Nota van antwoord bij Natura 2000-plan

Geleenbeekdal

Beantwoording inspraakreacties op Ontwerp Natura 2000-plan (februari 2020)

december 2020

www..nl Colofon Deze nota van antwoord is een uitgave van Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg. Provincie Limburg Postbus 5700 6202 MA Maastricht T: +31 43 389 99 99 W: www.limburg.nl Nota van antwoord bij Ontwerp-Natura2000-plan Geleenbeekdal (febr. 2020)

Beantwoording inspraakreacties op Ontwerp Natura2000-plan

1 2

Inhoud

Deel A: Inleiding ...... 4

Deel B: Inspraakreacties op ontwerp Natura2000-plan Geleenbeekdal ...... 6

Deel C: Bestuurlijke reacties op ontwerp Natura2000-plan Geleenbeekdal ......

Deel D: Ambtelijke wijzigingen ...... 49

Deel E: Overzicht inspraak- en bestuurlijke reacties ...... 51

3

Deel A: Inleiding

In deze nota van antwoord beantwoordt het college van Gedeputeerde Staten van Limburg, het bevoegd gezag voor het Natura2000-gebied Geleenbeekdal, de zienswijzen (inspraakreacties) op het ontwerp Natura2000-plan Geleenbeekdal. Het ontwerp Natura2000-plan beschrijft om welke bijzondere natuurdoelen het in dit Natura2000-gebied gaat en met welke maatregelen deze doelen behouden verbeterd of – binnen de gebiedsbegrenzing - uitgebreid kunnen worden.

Het bevoegd gezag heeft het ontwerp Natura2000-plan conform de Wet Natuur- bescherming (WNb) en art. 3.4 de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ter inspraak aangeboden om kennis te kunnen nemen van reacties en ideeën naar aanleiding van de voorstellen die in het Natura2000-plan staan. De ingekomen reacties zijn in deze nota van antwoord beantwoord. In dit document is de argumentatie terug te lezen waarom zienswijzen wel of niet tot aanpassing van het beheerplan hebben geleid.

Proces

De inspraakprocedure is aangekondigd met een kennisgeving op www.overheid.nl en van 9 maart 2020 tot en met 24 april 2020 was het mogelijk om een zienswijze in te dienen op het ontwerp Natura2000-plan. Tijdens deze periode konden belang- hebbenden schriftelijk, via internet of mondeling reageren op de plannen.

Bestuurlijke reacties

Aan de uitvoeringspartners voor het Natura2000-plan is, overeenkomstig art. artikel 2.3, 3e lid van de Wet Natuurbescherming verzocht om in te stemmen met de uitvoering van de hen betreffende instandhoudingsmaatregelen uit het plan; dit betrof de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten, het waterschap Limburg en de gemeenten , Heerlen en Voerendaal. Het Waterschap Limburg en de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten hebben gereageerd op de aan hen gezonden brief. Uit oogpunt van transparantie zijn hun reacties in de Inspraaknota opgenomen en, voor zover nodig, beantwoord.

Inspraak

De provincie Limburg ontving op de aangeboden stukken in totaal inspraakreacties van 6 insprekers. Dit betrof 3 reacties van individuele belanghebbenden en 3 van belangenorganisaties. Één inspreker, die een pro forma zienswijze indiende, heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om deze zienswijze van inhoud te voorzien en is derhalve niet in dit rapport opgenomen.

Vervolgprocedure

Na verwerking van de resultaten van de inspraak en de bestuurlijke reacties op het ontwerp Natura2000-plan stelt de provincie Limburg als bevoegd gezag het Natura2000-plan Geleenbeekdal definitief vast. Tegen dit vaststellingsbesluit is op onderdelen beroep mogelijk bij de Rechtbank van het arrondissement Maastricht.

4

Het Natura2000-plan wordt in principe vastgesteld voor een periode van zes jaar. In die periode worden de ontwikkelingen in het gebied en de resultaten van de maatregelen gevolgd. Aan het einde van de looptijd van het Natura2000-plan volgt een evaluatie die informatie levert voor het volgende Natura2000-plan. Het Natura2000-plan kan met maximaal zes jaar worden verlengd.

Leeswijzer

Bij het beantwoorden van de zienswijzen zijn in deel B van deze nota van antwoord alle reacties van particulieren en particuliere belangenorganisaties behandeld, die gericht zijn op de inhoud van het Natura2000-plan; elk onderdeel van de inspraak- reactie is behandeld. De betreffende inspraakreacties zijn in de vorm van een vraag met zwarte tekst weergegeven, met daaronder in een cursief blauw lettertype de antwoorden van het bevoegd gezag. Na elke inspraakreactie en antwoord volgt een conclusie, deze is met een vet lettertype aangegeven. In deze nota van antwoord zijn zienswijzen waar mogelijk geanonimiseerd verwoord. Eensluidende zienswijzen zijn samengevoegd en van een antwoord voorzien.

In deel C van deze Nota van antwoord zijn de bestuurlijke reacties van de betreffende bestuursorganen (Vereniging Natuurmonumenten, gemeenten, Waterschap Limburg) op het ontwerpplan weergegeven.

Deel D van de Nota van inspraak betreft de relevante ambtshalve en redactionele aanpassingen van de plantekst; dezen zijn voor enkele bijzonderheden inhoudelijk toegelicht.

Tenslotte in deel E van deze nota is een overzicht te vinden van de indieners van een inspraak- of bestuurlijke reacties op het Natura2000-plan.

5

Deel B: Inspraakreacties op ontwerp Natura2000-plan Geleenbeekdal

Indiener 1: Limburgse Land en Tuinbouw Bond

Vraag 1: Proces van ter inzage legging en burgerparticipatie Het ontbreken van een algemene publicatie in lokale bladen is een wijze van bekendmaking van het ontwerpplan die o.i. strijdig is met de verplichte goede informatievoorziening en het zorgvuldigheidsbeginsel van de overheid jegens burgers. Je mag niet van omwonenden en agrariërs verwachten dat zij het provinciaal blad lezen of dat zij verplicht een abonnement nemen op een provinciale krant. Ook is de gevolgde communicatielijn volgens ons strijdig met de uitgangs- punten van Gedeputeerde Staten voor burgerparticipatie: geen brede voorlichting en communicatie en geen signaal aan de LLTB dat stukken ter inzage liggen, net nu de laatste cruciale stap wordt gezet en terwijl we tot 2 jaar geleden goed in het proces betrokken waren.

Door de Corona-crisis zitten we nu in een periode van “sociale onthouding”, zoals ook door de premier en gouverneur bepleit. Het is dan volgens ons niet gepast stukken in deze periode ter inzage te leggen, voor een plan met gevolgen voor boeren en burgers. We verwijzen hierbij ook naar onze brief d.d. 6 april jl. (ons kenmerk 362/PJ/KR/LLTB) over uitstel van ruimtelijke plannen en procedures. Naar onze mening is er op dit moment geen enkele economische of ecologische noodzaak om het plan op korte termijn vast te stellen.

Samenvattend adviseren wij u - gelet op bovenstaande - de procedure voor dit beheerplan - en alle andere beheerplannen - op te schorten tot na de Coronacrisis en dan de procedure opnieuw te voeren, waarbij omwonenden, agrariërs en andere betrokkenen wél adequaat geïnformeerd worden.

Antwoord: . Over nut en noodzaak om voort te gaan met de vaststelling van o.a. de Natura2000- plannen hebben wij uw organisatie in april jl. een antwoordbrief gestuurd. Juist nu de Raad van State bij de beoordeling van (beroepen tegen toegekende) vergunning- aanvragen een zwaarwegend belang hecht aan een tijdige uitvoering van instand- houdingsmaatregelen, ook voor de niet-stikstofgevoelige habitattypen, is het nodig om de plannen, waarin die maatregelen wettelijk worden vastgelegd, up-to-date te houden en te blijven vaststellen. Op basis van het hierin vastgestelde maatregelen- pakket voor natuurherstel kan vervolgens ook éénduidiger bepaald worden welke aanvullende of versnelling van maatregelen als onderbouwing gebruikt kan worden om eventuele economische ontwikkelingen te faciliteren, die negatieve effecten op de vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen kunnen hebben. Bij de voorbereiding van deze plannen zetten wij, afhankelijk van de beleving en de belangen in/rond elk Natura2000-gebied, in op participatie van de meest relevante belangengroepen in het gebied. Dit heeft in elk geval met vertegenwoordigers van diverse belanghebbende organisatie plaatsgevonden met betrekking tot hoofdstuk 7 van het Natura2000-plan, waarin afgewogen is welke vormen van huidig gebruik

6

(onder voorwaarden) door de provincie zijn vrijgesteld van de WNb-vergunning- plicht. Voor de overige toevoeging/aanpassing van instandhoudingsmaatregelen ten opzichte van de eerder vastgestelde Gebiedsanalyse Geleenbeekdal heeft dat overleg primair plaatsgevonden met de beoogde uitvoerende gebiedspartners (met name Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten, Waterschap Limburg). Voor dit gebied is een brede publieksconsultatie voorafgaand aan de publicatie van het Ontwerpplan niet nodig geacht. De raakvlakken met agrarische belangen zijn in het gebied nog zodanig onduidelijk en/of beperkt, dat alleen over de toepassing van eventuele vrijstellingsregelingen (hoofdstuk 7) overleg heeft plaatsgevonden (veel instandhoudings-maatregelen betreffen het interne beheer van het gebied; de potentiële maatregelen met externe werking, o.a. in de intrekgebieden, zijn nog niet concreet in beeld, de consequenties van het Ontwerpveegbesluit zijn niet in het plan opgenomen omdat de minister nog geen definitief besluit heeft genomen).

De Provincie Limburg plaatste tot 1 januari jl. bij de publicatie van haar plannen zogenaamde stopperadvertenties in de huis-aan-huisbladen als extra service voor burgers die niet over internet beschikken of niet de vaardigheden bezitten om kennis te nemen van elektronische bekendmakingen. Eind 2019 is gebleken dat veel huis-aan-huisbladen ermee stoppen zodat niet iedereen meer bereikbaar is via dit medium. Daarop is besloten om met deze extra service te stoppen. Voor zover dat als een gemis wordt ervaren zij erop gewezen, dat medio 2020 de verplichting van kracht is geworden om elektronisch te publiceren. En voor burgers is er tegenwoordig een service en app is die veel klantvriendelijker is om van overheidsnieuws op de hoogte te blijven: https://overuwbuurt.overheid.nl/ en ook Berichten over uw buurt. Indien burgers zich hier op inschrijven, krijgen ze automatisch periodiek een e-mail waarin zij op de hoogte worden gesteld van nieuwe publicaties in hun directe woonomgeving. In het vervolg zal de bekendmaking van de terinzagelegging tijdig (ambtelijk) aan uw organisatie bekend worden gemaakt, zodat U ook uw leden erop kunt attenderen.

Conclusie: Natura2000-plan en de vaststellingsprocedure is niet aangepast.

Vraag 2: Samenhang met stikstofaanpak Wij begrijpen dat voor no-regretmaatregelen door de terreinbeheerder binnen het gebied ruimte moet zijn. Die maatregelen zullen dan wel effectief en kostenefficiënt moeten zijn. De onderbouwing welke extra beheermaatregelen nu aanvullend echt nodig zijn ontbreekt onzes inziens helaas nog in het beheerplan. Met name is niet aangegeven wat de extra maatregelen aan de instandhouding opleveren en of die maatregelen in de plaats kunnen treden van beheermaatregelen die nu al gefinancierd worden.

Ook is de Provincie Limburg is gestart met de gebiedsgerichte aanpak stikstof. Daarin wordt welke maatregelen getroffen moeten en kunnen worden, of en zo ja welke drempelwaarde (regiobreed) gehanteerd kan worden en hoe bedrijven die te 7

goeder trouw hebben uitgebreid de vereiste toestemming in het kader van de Wet Natuurbescherming gegeven kan worden. Ook wordt zo nodig het niet vergunning- plichtig zijn van bemesten onderbouwd.

Dit zijn allemaal cruciale zaken die een plaats horen te krijgen in het beheerplan. Zij zijn zeer essentieel voor de (externe) werking van het beheerplan en van zeer groot gewicht voor de economische sectoren (land- en tuinbouw, maar ook industrie, infrastructuur, bouw, huishoudens, enzovoorts). Het nu publiceren en doorzetten van het beheerplan strookt niet met de maatschappelijke discussies en houdt onvoldoende rekening met de onrust die nu speelt.

Antwoord: De procedures tot vaststelling van de Natura2000-plannen zetten wij onverminderd voort; dat biedt helderheid over de huidige aanpak van het natuurherstel en legt daarmee de basis voor het integraal voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen. Ook in verband met vergunningverlening voor economische doelstellingen is uitvoering van die maatregelen van groot belang.

Naar aanleiding van uw inspraakreactie hebben wij in par. 1.4 van het planrapport een toelichting toegevoegd op de onderlinge verhouding tussen Natura2000-plan en andere provinciale plannen, waaronder ook de stikstofaanpak.

Let wel, de stikstof-aanpak is ´work-in-progress´ en kan dus in latere fasen anders uitpakken dan hier is verwoord; in de landelijke instrumentenontwikkeling voor de regeling van het natuurherstel en de economische ontwikkelkansen is veel in beweging. Dat geldt o.a. voor de drempelwaarde voor de vergunningplicht, voor de afwikkeling van te goeder trouw verkregen vergunningen en ook voor de verdere regionale uitwerking van het stikstofbeleid, aanvullend op de in voorliggend plan vastgelegde natuurherstelmaatregelen ten behoeve van aangewezen Natura2000- instandhoudingsdoelstellingen. Ook voor de vergunningplicht voor de activiteit Bemesten is het beleidskader aan de hand van jurisprudentie nog in (door-)- ontwikkeling; zie daarover verder bij het antwoord op vraag 5.

In het Ontwerp-Natura2000-plan zijn in vergelijking met de gelijknamige Gebieds- analyse 2017 maatregelen toegevoegd:

Monitoring en communicatie: - 154.Mo.1. Monitoring en onderzoek H1014 Nauwe korfslak. - 154.Mo.2. Monitoring en onderzoek H1016 Zeggekorfslak. - 154.Mo.3. Monitoring en onderzoek H1083 Vliegend hert. - 154.C.1. Communicatie algemeen Natura2000-plan

Maatregelen:

- 154.Ow.884. Herstel voormalig bronmilieu en kalkmoeras Opgebroek (1,5ha); - 154.Bi.1049. Bestrijding invasieve exoten (kruiden) tbv H91E0C Alluviale bossen. - 154.Bi.1050. Dunnen boomkronendak tbv leefgebied H1016 Zeggekorfslak. - 154.S.1042. Maaien. Tegengaan verruiging en dichtgroeien moeraszeggevelden tbv leefgebied H1016 Zeggekorfslak. - 154.M.1235. Maaisel moeraszegge verspreiden naar Opgebroek en Cortenbach tbv H1016 Zeggenkorfslak. 8

- 154.H.1166. Dichten greppel en afwateringssluisje Kathagerbroek Zuid tbv. leefgebied Zeggekorfslak.

Een gedeelte van deze aanpassingen houdt verband met de doorschuiving in de tijd c.q. het (nog niet) afgerond zijn van de uitvoering van ´PAS´-maatregelen. Een gedeelte van de toevoegingen, nl. de voortzetting van beheermaatregelen, houdt ook verband met de doorlooptijd van het Natura2000-plan tot 2026, waar de Gebiedsanalyse in 2021 afgerond werd geacht te zijn. En een enkele toevoeging is erop gericht om ook de uitbreidings-doelstellingen en kwaliteitverbeteringsdoelen uit het Aanwijzingsbesluit te bereiken.

De maatregelen, die verband houden met het realiseren van het zogenoemde ´Veegbesluit´ zijn nog geen onderdeel van het plan, maar kunnen daaraan via een addendum toegevoegd worden als de minister ze definitief vaststelt.

In hoeverre met de planmaatregelen de beoogde gunstige Staat van Instandhouding bereikt wordt in 2026 is mede afhankelijk van de snelheid van de uitvoering van maatregelen en van de monitoring, waaruit moet blijken of de maatregelen ook het beoogde c.q. gewenste ecologische effect bewerkstelligen. Verder is relevant, dat de mogelijk tot of na 2030 nog te hoge stikstofbelasting op de specifieke habitatlocaties ertoe kan leiden, dat ook in een volgende beheerplanperiode, na 2026, aanvullende of voortgezette maatregelen nodig zijn, alvorens de beoogde gunstige staat van instandhouding is bereikt.

Conclusie: Plantekst is gewijzigd, met toelichting op relatie met Stikstof- aanpak in H.1.4 (Hoofdrapport) c.q. 1.3 (Kernrapport).

Vraag 3: Voorwaarden bij vrijstellingsregeling voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nabij Natura2000-gebied. Het belangrijkste juridische gevolg van het beheerplan is dat aangegeven wordt welke activiteiten - al dan niet onder voorwaarden - vergunningplichtig zijn. Wij hebben met name bezwaar tegen het alleen onder voorwaarden toestaan van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Afstanden van 1,5 tot 5 meter tot aan de grens van habitattypen worden voorgeschreven. Wij zijn van mening dat deze afstanden niet nodig en niet duidelijk zijn. Ze zijn niet nodig omdat de huidige landelijke regels voor driftreductie al sinds 2018 zeer strikt zijn: minimaal 75% driftreductie. Controle en handhaving is waar relevant recentelijk met ingang van 1 januari 2020 via drukregistratie aangescherpt of is gegarandeerd via aantoonbare keuze van de spuitdoppen. Wij zijn dus van mening dat aanvullende regels via voorwaarden in het beheerplan niet nodig zijn. De voorwaarden kunnen derhalve worden geschrapt.

Mocht de Provincie Limburg de voorwaarden onverhoopt toch willen handhaven dan wijzen we er op dat het beheerplan en de kaarten onduidelijk zijn. Aangegeven wordt dat de regels alleen van toepassing zijn als de kwetsbare habitat op de grens van het Natura2000-gebied ligt. Onzes inziens mag niet van agrariërs en omwonenden verwacht worden dat zij weten waar een habitat precies ligt binnen een Natura2000-gebied. Het beheerplan is daarmee onvoldoende concreet en onderbouwd om deze voorwaarden te stellen. Verder zijn we van mening dat als de provincie Limburg voor gewasbescherming toch een zone wil hierbij een inwaartse zonering aan de orde is, dus binnen de grens van het gebied. De ecologische 9

gevolgen zijn beperkt. Daar staat tegenover dat het in zones buiten het Natura- 2000-gebied niet kunnen toepassen van gewasbeschermingsmiddelen tot aanzienlijke schade (opbrengst-derving) kan leiden. Deze schade kan in de meeste gevallen redelijkerwijs niet voor rekening van de agrarische ondernemer blijven. De kosten van de vergoedingen zijn dan ten onrechte niet opgenomen in het plan.

Antwoord: De beïnvloedingsafstanden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn in landelijke regelgeving in 2017 aangepast op grond van de techniekverbeteringen tot 5m. bij hoge gewassen en 1.5m. bij lage gewassen. Daarom worden die afstanden aangehouden. Vanwege het voorzorgsbeginsel, geldt deze vrijwaringszone voor zowel droge als natte habitattypen die tot aan de grens van het Natura2000-gebied reiken. Deze vrijwaringszone geldt overigens alleen buiten het Natura2000-gebied, daar waar de habitattypen tot aan de grens van het Natura2000-gebied reiken; de betreffende kaarten zijn te zien in de planbijlagen en op de AERIUS-site. Het nadelig effect op het gebruik van de landbouwpercelen blijft daarmee zeer gering.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 4: gebruik van oppervlaktewater voor veedrenking Vergunningplicht gebruik oppervlaktewater. Wij wijzen erop dat incidenteel oppervlaktewater wordt gebruikt voor drenking van vee. Dit is een gebruik dat al vele jaren plaatsvindt. Om het overzicht compleet te maken zou in het overzicht opgenomen moeten worden dat dit niet vergunningplichtig is.

Antwoord: Het betreft inderdaad incidentele situaties, die bovendien niet continu maar tijdelijk aan de orde zijn en veelal al sinds jaar en dag bestaan of zijn toegestaan. Zowel voor habitattypen nabij de Geleenbeek zelf (waar betreding door vee vrijwel nergens aan de orde is), als bij de diverse bronbeekjes brengt dat geen nadelen met zich mee voor de hydrologische situatie in de omgeving of voor nabijgelegen habitat- typen. Ook voor pompputjes ten behoeve van veedrenking geldt dat hun individuele noch gezamenlijke effect niet van een zodanige omvang is, dat daar een beoordeling voor opgesteld dient te worden: dit is toegevoegd aan de tabel in bijlage 6 Kernrapport en Bijlage B Hoofdrapport.

Conclusie: Plantekst is gewijzigd (Bijlage 6 resp. B van Kern- resp. Hoofdrapport).

Vraag 5: Beweiden en bemesten Voor beweiden en bemesten dient de meest recente stand van zaken van de besluitvorming over (het vrij zijn van) de WNb-vergunningplicht in de plantekst te worden opgenomen.

Antwoord: De provincies hebben in april 2020 gezamenlijk beleid vastgesteld waaruit blijkt dat voor beweiden geen separate WNb-vergunning vereist is; deze vergunning maakt (in de meeste gevallen) al deel uit van de vergunning voor het houden van de dieren (stalvergunning). In hoofdstuk 7.5.2 zal dit niet-vergunningplichtig zijn worden vermeld.

10

Op basis van het tussenadvies van de commissie Remkes (december 2019) en de aansluitende beleidsafspraken op Rijks- en provinciaal niveau is voor de activiteit bemesten door de 12 provincies een landelijke aanpak ontwikkeld. Het gaat hier niet om een eigenstandige regeling op het niveau van wet- of regelgeving (bijv. Verordening) maar om een juridische interpretatie, binnen de kaders van de habitatrichtlijn en naar Nederlands recht, van de gebruiksrechten van grond- gebruikers, waaronder de mogelijkheid om land te bemesten als onderdeel van de bedrijfsvoering zoals die aan de orde waren ten tijde van de acceptatie door de EU van de aanmeldingen als Natura 2000-gebied (in de meeste gevallen december 2004). Pas als deze interpretatie via jurisprudentie over concrete casussen door de Raad van State is getoetst, zal een vrijstellingsregeling met bijbehorende voorwaarden kunnen worden vastgelegd voor de effecten van deze activiteit via de lucht op de relevante instandhoudingsdoelstellingen. Zodra er duidelijkheid is, zal worden afgewogen of dit wordt vastgelegd via een addendum op voorliggend Natura2000-plan, met inbegrip van inspraak- en beroepsprocedure, danwel dat dat via een andere procedure plaatsvindt (Omgevingsverordening). In hoofdstuk 7.5 van het Natura2000-plan zal dit worden verwoord.

Omdat bemesten ook via de uitspoeling van nitraat naar het grondwater en naar nitraatgevoelige habitattypen een nadelige invloed kan uitoefenen, zal de provincie met het oog op de desbetreffende instandhoudingsdoelstellingen te zijner tijd ook, via de Omgevingsverordening of per betreffend Natura2000-plan, als dat nodig is maatregelen nemen om die invloed weg te nemen en eventuele vrijstellingsregels daar mede op afstemmen. De omvang en wijze van reguleren is sterk afhankelijk van lokale omstandigheden (hydrologie, bodemopbouw, bemestingshistorie, vormen van grondgebruik). Daarom is te voorzien, dat deze benodigde gebiedsgerichte maatregelen en vergunnings-regelingen per betreffend Natura2000-plan worden vastgelegd in plaats van via de Omgevingsverordening.

In Geleenbeekdal heeft de uitspoeling van nitraat uit bemesten een negatieve invloed op de habitattypen Vochtige alluviale bossen en Kalkmoerassen (zie de intrekgebieden op kaart 5.2 in par. 5.1 van het Hoofdrapport). Op basis van het in deze paragraaf aangekondigde nadere onderzoek verwachten wij via een addendum aan het voorliggende Natura2000-plan Geleenbeekdal maatregelen te zullen toe- voegen alsmede te beslissen over het al dan niet WNb-vergunningsvrij stellen van bemesten in deze intrekgebieden. Voor de duidelijkheid richting belanghebbenden laten wij de aankondiging hiervan in plantekst, in een ten opzichte van het Ontwerpplan aangepaste formulering, staan.

Conclusie: In hoofdstuk 7.5. is de laatste stand van zaken mbt. beleid voor de WNb-vergunningplicht van beweiden en bemesten opgenomen.

Vraag 6. Geleenbeekdal een sterk versnipperd Natura2000-gebied. In tegenstelling tot vrijwel alle andere Natura2000-gebieden in Limburg gaat het hier om een sterk versnipperd gebied. Elf deelgebieden, in een sterk verstedelijkt deel van Zuid-Limburg met nauwelijks een samenhang, behalve dat ze min of meer toevallig gelegen zijn aan of in de buurt van de Geleenbeek. De aanwezige habitat verschilt sterk per gebied en vormt geen eenheid. De vraag is of dit gebied kwalitatief en qua potentieel wel voldoet aan de uitgangs- punten voor Natura2000. Naar onze informatie is het gebied in eerste instantie ook 11

niet aangedragen in Europa. Nu dat wel is gebeurd mag het ontbreken van samen- hang er in ieder geval niet toe leiden dat die samenhang alsnog kunstmatig gezocht wordt door extra natuur aan te wijzen. De selectieve natuuropgave dient gehand- haafd te blijven. Dit laat onverlet dat wij als LLTB, in samenwerking met de Stichting Natuurinclusieve Landbouw, bereid zijn na te gaan of en waar agrariërs kunnen bijdragen aan biodiversiteit en het realiseren van andere maatschappelijke opgaves op het terrein van energie en klimaat. Dat zal altijd moeten gebeuren op basis van vrijwilligheid en daar dient dan een adequate vergoeding tegenover te staan.

Antwoord: De provincie is niet bevoegd om de Aanwijzingsbesluiten te veranderen of te negeren. Recent heeft de minister van LNV onderzoeksrapporten ontvangen en aan de 2e Kamer gezonden, waarin zichtbaar is geworden dat de ruimte om Aanwijzings- besluiten te wijzigen om andere dan puur ecologische redenen nagenoeg ontbreekt. Onze taak is om de aangewezen habitats en leefgebieden zo goed mogelijk te beschermen en/of ontwikkelen, conform de instandhoudingsdoelstellingen. Als aangepaste vormen van agrarisch grondgebruik daar aan bij kunnen dragen, zijn wij daar uiteraard in geïnteresseerd.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 7 Kalkmoerassen (H7230). Het gaat hier om een habitattype met een oppervlakte van slechts 1.0 hectare. Bescherming van deze habitat (die ook de meest stringente Kritische Depositie- waarde heeft) is naar onze mening niet mogelijk en niet wenselijk. Allereerst merken we op dat in de Europese gegevens (SDF) dit habitattype zowel qua “conservation” als “global” de beste score heeft (A). Niet duidelijk en niet onderbouwd is waarom dat volgens het beheerplan anders is.

Als de uitgangspunten van het beheerplan wél zouden kloppen - en dit habitattype dus sterk onder druk staat - is bescherming naar onze mening niet mogelijk: • Het gebied is te klein om zelfstandig in stand te blijven. • De belasting via grondwater is volgens het beheerplan te hoog. Maar deze belasting is grotendeels historisch. Er zijn al flinke stappen gezet om nitraat te reduceren. In het hangwater en onder de wortelzone is de belasting met nitraat in Zuid-Limburg (op lössgronden) al terug gebracht van 300 a 400 mg/l naar circa 80 mg/l en op veel plaatsen nog lager. Maar de belasting in het grondwater is veel jaren en lokaal zelfs decennia onderweg. Deze historische belasting zal dus de komende jaren - zeker twee of meer beheerplanperiodes - de kwaliteit van het grondwater bepalen. Het in stand houden van dit habitattype zal vanwege de historische hoge nitraatbelasting onmogelijk zijn. • In dit kader wijzen we er nog op dat het doel van Natura2000 in stand houding is. Uitbreiding is daarom - nog los van de fysieke randvoorwaarden - voor de LLTB niet aan de orde.

Bij de aanwijzing dienen alle habitats meegewogen te worden. Bij de uitvoering (onder andere in beheerplannen) heeft de overheid echter een afwegingsruimte.

Gelet op het gegeven dat: • de belasting via grondwater volgens het beheerplan te hoog is én voorlopig blijft (zie hiervoor) én • dit habitattype een lage Kritische Depositiewaarde heeft, die de economische ontwikkeling voor alle sectoren op slot zet (andere KDWs worden immers gehaald)

12

zijn wij van mening dat in het beheerplan uitgangspunt moet zijn dat dit habitattype nu niet beschermd kan worden.

Antwoord: De provincie is niet bevoegd om de Aanwijzingsbesluiten te veranderen of te negeren. De opdracht vanuit de Wet Natuurbescherming is slechts om maatregelen te treffen om de instandhoudingsdoelstellingen mee te realiseren. Het Aanwijzings- besluit vermeldt voor Kalkmoerassen, juist vanwege de geringe huidige omvang en de ongunstige toestand, als doelstelling kwaliteitsverbetering én uitbreiding. Daar zijn de planmaatregelen derhalve op afgestemd.

Wat betreft de hydrologische omstandigheden is dat niet eenvoudig; mede daarom wordt er extra onderzoek gedaan om uit te zoeken op welke wijze dat te realiseren is. Deze aanpak sluit in grote lijnen bovendien goed aan bij de generieke water- doelstellingen in Limburg, zoals herstel van grondwatervoorraden, water vasthouden en verbetering van de grondwaterkwaliteit e.d. (zie o.a. de LIWA-studies van Waterschap Limburg en Provincie Limburg). Terecht constateert U, dat dat vaak ook een aanpak van de lange adem is. Om die reden kan een Natura2000-plan zich niet bij voorbaat neerleggen bij de suggestie, dat het nitraatgehalte toch te hoog blijft of een habitattype toch al verdroogd zou zijn of een Kritische Depositie Waarde als onhaalbaar wordt beschouwd. Het gaat erom dat er vóór 2050 een duurzaam gunstige Staat van Instandhouding wordt bereikt en de daartoe benodigde maatregelen in deze en de opvolgende 2 beheerplanperiodes worden uitgevoerd.

De doelensystematiek Natura 2000 is anno 2020 onderwerp van heroverweging en overleg. Als deze (landelijke) discussie over wel en niet ‘houdbare’ of ‘effectieve’ of ‘kostenefficiënte’ aanwijzingen leidt tot verandering van het Aanwijzingsbesluit of ruimte biedt voor andere afwegingen, dan zullen wij ons daarop beraden en de consequenties daarvan te zijner tijd verwerken in (een addendum op) het plan.

De Staat van Instandhouding wordt in elk Natura2000-plan per habitattype bepaald; deze analyse geeft richting aan het maatregelenpakket in het plan. De informatie uit landelijke en internationale datasets, zoals SDF en EU Conservationscore is daarvoor de algemene basis, die wordt aangevuld met lokale kennis waarmee die algemene informatie wordt genuanceerd en/of aangevuld. De aanduidingen in het Natura2000- plan zijn dus bepalend voor de eerstvolgende datalevering ten behoeve van de SDF en EU Conservationscore, exact andersom dan in de zienswijze is verondersteld. Zo worden tijdens de planvorming specifieke bodem- of hydrologische problemen uit- gezocht en nader geduid. Ook de aanduidingen, onder welke omstandigheden een soort of habitattype zich in de toekomst goed blijft ontwikkelen, weerspiegelen een vaak wetenschappelijk onderbouwde verwachting, die in de praktijk door de lokale omstandigheden gelogenstraft of genuanceerd moet worden. Om die reden is monitoring van de ontwikkeling van de habitattypen en -soorten belangrijk en zowel regulier voorzien als voor specifieke situaties.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 8 Staat van instandhouding Beuken-eikenbossen en alluviale bossen. De staat van in stand houding wordt in het hoofdrapport als redelijk (H9120), respectievelijk matig (H91E0C) aangegeven. Dit terwijl in de Europese database (SDF) aan deze typen voor het aspect “conservation” de hoogste score - een A -

13

wordt gegeven. Ook hier is het beheerplan onzes inziens dus onjuist en ontbreekt in ieder geval een onderbouwing van de afwijkende beoordeling in het beheerplan.

Antwoord: Zie de laatste alinea van het antwoord bij de voorgaande vraag; de aanduiding in de standaarddatabases is te positief en op andere dan alleen maar gebiedsdata gebaseerd. Voor de Beuken-eikenbossen en alluviale bossen geldt aanvullend, dat met behulp van hydrologisch onderzoek er ten opzichte van de SDF en EU Conservationscore ook aanvullende informatie is verkregen, die in de eerstvolgende datalevering ten behoeve van SDF en EU zal worden betrokken.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 9. Toepassen adviesrapport actualisatie doelensysteem. Deze week is het adviesrapport Natura2000 actualisatie doelensysteem verschenen. Het rapport is opgesteld door LNV, lenW en IPO. We nemen aan dat daarom ook de Provincie Limburg het rapport onderschrijft. Het rapport benoemt een aantal aspecten die in een beheerplan meegenomen dienen te worden. We noemen o.a. een beslisboom (o.a. voor doelen die niet haalbaar zijn). Daarnaast wordt voor- gesteld om een minimum areaal van een habitattype te benoemen voordat een type als aanwezig beschouwd wordt. Al deze aspecten zijn in het voorliggende beheerplan nog niet meegenomen. Wij zijn van mening dat het beheerplan deze zaken alsnog dient mee te nemen. Het ontwerpplan moet dan eerst aangepast worden en daarna opnieuw ter inzage gelegd. Wij vragen u om ons bij deze aanpassing te betrekken.

Antwoord: Het Natura2000-plan Geleenbeekdal gaat uit van de wettelijk geldende begrenzing en instandhoudingsdoelstellingen zoals vastgesteld in het aanwijzingsbesluit voor het Natura2000-gebied Geleenbeekdal. Het is de taak van de provincie om deze verder uit te werken en daarbij meer duidelijkheid te bieden voor vergunning- verlening rond de Wet Natuurbescherming. Dit is het nu geldende wettelijke kader.

De doelensystematiek Natura 2000 is anno 2020 onderwerp van heroverweging en overleg. Deze aanpassing is echter nog lang niet afgerond, laat staan vertaald in een aanpassing van de Aanwijzingsbesluiten. Als deze (landelijke) discussie over wel en niet ‘houdbare’ of ‘effectieve’ of ‘kostenefficiënte’ aanwijzingen leidt tot verandering van het Aanwijzingsbesluit of ruimte biedt voor andere afwegingen, dan zullen wij ons daarop beraden en de consequenties daarvan te zijner tijd verwerken in (een addendum op) het plan.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 10. Detailontwatering. Voor zover mogelijk binnen de Coronabeperkingen hebben we een eerste check gedaan op de figuur 5.4.: detailontwatering. De kaart wordt door de agrariërs niet herkend. Er zijn percelen ingetekend waar geen ontwatering plaatsvindt of waar ontwatering al jaren niet meer in stand is gehouden. Alvorens over te gaan tot een overleg óf en zo ja, welke maatregelen nodig zijn zouden we daarom graag het Arcadisrapport ontvangen waarnaar verwezen wordt. Graag overleggen we daarover met u.

Antwoord:

14

Op de betreffende kaart 5.4 zijn vlakken weergegeven waar nog detailontwatering aanwezig is of kan zijn. In een bijbehorende GIS-database is per vlakje meer informatie beschikbaar met het type ontwatering (rabat, sloot, drainage(uitstroom), greppel) en het soort terrein. Het kan voorkomen dat een vlak deels in gebruik is als natuur en deels als agrarisch gebied en dat detailontwatering alleen aanwezig is in het natuurdeel (bijvoorbeeld rabat/greppel in een bos). Dat is in het onderhavige gebied het geval. Ook kan sprake zijn van verouderde, niet (meer) werkende detail- ontwatering waar een verdere aanpak niet aan de orde hoeft te zijn. Dit zal in een nadere uitwerking van deze planmaatregel meer gedetailleerd bekeken worden en uiteraard zullen we op dat punt tijdig in overleg treden met u.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 11. Inzijggebieden Om de belasting met nitraat tegen te gaan en de habitattypes kalkmoerassen en vochtige alluviale bossen te beschermen worden volgens het beheerplan inzijg- gebieden gedefinieerd en maatregelen uitgewerkt. Nog los van de vraag of kalkmoerassen aangewezen en beschermd moeten worden maken we hierbij de volgende kanttekeningen:  Belasting van grondwater en kwel is in Zuid-Limburg grotendeels historisch bepaald. In het verleden zijn waardes van 300 tot 400 mg/l N03 gemeten. Door adequate maatregelen is de belasting in het hangwater onder de wortelzone nu al terug gedrongen tot gemiddeld 80 mg/l. Uit de ervaringen met Duurzaam Schoon Grondwater en Slim Bemesten blijkt dat met een goed bemestings- regiem en teeltplan de belasting nog lager kan. Onder grasland worden al waardes van 20 mg gehaald. De historische belasting is nog onderweg en het kan jaren en zelfs decennia duren voordat deze belasting in de habitat komt. Maatregelen in de inzijggebieden zullen daarom pas op lange termijn effect hebben.  Indien intrek-/inzijggebieden worden aangewezen zijn naar onzer overtuiging maatregelen als goede begeleiding van agrarische ondernemers - zoals nu ook onderdeel uitmaken van het IBP Heuvelland - voldoende. De kosten voor deze begeleiding dienen dan wel onderdeel uit te maken van het beheerplan. Dat is nu nog niet gebeurd.  Aanvullende maatregelen, gesproken wordt o.a. over ander grondgebruik, kunnen alleen op basis van vrijwilligheid worden genomen. Via de stichting Natuurinclusieve Landbouw willen we daar graag in meedenken. Ook hier dienen de kosten van de werkzaamheden van de stichting NIL én de maatregelen dan onderdeel uit te maken van het beheerplan.  In de teksten van het beheerplan én in overleggen wordt regelmatig aan- gegeven dat ingezet wordt op meer grasland. Grasland is echter alleen rendabel als dat wordt gebruikt voor beweiding. De Natura2000 regels voorkomen echter dat graasdierhouderij (als dé grote gebruiker van grasland) kan uitbreiden. Het gaat dan om melkveehouderij, maar ook bijvoorbeeld om zoogkoeien / vleesvee, schapen en paarden.  Deze tegenstelling wordt in het rapport ten onrechte niet geconstateerd en er wordt geen oplossing geboden voor behoud of uitbreiding van grasland. PS: Nog daargelaten dat grasland ook andere omgevingsvoordelen heeft. Zo wordt bijvoorbeeld ook de oppervlakkige afspoeling van regenwater beter geremd en legt grasland veel C02 vast. Graag worden we ook bij de verdere uitwerking van de inzijggebieden betrokken.

Antwoord: In het Natura2000-plan zijn de intrekgebieden hydrologisch bepaald; het is dus bekend wáár eventuele maatregelen ter vermindering van nitraatuitspoeling

15

belangrijk kunnen zijn. Dat belang is gekoppeld aan de habitattypen Vochtige alluviale bossen en Kalkmoerassen, die een lage nitraattolerantie hebben. Er is echter nog onbekend, op welke wijze en in welke mate de nitraatuitspoeling uit de bovengrond doorwerkt in het diepere grondwatersysteem. En als dat bekend is, dient in samenspraak met belanghebbenden en uw organisatie uitgezocht te worden met welke maatregelen deze (mate van) nitraatuitspoeling het beste nog verder kan worden bestreden. Er is al veel verbetering tot stand gekomen, maar dat is geen reden om aan de voorzijde van alle beleid gericht op natuurherstel en biodiversiteit te concluderen dat verdere verbetering niet mogelijk of nastrevenswaardig is. Er is dus eerst nog nader onderzoek nodig naar de mate van nitraat-uitspoeling en de gebruiksfactoren, die daarop van invloed zijn. Daarom is in het Natura2000-plan vastgelegd, dat dit nader uitgezocht, met belanghebbenden besproken en zo nodig in een addendum op het plan vastgelegd zal worden. Wij maken in die fase van planuitwerking graag gebruik van uw aanbod tot samenwerking en kennis- uitwisseling.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 12. Run off. In het beheerplan wordt aangegeven dat op de door Antea genoemde run-off- punten gekeken wordt of en welke verdere maatregelen nodig zijn. Ook bij deze uitwerking willen we graag meedenken en kan - als maatregelen nodig zijn - de stichting Natuurinclusieve Landbouw ondersteuning bieden. Voorafgaand willen we wel een aantal opmerkingen maken:  Afspoeling van vruchtbare grond met nutriënten is de afgelopen decennia sterk terug gedrongen. De erosieregels (zoals die nu onderdeel vormen van het GLB) hebben daarvoor gezorgd. Dit komt dus alleen nog sporadisch voor. De suggestie wordt gewekt dat oppervlakkige afspoeling van regenwater met nutriënten ook een probleem vormt. Drijfmest / dierlijke mest wordt direct ondergewerkt en op grasland wordt zodebemesting toegepast. Daardoor spoelen bij regenbuien vrijwel geen nutriënten uit.  We onderkennen dat de klimaatverandering kan leiden tot flinke regenbuien. Wateroverlast wil de landbouw voorkomen. Daarom is de LLTB samen met WL, gemeenten, provincie en terreinbeheerders een project gestart om het remmen en vasthouden van water te stimuleren. Ambitie is om 10 mm extra te bergen. Het is verstandig in het beheerplan aandacht te besteden aan deze al lopende lijn.

Antwoord: Voor de natuur is merkbaar, dat bij zware lokale regenbuien regenwater afstroomt tot diep in natura2000-gebied. Het is in het veld (diverse Natura2000-locaties onderlangs plateauranden) te zien, dat bij sommige piekbuien gronddeeltjes en nutriënten het Natura2000-gebied instromen vanuit aanliggend landbouwgebied. Dat leidt telkens tot verruiging, verbraming etc. in het Natura2000-gebied. Omdat dit probleem ondanks een generiek erosiebeleid en regelgeving voor bemesten nog steeds bestaat en vanwege de klimaatverandering naar verwachting ook met fellere buien, hebben wij in de Natura2000-plannen in (Zuid)-Limburg gekozen voor een effectgerichte aanpak, waarin risicolocaties zijn bepaald op basis van bodemkunde, terreinhelling, agrarisch grondgebruik en de gevoeligheid van habitattypen. Dat leidt tot de aangeduide locaties voor run-off maatregelen in het Natura2000-plan, die nog nader in exacte maatregelen worden vertaald en dan in overleg met de grond- gebruikers worden geïmplementeerd.

16

Het door U genoemde project, waarin Uw organisatie tezamen met oa. provincie en waterschap nadere run-off gerichte maatregelen ontwikkelt in het agrarisch grond- gebruik, heeft ruimtelijk gezien geen betrekking op het Natura2000-gebied Geleen- beekdal. Zoals in het plan benoemd zullen we voor de meest urgente run-off knelpunten de mogelijk te nemen maatregelen verder uitwerken en wij willen dan graag van uw aanbod gebruik maken om hierover mee te denken.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 13. Waterkwaliteit en verdroging. Op een aantal plaatsen in het beheerplan wordt verwezen naar de waterkwaliteit en verdroging. Hierbij plaatsen wij de volgende kanttekeningen:  Verdroging en onvoldoende oppervlaktewater is met name een gevolg van het afkoppelen van de rioolwaterzuiveringsinstallatie Terworm. Dit geeft de terrein- beheerder ook aan.  Landbouw wil bijdragen aan een oplossing. Hiervoor worden samen met Water- schap Limburg en de Provincie Limburg al maatregelen geïnventariseerd en uit- gevoerd; zie de passage-bij run off hiervoor. Landbouw kan echter niet verant- woordelijk worden gehouden voor de beperkte watertoevoer en verdroging. Zie ook de opmerkingen bij detailontwatering hiervoor.  We stellen voor dat om verdroging tegen te gaan vooral ook gekeken wordt naar alternatieven in waterbeheer. Denk bijvoorbeeld aan stuwen.  Voor de kwaliteit van grondwater hebben we al gewezen op de historische verontreiniging en dat effecten in het Natura2000 gebied dus pas jaren later merkbaar zijn.  Voor de kwaliteit van oppervlaktewater wijzen we op het WER-rapport 2749. Met name uit de bijlagen 3 en 4 blijkt dat actuele bemesting in Zuid-Limburg zeer weinig bijdraagt aan de belasting van oppervlaktewater. De passages in het beheerplan zijn op dit punt dan ook onjuist of op zijn minst suggestief.  Ook dat chloride op veel plaatsen wordt aangetroffen in het (grond) water duidt op belangrijke andere bronnen dan landbouw. Chlorideverbindingen worden immers in de landbouw niet gebruikt. Wellicht speelt hier de vele wegen (wegenzout?) en verharde terreinen een essentiële rol.

Antwoord: Bij de verdroging en waterkwaliteit spelen, zoals we in het plan beschrijven, meerdere oorzaken en ontwikkelingen een rol, waarvan sommigen geen directe relatie hebben met de landbouw (opheffen waterzuivering Heerlen en verminderen effluentdebiet) en anderen wel (nog resterende detailontwatering en nitraat- uitspoeling al dan niet uit het verleden). Uiteraard kijken wij voor oplossingen naar de effectiviteit van het algehele waterbeheer, dus ook naar andere relevante gebruiksfuncties en invloedsfactoren. Wij kijken daarbij ook zo vér in de tijd vooruit als de hydrologische doorlooptijd van de bodem van ons verlangt; deze factoren bepalen niet óf, maar wanneer de ecologische instandhoudingsdoelen gerealiseerd kunnen zijn. De genoemde inspanningen in de sector met betrekking erosieregels en de gezamenlijke aanpak mbt. wateroverlast en waterconservering dragen ook bij aan een verbetering, maar is (nog) niet specifiek op de Natura2000-locaties gericht.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd

17

Indiener 2: Agrariër

Vraag 1. Kennisgeving Ten eerste wil ik u bedanken voor het verleende uitstel. Als melkveehouder aan de Platsbeek onderdeel van het Geleenbeekdal heb ik kennisgenomen van het ontwerp beheersplan Geleenbeekdal (hierna beheersplan genoemd). Het eerste wat me stoort is dat ik als ondernemer van een sector die waarschijnlijk een wezenlijke bijdrage moet leveren niet gekend ben in de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Zeker gezien de ruime ervaring van het college met dit dossier vind ik dit een verzuim van uw informatieplicht die tegenstrijdig is met uw uitgangspunt van burgerparticipatie.

Antwoord: Zie het antwoord op vraag 1 van de LLTB. Voor zover het niet meer verschijnen van een advertentie in lokale weekbladen e.d. als een gemis wordt ervaren wijzen wij erop, dat medio 2020 voor de overheid de verplichting van kracht is geworden om elektronisch te publiceren. Voor burgers is er tegenwoordig een service en een app is die veel klantvriendelijker is om van overheidsnieuws op de hoogte te blijven: https://overuwbuurt.overheid.nl/ en ook Berichten over uw buurt. Indien U zich hierop inschrijft, krijgt U automatisch periodiek een e-mail waarin U op de hoogte worden gesteld van nieuwe publicaties in uw directe woonomgeving. In het vervolg zal de bekendmaking van de terinzagelegging tijdig (ambtelijk) aan de LLTB bekend worden gemaakt, zodat zijn hun leden er op kunnen attenderen.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 2 Wat mij verder opvalt is dat in het plan regelmatig de toestand van de gebieden slechter wordt weergegeven dan gerapporteerd aan Brussel. Daarmee roept u onnodig veel maatregelen en kosten over mij af.

Antwoord: Zie de antwoorden op vraag 7 en 8 van de LLTB. De beoordeling in dit Natura2000- plan is het meest gebiedspecifiek en toepasselijk; gegevens uit andere databronnen zijn minder gebiedspecifiek, hebben soms afwijkende technieken en methoden en zijn ten dele (sterk) verouderd.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd

Vraag 3 Voorts is het plan doordrenkt van een negatieve houding jegens de landbouw. Alle problemen worden teruggevoerd op afspoelen, inspoelen en uitspoelen van influenten uit de landbouw. Deze houding raakt mij, omdat ik als agrariër op een zo verantwoord mogelijke wijze probeer te ondernemen. Het beste voorbeeld van deze negatieve houding staat op pagina 37 in K4: nitraat uit bronnen laat zien dat er geen probleem is, maar er wordt toch een uitleg verzonnen waarom er toch sprake zou zijn van overbemesting. Terwijl mestwetgeving het al jaren niet toelaat om over te bemesten en er in betreffend gebied nauwelijks landbouw voorkomt. Men gaat er volledig aan voorbij dat het grote bebouwde oppervlakte ten oosten van de snelweg

18

A76 leidt tot een hoge N-belasting door afspoeling van verharde oppervlakte en verdrogingseffect van de bebouwing.

Tevens staat op pagina 37 dat de N-belasting in Kathagerbroek sinds 2008 plotseling omhooggegaan is terwijl uit de Ogortabel van de rapportage "Herstel verdroogde natuur" een constante beoordeling wordt gegeven. Daarbij wordt vermeld dat er ook sprake is van een duidelijk stijging van chlorides en sulfaten. Daarom wil ik u wijzen op een rapport uit september 2018 van Grond Weg en Waterbouw genaamd "Lange termijneffecten na sluiten van de steenkolenmijnen in Limburg". In dit rapport kunt u kennisnemen van het feit dat met name in het gebied Kathagerbroek het mijnwater de grootste stijging laat zien tot Maas niveau waardoor er vermenging van chloriden- en sulfaathoudend mijnwater met grondwater optreedt.

Antwoord: De formulering in het plan mbt. Kwaliteit grondwater geeft aan dat het nitraat- gehalte in de bronnen weliswaar niet direct wijst op eutrofiering. Het nitraatgehalte kan ook veroorzaakt worden door een hoog oxidatievermogen van de bodem, met als mogelijk ongewenst effect afbraak van veen in de ondergrond. In zo´n situatie wordt een overmaat van nitraat gebonden of omgezet en komt niet meer in de meting tot uiting. Verder is relevant, dat wat vanuit de Meststoffenwet een voor de landbouw toegestaan bemestingsniveau is, voor de natuurwaarden, die van dat grondwater afhankelijk zijn, vaak nog te veel nitraatuitspoeling met zich meebrengt. Waar de provincie op grond van de Wet Natuurbescherming niet aan voorbij mág gaan. In dat verband wijzen wij op de analyse van de stikstofkringloop binnen de landbouw uit het Eindadvies “Niet alles kan overal” van de Commissie Remkes (juni 2020), waaruit blijkt dat van de totale stikstofinput in de landbouw van Nederland op dit moment bijna 46% niet in de voedsel-/eindproducten terechtkomt maar in de lucht en het grond- en oppervlaktewater.

Er zijn meetgegevens van het OGOR-meetpunt Kathagen KHB02 (Kalkmoeras) van 2007 tot en met 2018. Conclusie: De grondwaterkwaliteit is overwegend te betitelen als ‘matig’ ook in 2017 en 2018. Dat komt vooral door het hoge nitraatgehalte. Bij aanvang van de metingen waren die nog laag, maar vanaf 2009 stegen de concentraties 20-40 mg/l, maar na 2014 stegen de concentratie tot een nog hoger niveau. Er is dus sprake van een (verdere) verslechtering.

Meetgegevens van het OGOR meetpunt Kathagen KHB01 (Elzenbronbos) van 2007 tot en met 2018. Conclusie: De waterkwaliteit was in 2017 ‘vrij slecht’ en in 2018 zelfs ‘slecht’. In de voorafgaande periode vanaf het begin van de metingen viel de kwaliteit te betitelen als ‘matig’. Deze ontwikkeling houdt verband met het zeer hoge sulfaatgehalte (en totale afwezigheid van nitraat!) en het van sinds 2009/10 steeds verder toenemende chloridegehalte. Inmiddels is dat verdubbeld tot 60 mg/l en wijst op het binnendringen van vermest grondwater, mede gezien de totale afwezigheid van nitraat (nitraatreductie door pyrietoxidatie). Tussen 2010 en 2015 bereikten de sulfaatconcentraties hier een hoogtepunt maar zijn inmiddels weer gedaald tot het uitgangsniveau van begin 2007. De waterkwaliteit is sinds 2009/10 (nog verder) achteruitgegaan en moet worden aangemerkt als ‘vrij slecht’ tot ‘slecht’. Er zijn sterke aanwijzingen voor het binnendringen van vermest water.

19

Meetresultaten van aanvullende monsterpunten van bronwater (H de Mars (2018 en 2019) wijzen ook op te hoge nitraatgehalten die boven de streefwaarden liggen voor het habitattype. Zie ook plantekst pag 37 bij Vermesting (K2).

In het Natura2000-plan wordt ook erkend dat vele decennia stedelijke ontwikkeling in het Geleenbeekdal geleid heeft tot een aanzienlijke vermindering van de hoeveel- heid water dat via de bodem het grondwater bereikt; er wordt veel water opper- vlakkig afgevoerd. Deze vermindering van de grondwaterkwantiteit draagt automatisch ook bij aan de verhoging van het nitraatgehalte in het grondwater. Daarom beoogt het Natura2000-plan ook een vergroting van de infiltratie….., met schoon genoeg water uit stedelijk gebied. Dat vergt dus ook meting en beheersing van de kwaliteit van dat oppervlakkig afgevoerde water; van sommige bronnen is het te verontreinigd maar bijv. water van de start- en landingsbaan van Maastricht Aachen Airport is na zuivering in een helofytenfilter schoon genoeg om weer te infiltreren in plaats van afvoeren naar het riool.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd

Vraag 4. Verdroging Een ander belangrijk punt wat onvoldoende is uitgewerkt in het plan is de oplossing van het probleem van de verdroging. U noemt wel de diep ingesneden beekbodems als oorzaak van de verdroging maar geeft niet aan hoe u dit wilt oplossen. Daarbij suggereert u ook dat het een gevolg is van het grootschalig landbouwgebruik. De meest voordehand liggende oplossing is het stuwen van de beken. Daardoor kunnen ze ook weer overstromen in de alluviale bossen waardoor weer inundatie kan optreden. Ook draagt u geen oplossing aan voor de verdroging in een groot deel van het stroomgebied van de Geleenbeek die veroorzaakt is door de sluiting van de zuivering in Terworm. Dit terwijl de verdroging grote gevolgen heeft voor de natte natuur en de landbouw in dit gebied. Hierbij wordt nog een ander aspect over het hoofd gezien. In de afgelopen decennia zijn tientallen buffers in het gebied aangelegd om piekbelasting bij regenbuien op te vangen. Echter het water wordt niet in het gebied geïnfiltreerd maar snel afgevoerd na de piekbelasting via beken en riolen. Een gevolg hiervan is de verdroging van alluviale bossen omdat deze gebieden niet meer overstromen.

Antwoord: In het plan wordt aangegeven op welke wijze de verdroging door diep ingesneden beekbodems kan worden aangepakt (hoofdstuk 4 en 5). Onder andere door ophoging van de beekbodems of beekpeilen in kleinere zijbeken (maatregel H.871 en H1164/1165/1163). De ophoging van de hoofdbeek, de Geleenbeek, is waarschijnlijk pas op langere termijn mogelijk bij een integrale beekherstelaanpak. Het stuwen van de beek en zijbeken zou lokaal een oplossing kunnen bieden maar omdat dit leidt tot barrières voor vrije visoptrek en de ecologie van de beek verstoort, is dit geen duurzame oplossing. Waterbuffers helpen bij het vertraagd afvoeren van overvloedig water vanaf de plateaus en hellingen naar het beekdal en het voorkomen van erosie van vruchtbare akkers en van wateroverlast in lager gelegen bebouwd gebied. Via buffers kan het water ook naar de ondergrond wegzijgen en de grondwatervoorraad aanvullen maar dit is afhankelijke van hoe lang het water in de buffer kan achterblijven. Dit is in de toekomst, gelet op de langere droge periodes die ons te wachten lijken te staan,

20

wellicht te optimaliseren. Overstroming van de beken in de alluviale bossen is op dit moment echter niet wenselijk vanwege de matige kwaliteit van het water.

Het stopzetten van de waterzuivering bij Terworm is niet de (hoofd-)oorzaak van de verdroging in een groot deel van het stroomgebied van de Geleenbeek. Het stop- zetten heeft wel geleid tot een verminderd debiet in het bovenstroomse deel van de Geleenbeek en mogelijk tot een verminderde voeding van grondwaterafhankelijke habitattypen direct grenzend aan de beek in het deelgebied Terworm. Zie ook in deel C Bestuurlijke reacties, het antwoord op vraag 11 Waterschap Limburg. Naar het precieze effect op de lokale natuur wordt momenteel onderzoek gedaan door Natuurmonumenten.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd

Vraag 5 Ten slot wil ik paginagewijs nog enkele punten bespreken.

Pagina 7. Kwaliteitsverbetering van de diverse habitatten zit voor een groot deel in het verbeteren van het beheer. Als ik bijvoorbeeld naar het maaibeleid kijk voor de Nauwekorfslak zet ik daar duidelijk vraagtekens bij. Eerst maait men machinaal met diepe sporen ten gevolge, nu maait men handmatig met opslag in hooiruiters waar- door het maaisel onbruikbaar wordt om de slak te verspreiden zoals de heer Keulen voorstelt om de slak een groter leefgebied te geven. Pagina's 8 en 16. Boschhuizerbergen behoort tot een ander plangebied. Pagina 23. Verwijderen stuwen/ waterverdeelwerken zal leiden tot verdere verdroging. Vispassages kunnen ook om stuwen heen aangelegd worden. Pagina 34. Wordt in tabel 3.2. oppervlakte leefgebied Nauwekorfslak niet verward met oppervlakte zoekgebied? Pagina 35. U geeft aan dat u het kalkmoeras wilt uitbreiden. Uit het kaartmateriaal blijkt dat u dit op enkele nieuwe locaties wilt doen. Dit lijkt me zeer ongewenst omdat dit voor toekomstige vergunningverlening voor alle vergunning plichtige activiteiten grote problemen zal opleveren door de zeer lage kritische depositiewaarde. Verder is ook nog niet zeker dat bestaand gebruik als beweiden en bemesten vrijgesteld wordt van vergunningplicht, terwijl deze nieuwe locaties door hun lage KDW op een zeer groot landbouwgebied beperkend gaan werken. Voorts is het ook vreemd dat deze locaties direct gelegen zijn naast de snelweg die voor een hoge NOX-belasting zorgt. De locatie Hellebroek is direct gelegen aan het industrieterrein de Reuken, locatie tegen de bebouwing, locatie Weustenrade direct bij knooppunt Ten Esschen/woonboulevard en de locatie in Heerlen bij het ziekenhuis Zuyderland. Pagina 38. De Ogor-tabel geeft aan dat de trendanalyse van de waterkwaliteit stabiel is. Pagina 43. Bij K2 baseert men zich op onderzoek op grasland en bos uit andere gebieden terwijl bekend is dat men de gegevens van andere grondsoorten niet op de löss kan gebruiken. Pagina 46. Wat wordt bedoeld met bufferstroken? Pagina 56. De kaart op deze pagina geeft Terstraten en de Houwenasweg weer. Pagina 110. 5.1 knelpunt 4. Overstroming wordt veroorzaakt door bolle ligging van de weg en ondiepe beek. De run-off van akkers wordt volledig opgevangen in buffers. Pagina 111. 5.2. Weergave van het morfologisch intrekgebied Platsbeek laat niet 21

zien waar de buffers liggen die het regenwater niet infiltreren. Pagina 113. Blauwe percelen op kaart 5.4 in het gehucht Helle zijn bij mij in gebruik als grasland zonder enige vorm van ontwatering. Pagina 138. Spuitvrije zone op landbouwpercelen is niet nodig vanwege bestaande strenge wetgeving en voor mij ongewenst omdat op termijn verruigde perceel randen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland niet meer als landbouwgrond worden gezien. Dankzij de diverse wetten en regels rondom "grondgebondenheid" zou ik hierdoor mogelijk in mijn bedrijfsomvang moeten krimpen en economische schade leiden.

Antwoord: Wij zijn U erkentelijk voor de uitgebreide informatie en vele gedachten over de onderdelen van het plan. In het navolgende hebben wij de punten aangegeven, waar het onderzoeksmateriaal, dat voor het Natura2000-plan verzameld is, op andere oorzaken en gevolgen wijst dan U benoemt.

Pagina 7: De kwaliteitsverbetering van habitats kan niet alleen worden bereikt door het vegetatiebeheer (zoals maaien) maar ook door het in orde brengen of houden van de abiotische condities vooral waterhuishouding en voedingsstoffenniveaus zoals stikstof. In het beheerplan wordt aan al deze onderdelen aandacht geschonken en via monitoring en evaluaties kan zo nodig worden bijgestuurd in deze en/of opvolgende beheerplanperiodes.

Pagina 8 en 16: “Boshuizenberg” betreft een verschrijving; moet zijn “Geleenbeekdal”. Dit is in het definitieve plan gecorrigeerd.

Pagina 23: het betreft hier een algemene beschrijving van het (water)beleid en de provinciebrede aanpak van vismigratiebelemmeringen. Het slaat niet specifiek op het Geleenbeekdal.

Pagina 35: Uitbreiden van het habitattype Kalkmoeras is opgenomen als belangrijke doelstelling in het Aanwijzingsbesluit en vormt een Europese verplichting. Uitbreiding kan binnen Nederland slechts in enkele specifieke gebieden waaronder het Geleenbeekdal. Het natuurontwikkelingsproject Weustenrade laat zien dat kalkmoeras ontwikkeld kan worden ook wanneer de atmosferische depositie (tijdelijk) nog vrij hoog zijn (hydrologische omstandigheden in combinatie met beheer zijn in deze dominant). De zoekgebieden in het Geleenbeekdal beslaan 2-3 ha in de bestaande goudgroene natuur en waar de abiotische randvoorwaarden gunstig zijn om dit type te kunnen ontwikkelen (bodemsamenstelling en constante aanvoer van basenrijke kwel). Voor zover deze locaties in de goudgroene natuur liggen buíten het Natura2000-gebied, maken ze heden ten dage geen deel uit van de toetsing en vergunningverlening op grond van de Wet Natuurbescherming. Voor zover de uitbreidingslocaties bínnen het Natura2000-gebied liggen, verschuift de grens voor toetsing van WNb-vergunnings- aanvragen mee op met deze uitbreiding. In het algemeen betreft dat netto gezien een kleine afstandsverkorting, die in het niet valt bij de verruiming van de toetsing uit 2015 van de grens van een natura2000-gebied naar de grenzen van aanwezige habitats.

Het beleid met betrekking tot beweiden en bemesten wordt in de plantekst geüpdate naar de laatste stand van zaken; zie het antwoord op vraag 5 van de LLTB.

22

Pagina 38: OGOR kwaliteit (zie antwoord bij vraag 3)

Pagina 43: Uit (lopende) onderzoeken blijkt er in meerdere habitats op verschillende bodems sprake te zijn van verruiging door nitrofiele soorten, veranderingen in de chemische samenstelling in de bosbodemuitspoeling en ook inspoeling van belast water afkomstig van bovengelegen landbouwgebieden. Daarom is het juist om vermesting als een relevant knelpunt (K2) te benoemen bij onderhavige boshabitats en maatregelen te nemen die hier verbetering in aanbrengen zoals het tegengaan van inspoeling van verrijkt water via run off knelpunten en het treffen van extra bosbeheermaatregelen.

Pagina 46: Bufferstroken worden genoemd in relatie tot de run off knelpunten (zie kaart 5.1) en het betreft terreindelen en zones waar gezocht wordt naar mogelijk- heden om deze run off op te vangen. Zoals in het plan genoemd zullen we voor de meest urgente knelpunten de mogelijk te nemen maatregelen verder uitwerken en wij willen dat dan graag in afstemming doen met de grondgebruiker en de LLTB; zie ook het antwoord op vraag 6 van de LLTB.

Pagina 56: De weergave van het voorkomen van het vliegend hert op de kaart voor dit deelgebied is inhoudelijk juist en de benaming bij de kaart behoeft geen aanpassing.

Pagina 110. Bij extreme buien wordt de run off en met name het meegevoerde sediment bij knelpunt 4 ondanks de aangelegde buffer nog niet volledig/voldoende afgevangen door de buffer waardoor en nog sedimentrijk water het beekdal in kan stromen. Bekeken wordt of en hoe de buffer en omgeving geoptimaliseerd kan worden.

Pagina 111: De morfologische intrekgebieden zijn weergegeven zoals berekend en gepubliceerd in de Mars en van der Weijden (2019). De aanwezigheid van eventuele waterbuffers hierbinnen is niet meegenomen. Bij het bepalen van eventuele maatregelen kan de informatie over waterbuffer wel betrokken worden maar dit doet niets af aan de weergave van de ligging van de intrekgebieden op de kaart.

Pagina 113: Detailontwatering Helle. Op de betreffende kaart 5.4 zijn vlakken weergegeven waar nog detailontwatering aanwezig is of kan zijn op basis van een studie van Arcadis. In een bijbehorende GIS-database is per vlakje meer informatie beschikbaar met het type ontwatering (rabat, greppel, sloot, drainage(uitstroom) en het soort terrein. Het kan voorkomen dat een vlak deels in gebruik is als natuur en deels als agrarisch gebied en dat detailontwatering alleen aanwezig is in het natuurdeel (bijvoorbeeld rabat/greppel in een bos). Dat is in het onderhavige gebied het geval. Ook kan sprake zijn van verouderde, niet werkende detailontwatering waar een verdere aanpak niet aan de orde hoeft te zijn. Dit zal in een nadere uitwerking meer gedetailleerd bekeken worden en uiteraard zullen we op dat punt tijdig in overleg treden met u.

Pagina 138: spuitvrije zones. Zie ook het antwoord op vraag 3 van de LLTB. De beïnvloedingsafstanden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn in de landelijke regelgeving in 2017 aangepast op grond van de techniekverbeteringen tot 5m. bij hoge gewassen en 1.5m. bij lage gewassen. Daarom worden die afstanden aangehouden. Vanwege het voorzorgsbeginsel en gelet op de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, die in landelijke nieuwsberichten is gebleken, geldt

23

deze vrijwaringszone voor zowel droge als natte habitattypen die tot aan de grens van het Natura2000-gebied reiken. Deze vrijwaringszone geldt overigens alleen buiten het Natura2000-gebied, daar waar de habitattypen tot aan de grens van het Natura2000-gebied reiken; de betreffende kaarten zijn te zien in de planbijlagen en op de AERIUS-site. Het nadelig effect op het gebruik van de landbouwpercelen blijft daarmee zeer gering.

Conclusie: Plantekst is gewijzigd

Indiener 3: Particulier

Vraag 1 In het plan wordt vier maal de naam abusievelijk van een ander Natura 2000 gebied gebruikt (Boschhuizerbergen).

Antwoord: Het betreft een verschrijving; het moet zijn “Geleenbeekdal”. Dit wordt in de definitieve versie gecorrigeerd

Conclusie: Plantekst is gewijzigd.

Vraag 2 Onder Inspoeling en run off (K10) staat dat ".. er erosie plaatsvindt (soms metersdiepe insnijdingen).". Gezien de vele inspanningen vanuit de agrarische sector afgelopen jaren leek mij dat onwaarschijnlijk. Navraag bij Waterschap Limburg leerde dat hoewel er erosie plaatsvindt, de beschreven vorm van erosie niet in Zuid Limburg plaatsvindt.

Antwoord: Run off, erosie en sedimentrijke waterstromen naar lager gelegen natuurgebieden (en bebouwde gebieden) na piekbuien vormen op een aantal locaties een serieus probleem voor de natuurgebieden die om een oplossing vragen. Metersdiepe insnijdingen komen echter tegenwoordig niet meer voor in het Geleenbeekdal en de tekst zal hierop worden aangepast. Zie ook het antwoord op vraag 12 LLTB.

Conclusie: Plantekst is gewijzigd

Vraag 3. Kalkmoerassen (H7230). De kwalificatie van de staat van instand- houding in het beheerplan komt niet overeen met de aan de EU gemelde staat van instandhouding. Zo staat op de European Data Form (met datum 23-3 2020) dat dit habitat zowel voor conservation als voor global de maximale score krijgt (A). In paragraaf 3.3.2 staat echter dat de staat van instandhouding matig is. Dit lijkt op zijn minst tegenstrijdig met de rapportage naar de EU.

Antwoord: Zie het antwoord op de identieke vraag 7 en 8 van de LLTB.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

24

Vraag 4 Er zijn in het gebied twee kalkmoerassen. In de beschrijving valt op dat de kwaliteit van het oudste en grootste beter is dan het later aangelegde kalkmoeras. Dit laatste is begin jaren negentig aangelegd. Het feit dat de kwaliteit slechter is, zou er zo maar op kunnen wijzen dat het aanleggen van zulke gebieden niet effectief is. Schijnbaar is het ook niet makkelijk te onderhouden omdat hoewel de oppervlakte slechts 500 a 600 m2 is, het onderhoud toch achterstallig is.

Antwoord: Dat de kwaliteit van het kalkmoeras bij Weustenrade iets minder gunstig is (dan bij Kathagen) heeft niet zozeer te maken met de leeftijd van de habitats maar vooral met het beheer ter plekke. Door onvoorziene omstandigheden aangaande de geplande overdracht van eigendom én beheer is er een beheerachterstand ontstaan met lokale verruiging tot gevolg. Recentelijk is er weer beheer uitgevoerd.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 5 Verdroging wordt als een belangrijke factor aangehaald. Hoewel 2018 en 2019 droog waren is de algemene trend dat er jaarlijk meer neerslag valt. Om verdroging te voorkomen is het van belang dat de neerslag ook daadwerkelijk in de grond terechtkomt. Nu schijnt het zo te zijn dat bossen en landbouwgewassen vergelijk- bare hoeveelheden water verdampen per jaar, echter bossen hebben daar bovenop een veel hogere interceptieverdamping. Dit schijnt om honderden milimeters per jaar extra te gaan. Ter ilustratie honderd milimeter water op een hectare is 1.000.000 liter water. De neerslag die door interceptieverdamping verloren gaat zal dus minder toegevoegd worden aan de grond en dus leiden tot verdroging. Vandaar lijkt het mij verstandig om aanplant (of laten ontstaan) van bos in de intrekgebieden voor verdrogingsgevoelige habitats vergunningplichtig te maken binnen de Wnb.

Antwoord: Grootschalige bosontwikkeling in de intrekgebieden, die grotendeels als agrarisch gebied in gebruik zijn, is in het Natura2000-plan niet voorzien en de aanleg is dan ook niet als vergunningvrije activiteit aangemerkt in het plan. Er zal sprake zijn van maatwerk en een beoordeling en toetsing vooraf van de mogelijke effecten (positief of negatief) van eventuele geplande bosaanleg. In zijn algemeenheid wordt in de hydrologische modellen rekening gehouden met de interceptie en verdamping van bos (onderscheiden naar naald- en loofbos). Relevant is, dat de interceptieverliezen door bomen uiteindelijk grotendeels wel op de bodem terechtkomen en daar hun weg vinden; er is vnl. sprake van vertraging van het bereiken van de bodem. Ook de verdamping als gevolg van landbouwgewassen en verharde oppervlakten worden gemodelleerd; bij de landbouwgewassen wordt daarbij in het algemeen NIET meegerekend, dat de neerslag soms oppervlakkig afstroomt in plaats van in de bodem indringt.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

25

Indiener 4: Boels Zanders Advocaten, namens particulier

Vraag 1. Invloed van het Natura2000-plan op de belangen van cliënt Ten behoeve van de realisering van het project "Buitenring Parkstad Limburg" (hierna: BPL) waren destijds gronden benodigd die eigendom waren van cliënten.De provincie Limburg heeft daarom cliënten benaderd om de gronden aan te kopen en andere gronden aan cliënt te verkopen. In de koopovereenkomst is o.a. ook overeengekomen om een aantal verplichtingen voor cliënt in de akte van levering op te nemen als kettingbeding met een bijbehorend boetebeding. De verplichtingen houden onder meer een verplichte startdatum van de bouwwerkzaamheden na verkrijging van alle van overheidswege benodigde en onherroepelijke vergunningen in. De Provincie heeft zich in de overeenkomst ertoe gecommitteerd om alle medewerking aan de plannen te verlenen.

Als gevolg van het Ontwerp, vreest cliënt dat de in de overeenkomst vastgelegde voorziene nieuwbouw inhoudende sloop, bouwrijp maken, realisatiefase en gebruiks- fase, geen of slechts in beperkte mate doorgang zal kunnen vinden, nu daar – zoals hierna zal blijken – geen rekening mee is gehouden in het Ontwerp. Dat klemt, nu cliënt te kampen zal krijgen met negatieve gevolgen als zij de overeenkomst niet zal naleven.

Antwoord: Vooraf merken wij op, dat de provincie, zoals is bevestigd in een brief van het projectbureau Buitenring Parkstad Limburg in juni jl., haar afspraken in het kader van de privaatrechtelijke overeenkomst zo veel mogelijk nakomt. De vaststelling van een Natura 2000-plan is een daarvan losstaande publiekrechtelijke taak. De beantwoording van uw zienswijzen op het Natura2000-plan hierna geschiedt derhalve primair vanuit dat publiekrechtelijke kader, met oog voor de doorwerking naar de privaatrechtelijke overeenkomst. De gronden waar de herontwikkeling van inspreker is voorzien, liggen buiten de Natura2000-begrenzing. Het realiseren van een uitbreidingslocatie voor Kalkmoeras binnen de begrenzing van het Natura2000-gebied, ter realisatie van de aangewezen instandhoudingsdoelen, kan in theorie een nadelig effect hebben op de beoogde herontwikkeling doordat de toetsingsgrens in AERIUS dichterbij de herontwikkeling- locatie komt te liggen. De beoogde uitbreiding van het Kalkmoeras op een deel van insprekers perceel zal ertoe leiden dat dit habitattype te zijner tijd dichterbij de herontwikkelingspercelen van cliënt komen te liggen. In de huidige situatie liggen er overigens ook op zeer korte afstand al de stikstofgevoelige habitattypen Alluviale bossen en Kalkmoeras, die van invloed zijn op de verkrijging van een WNb- vergunning. De wettelijke positie van de provincie met betrekking tot Natura2000-gebieden biedt weinig ruimte om instandhoudingsdoelen te deprioriteren ten opzichte van private belangen; een publiekrechtelijk plan kan door de provincie niet worden gefundeerd op privaatrechtelijke uitgangspunten en overeenkomsten. De Provincie Limburg heeft als bevoegd gezag voor de Limburgse Natura 2000-gebieden een wettelijke verplichting op grond van de Wnb om een beheerplan voor deze gebieden vast te stellen, met daarin ook de maatregelen die nodig zijn voor het op termijn behalen van alle instandhoudingsdoelen uit het Aanwijzingsbesluit. Daarbij behoren ook de uitbreidingsdoelen die voor diverse habitattypen zijn opgenomen. Voor de uitbreiding van Kalkmoerassen zijn er binnen het plangebied nauwelijks geschikte locaties, zodat ook de keuze van de in het plan opgenomen uitbreidings-

26

locatie niet aangepast kan worden (zie hierover verder bij vraag 4). De verwachting is dat de herontwikkeling door cliënt gerealiseerd zal zijn, vóórdat het betreffende habitattype zich ter plekke van de uitbreidingslocatie daadwerkelijk heeft ontwikkeld en op grond van objectieve criteria ook als zodanig kan worden gekwalificeerd.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Vraag 2. Procedureel: voorbereiding Ontwerp. Hoewel cliënten gronden in eigendom hebben en op korte termijn gaan krijgen in en direct grenzend aan het Natura 2000-gebied, bedrijven direct naast het gebied exploiteren én een restaurant met terras direct langs de Geleenbeek gaan exploiteren, zijn cliënten in het geheel niet betrokken bij het opstellen van het Ontwerp Natura2000-plan. Cliënten hebben geheel toevallig, en op een vrij laat moment, kennisgenomen van het ter inzage liggende Ontwerp. Dat klemt, want cliënten constateren dat weinig rekening is gehouden met hun positie in dezen. Cliënten betreuren deze gang van zaken.

Antwoord: In de nabijheid van en direct grenzend aan Natura2000-gebieden liggen vele grond- gebruikers en eigenaren; zeker in een zo langgerekt en versnipperd Natura2000- gebied als Geleenbeekdal. Het is onmogelijk om hen allen intensief bij de plan- vorming te betrekken, zo het al mogelijk is om ieders belang daarbij te kennen. De aanduiding in het plan over afstemming met belanghebbenden is van algemene aard en betreft met name situaties waar dit belang ons op voorhand bekend was en aanleiding gaf tot zorg. De inspraakprocedure cf. art. 3.4 Algemene wet Bestuursrecht is er nu juist voor om dergelijke belangen op het spoor te komen en die te betrekken bij de definitieve vaststelling van het Natura2000-plan. Uit de antwoorden op uw overige vragen wordt duidelijk, in hoeverre het Natura2000-plan inhoudelijke is aangepast naar aanleiding van de zienswijze. Zie verder ook het antwoord op vraag 1 LLTB (vooraan in dit document).

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Vraag 3: Afweging van belangen. In zijn algemeenheid constateren cliënten dat in het Ontwerp, in het bijzonder in de daarin opgenomen maatregelen, onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen als (toekomstige) eigenaren van gronden gelegen in én aangrenzend aan het Natura 2000-gebied en (toekomstige) exploitant van een aantal bedrijven in de onmiddellijke nabijheid. Een kenbare afweging van deze belangen ten opzichte van de belangen die het beheerplan en de Wet natuurbescherming proberen te behartigen, ontbreekt in het geheel. Dat klemt, nu - zoals hiervoor al is aangegeven - in een beheerplan moet worden aangegeven hoe bij de opgenomen maatregelen rekening is gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede met regionale en lokale bijzonderheden. Hierna zal meer concreet worden

27

ingezoomd op de opgenomen maatregelen die de belangen van cliënten zullen raken.

Antwoord: Een Natura2000-plan dient ertoe om de instandhoudingsmaatregelen vast te leggen en de keuze daarvan te motiveren in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen, zoals die in het Aanwijzingsbesluit zijn opgenomen (art. 2.3 WNb). De gevolgen voor andere belangen (economisch, sociaal, cultureel, lokaal, regionaal) zijn daarbij een generiek aandachtspunt. Een kenbare afweging ten opzichte van elk van dergelijke particuliere belangen is zowel onmogelijk (zie ook het antwoord op uw vraag 2) als niet vereist. Relevant hierin is ook, dat de privaatrechtelijke overeenkomst tussen cliënt de provincie wel ziet op facilitering van planologische en waterprocedures met betrekking tot het herontwikkelingsproject van cliënt, maar niet ziet op de bevoegd- heid van de provincie in het kader van de Wet Natuurbescherming. Uiteraard houden we naar aanleiding van inspraakreacties rekening met openbare en particuliere belangen voor zover dat voor de realisatie van het plan (uitvoering) belangrijk is en voor zover dat uit oogpunt van de te realiseren instandhoudings- doelen verantwoord is. Zie daartoe verder de antwoorden op uw overige vragen, waarin kenbaar is gemaakt welke afweging er is gemaakt.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Vraag 4: Maatregel Uitbreiding kalkmoerassen: Op kaart 4.1 worden vervolgens de potentiële locaties voor de uitbreiding van H7230 Kalkmoerassen en H91E0C Vochtige alluviale bossen weergegeven. Daarbij zij opgemerkt dat één van de locaties is gelegen op eigendom van cliënt. De andere potentiële locatie is tevens in de onmiddellijke nabijheid en binnen het terug te leveren eigendom van de percelen van cliënten gelegen.

Onduidelijk is wat de gevolgen zullen zijn van de uitbreiding van de H7230 Kalk- moerassen op de locaties. Cliënt zal zijn perceel naar alle waarschijnlijkheid niet meer kunnen gebruiken voor enige andere doeleinden. Daarnaast klemt de uitbreiding van de H7230 Kalkmoerassen ter plaatse omdat het tot gevolg kan hebben dat de met de provincie overeengekomen activiteiten mogelijk slechts met extra maatregelen kunnen plaatsvinden. Immers, met name H7230 Kalkmoerassen en de bossen zijn gevoelig voor stikstof overbelasting.

Antwoord: Perceel C 5080 is reeds lange tijd onderdeel van het Nationaal Natuurnetwerk cq Goudgroene Natuur en gelegen binnen de Natura2000-begrenzing. De doel- stelling is om hier te komen tot een duurzaam en samenhangend natuurgebied. Een wijziging van het perceel naar een bestemming anders dan natuur is alleen daarom ook nu al in principe niet toegestaan (nee-tenzij beschermingsregime vanuit de Provinciale omgevingsverordening); en het gebruik van het perceel is daaraan toetsbaar. De uitwerking van deze natuurfunctie in het Natura2000-plan tot een beoogde te realiseren uitbreidingslocatie voor kalkmoeras in het kader van Natura 2000 voegt aan de Goudgroene aanduiding in het provinciaal Omgevingsplan

28

Limburg voor belanghebbende geen aanvullende beperking toe; het geeft slechts aan op welke wijze het perceel na verwerving ingericht en ingezet gaat worden of op welke wijze de eigenaar het perceel zou kunnen doorontwikkelen.

Zoals reeds bij vraag 1 aangegeven kan - ter realisatie van de aangewezen instandhoudingsdoelen met betrekking tot Natura 2000 - het realiseren van een uitbreidingslocatie voor Kalkmoeras binnen de begrenzing van het Natura2000- gebied in theorie een nadelig effect hebben op de beoogde herontwikkeling doordat de toetsingsgrens dichterbij de herontwikkelingslocatie komt te liggen. Kalk- moerassen behoren echter in Nederland tot een van de meest zeldzame en waardevolle habitattypen. Het Geleenbeekdal behoort tot de weinige gebieden waar op zeer specifieke locaties Kalkmoerassen behouden, ontwikkeld en uitgebreid kunnen worden. Dat is ook de reden waarom in het Aanwijzingsbesluit Natura 2000 Geleenbeekdal er een opgave is vastgesteld om te komen tot uitbreiding van de habitattypen Kalkmoeras (en Alluviale bossen). Een deel van het onderhavige perceel heeft de abiotische potenties om zich te ontwikkelen tot kalkmoeras.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Vraag 5. Maatregel tegengaan run off, inspoeling meststoffen en erosie: In figuur 5.1 is weergegeven waar de geïdentificeerde risicopunten met betrekking tot de inspoeling van meststoffen en runoff/erosie liggen die een bedreiging vormen voor de kwaliteit van de lagere gelegen gevoelige habitats. Twee van deze risico- punten (zijnde 2 en 192) zijn zeer dichtbij de percelen van cliënten gelegen: Voor cliënten is echter in het geheel niet duidelijk welke maatregelen ten aanzien van deze knelpunten zullen worden genomen, nu pas naderhand – in de beheerplan- periode – een plan van aanpak zal worden opgesteld, hetgeen rechtsonzekerheid voor cliënten met zich brengt. Cliënten verzoeken uw college om hier meer duidelijkheid over te geven in het definitief vast te stellen beheerplan.

Antwoord: Beide run off knelpunten zijn gelet op de (hoogte)ligging en morfologie van het gebied niet te linken aan de lager gelegen gronden van clienten. Daarom zijn op gronden van inspreker geen maatregelen met betrekking tot run-off nodig of voorzien. Risicopunt 2 is daarenboven inmiddels opgelost door uitvoering van de natuur- maatregelen in het kader van de Buitenring. Rondom knelpunt 2 heeft vegetatie- successie geleid tot invangen en afremmen van oppervlakkig afspoelend water vanaf bovengelegen cultuurgronden. Ook zijn twee bovengelegen akkers door de provincie omgezet in bloemrijke wildakkers en bijenvelden waardoor oppervlakkig water beter wordt vastgehouden en afspoeling voorkomen kan worden. Bij knelpunt 192 spelen bij overvloedige regenval vooral hoger gelegen bebouwing en verharde oppervlakten in een rol in de run-off. De gronden van inspreker zijn lager gelegen en zijn niet in beeld bij een eventuele oplossing van dit knelpunt.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd

29

Vraag 6: Maatregel Aanleg infiltratievoorziening, herstel infiltratiegebieden: In paragraaf 5.1 van het plan staat (onderdeel aanleg infiltratievoorziening, herstel infiltratiegebieden): "Om de kwelstroom en kweldruk in de bronbossen te versterken is het, naast o.a. het tegengaan van detailontwatering die (kwel)water afvangt (zie 154.H.1160), van belang dat in de gebieden waar het water infiltreert geen of minder oppervlakkige afstroming van regenwater is naar het riool of ontwaterings- sloten. Dit speelt met name in de (morfologische) intrekgebieden (figuur 5.2) en bepaalde terreinen nabij habitats met veel bebouwing en verhard oppervlak (figuur 5.3). etc. etc.” Bij bestudering van kaarten 5.2 en 5.3 kan worden vastgesteld dat de percelen van cliënten in de (morfologische) intrekgebieden zijn gelegen en kwalificeren als de terreinen nabij habitats met veel bebouwing en verhard oppervlak. Wederom is onduidelijk wat dit betekent voor de positie van cliënten, hetgeen rechtsonzekerheid met zich brengt. Cliënten verzoeken uw college om hier meer duidelijkheid over te geven in het definitief vast te stellen beheerplan.

Antwoord: Alleen enkele kleine laaggelegen (natuur)percelen van inspreker gelegen ten westen van en grenzend aan de Geleenbeek en zonder enige verharding of bebouwing, liggen in het morfologisch intrekgebied (cf kaart 5.2). Het probleem van een verminderde inzijging vanwege grote verharde oppervlakten speelt hier dus niet. De gronden van inspreker zijn ook niet gelegen in de potentiegebieden afkoppelen regenwater verharde of bebouwde gebieden (cf kaart 5.3). In de betreffende paragraaf van het Natura2000-plan is expliciet opgenomen, dat bij de uitwerking van dit aspect van het plan de belanghebbenden betrokken worden. Dat biedt op dit moment inderdaad geen zekerheid, maar wel duidelijkheid over de werkwijze.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd

Vraag 7: Maatregel Inventarisatie detailontwatering natte natuur: Hetzelfde geldt overigens voor het onderdeel "inventarisatie detailontwatering natte natuur (alluviale bossen en kalkmoeras)". Het perceel van cliënt is gelegen in het gebied waar detailontwatering aanwezig zou zijn die een verdrogend effect (kan) hebben op de natte habitattypen. In de beheerplanperiode zouden op basis van deze inventarisatie maatregelen worden getroffen om deze detailontwatering waar nodig op te heffen ten einde de verdroging tegen te gaan en de hydrologische omstandig- heden voor de natte habitattypen te verbeteren, aldus het Hoofdrapport. Onduidelijk is wat cliënt als gevolg van de te nemen – onbenoemde – maatregelen kan verwachten.

Antwoord: Op de betreffende kaart 5.4 zijn vlakken weergegeven waar nog detailontwatering aanwezig is of kan zijn op basis van een studie van Arcadis. Zulke voorzieningen worden in het algemeen, indien de gronden verworven zijn en ingericht en worden beheerd ten behoeve van de natuurdoelen, verwijderd om de natuurlijke potenties tot wasdom te laten komen.

30

In een bijbehorende GIS-database is per vlakje meer informatie beschikbaar met het type ontwatering (rabat, greppel, sloot, drainage(uitstroom) en het soort terrein. Ook kan sprake zijn van verouderde, niet werkende detailontwatering waar een verdere aanpak niet aan de orde hoeft te zijn. Dit zal in een nadere uitwerking meer gedetailleerd bekeken worden en uiteraard zullen we op dat punt tijdig in overleg treden met u.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Vraag 8: Uitgevoerde meandering van de Geleenbeek: Verder zijn bij de reeds uitgevoerde meandering van de Geleenbeek door de provincie zonder toestemming gronden in gebruik genomen welke eigendom zijn van cliënt. In het Hoofdrapport wordt er in zijn geheel niet op ingegaan wat de gevolgen zijn van het terugbrengen van deze meandering in de oude staat, hetgeen op termijn aan de orde zal zijn.

Antwoord: De bouw en inpassing van de nieuwe brug over de Geleenbeek is onderdeel van het project Buitenring en vormt geen maatregel of onderdeel van het onderhavige Natura2000-plan. Als de herprofilering/aanpassing van de beekoevers ter hoogte van de brug niet was uitgevoerd dan wel de aanpassing wordt weer ongedaan gemaakt, dan heeft dit geen verslechtering of verbetering van aangrenzende Natura 2000-habitattypen in het Natura2000-deelgebied Kathagerbroek tot gevolg.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Vraag 9: Sociaal-economische beoordeling: In paragraaf 5.11 van het Hoofdrapport wordt een sociaaleconomische beoordeling verricht waarin kort wordt verwoord wat de belangrijkste (sociaaleconomische) gevolgen zijn van de maatregelen voor de gebruikers van het gebied. De maatregelen zouden een afweging zijn tussen ecologisch herstel en ruimte voor economische ontwikkelingen. Hierin zou een balans zijn gevonden tussen natuur en economie, aldus het Hoofdrapport. Ten aanzien van de categorie bewoners, industrie en agrariërs wordt het volgende aangegeven: "De voorgenomen maatregelen leiden niet tot beperkingen voor bewoners of in de industrie en overige bedrijvigheid. Op specifieke locaties kan het wenselijk zijn aanpassingen ten aanzien van het aldaar plaatsvindende reguliere agrarische gebruik te realiseren om de instandhoudings- doelstellingen te bereiken. In hoofdstuk 7 is nader uiteengezet of en welke beperkingen dan wel vrijstellingen er zijn in het kader van vergunningverlening."

Het is onduidelijk op basis waarvan uw college deze – zeer algemene – conclusie heeft genomen. Zo ontbreekt onder meer: • Een analyse van waar personen wonen en waar industrie en overige bedrijvigheid in het (beïnvloedings)gebied is gevestigd; • Een analyse van de belangen van de in het gebied wonende personen en de aldaar 31

gevestigde industrie en overige bedrijvigheid; • Een weergave van andere specifieke lokale bijzonderheden, zoals toekomstige ontwikkelingen en/of projecten. • Een weergave van mate waarin de voormalige "Adelantegronden" (zie overeenkomst artikel 16 lid 13) zijnde percelen Hoensbroek A 6512, A 5305 en A 6614, conform overeenkomst, hun agrarische bestemming kunnen behouden.

Daarnaast ontbreekt een kenbare afweging en toetsing van de belangen van de groep, hetgeen in strijd is met het motiveringsbeginsel. Het onderzoek geeft cliënten dan ook weinig vertrouwen: kunnen zij op basis van deze beoordeling ervan uitgaan dat de maatregelen daadwerkelijk nimmer zullen leiden tot beperkingen van hun huidige (en met de Provincie Limburg overeengekomen, toekomstige) bedrijvigheid? En waar blijkt uit dat de toekomstige nieuwbouw en uitbreiding van de Naanhof, het distributiecentrum en Horeca-Plus bij deze toetsing is betrokken en in welke mate? De beoordeling zoals vervat in het Hoofdrapport geeft voor cliënten onvoldoende zekerheid hierover.

Daarnaast wordt in het beheerplan niet dan wel volstrekt onvoldoende ingegaan op de vochtige alluviale bossen – kenmerk ZGH91E0C en de eiken-haagbeukenbossen (ZGH9160B). Dit klemt aangezien ook deze types een mogelijk knelpunt vormen bij de overeengekomen verbouw en nieuwbouwplannen. Door het ontbreken van deze informatie is het cliënten onmogelijk hierover een zienswijze naar voren te brengen. Ook is onduidelijk op welke specifieke locaties het op termijn wenselijk zal zijn om aanpassingen door te voeren. Er wordt immers slechts aangegeven dat het "wenselijk kan zijn". Bij welke locaties, of in welke situaties dit het geval zal zijn, laat het Ontwerp geheel in het ongewisse, hetgeen wederom een rechtsonzekere situatie met zich brengt. Tevens is – in het geval maatregelen zullen moeten worden genomen – onduidelijk wat voor maatregelen dit zullen zijn.

Vooralsnog stellen cliënten zich dan ook op het standpunt dat hun belangen volstrekt onvoldoende zijn meegewogen in het Ontwerp. De sociaal-economische beoordeling geeft immers geen blijk van het meewegen van deze belangen. Gelet daarop dient te worden geconcludeerd dat van een deugdelijke belangenafweging geen sprake is, hetgeen in strijd is met artikel 3:4 lid 1 Awb. Tevens is sprake van strijd met het motiveringsbeginsel ex. artikel 3:46 Awb.

Antwoord: Zie voor de sociaaleconomische afweging het antwoord op vraag 3.

ZG H91E0C (zoekgebied) en ZG H9160B (zoekgebied) komen niet voor in het voorliggende ontwerpplan. De juiste habitatypekaart voor het Kathagerbroek waarvan uitgegaan dient te worden, betreft kaart 3.23 in het hoofdrapport en de kaartbijlagen 1a in het kernrapport.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Vraag 10: Resultaten toetsing huidig gebruik Geleenbeekdal: In paragraaf 7.5.10 van het Hoofdrapport (onderdeel van het hoofdstuk "resultaten 32

toetsing huidig gebruik Geleenbeekdal") wordt over bedrijven het volgende aangegeven:

"Huidige knelpunten met betrekking bedrijven zijn in hoofdstuk 3 beschreven. Hiervoor zijn in hoofdstuk 5 maatregelen geformuleerd. Het betreft een knelpunt door verontreiniging als gevolg van onder andere dump van afvalstoffen. Deze vorm van gebruik, wordt in hoofdstuk 7 niet opnieuw getoetst. In de omgeving van het Natura 2000-gebied Geleenbeekdal, maar geen van allen binnen het Natura2000- gebied, vindt diverse bedrijvigheid plaats, zoals bedrijventerreinen de Horsel, De Beitel, toeristisch-recreatieve voorzieningen voor verblijfsrecreatie en horecabedrijven, sportterreinen en een golfbaan. Het bij deze bedrijven(terreinen) behorend huidig gebruik kan in de vorm van visuele of geluidsverstoring, trillingen, uitstoot en/of (grond-)waterbeïnvloeding mogelijk effecten hebben op het Natura 2000-gebied (zie figuur 7.3). Voor zover dit huidig gebruik niet al vergund of getoetst is in het kader van de WNb, worden in dit Natura2000-plan de bedrijven niet op voorhand vrijgesteld van de WNbvergunningplicht. Afhankelijk van tijd, plaats, omvang en intensiteit van hun bedrijvigheid kan in elk individueel geval sprake zijn van een vergunningplicht op grond van de WNb. Voor nieuwe bedrijfsontwikkelingen geldt hetzelfde." Naar het oordeel van cliënten klemt dit, nu immers met de provincie Limburg in een overeenkomst is vastgelegd dat op termijn de bedrijfslocatie van de Naanhof zal worden uitgebreid en herontwikkeld. Gelet daarop had in het Ontwerp hiermee rekening moeten worden gehouden en had dit aanleiding moeten vormen om te onderzoeken of deze ontwikkeling op voorhand kan worden vrijgesteld van een vergunningplicht op basis van de Wnb. Uw college heeft dit in het Ontwerp in zoverre niet onderkend.

Antwoord: Hoofdstuk 7 heeft betrekking op het anno 2019 geïnventariseerde huidige gebruik. In het kader van het Natura2000-plan is bekeken welke vormen van huidig gebruik zich in en in de omgeving van het Natura 2000-gebieden voordoen. Vervolgens is bekeken welke vormen middels een regeling in het beheerplan kunnen worden vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van de Wnb. Het is niet het doel om alle unieke private vormen van gebruik (met mogelijke effecten) te beoordelen en vrij te stellen. Dat is ook geen wettelijke plicht. Er is wel beoogd om zoveel mogelijk het huidige gebruik met een generiek karakter (voor veel belanghebbenden en veel handelingen van belang) een plaats te geven zodat in dit kader duidelijkheid kan worden verschaft aan gebruikers. Het niet vrijstellen van een bepaalde vorm van gebruik in het beheerplan betekent niet automatisch dat dit gebruik dan op grond van de WNb-vergunningplichtig is. Evenzo goed betekent een overeenkomst niet dat daardoor een vrijstelling van de WNb-vergunningplicht geldt. Daarvoor is gewoon het wettelijke kader van de WNb van toepassing, zoals dat nu ook al geldt. Per individueel gebruik / activiteit wordt in die procedure bekeken of er sprake is van een WNb-vergunningplicht. Er verandert door de vrijstellingsregeling uit het Natura2000-plan dus niets aan de situatie zoals die voor cliënt nu ook al geldt. De betreffende procedures zijn daarom ook door inspreker in gang gezet.

Onder het huidig gebruik anno 2019 viel nog niet datgene wat uw cliënt voornemens was te realiseren, hoewel de betreffende overeenkomst uit 2016 stamt. Bij het antwoord op vraag 4 is duidelijk geworden, dat de beoordeling van deze lopende

33

uitwerking van de privaatrechtelijke overeenkomst met de provincie niet strekt tot uitsluiting van de publiekrechtelijk vereiste verkrijging van een WNb-vergunning.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Vraag 11: Vervolgprocedure Gelet op het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat het Ontwerp niet onverkort en ongewijzigd kan worden vastgesteld. Cliënten verzoeken uw college dan ook om rekening te houden met hetgeen in deze zienswijze naar voren is gebracht. Daarnaast verzoeken cliënten om hun nader te informeren over alle – voor hen relevante – aspecten welke genoemd worden in het beheerplan. Daarbij dient onder meer in te worden gegaan op de invloed van het beheerplan op hun eigendommen ter plaatse en hun (toekomstige bedrijfsvoering), zodat cliënten zich een duidelijk beeld kunnen vormen van alle gevolgen die het beheerplan voor hen zal hebben. Aanvullend verzoeken cliënten het uiteindelijke beheerplan aan te passen op een wijze die meer recht doet aan de belangen van cliënten en waardoor de inhoud van dit beheerplan niet in strijd zal zijn met de overeenkomst welke de Provincie met cliënten hebben gesloten.

Antwoord: In het voorgaande is uw zienswijze op elk onderdeel beantwoord. De zorgplicht van de overheid gaat niet zo ver, dat elke belanghebbende door de overheid (continu) geïnformeerd moet worden over de mogelijke gevolgen voor elk van zijn particuliere belangen. Bij het opstellen van dit beheerplan hebben we zo goed mogelijk rekening gehouden met de betrokken belangen van de aanwezige stakeholders in en rondom het Natura2000-gebied.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Indiener 5: IVN Beekdaelen-Nuth

Vraag 1 Indiener merkt op dat in het plan op meerdere plekken (pagina 8, 16, 19, 20) gesproken wordt over “Boshuizerbergen” in plaats van “Geleenbeekdal” en dat correcties op zijn plaats zijn.

Antwoord: Het betreft redactionele verschrijvingen en bedoeld wordt “Geleenbeekdal” . De correcties zullen in de definitieve versie worden doorgevoerd.

Conclusie: Plantekst is gewijzigd

Vraag 2, Pagina 19.

34

Het plan noemt “De Natura2000-gebieden moeten zo veel als mogelijk beleefbaar en (extensief) benutbaar zijn”. Het alternatief, geheel afsluiten, is in de meeste gevallen niet aan te bevelen, dan leeft de waarde en kwetsbaarheid van deze gebieden niet bij de lokale bevolking. Maar bij “zoveel als mogelijk beleefbaar en extensief benutbaar” horen gedragsregels en handhaving. Bescherming moet voorop staan. De gedragsregels moeten in het veld duidelijk zijn, bijvoorbeeld door ze aan te geven middels borden. Zonder handhaving zijn de regels zonder betekenis. Ook de handhaving moet geregeld zijn. Deze reactie heeft ook betrekking op p. 125 waar voorstellen gedaan worden t.a.v. de reglementering van het gebruik en de handhaving. In het voorliggende plan zal aan deze aspecten aandacht besteed moeten worden, kwetsbare vegetaties, planten en dieren gaan moeilijk samen met bepaalde vormen van recreatie en van benutten.

Antwoord: In hoofdstuk 7 van het plan is aangegeven, onder welke voorwaarden en in welke vorm de huidige activiteiten, waaronder recreatieve beleving van het gebied, voort- gang kunnen vinden zonder WNb-vergunning en dus ook dat voor afwijkende situaties nagegaan moet worden of een WNb-vergunning noodzakelijk is en verkregen kan worden. Het uitgangspunt voor de recreatieve toegankelijkheid hierbij is, dat de terreinbeheerder middels borden de vereiste gedragsregels bekend maakt aan recreanten. Het is primair aan de terreinbeheerder om toe te zien op de naleving van deze gedragsregels. In enkele Natura2000-gebieden, waar een complex aan toezicht en handhaving aan de orde is, coördineert de provincie het gezamenlijke toezicht en handhaving. Dat is het Geleenbeekdal niet aan de orde. In hoofdstuk 5 is voorts nagegaan, of er illegale activiteiten bekend zijn, die vanwege hun (grote) gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen of voor de effectiviteit van de maatregelen met prioriteit gehandhaafd dienen te worden. Dergelijke situaties zijn niet geïnventariseerd en derhalve zijn er in het Natura2000- plan Geleenbeekdal geen handhavingsprioriteiten opgenomen.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd

Vraag 3: Pagina 20. Jacht. Jacht werkt verstorend op de aanwezige fauna, ongeacht of het om de genoemde vijf wildsoorten of om andere soorten gaat en is daarom nooit ‘passend’. Het woord ‘passend’ zou verwijderd moeten worden uit de tekst. En om diezelfde redenen moet de jacht in Natura2000-gebied niet toegestaan worden tenzij er sprake is van “noodzaak” bijvoorbeeld bij ernstige overlast buiten het gebied én de overlast niet op andere manieren voorkomen kan worden. Daarnaast wordt de jacht door een zeer groot deel van de bevolking afgewezen en strookt niet met “het zo veel mogelijk beleefbaar” zijn van het gebied (zie p. 19). Drie zeer goede redenen om de jacht alleen bij noodzaak middels een tijdelijke ontheffing te reguleren.

Antwoord: Het mogelijk maken van jacht in Natura2000-gebieden is geen beslissing van de provincie maar ligt verankerd in nationale en Europese wet- en regelgeving. Jacht is een privaatrechtelijk recht, gekoppeld aan het eigendom. Het is dus vooral aan de eigenaar, in Natura2000-gebieden veelal de terrein beherende instanties, of de jacht op de vijf wildsoorten in het gebied ook daadwerkelijk wordt verhuurd en mogelijk

35

is. De eigenaar kan daarbij zelf eisen stellen aan de jacht om kwetsbare Natura2000-habitats en-soorten te ontzien.

Schadebestrijding en populatiebeheer vinden plaats met een ontheffing van de provincie, in de meeste gevallen op basis van een lokaal Faunabeheerplan. Eigenaren die schade ondervinden van wilde dieren kunnen hiervan gebruik maken, ook in Natura2000-gebieden; wilde dieren kunnen ook schade aanrichten aan kwetsbare habitattypen / soorten in Natura2000. Het doden van dieren met het geweer is, in lijn met uw zienswijze, alleen toegestaan bij aangetoonde noodzaak en indien andere maatregelen geen soelaas bieden. Het is bovendien gebonden aan strikte voorwaarden.

In hoofdstuk 7.5.9 van het Natura2000-plan zijn de vrijstellingsbepalingen voor jacht, schadebestrijding en populatiebeheer afgeleid van bovenstaande vrijheden en rechten, en voorts, zoveel als daarbinnen mogelijk is, toegespitst op de mogelijke specifieke nadelen voor de aangewezen habitattypen.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Vraag 4: Pagina 24. Bestemmingsplan. De huidige bestemmingsplannen doen geen recht aan de wijze waarop met een aantal delen van het Natura 2000-gebied Geleenbeekdal omgegaan wordt, met name in de voormalige gemeente Nuth als het gaat om terreinen die particulier of gemeentelijk eigendom zijn. Een verbetering zou er uit kunnen bestaan van de Natura 2000-gebieden een afzonderlijke bestemming in het bestemmingsplan te maken, een die recht doet aan de bijzondere waarden van deze natuur. De eis/wens/streven zou in dit ontwerp tot uitdrukking kunnen komen.

Antwoord: Het Natura2000-plan heeft niet als functie om de planologische aanduidingen en systematiek te wijzigen, maar is veeleer een ‘sectorale’ uitwerking voor bepaalde planologisch vastgelegde functies; in dit geval voor het als Natura2000-gebied begrensde deel van de relevante bestemmingsplannen. In de actuele bestemmingsplannen is de bestemming volgens een landelijke bestemmingen-systematiek op een juiste manier aan de verschillende Natura 2000 deelgebieden toegekend namelijk de bestemming natuur of, in gevallen waar de omzetting naar natuur nog moet plaatsvinden, agrarisch met waarden. Dit spoort ook met het provinciaal Omgevingsplan 2014 en de in ontwikkeling zijnde nieuwe Provinciale Omgevingsvisie 2021. In het aanwijzingsbesluit zijn bepaalde bestaande functies als woonbestemmingen, wegen e.d. geëxclaveerd.

Daarnaast is de Wet Natuurbescherming (WNb) van kracht om de habitattypen en soorten in het plangebied specifiek te beschermen (en met een externe werking tot buiten het Natura2000-plangebied en tot in andere ruimtelijke bestemmingen).

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd

36

Vraag 5: Zeggekorfslak en Nauwe korfslak (Pagina 34, 50, 51, 63, 133)

Pagina 34. Als gevolg van langdurige perioden van droogte in drie opeenvolgende jaren hebben de Zegge-korfslak en Nauwe korfslak zwaar te lijden gehad. Zowel het aantal populaties als de omvang er van is afgenomen. De Nauwe korfslak is mogelijk uitgestorven op de plek van voorkomen. Daar waar in het rapport sprake is van deze twee soorten mollusken zal de achteruitgang meegewogen moeten worden. Bij de te nemen maatregelen is vasthouden van het water in het landschap hierbij van het allerhoogste belang.

Pagina 50. De nauwe korfslak bij Drieschen. De populatie wordt geschat op 200 tot 1600 individuen. De trend wordt (onder voorbehoud) omschreven als ‘stabiel’ door Keulen en Majoor (2016). Niet meer, zie de vorige opmerking.

Pagina 51. Het lijkt erop dat de zeggekorfslak zich in het Geleenbeekdal weet te handhaven en dat de omvang en verspreiding van de populaties stabiel is. De omvang en verspreiding van de populaties neemt recent sterk af, zie de opmerking bij p. 34

Pagina 63. H1016 Zeggekorfslak. Het leefgebied van zeggekorfslak in deelgebied Opgebroek staat op kaart als "mogelijk bezet leefgebied" en beslaat 5,8 hectare (zie Figuur 3.17). Het is geschikt leefgebied maar er is (nog) niet aangetoond dat de soort hier voorkomt. De Zegge-korfslak is hier ruimschoots aanwezig, zoals blijkt uit een in 2019 in opdracht van de Provincie uitgevoerd onderzoek.

Pagina 133. Effectindicator figuur 7.3. De Nauwe korfslak leeft in de permanent vochtige strooisellaag van zijn biotoop. Hij is zeer gevoelig voor vernatting. Daar het een longslak is, verdrinkt hij als het strooisel in het water komt te liggen.

Antwoord: Pagina 34, 50, 51, 63, 133. De afgelopen drie droge zomers kunnen effect hebben gehad op de verdrogings- gevoelige Nauwe Korfslak en Zeggekorfslak. De resultaten uit het onderzoek in 2019, die pas na het vaststellen van het onderhavige ontwerpplan beschikbaar zijn gekomen, wijzen op een afname in aantallen en areaal in een aantal leefgebieden van de Zeggekorfslak en in Drieschen is de nauwe korfslak recent niet waar- genomen. In Opgebroek is de Zeggekorfslak in 2019 in ruime mate aangetroffen. Deze recente onderzoeksgegevens (voorlopig rapport) zullen in het definitieve plan verwerkt worden. Vasthouden van het water in het landschap is, zoals indiener terecht stelt, van belang. Daarom zijn de hydrologische maatregelen ten behoeve van het behouden of verbeteren van de grondwaterafhankelijke habitats en leefgebieden voor de zeggekorfslak en nauwe korfslak een belangrijk onderdeel in het voorliggende plan.

Conclusie: Plantekst is gewijzigd

Vraag 6 P. 72. Kalkmoeras Kathager Beemden. De huidige staat van instandhouding is als

37

matig tot goed beoordeeld, als gevolg van hoge nitraat- en sulfaatgehalten in het grondwater. De huidige staat van instandhouding is hooguit matig, er is een behoorlijk verruiging met vooral Riet en Adelaarsvaren. De staat kan zeker niet goed zijn, “als gevolg van hoge nitraat- en sulfaatgehalten in het grondwater”.

Antwoord: De staat van instandhouding van het habitattype Kalkmoeras in Kathagen is op basis van de in het plan beschreven abiotische en biotische gegevens en vanwege de licht negatieve trend gekwalificeerd als matig (cf tabel 3.1 Natura 2000 instandhoudings- doelen Geleenbeekdal en hoofdstuk 3.3.2 Kalkmoerassen). De vermelding ‘matig tot goed’ in 3.4.4. Deelgebied Kathagerbroek (pagina 72) wordt hierop aangepast naar ‘matig’.

Conclusie: Plantekst is gewijzigd

Vraag 7 P. 110. In het Kathagerbroek zijn naar aanleiding van knelpunt (nr. 2) aan de noordkant van het gebied percelen als invanggebied ingericht in het kader van de mitigatie Buitenring Parkstad Limburg. Welke percelen in het Kathagerbroek aan de noordkant zijn ingericht wordt niet vermeld. Is deze mededeling wel correct? Aan de oostzijde is sprake van ‘natuur- compensatiegronden’. De het dichtst bij de beemden gelegen delen zijn als parkeer- plaats in gebruik en kunnen daarom ook niet bedoeld zijn. Punt 2 ligt stroom- afwaarts van het Kathagerbroek, het is onduidelijk wat dan de beoogde oplossing voor knelpunt 2 zou moeten zijn.

Antwoord: Nabij knelpunt 2 zijn ten noorden van het Kathagerbroek twee aan het natuurgebied grenzende akkerpercelen aangekocht door de Provincie in verband met de Buiten- ring. Deze zijn als bloemrijke ruige wildakker en bijenakker ingericht en in gebruik genomen. Naast vergroting van de natuurwaarden wordt hiermee ook de snelle oppervlakkige afstroming na buien richting lager gelegen Kathagerbroek afgeremd en ingeperkt en wordt het water ter plekke meer vastgehouden.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd

Vraag 8: p. 121. Beheer. Dat kan gedaan worden door een aantal jaren achtereen strooisel en/of maaisel uit brongebieden (met daarin zeggekorfslakken) over te brengen naar een paar vaste, verspreid liggende plekken in Opgebroek en Cortenbacherbos. De vegetatie waarin de Zeggekorfslak voorkomt moet vooral niet gemaaid worden, wil men de soort ter plekke behouden. Als er sprake is van sterke verruiging in potentieel geschikt terrein voor Zegge-korfslak is maaien zinvol. Maar in het laatste geval zullen er geen Zegge-korfslakken in het maaisel worden aangetroffen. Als er sprake is van het verplaatsen van dieren met als doel het vergroten van het aantal populaties is het beter een aantal dieren op een goed bezette plaats te vangen en deze naar de onbezette plaats te brengen.

Antwoord:

38

Zoals in maatregel 154.M.1235 is beschreven zal de meest geschikte methode van verspreiding van zeggekorfslakken naar onbezette geschikte gebieden in overleg met deskundigen bepaald worden. De door de indiener geopperde werkwijzen zal daarbij meegenomen worden

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 9: Pagina 134. Ook het deelgebied Weustenrade wordt jaarlijks gemaaid. Het kalkmoeras wordt al jaren niet (voldoende) gemaaid, het verruigt en groeit dicht met elzen.

Antwoord: In de beschrijvingen in 3.3.2 Kalkmoerassen en 3.4.8 Deelgebied Weustenrade wordt stil gestaan bij het, door de indiener naar voren gebrachte, achterstallige beheer de laatste jaren. Recentelijke hier hierover overleg plaatsgevonden en in najaar 2019 heeft het Waterschap het noodzakelijk maaibeheer geïnitieerd.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 10: Pagina 139. Betreding van habitattypen of leefgebied van habitatsoorten (mechanische verstoring) komt neer op betreding buiten de wegen en paden, dus op een overtreding van de openstellings- en gebruiksregels. Dit is een niet toegestane vorm van gebruik (illegaal) en wordt via de handhavingsmaatregelen opgelost (zie par. 5.4). Dit is erg optimistisch gesteld. Als voorbeeld, terreinen in de voormalige gemeente Nuth, voor zover niet beheerd door Natuurmonumenten, zijn tot nu toe zonder openstellings- en gebruiksregels, d.w.z. mij zijn ze niet bekend. Niet toegestane vormen van gebruik zijn gemakkelijk te signaleren, maar handhavingsmaatregelen zijn er niet, tenminste, ook deze zijn mij niet bekend. Zonder regie van de Provincie, de menskracht van de beheerders (geld) en instrumenten (regelgeving) zal illegaal gebruik niet tegengegaan kunnen worden.

Antwoord: Wij hebben de gemeenten, als bestuursorganen met voor Natura2000 relevante bevoegdheden verzocht om in hun handelen rekening te houden met de regelingen en belangen uit het Natura2000-plan. In het algemeen volstaan de beschikbare handhavingsinstrumenten en –bevoegdheden om ongewenste ontwikkelingen of illegale activiteiten te keren, ook als er geen duidelijke openstellingsregels zijn: bijv. met behulp van de APV.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd

Indiener 6: IVN Spau-Beek

Vraag 1: Procedure. Het belangrijkste probleem was en is uw wijze van bekendmaking, namelijk niet. U kunt dan ook mijns inziens niet later organisaties of personen na de definitieve

39

vaststelling en openbaarmaking tegenwerpen, dat men geen zienswijze indiende. Ook wij behouden ons alle rechten voor om beroep in te stellen, want het plan kan veranderen. Wij verzoeken u ons alles spontaan te sturen, dat volgt uit dit plan. Zoals u in uw brief ook aangeeft. Met name de volledige en definitieve zienswijze nota, waaruit die van derden blijken en waaruit blijkt of en in hoeverre u dat overneemt.

Antwoord: Elke indiener van een zienswijze krijgt bericht van de definitieve vaststelling en bijbehorende beroepsmogelijkheid plus een exemplaar van het definitief vast- gestelde plan en de bijbehorende Inspraaknota. De inspraakprocedure is kort voorafgaand bekend gemaakt in het Provinciaal Blad, zoals gewoonlijk. Voor een verdere toelichting op het hoe en waarom van de bekendmaking verwijzen wij U naar het antwoord op vraag 1 van de LLTB.

Conclusie: Plan is niet gewijzigd.

Vraag 2 Wij hebben een ander belang. Wij beleven de Natuur. Bij aanvragen en ontheffingen houdt u natuurlijk rekening met het dan geldende recht. Vooral de Wet Natuur- bescherming. Wij hebben als (gidsen en werkgroepleden van het ) IVN geen ontheffing nodig, omdat we nooit soorten of leefgebieden noch Flora en Fauna aantasten of schaden. De generieke landelijke ontheffing vervalt eind mei 2020. Wij verzoeken u expliciet aan ons te bevestigen dat we geen generieke ontheffing als IVN afdeling SpauBeek nodig hebben in het kader van de Wet Natuurbescherming, ook niet voor een Natura-2000 gebied. Of dan wel die aan ons te verlenen onder voorwaarden. Dit is een zelfstandig verzoek.

Antwoord: Een generieke ontheffing is alleen te verkrijgen op basis van een daartoe strekkende en onderbouwde WNb-vergunningsaanvraag; waarbij relevant is dat aangevraagde activiteiten qua tijdstip, intensiteit, plaats in het Natura2000-gebied en effecten op het gebied over de jaren heen niet van aard mogen veranderen. Een dergelijke vergunning of ontheffing kan niet worden verleend in het kader van deze inspraakprocedure op het Natura2000-plan. Om zo’n omvangrijke procedure te voorkomen is in hoofdstuk 7.5.3 van het Natura2000-plan (Hoofdrapport) aangegeven, onder welke voorwaarden het houden van excursies in het gebied gedurende de looptijd van dit natura2000-plan (6 jaar) vrijgesteld zijn van de WNb-vergunningplicht.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

40

Deel C: Bestuurlijke reacties op ontwerp Natura2000-plan Geleenbeekdal

Vereniging Natuurmonumenten

Vraag 1: Overname extra maatregelen uit te voeren voor juni 2021. In de brief aan Natuurmonumenten is gevraagd de volgende twee maatregelen extra uit te voeren:

 154.Bi.1050: Het creëren van enkele kleine open plekken in moerasbos en extensief maaibeheer om verruiging tegen te gaan (cyclisch uit te voeren);  154.Bi.1049: De bestrijding van exotische invasieve kruiden (o.a. Amerikaanse bereklauw en Japanse knoop; jaarlijks uit te voeren over 5 jaar).

Op basis van de schouw en overleg met de ecoloog is nog één extra maatregel wat NM betreft toe te voegen voor uitvoering op korte termijn: - 154.H.871: vooronderzoek vernatting en inrichting en mogelijk al gedeeltelijk dit jaar (2020) al laten verwijderen van het liggende en staande aangetaste essenopstand voorsorterende op een nog uit te voeren verondieping van de lossing in de Hulsbergerbeemden.

Natuurmonumenten wil deze maatregelen voorbereiden en uitvoeren, waarbij mogelijk vergunningverlening vertragend kan werken, parallel aan de uitvoering van de huidige beschikking voor Natura 2000 natuurherstel maatregelen op eigen terrein, mits 100% financiering van de kosten van deze extra maatregelen aanvullend op de beschikking beschikbaar worden gesteld. Tevens gaat Natuurmonumenten ervanuit dat de maatregelen die cyclisch zijn bedoeld ook voortgang en financiering krijgen in de jaren na de beschikking (looptijd tot 1 juni 2021). Zonder die garantie heeft de uitvoering van de verschillende nu gevraagde maatregelen een averechts effect.

Antwoord: Het voorstel voor het verwerken of toepassen van het Essenhout in de Hulsberger- beemden past in de doelstellingen zoals beschreven onder maatregel 154.H.871 en kan hierin worden meegenomen en op korte termijn worden opgepakt. Het is dus geen extra maatregel maar een onderdeel van maatregel 154.H.871. Wij zullen dit onderdeel in onze maatregelentabel onder maatregel 154.H.871 aanvullend vermelden.

Inmiddels is in een Kamerbrief van de minister van LNV de voortzetting van de Natuurpactfinanciering 2013 bevestigd. Daarmee vervalt de in het Ontwerpplan opgenomen ontbindende voorwaarde voor de uitvoering van na 2021 geplande instandhoudingsmaatregelen, zoals deze aan het begin van hoofdstuk 6 was geformuleerd en is er zekerheid is, dat de cyclische beheermaatregelen uit het Natura2000-plan ook na 2021 zullen worden gefinancierd.

Conclusie: Plantekst is gewijzigd (hoofdstuk 6). 41

Vraag 2: Een compleet beekdalsysteem (hoofdstuk 4).

Het ontwerp beheerplan is sterk gericht op de huidige kwalificerende habitattypen. In het Geleenbeekdal komen momenteel 4 habitattypen voor die beschouwd kunnen worden als een climaxstadium. Voordat een habitattype Vochtige alluviale bossen tot ontwikkeling is gekomen heeft het een aantal successiefasen doorgemaakt. Een van deze fasen kan bijvoorbeeld zeggenmoeras of Ruigtes & zomen met moerasspirea zijn, een fase waar ook de habitatrichtlijnsoorten nauwe korfslak en zeggenkorfslag gebruik van maken. Nu wordt in het beheerplan ontoereikend beheer (verwijderen van opslag in zeggenmoeras) aangegeven als oorzaak dat deelpopulatie van de beide slakkensoorten in de problemen komen. In een ideaal systeem kan deze successie op een natuurlijke manier plaatsvinden omdat in de nabijheid ondertussen zeggenmoerassen klaar liggen om de beide slakkensoorten op te vangen. Dit geldt niet alleen voor natte typen maar voor de drogere typen waarbij uiteindelijk het habitattype Beuken-eikenbos met hulst en Eikenhaagbeukenbossen als climax in de successie gezien kunnen worden. Voorafgaand aan deze goede staat van instand- houding zijn ook verschillende successiestadia vooraf gegaan die ook de typische soorten herbergen of waar ze van afhankelijk zijn.

Het is net deze mozaïek van verschillende successiefasen in een beekdal dat een beekdal compleet maakt Het is daarom onterecht om hier niets van te vermelden in de realisatiestrategie. Het zou immers een streven moeten zijn om dit ecosysteem in zijn geheel te willen beschermen en te herstellen. We begrijpen dat op plekken met bijzondere habitattypen deze niet zomaar teruggezet zullen worden naar een eerder successiestadium maar we verwachten wel een open blik op nieuwe verwervingen en ontwikkelingsmogelijkheden, beiden ook buiten Natura 2000, waarbij het beekdal weer compleet gemaakt wordt. Hierbij moet dus niet alleen gekeken worden naar habitattypen die nu voorkomen maar ook habitattypen die het ecosysteem compleet maken. We denken daarbij aan de onderstaande habitattypen of -soorten en vegetatietypen (als deze niet duidelijk onder een habitattypen te vervatten zijn) die realistische gezien: • H3260 Beken en rivieren met waterplanten; • H6430 Ruigten en zomen (H6430_A en H6430_C); • H6510 Glanshaver- en vossenstaarthooilanden; • Dotterbloemgraslanden; • Grote zeggemoeras; • H1037 Gaffellibel.

De eerste planperiode er een is van instandhouding en de volgende planperiode meer gericht gekeken wordt naar uitbreiding. Maar ook in dit stappenplan wordt er gefocust op de bestaande kwalificerende habitattypen en niet op nieuw te ontwikkelen habitattypen. Deze zouden dus gerichter benoemd moeten worden in de realisatiestrategie in hoofdstuk 4.

Antwoord: Het Geleenbeekdal is een versnipperd natura2000-gebied en bestaat in feite uit een aantal ecologisch hoogwaardige maar wel zeer lokale natuurtypen. Van een samenhangend hydro-ecologisch systeem in de dwarsrichting (beekdalbreed) of in de lengterichting is vrij beperkt sprake als gevolg van de doorsnijdingen en de sterke stedelijke ontwikkelingen in en op de flanken van het beekdal. In het

42

voorliggende (eerste) Natura2000-plan is er daarom voor gekozen om de lokale waarden te beschermen en versterken. Het plan voorziet met nader onderzoek naar de algehele hydrologie van het beekdal en zijn omgeving ook erin om na te gaan of in opvolgende beheerplan-perioden een structurelere hydrologische basis onder deze natuurwaarden gelegd kan worden. Bij gebrek aan zicht en kansen daarop in de komende 6 jaar hebben wij de aangewezen habitattypen ook niet in de context van een mozaiekbenadering beschreven; daar is het nog te vroeg voor. Bij de herziening en actualisatie van dit plan, over 6 jaar, kan het gevoerde beleid, de realisatiestrategie en het beheer geëvalueerd en zo nodig bijgesteld worden. Dat is ook een geschikt moment om het voorkomen en de mogelijkheden/potenties van (andere) vegetatietypen en soorten en hun samenhang te bekijken.

De provincie is verder niet bevoegd om de Aanwijzingsbesluiten te veranderen, uit te breiden of te negeren. In de realisatiestrategie in hoofdstuk 4 gaan we daarom sterk uit van de kernopgaven en aangewezen instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura2000 gebied omdat hier de prioriteit en opdracht ligt. In de toelichting wordt op de ecologische en ruimtelijke kenmerken, de (toekomstige) ontwikkel- mogelijkheden en de samenhang van het beekdalsysteem en de natuurgebieden globaal gefocust en geduid via vijf ecohydrologische en landschappelijke eenheden. Hierbinnen geven wij ook aandacht aan biotopen buiten de aangewezen habitats (o.a. beheer en bescherming van de integrale leefgebieden van de zeggekorfslak, nauwe korfslak en vliegend hert). Uitbreiding is op basis van het aanwijzingsbesluit aan de orde voor kalkmoerassen en alluviale bossen. Deze kunnen via diverse successiestadia ontwikkeld en bereik gaan worden.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 3: Beheer kalkmoeras Kathagerbroek en veenafbraak. A: De planten in het Kathagerbroek vormen een bijzondere samenstelling van bos- planten en graslandplanten (Weeda, 2007). Deze bosplanten staan er mogelijk dankzij het riet. Dit samenspel is bijzonder en moet met zorg behandeld worden. Vanaf 2014 is een tijdelijk een tweejaarlijkse maaibeurt ingesteld om de dichtheid aan riet te verminderen. Dit was echter een tijdelijk opzet omdat ook zaadzetting van de bossoorten mogelijk moest zijn. Dit delicate evenwicht moet beter opgevolgd worden. Dit kan door het uitzetten van PQ’s in 3 raaien die regelmatig worden opgenomen. Zaadzetting via abundantie van soorten en rietdichtheden kunnen dan geregistreerd worden. We stellen daarom voor om een monitoringsopzet op te nemen in het beheerplan en dat er de mogelijkheid wordt geboden een tweede maaibeurt te doen op basis van de uitkomst van de monitoring in plaats van de (mogelijk per ongeluk in het plan genoemde) tweejaarlijkse maaibeurt. Tekstuele aanpassingen zijn hiervoor nodig op pagina 71 en 116.

B: In het ontwerp beheerplan is aangegeven dat het onbekend is of nitraatoxidatie plaatsvindt en dus lagere concentraties gemeten worden dan effectief terecht komen in het kalkmoeras. Deze nitraatoxidatie vindt plaats via of door veenafbraak. Deze afbraak is namelijk nefast voor het habitattype Kalmoeras. Mogelijk dat dit ook aan de orde is voor het habitattype Vochtige alluviale bossen. We zien dit punt echter niet terug als kennisleemte voor het habitattype Kalkmoeras. Gelieve deze kennis- leemte te benoemen en onderzoek mogelijk te maken waarbij duidelijk moet worden of de nitraatbelasting zorgt voor afbraak van veen of niet.

43

Antwoord: A: Maaibeheer: In het plan staat onder maatregel 154.M.880 beschreven dat het beheer dient te bestaan uit het jaarlijks maaien en afvoeren van de vegetaties (incl. boomopslag). Om overtollig stikstof uit het systeem te verwijderen en vegetatie- verruiging tegen te gaan is in de Gebiedsanalyse afgesproken jaarlijks één keer extra te maaien omdat dit als een effectieve maatregel wordt gezien. Dit is door de provincie als zodanig in de maatregelentabel opgenomen en begroot. Er is derhalve financiële ruimte om maximaal 2 maal per jaar te maaien en af te voeren.

B: Studie nitraatoxidatie: In H3.3.2 Kalkmoerassen is dit onderwerp benoemd bij knelpunt K4 kwaliteit grondwater. Er wordt daarbij aangegeven dat “Nadere studie of onderzoek moet duidelijk maken in hoeverre dit proces in het kalkmoeras van Kathagen speelt en welke ecologische gevolgen dit heeft”. Deze kennisleemte zal in tabel 3.10 onder kennisleemte worden benoemd. Het wordt daarnaast als deelstudie ingepast in de vervolgonderzoeken ivm. maatregelen intrekgebieden (154.Tb.891) en zal als zodanig in onze maatregelentabel worden opgenomen.

Conclusie: Plantekst is gewijzigd.

Vraag 4: Overlast door MTB en BMX. We verzoeken de provincie om wel degelijk prioritaire handhavingsmaatregelen te formuleren inzake Natura2000-maatregelen. In het Danikersbos, Stammenderbos en het Imstenraderbos nemen de MTB/BMX activiteiten ondertussen proporties aan dat er wel degelijk schade aan één of meerdere habitattypen wordt berokkend. Dit komt met name door de schansen die gebouwd worden op locaties met hellingen in de bossen met als habitattype Beukenbossen met hulst en mogelijk ook het Eiken- haagbeukenbos. Dit zou dan ook als knelpunt opgenomen moeten worden voor minimaal het habitattype Beukenbossen met hulst.

Het betreft niet alleen eigendommen van Natuurmonumenten. In het belang van instandhouding verzoeken we tot een algehele handhaving over te gaan. Deze illegale activiteiten vragen ook om een gecoördineerde en integrale aanpak waarvan je de verantwoordelijkheid niet alleen bij de terreinbeheerder kan neerleggen. Financieel zullen hier dan ook meer middelen beschikbaar voor gesteld moeten worden om te kunnen voldoend aan handhaving, calamiteiten en herstel van schades. De verwijzing die wordt gedaan onder 7.5.3 Recreatief gebruik bij 7. Toetsing huidig gebruik over de activiteiten Fietsen, mountainbiken en skaten op pagina 139 moet niet 5.4 zijn maar 5.12.

Antwoord: In 7.5.3 ‘Recreatief gebruik’ staat beschreven dat in het Stammenderbos een mountainbikeroute is gelegen. Naast gebruik van de legale routes wordt buiten de openstellingsregels illegaal gebruik gemaakt van het gebied. Bij de beoordeling wordt daarover gezegd dat op illegaal gebruik gehandhaafd wordt. In 5.12 ‘Handhaving’ wordt gesteld dat geconstateerde feiten en activiteit welke strijdig zijn met de openstellingsregels, negatieve effecten kunnen hebben op natuurwaarden (en habitats), dat dergelijke activiteiten als illegale activiteiten worden beschouwd en er zodoende gehandhaafd dient te worden. In de analyse van knelpunten is de huidige recreatiedruk voor het Geleenbeekdal als geheel en/of illegale activiteiten niet als (zwaarwegend) knelpunt onderkend met het 44

oog op het kunnen bereiken van de Natura2000-doelen. Daarom wordt het niet nodig geacht om in dit plan ’gebiedsbreed’ handhavingsafspraken vast te leggen en te regelen. In voorkomende gevallen zoals de mountainbike activiteiten in het Stammenderbos zijn, bij een goede samenwerking, de reguliere handhavings- mogelijkheden door de bevoegde instanties en handhavers naar verwachting afdoende om tot een oplossing te kunnen komen. Het door de indiener genoemde Danikerbos is buiten Natura 2000 Geleenbeekdal gelegen en maakt geen onderdeel uit van het plan.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 5: Maatregelen Papenbroek (Hulsbergerbeemden) In Papenbroek ligt kalkmoeras. Deze kalkmoerassen zijn (nog) niet als habitattype ingetekend. Toch zijn hier maatregelen uit te voeren die de kwaliteit van deze vegetaties kunnen verbeteren en de oppervlakte kunnen vergroten. Delen van de bossen waaronder kalkmoeras voorkomt, bestaan uit populieren die aan het instorten zijn. Als hier niet wordt ingegrepen, stort dit bos op relatief korte termijn in elkaar met een bodemverstoring en een sterke verruiging tot gevolg. Dit staat goed in het ontwerp beheerplan omschreven mits de aanvulling van de mogelijkheid van onderplanten. Bij de maatregelen 154.O.1198 Omvormen populierenaanplant op kaartbijlage 1.5 staat het Papenbroek ingetekend maar onder de noemer zoekgebied. Wat betekent dit?

Op pagina 116-117 wordt voor Papenbroek aangegeven dat een jaarlijkse maaibeurt ervoor kan zorgen dat een open deel kwalificeert tot habitattype Kalkmoeras. Hier- voor wordt verwezen naar de maatregel Herstel potentieel kalkmoeras (154.M.890). Een maatregel die verder nergens tekstueel wordt uitgewerkt. Eventueel kunnen namelijk ook bepaalde beboste percelen omgevormd worden naar kalkmoeras door stobben te verwijderen en het perceel in maaibeheer te nemen.

Antwoord: De maatregelenkaart maakt het mogelijk om in het Papenbroek populieren te verwijderen (voorzichtig ivm. de kwetsbare bodem en geleidelijk om lichtschok- effecten te voorkomen) waardoor het alluviale bos ter plekke of in de directe omgeving verbeterd kan worden (154.O.1198). Waar nodig kan in het kader van deze maatregel ook geschikt bosplantsoen bijgeplant worden om te voorkomen dat verruiging de overhand krijgt op opengevallen plekken en/of om de ontwikkeling naar het gewenste habitattype te bevorderen. Deze mogelijkheid nemen we op in de maatregel.

Met maatregel 154.M.890 wordt in het ontwikkel(maai-)beheer ten behoeve van het moeras naar kalkmoeras van het Papenbroek voorzien; maar dit is abusievelijk en verwarrend geformuleerd. Het moet zijn “Papenbroek (Hulschbergerbeemden): herstel potentieel kalkmoeras (154.M.890)” in plaats van “Papenbroek (Hulsch- bergerbeemden): herstel potentieel kalkmoeras (zie ook 154.M.890)” De benaming van de maatregel wordt aangepast.

45

Conclusie: Plantekst is gewijzigd

Vraag 6: Verwijderen exoten. Pagina 119 is de maatregel om exoten te verwijderen iets te eenvoudig omschreven. Het kan per soort verschillend zijn wat de best aanpak voor een geslaagde verwijdering kan zijn. Dit vraagt maatwerk. Ook het feit dat Natuurmonumenten als organisatie is gestopt met het gebruik van glyfosaat vraagt een langdurigere en aangepast aanpak. Nazorg is eveneens essentieel is bestrijding van exoten. We vragen meer tijd en diversiteit in de bestrijdingsmogelijkheden van exoten dan alleen het kappen zoals het nu omschreven is.

Antwoord: Het verwijderen van exoten is als een cyclische maatregel opgenomen in het plan en gaat uit van een aanpak van reduceren of verwijderen (door kappen, uittrekken, ringen of een andere verantwoorde en duurzame methode) inclusief de nodige nazorg zoals dat in de beheerpraktijk wordt toegepast en waarbij ook plaats is voor maatwerk vanwege de specifieke problematiek van sommige (brandhaarden van) exoten.

Conclusie: Plantekst is niet gewijzigd.

Vraag 7: Monitoring. Gezien het feit dat er nu geen Natura2000 PQs in het Kathagerbroek liggen en dat er geen nieuwe PQs bijgelegd wordt tot er duidelijkheid is over de Natura2000- monitoring in de toekomst, verzoeken we als Natuurmonumenten een monitorings- onderdeel aan de PAS maatregelen van maaien in het Kathagerbroek op te nemen. Hierbij zullen maximaal 6 PQs aangelegd worden op de gradiënt en met verschillende beheermaatregelen om de ontwikkeling van het habitattype maar ook de habitat-soort zeggekorfslak beter te kunnen opvolgen. De kostprijs hiervoor ramen we op 3600 euro.

Antwoord: Voor het fine-tunen van het maaibeheer om het waardevolle prioritaire kalkmoeras en het leefgebied van de zeggekorfslak in het Kathagerbroek te behouden en te verbeteren (maatregel 154.M.880) is het belangrijk om een 6-tal vegetatie- opnamepunten (PQ’s) in te stellen op korte termijn. De kosten a € 3600,- passen financieel in 154.M.880 en deze activiteit voegen we in de maatregelentabel toe.

Conclusie: Plan is gewijzigd.

Waterschap Limburg

Vraag: Wij verzoeken U om onderstaande tekstvoorstellen te verwerken in het Natura2000-plan.

Antwoord: 46

Al uw tekstvoorstellen verduidelijken of verbeteren de plantekst en worden onder dankzegging overgenomen in het definitieve Natura2000-plan.

Conclusie: Plan is gewijzigd (cf. de strekking van c.q. overeenkomstig het onderstaande)

Kernrapport blz. 13: "De waterafvoer wordt nu in belangrijke mate bepaald door rioolwaterzuiveringsinstallatie in Heerlen/Hoensbroek." Tekstvoorstel: "De basisafvoer wordt nu in belangrijke mate bepaald door de riool- waterzuiveringsinstallatie in Heerlen/Hoensbroek. De piekafvoeren worden sterk bepaald door afstromend regenwater van het grote verharde gebied in dit stroom- gebied, al dan niet via gemeentelijke riooloverstorten. Ook afspoeling vanuit het landelijke gebied draagt bij aan de piekafvoeren. Samen met gemeenten, agrariërs en terreinbeheerders werkt het waterschap aan watervasthoudende maatregelen binnen het programma Water in Balans."

Kernrapport Pagina 23: De ontwikkelopgave "Grondwaterpeil verhogen door verhogen beekbodempeil en beekwaterpeil". Toevoegen: "In de praktijk blijkt dit vaak onhaalbaar door dwangpunten in het lengteprofiel. Bij de herinrichtingen in de afgelopen decennia is er daarom weinig aan het beekbodempeil gedaan. Ter hoogte van Kathagerbroek is de Geleenbeek nog steeds niet heringericht, omdat er nog geen overeenstemming is over een inrichting die voldoende het risico beperkt dat vervuild beekwater de alluviale bossen inundeert. Ophogen van de beekbodem is hier nagenoeg onmogelijk."

Kernrapport Pagina 29: "De anti-verdrogingsmaatregelen hebben alleen invloed binnen het gebied zelf." Tekstvoorstel: "Kleine anti-verdrogingsmaatregelen hebben alleen invloed binnen het gebied zelf. Grotere maatregelen, zoals beekbodemophoging, kunnen wel een uitstralend effect hebben, zeker in een Natura2000-gebied dat zo versnipperd is als Geleenbeekdal."

Hoofdrapport Pagina 22: "Beheerders van wateren die niet primair zijn of geen eigendom zijn, worden door het waterschap geadviseerd om inrichtings- en beheersmaatregelen te nemen voor watergebonden organismen." Tekstvoorstel: "Beheerders van wateren die niet primair zijn of geen eigendom zijn, kunnen het waterschap om advies vragen over inrichtings- en beheersmaatregelen voor watergebonden organismen."

Hoofdrapport Pagina 23: "Het waterschap heeft een resultaatverplichting voor het realiseren van de maatregelen die bijdragen aan de KRW-doelen." Tekstvoorstel: "Het waterschap heeft een resultaatverplichting voor het realiseren van de maatregelen die bijdragen aan de KRW-doelen, zoals beekherstel en rwzi's verbeteren. Voor de overige waterkwaliteitsmaatregelen hebben andere partijen een resultaatsverplichting."

Hoofdrapport Pagina 23: "Hiertoe wordt onder meer door de waterschappen een gebiedsproces opgestart onder de noemer Deltaplan Agrarisch Waterbeheer." Tekstvoorstel: "Hiertoe is door de landbouworganisaties een gebiedsproces

47

opgestart onder de noemer Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, waarin het waterschap participeert."

Hoofdrapport Pagina 23: "Hiervoor is door provincie, waterschap en agrarische sector de Intentieverklaring Erosiebestrijding (2008) opgesteld." Toevoegen: "Sinds enkele jaren wordt wateroverlast in het separate programma Water in Balans aangepakt volgens de 4-knoppenbenadering. Gemeenten, terreinbeheerders, agrariërs, inwoners en waterschap werken samen aan maatregelen in bebouwd gebied, in landelijk gebied, bij de eigen woning en in het regionale watersysteem."

Hoofdrapport Pagina 23: "Door het aantal malen dat een riool overstort hierop af te stemmen zorgt het waterschap ervoor dat het leven niet definitief verdwijnt." Tekstvoorstel: "Met deze indeling kunnen gemeenten het aantal malen dat een riool overstort tot een acceptabel niveau terugbrengen."

Hoofdrapport Pagina 24: "De waterschappen doen in Natura2000-gebieden extra onderzoek en planaanpassingen indien de instandhoudingsdoelen dit noodzakelijk maken." Tekstvoorstel: "Het waterschappen doet in Natura2000-gebieden op initiatief van de terreinbeheerder of de provincie extra onderzoek en planaanpassingen indien de instandhoudingsdoelen dit noodzakelijk maken en de financiering van de maatregelen is geregeld."

Hoofdrapport Pagina 25: "In de tweede helft van de 20e eeuw is een groot deel van de beek gekanaliseerd en rechtgetrokken." Toevoegen: "Sinds de jaren '90 zijn in grote delen beekherstelmaatregelen uitgevoerd om de beekbedding weer natuurlijker te maken. Nog steeds worden trajecten heringericht als onderdeel van het project Corio Glana."

Hoofdrapport Pagina 49: "Er zijn vermoedens dat het buiten werk stellen van de RWZI Heerlen tot verdroging heeft geleid." Toevoegen: "Een hydrologische analyse van het waterschap toont aan dat daardoor het basispeil van de beek circa 5 cm lager is geworden. Dit effect is bij de aanwezige dalvorm vrijwel overal binnen 1 a 2 m van de beekoever uitgewerkt. Het verdrogende effect is daardoor verwaarloosbaar."

48

Deel D: Ambtelijke wijzigingen

Er zijn naast redactionele aanpassingen enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd in het beheerplan. Deze zijn ter verduidelijking van de bestaande teksten zonder het wijzigen van de inhoud van het plan. Of het betreft informatie over of vanuit andere beleidskaders, die inmiddels gewijzigd is in vergelijking met het Ontwerpplan, maar die evenmin leidt tot een inhoudelijke verandering van het Natura2000-plan. Deze wijzigingen hebben dus geen gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen noch voor de aard en omvang van de maatregelen.

A. Uitvoeringsbudget na 2021, Inleiding van hoofdstuk 6 / Samenvatting Sinds het Ontwerpplan van februari 2020 is van Rijkszijde duidelijkheid gegeven over de voortzetting van de Natuurpactfinanciering (na 2021). De ontbindende voorwaarden voor de uitvoering van de na 2021 geplande instandhoudings- maatregelen is daardoor uit de plantekst geschrapt; voor alle maatregelen is in principe financiering beschikbaar.

B. PAS etc. Op diverse plekken in het Ontwerpplan (o.a. par. 2.2.6) was nog sprake van terminologie cf. de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), die inmiddels vervallen is. Waar nodig is de betreffende toelichting herschreven naar de huidige situatie/aanpak met stikstofbeleid, natuurherstel etc.

49

Deel E: Overzicht inspraak- en bestuurlijke reacties

Ingekomen datum Ingediend door Registratienummer Plangebied

Inspraak Limburgse Land- en 24/04/2020 Tuinbouw Bond Doc.-00061806 Geleenbeekdal

18/05/2020 Agrariër Doc.-00066739 Geleenbeekdal

23/04/2020 + Doc.-00061690 + 08/05/2020 particulie Doc.-00064680 Geleenbeekdal

23/04/2020 + Boels-Zanders nms. Doc.-00061691 + 30/040/2020 + particulier Doc.-00062795 + Geleenbeekdal 07/05/2020 Doc.-00064340 + Doc.-00065334

23/04/2020 IVN Beekdalen-Nuth Doc.-00061713 Geleenbeekdal

02/05/2020 IVN Spaubeek Doc.-00064335 Geleenbeekdal

Bestuurlijke reacties Vereniging behoud 13/07/2020 Natuurmonumenten Doc.-000780305 Geleenbeekdal

17/04/2020 + Waterschap Limburg Doc.-00060174 + Geleenbeekdal -1/05/2020 Doc.-00043082

51

www.limburg.nl