Liefdadigheid, Militaire goederen en wapenen, handwerktuigen en instrumenten benoodigd tot uitoefening van eenig ambacht en voorts op grensgoederen zonder onderscheid eener waarde hebbende beneden de 50 cents. Art. 8. (2de.). De schatting der goederen zal moeten geschieden, hetzij door den Bankhouder zelve, hetzij door een daartoe door hem onder goedkeuring van het Gemeente-Bestuur aan te wijzen persoon, zullende in beide gevallen door de schatter in handen van het Plaatselijk Bestuur eenen eed moeten worden afgelegd, houdende verbinding om de panden zoveel modelijk op derzelver juiste waarde en niet meerder, noch minder te schatten. Art. 9. De Bankhouder is verpligt te zorgen voor een geschikt locaal tot bewaring der panden, hij zal tot derzelver goede bewaring alle mogelijke zorg moeten aanwenden, zullende alle vermindering in waarde ontstaande uit gebrek aan zorg zal komen ten nadele van den Bankhouder, terwijl in geval van brand alleen niet te zijner schade zal komen, dat gene wat mogt blijken door geene assurantie was te dekken geweest. Art. 10. De panden zullen vanaf den dag der inbrenging gedurende 14 maanden moeten worden bewaard en alsdan en publieke veiling worden gebragt, ten ware door afbetaling der Interessen de termijn van bewaring weder 14 maanden door den beleener werd verlengd. Het pand zonder toedoen van den Bankhouder in waarde verminderd zijnde, zal door de beleener voor het bedrag dier vermindering door den Bankhouder te bepalen, het voorgeschoten kapitaal tevens moeten worden afgelast. Van dit en van de wederbelegging zal nauwkeurig aantekening op het register en op het bewijs van beleening moeten geschieden. Art. 11. Telken 3 maanden zal eene zoodanige publieke verkoopna voorafgegane kennisgeving en oproeping tot inlossing worden gehouden-, de Processen-verbaal over deze verkoop zullen overeenkomstig Z.M.besluit van 24 Mei 1828, no. 94, gratis voor zegel geviseerd en gratis geregistreerd worden en zullen de koopers tot goedmaking der verdere kosten boven de koopprijs betalen 5%. Art. 12. Bij eenen eersten verkoop niet geboden wordende voor eenig pand de waarde waarvoor hetzelve is aangenomen, zal hetzelve tot de volgende verkoop kunnen worden weggelegd. Art. 13. Bij de aanbieding van ieder pand zal de dag van inbrenging en het nummer van het beleenbriefje moeten worden genoemd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 775 De beleener zal alsdan nog hetzelve kunnen lossen, doch niet meer, zoodra eenig bod op het pand is geschied. Art. 14. Van den uitslag der verkooping zal echter ieder pand aanteekening op het Register van Beleening moeten geschieden. Ingeval eenig pand meerder mogt opbrengen dan het daarop voorgeschoten kapitaal met bijvoeging der daarop verloopen rente, zal die meerdere opbrengst gedurende 20 maanden ter beschikking van den beleener blijven, doch na dien tijd komen ten voordeele van den Bankhouder, welke daar tegen de nadeelen der verkoop zal moeten lijden. Eenig beleener de meerdere opbrengst eischende zal daarvan mede aanteekening op het Register moeten geschieden. Art. 15. De beleeningsbewijzen van ingeslote panden zullen naar order van ontvang en nadat daarop den datum der inlossing is aangeteekend geliaseerd moeten worden en ten allen tijde zoo zoodig bewaard, om desverlangd aan het plaatselijk Bestuur te worden vertoond. Art. 16. Eenig beleener het beleeningsvewijs verloren hebbende zal bij genoegzaam bewijs voor de indentiteit van den persoon en van het pand door den Bankhouder dat pand aan hem kunnen worden teriggegeven, hij echter zal in dat geval door den Beleener een bewijs worden afgegeven dat hij het beleeningsbewijs heeft verloren, welk bewijs met de in het vorig artikel bedoelde zalworden geliaseerd. De Bankhouder zal in dat geval voor goederen van waarde borgstelling kunnen eisschen. Art. 17. Bij besmettelijke ziekte, zullen kleerderen of andere goederen niet dan na genoegzame zuivering mogen worden aangenomen. Art. 18. Wanneer goederen ter pand worden aangeboden of mogten zijn aangenomen welke als gesloten of verloren worden erken, of op goede gronden als zoodanig verdacht, zal de bankhouder de beleening gedurende 24 uren ophouden en kennis geven aan de regtelijke magt, welke verder zal beslissen hoedanig omtrent deze voorwerpen te handelen. Bij teruggave dier goederen aan de wettoge eigenaars zal de bankhouder geen regt hebben het voorgeschotenen of de verlopen intrest van dezelve te eisschen. Art. 19. De Bankhouder zal zich bij ede, af te leggen in handen van het Plaatselijk Bestuur zoo voor zich als voor zijne ondergeschikte bedienden verbinden tot geheimhouding van alle de werkzaamheden der Bank, hoe ook genaamd, alleen uitgezonderd wanneer hij door het Gemeente-Bestuur of eenige regterlijke autoriteit wordt opgeroepen tot het geven van inlichtingen. Art. 20. De Bankhouder zal jaarlijks aan eene commissie uit het Gemeentebestuur verslag doen omtrent de resultaten zijner werkzaamheden en zal daartoe door het Plaatselijk Bestuur uitgenoodigd zijne registers en bescheiden moeten vertoonen ten einde blijke of dezelve in overeenstemming met de in dezen vervatte bepalingen zijn, zullende het aan het Plaatselijk Bestuur vrij staan zich bij veilingen te doen vertegenwoordigen. Art. 21. Overtredingen van dit Reglement waardoor geen derden worden benadeeld zullen gestraft worden met ...... Derden, daarbij benadeeld wordende, zal de Bankhouder door het Plaatselijk Bestuur voor den bevoegden regter worden vervolgd ten einde de op het feit toepasselijke wetsbepalingen worden ten uitvoer gelegd. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest op 17 Februari 1851, wordt gelezen een request van H.F.Deel, houdende mededeeling dat door hem is verzocht Koninklijke magtiging tot oprigting van een Bank van Leening op de grondslagen aangegeven bij Z.M. Besluit van 31 October 1826, no. 132 en verzoek om ondersteuning van dit ontwerp.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 776 Wordt terzelfder zake voorgebragt eene apostille van H. H. Gedeputeerde Staten in dato 12 Februari 1851, 3e. afd. no. 421, waarbij bovenbedoeld Request van H.F. Deel ter fine van berigt en consideratien wordt overgelegd. Na veele delibiratien voor het voor- en nadeelige eener zoodanige inrigting, wordt bij meerderheid van stemmen besloten zich met het gedane verzoek te vereenigen, onder voorbehoud, dat de oprigter van de Bank van Leening zich zal dienen te houden aan een daarop te formeren Plaatselijk Reglement tot daarstelling, van hetwelk aan het Stedelijk Bestuur te Zwolle, mededeeling van het daar vigeerende zal worden verzocht.

Weshalve Heeren Gedeputeerde Staten onder overlegging van een afschrijft dezen en van het verzoek door H.F. Deel aan den Raad ingediend, zullen worden verzocht om hunne medewerking ten dezen.

Hierna hoorde men enigen tijd niets over de op te richten Bank van Leening, tot er het volgende schrijven binnenkwam van Ged. Staten. 3e. Afdeeling no. 1850/1295. Verzoek om oprigting van een Bank van Leening Zwolle, den 19 Junij 1851. te Avereest. de Gedeputeerde Staten der provincie Overijssel. Gelezen een missive van Zijne Excellentie de Minister van Binnenlandsche Zaken van de 14 den dezer, no. 132, 7e. Afdeeling, betreffende een verzoek van H.F. Deel te Avereest om vergunning tot het oprigten eener bank van leening aldaar, houdende in substantie dat, aangezien het bekende ontwerp van wet op het beheer der beleenbanken, onder andere ten beginsel heeft, geen verpachtingen van zoodanige instellingen meer te doen plaats hebben, immers niet dan in zeer bijzondere gevallen, het onraadzaam wordt geacht in eene gemeente, waar nog geen beleenbank bestaat er nu eene door middel van verpachting tot stand te brengen, die misschien spoedig daarna indien gezegd beginsel werkelijk bij eene wet weird vastgesteld, weder zou moeten opgeheven worden, hetgeen dan voor de ingezetenen een ongerief zou veroorzaken, gevoeliger dan wanneer er geen had bestaan. Hebben goedgevonden; Onder mededeeling van het vorenstaande den Raad der gemeente Avereest in overweging te geven en aan te raden, aan de zaak betreffende de oprigting eener beleenbank aldaar, voor eerst geen verder gevolg te geven en zulks tot dat de beraadslagingen over het bedoeld ontwerp tot een bepaald einde zullen hebben geleid, met verzoek om den uitslag dezer zaak voor den laatsten dezer aan deze vergadering mede te deelen. De Gedeputeerde Staten voornoemd, Get. onleesbaar Ter ordonnancie derzelven, Get. onleesbaar. Aan den Gemeente-Raad van Avereest. in de vergadering van de Raad der Gemeente op 4 Juli 1851, wordt bovenstaande missive van Gedeputeerde Staten gelezen en wordt besloten zich met het gevoelen van de Heer Minister te vereenigen, de verleening der consessie vooralsnog uit te stellen en daarvan H.H. Ged. Staten en den verzoeker H.F. Deel, kennis te geven. Hiermede was de oprichting van een Bank van lening in deze gemeente van de baan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 777 De aanvrager Herman Frederik Deel werd bij Koninklijk Besluit van 27 December 1851 benoemd tot Burgemeester van Avereest, met machtiging om gelijktijdig met die betrekking, die van Secretaris dier gemeente te bekleden. De adspirant Bankhouder van de Bank van Lening in deze gemeente had hiermede een veel betere betrekking gekregen. Wat hij hiervan heeft terecht gebracht is reeds in de eerste tien jaren gebleken, hetgeen door schrijver dezes in het artikel; "De Gemeente-Ontvanger van de gemeente Avereest" uitvoerig is weergegeven. In verband met dit laatste, heb ik gemeend, dit kleine onderdeel uit het verleden der gemeente Avereest even naar voren te moesten brengen omdat in beide de persoon Herman Frederik Deel de hoofdrol heeft vervuld. Uit de wijze, waarop hij de rol van Burgemeester heeft gespeeld zouden zij wel haast kunnen concluderen, dat hij voor Bankhouder van een Bank van lening ook minder geschikt was geweest. Waarmede ik dit artikel wil besluiten.

De vro e g e re straatve rlic h ting in d e ze g e m e e nte . Wanneer wij mensen van de tegenwoordige tijd (1971) bij avond de wegen in de bebouwde komen der gemeente en de wegen daarbuiten zien verlicht door de talrijke straatlantaarns met allerlei lichtkleuren, zodat het bijna overal een zee van licht is, dan kunnen slechts de ouderen onder ons, ik zou hiertoe willen rekenen, de mensen van de vorige eeuw, zich dat uit hun jeugdjaren zo geheel anders voor ogen stellen, dan de jeugdige personen van de latere jaren, die we zich geen voorstelling van kunnen maken, hoe het er een mensenleeftijd geleden in deze gemeente bij donkere avonden uit zag. Duisternis en nog eens duisternis, zodat men bij wijze van spreken "geen hand voor ogen kon zien". Schrijver dezes, geboren in 1891, weet zich uit zijn jeugd nog zo goed te herinneren, dat er geen andere verlichting op de buiten wegen was, dan bij de tolhekken, de tolboom op de weg. In de bebouwde kommen was enige straatverlichting, maar verder waren de wegen onverlicht. Om nog maar niet te spreken over de zeer talrijke "binnenpaadjes", paadjes waarmee men de afstanden dikwijls zeer bekorten kon. Deze paadjes, men vond ze overal. Van boerderij naar boerderij en verder naar de kerk, naar de school, naar de kom van het dorp, enz. door heide en bos, tussen bouwakkers en graslanden, overal had men die binnenpaadjes. Bij avond allemaal onverplicht. Wel vondt men er vonders over de afscheidingssloten en z.g. "stichels", overstapjes bij een hek of andere afrastering. Zo vond me allerlei belemmeringen op deze paadjes. Het was den in de jeugd van schrijver zo op het platteland, dat men vooral de avonden dat de maan scheen, wanneer het z.g. lichte maan was, benutte om als buren of vrienden bij elkaar te komen. Ook had men in ieder gezin wel zo'n primitief olielantaarntje, wat toch altijd nog enig licht gaf, op gevaarlijke punten op weg en pad, zoals genoemde vonders, zonder leuning, en de "sticheltijes". Al met al was het bij de winteravonden buiten de bebouwde kom der gemeente een duistere bedoening. Maar de mensen waren er aan gewoon, men wist niet anders en men paste er zich bij aan. Nu was het ene deel van de gemeente Avereest zo geheel anders dan het andere. Het oude Avereest met zÆn hoge en droge gronden, waar men dikwijls droge sloten vond en daar tegenover Dedemsvaart, de veenkolonie, met haar vaarten en tallose wijken, met bruggen en zo heel veel vonders. En dan allemaal smalle vonders, zonder leuning. Daar was de passage bij donkere avonden zoveel gevaarlijker. Begrijpelijk is het dan ook, dat men daar eerder over straatverlichting begon te praten, dan in het westelijke deel der gemeente. Het is in de raadsvergadering op 17 December 1873, dat door de Heer B. Berends Jnr. ter sprake wordt gebracht, de wenschelijkheid tot het regelen van gemeentewege van eenige verlichting bij de bruggen en vonders der gemeente.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 778 Wgenes het gevorderde uut verzoekt de Voorzitter den Heer Berends deze zaak niet in behandeling te brengen, maar in een volgende vergadering daaromtrent een bepaald voorstel aan den Raad te doen er tevens bijvoegende, dat hij spoedig den Raad tot behandeling van het voorstel zal oproepen. Op 30 December van datzelfde jaar 1873 komt de Raad wederom bij elkaar. Door den Heer B. Berends wordt zijn voorstel omtrent het branden van licht bij avond aan de wegen in de Gemeente nader ontwikkeld en blijkt daarbij dat het de bedoeling van den Voorsteller is het geheele bebouwde gedeelte der gemeente te verlichten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 779 Reproductie van een oude aanzichtkaart uit de jaren 1910-1920. Hierop ziet men de toenmalige Balkbrug en omgeving met "de straatlantaarn" aan de noordzijde van de brug. Dit is de straatlantaarn, die in de vergadering van de Raad op 15 October 1917 als de eerste "nachtbrander" in deze gemeente werd aangegeven.

Wegens de groote kostbaarheid dezer zaak verklaren zich onderscheiden leden daartegen, tengevolge waarvan het voorstel ten laatste zoodanig wordt gewijzigd, dat de verlichting zich voorhands tot de Gemeentevonders zou bepalen en wordt den Voorzitter opgedragen de in de nabijheid der vonders wonende ingezeten te doen vragen of zij genegen zijn licht en bediening te bekostigen, indien de Gemeente voor hare rekening bij de vonders een lantaarnpaal met lantaarn plaatst.

In de vergadering van de Raad op 16 Februari 1874 doet de Heer Berends opmerken, dat het zijn bedoeling niet is geweest en hij ook niet gezegd heeft om de verlichting voor rekening der gemeente aan te brengen, maar alléén, dat de gemeente de lantaarnpalen bekostigd en plaatst waar zulks mocht verlangd worden en verder aan de ingezetenen zelve de levering en het opsteken van het licht wordt overgelaten. Dan komt er op 24 September 1878 een verzoek om straatverlichting in van twee ingezetenen, n.l. J.H. Weinrich en J. Barneveld, beiden bewoners van wat men thans (1971) de Hoofdvaart noemt. Weinrich, de schoenmaker, woonde in het huis, thans bewoonde door de melkhandelaar Dunnewind en Barneveld, bakker en winkelier, woonde in het huis, nu bewoond door Nijvoer, beter bekend als het eerste "Gemeentehuis" te Dedemsvaart. Dat men in die jaren nog niet veel onderwijs genoot blijkt wel uit het simpele verzoekschrift, hetwelk ik hier laat volgen. Dedems-Vaart 24 September 1878. Wel Edel Heer Burgemeester. Ons verzoek was of wij een lantaarn van u kunnen bekoom tuschen het huis van J. Barneveld en J.A. Weinrich onder Geteek zullen zorgen voor paal, collij en schoonhouden en aansteken als dat men U Ed Genoegen voor al om, dat al een donkere streek is van weerzijden. In de oop dat U ons verzoek

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 780 zult in Willigen. Get.J.A. Weinrich Get. J.Barneveld. Men was in die dagen nog al gauw tevreden, alléén een lantaarn van de gemeente, de rest deden de menschen zelf. Was deze Weinrich geen meester met de pen, toch was hij wel een meester schoen- en laarzenmaker. De door hem gemaakte laarzen waren waterdicht. Bekend is, dat de schippers, de vaart opvarende naar de venen, hun schoenen op de heenreis bij Weinreich afgaven om ze op de terugweg weer afhaalden. Een kleindochter van schoenmaker, Weinreich, de vrouw van de ex-chefmonteur Prins, woont nog te Dedemsvaart. By het verzoek van de Heren Weinreich en Barneveld was gevoegd een adres van gelijkluidende inhoud van A. de Jong en 8 anderen, ingediend namens dezen door de medeondertekenaar E.B. Slot. Ook dit verzoek ging over de verplichting van de Hoofdvaart-West. dE eerste ondertekenaar, A.de Jong, was de stichter van de glasfabriek in deze gemeente in 1863. Hij woonde destijds in het hooge huis nabij de voormalige molen aan de Hoofdvaart. Ook van deze A.de Jong woont thans nog een kleindochter, de weduwe J.H. Dekker, geboren J. de Jong in deze gemeente. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 16 October 1878 wordt gelezen een adres van A. Berends en consorten omtrent het invoeren van straatverlichting te Dedemsvaart. Het stuk als betrekking hebbende op eene zaak bij de Raad in behandeling wordt voor kennisgeving aangenomen. Terwijl na delibiratie aan Burgemeester en Wethouders wordt opgedragen aangaande de wijze waarop de straatverlichting in de gemeente het gevoeglijkst kan worden uitgevoerd. Dan komt er, d.d. 11 December 1878 een verzoek binnen van H. Baas en A.van Giessel, om geheel op eigen kosten te voorzien in de verlichting der Kalkwijk met 6 lantaarns, alsmede een dergelijke aanvrage van H. Hoorn en F. van Giessel ter verlichting in aansluiting van dien der Kalkwijk, vanaf de brug over de Kalkwijk tot aan en met de woning van I. Denneboom; Waaromtrent wordt besloten adressanten tot wederopzegging toe vergunning te verleenen op voorwaarde deze verlichting geschiede geheel op eigen kosten ten genoegen en onder toezicht van Burgemeester en Wethouders dezer gemeente. Was aanvankelijk de straatverlichting een particuliere aangelegenheid, het zou al spoedig een gemeentetaak worden. Zo lezen wij, dat op 20 September 1887 ten Gemeentehuize van Avereest een aanbesteding plaats had van de levering van petroleum voor de straatverlichting. Op heel simpele stukjes papier schreven hiervoor in; H. Dorgelo. Per 100 KGr. ad. f 8,95 per liter (100 liter) f 7,20 W. Hofstra. Per 100 KGr. ad. f 90,00 N. Leijds. Per 100 liter. f 7,49. H. Krikhaar. Per KGr. 8, 7/8 cent. J. Th.van Engen. Per KGr. 9, 4/10 cent, per liter, 7 1/2 cent. Gegund aan H. Dorgelo, als laagste inschrijver. Men had toen wel een eigenaardige manier van prijsbepaling van de petroleum, n.l. per gewicht.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 781 Om dit in literprijs te berekenen kwam hiervoor het soortelijk gewicht van deze petroleum te pas. Van een derlijke berekening kan men m.i. terecht zeggen; wanneer het gemakkelijk kan, waarom zou men het dan niet moeilijk doen. In de vergadering van de Raad op 3 Maart 1892 wordt met 10 dagen 1 stem (die van de Heer Daman, die buiten stemming wenscht te blijven) vastgesteld het rpimitief kohier der straatverlichting over 1892, waarvan het volgende besluit wordt opgemaakt; De Raad der gemeente Avereest; Gezien het kohier van den Hoofdelijken Omslag ten dienste der straat verlichting in een deel der gemeente over 1892, den 24 Februari 1892 door Burgemeester en Wethouders opgemaakt; Gelet opartikel 264 der Gemeentewet; Besluit; 1e. Het Kohier van den Hoofdelijken Omslag ten dienste der straatverlichting in een deel der gemeente over 1892 vast te stellen tot een bedrag van vijfhonderd gnegen en veertig gulden twintig cent, overeenkomstig als in de daarvoor bestemde kolommen is uitgedrukt, met bepaling, dat de invordering zal geschieden overeenkomstig de daarvoor bestaande verordening, enz. Op gelijke wijze, als voor 1892, (onthouden van stemmen door de Heer Daman) wordt in de vergadering der Raad op 23 Februari 1893, het primitief kohier der straatverlichting, aangevende een bedrag van vijf honderd twee en negentig gulden zeventig centen vastgesteld. In de vergadering van de Raad op 21 Augustus 1900 wordt behandeld het adres van W. Tibben en 12 anderen, allen bewoners van huizen, staande aan de zuizijde van de Dedemsvaart bij en om de Wisseling. De Voorzitter deelt mede, dat een soortgelijk mondeling verzoek hem eveneens is gedaan door de Heer L.A. Ruijs tot plaatsing eener lantaarn in de nabijheid van het door hem in deze buurt thans nog in aanbouw zijnd woonhuis en betoogt, dat het naar hem voorkomt wel noodzakelijk is, dat hier verlichting wordt aangebracht. Terwijl ook de overige leden grootendeels deze betooging beamen, meenen enkelen dat het billijk is dat adressanten voor eigen rekening de noodige lantaarns aanschaffen en voorzien in de meerdere oprichtings kosten om daarna een en ander gratis aan de gemeente over te dragen. Na verdere hierover gehouden discussiën wordt het verzoek in stemming gebracht en afgewezen. Wel wordt aangenomen het verzoek toe te staan onder voorwaarde, dat belanghebbende de lantaarns en verdere oprichtingskosten voor hunne rekening nemen en behoudens goedkeuring der midellen voor lantaarns en palen door Burgemeester en Wethouders wordt daarna dit voorstel met 8 tegen 2 stemmen goedgekeurd. De bewoners van de Wisseling lieten over deze aangelegenheid geen gras groeien, want in de volgende vergadering van de Raad dezer gemeente op 5 September 1900, komen W. Tibben en 12 anderen, alle 13, aanwonenden van de zuidzijde der Dedemsvaart "bij en om de Wisseling" met het verzoek om aldaar eenige lantaarns te willen plaatsen. Zij brengen hierbij naar voren; Dat het bij donkere maan op den voor hunne huizen gelegen weg zeer donker is en het licht van de aan de overzijde geplaatste lantaarns aan de zuidzijde niets geeft tengevolge van de vele schepen, die meestal daar liggen en val de vele bomen. Dit was in vroeger jaren de ligplaats van de schepen van de toen nog vele Dedemsvaartse schippers. Verder brengen de verzoekers naar voren, dat voor de bewoners en degenen die hun bezoeken, niet alleen zeer hinderlijk is, maar ook zeer gevaarlijk, te meer daar de weg voor hunnen huizen gelegen zeer smal is en de vaart diep. In een tweede, aansluitend schrijven dringen "de neringdoenden" R. Jalink en 5 anderen, wonende in de Wisseling, zuidzijde, nogmaals aan op inwilliging van het verzoek om plaatsing van eenige straatlantaarns. In een volgend adres, d.d. 19 Augustus 1901 aan de Raad dezer gemeente vragen B.H. Scholte en 7 anderen om een straatlantaarn te plaatsen bij het vonder liggende voor het huis van genoemde B.H. Scholte vormende de verbinding van de Lange- en KruizingaÆs wijk langs het z.g. Krikkenwijkje met de Hoofdvaart. (Dit vonder over de Langewijk naar de Krikkenwijk is pas korte tijd geleden (1971) na het dempen van de Langewijk buiten dienst gesteld).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 782 Een volgend adres, d.d.1 Oktober 1901 is van A. Huisman en 6 anderen zich noemende bewoners van den Oosterhuis en van de Sponturfwijk. Hierbij vragen ze aan de Raad om een straatlantaarn bij de brug over de Sponturfwijk. Aangezien de meeste ondertekenaars van het verzoek woonden te den Oosterhuis kunnen wij aannemen, dat ze met de brug over de Sponturfwijk bedoelen, de brug bij het voormalige Schotkampssluisje in de weg van den Oosterhuis, via de Mulderij naar Dedemsvaart. Zij halen in hun adres nog het gezegde aan van het verdronken kalf en de daarna gedempte put en melden meteen, dat ze ook belastingbetalende ingezetenen zijn. Nu is later, zowel het sluisje bij die brug en de Sponturfwijk onder die brug gedempt, zijn al de kunstwerken verdwenen en alleen de wat meer bejaarden kunnen zich de oude toestand nog voor ogen stellen. Deze toestand, die de mensen in 1901 noopten aan de Raad te vragen, "Nu de donkere avonden voor Kersttijd op handen zijn en de winter in aantocht is, zonder schroom een beroep op het gevoel van billijheid en rechtvaardigheid" van de Edel Achtbare leden van den Raad te doen, "het daar heen te leiden, dat er spoedig bij de brug over de Sponturfwijk een lantaarn wordt geplaatst". Men was in die jaren nog al bescheiden en spoedig tevreden gesteld,want men vroeg slechts één lantaarn op het gevaarlijke punt bij de brug. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 26 Augustus 1901 wordt ter tafel gebracht het request van B.A. Scholte en 7 anderen om een goed licht gevende lantaarn te doen plaatsen bij het vonder over de Langewijk voor het huis van voornoemde B.A. Scholte. Dit verzoek wordt zonder bedenkingen toegestaan, onder voorwaarde dat adressanten zelf de lantaarn en de lantaarnpaal moeten aanschaffen. Deze voorwaarde werd bijna altijd gesteld in die jaren. Het is een aangelegenheid, die ons nu, een halve eeuw later wel wat ongerijmd in de oren klinkt. Een gelijkluiden verzoek van de Heer J.A. Berendsen wordt behandeld in de vergadering van de Raad op 2 Oktober 1901. Gevraagd wordt een lantaarn bij zijn huis te plaatsen. Genoemde Heer J.A.Berendsen was destijds de notaris ter pleaatse. Het verzoek wordt goedgekeurd onder mededeeling, dat de gemeente voor de verlichting en onderhoud zal zorgdragen, mits de adressant voor eigen rekening en naar genoegen van Burgemeester en Wethouders een lantaarn met paal aanschaft en die aan de gemeente overdraagt. Het schijnt we, dat men de winter van 1901 op 1902 over het algemeen zeer donker inzag. Op 22 November 1901 richt de Heer J. Hamming, wonende in het hoge huis naast de familie Oldenziel aan de Dedemsvaart zich tot de Raad dezer gemeente, met het verzoek om een lantaarn te mogen plaatsen bij zijn huise, onder conditie, dat de gemeente deze lantaarn overneemt en verder voor de bediening zorg draagt. Tot een juist begrip der zaak meen ik te moeten vermelden, dat de thans (1971) genoemde Molbrug over de dedemsvaart, toen genoemd werd van Royensbrug en dat de weg vanaf deze brug over de kanaalkant, zuidzijde liep tot aan de van Royens-Hoofdwijk en dan verder aan de oostzijde van de boerderij van Oldenziel naar het Zuiden. De doorbank voor de Molbrug, zoals wij die thans kennen is vele jaren later tot stand gekomen. Na deze adressen, welke ieder voor het merendeel slechts één lantaarn betreft, volgt een adres aan de Raad dezer gemeente, d.d.17 December 1901, betreffende 18 "lantarens". Het is een adres van de Verlichtingsvereeniging te Balkbrug, om 18 lantarens kosteloos door de gemeente over te nemen en zich ook verder met het onderhoud te belasten. Het verzoek was onderteekend door het Bestuur van genoemde vereeniging, de Heeren W. ter Haar, wethouder der gemeente Avereest, P.van der Lijn en J. de Groot, beide hoofd-ambtenaar van het toenmalige Rijksopvoedingsgesticht voor jongens "Veldzicht" te Avereest. Er wordt niet bij vermeld waar deze lantaarns stonden, doch aangenomen kan worden, dat ze gezien de ondertekenaars van het adres, ook hebben gestaan langs de Ommerweg, vanaf Balkbrug, richting Veldzicht. Na al deze lantaarnkwesties volgt thans een adres, ongedateerd, doch vermoedelijk opgemaakt Januari 1902, van de lantaarnopstekers in deze gemeente.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 783 Het stuk is gericht aan de Raad dezer gemeente en is ondertekend door B.Plas, H. Strijker, Jzn., L. Schalen, W. Schepers, J. Voordenhout en A.J. Wesselink. In het adres vragen zij "opslag van traktement", daar er in de laatste jaren verscheidende lantaarns bij zijn gekomen, terwijl zij altijd nog op hetzelfde salaris á f 35 per jaar staan. Hiervoor moeten ze 160 dagen per jaar de lantaarns aansteken, uitdooven en reinigen, wat volgens hun berkeningen op een belooning komt van 22 cent per dag. In de vergadering van de Raad op 5 December 1901, wordt het verzoek van J. Hamming met algemeene stemmen toegestaan. In de vergadering van de Raad op 19 December 1901 wordt het verzoek van het Bestuur der Verlichtingsvereeniging te Balkbrug, om met ingang van 2 Januari a.s.18 lantaarns te plaatsen toegestaan, evenals een verzoek van de Heer Minke. In de vergadering van de Raad op16 Januari 1902, wordt een verzoek van de Heer J.Mol, om plaatsing van een lantaarn met paal toegestaan onder voorbehoud, dat de verzeoker voor de verlichting en het onderhoud zorg draagt. De reden dat aan een particulier persoon werd opgedragen, voor de verlichting en het onderhoud van één zo'n straatlantaarn te zorgen, kan m.i. gevonden worden in de omstandigheid, dat zo'n lantaarn niet in of aan de "route" van de vaste lantaarnopsteker stond. In de vergadering van de Raad op 28 Februari 1902 wordt behandeld het verzoek van de lantaarnopstekers in deze gemeente, van Januari 1902. Met algemeen stemmen wordt besloten de jaarwedde der lantaarnopstekers met f 5 te verhoogen. Zo op het oog is dit een vrij simpel bedrag, maar ocht was het nog een loonsverhoging van ruim 14%. Hierna volgt een adres aan de Raad dezer gemeente, d.d. 21 Januari 1903 van de Heer A.Minke en 17 anderen om overneming in eigendom en onderhoud van één lantaarn. Deze lantaarn zou door adressanten geplaatst worden aan de oostzijde der mond van de z.g.n. Spekkopswijk (tusschen sluis 6 en 7 der Dedemsvaart, zuidzijde). Deze te plaatsen lantaarn was in het belang van de menschen, dit het ter plaatse liggende vonder moeten gebruiken, zooals het personeel van de turfstrooisel- en briquetten-fabriek en van de bewoners der achterliggende woningen. Het gemeentebestuur ging na een ingesteld onderzoek met de plaatsing der lantaarn akkoord. De Heer A.Minke bedankt daarna Burgemeester en Wethouders, mede namens de andere onderteekenaren van het adres en verzoekt de betrokken lantaarnopsteker de nodige instructies te geven. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 23 Augustus 1904 komt aan de orde het voorstel tot regeling der straatverlichting, gedeelte Langewijk vanaf de Kalkwijk tot de brug bij Hendrik Berends, (thans 1971 Beute) en het gedeelte van het Tramstation tot Hendrik Berends. (de Hoofdvaart). De Voorsitter zegt, dat nu de Langewijk, westelijk gedeelte, ook zal worden verlicht met den aanvang van het nieuwe winterseizoen, aanstelling van een nieuwe lantaarnopsteker noodig wordt. Spreker stelt allereest voor de benoeming ook van dit personeel gelijk dat het geval reeds is bij de brugbedienaars en de schoolschoonmaaksters op te dragen aan B. en W. Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt door den Raad hiertoe besloten. Daarna deelt de voorzitter mede dat het in de bedoeling ligt, de lantaarnopsteker Zomer, die vroeger het gedeelte Transtation tot Hendrik Berends verzorgde, thans aan te wijzen voor het nieuwe gedeelte Langewijk, (West) terwijl de Munnik, een broeder van de bedeelde voorloopig voor één jaar opproef voor het gedeelte Transtation-Hendrik Berends op f 25 zal worden aangesteld, met de bedoeling om, als hij goed voldoet voor volgende jaren zijn salaris op het bedoeling om, als van f 40 te brengen. Op 9 Maart 1903 verzoeken de lantaarnopstekers, B. Plas, A. Zomer, W. Schepers, L. Schalen, J. Voordenhout en A.J. Wesselink om de tweede helft van de maand April, a.s. vrijgesteld te worden van het opsteken der straatlantaarns. Zij geven daarbij tevens nog aan, dat ze tot eind Aptil verplicht zijn de lantaarns op te steken, terwijl ze ook nog vermelden, dat het dan "donkere maan" is. Het adres was gericht aan de Raad, dit het ter afdoening in handen stelde van Burgemeester en Wethouders.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 784 Burgemeester en Wethouders antwoordden daarop, dat ze zonder aanvoering van enigerlei reden, dit hadden gevraagd. De eerste onderteekenaar, B.Plas, door de Burgemeester gehoord verklaarde, dat geen enkele bepaalde reden aan het verzoek ten grondslag lag. Overwegende, dat door den eerste onderteekenaar tevens terzake verontschuldiging is aangeboden. Wordt besloten; "den adressanten te kenne te geven, dat voor ditmaal de aangeboden verontschuldiging is aangenomen, dat het verzoek uit den aard der zaak is afgewezen en dat er dezerzijds op wordt gerekend dat in het vervolg adressanten zich eens en vooral van verzoeken als het thans ingediende zullen weten te onhouden". Hoe geheel anders was toen de verhouding werkgever-werknemer dan zij die thans (1971) kennen. ZoÆn heel simpel verzoek van enige eenvoudige, minder onwikkelde mensen, werd hun zo erg zwaar aangerekend en dan nog wel voor een baantje, zuinig betaald, met veel werkuren in de donkere winteravonden bij veelal slecht weer, langs donkere, wegen, langs vaarten en wijken. Op 3 Februari 1904 adresseeren B.Nijhuis en 58 anderen, allen bewoners van de Langewijk vanaf de weg naar Zuidwolde tot de brug bij Hendrik Berends (thans 1971, J. Beute) aan den Raad dezer gemeente met verzoek uitbreiding en verbetering der straatverlichting op dat gedeelte der Langewijk. Ook komen op het adres nog enkele namen voor van bewoners der Langewijk ten oosten van genoemde Zuidwoldigerweg, o.a. J. Alteveer, winkelhuis op de hoek. Ook wordt wel gesproken vanaf de Kalkwijk tot aan Hendrik Berends. Zij brengen daarbij naar voren, dat de bestaande straatverlichting zeer onvoldoende is en halen daarbij aan een niet nader omschreven ongeluk dat op die weg op 19 Januari j.l. heeft plaats gehad. Uit het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan de Raad blijkt, dat de bewoners voor het beoogde doel f 104 bij elkaar hebben gebracht terwijl gedacht wordt aan het plaatsen van 20 lantaarns op een afstand van 100 meter van elkaar. De lantaarns met toebehoren kosten de gemeente, paalplaatsing, enz. inbegrepen, totaal f 6 per stuk, zodat het geheel f 120 zou kosten moeten. Burgemeester en Wethouders stellen den Raad voor het ontbrekende bedrag van f 16 uit de gemeentekas ter zake te verlenen en de lantaarns met toebehoren, na in orde bevinding voor de gemeente in eigendom en beheer aan te nemen en met ingang van September a.s. op de gebruikelijke wijze voor rekening der gemeente te verlichten. Op 29 November 1904 had er een uitvoerige bespreking plaats in de vergadering van de Raad dezer gemeente, zulks in verband met de openbare verlichting langs de Sponturfwijk en vandaar tot aan het huis van Hendrik Berends, langs het z.g. Rak. Mede werd besproken de aanvrage van M. Middelveld betreffende de lantaarn bij de brug over de Sponturfwijk bij het Schotkampssluisje en het verzoek van David van Gelder, om een door hem geplaatste lantaarn aan de Pol door de gemeente te doen overnemen. Aan genoemde personen is te kennen gegeven, dat zoo er een aaneengesloten verplichting, b.v.langs de Sponturfwijk kon tot stand gebracht worden, Burgemeester en Wethouders overname van de door hen genoemde lantaarns in uitzicht kon worden gesteld. Na uitgebreide discussieÆs in de Raad, wordt uiteindelijk aan B.en W. de overdracht gegeven tot de vervaardiging der benoodigde lantaarns en hiertoe terstond over te gaan, opdat de nieuwe verlichting met de aanvang van 1905 zal kunnen aanvangen. De Voorsitter zegt toe, dat te zijner tijd een nader voorstel betreffende de bediening den Raad zal bereiken. Betreffende te twee in deze laatste verlichtinge-affaire genoemde personen, zou schrijver dezes nog een klein stukje historie der gemeente van andere aard dan de straatverlichting, willen inlassen. In de eerste plaats David van Gelder, in zijn tijd, koopman en winkelier, tevens caféhouder aan de Pol in het pand, thans (1971) bewoond door de familieÆs Klein en Timmer, David van Gelder is in deze gemeente overleden. Zijn zoon Benjamin van Gelder heeft later ook nog aan de Pol gewoond. Hij is later met zijn familie vertrokken naar Zwolle en uiteindelijk naar Ommen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 785 De kleinzoon van de oude David van Gelder, eveneens David van Gelder, heeft een slagerij gehad in de Wisseling bij de brig over de Dedemsvaart. Hij was tevens belast met de noodslachtingen in het slachtlokaal in het Achterveld, thans Noord-Stegeren. Zowel het gezin van Benjamin van Gelder, als het gezin van David van Gelder zijn in de tweede wereldoorlog weggevoerd naar Duitsland, met de algemeen bekende tragische afloop. De Heer Middelveld heeft gewoond in de dubbele arbeiderswoning aan de zuidzijde van de Sponturfwijk bij het genoemde Schotskampssluisje. Hij was de directeur van de stoomzuivelfabriek "De Goede Verwachting", thans het perceel bewoond door de familie Brinkman, bij het voormalige Schotskampssluisje. Het was een fabriek van de boeren van de Oosterhuis en omgeving, de Mulderij en zelfs van Sluis 6. Later zijn meerdere van deze kleine fabriekjes samengevoegd tot de grotere fabrieken te Sluis 6 en Balkbrug. Op 6 September 1904 geven onderstaande personen, Pieter Takens, Gerrit Noordman, Klaas Kooij, Albert Steenbergen, Albertus Kooij en Paul Bruins allen landbouwers, wonende in het Zwarte, kennis aan het College van Burgemeester en Wethouders der gemeente Avereest, Dat zij door onderlinge bijdragen gelde hebben verzameld benoodigd tot het aanschaffen en plaatsen van een straatlantaarn op paal aan het vonder in het pad van de Langewijk naar het Zwarte en dat zij de plaatsing daarvan hebben opgedragen aan den Heer H. Padberg. Verder wensen zij deze lantaarn aan de gemeente in eigendom over te dragen en deze ten koste der gemeente te laten branden. In deze tijd, 1971, bijna 70 jaren later, kunnen wij ons dit systeem om te komen tot enige openbare verlichting van gevaarlijke punten, zoals bij bruggen en vonders, bijna niet voorstellen. Het genoemde pad van het Zwarte naar de Langewijk, ten oosten van de gronden van Ramaker, heeft nog jaren bestaan. Thans, 1971, is zo heel veel verdwenen door de aanleg van de nieuwe wegen ter plaatse. Zelfs de oude weg door het Zwarte is nauwelijks terug te vinden. Burgemeester en Wethouders antwoordden op het adres van P. Takens en anderen, dat de genoemde lantaarn buiten iedere kring van verlichting stond en daarom het adres niet in overweging kon worden genomen, doch dat hun college bereid is, met ingang van het met September ingetreden winterhalfjaar een bedrag á f 3- voor ieder winterhalfjaar te betalen, mits adressant P.Takens zich daarvoor verbinden wil voor de verlichting zorg te dragen, gelijk zulks van gemeentewege plagt te geschieden. Het jaar 1904 schijnt wel in het teken der straatverlichting te hebben gestaan. Op 25 October 1904 dient de Commissie, benoemd inzake verlichting "de Pol, enz." een adres in bij het Gemeentebestuur daarbij te kennen gevende dat bij haar het plan bestaat lantaarns te plaatsen tusschen H.Berends (Beute) en J. Kiel, (thans de Pol 1, bewoond door ten Kate, daarvoor lange jaren, de familie Kisteman. Op deze plaats stond vroeger een z.g. tolhek. (De genoemde J.Kiel was tolgaarder). De Commissie denkt daarvoor een zevental lantaarns nodig te zijn. Door de belanghebbenden, 20 personen is een bedrag bijeen gebracht van f 36. Aangezien dit bedrag nodig is voor 7 lantaarns, verzoeken zij de zevende lantaarn op rekening van de gemeente te plaatsen en tevens de lantaarns in aansluiting bij de verlichting van de Sponturfwijk onder het Beheer der Gemeente te nemen. Op bladzijde 8 vindt men reeds het antwoord op dit schrijven, (vergadering van 29 November 1904). Het verzoekschrift wordt hier uitvoeriger weergegeven. Het was in die vroegere jaren blijkbaar gebruikelijk, dat de ingezetenen onder elkaar besloten, ergens, waar het h.i. nodig was, een lantaarn te plaatsen en deze daarna door het Gemeentebestuur lieten overnemen en verder verzorgen. Zo had men voor gezamenlijke rekening voor het huis van J.T. Starke nabij Sluis VI een lantaarn geplaatst. Daarna werd, d.d. 19 December 1904 aan de Raad dezer gemeente gevraagd, deze lantaarn over te nemen. Ondertekenaars van dit verzoek waren; J.T. Starke, Joh. Bakker, H. Gerritsen, J.B. Baas, W. van der Hulst, Frans Mol en H. Krale. Het antwoord op hun verzoek, d.d. 21 Januari 1905 komt hierop neer, dat het Gemeentebestuur genegen is deze lantaarn over te nemen, wanneer deze geplaatst wordt op het punt, dat daartoe dezerzijds het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 786 meest geschikt voorkomt en zij overigens zal gebleken zijn met toebehooren geheel in goeden staat te verkeren. Hier begon het Gemeentebestuur over de plaatsing, enz.mede te regelen. Dat deze regeling betreffende het plaatsen der straatlantaarns door het Gemeentebestuur wel terdege nodig was, bleek al spoedig. Uit een uitvoerig schrijven, d.d.23 Februari 1905 van den Heer K. de Boer, hoofd der school de Sponturfwijk geplaatst zouden worden. Een en ander geberude onder toezicht van de Gemeente-veldwachter Klinge van Dedemsvaart, die de plaatsen aanwees waar de lantaarns geplaatst moesten worden. Even voor 9 urr op die 22 December werden wij door genoemde veldwachter Klinge gevraagd of wij eens wilden komen kijken bij dat plaatsen. Daar evenwel de school oms riep en menende dat die plaatsen volgens een schetsteekening waren aangegeven en vastgesteld, hebben wij aan het verzoek geen gevold gegeven. Toen wij eenigen tijd met de lessen in de school bezig waren, werden zij door Jan Schotkamp "opgecommandeerd" om eens te komen kijken. Op hoogen toon werd toen door genoemde Schotkamp geëischt, dat de lantaarn zo geplaatst zou worden, zooals hij dat aan wees. Het was daarbij zijn bedoeling, wat duidelijk uit zijn woorden bleek, dat nie alléé zijn brug (over de Sponturfwijk) maar ook zijn huis liefst aan beide zijden verlicht zou worden. (De familie Schotkamp woonde destijds in de boerderij aan de zuidzijde van de Sponturfwijk tegenover de school). Toen Schotkamp zijn zin niet kon krijgen, weigerde hij zijn bijdrage in de kosten, á f 5, te voldoen. Dit bedrag is later door de andere aanwonenden gezamenlijk bij elkaar gebracht. De door Schotkamp betwiste lantaarn is daarna op de aangegeven plaats neergezet. Dit schrijven van de Heer de Boer was opgemaakt, naar aanleiding van een adres aan de Raad der gemeente, d.d. 22 Februari 1905, dus 2 maand nadat de lantaarnkwestie Schotkamp was ontstaan. Het schijnt dat Schotkamp nog drie personen op zijn hand had gekregen. Het was in volgorde ondertekend, J.Prins, J. Schotkamp, J. Bouwman en J.Pot. In die schrijven, doen zij het voorkomen, dat hij de plaatsing der lantaarns langs de Sponturfwijk er eenigen mee bevoorrecht zijn geworden. De lantaarns zouden aanvankelijk wel op de aangegeven plaatsen zijn geplaatst, maar later weer verplaatst, met het bovenaangegeven doel bevoorrechting van enkelen met de verlichting. Zij verzoeken daarom de lantaarns die verplaatst zijn, op hun oorspronkelijke plaats terug te brengen. Dit was dan ook de plaats die Schotkamp op "hooge toon" geëischt had voor de lantaarn bij zijn brug en woning, zulks in strijd met het vooraf bepaalde.

Op dit verzoek van J. Prins en de drie anderen, mede-onderteekenaar, werd door de Raad dan ook afwijzend beschikt. De tweede ondertekenaar, Jan Schotkamp had geen succes. Alleen de brug bleef verlicht, maar de verlichting aan weerzijden van zijn woning ging niet door. Over de familie Schotkamp zou ondergetekende uit zijn politietijd veel meer kunnen vertellen. Dan volgt een adres, d.d.18 November 1905 van W. Alteveer, J. Vogelzang, G. van der Vegt en M. Middelveld allen bewoners van de buurtschap de Mulderij. Zij verzoeken de Raad dezer gemeente verlichting van de weg door de Mulderij en de Kloosterhoek, waarbij zij bereids de benoodigde gelden aanbieden. Hun berekening van een en ander is als volgt; "lengte van de weg, plm. 1500 meter, per 100 meter een lantaarn is 15 lantaarns, met toebehoren á f 6, is totaal f 90". Dit verzoek om verlichting van de genoemde weg, wordt nu eens niet gedaan in het belang van de veiligheid van degenen, die bij donkere avonden van deze weg gebruik maken, zoals in veel gevallen bij bruggen en vonders en langs vaarten en wijken, maar omdat "deze weg in den winter op sommige plaatsen,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 787 vooralonder het geboomte, juist waar het veeltijds erg donker is, zeer vuil kan zijn, zoodat hij moeilijk is te passeeren". Op 2 Februari 1906 wordt door de Raad dezer gemeente gediscuseerd uitbreiding der straatverlichting op ruime schaal. De notulen van deze vergadering zijn evenwel zo onduidelijk geschreven, dat een normale weergave niet goed mogelijk is. Het volgende verlichtingsgeval betreft weer eens één lantaarn. Het is een adres, d.d. 12 October 1906 gericht aan Burgemeester en Wethouders dezer gemeente, waarin W.G. Scholtens, wonende op Vredehoef nabij Sluis 6 en 4 anderen kennisgeven, dat zij aan de zuidzijde van de Dedemsvaart een lantaarn hebben geplaatst en waarbij zij tevens verzoeken om die lantaarn door het Gemeentebestuur in beheer te willen overnemen. Het schijnt dat het in die jaren algemeen gebruikelijk is geweest dat belanghebbenden de lantaarn aanschaften of het geld er voor aanboden, waarna de verdere zorg, voor opsteken, uitblazen of dooven en de levering der petroleum aan de gemeente werd overgelaten. Burgemeester en Wethouders dezeer gemeente beantwoordden dit verzoek direct, n.l. op 13 Oktober 1906 deelde het College aan den Heer W.G. Scholtens en consorten mede, "dat zij, na een ingesteld onderzoek de vrijheid hebben gevonden aan het verzoek te voldoen en dat de overneming van die lantaarn door de gemeente zal geacht worden te hebben plaats gehad, wanneer de lantaarnpaal behoorlijk ten genoegen der gemeente zal zijn geverfd". Waarmede ook deze zaak rond was. Op 22 November 1901 verzocht de Heer J. Hamming aan den Raad dezeer gemeente overneming van een lantaarn welke door hen geplaatst zou worden bij zijn woning, tusschen de van Royensbrug over de Dedemsvaart, later genoemd de Molbrug, en de z.g.n. van Royenshoofdwijk aan de zuidzijde van de Dedemsvaart. In de vergadering van de Raad op 5 December 1901 wordt het verzoek van de Heer Hamming met algemene stemmen toegestaan. (Dit is reeds eerder vermeld). De Heer Hamming had dus een lantaarn bij zijn woning. Het is 5 jaren later, op 2 November 1906, dat genoemde J. Hamming, mede namens onderhoudsplichtingen en eigenaren van genoemde van Royensbrug aan Burgemeester en Wethouders dezer gemeente te kennen geeft, "dat ter bevordering der veiligheid eene goede verlichting aan het zuideinde der brug ten zeerste aanbeveling verdient, welke verbetering zoude kunnen worden aangebracht door het plaatsen van een lantaarn aldaar". Den 2e.November, d.a.v.antwoordden Burgemeester en Wethouders reeds, dat het verzoek door hun was ingewilligd. Vlugger kon het toch niet. In het jaar 1907 werd door de wethouder Wolter ter Haar te Balkbrug bij het College van Burgemeester en Wethouders een voorstel ingediend om een afzonderlijke straatverlichtingbelasting in te voeren. Voor en aleer dit ontwerp in behandeling kwam werd daartegen, d.d.20 December 1907 al geageerd door het Bestuur van de vereeniging "Avereest vooruit", bestaande uit de Heeren P.van der Lijn, Voorzitter, H.J. Gelderman, Secretaris, A. Brans, Penningmeester en de leden B. Berends, Bzn., J. Hamming en J. Kingma. Zij verwijzen naar het afschaffen van de tolgeldheffing, als zijnde verouderd en niet meer passende in de hedendaagse begrippen. (1907). Zij verzoeken het voorstel tot het heffen eener afsonderlijke straatverlichtingsbelasting niet aan te nemen. Het voorstel van wethouder te Haar wordt daarna besproken in de vergadering van de Raad dezer gemeente, waarbij door de Heer van Haeringen de opmerking wordt gemaakt, dat het erop lijkt, dat erin deze gemeente naast een vereeniging "Avereest vooruit" ook een vereeniging "Avereest achteruit" bestaat. Het voorstel wordt niet aangenomen. In een volgend adres aan de Raad dezer gemeente, d.d. 14 februari 1908 van W. Alteveer en 17 anderen, bewoners van de Zuidwolderstraatweg, de Mulderij en het Zwarte, blijkt ook, dat de Raad dezer gemeente had besloten niet over te zullen gaan tot het heffen van een aparte belasting voor de straatverlichting. (voorstel Wethouder ter Haar).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 788 Zij brengen in hun adres naar voren, dat zij als inwoners der gemeente Avereest blijven bijdragen voor de bestaande straatverlichting, hoewel zij in hun buurt hiervan tot heden verstoken blijven. Door hun aanslagen in de Hoofdelijke omslag, de toenmalige Gemeentebelasting droegen zij ook bij voor de straatverlichting elders. Evenwels in 1905 vragen zij thans wederom straatverlichting vanaf het huis bewoond door J.Krabbe (hoek Langewijk-Zuidwolderstraatweg) tot G. Noordman (het Zwarte) en door de Mulderij tot het z.g.n. Schotkampssluisje. Zij willen de gemeente het benoodigde bedrag voor de te plaatsen lantaarns en palen gaarne verstrekken. De straatverlichting kwam in vroegere jaren "druppelsgewijze" tot stand. Zoo vragen de Heeren J.G.Peters, S. Breukel en 7 anderen een drietallantaarns langs de oostzijde der scheepswerf van genoemde J.G.Peters, zijnde een voetpad langs de z.g. Peterswijk. Het adres is ongedateerd, is evenwel ingeboekt op 10 Oktober 1907 en behandeld in de vergadering van de Raad op 3 Maart 1908. Het adres van J.G.Peters en 8 anderen en het adres van W. Alteveer en 18 anderen wordt behandeld in de vergadering van de Raad op 3 Maart 1908. Het eerste adres beoogt de verlichting van de hellingwijk, de z.g.Peterswijk, het tweede adres verlichting van de Mulderij, de Zuidwolderstraatweg, (gedeeltelijk) en het Zwarte, (ook gedeeltelijk). Het adres Peters wordt met 8 tegen 3 stemmen afgewezen, als zijnde te veel aprticulier belang. Het adres Alteveer wordt aangenomen met 7 stemmen voor 3 tegen. Op 9 September 1908 vragen Hermannis Haar, Hendrik Brouwer, Jan Bos, Jan Stolte, Cornelis Wijma en Hendrik Hovius, allen wonende aan de Tramstraat gedurende de wintermaanden straatverlichting. De kosten benoodigd voor het aanschaffen en plaatsen dr lantaarns (naar hunne meening een tweetal) zullen gaarna door hun worden gedragen. In de vergadering van de Raad op 29 September 1908, wordt het verzoek van H. Haar en 6 anderen om verlichting van de Tramstraat, aangehouden tot de behandeling der begrooting voor 1909. In de vergadering van de Raad op 20 Oktober 1908, wordt bij de behandeling der begrooting voor het dienstjaar 1909, zonder hoofdelijke stemming besloten tot verlichting der Marktstraat met 3 á 4 lantaarns. In de maand September 1910 wordt andermaaleen verzoek aan de Raad dezer gemeente gericht voor verlichting der Tramstraat met twee lantaarns. Dit verzoek is ondertekend door J.A.Meijer, R. Spithorst, H. Haar, J.H. Mittendorff, H. van Elburg, C. Wijma, de weduwe J. Slagter en J. Jansen.

In de vergadering van de Raad op 11 Oktober 1910 wordt behandeld het adres van bewoners der Tramstraat tot overname door de Gemeente van twee aan dien weg te plaatsen lantaarns. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders tot het uitbrengen van advies. In de vergadering van de Raad op 8 November 1910 wordt afwijzend beschikt op het verzoek van J.A. Meijer en anderen om een tweetal aan de Transtraat te plaatsen lantaarns door de gemeente over te nemen. Nu hier enkele malen de naam "Transtraat" wordt genoemd is het voor de jongere mensen welnodig te verklaren, wat met deze Tramstraat wel werd bedoeld, want thans (1971) komt men bij de straten in de gemeente, straten veeal met historische gegroeide namen, geen "Tramstraat" tegen. De Tramstraat is n.l. "omgedoopt" en heeft daarna de naam Wethouder Molstraat gekregen, later afgekort tot Molstraat. Dat dit is gebeurd, is m.i. een minder gelukkige geste geweest. De naam "Tramstraat" die in het nabije verleden door "het Volk" aan die straat is gegeven, stond in verband met de voormalige Dedemsvaart Stoomtram. En hoewel men tegenwoordig met de goede wegen en het moderne snelverkeer een weinig gereingschattend denkt en spreekt over die ouderwetse tram, toch was deze stoomtram in haar tijd "het vervoermiddel" voor deze streek en nam ze grote plaats in, in de samenleving van Dedemsvaart. Met de naam "Tramstraat" voor deze weg, had men toch altijd de gedachte aan de Dedemsvaartse stoomtram doen voortleven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 789 Om wijlen wethouder Mol te eren, had men straten en wegen genoeg gehad om daaraan de naam van deze wethouder te verbinden. In de vorengenoemde vergadering van de Raad dezer gemeente, op20 Oktober 1908 (blz. 11) wordt een adres van A. Padberg en consorten tot verlichting van de weg naar het Langejacht aangehouden tot een volgende vergadering. In de vergadering van de Raad op 24 November 1908 komt in behandeling de nieuwe straat op het terrein Meesters van de Kalkwijk. Er wordt gesuggereerd, deze straat Meestersstraat te noemen, naar notaris Meesters, die gewoond heeft op de hoek van deze nieuwe straat en de Kalkwijk. Dit wordt voorgesteld door de Heren Balkema en Kisteman. De Heer Weide stelt voor de naam "van Dedemsvaart". De heer Ruijs stelt voor de naam "Tuinstraat" als herinnering aan de fraaie tuin, waarvoor de nieuwe straat in de plaats komt. Omdat men denkt, dat men door een familienaam aan deze straat te geven, mogelijk een andere familie te kwestsen, wordt het voorstel van de Heer Ruijs, de straat de naam "Tuinstraat" te geven, zonder discussie of stemming aangenomen. Tevens werd besloten de nieuwe straat met 4 of 5 lantaarns te verlichten. In diezelfde vergadering wordt het besluit genomen en concessie te verleenen aan de Dedemsvaartsche Stoomtramweg Maatschappij tot gas verlichting in de gemeente voor het gevraagde tijdperk van 20 jaren. Dit was de eerste gasvoorziening in de gemeente, n.l. carbidgas. De tweede gasvoorziening was het kolengas door Googeveen en thans hebben wij de derde gasvoorziening, het aardgas van Slochteren. In de vergadering van de Raad op 1 Maart 1910 komen Burgemeester en Wethouders met het voorstel, om des voorjaars de tijd van de straatverlichting te verkorten tot 10 April. (Het was de maand April uit). De voorzitter brengt hierbij naar voren, dat vele lantaarnopstekers in de maand April reeds zoveel en zolang landarbeid hebben te verrichten, dat het hun zeer bezwaarlijk valt ook voor het opsteken, enz.van de lantaarns te zorgen. Bovendien dient dier de zuinigheid in acht te worden genomen, te meer waar, naar het oordeel van Burgmeester en Wethouders en van hen, wier adviezen zij in dezen hebben ingewonnen, in deze het algemeen belang niet zal worden geschaad, terwijl langer wachten met het opsteken in het najaar hen niet gewenscht voorkomt. Bij aanneming van dit voorstel zullen de lantaarns voor en na den korten dag over een gelijk tijdperk branden. De Heer van Haeringen bestrijdt het voorstel. Steeds wordt, volgens spreker, geklaagd over de verlichting en wenscht men in dezen, gelijk nu weer blijkt uit de plannen met het electrisch kabelnet. Verschillende leden voeren over deze kwestie het owwrd. Het voorstel van B. en W. verkorting der tijd, dat de straatverlichting zal gehadhaalfd worden, wordt tenslotte verworpen. Alleen de beide Heren Wethouders stemmen voor. Op 15 Augustus 1913 dienen de lantaarnopstekers, Gerrit Gort, Jan Vorenhout, Lambertus Schalen, Bernardus Plas, Willem Schepers, Jan Prins, Karst Kremer en Wolter Kremer, een verzoek in aan den Raad dezer gemeente om salarisverhooging. Zij geven op, dat hun loon bedraagt f 45, hetwelk ze verzoeken met f 5 te verhoogen. Wanneer men thans (1971) bedenkt, dat voor dit bedrag, ze ieder voor zich, gedurende het winterseizoen een zeker aantal lantaarns moesten opsteken, doven, op tijd schoonhouden en bijvullen, begrijpt men niet, dat men toen voor zo'n luttel bedrag zovéél werk verrichtte onder dikwijls neit bepaald gunstige omstandigheden, zoals winterkoude, sneeuw en gladde wegen, met de kans van wegglijden van de tegen de lantaarnpaal geplaatste ladder. Bij de behandeling van de begrooting voor het dienstjaar 1914 in de vergadering van de Raad deze gemeente op 7 Oktober 1913 wordt ook besproken het adres van de lantaarnopstekers, J. Voordenhout en 7 anderen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 790 Besloten werd, de toelage van alle lantaarnopstekers met f 5 per jaar te verhogen ingaande het seizoen 1913/1914. Dan vragen op 15 November 1913 J. Kuipers en 9 anderen aan de Burgemeester dezer gemeente om overneming en bediening van één lantaarn, welke door hun zal worden geplaatst bij het vonder wover de wijk aan de westzijde, naast de scheepschelling van de Heer B.A. Mittendorff. (Deze scheepshelling bevond zich aan de Hoofdvaart, zuidzijde, tussen de Steenbergerwijk en de Glashutte). Schrijver dezes wil thans even in herinnering brengen, dat wij met deze geschiedschrijving zijn gekomen tot 1914 en daarbij aan de eerste wereldoorlog, die ook op het gebied van de straatverlichting merkbaar zou worden, al was deze oorlog niet zo ingrijpend in ons gemeenschapsleven, dat de oorlog 1940/1945. Dit tussenvoegsel als pro memorie. Was in vroeger jaren de Kalkwijk te Dedemsvaart slechts aan één zijde, de westzijde, bewoond, in de loop der jaren kwam ook aan de oostzijde enige bebouwing. De bewoners van de oostzijde der Kalkwijk, K.A. Hakkert Jnr. en 11 andered, dienden d.d.Oktober 1916 een adres in aan de Raad dezer gemeente om straatverlichting aan de oostzijde, door een viertal lantaarns. Het advies van Burgemeester en Wethouders aan de Raad luidt, het verzoek af te wijzen. Het college brengt hierbij naar voren, dat door inwilliging van het verzoek, het principieele standpunt van de Raad ingenomen, om z.g. doodlopende wegen niet van gemeentewege te verlichten, zou werden verlaten. Verder vrezen zij, dat door inwilliging van het verzoek een praecedent zoude worden geschapen, dat voor de gemeente in financieel opzicht minder gewenschte gevolgen zouden kunnen hebben. In de vergadering van de Raad op 15 November 1916 wordt afwijzend beschikt op het adres van K.A. Hakkert Jnr. en anderen, omdat de verlichting wordt gevraagd voor een doodlopende weg. In de vergadering van de Raad op 7 Augustus 1917 wordt voor kennisgeving aangenomen, een schrijven van de Heer Directeur der Dedemsvaartsche Stoomtram Mij. d.d. 31 Juli, j.l. no. 70, houdende mededeling dat door de Maatschappij niet meer kan worden gezorgd voor de verlichting van het Marktplein voor het Postkantoor. In diezlefde vergadering wordt door de Raad op voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten met het oog op de petroleumnood de straatverlichting te beperken en de lantaarns alleen te laten branden van 1Oktober tot 31 Maart, en dus de maanden September en April buiten het verlichtingsseizoen te houden; en om evenals het vorige jaar de lantaarns slechts om de anderen te doen onsteken, behalve bij voor het verkeer gevaarlijke punten. Ook dit voorstel wordt aangeneomen. De Heer Roesink wijst er nog op, dat de distributie van petroleum in onze gemeente op zeer primitieve wijze geschiedt; een deel der bevolking ontvangt dubbel rantsoen, een ander deel daarentegen niets. In de vergadering van de Raad op 1 Juli 1918 wijst de Heer Roesink op de steeds toenemende schaarschte van petroleum en vraagt hoe het hier de a.s.winter met de verlichting moet. De Voorzitter zegt juist dezer dagen met den Directeur der IJssel-centrale te Zwolle gesproken te hebben en dezen gevraagd te hebben of, er nog kans oestond onze gemeente nog voor den komenden winter aan de Centrale aan te sluiten. Het antwoord was niet erg moedgevend, er zou 28 K.M.kabel nodig zijn en die is in de handel absoluut niet te krijgen. Wel zou de gemeente rijdelijk geholpen kunnen worden, emt een hoogspanningsnet, (bedoeld wordt zeker een bovengrondsnet) doch afgezien van het grote gevaar daaraan verbonden, zouden de kosten daarvan minstens f 200 000,- bedragen, welk net bovendien nagenoeg waardeloos zou zijn, bij de totstandkoming eener definitieve aansluiting. De Directeur gaf spreker voorts in overweging in overleg te treden met het ingenieurs-bureau Nagtglas Versteeg en Verdam te Velp. Hier hoort men de eerste geluiden over de aanleg van electrische geleidingen in deze gemeente, en aansluiting bij de IJsselcentrale te Zwolle. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 2 September 1918, deelt de Voorzitter mede, dat er aan Sluis 6 plannen bestaan om de aldaar staande huizen electrisch te verlichten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 791 De Heer Vondeling, hoofd der school in wijk B vraagt of de Raad bereids is de kosten van aansluiting zijner, woning voor rekening der gemeente te nemen. Deze kosten zullen f 25 á f 40 bedragen. Wordt besloten deze kosten voor rekening der gemeente te nemen, echter onder de nadrukkelijke voorwaarde, dat de aansluiting op zoodanige zijze geschiedt, dat wanneer de gemeente te eeniger tijd mocht worden aangesloten bij de IJssel-Centrale te Zwolle, de leiding naar en in de woning zonder eenige verandering in haar geheel kan worden gebruikt. Deze verlichting, onstaan uit de nood der tijden, heeft enkele jaren bestaand. Schrijver dezes herinnert zich nog, dat er wel enkele gebreken aan kleefden. Zo kon men de stoten van de machine in de verlichting weervinden. Ook was er des avonds een tijdlimiet dat het licjt uitging, zodat men met dit tijdstip rekening moest houden. Met ingang van 1 September 1919 wordt aan de lantaarnopsteker H. Oosterveen, eervol ontslag uit zijn betrekking verleend. Als zijn opvolger wordt met ingang van genoemde datum benoemd, Meine van de Bult te Dedemsvaart, als lantaarnopsteker voor het gedeelte langs de Dedemsvaart vanaf het Ommerkanaal tot de Pol. Eveneens wordt met ingang van 1 Oktober 1919 eervol ontslag verleend uit zijn betrekking als lantaarnopsteker aan de Heer B.Plas. Als zijn opvolger wordt op genoemd datum aangesteld, de Heer J.Koopmans te Dedemsvaart voor het oostelijke gedeelte der Langewijk, op een jaarwedde van f 50. Het was in die jaren, dat schrijver dezes als Gemeente-veldwachter in Avereest, met als standplaats Balkbrug, was aangesteld. In die jaren was de Gemeente-veldwachter, niet alléén politieman, maar ook op ander gebied dienstbaar aan de gemeente. Dat was in de loop der jaren zo gegroeid. Als zodanig kan ondergetekende nog wel enige herinneringen, betreffende de straatverlichting vermelden. In die jaren 1918-1919 enz. was lantaarnopsteker te Balkbrug, schoenmaker, wonende aan de Sponturfwijk. Het oude huisje waarin Brunemeijer woonde heeft jaren ledig gestaan en is vorig jaar, 1970, afgebroken. Het meeste had schrijver te maken met de lantaarnopsteker Deen. Was er een of ander mankement, een stukgegooide lantaarnruit, wat nog al eens voorkwam, of een lantaarnpaal, die vernieuwd moest worden, of iets anders, dan was schrijver de tussenpersoon tussen de Gemeentelijke autoriteiten en de lantaarnopsteker. Voor een nieuwe ruit, moest altijd een bonnetje komen van ;t Gemeentehuis, waarop de schilder-glazenmaker een nieuwe lantaarnruit kon leveren. Zo kreeg ik de lantaarnopsteker Deen nog al eens aan de deur. Ook herinner ik mij nog de eigenaardige manier, waarop Deed de lantaarns doofde. Men zou zo denken, dat zo'n lantaarn uitgeblazen moest worden. Dat deed Deen, door met de vlakke hand het lanpeglas aan de bovenkant af te sluiten. Alléén een schoenmaker als Deen, met een dikke eeltlaag in de handen, kon zoiets ongestraft doen. Dan herinner ik mij nog, tevens aan de hand van een aantekening in een oud politieboekje, dat er bij de Burgemeester een klacht wer ingediend door de familie Alteveer uit de Mulderij, waarbij deze zich beklaagde over de lantaarnopsteker, die de verzorging had over de lantaarns in de Mulderij. Volgens de familie Alteveer, begon de lantaarnopsteker des avonds te vroeg met het uidoen der lantaarns,n.l. voor het vastgestelde tijdstip, 10 uur. De familie Alteveer, die des avonds nog al eens wegging, hetzij voor boodschappen, hetzij op visite, moest dan in het donker de weg naar huis passeren. Zo moest schrijver dezes, in de avond van 14 December 1919, controleren, wanneer de lantaarnopsteker begon met het doven der straatverlichting. Tot zover deze persoonlijke herinneringen. In de vergadering van de Raad op 2 September 1919, wordt op voorstel van Brugemeester en Wethouders besloten het marktplein nabij het Postkantoor te doen verlichten met acetyleengas, te leveren door de Dedemsvaartse Stoomtram voor de prijs van f 70 voor het verlichtingsseizoen 1919/1920.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 792 Op 22 September 1919, doet de fg. Directeur van het R.O.G. voor jongens "Veldzicht" te Avereest aan de Raad dezer gemeente het verzoek om van Gemeentewege een viertal lantaarns in de Boschlaan te Balkbrug te verzorgen, n.l. petroleumvulling der lampen, schoonhouden, opsteken en doven der lantaarns. Hij brengt hierbij naar voren, dat aan de Boschlaan verschillende blokken ambtenaarswoningen staan, dat er iedere kunstverlichting ontbreekt, wat voor de menschen die daar geregeld moeten passeren, nu de donkere winter avonden in aantocht zijn een groot ongerief veroorzaakt. Hij verklaart bereid te zijn in genoemde laan, 4 lantaarnpalen met lantaarns en petroleumlampen te plaatsen. Het advies van Burgemeester en Wethouders aan de Raad is, om afwijzend op het verzoek te beschikken, omdat bedoelde Boschlaan geen verbindingsweg is en destijds door de Raad is besloten, alléén verbindingswegen te verlichten. Op grond van het bovenstaande besluit de Raad in zijn vergadering op 15 Oktober 1919, afwijzend op het verzoek te beslissen. Gezien in het licht van de hedendaagse tijd, nam men toen wel een zeer bekrompen standpunt in. In diezelfd vergadering op 15 Oktober 1919, komt een voorstel van B. en W. in behandeling om de Balkbrug, ook des nachts te verlichten. Het voorstel wordt zonder stemming aangenomen. Bedoeld werd de lantaarn aan de noordzijde van de brug de gehele nacht te laten branden. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 18 November 1919, werd o.m. gesproken over eventuele verhoging van de jaarwedden der lantaaropstekers en wordt aan Burgemeester en Wethouders opgedragen hierover met voorstellen te willen komen. Uiteindelijk stellen B.en W. d.d. 2 December 1919 voor de jaarwedden van de lantaarnopstekeers met 75% te verhogen, afgerond naar boven tot veelvouden van vijf, van het over het jaar 1918 genoten bedrag. In verband met het vorenstaande worden de jaarwedden gebracht als volgt; G. Gort. op f 90- 29 lantaarns. K. Kremer. op f 90- 26 lantaarns. A. Kremer. op f 90- 25 lantaarns. W. Kremer. op f 90- 31 lantaarns. J.Koopman. op f105- 28 lantaarns. A.Koster. op f 90- 30 lantaarns. R. de Boer. op f 95- 30 lantaarns. M. van de Bult. op f 95- 26 lantaarns. J. Brunemeijer. op f 90- 23 lantaarns. G.A. Deen. op f 90- 24 lantaarns. In een adres, d.d.12 December 1919 vraagt een aanwonende van het Ommerkanaal, J.P. Huisman, (boerderij thans bewoond door de familie Dunnink, 1917) aan Burgemeester en Wethouders dezer gemeente om straatverlichting bijlangs het Ommerkanaal. In dit adres worden niet, zoals tot nu toe gebruikelijk was, door de aanwonenden te lantaarns, compleet met paal en aangeboden, maar wordt alles aan de gemeente overgelaten. In het adres wordt verwezen naar het droevig ongeval, wat tengevolge van de duisternis dat jaar aan het Ommerkanaal had plaats gevonden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 793 Uit een door schrijver dezes ingesteld onderzoek is gebleken, dat hiermede bedoeld werd, het verdrinken in het Ommerkanaal van een dochter van Harm Bakker, destijds wonende aan het vooreinde van genoemd kanaal, dienstbode bij aanvrager Huisman. Dit meisje was des avonds dddor duisternis misleid in het Ommerkanal gelopen en verdronken. In gevolge dit verzoek adviseren Burgemeester en Wethouders aan de Raad langs de Ommerkanaal lantaarns te plaatsne op door het Gemeentebestuur aan te wijzen plaatsen een en ander voor rekening der gemeent onder voorwaarde, dat de bewoners van het Ommerkanaal zorgen voor behoorlijke verlichting en geregelde bediening. In de vergadering vande Raad dezer gemeente wordt op30 December 1919deze zaak besproken, waarna aan aanvraager Huisman wordt medegedeeld, dat tot plaatsing der lantaarns zou worden overgegaan op de punten, door het gemeentebestuur nader aan te wijzen, onder voorwaarde, dat de bewoners moeten zorgen voor behoorlijke verlichting en bediening. Naast de lantaarnopstekers van Gemeentewege aangesteld, had men dus ook particuliere lantaarnopstekers, die voor hun eigen buurtschap of streek een en ander verzorgden. De openbare verlichting werd toen nog niet als een overheidstaak gezien. Volgens een schrijven, d.d. 22 Januari 1920, schijnen Burgemeester en Wethouders een gesprek gehad te hebben met de meergenoemde J.P.Huisman en anderen, terwijl ze in dat schrijven mededeelen, dat door het College van B. en W. 14 straatlantaarns langs het Ommerkanaal geplaatst zullen worden, onder de reeds vermelde voorwaarden, terwijl deze overeenkomst geldig was voor de tijd van 5 jaren, met dien verstande, dat, mocht binnen genoemde tijd de straatverlichting door middel van petroleum door ander licht worden vervangen, zij van de hun gestelde voorwaarden werden ontheven. Van deze laatste zinsnede zou men kunnen zeggen, dat het electrisch licht, haar "schaduwen" voorzover men bij licght van schaduwen kan spreken, reeds vooruit wierp. In de vergadering van de Raad dezer gemeente op 26 November 1920 wordt bij de rondvraag een klacht gedaan over de slechte verlichting van het benedeneind van de Dedemsvaart. (Benedenvaart). De lantaarns walmen of branden in het geheel niet. Ook worden er ruiten in de lantaarns stukgegooid. Hier had men toen nog wel de oude petroleumstraatverlichting. De komst of beter gezegd, de aansluiting aan het electrisch lichtnet, aanvankelijk de kom van Dedemsvaart en Sluis 6 en Balkbrug, bracht een hele ommekeer in de straatverlichting. Niet alléén dat verschillende straten en wegen met electrische lantaarns of feitelijk lampen, werden verlicht, in de niet aan het electrische net aangesloten delen der gemeente zag men iets in de overbodig geworden straatlantaarns. Zo werden, d.d. 22 September 1921 voor de verlichting van de Nieuwe Wijk, 12 van de vervallen straatlantaarns met ijzeren palen en verdere toebehoren gevraagd door F. Oegema en A.W. van der Meulen en d.d. 9 Oktober 1921 door G.J. Zelhorst en 24 anderen, 25 petroleumlantaarns voor de z.g. Benedenvaart, vanaf de toenmalige Sluis no. 5 tot bijna aan de grens der gemeente Nieuwleusen-Avereest, langs de zuidzijde van de Dedemsvaart. Op 25 Oktober 1921 vragen W.Wessels en 17 anderen het volgende, dat, nu wegens de electrificatie van een groot deel der gemeente vele der petroleumlantaarns niet gebruikt worden; Dat lans de kunstweg door het Achterveld (thans 1971, Noord-Stegeren) nog steeds geen verlichting is; Dat zulks toch zeer gewenst is wegens de vele en diepe sloten, die zich daar bevinden langs dien weg; Weshalve adressanten verzoeken om plaatsing der afgeschafte lantaarns langs genoemden weg. Het advies van Burgemeester en Wethouders, d.d.25 Oktober 1921, aan de Raad, op de beide eerstgenoemde adressen luidt; "aan de genoemde verzoeken te voldoen, zoolang de voorraad thans niet in gebruik zijnde lantaarns strekt, indien adressanten het onderhoud en de bediening der lantaarns voor hunne rekening nemen". Tevens stellen zij aan de Raad voor, aan adressanten eene vergoeding toe te kennen van f 2,50 voor elke lantaarn, die door hun bemiddeling en zorg gedurende het gehele seizoen heeft gebrand. Ten slotte nog een adres aan de Raad dezer gemeente van S.Kloosterman en 27 anderen. In dit adres vragen zij verlichting van de Nieuwe Wijk en de Oostwijk.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 794 Zij verzoeken hiervoor van Gemeentewege de daarvoor benoodige lantaarns te willen plaatsen en het onderhoud daarvan op zich te nemen. Hun adres werd behandeld in de vergadering van de Raad op 24 November 1921. Burgemeester en Wethouders deelden aan adressanten Kloosterman en anderen d.d. 30 November 1921 mede, dat afwijzend was beschikt op hun adres, om de Nieuwe Wijk en de Oostwijk te verlichten met petroleumstraatlantaarns. Blijkbaar achtte de Raad de verlichting der wegen met petroleumstraatlantaarns uit de tijd, nu het electrisch licht haar intrede in de gemeente had gemaakt. Men handhaafd de petroleumverlichting nog op die plaatsen, waar nog geen elechtrisch lichtleidingnet was aangelegd, maar ging schijnbaar niet meer over om aan wegen en straten waar nog geen verlichting was, de uit de tijd geraakte petroleumstraatverlichting aan te leggen. Dat de aanleg van en de aansluiting aan het electrisch net tot bijzondere situatie's kon leiden, blijkt uit een schrijven, d.d.November 1921 van de Heer G. Zantinge, wonende wijk I no. 162 te Balkbrug, gericht aan de Raad dezer gemeente. Zantinge woonde destijds beneden Sluis V aan de zuidzijde van de Dedemsvaart. In dat schrijven beweert hij, o.m. dat op een vergadering te Balkbrug door de Burgemeester was verklaard dat de "leiding of kabel van het Gemeentelijk Electrisch bedrijf" zou gelegd worden op kosten van de gemeente tot de binnenkant van de voorgevel, rterwijl de verdere kosten van de installatie voor de verbruiker waren. Later was veldwachter Piel met een kwitantie bij hem gekomen,waaruit bleek, dat plm. 5 á 6 meter leiding door hem, Zantinge, betaald moest worden. Hij weigerde dat te betalen, waarop van Gemeentewege de meter bij hem was weggehaald en hij van het electrisch net was afgesneden. Hij vroeg aan de Raad dezer gemeente betaling der door hem gemaakte kosten binnenhuis. In de vergadering van de Raad op 24 November 1921 werd afwijzend beschikt op het verzoek van Zantinge om schadeloosstelling voor de hem gemaakte huisinstallatie. Genoemde Zantinge stond bekend as een erge querulant. Naar de mening van schrijver dezes, bestond hier een misverstand, wat door Zantinge op de voor hem voordeligste wijze werd uitgelegd. De gemeente zal wel een bepaald aantal meters van de buitenaansluiting der huizen voor haar rekening hebben genomen. Het huis van Zantinge stond nog al een aardig eindje vanaf de openbare weg, zodat hij wel enkele meters kabel moest bijbetalen. Alhoewel ook de electrische straatverlichting in de meer bebouwde kommen der gemeente meer en meer aangelegd werd, werd toch met ingang van 1 Januari 1920 de jaarwedde van de lantaarnopsteker, Jacob Brunemeijer verhoogd tot f 90. Brunemeijer was lantaarnopsteker voor de Sponturfwijk en de Pol. Deze buurtschappen waren niet aan de eerste beurt om aangesloten te worden aan het electrisch net. Met de aansluiting van deze gemeente aan het electrisch lichtnet, zou ik het artikel over de voormalie straatverlichting willen besluiten. Wel werden verschillende buitenwegen en straten in de gemeente nog niet direct alle verlicht met electrische lampen, doch langzamerhand breidde deze verlichting zich toch uit. Het artikel over de straatverlichting in vroeger jaren, is geen stukje historie der gemeente Avereest, met schokkende geberutenissen.Het is in hoofdzaak een aaneenschakeling van gelijkluidende adressen en verzoekschriften om verlichting van een weg hier, verlichting van een brug of vonder elders. Het was nog in de tijd, dat het plattelandsleven, zo rustig en regelmatig verder ging, zonder opwindende feiten. Toen men nog, zoals reeds eerder vermeld, des avonds als buren bij elkaar of visite ging, om de lange winteravonden te bekorten, omdat men nog geen afleiding had door radio en televisie. Toen men gezamelijk om de huiselijke haard de oude volksliedjes ging zingen, of met kaartspel en dergelijke de avond doorbracht. In de tijd, dat wanneer de boerenmensen zich ter ruste begaven, de lantaarnopsteker zijn laddertje op de schouder nam, om de straatlantaarns te doven of uit te doen, tenzij men het deed, zoals in die tijd, de lantaarnopsteker Wittenberg, die in de Ommerschans, gemeente Stad-Ommen de straatlantaarns verzorgde.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 795 Wittenberg, had het zo ten naaste bij berekend, hoeveel petroleum zo'n straatlantaarn per avond verbrandde. Per lantaarn deed hij daar zo'n portie petroleum in, stak in het begin van de avond de lantaarns op en liet ze gewoon leegbranden. Zodiende behoefde hij slechts éénmaal per avond de deur uit, om de lantaarns op te steken. Of dit nu wel de voordeeligste wijze van het gebruik van petroleum voor de verlichting was, valt te betwijfelen. Onder vermelding van, en verwijzing naar de zee van licht met de vele kleurschakeringen, die men des avonds op zo heel plaatsen in de gemeente kan aantreffen, veelal plaatsen waar het vroeger in de winteravonden aardedonker kon zijn, wil ik dit eenvoudige verhaal besluiten. De ouderen van deze tijd, zullen zich die donkere winteravonden door de heldere verlichting van heden, nog zoveel te beter kunnen voorstellen. Dit tijd, zo donker, zo sober, maar die ze zich toch met een tikje van weemoed in hun hart zullen herinneren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 796 HOOFDSTUK XII . Ee n e n and e r o ve r he t vo o rm alig e jo o d se vo lksd e e l in d e g e m e e nte Ave re e st. In het navolgende schrijven wil schrjiver dezes trachten een en ander weer te geven over een groep inwoners dezer gemeente, een bepaald volksdeel, die de ouderen in de gemeente nog persoonlijk hebben gekend maar waarvan de joneren slechts bij overlevering de namen horen noemen. Dit volksdeel, de Israëlieten, in de volksmond niet anders aangeduid als "de Joden" in tijdens de tweede wereldoorlog uit de gemeenschap van Avereest verdwenen. Een enkel lid woont nog elders in den lande, het merendeel heeft in het buitenland het leven gelaten en is niet weer naar hun haardsteden in deze gemeente teruggekeerd. En woch hebben deze mensen gewoond en geleefd, met en tussen de bevolking dezer gemeente als volwaardige ingezetenen van Avereest. Schrijver dezer heeft gemeend, dat het uit historisch oogpunt gezien juist was hierover een en ander vast te leggen en te omschrijven. Zoo woonden hier in het begin van de twwede wereldoorlog de volgende joodse familieÆs; De Lemans, van Gelder, Denneboom, Spier, van Buren, de Bruin, Schrijver, Phillipson en de Rabbi, in de volksmond de "Jodenmeester" genoemd, Cohen,terwijl ook nog als Joodse familie vermeld dient te worden, de familei Waissel, waarvan het laatste led, Margien Waissel, geboren te Avereest, op 1 Augustus 1840, op 26 Februari 1929 in deze gemeente is overleden. De leden van deze familieÆs zullen de oudere inwoners van Avereest zuch nog voor ogen kunnen stellen. Voor een juist inzucht over de Joodse bevolking zullen wij in het verleden terug moeten gaan. Veel heeft schrijver hier niet gevonden mede omdat het oudste bevolkingsregister dezer gemeente pas op 1 Januari 1850 aanvangt met het vermelden der inwoners van Avereest. Op 1 Januari 1837 is de eigenlijke veenkolonie Dedemsvaart, toen nog behorende tot het schoutambt Ommen en het schoutambt Hardenberg, samengevoegd met de bestaande gemeente Avereest, gelegen ten noorden en westen van de latere Sponturfwijk, de Koloniewijk, (bij Beute) en verder de tegenwoordige gemeentegrens tussne Ommen en Avereest. Bij deze samenvoeging werden de namen der in de veenkolonie wonende mensen genoemd en alzo ook de Joodse familieÆs, waaraan wij de volgende namen ontlenen; Daniel Salomon Elshof, oud 60 jaren, gehuwd met, Beeltje Izaaks van Dam, oud 56 jaren en hun kinderen, Heijman, 18 jaren, Abraham, oud 15 jaren, Lijpman, oud 12 jaren en Froukje, oud 10 jaren. Joel Denneboom, ou 28 jaren. I.M. Vos, oud 40 jaren. Koopman de Leeuw, oud 28 jaren. Abraham Weitzel of Waissel, oud 34 jaren, gehuwd met Lena Cohen, oud 37 jaren. Het oudste schrijven betreffende de joden in Avereest betreft een acte van 3 September 1835, gericht aan de Rabbijn, luidende als volg; De ondergeteekende, Assessor (wethouder) der Gemeente Avereest certificeert bij dezen, dat de gevolmachtigden der Israëlitsche gemeente aan Dedemsvaart aan hem vertoond hebben zeker Contract, waaruit blijkt, dat zij van de weduwe Harlof aan Dedemsvaart gehuurd hebben een vertrek ter uitoefening van hunnen eeredienst, zullende ingaan 1 September 1835 en eindigende 31 Augustus 1836, terwijl zij, gevolmachtigden tevens verklaarden het getal hunner leden thans uit 15 personen te bestaan van het mannelijk geslacht die den ouderdom van 15 jaren bereikt hebben, verzoekende derhalven om het Sephia Tora ter uitoefening van hunnen Eeredienst terug te mogen ontvangen ten einde het in genoemd vertrek te kunnen plaatsen, wordende dan ook het Recu voormaals aan den ondergeteekende afgegeven bij de overgaven van genoemde Sephia Tora gerekend vernietigd te zijn. Aan den Rabbijn M.I.Kruizinga den 3 September 1835. Sephia Tora is de Joodse wetrol. Uit deze acte wij wel opmaken waar de Joden voor 1835 hun kerkelijke samenkomsten hadden. Dit was in een kamer van de herberg van de assessor Kruizinga der oude gemeente Avereest, staande nabij brug no. 7 over de Dedemsvaart, de later genoemde Balkbrug. Op de plaats waar thans het café de Viersprong staat, stond de oorspronkelijke herberg van Kruizinga.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 797 In deze herberg had ook de toenmalige gemeente Avereest een kamer in huur voor haar gemeenteadministratie, enz., feitleijk het Gemeentehuis. De daaropvolgende plaats van samenkomst der Joden was in een kamer van de woning van Cornelia de Hetrie, weduwe Harloff "ergens" in de veenkolonie Dedemsvaart in opkomst. Bij de overgang van de veenkolonie Dedemsvaart werden wel de bewoners genoemd en ook wel hun woning of zoals veel voorkwam een veenhut,maar een wijkletter en huisnummer ontbrak. Om enige van haar buren te noemen; Hendrik Kreuzen, gehuwd met Hendrikje Posthoorn. Andries Kreuzen, gehuwd met Aaltje Geerts Botter. Harm Slender, gehuwd met Willemtje Oogjes. Fake Lucas Mol, gehwud met Hendrikje Willems Veldman. Ook deze namen geven weinig houvast omtrent de plaats waar de weduwe Harloff woonde. Dan wil ik nog in het kort aanhalen een "Dispositie" van 20 December 1838. (Dispositie of beschikking, feitelijk een Koninklijk Besluit). Dispositie ten gevolge van het tweede lid van Z.M.besluit van 14 Maart 1833, no. 88, nopens de wijziging der bepalingen in de respective Israëlitische behoeftigen. De Minister van Staat belast met de Generale Directie voor de zaken der Hervormde Kerk, enz. Gezien het tweede lid Zijner Majesteits besluit van 14 Maart 1833, no.88, enz. (het geheel is een boekje van 15 bladzijden en te omvangrijk om in dit artikel weer te geven). "Het armbestuur bevordert door alle daartoe in dezelfs bereik zijnde middelen, de opzending van behoeftigen, in de termen daartoe vallende naar de Koloniën der Maatschappij van Weldadigheid". Dit was voor deze gemeente een betrekkelijk eenvoudig uit te voeren voorschrift door het in de onmiddellijke nabijheid gelegen bedelaarsgesticht "de Ommerschans", een inrichting van de Maatschappij van Weldadigheid. In de praktijk werd hier dan ook wel gebruik van gemaakt. Proces-verbaal. Op den zeven en twintigsten der maand Meij, des jaars agttien honderd zeven en dertig compareerde voor ons Assessor der gemeente Avereest; Samual Abraham Cohen en Koopman de Leeuw,de eerste Koopman en de tweede schilder, beide wonende onder de gemeente Avereest, in kwaliteit als kerkbestuurders der Israëlieten onder Avereest, te kennen gevende, dat zekere Persoon, genaamd Daniël Salomon Elshof, Koopman en Vleesch-houwer, sedert 14 dagen binnen deze gemeente wonende, zich niet ontzien heeft de Openbare Godsdienst oefening der Israëlieten te verstoren, door zich met geweld te verzetten tegen de Israëlitische Ceremontiën en Kerkgebruiken, bij de gelegenheid voor 8 dagen, den 20 sten dezer gewaarschouwd was,en heeft daarop geantwoord dat hij in dezen zich niet wilde onderwerpen, ten zij hij door den Regter daartoe genoodzaakt weird.

Van welke aanklagt wij uit Proces Verbaal hebben opgemaakt op dato als boven. De Assessor van Avereest, w.g. M.I.Kruizinga. Dat wij nader de aanklagers gehoord hebbende, door hun is verklaard; De oorzaak te zijn, dat de persoon van Daniël Samuel of Salomon Elshof met een pet op het hoofd is gekomen om een gebed te doen voor zijn overleden vader en daar zoo de aanklagers zeggen, bij hunne Gemeenten overal de wet is ingevoerd, dat niemand zulks mag doen, dan met een hoed op het hoofd en dat Elshof toen iemand anders het gebed voor hem doen wilde, denzelve met geweld heeft teruggedrongen, en alzoo regttens tegen de instellingen der kerk heeft gehandeld. Dat wij ook Elshof gehoord hebbende, dezelve verklaard eens met een hoed in de kerk gekomen te zijn, die hij geleend had, doch dfat hij dezelve niet weder te leen kunnende krijgen, hij wel genoodzaakt was met een pet te gaan en dat er hoegenaamd geene stoornis van de Godsdienst is voorgevallen. Vorenomschreven incident speelde zich af in deze gemeente, in de veenkolonie Dedemsvaart. Eeen eenvoudige gebeurtenis, waar evenwel toch uit blijkt, dat de Joden wel zeer ztreng waren in het nakomen der voorschriften hunner Joodse wet.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 798 En nu, 136 jaren later, kon men in het Dagblad "de Telegraaf" van 31 Augustus 1973 het onderstaande lezen; Blootshoofds tijdens plechtigheid. Kurt Waldheim stoot IsraëliÆvoor het hoofd. Jeruzalem ...... Vrijdag. De Secretaris Generaal van de Verenigde Natie's, de Oostenrijker Kurt Waldheim, heeft gisteren in Jeruzalem voor een incident gezorgd, toen hij tijdens een herdenkingsplechtigheid voor de zes miljoen joden, die in de Tweede Wereldoorlog door de naziÆs om het leven zijn gebracht, weigerde zijn hoofd te bedekken. Het is een joods gebruik bij plechtigheden, vooral als zij op geheiligde grond plaats hebben, het hoofd bedekken. Van niet-joodse bezoekers verwacht men dat zij zich er ook aan houden, doch Waldheim wees een tweemaal aangeboden hoed echter af en stond blootshoofd voor de eeuwige vlam van het Jod. Vashem gedenkteken voor de zes miljoen slachtoffers. Terwijl de voorganer de Kaddisj zong, stond de secretaris generaal met gevouwen handen en gebogen hoofd, legde daarna een krans en nam een tweetal minuten stilte in acht. Toen Waldheim na afloop van de plechtigheid gevraagd werd waarom hij zihc niet aan de traditie gehouden had, antwoordde hij; "Ik ben hier als secretaris generaal en ik vond, dat ik mijn eigen zin moest doen". Hij voegde hieraan toe, dat hij hoopte, dat het was opgevallen, hoe ontroerd hij was. Tot zover artikel uit de Telegraaf. bestuurders der Israëlieten onder Avereest, te kennen gevende, dat zekere Persoon, genaamd Daniël Salomon Elshof, Koopman en Vleesch-houwer, sedert 14 dagen binnen deze gemeente wonende, zich niet ontzien heeft de Openbare Godsdienst oefening der Israëlieten te verstoren, door zich met geweld te verzetten tegen de Israëlitische Ceremontiën en Kerkgebruiken, bij de gelegenheid voor 8 dagen, den 20 sten dezer gewaarschouwd was,en heeft daarop geantwoord dat hij in dezen zich niet wilde onderwerpen, ten zij hij door den Regter daartoe genoodzaakt weird.

Van welke aanklagt wij uit Proces Verbaal hebben opgemaakt op dato als boven. De Assessor van Avereest, w.g. M.I.Kruizinga. Een soortgelijk incident, nu evenwel in een andere omgeving als het eenvoudige Dedemsvaart van 1837 en onder personen staande op hoger niveau, terwijl, wanneer aan de genoemde jood Elshof in 1837 een hoed was aangeboden, hij daarmede zijn hoofd zou hebben bedelt en niet gezondigd zou hebben tegen de joodse voorschrijten. Waar de joden na de kamer in de woning van de weduwe Harloff in latere jaren hun godsdienstige bijeenkomsten hebben gehouden is schrijver dezes niet tegengekomen. Evenwel, de veenkolonie Dedemsvaart breidde zich steeds meer uit en aan te nemen is,dat de joodse gemeente hiermede gelijke tred hield. De behoefte aan een kerkgebouw heeft zich geopenbaard in het volgende verzoekschrift; "Geeft met verschuldigde eerbied te kennen het Bestuur van de Israëlitische Gemeente te Dedemsvaart dat zij voornemens is te stichten een Kerkgebouw ten behoeve van die gemeente. Verzoeke onder door U Edelachtbare te bepalen voorwaarden haar daartoe vergunning te willen verleenen. Avereest, 22 Januari 1886. het besuuur voornoemd. g.t. F. Spier. Aan U Edelachtbare Heeren g.t. I.M.de Bruin. Burgemeester en Wethouders van Avereest. Hierbij was gevoegd de navolgende Memorie van Toelochting;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 799 Memorie van Toelichting wegens het stichten van een Kerkgebouw ten behoeve van de Israëlitsche Gemeente te Dedemsvaart. Omschrijving. Het gebouw zal gesteld worden op een terrein gelegen en grenzende aan de Oostelijke zijde van het Marktplein te Dedemsvaart, gemeente Avereest en aldaar nader bekend op het Kadaster in Sectie H no. 2024. De Stichting is bestemd voor openbare Eredienst. Afmeting en Inrigting. De afmetingen voor deze bouwing bepaald zijn als volgt; Breendt gemeten langs den Voorgevel en achtermuur 7,50 M. Lengte gemeten langs de zijmuren 10,00 M. Hoogte der zijmuren bovenpeil 4,80 M. Hoogte der Nok van het dak 8,65 M. Het gebouw wordt inwendig verdeeld in vijf afdeelingen, bevattende, een Mannenkerk, een Vrouwenkerk, een Consistorikamer, een Badkamer en een Gang. De bouwmaterialen bestaan voor de mannenkerk uit baksteen, voor de dakbedekking uit dakpannen en voor de overige delen uit hout en ijzer, glas enz. De zamenstelling dezer bouwstoffen geschied overeenkomstig de bepalingen der Algemene Voorschriften voor de uitvoering en onderhoud van werken onder het beheer van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid vastgesteld den 12 de September 1882, terwijl de daarstelling zal geschieden overeenkomstig de door het Gemeentebestuur te stellen voorwaarden. Avereest, den 22 sten Januarij 1886. namens het Bestuur voornoemd was get. K.A.Hakkert. op bovenstaand verzoek werd door Burgemeester en Wethouders van Avereest het volgende besluit genomen; "Aan het Bestuur der Israëlitische Gemeente te Avereest vergunning te verleenen tot het stichten van een Kerkgebouw in de gemeente Avereest, op het perceel, kadastraal bekend onder Sectie H no. 2024. get. G. van Barneveld Burgemeeester. get. R.W. ten Kate Wethouder. Opvallend in de genoemde memorie van toelichting is de vermelding naast de andere afdelingen in het Kerkgebouw, de Synagoge, van een "badkamer". Volgens een mededeling aan schrijver gedaan, moet deze "badkamer" in de kerk van de Joden meer beschouwd worden als een wasplaats en moet men er niet het tegenwoordige begrip van badkamer op toepassen. Deze "wasplaats" stond in verband met de Joodse begrippen van "rein en onrein". Hun voorschriften hieromtrent waren zeer streng en werden ook als zodanig nageleefd. Wanneer ze met hun handen voorwerpen hadden aangepakt, zelfs na het geven van een handdruk, moest een jood eerst zijn handen wassen, zodat ze weer "rein" waren, voor hij enig voorwerp van de kerk mocht aanraken. Hiervoor was zo'n was-gelegenheid in de kerk noodzakelijk. De ouderen in de gemeente kunnen zich de Jodenkerk aan het Marktplein te Dedemsvaart nog geen herinneren, toen deze Kerk nog als Bedehuis bij de joden van Dedemsvaart en Balkbrug in gebruik was. Schrijver dezes kan zich nog goed voor ogen stellen, hoe de jodenfamilie, Abraham Leman met zijn zonen, iedere Sabbatdag, lopende van Balkbrug naar hun kerk te Dedemsvaart ging. Ook de joodse pupillen van het Rijksopvoedingsgesticht "Veldzicht" gingen onder leiding en toezicht van een gestichts-ambtenaar naar de Kerk te Dedemsvaart.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 800 Het kerkgebouw is tijdens de tweede wereldoorlog buiten gebruik gesteld. Het is thans een garage en bergplaats van de slager Vos aan de Markt te Dedemsvaart. Naast het voormalige Kerkgebouw van de joden hebben wij in deze gemeente nog altijd de joodse begraafplaats, het kerkhof, waar naast de andere overleden inwoners van Dedemsvaart, de joden hun doden hebben begraven. Het eerst, dat schrijver dezes, de naam "Israëlitsch kerkhof" in de officiële stukken is tegengekomen is in een Tabel houdende opgave der kosten van begrafenissen, enz. d.d. 29 Augustus 1844, opgemaakt door Burgemeester Mr. Coenraad Willem, Baron van Dedem te Avereest. In de kolom "aanmerkingen" las hij het volgende; "Binnen deze gemeente zijn twee kerkhoven voor de Gereformeerden (Hervormden) en wel in de Mulderij te Dedemsvaart en te Oud-Avereest. Op het kerkhof in de Mulderij hebben de Israelieten eene afzonderlijke ruimte". Hiermede is vastgesteld, dat de Joden toen hun doden ter aarde bestelden op het kerkhof in de Mulderij, waar voor hen een apart stukje van het kerkhof was aangewezen. Later kwam schrijver dezes nog tegen, dat in de jaren 1870, 1871 en 1872 bij een telling van het aantal begrafenissen, ieder jaar één Israeliet was begraven. In de vergadering van de Raad der gemeente Avereest, op 25 November 1880 komt een adres in behandeling van F. Spier en anderen om een eigen Israelitische begraafplaats. Het stuk was evenwel niet gezegeld, zodat het ter zijde werd gelegd. Blijkbaar is dit adres "op zegel" herhaald, want later hadden de Israelieten een eigen kerkhof op de begraafplaats in de Mulderij. Gegevens hierover heeft schrijver niet geonden. En zo ligt dan op de begraafplaats in de Mulderij, in de zuidwesthoek, de dodenakker der Joden uit het verleden der gemeente Avereest. Op een groot aantal grafstenen komen hun namen voor. Sommige zijn voor de meeste niet leesbaar of men moest de oude talen kennen. Schrijver dezes heeft zich afgevraagd, hoe een eenvoudige steenhouwer deze joodse namen, enz. heeft kunnen maken. Alleen van een gegeven voorbeeld, zal bij de voor hem onleesbaar namen in de steen hebben gebeiteld. Maar ook staan er een groot aantal grafstenen, waarop de namen in de Nederlandse taal zijn weergegeven, evenwel alle met het overlijdensjaar volgens de Joodse jaartelling. Mede ter herinnering aan de daar ter ruste gelegde joden, heeft schrijver dezes de namen van twee echtparen van deze stenen genoteerd. In verband met het minder duidelijk leesbare opschrijft was controle van de overlijdensakten wel nodig. Het betreft een echtpaar van Dedemsvaart en een echtpaar van Balkbrug nl. De volgende personen; Overleden te Avereest, op 8 December 1881 (5641). Elias Danneboom, (men schreef ook wel Denneboom) oud 71 jaren, zonder beroep, echtgenoot van Saartje Jacobs van der Rhoer, zoon van Jozef Elias Danneboom en van Roosje Kalmer Rozeboom, beiden overleden, geboren te Veldhuizen, Koninkrijk Hanover en wonende te Avereest. Overleden te Avereest, op 7 Augustus 1890 (5650). Saartje van der Rhoer, oud 79 jaren, zonder beroep, geboren te Rolde en wonende te Avereest, weduwe van Elias Danneboom, dochter van Jacob van der Rhoer en van Roosje Denneboom, beide overleden. Dit was het echtpaar van Dedemsvaart. Overleden te Avereest, op 11 Juli 1933 (5693). Betje Davidson, geboren te Zwolle, 9 April 1869, gehuwd met Abraham Leman. Overleden te Avereest, op3 Juni 1939 (5699). Abraham Leman, geboren te Avereest, 13 Januari 1864, gehuwd geweest met Betje Davidson. Al de joden, die daar begraven zijn op het zo rustig gelegen kerkhof in de Mulderij, zijn daar op de gebruikelijke wijze ter aarde besteld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 801 Hun kinderen en kleinkinderen en verdere verwanten zullen daarbij tegenwoordig zijn geweest, terwijl ze ook later de graven van hun familieleden hebben bezocht en onderhouden. Maar thans, hoe weinigen zijn er van de Israelieten, de nakomelingen van hen die daar rusten op hun kerkhof tijdens de tweede wereldoorlog overgebleven. Wij kunnen aannemen, dat geen kind of kleinkind nog eens een bezoek zal brengen aan de laatste rustplaats van ouders of grootouders. Mogelijk dat deze Israelieten, de vroegere inwoners van Avereest, door dit artikel nog eenmaal bij de ouderen in de gemeente in herinnering worden gebracht. Deze joodse ingezetenen, die zoals in het begin van het artikel reeds vermeld is, geleefd en gewoond hebben met en tussen de mensen van Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 802 HOOFDSTUK XIII

He t g e b ruik van ste rke d rank in ave re e st in vro e g e re jare n. Wanneer wij in de geschiedenis der gemeente Avereest teruggaan tot het jaar 1836, het laatste jaar van het bestaan van de oorspronkelijke gemeente Avereest, voor de samenvoeging met de veenkolonie Dedemsvaart, zien wij als raadsleden van de toen nog zo kleine gemeente, de HerenOnno Zwier van Sandick, Burgemeester, thans lid van de raad, MeineIelkes Kruizinga, Willen Jans Westerhuis,Roelof Huizing, Geichien ten Over,Jan Derks Hein en Johan Henrich Daman. Deze Johan Heinrich Daman, geboren te Hanover, 14 Januari 1799, woonde aan de later zo genoemde Lange- of KruizingaÆs wijk, in het perceel, thans (1965) bewoond door Hendrik Jan Prins. (Langewijk westzijde). In tegenstelling tot de andere raadsleden, die op het zandgedeelte der gemeente woonden, woonde Daman in het gedeelte van het oude Avereest,dat feitelijk tot de veenkolonie Dedemsvaart behoorde. Daman was dan ook, zoals vele vooraanstaande personen in de veenkolonie, vervener van beroep. Naast vervener,was Daman jeneverstoker, hetgeen blijkt uit een adres van hem aan Gedepueerde Staten van Overijssel en het daarop, hierna volgende antwoord. 1e. Afdeeling no. 1925/1333. Zwolle, den 6 September 1838. Vergunning tot oprigting eener branderij. De Gedeputeerde Staten per provincie Overijssel; Gelezen een adres van J.H. Daman, geneverstoker aan de Dedemsvaart, gemeente Avereest, houdende verzoek om vergunning tot de oprigting eener nieuwe branderij in die gemeente, zoodanig ingerigt, om er tevens eene likeurstokerij in te kunnen uitoefenen; Gelezen het hierop ingewonnen berigt van Burgemeester en Assessoren der gemeente Avereest, d.d.28 Augustus 1838, waarbij is overgelegd een proces-verbaal de commode et incommode, tengevolge art. 4 van Z.M. Besluit van den 31 Januari 1824, Staatsblad no.18, waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn tegen de oprichting der bedoelde fabrijk; Gelet op het Koninklijk Besluit van 31 Januari 1824, Staatsblad no. 19, Hebben goedgevonden; Bij een afschrift dezes aan den adressant de verlangde magtiging tot oprigting eener tweede branderij in de gemeente Avereest te verleenen; Burgemeester en Assessoren van Avereest mede bij afschrift dezes daarvan kennis te geven tot informatie en narigt. De Gedeputeerde State, get. J.A. Sandberg, l.c. Ter ordannantie dezelve get.J.M.van Rhijn. Aan Heeren Burgemeester en Assessoren van Avereest. Zoals uit het antwoord van Ged. Staten blijkt, was dit de tweede branderij (jeneverstokerij) van Daman. De eene was zoals bekend gevestigd in het door Daman bewoonde perceel aan de Langewijk, waar de andere was gevestigd heeft schrijver dezes niet met zekerheid kunnen vaststellen. Over de branderij aan de Langewijk heeft schrijver dezes in 1955 nog gesproken met de toen 86 jarige, Alberdina Daman, kleindochter van de genoemde J.H. Daman, de stichter van de jeneverstokerijen. Genoemde Alberdina Daman, geboren in 1869,kon zich uit haar kinderjaren nog herinneren, dat de branderij in het perceel aan de Langewijk, het stamhuis van de Damans, bij haar vader in bedrijf was. Haar vader, Heinrich Daman, geboren 2 Januari 1836 te Avereest, was de laatste jeneverstoker. De branderij was leter afgebroken. Zij kon zich nog herinneren, dat de grote koperen ketels van de branderij verkocht ware. Het perceel van later boerderij.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 803 Van de jeneverstokerijen te Dedemsvaart is slechts de herinnering overgebleven. In verband met de twee genoemde jeneverstokerijen van Daman, zeer zeker zijn er nog meer geweest, rijst de vraag; "was het drankgebruik in die vroegere jaren in de veenkolonie Dedemsvaart van dien aard, dat er voor, althans twee branderijen een bestaan te vinden was, althans was hiervoor de noodzaak aanwezig? Cijfers over de eerste jaren ontbreken en het is slechts bij overlevering bekend, dat het drankgebruik onder het veenvolk groot was. Niet geheel vreemd daaraan zal zijn geweest, het feit, dat de vervener-werkgever aan de trufgravers, veelal tevens jeneververkoper was. En het euvel van die tijd, de verplichte winkelnering, kan m.i. ook worden teruggebracht tot verplichte jeneververing. In verband hiermede, wil ik hier een enkele aanhaling tussenvoegen uit mijn artikel; "van veenmoeras tot welvarend dorp". "een der vervenerswinkelier laat aan zijn arbeiders de winkelwaren in het veld brengen. Dat moeten die arbeiders (veenwerkers) om de beurt doen. Ze kregen hiervoor 20 cent en een borrel. "de schipper, die het grootste belang bij een snel laden hebben, (turfladen) loven voor hard werken premies uit, vaak in de vorm van jenever. Niet zelden zijn de vrouwen bij dze arbeid werkzaam "van zon tot zon", d.w.z. van zonsopkomst tot zonsondergang. Het betrof het "stouwen" van de turf in het schip, waarin zij meestal veel handiger waren dan de mannen. Elke schaft minstens gaat de fles rond. Voor het laden van kleine turf werd betaald; f 1,10 per dagwerk met verstrekking van sterke drank. f 1,40 per dragwerk zonder verstrekking van sterke drank. Voor het laden van "kwartiersturf"; f 1,60 per dagwerk met verstrekking van sterke drank. f 2,00 per dagwerk zonder verstrekkin van sterke drank. Gezien het beeld van de oorspronkelijke bevolking dezer veenstreken het ruwe, ongeregelde leven van deze mensen, leven van deze mensen, levende in hutten en keten op het veen, zowel in gezinsverband, als ook wel alleen, zoals de Duitse veenarbeiders, "de Bovenlanders" en tenslotte de gebondenheid aan hun werkgevers-verveners-jeneververkopers, is het te verklaren, dat een groot deel van de produktie der jeneverstokerijen van Dedemsvaart zijn weg vond door de kelen der veenarbeiders. De eerste, vaststaande cijfers over het drankgebruik in deze gemeente vond ik over het jaar 1881. Hierbij moet ik in herinnering brengen, dat toen het aantal inwoners lang niet zo groot was als thans. Op 31 December 1851 had Avereest een totaalaantalinwoners van 5337, in 1862, was dit aangegroeid tot 5981. Voor 1881 was voor de verkoop van sterke drank in localiteiten geen vergunning vereist, zoals zij die thans kennen. In die jaren voor 1881 moest men in het bezit zijn een patent voor het uitoefening van een bedrijf of ambacht, dus ook het verkopen van jenever. ZoÆn "patent" kon voor een gering bedrag verkregen worden. Met zo'n patent was men voor 1881 voor de wet gedekt tot het verkopen van sterke drank. In verband met het feit, dat in 1881 de verkoop van sterke drank aan een vergunning werd verbonden,werd in de vergadering van de Raad der gemeente op 29 September 1881 een verordering vastgesteld tot heffing van een recht voor het verleenen van een vergunning tot het uitoefenen van den kleinhandelin sterke drank binnen de gemeente Avereest. Tevens werd bepaald,dat aan diegenen die toen sterke drank verkochten, desgewenst een vergunning moest worden verleend. Het recht, bedoeld in de genoemde verordening bedroog f 25, voor elke f 100 huurwaarde of gedeelten daarvan, waarop de localiteit waarvoor vergunning was verleend, met de omvang van het bedrijf waarvoor deze strekt jaarlijks wordt geschat. Als schatter voor de localiteiten en de percelen waarin sterke drank werd verkocht werd aangesteld, W.Weide Azn., tegen een beloning van f 100.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 804 Op 27 en 28 Februari en op 2 Maart 1882 kweet de schatter Weide zich van zijn taak met de volgende uitslag, waarbij ik duidelijkshalve voor zover mogelijk, weer geef een aanduiding van deze percelen in 1956, toen door schrijver dezes, de gegevens hiervoor zijn verzameld. 1. De benedenvoorkamer van het huis, C 136, bewoner Frederik Reuvers, landbouwer, geschat op f 120, in 1956, Wibier, naast de R.K.Kerk. 2. De benedenschterkamer, van het huis C 132, bewoner Bernardus Hermanus Scholte, geschat op f 200, in 1956, Langewijk 176, bewoond door Mej. B.M.M.Scholte. 3. De winkel en benedenvoorkamer van het huis, B 45, bewoner Johannes Petrus Rijkers, geschat op f 90, in 1956, Rheezerend 88, café Padberg. 4. De winkel van het huis A 17, bewoner Arend Mulder, landbower geschat op f 40, in 1956, hoek weg naar het Ongeluk te Sluis 7. 5. De winkel en benedenvoorkamer van het huis, B 109, bewoner Jacobus Johannes van den Berg, winkelier, geschat op f 65, in 1956, Piet van de Berg, Rheezerend. 6. De winkelen benedenvoorkamer van het huis B 116, bewoond door de weduwe J. Haveman, sluiswachter, geschat op f 220, in 1956, Krikhaar te Sluis 6. 7. Het voorhuis en de benedenvoorkamer van het huis, C 33, bewoner J. Eijerman, bakker, geschat op f 45, in 1956, Langewijk 358, bewoond door G. Zwiers. 8. De winkel en benedenvoorkamer van het huis C 122, bewoner Emanual Philipson, koopman, geschat op f 35, dit perceel bestaat niet meer. Het was in de omgeving van voorheen de expeditie Joh. van der Graaf aan de Langewijk. 9. De winkelin het huis c 114, bewoner Roelof Haveman, geschat op f 80, in 1956, bewoond door de weduwe Harwig aan de Langewijk. 10. De winkelaan het Zwarte Pad, in het huis D 125, bewoner Johannes Padding, bakker geschat op f 50, later bewoond door J.Wessels, Zwarte Pad. 11. De winkel en het achterkamertje in het huis D 136, bewoner Wubbelt Veldhuis, winkelier, geschat op f 65, later bewoond door de smid Veldhuis aan de Moerheimstraat. 12. De winkelin het huis, D 245, bewoner Nicolaas Leijds, winkelier, geschat op f 50, thans wasserij Hulleman. 13. De benedenvoorkamer van het huis, D 252, bewoner Jacob Boerwinkel, barbier, geschat op 90 gulden. Het betreffende pand is thans niet meer aanwezig. Het moet ongeveer gestaan hebben aan de Moerheimstraat waar thans de weduwe Lubbers-Jonker woont.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 805 In dit perceel werd in 1882 door Jan van het Oever jenever verkocht. Het was één der 37 caféÆs welke de gemeente Avereest toen "rijk" was. Het rechterraam op de foto, was in die jaren de toegangsdeur van de zaak. Dit perceel, thans 1965, Hoogfvaart 104, bewoner Evert Bruins, stelt ons voor ogen, de "CaféÆs" uit die tijd. Het staat op punt afgebroken te worden, vandaar deze originele foto.

14. De oostelijke benedenkamer van het huis, Kalkovenwijk, F. 5, bewoner Jan Lucas, landbouwer, geschat op f 75. Thans verlof Bakker, eind Julianastraat. 15. De winkel in het huis F 16 aan de Kalkovenwijk, bewoner Rudolp Nicolai, winkelier, geschat op f 90, thans kapper Hulleman aan de Julianastraat. 16. De winkel in het huis F 34, bewoner C.van der Vecht, (firma H.L. van der Vecht) grossier in de gedistilleerd, geschat op f 220, thans zaak Haarmeijer, hoek Julianastraat-Wisseling. 17. De winkel in het huis F 99, bewoner Sunneke Fahnster, meesterknecht op de glasfabriek, geschat op f 60. Dit perceel is thans Hoofdvaart 118, naast de voormalige glasfabriek, tegenover de molen aan de Hoofdvaart. (Inmiddels afgebroken). 18. De winkel van het huis, F 118, bewoner Jan van het Oever, landbouwer, geschat op f 30, thans Hoofdvaart 104, bewoner Evert Bruins, nabij het nieuwe Ommerkanaal. (Zie foto).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 806 19. De benedenvoorkamer van het huis F 44, bewoner Johannes Josephus Scholte, legementhouder, geschat op f 250, thans winkelvan Rooth hoek Wisseling-Markt. 20. De benedenvoorkamer en de bovenzaal van het huis F 57, bewoner Lucas Steenbergen, geschat op f 280, thans de zaak van Varwijk aan de Hoofdvaart, hoek Molstraat. 21. De oostelijke beneden- voor en achterkamer en de bovenzaal van het huis F 46, bewoner Albertus Keuken, geschat op f 275, thans de zaak van Albert Hoogeveen, hoek Hoofdvaart-Markt. 22. De oostelijke benedenkamer van het huis, A 1, bewoner Arnoldus Hagedoorn, winkelier, geschat op f 80, thans café Wichers te Sluis Seven. 23. De winkel en benedenvoorkamer van het huis E 104, bewoner David van Gelder, koopman en winkelier, geschat op f 50, thans de Pol bewoond door Klein en Timmer naast winkelier M.Vos. 24. De winkel van het huis F 78, bewoner Egbert Bruins Slot, bakker, geschat op f 80, thans Hoofdvaart N.Z.nabij het voormalige Ommerkanaal. 25. De winkel en benedenvoorkamer van het huis E 97/98, bewoonster Aafke Vroom, weduwe van Geert Jager, later de dochter Roelofje Jager, geschat op f 45. Dit perceel, het laatst bewoond door de Familie Oosterveen, Langewijk 6, is afgebroken. Op deze plaats staat thans een bungalow, bewoond door de familie Oosterveen. 26. De winkel en het daarachter gelegen kamertije van het huis E 6, bewoner Klaas Brinkman, winkelier, geschat op f 35, thans voormalige winkel van Krabbe, eigendom van de begrafenis-vereniging "de Laatste Eer" te Dedemsvaart,hoek Langewijk-Zuidwolderstraat. 27. De winkel en de daar achtergelegen kamer van het huis E 42, bewoner B. Elferink, winkelier, geschat op f 50. Dit pand was gelegen ten westen van de houthandel Stegeman aan de Langewijk. Het is later afgebroken. 28. De winkel en de voor- en achterkamer van het huis wijk I no. 5, bewoner Johannes Aarsen, winkelier-logementhouder, geschat op f 270, thans hotel "de Munnink" te Balkbrug. 29. De benedenvoorkamer en achterkamer van het huis wijk I no. 8, bewoner Derk van het Oever, geschat op 160 gulden, thans café Leunge, Meppelerweg, bewoner S. Takens. 30. De winkel en benedenvoorkamer van het huis, wijk I no. 40, bewoner B. Grootenhuis, bakker op f 60, thans de familie B. Koster bij de voormalige Sluis V. Noordzijde van de Dedemsvaart. 31. De winkel en de benedenvoorkamer van het huis wijk I no. 77, bewoner Hendrik Waanders, schutmeester, thans lanbouwer H. Deuzeman te Sluis Vier. (Geen schatting vermeld). 32. De winkel en de oostelijke benedenvoorkamer van het huis wijk I no. 85, bewoner Hendrik Pluim, winkelier, geschat op f 65, thans café Berends te Sluis Vier.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 807 De fotoÆsop deze en volgende bladzijde geven weer het vooraanzicht en het zijaanzicht van de oude boerderij, staande in "de Wheem" bij de kerk te Oud-Avereest. Deze boerderij, genoemd onder no. 36, werd jarenlang bewoond door de familie Weertijes. De laatste bewoner, Jan Weertjes, kleinzoon van de onder no. 36 genoemde Jan Weertjes, kan het boerenwerk niet meer doen en is voor enkele weken met zijn vrouw gaan inwonen bij zijn schoonzoon Groen te Oud-Avereest. De boerderij, een zeer vervallen gebouw staat thans, Februari 1967, ledig en er bestaat zeer veel kans, dat zij zal worden afgebroken. In dat geval hebben deze fotoÆs een bijzondere waarde. Deze vroegere herberg-boerderij bij de kerk, werd vroeger voor velerei doeleinden gebruikt. Een omschrijving hiervan volgt onder de foto op het andere blad.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 808 In vroeger jaren vergaderden hier de leden van de Kerkeraad. Aanvankelijk vergader de Kerkeraad ten huize van de Predikant, doch in 1839 boterde het niet tussen de toenmalige Predikant Ds. de Koning en de Kerkeraad. Daarna werd op 29 Maart 1840 besloten te vergaderen bij E. Weertjes. Ook werden in die vroegere jaren des zondagsmorgens voor de dienst hier voor de boerenvrouwen de kerkstoven gehaald. De familie Weertjes moest dan voor heel wat "kooltjes vuur" zorgen. De meer gegoede boeren gingen in die tijd met paard en rijtuig naar de kerk. De paarden werden dan gesteld bij Weertjes. Dan verbleven er op de "doopdagen" de zogenaamde "nadragers", de vrouwen die het kind, de dopeling bij de moeder in kerk brachten, wanneer het kind gedoopt moest worden. Na de doop gingen deze vrouwen weer met kind naar de herberg van Weertjes. Later toen de fietsen en gebruik kwamen on naar de kerk te gaan en men zuiniger op zijn rijwiel was dan thans, werden de fietsen bij Weertjes op de deel gezet. Hier hing een busje om daar een paar centen in te doen voor het plaatsen van de fiets. Zo was zo'n herberg-boerderij bij de kerk op allerlei gebied nuttig en nodig. Als bijzonderheid kan ik nog vermelden, dat de ijzeren stang waaraan indertijd het uithangbord van de herberg heeft gehangen nog op de hoek aan het gebouw aanwezig is.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 809 33. De winkel en benedenvoorkamer van huis wijk I no. 102, bewoner Engbert Vos, winkelier, geschat op f 50, thans bierderij bewoond door de weduwe J.Martens en familie aan de Benedenvaart, Z.Z. 34. De winkel, tevens woonkamer van het huis wijk I 112, bewoner Wiebe Ennik, sluiswachter, geschat op f 60, thans leegstaand. Laatste bewoner Otto Linthorst. 35. De noordelijke voorkamer en keuken aan het marktplein te Balkbrug, wijk I 119, bewoner Johannes Katerberg, timmerman, geschat op f 50, thans het café van Hendriks aan de Ommerweg te Balkbrug. 36. De keuken van het huis,wijk K no. 24, bewoner Jan Weerties of Weertjes, landbouwer, geschat op 35 gulden. Staat thans ledig. Was tot voor korte tijd bewoond door Jan Weertjes, een kleinzoon van voornoemde Weertjes. Zie verder omschrijving bij de foto. 37. De voorkamer van het huis, wijk K no.40, bewoner Lammert Nijboer, landbouwer, geschat op f 25, thans café Karsies te Oud-Avereest, bewoner Lammert Karsies, een kleinzoon van Lammert Nijboer. Aan de geschatte bedragen hebben wij enigszins een maatstaf, wat er in die tijd, 1882 in de genoemde zaken omging. Verder kunnen wij zien, dat de gemeente Avereest met een veel kleiner zielenaantal in 1882, minstens 37 drankgelegenheden bezat, tegen in 1956, (het jaar dat deze gegevens zijn verzameld) 15 vergunningen tot de verkoop van sterke drank in het klein en 7 verleven A. Van bovenomschreven schatting hunner percelen gingen in beroep, J.J. Scholte, Albertus Keuken, Lucas Steenbergen, Frederik Reuvens en B.A. Scholte. Tot herschatters werden benoemd, de Heren Karel Adrianus Hakkert, Jan Hendrik van Engelen en Petrus Paulus Kruissen. Hiermede hebben wij wel de meer of mindere belangrijkheid van de verschillende zaken naar voren gebracht, doch cijfers over het drankgebruik komen er niet in voor. Deze vinden wij in de in het jaar 1881 door tappers in de gemeente Avereest voor de accijns aangegeven hoeveelheid litres gedistilleerd. Wij krijgen dan de volgende cijfers; Wed. J. Haveman. 5108 L. Johannes Josephus Scholte. 2388 L. 2 dl. Wed. Klaas Nijhuis. 1514 L. 8 dl. Bern.Herm. Scholte. 1513 L. Roelof Haveman. 1034 L. Fredrik Reuvers. 1127 L. Lucas Steenbergen. 922 L. Wiebe Ennik. 899 L. 9 dl. Dirk van het Oever. 767 L. 4 dl. Jacob Scholten. 605 L. 9 dl. Jan Lucas.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 810 552 L. 5 dl. Jacobus Joh. van de Berg. 507 L. Johannes Aarsen. 526 L. 4 dl. Jan Barneveld. 474 L. 8 dl. Nicolaas Leijds. 457 L. Arend Mulder. 409 L. 4 dl. Klaas Haveman. 407 L. Willem Alteveer. 407 L. Joh.Theodoor van Engen. 306 L. Albertus Keuken, (alleen Nov. en Dec.). 306 L. 6 dl. Abraham Leman. 253 L. Johannes Padding. 263 L. Mannes Dorgelo. 306 L. Egbert Bruins Slot. 326 L. 6 dl. David van Gelder. 104 L. Jacob Boerwinkel . 711 L. 4 dl. Wed. J.A. Rooseboom. 547 L. 2 dl. Harm Reuvers. 438 L. Jan van het Oever. 191 L. 5 dl. I.M.de Bruin. 120 L. 4 dl. Willem Kloch. 100 L. 3 dl. Jacob Strampel. 29 L. 3 dl. Emanuel Philipson. 25 L. 5 dl. Arend de Jonge. 22 L. 8 dl. Wed. D.van Echten. 22 L. 8 dl. Bernardus Elferink. 13 L. 7 dl. Johannes Petrus Rijkers.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 811 8 L. Klaas Brinkman 5 L. 5 dl. Johannes Katerberg. 200 L. Aaltije Vroom, wed. Geert Jager. 350 L. B. Grootenhuis. 200 L. Jan Eijerman. 200 L. Arnoldus Hagedoorn. 600 L. Wubbelt Veldhuis. 600 L. Engbert Vos. 150 L. Lammert Nijboer. 30 L. Rudolph Nicolai. 1015 L. Klaas Katerberg. 150 L. Sunneke Fahnster. 600 L. Jan Weerties. 89 L. Hendrik Waarders. 400 L. Hendrik Pluim. 400 L. Totaal verkocht in 1881, door winkeliers, Tappers, enz. 27098 L. 4 dl. Door de erven H.L.van der Vecht, grossier en gedistilleerd werd in 1881 ongezet, 11915 L.9 dl. In 8 van de 37 voor de verkoopvan sterke drank in 1882 geschatte percelen wordt thans 1965, het cafébedrijf nog uitgeoefend. Dit zijn; Het huis wijk A. no. 1, bewoners Arnoldus Hagedoorn, thans café Wichers. Het huis wijk B. no. 45, bewoner Johannes P. Rijkers, thans café Padberg. Het huis wijk B. no. 116, bewoner wed. J. Haveman, thans café Krikhaar. Het huis wijk I no. 5, bewoner Johannes Aarsen, thans café de Munnink. Het huis wijk I no. 8, bewoner D. van het Oever, thans café Leunge. Het huis wijk I no. 85, bewoner H.Pluim, thans café Berends. Het huis wijk I no. 119, bewoner Johannes Katerberg, thans café Hendriks. Het huis wijk K. no. 40, bewoner Lammert Nijboer, thans café Karsies. Tenslotte nog een lijst van tappers met opgave van de hoeveelheid gedistilleerd door hen ingeslagen gedurende het dienstjaar 1890/1891. Controle. Ommen. Gemeente Avereest. Namen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 812 Wijk en No. Ingeslagen Hoeveelheid. A. Hagendoorn. A. no. 1. 2192 L. H. J. Kwant. A. no. 9 483 L. A.Mulder. A. no. 24. 441 L. R. de Lange Jnr. B. no. 68. 823 L.

Namen. Wijk en No. Ingeslagen Hoeveelheid. J.J. van de Berg. B. no. 162. 614 L. H.Krikhaar. B. no. 176. 3472 L. J. Th. Van Engen. C. no. 1. 1195 L. B.H.Scholte. C. no. 190. 1630 L. F.Reuvers. C. no. 198. 692 L. Joh. Padding. D. no. 157. 768 L. W.J. van Engen. D..no. 179. 1368 L. N. Leijds. D. no. 331. 773 L. J. Boerwinkel. D. no. 341. 798 L. K.Brinkman. E. no. 15. 1167. L. D.van Gelder. E. no. 159. 196 L. R.Stad.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 813 E. no. 178. 352 L. R.Nicolai. F. no. 22. 698 L. J.J.Scholte. F. no. 69. 2222 L. A.Keiken. F. no. 76. 2107 L. Wed. L. Steenbergen. F. no. 97. 1611 L. A. Stevens. F. no. 176. 1696 L. W. Baving. I no. 9. Later de Munnink. 2108 L. H.L. de Munnink. I. no. 15. Later Leunge. 914 L. Joh. Grootenhuis. I. no. 62. 1420 L. H. Pluim. I. no. 136. 1118 L. E.Vos. I. no. 166. 609L. H. Snijders. I. no.196. 1098 L. A.van de Belt. K. no. 65. 254 L. Wed. L. Nijboer. K. no. 65. 117 L. Totaal 32926 L. Aldus opgemaakt bij mij Controleur te Ommen, den 26 Maart 1892

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 814 get. onleesbaar. Waarmede ik dit artikelover het gebruik van sterke drank in vroeger jaren in de gemeente Avereest wil besluiten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 815 Slaap ste d e h o ud e rs. Een thans, 1972, bijna onbekend beroep was zeer zeker het beroep van slaapstedehouders, ook wel om het iets deftiger te zeggen, volkslogementhouder. In de tijd, dat het verkeer de verschillende plaatsen, vooral op het meer afgelegen platteland, hoogstens bestond uit hier en daar een diligence, ging het gewone volk lopende, of zoals men ook wel zei, te voet op reis. Het was voor die mensen dikwijls nodig hier of daar te overnachten. Hotels, zoals wij die thans kennen waren er op het platteland zeer weinig en voor veel mensen, die zich langs des Heren wegen voortbewogen ook te duur. Deze mensen waren op de eenvoudige slaapsteden aangewezen. In de dorp Dedemsvaart, onstond reeds in heel vrieger jaren door verschillende oorzaken of omstandigheden een hotel, n.l. het Hotel Steenbergen. Ook bij de brug no.7, over de Dedemsvaart, de latere Balkbrug was zeer lang geleden het café van Kruizinga, waar men ook kan overnachten. Het hotel Steenbergen is feitelijk ontstaan, door de gastvrijheid van de familie Steenbergen, die de "reizigers", thans genoemd "vertegenwoordigers" welke daar voor zaken moesten zijn, ook wel nachtverblijf verschaften. Later kwam er nog de diligence bij, die de reizigers vervoerde van het hotel Steenbergen naar Dedemsvaart-Staatsspoor en terug, wat gunstig werkte voor het hotelbezoek. De voormalige Gemeente-Ontvanger H.R. Steenbergen heeft aan schrijver dezes het onstaan van het later zo bekende Hotel Steenbergen in bijzonderheden verteld. De ouderwetse slaapsteden, waar dit artikel een en ander van weergeven wil, waren meer bestemd voor de typische figuren, die in heel vroeger jaren met een stok over de schouder waaraan een pungeltje bengelde, waarin hun hebben en houden gebrogen was, langs de wegen te vinden waren. Deze slaapsteden moest men uit de aard der zaak zoeken in het oudste deel der gemeente Avereest, omdat de veenkolonie Dedemsvaart toen nog in opkomst was. Veel heeft schrijver dezes in het archief dezer gemeente over de slaapstedehouders niet gevonden. Het oudste schrijven hierover is gedateerd, 25 Februari 1853 en behelst een kennisgeving van de Officier van Justitie te Zwolle, gericht aan de Burgemeester van Avereest, luidende als volgt; "De persoon van Johanna Zuidland, oud 46 jaren, slaapstedehoudster, woonachtig te Dedemsvaart, bij vonnis van de Arrondissements-Regtbank alhier, d.d.23 December jongstleden, veroordeeld tot gevangenzetting voor den tijd van Acht dagen. Ik verzoek U Ed.Gestr. om dezelve uit mijnen naam te willen doen aanzeggen, dat zij tot het ondergaan van gemelde straf, voor of uiterlijk op Maandag den 7e Maart aanstaande des voormiddags tusschen tien en een uur, bij mij op het parquet moet vervoegen; zullende ik bij gebreke van dien genoodzaakt zijn, haar te doen arresteren, en gevankelijk naar hier over te brengen, zijnde U Ed. daartoe termen vindende, reeds dadelijk tot zoodanige arrestatie bevoegd, als autoriseerende ik U Ed. daartoe bij deze. De Officier van Justitie, get. onleesbaar. Het volgende, op een slaapstedehouder betrekking hebbende schrijven is gedateerd 20 Maart 1855, van de Procureur-Generaal bij het Provinciaal Gerechtshof in Overijssel te Zwolle, gericht aan den Heer Burgemeester van Avereest, luidde als volgt; Ik verzoek U Edel Achtb. pm ter kennisse te brengen van Jan Blom , slaapstedehouder te Avereest , dat de Directeur der Registratie en Domeinen te Zwolle door Zijne Excellentie den Heer Minister van Financien is aangeschreven om geene vervolgingen tegen hem te doen instellen, wanneer te rekenen van den 1 Mei aanstaande, telken twee maanden, eene Somma van vier gulden wordt aangezuiverd op het hem per resto nog verschuldigd voor geregtskosten, zijn dit de door den Debiteur zelven voorgestelde wijze; U voorts uitnoodigende om denzelven tot een stipte naleving daarvan ten ernstigste aan te manen. Het zal mij aangenaam zijn van U de verzekering te ontvangen dat de kennisgeving en aanmaning te geschied. De Procureur Generaal bij het

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 816 provinciaal Geregtshof in Overijssel get. P.M. van Goens. Uit een onderzoek in het bevolkingsregister dezer gemeente is het schrijver dezes gebleken, dat het hier een en dezelfde slaapstede betrof als in het schrijven over Johanna Zuidland, welke onschreven wordt als Antije Zuidland. In die jaren woonden in het perceel Wijk H no. 29 aan de Sponturfwijk, Jan Blom, geboren 4 Maart 1802 te Bremen, en Antje Zuidland, geboren te Ulsen, in het Koninkrijk Hanover, 23 Februari 1806. Overleden te Avereest, op 17 November 1855, Jan Blom, geboren te Bremen, 4 Maart 1802, wel samenwonende met Antije Zuidland, doch hiermede niet gehuwd, wijk H no. 29 aan de Sponturfwijk. Gehuwd te Avereest, op 17 Mei 1856. Philip Stroef, oud 27 jaren, werkman, wonende te Avereest, geboren te Stad-Ommen, zoon van Gabriel Stroef en van Heske Catharina Schoenmaker, beiden overleden, en Antje Jansen Zuidland, oud 50 jaren, slaapsteehoudster, geboren te Ulsen in het Koninkrijk Hanover, wonende te Avereest, dochter van Jan Luitjes Zuidland en van Hilligje Plenter, beide overleden. Om op deze slaapstee aan de Sponturfwijk nader in te gaan, kan schrijver dezes nog vermelden, dat toen hij in 1918 als Gemeenteveldwachter in deze gemeente in functie was, aan de Sponturfwijk nog zeer veel oude huisjes stonden, blijkbaar uit de tijd van het ontstaan der veenkolonie Dedemsvaart. Zo stonden er naast elkaar, de woning van de familie Pot, van de familie Sieben en de familie Bruinmeijer en daarnaast de grotere woning van de familie Wieten. In de woning, toen bewoond door Jacob Bruinmeijer, schoenmaker en lantaarnopsteker was vroeger, volgens overlevering een slaapstede geweest. Een aanwijzing hiervoor vond schrijver dezes in de overlijdensachte van Jan Blom, de slaapstedehouder aan de Sponturfwijk. Zoals in die jaren gebruikelijk was, werd zo'n aangifte van overlijden gedaan door twee buren van de overledene. En één dezer aangevers was een "Sieben". De slaapstede aan de Sponturfwijk kwam ook nog ter sprake bij de plannen tot het bouwen van de onderwijzerswoning bij de school aan de Spontrufwijk in 1891. Bij deze school was voor 1891 geen van Gemeentewege beschikbaar gestelde ambtwoning. Tot aan die tijd moest het schoolhoofd een particuliere woning huren. Zo woonde, de onderwijzer Hilbert Krap, al in de vijftiger jaren en daarvoor van de vorige eeuw, in de woning thans (1972) Sponturfwijk no. 44. Zijn opvolger, G.J. Akkerman, woonde vanaf de laatste jaren in 1850/1859, aan de Pol, thans 1972, de Pol no. 6. Bij de bouw van de woning voor het hoofd der school in 1891, was hierin een z.g.n. glazen tuindeur geprojecteerd. In verband met de in de nabijheid aanwezige slaapstede, werd besloten, in de plaats van een "glazen tuindeur" een houten deur aan te brengen. Blijkbaar had men de bezoekers van de slaapstede niet erg hoog en besloot men veiligheidshalve een solide achterdeur aan te brengen. Tot zover over de slaapstede aan de Sponturfwijk. Een andere slaapstede in deze gemeente wordt genoemd in het navolgende proces-verbaal; Proces-verbaal; Op heden ten tienden Februarie achtienhonderd drie en zestig verklaar ik, Ondergeteekende, Gerrit Willem Maat , Rijksveldwachter, gestationeerd te Avereest, Dat ik mijn hedenmorgen omstreeks Elf uren heb bevonden ten Huize van Bartolomeeuwis Brouwer , Slaapsteehouder en tapper , wonende te Avereest , ten einde onderzoek te doen naar eene mishandeling welke bij hem aan huis op Zondag den achtsten Februari 1800 drie en Zestig des avonds was voorgevallen, waar op mijn is gebleken. Dat gemelden, B. Brouwer in zijn Slaapstee de persoon van Hartog Hollander tandentrekker wonende te Deventer in den nacht van acht op negen Februarij in zijn slaapstee heeft doen vernachten en aldaar verblijven, zonder dat hij op den tienden Februarij 1863, den zelfde nog niet had ingeschreven in

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 817 het bij hem aanwezige nachtregister, gemelde slaapsteehouder gaf mijn op de Vragen aan hem gedaan te kennen, dat dit met de drukte welke er dien avond bij hem was voorgevallen vergeten. Waarvan ik dit Procesverbaal heb opgemaakt op den Eed bij den aanvang mijner bediening afgelegd en geteekend op dag, Maand en jaar als boven in het hoofd dezer vermeld en verzonden waar zulks behoord. get. G.W. Maat. In de eerste plaats vraagt men zich af waar deze slaapstede van Bartholomeus Brouwer was gelegen. Uit het bevolkingsregister dezer gemeente, over het tijdvak 1860/1869 blijkt dat in het perceel wijk I no. 2, woonde Bartholomeus Brouwer, geboren te Leiden, 23 Januari 1816, beroep slaapstedehouder, gehuwd met Maria Theresia Tong, geboren te Amsterdam, 11 November 1818. Dit perceel, wijk I no. 2, was in die jaren, de woning in de laatste jaren bewoond door de familie Westerhof en de familie Mannes, de laatste bewoners. Het huis, een eenvoudige arbeiderswoning, is voor enkele jaren aangekocht door de zuivelfabriek te Balkbrug, daarna afgebroken en ter plaatse is thans (1972) ten oosten van de fabriek de autoparkeerruimte. Opmerkelijk is het, dat in dit huis in de zestiger jaren der vorige eeuw geen mensen woonden uit de plaatselijke omgeving, maar geheel vreemden in deze streek. Mogelijk stond een en ander wel in verband met het bedelaarsgestocht "de Ommerschans", waar zo heel veel mannen en vrouwen als bedelaars en landlopers uit het gehele land en vooral uit de steden in het westen des lands waren opgenomen. Het is zeer goed mogelijk, dat deze beide mensen, na hun ontslag uit de kolonie "de Ommerschans" zich hier ter plaatse als slaapstedehouders hebben gevestigd. Immers, de bezoekers van dergelijke slaapsteden, vond men veel onder de bewoners van het bedelaarsgesticht "de Ommerschans". In het vooromschreven proces-verbaal contra Bartholomeus Brouwer, slaapstedehouder en tapper, zoals door de Rijksveldwachter Maat word vermeld, komt de naam voor van Hartog Hollander, tandentrekker, wonende te Deventer. Deze naam doet bij schrijver dezes herinneringen uit zijn jeugd, omstreeks de eeuwwisseling naar voren komen. Door zijn vader werd over deze Hartog Hollander, genoemd de jood Hollander, een minder smakelijk verhaal verteld, wat er bij ons jongens inging "als koek", zoals men wel als uitdrukking bezigde, maar wat men juist om het "bijzondere" zo goed kon onthouden. Deze tandentrekker Hollander trok van de ene markt naar de andere om daar zijn beroep uit te oefenen bij "burgers, boeren en buitenlui", die last hadden van slechte tanden en kiezen. Zo bezocht hij ook de weekmarkt te Meppel, waar hij op het Kerkplein achter de Ned. Herv. Kerk, waar de kramenmarkt werd gehouden ook zijn standplaats had. Daar, te midden van al het publiek werden de "patiënten" door hem behandeld, wat veel weg had van een openbare vermakelijkheid. Voor het eigenlijke "trekken" der jies of tand begon, deed Hollander in deze zieke tand of kies een watje, wat even later door de patiënt weer uitgespuwd moest worden, meestal op zijn pet. Uit dat watje peuterde Hollander dan een wormpje te voorschijn, dat de oorzaak van de aangestoken kies was geweest. ZoÆn wormpje was te voren door de tandentrekker in het watje gedaan. De onstanders dachten dat het werkelijk uit de tand of kies was gekomen. Na deze voorlopige ceremonie begon het eigenlijke "trekken", al of niet gepaard gaande met uitingen van pijn door de patiënt. Al met al een, in onze ogen onsmakelijk vertoning, doch in die jaren was men minder fijngevoelig. In latere jaren woonde aan datzelfde Kerkplein te Meppel, de algemeen bekende tandarts Max Krings. Om op het vorenomschreven proces-verbaal en de slaapstedehouder Brouwer terug te komen, kunnen wij daaruit opmaken, dat er op Zondag den schsten Februari 1863 ten huize van Brouwer een midhandeling had plaats gevonden. Een gevolg hiervan was o.m. het volgende schrijven; Zwolle, den 18 Februari 1863. La. Bn. 296.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 818 Ik heb de eer U Ed. Achtb. te verzoeken te willen hooren den in nevensgaand procesverbaal bedoelden Hertog Hollander, aangaande de vraag of de lamp hem in het aangezigt of elders geraakt heeft, en mij het procesverbaal van verhoor en de bijlage dezer te retourneren. De Officier van Jusitie te Zwolle, Aan get. onleesbaar. Den Heer Burgemeester te Avereest. Uit dit schrijven blijkt, dat de drukte, door de slaapstedehouder genoemd als reden van het verzuim, Hartog Hollander, in het nachtregister te vermelden, mede had bestaan in de mishandeling van genoemde Hollander. De slaapstede in het perceel wijk I no. 2, heeft na 1863 waarschijnlijk niet lang meer bestaan. In latere jaren was er volgens overlevering een slaapstede, in een arbeidswoning aan de z.g.n. Noordkant, de zandweg langs de Dedemsvaart tussen Sluis Vijf en Balkbrug, ter plaatse waar thans (1972) de suto-reparatie-werkplaats Schotmeijer gevestigd is. Toen schrijver dezes in 1918 als Gemeente-veldwachter te Balkbrug in dienst kwam bestond deze arbeiderswoning nog en was ze bewoond door de familie Nes. hEt was toen geen slaapstede mee. Toch was het wel een huis, waaraan men zo goed kon zien, dat het uit heel vroeger jaren was, zoals er zo veel langs de voormalige Dedemsvaart stonden. Hiermede wil ik dit artikel over de slaapsteden besluiten. Veel is er niet over deze aangelegenheid te schrijven, maar met deze enkele bladen is toch een en ander vastgelegd over dit oude beroep van slaapstedehouder.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 819 HOOFDSTUK XIV

De m o o rd b ij h e t zw arte g at. Wanneer men een heel oude lankaart voor zich neemt, dan ziet men daarop in het zuiden van de Olde Lanschap Drenthe, het dorp Suijtwolde en het gehucht Ter Linden. Deze namen zijn in de loop der tijden veranderd in Zuidwolde en Linde. De namen zijn wel veranderd en ook de streek is met zijn tijd meegegaan, maar toch vind men er nog veel van het oude uit het verleden terug. Zo wil ik noemen de oude boerderijen van het gehucht Linde. Zeker, er zijn veranderingen aangebracht, zoals andere ramen en dergelijke, maar toch het type van de oude Drentsche boerderij is veelal bewaard gebleven. In de zeventiger jaren van de vorige eeuw woonden op één der boerderijen, Evert Moed met zijn vrouw. Als knecht diende er de jongeman, Remmelt van der Hulst, als dienstmeid, het jonge meisje Mina Koes. Gezamenlijk verrichtten zij het wek op de boerderij en gemoedelijk leefde men met elkander voort. Veel bijzondere gebeurtenissen beleefde men niet op de betrekkelijke eenzame nederzetting Linde in het landschap Drenthe. De kerkgang op Zondag en het bezoek op hun "vrije Zondag" van de jongelui aan hun wederzijdse ouders, waren wel de belangrijkste evenementen voor Remmelt en Mina. mina was een opgeruimde, knappe jone meid, Remmelt daarentegen was een stille, gesloten jongeman. Hij was erg veranderlijk, het ene ogenblik zeer gewillig en volgzaam, op een ander ogenblik stug en ongemakkelijk, ruw en onverschillig. Maar toch, zoals wel veel wordt beweerd, de contrasten trokken ook hier elkander aan, vooral van de kant van Remmelt. Hij was zo gek op Mina, of met meer gebruikelijke woorden uitgedrukt, hij was stapel verliefd op haar. Wanneer hij haar helpen kon met zwaar en moeilijk werk, dan deed hij dat met alle plezier. Van het een kwam het ander, wanneer ze wisten, dat het niet door de boer of zijn vrouw werd gezien, kwam het wel eens tot een kleine vrijerij. Maar dat moest allemaal in het geheim gebeuren, want in die jaren werd "vrijen onder één dak" absoluut niet toegestaan en moest een van de beiden de boerderij verlaten. Toch kwam de liefde bij deze twee jonge mensen slechts van één kant, van de kant van Remmelt. Mina had in haar hart hogere aspiratie's, die droomde nog eens een boerenzoon te krijgen. Zij speelde met Remmelt het spelletje van aanhalen en afstoten, een zeer gevaarlijke spelletje tussen twee jonge mensen. Zo kon het gebeuren, dat zij hem afsnauwde en hem uitschold voor "lelijke beroerlink", wanneer zij met de gedachte rondliep nog eenmaal "boerin" te zullen worden. Het gebeurde in zo/n geval, dat hij, opvliegende jonge kerel, haar woeden bij de keel greep en dat hij, die haar anders zo lief had, wel kon vertrappen. Dan was zij ook werkelijk bang voor hem en bleef zij bij hem uit de buurt en zocht haar werk bij de boerin. In verband hiermede wil ik aanhalen een soortgelijke geval, dat zich een vijftig jaar geleden afspeelde in de gemeente de Wijk. Ook daar het spel van aanhalen op het ene moment en weer afstoten op een ander ogenblik van een jonge dienstbode op een boerderij in de Stapel met de knecht op diezelfde plaats. Zij, een knappe vrolijke meid, hij een meer gesloten iemand, maar een goede, trouwe jonge kerel. Zo is het toen gebeurd op een Zondagmorgen reeds vroeg, toen ze beiden feitelijk nog maar alleen wakker waren op de boerderij en alles in gereedheid maakten om de koeien te gaan melken. Zij treiterde hem weer zoals wel meer gebeurde en voegde hem erstige beledigingen toe, die kant nog wal raakten. Toen was hij, de anders zo rustige, kalme jonge man, zich zelf niet meer meester, hij trok zijn mes en sneed haar de halsslagader door. Op de z.g. pompenstraat van de boerderij bloedde zij dood, terwijl hij de vlucht nam naar de Hoogeveense-vaart. Daar, aan de walkant bleef hij versuft en wezenloos zitten en vandaar werd hij zonder enig verzet door de Politie meegenomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 820 Foto van de in het artikel "de moord bij het Zwarte Gat" genoemde boerderij van Evert Moed, waar testijds Remmelt van der Hulst als borenknecht en Mina Koes als boerenmeid hebben gediend. Deze boerderij, staande op "de driesprong" van het oude Linde, is nog bijna niets veranderd. Alleen de ramen zijn enigszins gemoderniseerd. Van de boerderij, waar Mina Koes het laatst heeft gewoond als dienstbode bij Schotman te Schotteershuizen te Zuidwolde, is geen foto door indergetekende gemaakt. Deze boerderij is dermate verbouwd, dat men er de "oude" boerderij niet meer kan terug vinden.

Zo ver is het met Mina en Remmelt daar op Linde bij Evert Moed niet gekomen. En toch kon men de ruwe, onverschillige Remmelt, die in zijn kwade buien eigenlijk een gevaarlijk iemand was, soms zo geheel anders aantreffen. Wanneer hij zijn harmonika bespeelde, kon hij daar als het ware zo gevoelvol zijn gedachten in weergeven. Vooral wanneer hij zijn lievelingsvers speelde; Gij komt o stille avond, Weer tot ons in dit uur, Wij wijden U een lofzang, Hoe schoon zijt gij natuurà. Zag men een geheel andere Remmelt voor zich, dan de stugge, gesloten boerenknecht van Evert Moed van Linde. Remmelt van der Hulst en Mina Koes zijn geen man en vrouw geworden. Mina is boerenmeid gebleven, eerst op Linde en later in het naburige Schottershuizen bij de familie Schotman. Deze boerderij is er thans nog wel, maar is geheel verbouwd. Na Schotman woonde er de familie Oost en thans (1967) wordt ze bewoond door de familie Offerein.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 821 Op 30 Juli 1875 is te Avereest het huwelijk voltrokken tussen Remmelt van der Hulst, oud 25 jaren, van beroep arbeider, geboren te Zuidwolde, 17 Augustus 1849, wonende te Avereest, zoon van Klaas van der Hulst, arbeider en van Hilligje Jans Weijerts, beide wonen te Avereest, en Hendrikje Alfing, geboren te Avereest, 2 Oktober 1849, dochter van Nicolaas Alfing, veenarbeider en van Hendrikje van Veen, beide wonende te Avereest. Uit dit huwelijk is één zoon geboren, Nicolaas, geboren te Avereest, 13 December 1877. Deze Nicolaas van der Hulst is op 25 Maart afgevoerd naar Nijmegen. Het huwelijk van Remmelt van der Hulst en Hendrikje Alfing was geen gelukkig huwelijk. Hij ontzag zich niet in zijn driftbuien en waar bij kwam dronkenschap, zijn vrouw te mishandelen. Ook bracht hij weinig geld in huis, omdat hij teveelnodig was voor sterke drank, waar nog bij kwam, dat hij een zeer onregelmatige arbeider was, die het nooit lang op een en dezelfde plaast uithield. Dan werkte hij in het veen, dan weer op de scheepshelling van Jan Mol Snr. te Dedemsvaart en dan weer nam hij de reiszak op de rug en trok naar Pruissen om daar te gaan werken. De tijd ging verder. Remmelt van der Hulst was getrouwd en leefde als een slecht huisvader met zijn vrouw Hendrikje Alfing. Mina Koes was nog altijd ongehuwd, de verlangde boerenzoon was niet om haar gekoemen. Zij diende als boerenmeid bij de landbouwer Schotman te Schottershuizen. Het was op Zondag 20 Mei 1881, dat Mina haar vrije dag had, die zij, zoals gewoonlijk bij haar ouder, Jannes Koes en Grietje Nandenmaker, wonende in de buurtschap "de Tippe", gemeente Zuidwolde zou doorbrengen. Welgemoed ging zij die zondagmorgen, na het ochtendwerk op de boerderij aan kant te hebben gemaakt, op pad naar haar vader en moeder. Dit pad was een z.g. "binnenpad" een heidepad door het Schotter- en Linderveld. Het was in die dagen een uitgestrekt, eenzaam, onbewoond oord van de gemeente Zuidwolde. Evenwel, Mina had dot binnenpad reeds zo dikwijls gelopen, dat zij zich over deze eenzaamheid geen zorgen maakte. Zonder een bijzondere afspraak was het de gewoonte, dat ze dienzelfde avond terugkwam. Die Zondagavond kwam Mina evenwel niet terug. Boer Schotkamp en zijn vrouw maakten zich zeer beworgd, dat hun trouwe dienstbode, hun huisgenoot des avonds niet this kwam. Het werd een bang nacht van onrustig afwachten voor deze boerenmensen. Ook de ouders van Mina maakten zich ongerust over het wegblijven van hun dochter, zonder dat hiervoor een reden was opgegeven. De andere morgen ging haar vader, Jannes Koes, reeds vroeg naar haar boer op Schottershuizen om te informeren, hoe het met Mina was, die de vorige dag niet thuisgekomen was. Het ergste was hij zich van haar voorstelde, was, dat ze ziek was. Toen hij van boer Schotman en zijn vrouw echter te horen kreeg, dat Mina den vorigen dag op de gewone tijd was vertrokken, om zaols gewoonte was, de zondag bij vander en moeder door te brengen, werd het hun allen bang te moede over hetgeen Mina wel overkomen kon zijn.

Verslagen stonden deze drie bejaarde boerenmensen bij elkaar, elk voor zich met de niet uitgesproken gedachte, dat er met Mina iets ernstigs was gebeurd. In de eerste plaats moest er raad geschaft worden en er werd besloten de Burgemeester te waarschuwen. De knecht van Schotman werd direct naar de Burgemeester gestuurd om die het geval te vertellen. De Burgemeester gaf de veldwachter opdracht onmiddellijk een onderzoek in te stellen en met de knecht van Schotman spoedden ze zich naar Schottershuizen, onderweg hier en daar van enkele personen het geval vertellende. Gevolgd door verschillende nieuwsgierige en ook wel behulpzame personen volgde men het bekende binnenpad door het Schotterveld. Nabij de grote veenplas "het Zwarte Gat", kwam men bij een plek, waar zichtbaar sporen van een worstel- of vechtpartij te zien waren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 822 Men zocht de omgeving af en daar vond men achter een bosje het lijk van Mina Koes, enigszins verborgen onder wat blad en takken. Maar, Mina, de flinke boerenmeid kenden ze haast niet terug. Geheel bebloed, de kleren verfomfaaid en gescheurd het oorijzer van het hoofd getrokken en de schoenen van de voeten, Mina was beroofd en vermoord. De veldwachter stuurde direct twee jongens die flink hard konden lopen naar de Burgemeester om die te waarschuwen. Zo spoedig mogelijk verscheen deze met paard en rijtuig, om zich met dit ernstige geval op de hoogte te stellen en de nodige maatregelen te treffen. In de eerste plaats moest het lijk van Mina naar de woning van haar ouders worden vervoerd. Een boer van Schottershuizen, Jan van Goor, in de volksmond genoemd, Jan van Putten, kwam met paard en wagen het vold inrijden om een voer heideplaggen te halen. Deze werd gevraagd het lijk van Mina naar haar ouderlijk huis te vervoeren. Als een enigszins fantastische bijzonderheid kan schrijver dezes in verband hiermede het volgende vermelden; Een dezer dagen bespraak ik de moord bij Zwarte Gat met een 78 jarige oud-inwoner van deze gemeente. Deze, geen fantast, maar een serieus iemand zei daarop; "Ik heb het bloed van Mina Koes nog gezien". Toen ik hem wat ongelovig aankeek verklaarde hij dit als volgt; "Toen ik nog een jongen bij mijn ouders op Groot-Oever thuis was, kregen wij daar als buurman van Zuidwolde, Jan van Goor, ook wel genoemd Jan van Putten. Deze vertelde mij, dat hij inderijd wonende te Schottershuizen, het lijk van Mina Koes had vervoerd naar haar ouderlijke woning. Hij had toen bloed van dat lijk op een der wagenladders gekregen. (De wagenladders zijn de opstaande zijschotten van een boerenwagen in die tijd). Dat bloed was daar ingedroogd en was later als een zwart-bruine vlek goed zichtbaar. Ook schrijver dezes heeft deze Jan van Goor, bijgenaamd van Putten, destijds wonende in deze gemeente, Lutten-Oever, in het "Westerholt" nog goed gekend. Dezelfde dag werd door de veldwachters van Zuidwolde aangifte gedaan van het overlijden van Mina Koes, waarvan de volgende overlijdens-akte werd opgemaakt; "Overlijden te Zuidwolde, Mina Koes, ongehuwd, wonende te Schotterhuizen gemeente Zuidwolde, van beroep dienstmeid, dochter van Jannes Koes en van Grietje Mandemaker, van beroep arbeiders, wonende te Zuidwolde, geboren te Hardenberg den 15 September 1849, den dertigsten dezer maand Mei 1881, des morgens te tien uren in het Schotterveld in de gemeente Zuidwolde". Omtrent de dader van deze misdaad tastte men volkomen in het duister. Men had geen enkele aanwijzing, geen enkel vermoeden, want niemand had iets gezien in het eenzame, onbewoonde Schotterveld. Op werkdagen gingen er nog wel eens boeren naar het veld om turf of plaggen te halen, of arbeiders of boerenknechten om turf of plaggen te steken. Wanneer men in die tijd gebruik had kunnen maken van een goed afgerichte speurhond, zeer zeker zou dat succes hebben gehad. Toen moest de dader zich lopende van de plaats van het misdrijf verwijderen, in welk geval zo'n hond het eenmaal opgenomen spoor goed had kunnen volgen. De moord op Mina Koes was het geregelde onderwerp der gesprekken onder de bevolking van de streek en omgeving. Mogelijk hierdoor werd er langzamerhand een naam genoemd van iemand, die op die bewuste zondagmorgen daar gezien was of daar vandaan gekomen was. Deze persoon, Jan Stevens, een inwoner van Zuidwolde wer naar aanleiding van deze geruchten door de Politie van Zuidwolde aangehouden en verhoord. Hij ontkende pertinent iets met de misdaad te hebben uitgestaan. Ook was er verder geen enkele aanwijzing tegen hem, zodat hij na enigen tijd te zijn vastgehouden weer op vrije voeten moest worden gesteld. Zolang de werkelijke dader echter niet gevonden was, bleef hij de verdachte van deze roofmoord.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 823 En zoals toen de volksgewoonten ware, moest hij iedere zondag in de kerk valk onder de preekstoel op het "zondaarsbankje" plaats nemen. Was dit volksgebruik, deze gewoonte, waarvan neit werd afgeweken bedoeld om hem steeds voor ogen te houden, dat voor de Hoogste Rechter geen aards bewijs of bekentenis nodig is? Ten tijde van de moord of Mina Koes woonde het gezin van Remmelt van der Hulst-Hendrikje Alfing en hun zoontje Nicolaas in een kamer van Jan Kleis aan de Langewijk, nabij Sluis 6 te Dedemsvaart.Op zaterdag 29 Mei 1881 kwam Remmelt des avonds, zoals wel meer gebeurde, zonder enig geld voor zijn gezin thuis. Zijn vrouw klaagde daarover bitter tegen hem. De andere morgen, zondag, stond hij reeds vroeg op en ging de deur uit, zeggende; "Ik zal zien dat ik wat krijg". Des voormiddags omstreeks elf uur, even voor het "kerkvolk", (volk dat uit de kerk komt) kwam hij weer thuis. Hij had toen een zeer bekrabt aangezicht. Verder had hij verschillende winkelwaren bij zuch, die hij aan zijn vrouw gaf. Tegelijkertijf haalde hij een paar lage vrouwenschoenen onder zijn jas vandaan, zeggende tegen zijn vrouw, "die kun jij wel aantrekken". Zijn vrouw vroeg hem nog; "Remmelt, waar ben je geweest?" waarop hij antwoordde; "Houdt U stil, anders kom ik in de kast". (de volksuitdrukking voor gevangenis). Remmelt was daarop, zoals hij wel meer deed afgereisd naar Pruissen om daar te gaan werken. Dit was in die tijd in deze streken heel normaal. Men nam de reiszak op de rug en ging lopende de grens over om als melkknecht bij een boer te gaan werken. Evenwel de volgende zaterdagavond kam hij al weer thuis, ook dit keer sonder geld. Dreef de onrust over de gepleegde misdaad en de nieuwsgierigheid naar het verdere verloop van het onderzoek naar de dader hem, naar Dedemsvaart terug te keren? Men kan toch aannemen, dat de door hem gepleegde misdaad hem niet onberoerd liet. Tone zijn vrouw zich er over beklaagde, dat hij geen geld had voor zijn gezin, riep hij haar in het achterhuis. Hij gaf haar daar twee gouden kroontjes, gewikkeld in papier, daarbij zeggende; "Ga daarmede naar de goudsmid, maakt dat je ze kwijtraakt, al krijg je er maar een Rijksdaalder voor. Hij gaf voor, dat hij deze kroontjes geruild had in Pruissen. (in een der kroontjes zat een deukje, blijkbaar ontstaan bij de worsteling met Mina, toen hij deze kroontjes had afgenomen). De vrouw van Remmelt, Hendrikje Alfing, heeft daarop dekroontjes kocht aan de zilversmid, Johan Hendrik Roos te Dedemsvaart voor de som van f 5,25. Van dit geld gaf zij haar man f 1,50 de rest besteedde ze in haar huishouding. De zilversmid Roos woonde destijd in het pand, thans 1967, Dedemsvaart, Moerheimstraat 34, zaak Roozeboom. Het was op dinsdag, den vijf en twintiggsten Setpember 1800 en drie en tachtig, plm.2 jaar en vier maanden na de moord op Mina Koes dat Hendrikje Alfing, oud 35 jaren, verlaten vrouw van Remmelt van der Hulst vorenstaande feiten aan de Rijksvenwachter-brigadier-titulair, Gerrit Hutten en Roelof de Lange, Gemeente-tevens onbezoldigd Rijksveldwachter, beide te Dedemsvaart, gemeente Avereest, mededeelde.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 824 Foto van het Zwarte Gat, genoemd in het gelijknamige artikel. Het is een zeer uitgestrekte veenplas, gelegen te Zuidwolde achter Schottershuizen. Deze plas is wel zeer groot, maar niet erg diep, plm. 60 cm. Het geheel is eigendom can "Het Drents Landschap" en wordt als natuurmonument bewaard. Het is een zeer eenzaam oord, waar men nog de oorspronkelijke begroeiing vindt, zoals heide, buntgras russen, enz enz.

Ongeveer twee jaar en voer maanden heeft deze vrouw gezwegen, heeft ze geleefd naast een man, haar man, wetende dat hij de gruwelijke roofmoord op Mina Koes had gepleegd. Een toch, ondanks de dikwijls slechte behandeling die ze zich van hem moest laten welgevallen, heeft ze hem gedurende die tijd niet verraden. Uiteindelijk heeft ze al of niet opzettelijk, de zaak aan het "rollen" gebracht. Hierover worden twee verschillende lezingen gegeven, waarbij men in het oog moet houden, dat dit alles bij overlevering is weergegeven. De politie, die haar het eerste verhoor heeft afgenomen, maakt geen melding in het proces-verbaal, van de reden waarom zij werd verhoord. De ene lezing is, dat in het huwelijksleven van Remmelt van der Hulst en Hendrikje Alfing telkens hooglopende ruzieÆs voorkeamen. Bij zo'n echtelijke ruzie, waarbij van weerskanten harde woorden vielen, zou zij gezegd hebben; "Of wou je mij ook nog vermoorden, zoals je Mina Koes ook hebt vermoord?". Deze woorden, althans woorden van een dergelijke strekking, zouden door een buurvrouw zijn gehoord, die hierover de Politie in kennis stelde. Een andere lezing over het verraden van haar man, door Hendrikje Alfing is, dat zij in een vertrouwelijk gesprek met de petroleumventer Ijmker van Dedemsvaart, die geregeld bij haar met petroleum aan huis kwam, over de moord op Mina Koes had gepraat en daarbij haar man, Remmelt van der Hulst, als de dader had genoemd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 825 In deze lezing wordt zelfs gezegd, dat zij aan Ikmker had verteld, dat zij de schoenen van Mina Koes aan de voeten had. (Deze schoenen zijn door de veldwachters in beslag genomen). Ook de zilversmid Roos te Dedemsvaart werd over het kopen van de gouden oorbelletjes, (gouden kroontjes) verhoord; Roos verklaarde zich niet te kunnen herinneren, gouden belletjes van Hendrikje Alfing, vrouw van Remmelt van der Hulst te hebben gekocht. Hendrikje Alfing hield echter pertinent vol, ze voor f 5,25 aan Roos te hebben verkocht, hier aan toevoegende, dat Roos ze eerst had gewogen en haar daarna f 5,25 had betaald. Zij verklaarde verder, dat Roos ze in de hand had genomen en er mede gegaan was in de kamer rechts van de winkel. (Blijkbaar was de zilversmid Roos bang, dat de veldwachters een proces-verbaal tegen hem zouden opmaken terzake heling). Verder komt er bij de aantekeningen omtrent Remmelt van der Hulst nog deze voor; "Vrouw Hoop durft haar eed te doen, dat Remmelt van der Hulst, bij Gerrit Hoop, arbeider te Vroomshoop, f 5 heeft gestolen". Na dit verhoor van Hendrikje Alfing werd Remmelt van der Hulst zo spoedig mogelijk door de veldwachters van Dedemsvaart aangehouden en voorgeleid aan de Heer Burgemeester van Avereest. Al vrij spoedig volgde zijn bekentenis van de moord op Mina Koes, waarvan volgens overlevering het volgende bekend is; "Op die bewuste zondagmorgen, 30 Mei 1881 had hij Mina Koes op het eenzame veldpad in het Schotterveld, bij het Zwarte Gat opgewacht. Remmelt die vrij geregeld bij haar ouders op bezoek kwam, was blijkbaar met haar komst op die zondagmorgen op de hoogte. Ook leefde mij in de veronderstelling, dat Mina die morgen haar loon van de boer zou meenemen naar haar ouders. Het zou aanvankelijk slechts zijn bedoeling zijn geweest geld van haar te lenen. Toen dit niet goedschiks ging, had hij het haar met geweld ontnomen. Groot was dit bedrag niet slechts f 1,75, of zoals men toen sprak, 35 stuivers, een vrij normaal bedrag, wat indie tijd een eenvoudige borendienstbode op zak had. Altijd volgens overlevering, had Mina toen gedreigd hem bij de politie te zullen aangegeven, waarop Remmelt, de opvliegende kerel, die direct met zijn mes klaar stond, teneinde haar het zwijgen op te leggen haar heeft gedood, door haar de hals af te snijden. Daarop beroofde hij haar van de schoenen die ze aan de voeten had, rukte haar het oorijzer, de gebruikelijke vrouwendracht in die tijd, van het hoofd en ook de gouden oorbellen rukte hij haar uit de oren. Het lijk van Mina verborg hij enigszins achter een bosje, waarna hij ijlings de plaats van de misdaad verliet. Langs de hem bekende heidepaden en zandwegen ging hij richting Dedemsvaart. Ook werd later verteld, dat hij haar een kadetje zou hebben afgenomen. Onderweg in een winkel op het einde van de Ongelukkige Wijk (thans 1967) aangegeven als Lutter-Greppel, heeft hij brood gekocht. Daar zal hij ook wel het kadetje gekocht hebben, om dit zelf op te eten. Vermoedelijk heeft hij in die winkel ook de winkelwaar gekocht, waarmede hij, zoals reeds is vermeld van plm. 11 uur des voormiddags is thuis gekomen". Schrijver dezes heeft een onderzoek ingesteld naar deze winkel. Hiervan werd hem door ter plaatse van ouds goed bekende mensen verteld, dat in dat winkelhuis vroeger ook een bakkerij was, terwijl er ook lappen stof werden verkocht, zoals in die jaren in soortgelijke winkeltjes op het platteland bijna van alles te koop was. Dit huis was vroeger bewoond door Arend Hoogeveen, de stamvader van de Hoogeveens van Dedemsvaart. Later heeft er de familie Westrik en nog later de familie Nijman gewoond. In 1952 is dit huis afgebrand, zodat hier van geen foto kan worden overgelegd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 826 Eeen even boven de grond uitstekend gedeelte van een waterput, geeft de plaats aam, waar dit stamhuis der Hoogeveens heeft gestaan. Op 13 Mei 1896 vestigde zich het gezin van Arend Hoogeveen van Drogteropslagen, gemeente Zuidwolde te Dedemsvaart, hoek Langewijk-Kalkovenwijk, het huis waar thans (1967) café-taria Bakker is gevestigd. Na de aanhouding en bekentenis van Remmelt van der Hulst, stelde de Burgemeester van Avereest onmiddelijk de Justitie met de zaak in kennis, waarop hij van de Officier van Justitie bij de Arrondissements-Rechtbank te Zwolle het volgende telegram ontving; Regeerings-telegram no. 103. Aangenomen te Zwolle, 26-9-1883, ten 10 uur 15 min. des v. middags. Ontvangen te Avereest, Dedemsvaart. 26-9-1883, ten 10 uur 30 min. des v.middags. "Laat Remmelt van der Hulst vervoeren naar Officier van Justitie te Assen". w. get. Wichers. De Officier van Justitie bij het Arrondissemente-Rechtbank te Assen ging alvorens de zaak van der Hulst-Mina Koes voor de Rechtbank aanhangig te maken, inlichtingen inwinnen omtrent de persoon van der Hulst bij de Burgemeester van Avereest, die hierop het navolgende antwoordde; No. 358/828 Justitie 2 bijlagen. Avereest, den 14 November 1883. Ter voldoening van Uw apostille van den 12 den dezer, L.A.no. 835, heb ik de eer met terugzending der missive van Uwen ambtgenoot te Assen, d.d.10 November l.l.no. 1834, U Edelachtbare hiernevens aan te bieden een proces-verbaal opgemaakt door de Rijksveldwachter G. Hutten en P. Hogenberk alhier constateerende de door hen op den 26 September l.l. verrichte inbeslagneming van een paar schoenen van vrouw van der Hulst te de Krim, gemeente Gramsbergen. (zaak moord Mina Koes). Voorts heb ik de Eer U Edel Achtbare te berichten, dat Remmelt van der Hulst in deze gemeente hoogst ongunstig bekend staat en steeds in onmin met zijn vrouw leefde, waaruit naar men mij mededeelt vele huiselijke twisten ontstonden. Zoo verklaren Matthijs Maas en diens vrouw, dat ten tijde Remmelt van der Hulst en gezin in hunne buurt, in eene kamer van zekeren Hendrik Liest woonden, zij zeer oneenig leefden en wel hadden gezien, dat Remmelt zijne vrouw midhandelde. Ook Hendrik Liest geeft deze getuigenis en zegt de kamerhuur van het half jaar, dat die door van der Hulst werd bewoond nog niet te hebben ontvangen. Toen hij hem daarover eens aangespreken had, had Remmelt hem bij de keel gegrepen en tegen den wand gedrukt. De vrouw van zekeren G. Brinkman verklaart, meermalen de bedreiging van Remmelt van der Hulst te hebben gehoord, dat hij Hendrik Liest van kant zou maken. Zekere Teunis Mulder, wonende bij van Roijensbrug in deze gemeente heeft gezien, dat Remmelt van der Hulst ten tijde hij in eene kamer woonde van den scheepstimmerman Jan Mol, alhier, zijne vrouw Hendrikje Alfing ruzie had, zoodanig dat laatstgenoemde buiten de deur had moeten blijven. Mulder verklaart tevens te hebben gezien, dat Remmelt destijds zijn vander, Klaas van der Hulst, op de scheepswerf van genoemde Jan Mol moedwillig op den grond heeft geworpen en daarna gestooten. Ook in de buurtschap Oud-Avereest waar Remmelt vroeger borenknecht was, heeft hij zich altijd in hooge mate als een onverschillig en ruw jongeling doen kunnen. De Burgemeester van Avereest, get. H.van Barneveld. Officier van Justitie te Zwolle. De zaak Remmelt van der Hulst-Mina Koes is door de Arrondissements-Rechtbank te Assen in eerste aanleg behandeld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 827 Daarna is de zaak in hoger beroep behandeld, hetgeen blijkt uit een missive, d.d.17 Maart 1884, La. A. no. 488, waarbij de Procureur-Generaal bij het Rerechtshof te Arnhem aan den Heer Burgemeester van Avereest een 5 tal ezemplaren van een gedrukt extract-arrest tegen R.van der Hulst in de gemeente Avereest, met verzoek deze te doen aanpakken en hiervan te berichten aan genoemde Procureur-Generaal. Volgens overlevering is Remmelt van der Hulst veroordeeld tot een gevangenis straf van 25 jaren. Hiervan heeft hij nog enkele jaren gratie gekregen. Zo was dan de dader van de roofmoord op Mina Koes berecht en was hiermede de door "het volk" aangewezen dader, Jan Stevens, gerehabiliteerd. Het is slechts bij benadering weer te geven en te bedenken, wat het voor deze man is geweest, ongeveer 2 jaar en 4 maanden lang, hoewel onschuldig, toch door iedereeen als met de vinger aangewezen te worden als de dader van zo'n gruwelijke misdaad. Het huwelijk van Remmelt van der Hulst, gedetineerd in de Strafgevangenis te Leeuwarden en Hendrikje Alfing, wonende te Avereest, is d.d. 15 Mei 1891 door echtscheiding ontbonden. Op 11 Maart 1892 is te Avereest het huwelijk voltrokken tussen, Jan Lodewiekus Voelen, oud 55 jaren, koopman, geboren te Schoterland en Hendrikje Alfing, gescheiden vrouw van Remmelt van der Hulst, wonende te Avereest. Het echtpaar Voelen-Alfing stond later ingeschreven in het schippersregister der gemeente Avereest, zodat wij kunnen aannemen, dat Voelen, koopman van beroep, in een woonschip verbleef. Een gevangenisstraf van 25 jaren, ook al gaan daar enige jaren al, wegens gratieverlening, duurt heel lang, maar toch komt ook daar eenmaal een einde aan. Het was in de eerste jaren van 1900 dat Remmelt van der Hulst "vrij kwam", dat hij werd ontslagen uit de strafgevangenis te Leeuwarden. Hij keerde naar zijn oude woonplaats, Dedemsvaart, terug. Evenwel, de moordenaar Remmelt van der Hulst was nergens welkom. Hij werd geschuwd, gemeden en door velen gevreesd. Zijn vrouw was van hem gescheiden en met een ander getrouwd. Zijn vader, Klaas van der Hulst was op 29 Oktober 1894 te Avereest overleden en zijn moeder eenige jaren daarna. Uiteindelijk vond hij enig thuiskomen in het gezin van zijn 5 jaar jongere broer, Roelof van der Hulst te Dedemsvaart. In het achterhuis bij deze mensen, dat hij een kist met zijn kleren staan. Toen, op een keer, vermistte hij volgens zijn zeggen, een kledingstuk uit deze kist. Hij had, zoals zo dikwijls het geval was, een flinke borrel op. Hij wond zich erg over deze vermissing op en bedreigde zijn broer Roelof. Deze was bang voor de hevig te keer gaande Remmelt, die met een geopend mes stond te zwaaien. Wie echter niet bang voor hem was, dat was de ongeveer twintigjaren zoon, Jakop van der Hulst. Deze greep Remmelt bij de keel, wierp hem op de grond en ontwrong hem het mes. Daarna werd de deur opengezet en werd remmelt door zijn neef Jakop met de traditionele trap onder zijn achterste, de deur uitgewerkt, waarbij hem tevens het thuiskomen bij zijn broer Roelof van der Hulst, voor altijd werd ontzegd. De nu 81 jarige Jakop van der Hulst, wonende aan de Moerheimstraat no.7 te Dedemsvaart, kon mij deze gebeurtenis tot in de kleinste bijzonderheden vertellen. Deze oud-gemeente-arbeider stond er voor bekend, dat hij in zijn tijd voor niets en niemand aan de kant ging. In hem had de gevreesde Remmelt zijn mannetje gevonden. Nu was hij dan ook zijn laatste thuiskomen kwijt. Regelmatig arbeid lag hem niet, zodat hij veelal zonder werk was. Dan trok hij weer weg, veelal naar Pruissen. Remmelt van der Hulst wer een zwever, zonder vaste woon- of verblijfplaats. Voor diefstal van vee uit de weide, kreeg hij nog eens weer 4 jaar gevangenisstraf op te knappen. Daarna begon zijn zwerversbestaan weer opnieuw. Bekend met de gebruiken van de boerenbevolking maakte hij zich deze kennis ten nutte om aan eten te komen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 828 Wanneer een boer, alleen of met een arbeider, op het land aan het werk was, op enig afstand van zijn huis, kon het gebeuren, dat de boerin, b.v. des morgens de pannekoeken voor "haar volk" in het land bracht.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 829 Deze foto door schrijver genomen op 18 Oktober 1931 is van een "dubbele arbeiderswoning" uit die tijd, staande aan de Huizingerwijk, tussen Balkbrug en Sluis Vijf. Het "bouwerk" is voor jaren terug afgebroken. In de eerste jaren dat schrijver Gemeente-veldwachter was te Balkbrug werd het bewoond door twee gezinnen. (1918, 1919 en 1920). In de woning, links naar de kant van de wijk, woonde Fake Zomer en Geetje Wassens, genoemd als schoolschoonmaakster in het artikel, "de school te Oud-Avereest". In de woning, rechts woonde Willem Spalink, gehuwd met Jantien van der Hulst, geboren te Avereest, 27 Maart 1851 een zuster van Remmelt van der Hulst, de moordenaar van Mina Koes.

Dikwijls was zo'n boer dan een eind achteruit in het land en werd het eten voor in het land neergezet. Van een dergelijke omstandigheid maakte Remmelt gebruik om zich dit te eten. Nog enkele jaren heeft Remmelt zijn zwerverleven geleefd. Door ieder die hem kende veracht en gemeden was zijn straf voor de moord op Mina Koes met zijn ontslag uit de gevangenis feitelijk niet beeindigd. De straf zou voor hem "levenslang" worden. Als een eenzame zwerver is Remmelt van der Hulst zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, op 15 November 1916 in een veeschuurtje onder de gemeente Vriezenveen overleden. Hiermede zouden wij het gordijn kunnen laten zakken voor het dramam Remmelt van der Hulst-Mina Koes. Maar in de eerste plaats wil schrijver dezes nog vastleggen, waarom hij juist deze oude moordzaak heeft uitgezocht en op papier gezet. Ruim 30 jaren heeft hij zijn grootvader en grootmoeder van moederzijde gekend.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 830 Grootmoeder, geboren in 1840 was een dochter van Hendrik Jan Zending en Evertije van der Hulst. Zij was een volle nicht van de moordenaar Remmelt van der Hulst. Heel jong wees geworden, is zij grootgebracht bij haar oom Harm van der Hulst te Balkbrug. Deze Harm van der Hulst had een zoon, Remmelt, geboren in 1845. Hij was een neef van zijn naamgenoot in dit artikel genoemd. Grootmoeder, die de gehele geschiedenis van de moordenaar Remmelt van der Hulst van zeer nabij heeft meegemaakt, kon daar veel van vertellen. Een juist dat bijzondere interesseerde mij. Om de beide neven Remmelt uit alkaar te houden, noemde zij Remmelt, de zoon van Klaas van der Hulst, altijd de "slimme" remmelt. (dit "slimme" niet bedoeld in de goede betenenis, asl "schrandere", naar in de minder geunstige betekenis als "slecht" "minderwaardig"). De andere Remmelt, de zoon van Harm van der Hulst, geboren in 1845, overleden in 1915, is zeer lange tijd de postbode (het woord brievenbesteller kende men toen nog niet) aan Balkbrug geweest. Remmelt, de bode met de lange zwarte baard leeft zeer zeker nog bij velen in herinnering voort. In de tweede plaats wil ik een mogelijk te stellen vraag, of deze moord bij Zwarte Gat te Zuidwolde, wel geschiedenis is van Avereest, beantwoorden. De roofmoord op Mina Koes gepleegd heeft plaats gehad onder Zuidwolde, maar de moordenaar Remmelt van der Hulst en zijn gezin woonde in de gemeente Avereest. Ook zijn ouders en andere familieleden woonden later te Dedemsvaart aan de wijk achter de scheepswerf van de Heren Mol Snr. en Jnr., thans 1967, woonarkenbouw van Wieren. Ook in Dedemsvaart heeft Remmelt van der Hulst gewerkt als veenarbeider en op de scheepswerf van de Heer Mol.

Ik heb dan ook gemeend, dat deze lugubere gebeurtenis uit het verleden die bij zo heel veel mensen van Dedemsvaart bij overlevering bekend is, terwijl velen der ouderen, de moordenaar Remmelt van der Hulst na zijn ontslag uit de gevangenis nog persoonlijk hebben gekend, vastgelegd mag worden in de geschiedenis-beschrijving van de gemeente Avereest.

He t d ram a " Ge rrit Be e rts van h e t o e ve r" . Op 30 April 1902 vestigde zich in deze gemeente vanuit de gemeente Ijsselmuiden, het gezin van het Oever, bestaande uit de weduwe Jan van het Oever, geboren Fijchien Wildeboer, geboren te Meppel op 6 Augustus 1830, haar dochter Aaltje van het Oever, geboren te Kampen op 23 December 1863 en haar zoon, Gerrit Beerts van het Oever, eveneens geboren te Kampen, op 18 September 1866. De beide vrouwen waren zonder beroep, Gerrit Beerts stond vermeld als aviculteur van beroep, wat in werkelijkheid kippenfokker was. De familie van het Oever had hier een perceel bosgrond gekocht groot ruim 4 H.A. van Nicolaas Bosch te Hoogeveen. Deze grond, oorspronkelijk afkomstig van de voormalige bedelaarskolonie "de Ommerschans" was gelegen ten Oosten van de Koloniewijk, ongeveer tegenover het Rijksopvoedingsgesticht voor jongens, "Veldzicht" te Balkbrug, het tegenwoordige Rijksasiel voor Psychopten. Het gezin leefde hier aanvankelijk zeer primitief in een zelfgebouwde schuur. Van het Oever begon met het in culturr brengen van de boschgrond en ook ging hij de plannen uitwerken om een huis te bouwen. Dit huis heeft hij naderhand in hoofdzaak zelf gebouwd. Vooral bij deze woningbouw, aanvoer aan de materialen, deed zich de behoefte aan een rechtstreeks verbinding van het perceel grond met de openbare weg, Balkbrug-Ommen, gevoelen. Deze "verbinding" met de openbare weg, het zou de oorzaak van een jarenlang dramam worden. Bestond er voor dit perceel grond, dan geen uitweg naar de openbare weg? Was bij de verkoop aan de familie van 't Oever deze uitweg dan niet geregeld? op papier was deze uitweg omschreven, als "over de Koloniewijk naar de openbare weg". Van het Oever beweerde later, dat hem door de verkoper Bosch was gezegd, dat hij voor zijn perceel een brug mocht leggen over de Koloniewijk.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 831 Het recht van uitweg, het recht van overweg, teleken omschreven in koopakten en dergelijke bescheiden, deze op papier vastgelegde rechten van eigenaren van woningen en gronden, diezelfde rechten, hebben zo heel vaak rechtsgdingen gehad, wanneer er over de toepassing van het verkregen recht verschil van mening, van uitleg, met andere belanghebbenden, meestal aangelegen grondeigenaren, ontstond. De normale, veelal lange en kostbare gang van zak, is dan, dat de advocaten-procureurs de bleangen van hun cliënten, zowel ten "eenre" als ten "andere" zijnde, voor de rechter gaan bepleiten, waarna deze een beslissing neemt. Ook over het recht van uitweg van het perceel grond van de familie van het Oever onstond al spoedig verschil van mening tussen de eigenaar van het Oever en de eigenaresse van de aangrenzende grond en water, de Staat der Nederlanden, in dit geval het Departement van Justitie. Het was in het jaar 1941, dat schrijver dezes, de kwestie van het Oever besprek met de gepensioneerde Rijksveldwachter Frens Oljans te Nieuwleusen. Genoemde Oljans verklaarde mij als vorlg; "Voor dat ik bij de Rijksveldwachter kwam, was ik Gemeenteveldwachter in Hoogeveen. Ik was toen goed bekend met een zekere Roelof Bosch te Hoogeveen. Toen Bosch een perceel grond te Balkbrug had gekocht ben ik getuige geweest bij het opmaken van de koopakte. Hierbij werd bepaald, dat de helft van de wijk, (Koloniewijk) welke voorlangs deze grond lag, bij dit perceel behoorde doch dat de andere helft van de wijk behoorde aan het Rijk der Nederlanden en dat, om een vonder of brug over de wijk te leggen, vergunning gevraagd moest worden aan het Rujk. Het perceel had verder recht van uitweg naar de openbare weg, over een meer zuidelijk gelegen brug over de Koloniewijk. Later is de grond door de familie Bosch verkocht aan Gerrit Beerts van het Oever, onder dezelfde voorwaarden als de familie Bosch deze had verkregen. Tot zover de Heer Eljans". Toen van het Oever voor de aanvoer van bouwmaterialen van zijn huis een verbinding met de openbare weg nodig had, hield hij zich aan de bepaling "recht van uitweg naar de openbare weg" en negeerde de voorwaarde waaraan hij moest voldoen. "Aanvragen om een brug te mogen leggen". Ook het gebruik maken van een andere, reeds over de wijk liggende brug, wilde hij niet. De wettelijke weg, om door een rechterlijke uitspraak een oplossing te krijgen werd evenmin door van het Oever bewandeld. Gerrit Beerts van het Oever, al of niet gesteund door zijn moeder en zuster, ging zijn eigen weg. Hij was in dezen zijn eigen rechter, wat inhield, dat hij zonder aanvragen, in het midden voor zijn perceel grond, een houten voetbrug over de Koloniewijk bouwde. Hiermede was de kwestie van het Oever een tastbaar feit geworden en was het eerste begin van een reeks verwikkelingen ontstaan. Op 28 Juni 1904 schreef van het Oever aan de Burgemeester van Avereest o.m.; "of inmiddels van de gekochte "rechten" mag worden gebruik gemaakt, daar deze week noodzakelijk een begin moet worden gemaakt, met het in orde maken der weg over de wijk voor het perceel, dienende mede tot aanvoer van bouwstoffen voor de tebouwen woning". In dit schrijven spreekt van het Oever over het maken van een weg over de wijk. Dit zou geheel in strijd zijn met de belangen van de eigenaresse van de andere helft van de wijk, het Rijk der Mederlanden. In die jaren werd ten behoeve van het Rijksopvoedingsgesticht en de daarbij behorende gronden een geregeld gebruik van de Koloniewijk met vaartuigen gemaakt. De bruggen en vonders over de wijk konden dan ook alle worden opgehaald of afgedraaoid. Eeen vaste brug over de wijk of dam in de wijk, waarover een weg, zoals van het Oever wilde, kon dan ook niet worden toegestaan. Aanvankelijk werd van het Oever door de Justitie schriftelijk gewaarschuwd. Op last van de Burgemeester van Avereest heeft de toenmalige gemeenteveldwachter Oostindiën te Balkbrug, een groot aantal stukken aan van het Oever uitgereikt. Al de ambtelijke stukken aan van het Oever gericht, hadden geen enkel succes.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 832 Hij liet de zaak zoals deze was en liet het vonder over de wijk liggen. Zo naderde de dag, dat voor de Justitie, daadwerkelijk zou worden ingegrepen. Het was op Dinsdag, 27 September 1904, dat de door van het Oever "geslagen werken" aan de westzijde der Koloniewijk zouden worden verwijderd. Het steunpunt van het over de wijk gebouwde vonder, staande in de aan het Rijk toebehorende helft der wijk, moets worden weggenomen. Om een en een half uur des namiddags bevonden zich op de weg, ter hoogte van de dienstwoning bewoond door de ambtenaar Pijl, de nodige manschappen der gewapende macht, rijksveldwachters en marechausse, enige arbeiders om het "bruggenhoofd" af te breken, de Burgemeester van Avereest, Mr Wijt, de Directeur van het Rijksopvoedingdgesticht en de Heer/Secretaris van het College van Regenten van genoemd gesticht. Op last van laatstgenoemde begonnen de arbeiders met de verwijdering der door van het Oever aangebrachte werken. Nog maar nauwlijks waren ze met de afbraak bezig, of van het Oever kame uit zijn woning toesnellen. Hij verkeerde in zeer opgewonden toestand. Bij de wijk aangekomen vroeg hij aan de daar geposteerde Brigadiertitulair der Rijksveldwachter, Haasbroek,: "Wat moet dat hier?" Haasbroek trachtte van het Oever nog te kalmeren. Deze begon evenwel steeds luider te schreeuwen en riep: "Blijf van die paalaf, want anders zal je zien, dat er wat gaat gebeuren!" Ook ging hij bedreigingen uiten. Daarop liep hij snel naar huis terug. Pogingen om hem in te halen mislukten. Voor dat de Politie hem kon grijpen was van het Oever juist binnen. Eén der manschappen van de Marechaussee, die hem bijna had te pakken, moest teruggaan voor de bedreiging men een geweer door van het Oever. Darna gebeurde er niets meer. Blijkbaar werd van het Oever binnen tegengehouden door zijn moeder en zuster. Het bruggehoofd aan de westzijde van de wijk werd verwijderd en het vonder was hoerdoor onbruikbaar geworden. Ook het personeelvan het Rijksopvoedingsgestickt voor jongens, "Veldzicht", had het in de oegen va van het Oever gedaan. Hij meende, dat dit personeel het op zijn leven had gement. Hij vroeg daarvoor aan de Burgemeester van Avereest een vergunning wapens te mogen dragen. Blijkbaar zag hij in iedereen dit tot het opvoedingsgesticht behoorde een vijand, omdat deze Rijksinstelling hem tegenwerkte bij het leggen van het brugje over de Kolonie wijk. Op Zaterdag 31 December 1904 werden door van het Oever nieuwe palen in de wijk geslagen en het vonder hersteld. Het drama van het Oever was hiermede in het tweede stadium gekomen. Van dit voor de tweede keer leggen van het brigje, wer door de rijksveldwachter-brigadier-titulair B. Schoemaker te Dedemsvaart en de Gemeente-veldwachter E. Oostindiën te Balkbrug, een rpoces-verbaal van verhoor van van het Oever opgemaakt. Dit tweede door van het Oever over de wijk gebouwde brugje, was geen vaste voetbrug, zoals de eerste, maar een meer solied, draaibaar vonder met leuningen. Doordat dit vonder afgedraaid kon worden, behoefde het voor de scheepsvaart in de wijk geen belemmering te worden. Het buwen van de brugjes deed van het Oever zelf, daarbij geholpen door zijn arbeider, Albert Gort te Sluis Vijf. Aanvankelijk trachtte men van Rijkswege de passage over het brugje te belemmeren, door het halverwege boven de wijk, af te zagen en het gedeelte boven "Rijkswater" te verdwijderen. Niets belette van het Oever echter, om de zaak direct weer te herstellen. Uiteindelijk werd besloten het vonder radecaal af te breken en te verwijderen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 833 Dit zou gebeuren op Woensdag 31 Mei 1905. Hierover werd aan schrijver dezes in 1941 door de toen 80 jarige gepensioneerde rijksveldwachter-brigadier-titulair, Frens Oljans te Den Hulst het volgende verklaard; "Onder leiding van Burgemeester Wijt van Avereest en Burgemeester Nahuis van Ommen en in tegenwoordigheid van de Inspecteur van de Rijksveldwachter van Rhijn te Zwolle en een majoor en 15 á 16 rijksveldwachters, zou andermaal het brugje van van het Oever worden opgeruimd. De woning van van het Oever was aan allle kanten afgezet met Rijksveldwachters. Van het Oever schoot uit de ramen, zodat afbreken van de brug aanvankelijk niet mogelijk was. Door de rijksveldwachters Scholtmeijer en Lunshof werd met de karabijn teruggeschoten. Ik bevond mij met 5 rijksveldwachters aan de achterzijde van de woning van het Oever. Het raam aan die sijde hadden wij met boomstompen gebarriceerd, zodat wij uit dat raam niet konden worden beschoten. Op bevel van de Burgemeesters zijn wij ten slotte het huis binnengedrongen. Van het Oever stond juist zijn leeggeschtoen geweer te laden, maar voor hij er gebruik van kon maken, gaf ij hem een slag met de karabijn op het hoofd, waardoor hij buiten gevecht was gesteld. Hij is toen gearresteeerd. Het bleek, dat zijn moeder door van een raamkozijn geschoten houtsplinters bloedend in het gelaat was verwond. In de woning troffen wij een dubbelloops hagelgeweer en een militair kogelgeweer aan, benevens voor beide een flinke voorraad munitie". Tot zover de verklaring van Oljans. Tegen van het Oever werd een proces-verbaal opgemaakt, wegens poging tot moord, meermalen gepleegd. Was deze eenvoudige landman in zijn hart een disdadiger? Het antwoord op deze vraag, gaf de Burgemeester van Avereest, Mr M. Wijt Wzn. Met deze bewoordingen; "Intusschen meen ik, mede op grond van al hetgeen met dezen G.B. vanÆt Oever is voorgevallen en op schrift gebracht, aan te mogen dringen en te willen bevorderen, dat omtrent de geestestoestand van dezen men een deskundig onderzoek moge worden ingesteld, aangezien naar mijne, weliswaar leekendoch zeer vaste overtuiging, van het Oever zeerzeker neit als een misdadiger is te beschouwen, doch als een in hoge mate aan een idee fixe lijdend man, die voor geen redeneering vatbaar, steeds en met een ijzeren, aan waanzinnigheid grenzende wil, vasthoudt en verdedigt wat hij, tegen alle bewijzen in, als zijn recht beschouwd, en waardoor hij is geworden een man, die naar mijn innige aovertuiging, volstrekt onhandelbaar is, voor niets terugdeinzend en een beslist gevaar voor zijne omgeving, ook voor zijn moeder en zuster, voor wie hij een dwingeland is en voor hen, tegen wie hij om eenigerlei, door hem gefingeerde reden, een wrok heeft opgevat". Zo zag Burgemeester Wijt, Gerrit Beerts van het ever, in de tijd, dat het conflict over het brugje zich toespitste. In die woorden deed de Burgemeester ook uitkomen, dat van het Oever voor zijn moeder en zijn zuster nu niet zo'n voorbeeldige zoon en broeder was. Toen stonden dze vrouwen geheel achter hem, wanneer het ging tegen de overheidsinstantie's, in dezes tegen de mensen, die waren aangewezen het brugje op te ruimen en de politiemensen, die er waren ter bescherming en voor handhaving van de openbare orde. Tegen zijn zuster Aaltje, werd een proces-verbaal opgemaakt en wel, wegens opruiing van G.B. van het Oever, tot het doodschieten van ambtenaren gedurende de rechtmatige uitoefening hunner functie en wegens opzettelijke beledigingen van diezelfde ambtenaren. Dezelfde dag wer Alltje ingesloten in de cachot te Balkbrug, terwijl Gerrit Beerts naar Zwolle werd overgebracht en ter beschikking gesteld van de Officier van Jsutitie. Aaltje werd des avonds om 8 uur op last van de Burgemeester van Avereest in vrijheid gesteld, waarbij een "braaf man aan de Balkbrug woonachtig" (J.Breman) haar in ontvangst nam. Deze Breman bracht haar naar haar woning terug.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 834 De rijksveldwachters Schoemaker en ter Slaa, die in de ledigstaande woning ter bewaking waren achtergebeleven, werden terstond door Aaltje met de hefstigste scheldwoorden, als beesten, dieven en moordenaars, begroet. Toen men haar daarover bestrafte, zei ze: "Ik zeg het maar tegen mijn lammers, die hier rondlopen". Dit typeerde wel de figuur van Aaltje van het Oever. Ook tegen de moeder, Eijchien Wildeboer, werd wegens opzettelijke beleediging en bedreiging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening hunner functie proves-verbaal opgemaakt. Zij was voor het behandelen van haar wonden overgebracht naar het Rijksopvoedingsgesticht. Ook deze, toen 75 jarige vrouw, was nu niet bepaald zo'n gemakkelijk iemand. Hirover verklaarde, de Burgemeester van Avereest als volgt; "Nadat ik Aaltje van het Oever in vrijheid had doen stellen, begaf ik mij naar het opvoedingsgesticht. Breman verzocht ik met mij mee te gaan. Ik bevond toen vrouw van het Oever, in een bed gezeten, het gelaat geheel gewatteerd, gelkeed in een frisch hemd, gelijk de opvoedelingen dragen. Ik liet haar plaatsen in een gemakkelijke leunstoel, haar, onder hevige protesten harerzijds, waarbij de uitdrukking; "Jullie bent beesten", de meest voorkomende was, goed in dekens inpakken en met lakens om haar en de achterzijde van de stoel gebonden, vastzetten, en haar aldus door de rijksveldwachters Beute en Slendebroek en enige bewaarder van het R.O.G. Veldzicht naar hare woning dragen. Voortdurend schreeuwde zij; "Vermoordt mij niet, smeerlappen, beesten!" Onder tal van commandoÆs, hoe zij moest worden gedragen en waar zij wilde neergezet worden, werd zij daarop het achterhuis ingedragen alwaar zij toen riep; "Neem die vuile deken van het huis hierover mee, ik wil dit vuile goed niet hier hebben!". Het personeel van het opvoedingsgesticht verliet op mijn verzoek het huis van van het Oever, de dekens en lakens medenemende. Moeder en dachter zijn daarop in hun woning achtergelaten, terwijl de Heer Mreman, voor mogelijke hulp bij hen brleef". Tot zover het beeld, hetwelk Burgemeester Wijt gaf van vrouw van het Oever. Hoe stond de bevolking van Balkbrug tegenover de familie van het Oever? De familie, die gekomen van IJsselmuiden slechts enkele jaren, enigszins in afzondering, temidden van haar had gewoond. En dan zien wij telkens de persoon, Jan Breman, naar voren komen. Breman de smid van Balkbrug, een man, die met zijn volle baard en door zijn rustig uiterlijk wel een persoon was, omvertrouwen in te stellen. Hij werd dan ook door het gezin van het Oever als vertrouwensman geaccepteerd. Hij was dan ook telkens de contactpersoon, tussen de overheidspersonen en de familie van het Oever, waarbij telkens bleek, dat hij bij de verschillende leden van dit gezin veel invloed had. Een ander feit, waaruit bleek hoe de houding van de bewoners van Balkbrug ten opzichte van de familie van het Oever was, kwam naar voren bij het transport van van het Oever van Balkbrug naar Zwolle op die bewuste 31 Mei 1905. Toen de rijksveldwachters Oljans van Nieuwleusen en Schoemaker van Dedemsvaart, zich met hun arrestant van het Oever te Balkbrug in het wachtlokaal van de Dedemsvaart Stoomtram bevonden, werden door de haltechef V. en diens vrouw, zeer ongepaste uitdrukkingen gebezigd over de maatrelegen, dit het openbaar gezag ten opzichte van de familie van het Oever had genomen. Zij werden hierover door de rijksveldwachters ernstig onderhouden, die het later aan hun superieuren rapporteerden. Werden deze aanmerkingen op hetgeen gebeurd was gemaakt, omdat men aan de kant van van het Oever stond en men oordeelde, dat hij de behandeling hem aangedaan niet van verdiend, of was het hier slechts een gevoelskwestie, die veelal tot uiting komt in het partij kiezen voor de zwakke, de verdrukte, zonder te vragen naar het hoe en waarom?

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 835 Dit niet bragen naar het hoe en het waarom, maar het alleen maar zien van de gegevolgen van de opstandige daad, het kwam zo goed tot uiting in de volgende in die jaren gemaakte opmerking, welke schrijver dezes vanaf zijn jeugd is bijgebleven. In de jaren, dat zich de kwestie van het Oever te Balkbrug afspeelde, was het tegenwoordige Westerhuizingerveld, het veld van Groot-Oever, van Lutten-Oever en het veld rondom de Kievitshaar, één uitgestrekte heidevlakte, waar men de schepers met hunne schaapskudden kon zien dwalen. Bijzonder ontwikkeld waren deze schepers veelal niet. Het waren dikwijls mensen, die door een of ander lichamelijk gebrek niet als volwaardig arbeider konden worden aangemerkt, maar toch nog goed genoeg waren voor schaapsherder. Zwervend van de vroege morgen tot de late avond over de eenzame heide, waren ze geheel alleen met hun gedachten over de dorpsbelevenissen. En deze eenvoudigen van geest. Zij vormden zich een eigen oordeel over de feiten die hun ter ore kwamen. En het was het oordeel onder de kwestie "van het Oever", uitgesproken door zo'n eenvoudige schaapherder, dat mij steeds in de gedachten is gebeleven. In zijn gebrekkige uitspraak, die bij ons jongens nog al eens de lachlust opwekte, zei deze schaapherder, wanneer hij de zaak van 't Oever besprak; "Krek like is, volk, hond tegen miÆj op stiet, of ie tegen Riek opstaot, krek like is het, want verspeulen m÷t het". deze, in veler oren als orakeltaal klinkende worden, bedoelen het volgende; "Het is precies gelijk, mensen, of deze hond (de herder wees daarbij op zijn schaapshond) tegen mij op gaat staan, of jullie gaan tegen het Rijk opstaan, zo goed als die hond het tegen mij gelegt, evenzo verliezen jullie het van het Rijk". Tot zover de stem uit het volk. Zo waren er in de zaak "van het Oever" twee verdachten. De oude moeder waartegen wel proces-verbaal was opgemaakt, wordt later niet als verdachte genoemd. De eerste verdachte, Gerrit Beerts van het Oever weerd beschreven als volgt; "Eigenzinnig in hoogste meate en voor geen overleg vatbaar. Wanneer hij tengevolge van eigen gedragingen door de openbare macht wordt aangepakt, onberekenbaar en gevaarlijk". Het oordeel over de tweede verdachte, Aaltje van het Oever luidde; "Eigenzinnig. Leeft overigens met haar moeder en broeder Gerrit Beerts van het Oever in bijna volkomen afzondering". Schreef ik reeds, dat Burgemeester Mr. Wijt van Avereest, Gerrit Beerts van het Oever "zeer zeker niet als een misdadiger" wilde beschouwen, toch werd van het Oever op 16 Augustus 1905 door de Arrondissements-Rechtbank te Zwolle veroordeeld, terzake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en poging tot doodslag, tot twee jaren gevangenisstraf. Gerit Beerts van het Oever heeft deze straf ondergaan en normaal gezien zou hiermede het boek gesloten junnen worden na dit laatste tafereel van het drama, "van het Oever" te Balkbrug. Het drama van het Oever had echter meerdere taferelen en het zou spoedig blijken, dat het doek "gehaald" moest worden voor het volgende bedrijf, want uit de gevangenis keerde niet terug, een gebroken man, niet een van zijn verkeerde daden overtuigd mens; neen, na twee lange jaren in afzondering te hebben doorgebracht, keerde in de schoot van zijn familie dezelfs Gerrit Beerts van het Oever terug, nog met de wrok in het hart over het hem, in zijn ogen, aangedane onrecht. Op 2 Juni 1908 schreef de waarnemende Directeur van het Rijksopvoedingsgesticht voor jongens, "Veldzicht" te Balkbrug, aan de Burgemeester van Avereest, dat het vonder wederom door Gerrit Beerts van het Oever over de Koloniewijk gelegd, op 1 Juni 1908 door de Pijkspolitie gedeeltelijk was weggebroken, n.l. het deel, liggende over de westelijke helft van de wijk. Denzelfden dag, had van het Oever evenwel het vonder hersteld en verstrekt, zoodat de doorvaart van de Koloniewijk opnieuw geheel belemmerd was. Hiermede was het doek "gehaald" voor het volgende bedrijf in het drama "van het Oever".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 836 Teneinde aan va het Oever te beletten het vonder te herstellen werd vanwege het Rijk, halverwege in het verlengde van de wijk, een stevig houten hek geplaatst. Van het Oever verbrak dit hetwerk en bouwde het vonder weer over de wijk. Terzake, het vernielen van dit aan het Rijk toebehorende hekwerk, werd tegen van het Oever proces-verbaal opgemaakt. Op 24 September 1908 werd Gerrti Beerts van het Oever voor de vernieling van het hek door de Arrondissments-Rechtbank te Zwolle veroodelld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De op deze zaak betrekking hebbende stukken werden door de rijksveldwachter de Jong te Ommerschans aan van het Oever betekend. Direct daarna pakte van het Oever de mestvork, prikte daar het ambtelijke schrijven aan en stapte met de mestvork op de schouder achter de Rijksveldwachter aan naar de openbare weg. Het bewuste stuk werd met de vork op de openbare weg gedeponeerd, waarna de mestvork demonstratief goed werd schoongemaakt. Na de veroodeeling op 24 September 1908 volgde op 14 Oktober daaropvolgend, het verzoek van de Officier van Justitie te Zwolle om Gerrit Beerts van het Oever gevankelijk over te brengen naar het Huis van Bewaring te Zwolle. In gewone gevallen werd zo'n arrestatie uitgevoerd door de rijksveldwachter ter plaatse en gaf bijna nimmer aanleiding tot ernstige moeilijkheden. Met de arrestatie van Gerrit Beerts van het Oever voorzagen de autoriteiten wel dagelijk moeilijkheden. Zonder meer werd dan ook niet tot tenuitvoerlegging van het bevel van de officier van Justitie overgegaan en werd de zaak van alle kanten bekeken. Uiteidelijk werd besloten, het huis van van het Oever in den nacht te omsingelen. De reeds eerder genoemde rijksveldwachter Oljans verklaarde mij hierover; "Met 18 rijksveldwachters hebben wij ons des machts rondom de woning van van het Oever opgesteld. Toen van het Oever des morgens buiten kwam, om zijn schapen te verzorgen werd hij door ons gegrepen. Hij was, ons bemerkende, nog weer in huis gevlucht, maar in de achterkamer-keuken kregen wij hem te pakken. De tafel ging onderste-boven en alles wat er op stond ging tegen de vloer. Maar de gevaarlijke van het Oever was overmeesterd. Hij riep nog; "Moeder, het geweer!", maar dat mocht niet meer baten". Zo werde de geavngenisdeuren voor de tweede maal achter van het Oever gesloten. Maar ook tijdens zijn gevangenschap werd er getracht van het Oever te bewegen zijn halstarrig verzet tegen de overheidsinstantie's op te geven en hem geraden langs de legale weg tot een oplossing van het geschil te komen. Breman, de reeds eerder genoemde smid van Balkbrug, die toch werkelijk invloed had in het gezin van 't Oever, schreef hem in het Huis van Bewaring te Zwolle. Hij wees hem erstig op het verkeerde van zijn handelwijze en gaf hem tevens de weg aan, om een einde te maken aan de kwestie over het brugje. Ook de Officier van Justitie bij de Arrondissements-Rectbank te Zwolle, bezocht van het Oever persoonlik in het Huis van Bewaring. Het Rijk had tegen van het Oever een civiele procedure aanhangig gemaakt en de Officier wees hem er op, dat dit burgerlijk vonnis verstrekkende gevolgen voor van het Oever kon hebben. Ook deelde hij hem mede, dat op een verzoek van van het Oever, om ter plaatse over de Koloniewijk een brugje te mogen leggen, zeer zeker gunstig beschikt zou worden. Hem werd wel zoveel te kennen gegeven, dat het simpele verzoek het brugje te mogen leggen, de hele kwestie tot een oplossing zou brengen. Niets mocht echter baten en niets en niemand kon van het Oever bewegen zijn verzet op te geven. Gerrit Beerts van het Oever bleef bij zijn bewering, recht van overgang over de Koloniewijk te hebben en hij verklaarde, van dit recht ook in de toekomst gebruik te zullen maken. Hij weigerde om aan het Rijk vergunning te vragen het brugje over de Koloniewijk te mogen leggen. Blijkbaar heeft men, zoals reeds eerder door de Burgemeester van Avereest was voorgesteld, naar de geestvermogens van van het Oever een deskudig onderzoek ingesteld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 837 Het laatste gedeelte van zijn straflijd van drie maanden, bracht hij door in het Rijkskrankzinnigengesticht te Medenblij. Op 30 Januari 1909, schreef de Geneesheer-Drecteur van genoemd gesticht aan het Gemeentebestuur van Avereest, dat op 4 Februari e.k. de traftijd van de aldaar verpleegde Gerrit Beerts van het Oever afliep, terwijl hij tevens verzocht, een bijgaand verpleegcontract ingevuld en ondertekend te willen terugzenden. Van het Oever bleef ook na het aflopen van zijn straftijd in het krankzinnigensgesticht opgenomen. Ten tijde dat van het Oever in het gesticht was opgenomen, werd zijn zuster Aaltje, door goedwillende personen, waarbij ook de eerder genoemde Breman, aangeraden aan het Rijk der Nederlanden een vergunning aan te vragen tot het leggen van een draaibrugje over de wijk. Aaltije van het Oever kon als mede-eigenares van het perceel grond deze vergunning aanvragen. Het bleek, dat Aaltje zich heeft laten overreden de vergunning aan te vragen, want in de maand Februari 1909 werd haar de vergunning tot het leggen van een draaibrugje over de Koloniewijk, verleend. Wegens plaatsgebrek in het gesticht te Medemblijk werd Gerrit Beerts van het Oever op 13 Oktober 1909 overgeplaatst naar het kranzinnigenengesticht te Deventer. In het jaar 1915 werd er gesproken over het ontslag van van het Oever uit het gesticht te Deventer. De Inspecteur van het Staatstoezicht op krankzinnigen en kranzinnigengestichten schreef hierover op 31 Augustus 1915 aan de Burgemeester van Avereest. "...... uit de stukken is mij gebleken, dat verschillende buren het goed met hem menen, o.a. de Heer H. van der Zee, evenals hij wonende te Baljbrug. Ik veroorloof mij de aandacht van U.E.A. hierop te vestigen, omdat het dringend gewenst zal zijn, het toezicht in zijn belang en dat van de maatschappij op zodanige wijze uit te oefenen, dat hij hierdoor niet geprikkeld wordt en gene onaangenaamheden ondervindt. Op 14 Oktober 1915 wordt door en namens de Bestuurders van het krankzinnigengesticht te Deventer bericht, dal als niet hersteld is ontslagen, de patiënt Gerrit Beerts van het Oever, sedert 16 September j.l. met proefontslag. Na een gevangenschap en een aansluitende opneming in een krankzinnigengesticht van in totaal ongeveer 7 jaren, keerde Gerrit Beerts van het Oever naar Balkbrug terug. Het brugje lag, nu met goedkeuring van het Rijk, over de wijk. Dit twistpunt was voor van het Oever weggenomen. En de koppige van het Oever bleek toch nog een minder grote stijfkop te zijn, dan de hoofdige boer in het gedicht van de Achterhoekse dichter Staring ; Gerrits Beerts van het Oever stapte over het brugje, waarvoor hij nimmer vergunning had willen vragen om het te mogen leggen. Na zijn terugkomst uit het gesticht heeft van het Oever slechts korte tijd van het gezinsleven met moeder en zuster mogen genieten. Op 5 Oktober 1915 overleed zijn moeder en op 24 Oktober 1916 zijn zuster Aaltije. Gerrit Beerts van het Oever, die zo lang afgesloten van de wereld had geleefd, was weer alleen in zijn huis achter de Koloniewijk te Balkbrug. Langzamerhand werd deze sombere, gesloten figuur in de dorpsgemeenschap opgenomen. Langzaam, want velen schuwden deze man met zijn nog zo bekend verleden. Toch voor zijn arbeiders was hij een goede werkgever. En ook voor de jeugd, de jongens van Balkbrug was hij roijaal met zijn appels, die hij hun over de wijk toegooide. Veel veroodeel heeft deze zwijgzame man moeten overwinnen. Is het hem gelukt het oordeel der mensen over hem te wijzigen? Hij, de man, die als een soort kluizenaar op zijn bedrijfje leefde. Het is hem in de loop der jaren enigszins gelukt. Daartoe heeft zeer zeker aan mede gewerkt zijn huwelijk met Wilhelmina Wijnberg, op 21 Februari 1923 te Hilversum voltrokken. Het leven van de eenzame man werd hierdoor gezelliger en kreeg meer doel. Dit huwelijk, was, voor zover buitenstaanders het konden beoordelen, een goed huwelijk. Het kleine vrouwtje bleek om te kunnen gaan met de stugge van het Oever.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 838 En toch, deze zo op het ook zo ongevoelige kerel, deze eigenaardige man, die zich door niets en niemand van een eenmaal ingenomen standpunt liet afbrengen, had een goed hart, was op zÆn tijd een goed mens. Het is bekend, dat hij aan mensen die het nodig hadden, zijn gaven deed toekomen. Ook had hij een goed verstand en een juiste kijk op veel dingen. Zijn devies: "Wat je wilt, dat kun je ook", bracht hij daadwerkelijk ook in toepassing. Hiervan getuigd het door hem, met slechts enige vakmanshulp gebouwde woonhuis. Met trots toonde hij het door hem ingebouwde kookfornuis waarvan de asbak nimmer uitgehaald behoefde te worden. Als Gemeenteveldwachter te Balkbrug heeft schrijver dezes van het Oever 24 jaren lang meegemaakt. Vrij geregeld kam ik ambtshalve met van het Oever in aanraking. Hij ondervond op zijn gronden veel schade door wilde konijnen en schadelijke vogels. Telkens moest hij een vergunning aanvragen om deze dieren op te ruimen, waarover door mij moest worden gerapporteerd. Typerend voor deze man, die op de bwogen dag in Mei 1905, iedere arbeider die zijn handen naar de door hem gebouwde brug zou uitsteken en iedere wijksveldwachter, die daarbij ter bescherming tegenwoordig was, zo hij die voor de loop van zijn geweer had gekregen, zou neergeknald hebben, was zijn uitspraak tegenover schrijver wanneer deze hem over de door de wilde konijnen aangerichte schade onderhield: "Och ik kan er vaak niet toekomen, die diertjes, wanneer ze zo mooi met elkaar spelen, dood te schieten. Maar ze vreten mij alles op in mijn tuin, dus ik moet wel". Eigenaardig was en bleef deze man altijd. Ik herinner mij nog, dat hij bij iedere verkiezing, toen nog tot 5 uur des namiddags, altijd precies klkslag 5 uur het stemlokaal kwam binnenstappen. Zo hebben Gerrit Beerts van het Oever en zijn vrouw ruim 18 jaren rustig samen geleefd in hun huis achter de Koloniewijk. Op 16 December 1941 is de vrouw van van het Oever overleden. Gerrits Beerts van het Oever was weer alleen; zoals hij in zijn leven dikwijls alleen geweest was. Wel had hij nu meer omgang met zijn buren dan in vroeger jaren, maar toch, in zijn woning bleef hij alleen met zijn hondje, waaraan hij zeer gehecht was. Wij leefden toen in bezet Nederland en moesten ons onderweerpen aan de Duitse wetten, voorschtiften en verorderingen. Eén dezer verordeningen hield in, dat ieder die in het bezit was van een vuurwapen en / of munitie, deze wapens of munitie bij de Burgemeester moest inleveren. Ook van het Oever was in het bezit van een dubbelloops jachtgeweer. Hij leverde, evenals andere wapenbezitters in de gemeente zijn geweer behoorlijk in. Zijn geweer, waar hij toch ook wel aan gehecht was, voor zover men zich aan zo'n voorwerp kan hechten. Was de oude, sterke wil tot verzet bij de nu bejaarde van het Oever gebroken? Zag hij het gevaar in, van het niet inleveren van het geweer? Onderwierp hij zich berustend aan de dwingende Duitse voorschriften? Ook zijn rijwiel, een bijzonder exemplaar, met een houten frame en houten spatschermen, ingelegd met koperen platen, gaf hij zonder tegenstand mede, toen dit ingevolge een Duitse verordeing bij hem gehaald werd. Gerrit Beerts van het Oever was 1940/1941 niet meer dezelfde onverzettelijke, strijdbare persoonlijkheid, als die zich in de jaren 1905-1908 tegen een overmachtige overheid te weer stelde. Toch zou dit verleden van van het Oever nog eenmaal spreken. In de eerste jaren van de bezetting, toen er soms nog enige schijn van was van een wat soepele toepassing van de bezettingsmaatregelen, werd aan enkele personen, jagers en dergelijke, toegestaan hun ingeleverde geweren tijdelijk terug te krijgen. Ook van het Oever was bij de mensen, die hierom verzochten. Toen werd ten opzichte van van het Oever aan zijn verleden gedacht. Aan het verleden, toen deze zelfde Gerrit Beerts van het Oever in het bezit van een geweer zijnde, een voor zijn omgeving levensgevaarlijk iemand was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 839 Overwogen werd, dat wanneer één der Duitse maatregelen de oude verzetsgeest in van het Oever mocht wakker maken, hij met een geweer tot onberekenbare daden in staat zou zijn. Aan Gerrit Beerts van het Oever werd het geweer, al was het slechts tijdelijk, niet teruggegeven. Het was in de late avond van 7 Maart 1942, dat een buurman van Gerrit Beerts van het Oever zich bij schrijver dezes vervoegde met de mededeling dat van het Oever al in geen twee dagen bij hem was geweest om melk te halen. Ook had men van het Oever niet bij zijn huis gezien. In tegenwoordigheid van de Burgemeester van Avereest, de heer H.W. Mol, arts en de betreffende melkboer, Pelleboer, is toen de deur van de woning van van het Oever opengebroken. Op de vloer in zijn slappkamer, vonden wij van het Oever. Hij was dood en zijn lichaam was reeds geheel verstijfd, zodat aangenomen kan worden dat hij reeds enige tijd overleden was. Geen dockter was aan zijn ziekbed geweest. Hij zou het ook niet gewild hebben. Zoals hij in zijn leven zo heel dikwijls alleen was geweest, zo was ook zijn einde geweest. Alleen, zonder dat een vriend, een buurman of een ver familielid bij hem was geweest, was van het Oever gestorven. Deze, in zijn leven zo strijdbare man, was de grote rust ingegaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 840 Ge d e nkd ag van d e slag b ij Wate rlo o . Bij zeer velen, die de titel vandit artikel, "Gedenkdag van de slag bij Waterloo" zullen lezen, zal de gedachte naar voren komen; "Past dit nu wel in het raam van de geschiedschrijving der gemeente Avereest?". En toch leverde in het verleden, het gedenken van de slag bij Waterloo, telkens een klein aandeeltje op, in de geschiedenis der gemeente. Schrijver dezes heeft dan ook gemeend, dit aan de serie artikelen daarover te kunnen toevoegen. Wanneer ik een en ander wil gaan schrijven over het bovengenoemde onderwerp, zou ik in de eerste plaats een vergelijking willen maken, tussen deze gedenkdag en de verschillende gedenkdagen van de eerste en tweede wereldoorlog. En dan zou ik dit naar voren willen brengen, dat in deze moderne en jachtige tijd, de herinneringen van de laatstgenoemde gedenkdagen veel eerder verloren gaan, dan vroeger in de meer rustige, oude tijd, het gedenken van de slag en de overwinning bij Waterloo op 18 Juni 1815. Ondergetekende, en met hem meer ouderen, zullen zich uit hin jeugdjaren van zo omstreeks de eeuwwisseling, nog goed kunnen herinneren, dat op deze gedenkdag, 18 Juni, op veel plaatsen de vlag werd uitgestoken. Op school zongen wij een op de Franse bezetting toepasselijk lied waarvan ik mij nog één couplet herinner en dat luidde; Wijze: Waar de blanke top der duinen. Na het vertrek van Koning Lodewijk, Nam de zaak nog droever keer. Neerland werd een deel van Frankrijk, Nederland bestond niet meer. Pijnlijk voelden wij den druk Van het knellend Franse juk. Een andere aangelegenheid, die de herinnering aan de slag bij Waterloo levendig hield, was de jaarlijkse collecte, op of omstreeks 18 Juni gehouden, de collecte, die in de volksmond nog lang genoemd werd "de collecte voor Waterloo". De instelling waarvoor deze collecte werd gehouden, droeg officieelde naam; "Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van den Gewapenden Dienst in het Koninkrijk der Nederlanden", later ook wel genoemd, "Fonds 1815 voor Oud-Militairen en Nagelaten betrekkingen". Het Fonds werd in 1815 opgerichten door Zijne Majesteit Koning Willem I en had tot doel; Hulpverlening aan te laag gepensioneerde oudstrijders van de slag bij Waterloo, alsmede aan de verminkten en de nagelaten betrekkingen van gesneuvelden. Dit Fonds, aanvankelijk ingesteld voor hulpbehoevende oud-strijders van de slag bij Waterloo, werd later ook van toepassing voor degenen, die als vrijwilligers "getekend" hadden om ingezet te worden in de strijd in Nederlans-Oost-Indië op Lombok, Athej, enz.in die tijd, toen de verhouding Nederland- Nederlands-Oost-Indië, zo geheel anders was, dan wij die thans kennen voor de Kolonialen, die in Nederland teruggekeerd, een klein pensioentje genoten en daarnaast geholpen werden door het Fonds. Wat schrijver dezes uit het verleden over de gedenkdag van de slag bij Waterloo heeft gevonden, staat hoofdzakelijk in verband met dit Fonds en de daarvoor gehouden collecten. En hoewel veel hiervan dezelfde strekking heeft, heb ik gemeend, een en ander van de aanschrijvingen over de collecten toch te releveren. In de eerste plaats wil ik dan vermelden, dat er overal in den lande Districts-commissiën van het Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van de Gewapende Dienst werden ingesteld. Ook werden plaatselijke commissiën opgericht. Voor Overijssel zetelde de Districts-commissie aanvankelijk te Deventer, later te Zwolle. Als eerste stuk heb ik gevonden een schrijven van de Districts-commissie te Deventer aan de Plaatselijke Commissie te Avereest, d.d. 4 Juni 1933, waarin gemeld wordt de goede ontvangst van de in Avereest, in dat jaar gecollecteerde gelden ten behoeve van het genoemde Fonds á f 19,50 1/2. Dit in onze ogen vrij simpele bedrag moeten wij zien naar de geldswaarde van die tijd. In 1841 was de opbrengst der collecte f 7,56.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 841 In 1850 bedroeg de opbrengst van de gemeente Avereest en Nieuwleusen, f 21,27 1/2. In 1879 was de opbrengst van de collecte in Avereest f 17,94 1/2. In verband hiermede wil ik nog vermelden, dat op de 106-de algemene vergadering van het Hoofdbestuur en de afgevaardigden der Districts-Commissiën Dienst in de Nederland op 6 Juli 1921, de afgevaardigde van Zwolle de opmerking maakte, dat de Collectekosten zoo hoog worden, zodat dikwijls de opbrengst der collecte daaraan geheel verloren gaat. Toen waren er ook gemeenten waar men deze collectekosten erg laag hield of waar deze niet werden gemaakt. Het waren die gemeenten, waar men de Gemeente-Veldwachters met de collectezak voor de Gewapende Dienst op pad stuurde. Dit waren onbetaalde collectanten. En hoewel het aan de veldwachters verboden was een nevenfunctie te bekleden, voor de collecte voor de Gewapende Dienst werd van "Hoger hand" geen bezwaar gemaakt. Men kan zich thans (1966) zo iets moeilijk voorstellen, een politie-ambtenaar met een collectezak bij de burgerij om een goft vragen. En dan nog wel een politieman in uniform gekleed. In de bezettingsjaren 1940/1945 is zo iets ook vertoond, toen door de Politie in uniform gekleed, in opdracht of namens de bezettende macht gecollecteerd moest worden voor Winterhulp. Toen schrijver dezes in Juni 1918 als jongste Gemeente-veldwachter in Avereest in dienst kwam, werd hem reeds in de eerste dagen de collectezak in handen gegeven, om, zoals de oudere collegaÆs hem vertelden aan de huizen der ingezetenen te coeelecteren voor Waterloo, of ook wel genoemd, voor de Gewapende Dienst. Nu was hem in zijn politie-opleiding al veel bijhadden zijn leermeesters nimmer gesproken. En omdat hem van de slag bij Waterloo nog al het een en ander bijgebleven was uit de Vaderlandse Geschiedenis en hij van een Gewapende Dienst nog nooit weerd gehoord, collecteerde hij voor "Waterloo", waarbij hem prompt te kennen werd gegeven, dat van de mensen van de slag bij Waterloo, in 1918 toch zeker niemand meer in leven was. Na 1918 hebben de veldwachters van deze gemeente nog een paar jaren deze collecte moeten houden, waarna er een betaalde kracht nee belast werd. De opbrengst van de collecte, die toch al nit groot was, ging toen ook in Avereest aan collecte-onkosten te niet. De collecte voor de Gewapende Dienst,die jaarlijkse moest worden gehouden, werd telkens te vooren door de Districts-commissie aan de Plaatselijke commissie opgegeven. Later gebeurde dit door de Commissaris des Konings in de Provincie. Volledigheidshalve wil ik zo'n aanschrijving hier weergeven. Op 8 Februari 1859 doet de Commissaris des Konings de volgende aanschrijving aan de Gemeentebesturen in Overijssel toekomen. "Gelezen eene missive van het Hoofdbestuur van het Fonds ter aanmodiging en ondersteuning van den Gewapende Dienst in de Nederlanden, d.d. 15 Januari, l.l. no. 244, betreffende de in dat jaar de doene collecte ten behoeve van dat Fonds; gelet op de tot die aangelegenheid betrekkelijke missives van Zijne Excellentie de Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 22 Januari l.l. no. 155, 7e. Afdeeling (Armwezen) en van Zijne Excellentie den Minister voor de zaken der Hervormde Eeredienst, enz.van denzelfden dag, no. 17, geleidende een aantal afdrukken eener circulaire aan de Heeren Leeraren der Protestantsche Gemeente, alsmede eenige exemplaren derzelfde circulaire eenigzins gewijzigd, gerigt aan de Leeraars en Kerkbesturen der Israëlitische gemeente, tot aanbeveling der in dat jaar te houden inzameling; overwegende, dat voormeld heilzaam fonds ten doel hebbende om de verminkten en de nagelaten betrekkingen van gesneuvelden duurzaam te onderhouden of steunen, dringend milde bijdragen noodig heeft, uit hoofde, dat de opbrengst der collecte hier te lande in de laatste jaren is verminderd; dat het Fonds zijne roeping steeds heeft nagekomen; dat blijkens het verslag over 1857 aan ruim 1800 verminkten en nageblevenen van gesneuvelden, benevens infirme (zieke\0 krijgslieden onderstand werd verleend;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 842 dat in zijn jongst algemeene vergadering is besloten,al de bij het Hoofd-bestuur bekende veteranen van 40 jaren dienst, als deelgeregtigden op te nemen, waardoor de krachten van het fonds zeer sterk worden aangesproken; dat dit niet bij machte is zonder krachtige ondersteuning door de opbrengst der collecte aan alle billijke aanvragen te voldoen; en dat het in het belang dezer vaderlandsche instelling is, dat de collecte over 1859 binnen al de gemeenten op de meest werkzame wijze worde voorgestaan en bevorderd, ook door het bieden der behulpzame hand van de in de provincie gevestigde districts-commissiën, terwijl het wenschelijk wordt geacht, dat de collecte, zoo in de steden als ten platten lande, zoveel mogelijk op een en dezelfde dag plaats vinde.

Besluit; 1e. De Gemeentebesturen uit te noodigen, van hunne zijde de collecte op krachtdadige wijze te bevorderen, en om dat einde aan de districts-commissiën de behulpzame hand te bieden, wordende tevens in overweging gegeven om in overleg met die commissiën, de collecte in al de gemeenten zoveel mogelijk op een en dezelfde dag, b.v. wanneer daartegen geene bedenkingen bestaan, op of omstreeks 18 Juni te doen plaats hebben, langs de huizen der ingezetenen, overeenkomstig de bepaling van het Koninklijk Besluit van den 16 November 1820,no. 81 en niet in de kerken, en om voorts met opgave van den bepaalden dag, aan de Leeraaren van de Protestantsche Gemeenten en, voor zoover in de gemeenten gevestigd aan de Heeren Leeraren en Kerkbestuurders der Israëlitische gemeenten, een exemplaar van de nevens deze circulaire uit te reiken; 2e. enz...... Opvallend bij deze collecten is de bepaling, dat deze moesten worden gehouden aan de huizen der ingezetenen. Blijkbaar had de Burgemeester van Avereest en Nieuwleusen, Mr C.W. Baron van Dedem hier niet aan gedacht, althans er geen rekening mede gehouden, toen hij bij schrijven van 30 April 1848 aan de Predikant der Hervormde Gemeente te Dedemsvaart, Ds. Hissink verzocht om de collecte in de kerk te doen houden. Reeds de volgende dag, 1 Mei 1848, bericht Ds. Hissink aan de Burgemeester, "dat hij niet op zich durft te nemen om de collecte ter aanmoediging en ondersteuning van de gewapende dienst, enz. in de kerk bij de Openbare Godsdienstoefening te doen plaats hebben, aan ge\ien de aanschrijving van Zijne Excellentie den Minister van de zaken der Hervormde Eeredinest, enz. d.d. 20 Januari 1846, no. 13, een zin bevat, dat dezelve aan de huizen der ingezetenen zal gehouden worden. Het doet hem leed uit dien hoofde niet aan de uitnoodiging van de Burgemeester te kunnen voldoen, terwijl hij tevens kennis geeft volgaarne, wanneer hem de dag der Collecte bekend gemaakt wordt op de daaraan voorafgaanden Zondag de gemeente tot milde bijdragen op te wekken. Ten einde de collecte beter te doen slagen, werd in de circulaire d.d. 18 Februari 1860 aan Heeren Predikanten, o.m. vermeld; "Het Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van de gewapende dienst in Nederland, is ingesteld, toen anderhalf jaar,nadat ons Vaderland in 1813 zich had losgemaakt uit eene vreemde heerschappij het gevaar eener terugkeering van het doorgestane leed was afgewend, door de overwinnng by Waterloo bevochten. U uitnoodigende, Wel Eerwaarde Heeren deze zaak in hare ware betekenis bij Uwe gemeenten te behartigen, meen ik te mogen vertrouwen, dat Uw aanbeveling thans vooral ingang zal vinden, omdat des Konings goedkeuring van dergelijke pogingen onlangs op eene ondubbelzinninge wijze bekelden is, toen Zijns Majesteit in het afgeloopen jaar het landgoed Bronbeek, gelegen aan den straatweg aan Arnhem naar Velp, in een der gezondste en schoonste streken van ons land, uit eigen middelen aangekocht bij edelmodige schenking aan het Rijk heeft afgestaan, om te worden en ten allen tijde te blijven een Invalidenhuis voor het Nederlands-Indische leger". De Minister voor de Zaken der Hervormde Eeredienst.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 843 get. J. Bosscha. Op 9 Maart 1865 verschijnen weer de gebruikelijke aanschrijvingen voor aanbeveling der te houden collecte. Hierin wordt gesproken, in dit jubeljaar, 50 jarig bestaan van het fonds,de vroegere geesdrift op te wekken voor de herdenking van Waterloo en voor het Fonds van Waterloo. Op 25 Juni van dat jaar heeft er ook een feestelijke bijeenkomst plaats gehad in het Invalidenhuis te Leiden van oude krijgslieden der jaren 1813-1815. Alhoewel er heden ten dage zoo heel veel collecten worden gehouden, toch wordt hiervoor, met uitzondering van de kerkelijke collecten, de Zondag niet gebruikt. Dat dit vroeger blijkbaar wel gebeurde, wordt vermeld in een circulaire, d.d. 27 Mei 1880 van de Districts-commissie van het Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van de Gewapende Dienst in de Nederlanden te Zwolle, gericht aan de Plaatselijke Commissie te Avereest; "Het Hoofdbestuur van ons fonds ons verzocht hebbende, de gewone jaarlijkse kollecte te doen plaats hebben, hebben wij, even als in vorige jaren, geoordeeld het beste te zijn, die collecte in ons District te bepalen op de Gedenkdag der Overwinning van Waterloo, welke overeenkomstig Z.M. besluit, d.d. 1 Augustus 1831, den derden Zondag in de maand Juni, vallende dit jaar op den 20 dier maand zal worden gevierd. Wij verzoeken U Ed. derhalve, op dien dag na het einde der Godsdienst oefeningen die inzameling langs de huizen der ingezetenen te doen verrigten en de Leeraren der Godsdienstige Gezindten hiervan kennis te geven, met verzoek die kollecte op dien dag zelven en op de Zondag te voren aan de milddadigheid der leden hunner Gemeente aan te bevelen en deze tot ruime bijdragen op te wekken". Ten slotte zal men zich afvragen, of er, waar wel ieder jaar een collecte voor het Fonds gehouden moest worden, ook Plaatselijk wel eens iets door het Fonds teruggedaan werd? Schrijver dezes heeft voor wat de gemeente Avereest betreft hierover enkele gegevens gevonden. Zoo vraagt de Districtscommissie te Deventer aan de Plaatselijke Commissie te Avereest op 16 Februari 1838 toezending van de noodige verklaringen ten behoeve van den persoon Francois Gasman, om zoodra deze stukken in orde waren, genoemde Gasman voor te kunnen dragen als plaatsvervanger van een onlangs overleden deelgerechtigde van het Fonds. Op 30 September 1861 schrijft de Districts-Commissie te Deventer aan de Burgemeester van Avereest,dat er voor de te Dedemsvaart woonachtige gepensioneerde Militair Petrus Donninger, dat jaar misschien gelegenheid bestaat tot opname in het Fonds. (Donninger was een zoon van een vroegere zaalopziener van de bedelaarskolonie "de Ommerschans". Torouwens, een groot aantal kolonisten van de Ommerschans "tekenden" geregeld als vrijwilliger voor het Nederlandsche legerkorps in Oost-Indië. Dit werd door de autoriteiten zeer in de hand gewerkt. De geestelijke oprichter van de verschillende kolonieÆs van de Maatschaapij van Weldadigheid, waarvan "de Ommerschans" als kolonie no. 5 geboekt stond, Generaal Johannes van den Bosch,was zo geheel op ons Oost-Indië ingesteld. Hierdoor is het te verklaren, dat er ieder jaar, een groot aantal verpleegden van de Ommerschans "tekenden" voor Ned. Oost-Indië). Op 28 April en 28 Mei 1862 wordt er gecorrespondeerd met de Gepensioneerde Militaire G.F. Bakker te Avereest, over plaatsing op de lijst van sollicitanten voor opname in het Fonds. Op 20 Juni 1866 vraagt de Districts-Commissie te Deventer inlichtingen aan de Burgemeester van Avereest over een zekere P.van Laar, wonende in die gemeente, die een verzeok om een gratificatie uit het Fonds voor de Gewapende Dienst, had ingediend. Een gelijk verzoek om een gratificatie wordt dd.d. 20 September 1873 ingediend ten behoeve van Evert Strampel te Avereest. Uit het vorenstaande blijkt wel, dat het nu nog niet zo eenvoudig was om uit het Fonds voor de Gewapende Dienst te "trekken". Op 14 December 1890 geeft de Secretaris van de Districts-Commissie te Zwolle (dus niet meer te Deventer) kennis aan de Plaaselijke Commissie van het Fonds voor de Gewapende Dienst te Avereest, dat

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 844 aan de oud strijders W. van den Boogaard, J. Ju, J.H.W. van Zuiden, A. Waissel en J. Strijker, allen te Avereest, ieder een gratificatie van f 10 is toegekend. Wanneer men dan die klinkende namen leest,zo als "oud-strijders,", gepensioneerden" van die jonge kerels, die zich met hun leven hebben ingezet om de orde en rust te herstellen en te handhaven in het uitgestrekte gebied,genoemd "Nederlands-Oost-Indië, die daar gedurende de beste jaren van hun leven in de onnatuurlijke hitte van de tropenzon hebben geleefd en hebben gevochten tegen de opstandige bevolking van Lombok, en Atjéh, in dat land wat men met de theadrale naam "de gordel van smaragd" aanduidde en wanneer men dan bedenkt, dat deze jonge mensen geen enkel persoonlijk belang hadden bij deze koloniale bezittingen, doch daar waren in het belang van de eigenaren en de aandeelhouders van de verschillende plantages, en men leest dat aan een enkele van hen, wel eens, naast hun karige persioentje, een gratificatie van f 10 uit het Fonds voor de Gewapende Dienst werd uitgekeerd, dan kan men zich zo iets moeilijk meer voorstellen in de tegenwoordige tijd,de moderne tijd, zo geheel anders dan "de goede, oude tijd". Op 9 Augustus 1904 ontvangt de reeds eerder genoemde oud-strijder J.H.W.van Zuiden, een gratificatie van f 20. Op 9 Februari 1891 wordt kennis gegeven, dat de oud-strijder, H.J. ter Haar, als buitengewoon deelgerechtigde in het fonds is opgenomen en aan hem een gratificatie á f 10 sal worden overgemaakt. Tot zo ver over de bemoeiing die het Fonds heeft gehad met onderscheidende inwoners van Avereest. Dan lezen wij nog van het reeds eerder genoemde jaarsversalg van de 106 de algemene vergadering van het Hoofdbestuur van Het Fonds op 6 Juni 1921, dat door het fonds in 1920 het lot van 224 verminkten uit Oost-Indië en 484 Infirmen, (waaronder 5 blinden) door het verlenen van een gratificatie kon worden verlicht en dat 83 oud-militairen konden worden verpleegd in het Invalidenhuis te Leiden, terwijl nog 133 Invaliden op ondersteuning wachten. Voor wat betreft het reeds eerder genoemde "Bronbeek" bij Arnhem werd aan schrijver dezes d.d. 15 Augustus 1956, door de Officier-administrateur van deze inrichting o.m. medegedeeld; "Aangetekend wordt, dat het Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis "Bronbeek", noch de oud-militairen voor de tijd, gedurende welke zij daarin worden verpleegd, van de opbrengst der jaarlijks door bedoeld fonds (Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van de Gewapende Dienst in het Koninkrijk der Nederlanden) georganiseerde collecte nimmer enig deel of uitkering heeft genoten". Waarmede ik dan ben gekomen aan het einde van dit stukje historie hetwelk ons nog eens herinnert aan de tijd van de Franse overheersing, aan Keizer Napoleon, de "kleine korporaal", die zich met zijn legerscharen op 18 Juni 1815 bij Waterloo de gedaneslag zag toegebracht. De daaruit onstane collecte voor Waterloo, later veranderd in de collecte voor het Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van de Gewapende Dienst, blijft op heden nog voortbestaan als de collecte voor de Stichting Gezamenlijke Militaire Fondsen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 845 HOOFDSTUK XV

He t g e stic h t vo o r b e d e laars e n land lo p e rs " d e Om m e rsc h ans" 1820------1890 70 jaren historie van Ommen en Avereest.

De geschiedenis van het Gesticht "de Ommerschans" gezien in verband met de gemeenten Ommen en Avereest.

De vo o rg e sc h ie d e nis. Wat aan de stichting van de bedelaarskolonie aan de Ommerschans voorafging.

Voor en aleer ik tot het weergeven het hetgeen ik over de Ommerschans heb wil overgaan, zou ik eerst de voorgeschiedenis willen vermelden. Het maandblad van de Maatschappij van Weldadigheid "de Star" van 1819 geeft daarover o.m. de volgende bijzonderheden. In de eerste plaats de doelstellingen van genoemde Maatschappij. "Onze Maatschappij heeft ten hoofddoel, om aan de zorgelijke toennemede verarming en verlaging der arbeidende volksklassen van onze natie, alleen door de vereenigde inspanning der krachten van vele welwillenden, tegenstand te bieden, de heillooze bedelarij te bestrijden en den natuurlijken en zedelijken toestand van duizendtallen ongelukkige familiën te helpen verbeteren". Als het voornaamste middel ter bestrijding van dit doel, heeft zij gekozen de oprichting van landbouwende koloniën op nog onbebouwde velden, welke kolonën bestemd zijn ter opneming van zeer vele armoedige huisgezinnen uit onderscheidene oorden van ons Nederland, aan welke alzoo de gelegenheid wordt verschaft om, door verdienste van nuttigen arbeid hun eigen brood te eten en de smartelijke vernedering te ontgaan van afgesmeekte giften, terwijl tevens door wijsselijk ingerigte verordeningen gezorgd wordt, niet alleen om gevoel van zedelijkheid, pligt en eer bij deze lieden op te wekken, maar ook wel inzonderheid, om bij hetzelve kroost zedelijke en verstandelijke beschaving te bevorderen. Verder schrijft de Redactie van "de Star"; "Wie deert en bekommert het niet, wanneer hij acht geeft, welk een aanmerkelijk gedeelte ook van de bevolking van ons Koninkrijk, en wel voornamelijk in de rijkste Provinciën van hetzelve, onderhoud of ondersteuning behoeft? Zevenmaal honderd en vijf en veertig duizend menschen, en dus één op de zeven inwoners, werden in 1817 in dit Rijk onderhouden en gesteund". De kolonie Frederiksoord was de eerste stichting van de Maatschappij van Weldadigheid waar de mensen uit de eerste steden werden tewerk gesteld in de landbouw en het ontginnen van woeste gronden. In een verhandeling in de Star van 1819 schrijft Johannes van den Bosch, Tweede Assessor van de Kommissie van Weldadigheid; "Het hoofddoel onzer Maarschappij bestaat hoofdzakelijk daarin om, door het overbrengen van behoeftigen, bekwaam en genegen om te arbeiden, op de nog onbebouwde geboeden van ons vaderland, hen in staat te stellen tot het vinden van een eigen bestaan, door middel van arbeid en om aanvankelijk door eene proefneming de geschtike wijze eener zoodanige inrigting te onderzoeken". Hij tekent hierbij aan; "De vagebonden moeten volgens het ontwerp der Maatschappij aan de plaatselijke of algemene Policie worden overgelaten, om indien mogelijk, met den tijd tot eene afzonderlijke kolonie gevormd te worden". In deze uitspraak ligt de toekomstige stichting van een bedelaarskolonie opgesloten. Van den Bosch schrijft verder; "De bedelaars zelve behooren in twee klassen onderscheiden te worden en wel, in zoodanige: die uit eigen vrije wil de hulp der Maatschappij inroepen, en die, welke daartoe zullen moeten gedwongen worden, wanneer eenmaal door de Stedelijke besturen de vereischte middelen zullen zijn verschajft om bedelen krachtdadig te beletten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 846 ONTBREKENDE FOTO !!

Op deze foto het kantoorgebouw van de Maatschappij van Weldadigheid te Frederiksoord. Foto genomen op 29 Augustus 1966. Foto van Schrijver.

Koloniehuisje te Frederijksoord in oorspronkelijke toestand. De zeer talrijke koloniehuisjes zijn over het algemeen gemoderniseerd. Foto genomen op 29 Augustus 1966.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 847 Op 25 Augustus 1818 is door generaal Johannes van de Bosch de eerste steen gelegd van de eerste kolonistenwoning te Frederiksoord. Foto van schrijver.

De laagste klassen der bedelaars, die zoodanige namenlijk,die zich daaraan nog schuldig maken, nadat aan ieder behoeftige, in staat om te arbeiden, de gelgenheid zalzijn aangeboden, om voor middel van arbeid zijn bestaan, maar echter toonen door zachte middelen niet tot een betamelijk arbeidzaam leven gehouden te kunnen worden, zonder naar mijn gedachten, ze in eene meer bepaalde ruimte dienen te worden opgesloten, waarin zij eenig akkerwerk konden verrigten en overigens zoodanige stoffen vervaardigen, als bij de uitbreiding van deze en andere koloniën konden worden gebruikt.

Met de zoodanige wijziging zou bij deze lieden de Militaire dicipline behooren te worden ingevoerd en hunne vereeniging aan een ononderbroken toezicht onderworpen blijven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 848 Dit toezigt zou kunnen worden uitgeoefend door voor ieder teintal, een korporaal te stellen, gekozen uit de geschikste gegageerde Militairen, die, hetzij door wonden of ouderom, voor den werkelijken dienst onbekwaam geworden waren. Over vier korporaals zoude een Serjant en over vier Serjanten een Serjant-Majoor, mede uit de invaliden gekozen, gesteld moeten worden. Eene soodanige afdeeling zoude de naam van Kompagnie kunnen dragen en eenige dier Kompagnien onder de surveillance van eenen Onder-Directeur kunnen worden gesteld.

Ik durve vertrouwen, dat op deze wijze de ondervinding zal doen zien, dat er toereikende middelen zijn, om ook deze soort van armen hun eigen brood te doen verdienden en zonder merkelijk bezwaar tot landbouwers op te leiden, waarna zij, den veenarbeid voor rekening der Maatschappij aan anderen overlatende, als vrije kolonisten op denzelfden voet als die te Frederiksoord kunnen worden behandeld. Tot het nemen van een zoodanige proeve doet zich een gunstige gelegenheid op. Een der verlaten Forten namelijk van het Gouvernement bevat nagenoeg de daartoe vereischte gebouwen. In de nabijheid van hetzelve ligt een toereikende hoeveelheid van onbebouwde grond en van aan de heide rakende veenen". Alles wat Johannes van den Bosch voor ogen stond en wat hij in het eerste nummer van "de Star" heeft vastgelegd is door de stichting van de Ommerschans en alles wat daarmede in verband stond werkelijkheid geworden. In het verslag van de afdeeling Korrespondentie gedaan ter Algemeene vergadering der Kommissie van Weldadigheid te des-Gravenhage, op 5 Augustus 1819, lezen wij; "Nog in dezelfde maand zond de Heer H.W. Tydeman te Leijden aan de Kommissie zijne consideratien wegens een terrein van ongekultiveerde gronden en het lokaal der verlatene Ommerschans , als geschikt tot eene kolonie van Bedelaars. De Heer Baron, W.J.van Dedem tot den Berg te Zwolle, bood mede daartoe zijn goede diensten aan, met inzending tevens van een figuratief kaartje des terreins. Het een en ander is door de Kommissie dankbaar aangenomen en zij heeft, na voldoende opneming der lokaliteiten, onderhandelingen daarover met het Gouvernement geopend welke nog loopende zijn en waarop zij eerstdaags eene gunstige dispositie van Z.M.onzen Koning met verlangen tegemoet ziet. (In een "noot" wordt vermelt, "Die dan sedert is ingekomen"). In de rapporten en besluit, door de Kommissie van Toevoorzigt van de Maatschappij van Weldadigheid op 28 Oktober 1819 wordt o.m. geschreven over de reiskosten van de Directeur van de kolonie Frederiksoord; dat onder de gemelde reiskosten ook de bezoeken begrepen zijn, die succesivelijk in de Ommerschans moeten worden afgelegd, als de bestemde plaats voor de vestiging eener nieuwe kolonie, die op verscheidene uuren afstands van de tegenwoordige gelegen is". Tot zover over de voorgeschiedenis van de Ommeerschans tot aan de tijd, dat het gesticht in gereedheid werd gebracht voor het ontvangen van de bedelaars en de kolonisten uit de vrije kolonies, die zich daar opeen of andere wijze hadden misdragen".

He t o ntstaan e n d e e e rste jare n van h e t g e stic h t. In zijn boej; "Johannes van den Bosch, als sociaal hervormer. De Maatschappij van Weldadigheid", schrijft J.J. Westendorp-Boerma, o.m. Op initiatief en door propaganda van Johannes van den Bosch, geboren te Herwijnen op 2 Februari 1780, kwam in het voorjaar van 1818 de Maatschappij van Weldadigheid tot stand. Voorzitter van het voorlopig bestuur was Prins Frederik, de tweede zoon van Koning Willem I. Leden waren, genoemde Johannes van den Bosch, Professor Kinker, Professor Schrant, Professor van Hemert, de arts Nieuwenhuis en de advocaten, Faber van Riemsdijk en van Hemert Jnr. Het doel van de Maatschappij was, de heerschende armoede te bestrijden, door de stedelijke paupers over te brengen naar het platteland".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 849 Na het Franse stijdperk heerstte hier grote werkloosheid, waardoor het aantal bedelaars geweldig toenam. Hierbij kwamen een groot aantal ontsalgen soldaten. In de steden telde men de bedelaars dan ook met honderden. Een ander euvel van die tijd ware in 1817 niet minder dan 855 vondelingen en 240 verlaten kinderen aangebracht. Van deze toestanden is de stichting van de kolonien Frederiksoord, Willemoord en Wilhelminaoord, door de Maatschappij van Weldadigheid een direct gevolg geweest, terwijl onmiddellijk daaraanvolgend de bedelaars- en wezengestichten, Ommerschans en Veenhuizen tot stand kwamen. Werden in de gestichten Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord, de kolonisten op basis van vrijwilligheid opgenomen, in het gesticht aan de Ommerschans en in de gestichten te Veenhuizen, bestond naast vrijwillige- ook gedwongen opneming. De Ommerschans was in hoofdzaak een dwang- of strafkolonie, of, zoals men het in de eerste jaren omschreef; "een kolonie voor onvrijwilligen, die aan verscherpte tucht worden onderworpen". 6 De verzoeken om vrijwillig opgenomen te worden in het gesticht aan de Ommerschans gingen dikwijls via de Burgemeester van Avereest, maar ook wel via de assessoren (wethouders) van Avereest, Kruizinga en Boterman. Doordat de Burgemeester van Avereest in de eerste jaren in de gemeente Nieuwleusen woonde, melden vele bedelaars en landlopers zich voor opneming bij een der assessoren aan, die deze mensen doorgaven aan de Directie van de Ommerschans. De eerste vontracten voor opneming in het gesticht van een bedelaar bedroegen f 40 per hoofd, per jaar, te betalen door de gemeente waar de betrokken bedelaar domicilie had. Na 16 jaren dit bedrag betaald te hebben, werden de kosten voor zo'n gemeente geringer en kon men voor f 15 per jaar, z.g.n. vervangingskosten, een bedelaar plaatsen. Als voorloper van het bedelaarsgesticht aan de Ommerschans kunnen wij noemen, het "bedelaarshuis" te Hoorn. Ingevolge een Kon. Besluit van 20 November 1817, no. 123, werd binnen de stad Hoorn dit huis gevestigd. Hierbij werd bepaald; "naar deze inrigting zullen alle personen van wat jaren of kunne, welke bedelende bevonden worden, buiten de plaats hunner inwoning , kunnen worden opgezonden uit de na te noemen provincien; Gelderland, Holland, Utrecht, Vriesland, Overijssel en Groningen". (Drenthe telde toen blijkbaar nog niet mee). De Opzending had plaats vanwege het hofd van Plaatselijk bestuur, binnen hetwelk ze alzo bevonden waren te bedelen, voorzien van een certificaat, houdende verzekeering, dat zij bevonden zijn te vallen in de Cathogerien van het bovenomschrevene. De zubjecten (een aanduiding voor de bedelaars in die jaren) alzoo in het instituut aangebracht, hebben regt op al die verzorging welke volgens de regeling der inrigting verstrekt wordt. Ze zijn daarentegen verpligt door arbeid, de inrigting, zoveel in hen is, schadeloos te stellen voor de onkosten, welke zij aan dezelve veroorzaken. Ze genieten een kleine retributie van de voordeelen hunner arbeid, geschikt om bij het verlaten van de inrigting van ordentelijke kleding, enz. voorzien te worden". De ruimte in het gesticht te Hoord was beperkt en daarom werd bepaald, dat zoodra het getal bedelaars 900 had bereikt, aan de Gouverneurs der belanghebbende provinciën werd bekend gemaakt, dat geen verdere opzending mocht geschieden, terwijl evenzoo kennis werd gegeven, wanneer er weer ruimte was. Aanvankelijk moest er ook rekening mee gehouden worden, dat niet elke bedelaar opgezonden kon worden, maar alléén zij, die tot werken in staat waren. Tot zover het Kon. Besluit waarbij de instelling van de bedelaarskolonie te Hoord was geregeld. De voorschtiften in dit Kon. Besluit vastgesteld voor het gesticht te Hoorn, werden in hoofdzaak ook in latere jaren bij de andere gestichten toegepast.

6 Westendorp Boerma

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 850 Bij Kon.Besluit van 12 Oktober 1819 en bij Kon, Besluit van 1 Januari 1820 werd bepaald, dat de Personen in de bedelaarswerkhuizen onderhouden wordende, ten laste zijn der Gemeenten waar dezelve hun domicilie van onderstand hebben. De in deze Kon. Besluiten vastgelegde regeling over de aansprakelijkheid der onderhoudskosten van de bedelaars heeft veel, zeer veel correspondentie tussen de verschillende Gemeente- en Armbesturen ten gevolge gehad. De gemeente van domicilie was bij de bedoelde zwervers in de Maatschappij, de bedelaars en de landlopers dikwijls moeilijk aan te wijzen. Het was veelal een afschuiven van de ene gemeente op de andere. De bepalingen vastgelegd in laatstgenoemde Kon.Besluiten ontmoetten al direct; "zwarigheden bij de onderscheidene gemeenten in deze provincie (Overijssel) en er werd dan ook verzocht, gedispenseerd (vrijgesteld) te mogen worden van alle contributien over het gesticht Hoorn". Dit werd evenwel niet goedgevonden en de provicie Overijssel werd uitgenoodigd om het door de provincie verschuldigde met de meeste spoed aan de Administratie van het genoemde gesticht op te zenden. Deze bijdrage bedroeg over het jaar 1819 voor de gemeente Nieuwleusen f 65,90. Uit de toen nog maar pas ingestelde gemeente Avereest was blijkbaar nog geen bedelaar naar Hoorn opgezonden en deze gemeente werd dan ook niet genoemd. Vanaf het inwerking treden van deze Kon.Besluiten waren de Gemeentebesturen aansprakelijk voor de kosten van de opgenomen bedelaars, welke domicilie van onderstand hadden in hun gemeente. Door deze bepaling verviel blijkbaar de voorwaarde "tot werken in staat zijnde", want in 1820 kwam er een aanschrijving van de Gouverneur in de provincie Overijssel bij de Gemeentebesturen, betreffende "een behoefdige en gebrekkige persoon, verminkt aan beide beenen, Antonie Scholten, genaamd en woonachtig te Borne in deze provincie en aldaar onderhouden wordende, die niettegenstaande gedane waarschuwingen door bellef gaan met rondzwerven en bedelen en andere gemeenten, wanneer dezelve bevonden mocht worden bedelende in andere gemeenten rond te zwerven, te doen transporteren ten koste van de gemeente Borne naar het bedelaarsgesticht te Hoorn". Tot zover over het Bedelaarshuis te Hoorn, waar oorspronkelijk de bedelaars uit de Noordelijke Nederlanden werden opgenomen. Voor de bedelaars uit de Zuidelijke Nederlanden werden opgenomen. Voor de bedelaars uit de Zuidelijke Nederlanden was een gelijksoortige inrichting te Vere. De bedelaarshuizen te Hoorn en te Vere werden door de Regering bij Kon. Besluit van 17 Augustus 1827 opgeheven en werden tevens de gestichten te Ommerschans en Veenhuizen tot officiele bedelaarsgestichten voor Noord- en tevens Zuid-Nederland aangewezen. Wanneer wij in oude geschrifen over het onderwerp "de bedelaars-kolonie de Ommerschans" lezen, vinden wij dit gesticht steeds aangegeven als de bedelaarskolonie aan de Ommeerschans en niet zoals wij zouden schrijven "in de Ommerschans".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 851 Gedeelte van de oude fortgracht. Dit is het gedeelte van de oostelijke fortgracht, dat ons nog is overgebleven. Het is gezien van het noorden naar het zuiden. In het bosch, links op de foto, vindt men nog enkele delen van de kleine grachten, die buiten de brede gracht, om het fort lagen. Rechts in het bosch heeft de woning van de adjunct0directeur gestaan. Enkele heesters, tamme kastanjebomen en ander struikgewas wijzen op de vroegere bewoning van het "bergje", zoals het in die volksmond heet. Links, ten oosten aan de gracht, lag in de tijd van het bedelaarsgesticht, het turfplein. Blijkbaar werden hier de turven voor de gestichtsgebouwen aangevoerd met bokschuiten en opgeslagen. Ten noorden van deze gracht lagen de moestuinen van de Ommerschans. Opvallend is het, dat in latere jaren, dit stuk grond, steeds moestuin is gebleven, zowel bij het Rijksopvoedingsgesticht voor jongens als bij de Rijksasielen voor Psychopaten. Foto van schrijver.

In de loop der jaren is de naam "Ommerschans" toepasselijk geworden op een uitgestrekte oppervlakte grond, gelegen in de gemeenten Ambt- en Stad-Ommen (thans gemeente Ommen) en Avereest. In onze ogen stond het bedelaarsgesticht in het centrum van deze Ommerschans, dus in de Ommerschans. De Ommerschans, door een oude man genoemd als "de voorvesting van Ommen". De Ommerschans, het verdedigingswerk plm. 1628 aangelegd op het Ommermoer, had in 1787 als zodanig opgehouden te bestaan. Op dit verlaten fort in het noorden van Overijssel heeft de letterkundige en rechtsgeleerde, Hendrik Willem Tijdeman, Professor te Deventer, Kampen en Leiden, de aandacht gevestigd. Het was daarna, Baron Willem Jan van Dedem tot den Berg, die aan Johannes van den Bosch, de geestelijke vader van de Maatschappij van Weldadigheid, de nodige inlichtingen verschafte. Wie kon in dezen ook beter de nodige gegevens verstrekken dan Baron van Dedem, de stichter van de Dedemsvaart, het kanaal van Hasselt naar deze streken.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 852 In dit verband wil ik aanhalen wat een tijdgenoot van Baron van Dedem, Ds. G.H. van Senden te Zwolle in zijn leerrede ter inwijding van het kerkgebouw te Dedemsvaart in 1834 hierover schreef; "Het is mogelijk, dat er zijn die de vraag opperen, of dan aan de inrigtin, wlke de Maatschappij Ommerschans en behoeve van de Bedelaars voor enige omtrek van de voormalige Ommerschans ten behoeve van de Bedelaars voor eenige jaren heeft gesticht, niet hetzelfde belang voor de provincie Overijssel en voor den Staat moet toegekend worden en of zij dus niet met de veenkolonie Dedemsvaart gelijk gesteld moet worden? Te ontkennen valt het geenszins, dat de Colonie de Ommerschans groote nuttigheid oplevert; zij neemt de ledig loopende armen op en houdt hen aan eenen arbeid, waardoor woeste velden van eene groote uitgestrektheid zijn gecultiveerd geworden; maar dit heele bedelaarsgesticht zou niet ontstaan sijn, ware het kanaal van den Baron van Dedem er niet eerst geweest. Zonder dit kanaal zou men naar die bijna ontoeganklijke streken de bouwstoffen niet hebben kunnen aanvoeren, waaruit de belangrijke gestichten aldaar zijn vervaardigd; zonder hetzelve zou men de mestspecien niet hebben kunnen aanbrengen, waardoor die landen vruchtbaar zijn geworden, zonder de Dedemsvaart zou de \ommerschans evenmin kunnen blijven wat ze is en niet worden wat zij nog worden zal. Daarenboven veroorzaakt de Ommerschans jaarlijks aan de Staat groote uitgaven, terwijl daarentegen de Dedemsvaart hoogst belangrijk geldelijke voordeelen aan het Rijk en aan het gewest Overijssel schonk en nog jaarlijks oplevert". Tot zover de uispraak van Ds. van Senden, een man, die zo van nabij de stichting van de bedelaarskolonie de Ommerschans heeft meegemaakt. Een andere en belangrijke voorwaarde voor de Permanente Commissie uit de Maatschappij van Weldadigheid om voor de uitbreiding van haar kolonien deze Ommerschans aan te trekken als dwangkolonie voor de bedelaars was, dat deze inrichting, het fort de Ommerschans een halve dagreis van de vrije kolinie Frederiksoord was verwijderd en de bedelaars en de vrije kolonisten dus niet met elkaar in aanraking zouden komen. Op21 Maart richtte de Permanente Commissie een request aan Koning Willem I, waarin de wenselijkheid van uitbreiding der koloniesatie wordt betoogd. De Commissie vroeg daarbij het vruchtgebruik van de Ommerschans, het verlaten fort ten noorden van het stedeke Ommen. In November 1819 kreeg de Maatschappij van Weldadigheid het vruchtgebruik van de Ommerschans. Dat men in die jaren vlug kon werken blijkt wel als men leest, 7) dat in Augustus 1820 op het terrein van de Ommerschans reeds een groot gebouw was verrezen. Het was een soort kazerne, waarin men wel 1000 bedelaars kon ontvangen en bergen. Dit grote gebouw was gebouwd en in orde door Meine Ielkes Kruizinga voor de som van f 55.000. (20. Kruizinga, meermalen genoemd als de rechterhand van Baron van Dedem, woonde bij de brug over de Dedemsvaart, aanvankelijk bekend als brug no. 7 over de Dedemsvaart, later Kruizinga’s brug en daarna tot heden ten dage, de Balkbrug.

2. Nederland in den Goeden Ouden Tijd.

Algemene opmerking bij de foto’s van de hoofdgebouwen van de Ommerschans. Bij deze foto’s moet men uitgaan van de wetenschap, dat deze zijn gemaakt van de oorspronkelijke afbeeldingen, welke voorkomen in het oktobernummer van de "Vriend des Vaderlands" van 1828. Dat het na dien tijd is veranderd, door uitbreidingen, veranderingen, afbraak van gedeelten, enz.moet dus voor later rekening worden gehouden. Wat wij op deze foto’s zien, I de Ommerschans uit de eerste jaren, voor 1828.

7 Westendorp Boerma

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 853 De grote uitbreiding in 1829 en de in 1836 gebouwde koffiebaalweverij vindt men uiteraad niet op deze foto’s. Foto 1. In het middenvlak van de foto ziet men dan het oorspronkelijke bedelaarsgesticht, gezien van de voor (noord) zijde. De toegangsweg op de voorgrond, leidende naar de hoofdingang, vindt men thans nog in de Ommerschans, rechts van de nieuw aangelegde weg, Balkbrug-Ommen. Het water links, is er nog en is het nog overgebleven gedeelte van de oude fortgracht. Het huis links, was de woning van de Adjunct-Directeur van de Ommerschans. Elders in dit artikel vindt men er ook een foto van, evenwel zonder het torentje op het dak, terwijl het lage struikgewas op de laatste foto is veranderd in hoge bomen. Het gebouw links op de achtergrond, kan zijn, de smederij, de klompenmakerswerkplaats, de touwslagerij, of nog een ander gebouw, dat later is afgebroken. Op de plattegrond van de Ommerschans van 1877, komen de drie eerstgenoemde gebouwen ter plaats voor. Het gebouw rechts op de foto komt op deze plattegrond niet meer voor. Ter plaatse bevindt zich thans (1962) een open stuk grond. Wel staat er, iets meer naar achter, de voormalige brandspuitbergplaats, mandenmakerij en magazijn van de Ommerschans. Het blok huizen, (drie woningen) rechts, achter de vlaggemast, waren ambtenaarswoningen. (Bestonden in 1877 nog, doch thans niet meer aanwezig). Wel staat er thans nog een blok huizen rechts van de weg, elders in dit artikel weergegeven. Het lage bouwerk, rechts op de voorgrond met de boogvormige ingang, is volgens de plattegrond van 1877, de kelder van het gesticht. Foto Bennink- Dedemsvaart. Foto 2. Op dezefoto ziet men de Ommerschans van de achter (zuid) zijde. Het water op de voorgrond moeten wij zien als de toen nog niet dichtgegroeide en gedempte zuidergortgracht. Waar het groepje mensen staat, is nu de noordzijde van het kerkhof in de Ommerschans. De gebouwen op de voorgrond zijn van links naar rechts; het eerste gebouw, bevat enige ambtenaarswoningen en de cellulaire gevangenis, het tweede gebouw is de onderwijzerswoning en de oorspronkelijke school; het derde gebouw is het laboratorium, het magazijn voor geneesmiddelen en de bergplaats voor granen. Het is zeer wel mogelijk, dat het aanvankelijk een andere bestemming heeft gehad, b.v. doktershuis, doch op de plattegrond van 1877 is het aangegeven als laboratorium, enz. In 1865 is het nieuwe doktershuis gebouwd, verder zuidwaarts. Midden op de foto ziet men de gestichtsgebouwen. Daarvan links, op de achtergrond de woning aan de Adjunct-Directeur. Een afbeelding van deze foto hangt in het Gemeentehuis te Ommen. Foto van schrijver.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 854 Foto van het eigenlijke gesticht "de Ommerschans". Dit is het gebouw waarin de kolonisten, van beide sekten aanvankelijk (tot 1870) werden ondergebracht. Deze foto is genomen, jaren later dan de foto no. 1. Dit is de z.g. laagbouw, in tegenstelling tot de oorsrponkelijke hoogbouw, welke in 1836, tengevolge van een orkaan, gedeeltelijk omver- en ingewaald zijn. Men is toen blijkbaar van de hoge bouw teruggekomen en op de laagbouw over gegaan, hetgeen op de foto is te zien. Men ziet hier het gesticht vanaf de noordzijde met in het midden de hoofdpoort.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 855 Dit gesticht was in een vierkant opgebouwd rondom een grote binnenplaats. Op de foto is slects 1/8 gedeelte van het gehele gebouw, of de helft van één zijde, in dit geval de noordkant te zien. Dit gestichtsgebouw is bij de ouderen nog bekend. Het is omstreeks 1908 afgebroken. Aan de overgebleven gedeelten van den binnengrachten, die dit gestichtsgebouw hebben omgeven, kan men thans (1970) nog de afmetingen herleiden. Het gebouw, onder op de foto, is de voormalige adjunct-directeurswoning op het z.g. Bergje. Deze zelfde woning is ook te zien op foto no. 1 en no. 2. In de loop der jaren is ook dit gebouw wel enigszins veranderd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 856 Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 857 Het gesticht was opgetrokken op de vierkante binnenplaats van het voormalige fort. Op deze binnenplaats stonden ten tijde dat dit fort in gebruik was, de Majoorswoning, het Arsenaal, twee pulvermagazijnen, een torfmagazijn de hoofdwagt en de barakken voor de soldaten. Toen dit gesticht aan de Ommerschans gereed was, verklaarde Johannes van den Bosch met trots, dat dit het grootste bouwwerk van Nederland was. Het hoofdgebouw was geheel met een gracht omgeven. Van deze gracht zijn nog (1962) enkele fragmenten aanwezig, waaruit men de omtrek en de grootte van het gebouw kan constreuren. In het midden aan de noordzijde was de hoofdingang, waarboven in het gebouw een klok was aangebracht. Ook aan de zuidzijde was een ingang naar het gebouw en de binnenplaats. Westendorp Boerma schrijft in zijn boek, dat het gebouw twee verdiepingen hoog was. Op dit geheel met de werkelijkheid klopt, waagt schrijver dezes te betwijfelen. Uit mijn jeugd herinner ik mij, dat het gebouw één verdieping hoog was, met daarboven een grote zolderruimte, welke mogelijk als een verdieping is aangemerkt. (Zie ook foto). Binnen het in een vierkant opgetrokken gebouw lag de grote binnenplaats. Deze binnenplaats was van noord naar zuid door een houten hek in twee gedeelten gescheiden. Ten oosten van dit hek was het gedeelte bestemd voor de mannen, ten westen het gedeelte bestemd voor de vrouwen en kinderen. Het principe in de bedelaarskolonie was, dat de mannen en de vrouwen, ook al waren ze als gezin, als man en vrouw in de inrichting opgenomen, streng gescheiden leefden. Het oorspronkelijke gebouw bevatte 30 zalen, elk bestemd voor 40 personen. Later is het gebouw successievelijk vergroot, zodat er in 1829, 34 zalen waren elk voor 40 á 50 personen. (1). Deze uitbreiding zal nodig zijn geweest, toen in 1827 de bedelaarshuizen te Hoorn en te Vere zijn opgeheven en de Ommeerschans het gesticht was voor de bedelaars uit Noord- en Zuid-Nederland. Het hoofdgebouw bestond naast de verblijven voor de bedelaars uit woningen voor de opzieners. Dit waren de hoekpercelen, welke een vrije uitgang hadden naar de binnenplaats. In het midden van het gebouw aan de oostzijde bevond zich ook nog een woning. Aan de westzijde was in het midden een keuken, terwijl daar tegenover aan de buitenkant van de gracht de kelder was. De Plaats waar de overgang naar deze kelder was is op de kaart van de Ommerschans nog te zien. Aan de zuidzijde waren de kantoren en nog een vijftal woningen. In het hoofdgebouw, bij de achterpoort bevond zich het magazijn, waar de kledingstukken voor de kolonisten waren opgeslagen. Deze kledingstukken werden door de kolonisten, vooral in de wintertijd, zelf vervaardigd. Op de binnenplaats stond ter weerzijden van het scheidingshek een afsonderlijk gebouw, ieder met twee werkzalen. In het gebouw aan de oostzijde, de mannenafdeling, stonden de weefgetouwen en op de bovenzaal waren de werkplaatsen van de schoenmakers en de kleermakers. In het gebouw van de vrouwenafdeling werd beneden gesponnen terwijl daarboven een vertrek was voor naaisters. (1). Door een schot afgescheiden van het binnenplein lag de kinderzaal, waarin de kinderen van de gehuwde en ongehuwde kolonisten werden opgenomen. Zodra deze kinderen konden lopen, werden ze hier ondergebracht, teneinde de moeders niet van het werk te houden. Rondom het hoofdgebouw lagen de hoge wallen van het voormalige fort en daaromheen de brede fortgracht. Het geheel was omgeven met stervormige grachten eveneens afkomstig van het fort. In de loop der jaren zijn deze grachten gedeeltelijk gedempt en de fortwallen bijna alle geslecht. Van de stervormige buitengracht is nog een klein gedeelte in het bosch aan de oostzijde te vinden,. Ook de brede fortgracht is nog voor plm. 1/3 gedeelte aanwezig.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 858 Op de bestaande wallen en ook waar deze geslecht zijn, verrezen binnen de brede fortgracht de verschillende gebouwen en woningen behorende bij de inrichting. Aan de oostzijde stonden de woning van de Adjunct-Directeur, een touwslagershuisje, de smederij-spijkersmakerij, de klompenmakerij en de koffiebaalweverij. (Gebouwd in 1836).

Personeelswoningen van de Ommerschans. Dit gebouw staat aan de weg Balkbrug-Ommen, in de gemeente Ommen. Het staat, gezien naar de oude sotstand, van de Ommerschans, bij de hoofdingang van het gesticht. In dit gebouw waren indertijd vier woningen van personeelsleden van de Ommerschans. Rechts achter haaks op dit gebouw, heeft een dergelijk blok van drie woningen gestaan. Het gebouw op de foto is thans gemoderniseerd. Op de foto is het nog in de oorspronkelijke toestand. Op de achtergrond is het terrein waar de gestichtsgebouwen hebben gestaan. Op de voorgrond, links, de oude weg naar het gesticht. Waar de weg uit de foto verdwijnt was de hoofdingang van het bedelaarsgesticht. Foto van schrijver.

Aan de zuidzijde stond een gebouw, waarin de tweede school, het laboratorium, het magazijn voor geneesmiddelen en een bergplaats voor granen, verder stond er de eerste school, later bergplaats en de onderwijzerswoning, een gebouw waarin de cellulaire gevangenis en drie woningen en het washuis. Aan de westzijde stond de reeds eerder genoemde kelder. Aan de noorzijde twee woningblokken, een van 4 een van 3 woningen. Verder een gebouw, waarin werkplaats, magazijn, brandspuitbergplaats en later de mandenmakerij. Buiten de voormalige buitengracht stond ten noorden, de Ned.Herv. Kerk en de pastorie. Ten zuiden stond buiten de fortgracht, het doktershuis, het hospitaal, het baarhuisje en nog een ander gebouwtje tegenover het kerkhof, waarschijnlijk een lijkenhuisje. Ook het kerkhof werd ten zuiden van de inrichting buiten de fortgracht aangelegd. Ten westen van het kerkhof stond het voermanshuis, later zou men zeggen, de koetsierswoning. Tussen deze voermanswoning en het reeds genoemde washuis lag het bleekveld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 859 Rest nog te vermelden, de Katholieke kerk en pastorie, welke nog verder zuidelijk stonden dan het hospitaal ten oosten van de weg Balkbrug-Ommen. Ten noord-westen, buiten de fortgracht stond de woning van de smidsbaas. Thans (1962) staan er nog enige van deze gebouwen, waarvan fotoÆs bij dit artikel zijn gevoegd. Op de gronden, gelegen rondom het gesticht, in de loop der jaren ontgonnen door de kolonisten, werden boerderijen gebouwd, hoeven genoemd, welke genummerd waren 1 tot en met 21. Verder werden er langs de grens om de Ommerschans huisjes gebouwd voor de Colonie-veldwachters, limiethuisjes genoemd. Tot zover over de gebouwen, die met elkaar de bedelaarskolonie de Ommerschans vormden.

De ve rp le e g d e n in d e Om m e rsc h ans. Wanneer ik het woord "verpleegden" gebruik voor de mensen opgenomen in het gesticht voor bedelaars en landlopers "de Ommerschans", voel ik aan, dat dit enigszins in strijd is met de werkelijkheid. Immers de term "tot werken in staat zijnde" duidt nu niet bepaald op mensen, die verpleegd moeten worden. De praktijk heeft evenwel uitgewezen, dat voor velen na opneming in de inrichting wel degelijk verpleging nodig was. Zoals reeds vermeld bestond de opneming in het gesticht in de eerste jaren gedeeltelijk na vrijwillige aanmelding, dus op eigen verzoek, gedeeltelijk als strafmaatregel wegens wangedrag in één der brije kolonies van de Maatschappij van Weldadigheid en ten slotte uit bedelaars, die zonder enige vorm van proces, door de politie naar de inrichting werden opgezonden. Wanneer de eerste bedelaars in de Ommerschans precies zijn opgenomen heeft schrijver dezes niet gevonden. Volgens de sterftestatistiek bevonden er zich in 1821 reeds bedelaars in het gesticht. Het is bekend, dat in de eerste jaren de toeloop van vrijwilligers niet bijzonder groot was, terwijl er ook nog weinigen uit de vrije kolonien werden overgeplaatst, In de zomer van 1822 telde de Ommerschans nog slechts 79 zielen. (1). Het grote gebouw aan de Schans was nog maar voor een klein gedeelte in gebruik. Werd er toen van Regeringswege aan medegewerkt om het gebouw, het gesticht van de Maatschappij van Weldadigheid "de Ommerschans" beter te bevolken? Het volgende Koninklijk Besluit wijst hier enigszins op. Bij Kon. Besluit van 13 Maart 1822, no. 22 werden de bepalingen bekend gemaakt aan de gemeenten, die Bedelaars ten hunnen laste hadden in de Bedelaarshuizen (Hoorn en Vere) om deze bedelaars te doen opnemen in de door de Maatschappij van Weldadigheid opgerigt wordende kolonien, welke tot het opnemen van bedelaars zijn bestemd.

De eerste en voornaamste bepaling was, dat deze Bedelaars geen lichaamsgebreken mochten hebben en tot den veldarbeid geschikt moesten zijn. Deze Bedelaars zouden bij voortduring in de voormelde kolonien moeten verblijven, zulks ten koste van de gemeenten waar zij hun domicilie van onderstand hadden. De kosten van onderstand zouden bij overname door de Maatschappij van Weldadigheid voor elke Bedelaar in geen geval meer dan f 35 des jaars mogen belopen. Naar aanleiding van dit Kon. Besluit van 15 Maart 1822, deelde de Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat op 26 November 1822 aan de Gouverneur der Provincie Overijssel mede, dat binnen korten tijd, alle de, tot den Velderbeid "geschikte voorwerpen" (bedelaar??) binnen de onderscheidene Bedelaarsgestichten aanwezig, naar het Establissement van de Maatschappij van Weldadigheid aan de Ommerschans vervoerd staan te worden. In dit schrijven wordt de Ommerschans voor het eerst officieel als bedelaarsgesticht genoemd. In het laatst van 1822 geeft de Gouverneur in de Provincie Overijssel kennis aan de Gemeentebesturen; Dat ingevolge een schrijven van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid, zonder voorafgaande waarschuwing uit de Provincie Overijssel 30 bedelaars naar de Ommerschans zullen worden opgezonden;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 860 Dat in de Ommerschans geen andere, dan tot arbeid bekwame bedelaren worden opgenomen. Uit de verschillende werkhuizen werden nu langzamerhand een 50 tal personen naar de Ommerschans getransporteerd.

Limiethuisje. Dit limiethuisje staat aan de weg Balkbrug-Ommen, in de gemeente Ommen. Het staat op de meest zuidelijke punt van de voormalige grond van de Ommerschans. Het gebouwtje, nog zeer goed te herkennen als een voormalige Colonieveldwachterswoning, is niet meer in de oorspronkelijke toestand. Een vergelijking met het limiethuisje hoek Boslaan-Dronemanslaan laat de veranderingen zien. Op de voorgrond een klein stukje van de verkeersweg Balkbrug-Ommen. Foto van schrijver.

Het gebouw raakte tot de helftgevuld. Evenwel zegde de Regering nog een 1000 tot 1200 bedelaars toe, onder voorwaarde, dat men deze tot arbeid zou dwingen en trachten door Godsdienst- en schoolonderwijs te beschaven en te verzedelijken. (1). In het jaar 1823 schijnt een algehele razia op de bedelaars te zijn gehouden. Er werden meer dan 3000 bedelaars gevat, waarvan de Noord-Nederlandsche naar de Ommerschans werden overgebracht. In het volgende jaar, 1824 werden er ook nog eens 600 Belgische (Zuid-Nederlandsche) bedelaars in ondergebracht. Door deze grote toevoer was het gesticht aan de Ommerschans meer dan vol. Het gevolg hiervan was, dat in 1823 en 1824, de kolonie Veenhuizen ontstond. (1). In de buurtschap Veenhuizen, gemeente Norg, verrezen in die jaren drie enorme gestichten. Deze gestichten waren aanvankelijk bestemd tot wezengestichten. Hierheen werden alleen al uit Amsterdam ongeveer 1100 kinderen (weezen, vondelingen en door de ouders achtergelaten kinderen overgebracht. Het groote Aalmoezeniershuis te Amsterdam kwam hierdoor in 1825 leeg te staan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 861 (1). Uit alles is op te merken, dat de Landsregering de Maatschappij van Weldadigheid goedgezind was, dat ze de doelstellingen van de Maatschappij ten opzichte van de in haar kolonien ondergebrachte bedelaars, wezen, vondelingen en achtergelaten kinderen, een goede en heilzame werking voor deze uit de maatschappij gestoten mensen zag. In het Kon.Besluit van 6 November 1822, no. 15, werd de basis gelegd voor de gehele verdere verhouding tussen de Regering en de Maatschappij van Weldadigheid. In de eerste Plaats werden de Etablissementen van de Maatschappij van Weldadigheid gelijk gesteld met de officieele bedelaarsdepots, zodat de lagere autoriteiten de arrestanten, mits ze valide waren, regelrecht naar de Ommerschans konden sturen. De bedelaars werden onderscheiden in 2 klassen; zij die krachtens een vonnis werden opgezonden en zij, die zich vrijwillig opgaven. Deze laatsten zouden een "zachterre" behandeling ondergaan. Ook op het stuk der vondelingen kreeg de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid uiteindelijk haar zin.

De Minister van Binnenlandsche Zaken werd gemachtigd met de Maatschappij van Weldadigheid te contracteren voor 4000 vondelingen en weezen, 500 gezinnen en 1500 bedelaars. De kosten voor de bedelaars zouden komen rekening van de plaats van domicilie, evenals die voor de kinderen en gezinnen, welke betaald moesten worden door de Gasthuizen en Gemeentebesturen. De brekening was als volgt; f 35 per bedelaar, f 45 per vondeling boven 6 jaar en bij elke 8 vondelingen 3 bedelaars gratis, f 40 bij de leeftijd van 2 tot 6 jaren en f 22,50 per hoofd bij gezinnen. (1). In de hoofdzaak kwam deze regeling veelovereen met de regeling tussen de bedelaarswerkhuizen en de gemeente, vastgelegd in het Kon.Besluit van 12 Oktober 1819, met dit verschil, dat hier gesproken werd van een "vonnis", voor opzending van een bedelaar, wat voordien niet nodig was. Als gevolg van vorenstaande regeling kunnen wij het besluit zien van de Gouverneur in de provincie Overijssel, d.d. 6 Juni 1823, gericht aan de gemeentebesturen, inhoudende, dat ingevolge een missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat, "het getal der Bedelaren, voor welken met de Maatschappij van Weldadigheid in gecontracteerd, op heden nog niet volledig is". Aangedrongen wordt om te zorgen, dat de opengehouden plaatsen in de Ommerschans ten spoedigste zouden worden aangevuld. Drie maanden later geeft de Kapitein-adjunct-directeur der Kolonien van de Maatschappij van Weldadigheid kennis, dat het getal der bedelaars uit de provincie Overijssel aanvankelijk bepaald op 30 personen, op één na voltallig is, zoodat er op dat moment geen personen uit de provincie Overijssel meer opgenomen kunnen worden. Zoals reeds vermeld werd de toevoer van bedelaars in de loop van 1823 zo groot, dat de gebouwen van de Ommerschans te klein bleken te zijn. In een rondschrijven van 23 September 1823 deelt de Gouverneur in deze provincie aan de Gemeentebesturen mede, dat er geen mogelijkheid is het contignent der op te zenden bedelaars naar de Ommerschans voor de provincie Overijssel te verhogen en dat in afwachting dat het tweede Etablissement aldaar zal worden gereedgemaakt "de Bedelaars naar het werkhuis te Hoorn moeten worden geredigeerd". Hier is voor de eerste keer sprake van de uitbreiding van de gestichtsgebouwen in de Ommerschans. Op 23 Juni 1823 ontvangen de Gemeentebesturen in Overijssel een schrijven van de Gouverneur in die provincie, dat eerstdaags een aanvrage zal worden gedaan, voor voldoening, der kosten van de Bedelaars in de Ommerschans á f 35 voor elke bedelaar die domicilie heeft in de betrokken gemeente. Blijkbaar was dit over het eerste jaar van opneming. Het opzenden van bedelaars naar de Ommerschans was daarna afhankelijk van de plaatsruimte in dat gesticht. Zodra er door vertrek of door overlijden plaatsruimte beschikbaar was, gaf de Gouverneur hiervan kennis aan de Gemeentebesturen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 862 Zo ontvingen de gemeentebesturen op 16 December 1824 een aanschrijving "dat er op dat ogenblijk 100 plaatsen open waren op de Ommerschans en het van belang was, dat dezelve werden aangevuld". Bij deze aanschrijving was een Besluit van de Gouverneur gevoegd, luidende als volgt; "De respective Gemeentebesturen in deze provincie aan te schrijven en uit te noodigen, ieder in den haren, met verdubbelden ijver te doen waken, door alle onder hun bereik staande middelen, tot wering der Bedelarij, en zorg te dragen, dat alle personen, onder welk voorwendsel dan ook bedelende bevonden wordende, worden aangehouden en opgebragt naar de Ommerschans, voor zoveel ze daartoe de vereischte geschiktheid hebben, naar aanwijzing van het besluit van 21 December 1822, enz". (o.m. tot werken in staat zijnde). De open plaatsen in het gesticht moesten immers worden aangevuld. Enigszins in strijd is dit Besluit met het Kon. Besluit van 6 November 1822, waar gesproken wordt van een vonnis. Blijkbaar was het evengoed nog toegestaan een bedelaar zonder vorm van proces in de Ommerschans te doen opnemen. Uit "Nederland in den Goeden Ouden Tijd", de reisbeschrijving van Jacob van Lennop en zijn vriend Dirk van Hogendorp van hun tocht door de Noordelijke Nederlanden in 1823, wil ik hier enkele voorbeelden, opgetekend bij hun bezoek aan de Ommerschans, aanhalen, hoe men in die eerste jaren in de Ommerschans terecht kon komen; "vervolgens bezochten wij (van Lennop en van Hogendorp) de kinderkamer, waar zeven kleinen onder de zeven jaar zaten te spinnen. Een welgedane, knappe vrouw paste als kindermoeder op en tobde met een klein kind op den arm, zoodat zij zelve niet werken kon. Nu sprak van Hogendorp een jongentje van zeven jaar aan en vroeg het jongentje, hoe hij hier gekomen was? Het kind antwoordde niet, zuchte en knipte een traan weg. Van Hogendorp herhaalde zijn vraag, waarop het kind antwoordde; dat hij van Rotterdan kwam. Op de vraag, wat hij gedaan had? zei het kind; "Ik had iets gevraagd, mijnheer, en toen pakten de dienders mij op en brachten mij in de gevangenis. Daar heb ik acht weken in gezeten en toen hebben ze mij naar hier gebracht". Enige ander gevallen; "Eene vrouw van over de 70 jaren had bij haar dochter een zal aardappelen gehaald en bracht die naar huis. De veldwachter pakt haar op en zendt haar naar de Ommerschans". "Een arbeider bij Brugge werd van zijn werk komende door geeuwhonger overvallen. Een vrouw staat hem bij, doch de marechaussee vat hem als landloper en zendt hem naar de Ommerschans, buiten weten van zijn vrouw en kinderen". Dit zijn een paar van de vele vermelde gevallen, op welke wijze de menschen in de Ommerschans terecht konden komen. In zij werk "Johannes van den Bosch" geeft Westendorp-Boerma enkele beoordelingen weer over de Ommerschans uit de eerste jaren van haar bestaan. Hij beschrijft het oordeel over de Ommerschans van Willem van Hogendorp, (broeder van Drik van Hogendorp) die aanvankelijk een voorstander was van de Maatschappij van Weldadigheid als volgt; "Na de tijdingen van de Ommerschans, ben ik diep verontwaardige en verklaar ik, nooit meer eenig deel aan de Maatschappij te willen hebben, tenzij deze geheel vernieuwd wordt". De mentor van de gebroeders van Hogendorp. Professor van Assen, sprak van; "die goddelooze inrichting van de Ommerschans, waar opgevonnisde bedelaars dwangarbeid moetenb verrichten". Ds. A.G.Heldring van Hemmen, liet een ander geluid horen en noemde de Ommerschans; "een meesterwerk van netheid en degelijkheid, Menige verpleegde, die hem, voor en na het verblijf in de Ommerschans bekend was, had hem de uitnemende werking der inrichting zoobewezen, dat hij de leemten over het hoofd zag, die aan elk goed werk toch verbonden zijn".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 863 Tot zover Westendorp-Boerma. Het aantal te plaatsen bedelaars uit iedere provincie was contractueel vastgelegd. Zo werd door de Permanente Commissie op 31 Januari 1825, "een nieuw geopend Crediet van vijf en twintig plaatsen voor deze provincie (Overijssel) beschikbaar gesteld in de Ommerschans. Ook op 18 Juli van datzelfde jaar werden nogmaals 25 plaatsen toegewezen. Dat de regering in alle opzichten achter het werk van de Maatschappij van Weldadigheid stond, zlijkt andermaal uit een missive van de Administratie de Maatschappij, d.d. 5 September 1827, "geleidende eenige exemplaren aan Z.M. besluit van 17 Augustus 1827, houdende nadere bepalingen omtrent de opzending enz. van kinderen, bedelaars en andere voorwerpen naar de Kolonien van de Maatschappij van Weldadigheid, terwijl welgemelde Heer Administrateur wijders verzorgt dat onder anderen de Gemeentebesturen bij vernieuwing opmerkzaam gemaakt op de aanzienlijke voordelen welke in hetzelve besluit vervatte bepalingen. Zoo ten aanzien van bezuiniging, reeds nu en later in nog ruimere mate te verkrijgen als uit andere belangrijke oogpunten aanbieden en dat het Z.M. ernstige begeerte is, dat de geachte besturen, ieder in den hare aan de uitvoering der bepalingen met alle vermogen bevorderlijk zijn; Belsuit; "zoveel mogelijk de heilzame bedoelingen van Z.M.te dezen te helpen bevorderen". Wij kunnen ons indenken, dat na een dergelijke aanschrijving de "jacht" op de bedelaars en landlopers intensief werd ingezet en uitgevoerd. Op 20 December van diezelfde jaar 1827 volgde nogmaals een aanschrijving van de Goeverneur in de provincie aan de Gemeentebesturen, waarin wordt medegedeeld, dat het Kontingent van plaatsen in de Ommerschans voor de opzending van Bedelaars uit deze provincie wederom met 50 plaatsen is vermeerderd, waardoor hetzelve kan geacht worden met den eersten dezer maand 56 plaatsen groot te zijn geweest. Deze aanschrijving werd gevolgd door een aansporing aan de Gemeentebesturen "om met verdubbelden ijver bedelaars op te sporen, terwijl voor de toelating daarvan in de bedelaarskolonie geene verschooning meer te vinden is, daar alle behoeftigen vrijwillig hun onderhoud in de kolonien der Maatschappij kunnen vinden en dus niet met bedelen in hun onderhoud behoeven te voorzien". Was er in 1823 reeds sprake van, dat in de Ommerschans een tweede Etablissement zou worden gereed gemaakt voor het onderbrengen van de talrijke bedelaars in de loop der jaren werd het gebouw successievelijk vergroot. In 1829 beschikt men over 34 zalen, ieder voor 40 á 50 personen. Wanneer men zich indenkt, dat deze zalen alle volledig bezet zijn geweest, dan kan men zich een voorstelling maken, van deze grote groep uitgestotenen uit de maatschappij, mannen, vrouwen en kinderen, die uit alle delen van de "beide" Nederlanden, hier in de Ommerschans waren samengebracht. Deze op elkaar volgende groepen van 34 x 40 á 50 mensen, ieder voor zich een klein stukje ellende vertegenwoordigende, hebben hier langer of korter tijd gewoond en gewerkt, totdat ze wederom in de maatschappij werden vrijgelaten, of, totdat zij werden weggebracht naar het kerkhof, de begraafplaats van de Ommerschans, ten zuiden van de gestichtgebouwen. Was er soms door een te grote toevoer van bedelaars gebrek aan plaatsruimte in de Ommerschans, zodat de opneming tijdelijk werd stopgezet, in 1836 was er een andere reden, dat er geen bedelaars meer in het gesticht konden worden opgenomen. Op 7 December 1836 schreef de Gouverneur in de provincie Overijssel aan de gemeentebesturen, dat; "aangezien de gebouwen aan de Ommerschans door den stromwind van 29 November l.l.zware schade hebben bekomen, en gedeeltelijk onbruikbaar zijn geworden, wordt verzocht tot nadere kennisgeving alle opzending van personen naar de Ommerschans te doen ophouden. Wanneer men zich hierbij indenkt, het dakloos worden en de verdere gevolgen voor deze grote groep mensen, waarbij ouden, zieken, kinderen, hulpbehoevenden en onverschillige, niet meewerkende personen samengebracht in de gebouwen van de Ommerschans, dan kan men zich een voorstelling maken, van de zorgen en de moeilijkheden, die zo'n stromramp meebracht voor de Directie en de andere leidinggevende ambtenaren van het gesticht. De Maatschappij van Weldadigheid, die de verschillende kolonies, waarbij ook de Ommerschans, ezploiteerde, kwam in de loop der jaren in financieele moeilijkheden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 864 Veel kritiek van verschillende zijden en de instelling van een Staats-Commissie hadden tot gevolg, dat de bestaande Commissie van Weldadigheid met ingang van 1 Januari 1843 in haar geheel aftrad. Dank zij echter de bemiddeling van Prins Frederik, de 2e zoon van Koning Willem I, trad in April 1843 een nieuwe Commissie van Weldadigheid op. Deze Commissie bestond uit de leden van de vorige Commissie. Een geheel nieuw contract kwam tot stand, waarbij de Maatschappij erkende aan het Gouvernement schuldig te zijn ruim f 3.600.000, tegen een rente van 4%. In mindering zou worden gebracht de waarde van de meeste onroerende goederen en alle roerende goederen aan de Ommerschans en Veenhuizen. De Regering zou deze gestichten met de bijbehoorende gronden overnemen, maar daarna weer in vruchtgebruik aan de Maatschappij van Weldadigheid afstaan. (1). De bedelaarskolonie de Ommerschans was met deze transactie Rijkseigendom geworden. In de exploitatie kwam echter geen verandering, deze bleef in handen van de Maatschappij van Weldadigheid. Was het in de beginjaren mogelijk om zich vrijwillig, zelfs zonder "bedelaar" te zijn, in het gesticht te doen opnemen, door de grote toeneming der bevolking in de kolonie gestichten, kon dit niet langer worden toegestaan. Naar aanleiding van een schrijven van de Minister van Binnenlandsche Zaken van 11 September 1843 werd door de Maatschappij van Weldadigheid besloten, dat deze regeling met ingang van 1 Oktober 1843 voor enigen tijd moest worden opgeschort. In datzelfde jaar kwam een algehele nieuwe regeling betreffende de opneming in de gestichten van de Maatschappij van Weldadigheid tot stand. Bij Kon. Besluit van 20 Oktober en van 6 November 1843 werd o.m. bepaald; "dat de verpligting tot opzending der weezen, vondelingen en verlaten kinderen en van alle personen, die zonder gebedeld te hebben, verlangen naar de bedelaarswerkhuizen te worden opgezonden, thans is vervallen. Alléén degenen, die voor het onderstandsdomicilie in aanmerking komen, kunnen op aan hun gedane aanvragen,wanneer de gelegenheid open is, deze personen doen opnemen, behalve voor bedelaars en landlopers, waarvoor een rechtelijke veroordeeling noodig is, voor zij naar de Ommerschans mogen worden vervoerd". Deze nieuwe regeling kwam hier op neer, dat wezen, vondelingen, verlaten kinderen en de mensen, die niet gebedeld hadden, alleen op verzoek van degene die voor hun onderhoud aansprakelijk gesteld konden worden, naar de Ommerschans mocht worden overgebracht. Op eigen verzoek kon men niet meer opgenomen worden. Bedelaars en landlopers moesten eerst een veroordelend vonnis hebben, voor ze opgenomen mochten worden. Het zo maar overbrengen door de Politie was hiermede afgelopen. Verder werd in de genoemde Kon.Besluiten bepaald, dat voor ieder (geen wezen, vondelingen en verlaten kinderen) naar de kolonien opgezonden individu, onverschillig van welk soort, kunne, of leeftijd, wanneer zij voor koloniale arbeid geschikt waren, de gemeente van onderstands domicilie per jaar f 35 verschuldigd was; wanneer zij geheel of gedeeltelijk tot werken in staat waren; f 72,50, wanneer zij blind waren of ingeneeslijke kwalen hadden, waardoor zij ten eenenmale tot werken ongeschikt zijn, f 85". Voor een bedrag van f 85 per jaar, kon men dus feitelijk, zonder iets te presteren in de Ommerschans worden verpleegd. Voorwaar geen groot bedrag, doch gezien in het licht van de geldswaarde in die jaren wellicht aanvaardbaar. Ook kan men zich uit deze omschrijving een oordeel vormen, welke mensen wel opgenomen werden. Zoals blinden en ongeneeslijke zieken. Op 24 Januari 1848 verschijnt er een missive van de Minister van Binnenlandsche Zaken, waarin wordt bekend gemaakt, dat minderjarigen, zonder vergunning van de Minister in de Ommerschans kunnen

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 865 worden opgenomen, ingeval de ouders van deze kinderen ingevolge een Rechterlijk vonnis reeds naar het Bedelaarsgesticht zijn opgezonden. Het gezin werd op die wijze niet uit elkaar getrokken. Het vonnis over de ouders uitgesproken was op deze wijze ook voor de kinderen van kracht. In het gesticht trof men dan ook veelal gezinnen aan, bestaande uit man, vrouw en kinderen. Ondanks het zuinige beheer, of beter gezegd, ondanks het zo productief mogelijk maken van de in de Ommerschans opgenomen mensen, van oud tot jong, door ze voor hun onderhoud te laten werken, kon de exploitatie bij lange na niet uit. Toch konden de bedelaarsgestichten Ommerschans en Veenhuizen niet worden gemist. Men was deze gestichten nodig, om de bedelaars en landlopers zoal niet te straffen, onderdak te kunnen verschaffen en tijdelijk uit de maatschappij te verwijderen. De Landsregering achtte het nodig, dat deze gestichten aan hun bestemming bleven voldoen en in 1859 kwam er een regeling tot stand, waarbij de Staat afstand deed van haar schuldvordering op de Maatschappij van Weldadigheid en een bedrag van f 3.650.00 verstrekte om de houders van obligaties af te betalen. (1). De Regering zou daarna de Ommerschans en Veenhuizen in eigen beheer nemen. De bedelaarskolonie "de Ommerschans" was hiermede een Rijksinstelling geworden. In verband hiermede verscheen het Kon. Besluit van 19 Augustus 1859, Stbl. 82, waarin de bepalingen waren vastgesteld omtrent de bestemming der een het Rijk toebehorende gestichten te Ommerschans en Veenhuizen en de verpleging der daarin opgenomen personen. Dit Besluit zou in werking treden op 15 September 1859. Bepaald was onder meer; "De opzending van terzake landloperij en bedelarij veroordeelden naar de gestichten blijft op denzelfden voet doorgaan. De wezen, vondelingen en verlaten kinderen slechts na goedkeuring van de Minister van Binnenlandsche Zaken. De wezen, vondelingen en verlaten kinderen moeten worden opgezonden naar het 1e. Gesticht en Veenhuizen. De andere armen, voor zover geen andere aanwijzing moeten worden opgezonden naar de Ommerschans. Het beheer van de Maatschappij van Weldadigheid over de genoemde gestichten, houdt op, op 15 September 1859". Ook onder beheer van het Rijk konden de inkomsten van de Ommerschans de uitgaven niet dekken. De Regering besloot uiteindelijk tot de opheffing van de bedelaarskolonie "de Ommerschans". Deze opheffing kreeg in 1889/1890 haar beslag. In 1889 werd het grootste gedeelte van de bedelaars over gebracht naar Veenhuizen, terwijl de laatsten in het begin van 1890 daarheen vertrokken. Zo waren de grote gebouwen ledig en verlaten; de Ommerschans lag er weer zoals eenmaal in 1787 het fort Ommerschans was achtergelaten. De gronden bij de stichting in gebruik werden verkocht, behalve een klein gedeelte, plm. 80 H.A. gelegen aan weerszijden van de weg Balkbrug-Ommen bleef eigendom van het Rijk. Bij de verkoop van de gronden waren inbegrepen, de daaropstaande kolonieboerderijen en de Limiethuisjes, de woningen van de Colonie-veldwachters. De eigenlijke gestichtsgebouwen, de beide bij het gesticht behorende kerken, de pastoriën , drie kolonieboerderijen, nl. Hoeve no.4, 5 en 6, ambtenaarswoningen en enkele Limiethuisjes, enz. staande op de niet verkochtegronden bleven aanvankelijk bestaan. Het verkochte gedeelte ging over in handen van een zeer groot aantal boeren, zowel van hier als van elders. Op de gronden, door de kolonisten uit de heidevelden ontgonnen en gedurende 70 jaren bewerkt, verrezen naast de bestaande kolonie-hoeven een aantal nieuwe boerderijen. Over deze koloniegronden nog het volgende. Teneinde een inzicht te krijgen van de Ommerschans, zoals deze was ingedeeld in de tijd, dat deze in "bedrijf" was, heeft schrijver dezes zich gewend tot de Heer Bewaarder van Hypotheken en kadaster te Zwolle.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 866 Het bleek echter, dat geen kaarten uit dien tijd bestonden, aangezien wijzigingen die later noodzakelijk waren, telkens waren aangebracht, waardoor de oorspronkelijke toestand niet was na te gaan. In het archief van de Ommerschans, gedeeltelijk te Veenhuizen aanwezig, bevonden zich enige kaarten in onderdelen, plus een verzamelkaart van de Ommerschans naar de toestand op 30 Mei 1877. Met toestemming van de Heer Hoofd-Directeur van de Strafgestichten te Veenhuizen heeft schrijver dezes, twee dezer kaarten overgetekend, waarmee de basis voor een juist inzicht van de Ommerschans, zoals deze inrichting "reilde en zeilde" was gelegd. Bij deze kaarten was de volgende toelichting betreffende de gronden; Gemeente Stad-Ommen. Gemeente Avereest. 5, 89, 62 gebouwd 2, 15, 85 gebouwd. 317, 00, 13 bouw- en weiland. 156, 65, 04 bouw- en weiland. 75, 48, 60 bosch. 118, 62, 71 bosch. 43, 21, 60 heide, veen, water en weg. 81, 84, 30 heide, veen, water en wegen. Gemeente Ambt-Ommen. 0, 09, 40 gebouwd. 4, 44, 90 bouw0 en weiland. 0, 34,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 867 86 bosch. 1, 97, 74, heide, veen, water en weg. Het totaal was op 30 Mei 1877 aldus; 8, 14, 87 HA. gebouwd. 478, 10, 07 HA. bouw- en weiland. 194, 16, 17 HA. bosch. 127, 03, 64 HA. heide, veen, water en wegen. In 1877 was de Ommerschans blijkbaar zo afgerond, want ook aan de westzijde stonden de Limiethuisjes langs de grens. Na 1877 heeft men het grondgebied van de Ommerschans zchijnbaar uitgebreid met gronden gelegen in de gemeenten Avereest en Ambt-Ommen, tot aan het landgoed Dalvoorde. Dit gedeelte, niet vermeld op de kaart van 1877, gelegen aan weerzijden van de tegenwoordige Zelhorstweg, was plm. 160 H.A. groot. De totale oppervlakte van de Ommerschans bedroeg na deze uitbreiding plm. 966 H.A., waar van deze uitbreiding in Avereest plm. 20 H.A. en in de gemeente Ambt-Ommen, plm. 140 H.A. Op deze laatste uitbreiding verrezen 5 hoeven, n.l. n. 17, 18, 19, 20 en 21 en langs de uiterste westgrens aan Dalvoorde, 4 Limiethuisjes. Na 1890 lagen de vele en grote gebouwen van de Ommerschans doelloos en renteloos. Op de plek, waar in de afgelopen 70 jaren, door honderden bedelaars door mannen en vrouwen, door wezen, vondelingen en achtergelaten kinderen, leven en beweging was gebracht, heerste de stille rust en de verlatenheid, zoals die in dergelijke ledigstaande holle gebouwen wordt aangetroffen. Het was echter na een paar jaar, dat reeds weer gebruik werd gemaakt van de gebouwen van de voormalige bedelaarskolonie, de Ommerschans. Nog éénmaal zou het oude fort uit het verre verleden herleven en zouden binnen de overbleven fortgrachten en wallen, militaire bevelen weerklinken, zouden soldaten de Ommerschans weer bevolken. Het hoofdgebouw werd inwendig verbouwd. De grote zalen, waarin de bedelaars hun leven hadden geleefd, werden ingericht voor de paarden van de militairen, die in de omgeving manoeuvreÆs gingen houden. Evenals in het tijdvak 1628-1787 was de Ommerschans in het jaar 1893 en daarna een militair object. Een paar jaar lang en toen was ook de Ommerschans voor dit doel niet meer in gebruik. In het begin van deze eeuw, omstreeks 1907/1908 is het hoofdegebouw en zijn de gebouwen op de binnenplaats afgebroken. Op de plaats waar eenmaal "het grootste gebouw van Nederland" stond, bleef een kale, open vlakte over. Van deze vlakte is nu (1962) nog een klein gedeelte in de noord-eeosthoek over, het andere deel is met bosch beplant.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 868 Op de plaats waar eenmaal de hoofdpoort van het gesticht was, waar honderden bedelaars hun eerste stap binnen het geswongen verblijf aan de Ommerschans hebben gezet, loopt thans de moderne verkeersweg schuin over het voormalige gestichtsterrein.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 869 Gedeelte van de oude fortgracht. Dit gedeelte, de noordooshoek van de brede fortgracht,ligt in de gemeente Ommen. De foto is genomen van het zuiden naar het noorden. Links van de gracht in het bosch stond de woning van de Adjunct-Directeur van de Ommerschans, recht voor de gracht lagen de moestuinen van de bedelaarskolonie en rechts was het turfplein, de opslagplaats van de brandstof voor de Ommerschans. Foto van schrijver.

Waar eenmaal de bedelaars in hun schamele kleding van het gesticht rondliepen, razen thans de luxe, glimmende autoÆs op hun weg van noord naar zuid. Zo is er in de loop der tijden veel, zeer veel verdwenen, wat ons aan de bedelaarskolonie zou kunnen herinneren. Niet alles, ik zou zeggen, gelukkig niet alles, is verdwenen. Datgene wat is overgebleven, heeft schrijver dezes fotografisch vastgesteld en wordt in die artikel ingevoegd. Ten slotte zal de bedelaarskolonie blijven voorleven in de plaatsnamen Ommerschans en de Kolonie.

He t le ve n e n h e t w e rke n van d e m e nse n in d e Om m e rsc h ans. Zo waren dan in de jaren 1820/1821 op het terrein van het voormalige fort op het Ommermoer, de gebouwen van de dwangkolonie "de Ommerschans" gereed gekomen en werden in 1821 de eerste bedelaars in de grote zalen van het gebouw ondergebracht. zoals reeds eerder vermeld, werden in iedere zaal 40 tot 50 mensen gehuisvest, wat betekende, dat ze in zo'n zaal woonden, hun maaltijden gebruikten en sliepen. In de hoeken van de zalen waren de keukens ingericht. Verder had iedere kolonist zijn eigen zitplaats op de banken, die langs de muren waren aangebracht. Onder de zitplaats was een lade, terwijl daarboven de hangmat hing, welke des avonds naar beneden werd gelaten. Al met al in onze "hedendaagse ogen" wel een zeer promitieve woon- en slaapgelegenheid, welke met elk begrip van hygiene en frisheid spotte. In een dergelijke omgeving leefden de kolonisten van de Ommerschans buiten hun werktijd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 870 En wanneer men daarbij bedenkt, dat in zo'n zaal 40 tot 50 mensen huisden, mensen die daags in weer en wind op het land hadden gewerkt en dikwijls met van de regen doorweekte kleren binnengekwamen, dan kan men zich een voorstelling maken van de lucht, die er in zo'n woon-, eet- en slaapzaal hing. De voeding van gestichtswege aan de kolonisten verstrekt was niet bijzonder omvangrijk. Ze bestond uit slechts één maaltijd. Voor zijn ontbijt en avondeten moest iedere kolonist zelf zorgen. Voor het geld, dat zij verdienden konden zij zich aanbschaffen, wat ze daarvoor nodig hadden. De algemene stelregel, welke althans in de eerste jaren, in de Ommerschans in acht werd genomen, was deze; "die niet werkt, zal ook niet eten". Diegene, die door ziekte of anderszins niet in staat was naar behoren te werken, werd van deze regeling de dupe. Wanneer men weinig verdiende, kon men ook niet veel eten bijkopen. Elke kolonist boven 16 jaren moest in de week 30 stuivers verdienen. Eén gulden hiervan werd ingehouden voor het middagmaal en voor kleding. De overige tien stuivers werden hem uitbetaald in kaartjes van 2 stuivers, waarvoor hij of zij in de winkel van de kolonie zijn/haar ochten- en avondeten kon kopen. Deze kaartjes waren alleen maar geldig in de winkel van de kolonie, dit om te voorkomen, dat de kolonist zich hiervoor buiten de inrichting sterke drank zou aanschaffen. En toch had men ook hiervoor een mogelijkheid gevonden. Door sommige onder-directeuren en opzichter werden deze kaartjes van de kolonisten ingeruild voor gereed geld, waarvoor de kolonist buiten het gesticht sterke drank ging kopen. De Dronkemanslaan te Balkbrug herinnert ons nog heden aan deze onregelmatigheden in de bedelaarskolonie de Ommerschans. Langs deze achterafgelegen weg, begaven zich de dronken kolonisten zo ongezien mogelijk van Sluis Vijf en van Balkbrug naar de inrichting terug. Op de kaart van de Ommerschans van 30 Mei 1877 staat deze Dronkemanslaan al als zodanig aangegeven. Over de besteding van het inkomen van een kolonist staat ook nig het bolgende vermeld; "dat 2/3 gedeelte van het loon bestemd is voor het onderhoud van de ziekenzalen en voor het Fonds van reserve, terwijl 1/3 gedeelte aan de kolonist bij ontslag uit het gesticht wordt uitgekeerd. Het Fonds van reserve was bestemd voor de bestrijding der jaarwedden van beambten en enige andere kosten". Zo hebben wij twee geheel verschillende lezingen over de besteding van het loon van een kolonist. Toch kunnen beide wel juist zijn, want het is gebleken, dat in het 70 jarig bestaan van de Ommerschans deze aangelegenheid nog wel eens is veranderd. In het meergenoemde boek "Nederland in den Goeden Ouden Tijd" geven de Heren van Lennep en van Hogendorp ons wel een zeer schrille voorstelling van de voeding van de kolonisten. Deze voorstelling werd gegeven uit de allereerste jaren van het bestaan der Ommerschans, zodat wij de gebreken die daaraan kleefden, gedeeltelijk als de "kinderziekten" van de nog jonge instelling kunnen beschouwen. Hieronder volgt datgene wat deze mensen bij hun bezoek aan de Ommerschans in 1823 hebben gezien en meegemaakt. "Volgens de inrigting echter der Maatschappij, kan geen Colonist met gewone veldarbeid meer dan één gulden verdienen en moet dus om meer te hebben, andere, zwaardere arbeid verrrichten. Zoo werken er sommigen in de veenen, waar zij tot negen gulden toe in de week verdienen. Van hunne oververdiensten wordt hun een derde in gereed geld uitbetaald; een derde blijft aan de Maatschappij en het laatste derde gedeelte gaat in een bijzondere spaarpot. Die f 25 heeft kan door den Kapitein, net vrijgesteld, maar ter vrijstelling worden voorgedragen, dit hangt nog van de beslissing van het Hoofdbestuur af. Echter krijgt hij zelf geen inzage van zijn verdienste en kan dus nergens geen rekening op maken. Dan, wat gebeurde er? De voeding bestaat grootendeels uit paardenboonen en is dus weinig geschikt voor iemand die zware arbeid moet verrrichten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 871 Hij die nu met luttel geld in de Colonie aankomt, kan zich daarvoor beter voedsel aanschaffen, en, is hij daarenboven gezond en sterk, in staat door buitengewone arbeid zich staande te houden.

Doch iemand, die zwak en ziekelijk aan de Ommerschans gebracht wordt en geen geld heeft, kan minder voedsel verlangen, wordt dus hoe langer hoe minder geschikt tot werken, krijgt diensvolgens hoe langer hoe minder te eten en teert gestadig meer achteruit. Is hij ook ziek, dat hij niet meer werken kan, of verstaat hij den arbeid niet, dan moet hij dit wederom inwinnen en het gevolg is daarvan, dat hij nooit of gelijke voet kan komen". Verder brengen de Heren van Lennop en van Hogendorp een aantal gevallen naar voren als voorbeeld van de toestand waarin de mensen in de Kolonie verkeerden, o.a. "De vrouw welke wij strapken, mag met breien niet meer dan 30 stuivers verdienen, omdat al wat binnen het gebouw gemaakt wordt, ook binnen het gebouw verbruikt moet worden en zij anders licht te veel zou breien; dus zij zit voor haar leven in de Ommerschans, daar zij nooit oververdienen kan. Ditzelfde heeft plaats met hen die spinnen, hun verdiensten zijn niet geëvenredigt naar den tijd dien zij besteden moeten. Kinderen van twaalf tot zestien jaren moeten drie vierde en van acht tot twaalf jaren de geheelde voeding verdienen, dit laatste is volstrekt onmogelijk. Ook zagen zij de gevolgen in de school, waar van de drie honderd kinderen slechts een dertigtal aanwezig was, omdat de anderen moesten arbeiden. Ook de avondschool werd niet bezocht, doordien de kinderen van den arbeid thuiskomend, door vermoeienis niet meer tot leeren gestamd zijn. Vandaar bezochten wij een ander zaal en vonden er eenige vrouwen en kinderen.Eene der vrouwen toonde ons het avondeten en het ochtendeten der kinderen. Hetzleve bestond uit een haf kommiesbrood, niet veel grooter dan twee kadetjes; op hetzelve moesten twee van haar spruiten een ganschen week teeren en zij kermden dan ook van den honger". Dit is het beeld, dat de Heren van Lennop en van Hogendorp ons getekend hebben van de toestand op het gebied van de voeding in de Ommerschans in 1823. Het is een somber beeld, waaruit niets anders tot ons spreekt, dan kommer, ellende en zwarte sorgen. Wij moeten het echter bezien, zoals ik reeds schreef, in het raam van de tijd en tevens begrip hebben voor het feit, dat de bedelaarskolonie nog slechts enkele jaren bestond en de gebreken en tekortkomingen niet alle ondervangen waren. De gestichtsbevolking was geclasseificeerd naar sekte en leeftijd en kreeg in overeenstemming daarmede vaste werktaken. Hieronder een paar voorbeelden van registratie; Inlichting van iedere kolonist; (Voorbeeldgeval). Betreft Hermana de Boer, no. 57, opgenomen in de Ommerschans op 30 November 1855 in de derde Cathagorij. 1. naam en voornamen. De Boer, Hermana. 2. plaats en tijd van geboorte. Delfzijl. Prov. Groningen, ....1802. 3. waar gedootp? Gereformeerde Kerk (Ned. Herv. Kerk) 4. godsdienstige gezindheid. Gereformeerd. (Ned.Herv.).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 872 5. beroep. Arbeidster. 6. gehuwd of ongehuwd. Ongehuwd. 7. waar gehuwd? ...... 8. met wie? ...... 9. laatste vierjarig verblijf. Ommerschans. 10. renseignementen...... 11. naam van den vader. Sikke de Boer. 12. naam van de moeder. Magrita Barendijk. 13. dezelver woonplaats. Overleden. Dat de opneming van de kolonisten in de Ommerschans niet van korten duur was, blijkt uit het volgende schrijven; "Op 28 Maart 1834 schrijft de assessor Kruizinga van Avereest aan het Kollege van Regenten voor de armen te des-Hertogenbosch, in antwoord op een schrijven van genoemd Kollege van 24 Maart 1834, dat; H.F. Niesten, is geboren te Venlo, 14 Maart 1793. Maria Catrina Smilders is geboren te Tilburg, 1787. Kinderen; Johannes, geboren te Tilburg, 10 September 1815. Maria, geboren te desBosch, 16 Oktober 1817. Josefus, geboren te Ommerschans, 29 Juni 1829. Zijnde de lieden in de Ommerschans geweest 7 jaar en 4 maanden en opgezonden door de stad des-Hertogenbosch. De arbeid van de kolonisten was zeer verschillend, waarvan ik reeds enkele voorbeelden aanhaalde. Ik wil hierop not iets nader ingaan. Rondom het hoofdgebouw stonden op de in de loop der jaren ontgonnen gronden, een 21 tal Hoeven, elk plm. 36 H.A. groot. De bedelaars, zowel de mannen als de vrouwen, die daarvoor in aanmerking kwamen, werden des morgens onder militair geleide (althans in de eerste jaren) naar de Hoeven gebracht om daar te werken. En al waren in het gesticht de mannen en de vrouwen streng gescheiden, naar en bij dit werk op het land werd deze scheiding niet zo doorgevoerd. Eén soldaat moest op 25 paren letten en en dan kan er licht iets gescheiden, wat aan zijn oog ontglipte. (1). En dat er veel, zeer veel aan hun ogen is ontgaan, blijkt wel uit het abnormaal grote aantal buiten echt geboren kinderen in de Ommerschans. Schrijver dezes, heeft het aantal kinderen, geboren uit ongehuwde kolonisten nagezocht. Een howel de uitkomst van dit onderzoek slechts weer te geven is

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 873 1. Nederland in den Goeden Ouden Tijd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 874 Deze foto geeft een plekje weer uit het "hart" van de Ommerschans. Het is gelegen in de gemeente Ommen ten oosten van de tegenwoordige weg Balkbrug-Ommen. Deze foto is genomen plm. 30 jaren geleden, toen deze weg nog niet was aangelegd. De weg Ommen-Balkbrug, liep toen met scherpe bochten over het gestichtsterrein, rechts van het gebouw op de achtergrond. Deze weg is thans als zodanig vervallen, doch is nog wel te zien. Op de voorgrond, de gracht, die rondom het gebouw van de bedelaarskolonie liep. Dit stuk gracht en nog enkele andere delen van die gracht zijn nog aanwezig en geven de omtrek aan van het grote gestichtsgebouw. Het gebouw op de achtergrond is de voormalige koffiebaalweverij van de bedelaarskolonie. Het is gebouwd in 1836 en in 1945 tengevolge van oorlogshandelingen gedeeltelijk verwoest. De rest is later afgebroken. De vlakte, over de gracht is het noord-oostelijke deel van het terrein waarop het gesticht heeft gestaan. Op deze plaats bevond zich indertijd de mannenafdeling van het gesticht.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 875 in dorre cijfers, toch spreken deze cijfers ons van de toestanden in de Ommerschans, waar mannen en vrouwen streng gescheiden waren door een hekwerk over de binnenplaats. Hieronder de jaren en daarachter het aantal in die jaren in de Ommerschans geboren natuurlijk kinderen uit ongehuwde meisjes en vrouwen, als kolonisten in het gesticht opgenmen. 1823 - 3 1836 - 1 1849 - 8 1862 - 5 1824 - 21 1837 - 6 1850 - 14 1863 - 7 1825 - 19 1838 - 6 1851 - 16 1864 - 8 1826 - 20 1839 - 13 1852 - 16 1865 - 6 1827 - 14 1840 - 5 1853 - 11 1866 - 14 1828 - 16 1841 - 15 1854 - 9 1867 - 4 1829 - 8 1842 - 9 1855 - 11 1868 - 10 1830 - 8 1843 - 13 1856 - 18 1869 - 8 1831 - 12 1844 - 8 1857 - 16 1870 - 3 1832 - 9 1845 - 14 1858 - 21 1833 - 4 1846 - 9 1859 - 9 1834 - 8 1847 - 11 1860 - 15 1835 - 13 1848 - 4 1861 - 5

Na 1870 komen in de Ommerschans geen onwettige geboorten meer voor. De reden hiervan is, dat omstreeks 1870 alle wezen naar particuliere inrichtingen waren overgebract en de vrouwen in aparte gestichten geplaatst. Twee opvallende bijzonderheden zij schrijver bij dit onderzoek gebleken en wel deze; dat vooral in de eerste maanden van het jaar het grootste aantal onwettige geboorten plaats vond en ten tweede, dat het aantal geboren meisjes dat der jongens ver overtreft. Voor het eerste geval zou mogelijk een aanwijsbare oorzaak kunnen zijn, dat in het voorjaar het werk op het lang begon, waardoor mannen en vrouwen gezamenlijk hun arbeid verrrichten. Het tweede verschijnsel zou mischien medisch zijn te verklaren. Naast het landwerk was er in het gesticht en in de werkplaatsen de z.g. industriële arbeid. In 1832 bevonden zich in de Ommerschans 32 wevers. In 1836 werd de koffiebaalweverij opgericht, die spoedig 100 getouwen telde. In deze koffiebaalweverij waren in 1844 tewerkgesteld 138 meest werkbare personen en 345 zwakken en gebrekkigen. (1). Deze koffiebaalweverij is in het laatste der oorlogsdagen 1940/1945 gedeeltelijk vernield en later afgebroken. Onder de bomen van de Ommerschans stond een Duitse weermachtauto, beleden met onderdelen van een V.I. door de geallieerde vliegeniers werd deze auto in brand geschoten met gevolg een hevige ontploffing, waarbij de voormalige koffiebaalweverij gedeeltelijk de lucht in ging. Terloops heb ik reeds vermeld de schoenmakerswerkplaats en de kleermakerij voor de mannen en de zalen waar de vrouwen zaten te spinnen en te breien. Ook dit is onder de industriële arbeid te rangschikken.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 876 Van de eigengeweven stoffen maakten de kleermakers de voor de kolonisten benodigde kledingstukken, terwijl de vrouwelijke kolonisten van het zelf gesponnen garen, kousen en sokken voor de gestichtsbevolking breiden. De kinderen, die nog niet tot werken in staat waren, werden tijdens de werktijd van de moeders afgenomen en in een gemeenschappelijke zaal onder toezicht gehouden. Oudervreugde en moedergeluk, men heeft het zeer weinig gekend in de Ommerschans. Wanneer men in de officieële stukken leest, de woorden, waarmede de mensen in de bedelaarskolonie werden aangeduid, zoals "subjecten" en tot den veldarbeid geschikte "voorwerpen", krijgt men geen hoge dunk van de menselijke waardigheid, waarmede men de kolonisten bezag. En wanneer men dan leest, dat al deze mensen tot zelfs de kleine kinderen, kinderen die geen ouders hadden, kinderen waarvan alléén de moeder bekend was, dat ieder voor zich slechts een nummer was in het grote geheel van de gestichtsbevolking, dat zo heel veel van deze mensen en vooral de jonge kinderen in het gesticht zijn ten onder gegaan en hun ontslag uit de inrichting een begrafenis was op het gestichtskerkhof, dan kan men zich enihszins het beeld voorogen stellen van dit oord van ellende, zoals een kolonist in die jaren in wanhoop schreef aan de Burgemeester van Avereest. Wanneer men het kerkhof in de Schans heeft gekend, zoals schrijver, wanneer men het gezien heeft in de tijd, toen het nog niet met houtgewas was begroeid en de rijen ingezakte graven nog zo duidelijk zichtbaar waren, dan komt de gedachte in ons op; "tijdens hun leven slechts een nummer, na hun dood naamloos en nummerloos". En toch kunnen wij aannemen, dat hier op dit bedelaarskerkhof in de Ommerschans, waar mensen begraven liggen uit alle delen van ons land en uit België, dat er nu nog wel respectabele families leven, waarvan een der voorouders, als onbekend, als naamloos, rust onder de oude eiken van de Ommerschans. Om op de "industrie" van de Ommerschans terug te komen. Ten oosten van het hoofdgebouw en de koffiebaalweverij stond aan de brede fortgracht een wit gebouwtke, reeds eerder vermeld als de smederij. Wanneer die gebouwtje is afgebroken heb ik niet gevonden. In de jaren 1920/1930 stond het er nog. In de volksmond werd zelfs gefantaseerd, dat hier de kanonskogels voor het vroegere fort werden gemaakt. Als zodanig kunnen wij dit oude gebouwtje, bij de ouderen nog wel bekend, niet beschouwen. Op de kaart van de Ommerschans een "spijkermakerij" was. Deze smederij zal dan ook als zodanig zijn gebruikt. Wij kunnen het ons feitelijk moeilijk voorstellen in deze tijd nu pakken machinaal gemaakte spijkers in alle maten volop verkrijgbaar zijn, dat iedere spijker "met de hand" gesmeed moest worden. In de tijd van de Ommerschans was dit met de hand smeden van spijkers nog nodig. De oudere mensen kennen nog wel de ""midsspijkers""en ook in oude bouwerken treft men ze wel aan, deze langgepunte spijkers met bolronde kop. zEer zeker was dit spijkers maken een werk, waarbij men de goedkope arbeidskrachten van de kolonisten goed kon gebruiken. In dit verband wil ik nog noemen de smidsbaas, Jacobus Slot, geboren in 1803. Jacobus Slot woonde in de vijftiger jaren van de vorige eeuw in de reeds eerder vermelde smidswoning ten noordwesten van het gesticht. Ook lezen wij dat er in de Ommerschans, halsdoeken, boezelaarsbont en klompen werden vervaardigd. Vooral klompen waren er bij honderden paren nodig voor de kolonisten. Klompen en nog eens klompen droegen deze mensen, schoenen werden nimmer genoemd. Klompenmakersbaas was in de vijftiger jaren, Christoffel Antonie Geijs, geboren in 1819. Twee zoons van deze klompenmakersbaas waren later onderwijzer in de gemeente Avereest. Tenslotte was er aan de Ommerschans nog een touwslagerij en een mandenmakerij. Het landwerk van de kolonisten op de boerderijen, stond onder toezicht en leiding van een bouwman. Dit was een bekwame kolonist die met zijn gezin de boerderij, "Hoeve" genaamd, bewoonde. Men sprak in die jaren dan ook altijd van een Hoevenaar.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 877 Vier of vijf hoevenaars stonden onder towzicht van een wijkmeester. De arbeidstijd van de kolonisten was ongeveer 9 uur per dag. Volgens overlevering, (een nadere bevestiging heb ik niet kunnen krijgen) was voor de mensen die op het land werkten, het teken dat de arbeid beëindigd kon worden, het hijsen van een mand in een hoge paal. Deze paal zou dan hebben gestaan even buiten de voorpoort. Op die plaats is nog heden ten dage een hoogte, een bergje te zien. De naam veteraan komt men telkens tegen in de gegevens over de Ommerschans. Deze mensen, oud-soldaten, werden met de arbeiders gelijk gesteld, met dit verschil, dat zij een vastgestelde indemniteit (schadeloosstelling) per jaar en per huisgezin genoten, een stuk grond in gebruik kregen en dit voor eigen behoeften konden bearbeiden. Indien ze gegradueerd waren, ontvingen ze nog een extra toelage. Deze veteranen woonden voor de Colonieveldwachters in de Limiethuisjes. Op de kaart van de Ommerschans van 1877 kan men zien, dat bij deze huisjes een stuk grond was afgebakend. Dit was het land wat aan de veteranen voor eigen gebruik was toegewezen. In de Ommerschans waren Raden van Toezicht, ook genoemd Raden van Dicipline. Dit laatste zeker nog uit de eerste tijd, toen er bij deze inrichting van een militaire inslag gesproken kon worden. De raden van Toezicht voor de kolonisten waren in het algemeen samengesteld uit de Adjunct-Directeur-chef van het gesticht, de beide onder-directeuren van de binnen- en de buitendienst, twee Hoevenaars of arbeiders als leden en de boekhouder van het gesticht als secretaris. Betrof het een beklaagde, die fabrieksmatige arbeid verrichte, dan was zijn zaalopziener aan de Raad toegevoegd. In den regel werd de gewone rechter zoveel mogelijk buiten de koloniale aangelegenheden gehouden. 8) De straffen bestonden in de vorm lichamelijke kastijding, onthoudeing van voedsel, opsluiting in het cachot, met of zonder boeien en verblijf in de diciplinezaal. Zo te zien waren de straffen, die als huishoudelijk zijn te bezien, bij lange na niet mals. Het cachot, ook wel genoemd met de weidse naam "cellulaire" gevangenis heeft gestaan, zoals reeds vermeld, ten zuiden van het hoofdgebouw op de oude fortwal. In de nabijheid van de gevangenis stond ook de school van het gesticht, met daaraan verbonden de onderwijzerswoning. Eén der grondstellingen van de Maatschappij van Weldadigheid, reeds terloops vermeld, was, de kolonisten, zowel jong als oud, door het geven van onderwijs vooruit te brengen en ze door productief en gezond werk te doen verrrichten aan orde en werkzaamheid te gewennen. Voorschrift was, dat de ene dag de mannen, de andere dag de vrouwen aan het schoolonderricht moesten deelnemen. De stelling, dat aan de kolonisten van oud en jong, schoolonderwijs moest worden gegeven, was een papieren voorschrift, waar in de practijk, zoals reeds eerder omschreven, zeer weinig terecht kwam. Bovendien werden in het schoollokaal enkele jaren voor de Hervormden, langere jaren voor de Katholieken, de kerkdiensten gehouden terwijl verder de school als catichiseervertrek werd gebruikt. Een der bekendste hoofdonderwijzers van de gestichtsschool is geweest, Haije Hoogstra, geboren te Loppersum, 16 Mei 1795, die lange jaren als zodanig heeft gefungeerd, Hij is op 16 Mei 1875 te Balkbrug, gemeente Avereest overleden en begraven op het gestichtskerkhof te Ommerschans, waar ook zijn echtgenote, Geziena Willemina Kamps is begraven.

De b e w aking van d e Om m e rsc h ans. In de kolonie aan de Ommerschans, een zogenaamde dwangkolonie in tegenstelling met de vrije kolonies Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord werden nu niet bepaald de besten van de kolonisten ondergebracht.

8 Westendorp Boerma

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 878 Zij die zich in de brije kolonies minder goed hadden gedragen werden voor straf overgeplaatst naar de Ommerschans. De oorspronkelijke bewaking van de Ommerschans was opgedragen aan een Luitenant met een 25 tal soldaten. Deze officier had de titel van onder-directeur en stond onder de adjunct-directeur. Onder geleide van deze militairen werden de kolonisten naar en van het werk gebracht en tijdens de werkduur bewaakt. Een afdoend middel om ontvluchten te voorkomen was dit niet. In een wijde kring, langs de grenzen van de bedelaarskolonie werden kleine huisjes gebouwd, limiethuisjes genoemd. Deze werden aan invalide en betrouwbare kolonisten ter bewoning gegeven. Ze werden dan meteen als bewaking gesteld voor de kolonisten die op het land werkten. Het bleek al spoedig,dat deze mensen niet tegen hun taak waren opgewassen. In 1828 werden ze gedeeltelijk vervangen door veteranen, oud-militairen uit de kolonie Veenhuizen. Ook deze veteranen waren niet alle geschikt om als bewaker van kolonisten op te treden. Het minder tactvol optreden van zo'n veteraan heb ik in een ander hoofdstuk omschreven. Om enig inzicht in de bewaking van de Ommerschans en van de bewoners van de z.g. Limiethuisjes te krijgen, laat ik hier een aantal namen van hen volgen. Dit aantal is slechts een deel van al deze mensen, die in de 70 jaren aan de Ommerschans zijn verbonden geweest. Hendrik Borger, geboren te Stein, L. 1850 rijksveldwachter. Lucas Boensma, geboren te Duurswoud, Fr. 1843 rijksveldwachter. Jan Bosman, geboren 1793. veteraan-militair. Tieme van Ankeveen, geboren te Dwingeloo, 1836 rijksveldwachter. Cornelis de Bruin, geboren 1793. veteraan-militair. Dirk de Bruin, geboren 1801 veteraan-militair. Joahnnes de Bruin, geboren te Gouda, 1810 veteraan-militair. Francois P. Bruinsma, geboren te des-Gravenhage, 1830 veteraan-militair. Jan Bonh÷fer, geboren te Amsterdam, 1822 Colonieveldwachter. Nicolaas Bollemeijer, geboren te Utrecht, 1807 Colonieveldwachter. Steven Brinkman, geboren te Norg, 1802 Colonieveldwachter. Willem Dikkers, geboren te Groningen, 1807 veteraan-militair. Tjark Dolfing, geboren te Gieten, 1849 rijksveldwachter. Klaas Drenth, geboren te Assen, 1848 rijksveldwachter. Johannes Emaus, geboren te Groenlo, 1832 rijksveldwachter. Frans van Gorkum, geboren te Utrecht, 1801 veteraan-militair. Hendrik de Graaf, geboren 1793.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 879 veteraan-militair. Johannes Antoius Grimberg, geboren te Ambt-Ommen Colonieveldwachter. Willebrordus Gehing, geboren te Utrecht, 1799 Colonieveldwachter. Thomas Gertlag, geboren in Zwitserland, 1791. veteraan-militair. Johannes Haag, geboren te Leerbroek, ZH. 1814. Colonieveldwachter. Hermanus van Houten, geboren te des-Gravenhage, 1812. Colonieveldwachter. Jan Karel Houtman, geboren te Ommerschans, 1824. Colonieveldwachter. Marten Cornelis Huisman, geboren te Norg, 1848. Rijksveldwachter. Dominicus Jansens, geboren te Gent, 1807 Colonieveldwachter. Christiaan Jansen, geboren te Hoogeveen, 1783 veteraan-militair. Freerk de Jonge, geboren te Emmen, 1831 Colonieveldwachter. Arie de Jong, geboren te Hilversum, 1829 rijksveldwachter. Jan Kremer, geboren te Groningen, 1820 Colonieveldwachter. Johan Nicolaas Kalbleisch, geboren te Vlissingen, 1810 Colonieveldwachter. Willem Kronenburg, geboren te des-Gravenhage, 1796 veteraan-militaire. Gerhardus Kaaks, geboren te Zwolle, 1831 Colonieveldwachter. Freerk Klok, geboren te Smilde, 1840 rijksveldwachter. Hendrik Klaucke, geboren te Assen, 1844 Colonieveldwachter. Herman H. Leemeijer, geboren te Mettingen, D1 1815 Colonieveldwachter. Jozeph Lentz, geboren in Duitschland, 1798. Colonieveldwachter. Jacobus Lammerts, geboren te Harlingen, 1796 Colonieveldwachter. Adam Laar, geboren te Amsterdam, 1819 Colonieveldwachter. Machiel Lieder, geboren te Eersel NB. 1836. Colonieveldwachter. Johan Peter Letschert, geboren te Utrecht, 1848 rijksveldwachter. Gerrit de Leeuw, geboren te Lienden, 1845 rijksveldwachter. Johannes F. Miebies, geboren te des-Gravenhage, 1809 Colonieveldwachter. Roelof van dr Meulen, geboren te Nijeberkoop, 1836 Colonieveldwachter.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 880 Limiethuisje Boslaan 92. Dit huisje staat in de gemeente Avereest, op de hoek van de Boslaan en de Dronkemanslaan. Deze Dronkemanslaan, rechts op de foto, komt reeds voor op een oude kaart van de Ommerschans en werd ten tijde van deze inrichting reeds zo genoemd. Deze laan heeft haar naam te danken aan de dronken kolonisten, die langs deze "achterweg" zo ongezien mogelijk naar het gesticht terugkeerden. Dit limiethuisje is het enige, dat nog in haar originele toestand aanwezig is. Het geeft ons dan ook een juist beeld van de woningen waarin de Colonieveldwachters in de tijd van de Ommerschans woonden. In die huisje heeft o.m. ook gewoond, de in het artikel genoemde colonieveldwachter, Machiel Lieder. Het wordt thans bewoond door de weduwe van de Berg-Scheper. Foto van schrijver.

Bernardus Maandag, geboren te Dieren, 1851 Colonieveldwachter. Georg Phister, geboren 1795. Veteraan-militair. Gerhardus Popping, geboren te Amsterdam, 1819 Colonieveldwachter. Dirk Pruima, geboren te Edam, 1840 Colonieveldwachter. Jan Pool, geboren te Achtkarspelen, 1853 rijsveldwachter. Anton Joseph Rouland, geboren 1779. veteraan-militair. Johannes Rozenstengel, geboren in Oostenrijk. veteraan-militair. Joseph Rikker, geboren in Hannover, 1809. Colonieveldwachter.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 881 Hendrik Smits, geboren te Tiel, 1796. Colonieveldwachter. Antonius Smits, geboren te des-Bosch, 1818. Colonieveldwachter. Siben Heimetz, geboren 1796. Veteraan-militair. Hermanus van sichem, geboren te Deventer, 1845 rijksveldwachter. Philip Ch. Sausenthaler, geboren te Texel, 1840 rijksveldwachter. Joannes Gregorius Suring, geboren 1801. Veteraan-militair. Jan Jans Sijseling, geboren 1797 veteraan-militair. Ielke Geerts Tromp, geboren in Vriesland, 1792. Colonieveldwachter. Doede Tissing, geboren te Ruinen, 1838 Colonieveldwachter. Christiaan Tijssen, geboren 1789. Veteraan-militair. Francois de Vrugt, geboren te Bergen op Zoom, 1795. Veteraan-militair. Pieter Veening, geboren te Leeuwarden, 1819. Veteraan-militair. Laurens Verharen, geboren te Heusden, 1830. Colonieveldwachter. Cornelis Johannes Vos, geboren te Haaksbergen, 1832 rijksveldwachter. Franciscus Westerhof, geboren te Amsterdam, 1827 Colonieveldwachter. Johannes van der Wielen, geboren 1796 veteraan-militair. Wietz Wolfgang, geboren in Zwitserland, 1791. veteraan-militair. Jan Willem Willems, geboren te Kampen, 1797. Colonieveldwachter. Jacob de Windt, geboren te Vledder, 1839. Colonieveldwachter. Gerrit H. Wassink, geboren te Denekamp, 1845. Colonieveldwachter. Coedraad Smeding Zelle, geboren te Leeuwarden, 1811. Veteraanmilitair. Willem van Zoelen, geboren te Leiden, 1791. Colonieveldwachter. Albert Zikken, geboren te Odoorn, 1853. Rijksveldwachter. Harke Gerrits Zeilmaker, geboren te Vledder, 1843 rijksveldwachter.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 882 Uit deze niet volledige lijst kan men zien, dat de bewaking van de Ommerschans in volgorde is toevertrouwd geweest, naast de reeds genoemde soldaten, aan veteraan-militairen, daarna aan Colonieveldwachters, al dan niet gerecruteerd uit kolonisten, en tenslotte van Rijksveldwachters. 9) Bij de volkstelling in 1859, op 31 December, bleek, dat alleen al in Avereest, 9 Colonieveldwachters woonden, die aanvankelijk als bedelaar in de Ommerschans waren opgenomen geweest. Verder kan men zien, dat het bewakingspersoneel van de Ommerschans uit alle delen van ons land kwam en enkelen zelfs uit het buitenland. Al deze mensen, veteranen, colonieveldwachters en rijksveldwachters kwamen hier als "vreemdelingen" tussen de plaatselijke bevolking. Zij woonden om en nabij de plaats Balkbrug. Toch hebben ze zich hoegenaamd niet met de bewoners van deze streken, door huwelijk of anderszins vermengd. Het was en bleef een wereldje op zichzelf. Zij bewoonden woningen van de Maatschappij van Weldadigheid, gelegen om het gesticht en verder, zoals reeds vermeld in de limiethuisjes langs de grens van de Ommerschans. Van de woningen bij het gesticht is nog één blok, oorspronkelijk van vier woningen, aanwezig. Het is enigszins gemoderniseerd en bevat thans twee woningen. Van de limiethuisjes staan er nog drie, waarvan één, staande op de hoek van de Boslaan en de Dronkemanslaan te Balkbrug, uitwendig nog in haar oude toestand is. Na het opheffen van het Balkbrug, uitwendig nog in haar oude toestand is. Na het opheffen van het bedelaarsgesticht, bleven er in de omgeving van de Ommerschans enkele kolonieboeren wonen, die later in de plaatselijke bevolking zijn opgegaan.

Bijlag e . Van al de namen van leden van het bewakingspersoneel, wil ik er één iets nader belichten. Eén dezer namen heeft mij n.l.aan het denken gebracht en een nader onderzoek doen instellen. Vanaf 23 Februari 1854 tot in 1859 heeft in Avereest gewoond wijk I, no. 78, Coenraad Smeding Zelle, geboren te Leeuwarden, 26 Januari 1811, overleden aldaar op 9 Januari 1892, gehuwd met Anna Phillipina Zandstra, geboren te Hellevoetsluis, 9 Augustus 1818. Coenraad Smeding Zelle kwam hier als militair-kolonist, of wel als veteraan-militair in de Ommerschans. Hij was een zoon van Lodewijk Hubertus Zelle, geboren in 1789. Deze Lodewijk Hubertus Zelle was een broer van Adam Zelle, geboren in 1785. Deze Adam Zelle, oom van genoemde Coenraad Smeding Zelle, was de overgrootvader van Margaretha Geertruida Zelle, geboren te Leeuwarden in 1876, als dochter van Adam Zelle en Antije van der Meulen. Margaretha Geertuida Zelle, was de bekende danseres, "Mata Hari", als Duitse spionne in 1917 te Vincennes gefusilleerd. Waarmede de familieverwantschap is aangetoond, tussen de veteraan-militair, Coenraad Smeding Zelle, verbonden aan de bedelaarskolonie "de Ommerschans" in de vriftiger jaren der vorige eeuw en Margaretha Geertruida Zelle, "Mata Hari" uit de eerste wereldoorlog. Deze "ambtenaarswoning" uit de tijd van de Ommerschans, is in verhouding tot de hedendaagse tijd wel een zeer primitief geval. En toch, voor de bedelaar en zijn gezin, een paleis, vergeleken bij het verblijf in het gesticht. Wij mensen van de moderne woningbouw, kunnen ons door deze woning, hoek Boslaan-Dronkemanslaan te Balkbrug, een goede voorstelling maken van het wonen in die voorbije jaren van de Ommerschans. Ging het ambtenarenpersoneel van het gesticht geen banden aankopen met de plaatselijke bevolking, onderling was dit wel het geval, waarvan ik een voorbeeld wil vermelden. Op 6 November 1863 werd in de gemeente Avereest het huwelijk voltrokken tussen; Michael Lieder, oud 27 jaren, van beroep schoenmaker, geboren te Eersel, NB. Wonende te Avereest, zoon van Johan Friedrich Lieder, gepensioneerd trompetter en van Maria Josepha Dejadin, zonder beroep, beiden wonende te Zutphen,

9 Westendorp Boerma

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 883 en Julia de Graaf, oud 36 jaren, zonder beroep, geboren te Norg en wonende te Stad-Ommen, dochter van Hendrik de Graaf, Colonieveldwachter (daarvoor veteraan-militair) en van Josina van Appeldoorn, beiden wonende te Ommerschans gemeente Stad-Ommen. Michael Lieder was later Colonieveldwachter en heeft gewoond in het limiethuisje, hoed Boslaan-Dronkemanslaan te Balkbrug. Hij verlochende later zijn oude beroep niet, want in zijn vrije tijd, maakte hij portemonnaies. Bij de opheffing van het bedelaarsgesticht vertrok het gezin Lieder op 12 December 1889 naar Veenhuizen. In 1859, toen de Ommerschans van de Maatschappij van Weldadigheid overging naar het Rijk, kregen de veteranen gelegenheid om naar Frederijksoord te verhuizen. De Ommerschans kreeg toen alléén Colonieveldwachters voor bewaking waarnaast in de laatste jaren Rijksveldwachters bewakings- en transportdiensten verrichten. Bij de opheffing van het gesticht, ging het bewakingspersoneel mee naar Veenhuizen.

Ge m e e nte lijke b ijd rag e n in d e ko ste n van ve rp le g ing van b e d e laars uit d e g e m e e nte Ave re e st in d e Om m e rsc h ans. Het oudste, op bovengenoemd onderwerp betrekking hebbende stuk in het Gemeente-archief van Avereest dateert van 9 Juni 1833. In dit schrijven wordt de Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest door de Gouverneur in de provincie uitgenodigd; "om ten behoeve der gemeente Avereest onverwijls eene somma van vijf en twintig gulden bij den Ontvanger van Registratie te storten als zijnde het bedrag door de Gemeente verschuldigd voor het onderhoud in de kolonie "de Ommerschans" over het jaar 1832 van de bedelaars Roelofje Peters". In een extract uit de staat van Mutatiën in het Personeel der van het Gouvernement overgenomen Bedelaars-Colonisten over de maand September 1833 lezen zij dat genoemde Roelofje Peters op 21 September van dat jaar uit de bedelaarskolonie is ontslagen. Was deze bedelares door het Gouvernement in de bedelaarskolonie geplaatst, ook door de Burgemeester van Avereest werden, zoals reeds is gemeld, bedelaars naar het gesticht opgezonden. Op 28 Februari 1834 geeft de Gouverneur van de provincie Overijssel n.l. kennis aan de Burgemeester van Avereest, dat bij dispositie (beschikking) van Z.E.den Minister van Binnenlandsche Zaken van 21 Februari j.l.uit de kolonie is ontslagen, "de perseen van I. Spuijt, die indertijd door U Ed. naar de Ommerschans is opgezonden. Dit rechtstreeks door de Burgemeester opzenden van bedelaars naar de Ommerschans schijnt bij dezen nog wel eens op tegenstand, althans tegenwerking te zijn gestuit. Het bleek n.l. later, dat er over het betalen van het onderhoud van zulke bedelaarskolonisten kwesties ontstonden, tussen de Burgemeester van Avereest en de Burgerlijke van onderstand bezat. Teneinde dit niet opzenden door de Burgemeester van Avereest van bedelaats, althans personen die zich vrijwillig aanmeldden, tegen te gaan, deed de Gouverneur in deze provincie op 9 December 1834 het volgende schrijven aan de Burgemeester toekomen; "Uit U.W. Ed. missive van den 2 dezer no. 309 heb ik met eenige verwondering vernomen, dat U.W. Ed. om alle onaangenaamheden met andere Gemeentebesturen voor te komen, besloten heeft, geene personen, als in enkele gevallen naar de Kolonie de Ommerschans op te zenden die zich tot dat einde, vrijwillig, zonder te hebben gebedeld, bij U.W. Ed. aanmelden. Immers heb ik U.W. Ed. bij mijn besluit van 28 November 1830, Prov. Blad no. 141, kenbaar gemaakt met de bevoegdheid door Z.M. aan elk der plaatselijke besturen in het algemeen toegekend, om de behoeftigen, die zich bij dezelve ter opzending naar de Kolonie mogten aangeven, naar derwaarts te doen overbrengen, onverschillig of zij al dan niet in het Ressort der gemeente, alwaar zij zich aanmelden onderstands domicilie hebben. Deze

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 884 voorzorg of vrees komt bij derhalve zeer ongepast voor en kan geenszins eenigen grond opleveren, U.W. Ed. van de verpligting te ontheffen, om de zich vrijwillig aanbiedende personen naar de Ommerschans op te zenden, waarom ik U.W. Ed. dan ook bij dezen uitnoodig om daarmede voortaan te handelen, evenzoo els zulks voor den jare 1832 door U.W. Ed. geschiede". Hieruit blijkt wel duidelijk, dat men in die jaren, zonder te hebben gebedeld en zonder dat er een rechterlijk vonnis was uitgesproken, op eigen verzoek opgenomen kon worden in de bedelaarskolonie de Ommerschans en dat iedere Burgemeester zelfs verplicht was zo'n persoon voor opneming door te zenden. De armenvoorziening in de gemeente Avereest, de gemeente grenzende aan de Ommerschans, werd in de eerste jaren van het bestaan van deze inrichting zeer beinvloed door de na hun ontslag uit de kolonie in deze gemeente achtergebleven kolonisten. Deze mensen kregen dikwijls eerst dan ontslag uit de kolonie, wanneer zij een werkgever hadden gevonden. Hiervoor kwam de gemeente Avereest in de eerste plaats in aanmerking. Niet alleen bij de ambachtslieden konden zij werk, ook een groot aantal kolonisten vond werk tijdens het "seizoen" in de veenderijen van Dedemsvaart. In het verband wil ik aanhalen een uitspraak over de bevolking van de veenkolonie Dedemsvaart, gedaan op 19 September 1836 door de Burgemeester van Ambt-Hardenbergh, waarin hij deze als volgt omschrijft; "bij deze personen zijn vele Provincialen uit de naburige gemeenten Ambt-Ommen, Avereest, Nieuwleusen, enz., zoomede uit het Etablissement van de Maatschappij van Weldadigheid aan de Ommerschans". Evenwel na de beëindiging van de werkzaamheden of door ontslag of andere redenen, kwamen deze mensen al spoedig ten laste van armenzorg in deze gemeente. Bundels correspondentie met de gemeentebesturen van onderstandsdomicilie over restitutie van aan deze armlastigen verstrekte onderstand waren hiervan het gevolg, mede omdat dikwijls het systeem van afschuiving in toepassing werd gebracht. In de daarop betrekking hebbende correspondentie vindt men de namen van personen uit alle delen van Nederland. Het schijnt dat er Gemeentebesturen waren, die niet ze vlot waren met het betalen van de door hen verschuldigde onderhouds- en andere kosten van de in kolonien der Maatschappij van Weldadigheid verpleegde personen over 1834, waarop de Minister van Binnenlandsche saken, d.d. 1 Juli 1835 de gemeentebesturen aanschreef; "het blijkens voormelde rekening zoodra mogelijk te voldoen en in alle gevallen te zorgen,dat voortaan de voorschriften gegeven bij de circulaire van 8 June 1832 ten nauwkeurigste worden achtervolgd". Blijkens een overgelegde staat was de gemeente Avereest over 1834 verschuldigd voor de kolonist, Jan Iden, f 2,40 voor vestigings- en onderhoudskosten, f 15 vervangingskosten en f 0,37 1/2 transportkosten, in totaal f 17,77 1/2. Genoemde kolonist was op 6 Januari 1834 in de kolonie aangekomen en aldaar op 9 Februari 1834 overleden, waarvoor berekend waren 35 verpleegdagen. Het domicilie van onderstand speelde bij iedere opneming in de bedelaarskolonie een voorname rol. Op 10 Maart 1837 schrijft de Gouverneur in de Provincie aan Burgemeester en Assessoren van Avereest, dat gedurende de maand Januari jl. In de Ommerschans is opgenomen de hierna vermelde bedelaar, welke ten laste van de gemeente Avereest was gebragt. De Gouverneur verzocht of die persoon in de gemeente Avereest onderstandsdomicilie had, of wel, indien reclames daartegen bestonden hem daar voor 25 Maart a.s.in kennis te willen stellen. Het betrof hier, zoals toen werd omschreven; No. 133, Hendrik Zoomer, geboren of gedoopt in 1782, van de Hervormde Godsdienst, opgezonden van Avereest ten 9 Januari 1837. Over 1838 werd door Avereest over 365 dagen voor Hendrik Zoomer f 25 betaald. Over het jaar 1836 moest het Gemeentebestuur van Avereest de volgende bedragen wegens verplegings- en andere kosten voor mensen in de kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid de Ommerschans voldoen bij de Ontavnger van Registratie.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 885 Hierbij werd tevens vermeld, dat, ook al mochten op de rekening bedragen voorkomen, waarvoor het Gemeentebestuur niet aansprakelijk was, deze toch binnen de gestelde termijn moesten worden betaald, waarna later restitutie zou volgen. Men hield er toen wel een bijzondere wijze van verrekening der schulden op na. De staat van verschuldigde kosten luidde als volgt; Verplegings- en onderhoudskosten van bedelaar f 8,20 1/2. Vervangingskosten van bedelaars f 60,00 Transportkosten van bedelaars f 1,41 1/2. ------Totaal f 89,61 1/2. Op 17 Maart 1838 werden van Dedemsvaart voor rekening der gemeente Avereest in de Ommerschans opgenomen, Janus Vlieger, en zijn vrouw, Catrina Christiaanse. Voor transportkosten werd voor dit gezin in rekening gebracht 2 x f 0,40, vervangingskosten 2 x f 15, en voor verplegingskosten over 229 dagen, voor de man f 15,68 en voor de vrouw f 32,94. Deze vrouw had "een benauwde borst", was hierdoor minder goed tot werken in staat, waardoor voor haar meer verpleeggeld verschuldigd was, dan wanneer zij normaal werk kon verrrichten. Zo was de gemeente Avereest ieder jaar een veelal uiteenlopend bedrag verschuldigd voor opgenomen personen uit de gemeente. Dikwels was dit bedrag hoger dan nromaal, waarbij dan een aantekening was gemaakt, als "jonkheid", "zwanger vrouw", "zogende moeder", "benauwde borst", "blind", enz. Schrijver dezes heeft het bedrag hetwelk de gemeente Avereest verschuldigd was aan de Maatschappij van Weldadigheid over enige jaren genoteerd. Bij deze bedeagen dient men de geldswaarde van toen in het oog te houden. Zo kan ik dan de volgende bedragen vermelden: 1841 voor 6 opgenomen personen f 180,81 1/2. 1842 geen aantal vermeld f 210,77. 1843 geen aantal vermeld f 279,12 1844 voor 5 opgenomen personen f 145,89. 1845 voor 3 opgenomen personen f 127,50 1846 voor 12 bedelaars, kinderen inbegrepen f 408,47. 1847 voor 20 bedelaars f 621,24. 1848 voor 18 bedelaars en 4 wezen f 700,38. 1849 geen aantal vermeld f 815,25. 1850 voor 27 bedelaars f 965,82. 1851 voor 31 bedelaars. f 1151,06. 1852 voor 36 bedelaars.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 886 f 1206,40. 1853 voor 32 bedelaars. f 1113,37. 1854 voor 28 bedelaars. f 762,85. ZoÆn declaratie van onkosten zag er als volgt uit; Over 1866; No. 2357, de Hetrie, Cornelia Jacoba, weduwe Harloff 365 dagen f 35- no. 2360, Harloff, Jacob, 365 dagen f 35- no. 1701, Harloff, Charles A., 265 dagen f 35- no. 2693. Brookman, Fenne, 365 dagen, aantekening: vallende ziekte f 85- no. 2643, Elshof, Salomon, 365 dagen, aantekening: aamborstig f 72,50. Dergelijke aantekeningen geven wel een beeld van de mensen opgenomen in de Ommerschans. Eén eenvoudige onderhoudsprocedure wil ik nog vermelden; "Op 9 November 1844 schreef de Burgemeester van Avereest aan het Gemeentebestuur van Groningen, dat hij aan Calina Hofman Auwerda, weduwe Donninger, f 5 reisgeld had verstrekt, teneinde zich met haar twee kinderen van Avereest naar Groningen te kunnen begeven, tevens restitutie verzoekende van dit bedrag". Het Gemeentebestuur van Groningen berichtte hierop, d.d. 14 December 1844 dat zij door den Archi-diaken bij de Ned. Herv. gemeente in de stad Groningen een onderzoek had laten instellen, waar wijlen haar man en zij achtereenvolgens hadden gewoond. Als gevolg hiervan verklaarde het Gemeentebestuur van Groningen, dat deze weduwe sedert daar huwelijk geen onderstandsdomicilie in de stad Groningen had gehad, dat het de voorgeschoten reisgelden van Avereest zou overmaken, doch dat het zich niet verder inlaten zou met de verpleging van gemelde weduwe en kinderen. Deze procedure wordt hier vermeld, omdat dit geval in verband staat met de opneming van dit gezin in de Ommerschans, waarover de volgende verklaring; "Ik, ondergeteekende, Rolina Auwerda, weduwe van Chalres Louis Donninger, wonende te Dedemsvaart, gemeente Avereest, verklaar bij dezen dat ik in 1809 te Bonda gehuwd ben en in 1812 met mijn echtgenoot mij gevestigd heb te Winschoten, alwaar mijn echtgenoot was aangesteld als Sociteithouder van de Heeren Sociteit. In 1813 is mijn man klerk geworden bij de Heer Mr. Rudolf van Sitten, advocaat aldaar, hebbende wij toen onafgebroken in Winschoten gewoond tot in het jaar 1823. Toen zij wij tezamen vertrokken naar de kolonie Ommerschans, alwaar mijn man als zaalopziener was aangesteld. In 1834 is deze aldaar overleden, waarop ik mij met mijn kinderen heb begeven naar Bolsward en na aldaar slechts zestien weken vertoefd te hebben, ben ik weder teruggekeerd nar de kolonie Ommerschans en heb mij vrijwillig aangegeven bij de Burgemeester van Avereest, om aldaar als kolonist te worden opgenomen, zijnde ik aldaar alstoen tot in 1837 gebleven, hebbende mij toen metterwoon gevestigd te Dedemsvaart, gemeente Avereest, alwaar ik nog heden woonachtig ben, hebbende ik aldaar bijna ieder jaar bedeeling genoten. Was geteekend, weduwe Donninger, geb. Auwerda. Deze verklaring spreekt voor zichzelf en wij zien hieruit, dat de overgang van ambtenaarsvrouw aan de Ommerschans tot koloniste in dat gesticht betrekkelijk eenvoudig was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 887 Op 9 Juni 1842 werd voor rekening van de gemeente Avereest in de Ommerschans opgenomen, Jantien Smitten. Na 127 dagen in het gesticht te zijn verpleegd, moest deze vrouw op 13 Oktober van dat jaar als krankzinnige worden afgehaald.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 888 Limiethuisje aan de Koloniewijk onder de gemeente Avereest. Dit limiethuisje heeft gestaan op de noord-oosthoek van het grondgebied van de Ommerschans, aan het z.g.n. Katingerveld gelegen aan de zuidzijde van de dedemsvaart. Het stond aan de Koloniewijk, die tegenover de Langewijk in de Dedemsvaart uitmond. Tegenover dit limiethuisje was een losplaats voor mest ten behoeve van de Schansgronden. Het huisje, vroeger bewoond door Colonieveldwachters, is later lange jaren bewoond geweest door de familie Docter. Het is voor enige jaren afgebroken. Foto van schrijver.

Zoals reeds vermeld waren er van de gemeente Avereest in 1847 20 bedelaars in de Ommerschans opgenomen. In datzelfde jaar overleden in het gesticht vier van deze mensen. Een dezer, Aaltije Mors, opgenomen op 18 Januari van dat jaar, overleed op 29 Juni van datzelfde jaar. Als aantekening stond achter haar naam vermeld "zogende moeder". Wanneer men zo'n lijst van 20 en soms nog meer, bedelaars uit Avereest bekijkt, krijgt men zo de indruk, dat hier veel bedelaars rondliepen. Toch waren al deze mensen feitelijk geen ingezetenen van de gemeente. Hierover het volgende voorbeeld. "Op 25 Maart 1848 schrijven Burgemeester en Wethouders van stad Amsterdam aan de Burgemeester van Avereest, dat bij vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam op 8 Maart 1848, Nicolaas Heijse wegens bedelarij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 dagen en om daarna naar de Ommerschans te worden overgebracht. Zij deelden verder mede, dat het onderhoudsdomicilie van deze persoon te Avereest gevestigd was en zij derhalve het Gemeentebestuur van Avereest een declaratie van f 0,25 per dag zouden doen toekomen. Deze Nicolaas Heijse geboren te Amsterdam op 7 Februari 1811, had hier enige tijd, waarschijnlijk wel vanuit de Ommerschans in het veen gewerkt en had zodoende zijn domicilie in Avereest gekregen. Enige band met deze gemeente bestond er dus feitelijk niet. Over de 36 bedelaars in 1852 kan ik nog de volgende bijzonderheden vermelden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 889 Vier van deze mensen werden in de loop van het jaar ontslagen en één overleed op 21 December van dat jaar in de inrichting. In de rubriek aantekeningen stond het volgende; 3 jonheid, 3 ouderdomsgebreken, 1 aderspatzweren, 1 gebroken, 1 verlamming en 1 aamborstig. In het jaar 1853 stond er nog een aantekening bij; "zinneloos". Deze aantekeningen achter de namen van dit betrekkelijk kleine groepje mensen, deze bedelaars en hun kinderen, opgenomen in de Ommerschans als verpleegden, doch die in werkelijkheid zoveel mogelijk met werken in hun onderhoud moesten voorzien, geven ons een inzicht van dit rampzalige en zielige uitschot uit de maatschappij, hier samengebracht om hun laatste krachten te geven met daarna veelal, een laatste rustplaats op het bedelaarskerkhof van de Ommerschans.

De Om m e rsc h ans als land b o uw ko lo nie . Wanneer wij voor deze streken, gelegen tussen de Reest in het noorden en de Vecht in het zuiden, in het grijze verleden teriggaan, dan zien zij in de nabijheid van genoemde riviertje enige bebouwing, vinden zij hier en daar op een hooggelegen stuk grond, een enkele boerderij. Verscholen onder opgaand eikenhout, omgeven door dichte dennenbossen, lagen in het noorden de hoeven van de boeren van den Kaat, den Oosterhuis, den Huizen en den Westerhuis en in het zuiden van de boeren van Arrien, Ommen en Varsen. Langs de riviertjes lag hun "natuurlijk" grasland, daaraan op de hoogste stukken hun bouwland en vandaar achteruit lag een onafzienbare vlakte heideveld, bossen en veenmoerassen. Waar in deze velden van het noorden naar het zuiden ongeveer de grens lag tussen de eigendommen van de boeren van noord en zuid, werd omstreeks 1625/1628 het fort "de Ommerschans" opgeworpen. "De soldaten, die daar op het fort leefden, moesten door de Staten van de drie noordelijke provincieÆs van het nodige worden voorzien. Door verschillende omstandigheden stagneerde deze voorziening van proviand en brandstof wel eens. Het gevolg is dan ook geweest dat de soldaten van de Schans zich op de veldarbeid gingen toeleggen en in de omgeving van het fort veenboekweit geingen verbouwen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 890 Hoeve no.16. Deze boerderij, ten tijde van de Ommerschans bekend als Hoeve no. 16, staat in de gemeente Ommen aan de vroegere Limietweg, thans genoemd de Koloniedijk. Dit is een Hoeve van het lange, smalle type, in tegenstelling van de boerderijen van het brede type. Deze boerderij is iets verbouwd. Aan de rechterzijkant is op de plaats waar het dak oploopt een hoger raam aangebracht. De boerderij wordt bewoond door de familie Snijder. Foto van schrijver.

Ook gingen zij voor hun eigen gebruik turf graven in het veen bij de Schans. Een en ander was niet naar de zin van de boeren van Ommen, die gewoon waren tot ongeveer aan de Ommerschans hun boekweit te verbouwen. (1). Uit dit alles krijgt men enige indruk van de gronden gelegen om het in 1787 verlaten fort de Ommerschans, toen daar omstreeks 1820 door de Maatschappij van Weldadigheid de bedelaarskolonie werd opgericht. Zoals de gronden door de soldaten in 1787 waren achtergelaten, zo vond de Directie van de Ommerschans deze in 1820 terug. Eén omstandigheid was er in die tijd veranderd en wel ten goede; er was van Hasselt naar deze streken een kanaal "de Dedemsvaart" gegraven. En door deze vaart konden niet alleen de bouwmaterialen voor het gesticht en de woningen worden aangevoerd, ook de mest, de compost uit de grote steden werd hierdoor met scheepsladingen naar de Ommerschans gebracht om daarmee de ontgonnen gronden in cultuur te brengen. Eeen groot aantal gegraven wijken maakten het mogelijk, met bokschuiten al de gronden van de Ommerschans te bereiken.

Toen het gesticht na korte jaren geheel bezet was met kolonisten kon met de ontginning van de gronden worden begonnen. Heeft de Maatschappij van Weldadigheid gronden aan moeten kopen?

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 891 Wij kunnen aannemen van wel, daar bij het voormalige fort bijna geen grond was. Gegevens over aankoop heb ik niet gevonden. Wanneer wij de kaart bekijken van het grondgebied van de Ommerschans, dan zien wij daarop 4 "slagen" ten oosten van de weg Balkbrug-Ommen en 7 "slagen" ten westen daarvan. Het geheel was met wijken doorsneden, waalangs wegen waren aangelegd. Van deze wegen wil ik noemen de "Oude Zwolseweg", die ongeveer op de helft van de Ommerschans van oost naar west over het gehele grondgebied liep. Het gedeelte, gelegen in de gemeente Ommen, bestaat heden ten dage nog en draagt de officiele naam "Oude Zwolse weg". Het gedeelte, gelegen in de gemeente Avereest, werd plm. 30 jaren nog als zodanig genoemd op de legger van wegen en voetpaden. Later is deze naam niet meer genoemd, al hoewel het gedeelte van de Oude Zwolse weg onder Avereest nog wel bestaat. Het grondgebied van de Ommerschans lag ten noorden op enige afstand evenwijdig met de Dedemsvaart, ten oosten tot op enige afstand van de Lange- of KruizingaÆs wijk, ten zuiden even over de Zuiderweg of Limietweg tot aan de Ommer-Woeste en ten westen tot aan het landgoed Dalvoorde. Al de binnen deze grensen gelegen gronden zijn in de loop der jaren door bedelaars-kolonisten klaargemaakt van heide- en veengrond tot gras- en bouwland en bosgrond. Dit ontginnen van de woeste gronden is niet gebeurd met mechanische en motorische hulpmiddelen en krachtwerktuigen, zoals zij die thans kennen, de gronden van de Ommerschans zijn klaargemaakt met handkracht en met scjop en kruiwagen. Het is mogelijk, dat er ook nig gebruik is gemaakt van de trekkracht van ossen, want op ander wijze is mij gebleken, dat aan de Ommerschans ossen werden gehouden. Honderden, ik zou durven te beweren, duizenden bedelaars, hebben in het tijdvak 1820-1890 er aan meegewerkt. Mensen uit alle delen van ons land en velen van over de lansgrenzen, hebben hun dikwijls geringe krachten gegeven bij deze ontginning, hebben hier gewerkt, voor het meerendeel niet als vrije arbeiders, maar als gedwongen verpleegden van de Ommerschans. Voor de meesten hunner was deze arbeid vreemd. Ik wil alleen maar noemen de afgedankte militairen, mogelijk nog gediend hebbende in de legers van Napoleon en de stadsmensen, de bedelaars uit de grote steden. Op een andere plaats in dit artikel is het woord "dwangarbeid" al eens gebruikt, ik wil aannemen, dat het voor velen ook zo os geweest. Zwaar, zeer zwaar zal hun deze arbeid zijn gevallen, het spitten van de taaie en harde veldgrond, geroofd van hun vrijheid, staande onder toezicht van soldaten, van veteranen, van oude kolonisten en van hoevenaars, welke veelal voortkwamen uit de beste kolonisten van de vrije kolonies. Toch is dit grote complex gronden van de Ommerschans klaargekomen en tot goede cultuurgrond gemaakt, De gronden van de "Kolonie" hebben over het algemeen een goede naam.

De Om m e rsc h ans. Drie e e uw e n g e sc h ie d e nis. Het eerste wat wij lezen over de boerderijen van de Ommerschans vinden wij in de eerder genoemde reisbeschrijving van de Heren van Lennop en van Hogendorp, de ervaringen opgedaan bij hun bezoek aan de Ommerschans in 1823. Deze niet "landbouwkundigden" schrijven over dit eerste stadium van het bestaan der Ommerschans, o.m.; "Nadat de Kapitein ons deze en vele zaken verhaald had, bracht hij ons de velden rond, die de Colonie omringen. In dezelve staan zes boerenwoningen bewoond door die huisgezinnen, welke zich in Frederiksoord het beste gedragen hebben. Elk hunner heeft veertig morgen lands, acht joeien en de noodige paarden, varkens en schapen. Met de mest van deze dieren en van veertig Schanskolonisten maakt hij zijn akkers vruchtbaar. De rogge en gerst stonden hier nog beter dan in Frederiksoord, het geen ik aan het belendende Dedemsche kanaal toeschrijf".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 892 Zo zagen deze mensen in 1823 de reeds in cultuur gebrachte gronden. Ook de "entrée", de toegang naar de Ommerschans vanaf Balkbrug was toen zo geheel anders dan thans. (1962). Zij schrijven over deze weg; "Wij liepen vanaf Kruizinga (thans café de Viersprong) tien minuten door heerlijke rogge en genaakten zoo het gesticht, dat een vrij aangenaam voorkomen heeft, zijnde met boomen hier en daar overschaduwd en op een oude Schans nog met grachten omringd, opgebouwd". Uit deze omschrijving blijkt wel, dat toen de weg naar de Ommerschans vanaf Balkbrug tussen korenvelden door liep. Later stonden aan deze weg gebouwen van de Ommerschans en wel, het z.g. Regentenhuis, een limiethuisje, Hoeve no.6 en no. 7, de Ned. Herv. Kerk en pastorie. In 1823 was de Ommerschans nog maar door 600 bedelaars bevolkt, waarvan volgens de Directeur van de Maatschappij van Weldadigheid, Johannes van den Bosch, 130 niet ten volle hun brood konden verdienen. Het aantal bedelaars werd tot ver boven de 1000 opgevoerd, terwijl over het algemeen als voorwaarde werd gesteld, "dat de bedelaar tot werken in staat moest zijn", (1). Langzamerhand groeide de Ommerschans en werden meer gronden in cultuur gebracht. Men ging vergelijkingen maken tussen de verschillende kolonien, enerzijds de vrije kolonies Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord, anderzijds de dwangkolonies Ommerschans en Veenhuizen. De groote hoeven van de Ommerschans en Veenhuizen bleken economischer te zijn, dan de kleine bedrijfjes van de vrije kolonies. Het duurde niet lang of de oogstrestultaten van de dwanggestichten gingen die van de vrije kolonies overtreffen. (1). Hoe de gronden van de Ommerschans waren, voor deze door de bedelaarskolonisten in cultuur waren gebracht en waarvan later zulke "rijke oogsten" werden gehaald, blijkt uit het volgende verzoek en tijdelijke vrijdom van grondbelasting; "De ondergeteekende, in naam van de Maatschappij van Weldadigheid eigenaar der hierna omschreven vaste goederen gelegen in de gemeente Avereest en als zoodanig in de kadastrale stukken opgenomen verklaart bij dezen krachtens....? der wet van 23 November 1798, (3 primaire 7e jaar) uit hoofde van het voornemen van twintig bunders grond (Heide) tot cultuur te brengen en dienswegens aanspraak meent te maken op het genot van eenen tijdelijken vrijdom van grondbelasting, bestaande in ...... (niet verder ingevuld). De gronden werden daarna omschreven; Gemeente Avereest, Kolonie Ommerschans, Sectie B no. 11, betreft uitgeboekweitte veen- en heidegrond, groot 20 bunders, welke geheele oppervlakte zal tot bouwland worden aangelegd, met uitzondering van wegen, gragten en sloten waardoor hetzelve zal worden omsloten. Aldus naar waarheid opgemaakt. Ommerschans, den 14 Augustus 1837. Wg. Ad.s. de Geus, Adjunct-Directeur.

Uit dergelijke gronden is de kolonie aan de Ommerschans aangelegd. Heidevelden en uitgeboekweitte veengronden, na de arbeid van de vele kolonisten, vruchtbaar gras- en bouwland. Dit grote complex gronden behorende bij de Ommerschans lag daar aanvankelijk als een oase, temidden van heidevelden,bosgronden en zandhoogten. Toen dan ook in 1889 de bedelaarskolonie werd opgeheven en het grootste deel der gronden werd verkocht, vond men hiervoor gretige kopers. Op de gronden, eenmaal aangelegd door de bedelaars van de Schans, leeft thans een welvarende bevolking. In verband met het vorenstaande zou ik nog enkele Hoevenaren willen noemen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 893 Zij toch waren in de eerste plaats de mensen, die onder de Gestichtsdirectie met de dagelijkse leiding van de bedelaars belast waren, die met deze, veelal ongeschoolde krachte, met mensen die eigenlijk gedwongen deze arbeid moesten verrichten, de gunstige, reeds genoemde resultaten bereikten en verkregen. Zonder volledig te zijn in mijn weergave, laat ik de volgende namen hier volgen. M.van den Berg. M.J. Favier. G.J. Klein. B. Ottens. J. van Blokland. G.T. Gerritsma. J.F. Kleibocker. A.van Pelt. W.van de Bosch. A. Hakkert. J. Landman. K. Tiemes. H. Duiker. J.H. Hilkemeijer. Kl. Lodewijk. J. Veldhuis. D. Dijkstra. P. Hoogenberk. H. Mulder. E. W. Elstrod. C. Hoogenberk. J. W. Mulder. J.L. Ensing. L.W. Heidema. Joh. Millaard. J.H.E. Ewald. A. Jager. H. Nak. J.H. van Eisen. G. Klaver. R. van Nispen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 894 Be d e laarstransp o rte n. De mensen die leven in de tegenwoordige tijd, de tijd van de vliegtuigen de moderne treinen, de autoÆs en alle vervoermiddelen, waarmede men over goede wegen met bruggen over de grote rivieren, kanalen en kleine stroompjes, iedere plaats gemakkelijk kan bereiken, dezelfde, op dat gebied zo verwende mensen, kunnen zich moeilijk indenken, wat de verkeersmogelijkheden en moeilijkenheden uit het begin der vorige eeuw hadden te betekenen. Toen nog geen spoorwegen, nog geen of bijna geen verharde wegen op het platteland en nog geen bruggen bij de overgangen van de grote rivieren. Zandwegen, lopende dikwijls over uitgestrekte heidevelden van dorp tot dorp, van gehucht tot gehucht, langs afgelegen boerderijen, het waren de verbindingen op het land. Over dergelijke wegen werden de bedelaars naar de kolonie in de Ommerschans gebracht. Bij Kon. Besluit van 13 Maart 1822 werd o.m. bepaald, dat de transportkosten der Bedelaars ten laste waren van de gemeenten waar den mensen hun domicilie hadden. Hierdoor kon het voorkomen, dat iemand van ver van zijn domicilie-gemeente bedelende werd aangetroffen en vandaar werd opgezonden naar de Ommerschans, de gemeente van domicilie de transportrekening kreeg. In datzlefde jaar, 1822, doet de Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat, via de Gouverneurs in de verschillende provincies een aanschrijving toekomen aan de Gemeentebesturen. "dat het Kon.Besluit van 14 April 1818, betreffende het transporteren van bedelaars naar het gesticht te Hoorn, ook in acht genomen moest worden bij transporten van Bedelaars, welke in hunne gemeenten mogten worden aangebragt om naar de Ommerschans getransporteerd te worden". Dit transporteren hield mede in; "dat de bedelaars op de reize zullen worden verzorgd en verpleegd in de gewone Gevangenissen; dat echter dezelve overbrenging door de Plaatselijke Politiebedienden van post tot post en voor plaatselijke rekening zal moeten geschieden". Oudere mensen konden mij nog bij overlevering vertellen, hoe b.v. de veldwachter van Zuidwolde met een transport bedelaars over de heide naar de Ommerschans kwam. In de kleinere plaatsen op het platteland vond men in die jaren dan ook "Huizen van Bewaring", waar transporten bedelaars en ook andere naar de Rechtbank over te brengen personen op de reis konden worden ondergebracht. In het Drentse dorp Borger zag schrijver voor enige jaren nog zo'n enigszins opvallende woning, die in de volksmond "de gevangenis" werd genoemd. Dit was zo'n Huis van Bewaring uit vroeger jaren. Dergelijke Huizen van Bewaring moet men niet vergelijken met dagenen, wat wij thans onder die benaming verstaan. Het waren meer passantenhuizen. Ook in deze omgeving trof men zo'n Huis van Bewaring aan. Zo declareerde het College van Toezicht over het Huis van Bewaring te Ommen op 6 Juli 1872 ten laste van de gemeente Avereest een som van f 2,75. Op 17 Oktober 1883 werd de Burgemeester van Avereest, door de Commissaris des Konings in de provincie Overijssel benoemd tot lid van het College van Toezicht over het Huis van Bewaring te Ommen. De betere communicatiemiddelen der latere jaren, deden de behoefte aan deze Huizen van Bewaring sterk verminderen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 895 De Oude Zwolse weg. De Oude Zwolse weg loopt ongeveer door het midden van de Ommerschans van oost naar west. Onder de gemeente Ommen heeft deze weg zijn oude naam behouden en wordt hij officieel aangeduid als "Oude Zwolse weg". Het gedeelte van die weg, gelegen in de gemeente Avereest wordt thans niet meer als zodanig genoemd. Voor plm. 25 jaar geleden stond deze weg in Avereest nog als zodanig op de Ligger van Wegen en Voetpaden. Het gedeelte van de Oude Zwolse Weg op de foto ligt in de gemeente Ommen. De foto is genomen van het westen naar het oosten. Op het einde van de weg op de foto, links staat de in het artikel omschreven Ned. Herv. kerk van de Ommerschans. Eveneens komt van links de Drinkemanslaan op deze weg uit. Rechts (niet zichtbaar) in het bosch, staat de voormalige smidswoning van de Ommerschans en Hoeve no. 5. Nog verder naar rechts stonden de gestichtsgebouwen. Over deze weg, door het "hart" van de koloniegronden, zijn gedurende 70 jaren lang, honderden bedelaarskolonisten, mannen, vrouwen en kinderen, dag in dag uit, jaar in jaar uit, gelopen naar en van hun werk op het land en de verschillende Kolonieboerderijen. Naar hun werk, naar het werk, wat hun als ongeschoolde krachten, veelal zo zwaar viel, werk, als "dwangarbeid" betiteld, werk waarover in Nederland in den Goeden Ouden Tijd geschreven wordt van een vrouw die in het gesticht werd aangetroffen; "die zich op het land overwerkt had en het gesticht zat te vervloeken". Als een varient op een bekend gezegde of aanhaling zou ik kunnen schrijven; "Als deze weg eens klappen kon, wat meldÆ hij tal van klachten". Foto van schrijver.

Aan te nemen is dan ook, dat als gevolg hiervan, de Commissaris des Konings in Overijssel, op 16 Mei 1888 de gemeentebesturen in de provincie aanschreef, dat in verband met de opheffing van de Huizen van Bewaring te Steenwijk, Ommen en Oldenzaal, aan de Colleges van Toezicht over die huizen eervol ontslag wordt verleend, zoodra de verrekening der laatste kosten dier gevangenissen zal hebben plaats gehad. Op 5 Mei 1888 werd aan de Burgemeester van Avereest, wegens reis- en verblijfkosten voor het bijwonen der laatste vergadering van het College van Toezicht over het voormalige Huis van Bewaring te Ommen een postwissel groot f 6,50 toegezonden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 896 Belanghebbenden bij den Huis van Bewaring te Ommen waren de gemeenten Avereest, den Ham, Gramsbergen, Ambt- en Stad-Hardenberg, en Ambt- en Stad Ommen. Aan de laatste pleisterplaats van bedelaars uit het zuiden naar de Ommerschans was hiermede een einde gekomen. In de Star, een door de Maatschappij van Weldadigheid uitgegeven tijdschrift heeft de Amsterdamse Commissaris van Politie, Christiaan Sepp Janszn. Twee van dergelijke transporten bedelaars, weezen, vondelingen en achtergelaten kinderen, vastgelegd. Het eerste betrof een transport in Februari 1822 van Amsterdam in karren over de Veluwe naar de Ommerschans, het tweede was in April van hetzelfde jaar per schip over de Zuiderzee. (1). Zie bijlage Sepp achter dit hoofdstuk. De transportkosten waren geregeld bij Kon. Besluit van 3 Januari 1823, no. 45 en luidden als volgt; 1.persoon 50 cent per uur afstand. 2 personen 40 cent per uur afstand. 3 tot 5 personen 35 cent per uur afstand. 6 tot 10 personen 30 cent per uur afstand. 11 tot 20 personen 25 cent per uur afstand. 20 personen en daarboven 20 cent per uur afstand. De bedragen voor transportkosten waren voor de gemeente Avereest over het algemeen niet hoog. In 1834 bedroeg dit voor één verpleegde uit Avereest, 37 1/2 cent, over 1836 voor een gezin f 1,41 1/2. Als voorbeeld dat het ook wel eens een hoger bedrag was, het navolgende; "Voor rekening van het Gemeentebestuur van Avereest was vanaf 23 November 1841 in de kolonie de Ommerschans verpleegd geweest, de weduwe G. Stroeff, geboren Iske Catharina Schumacher, geboren 5 Oktober 1790 te Kalm in West-Vriesland, met haar twee kinderen. Op 2 Maart 1846 werd zij met haar kinderen door de Permantente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid voorgedragen voor ontslag uit de bedelaarskolonie, waarbij werd aangevoerd, dat zij beproeven wilde te Avereest met breijen in het onderhoud van haar en haar gezin te voorzien, daarbij gesteund door haar oudste zoon, die met arbeid ook verdienen kon. Op 23 Mei 1846 werd de weduwe Stroeff uit de Ommerschans ontslagen. Was het deze weduwe wekrlijk ernst om met breien in haar onderhoud te voorzien, of was dit slechts voorgewend om uit het gesticht ontslagen te worden? Haar vrijheid was slechts van korten duur, want bij vonnis van de Arrondissements-Rechtbank te Zwolle, d.d. 29 Juni 1846 werd zij terzake bedelarij veroordeeld tot 12 dagen gevangenisstraf, met last, om na afloop van die straf naar de Ommerschans te worden overgebragt. Op 10 Juli 1846 werd zij in het Burgelijk en Militair Huis van verzekering te Zwolle geneeskundig onderzocht, waarna door de geneeskundige werd verklaard, dat zij "niet in staat" was om te voet naar de Ommerschans te worden getransporteerd. De gemeente Avereest kreeg dientengevolge een declaratie van Burgemeester en Wethouders van Zwolle wegens geleverde transportmiddelen aan Iske Catharina Schumacher, op 12 Juli 1846 en wel; "voor een wagen bespannen met twee paarden naar Ommerschans, 5 uren á f 1 per uur = f 5 en tolgelden f 0,40, totaal f 5,40". Zo werden de nuchtere feiten ten opzichte van de weduwe Stroeff Schumacher en haar twee kinderen. Oppervlakkig beoordeeld een verstikte bedelares, die op 23 Mei uit de kolonie onslage, ruim één maand later reeds weer veroordeeld werd voor bedelarij. Hoe geheel anders wordt ons oordeel over deze weduwe, wanneer zij in de kolom "aantekeningen" achter haar naam lezen; "mist een been".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 897 Deze hulpbehoevende vrouw met twee kinderen ten haren laste, heeft zeker een hard en moeilijk leven gehad. De weduwe Stroeff Schumacher is na haar opneming op 12 Juli 1846 niet lang meer in de Kolonie geweest. Op 8 Juni 1847 is zij aldaar overleden in den leefdtijd van 54 jaren. Ten opzichte van haar twee kinderen, in het bedelaarsgesticht ouderloos geworden, werd door de Permanente Commissie een voorstel bij de Minister van Binnelandsche Zaken ingediend, om deze wezen over te plaasten naar het kindergesticht te Veenhuizen. Deze overplaatsing is blijkbaar niet tot stand gekomen, want op de staten van bedelaars uit Avereest, komen wij daarna geregeld de wezen Stroeff weer tegen. Al met al, één de vele tragedies uit de bedelaarskolonie de Ommerschans. Schreef de Amsterdamse Politie-Commissaris Sepp in 1822 reeds over het transpoteren van bedelaars per schip van Amsterdam over de Zuiderzee naar de Ommerschans, in later jaren blijkt dat deze wijze van transporteren gebruikelijk is geweest. In 1842 werd van de zijde van Avereest als veerschipper van Avereest op Amsterdam aangesteld, schipper Remmelt Mastenbroek,wonende op het eiland Schokland. De Burgemeester van Avereest verzoekt het Gemeentebestuur van Amsterdam, om veerschipper Mastenbroek ook als zoodanig aan te stellen en hem in Amsterdam een ligplaats te willen bezorgen. Het gemeentebestuur van Hasselt, bevreesd voor de concurentie voor haar beurtschippers op Amsterdam, verzocht het Gemeentebestuur van Amsterdam om te besluiten geen beurtschipper van Avereest op Amsterdam toe te laten, waarbij o.m. naar voren werd gebracht; "dat het vervoeren van goederen van en voor de Kolonie in de Ommerschans met onze schepen en bedoelde trekschuiten voor gelijke vrachtloonen kan geschieden als met andere schippers of vaartuigen van schippers, die verlangen een billijke vracht te verdienen; dat om alle genoemde redenen, de Bedelaars welke van U Ed. A. stad (amsterdam) naar de genoemde Kolonie worden gezonden, veel geschikter met onze veerschepen en van hier per trekschuit, dan met de Avereester schipper kunnen overkomen en tot voorkomen van alle bezwaren, die deswegens vroeger ontstaan zijn, hebben wij de eer U Ed. A. voor te dragen.om de reisgelden voor de vrijwillige Bedelaars, niet aan de Bedelaars zelve, maar aan de beurt varende schippers mee te geven, met last aan deze, om voor de levensmiddelen voor die personen tot de Ommerschans te zorgen, wegens zij zich kunnen verstaan met de ondernemers van de trekschuitendienst langs de Dedemsvaart voor welk een en ander zij alsden zullen zorgdragen, dat dit door onze tusschenkomst geregeld geschiedt".

Tot zover een en ander over het transport van bedelaars per trekschuit. Toen op 12 Oktober 1886 het eerste gedeelte van de tramlijn der Dedemsvaartsche Stoomtramweg Maatschappij van Avereest-station, (Dedemsvaart) naar Dedemsvaart-Staatsspoor in ezploitatie was gebracht, kwam hierdoor verandering in de bedelaarstransporten naar en van de Ommerschans. In het eerste boekjaar, lopende van 12 Oktober 1886 tot en met 31 December 1887 werden door de Maatschappij 117 verpleegden van de Ommerschans vervoerd voor een bedrag van f 43,87 1/2. In het jaar 1888 vervoerde de Maatschappij 1195 verpleegden van de Ommerschans voor een bedrag van f 448,12 1/2. Dan volgt het jaar 1889, het jaar waarin de bedelaarskolonie de Ommerschans werd opgeheven. De Dedemsvaartsche Stoomtramweg Mij. nam het vervoer aan van de verpleegden, die moesten worden overgebracht naar Veenhuizen, over het traject Balkbrug-Dedemsvaart S.S. Voor dit vervoer van 1700 verpleegden werd aan de Maatschappij f 637,50 betaald. In het jaar 1890, toen het gesticht aan de Ommerschans officieel reeds was opgeheven, vervoerde de Maatschappij nog 223 bedelaars voor een bedrag van f 83,62 1/2. Hiermede waren de bedelaarstransporten van de Ommerschans afgelopen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 898 De Smidswoning. Deze woning, als smidswoning aangegeven op de kaart van de Ommerschans staat in de gemeente Ommen, ten westen van de weg Balkbrug-Ommen. Ze staat een eidnje achteruit, bijlangs Hoeve no. 5 bewoond door de familie van Gorkum. Achter deze woning is nog het vaarwater te zien, waardoor men van vanaf de Dedemsvaart met vaartuigen bij het gesticht kon komen uit westelijke richting. Het huis werd in de jaren 1850/1860 bewoond door de smidsbaas Jacobus Slot. Thans wordt het bewoond door de familie Zee. Opmerkelijk is, dat te Veenhuizen II, de woning van de concierge, naast het Hoofdbureau van de Strafgestichten aldaar, van hezelfde type is.

Bijlag e Se p p . In verband met de korte vermelding van twee transporten bedelaars van Amsterdam naar de Ommerschans, in het jaar 1823, in de allereerste jaren van het bestaan deze kolonie, heeft schrijver dezes, een nader onderzoek ingesteld. De beschrijving van deze transporten van de geleider, de Commissaris van Politie te Amsterdam, Christiaan Sep Jansz. vond ik zo interessant dat ik die als bijlage "Sepp" in dit artikel heb gevoegd. Genoemde Commissaris van Politie heeft deze beschrijving vastgelegd in een brief, gerict aan een "Vriend en voorstander van het Rijk der Waarheid en dat der Deugd", welke brief is opgenomen in "de Star" van 1823. Na een leang verhaal over de goede bedoelingen en het grootsche besluit van Prins Frederik, de tweede zoon van Kining Willem I en van de Maatschappij van Weldadigheid, waarin hij o.m. schrijft; "De weg is gebaand, en zal van tijd tot tijd meer betreden worden, door den zich naar den akker begevenden, ijverigen landman, die gevormd werd uit den tragen bedelaar...... ", (Wel een schrille tegenstelling met de landman van heden, 1963, Hollandseveld, schr.) volgt dan de eerste reisbeschrijving".

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 899 "Het is U bekend, dat ik door H.H. Burgemeester dezer Stad ben benoemd geworden, om in myjne hoedanigheid, onder toezigt van den Wel Edel Gestrengen Heer Direkteur der Policie alhier, het tegengaan der bedelarij te besturen, alsmede, om de transporten van zodanige personen te effktuéren, als welke naar de onderscheidene etablissementen van hier verzonden worden. Daar er nu een transport van Zestig bedelaars naar de Ommerschans moest vertrekken, zoo kwam het mij om vele redenen noorzakelijk voor, dat transport, ondanks het nog zeer gure jaargetijde, in persoon te geleiden; deels, omdat ik het min gewone eener goede tucht, die zachtheid wilde gevoegd hebben, waarvan al de koloniale inrigtingen ten voorbeelde strekken; en zoo was het dan, dat ik op Donderdag den 13den Februari dezes jaars mijne eerste reis derwaarts ondernam. Het personeel en materieel tot dezen togt was reeds enige dagen vroeger door mij in orde gebragt, en hiermede, dan nu gereed en geheel toegerust zijnde, liet ik de paarden opbitten en reed des morgens omstreeks vier ure af, naar het verbeterhuis (de Departementale gevangenis) alwaar al de personen die getransporteerd moesten worden, bijééngebragt waren. Het opladen ging vrij ordelijk, waartoe ik dan ook alles had aangewend; want deze zaak eenmaal op goeden voet gebragt hebbende,moest mij zulks vele moeijelijkheden uit den weg ruimen, die aan zulk een zwaar transport verbonden zijn. Zoo was ik dan nu geheel reisvaardig, had de trein doen opstappen en reed met denzelven te zes ure de Muiderpoort uit, hopende op dat geleide hetwelk mij dan ook niet begeven, norch verlaten heeft. Het geheel leverde, toen ik en route was, een wonderlijk verschijnsel op, en had iets plegtigs; de wagen, met het wapen van Amsterdam er achterop geschillderd, opende de trein, die gevolgd door al de andere wagens door mij gesloten werd. De orde en stilte, die ik allernadrukkelijkst had aanbevelen, werden behoorlijk gehadhaafd en in acht genomen, terwijl opgeruimdheid, met ernst gepaard, zoodanig een goeden geest onder de menigte opwekte, dat ik alle reden tot tevredenheid had; trouwens, die geest moest levendig gehouden worden en gedurig aangeblazen. Daartoe was mij nu de ruim genoeg medegenomen proviand ten uiterste dienstbaar; dezelve, met de meeste zorg, bij afwisseling uitgedeeld, vrolijkte de gemoederen zoodanig op, dat de gearresteerden, met inachtneming der behoorlijke bescheidenheid, mij alle hoop gaven, voor zo veel hen aanging, op den gelukkigen afloop van het geheel. De stad Muiden doorgereden en te Naarden gearriveerd zijnde, hield ik stil om te pleisteren. Het was juist marktdag en er was vrij veel volks op de been; vele saluades van personen tot het transport behorende aan huns gelijken, die onder de volksmenigte zwierven, maakte de adsistentie, die ik verzocht en bereidvaardig verkregen had, eenigszins noodzakelijk. Zoodra mogelijk brak ik van hier wederom op, settende toen mijn reis voorwaarts, over Zoestdijk en Amersfoort, enz. enz. na onderweg voor mensen en beesten zorg gedragen te hebben, tot aan Coorthuizen. Een uur voorbij Voorthuizen mest ik den schoonen straatweg verlaten en de ellendige sporen der barre heide opzoeken. Hier beving mij een heimelijke treurigheid, en geen wonder; verantwoordelijk als ik was, voor den goeden uitslag der zaak, voorzag ik wel, met hoeveel zwarigheden ik hier zou te worstelen hebben, maar had met dat al geen keuze. Van Deventer was mij de overtogt stellig afgeschreven, en het nu te wagen, om op losse geruchten derwaarts af te trekken, en dan mischien voor den IJssel te moeten blijven staan, zoo iets moest ik bij rijpere overweging verwerpen; inzonderheid, daar ik vernam, dat men zich te Zwol met het zetten over den IJssel reeds bezig hield. Ik reeds dus de heide in, en ondervond daar dan ook nadrukkelijk het groote onderscheid tusschen den hobbeligen weg des levens en de gladgevlijde effen baan. Na eenen moeijelijken tocht, bereikte ik eindelijk Garderen, een boerschap, waar ik niet blijven kon; ik ging dus door, om verder te komen; de avond viel; de maan, die nog maar weinige dagen oud was, verspreidde selchts een flaauw licht over het aardrijk; het vroor, en werd met eene heldere bovenlucht, allengskens donkerder; totdat de bruine heide eindelijk geheel en al met duisternis bedekt was.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 900 De paarden hield zich wel goed, maar dampten zoo sterk, dat de voerlieden geen spoor meer konden houden. Ik zelf was reeds gedurende een lange tijd te voet, dan voor, dan achter de trein om de beste maatregelen in het werk te stellen. Het gevaar van om slaan werd nu dreigender dan ooit; ik besloot dus, ter voorkoming van ongelukken halt te houden, liet de paarden afspannen, en zond denzelven met de voorlieden vooruit, naar het naast bij gelegene dorp, Elspeet, dat nog anderhalf uur gaans van ons verwijderd lag. Het transport behoorlijk bewakende, beloofde ik het noodige levensonderhoud niet te zullen laten ontbreken en liet de wagens digt maken. Na verloop van eenigen tijd werden mij met een wagen een paar vaten melk en een vat bier aangebragt, die ik door de voerlieden had laten bestellen, benevens eenige kaarsen; ik liet toen proviand uitdeelen, en bivakkeerde vervolgens, in dezen kouden winternacht, onder den vrijen hemel in de Gardersche heide totdat de dag wederom aanbrak. De nacht is toch waarlijk niemands vriend, vooral niet den reiziger door dorre, schier onbewoonde, en woeste streken, want zoodra de zon niet haar heldere stralen over de zonderlinge groep, die wij vormden, of er deden zich ja wel omstandigheden op van allerlei aard, en vol gevaar, maar welke allen toch nu te vermijden waren. De diepe sporen, de modderige, half bevrozene beken en wat niet al meer werden nu met frischen moed getrotseerd en doorgescheurd, of doorgewaad, met dat gevolg, dat wij behouden op Vrijdag den 14 te Elspeet aankwamen. Na eenige verfrissching aldaar te hebben doen ronddeelen, reed ik op Zoerelt, en over de Delle naar de zoogenaamden Zwijnenberg. Ik had nu nog een paar uren af teleggen, voor ik aan het Katerveer kwam en moest hier volstrekt mijn keuze, hetzij op Kampen, hetzij op Zwol, bepalen; ik werd echter wegens den overtigt over den IJssel te Zwol, niettegenstaande de aanhoudende vorst volkomen gerustgesteld door eenige lieden, die ons tegenkwamen en te Zwol den IJssel waren overgevaren. Zoo veelmogelijk bespoedigde ik nu den togt, om, kon het zijn, toch niet in den stikdoneren nacht, de rivier te koeten oversteken, en zoo kwam ik dan ook nog even voor den avond aan het Veer. De schippers verzekerden mij, dat er wederom ijs van boven kwam, en vreesden voor beletselen, gelijk zij des avonds te voren ook belet geworden waren om over te steken. Ik wilde hier echter geen tijd met praten verliezen, maar liet onmiddellijk aan den arbeid beginnen,en zoo keamen wij dan ook allen, niettegenstaande ons kleine stukken drijfijs bejegenden, gelukkig over. Ik had iemand met mijne kredentialen vooruit gezonden naar den Heer President-Burgemeester der Stad Zwol, alwaar men van onzen aantigt nog geen kennis droeg; zilks had tengevolge, dat ik gunstig rapport kreeg, wegens mijne receptie aldaar. De Heer Kommissaris van Polocie was gelast geworden mij de noodige adsistentie te verleenen en wachtte mij dan ook aan die poort met zijne dienaren op, welke ik moest intrekken; wordende ik toen naar de Manege geleid, alwaar ik het volk deed uitstappen, om verpleegd te worden. Een warme maaltijd van melkspijs, enz. enz. beneovens een nachtleger op zindelijk stroo, behoorlijk in kribben gelegd, leit ik aan de menschen, de beide sekten van elkander gescheiden, toedienen, terwijl voerlieden en paarden, enz. enz. met mij in de herberg de Pauw het nachtverblijf hielden, en de arrestanten door een behoorlijk militaire wacht bewaakt werden. Des anderen daags, Zaterdag den 15 den Februari, van alle vermoeijenissen eenigszins bekomen, nam ik mijn transport wederom op, in voege zoo als ik zulks te Amsterdam gedaan had. De stad Zwol uitgereden zijnde, wendden wij ons naar het oosten, passeerden de Berkenbrug, die over de Vecht ligt, tot naar het Tolhek, lieten Nieuwleusen links, en Ruitenberg regts af liggen, tot naar Arendshorst en Ommerhaar, alwaar ik de kerk van Ommen, niet heel ver van het Munstersche, zuidoostelijk van mij had.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 901 Hier maakte ik links om, en reisde verder genoegzaam vlak ten noorden, op welke weg ik, na eenigen tijd voortgerukt te hebben, het roode dak van het Fort de Ommerscahns, in het gezigt kreeg, en eindelijk die rentrachementen, nog even voor het vallen van den avond met mijn transport binnenreed. De Adjunct-Directeur, Kapitein van Hoff, had ik per missive kennis gegeven van mijne komst; hij ontving mij zeer beleefd, en schijnt mij toe een rechtschapen, braaf man te wezen. Ik hield een algemeen appél over mijn transport, gaf aan hetzelve mijne goedkeuring te kennen wegens gehouden gedrag gedurende de reis, en leverde hetzelve toen met vele vermaingen, maar tevens met vele aanbevelingen aan den Heer Directeur over, verlatende hetzelve vervolgens, onder toewensching van veel goeds. Aanstonds liet ik de ledige rihtuigen omkeeren en de terugreis aanvaarden, die ook des maandasavonds den 17 den Februarij met de voorlieden, dienaren en paarden behouden alhier zijn aangekomen. Nadat ik deze zorg van het harte had, schepte ik wederoms voor het eerste maal vrijen adem. Ik ging met de Kapitein-Directeur naar zijne woning, overhandigde hem den Staat van het transport, waarvoor ik vervolgens behoorlijk recu ontving, mij hierinnerende aan de gulden spreuk, mij door U zoo menigwerf voorgehouden: Acti labores jucundi . Aan het transport van bedelaars uit Amsterdam naar de Ommerschans knoopte Commissaris Sepp een studie van de bedelaarskolonie vast. Dit onderzoek en de waarnemgingen in Februari 1823 hadden dus plaats in hetzelfde jaar, als waarin de Heren van Lennop en van Hogendorp hun bezoek aan de inrichting hebben gebracht en waarvan elders in dit artikel telkens een en ander is vermeld. En nu is het zeer opvallend, dat de weergave van de Heren van Lennop en van Hegendorp op veel punten afwijkt van hetgeen de Heer Sepp hierover schrijft. Deze omschrijving, opgenomen in "de Star" van 1823 volgt hieronder. De Ommerschans ligt in het oostelijk deel der provincie Overijssel digt bij de Drentsche moerassen, veenlanden en heidevelden, in de nabijheid van Hardenberg, niet ver van Koevorden, aan de Munstersche grenzen. De tegenwoordige staat en strekking van de Ommerschans verschilt veel van dezelver voormalige toestand; nog onlangs niet veel meer dan het overblijfsel van eenige aldaar in vroegere jaren gediend hebbende verdedigingsmiddelen, is nu daar ter plaatse een zeer groot gebouw opgerigt, dat één morgen (oude maat) gronds bevat. Dit gebouw, drie verpiedingen hoog, is eenigszins langwerpig vierkant, en omvat een zeer groot plein (binnenplaats), geëvenredigd aan opgemelden maatstaf. Hoe groot en uitgebreid is, is hetzleve echter in drie maanden gezet, met roode pannen gedekt, en daarom reeds van verren afstand zigtbaar. De zoogenoemde binnenplaats wemelde van menschen bij mijne aankomst, en geen wonder: want veldarbeid kon er nog maar weinig worden verricht. Reeds waren er ongeveer zeven honderd, zoo strafkolonisten als bedelaars in opgenomen zoodat het, aangelegd zijnde voor duizend individuÆs, nabij de voorgestelde voltalligheid der bevolking gekomen was. De mannen en vrouwen zijn geheel van elkander gescheiden.Hoe moodzakelijk zulk een maatregel ook zijn moge, ter bevordering van de onderlingen moraliteit, is het mij toch verbazend hard voorgekomen, dat dezelve ook wordt toegepast op echtelieden. Ik was zoo vrij zulks den Directeur onder het oog te brengen en verzocht voor de door mij aangebragte echtelingen hieromtrent eenige uitzondering; in hoe ver nu daaraan beantwoord is, kan ik niet beoordeelen. De kinderen ondertusschen blijven bij de moeders, zoo die er zijn, en worden door goede schoolmeester in de onmisbaarste kundigheden onderwezen. E+nmaal per dag wordt er een maaltijd gehouden, welke de individu's op 4 ó cents, dat is nog geen stuiver komt te staan; het ochten- en het avondbrood moet door hen afzonderlijk worden verdiend. Ieder individu slaapt alleen, en wel in een hangmat, verordeningen, welke men voorzeker bij rijpe overweging genoodzaakt is, zijnen bijval te skenken.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 902 De huishoudelijke inrigting en het bestuur aan de Ommerschans is deze; Ieder, die in de Kolonie wordt opgenomen, moet zijn eigen levensonderhoud door zijnen handenarbeid verdienen. Onder-Directeuren, en Opzieners verdeelen danzelven,en wijzen dien aan, hetzij veld- of huisarbeid aan de orde van den dag is, arbeid waarvan dagelijks de verdiende loon wordt opgeteekend, alsmede datgenen, hetwelk ieder individu genoten of onvangen heeft. Hiervan heeft elk een bokeje, zoodat hij ieder oogenblik in de gelegenheid is, om zijn stand van zaken met dien der Kolonie te zijnen opzigte te kunnen vergelijken. Tot zover enkele grepen uit het verslag van Commissaris Sepp over de Ommerschans. Zijn verdere reis. Des anderen daags, Zondag den 16 Februarij ging ik wederom op reis en kwam over Avereest, Westerhuizen en ter Horst te Meppel, vandaar tusschen Kolder- en Nieuwveen door ever Onnen (moet zeker "Onna" zijn) naar Steenwijk alwaar ik laat in den avond aankwam. De volgende dag, den 17 den Februarij, begaf ik mij naar Frederiksoord, bij den Generaal van den Bosch, wien ik van het overgebragt transport kennis gaf, en even als aan den Directeur van de Ommerschans, daarvan een Staat overhandigde. Ik beval Zijn Ed. het lot der overgebragte persoene in het algemeen, en dat der gehuwden en van eenige anderen, die zulks meriteerden, in het bijzonder aan, waar op Z.E. mij beloofde voor hen zorg te zullen dragen en dat binnen weinige dagen tot het einde in persoon naar de Ommerschans zoude vertrekken. Tot zover over de eerste reis van Commissaris Sepp van Amsterdam naar de Ommerschans. Tweede reis van Commissaris Sepp in de maand April 1823 van Amsterdam naar de Ommerschans. De menigvuldige voorbereidende werkzaamheden tot de uitvoering van het transport, waarover ik in dit verslag zal handelen, waren grootendeels ten einde geloopen, toen de stellige aanschrijving van Zijne Excellentie den Heere Staatsraad, Gouverneur van Noord-Holland, aan H.H.B.B. was ingekomen, inhoudende om een aantal van honderd individuÆs naar de Ommerschans onverwijls op te zenden. Reeds had ik een aanmerkelijk getal van acht en zeventig valabelen in het Stadswerkhuis bijeen, hetwelk nog al spoedig met zestien vermeerderd werd; vervolgens kreeg ik nog vier personen en stond ten eenige dagen op acht en negentig, waarvan wederom door zikete sommige moesten wegvallen, als ongeschikt om de reis te kunnen doen. Het heeft nog al wat in, een transport van honderd valide personen bijeen te brengen, geschikt om naar de kolonien opgezonden en aldaar tot veldarbeid gebruikt te kunnen oworden, vooral bij de zigtbare mindering der bedelarij, immers van valide personen, waarote ik dan wil erkennen, dat het seizoen ook medewerkt. Het is met de bedelaars even als de trekvogels; gelijk de laatsten zich met betrekking tot de luchtgesteldheid, van koudere of warmere naar andere gewesten begeven, om tevens, overeenkomstig derzelver aard en eigenschappen het noodige levensonderhoud te vinden, zoo wenden zich de eersten naar Kermissen, ossen-, paarden- en kaarmarkten om den kost al schooiende op te halen...... Mijne acht en negentig waren reisvaardig, en veelligt was ik met dezelve op reis gegaan, had niet mijn zucht, om het getal vor te hebben, mij aangespoord geene middelen onbeproefd telaten, ten einde nog een paar schooiers op te vangen, die het tot 100 bragten; en dit gelukt mij dan oo weldra.tellende ik onder deze honderd personen eenigen, van welke men zeggen kan, dat het voor, onze ingezetenen eene weldaad is, dezelve uit ons midden geweerd te zien, als hebbende velen het medelijden onzer goede gemeente gaande gemakkt, door gebreken voor te wenden,waarmede zij niet behebt waren, als; ellendige blindheid, afgrijslijk misbaar makende stomheid, verschrikkelijke toevallen, en wat dies meer zij. Zoo was dan nu mij transport voltallig, hetwelk met den meesten spoed naar deszelfs bestemming te geleiden nu de hoofdzaak was van mijne bemoeijingen. Ik had een groot schip gehuurd, liet hetzleve des Maandags, den 21 sten April, des morgens te zeven ure opschieten tot achter het Stadswerkhuis, alwaar het te 9 ure gereed lag. De personen tot het transport behoorende, bestaande uit zeven en tachtig van het mannelijke en dertien van het vrouwelijke geslacht, waren door de zorg van den Heer Wishoff, Hoofdprovoost van het gesticht, van de overige zich in het huis bevindende afgezonderd en reisvaardig gehouden, terwijlhet noodige, hier

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 903 en daar bij de individus ontbrekende kleeding door de zorg van de in bekwaamheid onvergelijkelijke Hoofdprovoosten Mejufvrà.. van der Aa, dochter van wijlen onze bekenden Haarlemsche Historie-Schrijver van dien naam, in gereedheid was gebragt. De Heer van Gruting, Directeur der Fabrijk in het Gesticht, had mij ook veel bijstand verleend, in het opnemen der bijzondere omstandigheden rakende het personeel der transportabelen, en op die wijze was ik dan nu geheel reisvaardig. Het was in tegenwoordigheid van een der heeren Regenten van het Gesticht en wel van den Heere Mr H. de Wildt, dat ik het transport in nam. Eenige bijzondere personen, die een nadrukkelijk woordje vooraf behoefden.liet ik vertoeven, tot alles aan boord was, en dezen toen zeer verstaanbaar onder het oog gebragt hebbende, hetgeen ik hun te zeggen had, scheepte ik dezelve in, zoodat mijne hondern, onder bedekking van eenige dienaren en militairen, zich aan boord bevonden. Aanstonds gebood ik den Kapitein om naar buiten te schieten, hetgeen onder eenen toevloed van zeer goed keurende toeschouwers geschiedde; men leide aan eene zoogenaamde duc dÆ alve, of stoel van paalwek vast, warvan ik behoorlijk rapport kreeg en mij inmiddels onledig hield, om het samengebragte materieel, voor eene aan wisselvalligheden blootgestelde zeereis, aan boord te bezorgen. Des avonds te vijf ure kwam ik, na alles, wat den togt behoorde in gereedheid te hebben gebragt, aanboord, en ging met mijn drijvende gevanenis, onder het wapperen van onze vlag, aanstonds onder zeil. De wind was W.N.W.; deze bragt ons met een ardig zuchtje den vuurtoren voorbij, en nog bij daglicht over Pampus en in den zoogenaamden kuil van Marken. Nu werd het stil, zoodat wij des anderen morgens, den 22 sten April, in den vroegen ochtendstond nog niet veel verder dan Marken waren gekomen. Het was vier uur in den morgen; de purperen zoom, die zich aan de oosterkim vertoonde, werd al breeder en hooger en voorspelde een schoonen dag. De stilte was plegtig, alles sliep en was in diepe rust versonken; ik zag niemand om mij heen dan de wacht aan dek, en den reeds bejaarden schipper aan het roer, die zijn kunsteloos morgenlied neuriede...... Aangezien de verteller, Commissaris Sepp, bij deze tocht dikwijls in uitgebreide bespielingen over het ontstaan der Zuiderzee vervalt, wil ik mij beperken tot het weergeven van korte aanhalingen, welke meer rechtstreeks verband houden met het bedelaarstransport. "ik stond op, stak een pijp aan, en wachte tot dat van omslag nu een schreeuw, dan een geeuw, mij duidelijk aankondigde het levé, hetwelk van lieverlede plaats had. het werd nu tijd om het dejeuné te houden. Even gelijk jonge spreeuwen uit het nest gapen, zoo begeerig vertoonden zich elk der individuÆs aan het luik, om zijn ochtenbrood te ontvangen, iets dat mij ten aanzien van den physieken toestand nog al tamelijk geruststelde. Met den middag waren wij \urk voorbij gedreven en vonden ons nu in de onmiddellijke nabijheid van Schokland, beide eillanden en de Zuiderzee, die wij op onzen koers moesten aantreffen". "De eillanders van Marken, Urk en Schokland wil men gehouden hebben voor zuivere afstammelingen der oude Batavieren, immers voor de minst vermengden dezer natie; zij hebben meestal geel haar en blaauwe oogen,een eigendommelijk kenmerk der vroegere bewoners dezer gewesten". "Het was nu al vier ure in den middag geworden; maar wij vorderden dan nu ook zigtbaar, zoodat wij weldra het Zwolsche Diep bereikten, het Zwarte Water opzeilden, Genemuiden en Zwartsluis voorbij voeren, en op die wijze al spoedig ten toren van Hasselt zeer duidelijk zagen. Nog maar eenige ogenblikken en wij bevonden ons, terwijl de klok zeven ure sloeg, voor die stad. Ik gaf bevel om op eenigen afstand het anker te werpen en liet mij naar den wal brengen, om mijne kredentialen te vertoonen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 904 De Buegemeester, R.van der Vecht ontving mij waardiglijk en betoonde zich tot mijne hulp gereed, ingevolge waarvan ik gelegenheid kreeg, om terstond in onderhandeling te komen met twee schippers, die ik aannam, om mijne honderd verder naar de Ommerschans te transpoteren. De ochtendstond heeft goud in den mond, zegt het spreekwoord, daarom begon ik vroegtijdig. Te vier ure des anderen daags des morgens, zijnde Woensdag, den 23 April, had ik de beide schepen bij mij aan boord besteld. De schippers hadden op hunne zaken gepast en lagen ook ter bestemder tijd ons ter zijde. Ik liet in het ruim "overal" maken, en de vracht gehalveerd overladen, te weten in elk der binnenschepen de helft van het transport. De vlag op het voorste vaartuig in top geheschen, voer ik Hasselt binnen, alwaar een juischen Wilhelmus werd aangeheven. De stad doorgevaren zijnde, liet ik, om voorty te komen, overmits het vlak in de wind geworden was, en er nog al een fijne koelte woei, een paar paarden aan de lijn trekken. De vaart die wij opmoesten is regtlijnig, verscheidene uren gaans lang, waarin door vele sluisdueren het bovenwater moet gekeerd worden; van daar dat de doorvaart langwijlig is, want wij moesten acht (is vijf schr) schutsluizen passeeren, voordat wij ter bestemder plaatse kwamen. Eindelijk bereikten wij ver in den namiddag de Ommerschans, immers (bedoeld wordt hiermede, althans, schr.) wij lagen stil digt bij het gesticht van dien naam. De Heer Directeur kwam bij mij aan boord, nam het transport over, hield dezelve een gepaste toespraak vervolgens ging hij in stevige tred vooraan en liet de kudde volgen. Op de binnenplaats gekomen zijnde, ontmoette ik den Heer Harloff, onder-directeur aan de Ommerschans, dien ik ook, behoudens de achting voor den Heer van Hoff, van alle zijden hoorde roemen. Nadat mijn bende nu zoo wat naar aanleiding van personen en werkzaamheden verdeeld was en ik behoorlijk recu gekregen had, ging ik mij toeleggen op het onderzoek naar den staat van het godsdienstig onderwijs en naar den zedelijken toestand der Kolonisten alhier; hetwelk dat nu voornamelijk het verdere ookmerk mijner zending was. Nooit had ik daartoe gelukkiger tijdstip kunnen aantreffen, dat dat, op hetwelk ik mij daar bevond. Ik ontmoette namenlijk den Predikant zelve en maakte terstond kennis met dezen Leeraar van den godsdienst, die mij verhaalde te Avereest, digt in de nabuurschap gelegen, predikant te zijn en door Z.M. benoemd te wezen, om het godsdienstig onderwijs in deze Kolonie te regelen en waar te nemen, tegen bijzondere bezoldiging. Mij verder met Ds. Amshoff (zoo heet zijn Eerw.) in gesprek begevende, klaagde hij zeer over de verbastering der zeden bij de meeste der nieuwe aankomelingen, on over derzelver volslagene en diepe onkunde ten aanzien van de Leer van het Evangelie; maar met den beroepen Kappellaan handen aan het werk slaande, elk naar aanleiding zijner eigene kerkelijke rites, had men hoop, in deze woestenij van menschelijke onkunde, toch nog menig een bloeijende vrucht van kennis en zedelijkheid te zullen aankweeken. Geene middelen worden daartoe onbeproefd gelaten; des Zondags wordt er zoo lang Roomschen en Protestanten nog geen kerkgebouw hebben, waaraan reeds gearbeid wordt, in het Gesticht Predikatie gehouden; bovendien hield hij van tijd tot tijd Katechisatien op zoodanige uuren,welke de Kolonisten daaraan zonder verzuim konden toewijden terwijl de Roomsche geestelijkheid zich even zeer beijvert om, naar de voorschriften hunner kerk, de haar toevertrouwde kudde, die hier ver het meerendeel uitmaakt, doelmatig op te leiden tot godsdienst, deugd en goede zeden. Het was toen juist de dag of avond, op welken er zou gekatechisseerd worden, hetgeen door het luiden eener klok wordt aangekondigd, teneinde de desbegeerigen tot het onderwijs in de waarhied van den Godsdienst op te roepen, over het vruchtgevolg waarvan de Leeraar van tijd tot tijd al meer en meer redenen van tevredenheid hoopte te vinden. Tot zover over het transport van 100 bedelaars naar de Ommerschans en het bezoek aan deze inrichting in April 1823, door de Amsterdanse politie-commissaris Sepp.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 905 De se rtie uit d e Om m e rsc h ans. In 1820 en volgende jaren, toen de bedelaarskolonie de Ommerschans haar poorten opende voor het ontvangen van de bedelaars en voor de minder gunstige elementen onder de kolonisten van de vrije kolonies, leefde men hier nog onder de nawerking van de Franse bezetting. Eén der verschijnselen, die men uit die tijd overgehouden had, was het gebruik van Franse woorden en uitdrukkingen. Het is zeer zeker hieraan toe te schrijven, dat men in de eerste jaren van het bestaan van de Ommerschans, een uit die inrichting weggelopen bedelaar een deserteur noemde. Ook de bewaking in die jaren, bestaande uit een officier en soldaten, heeft deze militaire uitdrukking in de hand gewerkt. De Ommerschans was als dwangkolonie aangewezen en degenen die er moesten verblijven, vonden het over 't algemeen niet aangenaam. Met gevolg een groot aantal ontvluchtingen, oftewel deserteurs. Men schreef daarover, dat sommige bedelaars zelfs het gemakkelijke leven in de gevangens verkozen boven het buitenleven in de Ommerschans. (1). De eerste ontvlichtingen, die schrijver heeft gevonden, dateren van 5 November 1822, dus reeds uit de allereerste tijd van het bestaan van het gesticht. Op genoemde datum gaf de Adunct-Directeur van de Kolonie aan de Ommerschans kennis, dat in de vorige nacht een dersertie van vier Bedelaars uit de kolonie heeft plaats gehad. Hij verzocht hierbij, dat deze voortvluchtigen werden aangehouden overal waar deze zich buiten de Limieten der kolonie zullen vertoonen, om daarna aan de Directie te worden uitgeleverd. De voortvluchtigen zouden te herkennen zijn aan het kostuum der bedelaars van voornoemde kolonie, zijnde de "mans" een groene kraag en witte knoopen en voor de vrouwen een "grijze" jak en blaauwe Rok. Deze eerste vier deserteurd waren; Huig van der Grind, geboren te Hoorn, 2 Mei 1787, gewoond hebbende te Hoorn. Peiter Tieleman, geboren te Bieleveld, 5 Juli 1776, gewoond hebbende te Coevorden. Constant Rijbrand ten Neeve, geboren te Goes, 11 April 1798, gewoond hebbende te Middelburg. Christiaan de Ruiter, geboren te Amsterdam, 24 Augustus 1798, gewoond hebbende te Amsterdam. Voor het terigbrengen van een bedelaar werd ingevolge een provinciale schikking van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid een vergoeding of premie van 1 Dukaat uitbetaald. Later werd door deze Commissie bepaald, dat voor het terugbrengen van kolonisten uit de kolonie "de Ommerschans", een premie van f 3 zou worden betaald, behalve de reiskosten, berekend tegen f 0,50 cent voor ieder uur afstand. Het was in het jaar 1823, dus nog in het jaar, dat het gesticht nog slechts ten dele bevolkt was, dat er 17 personen uit de inrichting waren weggelopen. Bij de nasporing van deze mensen kwam ook de veenkolonie Dedemsvaart ter sprake. De Adjunct-Directeur van de Ommerschans gaf bij schrijven van 23 April 1823 kennis van deze desertie aan de Gouverneur in de provincie. In dat schrijven beklaagd hij zich er over, dat nog gen dezer deserteurs door de Veldwachters der omliddenge gemeenten is aangehouden en teruggebracht. Hij merkte tevens op, dat welligt aan de door kwaadwilligheid uitgestrooide geruchten, alsof door de Directie geene premien meer voor het terugbrengen der Deserteurs zouden worden uitbetaald, zoude moeten worden toegeschreven, het verflaauwen van de ijver der Veldwagters in het opvangen en terugbrengen der Deserteurs. Hij schreef verder, dat het ook blijkbaar was, dat de Deserteurs dier kolonie uit een verkeerd mededogen of andere verkeerde inzichten in de hutten der daarbij gelegen veenkolonie wierden opgenomen en voortgeholpen, zooals men "ontwaar" geworden was, dat twee jonge vrouwspersonen uit de Ommerschans gedeserteerd, onlangs met eenige vreemde arbeiders uit de Veenkolonie naar Zwolle vertrokken zijn, om naar Holland over te varen; waarom de voornoemde Adjunct-Directeur verzocht, een autorisatie tot het doen van de noodige visitatien in de hutten der omliggende kolonien, alwaar presumutivelijk (vermodelijk) zoodanige

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 906 Deserteurs zich mochten verschuilen en om tot dit einde deszelven of eenig ander ambtenaar te machtigen". Het gevolg van een en ander was, een aanschrijving van de Gouverneur aan de Gemeentebesturen met verzoek, om in iedere gemeente de gepaste maatregelen tot nasporing, aanhouding en terugbrenging der bedoelde voortvluchtingen en wijders om dat einde steeds en bij aanhoudendheid met verdubbelde ijver en werkzaamheid te vigileren door de Veldwachter en de overige Politiedieneren, inzonderheid bij de Scheeps-, Post- en Eagenveeren en publieke overvaarten, enz. Verder werd in die aanschrijving aan de Gemeentebesturen de nodige hulp en assistentie gevraagd bij de Visitatie van de Hutten, waar mogelijk deserteurs zouden worden verborgen". Wij kunnen dan ook aannemen, dat de veldwachters van die gemeenten waar in de veenderijen hutten van veenarbeiders stonden, opdracht hebben gekregen deze te doorzoeken. Eeen opdracht, die b.v. in de veenkolonie Dedemsvaart met haar ongebaande heidepaden zeer moeilijk is uit te voeren geweest. Ten einde enig inzicht te krijgen van de bevolking van de Ommerschans in 1823, een opgave van de 17 deserteurs; 1. Maria Moor, geboren te Munster. 2. Maria Saint Paul, geboren te Brugge. 3. Hendrik Freeke, geboren te Brugge. 4. Anna Catharina Thiebout, geboren te Ostende. 5. Elisabeth van Hamme, geboren te Gent. 6. Angelina Blomme, geboren te Brugge. 7. Elisabeth Kuiltjens, geboren te Amsterdam. 8. Catharina Vos, geboren te Deventer. 9. Johannes van Eik, geboren te Amsterdam. 10. Willem de Klouwer, geboren te Dordrecht. 11. Johannes Ravelkens, geboren te Roksem. 12. Mentjes Weijne, geboren te Langhake. 13. Johanna Margaretha Kop, geboren te Amsterdam. 14. Adrianus Coemans, geboren te Brugge. 15. Antonie Francis, geboren te Doesburg. 16. Francois Mirtiaans, geboren te Isegrim. 17. Willem Molensteen, geboren te Bergen op Zoom. Opvallend groot is het aantal vrouwelijke deseerteurs van deze groep en onwillekeurig rijst de vraag op; "Zij deze mensen paarsgewijze uit de Ommerschans vertrokken om te trachten samen een nieuw leven te beginnen?

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 907 Mogelijk was deze "massaontvluchting" wel een gevolg van de natuurlijke drang naar vrijheid, die zich vooral in het voorjaar bij deze mensen heeft doen gelden. Ten opzichte van de onderhoudskosten der deserteurs kwam op 10 Juli 1826 een regeling tot stand. Men zou, ligisch deneknde, berekenen, dat voor een bedelaar-kolonist, die geruime tijd uit de inrichting verdween, toch ook geen kosten werden gemaakt en de gemeente, die hiervoor aansprakelijk was, dus minder zou behoeven te betalen. Evenwel in de genoemde missive van 10 Juli 1826 bepaalde de Administrateur van Armwezen, dat over de dagen, dat de bedelaars uit de Ommerschans waren gedeserteerd, ook de daggelden voor zoodanige bedelaar door de Gemeente van domicilie moesten worden betaald. In de plaats van dus niet betalen bij afwezigheid, moest ook daarboven worden betaald, hetgeen zo'n bedelaar anders per dag zou hebben verdiend. De straffen op desertie gesteld, waren dezelfde als voor gewone vergrijpen in de kolonie, n.l. verblijven in de diciplinezaal, opsluiting in de cachot, met of zonder boeien, stokslagen en gedeeltelijke onthouding van voedsel. Een speciale straf voor desertie was, het minstens 4 maanden rondlopen in een rood pak. Deze laatste straf was wel zeer "opvallend" en gaf duidelijk aan, waaraan de drager of draagster zich had schuldig gemaakt. Op 14 Juni 1833 richt de Gouverneur in de provincie zich tot de Gemeentebesturen met een schrijven, waarin hij mededeelt, dat sedert 15 Mei j.l. uit de Ommerschans zijn ontsnapt, vier bedelaars, en wel; Johannes Loetendorp, geboren 31 Juli 1805 te Rotterdam. Joseph Kandelaar, geboren 15 December 1804 te Erp. Johannes Maathuizen, geboren 1783 te Tubbergen en Pieter Ceelen, geboren 12 Augustus 1788 te Middelburg. Hij vestigd er tevens de aandacht op, dat het voor de Maatschappij van Weldadigheid in de Noordelijke provincien van aanbelang is, dat deze deserteurs worden aangehouden en weder onder haar toezigt worden gebracht. In een te Frederiksoord door de Directeur van de Kolonien van de Maatschappij van Weldadigheid, J. van Konijnenburg, getekend schrijven van 13 Maart 1839, geeft deze kennis, dat de vorige dag, des morgens te zeven uur, uit de kolonie de Ommerschans acht bedelaars-kolonisten zijn ontvlugt, die voorzien van stokken, den weg naar Dalfsen waren ingeslagen en zich volgens geruchten over de rivier de Vecht hadden laten zetten. In dit schrijven wordt de eigenlijke Directeur van de Ommerschans genoemd. Volledigheidshalve laat ik nog eenmaal de namen deze kolonisten volgen; 1. Bernardus Goseling, geboren te Steenderen, 25 November 1801. 2. Gerrit Bruin, geboren te Rotterdam, 30 April 1816. 3. Jan Schouts, geboren te Hoogcarspel, 1813. 4. Cornelis Blom, geboren te Antwerpen, 17 Juli 1813. 5. Joseph Kandelaar, geboren te Erp, 15 December 1804. 6. Antonius Zeveren, geboren te Son, 24 November 1809. 7. Franciscus Mourau, geboren te Enkhuizen, in 1797. 8. Johan Hubertus Horstman, geboren te Amsterdam, 9 Mei 1816. Uit de vermelding van deze deseerteurs kan men zien, dat de kolonisten uit alle delen van ons land kwamen en sommigen van over de grenzen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 908 In de voormiddag van 31 Mei 1839 ontvluchten weer 5 bedelaars uit de Ommerschans. Deze sloegen de weg naar Zwolle in. Bij deze vijf waren er drie die ook bij de 8 bedelaars behoorden, die op 13 Maart daaraan voorafgaande gedeserteerd waren. De straffen op dit weglopen uit de Ommerschans gesteld schtikten deze mensen blijkbaar niet af, de poging tot ontvluchten te herhalen. Op 28 November 1844 deed de Staatsraad-Gouverneur van Overijssel de volgende aanschrijving over de desertie van Bedelaars-kolonisten uit de Ommerschans aan de Burgemeester van Avereest en Nieuwleusen toekomen; "Gelezen de missive van de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid, d.d. 8 Oktober en 26 dezer maand, volgens welke in den laatsten tijd verslapping in de waakzaamheid der Policie van de om de Ommerschans gelegen gemeenten, ten aanzien der uit dat gesticht ontvlugtende kolonisten is opgemerkt, blijkbaar uit de weinige aanhoudingen welke in de Provincie plaats hebben, daar van de 30 klonisten welke in de maanden Augustusm, September en October uit de Ommerschans zijn gedeserteerd, slechts 11 teruggebragt zijn, waaronder slechts 4 uit de provincie, als één uit Wijhe, en 3 van de Dedemsvaart en van Stadhorst en geen enkel uit de gemeenten Stad- en Ambt-Ommen en Nieuwleusen, vanwaar trouwens nooit een ontvlugte bedelaars-kolonist wordt teruggebragt. Besluit; De Heeren Burgemeester van Nieuwleusen en Avereest, enz. aan te schrijven om de noodige maatregelen te nemen, ten einde in hunne gemeenten met de meeste waakzaamheid het oog worde gehouden op ontvlugte bedelaars-kolonisten en dezelve ontdekt wordende naar de Ommerschans teruggebragt worden. De Staatsraad-Gouverneur in Overijssel. De inhoud van dit scherp gestelde schrijven spreekt feitelijk voor zichzelf. De politie in deze plattelandsgemeente kwam er wat hun aktiviteit betrof, niet zo goed af. Evenwel het geringe aantal veldwachters, de weinige en veelal slechte wegen en de uitgestrektheid der gemeenten met hier en daar een woning, waren evenzovele redenen en oorzaken, dat een ontvluchte kolonist gemakkelijk de politie ontlopen kon. Op 20 Mei 1858 schreef de Officier van Justitie te Zwolle aan de Burgemeester van Avereest, dat op Vrijdag 21 Mei, des morgens om zes uur van Zwolle zou vertrekken een transport veroodeelde bedelaars, terwijl met datzelfde transport zou worden meegezonden een te Zwolle aangehouden persoon, vermoedelijk deserteur van de Ommerschans. Dat men in die jaren zo'n transport bedelaars van Zwolle naar de Ommerschans, hetwelk lopende moest gebeuren, heel gewoon vond, blijkt wel uit de vermelding van de Officier, wanneer hij schrijft, dat het transport uit Zwolle vertrekt om 6 uur en tegen elf uur in de Ommerschans zal aankomen. Ten slotte wil ik nog vermelden het deserteren van een bedelaar-kolonist in de laatste jaren van het bestaan der Ommerschans. "Op 31 Maart 1888 deserteerde uit de Ommerschans een bedelaarkolonist. Het tijdstip van ontvluchting is niet vermeld, doch zeer waarschijnlijk was die bij avond. In westelijke richting, langs de Dedemsvaart vervolgt hij zijn weg. Bij het landgoed Dalvoorde lag een particuliere brug over de Dedemsvaart. Men had de gewoonte deze brug slechts voor een klein gedeelte over te draaien, zodat het grootste deelboven het water hing. De gedeserteerde kolonist was met deze situatie niet bekend en liep van de brug af en kwam in de Dedemsvaart terecht. De andere morgen werd de tuinman-koester van Dalvoorde, Klaas Koster gewaarschuwd door schipper Moraal, dat er een man in de vaart dreef. Dit was het einde van een laatste deserteurs van de bedelaarskolonie de Ommerschans. Op drie April 1888 werd door de Gemeenteveldwachters van Avereest, Roelof de Lange en Egbert Oostindien aangifte gedaan, dat op 31 Maart 1888, des namiddags te half tien ure in de Dedemsvaart, tusschen Sluis Vier en Sluis Vijf overleden is, Jan Pekelharing, oud 38 jaren, zonder beroep, geboren te Krommenie, ongehuwd, zoon van Jan Pekelharing en van Sijtje van Leiden, overleden, wonende te Stad-Ommen. (Ommerschans).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 909 Hiermede wil ik het hoofstuk over de desertie van de bedelaars-kolonisten beeindigen.

Ontslag uit d e Om m e rsc hans. In een Kon.Besluit van 7 December 1837 werd ten opzichte van het verlenen van ontslag aan perseonen, die zich vrijwillig en zonder gebeeld te hebben, zich voor opzending na 1 Januari 1838 zullen aanmelden, het volgende bepaald; "deze personen kunnen op hun eigen verzoek worden ontslagen: a. als hunne opneming voor de eerste maal heeft plaats gehad en wanneer zij ten minste een vol jaar in de gestichten hebben doorgebragt zich daarin ged hebben gedragen, geene schulden bij de Maatschappij van Weldadigheid hebben en in het bezit zijn van genoegzaam reisgeld om de plaats hunner bestemming te kunnen bereiken;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 910 Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 911

b. als zij ten tweeden male zijn opgenomen, om het even, of hun vroeger verblijf in het gesticht het gevolg van vrijwillige aangifte of na begane bedelarij is geweest, wanneer zij twee jaar in de gestichten hebben doorgebracht, zich daarin goed hebben gedragen en ten minste eene som van vijftien gulden wegens verdiensten ter hunner beschikking hebben". Zonder aan bovenomschreven eisen te voldoen, kon een kolonist worden ontslagen wanneer hij of zij, op voldoende wijze kon doen blijken, dat hij/zij bij het bekomen van onslag een riereikend middel van bestaan kan bekomen. Geen verzoek om onslag werd ingewilligd voordat door de kolonist zijn/haar schulden bij de Maatschappij van Weldadigheid waren aangezuiverd. Dit waren de grondregelen, waarop ontslag uit de bedelaarskolonie aan de Ommerschans kon worden aangevraagd. Het was in wezen zo, dat men gemakkelijker opgenomen, dan ontslagen kon worden, hetgeen ten opzichte van die mensen, die vrijwillig zonder te hebben gebedeld waren opgenomen, wel enigszins de gedachten deed ontstaan, dat zij er waren ten gerieve van de Maatschappij van Weldadigheid en hierdoor werden geëxploiteerd. In de eerste plaats een verzoek om ontslag uit de bedelaars-kolonie in de jaren, voor dat bovenomschreven Kon. Besluit van kracht was. In het jaar 1834 verzocht de kolonist F.W. Wilgers, aan de Minister van Binnenlandsche Zaken ontslag uit het gesticht van de Maatschappij van Weldadigheid "de Ommerschans". Als een ambthalve korte vermelding der voornaamste beweegrededen van het verzoek wordt vermeld; "Omdat hij een voordeelige rekening heeft en hij na zijn ontslag direct werk kan bekomen bij de kledermaker C. Heijberg te Avereest". Deze man had dus geen schulden in het gesticht en kon na zijn ontslag direct aan het werk komen. En toch ging het aangevraagde ontslag niet door. In dergelijke gevallen werd advies gevraagd aan de Burgemeester van de gemmente waar de toekomstige werkgever woonde, in dit geval de Burgemeester van Avereest. Dit advies luidde; "De kledermaker C.Heijberg heeft een zeer armoedig bestaan en levert zeer wenig of geen waarborg om door het verschaffen van werk aan de kolonist Wilgers, in dezelfs onderhoud te voorzien". Dergelijks verzoeken "liepen" daarna over de Gouverneur in de provincie die in dit geval hierbij aantekende; "Het komt den Gouverneur derhalve in overeenstemming met het gevoelen van den Heer Burgemeester van Avereest voor, dat wanneer de requistrant wordt ontslagen, hij binnenkort aan den armenstaat vervalt". De volgende verzoeken werden beoordeeld met inachtneming van het omschreven Kon. Besluit van 1837. Op 13 Juni 1848 werd door de Staatsraad-Gouverneur in de Provincie Overijssel advies gevraagd over een verzoek om ontslag uit de Ommerschans van Maria Rooks, gedomicilieerd te Westerblokker. Deze Maria Rooks, verbleef vanaf 3 April 1845, dus bijna drie jaren, in de Ommerschans en was reeds vier malen opgenomen geweest. Het advies van de Permanente Commissie luidde; "Verkeert nog niet in de termen om ontslagen te worden", bij welk advies Burgemeester en Assessoren van Avereest zich aansloten. Op 13 Maart 1849 wordt het advies gevraagd van Burgemeester en Assessoren van Avereest over een verzoek om ontslag van Jan Hofman welke voor rekening van de gemeente Avereest in de Ommerschans was opgenomen. Genoemde Hofman was voornemens naar zijn moeder aan de Hasseltervaart te gaan om vervolgens met haar bij de borenstand te beproeven werk te bekomen. De Permanente Commissie adviseerde hem te ontslaan. In zo'n geval werd het verzoek ingewilligd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 912 Op een voordragt van de Directie van de Ommerschans tot ontslag van de bedelaars-kolonisten van 1 Februari 1851 komt o.m. ook voor het gezin van F. Dellerop, bestaande uit man, vrouw en drie kinderen, of wel de nummers, 3343, 3345, 3346, 3347 en 939. Het gezin, verblijvende vanaf 16 Februari 1846 in de Ommerschans dus al 5 jaar lang, verzocht evenwel nog een jaar te mogen blijven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 913 De permanente Commissie adviseerde gelijkluiden. Dit was een geval, dat men een verblijf in de Ommerschans verkoos boven dat in de vrije maatschappij. De lijst van Maart 1851 vertoont weer andere gevallen. Hierop komen o.m. voor; J. ter Smitten, domicilie te Zwolle en J. Rademaker, domicilie te Middelburg. Eerstgenoemde gaf reden voor zijn ontslagaanvrage op: "dat hij met in het veen aan de Dedemsvaart te werken in zijn behoeften wilde trachten te voorzien". De Directie van de Ommerschans adviseerde; "Een der beste veen- en landarbeiders, die zeer goed met de zwaarste arbeid zijn brood kan verdienen". De tweede verzoeker gad te kennis; "dat hij verocht zoo spoedig mogelijk ontslagen te worden, aangezien hij bij de verwer H.Baas te Dedemsvaart dadelijk werk kan bekomen". De Directie verklaarde, dat er geen bedenkingen tegen zijn ontslag zijn, zoo zijn opgaven met de waarheid strooken. De Permanente Commissie sloot zich in deze gevallen bij het oordeel van de Directie aan. Op de lijst van 1852 van voor ontslag voorgedragen bedelaars kolonisten komen o.m. voor; 1e. G.H. Timmerman, geboren in 1799, vanaf 4 December 1849 in het gesticht, domicilie te Avereest. Timmerman wilde zich naar Steenwijk begeven om te trachten als huistimmerman werk te bekomen. Advies van de Directie en de Permanente Commissie, ontslag te verlenen. 2e. K. Strijker, geboren in 1799, vanaf 17 Augustus 1848 in de Ommerschans, domicilie te Avereest, Strijker wilde met veenwerk te Dedemsvaart in zijn onderhoud voorzien. 3e. F. Dellerop en gezin, geboren in 1797, vanaf 18 Februari 1846 in de inrichting, domicilie te Avereest. Heeft, evenals in 1851 verzocht nog een jaar te mogen blijven, waarmede de Directie en de Permanente Commissie akkoord gaan. Op een ander lijst van 1852 komen o.a.voor; H. van Laar en echtgenote, no. 5972 en 5975, domicilie te des Bosch. Deze mensen waren na een veroodelend vonnis van 5 November 1851 voor de derde maal opgenomen in de Ommerschans. Zij zouden door een zekere Hendrik Visscher te Dedemsvaart in de turfgraverijen aan werk worden geholpen. De Directie verklaart; "Beide lieden zijn gezond en voor het aangegeven werk allersins geschikt". De Perm.Commissie gedraagt zich aan de mededeeling der Directie. Hieruit zien wij, dat ook na een betrekkelijk kort verblijf, ontslag uit de Ommerschans modelijk was. Na de overneming in 1859 van het bedelaarsgesticht door het Rijk van de Maatschappij van Weldadigheid was de Permanente Commissie niet meer bij het ontslag van de bedelaars betrokken. De jaarlijkse lijst of voordracht van ontslagen kolonisten ging daarna uit van de Adjunxt-Directeur van der Stroeff van het gesticht Veenhuizen. De voordracht voor ontslag over 1863 betrof o.m. Cornelia Jacob de Hetrie weduwe van J.W. Harloff, met twee kinderen. Bij de naam van genoemde weduwe staat echter vermeld. "Geen kans ziende om aan een middel van bestaan te geraken, verzoekt zij nog een jaar in de gestichten te mogen blijven", waarbij de Directie van de Ommerschans aantekende; "De moeder, 64 jaren oud, kan door werken niet in haar onderhoud voorzien. Haar twee kinderen werken voor de voeding. Het advies van de Directie luidde; "Blijven". Zo bleef deze weduwe met haar twee kinderen weer voor een jaar in de Ommerschans, waar zij reeds 16 jaar was opgenomen geweest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 914 Het gesticht was voor deze mensen een tehuis geworden en men zou de indruk krijgen, uit dergelijk verzoeken, als van de familie Dellerop en deze weduwe Harloff, dat de verzorging in het gesticht nog niet zo slecht was. In verband hiermede kunnen wij aannemen, dat in de verpleging en andere levensomstandigheden in het gesticht aan de Ommerschans in de loop der jaren vele verbeteringen zijn ingevoerd en de ten hemel schreiende toestanden uit de eerste jaren niet meer bestonden. De aangehaalde voorbeelden betroffen evenwel oudere personen, die zich aangepast hadden aan het gestichtsleven. Als tegenhanger wil ik twee voorbeelden van jonge mensen vermelden. Op 15 Augustus 1855 schrijft een verpleegde aan de Buegemeester van Avereest; "Geeft met gepaste eerbied te kennen, F.W. Hottinga, sedert bijna twee jaren verpleegd wordende in het gesticht van de Maatschappij van Weldadigheid te Ommerschans, om U Edel Achtbare bij deze nederig te verzoeken, dat, daar hij supliant, met meer dan innerlijk leedwezen zijne jeugdige onbezonnenheid betreurt, waardoor hij zich andermaal alhier in deze voor hem zoo vernederende toestand bevind, kon het zijn, door U Edel Achtbare welwillende goedheid uit dit verblijf van jammer en ellende met het aanstaande voorjaar ontslagen te mogen worden". Nog een dergelijk schrijven aan de Burgemeester van Avereest. Ommerschans, 23 Oktober 1857. Edel Achtbare Heer. Ik neem met dezen beleefdelijk de vrijheid U Ed. Achtb. te verzoeken, om mij met brenger dezes te willen informeeren of er reeds antwoord van het Min. van Binnenlandsche Zaken is ontvangen op het ten mijnen behoeve ingezonden rekwest om ontslag uit dit gesticht. Voor het geval hetzleve nog niet bij U Ed. Acht.mogt de ontvangst zoo spoedig mogelijk de baas die mij te werk zal stellen daarvan te willen prevenieren. (verwittigen). Mij in U Ed. Achtb. gunst aanbevelend, heb ik de eer met hoogachting te zijn, U. Ed. Achtb. Dienaar, get. S ....Tieleman". Uit de brieven, geschreven aan de Burgemeester van Avereest krijgt men enige kijk op de mensen in de Ommerschans. Zo schrijft op 15 September 1858 een verpleegde aan de Burgemeester, dat hij als knecht in dienst kon komen bij de schoenmaker Weinreich aan de Dedemsvaart, doch dat hij, toen hij uit het gesticht ontslagen kon worden, niet meer bij Weinreich in dienst kon komen, daar deze een andere knecht gehuurd had. Hij schrijft verder, dat ingevlge het Burgerlijk Wetboek, baas Weinreich hem drie maanden Huur moet uitkeeren, maar dat hij met een schadevergoeding van slechts f 1,50 genoegen zal nemen. Indien hij dit niet zou krijgen, wilde hij ingevolge de bepalingen der 10 de afdeeling van het Burgerlijk Wetboek (Regtsvordering) art. 858 procedeeren". Het gebruik van "grote woorden" was aan deze mensen ook al niet vreemd. Zo liepen veel verzoeken om ontslag uit de Ommerschans over de Burgemeester van Avereest, aangezien de verpleegden vanuit het gesticht in de eerste plaats in contact kwamen met werkgevers in hun naaste omgeving, de gemeente Avereest. Over een ambtenaar, die voor de verpleegden van de Ommerschans een werkgever ging zoeken, zoals wij thans de reclasserings-ambtenaar kennen, heb ik niets gevonden. Zoals reeds vermeld, verzochten de kolonisten dikwijls de rechtstreekse hulp en medewerking van de Burgemeester van Avereest om ontslag uit de Ommerschans te verkrijgen. Dat deze hulp wel eens verleend werd aan kolonisten, die hiervan misbruik maakten blijkt uit een schrijven van 1 December 1858 van de kolonist J. Bruinisse. In een keurig geschreven brief aan de Burgemeester schrijft deze kolonist; "Alhoewel het reeds meermalen gebeurt is, dat door U Edel AchtbareÆs gunstige medewerking kolonisten zijn ontslagen, doch zich niet naar hun respectieve Bazen hebben gegeven, bij hun vertrek van hier, hetgeen tengevolge zoude kunnen hebben, dat U Ede Achtb. geen gunstig Visa verder op de requesten zoude gelieven te geven.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 915 Zoo neem ik echter de nederige vrijheid, mij langs dezen weg tot U Edel Achtbare te wenden in de hoop van een gunstig antwoord te zullen ontvangen. In den bloeijende leeftijd van 29 jaren bevind ik mij tot mijn leedwezen alhier, ik heb reeds alles in het werk gesteld om mij van hier te doen ontslaan. Nu ban ik zoo verre een Baas te kunnen krojgen, die mij werk zoude verschaffen en wel bijn Geert Jager, Mr Timmerman aan de Dedemsvaart, die voor mij een request zoude indienen, ten einde mijn ontslagbij zijne Excellentie te verlangen. Volgaarne zoude ik mij door eigenhandigen arbeid van het noodige willen voorzien, terwijl ik ook bij mijn ontslag hier, stellig bij genoemde Geert Jager zal blijven". (Genoemde Geert Jager was indertijd temmermansbaas in de Ommerschans. Hij vestigde zich op 3 Mei 1855 te Avereest, wijk E 49. Hij was hier timmerman en winkelier. Het perceel E 48 later, Langewijk 6, bewoond door de familie J. Oosterveen. Het pand is thans (1962) gedeeltelijk afgebroken). Wij leven thans 100 jaren na het schrijven van de laatstaangehaalde brief en ik geloof, dat de ervaringen opgedaan, bij de plaatsing van verpleegden uit de Rijksasielen te Balkbrug, veelal niet zoveel verschillen bij die van de kolonisten uit de bedelaarskolonie aan de Ommerschans. Waaruit wel blijkt, dat de wereld vranderd, maar de mensen niet. Als laatste bijzonderheid over het ontslag uit de bedelaarskolonie de Ommerschans wil ik nog het volgende vermelden; "Op 26 Juli 1872 vaardigde de Burgemeester van Stad-Ommen een bevel tot uitleiding van een vreemdeling uit. Dit betrof Frans Osterath, oud 42 jaren, geboren te Ocken, Pruissen, verblijvende in de kolonie Ommerschans. In genoemd bevel wordt bevolen, dat Frans Osterath zal worden gebracht over de grens des Rijks in de richting van Pruissen. De Rijksveldwachter A. Adamse werd gelast om hem uit het gesticht Ommerschans over te brengen via Avereest in de richting van Pruissen. Waarmede ik dit hoofstuk wil besluiten.

Be d e larij in d e ze o m g e ving . Er is zo'n gezegde van "in het hol van de leeuw terechtkomen" en wanneer men dit hol van de leeuw de bedelaarskolonie de Ommerschans zou bedoelen, dan zou men zo zeggen, dat men in de naaste omgeving van de bedelaarskolonie zich niet aan bedelarij zou schuldig maken. In de tijd, dat iedere politieambtenaar, zonder enige vorm van proces, een bedelaar kon opbrengen voor opneming in de Ommerschans, was het wel zeer riskant te trachten met bedelen aan de kost te komen. En toch bleek men ook in deze streken overlast van bedelaars te hebben. Bestond hiervoor een bijzondere reden, dat men ook hier, met het voor bedelaars afschrikwekkende verblijf in de Ommerschans voor ogen, het beroep van bedelaar ging uitoefenen? In dit verband komt de vraag bij ons naar voren, of voor de oude zwervers langs de weg, het gesticht aan de Ommerschans, niet een zeker toevluchtsoord was, waar, zij het dan zeer primitief, voor hun gezorgd werd. De stukken over dit onderwerp uit de nu 100 jaren verleden tijd, geven op de bedelarij in deze omgeving een juist inzicht. Het was op 26 Januari 1847, dus midden in de winter, of zoals wel eens wordt gezegd "hartjewinter", dat de Burgemeester van Avereest aan zijn ambtgenoot te Hardenberg schreef; "Dat de ingezetenen zeer klagen over de bedelaars en de meesten uit U Edel AchtbareÆs gemeente zijn, zoo heb ik de eer U Edel Achtbare te verzoeken de noodige zorgen te dragen men alhier geen last ondervinden van hen, temeer, daar dezerzijds besloten is, om hem, die bedelende gevonden worden te arresteren en te doen vervolgen, hetgeen U Ed. Achtbares gemeentekas zeer zoude bezwaren". De Burgemeester van Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 916 In dit simpele schrijven schuilt het venijn in de staart. Immers, wanneer de veldwachters van Avereest in opdracht van hun Burgemeester al de bedelaars in de gemeente, waarbij zovelen uit de gemeente Hardenberg waren, zouden oppakken en naar de Ommerschans brengen, dan zou de gemeente Hardenberg voor iedere bedelaar uit die gemeente, één of meerdere jaren, het onderhoudsgeld in de Ommerschans moeten betalen. Het is dan ook begrijplijk, dat de Buegemeester van Hardenbarg op dit schrijven reageerde en twee dagen later aan de Burgemeester van Avereest het volgende terugschreef; De bij U Edel AchtbareÆs missive van den 26 dezer gedane klagte over de veelvuldige bedelarijen, welke in Uwe gemeente, door de meesten mijner Ingezetenen zouden plaats hebben, worden zoo wel hier, als elders aangeheven. De maatregelen, welke wel is waar, de Wet aan de hand biedt om deze overtredingen te keeren, zoudens mijns achtens in dit winterseizoen, bij gebrek aan werk en de noodige steeds dure levensmiddelen, hoogstens te laken zijn en voor de belanghebbende Gemeenten zeer kostbaar kunnen worden, daar toch de meeste sujetten, welke Uwe Gemeente en anderen met dat voornemen bezoeken uit Roomsch Katholieke bovenlanders bestaan, welke zich van tijd tot tijd aan en in de omtrek der Dedemsvaart en in het Gehucht Slagharen vestigen, waaronder er gevonden worden, welke een vagebonderend leven leiden en met den besten wil, uithoofde van gebrek aan de noodige fondsen door deze Gemeente niet allen kunnen worden onderhouden. Ik heb mij dan ook tengevolge van dien, bij herhaling aan het hooge Gouvernement gewend, om zoo mogelijk bij het Ministerie te bewerken, dat aan de inwoning alhier (evenals in het Hannoversche) paal en perk mogt worden gesteld, of door solide bewijzen, voor een aantal jaren wierde geaarborgd, dat denzelven welke van buiten het Rijk domicilieerden, niet ten laste van deze gemeente konden komen. Doch ook deze pogingen zijn tot heden vruchteloos geweest, zodat ik in het onderhavige geval en bij gebrek aan geen genoegzaam personeel der Veldwachters of Politiebeambten, welke met geen mogelijkheid alle deze overtredingen kunnen controleren, U Edel Achtbare in billijke overweging zou geven om de verdere klagten dienaangaande, desverkiezende met overlegging van een afschrift dezer, aan de Dicisee (uitspraak) van Zijne Excellentie den Heere Staatsraad-Gouverneur dezer Provincie te onderwerpen, terwijl ik hartlijk wensch, er alsdan op deze en meer ander klagten, een gunstig requard mag worden geslagen en door tusschenkomst van het Buitenlandsch Ministerie wierde bevorderd, dat deze verderfelijke verhuizingen, welke van jaar tot jaar toenemen, voortaan mochten te keer gegaan". Zo waren de toestanden op het gebied der bedelarij in deze streken, nu 115 jaren geleden. De trek van de bovenlandsche (Duitse) turfgravers naar de venen te Dedemsvaart en Hardenberg, was aan dit euvel niet vreemd. Hoevelen van deze mensen, die in de zomer een redelijk loon in het veen hadden verdiend bleven hier in de omgeving wonen, of kwamen tegelegener tijd terug, zonder in de winterijd een middel van bestaan te hebben. Het is zeven jaar later, op 26 Juni 1854 dat de Burgemeester van de gemeente Ambt-Hardenbarg zich wederom met een schrijven richt tot zijn ambtgenoot te Avereest over een geval van bedelarij uit het gehucht Slagharen. De Burgemeester schrijft als volgt; "Ik heb de eer U Ed. Achtbare mede te deelen, dat op heden de vrouw van Lammert Jan Snieders, arbeider te Slagharen, zich bij mij heeft vervoegd, bitter klagende, dat haar man op Woensdag, 21 Juni, j.l. door den veldwachter van Avereest, bekend onder den naam "Kees" (1) wegens bedelarij was aangehouden en meegenomen. Aangenaam zoude het mij zijn, dat genoemde Snieders door U Edel Achtbare wederom op vije voeten werd gesteld, alzoo hij eene vrouw met 6 kinderen en daarbij de fijt aan de regterhand heeft. Ik kan toch niet voorstellen, dat U Edel Achtbare ingezetenen van deze gemeente, die soms bedelende worden bevonden in Avereest ten strengste zult willen behandelen, zoodat eene opzending naar Ommerschans daaruit voortvloeit. 1. Met veldwachter Kees werd bedoeld, Cornelis van Egmond, in die jaren veldwachter te Avereest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 917 Mogte dit toch het geval zijn, zoo kan ik U Edel Achtbare de verzekering geven, dat meermalen ingezetenen van Uwe gemeente onder Ambt-Hardenberg als bedelaars worden aangetroffen. Het zou voor beide gemeenten hoogst noodlottig zijn, indien men door wederkerige opzending van bedelaars naar de Ommerschans elkander op kosten jaagde". Uit dit schrijven blijkt nogmaals, dat de bedelarij, een punt van wrijving opleverde tussen de Burgemeesters onderling, daar een strenge vervolging der bedelarij voor de betrokken domicilie-gemeenten grote uitgaven, althans voor die jaren, opleverde aan kosten van verpleging in de Ommerschans. Het waren toestanden, die wij ons nu 100 jaren later niet kunnen voorstellen. Enkele jaren later, in 1863, lezen wij weer over de bedelaarsplaag uit Slagharen, in de gemeente Avereest. Het schijnt dat de Burgemeester van Avereest zich hierover heeft verstaan met de Brigadier-Majoor der Rijksveldwacht, B.J. Daman, die op zijn beurt er over gesproken heeft met de Officier van Justitie bij de Rechtbank te Zwolle. Genoemde Officier adviseerde; Dat wanneer eenig veldwachter een persoon uit Slagharen op heeterdaad betrapt op Dedelarij, hij dan die persoon met het proces-verbaal van U Edel Achtbare moest brengen bij gemelden Officier, die de persoon dan in voorloopige inhechtenisstelling zal zien te krijgen, waardoor die vreemdelingen schrik zullen krijgen". Uit het vorenstaande over bedelarij door mensen in onderling verkeer in aan elkaar grenzende gemeenten blijkt wel, dat de wederzijdsche Burgemeesters bij een goede verstandhouding elkaars gemeentekassen nog wel wat konden ontzien, door aan hun veldwachters in een zekere richting instructies te geven. Verder hadden de Burgemeesters het zelf in de hand, te voorkomen, dat een bedelaar in de Ommerschans terechtkwam. In andere gevallen, wanneer mensen met onderstandsdomicilie in Avereest, bedelende werden aangetroffen in andere gemeenten, werd geen rekening gehouden met de financiele konsekwenties voor de betrokken gemeente. Hierover kan ik het volgende vermelden; "Op 31 Januari 1856 deelt de Burgemeester van Zutphen mede aan zijn ambtgenoot te Avereest, dat hij had gelezen: "het berigt van de Stedelijke Commissaris van Policie, houdende dat Jan Hà., geen nadere aanduiding, oud 45 Jaren, geboren te Veldhuizen en Jenneke Kosters, geboren te Kasper-Emmelkamp, beide in het Koninkrijk Hannorver, terzake van bedelarij en landloperij tot 14 dagen gevangenisstraf zijn veroordeeld, met last om na expiratie derzelve naar de bedelaarskolonie te Ommerschans te worden overgebragt. Dat die personen terstond alhier in hechtenis zijn genomen en thans naar het bedelaarsgestcih zijn overgebracht; dat echter hunne kinderen, voorgenaamd, Fenneken, oud 13, Hendrikje oud 11, Peter oud 8 en Hillegientje, oud 3 jaren, met wie zijlieden sedert geruimen tijd hier te lande rondzwierven alle geboren te Dedemsvaart, gemeente Avereest, (alwaar Jan Hà. 12 achtereenvolgende jaren met gewoond hebben) niet in het bevel tot gevangenhouding begrepen kunnende worden, hulpeloos en zonder uitzicht op verpleging, door hem Commissaris voorshands in het pasantenhuis zijn opgenomen geworden". Overwegende, dat er noodzakelijkheid bestaat, dat in het onderhoud van bedoelde kinderen wordt voorzien en dat onderhoud niet kan komen ten laste of voor rekening van eenigerlei alhier bestaande instelling van weldadigheid. Besluit, dat de meergenoemde kinderen voor rekening van hun domicilie van onderstand, hetwelk moet geacht worden gevestigd te zijn, in de gemeente Avereest, zullen worden verpleegd". Met dit beeld van de sociale verzorging van de swervers langs de weg, van de mannen en de vrouwen, maar vooral van de jonge kinderen nu ruim 100 jaren geleden wil ik die hoofdstuk besluiten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 918 De g e ne e skund ig e d ie nst in d e Om m e rsc h ans. Bij alles wat wij gaan schrijven over de allereerste jaren van het bestaan van de Bedelaarskolonie aan de Ommerschans, kunnen wij de jongste gegevens putten uit het reeds meermalen aangehaalde boek, "Nederland in den Goeden Ouden Tijd". In die boek omschrijven Jacob van Lennop en Drik van Hogendorp de verschillende zaken en toestanden, zoals zij die aantriffen bij hun bezoek in 1823 aan de Ommerschans. En wat deze beide, goed ontwikkelde mensen daarvan op papier hebben gesteld, geeft ons zÆn schril beeld van de kommer en ellende, die er heerste in het gesticht, dat wij aan overdrijving in deze weergave van de feiten gaan denken. Evenwel Westendorp-Boerma, schrijft in zijn werk, "Johannes van den Bosch, als sociaal hervormer" in gelijke zin. In hoofdzaak kunnen wij deze toestanden waarschijnlijk toeschrijven aan verschillende omstandigheden, zoals het nog niet hebben van ervaring, wat ik reeds eerder vermeldde, doch oon in de lichamelijk toestand van de mensen die naar de Ommerschans werden opgezonden. Van Lennop en van Hogendorp schrijven, o.m.; "Op de plaats (binnenplaats van het gesticht) ontmoette ons bij het keren een lange kerel. Deze van de kwakzalver, aan welke de negen honderd en zes en negentig zielen, die in de Ommerschans wonen, zijn toevertrouwd. Hij is uit Duitschland verbannen en woont bij de vaart in een hol. De President van eht Geneeskindig toezich te Zwolle, heeft hem beschaamd gemaakt en doen bekennen, dat hij van al zijn kruiden en de recepten alleen de kropsalade kende. Ook hoor ik, dat de Gouverneur in de Provincie klachten over hem heeft ingediend. Intusschen sterven de Colonisten onder zijn handen. Kruizinga, assessor van Avereest (in wiens herberg de beide Heren logeerden) laatst een zaal binnenkomende, vond een hunner dood tegen de deur liggendde. Uit de school kwamen wij in een benedenzaal, waar een vrouw, die zich in het veld overwerkt had, zat te kermen van de pijn en het gesticht te vervloeken. Naast haar was een akelig uitziend, uitgeteerd mannetje. Deze ongelukkige was oppasser in een der kamers zijne voeten bevroren door den harden winter en zijne teenen met nijptangen afgedraaid, waren niet genezen, waardoor hij voor zijn post ongeschikt zijnde, deze verloren had, niet meer werken kon en ez conseq (volgens de voorschtiften) geen eten kreeg". Wanneer wij bedenken, dat het bezoek van de Heren van Lennop en van Hogendorp in het voorjaar, omstreeks Mei heeft plaats gehad, dan kunnen wij ons een voorstelling maken van de langdurige marteling van deze kolonist, eerst bevroren voeten en daarna ageknepen tenen, die door de kwakzalverholbewoner niet konden worden genezen, temeer, daar de man (kolonist moest werken voor zijn brood. Wat voor mensen werden in de eerste jaren naar de Kolonien van de Maatschappij van Weldadigheid, waarbij ook het bedelaarsgesticht de Ommerschans behoorde, opgezonden? Westendorp-Boerma schrijft hierover; "In Mei 1822 ledigde Dordrecht een geheel weeshuis en zond de kinderen met de bijbehorende arme gezinnen, samen 300 koppen, op". Naar het uiterlijk te oordelen behoorde 3/4 van de gestichtsbevolking tot de bende van "Schinderhannes". 10) Vele bedelaars kwamen in de Ommerschans aan, geheel verzwakt en afgetakeld. Ziekte en sterfte waren dan ook bijzonder groot. In het hospitaal van de Ommerschans, hebben honderden bedelaars, mannen en vrouwen en kinderen, de mannen en vrouwen veelal op jeugdige leeftijd, hun laatste uren doorgebracht en het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.

10 Schinderhannes, genaamd Joh. Buckler, 1777/1803, aanvankelijk beulsknecht later berucht roverhoofdman in het Rijnland.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 919 Dit hospitaal, aanvankelijk ongenummerd, vanaf 1860 tot 1873, Ommerschans no.18, van 1873 tot 1880, Ommerschans no.59 en van 1880 tot 1890, Ommerschans no. 20, was voor deze zwervers hun laatste pleisterplaats op aarde.

Het kerkhof van de Ommerschans. Het kerkhof, de begraafplaats van de Ommerschans,ligt ten westen van de weg Balkbrug-Ommen in de gemeente Ommen. Het is destijds aangelegd aan de buitenkant van de zuidelijke fortgracht. Deze later gedeeltelijk gedempte-, gedeeltelijk dichtgegroeide gracht, rechts op de foto, is thans begroeid met houtgewas. Rondom aan de rand van het kerkhof staat een rij oude eikenbomen, blijkbaar daar geplant bij de aanleg van het kerkhof. Het kerkhof uit de tijd van de Ommerschans,moet men zich indenken op de foto, zonder het houten gebouwtje in het midden en zonder de beplanting en het opgroeiende houtgewas. Het was oorspronkelijk een open vlakte met de genoemde eiken langs de kant. Links naast het kerkhof stond ten tijde van de Ommerschans een klein gebouwtje, waarschijnlijk het baarhuisje. Achter op het kerkhof dekt een grote zerk het graf van de familie Moll. Petrus Moll was vanaf 1849 fabrieksbaas aan de Ommerschans. Vooraan, rechts van de twee op de foto zichtbare grafstenen is het graf van Zientje Hoogenberk, het meisje, dat op 15 Oktober 1889 op Hoeve no. 11 door een kolonist werd vermoord. Eveneens liggen aldaar begraven, Haije Hoogstra, de oud-hoofdonerwijzer van de Ommerschans en zijn vrouw, Geziena Willemina Kamps. Ook is er het graf van de Rijks-apotheker, L.B. de Bruin. Achter op het vrij diepe kerkhof,nu geheel met houtgewas begroeid, konmmen voor enige jaren terug de rijen ingezakte graven zien, waar de honderden in de Ommerschans overleden mannen, vrouwen en kinderen, hun laatste rustplaats hebben gevonden. Foto van schrijver.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 920 Schrijver dezes, heeft naar dit ontstellend grote aantal sterfgevallen een onderzoek ingesteld, waarvan het resultaat hieronder volgt; 1821 - 1 man o vrouwen 1856 - 112 mannen 41 vrouwen. 1822 - 3 mannen 1 vrouw 1857 - 110 mannen 36 vrouwen. 1823 - 19 mannen 14 vrouwen. 1858 - 86 mannen 29 vrouwen. 1824 - 62 mannen 53 vrouwen. 1859 - 78 mannen 23 vrouwen. 1825 - 54 mannen 49 vrouwen. 1860 - 90 mannen 34 vrouwen. 1826 - 112 mannen 114 vrouwen. 1861 - 81 mannen 26 vrouwen. 1827 - 36 mannen 29 vrouwen. 1862 - 106 mannen 23 vrouwen. 1828 - 61 mannen 80 vrouwen. 1863 - 56 mannen 18 vrouwen. 1829 - 67 mannen 47 vrouwen. 1864 - 75 mannen 17 vrouwen. 1830 - 72 mannen 57 vrouwen. 1865 - 59 mannen 16 vrouwen. 1831 - 77 mannen 43 vrouwen. 1866 - 67 mannen 15 vrouwen. 1832 - 62 mannen 33 vrouwen. 1867 - 70 mannen 26 vrouwen.

1833 - 41 mannen 20 vrouwen. 1868 - 103 mannen 30 vrouwen. 1834 - 23 mannen 11 vrouwen. 1869 - 53 mannen 15 vrouwen. 1835 - 17 mannen 8 vrouwen. 1870 - 54 mannen 7 vrouwen. 1836 - 22 mannen 19 vrouwen 1871 - 43 mannen 1837 - 23 mannen 9 vrouwen. 1872 - 36 mannen 1838 - 20 mannen 11 vrouwen. 1873 - 51 mannen. 1839 - 46 mannen 19 vrouwen. 1874 - 36 mannen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 921 1840 - 40 mannen 14 vrouwen. 1875 - 36 mannen. 1841 - 51 mannen 14 vrouwen. 1876 - 22mannen. 1842 - 93 mannen 19 vrouwen. 1877 - 33 mannen. 1843 - 72 mannen 32 vrouwen. 1878 - 36 mannen. 1844 - 59 mannen 16 vrouwen. 1879 - 33 mannen. 1845 - 48 mannen 19 vrouwen. 1880 - 57 mannen. 1846 - 100 mannen 35 vrouwen. 1881 - 51 mannen. 1847 - 204 mannen 75 vrouwen. 1882 - 33 mannen. 1848 - 141 mannen 24 vrouwen. 1883 - 34 mannen. 1849 - 127 mannen 21 vrouwen 1884- 43 mannen. 1850 - 77 mannen 11 vrouwen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 922 1885 - 32 mannen. 1851 - 65 mannen 17 vrouwen. 1886 - 32 mannen. 1852 - 71 mannen 18 vrouwen. 1887 - 28 mannen. 1853 - 76 mannen 17 vrouwen. 1888 - 25 mannen. 1854 - 102 mannen 13 vrouwen. 1889 - 20 mannen. 1855 - 68 mannen 17 vrouwen. In de eerste plaats blijkt uit deze statistiek, dat er vanaf 1870 geen vrouwen meer opgenomen waren in de Ommerschans. Omstreeks 1870 waren alle wezen naar particuliere inrichtingen overgebracht en werden de vrouwen in aparte gestichten geplaatst, zoals ook reeds eerder is vermeld. Verder ziet men bij deze lange reeks van jaren, enkele z.g. piekjaren wat betreft het aantal sterfgevallen. Als zodanig zo ik willen noemen, 1826 totaal 226 sterfgevallen, 1847 met 279, 1848 met 165, 1849 met 146, 1856 met 153, 1857 met 146, 1862 met 129 en 1868 met 133 gevallen van overlijden. De oorzaken van het over de gehele linie grote sterftecijfer van de kolonisten in de Ommerschans heb ik reeds terloops vermeld. Voor de topjaren zoals aangegeven, heeft schrijver de oorzaak gezocht in epedimieen, de volksziekten, die we in de vorige eeuw hier de lande geheerst hebben. 11) Over het eerste piekjaar 1826 heb ik geen gegevens gevonden. Hetgeen over de andere vermelde jaren is gevonden, volgt hieronder. Op 28 November 1843 schrijt de Genees- Heel- en Vroedmeester, A. Hamer te Ommerschans aan de Burgemeester van Avereest, bij diens afwezigheid aan de assessor te Dedemsvaart, als volgt; "De ondergeteekende certificeert hiermede, dat ofschoon sedert geruimen tijd te Ommerschans de pokziekte in eene min of meer ligtere graad heerscht en waarvan in de tijd het plaatselijk bestuur van Ommen is kennis gegeven, die ziekte zich nu onlangs in eene meer hevige graad ook heeft voorgedaan ten huize van de wijkmeester E.van der Woude, wonende in dat gedeelte van de kolonie, hetwelk onder de gemeente Avereest behoort en tengevolge waarvan een zijner kinderen, met name Grietje, dezen morgen is overleden. De ondergeteekende, thans ook mededeeling doende aan het bestuur der gemeente Avereest, verzoekt tevens dat permissie moge worden verleend tot het ten spoedigste begraven van het lijk van wijlen Grietje

11 Deze gegevens alsnog gevonden en later vermeld. Schr.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 923 van der Woude, hetgeen als zeer dienstig moet worden geacht bij de middelen, die overigens met de meeste zorg worden aan gewend ter voorkoming en verdere uitbreiding van gezegde pokziekte". Ook in een schrijven van 25 November 1845 deelt de Provinciale Geneeskundige Commissie in Overijssel mede, dat in de gemeente Avereest de pokziekte is uitgebroken. Wanneer gesproken wordt van een dergelijke ziekte in de gemeente Avereest, kan aangenomen worden, dat het vlak over de gemeentegrens staande gesticht de Ommerschans, hierbij ook was betrokken. Uit een schrijven van dokter Huber te Avereest blijkt, dat in 1846 in Avereest de pokziekte heerste. Op 8 November 1847 diende dokter te Wechel te Avereest een nota in wegens uitschotten ten behoeve van Choleralijders. In het jaar 1849 schijnt de Cholera in deze streken van ernstigen aard te zijn geweest. Op 28 Juli 1849 deed de Provinciale Geneeskundige Commissie een zeer uitgebreid schrijven dienaangaande aan de Gemeentebesturen toekomen, waarin allerlei wenken en raadgevingen in verband met deze ziekte werden gegeven. Deze Provinciale Commissie schreef onder meer; "dat volgens haar bedoeling de taak van de Gezondheids-Commissien behoorde te zijn, om zoveel modelijk de plaatselijke voorbeschiktheid der perspectieve gemeenten en individuale voorbeschiktheid der ingezetenen voor de Cholera morbus epidemie uit den weg te helpen ruimen en de ongelukkige gevolgen door de ziekte teweeg gebragt te leenigen".

Het doktershuis. Dit gebouw staat in de gemeente Ommen aan de weg Balkbrug-Ommen, ten zuiden van de oude fortgracht. Het is het voormalige doktershuis van de Ommerschans. Op 1 Mei 1865 werd door de Gestichtsdokter, de Heer Hammer, voor dit huis de eerste steen gelegd. Waar voor 1865 de dokters van het gesticht hebben gewoond is niet na te gaan, doch zeer waarschijnlijk heeft het vorige doktershuis op deze plek of er dichtbij gestaan, zulks in verband met het hospitaal, dat hier aan de overzijds van de weg heeft gestaan. Over de weg, op de voorgrond te zien, ligt het kerkhof van de Ommerschans. De voorgeval van het huis, waar ook de gedenksteen van de eerste steenlegging, is aan de tegenovergestelde zijde van het huis, als op de foto te zien. De weg op de voorgrond, thans de verkeersweg Balkbrug-Ommen, was ten tijde van de Ommerschans, een eigen weg naar en van de gestichtsterreinen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 924 De verkeersweg Ommen-Balkbrug liep toen oostelijk van he gesticht, zodat het doktershuis toen met het front naar deze weg stond. Het voormalige doktershuis wordt thans bewoond door de familie Vos. Foto van schrijver.

Op 6 September 1849 vraagt de Staatsraad-Gouverneur in de Provincie Overijssel aan de Burgemeester van Avereest, hem een opgave te doen toekomen van het aantal door de cholera aangetaste personen, het aantal daaraan overleden en het aantal herstelde personen. Het antwoord luidde; 65 aangetast, 32 overleden, 13 hersteld en de rest nog lijdende aan die ziekte. Het schijnt dat die ziekte toen reeds aan het afnemen was, want op 13 September van dat jaar schrijft dokter H. de Boer aan de Burgemeester van Avereest: "dat de ziekte der door hem behandeld wordende choleralijders van eenen meer slepende aard is geworden". Ook in 1854 heerste in de gemeente Avereest volgens de daarop betrekking hebbende stukken de cholera. In het jaar 1862 heerste in Avereest volgens de beschikbare gegevens een kwaadaardige keelonsteking. (Angina diphtheritica). En wat, zoals ik reeds vermelde, voor Avereest van toepassing was, in gelijke mate gerekend kon worden te gelden voor de aangelegen bedelaarskolonie de Ommerschans, dan kunnen wij ons voorstellen, dat zo'n besmettelijke ziekte onder de verpleegden in deze inrichting, die in zo groten getale in één verblijf een groot gedeelte van de dag en de gehele nacht opeengedrongen moesten doorbrengen, bijzonder veel slcahtoffers eiste, wat in de genoemde "piekjaren" tot uitdrukking komt. De reeds omschreven "Medische verzorging" van de kolonisten door de Duitsche kwakzalver en het systeem, "dat wie zijn kost om de een of ander reden niet ten volle verdienen kan, ook bijna geen eten bij kon kopen", werkten het hoge sterftecijfer in de hand. Bovendien waren het over ;t algemeen geen kerngezonden mensen maar afgeleefde en verwaarloosde zwervers, die hier werden ondergebracht. In 1823 rapporteerde Johannes van den Bosch, dat van de 600 bedelaars van de Ommerschans, 130 niet ten volle in staat waren hun voeding te verdienen en dat er zelfs krankzinnigen waren opgenomen. (1). En het niet kunne verdienen van de voeding, had tot gevolg dat men deze niet kreeg. Over de eigenlijke geneeskundige en medische dienst van Ommerschans het volgende. In de verslagen van de Rijksarchieven XXXVIII lezen wij; "In de kolonien waren geneeskundigen gevestigd, die tevens belast waren met het houden van apotheken. Een hunner, die in de gewone kolonien was gevestigd, fingeerde als chef van de geneeskundige dienst. De geneeskundige van de Ommerschans vervaardigde gedurende een aantal jaren de geneesmiddelen voor de gezamenlijke kolonien". Vandaar ook het gebouw in de Ommerschans genoemd als laboratorium en magazijn voor geneesmiddelen. Van de geneeskundige Duitse kwakzalver, die in de eerste jaren in de Ommerschans fungeerde is ons een minder verheffend beeld gegeven. Op de lijsten, aangelegd ingevolge een Koninklijk Besluit van 31 Mei 1818 van als bevoegd erkende beoefenaren van de onderscheidenen Takken van Geneeskunst in de Provincie Overijssel wordt voor het eerst in 1826 de Ommerschans genoemd. Als heelmeester ten plattenlande staat in dat jaar voor Ommerschans vermeld, D.P. van Steenwijk. Was dit de eerste bevoegde geneeskundige van de Ommerschans die de Duitse kwakzalver, holbewoner van de Dedemsvaart, vervengen heeft? Wel waren er geneeskundigen in Avereest en Ommen, maar nergens heb ik enige aanwijzing gevonden, dat deze met de geneeskundige verzorging van de verpleegden in de Ommerschans zijn belast geweest. De genoemde heelmeester D.P. van Steenwijk bezat geen volledige bevogdheid, maar was. Zoals men het toen onschreef,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 925 "alleen geadmitteerd op de plaats zijner inwoning en was hij gehouden om bij verhuizing een nader examen af te leggen. Van Steenwijk, die wij in 1826 als heelmeester in de Ommerschans aantreffen, bleef daar tot 1831, in welk jaar wij op de eerder genoemde lijst van geneeskundigen, voor de Ommerschans vermeld vinden, de Heelmeester, tevens vroedmeester A. Lanskroon. Op 15 Maart 1832 is in de Ommerschans overleden Andries Landskroon, oud 23 jaren, heel- en vroedmeester. Opvallend is de jeigdige leeftijd van deze geneeskundige. Genoemde Landskroon werd opgevolhd door Theodoor Anderegg. Op de lijst van 1834 komt ovenwel reeds een nieuwe Heel- en vroedmeester in de Ommerschans voor, n.l. Samuel de Goede. Daarna lezen wij dat op 7 Juli 1843 is aangesteld als Heelp en vroedmeester in de Ommerschans, Augustinus Antonius Albertus Hammer, geboren 23 Augustus 1810. Op 14 December 1846 werd in de Ommerschans geboren, Louise Victoria Antoinette dochter van genoemde dokter Hamer en van Maria Magdalena Schiffelers. Dokter Hamer is lange jaren aan de Ommerschans verbonden geweest. Op de lijst van geneeskundigen staat in 1883 nog steeds dokter Hamer als geneeskundige van de Ommerschans vermeld. Van zijn heengaan, of van een opvolger van dokter Hamer heb ik niets gevonden, zodat ik aanneem, dat hij tot de opheffing in 1859 aan het gesticht is verbonden geweest. Wel schijnt er naast dokter Jamer een tweede geneesheer aan de Ommerschans verbonden te zijn geweest, want op 9 Oktober 1882 is in de Ommerschans overleden, Gerrit Jan Willem Berghuis oud 67 jaren, geneesheer, echtgenoot van Cornelia Adriana van der Weg, geboren te Kampen. Zo is dokter Hamer wel de man geweest, die als geneeskundige het langst aan de Ommerschans is verbonden geweest. Uit verschillende gegevens is gebleken dat hij een zeer gezien persoon was in hij heeft in de vele jaren als geneeskundige van de honderden bedelaars-kolonisten en van het ambtenarencorps van de Ommerschans, zeer zeker een rijke ervaring opgedaan. Dat er op het oordeel van dokter Hamer ook buiten de inrichting prijs werd gesteld, blijkt m.i. uit een schrijven, gericht aan de Burgemeester van Avereest; Ommerschans, 17 Augustus 1871. Naar aanleiding van U Ed.s.verzoek om een onderzoek in te stellen waarin zich de huisvrouw van Arend Brinkman bevindt, hebn ik haar een paar malen bezocht en telkens bevonden, dat zij lijdende is aan kranzinnigheid.

Ofschoon zij voor zichzelf of voor hare omgeving mementeel nog niet als gevaarlijk is te beschouwen, acht ik echter noozakelijk, dat zij in een kranzinnigengesticht worde geplaatst, teneinde eene dusdanige geneeskundige behandeling te kunnen genieten, als haar toestand dringend vereischt, iets waaraan in haar tegenwoordig verblijf niet te denken valt.

Dokter Meijeringh, die deze vrouw behandeld en die ik over haar toestand breedvoerig geraadpleegd heb, is te dien opzigte met mij volkomen eens. De Geneesheer bij het Rijksgesticht te Ommerschans. Get. A. Hamer. Uit dit schrijven blijkt naast de goede verstandhouding tussen de plaatselijke dokter Meijerhing en de Gestichtsdokter Hammer, de waardering van de Burgemeester van Avereest voor deze dokter van de Ommerschans. Typusch en opvallend is het, telkens te lezen, dat aan het gesticht de Ommerschans als geneeskundigeverbonden was een Heel- en Vroedmeester. Voor een gesticht als de Ommerschans, waar in hoofzaak mannen waren ondergebracht en waar, zoals ik reeds schreef een strenge scheiding tussen de beide sekten werd doorgevoerd,zou men oppervlakkig gezien, zo'n vroedmeester een overbodig ambtenaar vinden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 926 De praktijk van het leven was echter zo geheel anders en de natuur ging ook hier boven de leer. Onder verwijzing naar de reeds gegeven statistiek van in het gesticht buiten echt geboren kinderen, in totaal 504, blijkt hier wel, de noodzaak dat aan het gesticht een vroedmeester verbonden was. Bovendien was de gestichtsdokter belast met de praktijk van het personeel verbonden aan de inrichting. Over dit "gescheiden leven" van de mannen en de vrouwen in het gesticht schrijven van Lennop en van Hogendorp ook in hun riesbeschrijving met de woorden; "De manne en vrouwen zijn gescheiden en de gehuwden wonen niet bijeen. Echter heerscht de Republiek van Plato en Jan van Leiden, anders gezegd van Vaga Venus hier in volstrekte zin, zoodat de meeste meisjes zwanger zijn". Dan kan nog in aanmerking worden genomen, dat men in de Ommerschans, juist die mensen vond, dit uit de vrije kolonies Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord, wegens wangedrag, zoals dersertie, onzedelijkheid, enz. daarheen werden overgeplaatst. Eén der voorschriften in de vrije kolonies was, dat zwangere meisjes, daarin nimmer michten terugkeren. (1). De kolonies Ommerschans was in zo'n geval, de plaats waar dergelijke meisjes terechtkwamen. Dan zou ik nog aanhalen, het milieu, waaruit deze meisjes en jonge vrouwen veelal waren gekomen. Hoeveel wezen en door de ouders achtergelaten kinderen waren hierbij, allen dus jonge mensen, die geen enkele voorlichting hadden gehad, zodat ook hier van toepassing is bij de beoordeling van de feiten; "alles weten, is alles begrijpen". Bij de sterfgevallen in de Ommerschans waren een zeer groot aantal wan de buiten echt geboren kinderen, die veelal reeds binnen de leeftijd van een jaar overleden. Was de verzorging door de jonge moeders wel goed, zal men vragen? De omstandigheden waren er naar, dat dit wel te wensen overliet. Deze jonge meisjes en vrouwen, moesten zo spoedig mogelijk weer in het arbeidsproces worden ingeschakeld om voor zich en hun kindje het brooed te verdeinen. Deze ongehuwde moeders en hun kinderen vormen één der zwarte bladzijden in het geschiedenisboek van de Ommerschans. Zoals reeds vermeld werden in de Ommerschans de geneesmiddelen vervaardigd, mede ook voor de andere kolonies, Frederiksoord, Willemsoord, Wqilhelminaoord en Veenhuizen. Aan de Ommerschans was ook een apotheker verbonden. Als zodanig heb ik gevonden, Willem van Brederode, geboren 27 Augustus 1805, Samuel Viruly, geboren 6 Februari 1821 en L.B. de Bruin, overleden 15 Februari 1888, begraven op het kerkhof in de Ommerschans. Niet alleen voor de gestichtsbevolking werden de in de Ommerschans vervaardigde geneesmiddellen gebruikt, ook buiten de gestichten werd hiervan gebruik gemaakt, waarover het volgende; In een uitvoering schrijven, d.d. 30 April 1866 delen Burgemeester en Wethouders van Avereest aan Ged. Staten van Overijssel mede, dat de gemeente Avereest bij elke epidemie van Cholera in het Rijk, nimmer is verschoond gebleven. Zij geven daarvoor verschillende redenen op. Naar aanleiding van dit schrijven, deelde de Commissaris des Konings in de provincie Overijssel op 19 Mei 1866 aan Burgemeester en Wethouders van Avereest mede; "dat de geneesheer van het gesticht Ommerschans door de Minister van Binnenlandsche Zaken is gemagtigd om voorlichting en hulp te verleenen, daar waar die ter voorkoming en bestrijding der cholera zal blijken noodig te zijn, en om tevens aan choleralijders tegen vergoeding geneesmiddelen te verstrekken". Van dit aanbod heeft men wel gebruik gemaakt, want op 11 Oktober 1866, doet de Adjunct-Diretceur van de Ommerschans aan de Burgemeester van Avereest een nota toekomen van f 15,83 voor "uit de Apotheek van dit gesticht verstrekte geneesmiddelen aan bewoners Uwer gemeente tijdens het heerschen der cholera in de maanden Julij en Augustus, l.l. Uit die geval blijkt, dat het Gemeentebestuur van Avereest, voor haar inwoners ook in gunstige zin van deze Rijksinstelling profiteerde. Nog een ander voorbeeld van de goede verhouding die er op medisch gebied tussen de Directie van de Ommerschans en de bevolking van de aangrenzende gemeente Avereest heeft bestaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 927 In het jaar 1855 woonde te Balkbrug, wijk I no. 19, het gezin van Jan Dammer. Over deze Dammer schreef op 21 Oktober 1855 de Heer Breukel te Balkbrug aan de Burgemeester van Avereest, dat deze arme ingezetene, welke zich door zijn arbeid steeds heeft kunnen onderhouden, doch door een noodlottige val thans onbekwamen is, om voor zich en de zijnen, in het onderhoud te kunnen voorzien. De Heer Breukel deed een voorstel om genoemde Dammer in de Kolonie "de Ommerschans" voor het doen uitvoeren van een belangrijke operatie in het Hospitaal dier kolonie te doen opnemen en verplegen. De Heer Breukel had een en ander al besporken met de Directie van de Kolonie, welke volledig wilde medewerken en adviseerde, een adres aan de Permanente Commissie te zenden met verzoek genoemde Dammer in de Kolonie te doen opnemen en ingeval de Commissie "daarover zwarigheden mogt maken" dat genoemde Dammer, zich alsdan bij het Gemeentebestuur moest aangeven om in de kolonie te worden opgenomen. De Burgemeester heeft de brief aan de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid wel geschreven, daarbij verzoekende, te willen toestaan, dat de brave en ijverige Jan Dammer tot het ondergaan der noodzakelijke operatie en verpleging in het Hospitaal der kolonie Ommerschans kan worden opgenomen. Deze brief is echter niet verzonden, want op Oktober 1855 is genoemde Jan Dammer, oud 64 jaren, geboren in Hannover, echtgenoot van Hendrikje Bonthuis te Avereest overleden. Mocht in dit geval al geen resultaat zijn geboekt, toch blijkt er uit de goede wil tot samenwerking tussen de Directie van de Ommerschans en de autoriteiten der gemeente Avereest. Het meergenoemde Hospitaal van de bedelaarskolonie is na de opheffing van het gesticht in de Ommerschans, gedeeltelijk ingericht voor openbare lagere school voor kinderen, wonende in de Ommerschans en omgeving. Deze school is omstreeks 1956/1957 afgebroken. Ook op het gebied van de veeartsenijkunde heeft er een goede behulpzaamheid bestaan tussen de veeartsen verbonden aan de Ommerschans en de boeren uit de omgeving. Zo deed de Burgemeester van Avereest, op 15 April 1840 het volgende verzoek aan de Gouverneur in de Provincie toekomen; "Bij U Ed. apostille van 3 April 1840, 1e. afd. no. 1549, ons in handen gesteld enige stukken betrekkelijk de aan de Ommerschans onende veearts Wilhelm (ook wel geschreven Wilhelmi) en diens zoon, onder terugzending dier bijlagen, hebben wij de eer U.H.E.G. te berichten,dat genoemde Johannes Wilhelm, geboren 9 Maart 1813, en ook deszelfs zoon, de veeartsenijkundige praktijk in deze gemeente uitoefen, want wanneer er spoedig hulp noodzakelijk is en de ingezetenen ruim 2 1/2 uur naar Ommen en slechts + ß 1/2 uur van de Ommerschans verwijderd zijnde, gaan alsdan Wilhelm halen en kunnen dikwijls geen uuren wachten om een veearts van Ommen te ontbieden. Ook heeft men in het algemeen liever Wilhelm, als kundiger beschouwende, dan Veenhoven.

Aangenaam zou het ons sijn, dat Wilhelm en zijn zoon in de uitoefening hunner practijk in deze gemeente niet verhinderd wierden, derwijl in deze afgelegen gemeente men anders soms dagen zoude moeten wachten voor en aleer de Veearts Veenhoven hun te hulp komt.

De Burgemeester van AVEREEST. Tot zover over de geneeskundige verzorging in en om de bedelaarskolonie in de Ommerschans.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 928 De g e e ste lijke ve rzo rg ing van d e b e vo lking van d e Om m e rsc h ans. De Ne d e rland s h e rvo rm d e n. Er wordt wel eens beweerd; "de geschiedenis herhaald zich", en wal eenmaal is geweest, keert in en of ander vorm terug. Deze bewering is ook van toepassing geweest op de geestelijke verzorging van de bevolking van de Ommerschans en wel in de eerste plaats, als fort, als verdedigingswerk, in de tweede plaats als etablissement, als bedelaarskolonie van de Maatschappij van Weldadigheid. "Vanaf 1630 waren de soldaten van de Schans voor het waarnemen van hun godsdienstplichten aangewezen op de kerk te Avereest, (thans Oud-Avereest), totdat in 1641 hieraan een einde kwam, door het stichten van een kerkje binnen de wallen van de Schans. De predikant van Avereest werd aangewezen in dit kerkje dienst te doen. Ds. A. Lindenhovius en na dezen zijn zoon, Ds. G. Lindenhovius, hebben tot 1664 in dit fortkerkje de dienst bij de soldaten waargenomen. Toen werd er voor de Schanskerk een legerpredikant aangesteld, nl. Ds. Hermannus ter Mate, ook wel geschreven ter Matthe". (1). Toen in 1821 de eerste bedelaars, zij het nog maar in een gring aantal in het gesticht aan de Ommerschans waren opgenomen, moest in hun geestelijke verzorging worden voorzien. En evenals in 1630 voor de soldaten van de Schans, werd ook nu weer de Predikant van Avereest aangewezen voor de Hervormden in de bedelaarskolonie aan de Ommerschans. Bij Besluit van Z.M. den Koning van 14 Maart 1823 werd aan de Predikant van Avereest opgedragen om de herderlijke diensten waar te nemen in het gesticht aan de Ommerschans. De Predikant van Avereest zal onverminderd zijn tractement voor de diensten aan de Schans van Landswege worden bezoldigd". Deze Predikant, die als eerste de dienst voor de Hervormden in de bedelaarskolonie heeft waargenomen, was, Ds. Hozeas Gerhardus Meiling Amshoff, vanaf de datum zijner benoeming, 14 Maart 1823, tot aan de datum van zijn overlijden op 24 September 1831. Ds. Amshoff is ook de enige Predikant van Avereest geweest, die dienst heeft gedaan in de Ommerschans als bedelaarskolonie. In het meermalen aangehaalde bok, Nederland en den Goeden Oude Tijd van 1823, komt ook de geestelijke verzorging van de kolonisten in de Ommerschans ter sprake, en wordt deze omschreven als volgt;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 929 De Ned. Hervormde Pastorie. Deze pastorie staat nabij de kerk de weg Balkbrug-Ommen in laatstgenoemde gemeente. Een steen, aangebracht links, boven in de voorgevel, geeft aan, dat op XVI September MDCCCXXXII, (16 September 1832) door K.Mulder de eerste steen is gelegd. Kornelius Mulder, aanvankelijk instituteur van de landbouwschool te Wateren bij Diever, een inrichting van de Maatschappij van Weldadigheid, is in 1831 benoemd tot adjunct-directeur van de bedelaarskolonie de Ommerschans in welke hoedanigheid hij van deze pastorie de eerste steen heeft gelegd. Foto van schrijver.

"Met de godsdienstoefeningen is het ellendig gesteld. De Predikant, die twee uren van de Schans afwoont, komt des winters niet, wegens de slechte wegen en was nu (Mei 1823) uitlandig. des Winters is er dus geen cathechesatie en voor het algemeen zijn de kinderen te vermoeid dezelve bij te wonen". Wij zullen het aan de onbekendheid van de schrijvers met de plaatselijke afstanden toeschrijven, wanneer zij de afstand van de Pastorie te Avereest naar de Ommerschans op 2 uur stellen. In werkelijkheid is deze hoogstens een klein uur gaans. Uit andere bronnen is het schrijver gebleken, dat Ds. Meiling Amshoff, lichamelijk geen sterk persoon was. Hij is na een lang ziekbed ter huize van zijn ouders te Emmen op 41 Jarigen leeftijd overleden. Gezien de slechte zand- en veenwegen van die tijd, daarbij in aanmerking nemende, dat Ds. Meiling Amshoff, naast zijn bemoeiingen met de Ommerschans, toch ook de uitgestrekte kerkelijke gemeente Avereest had te verzorgen, is het die alles wetende, te verklaren, dat de godsdienstoefeningen in het bedelaarsgesticht in de eerste jaren wel een en ander te wensen overlieten. De opvolger van Ds. Meiling Amshoff als Predikant te Avereest Ds. G. de Koning, werd niet benoemd tot Predikant van de Ommerschans. Tot Predikant van de Ommerschans, voor het bedelaarsgesticht, werd in 1823 beroepen, Ds. Pieter Eliza Karel van Nes.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 930 Ds van Nes is vier jaar later vertrokken naar Rouveen. (1836). Hij werd op 1 Januari 1837 opgevolgd door Ds. Andries Campagne, geboren 10November 1800. Ds Campagne is lange jaren aan de bedelaarskolonie verbonden geweest. Pas in 1882 is hij met emeritaat gegaan. Na Ds.Campagne deed in 1883 Ds. N.S. Kappers zijn intrede in de Ommerschans. Ds. Kappers werd in 1890 met de opheffing van de Ommerschans eervol ontslagen. Bij de bedelaarskolonie de Ommerschans was aanvankelijk geen kerkgebouw. Het kerkje binnen de fortwallen van de Schans was verdwenen. De goedsdienstoefeningen, zowel voor de Ned. Hervormden als voor de Katholieken, werden in de eerste jaren gehouden in de school van de Ommerschans. Voor de Hervormden kwam hierin nog al spoedig verandering door de stichting van een eenvoudig kerkje ten noorden van het gesticht. Dit kerkje werd ingewijd op 9 Mei 1824. In het jaar 1845 werd door de Predikant Campagne de eerste steen gelegd voor de verbouwing van dit kerkje van 1824. Deze kerk staat er op heden nog en wordt gebruikt door de Ned. Hervormden en de Katholieken van de Rijksasielen voor Psychopaten te Balkbrug. Ook de stichting van een Pastorie bij deze kerk had spoedig plaats. Op XVI September MDCCCXXXII (16 September 1832) is volgens een gevelsteen in het gebouw aanwezig, hiervoor de eerste steen gelegd door K.Mulder. 12 Deze pastorie staat er thans nog. .

12 Kornelius Mulder, Adjunct-Directeur van de Ommerschans

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 931 De Kath o lie ke ke rk. In Nederland in den Goeden Ouden Tijd, wordt vermeld; "De Roomschen hebben in het geheel geen dienst, omdat er nog geen gewijde grond is; de pastoor staat alleen de stervenden bij". In 1823 werd door de aartspriester een kapelaan gezonden naar Avereest, (Dedemsvaart) om vandaar uit het herderlijk toezicht over de Katholieke in de Ommerschans te houden. De reden, dat dit voorlopig van uit Avereest moest gebeuren was, dat de woning van de pastoor in de Ommerschans nog niet gereed was. Ommerschans was geen parochie territoriales, personalis. Deze parochie had dus geen grenzen, maar behoorde territoriaal tot de parochie Avereest. Achtereenvolgens hebben de volgende geestelijken dienst gedaan in de bedelaarskolonie "de Ommerschans". 1. Arnoldus Boers uit Deventer tot Augustus 1824. 2. Antonius Tempelman, geboren te Colmschate, tot 1835. 3. Herman Maas, geboren te Wijhe, tot 1841. (Deze was later pastoor te Avereest).

De Katholieke Pastorie. Dit gebouw stond aan de oostzijde van de weg Balkbrug-Ommen, in de gemeente Ommen. Het gebouw stond ten zuiden van weg, die vanaf de "Ommerweg" afbuigt naar het oosten, om de gestichtsterreinen heen. De pastorie is voor plm. 25 jaar afgebroken. Een klein vijvertje aan de weg is overgebleven uit de tijd, dat de pastoor van de Ommerschans hier woonde. Rechts achter de pastorie heeft de Katholieke kerk gestaan. Ter plaatse staat nu een bungalow. De laatste bewoners van de pastorie, waren de ambtenaarsgezinnen van het opvoedingdgesticht, Pijlman en Starkenberg. Foto van schrijver.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 932 4. Antoius Lammers, geboren te Raalte, tot 1843. 5. Andreas Ignatius Schaapman, van 4 Augustus 1843 tot 6 Oktober 1846. 6. Wilhelmus Legebeke, geboren te Wijhe, van 1846 tot 1849. 7. Bernardus Roberink, geboren te Losser, van 1849 tot 1855. (vertrokken naar Steenwijkerwold). 8. J. Wagelaar, van 1855 tot 1857. 9. H. Hutten, assistant in 1857. 10. Johannes Sletering, geboren te Deventer, tot 1864. 11. Wilhelmus Hendrik Veeling, geboren 13 September 1830, van 12 Mei 1864 tot 14 December 1871. 12. Jacobus Hermanus Huizen, van 1781 tot 31 December 1882. 13. Gijsbertus Franciscus Hollen,van 1 Januari 1883 tot 23 December 1889. Nadat op 1 Januari 1890 het gesticht door de Regering van opgeheven, werd met de waarneming van de zielszorg der enkele nog overgebleven Katholieken belast als Deseroitor (waarnemer) B.Mulder. Deze vertrok op 14 Februari 1890. 13) Zoals reeds vermeld, werden de Katholieke erediensten aanvankelijk gehouden in de school van het gesticht. De Katholieke Kerk is pas na jaren gebouwd, want in 1869 maakt men nog gebruik van het schoolgebouw. Wanneer de kerk gebouw heb ik niet gevonden. In he begin van 1900 is de kerk afgebroken. De afbraak van de kerk is voor een groot deel vervoerd naar de gemeente Zwollerkerspel, naar de buurtschap Berkum, waar er een boerderij van is opgebouwd. Op deze bierderij, staande enkele honderden meters achter het bekende café "de Tourist" staat nog het kruis van de Katholieke kerk in de Ommerschans. (zie ook de omschrijving bij de fotoÆs hiernaast). Over de bouw van de pastorie hen ik niets gevonden. Tijdens het bestaan van het Rijksopvoedingsgesticht voor jongens te Avereest, werd de pastorie bewoond door een tweetal gezinnen van ambtenaren van dit gesticht. De laatste bewoners waren de families Pijlman en Starkenburg. Omstreeks 1930 is de pastorie afgebroken.

De Israe lie te n. Over de Israelieten, de joodse bedelaars in de Ommerschans, heb ik niet veel gehouden.Dit aantal is uiteraard nimmer groot geweest. Toch heb ik uit verschillende gegevens de wetenschap, dat er geregeld joodse bedelaars in de Schans hebben gezeten. Een eigen voorganger hadden ze in de Ommerschans niet. Wij kunnen aannemen, dat ze voor hun godsdienstplichten aangewezen waren op de joodse gemeente te Dedemsvaart, zoals dit later ook het geval was met de pupillen van het Rijksopvoedingdgesticht.

13 Gedeeltelijk overgenomen uit een artikel van Pastoor Rientjes in Overijssel Recht en Geschiedenis.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 933 Over de joodse bedelaars in de Ommerschans wil ik nog één bijzonderheid vermelden. Op 13 Mei 1847 overleed in de Ommerschans, Levi Salomon Cohen, welke aldaar voor rekening van de gemeente des-Gravendeel werd verpleegd. Aangezien er bij de Colonie Ommerschans geen Israelitische begraafplaats is, schreef de Buegemeester van Avereest aan het Gemeentebestuur van des-Gravendeel is Cohen voor rekening van het Israelitisch kerkbestuur te Avereest, op de Israelitische begraafplaats te Dedemsvaart begraven, waarvan de onkosten f 10 hebben bedragen, voor welk bedrag de Burgemeester van Avereest aan zijn ambtgenoot te des-Gravendeel een declaratie deed toekomen. Zoals in die jaren dikwijls voorkwam, bestond er ook hier verschil van mening over het betalen dezer begrafeniskosten.

Uit een nader onderzoek is schrijver gebleken, dat de R.K. kerk van de Ommerschans in het laatst van de negentiger jaren van de vorige eeuw is afgebroken. De kerk is toen voor afbraak gekocht door een zekere Noordman, landbouwer te Berkum, gemeente Zwollerkerspel. De boerderij van Noordman was door brand verwoest. De tegenwoordige boerderij wordt thans bewoond door een dochter van genoemde Noordman, de weduwe Wessel. Het is feitelijk een dubbele boerderij. (zie acherzijde boerderij op de foto). De muren en het pannendak van de boerderij, ze herinneren ons aan de Katholieke Kerk van de Ommerschans. Vooral het kruis en de torenhaan achter op de boerderij spreken tot ons en doen ons denken aan de talrijke bedelaars van de toenmalige Ommerschans, die in "hun tijd" hebben opgezien naar deze beelden uit dat sobere verleden van het bedelaarsgesticht. Foto van schrijver.

Deze nota luidde als volgt; Het gemeentebestuur van des-Gravendeel, Debet aan het Kerksbestuur der Israelitische Gemeente te Dedemsvaart, ingevolge Ministriele dispositie van 20 December 1838, no. 11;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 934 De som van Tien Guldens voor begrafeniskosten van wijlen, Levie Salomon C...... geboren te des-Gravendeel, als hebbende voordurend aldaar gewoond en in de kolonie Ommerschans aangebragt van Rotterdam, den 12 den Mei 1847 en den 13 den daarop volgende aldaar overleden en geene begraafplaats zijnde, begraven op de Israelitische begraafplaats te Dedemsvaart. Dedemsvaart, 7 Juni 1947. Het kerkbestuur voornoemd. Het was pas op 15 November 1847, dat Burgemeester en Assessoren van des-Gravendeel deze nota onbetaald terugstuurden. In een begeleiden schrijven berichten zij, "dat Levie Salomon C.....niet zijn onderstaands domicilie in des-Gravendeel had. C...... was slechts één dag in de Ommerschans opgenomen geweest en op bewering dat hij in des-Gravendeel was geboren, was deze gemeente voor zijn verpleging aangesproken. Dit was voor genoemd Gemeentebestuur niet voldoende om de kosten te voldoen. Het was in deze aangelegenheid, zoals het in die jaren geregeld voorkwam; om een luttel bedrag, zoals in dit geval de begrafeniskosten van een oude bedelaar, dat er een langdurige en uitgebreide correspondentie werd gevoerd, voor men al of niet tot betalen overging.

De vo o ruitzic h te n van e e n b e d e laarko lo nist in d e Om m e rsc hans. Wanneer een bedelaar in de Ommerschans was opgenomen en dit geldt vooral vor de eerste jaren van het bestaan van die inrichting dan openden zich zo'n man en ook voor de vrouwen, verschillende perspectieven, zoals dit werd voorgesteld. Met het woord "perspectief" werd de zaak eigenlijk wel wat te rooskleurig voorgesteld en men kon beter spreken, dat er voor zo'n kolonist enkele vooruitzichten bestonden. In de eerste plaats konden de mannen.zowel als de vrouwen, door zeergoed hun wek te doen, "schuldenvrij" tegenover de Maatschappij van Weldadigheid kmen te staan,zij konden bij een baas worden geplaatst of eigen werkzaamheden beginnen,waardoor de kans bestond uit de inrichting te worden ontslagen; dan bestond er nog de mogelijkheid, zich door een uitstekend gedrag op te werken tot bewaker en zelfs tot hoevenaar. En dan als het laatste vooruitzicht, en dat was veelal weggelegd voor die mensen, die verzwakt, ziekelijk of lichamelijk niet tot werken in staat in de inrichting werden opgenomen,zodat zij hun aanvullende eten niet konden verdienen, het doevig einde, een graf op het bedelaarskerkhof van de Ommerschans. In dit verband wil ik nog aanhalen, wat hierover vermeld wordt in Nederland in den Goeden Ouden Tijd; "Wat verder zat een ziekelijke man op een bank ter neer. Deze was een kameraad van onze geleider en had 19 jaren als sergeant bij de compagnie gediend, waar deze 17 jaren soldaat was geweest". "Beide woonden bij Brussel, alwaar men hun diets maakte, dat zij aan de Ommerschans eene hoeve konden krijgen en een goed bestaan. Onder dit voorwendsel bracht men hen derwaarts. De sergeant verhaalde met bittere lach, dat zijn vrouw een week tevoren van wanhoop was omgekomen". Officieel schreef men over de vooruitzichten van een bedelaar-kolonist het volgende; "Lachende perspectieven bood een aanstelling van sectie- of wijkmeester of plaatsing als hoevenaar op een der groote boerderijen bij de Ommerschans of Veenhuizen". Deze promotie was echter alleen voor de allerbesten weggelegd en door de geringe plaatsingsmogelijkheden kwamen slechts enkelen daarvoor in aanmerking aan de hand van de bevolkingsregisters kan worden nagegaan, dat zo'n hoevenaar veelal jarenlang op zo'n hoeve bleef wonen. Het reeds vermelde lijstje van Hoevenaars is dan ook niet lang. ZoÆn hoevenaar was eigenlijk een zetboer, zoals wij die thans kennen. Uiteindelijk werden deze hoeven, de gestichtsboederijen, door de Directie van de inrichting geëxploiteerd. De hoevenaar kreeg iedere dag een ploeg bedelaars uit het gesticht om daarmede de gronden te bewerken. Hij had de dagelijkse leiding, maar was in alles verantwoording schuldig aan de Gestichtsdirectie. In de vrije kolonies konden de kolinisten het brengen tot vrijboer. Deze mensen trof men later dikwijls aan in de Ommerschans als Hoevenaar.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 935 In de bevolkingsregister leest men dikwijls; "gekomen van de gemeente Vledder", van welke gemeente Frederijksoord, een onderdeel vormt. Bij ernstige tekortkomingen in de vrije kolonies werden de kolonisten overgeplaatst naar de Ommerschans, naar de strafkolonie, zodat wij het verschijnsel zien, dat de beste en de slechtste kolonisten een kans maakten in de Ommerschans terecht te komen. Op 2 Maart 1880 vraagt de Directeur der gestichten Ommerschans en Veenhuizen, advies aan de Burgemeester van Avereest over een inwoner van die gemeente, welke gesolliciteerd had naar de vacant komende betrekking van Hoevenaar aan het Rijksgesticht de Ommerschans. Dit advies was voor de betrokken sollicitant niet bepaald gunstig en luidde; "wonen thans in bij G. van der Hulst, omdat zijn schoonvader hem niet in huis wil hebben. Zijn beide aan de drank". Men werd dus nog maar zo geen hoevenaar. Naast de "lachende perspectieven" als de aanstelling tot Hoevenaar, bestond er voor de bedelaar-kolonist de mogelijkheid om aangesteld te worden tot bewaker, hetzij in de zalen of buiten het gesticht, zoals ook reeds in het hoofdstuk "bewaking" is vermeld. Deze promotie als bewaker,. Zowel in als buiten het gesticht, met het daaraan verbonden recht tot bewoning van één der plm. 20 limiethuisjes, was echter ook maar voor enkelen van het grote bedelaars weggelegd.

Ge p e nsio ne e rd e ko lo niste n. Door de omstandigheid, dat de gemeente Avereest in de onmiddelijke nabijheid van de Ommerschans lag, werd deze gemeente nog wel eens als woonplaats gekozen door de kolonisten na hun ontslag uit de inrichting. Hierdoor kwam het nog al dikwijls voor, dat de Burgemeester van Avereest, ambtelijk met deze mensen in contact kwam. Het vinden van een werkgever was vaak aanleiding om zich in Avereest te vestigen en zelfs het aangaan van een huwelijk van een kolonist met een meisje uit Avereest was mogelijk. Zo werd op 28 April 1824 te Avereest het huwelijk voltrokken tussen Klaas Tijmes, kolonist, wonende in de kolonie Ommerschans, oud 39 jaren, zoon van Albert Tijmes, van beroep ovenzetter en van Aafje Klaas Dam, overleden en Antje van Hoften, zonder beroep, wonende te Avereest, oud 28 jaren, dochter van Walraven van Hoften en van Hillegonda Dekker,landbouwers, wonende de Vledder. Tot de bevolking van de Ommerschans hebben ook behoort, gepensioneerden. Zeer wel mogelijk waren dit oud-Indische militairen, die voor hun indiensttreding als vrijwilliger bij de Koloniale troepen, als kolonist in de Ommerschans waren opgenomen. Zo werd ingevolge een resolutie van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid op 27 Maart 1852 een ontslagbrief uitgereikt aan Johannes Cornelis Konings, no. 1472, geboren te Middelbrug, 1 Juli 1805, sedert 27 November 1847 in de gestichten der Maatschappij van Weldadigheid verpleegd. Het schijnt dat genoemde Kà. zich na zijn ontslag in Avereest heeft gevestigd, want op 14 Juli 1852 schreef de Burgemeester van Avereest aan zijn ambtgenoot te Middelburg; "Ten verzoeke van J.C.Konings heb ik de eer U Ed. Achtb. hierbij ter inzage aan te bieden, deszelfs ontslag als bedelaar-kolonist, met verzoek om onder terugzending van het stuk deszelfs acte van pensioen met de hem aankomende gelden te willen overmaken. Verzeokende al verder,dat door U Ed. Achtb. mag worden bevorderd, dat zijn pensioen betaalbaar worde gesteld te Zwolle ten zijnen naam". Eerste op 30 Augustus d.a.v. achreven Burgemeester en Wethouders van Middelburg terug, dat; "betrekkelijk het pensioen van den bedelaars-kolonist J.C. Kà.. en onder terugzending der daarbij gevoegde bijlagen, hebben wij de eer U te berigten, dat wij ten opzigte van zijn pensioenacte in correspondentie te zijn met de hoogere Autoriteit en dat wij op de beëindiging daarvan moeten wachten alvorens aan het verzoek van Kà..te voldoen". Een andere aangelegenheid met een gepensioneerde bedelaars-kolonist speelde zich af in 1857, toen de Buegemeester van Leeuwarderadeel op 30 Januari aan zijn ambtgenooet te Avereest het volgende schrijven deed toekomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 936 "Hiernevens heb ik de eer aan U Mijnheer te doen toekomen, eene som van f 27,- zijnde het bedrag van het pensioen over het voerde kwartaal des vorigen jaars van den voormaligen bedelaars-kolonist, Gosse T.Bakker, zich ophoudende binnen Uwe gemeente. Aangenaam zal het mij zijn voor opgemeld bedrag van f 27-, door E Ed. Achb.tusschenkomst van Gosse, T.B...... , voornoemde een kwitantie te mogen ontvangen, terwijl ik U verzoek mij nevensgaande attestatie de Vita voor het 1e. kwartaal dezes jaars, dadelijk na afloop van hetzelve, ingevold en door den gepensioneerde voornoemd mede ondertoekend, te willen doen geworden, en wel zoo tijdig, dat door mij aan eene daartoe betrekkelijke onlangs van de Nederlandsche Handelsmaatschappij bekomen kennis-geving zal kunnen worden voldaan". Op de brief stond verder nog de specificatie van het overgemaakte bedrag n.l.; 1 bankbiljet no. 956, d.d.21 Juli 1845 f 25,00 1 coupon no.136, versch. 1 September 1857 f 1,48 1/2 2 zegels á 21 cent f ,41 1/2 1 dubbeltje f 0,10 ------f 27,00 men was op het gebied van geldzaken in die jaren wel bijzonder secuur. Een dergelijk pensioen van 4 x f 27, of 108 gulden per jaar, is naar onze begrippen wel erg aan de lage kant. Men niet zo'n "bedrag" dan ook zien in het licht van de geldswaarde in die dagen.

Militaire d ie nst d o o r d e ko lo niste n. In dit hoofdstuk wil ik een en ander vermelden over de verhouding van de kolonisten tot de militaire dienst, en in het bijzonder over het vrijwilleg dienstnemen bij de militaire macht. Zoals reeds vermeld bestond de gestichtsbevolking in de allereerste jaren voor een deel uit ontslagen militairen, waarvan velen waarschijnlijk nog gediend hadden in de legioenen van Napoleon. Deze mensen, doordringen van de militaire geest, waren minder geschikt voor het eentonige en zware landwerk op de woeste gronden, die aanvankelijk bij de kolonie de Ommerschans behoorden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 937 Hoeve no.11. Deze beoderij staat in de gemeente Ommen aan de Eerste Schansweg. Het was in de tijd van de Ommerschans, Hoeve no. 11 en was toen plaatselijk genummerd, Ommerschans 49. Op deze Hoeve is op 15 Oktober 1889 het 13 jarige dochtertije, Zientije, van de Hoevenaar Heegenberk door een kolonist vermoord. Het huis heeft een enigszins ander aanzien gekregen, doordat op de voorste hoek (aan de muur nog wel te zien) het bakhuis met de typische hoge schoorsteen is weggebroken. Ook de dakkapel is nieuw. Verder is de boerderij nog in haar oorspronkelijke toestand. Het Hoeve no. 11, boven aan de voorgevel is niet meer te zien, hier is de naam "Ommerschans" overgeschilderd, De boerderij wordt thans bewoond door de familie Dirk Bijker. Foto van schrijver

Naar mijn mening komt dit in het volgende tot uiting: "Op 16/19 Juni 1826 werd een nieuw alles samenvattend contract gesloten, dat aan het Gourvernement meer vrijheid gaf in de keuze der personen. Een uitvloeisel van dit contract was, dat op 30 Juni 1826, 178 veteranen met hun huisgezinnen, totaal 653 personen in Veenhuizen werden geplaatst. Deze veteranen treffen wil later als bewakers in de Ommerschans aan". (1). Van de bedelaars-kolonisten in de Ommerschans geingen velen als vrijwilliger in dienst bij het Oost-Indische leger. In 1827 zelfs 192 van de in totaal 459 ontslagenen. Voor de bedelaars-kolonisten werden bij Kon. Besluit van 5 November 1828, no.114, de voorwaarden geregeld, zoowelvoor het vrijwillig dienstnemen, als voor diegenen die ingevolge loting moesten worden ingelijfd. Voor elke bedelaar-kolonist, die zich verbinden ding voor de overzeesche krijgsdienst, zou de Kommissaris-Generaal van Oorlog door het Algemeen Depot der Landmagt aan de Maatschappij van Weldadigheid doen uitbetalen, eene somma van zestien gulden en zulks om het even of zoodanige recruut

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 938 op het ooegenblik van het verlaten van een der Etablissementen van de betrokken Maatschappij van Weldadigheid aan deselve eene meerdere of minders schuld dan ten bedrage van zestien gulden achterlaat. Ten opzichte van de schulden, achtergelaten door een bedelaar-kolonist, die als loteling bij den dienst der nationale militie moest worden ingelijfd, was bepaald, dat deze schulden door het Gourvernement bij voorschot aan de Maatschappij van Weldadigheid zouden worden voldaan en door het Gouvernement verhaald op de gemeenten, alwaar de betreffende kolonist onderstandsdomicilie had. Ten slotte werd nog bepaald bij Kon. Besluit van 26 Februari 1829, no. 41; "dat ook voor elk der bedelaars-kolonisten, die bij de Armee hier te lande zullen worden toegelaten, een som van zestien gulden aan de Maatschappij van Weldadigheid zal worden uitbetaald, door de Hoofd-Administratie van het korps. Waarbij de betrokkenen zal worden geplaatst. In een Kon.Besluit van 14 December 1833, no. 50. Werd een regeling omschreven, betreffende de verhouding tot de Nationale Militie van de personen opgenomen in het bedelaarsgesticht, waarbij werd bepaald; "dat allepersonen voor rekening van andere gemeenten in bedelaarsgestichten opgenomen, moeten worden afgetrokken van de gemeente waar zij verpleegd worden en gevoegd bij de gemeente, welke met de kosten van hun onderhoud zijn belast". Uit deze regeleingen vastgesteld voor de bedelaars-kolonisten ten opzichte van hun vrijwillige dienstneming, als voor het tengevolge loting aangewezen worden voor de krijgsdienst, blijkt wel, dat dit van hoger had wel gestimuleerd werd. . Onve ilig h e id in e n o m d e Om m e rsc h ans. Werd de onveiligheid in de omgeving van de bedelaarskolonie aan de Ommerschans beinvloed door de verpleegden, de bedelaars-kolonisten? Wanneer deze vraag wordt gesteld, kan aan de hand van de praktijk hierop een antwoord worden gegeven. En van hetgeen daarvan bij overlevering bekend is, en datgenen wat bij het oudste deel der bevolking voorleeft, kunnen wij zeggen, dat men in die tijd op zo'n hoede was voor rondzwervende kolonisten en oud-kolonisten. Schrijver dezes heeft getracht enige gegevens aan te halen waaruit blijkt dat deze achterdocht ten opzichte van de kolonisten gerechtvaardigd was. Op 15 Januari 1856 schreef, Johannes Frederik Ap, logementhouder, tevens als concierge verbonden aan de Ommerschans, wonende te Balkbrug, aan de Burgemeester van Avereest. "Hedennacht, tusschen 11 en 1 uur, heeft de vrouw Gerritje Woldberg, in het geheim mijn huis verlaten. Tot op het oogenblijk wordt er niets door mij vermist, echter heeft zij meegenomen een vrouwenrok, door haar gekocht van de koopman Kan, ter waarde van f 4,80 waarvoor mijn vrouw goed heeft gesproken. Zij is een ontslagen koloniste en daar zij zich wellicht in deze gemeente zal ophouden, heb ik vermeend, dat ter kennis van U Edel Achtbare te moeten brengen". Een ander treffend voorval, waaruit blijkt, dat de ingezetenen van Avereest wel eens erge overlast van zo'n bedelaar-kolonist konden hebben lezen wij in het volgende schrijven. Avereest, 15 Februari 1842. Den Heer Burgemeester van de Gemeente Avereest. edel Achtbare Heer. Ons in de onaagename noodzakelijkheid bevinden aan Uw Edel Achtbare te beklagen over een Sneet, met name Paptis Simons of Simon Baptist, in het bedelaarsgesticht Ommerschans thuis behoorende, welke in deze namiddag ongeveer half twee ure, zich bezopen zijnde, niet heeft onzien na gewelddadigheden gepleegd te hebben aan de woning van den landbouwer Jan Welmer, in deze gemeente, ook aan de woning van mij ondergeteekende, O.J.Scholten, drijgende en zoodanig met een stok tegen de glasramen sloeg, dat ik vreesde dezelve in stukken zouden worden geslagen; mij dus genoopt ziende buiten te gaan en zoo mogelijk verdere gewelddoening te voorkomen, hetwelk mij met mooije woorden in zoover gelukte, genoemde Sneet van mijn werf te praten, dan na verscheidene onheuschheden te hebben ondergaan, trok de gemelde Sneet zijn sabel (waarmede hij was gewapend) en

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 939 onderscheidene keren naar mij houwende, vond ik mij genoodzaakt de wijk naar de woning aan de meedeondergeteekende H. Tobij te nemen, dan nu was deze onverlaat nog niet tevreeden, maar trok ook zijnen sabel tegen gezegden Tobij, welke te mijner assistentie was buitengekomen, en stak naar dezen, doch welke stekk gelukkig ontweek en nadat deze ook vele laagheden hadde ondergaan en ik Scholten, mij hadde begeven om adsistentie te halen, heeft deze Sneet zich verwijderd. Verwachtende dat U Edel Achtbare middelen zal beramen, dat elk vreedzaam ingezetene, die bescherming geniet welke de Grondwet hem waarborgd, waartoe ons insziens doelmatig zoude zijn, dat de Directie van genoemd Bedelaarsgesticht werd gelast hun in het vervolg te onthouden van vagebonnen welke ter beveiliging der goede ingezetenen en ten hunnen koste vande publijke wegen worden geweerd, gewapend langs dezelve te laten loopen, en zoodoende de veiligheid en rust te storen". Uit dit schrijven komen verschillende benamingen naar voren waarmede deze bedelaar-kolonist werd aangeduid, benamingen welke men heden niet meer kent. Het is verder eigenlijk onverklaarbaar, dat zo'n kolonist vrij rondliep en daarbij was gewapend met een sabel. Mogelijk was dit wel een "zeer goed oppassend" kolonist, die met enige bewaking was belast. Op 19 December 1834 deed Levi Sterren, wonende te dedemsvaart, aangifte bij de assessor der gemeente, Meine Ielkes Kruizinga van het volgende; "Tegen den avond van de 18 den dezer maand liep ik langs de Dedemsvaart met een pakje in de hand. Ik ontmoette aldaar, E. Hagedoorn, wijkmeester aan de Ommerschans, die mij vroeg wat ik in dat pakje had, waarop ik antwoordde, dat ik daar twee hemden in had. Toen Hagedoorn deze hemden zag, zei hij, dat ze van de kolonie waren. Ik had die hemdem bij de tapper J.Jurgens aan de Dedemsvaart geruild voor vleesch en ze waren dus mijn wettig eigendom. Hagendoorn zei daarop, dat ik mee moest naar de Kapitein (adjunct-directeur) van de Ommerschans. Ik heb dat geweigerd, waarop Hagendoorn de hemden heeft meegenomen. Hij weigerde ze aan mij terug te geven". Zeer waarschijnlijk waren deze hemden door een kolonist bij de tapper Jurgens ingeruild voor sterke drank.

Op 13 Juni 1836 deed Alle Jans Wijkstra, onder-directeur der kolonie Ommerschans bij de assessor kruizinga de volgende aangifte; "In den nacht tusschen de 12e en de 13e dezer maand, tusschen 1 en 2 uur is door Johannes Molenaar, op zijn hoeve bij een hoop aardappels ontdekt een vrouwspersoon, genaamd Johanna Best, voormaals koloniste in de Ommerschans, doch thans zonder beroep, wonende in de gemeente Avereest. Deze vrouw had bij zich een zak met aardappelen, na gissing een halve mand schepel, welke zij uit genoemde hoop had genomen, zijnde die ontdekking en arrestatie van genoemde Johanna Best, geschied door Johannes Frederikus Kleibeuker, van beroep brandersknegt, oud 25 jaren, Johannes Molenaar, van beroep landbouwer, oud 51 jaren en Hendrikus Molenaar, oud 21 jaren, zonder beroep. Johanna Bà. is vervolgens door Hendrik Koene, Veteranan-Veldwachter te Ommerschans als arrestante overgebracht naar de gevangenis te Ommerschans". Als laatste der wandaden gepleegd door bedelaars-kolonisten, wil ik nog vermelden het voermoorden van het Meisje Hoogenberk. Op 4 Juni 1871 vestigde zich op Dalvoorde, het jonge gezin van Nicolaas Hoogenberk en Roelofje Tijmes. Hooegenberk was koetsier bij Jnr.Junius van Hemert op het landgoed Dalvoorde te Avereest. Het gezin breidde zich uit en achtereenvolgens werden geboren, Aafje, Zientje (geboren te Avereest 13 September 1876), Pieter, Jan Nicolaas en Cornelis. Op 6 Juni 1888 vertrok het gezin naar de Ommerschans. Hoogenberk werd evenals zijn vader hoevenaar op een kolonieboerderij. Op deze boerderij, genummerd Ommerschans no.49, Hoeve no. 11, voltrok zich het drama, de moord op het dochtertje van Hooegenberk.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 940 Nog leeft dit droevig gebeuren voort in de gedachten van de oudste bewoners van Ommerschans en omgeving. Zientje, de tweede dochter van de hoevenaar Hoogenberk, werd mij door een vroegere speelkameraad van haar beschreven, als een voor haar leeftijd flinke, forse meid. Bij al de kolonisten, die daar dagelijks op de hoeve van Hooegenberk werkten en die zoodoende in contact kwamen met de bewoners, was er één, die oneenbare bedoelingen met dit meisje had. Toen zij zich tegen deze aanranding verzette, greep hij een primitief voorwerp, een aardappelmesje en stak haar daarmede in de borst. Op 15 Oktober 1889 werd Zientje Hoogenberk door deze bedelaar-kolonist vermoord. Haar moeder, die haar te hulp kwam, werd ook door de onverlaat bedreigd. Op het stille kerkhof in de Ommerschans, wijst een eenvoudige steen de plaats aan, waar Zientje rust, Zientje Hoogenberk, vermoord in de laatste dagen, dat de kolonisten in de Ommerschans verbleven.

Ee n b o tsing tusse n d e p laatse lijke p o litie van Ave re e st e n d e Ve ld w ac h te rs van d e Om m e rsc h ans. In het laatst van November en begin December, met Sint-Nocilaas worden bij bakkers en winkeliers z.g. St Nicolaasspelen gehouden. Dit Sint-Nicolaasspel is al een oude gebruik op het platteland. Het was bij gelegenheid van dit volksgebruik, dat er te Balkbrug een botsing, een incident zich voordeed, hetwelk ons een goed inzicht geeft op de politie-aangelegenheden in die jaren, zowel van de plaatselijke- als van de gestichtspolitie. Schrijver dezes heeft gemeend deze kwestie in zijn geheel weer te geven in verband met het artikel over de Ommerschans. "In de avond van 5 December 1849, werden er Sint-Nicolaasspelen gehouden ten huize van Berend Schutterop, bakker, wineklier en kastelein te Balkbrug, in het perceel, thans (1962) beken als hotel "de Munnink". Het was bij deze gelegenheid, dat er zich ernstige ongeregeldheden voordeden, voornamelijk tussen de Gemeente-veldwachters van Avereest en de Kolonievoeldwachters van de Ommerschans. Het eerste gevolg hiervan was een klacht van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid bij de Gouverneur van de Provincie Overijssel; "over het laakbare gedrag van de Veldwachters van Avereest,bij gelegenheid dat uit de Ommerschans ontvlugte bedelaars-kolonisten op den 5 den December 1849 ten huize van B. Schutterop aan de Dedemsvaart, door koloniale veldwachters zijn achterhaald en gearresteerd". De Gouverneur verzocht aan de Burgemeester van Avereest om nopens het voorgevallene een streng ondrzoek in te stellen en de Gouverneur de uitslag daarvan mede te delen, terwijl hij tevens voorstellen tegemoet zag van de Burgemeester tot ernstige correctie van den veldwachter of veldwachters, van wien gebleken mocht zijn, dat zij zich ten dezen aan pligtsverzuim hadden schuldig gemaakt. De Burgemeester van Avereest stelde zich geheel achter zijn veldwachters en gaf de volgende lezing van de zaak; "Ter voldoening van U.H.E.G.missive, d.d.22 December j.l. betrekkelijk eene klagte tegen de Veldwachters dezer gemeente, heb ik de eer U.H.E.G. te berigten, dat alhier de gewoonte bestaat om met het Sint-Nicolaasfeest verlotingen te houden van koek, suikergebak, enz. waartoe zonder mijn toestemming niet mag worden overgegaan, dewijl ik alsdan maatregelen van Policie kan nemen; den 5 December j.l.had de Bakker Schutterop, de versiechte toestemming gevraagd en verkregen, tengevolge waarvan ik de drie veldwachters had gelast dien avond aldaar tegenwoordig te zijn om de orde en rust te handhaven. Den 6 den December werd mij bekend, dat er groote ongeregeldheden ten huize van Schutterop waren voorgevallen en heb dan ook terstond een nauwkeurig onderzoek ingesteld, hetwelk het navolgende resultaat heeft opgeleverd. Den avond van den 5 den December j.l. was er eene groote menigte menschen ten huize van Schutterop en wel in drie vertrekken, als de algemeene gelagkamer, regts in het voorhuis, waar voor de toonbank getapt wordt en in een kamer links. (Mijne veldwachters waren in de Algemeene gelagkamer).

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 941 Twee kolonisten komen voor de toonbank en gebruken jenever, (dat niets geen bijzonders is, want telkens ziet men daar kolonisten). Een weinig later komen drie Veldwachters uit de kolonie Ommerschans en willen die kolonisten arresteeren, die zich niet betreid betoonden op de eerste aanvrage mede te gaan en aangepakt wordende, zich verweerden: en terstond daarop heeft één dier veldwachters zijnen sabel gebruikt en den éénen kolonist eene derlijke wonde aan het hoofd toegebragt; op het geroep van moord door een groot aantal aanwezingen, sprongen mijn veldwachters toe en hebben de kolonisten-veldwachters hunne verkeerde handelwijze onder het oog gebragt en gelast de sabel niet te gebruiken, welke dit weigerden, waarop mijn veldwachter, met name Peters, de brutaalste koloniale veldwagter buiten de deur heeft geworpen en allen, zoo koloniale veldwagters als kolonisten zijn naar de Schans teruggekeerd. Volgens een verklaring van de kastelein Schutterop hebben de veldwachters van de Schans geene minuut gesproken of de zware sabelhouw is gevallen. Uit dit verslag zal het U.H.E.G.blijken, dat de koloniale veldwachters niet met omzichtigheid hebben gebruik gemaakt van hunne wapens, maar zeer onvoorzigtig daarmede hebben gehandeld, doordien deze in een huis vol ingezetenen mijner Gemeente noodeloos te bezigen. Ik heb mijnen veldwagters dikwerf gelast op de desertoe van kolonisten te waken, dat zij ook gaarne doen, dewijl aan de arrestatien een premie is verbonden en verder aan een ieder adsitentie te verleenen. Ik ben overtuigd, dat mijn veldwachters hunne plicht betrachten en in geenendeele in gebreke zullen blijven, doch ook niet zullen dulden, dat anderen noodeloos bloed vergieten. Toen ik van het voorgevallene was onderrigt, had ik het voornemen,dadelijk Proces-verbaal tegen de koloniale veldwagter op te maken, doch begreep na rijp beraad, dat hierdoor welligt eene groote straf zoude worden opgelegd aan hen, die den naam van veldwagter dragen en steunend op dien naam, hunne magt waren te buiten gegaan; zij toch zijn geene polocie-beambten en mogen buiten hun ressort ten perucule (voor gevaar) mijner ingezetenen noodeloos geene wapenen gebruiken. Aangenaam zal het mij zijn van U.H.E.G.te vernemen, het Besluit in deze zaak genomen en moet tenslotte verzoeken, dat de Directie te Ommerschans worde aangemaand om zorg te dragen hunne veldwagters buiten hun ressort van geene wapenen te voorzien; maar de adsistentie moeten verzoeken van Politie-beambten". De Burgemeester van Avereest. get. C.W.Baron van Dedem. Naar aanleiding en in verband met het schrijven van de Burgemeester vroeg de Staatsraad Gouverneur in de Provincie Overijsselaan de Permanente Commissie hem van hun kant over het geval in te lichten. Deze Commissie, het centrale orgaan van de Maatschappij van Weldadigheid, gaf op 9 Februari 1850, voorgelicht door de Directie van de bedelaarskolonie de Ommerschans, de volgende lezing van het voorgevallene; Naar aanleiding van U.H. Ed. Gestrnge missive van den ^ Januari l.l.no. 88/70.1e.afd. een nader onderzoek hebbende doen instellen, omtrent het voorgevallene op den avond van 5 December 1849 ten huize van den kastelein Schutterop aan de Dedemsvaart, hebben wij de eer U.H.E.G. te kennen te geven dat uit dat onderzoek schijnt te blijken; 1e. dat van de drie gemeentelijke veldwachters van Avereest vermeld in de door U.H.Ed. Gestr. aan ons kopijlijk medegedeelde missive van den Heer Burgemeester dier gemeente slechts twee en niet alle drie in de algemeenegelagkamer aanwezig zijn geweest, vermits een derzelve, met name C. van Egmond, zich in het voorhuis van den kastelein Schutterop onledig hield met het verloten van Sint-Nicolaasgoed. 2e. dat het gebruiken van den Sabel door een der koloniale veldwachters niet bij het eerste verzet der kolonisten, maar eerst heeft plaatsgehad, na dat de veteranen-veldwachter de Vrucht in zijnen arm gebeten en op den grond geworpen was en alleen met het doel om te beletten, dat de kolonist van der Z..., den kolonienagtwagt Smits van wiens sabel hij zich had meester gemaakt, eene verwonding toebracht. 3e.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 942 dat de brutaliteit van den ongenoemden veldwachter, (de Vrucht) bedoeld bij den bruef van den Burgemeester van Avereest , volgens ingewonnen bericht, alleen daarin heeft bestaan, dat hij op dezelfde wijze, waaarop de veldwachters van Avereest wilden beweren, hij zijn sabel niet mogt gebruiken, hun het tegendeel wilde bewijzen, aangezien hij veteranen-veldwachter was; 4e. dat de kastelein Schutterop in zijne verklaring zich niet gelijk is gebleven, aan de Directie van de Ommerschans te kennen heeft gegeven, dat hij niets van de geheele toedragt der zaak wist, aangezien hij niet eerder iets ontwaarde, dan nadat de verzonding van den bedoelden kolonist bereids had plaats gegrepen. Doch wat hiervan zook zij, dit blijkt echter zeker, dat de veldwachters van Avereest bij het zien van de twee kolonisten ten huize van Schutterop onzes inziens nog voor de aankomst van de koloniale veldwachters hen hadden behooren te arresteren en als deseerteurs naar de Ommerschans terug te brengen, als hoedanig zij toch gerustelijk konden worden beschouwd, nu zij geene permissie van de Directie hadden, waarop zij zich buiten de kolonie zouden mogen begeven. Wenschelijk ware het overigens, dat op zoodanige wijze steeds door de veldwachters van Avereest gehandeld werd ten opzigte van kolonisten, die aan de Dedemsvaart opgemerkt worden, zonder van gezelgde permissie te zijn voorzien, of zich daar zonder geleide of toezigt van koloniale ûveldwachters bevinden, vermits daardoor dekoloniale Directie zich krachtig gesteund zoude zien, om te beletten, dat de kolonisten zich zonder voorkennis van haar buiten de grenzen der kolonie begeven. Intusschen geloven zij, te mogen veronderstellen, dat de ingezetenen van de Dedemsvaart zich hierover niet te beklagen zullen hebben, tenzij door den burgemeester voornoemd mogten worden bedoeld ontslagen kolonisten, die, eenmaal de kolonie verlaten hebbende, niet meer onder toezicht der Directie staan en waaromtrent deze dan ook geen verantwoordelijkheid kan hebben. De Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid, namens deze, get. van Hoorn van Burgh. Ziedaar twee lezingen over één en dezelfde gebeurtenis. Welke van dze beide de juiste weergave is, zal in hoofszaak afhangen van welk standpunt men zo iets bekijkt. De Gouverneur in deze provincie nam in dezen geen beslissing. Tegen de veldwachters van Avereest, Jan Herman Peters, Cornelis van Egmond en Jan Hendrik Vosjen werden geen strafmaatregelen genomen. Alléén schreef de Gouverneur aan de Burgemeester van Avereest; "Ik verzoek U Edel Achtbare om de veldwachters Uwer gemeente zoodanige onstructien en weneken te geven, waardoor voortaan botsingen worden voorkomen en de policie (toezicht) tevens op voldoende wijze wordt gehadhaafd". Wie en war waren de twee genoemde koloniale veldwachters, aangeduid als de veteranen-veldwachter de Vrucht en de kolonie nagwagt Smits? Francois de Vrugt (Vrucht) geboren te Bergen op Zoom, in 1795 was veteraan-militaire, dus een oud-soldaat, die met de taak en de plichten van een politie-ambtenaar niet op de hoogte was en daarvan doordrongen zal zijn geweest. Hij bracht meer het brute geweld in toepassing. Hij heeft na het incident niet lang meer geleefd, want op 12 November 1854 is in het huis, wijk I no. 78 te Avereest overleden, Frans de Vrugt, van beroep veldwachter in de kolonie Ommerschans, oud 60 jaren, geboren te Alteren, (gemeente Bergen op Zoom?) Noord-Brabant, echtgenoot van Maria Kreuzen. (1). Hendrik Smits, geboren te Tiel, in 1796, was een bedelaar-kolonist, die zich door "goed gedrag" opgewerkt had tot kolonisten nagwagt. Ten slotte wil ik nog opmerken, dat wanneer de Directie van de Ommerschans telkens spreekt van "aan de Dedemsvaart", hiermede bedoeld wordt het kanaal "de Dedemsvaart" en daarmede zowel de plaats Balkbrug als de plaats Dedemsvaart bedeold kan worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 943 He t ve rb and tusse n d e m o le ns van Ave re e st e n d e Om m e rsc h ans. Reeds in de oude tijden stond in het Caspel Avereest in de buurtschap "den Kaat" een windkorenmolen. Deze molen, eigendom van de familieÆs ten Kate werd in het jaar 1672 door de troepen van de Bisschop van Munster rijstig gemaakt. Aanvankelijk werd deze molen niet weer opgebouwd. Het is pas in 1743, dat twee kleinzoons van de eigenaren van de in 1672 in brand gestoken molen, vragen deze molen weer opte mogen bouwen. Als reden voor deze wederopbouw geven de verzoekers op. "dat de groote oorsake was geweest, dat de Ommerschans sedert zovele jaren als verlaten hebbende gelegen er minder vertier en consumtie als voorheen is geweest. Dog deselver Schans nu wederom herstelt zijnde, so waren wij suplianten wel te rade geworden, thans weder tot de Bouw van een korenmolen over te gaan ...... enz.". Hieruit blijkt wel, dat de bezetting van het fort Ommerschans haar koren liet malen op de molen van den Kaat. Ook de bevolking van de Ommerschans had haar belangen bij de molens van Avereest. Het was in de vroege morgen van den vrijftienden Mei 1836, dat zich in het gesticht de Ommerschans het gerucht verspreidde, dat de Nieuwgebouwde Koornmolen aan de Dedemsvaart, toebehorende aan de molenaar Verheijen en de wedeuwe Varwig zou afgebrand zijn. De onder-directeir van de Ommerschans, J.F. Krieger, stelde direct binnen de Ommerschans in de broodbakkerij een onderzoek in, waarbij hem bleek, dat op bovengenoemde zolen zich nog bevond, Vier en Twintig mudden rogge. Verder bleek hem in het Magazijn van levensmiddelen, dat zich op de Moolen bevonden, zes Nederlandsche Mudden Garst. 1. In de overlijdensacte van de Vrugt wordt gesproken van Alteren, dit moet waarschijnlijk Halsteren zijn. Genoemde onder-directeur Krieger begaf zich terstond daarna naar genoemde molen, daarbij vergezeld van den Bakkersbaas, J.H. de Bruin en den Adspirant-Wijkmeester J. Wijkstra, ten einde te onderzoeken of deze producten alsmede door dien brand waren vernietigd. Het bleek verder, dat "dien molen werkelijk des nagts geheel was verbrand, zoodat er niets als de fundamenten waren overgebleven en het grootste gedeelte graan daarop aanwezig, benevens de zakken waren verbrandt". Het gelukte hun nog, 6 1/2 mud Rogge uit het brandende puin te doen verzamelen. Dit kon niet gebruikt worden tot het bakken van brood voor de gestichtsbevolking, doch was nog wel nuttig om daar brood van te bakken voor de ossen. Het verlies voor de kolonie Ommerschans bepaalde zich tot; 17 1/2 Mudden rogge ad f 4,50 = f 78,75 6 Mudden garst ad f 3,25 = f 19,50. 34 Kroonzakken ad f 1,20 = f 40,80. ------Te zamen f 139,05. Van een en ander werd een Proces-verbaal opgemaakt binnen de Ommerschans, op dato 15 Mei 1836 en aangeboden aan de Adjunct-Directeur A.de Geus. Uit dit voorvalblijkt, dat er in de bedelaarskolonie ossen werden gehouden. Deze kunnen zijn gebruikt als trekkracht bij de ontginning en bewerking van de gronden bij de Ommerschans, zoals reeds door mij is vermeld.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 944 Dat de Ommerschans ook in later jaren voor de plaatselijke molenaar een aanmerkelijk voordeel opleverde, bleek bij de opheffing van het gesticht in 1889. In het jaar 1890 reclameert de molenaar R.ten Kate Jzn. te Balkbrug tegen zijn aanslag in de Hoofdelijke Omslag in de gemeente Avereest over het genoemde jaar. Genoemde ten Kate beweerde, dat wegens de opheffing van het Tijksgesticht Ommerschans zijn inkomen met ruim f 600 per jaar was verminderd, een voor die jaren respectabel bedrag. De Raad der gemmente Avereest accepteerde deze reclame en bracht de aanslag van molenaar ten Kate terug van de 17de naar de 14de klasse. Met deze "molengegevens" wordt aangetoond, een deel van de materiële belangen, die de plaats Dedemsvaart en Balkbrug heeft gehad bij het bedelaarsgesticht aan de Ommerschans.

Brand b lusm id d e le n van Ave re e st e n d e Om m e rsc h ans. Het was in de vijftiger jaren der vorige eeuw, dat het Gemeentebestuur van Avereest besloot de brandblusmiddelen in de gemeente te moderniseren. De indeling van de gemeente en haar uitgestrektheid maakten het oplossen van dit vraagstuk wel bijzonder moeilijk. Mem kwam tot de conclusie,dat men in de gemeente drie brandspuiten moest plaatsen. Eén der spuiten werd als Branspuit no.3 aangewezen voor Balkbrug en omgeving. Deze spuit was in de eerste jaren geborgen in het magazijn van de Provincie nabij de Balkbrug. De ouderen van Balkbrug zullen zich deze brandspuit nog goed kunnen herinneren want deze was in 1920 nog in gebruik. Om de uitgaven voor deze brandspuiten voor de gemeente enigszins te verminderen bsloot de Raad in zijn vergadering van 6 September 1858, "een verzoek te rigten aan het Bestuur van de Maatschappij van Weldadigheid, om een toelage ter bestrijding der kosten voor het aanschaffen van brandbluschmiddelen in de gemeente". Burgemeester en Wethouders van Avereest schreven hierover op 16 Decmber 1858 aan genoemde Maatschappij te des-Gravenhage. Het antwoord liet lang op zich wachten, want op 24 December d.a.v. kregen zij het volgende schrijven terug; "In antwoord io Uw schrijven, heb ik de eer U mede te delen, dat de Maatschappij van Weldadigheid in het bezit is van een eigen brandspuit en de financieële toestand dier Maatschappij niet toelaat eenige gelden af te zonderen teneinde Uwe gemeente in de bedeolde uitgaaf tegemoet tekomen. Maar ook, aagescheiden hiervan, zou ik met het oog op de omstandigheid, dat de inrichting te Ommerschans uit den aard der saak tot voordeel strekt der gemeente Avereest en geacht mag worden belangrijk bij de dragen tot de inkomsten dier gemeente, geene vrijheid vinden om tot het verleenen van eenige buitengewone bijdrage over te gaan. De gecommiteerde der Regering, krachtens Kon. Besluit van 14 December 1856, no. 64, beheerende voor en in naam der Maatschappij van Weldadigheid. Get. Mackay. Het feit, dat de Maatschappij van Weldadigheid met grote financieële moeilijkheden had te kampen, zal and deze afwijzing tot het verlenen van een bijdrage niet vreemd zijn geweest. Immers in 1859 is de bedelaarskolonie de Ommerschans om die reden het Rijk van de Maatschappij van Weldadigheid overgenomen. En toch was het in goede staat zijn der brandblusmiddelen te Balkbrug juist in het belang van de Maatschappij van Weldadigheid. Reeds enkele jaren later lezen wij van twee ernstige branden in de gebouwen behorende bij de Ommerschans, gelegen in de gemeente Avereest. Gegvens over branden in gebouwen gelegen in de gemeenten Stad- en Ambt-Ommen heb ik niet gevonden. Het was op 15 Juni 1839, dat de Adjunct-Directeur van de Ommerschans, A.Hulst, aan de Burgemeester van Avereest schrijft;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 945 "Zekere kolonist. Met name Johannes Schenk, heeft voor eenige dagen geleden, het voornemen aan de dag gelegd, om in de schuur van den Hoevernaar Mulder, welke op gemeentelijk territoir van Avereest gelegen is, brand te stichten.

Brandspuitbergplaats, enz. Dit gebouw staat in de gemeente Ommen, naast Hoeve No. 5 bewoonde door de familie van Gorkum. Op de kaart van de Ommerschans staat het aangegeven als bergplaats vannde brandspuit van het gesticht, als werkplaats en magazijn. Later werd het tevens gebruikt als manden makenmakerij. Aan de materialen aan dit gebouw verwerkt en de bouwwijze, kunnen wij nog zo goed de gebouwen van de bedelaarskolonie herkennen. Foto van schrijver.

Ik heb die persoon in de vergadering van den raad voor ticht dezer kolonie deswegens ondervraagd, waarop hij bekend heeft, dat voornemen te hebben gehad, terwijl hij er aan toevoegde, dat wanneer ik hem daartoe de gelegenheid niet benam, hij dat voornemen zou herhalen, om welke redenen ik hem tot nu toe in verzekerde bewaring heb doen houden. Deze zaak is mij van genoegzaamgewicht voorgekomen om daarvan aan de politie kennis te geven, zoo als ik dan ook bereids aan de Burgemeester van Ommen heb gedaan, daar vermits het huis met bedoelde schuur in U Ed. AchtbareÆs gemeente gelegen zijn, zal het onderzoek naar het gezegde feit door U Edel Achtbare moeten plaats hebben. Ik den dientengevolge zoo vrij U Edel Achtbare te verzoeken, aan mij men ommegaande loper te willen mededeelen, waar en wanneer het Dezelve zoude conviniëren zulks te bewerkstelligen, opdat ik de Hoevenaar Mulder als aanklager voor U Edel Achtbare zal kunnen zenden. Zijne vrouw met een kolonist kunnen terzake getuigen". Een dergelijke bedreiging door een kolonist moest men niet te licht beoordeelen. Deze mensen hadden schijnbaar om één of andere reden een grief, en wrok, tegen zo'n Hoevenaar, bij wie ze geregeld op de boerderij werkten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 946 Hoe gemakkelijk was het voor deze mensen, om tijdens het werk zo'n geuitte bedreiging ten uitvoer te brengen. Deze Hoevenaar Mulder schijnt bij de kolonisten minder goed in de gunst te hebben gestaan, want op 29 Oktober 1872, rapporteert de brandmeester van spuit no. 3, de Heer Breukel te Balkbrug, aan de Burgemeester van Avereest, dat in den ochtend van die dag, te ongeveer 8 uur brand is ontdekt in één der korenmijten staande bij Hoeve no. 7, van den Hoevenaar J.Mulder te Ommerschans gemeente Avereest. (Hoeve no.7 heeft gestaan ter plaatse waar thans (1962) de voormalige drukkerij van het Rijksopvoedingsgesticht staat). De Heer Breukel rapporteert, dat men met de brandspuit no. 3 onmiddellijk was uitgerukt en bij het blusschen van den brand goede diensten had bewezen en dat zonder de hulp van spuit no. 3, de overige korenmijten, ten getale van 12, die in de onmiddelllijke nabijheid stonden van de brandende mijt, niet behouden zouden zijn gebeleven. Om ongeveer 10 en een half uur was men de brand in zooverre meester, dat de spuit van het Rijksgesticht de brand verder aan kon. Volledigheidshalve vermeld ik nog, dat als personeel bij brandspuit no. 3 aanwezig waren, de brandmeester Aarsen en Breukel, de pijpgast H. Buddenberg

Hoeve no. 8. Deze boerderij staat aan de Eerste Schansweg in de gemeente Avereest. Het is een boerderij van het z.g.n. dwarstype. Het geheel is feitelijk nog een Hoeve in haar oorspronkelijke toestand, zulks in tegenstelling met zoveel andere hoeven, die in de loop der jaren zijn verbouwd. Het bakhuis, wat bij iedere Hoeven aanwezig was, ziet men hier op de voorgrond. In de tijd van de Ommerschans was hit Hoeve no. 8. Dit no. 8 is nog te zien op de voorgevel boven de twee kleine raampjes, op de foto zichtbaar. Hoeve no. 8 is in de maand Mei 1871 door brandstichting van een kolonist in vlammen opgegaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 947 Zw erd toen bewoond door de Hoevenaar Giliam Klaver en zijn gezin. De thans bestaande Hoeve is ter plaatse weer opgebouwd. Aan deze boerderij zijn stukken hout verwerkt, die gezien de brandsporen, afkomstig zijn van de oorspronkelijke hoeve. Het perceel, thans Eerste Schansweg 5, wordt bewoond door de familie Hendrik Kroon. Foto van schrijver. de slangenleiders, E.ten Kate Wzn. En H.J. van de Vecht, de lantaarndrager W.Baas, de brandhaakwerkers T.Visscher, A.Vischer en D.van het Oever en de pompers, W. Ennik, R. Smit en J. Naarding. Vele oudere bewoners van Balkbrug, zullen deze mensen nog hebben gekend. Uit het vorenstaande blijkt wel, dat er bij zo'n kolonieboerderij heel wat koren werd samengebracht. Als versacht van brandstichting op Hoeve no.7, werd proves-verbaal opgemaakt tegen de kolonist Adriaan de R...... De bedreiging met brandstichting in de schuur van de Hoevenaar Mulder, geuit in 1839, door de kolonist Johannes Schenk, werd alzo 33 jaren later, op 29 Oktober 1872 ten uitvoer gebracht door de kolonist Adriaan de Rooy. Het Rijk, vanaf 1859 eigenares van de bedelaarskolonie "de Ommerschans" waardeerde de gemeentelijke hulp bij het blussen van deze brand wel, want bij de uitbelating van de manschappen, die op 19 Oktober 1872 bij de brand bij Hoeve no. 7 hadden geholpen, werd door de brandmeester Breukel aan hun de dankbetuiging voorgelezen van de Minister van Binnenlandsche Zaken voor de bij deze brand verllende hulp. Deze dankbetuiging werd door de manschappen zeer op prijs gesteld. De omschreven brand bij Hoevenaar Mulder was nog al van geringe betekenis. Ernstiger was de brand in Mei van het jaar 1871, waarbij Hoeve no. 8 met bijgebouwen geheel in vlammen opging. Deze Hoeve werd bewoond door Gieljam Klaver, geboren te Harderwijk, 26 Oktober 1814 met zijn gezin, bestaande uit 10 personen. Terzake brandstichting in deze Hoeve, stuurde de Adjunct-Directeur van de kolonie aan de Ommerschans, op 25 Mei 1871 bij de Brugemeester van Avereest een proces-verbaal in, opgemaakt door de brigadier-chef van Policie in de Ommerschans tegen de verpleegde in deze inrichting T. Tweitman, no. 2256. Hoeve no. 8 is op dezelfde plaats weer opgebouwd, gelijkt aan het vorige, het dwarstype van de kolonieboerderijen, in tegenstelling van het rechte smalle type. Deze boerderij no. 8, wordt thans (1962) bewoond door de familie H. Kroon en is plaatselijk genummerd Eeerste Schansweg 5. Aan deze boederij is nog hout verwerkt, aan de brandsporen kenbaar, afkomstig van de oorspronkelijke hoeve no. 8. Op een door schrijver dezes uit het archief van de Ommerschans overgetekende kaart van Ommerschasgronden en gebouwen, staat bij Hoeve no. 3 vermeld "afgebrand". Ook deze hoeve, was volgens overlevering door een kolonist in brand gestoken. De hoeve is herbouwd en is thans eigendom van de familie Redder en plaatselijk genummerd, De Kolonie 9, Avereest. Met deze vermelding wil ik dit hoofdstuk besluiten.

Cultuur e n o ntsp anning in d e b e d e laarsko lo nie d e o m m e rsc h ans. Wanneer wij de stukken, die betrekking hebben op de bedelaarskolonie de Ommerschans lezen en besturden, dat krijgt men in de eerste plaats de indruk, dat de verpleegden in dat gesticht, geen andere aspiratie's hadden, dan de zorg voor voldoende eten, kledning en een behoorlijk onderdak, terwijl een borrel ook niet werd versmaadt. Het systeem, "wie niet werkt, krijgt ook minder te eten", maakte deze mensen wel zo, dat ze in de eerste plaats er aan dachten om zovéél werk te verrichten en daarmede het geld te verdienen, om naast de éne maaltijd van de inrichting hun andere maaltijden te kunnen kopen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 948 Kon men méér verwachten van deze armsten uit de maatschappij deze dikwijls hulpbehoevenden, de paupers uit de steden en de zwervers van het platteland? Bestond er voor deze mensen behoefte om zaken of onderwerpen van hogere waarde na te sterven, dan alléén het verkrijgen van het dagelijks brood en zo mogelijk het klandestien bemachtigen van sterke drank? En dan lezen wij zo'n simpel briefje, waaruit wij kunnen opmaken, dat er in de bedelaarskolonie aan de Ommerschans, een muziekgezelschap heeft bestaan. Was die een corps, gevormd uit personeelsleden, of was het een corps bestaande uit verpleegden, onder leiding van, of in samenwerking met het personeel van de inrichting? Wij moeten in die geval wel bedenken, dat een muziekcorps, gevormd alléén uit de zo sterk vlottende bevolking van de Ommerschans moelijk verklaarbaar is. Evenwel trof men vroeger onder de zwervers van de weg, dikwijls allerlei straatmuziekanten aan. Hoe dan ook samengesteld, het muziekcorps van de Ommerschans heft bestaan en dit corps presteerde het om in de herberg van Schutterop (thans hotel de Munnink) te Balkbrug een uitvoering te geven. Het bewuste briefje luidde als volgt; Aan de Burgemeester van de gemeente Avereest. Ommerschans, 11 April 1854. Edel Achtbare Heer. Het muzijkgezelschap te Ommerschans, voornemens zijnde, om op Woensdag, den 19 den dezer, des avonds om 7 ure, eene Soiree Mucicale te geven, ten huize van den Heere J.Schutterop, neemt de vrijheid, U.W.E.A. hiertoe de vereischt wordende toestemming te verzoeken. Tevens verzoekt de ondergeteekende hem die inlichtingen te willen geven, welke noodig zijn om aan de plaatselijke verordening verder te kunnen voldoen. Namens het bestuur, get. Hammer. Secretaris. De gestichtsdokter Hammer, was dus de secretaris van het Muzijkgezelschap in de Ommerschans. Zo kon men te Balkbrug, voor meer dan 100 jaren reeds genieten van hetgeen het plaatselijk muziekcorps van de Ommerschans presteerde. Ook in later jaren bleek, dat er in de Ommerschans een min of meer ervaren musicue woonde. In 1865/1866 besloot de Kerkeraad van de Ned. Herv. Kerk te Avereest (Oud-Avereest) om Albert Jalink, schoolonderwijzer aldaar te belasten met het bespelen van het in die jaren in de kerk geplaatste orgel. Men zou zorgen, dat de Heer Jalink een piano kreeg, om daarop de behandeling van een orgel te leren en verder les te ontvangen van een deskundige uit de Ommerschans. In later jaren werd ook op een andere wijze in de meer geestelijke "behoeften" van de gestichtsbevolking voorzien. Dit lezen wij in een te Veenhuizen op 9 Augustus 1884 door de Heer Directeur der gestichten Veenhuizen en Ommerschans, de Heer Neeteson, geteekend "Reglement voor de leesbibliotheken aan de gestichten Ommerschans en Veenhuizen"; waarvan Art. 1. Aan ieder der Rijksgestichten te Ommerschans en Veenhuizen bestaant een leesbibliotheek ten dienste van ambtenaren en verpleegden; Art. 9. De zaalopzieners en zaalopziensters zijn verplicht de leeslust bij de verpleegden op te wekken en lichten hen, voor zoveel noodig voor met de betrekking tot de keuze der boeken". Een open vraag blijft, of in die jaren, een groot percentage van de verpleegden wel lezen geleerd had?

De m aatsc h ap p ij to t nut van h e t alg e m e e n e n d e Om m e rsc hans. Wanneer zij in de geschiedenis van het oudste deel der gemeente Avereest teruggaan tot in de eerste jaren van het bestaan der bedelaarskolonie Ommerschans, dan vinden wij hier een gering aantal boerenmensen, enige ambachtslieden en enkele zakenmensen wonen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 949 Verbonden aan het bedelaarsgesticht, kwam hier de Directie, het personeel van de inrichting en de kolonieboeren te wonen.

In die jaren is opgericht de afdeling Avereest en Ommerschans of zoals men toen schreef, "Het Departement Avereest en Ommerschans van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen". Het was door dat "Departemen van het Nur", zoals men deze instelling kortweg aanduidde, dat al onderdeel hiervan in 1840 ter plaatse een Spaarbank werd opgericht. Als eerste directeuren fungeerden, G. de Koning, predikant te Avereest (Oud-Avereest) en A. Hulst, Adjunct-Directeur van de bedelaarskolonie aan de Ommerschans. Met de korte vermelding van dit feit uit de eerste jaren van de Ommerschans wil ik aantonen, de invloed en het verband van deze inrichting op en met de plaatselijke toestanden in Avereest. De Spaarbank van het Nut heeft lange jaren te Balkbrug bestaan. Deze spaarbank kan feitelijk worden beschouwd als de voorloper van de latere Gemeente-Spaarbank van Avereest, welke vanaf het begin van haar bestaan, de hoofdzetel te Balkbrug, heeft gehad.

Om m e rsc h ans e n d e p o ste rije n. Wanneer wij in gedachten zo'n honderd jaar teruggaan, dan zien wij deze omgeving als een dun bevolkte streek. En wanneer wij de bevolking van deze streek, eenvoudige landlieden, in verhouding zien tot het postwezen van die tijd, het vervoer van brievebn, kranten en andere stukken, dan zullen zij onwillekeurig denken, dat dit postvervoer in die jaren weinig te betekenen had. Het schrijven van brieven ging de mensen al zeer slecht af en de noozaak er voor bestond veelal niet. De tijd van verzoeken, vergunningen en formulieren van thans kende men toen nog niet in de makte als wij de tegenwoordig kennen. Toch, de officiële instanties verzonden en ontvingen toen ook al een hoop brieven en andere stukken. ZoÆn overheidsinstelling was de bedelaarskolonie aan de Ommerschans. Het was zelfs zo, dat deze inrichting voor zo'n honderd jaar terug, een eigen hulppostkantoor had. Schrijver dezes heeft op stukken uit die tijd, het poststempel Ommerschans aangetroffen. Het postvervoer van Dedemsvaart naar de Lichtmis werd in die jaren door een voetbode verzorgd. Zijn route ging langs de Dedemsvaart. Het hulpkantoor "de Ommerschans" lag dus enigszins buiten deze route. In een schrijven van 5 Oktober 1869 schrijft de Inspecteur van de Posterijen te Zwolle aan de Burgemeester van Avereest, dat de brievengaarder van het hulpkantoor te Ommerschans, nabij Balkbrug, per 1 November 1869 ontslag heeft gevraagd. In dat schrijven dringt de Inspecteur er bij de Burgemeester op aan, te trachten iemand te vinden, die brievengaarder wil worden op een salaris van f 150 per jaar en die in de onmiddellijke nabijheid van de Balkbrug moest wonen. Hiervoor is toen iemand aangesteld bij de Balkbrug, waarmede het postkantoor in de bedelaarskolonie de Ommerschans als zodanig was verdwenen.

Om m e rsc h ans o m e n b ij d e Balkb rug . In de geschiedenis van het kanaal "de Dedemsvaart" lezen wij dat Baron van Dedem met het graven van de vaartb in 1811 gekomen was tot de Katinger- en Oosterhuizingervelden. Dit punt was gelegen even ten oosten van de plaats waar thans Balkbrug ligt. Voor de, oude weg "zuid-noord" van Ommen naar Zuidwolde, werd toen de eerste brug ter plaatse over de Dedemsvaart gebouwd. Deze brug werd in volgorde van Hasselt af, Brug no,. 7 genoemd. Bij deze brug kwam al spoedig enige bebouwing. Eén der eerste gebouwen bij de brug, was de herberg van Kruizinga, de man die reeds meermalen in dit artikel is genoemd.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 950 Het Regentenhuis te Balkbrug. Het bij de ouderen van Balkbrug als Regentenhuis bekende gebouw, staat aan de weg Balkbrug-Ommen naast het café de Viersprong te Balkbrug, gemeente Avereest. In de verslagen van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid wordt het Regentenhuis telkens aangeduid als het logement in de Ommerschans,waarvoor het ook werd gebruikt door degenen, die op een of andere wijze verbonden aan de Ommerschans, aldaar tijdelijk moesten verblijven. De herbergier van de daarnaast staande herberg, ook eigendom van de Maatschappij van Weldadigheid, Johannes Frederik Ap, was jarenlang concierge van dit logement in de Ommerschans en komt als zodanig voor op de lijst van Ambtenaren van dit gesticht. Na zijn overlijden volgde zijn weduwe hem als zodanig op. De dikke, rode beuk, rechts op de foto te zien, had vroeger een naam en werd toen "vrouw Ap" genoemd, naar de weduwe Ap, de vrouw van de concierge Ap. Het gebouw is thans in gebruik voor oudere patienten van de Rijksasielen voor Psychopaten. Foto van schrijver.

Kruizinga was een man van betekenis en invloed voor deze streek en de brug no. 7, werd al spoedig naar hem genoemd., als de KruizingaÆs brug of de brug van Kruizinga. Op de plaats waar deze oorspronkelijke herberg van Kruizinga stond, staat thans (1962) het café "de Viersprong" van de Heer Hendriks. Zoals reeds vermeld, was Kruizinga de man, die het gesticht "de Ommerschans" heeft gebouwd. Een anbtelijke binding met deze inrichting had hij echter niet. Op 12 Oktober 1835 werd bij de herberg van Kruizinga, of zoals men toen schreef, "op het plein bij Kruizinga", de eerste jaarmarkt te Balkbrug gehouden. Dit terrein, gelegen tussen de herberg en de vaart was daarvoor door de Heer Kruizinga beschikbaar gesteld en werd later geregeld voor het houden van de jaarmarkten. Vlak bij, ten zuiden van de herberg van Kruizinga stond een monumentaal gebouw. Dit gebouw staat er thans nog en is in gebruik bij de Rijksasielen voor Psychopaten te Avereest. Dit gebouw behoorde vroeger bij de bedelaarskolonie te Ommerschans. Op de eerder genoemde kaart van de Ommerschans komt het dan ook voor.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 951 In de volksmond werd het vroeger altijd aangeduid als het "Regentenhuis". Deze naam wijst er op, dat het bestemd was voor de rengten, de leden van toezicht, of wel de leden van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid voor het houden van hun vergaderingen en andere bijeenkomsten. Men sprak bij de Maatschappij van Weldadigheid telkens van het logement te Ommerschans, zodat men er blijkbaar ook overnachtte. In 1840 besliste de Permanente Commissie, dat de gereserveerde kamers van het logement te Ommerschans ook ten dienste van de Gecommiteerden der Commissie van Toezigt beschikbaar kunnen worden gesteld. In het jaar 1837 is de Heer Kruizinga overleden. De eigendommen van de Heer Kruizinga, de herberg met de omliggende grond, werden na zijn overlijden door de Maatschappij van Weldadigheid van de erven Kruizinga aangekocht. Op 27 Maart 1839 besloot de Permanente Commissie de herberg te verhuren. Genoemde herberg werd verhuurd aan Johannes Frederik Ap, geboren te Amsterdam, 30 Maart 1794. Deze Johan Frederik Ap werd later steeds in de stukken van de Ommerschans legementhouder en concierge verbonden aan deze inrichting genoemd. Aan te nemen is, dat hij deze betrekking vervulde als logementhouder en concierge van het naast de herberg staande gebouw van de Ommerschans. Na het overlijden van de Heer Ap, op 13 Maart 1866, was zijn vrouw, Gerritje van Leeuwen, tot aan haar overlijden op 12 Maart 1878 als concierge verbonden aan de Ommerschans,. Vanaf haar overlijden tot de opheffing van de bedelaarskolonie in 1889/1890, werd het Regentenhuis, waarschijnlijk slechts gedeeltelijk, bewoond door de aan de kolonie Ommerschans verbonden Rijksveldwachter Freerk Klok. Door een 82 jarige bewoner van Balkbrug, wiens ouders na de familie Ap in de genoemde herberg hebben gewoond, werd mij de volgende aardige bijzonderheid verteld. Bij het Regentenhuis staat een geweldige dikke rode beuk. Zo te zien een zeer oude boom. Deze oude man vertelde mij, dat deze boom vroeger een naam had en toen "vrouw Ap" werd genoemd. In deze benaming van deze mooie, rode beuk bij het Regentenhuis wordt de gedachte aan de weduwe Ap als concierge van dit gebouw bewaard. Om hierna op de veemarkten te Balkbrug terug te komen. Na overlijden van de Heer Kruizinga werde de markt verder ongehinderd gehouden op het plein bij de herberg van Ap. Tot op 5 November 1850 door de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid aan de Burgemeester van Avereest geschreven werd over het gebruik van dit stukje grond, gelegen tussen de vaart en de herberg van Ap. In minder pijnlijk aandoende bewoordingen als; "Het niet in overeenstemming rekende met onze bevoegdheid, dat het bedoelde stukje grond voordeelen afwerpe, welke niet in de kas der Maatschappij vloeien, zoo zouden wij ons bezwaard moeten achten wanneer wij niet op maatregelen bedacht waren, om hierin naar behooren te voorzien; werd aan de Burgemeester verzocht er op te willen toezien, "dat voor het houden van bedoelde markten, niet over genoemd stukje grond worde beschikt ten ware U.E.A. door een billijke schikking genegen was aan de bij hun bestaande bedenking tegemoet te komen". Deze kwestie werd besproken in de Raad der gemeente Avereest op 8 November daaraanvolgende, waarbij werd besloten; "de Maatschappij te berichten, dat het in het belang van de herberglogement van Ap en derhalve in het belang van de Maatschappij was, dat de markt bij voorduring aldaar werd gehouden, temeer daar de Maatschappij daardoor niet kan worden geacht in iets te worden bekort". De Maatschappij antwoordde, d.d. 13 December 1850, dat; "ofschoon wij gaarne aannemen dat het gebruik, hetwelk ten behoeve Uwer gemeente van het daarbij bedoelde stukje grond gemaakt wordt, voor de Maatschappij geen belangrijk bezwaar kan opleveren, wij nogtans geene vrijheid hebben kunnen vonden om zonder eenig aandeel in de opbrengst der marktgelden, dat gebruik te doen voorduren, doch bereid zijn, tegen uitkeering aan onze Maatschappij van een vijfde

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 952 gedeelte dier marktgelden, dat gebruik te doen voortduren, hetzelve tot wederopzegging toe en tot het voorschreven einde te beschikking te stellen". Op dit tweede schrijven ging het Gemeentebestuur niet in, terwijl de markten voorlopig werden gehouden op het plein bij Ap. Eerst in de vergadering van de Raad op 17 Januari 1853, wordt naar aanleiding van een herhaald schrijven van de Maatschappij van Weldadigheid besloten; "om het perceel grond bij Kruizingasbrug, Sectie B no. 615, waarvan de Maatschappij van Weldadigheid het vruchtgebruik heeft tegen een jaarlijkse som van f 3 tot wederopzeggings toe, ten dienste van de Veemarkten te huren". Dit stukje grond bij de brug te Balkbrug bleef daarna bij de Gemeente in huur tot 1894. Mede in verband met het bouwen van een school te Balkbrug heeft de gemeente Avereest het bedoelde stukje grond met het daaraangelegen terrein van het Rijk gekocht voor f 282. Tot zover over de bezittingen van de Ommerschans gelegen bij de brug te Balkbrug.

De w e g naar e n b ij d e Om m e rsc h ans. Wanneer wij in de grijze oudheid teruggaan tot in de tijd, dat aan de Vecht, alléén nog maar het stadje Ommen lag en zich daar ten noorden van de uitgestrekte heidevolden met haar bossen en moerassen uitstrekten, toen van een kanaal "de Dedemsvaart", van het dorp Balkbrug, nog geen spoor te bekennen was, toen, in dat verre verleden liep er over de hoogten vanaf Ommen naar het noorden, naar Drenthe reeds een zandweg. Deze weg vormde dé verbinding van het zuiden met het noorden en omgekeerd. Aan deze weg lag het fort de Ommerschans. Het is verklaarbaar, dat de weg niet door het verdedigingswerk liep, maar er om heen. Op oude kaarten van de Ommerschans ziet men deze weg aangegeven ten oosten van het fort Ommerschans. Toen op het verlaten fort de Ommerschans, het gelijknamige bedelaarsgesticht werd opgericht, bleef de toestand, wat deze verindingsweg betrof, onewijzigd. De toen nog niet gedempte fortgrachten lieten dat ook niet anders toe. Dat deze weg ook in vroeger jaren wel van betekenis is geweest, bleek in 1675, toen talrijke Drentse boeren, zoals gewoonlijk de Ommerbissing willende bezoeken, bij het passeren van de Schans, aan de soldaten van het fort voor hunne wagens en paarden, alsmede voor zichzelven, een vrij aanzienlijk tolgeld moesten betalen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 953 Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 954 Gezicht in de Ommerschans. Dit gedeelte van de Ommerschans I gelegen in de gemeente Ommen, ongeveer 100 á 200 meter over de grens Avereest-Ommen. Het is gezien vanuit de richting Balkbrug,of van het noorden naar het zuiden. De weg rechts op de foto is de weg van Balkbrug naar Ommen, zoals deze weg er bij lag voor de modernisering van de weg. Het was toen nog maar een simpel bazaltwegje. Dit bazaltwegje, mogelijk eerder een grindweg, is in de plaats gekomen van de zand- en veenweg, omschreven in het artikel over de Ommerschans. Dit wegje liep op de achtergrond van de foto tot aan de brede fortgracht en splitste zich daar naar links en rechts. Naar links, de brug over, liep de oorspronkelijke weg naar Ommen, naar rechts kwam men voor de hoofdpoort van het bedelaarsgesticht. Na de opheffing van het gesticht, heeft deze weg naar rechts lange jaren gediend als de doorgaande weg Ommen-Balkbrug. De wijk links, is de Koloniewijk, die van de Schansgracht loopt naar de Dedemsvaart en bij de molen te Balkbrug in het kanaal uitmond. De brug op de achtergrond is de brug genoemd in het artikel over de Ommerschans, gebouwd in 1873 door de Heer Hakkert te Dedemsvaart. Deze brug is thans vervangen door een dam in de wijk met duikers. Het witte gebouw op de achtergrond, staande aan de overzijde van de brede gracht, was de woning van de Adjunct-Directeur van de Ommerschans. Deze woning is voor ongeveer 45 jaren geleden afgebroken. Rechts op de foto bij het witte hekje was de ingang naar de Ned. Herv. pastorie van de Ommerschans. Even voorbij de plaats waar dit witte hekje is te zien, buigt thans de verkeersweg Balkbrug-Ommen naar rechts af. Deze foto is een reproductie van een oude ansichtkaart.

Dat heffen van tolgeld gebeurde onrechtmatig en was mogelijk doordat de bevelhebber van de Schans afwezig was. (1). De gemeente Ommen heeft lange jaren aan deze weg een tolhuis gehad, waar de weggebruikers tolgeld moesten betalen. In de z.g. Franse tijd werd er voor de inwoners van Avereest ten opzichte van deze tolgeldheffing een gunstige regeling getroffen. Het kerspel Avereest was in die jaren nog een onderdeel van het schoutambt Ommen. Deze regeling luidde als volgt; Voor het land, 17 vijf, Grasmand 1810. De Landdrost van het Departement Overijssel; Gelezen het berigt van den Drost van het 2e District, houdende, dat tusschen de Magistraat van Ommen en de ingezetenen van de Avereest het accoord was getroffen, betrekkelijk den tol op den Ommerschanser Dijk ingevolge waarvan die van de Avereest van de wagens twee derde en van de voetgangers en het vee de helfte der tol zouden betalen, vlijende zich, dat deze schikking de goedkeuring zoude wegdragen, approbeert voorts accoort en geeft daarvan kennis aan den Drost van het 2e kwartier. Zwolle, den 17 den Grasmand 1810. De Landdrost voornoemd, get. onleesbaar. Over deze weg van Balkbrug naar Ommen zijn duizenden bedelaars gegaan naar het gesticht aan de Ommerschans. De weg liep, zoals de ouderen te Balkbrug zich nog kunnen herinneren vanaf Balkbrug langs de Koloniewijk tot de plaats waar deze wijk met de brede Schansgracht in verbinding stond. Op dat punt splitste zich de weg. In oostelijke richting en daarna in zuidelijke richting liep de weg naar Ommen, in westelijke en daarna in zuidelijke richting kwam men al spoedig tot voor de voorpoort van het bedelaarsgesticht. Deze weg, zijnde de toegangsweg tot de bedelaarskolonie was hierdoor van bijzondere betekenis en in het jaar 1836 vormde hij een onderwerp van veel correspondentie tussen de Gouverneur in de provincie Overijssel en de Burgemeester van Avereest, tevens van Nieuwleusen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 955 Het gedeelte weg, tot aan de bedelaarskolonie, lag gedeeltelijk in de gemeente Ommen en gedeeltelijk in de gemeente Avereest, maar was steeds in onderhoud bij laatstgenoemde gemeente. Op 12 Februari 1836 werd gecorrespondeerd over het instellen van een Commissie voor de verbetering der weg van Ommen naar Avereest. In welke Commissie zitting moesten hebben, de Burgemeester van Avereest, tevens van Nieuwleusen, de eerste assessor van Nieuwleusen en de eerste assessor van Avereest. Tegen de door deze Commissie voorgestelde wegverbetering maakte de Directie van de Ommerschans bezwaar. En juist dit bezwaarschrift geeft ons, mensen van de hedendaagse tijd, die bijna niet anders kennen, dan modern geplaveide wegen, zo'n juist inzicht in de toestand van wegen van toen, van 1836, terwijl het hier niet betrof een weg naar een achterafgelegen boerderij, maar de hoofdtoegangsweg naar zo'n grote inrichting als de bedelaarskolonie de Ommerschans. Op 29 Maart 1836 schrijft de Adjunct Ads. De Geus, aan de Burgemeester van Avereest; "Naar aanleiding van hegeen U.W. Ed. A. mij onlangs bij woorde heeft medegedeeld, namentlijk het voornemen om de weg onder Avereest naar Ommen in deze kolonie gelegen te verbeteren, door denzelven 1 1/2 N. El in de breedte af te nemen en de gronden daaruit voortkomende over den weg te spreiden en mij uitgenoodigd om de plaatsen waar veen gevonden wordt uit te graven en met zand aan te vullen. Een en ander heb ik ter kennis gebragt van den Heer Directeur waarop ik berigt heb ontvangen, om U Ed. Achtb, voorloopig te melden, dat de Directie 1. K.D. Jartman, De Ommerschans. Drie eeuwen geschiedenis. volkomen instemd met de belangrijkheid van den bedoelen weg in goeden staat te te brengen en te onderhouden, maar dat eenige bedenkingen bestaan tegen de afneming van zulk een breedte van dezelve, waaromtrent hij zich nader zal verklaren. Uit den brief van H.H. Gedeputeerde Staten dezer Provincie dd. 10 dezer, door U W. Ed. Achtb. mij medegedeeld, gebleken zijnde, dat bedoelden weg in plaats van 1 1/2 El, maar ééne El breedte zoude worden afgenomen; tegen welk voornemen ik meen minder zwarigheden van de zijde van de Directie van de Koloniën zullen bestaan, uit welken hoofde ik den inhoud van dien broef aan den Heer Directeur van de Koloniën zullen bestaan, uit welken hoofde ik den inhoud van dien brief aan den Heer Directeur van de de Koloniën heb medegedeelte; en zal van dezelve dus nader berigt verwachten en U E. Ed. Achtb. de verdere intentie van meergemelde Directie meede te deelen, tot welke tijd ik vertrouw het maken van den onderhavigen wel zal kunnen worden uitgesteld, inmiddels zal ik op de ergste plaatsen van veen laten opgraven en met zand laten aanvullen". Dit was het beeld van de weg, die in 1836 toegang gaf tot de bedelaarskolonie de Ommerschans, een betrekkelijk smalle zandweg met hier en daar veengedeelten. Over deze wegverbetering is nog heel wat geschreven, aangezien bleek, dat een gedeelte van de weg in onderhoud was bij de Directie van de Schans. In September van het jaar 1873 werd Karel Adrianus Hakkert, onder borgstelling van Jan Daniël Ruijs en Gerrit Looberts, allen wonende te Dedemsvaart, voor f 2733 aannemer van het bouwen van een houten draaibrug over de wijk naar de Ommerschans in den kunstweg van Avereest naar Ommen. Zo was het in de jaren van de bedelaarskolonie in de Ommerschans. De genoemde draaibrug over de Koloniewijk bij de brede gracht is thans vervangen door een dam in deze wijk. De vroegere verkeersweg naar Ommen, ten oosten van Ommerschans is als verkeersweg niet meer in gebruik. Het is een stil landwegje geworden. Na het opheffen van de bedelaarskolonie heeft de weg Balkbrug-Ommen lange jaren over het gestichtsterrein gelopen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 956 De ouderen zullen zich dit smalle wegje met de scherpe bochten nog goed kunnen herinneren. De moderne weg van heden, loopt met afsnijding van de vroegere scherpe bochten over het voormalige gestichtsterrein. Waar eenmaal de hoofdpoort van het gesticht stond en de binnenplaats met het afscheidingshek tussen de mannen- en de vrouwenafdeling van de bedelaarskolonie lag, lugt nu deze weze weg. De binnenplaats van het gesticht, waar rondom de grote gebouwen ghebben gestaan is voor het grootste deel met houtgewas begroeid. Deze plaats, waar zoveel leed is geleden, die voor velen, zoals reeds werd vermeld, een oord van jammer en ellende is geweest, is veranderd in een rustige omgeving met aardig natuurschoon. En toch, ondanks al het nieuwe van deze tijd, nu de moderne verkeersweg het geheel zo'n and aanzien geeft, wanneer men daar, midden in de Ommerschans staat, op dit aan historie zo rijke plekje grond, en men keert in gedachten terug naat het hiervoren geschetste verleden, naar de tijden dat hier de soldaten van het fort op vinzig stroo in hun barakken moesten verblijven en naar de latere tijden, toen honderden tot duizenden bedelaars mannen, vrouwen, jongens en meisjes, wezen en door de ouders achtergelaten kinderen hier waren opgenomen om hun ellendig bestaan voort te slepen, wanneer men al die beelden uit dat sombere en sobere verleden op zich in laat werken, dan is het net of er iets van die geest uit die voorbije tijden is blijven hangen, tussen de oude wallen van het voormalige fort en de nog overgebleven gebouwen van de bedelaarskolonie, onder de forse, knoestige eiken en langs de fragmenten van de brede fortgracht en de smallere grachten rondom het bedelaarsgesticht de Ommerschans.

Ond e rw ijsm o e ilijkh e d e n na d e o p h e ffing van d e Om m e rsc hans. Werd reeds eerder vermeld.dat er van het onderwijs in de Gestichtsschool van de Ommerschans, bedoeld als school voor de verpleegden en voor de kinderen van het gestichtsprsoneel, voor dat betreft de verpleegden zeer weinig terecht kwam, bij de opheffing van het gesticht in 1889/1890 en het daarmede sluiten van de Gestichtsschool, bleek deze toch ook nog van belang te zijn geweest voor kinderen buiten het gesticht om. Op 29 Maart 1890 schrijven Burgemeester en Wethouders van Stad-Ommen aan het Gemeentebestuur van Avereest, dat door de opheffing der school aan de Ommerschans een 10 á 12 tal kinderen uit de Ommerschans, gemeente Stad-Ommen van lager onderwijs zijn verstoken. Daar deze kinderen reeds geruimen tijd geen onderwijs meer genoten hadden, verzochten Burgemeester en Wethouders van Stad-Ommen toelating van deze kinderen op de school te Oud-Avereest. En inderdaad hebben kinderen uit de Ommerschans de school te Avereest (Oud-Avereest) van meester Jalink beocht. Enkele ouderen uit de omgeving van Balkbrug kunnen nog vertellen, hoe zij als kinderen uit de Ommerschans naar Oud-Avereest ter school hebben gegaan. Zo was de toestand op onderwijsgeboed na de opheffing van het bedelaarsgesticht. Na de verkoop van de koloniegronden vestigden zich steeds meer mensen in de Ommerschans met gevolg ook meer schoolkinderen. Door het Gemeentebestuur van Stad-Ommen is in de noodzaak van de gelegenheid voor onderwijs aan deze kinderen voorzien, door de verbouwing van het voormalige kospitaal van de Ommerschans tot een openbare lagere school. Ook deze school is later opgeheven en voor korte jaren, plm. 1956/57 is dit gebouw, het overblijfsel van het hospitaal afgebroken.

De p e rm ane nte c o m m issie van d e m aatsc h ap p ij van w e ld ad ig h e id e n d e Om m e rsc h ans. Zoals reeds vermeld was het bedelaarsgesticht de Ommerschans van plm. 1820 tot 15 September 1859 een inrichting, een kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid. In dat tijdvak komen wij telkens in de stukken en alles wat deze kolonie aanbelangd, de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid tegen. Deze Permanente (voortdurende) Commissie, zetelende te des-Gravenhage, moest in alle zaken, zowel van de vrije kolonieÆs Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord,als van de dwangkolonies Veenhuizen en Ommerschans, gekend worden en daarover haar adviezen geven of besluiten nemen, wat in dit artikel telkens tot uitting is gekomen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 957 Van dit, in de loop der jaren ontelbaar groot aantal besluiten der Permanente Commissie heeft schrijver dezes over het tijdvak 1839-1851 een aantal op de Ommerschans betrekking hebbende genoteerd. Hieruit krijgt men wel een zeer goede kijk op de interne bijzonderheden van de bedelaarskolonie. Hier volgt dan dit bonte allerlei in het kort weergegeven. 27 Maart 1839. Besluit het aangekochte huis van de erven Kruizinga te verhuren. (Is reeds weergegeven). 7 December 1839. Goedkeuring van de Permanente Commissie tot het aangaan van een huwelijk van de veteraan Kauffman met de weduwe Geertje Roelofs, en van de veteraan J. Rijss met de veteranendochter, Geertruida van der Wolf. 28 Maart 1840. Goedkeuring van de verkoop van 47 mud lijnzaad van de Ommerschans aan E. Brouwer te Meppel voor f 12 het mud. 28 Maart 1840. Goedkeuring van een bestelling van 350.000 Coffyzakken groot en klein model. 13 Juni 1840. Ontslag aan de adjunct-veearts, Johannes Wilhelm. 18 Juli 1840. Kennisgeving dat de gereserveerde kamers van het logement te Ommerschans ook ten dienste van de Gecommiteerden der Commissie van Toezigt beschikbaar kunnen worden gesteld. (Is reeds vermeld). 5 Augustus 1840. Benoeming tot Diaken bij de Protestantsche gemeente te Ommerschans, de zaalopziener K.R. Blijstra. 16 Juni 1841. Wordt bepaald, dat het Desertiepak van bedelaars-kolonisten zal worden vervaardigd van gestreept gekeperd noppendoek. (Reeds vermeld, dat een speciale straf voor een deserteur uit de Ommerschans bestond in het vier maanden rondlopen in een rond pak. Door dit besluit, zou voortaan een teruggebrachte bedelaar-desterteur een gestreept pak moeten dragen). 16 Juni 1841. Christiaan Jacobus van Ledden Hulzebosch wordt benoemd tot Magazijnmeester van het 2e Gesticht te Veenhuizen op een beloning van f 5 per week. Genoemde van Ledden Hulzebosch werd op 15 Januari 1856 benoemd tot onder-directeur van de Ommerschans. 1 Oktober 1841. A. Huls, Adjunct-Directeur te Ommerschans wordt benoemd in de rang van Adj. Directeur der 1 ste klasse aan het gesticht op een salaris van f 1200-. 14 December 1841. Benoeming tot Hoevenaar te Ommerschans van J. Nieuwenhuis op het aan die betrekking verbonden salaris. 17 December 1841. Bepaling der te verstrekken aardappelen aan de Hoevenaren te Ommerschans. (Hieruit zien wij, dat deze boeren van de aardappels die zij zelf verbouwden, een bepaald gedeelte voor eigen gebruik kregen toegewezen). 27 December 1841. Benoeming tot opziener in het hospitaal van den veteraan Steling. 6 Januari 1842. Bekrachtiging der verwijzing naar de Ommerschans van de weduwe Rodenburg. (Deze verwijzingen komen zeer veel voor). 22 Januari 1842. Bepaling der prijzen van levensmiddelen, gedeeltelijk van eigen product, voor de Ommerschans en Veenhuizen aan de winkelier.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 958 (Gestichtswinkelier). Inkoop. Verkoop. Spek. per pond. f 0,52. f 0,55. Boter. per pond. f 0,73. f 0,75. Vleesch. Per pond. f 0,35. f 0,36. Boekweitemeel. Per pond . f 0,24. f 0,25. Grove, gort. Per kop. f 0,09 1/2. f 0,09 1/2. Erwten. Per kop. f 0,10 1/2. f 0,10 1/2. 4 Februari 1842. Terugplaatsing naar de gewone koloniën van de bestedeling M. de Vrede van de strafkolonie Ommerschans. 16 Maart 1842. Toezending van f 295 koloniale munt naar de Ommerschans. (Door eenmuntenverzamelaar werd aan schrijver zo'n koloniaal muntstuk ter waarde van halve cent, getoond). 25 Maart 1842. Goedkeuring om aan de kolonisten-turfgravers te Ommerschans + gedeelte van het arbeidsloon in koloniale munt uit te betalen. (3/4 van het loon kreeg zo'n trufgraver dus niet in handen, maar werd door de Directie, na aftrek van de kosten voor zo'n bedelaar, voor dezen als uitgaanskas bewaard). 25 Mei 1842. Goedkeuring van het verzoek om toezending van zwarte beenen knoopen, witte beenen knoopen en bakerspelden. (Deze laatste waren nog al nodig, gezien het grote aantal geboorten van onwettige kinderen in het gesticht). 27 Mei 1842. Benoeming tot onder-brigadier te Ommerschans van R.G. Smit, op een belooning van f 3 per week. 30 Mei 1842. Lastgeving om zeer ernstig de geneesheer de Goede onder het oog te brengen, dat de tijd der vermaning om het misbruik maken van sterken drank voorbij is, en hij nog eenmaal oorzaak van beklag gevende, uit den dienst der Maatsschappij zal worden ontslagen. 17 Juni 1842.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 959 Kennisgeving aan de Kerkmeesters te Ommerschans, dat de rekening der Kerkfondsen niet moet sluiten met een saldo meerdere uitgaaf van f 2,68 1/2 maar met f 2,87. 3 September 1842. De Permanente Commissie kan zich vereenigen met het denkbeeld om 50 koeijen van de Ommerschans naar het 2e Gesticht te Veenhuiznen over de plaatsen, om het aan dit gesticht over te doen hooi door de winter te komen. (Het schijnt dat de Heren in den Haag, naast kennis van knoopen en bakerspelden, ook deskundig waren op het gebied van veehouderij en landbouw). 7 Augustus 1843. D.P. van Steenwijk wordt benoemd tot adsistent van den Geneesheer te Ommerschans. (Op de lijst van geneeskundigen van de Ommerschans, komt als no. 1 ook deze D.P. van Steenwijk voor. Blijkbaar is deze later weer naar de Ommerschans teruggekeerd). 7 September 1843. Benoeming tot wijkmeester te Ommerschans van den Hoevenaar M.van den Berg, in de plaats van de overleden wijkmeester J. Verwer, op het aan deze betrekking verbonden salaris. 23 November 1843. Ontslag als geneesheer te Ommerschans van der Heer S. de Goede. (Blijkbaar heeft de "laatste vermaning" aan deze geneesheer, het drinken na te laten, geen succes gehad. Het aanstellen van de geneesheer van Steenwijk als assistant zal aan deze aangelegenheid niet vreemd zijn geweest). 3 April 1844. Aanstelling van Johan Frederik Ap, als concierge van het logement te Ommerschans op een belooning van een zaalopziener. (Reeds eerder in het artikel vermeld). 18 Mei 1844. Benoeming van A. Mensink als winkelier te Ommerschans. (Dit was dus de Gestichtswinkelier in die tijd). 23 Augustus 1844. Toestemming tot het huwelijk van T.A. G÷tz met de weduwe I. Keijzer te Ommerschans en overschrijving der Hoeve op zijn naam. 24 Oktober 1844. Autoristie tot het aankoopen van 76 en 30 voer hooi voor de Ommerschans en Wateren. (In het jaar 1823 werd door de Maatschappij van Weldadigheid opgericht het "Gesticht van Opvoeding" de Klein-Wateren, gemeente Diever. Het hoofddoel van dit Instituut is steeds geweest, de opleiding van jonggelui tot opzichters en zetboeren. (Uit "De eerste Landbouwschool in Drenthe" van Ir. J.D. Dorgelo). 13 Februari 1845. Voorloopige toestemming tot het aankoopen van mest voor de gewassen in 1845 te Ommerschans voor een somma van f 2600. 11 April 1845. Aanstelling tot timmermansbaas te Ommerschans van Geert Jager, op een salaris van f 6 per week, hetwelk op 22 September 1845 werd gebracht op f7 per week. (Deze Geert Jager is elders in dit artikel vermeld, als timmerman en winkelier, wonende aan de Langewijk westzijde). Een wijk, lopende van de Sponturfwijk naar de Langewijk, werd in de volksmond, de Geert Jagerswijk genoemd. 15 Mei 1845. Autorisatie tot de uitbesteding der nieuw te bouwen kerk van de Protestantsche Gemeente te Ommerschans. 6 Mei 1845. J.F. Kriege, onder-directeur te Ommerschans wordt benoemd tot Adjunct-Directeur van het 2e Gesticht te Veenhuizen. 30 Mei 1845.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 960 Aanbesteding der bouw van de kerk voor de Protestantsche Gemeente te Ommerschans voor f 12600 van W. Baarslag te Zwolle. 30 Mei 1845. Voorgedragen voor toezicht bij de bouw van de Prot. Kerk te Ommerschans, Ir. J.A. van Dordt te Kampen.

De kerk te Ommerschans. Deze kerk, thans in gebruik zowel voor de Ned. Hervormde, als voor de Katholieke eredienst bij de Rijksasielen voor Psychopaten te Balkbrug, staat ten zuiden van Balkbrug, op enige afstand van de weg Balkbrug-ommen in de gemeente Ommen. Werd aanvankelijk de kerkdienst voor de Ned. Hervormde bevolking van het gesticht de Ommerschans in de school van deze inrichting gehouden, op 9 Mei 1824 werd voor deze groep een eenvoudig kerkje ingewijd even ten noorden van het gesticht. Op deze plek werd in 1845 door de toenmalige voorganger, Ds. Campagne de eerste steen gelegd voor het thans nog bestaande kerkgebouw. Deze nieuwe kerk weerd in 1847 ingewijd, als kerk voor de Gereformeerde gemeente van de bedelaarskolonie de Ommerschans. In de voorgeval, rechts op de foto, os de gedenksteen van de eerste steenlegging aangebracht. Links van de paaltjes op de voorgrond, loopt de Oude Zwolse weg in westelijke richting. Foto van schrijver.

23 Mei 1845. Goedkeuring van het voorstel van de Directeur om breukbanden te Ommerschans te vervaardigen en vandaar aan te vragen en aan de kolonisten te verstrekken. 3 Juni 1845.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 961 De Permanente Commissie gelast een onderzoek of de fabrieksbaas te Ommerschans thans al of niet wettig gehuwd is. 6 Augustus 1845. Machtiging tot aankoop van 500 voer hooi voor de Ommerschans. 30 September 1845. R. van Nispen, wordt geplaatst op de Hoeve bij de weduwe Verwer te Ommerschans. 24 November 1845. Aanstelling van B.J.P. Gillet van Dompseler als leerling bij de Geneeskundige Dienst te Ommerschans zonder salaris. 31 December 1845. Besluit om de f 14 voor de lettersteen aangebragt bij de bouw der Nieuwe Prot. Kerk te Ommerschans voor rekening der Maatschappij te nemen. (Deze steen vermeldende de eerste steenlegging, bevindt zich in de oostelijke muur van de tegenwoordige kerk). 27 Februari 1846. Besluit te Ommerschans 3 bunders met paardenboonen te betélen. 4 Maart 1846. De Permanente Commissie verlangt de zomerrogge in de Woeste te Ommerschans met een ruimere quantiteit "bremzaad" ingezaaid te zien, als dezelve togedacht was. (Het is schrijver dezes niet duidelijk, waarvoor dit "onderzaaien" van bremzaad nodig of dienstig was. Zie voor het antwoord hierop verder). 11 Maart 1846. Uitnoodiging om den aannemer Baarslag (bouw Prot. Kerk) door een deurwaarder te sommeeren tot hervatting der werken tot opbouw der Nieuwe kerk te Ommerschans. 27 Maart 1846. Verevening van de zuivelrekening met de Hoevenaars over 1845 en verhooging van de botertaks te Ommerschans op 67,60 pond per koe van 1 Januari 1846 af. (Het werd aan de Hoevenaars blijkbaar voorgeschreven hoeveel pond boter per koe en per jaar moest worden geproduceerd. Dit waren dus al "staatsboerderijen" zoals deze thans (1962) in een ander land worden genoemd). 21 Juni 1846. Het voorstel van de Directeur om aan de bedelaarskolonie te Ommerschans iets eztraÆs toe te leggen voor het maken van een preekstoel aldaar, zal in overweging worden genomen, zoodra de Kerkbouw zal voltooid zijn. (Blijkbaar was de kerk aanbesteed, zonder dat er aan een preekstoel was gedacht). 15 September 1846. Besluit dat de Hoevenaars geen andere "meiden" mogen houden, dan uit de kolonisten. 17 Oktober 1846. Berigt van afzending van bremzaad voor de Ommerschans door Ch. Claessens te Antwerpen. 8 December 1846. Aanstelling van een barbier voor de zalen 21 en 22 en van een barbier voor de zalen 23 en 24 te Ommerschans. 17 Januari 1847. Behandeling van het verzoek door den nieuwen aannemer Kusbrink, om tot het voltooien van de nieuwe Kerk te Ommerschans, anderhalfduims hout te mogen gebruiken. (De aannemer Baarslag was blijkbaar in gebreke gebleven de kerkbouw te voleindigen, waarna een nieuwe aannemer, Kusbrink, het werk heeft voltooid). 9 Februari 1847. Tijdsbepaling voor de geheelde afwerking der nieuwe Kerk te Ommerschans op 15 Mei 1847. 11 Mei 1847. Goedkeuring van het voorgedragen plan tot schikking der zitplaatsen in de nieuwe kerk te Ommerschans. 2 Juni 1847.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 962 Autorisatie tot het inwijden der Nieuwe Kerk voor de Gereformeerde Gemeente te Ommerschans en het aanschaffen van glasgordijnen en het bekleeden van den rand des preekstoels. (Men sprak in die jaren in de plaats van de Ned. Hervormde Gemeente meermalen van Gereformeerde Gemeente). 14 Juli 1847. Benoeming van J.W. Craay als Provisor (beheerder van een apotheek) in de Apotheek te Ommerschans. 11 Augustus 1847. Eervol ontslag aan de onder-directeur P. van Roon te Ommerschans en aanstelling als zoodanig van S.T. van Ton, magazijnmeester te Veenhuizen. 2 September 1847. Kennisgeving over den aanleg van 3 nieuwe hoeven en het bouwen van woningen in de Ommerschans. 4 Oktober 1847. Autorisatie tot aanbouw van 3 boerenwoningen te Ommerschans. 25 Januari 1848. Benoeming van K. Lodewijk als bouwboer te Ommerschans in de plaats van de weduwe Verwer. 7 Februari 1848. De koloniale Directeur wordt uitgenoodigd om in de koloniën 12 bunder jarige brem ter zaadwinning over te laten staan. 29 Maart 1848. Aanstelling van R.van Nispen als hoevenaar op een nieuwe hoeve te Ommerschans. 2 Mei 1848. Benoeming tot hoevenaar te Ommerschans van Giliam Klaver. 24 Juli 1848. De Permanente Commissie verlengt eene opgave (na deswege men dan Pastoor te Ommerschans in overleg getreden te zijn) van de wijze waarop eenig Godsdienstig onderwijs, buiten de gewoone schooluren om, aan de kinderen der R.C. te Ommerschans zou kunnen worden gegeven. 26 Januari 1849. Benoeming van de weduwe Scheffener als waschvrouw te Ommerschans in plaats van de door ouderdom en zwakte ontslagen weduwe Meeuwisse. 11 September 1849. Autorsatie tot het aangaan van een contract met den Heer Hamitlon of Silverton Hill te Avereest, wegens verkoop van grond te Ommerschans. 30 Oktober 1849. Besluit, de dienstbode van Ds.Campagne allen toegang tot het Gesticht te ontzeggen en te zorgen, dat zij in geene aanraking met de ambtenaren komt en alle omgang met de kolonisten worde belet. 12 November 1849. Bestraffing van den onderwijzer H.Hoogstra te Ommerschans uit hoofde van dronkenschap. 4 Maart 1850. De botertaks te Ommerschans wordt vastgesteld op 70 pond per koe. 7 Januari 1851. De gemeente Hamer, te Ommerschans kan zijn neef P.H.H. Aernsbergen als leerling bij hen innemen. 11 November 1851. Autorisatie tot het opnemen in het hospitaal te Ommerschans en verplegen van een aan kanker lijdende vrouw uit Avereest. Uit deze serie besluiten en machtigingen van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid ten opzichte van het bedelaarsgesticht aan de Ommerschans, van de daarin opgenomen verpleegden en het daaraan verbonden personeel, krijgt men een goed inzich, hoe het in die jaren daar "reilde en zeilde". Niet alleen in zaken, het gesticht betreffende, doch ook in het privé familieleven, zoals het aangaan van een huwelijk, had men rekening te houden met deze Commissie. Een wat, zoals hier vermeld, van toepassing was voor het bedelaarsgesticht de Ommerschans, was eveneens bepaald voor de vrije kolonies Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord en voor het dwanggesticht Veenhuizen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 963 Voor de vrije kolonies werden nogal eens beslissingen genomen, waarbij een kolonist werd bevorderd tot vrijboer. De Permanente Commissie was feitelijk zoiets als een toeziende voogd en er kon feitelijk niets gebeuren, of deze Commissie "had daarbij een vinger in de pap".

De Om m e rsc h ans o nd e r rijksb e h e e r. Zoals reeds vermeld werd het bedelaarsgesticht aan de Ommerschans op 15 September 1859 om financieële redenen door het Rijk van de Maatschappij van Weldadigheid overgenomen. Uiteraard werden daarbij verschillende nieuwe voorschriften vastgesteld en veranderingen ingevoerd. Uit deze overgangsperiode heeft schrijver dezes een en ander opgetekend, hetgeen hier volgt. In een Kon.Besluit van 19 Augustus 1859 werd omschreven; De staat der voeding te verstrekken aan de in de gestichten te Ommerschans en Veenhuizen in zalen opgenomen verpleegden. De verpleegden werden daarvoor verdeeld in drie klassen: De eerste klasse, oud 2 tot 12 jaren, verlangt 3/5 eener geheele portie. De tweede klasse, oud boven 12 jaren tot en met 18 jaren, verlangt 4/5 eener geheele portie. De derde klasse, oud boven 18 jaren, verlangt een geheele portie. De geheele portie bestaat; 1e. voor het middagmaal uit; op 3 kop aardappelen, of 2 1/2 kop aardappelen met 1 kop knollen, of met 1/2 kop wortelen, of met 5 oncen versche kool of andere groenten, of met 5 oncen zuurkool, of 5 maatjes grove gort, of 5 maatjes groene erwten, of 6 maatjes boonen, of soep, waarin kool- of andere groenten; voorts; of vier lood schapenvleesch, of 3 lood rund- of varkvleesch, of 2 lood spek, of 1 1/2 lood boter. Wijders; 2 lood zout en waar deze bijbehoort 1/2 wigtje peper. Bij aardappels zonder groenten wordt azijn en mostaard verstrekt. Overduidelijk is deze vooedselomschrijving niet, de praktijk zal in dezen wel de weg hebben gewezen, hoe een en ander moest worden toegepast. 2e. voor het ochtend- en het avondeten uit; 5 oncen roggevrood daags, benevens 10 centen des weeks voor warm drinken. Voeding voor zuigelingen en andere kinderen beneden den leeftijd van twee jaren; an de moeders wordt togoed gedaan; a. voor kinderen beneden een jaar; dagelijks 3 beschuiten en een maatje melk en wekelijks 10 centen winkelgeld. b. voor kinderen één of twee jaren; dagelijks 3 beschuiten een een maatje melk, voorts voor middageten 7 1/2 lood rijst, + lood zout, 1 lood zuiker en 2 maatjes zoetmelk. Deze voedselregeling zag er al veel menselijker uit, dan de regeling die aanvankelijk van kracht was, n.l. een middagmaaltijd van het gesticht, terwijl de rest moest worden bijgekocht in de gestichtswinkel van het eigen verdiende loon, bestaande uit kolonie munt. Bij Kon.Besluit,eveneens van 19 Augustus 1859 was ook geregeld de staat der kleeding- en liggingsstukken bij aankomst te verstrekken aan de in de gestichten Ommerschans en Veenhuizen opgenomen verpleegden. Kleedingstukken; a. mannen en jongens boven 6 jaren oud; 1 pet, 1 peijenbuis, 2 vloerlaken broeken, 2 hemden, 1 halsdoek, 2 paar kousen en 1 paar klompen. b.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 964 voor vrouwen en meisjes boven 6 jaar oud; 2 musten, 1 voerlaken rok, 1 baaijenrok, 2 hemden, 2 halsdoeken, 2 paar kousen, 1 linnen boezelaar en 1 paar klompen. c. voor kinderen boven 2 tot en met 6 jaren oud; 2 mutsen, voor jongens gebreide, voor meisjes witte katoenen, 1 zwarte katoenen jurk, 2 voerlaken rokken, 2 voerlaken borstrokken, 2 hemden, 2 doeken, 2 paar kousen en 1 paar klompen. d. voor kinderen beneden de 2 jaar; 2 mutsen, 1 zwarte jurk, 2 borstrokken, 2 hemden, 2 doeken, 2 baaijen luiers, 6 witte luiers en 2 paar kousen. Wanneer wij deze kleding, van de mannen, de vrouwen en de kinderen met aandacht vergelijken met de kleren die thans worden gedragen, komt met tot bijzondere verschillen. Men kan zich bijna niet indenken, dat jongens tot 6 jaar in een rok en met een gebreide muts op rondliepen. Toch wanneer wij de gestichtsverpleegden in gedachten voor ons halen in de omschreven kledingstukken, dan kunnen wij ons een voorstelling maken van de kolonisten van de Ommerschans.

En toch kunnen wij rustig aannemen, dat deze, in onze ogen zo sobere kleding nog zeer ginstig afstak, bij datgenen, wat aan de kolonisten in de eerste jaren van het bestaan der Ommerschans werd verstrekt. De "liggingsstukken" voor iedere verpleegde bestonden uit; 1 hangmat, 1 stroozak, 1 hoofdkussen, 1 bedlaken, (met één ter verschooning) 1 wollen deken en 1 katoenen- of een noppendeken. Eveneens werd bij een Kon.Besluit van 19 Augustus 1859 een staat opgemaakt van het huisraad te verstrekken aan de verpleegden in huisgezinnen in de gestichten te Ommerschans en Veenhuizen. Hieruit kunnen wij afleiden, dat de oorspronkelijke scheiding van mannen en vrouwen, niet meer in alle gevallen werd doorgevoerd, maar dat er ook bedelaarsgezinnen in gezinsverband in de kolonie waren opgenomen. De verstrekkin van huisraad, waaronder alles was begrepen, wat in een huishouding nodig was, was naar onze hedendaagse begrippen uiterst sober. Wij moeten ons daarbij indenken, dat de woongelegenheid, aan zo'n bedelaarsgezin toegewezen klein was. Als aanshouwlijk voorbeeld hiervan, kunnen wij thans nog zien, de overgebleven limiethuisjes, waar een goed oppassend bedelaarsgezin aanspraak op kon maken. Deze klein huisjes hebben slechts één woonkamer, waar in de tijd van de bedelaarskolonie op een vuurplaat tegen de voormuur een vuur kon worden gestookt. Ter weerzijden van deze kamer, onder het laagafhangende dak, bevonden zich de bedsteden en een of meer kasten. De raampjes waren evenals het gehele huis bijzonder klein. Achter de woonkamer was, eveneens onder het laagafhangende dak, een achterhuis met een lage toegangsdeur van buiten. Van deze limiethuisjes worden er thans nog een drietal bewoond. Inwending zijn ze gemoderniseerd, wat niet weg neemt, dat wij ons de vroegere indeling goed voor de geest kunnen stellen. In zo'n huisje, voelt men als het ware de sfeer van de bedelaarskolonie uit vroeger jaren. De voedingsstaten van de kolonisten werden later nogal eens gewijzigd. Zo werden de oude benamingen van de maten en gewichten bij Kon. Besluit van 22 September 1870 veranderd in de nieuwe namen zoals wij die heden ten dage kennen. De hoeveelheden te verstrekken voedsel aangeduid met liter, deciliter, hectogram, decagram en gram, in de plaats van kop, maatje, ons, lood en wigtje. Ook in de verstrekte kledingstukken kwam nogal een wijziging. Bij Kon. Besluit van 1 Januari 1876 werd o.m. bepaald, als te verstrekken aan vrouwen en meisjes boven 6 jaren, bij aankomst in het gesticht;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 965 2 mutsen, 1 voerlaken jurk, 1 tirentijnen borstrok, 1 voerlaken rok, 1 baaijenrok, 2 katoenenonderbroeken, 2 halsdoeken, 2 zuiveringsdoeken, 2 paar kousen, 1 linnen boezelaar, 2 hemden en 1 paar klompen. In vergelijking van deze laatste verstrekking met die omschreven in het Kon.Besluit van 19 Augustus 1859, blijkt dat men meer begrip toonde voor welvoeglijke onderkleeding van de vrouwen en meisjes en voor de hygiëne der vrouwen. Tot zover over de voorzieningen van de bedelaars-kolonisten in de tijd dat het gesticht onder Rijksbeheer was. Het bedelaarsgesticht aan de Ommerschans heeft nimmer een eigen Directeur gehad, althans geen Directeur die bij het gesticht woonde. De hoofdleiding beruste, zowel onder de Maatschappij van Weldadigheid, als onder het Rijk, bij een Adjunct-Directeur, die onder de eigenlijk Directeur stond, aanvankelijk de Directeur te Frederiksoord, later de Directeur van Veenhuizen. Direct na de overname door het Rijk van de Ommerschans werd een en ander nader omschreven. In een circulaire van de Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 7 Juli 1860, is de Instructie van de Directeur van de Rijksgestichten Ommerschans en Veenhuizen vastgesteld en o.m. bepaald; Art. 1 Hij heeft zijn vaste woonplaats te Meppel, zoolang door den Minister niet nader zal zijn beschikt; Art. 4. Maandelijks begeeft hij zich naar de Ommerschans en naar Veenhuizen, enz.

Het Waschhuis. Dit gebouw staat in de gemeente Ommen, op enige afstand ten westen van de weg Balkbrug-Ommen en ten noorden van het achterste gedeelte van het Kerkhof in de Ommerschans. Het voorste gedeelte van het oorspronkelijke waschhuis van de bedelaarskolonie is afgebroken. Ten zuiden van het waschhuis lag het op de kaart van de Ommerschans als zodanig aangegeven "bleekveld". Ook stond daar ter plaats van het voermanshuis. Op de foto "Gezicht op de Ommerschans, vanaf de zuidzijde"

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 966 komt dit gebouw niet voor. Foto van schrijver.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 967 Jacobus Slot. Geboren 1803, smidsbaas. Johannes Hermanus de Bruin. Geboren 1781, opziener in de bakkerij. Martinus Johannes Bruin. Geboren 24 April 1818, broodbakkersbaas, vanaf 13 september 1850. Nikolaas Frederik Gelton. Geboren 23 September 1833, vanaf 17 Oktober 1870, magazijmeester. Johan Sebastiaan Muller. Geboren te des-Hertogenbosch, 4 Maart 1809, vanaf 20 December 1870, koffiehuishouder, overleden te Ommerschans 4 Mei 1872. Herman Johannes Lakenberg. Geboren te Groningen, 9 September 1802, vanaf 20 December 1870 koffiehuishouder, overleden te Ommerschans, 22 Februari 1872. Cornelis Albertus Rijss. Geboren 13 Februari 1813, opziener bij het hospitaal, vanaf 15 Maart 1845. Christiaan Rosmalen. Geboren 23 Juni 1814, cipier der cullulaire gevangenis, vanaf 26 Juni 1864. Christoffel Antonie Geijs. Geboren 8 Juli 1819, vanaf 25 December 1838, klopmenmakersbaas. Johannes Bernardus Greven. Geboren te Tholen, 1807, was reeds in 1823 boekhouder te Ommerschans, overleden aldaar op 16 Juni 1868. Gijsbert de Plot. Geboren te Vledder, boekhouder,op 24 Maart 1862 te Ommerschans overleden, oud 39 jaar. Karel Willem Haarman. Geboren 15 Augustus 1821, boekhouder. Arie Mensink. Geboren 1813, ambtenaar. Franciscus Koster. Geboren 14 Februari 1827, vanaf 31 Januari 1865, winkelhouder. Janna Doornkamp, weduwe Scheffener. Geboren 12 Augustus 1811, waschvrouw, vanaf 1849. Anton Joseph Bourland. Geboren in het Koninkrijk Bohemen, zaalopziener, overleden te Ommerschans, op 16 Oktober 1853, oud 78 jaren. Was in 1843 al zaalopziener. Cornelis Hameetman. Zaalopziener, in 1843. Jacob Heeling. Zaalopziener in 1844. Lodewijk Willem Uhl. Geboren te Bergen op Zoom in 1809, overleden te Ommerschans op 13 April 1854, oud 45 jaren, zaalopziener. Jaques André Papeland. Geboren 1794, zaalopziener. David Bierwolff. Geboren te Amsterdam, zaalopziener, overleden te Ommerschans, 2 Februari 1870, oud 53 jaren. Johannes Wedewer. Geboren te Amsterdam. Zaalopziener, overleden te Ommerschans, 2 Februari 1870, oud 44 jaren. Martinus van den Dungen. Geboren te des-Hertogenbosch, zaalopziener, overleden te Ommerschans, 21 Februari 1870, oud 72 jaren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 968 Tot zover dit lijstje van personeelsleden, die in een of andere betrekking aan de bedelaarskolonie verbonden zijn geweest. Het is maar een klein gedeelte van dit personeel. Elders in dit artikel zalmen nog wel namen tegenkomen van personeel, die op dit lijstje niet voorkomen. Toch meen ik dat de namen van, en de gegevens over deze mensen enig inzicht zullen geven over de samenstelling van deze groep ambtenaren, hun plaats en hun werk aan de Ommerschans. Hiermede zou ik dan dit uitgebreide overzicht van de bedelaarskolonie "de Ommerschans", kunnen besluiten. Toch meen ik, dat,alwordt het hierdoor een nog onvangrijker geheel, er nog juist datgene aan ontbreekt, wat een beter inzicht geeft op deze aparte gemeenschap van dit uitschot uit de maatschappij, op het leven, het werken en op alles wat meer "huishoudelijk" op deze mensen betrekking heeft gehad. Datgene wat omschreven is, doet zo ambtelijk, zo officieel, zo "koud" aan. Ik zou dan ook in korte trekken aan dit artikel nog willen toevoegen, hoe de Maatschappij van Weldadigheid, haar instelling, de bedelaarskolonie aan de Ommerschans in de eerste jaren van het bestaan van dit gesticht, heeft gezien en dit heeft weergeven en vastgesteld. Daarvoor heb ik een studie gemaakt van het tijdschrift van deze Maatschappij, "de Star" over de jaren 1819, 1820 en 1823, en het dit tijdschrift opvolgende, genaamd "de Vriend des Vaderlands" over de jaren 1827, 1828 en 1831. Voorzover niet verwerkt in het eerste hoofdstuk van dit artikel, "De Voorgeschiedenis", volgt hierna, "een uitspraak" van het Hoofdbestuur der Maatschappij van Weldadigheid over de Ommerschans. Hierbij was niet te vermijden, dat wel eens in herhaling wordt getreden van datgene wat reeds "ambtelijk" was omschreven, anderzijds geeft ze soms een bevestiging hiervan, terwijl bovendien gestelde- en opgekomen vragen veelal worden beantwoord.

He t " laatste w o o rd " aan d e m aatsc h ap p ij van w e ld ad ig h e id . Korte aanhalingen uit "de Star" van 1820. Uit een artikel over de verschillende denkwijzen van het Nederlandsche publiek, omtrent de inrigtingen en het lot der Maatschappij van Weldadigheid. "Wat de bedelarij betreft, dit is een geheel ander en afzonderlijk ding. Voor zooveel het weeren deshalve niet een gevolg kan zijn van de plaatsing en lotsverbetering der behoeftigen zelve, hetgeen het zeker middellijker wijze is, maar de stellige uitwerking moet zijn eener kolonisatie van bedelaarsfamiliën zelvem voor zoo verre moeten wij erkennen, dat de inrigtingen der Maatschappij tot hiertoe nog geen den minsten nuttigen invloed hebben kunnen oefenen om deze zeer eenvoudige redenen, dat het derzelve dusverre aan het noodige etablissement en de hulpmiddelen ter vestiging van een Bedelaars-instituut ontbroken heeft. Thans echter is de Maatschappij door de gunstige consessie des konings bezig, de verlaten Ommerschans tot zulk eene inrichting toe te bereiden; en men hoopt dat nog in den loop van dit jaar een zeker aantal bedelaars aldaar zal kunnen ontvangen worden". Uit de berigten uit de kolonie Frederiksoord over April 1820; "Weldra zal het lokaal der Ommerschans tot een Instituut voor Bedelaars bestemd, met deszelfs aanhorigheden, zoo verre in gereedheid zijn, dat daarin een honderdtal personen kan opgenomen en gehuisvest worden. Eenige gronden in den omtrek gelegen, zijn mede reeds bebouwd; zoodat ook dit Etablissement weldra aanvankelijk aan zijne bestemming zal kunnen beantwoorden". In de aflevering van de Star van Juni 1820 schreef men; "Zoo sal dan eerstdaags, door een Bedelaars-Instituut, in de Ommerschans gevestigd en het aanleggen van een nieuw kanaal in de nabijheid, ook Overijssel doen deelen in de voorregten der kolonisatie en zoo zullen dan reeds twee Gewesten van het Noordelijk vaderland daarmede begunstigd zijn". Uit het verslag der Permanente Commissie, uitgebracht aan de Maatschappij van Weldadigheid op 1 Augustus 1820;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 969 "Bij Ulieder besluit van den 5 Augustus des voorgaanden jaars was het voorstel goedgekeurd om de Ommerschans tot een Etablissement in te rigten voor zoodanige personen, die, of uit hoofde van onwilligheid, of uit hoofde van bedelarij als min geschikt voor de vrije koloniën beschouwd kunnen worden aan dit besluit is thans voldaan; 100 á 120 personen kunnen aldaar worden geplaatst". "Ook met de stad Ommen en ander geërfden in de markten van Ommen is een voorlopige overeenkomst getroffen, wegens den afstand van gronden en het aanleggen van een nieuw kanaal". (Met dit "nieuwe kanaal" is zeer zeker bedoeld, het kanaal, dat even beneden Sluis Vijf in de Dedemsvaart uitmond en vandaar in zuidelijke ricjting door de gronden van de Ommerschans loopt. Ook kon men via dit kanaal rechtstreeks uit de Dedemsvaart tot vlak bij de gestichtsgebouwen komen. Schr). In de aflevering van de Star van September 1820 schreef de Redactie; "Men bezoeke de koloniën Frederiksoord en Willemsoord en het instutuut voor Bedelaars in de Ommerschans; men zie daar de menschen, zoo als ze van wijd en zijd, uit de schamele hutten, opgepropte godshuizen, wees- en armengestichten, werkhuizen en bedelaars-instituten, aanlanden, zich gedragen en vertoonenà.". (Hieruit blijkt dat in September 1820 reeds bedelaars in de Ommerschans waren opgenomen, zodat wij kunnen aannemen, dat tussen Juni en September 1820 de eerste bedelaars in de Ommerschans zijn ondergebracht. Schr.). in de genoemde aflevering van September 1820 schrijft men verder; "De uitvoering der wetten, de handhaving der inwendige orde, het oppertoezigt over de huishouding en arbeid van allerlei aard is aan Wijkmeester, Onder-Opziener, Onder-Directeurs, enz. toevertrouwd, die allen onder de dagelijksche leiding en onmiddelijke suveillance en het centraal bestuur van den Opper-Directeur der gezamenlijke kolonien staan, aan wien van dag tot dag verslag moet worden gedaan. Een Raad van Toezigt, uit deze Bestuurders en uit gewone Kolonisten zamengesteld, is in elke kolonie gevestigd en doet uitspraak over minder gewitige vergrijpingen, terwijl, in geval van wederstand of grooter misdrijf, een kollege buiten de Kolonien staat te worden gevestigd, ter uitoefening onder den invleod der Permanente Kommissie van eene meer gestrenge Policie, waartoe dan ook de uitzettingen uit de Kolonien en het verzenden naar de strengere inrichting in de Ommerschans behooren". Berigten uit de Kolonie Frederiksoord over September 1820: "Het werk der gebouwen, landontginning, greppen en waterleidingen aan de Ommerschans is reeds zeer ver gevorderd. Dit Instituut wordt onder de loffelijke Directie van den Heer Visser, op de beste wijze voortgezet. Spinzaal, schoolhuis en de woning van de Spinbaas zullen weldra gereed zijn. The huis voor den Onder-directeur en Boekhouder, een zeer vervallen gebouw, waarin voorheen de Kommandant der Vesting woonde, is met de meest mogelijke oekonomie tot een logeabel verblijf gemaakt". Berigten ui de koloniën over October 1820; "De gronden bij de Ommerschans zijn grootendeels bearbeid". Korte aanhalingen uit "de Star" van 1823. Berigten uit de Koloniën over Januarij 1823; Het gedrag der kolonisten blijft, over het geheel, onberispelijk. Echter zijn in deze maand, ter bewaring der goede orde en doorgaande ondergeschijktheid, voor den Raad van Policie te Steenwijk, gebragt eenige kolonisten, die de Kolonien heimelijk hedden verlaten doch vrijwillig zijn terug gekomen. Onder dezen behoort de Kolonisten Z...... , die zich gedurende 3 of 4 maanden van zijne vrouw en kinderen had verwijderd. Zoo is ook de Kolonist van der W..... voor gemelden Raad verschenen, dewijl hij zich niet had ontzien, brieven te schrijven, waarin de Koloniale Direktie op een alleronbetamelijkste wijze wordt belasterd, en

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 970 dat wel, volgens zijn eigen bekentenis om daardoor het medelijden zijner vrienden op te wekken en hem eenig geld of goed te zenden, waaraan hij in het bijzonder geen het minste gebrek heeft. Beide deze kolonisten zijn naar de Ommerschans overgebragt.

Staat der Koloniale bevolking. Met den 20 sten dezer maand bevonden er zich in de vrije Koloniën; 2330 zielen. In de Ommerschans; 403 zielen. ------Zamen 2733 zielen. Doch sinds dien tijd is de bevolking van de Ommerschans wederom met aankomelingen uit Groningen, enz. vermeerderd. (De Ommerschans begon zich in die jaren pas te "vullen"). Berigten uit de Kolonien over de maand Februarij 1823. In het bedelaarsgesticht de Ommerschans blijft alles naar genoegen voortgaan. Enkelen, welke zich aan desertie hadden schuldig gemaakt, zijn door de Veldwachters der omliggende dorpen teriggebracht. Zij hadden voor reden van hun weglopen opgegeven, dat zij geen brood ontvingen. Dit is mogelijk, maar dan is het ook een zeker bewijs, dat zij niet hadden willen arbeiden, terwijl het aan geen arbeid en dus aan geen onderhoud heeft ontbroken. En was iemand al eens tot den vollen arbeid buiten staat, dan wordt volgens de Reglemtaire bepalingen, uit het reservefonds zoo veel aan hem ten goede gedaan, als noodig is om zijne verdiensten tot de gewone som te supleren; en zoo worden de Kolonisten in staat gesteld om zich, behalve de gewone verstrekking van middageten, het noodige brood aan te schaffen. Berigten uit de Kolonien over Maart 1823; Ook heeft een ongenoemd mensenvriend, wien daarvoor de erkentelijke hulde der geheele Maatschappij bij dezen zij toegebragt, ten geschenke aangeboden eene Handbrandspuit, om in de Ommerschans gebruikt te worden. Dit aanbod met erkentenis aangenomen. Dan wordt vermelt de kosten per week, per kolonist. 7 brooden, wegende elk 20 oncen, en kosten f 30- d, voor iedere 100 brooden f 0,10 1/2. 1 pond rundvleesch. f 0,04. ------gestoofd, á 2 d per pond. f 0,01 1/2 2 pond havermeel, á 26 f per vragt is omtrent f 0,02 3/7. ------kaas, á 6 d per pond. f 0,01 1/2. + pond zout, á 4 d per pond. f 0,01 2 pond aardappelen, á 5 f per vracht van 240 ponden f 0,0 1/2. ------Totaal per hoofd in de week

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 971 f 0,21 3/7. Berigten uit de Kolonien over Mei 1823; Het hier tegenover ingevoegde kaartje der vrije Kolonien der Maatschappij van Weldadigheid, hetwelk wij vertrouwen onzen Lezers zeer welkom te zullen zijn, zal wel geene verdere beschrijvende verklaring behoeven, dan; Dat de Nos. 1, 2, 3, 4, 6 en 7, de ligging en den omtrek aanduiden der zes vrije kolonine, tot hiertoe daargesteld en onder de namen van Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminarrod bekend; terwijl dwangkolonie No. 5 aan de Ommerschans gelegen, eene afzonderlijke administratie, vereenigd met het Bedelaars-etablissement aldaar, uitmaakt, onder oppertoezigt van den Algemeenen Directeur den Heer W.Visser. In het begin dezer maand waren er eenige bedelaars aan de Ommerschans van het veld weggelopen. Het strenger toezicht, daarop gevolgd heeft de beste uitwerking gedaan; en sedert dien tijd is er niemand vermist. Berigten uit de Koloniën over Julij 1823. Ook in de Ommerschans worden werkloodsen, eene ziekenzaal en school gebouwd ten einde de zalen van het Hoofdgebouw aldaar, welke dusver tot die onderscheidenen einden werden gebezigd, voor de ontvangst van een grooter aantal bedelaars, dan waarop in den beginne gerekend was, gereed te makne. Uit het Algemeen verslag der Koloniën over het 5e dienstjaar, uitgebragt den 15 den Julij 1823. Een getal van 23 personen is, volegens de Bijlage no.10, uit hoofde van luiheid en daaronder een meisje uit hoofde van zedeloosheid, door den Raad van Policie te Steenwijk naar de Ommerschans verwezen. Ook met de ijverige pogingen van den Heer Adjunct-Direkteur van Hoff, belast met de Directie aan de Ommerschans, heeft de Kommissie reden hoogst tevreden te zijn.... Ook de Adjunct-Directeur Flack, aan het hoofd van d administratie geplaatst, gaat met onafgebroken ijver voort in zijn uitgebreide en werkzame vak...... De Heer Adjunct-Directeur der fabrikatie, Vrouwer, wiens werkzame geest en bekwaamheid wij meermalen gunstig vermelden, gaat met onverflaauwden ijver voort, de taak hem toevertrouwd te volbrengen...... (Hiermede zijn de eerste Directieleden van de Ommerschans genoemd. Schr.). Berigten uit de Koloniën over Augustus 1823. Ook de openbare godsdienst van de onderscheidene gezindheden wordt door de Kolonisten geregeld waargenomen. De Roomsche Kolonisten in de Ommerschans alleen maken hierop ene uitzondering, doordien deze te ver van de naastbijzijnde kerk (Dedemsvaart) verwijdert zijn, en er nog geen Roomsche geestelijke voor dat gesticht is aangewezen. Uit het financiëel verslag over het vijfde dienstjaar (1822) der Koloniën uitgebracht 16 Julij 1823. "Het Etablissement aan de Ommerschans, bestaande ten 1e. in het Hoofdgebouw, Adjunct-Direkteurshuis, gebouw van de Strafkolonie, Kazerne en verdere gebouwen binnen de Schans, en ten 2e. in de Kolonie no. 5, thans omvattende 8 groote hoeven, waarvan de oppervlakte gelijk staat met 96 gewone hoeven (zoals in de vrije kolonies) met dezelver huizen, schuren en schapenstallen; voorts het Onder-Directeurshuis en Boekhouders- en Wijkmeesterswoningen". (Kolonie no. 5, was de bedelaarskolonie aan de Ommerschans, schr.). Berigten uit de Koloniën over September 1823. Er zijn thans geen zieken in de vrije kolonies en slechts zeer weinige in het instituut te Ommerschans. In de maand Augustus zijn in de Ommerschans overleden, Elizabeth L...... , Gerbrand de Vr...... , Hendriks van M...... , en Hendrik B...... Het getal der koeijen in no. 5 (Ommerschans) is met 30 vermeerderd, waardoor hetzelve op ruim 50 is gebragt. Voor dit niet onaanzienlijk getal is reeds een overvloed van beste kalver, op die zelfde gronden, waarop dit jaar de rogge heeft getsaan.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 972 Het schoolonderwijs en de openbare Godsdienst worden als naar gewoonte, door de Kolonisten waargenomen. De school, die tevens tot Kerk bestemd is, wordt gebouwd. Dit, gevoegd bij Z.K. Majesteits gunstige dispositie tot het benoemen van een Kappellaan en den aankoop van kerkbenoodigheden, zal ook de Roomsch Katholijken in dat etablissement spoedig in de gelegenheid stellen, om hunnen openbaren Godsdienst ten volle te verrigten. De werk- en ziekenzalen aldaar zijn genoegzaam voltooid; met de nieuwe boerenwoningen en de bakkerij is een begin gemaakt. In geen jaar nog zijn de Koloniën door zoo vele landgenoten en vreemdelingen, van allerlei rang en stand, bezocht geworden, als in dit. Dit heeft aan het geheele kwartier een bijzondere levendigheid gegeven, en een bewijs opgeleverd van de levendige belangstelling der natoe, ja van onze nabuurvolken, in de groote onderneming der Maatschappij. De bezoekers hebben er al die gemakkelijkheden en tegemoetkomingen ontmoet, waarvoor het kwartier vatbaar, en waartoe de drukke administratie in staat is. Zij zijn dan ook doorgaans, zoo daarover, als over den staat hunner bevinding, zeer voldaan, vele in opgetogen geestdrift, vertrokken en zullen gewis ter plaatste junner inwoning de beste getuigen en voortplanters zijn voor en van het Koloniebeleid..... (Hieraan zou ik willen toevoegen, dat twee bezoekers in dat jaar, 1823, n.l. Jacob van Lennop en Dirk Hogendorp, beiden behorende tot de eerste familieÆs in het land, over hun bevindingen in de Ommerschans, een zeer vernietigend oordeel schreven. Zie hiervoor de aanhalingen uit Nederland in den Goeden Ouden Tijd, elders in dit artikel weergegeven. Schr.). Berigten uit de Koloniën over November 1823. Te Ommerschans zijn eenige ossen, welke voor rekening van de Maatschappij elders geweid werden, tot voorraad voor de winterkomsumptie geslacht, zoo ook eenige varkens, aan de Schans zelve gemest. Het is moeijelijk, wegens dagelijkse aankomsten, zoo in de vrije koloniën als aan de Ommerschans, den juisten staat der bevolking op te geven. Derzelver toeneming is aanmerkelijk. Praktische verhandelingen uit de Vergadering van de Kommissie van Toevoorzigt van 23 September 1823. Bijzondere vermelding verdient Kolonie no. 5, die van het Bedelaars-Instituut aan de Ommerschans. Hier was ik getuige van de algemeene orde en behoorlijke ondergeschiktheid, bij zulk een inrigting zoo onontbeerlijk; ik zag bij den middagschofttijd de gewezen bedelaars geregeld van den akker komen en derwaarts terugkeeren; vond hunne spojzen voldoende, gezond en smakelijk; en alles kwam mij voor aan het groote doel te beantwoorden; terwijl het uiterlijk voorkomen der meeste bewoners blijken van gezondheid opleverde. Op het pein, binnen het gebouwm werden nog werkplaatsen gebouwd voor onderscheidene bedrijven, ten einde een iegelijk zooveel mogelijk naar zijnen aanleg en zijne bekwaamheden gelegenheid tot arbeid te verschaffen. De veldarbeid komt echter, hier bijzonder in aanmerking; deze kon door zulke menschen, (die nu reeds ten getale van 1037, doch welke tot 1200 zullen vermeerderen, in één gebouw moesten worden gehuisvest, uit hoofde van het scherpe toezigt, onder hetwelk men hen moet houden) deze veldarbeid, zeg ik, kon niet geschieden op kleine hoeven, zoo als die in de Vrije kolonien, maar alleen bij een landbouw, welke op een grootere schaal was aangelegd, Schrander was weder de vinding van den generaal (van den Bosch) om bij het bedelaars-instituut op de woestliggende gronden, door welke de Ommerschans was omringd, groote boerderijen, elk van 42 morgens en met volkomene boerenwoning, stal, schuur, bergen en hetgeen daarbij verder vereischt wordt, aan te leggen, hoedanige reeds 8 van de 24 boerderijen, welke men hier voornemens is te scheppen, sedert 3 jaren in staat zijn gebragt.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 973 Vrije kolonisten, die door hunne bouwkennis en goed gedrag hebben uitgemunt, worden ter hunner belooning op deze hofsteden als boeren gevestigd, welke den hun aangewezen weg in de ontginning en bebouwing onder het opzigt van den Adjunct-Directeur moeten volgen en waar in het groot geschiedt, hetgeen op de kleinere hoeven der Vrije kolonien gelukkig is beproefd. Getekend, Jan Kops. Uit de "Vriend des Vaderlands" Van 1827. Algemeen verslag over het dienstjaar 1826, uitgebragt door den Generaal-Majoor, J. van den Bosch, op 21 September 1827, namens de Permanente Kommissie ter Algemeene vergadering der Kommissie van Weldadigheid te des-Gravenhage. "Het gedrag van de bedelaars-kolonisten is over het algemeen wel. Aan grove misdaden of baldadigheden althans, maken zij zich niet schuldig. Hunne zeden waren echter bij aankomst ze zeer verbasterd dan dat wij in dezelver verbetering steeds aanmerkelijke vorderingen zouden kunnen waarnemen. Hunne werkzaamheid neemt het meeste toe; trouwens daarvan is hun onderhoud, zo wel als het uitzigt io ontslag afhankelijk gemaakt. Ook wordt bij het opmaken der jaarlijkse voordragt op hun ondergeschikt-, orderlijk- en bescheiden gedrag de meest mogelijk acht gegeven. Bij sommigen, ja bij velen, heeft een en ander een goede uitwerking, die echter, wanneer zij in het maatschappelijk leven teruggekeerd zijn, het meest kan blijken. Een afkeer van het bedelen en daarentegen de begeerte naar den arbeid is voorzeker, wat bij hen het eerste wortel schiet, waartoe het gevoel van terug bekomen lichaamskrachten het meeste bijdraagt. Van het achtste deel der bevolking van de bedelaarsgestichten, hetwelk nagenoeg jaarlijks met een gundstig-getuigschrift en meer dan f 25 van hunne oververdiensten voor hen opgelegde penningen, ontslagen wordt, kunnen zij dan ook zeggen, dat lustig en werkelijk verbeterd de kolonien verlaat. De 48 huisgezinnen van krijgslieden der garnizoenskompagniën zijn in de Koloniën beter geplaatst (met "beter" wordt bedoeld in verhouding tot de geplaatste arbeidersgezinnen). De veteranen, die niet door ouderdom of gebreken daartoe buiten staat zijn, zijn voor het grootste gedeelte zeer arbeidszaam; zware arbeid, als ploegen en maaien van gras en rogge, wordt door hen nog met lust verrigt. Hun gedrag onderling, zoo wel als jegens de verdere kolonisten is voorbeelding goed; zij zijn bescheiden en verdraagzaam en aan hunne bestuurder allezins ondergeschikt. Van hunne vrouwen kan zulk een goede getuigenis echter niet worden gegeven. Vele derzelve zijn kijfachtig en ontevreden. Onder de getrouwe dienst van den Heer Amshoff, Predikant te Avereest, wordt in de gemeente Ommerschans veel goeds gesticht, de openbare godsdienst- oefeningen worden vlijtig bezocht, zonder dat daartoe dwangmiddelen vereischt worden. Jammer dat het schoolgebouw, hetwelk tot kerk gebruikt wordt, veel te bekrompen is, om de menigte, die in hetzelve vergadert, behoorlijk te plaatsen en vooral in den zomer het ongemak heeft van benauwdheid, die aan den spreker en de hoorders grooten hinder veroorzaakt. Het zou een groote weldaad zijn, indien in dit opzigt eene verbetering kon worden daargesteld. (1). Is het getal van aangenomen lidmaten in dit jaar kleiner, dan wel voorheen, de reden daarvan ligt niet in het mindere getal van Katechizanten of in derzelver trage oefening, maar in het beginsel dat de Leeraar zich verpligt gevonden heeft te volgen, overeenkomstig hetwelk hij tot de toewijzing van het lidmaatsachap niet besluit, dan na herhaalde en erstige proefneming, omtrent godsdienstige kennis, overtuiging en zedelijkheid dergenen, die hetzelve verlangen te verkrijgen. Het geeft een waar genoegen te kunnen verzekeren, dat de Christelijke pogingen, die er worden in het werk gesteld tot hervorming van de hier aanwezige, over het algemeen jammerlijk diep gezonkene schaar van menschen, geenszins vruchteloos beonden worden; Sommigen geven daarvan in hun gedrag en spreken, de meest voldoende bewijzen en het gezigt op zulke voorbeelden houdt den moed en ijver gaande, om op allen zoveel mogelijk te werken en zelfs dezulken niet op te geven, die men anders ligtelijk voor het Koninkrijk der hemelen geheel verloren zou achten. 1.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 974 En verklaring van de aangelegenheid, heb ik in verband met het reeds eerder vermeldde, dat op 9 Mei 1824 een eenvoudige kerkje ten noorden van het gesticht was ingewijd, niet gevonden. De R.K. Eeredienst is overal op eenen vasten voet ingericht. De Heeren Geestelijken betuigen zich hoogst tevreden.....met uitzondering van den Heer Tempelman, Kappellaan te Ommerschans, die over velen van de zijnen niet tevreden is, hartelijk de verbetering wenscht van groote en eigenlijke verkeerheden en daartoe aan de Perm. Komm. Voorslagen gedaan heeft, die der beharteging waardig gekeurd mogen worden. De schooljeugd te Ommerschans maakte in het afgeloopen tijdvak onder de doelmatige leiding en het aangename onderwijs van de ijverigen Hoogstra, uitmuntende vorderingen, kinderen tevoren aan den lediggang en eene eerlooze bedelarij overgegeven en daarna door het slechte voorbeeld hunner ouders als verslaafd, worden hier tot eeene loffelijke leergierigheid en eene den mensch betamende eerzicht opgewekt. Het leeren lezen, schrijven, teekenen, zingen, is hier een ware uitspanning geworden niet alleen voor de 130 kinderen, die dagelijks getrouw twee malen ter schole komen, maar ook de 100 grootere jongens en meisjes, die den dag op het land doorbrengende, bij afwisseling des avonds van het onderwijs gebruik maken.

Al ware de vrucht van het onderwijs, het eenige goede, dat de Ommerschans opleverde, het zou genoegzaam zijn, om er zich met dankzegging over te mogen verblijden en er in te roemen".

Tot zover het verslag van de Permanente Commissie over de Ommerschans over 1826. Berichten uit de Koloniën bij den aanvang des jaars 1827. "Ook het bedelaarsgesticht te Ommerschans, eene bevolking tellende van ruim elf honderd zielen, telde gedurende de maand December slechts drie dooden, hetgeen met de gewone sterfte in ons land gelijk gesteld kan worden; wanneer men echter let op de doorgaans verwaarloosde gestellen, welke de bewoners van die stichting bij hunne aankomst omdragen, dan voorzeker zal men moeten erkennen, dat wij in dit opzigt kunnen geacht worden zeer gelukkig te zijn. Ieder Bedelaa, in de Gestichten te Ommerschans of Veenhuizen gevestigd, geniet dagelijks eene middagportje, meestal uit aardappelen met kool, knollen of wortelen, met weinig vleesch, boter of vet tot een gezonden huspot zeer smakelijk toebereid, waarvan het wezenlijk voedsel bestaat in de verhouding van één Nederl. Mudde aardappelen voor 30 personen; wegende de enkele portie gekookt ruim 2 N.ponden; voorst 1/2 N. pond brood daags en 1/2 N.pond spek wekelijks, behalve zooveel winkelgeld, als ieder meer verdient dan strekken kan, om het genoemde en 25 cent wekelijks voor kleeren te vergoeden; aan zwakke of zoogenaamde invalide Bedelaars wordt voedzel verstrekt zonder eenige terughouding; alleen aan enkele tragen en tot den arbeid onwilligen wordt het brood en spek teriggehouden, terwijl kinderen nog niet in staat om te arbeiden, worden gevoed als hierna ten aanzien der Weezen in Veenhuizen wordt opgegeven. De Weezen worden driemaal daags gespijzigd; (zeer jonge en zwakke kinderen tot vier of vijf malen, naar mate hunne behoeften, door den geneesheer te bepalen, des middags bekomen deze 1 1/2 N.pond goede vaste spijs uit aardappelen en groenten bestaande, waarin 1/8 oud pond vleesch of spek des morgens en des avonds meestal pap of brei van boekweite- of roggemeel met karnemelk en eene boterham; en wanneer de melk mogt ontbreken, zomtijds gort of ook wel koffij, of zoet melk gekookt water en eene boterham; in dit laatste geval 3/4 N. pond brood daags. Koloniale berigten over de maand April 1827. "In de Ommerschans is gedurende de maand Februari geen der Kolonisten gestorven en zijn er ook nog geene zieken voor wier herstel men behoeft te vreezen: ook de behandeling der hoofdziekte geschiedt steeds met het beste gevolg; zoo dat dezelve in het Bedelaarsgesticht weldra niet meer zal worden gevonden; nog nimmer hadden wij het genoegen een zoodanig gunstig bericht ten dezen

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 975 aanzien te kunnen geven. Het is verder geene onaangename gewaarwording, ons aan de Ommerschans op die hoogte te zien, dat die stichting reeds 60 stuks hoornvee kan afzetten, hetzij die over te brengen naar ander Etablissementen of wel naar buiten te verkoopen, terwijl het noodige getal koeijen alsdan voorhanden blijft en hetwelk natuurlijk door aanhouden van 3 of 4 beste kalveren per Hoeve van 16 melkkoeijen jaarlijks kan worden herhaald. In de Ommerschans zijn in de afgeloopen maand (Maart) 2 personen overleden, terwijl het getal der zieken aldaar zeer gering is en zelfs niet één gevaarlijk; wij kunnen ons niet genoeg verblijden overdezen tegenwoordigen gunstigen toestand in het Gesticht, vooral als wij denken aan de menigte zieken en het overlijden in de maanden Maart, April en Mei des vorigen jaars; het moet iedereen onpartijdigen en weldenkenden beschouwer zoo wel als ons, eene aangename gewaarwording veroorzaken, te zien het gezond en sterk uitzigt der bewoners van genoemd gesticht; welk gevoel zeer zeker wordt verhoogd, wanneer men slechts eenigszins of van nabij bekend is, met den ziekelijke en zwakke ligchaamsgesteldheid derzelve bij hunne aankomst. Op den 4 den dezer maand (April) zijn door den Wel Eerw. Heer Amshoff Leeraar der Hervormde gemeente te Avereest en Ommerschans als leden dier laatste gemeente aangenomen 35 personen". Koloniale berigten over de maand Mei 1827. Te Ommerschans is het getal der opgenomenen in het ziekenhuis thans grooter dan sedert eenigen tijd, doch geen der zieken is gevaarlijk, zoodat tot op den 16 den dezer maand nog geen der zieken was overleden. In de maand April stierven er in dit gesticht drie, dis één meer dan in Maart. Gedurende deze maand werden er ruim veertig stuks koeijen van Kolonie 5 (Ommerschans) verkocht; van de staat des veestapels bij dit gesticht, zullen wij in de volgende maand eene juiste opgaaf doen. (Deze opgave luidde; 36 paarden, 199 koeijen, 104 stuks jongvee, 42 kalveren en 1330 schapen). Koloniale berigten over de maand Junij 1827. In de groote gestichten, zoo te Ommerschans als Veenhuizen aorden hoofdzakelijk dezelfde werkzaamheden verrigt, doch waarbij komt het branden van boekweitveenen; daar wij tot bijna de helft van deze maand regenachtig weder hadden, scheen het of van deze belangrijke teelt dit jaar weinig zoude komen, dan gelukkig is dit veranderd, zoo dat op heden 19 Junij te Ommerschans en Veenhuizen gezamenlijk 300 bunders zijn gebrand en gedeeltelijk bezaaid, hetgeen nu nog met kracht wordt doorgezet, om tenminste 400 bunders veenboekweit, behalve de zandboekweit te bekomen. Koloniale berigten over de maand Augustus 1827. Ten gevoge van gekomen volmagt van den Heer Administrateur voor het armwezen, zijn in de loop dezer maand, ongeveer een honderd en vijftig Bedelaarskolonisten uit de Gestichten Ommerschans en Veenhuizen ontslagen, waaronder eenige kinderen; aan deze zijn bij hun vertrek hunne te goed gemaakte gelden, bestaande uit één derde gedeelte der oververdiensten, (dat is, na zoodanige sommen, als voor iedere klasse van Bedelaars voor voeding, kleeding, bestuur enz. is vastgesteld, te hebben verdiend) gezamenlijk uitbetaald ongeveer f 4000-, of, ongerekend de kinderen, ruim f 30 per hoofd door elkander genomen; zijnde het minimum ter bekoming van ontslag f 25-, enkele gevallen uitgezonderd. Koloniale berigten over de maand October 1827. "De verzorging echter van het aantal tot den arbeid weinig of geheel onbekwame bedelaars en weezen, vondelingen en verlatene kinderen, zoo door ongeneeslijke kwalen, niet herstelde gebreken of niet spoedig weg te nemen zwakheid, is nog het bezwaar, waaronder de Maatschappij, meestal te zeer gebukt gaat. Hare stichtingen waren bestemd, noch geschikt tot het blootelijk voeden van dezelve het onderhoud moest door hun eigen arbeid verkregen worden; hierop waren de overeenkomsten aangegaan en daarom zijn geene onderhoudskosten door de Maatschappij bedongen geworden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 976 Nogtans heeft dezelve zich dien grooten last des onderhouds van een zeer groot aantal tot handenarbeid geheel onbuikbaren, immers aanvankelijk ongeschikten getroost en heeft zij daarin, ofschoon niet dan met veel moeite en zorgen, ook kunnen voorzien. Met blijdschap geven wij de dezer plaatse berigte, dat wij enidelijk geslaagd zijn in het bekomen van eene genoegzame hoeveelheid bremzaad, om het zoo belangrijk min kostbaar middel eener gedeeltelijke bemesting van den grond, met deze welig opgroeiende en tevens spoedig rottende plant in werking te brengen, waarop wij reeds bij de oprigting der Koloniën gerekend hadden, doch waartoe het zaad van eene goede hoedanigheid vroeger moeijelijk te verkrijgen was en tot welks gebruik mede een zekere mate van vruchtbaarheid des gronds gevorderd wordt.

Ware de aanbouw van gronden bij dit gesticht (Ommerschans) mede tot die uitgestrektheid gebragt, als waarop dezelve ter voorziening in alle behoeften van den kolonist berekend is en dus tot ongeveer 1000 morgen gronds, dan zoude ook deze stichting reeds uit en door zich zelve kunnen bestaan. Genoegzame en sterke handen echter ontbreken hiertoe. Nagenoeg de helft zijn nog niet in staat en worden het gedeeltelijk nooit, om aan den veldarbeid deel te nemen. Dezen wordt dan minder voortbrengenden fabrijksarbeid en ander werk verschaft, terwijl sommige derzelve bijna geheel onbekwaam zijn tot eenigen arbeid. In de eerste viermaanden des maatschappelijken jaars (1826) wel is waar, hadden wij nogtans vele sterfgevallen onder de bedelaarskolonisten te betreuren. In de laatste 8 maanden daarentegen was de sterfte aanmerkelijk minder, terwijl de daarop volgende 4 maanden in dit opzigt zoo gunstig zijn geweest, dat de sterfte gedurende de eerste vier maanden werkelijk voor buitengewoon en aan oorzaken gelegen buiten toedoen der koloniale huishouding moet toegeschreven worden, maar genoegzaam is bewezen bevonden gelegen te zijn geweest, zoo in eene binnen het gesticht ingebragte "mazelziekte", als in vele pas aangekomene zwakke en kranke gestellen, die voor den sterken invloed des voorjaars, welligt ook van het aanvankelijk te krachtig voedsel en werkzame levenswijze hebben moeten bezwijken". Sterfgevallen; April 1826, sterkte in het gesticht Ommerschans, 1705, overleden 40. Mei 1826, " " " " 1680, " 55. Junij 1826, " " " " 1728, " 36. Julij 1826, " " " " 1683,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 977 (1) " 28. Koloniale berigten over de maand November 1827. Op zondag 7 Oktober hebben wij te Ommerschans de openbare eeredienst der R.K. gemeente en de Hervormde gemeente in het schoolgebouw aldaar bijgewoond, onder het gehoor van kapellaan Tempelman en daarna onder dat van Meiling Amshoff te Avereest, die de dienst alle zondagen aan de Ommerschans waarneemt. Wij mochten bij die gelegenheid zien, hoe bij de Roomschgezinden 4 of 5 kinderen van bedelaars aldaar met diep gevoel hunne eerste communie deden; en deelden bij de Hervormden met onderscheidene bedelaars en bedelaressen in de viering van het H. Avondmaal, onder welke uitdeeling die aandacht en eerbied door ons met genoegen werd opgemerkt, welke die belangvolle plegtigheid allesszins inboezemt, en door de doelmatige en eenvoudige toespraken van den eerw. Amshoff werd opgewekt en onderhouden. Wij bespeurden zulks, zeggen wij, met genoegen bij personen, die, toen zij nog bedelende waren, dergelijke godsdienstoefeningen niet bijwoonden, zoo al niet uit verwaarloosd godsdienstig gevoel, immers dan uit schaamte van in het openbaar verschijnen. Over de "Physieke" gesteldheid der bewoners, wordt in het verslag o.m. geschreven; "De opgeruimdheid der kinderen in het algemeen is een bewijs van hunne gezindheid en er is ook weinig noodig om hetgeen wij op de binnenplaats der Ommerschans ondervonden hebben; meer dan 50 meisjes, waarvan de oudste den lieeftijd van 12 jaren niet te boven gingen, door middel van een kleine versnapering tot dansen en springen uit te lokken, met het gevolg, dat die geheele avond al zingende en vrolijk werd doorgebragt". Over de arbeid wordt o.m. in de berigten gezegd; "Jonge knapen van 15 jaren en daaromtrent hebben wij dorschende gevonden, de kracht en de gelijkheid van slag was gelijkstaande aan die van de volwassen personen, anderen aardappelen rooiende. Onder de kinderen van het vrouwlijk geslacht worden er ook tot dienstbode opgeleid en deze doen in de gestichten het werk van naaisters, waschvrouwen en kooksters. 1. Bij deze "sterkte" moeten ook gerekend worden de bedelaars van Veenhuizen. In de winter zijn de weefgetouwen voorhanden, die reeds gesteld worden, wol om te kaarden, heide om bezems te binden, terwijl en onder bedelaars zijn, die ambachten uitoefenen, als smeden, molenmakers, kleermakers, enz. in tijden dat er geen veldarbeid kan verrigt worden, of dat de behoeften der gestichten het vorderen.

Tot zover de berichten uit de Koloniën, meer speciaal uit de Ommerschans over het jaar 1827, uitgebracht door de Directeur W.Visser te Frederiksoord aan de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid. Ten slotte nog een bericht van een bezoek, hetwelk de Permanente Commissie in 1827 aan de Ommerschans heeft gebracht. "De strafkolonie aan de Ommerschans is door ons ook niet onbezocht gebleven en wij houden ons verzekerd, dat na de inspectie welke de Heer Faber van Riemsdijk tijdens ons verblijf ook aldaar gehouden heeft, in de ligging dier lieden verbetering zal gebragt worden". Berigten uit de Koloniën bij den aanvang des Jaars 1828. Koloniale berigten over de maand Januari 1828. In de stichtingen te Veenhuizen en Ommerschans is de uitkomst overeenkomstig geweest met onze hoop en vrees, welke wij ten aanzien van het vermoedelijke getal overledenen, gedurende de jongst verloopene maand hadden, nl. eene te Ommerschans veel meer en in Veenhuizen minder zoude zijn, dan gedurende de maande November. In de eerste inrichting bevinden zich een aantal afgeleefden en ziekelijken uit het bedelaarswerkhuis te Hoorn.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 978 Koloniale berigten over de maand Februari 1828. Aangaande het bedrag der kolonisten, bijzonder in de gewoonen koloniën, moeten wij berigten, dat één huisgezin zich heeft schuldig gemaakt aan het verkoopen en verpanden van kleedingstukken en huisraad, terwijl één meisje, dochter van eenen kolonist, in Kol. No. I, zich zoodanig ligtzinnig heeft gedragen, dat daaraan voor haar de ongelukkigste gevolgen te wachten zijn; beide zijn voor de koloniale raad gebragt, en, overeenkomstig de bestaande bepalingen naar de strafkolonie te Ommerschans verwezen. ("In de verslagen over de landbouw in de Ommerschans leest men telkens over de verbouw van "Ruta-baga". Deze mijns inziens thans nimmer meer genoemde plant wordt in de "Vriend des Vaderlands" van 1828 als rutabaga of zweedsche raap omschreven. Het gewas werd zowel om de knollen (rapen) voor veevoeder in het najaar verbouwd, als voor het winnen van oliehoudend zaad. Men schreef, o.m. "Het voordeel van een grootere opbrengst is niet het eenige, dat de rutabaga boven het raapzaad doet uitmunten. Hare eigenschap van niet door de vorst te lijden, is bij ons nog wel niet toereikend bewezen, doch zooveel is wel zeker, dat zij daartegen beter dan het raapzaad bestand is. En indien mijne proeven mij niet bedriegen, geeft het zaad der rutabaga iets meer; en naar het oordeel mijner naburen betere olie, dan van het raadzaad. Tot zover de Belgische landbouwkundige J.N. Scherwz over een veevoedergewas dat in de Ommerschans veel werd verbouwd"). Koloniale berigten over de maand April 1828. Te Ommerschans en in het bedelaarsgesticht te Veenhuizen is het ingelukkig nog niet beter dan in de 2 of 3 laatstgenoemde maanden, zijnde het getal der overledenen in het eerstegenoemde gesticht en het 2e. te Veenhuizen gedurende de maand Maart hog grooter dan in Februari. Wij vinden ons verpligt hierbij aan te merken, dat onder de 116 bedelaars in de vorige maand in de Ommerschans aangebragt slechts weinige werkvatbare personen gevonden worden; zijnde de overige alle oude, ziekelijke en zwakke menschen, behalve nog enkele vrouwen met kleine kinderen, zoodat reeds meer dan de helft van het gesticht uit zoodanige voorwerpen bestaat". Koloniale berigten over de maand Julij 1828. In de voorgaande maand zijn van het Bijbelgenootschap bij de Directie van de Ommerschans ontvangen, om op de meest gepaste wijze onder de Protestantsche bevolking van het gesticht te worden verspreid, 30 Bijbels, 8 o Duitsche letter, 75 N.T. met psalmen en 20 idem met psalmen 32 o . Hartelijk dank zij daarvoor opnieuw aan het lofwaardig genootschap toegebragt, terwijl de bevordering der beste belangen van onze kolonisten in het algemeen aan deszelfs medewerking blijft aanbevolen. Vermeld kan nog worden, dat naast het andere vee, op 30 Junij 1828 aan de Ommerschans, 1427 schapen werden gehouden. Deze schapen leverden naast de zo nodige mest voor de landerijen, zeer veel wol welke door eigen personeel verwerkt tot kleding en kousen, nuttig gebruikt kon worden door de talrijke kolonisten. Op 1 Januari 1831 vermeld de staat van het voorhanden vee in de Ommerschans geen schapen meer. Wanneer en om welke reden deze zijn afgeschaft, heb ik niet gevonden. De voortschrijdende ontginning van de heidegronden van de Ommerschans zal hiervan wel de oorzaak zijn geweest. Bij de Koloniale berigten over de maand October 1828, wordt de aandacht gevestigd op de bijgevoegde afbeeldingen van het gesticht in de Ommerschans. Elders in dit artikel zijn hiervan een tweetal fotoÆs ingevoegd. Enkele mededelingen uit het algemeen verslag van den staat der Maatschappij van Weldadigheid en dien harer koloniën over het 10 de dienstjaar 1827, uitgebracht door de Permanente Kommissie. "Beschouwing van de Ommerschans, het eerste daar gestelde gesticht voor bedelaars, met de daartoe behoorende 18 omliggende groote hoeven, op ruim 600 bunders bebouwden gronds, benevens de strafkolonie, eene inrigting voor kolonisten, die uit de gewone koloniën en de arbeidersgestichten, om hun groote luiheid of

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 979 onzedelijkheid, wegloopen, en andere verkeerdheden, door den Raad van Policie derwaarts verwezen worden. Het gesticht zelf bevattende op het einde des vorigen jaars, 1006 personen, zijnde 95 meer, dan bij deszelfs aanvang; 711 personen zijn gedurende hetzelve hier aangebragt geworden; 17 kinderen zijn van in zwangeren staat aangkomen vrouwen geboren en 7 kolonisten zijn van weggeloopen terug. Daarentegen zijn er 298 bedelaars-kolonisten met intslag vertrokken; 213 naar het bedelaarsgesticht te Veenhuizen overgebragt; 68 ontvlugt en slechts 61 gestorven. (1). Deze opmerking meenen wij vooral daarom te moeten maken, om dat dese uitkomst zoo veel te merkwaardiger is, als er in de Ommerschans in de maand October 1827, 250 tot den arbeid ongeschikte personen in een ziekelijken en gebrekkelijken staat uit het werkhuis te Hoorn zijn aangekomen en er in de eerste 9 maanden van dat jaar, dan ook slechts 30 en de overige 31 alleen in de 3 volgende maanden, voor het grootste gedeelte van die uit het werkhuis aangekomenen gestorven zijn. 298 bedelaars-kolonisten, zeiden wij zoo even, dat hier met ontslag vertrokken zijn, namelijk 49 om meer bijzondere redenen, op eigen verzoek, of dat hunner bloedverwanten, of van de gemeentebesturen der plaatsen, alwaar zij woonplaats van onderstand hebben; 114 die zich vrijwillig voor den dienst bij de Oost-Indische troepen hebben aangegeven en daartoe geschikt bevonden en mitsdien aangenomen waren, en 135 op onze gewone jaarlijkse voordragt aan den Heer Administrateur voor het Armwezen, van degenen, die door ten minste één jaar verblijf in het gesticht, een goed, ordelijk en werkzaam gedrag en eene zekere hoeveelheid oververdiensten, ingevolge de gemaakte bepalingen, steunende op des Lands wetten, daarop aanspraak verkregen hadden". 1. het aantal overledenen wordt door de Directie altijd zo laag mogelijk voorgesteld, want bij een door schrijver ingesteld onderzoek in de betreffende overlijdensregisters, kwam ik voor 1827 op een antal van 65 de in datzelfde jaar in de inrichting geboren kinderen en in datzelfde jaar overleden, meergerekend. Na een zeer optimistisch, gedetailleerd verslag over de afdeling landbouw en veehouderij, wordt vermeld de fabriekmatige arbeid; "De fabrijkmatige arbeid, wordt hiermede goed voortgezet; alles, wat tot de kleeding der kolonisten en verder in de huishouding benoodigt is, wordt grootendeels door henzelven aangemaakt en vervaardigd. Het getal personen, die doorgaande in de fabrijken en tot alle andere soorten arbeid, behalve die in het feld, bezig gehouden worden, bedraagt 200". Wij zien hieruit, dat van het aantal opgenomen personen, 1006, de kinderen meegeteld, toch wel het overgrote deel op het land te werk werd gesteld. De grote koffiebaalweverij, die in 1836 is gebouwd en waarin honderden bedelaars werkten, is bij deze opgaven uiteraard niet betrokken. Kritiek op de Maatschappij van Weldadigheid. De Maatschappij van Weldadigheid heeft ten opzichte vna haar koloniën dikwijls aan kritiek blootgestaan. Zo verscheen in het begin van het jaar 1828 bij de drukker-uitgever D.H. van der Scheer, te Coevorden een werkje getiteld "Vlugtige waarnemingen omtrent de ondernemingen der Maatschappij van Weldadigheid in de Noordelijke Provinciën van het Koninkrijk der Nederlanden". De Maatschappij heeft in haar tijdschrift "De Vriend des Vaderlands" van 1828 hoerover geschreven; "...... over de waarde dier waarnemingen aan het Algemeen kenbaar te maken, ten einde hetzelve te overtuigen van de daarin voorkomende onwaarheden en hatelijkheden". Voor wat betreft de Ommerschans enkele aanhalingen uit dit verweer der Maatschappij. "Aan de Ommerschans, zegt waarnemer, zijn bereids vijf of zes borenwoningen van alle zijden gestut". Het is waar, dat de zes hierin bedoelde woningen niet van alle zijden, maar alleen wat den achteraangebouwden grooten stal en schuur aangaat, tegen verdere uitwijking der zijmuren hebben moeten gestut worden.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 980 Deze echter, zijn de eerstgebouwde, geplaatst aan den weg van de Dedemsvaart naar het gesticht en de waarnemer had dus, uit waarheidsliefde er moeten bijvoegen, dat bij de overigen het gebrek van de eerste 6, en dat alleen gelegen is, dat het hoog opgetrokken dak niet behoorlijk op de gebindten, maar te veel op de zijmuren rust, niet bestaat. "Ook toont de schrijver, dat hij niet alles heeft gezien, of tenminste alles slechts vlugtig gezien heeft, wat in de koloniën der Maatschappij bestaat, daar er wel degelijk boomweekerijen zijn aangelegd, als ééne aan de Ommerschans en ééne in kolonie no. 2. "Het is, met betrekking tot de gewone kolonisten, de straf van verplaatsing naar de Ommerschans en de wijze, waarop die wordt opgelegd, waarop Waarnemer aanmerking maakt". De straf zelve heeft intusschen juist die strekking, welke hij zelf gepast oordeelt, namelijk, het verlies der voordeelen aan de vestiging in de gewone koloniën verbonden. "Intusschen houden wij ons steeds verzekerd, dat onder de kineren, jong aangekomen en dus in de gestichten opgeleid, de kastijding volstrekt niet noodig zijn zal; maar erkennen tevens, dat onder de bij hun aankomst meer in jaren gevorderde, het straffen aan den lijve niet geheel en al heeft kunnen worden vermeden, maar in enkele gevallen, van groote overtredingen heeft moeten worden voor geschreven. Zulk een kastijding echter, vermag niet elke ambtenaar te doen wanneer hij daar toe reden mogt hebben, of zijne drift hem daartoe mogt aanzetten. Het is allen strengelijk verboden, de kinderen willekeurig te kastijden. Een zaalopziener van het 1e gesticht, die het eenmaal waagde aan een kind een klap te geven, werd nog dien eigen dag in zijne bediening geschorst en door ons dadelijk uit de dienst der Maatschappij ontslagen. De kastijding geschiedt alleen tengevolge van een tegen de schuldige door eenen Raad van tucht opgemaakt proces-verbaal en in het openbaar. De gevallen, waarin tot die straf toevlugt wordt genomen, zijn zeldzaam en de slagen op de achterdeelen bijna altijd beneden de 10, terwijl er slechts één voorbeeld van 20 bestaat; al hetgeen behoorlijk uit de proces-verbalen en het strafregister in de gestichten gehouden wordende, en uit de daarvan aan ons ingezonden uittreksels, aan iedere onpartijdigde overtuigend kan worden aangetoond.

Ziet daar, waarde lezers! U ook met de straffen in de gestichten van kinderen bekend gemaakt. Beoordeel vrij onze denk- en handelwijze in dit opzigt; doet ons, zoo gij kunt andere middelen aan de hand, waardoor wij ligchamelijke straffen in de gestichten van kinderen geheel zouden kunnen afschaffen en wij zullen er U wezenlijk dankbaar voor zijn. Wat nu eindelijk de gestichten van bedelaars aangaat, wij mogen ons verwonderen, dat de Waarnemer die de kolonisten hier vagebonden, hoeren en ontslagene voorectioneel gestraften noemt, de ligchamelijke straffen ten hunnen afkeurt. Wij intusschen, ofschoon deze lieden niet allen met die benamingen willende bestempelen, achten wij het niettemin onvermijdelijk, denzelve somtijds door kastijding van de weerpanningsten en boossten onder hen, aan hunnen pligt te houden en aan de ondergeschiktheid te gewennen. De wijze, waarop die geschiedt, echter, achten wij gansch niet onverschillig, maar maakt zoodanig eene kastijding naar ons inziens juist betamelijk en gepast, of onbehoorlijk. Ook mag derhalve niet anders, dan op uitspraak van eenen Raad van tucht, uit verschillende hooegere en lagere ambtenaren zamengesteld, zoodanig worden gestraft en niet, dan ter oorzake van heimelijke ontvluchting, en om andere, grove overtredingen ter verstoring van de rust en goede orde. Het getal slagen is mede bepaald en zeer matig en daar tot onderzoek, uitspraak en uitvoering, de concurrentie van ten minste zes ambtenaren noodig is, wordt het denkbeeld van misbruik hierdoor uitgesloten, terwijl hiervan mede aanteekening wordt gehouden en wij maandelijksche opgave ontvangen. Zulk eene wijze van kastijding oordeelen wij noodwendig in gestichten van zulk een omvang en bij die klasse van menschen, ja welligt nog onvermijdelijker dan de lichamelijke straffen aan boord der oorlogsschepen. Wij achten het ook beter dezelve op die wijze voor te schrijven, dan een bijna niet na te leven verbod van dergelijke bestraffing, waarbij dan, gelijk men dit vaak opmerkt, uit moodzakelijkheid in het geheim en

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 981 door elk ambtenaar, die zulks ter bewaring van zijn gezag, of ter volbrenging zijner verpligtingen noodig acht, stompen, schoppen, kneepen en andere werkelijke mishandelingen plaats grijpen, waartegen moeijelijk te waken zoude zijn. De Waarnemer, ook hierop zijn aanmerkingen willende maken, noemt het getal koloniale ambtenaren onevenredig groot en hoogst kostbaar vervolgens, erkent hij evenwel, de noodzakelijkheid van zulk een getal bij de gestichten en wat verder acht hij de belooning van de mindere ambtenaren zelfs te gering; zoodat hij eigenlijk slechts het getal ambtenaren in de gewone koloniën te groot rekent; waaruit voortvloeit dat zijne aanmerking op de te groote kostbaarheid van zelve vervalt en al zijn gezegde in dit hoofdstuk, zamengetrokken en vergeleken, eigenlijk weinig of niets bevat. Doch laat ons ook zijn aanmerkings afzonderlijk bezien. Het bestuur van elk gesticht is eigenaardig in twee deelen afgedeeld, namelijk; in dat voor de huishouding in het gesticht en in dat voor den veldarbeid buiten hetzelve, staande een Adjunct-Directeur aan het hoofd van beiden. Voor een huishouding in een gesticht, zooals dat voor bedelaars te Ommerschans, gewoonlijk met 1000 tot 1200 personen bevolkt is het volgend aantal ambtenaren op het daarbij uitgetrokken inkomen aangesteld; Als een Onderdirecteur, op f 500-. Als een Boekhouder, op f 364-. Als een Magazijnmeester, op f 312-. en zes zaalopzieners te zamen op f 1560-.

Waarbij nog komt een Heel-Genees- en Vroedkundige (dien de Waarnemer door zijn vlugtige beschouwing, of wel opzettelijk heeft nagelaten op te geven) f 700-. benevens de helft van het inkomen des Adjunct-Directeurs, (komende de wederhelft voor het andere gedeelte des bestuurs, f 500-. ------Te zamen. f 3936-. Eindelijk zullen wij hierbij nog tellen den Onderdirecteur voor den fabrijkmatigen arbeid met zijnen boekhouder, te zamen genietende, f 810-. ------Te zamen. f 4748-. Het andere gedeelte van het bestuur over den landbouw, op ruim 600 bunder grond, gesteld bestaat uit; Een Onder-Directeur, op f 500-. Een Boekhouder, op f 312-. Vier wijkmeesters (en geen vijf, zoals de schrijver zegt) te zamen op f 1150-. Voorts noch de wederhelfte van het Inkomen van de Adjunct-Directeur, op f 500-.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 982 ------Te zamen. f 2462-. Met de vorige f 4748 voor het huishoudelijk bestuur is totaal f 7210-. Tot zover de aanhalingen uit het zeer uitgebreide verweer van de Maatschappij van Weldadigheid op het werkje van een niet genoemde Waarnemer, uitgegeven in het begin van 1828 bij D.H. van der Scheer te Coevorden. Uit de "Vriend des Vaderlands" van 1831. In de eerste plaats wil ik hier als "Bijlage I en Bijlage II" bij overleggen, een staat van de sterkte der bevolking in de kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid "de Ommerschans" gedurende het jaar 1830. Verder berigten wegens den staat der Maatschappij en uit de koloniën, gegeven door de Directeur der Koloniën te Frederiksoord J. van Konijenburg Cz. Januari 1831. De sterfgevallen in de beide bedelaarsgestichten blijven bestendig menigvuldiger, dan onder de overige kolonisten; doch men bedenke den ligchamelijken toestand dier menschen en zie uit de persoonlijke opgaven welke iedere maand gegeven worden, hoe vele bejaarden er onder de gestorvenen zijn. Ook voor de werkzaamheden op het veld is de zachte winter allergewenscht. Te Ommerschans zijn nog dertien morgen met rogge meer bezaaid, dan in de vorige maand is opgegeven, zoodat het volle getal morgen, dat met dat graan bezaaid is, thans niet minder dan 611 en dus ruim 200 morgen meer, dan in het vorige jaar bedraagt. Twee hoevenaars van de Ommerschans hebben om oneerlijkheid, de een in vroegeren tijd, toen hij nog in de gewone koloniën was, en de andere in zijne tegenwoordige betrekking, naar deze koloniën moeten worden teruggebragt. Een derzelver is door den oppassenden kweekeling Johannes Verwer vervangen geworden. Voorts heeft de Heer Frederiks, Onder-directeur binnen de Ommerschans in de afgeloopen maand de dienst der Maatschappij verlaten, en zal vervangen worden door den boekhouder binnen het 3e. Gesticht te Veenhuizen, de Heer Rensing. Het aantal schoolplichtigen is verbazend groot, zijnde in het Gesticht "de Ommerschans", 150 voor de dag- en 250 voor de avondscholen. Staat van het voorhanden zijnde vee in de Ommerschans; 41 paarden, 180 koeijen, 190 stuks jongvee, 34 kalveren, geen schapen, zulks in tegenstelling met voorgaande jaren, toen er aan de Ommerschans een groot aantal schapen werden gehouden. April 1831. "Er is wel eens bedenking gemaakt door Gemeentebesturen, dat de Maatschappij de bedelaars te lang in haar gestichten hield. Blijkbaar intusschen is deze bedenking zonder grond en de Gemeentebesturen die dezelve in het midden brengen, beschouwen die zaak verkeerd. De voorwerpen toch, die voor den arbeid geschikt zijn en wier ontslag dus veilig kan plaats hebben, daar zij in staat zijn om ook in de gewone maatschappij hun onderhoud te verdienen, bekomen genoegzame oververdiensten, zoodat zij, na een of twee jaren in de gestichten te zijn geweest, vanzelven tot het ontslag in aanmerking komen. Alle, welke buiten die catagorie vallen, zijn stellig minder geschikt om hun onderhoud te verdienen en tot deze behoren eigenlijk de bedelaars van de onderwerpelijke afdeeling. (Zeven jaren of langer verblijf in het gesticht). Noch voor de steden en gemeenten, noch voor de individuen zelve, kan het nuttig zijn hen vroeger te ontslaan;

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 983 want voorwerpen die ondergoed opzigt in zeven jaar ijds geen f 12,50 aan oververdiensten hebben kunnen overleggen, maar daarentegen gaande weg schuld maken, zullen ontslagen wordende, moeijelijk zelve in hun onderhoud kunnen voorzien en alzoo weder tot bedelarij vervallen. Evenwel, ofschoon bij ontslag van zulke voorwerpen geene zekerheid kan worden gegeven, dat zij zich niet weder aan bedelarij zullen schuldig maken, zien wij echter gaarne, dat hetzleve hun wordt toegestaan na een zevenjarig verblijf. Gedurende zulk een tijd toch van hunne vrijheid beroofd zijnde geweest, zou het hard en onbillijk wezen, die menschen niet aan zichzelve terug te geven, als is het dan ook dat het zich laat aanzien, dat zij na eenigen tijd weder in de gestichten moeten worden opgenomen. De gezondheid blijft in al de koloniën gewenscht, de sterfte was in de afgelopen maand, met uitzondering van die in de bedelaarsgestichten, die op den duur wel grooter moet zijn, wederom niet gering. Bestendig worden er aan de Ommerschans veel oude, zwakke of afgeleefde en dikwijls ziekelijke menschen aangebragt, die bijkans door geene kunst meer langer in het leven kunnen behouden worden. Ik zelf (Directeur) zag onlangs twee oude en zwakke menschen aan de poort van het gesticht afladen, die van de wagen geholpen moesten worden en die toen, arm n arm geslagen, eenige minuten noodig hadden om de poort binnen te komen. Zij konden inderdaad den eenen voet niet voor den anderen zetten en hun voorkomen was een getrouw afdruksel van menschelijke ellende. Het is van belang, dat de beschouwer der koloniale inrigtingen niet uit het ook verlieze, dat tegenwoordig ook dezulken daar mede eene schuilplaats, verzorging, verkwikking en voor zoo verre dit nog mogelijk is, ook genezing vinden. Mei 1831. Wederom is er eene verandering in het personeel der hoofdambtenaren van de koloniën te verwachten, door het ontslag van den Heer J.van der Wal, Adjunct-Directeur te Ommerschans, welke betrekking met den 1 Junij aanstaande zal vervuld worden door den Heer K. Mulder, die tot hiertoe aan het hoofd van het Instituut te Wateren heeft gestaan en van wiens kunde en braafheid met grond verondersteld kan worden, dat het belangrijk etablissement van de Ommerschans niet beter, dan aan zijne zorg kan worden toevertrouwd. Juni 1831. Bij het etablissement te Ommerschans staan de gewassen al zoo schoon en hier wordt met behulp van de aangekochte meststoffen dit jaar veel verbouwd. 161 morgen rogge staat er over het algemeen zeer goed en een groot gedeelte daarvan zelfs zoo schoon als ze elders gevonden wordt, 20 morgen haver is goed opgekomen, 9 morgen gerst met klaver ingezaaid en daarvan goed klaverland tot stalvoer te maken, staat volkomen gewenscht, 17 morgen veengrond is met boekweit bezaaid, 90 morgen best bemesten grond is met aardappelen bepoot, welk gewas veelbelovend staat, 67 morgen nieuwe klavergrond is er, waarvan het grootste gedeelte zal gehooid worden; van het overige en 204 morgen oude klavergrond kan het vee thans volop gevoerderd worden; terwijl 9 morgen met rutabaga bepoot is tot wintervoerder. De tuin, met grove winterwortelen en drieërlei soort kool is anderhalve morgen groot. Eindelijk vindt men er nog 74 morgen met welig groeiende brem, waarvan de helft dezen zomer zal worden ondergespit of geploegd, waarop met bijvoeging van gewonen mest, winterrogge zal worden verbouwd. Ook voor dit tot losen vruchtbaarmaking van den kolonialen grond dienstbaar gewas, is nog nimmer zulk een groote hoeveelheid voorhanden geweest. October 1831. De Wel Eerw. Heer Meiling Amshoff, Predikant te Avereest en tevens bij de Protestanten aan de Ommerschans, in het begin der maand overleden zijnde, zoo staat de dienst aldaar geheel stil, nadat dezelve reeds sinds ruim een jaar door de ziekelijke gesteldheid des genoemden leeraars niet dan zeer gebrekkig heeft kunnen worden waargnomen. Het is te wenschen dat hierin weldra voorzien moge worden, zoodanig als de wezenlijke behoefte zulks vordert. In aansluiting aan dit overlijden, zou schrijver hier het volgende willen tussenvoegen.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 984 "Op 3 Juni 1821 werd in de kerk te Avereest (Oud-Avereest) door Ds. J.P. Amshoff, Predikant te Emmen, diens zoon, Hozeas Gerhardus Meiling Amshoff geboren te Thesinge, Gr. in zijn ambt als Predikant te Avereest, bevestigd. Zoals reeds eerder is vermeld, werd Ds.Meiling Amshoff van Avereest in 1823 tevens aangesteld als Predikant van de Nederlands Hervorden van de bedelaarskolonie "de Ommerschans". Op 24 September 1831 is Ds.Meiling Amshoff op 40 jarige leeftijd te Emmen ten huize van zijn ouders overleden en aldaar begraven. Ds. Meiling Amshoff, die in "de berigten over de Ommerschans" steeds erg geprezen wordt, schijnt ook bij zijn gemeentenaren te Avereest zeer gezien en geliefd te zijn geweest. Althans men wilde zorgen voor een toepasselijk grafschrift op het graf van hun overleden voorganger. Het gevolg was, dat boeren van Avereest, waarschijnlijk leden van de Kerkeraad, de in die jaren verre tocht van Avereest ondernamen naar Heesterkante, even over de grens bij Gramsbergen. Aldaar woonde ten huize van zijn ouders op de Groote Heest te Laars, Markies George Anne Christiaan de Thouars, (1807-1850) een niet onbekende pamflettist en dichter, in zijn jonge jaren page aan het Hof van Koning Willem I. Aan de Markies de Thouars werd gevraagd een gedicht te willen maken op het graf van hun overleden Predikant. (In het overleveringsverhaal komen nog enkele typische bijzonderheden voor, welke hier buiten beschouwing kunnen blijven). Het door de Markies gegeven grafschrift luidt als volgt; Niet meer geslingerd door des levens woeste baren, Rust hier, na eene reis van rijkÆlijk veertig jaren, Hij, die de Thesing, Smilde, RuinÆwold en Avereest, Getrouw in des Heeren werk, als Leeraar is geweest. H.G.M. Amshoff Gest. 24 Sept. 1831. Onder de steen met dit opschrift, rust op de begraafplaats "Emmen-oud", in graf Blok I rij no. 17, de oud-Predikant van Avereest en Ommerschans, Meiling Amshoff.

Uit het algemeen verslag wegens den Staat der Maatschappij en dien harer Koloniën over het dertiende dienstjaar, uitgebracht door de permanente Commissie, November 1831,

Ommerschans. De geheele bevolking van dit gesticht bedroeg op den 1e. Januari 1831, 1459 zielen, dat is 155 meer dan op hetzelfde tijdstip van 1830. Onder de vermeerderingen die de bevolking ondergaan heeft, trekt bijzonder de aandacht de opneming van niet minder dan 894 bedelaars, dat inderdaad aanzienlijk mag genoemd worden en tengevolge waarvan de bedelaarsgestichten met 170 zielen in de bevolking zijn vooruitgegaan. Onder de in dit gesticht aanwezige bedelaars bevinden er zich 45, die reeds vroeger aldaar opgenomen, doch ontslagen waren, hetgeen met de 30, welke in het gesticht te Veenhuizen in hetzelfde geval verkeeren, een aantal van 75 oplevert. Het getal der ontslagen bedelaars beloopt 242; van welke er niet minder dan 83 in militairen dienst zijn getreden het meerendeel op de roepstem van onzen geëerbiedigden Koning. Niet alleen in deze kolonie, maar ook in de overigen is die stem gehoord geworden, daar, behalve de ambtenaren en de kolonisten, die als plaatsvervangers zijn opgetreden, in het geheel niet minder dan 172 de wapenen hebben opgevat. (Deze mensen hebben zeer zeker deelgenomen aan de Tiendaagse Veldtocht op 2-12 Augustus 1831 tegen de legers der opgestane Belgen). Wat de uitoefening van de Godsdienst bedreft. Aan de Ommerschans, alwaar een begin met de Inspectie gemaakt is, vernamen wij met leedwezen, den zeer zorgelijken toestand van den Predikant te Avereest, den Heer Meiling Amshoff, wiens overlijden kort daarop gevolgd is. Zoo lang gezegde Predikant daartoe in staat was, heeft Z.W.E. aan de Ommerschans, Zondags gewoonlijk ééns gepredikt en het Herderwerk aldaar zooveel mogelijk waargenomen. Wij zeggen, zoo veel mogelijk, om de moeijelijkheden welke er aan verbonden zijn voor eenen Predikant, om dat werk te

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 985 Avereest, alswaar ongeveer 700 leden van de Protestantsche Gemeente gevonden worden en aan de Ommerschans, alwaar men er tijdens ons verblijf er meer dan 800 telde, naar behooren waar te nemen. De onderwijzer Hoogstra, tracht het gemis van eenen Predikant zoo veel mogelijk te vergoeden, door in de uuren van den openbare Eeredienst voorlezingen te houden, welke geacht kunnen worden voor de vatbaarheid der toehoorders berekend te zijn. (zoals reeds vermeld kreeg de Ommerschans in 1832 een eigen Predikant, waarvoor reeds in datzelfde jaar een pastorie werd gebouwd. Zie foto hiervan, elders in dit artikel.) Met deze laatste vermelding, wil ik de gegevens over het meer "huishoudelijke gedeelte" van de Ommerschans, verkregen uit de eigen tijdschriften van de Maatschappij van Weldadigheid, "de Star" en de "Vriend des Vaderlands" besluiten. Waarmede ik tevens ben gekomen aan het einde van dit artikel over de kolonie voor bedelaars en landlopers aan de Ommerschans. Het mag op geen enkele wijze aanspraak maken op een volledige weergave van de geschiedenis van deze inrichting. Het verleden geeft niet alles weer, wat er zich in dat gesticht heeft afgespeeld. Al de gegevens voor dit artikel moesten op verschillende plaatsen worden nagespeurd. Hierbij heb ik zeer veel medewerking mogen ondervinden van hogere en lagere ambtenaren van verschillende instanties en tevens van particulieren. Zonder deze medewerking zou niet bereikt zijn, van wat nu op papier gesteld kon worden. Datgene, wat bereikt is, mag naar ik hoop bijdragen tot de kennis en het begrip van dit stukje geschiedenis uit de naaste omgeving van Ommen en Avereest, waaraan alleen de ouderen nog herinneringen bewaren, maar waarvan de jongeren zo heel weinig weten. Dan zal men de Ommerschans, dit plekje historisch grondgebied, zo geheel anders zien, dan het tot heden gezien werd.

PERSONALIA. Lijst van een gedeelte van het personeel op een of andere wijze verbonden geweest aan de bedelaarskolonie "de Ommerschans" in de jaren 1820 tot en met 1890. Johannes van den Bosch, Geboren te Herwijnen in 1780, overleden in 1844. Aanvankelijk Generaal bij de Koloniale troepen, 1830- 1833 Gouverneur-Generaal van Ned. Indië, 1833-1834 commissaris-Generaal van Ned.Indië, 1834-1839 Minister van Koloniën. Stichtte de vrije kolonies Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord en in 1820 de bedelaars- kolonie "de Ommerschans" even later gevolg door dezelfde gestichten te Veenhuizen. Directie-leden.

De eerste Adjunct-Directeur was de kapitein van het Hof, de commandant van de militaire bewakingsgroep, de veteraan-militaire in het eerste begin van de bedelaarskolonie. Jan Bosscha. onder-directeur reeds in 1823. Gerhardus ten Broek, onder-directeur, reeds in 1829, overleden te Ommerschans, oud 35 jaren, echtgenoot van Everdina van Linden, zoon van Wouter ten Broek en van Reijertje van de Pol. Overleden op 10 April 1832. Alle Jans Wijkstra, onder-directeur, reeds in 1836. J.F. Krieger, onder-directeur, in 1836. Kornelius Mulder, Adjunct-directeur, 1831-1833, oud 33 jaren, echtgenoot van Frederika Gosselaar, zoon van Kornelius Mulder, overleden en van Geesje Lesterhuis, wonende te Groningen. Adrianus de Geus, Adjunct-directeur, was in 1838 als zodanig aan de Ommerschans verbonden. Adrianus Hulst, Adjunct-directeur. Was reeds in 1836 als zodanig aan de inrichting verbonden. Overleden in de Ommerschans op 23 November 1860, oud 61 jaren. Hij was geboren te Vledder, (Frederiksoord) als zoon van Geert Koenen Hulst en van Anna van Roijen. Adianus Hulst is wel de meest bekende Adjunct-Directeur van de Ommerschans geweest.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 986 Jan Bosma, Geboren op 16 Juni 1812, vanaf 1860 Adjunct-Directeur van de Ommerschans. Sebastianus Tilemanus, Geboren in 1805, onder-directeur, geen tijd bekend. Pieter Postma, Geboren in 1799, onder-directeur, geen tijd bekend. Jan Jacob Verhaar, Onder-directeur, overleden te Ommerschans 20 Juni 1879. Renier van Nispen, Onder-directeur, voor de landbouw, was daarvoor hoevenaar, geboren 12 Oktober 1822, vanaf 22 Oktober 1877 onder-directeur van de Ommerschans. Christiaan Jacobus van Ledden Hulzebosch, Onder-directeur, tijd niet bekend. Predikanten en Pastoors. Hozeas Gerhardus Meiling Amshoff. Vanaf 14 Maart 1823 tot aan de datum van zijn overlijden, op 24 September 1831, predikant. Andries Campagne. Vanaf 1 Januari 1837, predikant. Hij is lange jaren Als zodanig aan de Ommerschans verbonden geweest. Pas in 1882 is hij met emeritaat gegaan. Eliza Karel van Nes. Was predikant in de Ommerschans, tussen Meiling Amshoff en ds. Campagne. Hij vertrok naar Rouveen in 1836. N.S. Kappers. Predikant van 1883 tot de opheffing van de bedelaars- Kolonie in 1889.1890. Hij werd ten eervol ontslagen. Achtereenvolgens hebben als R.K. Geestelijken in de Ommerschans dienst gedaan; Arnoldus Boers. Uit Deventer tot Augustus 1824. Antonius Tempelman. Geboren te Colmschate, tot 1835. Herman Maas. Geboren te Wijhe, tot 1841. (Deze was later pastoor te Dedemsvaart, gemeente Avereest). Antonius Lammers. Geboren te Raalte, tot 1843. Andreas Ignatius Schaapman. Van 4 Augustus 1843 tot 6 Oktober 1848. Wilhelmus Legebeke. Geboren te Wijhe, van 1848 tot 1849. Bernardus Roberink. Geboren te Losser, van 1849 tot 1855, vertrokken naar Steenwijkerwold. J. Wagelaar. Van 1855 tot 1857. H. Hutten. Assistent in 1857. Johannes Sletering. Geboren te Deventer, tot 1864. Wilhelmus Hendrik Veeling Smale. Geboren 13 September 1830, van 12 Mei 1864 tot 14 December 1871.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 987 Jacobus Hermannus Huizen. Van 1871 tot 31 December 1882. Gijsbertus Franciscus Hollen. Van 1 Januari 1883 tot 23 December 1889. Geneeskundige dienst. De eerste "geneeskundige" verbonden aan de Ommerschans, was een niet bij name genoemde Duitse kwakzalver die woonde in "een hol aan de vaart". D.P. van Steenwijk, was in 1826 heel- en vroedmeester te Ommerschans. Van Steenwijk bleef tot in 1831 en werd opgevolgd door Andries Landskroon. Op 15 Maart 1832 is te Ommerschans overleden, Andries Landskroon, Heel- en vroedmeester, ongehuwd, oud 23 jaren. Opvolger van Landskroon was Theodoor Anderegg. In het jaar 1834 is Samual de Goede Heel- en vroedmeester in de Ommerschans. Op 7 Juli 1843 wordt aangesteld als Heel- en Vroedmeester in de Ommerschans Augustinus Antoinus Albertus Hamer, geboren 23 Augustus 1810. Dokter Hamer is lange jaren de "dokter" van het gesticht de Ommerschans geweest. Hij was er nog in 1883. In de tachtiger jaren schijnt er een tweede geneesheer te zijn aangesteld. Als zodanig lezen wij, dat als geneeskundige aan het gesticht was verbonden, Auwinus Johannes Braak, geboren te Kantens, 3 Augustus 1842. (Met een zoon van deze dokter Braak had schrijver het genoegen, een onderhoud te mogen hebben over de gestichtstijd van deze dokter). Verder lezen wij nog, dat aan het gesticht was verbonden, Gerrit Jan Willem Berghuis, geneesheer, die op 9 Oktober 1882 te Ommerschans is overleden in den ouderom van 67 jaren, echtgenoot van Cornelia Adirana van der Weg, geboren te Kampen. Als apothekers, verbonden aan de Ommerschans heb ik gevonden, Willem van Brederode, geboren 27 Augustus 1805, Samuel Viruly, geboren 6 Februari 1821 en L.B. de Bruin, overleden 16 Februari 1888, begraven op het kerkhof in de Ommerschans. Verder was er nog een apotheker, Willem Adrianus de Vroom.

Veenartsenijkundige dienst. Johannes Wilhilmi, ook wel geschreven "Wilhelm", geboren 9 Maart 1813 en diens zoon, waren omstreeks de veertiger jaren, veearts, verbonden aan het gesticht "de Ommerschans". Meer veeartsen heb ik niet gevonden. Onderwijs. Als eerste hoofd-onderwijzer aan het gesticht "de Ommerschans" heb ik gevonden, in 1834. Haijo Hoogstra. Geboren te Loppersum, 16 Mei 1795, overleden te Balkbrug op 16 Mei 1875, begraven op het kerkhof te Ommerschans. Hoogstra heeft een bijzonder lange dienstijd gehad aan de Ommerschans. Sijbrandi Braak. Geboren 16 Oktober 1813, hoofd-onderwijzer, vanaf 16# Oktober 1869. Nicolaas Naastig. Geboren 1822, ondermeester. Johannes Petrus Rijss. Geboren 6 Juni 1841, ondermeester vanaf 13 April 1860. Administratief personeel. Johannes Bernardus Greven. Boekhouder, was dit reeds in 1823.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 988 Gijsbert de Plot. Geboren te Vledder, boekhouder, op 24 Maart 1862, te Ommerschans overleden, oud 39 jaren. Nicolaas Hofman. Geboren te Tholen, 1807, boekhouder, overleden te Ommerschans, 16 Juni 1868. Karel Willem Haarman. Geboren 15 Augustus 1821, boekhouder. Arie Mensink. Geboren 1813, ambtenaar. Werkbazen, enz. Jan Steenbeek. Geboren 1822, fabrieksbaas. Petrus moll. Geboren 10 Maart 1821, fabriekbaas. Geert Jager. Geboren te Vledder, 4 Mei 1811, timmermansbaas, woonde later aan de Langewijk (woning Oosterveen). Lute Jans Stobbe. Geboren 185, timmermanbaas. Andries Esveld. Geboren 31 December 1816, op 1 Mei 1852, timmermans- baas. Jacobus Slot. Geboren 6 Maart 1803, te Borne, waar hij later een smelderij had. Hij werd in 1823 door de Maatschappij van Weldadigheid als smidsbaas aangesteld in de Ommerschans. Overleden te Ommerschans op 18 Juli 1872. Jacobus Paulus Slot. Jongste zoon van Jacobus Slot, voornoemd, volgde zijn vader als smidsbaas op. Hij werd op 1 Januari 1890 in dezelfde functie overgeplaatst naar Veenhuizen. Christoffel Antonie Geijs. Geboren 8 Juli 1818, vanaf 25 December 1838, klompen- makersbaas. Martinus Johannes Bruin. Geboren 24 April 1818, broodbakkersbaas, vanaf 13 September 1850. Franciscus Koster. Geboren 14 Februari 1827, winkelier,vanaf 31 Januari 1865. Nikolaas Frderik Gelton. Geboren 23 Decmber 1833, vanaf 17 Oktober 1870, Magazijnmeester. Johan Sebastiaan Muller. Geboren te des Bosch, 4 Maart 1809, vanaf 20 December 1870, koffiehuishouder. Hermannus Johannes

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 989 Lakenberg. Geboren te Groningen, 9 September 1802, vanaf 20 December 1870, koffiehuishouder. Janna Doornkamp. Weduwe Scheffener. Geboren 12 Augustus 1811, wasvrouw vanaf 1849. Zaalopzieners. enz. Cornelis Albertus Rijss, geboren 13 Februari 1813, opziener bij het hospitaal vanaf 15 Maart 1845. Johannes Hermannus de Bruin. Geboren 1781, opziener in de bakkerij. Christiaan Rosmalen. Geboren 23 Juni 1814, cipier der cellulaire gevangenis, vanaf 26 Juni 1864. Anton Joseph Bourland. Geboren in het Koninkrijk Bohemen, zaalopziener, over- leden te Ommerschans, op 16 Oktober 1853, oud 78 jaren. Was in 1843 zaalopziener. Cornelis Hameetman. Zaalopziener in 1843. Jacobus Heeling. Zaalopziener in 1844. Lodewijk Willem Uhl. Geboren te Bergen op Zoom in 1809, zaalopziener overleden te Ommerschans, 13 April 1854, oud 45 jaren. Jaques André Papeland. Geboren 1794, zaalopziener. David Bierwolff. Geboren te Amsterdam, zaalopziener, overleden te Ommerschans, 2 Februari 1870, oud 53 jaren. Johannes Wedewer. Geboren te Amsterdam, zaalopziener, overleden te Ommerschans, 2 Februari 1870, oud 44 jaren. Martinus van den Dungen. Geboren te des-Hertogenbosch, zaalopziener, overleden te Ommerschans 21 Februari 1870, oud 72 jaren. Hendrik Meewessen. Zaalopziener, overleden te Ommerschans, 7 April 1834. Hendrik van Vianen. Zaalopziener. Charles Frans Philip Schnatz. Zaalopziener. Arnold Heinrich Vorman. Zaalopziener. Jan Wilhelm Muller. Zaalopziener. Martinus Mensink. Zaalopziener. Simon Wijshoorn. Zaalopziener. Jan Rutten.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 990 Zaalopziener. Adolph Daniël Otterbein. Zaalopziener. Jan Bosman. Zaalopziener. Hoevenaars en wijkmeesters. Lambert van Blanken. Wijkmeester in 1827. Evert van der Woude. Wijkmeester in 1827. M. van den Berg. Hoevenaar. G. Klaver. Hoevenaar. J. van Blokland. Hoevenaar. G.J. Klein. Hoevenaar. W.van de Bosch. Hoevenaar. J.F. Kleibocker. Hoevenaar. H.Duiker. hoevenaar. J. Landman. Hoevenaar. D. Dijkstra. Hoevenaar. Kl. Lodewijk. Hoevenaar. F.W. Elstrod. Hoevenaar. H. Mulder. Hoevenaar. J. L. Ensing. Hoevenaar. J.W. Mulder. Hoevenaar. J.H.E. Ewald. Hoevenaar. Joh. Millaard. Hoevenaar. J.H. van Eisen. Hoevenaar. H.Nak. hoevenaar. M.J.Favier. hoevenaar. R.van Nispen. Hoevenaar. G.T. Gerritsma. Hoevenaar. B.Ottens. hoevenaar.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 991 A.Hakkert. hoevenaar. A.Van Pelt. Hoevenaar. J.H.Hilkemeijer. hoevenaar. K. Tiemans. Hoevenaar. P. Hooegenberk. Hoevenaar. J.Veldhuis. hoevenaar. C.Hoogenberk. hoevenaar. L.W. Heidema. Hoevenaar. A.de Jager. Hoevenaar.

Bewakingspersoneel . Willem Kroonenbrug, geboren te des-Gravenhage, 1796. Veteraan-militair. Jan Bosman, geboren 1793. " Cornelis de Bruin, geboren 1793. " Dirk de Bruin, geboren 1793. " Johannes de Bruin, geboren te Gouda, 1810. " Francois P. Bruinsma, geboren te des-Gravenhage, 1830. " Willem Dikkers, geboren te Groningen, 1807. " Frans van Gorkum, geboren te Utrecht, 1801. " Hendrik de Graaf, geboren 1793. " Thomas Hertlag, geboren in Zwitserland, 1791. " Christiaan Jansen, geboren te Hoogeveen, 1783. " Georg Phister, geboren 1795. " Johannes Rozenstengel, geboren in Oostenrijk. " Siben Heimetz, geboren 1796. " Jan Jans Sijsling, geboren 1796. " Francois de Vrugt, geboren te Bergen op Zoom, 1795. "

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 992 Pieter Veening, geboren te Leeuwarden, 1819. " Johannes van der Wielen, geboren 1798. " Wietz Wolfgang, geboren in Zwitserland, 1791. " Coenraad Smeding Zelle, geboren te Leeuwarden, 1811. " Anton Joseph Rouland, geboren 1779. " Joannes Gregorius Suring, geboren 1801. " Christiaan Thijsen, geboren 1789. " Jan Bonh÷fer, geboren te Amstedam, 1822. Colonie-veldwachter. Nicolaas Bollemeijer, geboren te Utrecht, 1807. " Steven Brinkman, geboren te Norg, 1802. " Johannes Antonius Grimberg, geboren te Ambt-Ommen. " Willebrordus Gehing, geboren te Utrecht, 1799. " Johannes Haag, geboren te Leerbroek, ZH. 1814. " Hermannus van Houten, geboren te des-Gravenhage, 1812. " Jan Karel Houtman, geboren te Ommerschans, 1824. " Marten Cornelis Huisman, geboren te Norg, 1848. Rijksveldwachter. Dominicus Jansens, geboren te Gent, 1807. Colonieveldwachter. Freerk de Jonge, geboren te Emmen, 1831. " Jan Kremer, geboren te Groningen, 1820. " Johan Nicolaas Kalbfleisch, geboren te Vlissingen, 1810 " Gerhardus Kaaks, geboren te Zwolle, 1831. " Hendrik Klaucke, geboren te Assen, 1844. " Herman L.Leemeijer, geboren te Mettingen, D1. 1815. " Jozeph Lentz, geboren in Duitsland, 1798. " Jacobus Lammerts, geboren te Harlingen, 1796. " Adam Laar, geboren te Amsterdam, 1819. " Machiel Lieder, geboren te Eersel, NB. 1836.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 993 " Martin Dirk Lammerts, geboren te Harderwijk, 1834. " Johannes F. Miebies, geboren te des-Gravenhage, 1809. " Roelof van der Meulen, geboren te Nijeberkoop, 1836. " Bernardus Maandag, geboren te Dieren, 1851. " Gerhardus Popping, geboren te Amsterdam, 1819. " Dirk Pruima, geboren te Edam, 1840. " Joseph Rikker, geboren te Hannover, 1809. " Hendrik Smits, geboren te Tiel, 1796. " Antinius Smits, geboren te des-Hertogenbosch. " Ielke Geerts Tromp, geboren in Vriesland, 1792. " Doede Tissing, geboren te Ruinen, 1838. " Laurens Verharen, geboren te Heusden, 1830. " Franciscus Westerhof, geboren te Amsterdam, 1827. " Jan Willem Willems, geboren te Kampen, 1797. Colonie-veldwachter. Jacob de Windt, geboren te Vledder, 1839. " Gerrit H. Wassink, geboren te Denekamp, 1845. " Willem van Zoelen, geboren te Leiden, 1791. " Teime van Ankeveen, geboren te Dwingeloo, 1836. " Hendrik Borger, geboren te Stein, L. 1850. " Lucas Boensma, geboren te Duurswoud, Fr. 1843. " Rjark Dolfing, geboren te Gieten, 1849. " Klaas Drenth, geboren te Assen, 1848. " Johannes Emaus, geboren te Groenloo, 1832. " Freerk Klok, geboren te Smilde, 1840. " Johan Peter Letschert, geboren te Utrecht, 1848. " Gerrit de Leeuw, geboren te Lienden, 1845. "

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 994 Jan Pool, geboren te Achtkarspelen. " Hermanus van Sichem, geboren te Deventer, 1845. " Philip Ch. Dausenthaler, geboren te Texel, 1840. " Cornelis Johannes Vos, geboren te Haaksbergen, 1832. " Albert Zikken, geboren te Odoorn, 1853. " Harke Gerrits Zeilmaker, geboren te Vledder, 1843. " Uit deze, lang niet volledige lijst, kan men zien dat de bewaking van de Ommerschans in volgorde is toevertrouwd geweest, aan veteraan-militairen, soldaten die gediend hadden in Ned. Oostindië en door ouderdom of andere gebreken minder geschikt als militaire,zoals Johannes van den Bosch destijds had vastgesteld, daarna aan Colonie-veldwachters, al of niet gerekruteerd uit de kolonisten en ten slotte aan Rijksveldwachters. Bij de volkstelling in 1859, op 31 December, bleek dat alléén al in Avereest, 9 Colonieveldwachters woonden, die aanvankelijk als bedelaar in de Ommerschans waren opgenomen. Wij kunnen dan ook aannemen, dat veel van de talrijk limiethuisjes rondom het grondgebied van de Ommerschans bewoond zijn geweest door gezinnen, die aanvankelijk als bedelaars in het gesticht zijn opgenomen geweest.

De Om m e rsc h ans ko lo nie vo o r b e d e laars e n land lo p e rs. 1819-1889. Van de Heer Lucas, ambtenaar ter secretarie te Ommen, micht ondergetekende de navolgende gegevens betreffende het bovengenoemde gesticht ontvangen. Veenhuizen, den 12 September 1879. Naar aanleiding eener aanschrijving van Zijne Excellentie den Minister van Justitie, dato 15 Augustus l.l. no. 105, 4e. Afdeling heb ik de eer U Edel Achtbare hiernevens te doen toekomen eene opgave der gebouwen van des Rijksgesticht Ommerschans , voor zooveel deze in Uwe gemeente zijn gelegen, ten behoeve van de Zesde algemeene tienjarige volkstelling. De Directeur der Gestichten Ommerschans en Veenhuizen. Bij afwezigheid, De Adjunct-Directeur. Get. onleesbaar. Aan Den Heer Burgemeester te Stad-Ommen. Rijksgesticht Ommerschans. Opgave der Gebouwen van bovengemeld gesticht. Buiten de Kom Gemeente Stad-Ommen, Wijk B. Hoofdgebouw I bevattende zalen, Werk- en Bergplaatsen met de Ambtenaarswoningen als: Onderdirecteur bij het beheer. J. Keijzer. 2. Fabriekbaas. P. Moll. 4. Boekhouder. K.W. Haarman.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 995 5. Winkelhoudster. Wed. F. Koster. 6. Zaalopziener. F.J.M. Lambooi. 7. " G. v.d. Ham. 9. onbewoond. 10. " H. ten Geuzendam. 11. " F. La Tour. 13. Ten noorden van het Hoofdgebouw. Een blok bewoond door den, Brigadier Rijksveldwachter L. van der Stok. 27 en 28. " " titulair Schut 26 Rijksveldwachter. B. Maandag. 24 en 25 Een blok bewoond door den Rijksveldwachter. G. Kaaks. 55. " Sausenthaler 56. " G. Hutten 57. " P.L. Dullourt. 58. Een gebouw tot bergplaats van de winkelhoudster Wed. F. Koster. Ten noord-oosten van het Hoofdgebouw op den Wal, De Adjunct-Firecteurs woning. 14. Ten noord-westen van het Hoofdgebouw Een woning van den smidsbaas J.C. Slot 30. Een woning van den timmermansbaas,

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 996 A. Esveld 31. met aangebouwde schuur Een gebouw voor smederij, kuiperij en timmerwinkel Een brandspuit-huisje. Een schuur voor bergplaats van bouwmaterialen. Ten westen van het Hoofdgebouw. Eengebouw voor de broodbakkerij. Een woning van den bakkersbaas. H. Lutgert. 36. Ten zuidwesten van het hoofdgebouw. Een gebouw voor de Wasscherij met woning van den waschbaas. J.H. Steeling. 23 ten zuiden op den wal een blok waarin, De Cellulaire gevangenis en ambtenaarswoningen, Magazijnmeester. N.F. Gelton. 20. Cipier. C.van Rosmalen. 21. Kok. L.E. Ermers. 21. Hulponderwijzer. J.P. Rijss. 22. Een gebouw tot preventieve gevangenis. Een gebouw tot berging van petroleum. Een gebouw tot berging van zakken en jutegaren en De woning van den Hoofdonderwijzer. C. de Plot. 19. Een gebouw bevattende Apotheek, School, enz. de woning van den Rijksveldwachter. H. van Sichem. 18. Een woning van den Geneesheer 17. Een gebouw Hospitaalmet de woning van Den Zaalopziener. R. van der Meulen 59. Een veldwachterswoning van .....Bosch. 35. Een woning van den Apotheker. W.A. de Vroom. 62.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 997 Een woning voor den R.C. Pastoor. J.H. Huigen. 60. De Roomsch Catholieke Kerk. Ten oosten van het Hoofdgebouw Een gebouw voor fabriekmatigen arbeid. Een loots voor de touwslagerij. Een bergplaats voor Steenkolen. De Hervormde Kerk ten noorden van het Hoofdgebouw. De Predikantswoning met een afzonderlijke schuur. 34. Hoef 5, de woning van den Onderdirecteur van den Lanbouw 32. Een in de nabijheid staande schuur met stalling voor paarden. Bergplaats van gereedshap en Wagenloots. Hoef 4, de woning van den hoevenaar R.J. Oostergo. 38. Hoef 11, de woning van den hoevenaar J.Millaart. 39. Hoef 10, de woning van den hoevenaar H.W. Heidema. 40. Hoef 9, de woning van den hoevenaar K. Hameka 41. Een woning voor den hoeveknecht. R. Huisman. 42. Op de limiet. Een veldwachterswoning voor A. van Brakel. 66. Een veldwachterswoning van den Ommerweg voor G.J. van Midden. 50. Een veldwachterswoning voor. G.J.de Vos. 49. Dit zijn de gegevens betreffende de woningen en gebouwen, behorende bij het gesticht "de Ommerschans" op 13 September 1879, voor zover gelegen in de gemeente Stad-Ommen. Hierbij zijn dis niet de gebouwen, staande in de gemeenten Avereest en Ambt-Ommen, eveneens behorende bij het genoemde gesticht. Dit waren hoeven en veldwachterswoningen staande, voor wat betreft de laatstgenoemde, langs de grens der koloniegronden. Uiteraard is een serieuze opgave over een langer tijdvak zeer moeilijk te geven, aangezien de bewoners van de hoeven en de veldwachterswoningen dikwijls veranderen. Al met al, is iedere opgave een aanwinst van de geschiedenis van de kolonie "de Ommerschans".

A.Piel. Hoogeveenseweg 12. BALKBRUG .

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 998 Balkbrug, 25 Oktober 1963. Geachte Heer Jans, Beleefd verzoek ik U in het artikel over de Ommerschans een tweetal aanvullingen en één wijziging te willen doen aanbrengen. Bij voorbaat mijn hartelijke dank. Op bladz. 50; Na dokter Berghuis; "In de eerste tachtiger jaren was ook nog aan het gesticht verbonden als geneeskundige; auwinus Johannes Braak, geboren te Kantens, 3 Augustus 1842". Op bladz. 51 nog tussenvoegen; als apotheker; Willem Adrianus de Vroom. Op bladz. 86 geheel onderaan, vanaf 26 Juni 1839, daarvoor te lezen; "vanaf 16 Oktober 1896" Hoogachtend, met vriendelijke groeten, Aan de Redactie van de Meppeler Courant t/a van de Wel Ed. Heer P.G. Jans te Meppel.

Op m e rking e n aanvulling e n b ij h e t w e rk van Alb e rt Pie l. Blz. 6. In Staphorst komen wij tegen Lambertus Hanecamp beroepen van Avereest in Mei 1617, emeritus verklaard in Mei 1658 en den 3 den Maart 1661 alhier overleden. Blz. 12. Anna Elisabeth Lindenhovius was gehuwd met Bernardus de Vries predikant te Nieuwleusen 1707 û 1752. Anna is vermeld als komende van Overeest. In 1792 ids de geboorte van een zoon Gerardus vermeld. Blz. 38. (Onderaan) Een oudere man vertelde mij eens dat ook Paul Kruger in de kerk van IJhorst gesproken had. Blz. 44.1 Johannes Vokking in Rouveen vermeld als Vokkingius, 1619 û 1657. In Rouveen ook vermeld Hermannus Ter Matthei van Avereest in 1684 overl. 1695 (zou die van de schans komen?). In 1836 Rouveen Pieter Karel Eliza van Nes van Ommerschans gezonden naar Rouveen vertrokken naar Roden 1877 aldaar overleden 1888. De vader van admiraal van Nes. Toen Rouveen niet tot een beroep kon besluiten kreeg men van hogerhand een prediker toegezonden. 1757 Coppenberg of Cappenberg in Nieuwleusen was in 1752 een ware boerenoorlog over een predikantsberoep een gedeelte pro Coppenberg een ander gedeelte pro Palthe zou dit dezelfde Cappenberg zijn? Den Hulst. Sept. Æ74 H. Herken Rzn.

Geraadpleegde werken, enz enz. 1. De Star, maand-tijdschrift van de Maatschappij van Weldadigheid. 2. De Vriend des Vaderlands, vervolgtijdschrift op de Star. 3. Nederland in den goeden, ouden tijd. 4. J.J.Westendorp-Boerma, Johannes van den Bosch als sociaal hervormer. 5. K.D. Hartmans, De Ommerschans. Drie eeuwen geschiedenis. 6. K.D.Hartmans, De Ommerschans, gedurende de latste eeuw.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 999 7. M.W.L.van Alphen Jnr.Nieuw Kerkelijk Handboek. 8. Overijsselsch Regt en Geschiedenis. 9. Verslagen Rijksarchieven. 10. Provinciale Bladen van Overijssel. 11. G.H. van Senden. Inwijding van het Kerkgebouw te Dedemsvaart in 1834. 12. Verslagen van de Permanente Commissie van de Maatschappij van Weldadigheid. 13. Nieuwe Drentse Volksalmanak 1962. 14. Rijksarchief te Zwolle. 15. Archief van de Ommerschans te Veenhuizen. 16. Gemeente-archief van Ommen. 17. Gemeente-archief van Avereest. 18. Het Kadaster te Zwolle. 19. Het Kadaster te Ommen. 20. Het Kadaster te Avereest. 21. Het kerkelijk archief te Avereest. 22. Inlichtingen van particulieren.

Feiten uit het verleden van Avereest door Albert Piel blz 1000