De Accademia Platonica van en zijn invloed op de beeldende kunst

Het neoplatonisme en de Florentijnse kunst

Claire van Beuzekom Masterscriptie Renaissance Studies Lange Rozendaal 31 Universiteit van Utrecht 3511 XL Utrecht Faculteit Letteren [email protected] Begeleider: dr. G.J.P. Kieft 0316881 Utrecht, augustus 2007 Voor Jan Hardam

1917-2000†

"Alle dingen worden door het Goede tot het Goede geleid, Wees gelukkig in het Heden, Hecht geen waarde aan Reputatie, Zoek geen Prestige, Schuw de Overmaat, Schuw Problemen, Wees gelukkig in het Heden" *

* Vrije vertaling van de tekst van Ficino die hij op de muren van de academie zou hebben gestaan. Het origineel in Latijn: “A bono in bonum omnia diriguntur. Laetus im praesens. Neque censum existimes, neque appetas dignitatem. Fuge excessum, fuge negotia. Laetus im praesens.”1

1 Ficino, M.: Opera Omnia, Turijn, 1962. volume I, pp. 639. En in Gentile, S.: Lettere; Marsilio Ficino, , 1940. pp. 92-93. Voorwoord

Voordat ik aan mijn studie kunstgeschiedenis begon was er al een voorliefde voor de beeldende kunst en dan vooral voor de Italiaanse en in het bijzonder die van de Renaissance kunst van Florence. De droom om een half jaar in deze stad kunstgeschiedenis te gaan studeren werd in het jaar 2006 werkelijkheid. In dat half jaar heb ik veel geleerd over de filosofische kant van de kunst, iets waar ik al eerder interesse voor had maar nooit echt mee in aanraking was gekomen in mijn studie in Nederland. In die periode ontstond het idee om in mijn masterscriptie iets over filosofie en kunst te schrijven. De keuze voor de Master Renaissance Studies was voor mij een logisch gevolg, aangezien ik in mijn Bachelor kunstgeschiedenis vooral gekozen had voor vakken uit deze periode. Niet alleen zou ik mijn passie voor de kunst van de Florentijnse Renaissance verder kunnen uitdiepen, tevens zou ik een totaalbeeld kunnen creëren over deze periode, waarbij andere disciplines als politiek, religie en filosofie aanknopingspunten vormen, die weer hun naslag hebben gehad op de beeldende kunst. Om meer inzicht te krijgen in de filosofie van deze periode volgde ik het vak Filosofie van de Renaissance, waarbij een aantal belangrijke filosofen uit die tijd werden behandeld. De Master Renaissance Studies was voor mij de ideale combinatie om mijn interesses voor deze periode interdisciplinair toe te passen. Mijn scriptie zou dan ook het eindresultaat moeten zijn van het leggen van combinaties tussen de disciplines kunst en filosofie en hier en daar komen ook de disciplines politiek en religie terug. Graag zou ik mijn familie en vrienden willen bedanken die mij tijdens het schrijven van mijn scriptie mij op verschillende manieren hebben geholpen en gesteund. Inhoud

Inleiding pag. 5

Marsilio Ficino, de' Medici en het neoplatonisme pag. 6

De Accademia Platonica; een sprookje of werkelijkheid? pag. 13

Het neoplatonisme van Ficino en de beeldende kunst pag. 22

− Het neoplatonisme en de beeldende kunst − Ficino en zijn vriendenkring − Ficino en Alberti − Villa − Ficino en Botticelli − San Miniato al Monte in Florence en de Dom van Siena

Conclusie pag. 39

Bijlage: Illustraties pag. 40

− Mozaïeken in de Basilica San Vitale, Ravenna. − Het fries van Villa Poggio a Caiano − , La Primavera − Betekenis figuren in La Primavera volgens G. Reale − Cameo Nike rijdt de biga − Antonio Rossellino, graftombe Kardinaal van Portugal − , Buste jonge man − Giovanni di Stefano, Hermes Trimegitus

Bibliografie pag. 49

4 Inleiding

De combinatie tussen de disciplines filosofie en kunst is zeker geen nieuwe invalshoek in Renaissance studies of in de kunstgeschiedenis. Ook die van het neoplatonisme en Florentijnse kunstenaars niet. Er zijn vele boeken geschreven waarin de Florentijnse kunst in de Renaissance bijna automatisch wordt geassocieerd met het neoplatonisme. Marsilio Ficino was vanaf het midden van de vijftiende eeuw een belangrijk personage in de stad Florence. De filosoof was de vertaler van Plato's werken en dat zorgde voor een herleving van de filosofie van de Griek. Het verband tussen de Accademia Platonica en Ficino zou hier een voorbeeld van zijn. In mijn onderzoek naar deze academie wilde ik meer te weten komen over het ontstaan van de Accademia Platonica en leek het mij interessant om te achterhalen wat deze Accademia eigenlijk inhield en of deze ook invloed had op de beeldende kunstenaars uit Florence in die periode (ca. 1460 – 1499). Aangezien Ficino en de beeldende kunst de laatste jaren met elkaar in verband gebracht werden zou deze academie daarin misschien een belangrijke rol gespeeld kunnen hebben. Mijn scriptie zal daarnaast gaan over hoe men het neoplatonisme in de afgelopen jaren in verband gebracht heeft met de beeldende kunst en welke rol Marsilio Ficino daarin had. In het eerste hoofdstuk beschrijf ik het Florence vanaf 1434 waarin ik aangeef hoe Ficino de belangrijkste vertaler van Plato in West- Europa werd onder het patronage van Cosimo 'Il Vecchio' de' Medici. Tevens wordt er in het hoofdstuk een korte biografie van de filosoof gegeven en een overzicht van zijn filosofische werken en andere onderwerpen, zoals astrologie en magie, waarover Ficino ook schreef. In het tweede hoofdstuk bespreek ik de Accademia Platonica. Daarin komen de verschillende opvattingen over deze academie naar voren. Na eigen onderzoek en het lezen van alle brieven uit The Letters of Marsilio Ficino, vertaald vanuit het Latijn door de Members of the Language Department of the school of Economic Science London en de Latijnse versies in Opera Omnia van Ficino, kom ik tot mijn eigen conclusie, die tevens gevolgen heeft op het derde en laatste hoofdstuk. In het derde hoofdstuk; Het neoplatonisme van Ficino en de beeldende kunst wordt de titel expres niet in verband gebracht met de academie, maar alleen met Ficino's filosofie. In het hoofdstuk behandel ik uitgebreid twee kunstwerken waarop men het etiket van Ficino's neoplatonisme heeft geplakt. Door middel van het analyseren van verschillende onderzoeken over het fries van de villa van de' Medici in Poggio a Caiano en de Primavera van Botticelli zal ik aantonen dat men vaak op basis van zeer geringe feiten een verband legt met Ficino's filosofie. Men moet dus voorzichtig zijn om er een stempel neoplatonisme op te drukken. Daarnaast zal ik aan de hand van een recent onderzoek van Francis Ames-Lewis nog andere kunstwerken kort behandelen, waarin volgens Ames-Lewis aanwijzingen zijn te vinden van Ficino's filosofie. Ik besluit mijn scriptie met een betoog, waarin ik concludeer dat de directe invloed van de filosofie van Ficino op de beeldende kunstenaars van Florence in de periode van 1450-1499 maar zeer gering is geweest. Men zou hoogstens kunnen zeggen dat Ficino wel een bepaalde indirecte invloed heeft gehad.

5 Marsilio Ficino, de' Medici en het neoplatonisme

“What is in itself mortal, through history attains immortality; what is absent becomes present, what is ancient becomes new. A young man quickly matches the full development of the old; and if an old man of seventy is considered wise because of his experience of life, how much wiser is he who covers a span of a thousand or three thousand years. For each man seems to have lived for as many thousands of years as the span of history he has studies.”2

Na een crisisperiode waarin verschillende families vetes uit vochten in hun strijd om de macht over de stad Florence, kwam begin vijftiende eeuw de' Medici familie aan de macht. Door het stichten van banken binnen en buiten Italië wist Giovanni Bicci, vader van Cosimo de' Medici, steeds meer politieke macht te krijgen en werd niet alleen de invloedrijkste man van de stad maar zelfs een van de rijkste mannen van Europa. In 1434 nam Cosimo Il Vecchio de' Medici het roer van zijn vader over en zo werd de familie de' Medici, inofficieel weliswaar, het hoofd van de Republiek van Florence. Onder zijn regeerperiode groeide de stad uit tot het belangrijkste centrum van Italië, zo niet van Europa, waar op het gebied van economie, humanisme, kunst, technologie en wetenschap allerlei nieuwe ontdekkingen werden gedaan. Vele daarvan waren vooral te danken aan de herontdekking van klassieke teksten en artefacten. In de beeldende kunst en architectuur nemen kunstenaars de klassieke vormen over uit schriftelijke bronnen, zoals het boek van Vitruvius De Architettura Libri X, dat in 1415 werd herontdekt en de Italiaanse architectuur en theorie van de Renaissance beïnvloedde. Daarnaast werden werken van Romeinse kunstenaars of kopieën van Griekse en Romeinse werken herontdekt en verzameld. De vondst als die van de Laocoöngroep was een belangrijke ontdekking. Een belangrijke historische gebeurtenis, die gevolgen had voor de stad Florence en voor de bloei van de wetenschap en filosofie, was het Concilie van Florence in 1439. Het Concilie van Ferrara en Florence, ook wel het Herenigingconcilie genoemd, was een kerkvergadering die plaats vond in Ferrara in de jaren 1438 en 1439 en werd later in verband met de pest naar Florence verplaatst in de jaren 1439 tot 1443. Het Concilie had als doel de verzoening van de westerse rooms- katholieke en de oosterse Grieks-orthodoxe kerken. Het was voor het eerst in duizend jaar dat er een akkoord gesloten zou worden tussen deze kerken. Cosimo de' Medici was als staatshoofd van Florence bij het Concilie aanwezig en kwam daar in contact met veel geleerden, zoals de Griekse filosoof George Germisthos Plethon. Plethon was een kenner van de filosofie van Plato die hij al op jonge leeftijd bestudeerde. Aangezien Plethon geen geestelijke was hoefde hij niet altijd aanwezig te zijn op het Concilie en kon daarom wel eens gemist worden tijdens de lijmpogingen. Plethon was zelf niet zo geïnteresseerd in het kerkelijke gebeuren en gaf dan lezingen, onder andere over het Platonisme, waarmee hij eigenlijk Plato introduceerde in de westerse wereld. Bij deze voordrachten waren vaak veel Florentijnen aanwezig. Ook Cosimo was zeer geïnteresseerd in deze nog te herontdekken filosoof uit de oudheid. Op dat moment waren er maar een paar werken van Plato bekend, de filosofie van Aristoteles was de meest bekende en geprezen in die periode. Aristoteles' ideeën kwamen naar West-Europa doordat men tijdens de kruistochten (1096 – 1270) in contact kwam met Arabische en Joodse filosofie. Aristoteles werd zo populair onder de scholastieke stroming, omdat hij voor alles een systematische aanpak had en daarin volledig was. Na de val van het Byzantijnse rijk, dat veroverd werd door de Turken in 1453, vluchtten er veel geleerden naar West- Europa en vooral naar Italië. Zij brachten uit het onrustige Byzantium vele Griekse werken van onder andere Plato en

2 Ficino, M.: The Letters of Marsilio Ficino, translated from the Latin by members of the Language Department of the School of Economic Science, volume I, Londen, 1975. pp. 161. Originele tekst: “Siquidem quæ per se mortalia sunt, immortalitatē ab historia consequuntur, quæ absentia sunt per eam piæsentia fiunt, uetera iuuenescunt. Iuuenes cito maturitatem senis adæquat. Ac si senex septuaginta annorum ob ipsarum rerum experientiam prudens habetur, quanto prudentior, qui annorum mile, & trium millium implet ætatem. Tot uerò annorum millia uixisse quisqß uidetur quot annorum acta didicit ab historia.” Uit: Marsilio Ficino, Opera Omnia, Turijn, 1962. pp. 688.

6 Plotinus mee naar Italië. In 1457 kwam er een andere Griekse geleerde in contact met Cosimo. Johannes Argyropoulos was naar Florence geëmigreerd en kwam er colleges geven over Aristoteles en, op verzoek, ook over Plato. Argyropoulos was al eerder in Italië geweest, hij was ook bij het Concilie aanwezig en ging daarna studeren in Padua om daarna weer terug te keren naar Constantinopel.3 Cosimo was in die periode druk bezig om van de stad Florence een soort 'nieuw Athene' van Italië te creëren. Hij probeerde zoveel mogelijk bronnen uit de oudheid te verzamelen, zo kende zijn privé bibliotheek vele Latijnse boeken van klassieke schrijvers als Cicero, Livius en Ovidius, maar bijvoorbeeld ook meer eigentijdse werken als de gedichten van Dante.4 Cosimo zou tevens in het bezit gekomen zijn van de Griekse versie van de complete werken van Plato. Deze zou hij via Plethon bemachtigd hebben. Plethon zou de werken meegenomen hebben naar Florence, tijdens het concilie van Florence in 1439, en ze daarna verkocht hebben aan Cosimo, hierover bestaan echter enige twijfels.5 Hoewel Hankins in zijn essay Cosimo de' Medici and the 'Platonic Academy' het niet uitsluit dat de complete werken van Plato via Plethon aan Cosimo verkocht zijn, worden er ook andere personen genoemd die deze werken in het bezit zouden kunnen hebben gehad en die misschien als doorgeefluik gefungeerd hebben.6 Tevens zou Plethon Cosimo geadviseerd hebben om in Florence een nieuwe platoonse academie te stichten. Of dit werkelijk zo heeft plaats gevonden kan men in het volgende hoofdstuk lezen. Aangezien Cosimo geen kennis had van het Grieks en zelfs dus niet in staat was om deze werken te vertalen in het Latijn, had hij een geleerde nodig die dit voor hem zou kunnen doen. Het is in de periode van de jaren zestig van de vijftiende eeuw dat de zoon van Cosimo's arts betrokken werd in het plan om een Latijnse vertaling te maken van Plato's werken. Marsilio Ficino werd geboren op 19 oktober 1433 in het dorpje Figline vlakbij Florence.7 Zijn vader, Dietifeci di Angelo da Figline, maar ook wel Ficino genoemd net zoals zijn zoon, was in datzelfde jaar naar Florence verhuisd8 om als arts daar aan de slag te gaan. Tot zijn klantenkring behoorde ook Cosimo de' Medici. Het zag ernaar uit dat ook zoonlief in de voetsporen van zijn vader zou treden, zoals zijn vader het graag gezien had. Maar Ficino ging naar de Universiteit van Florence, waar hij logica, natuurfilosofie en menswetenschappen studeerde.9 Ficino verdiende wat bij als begeleider van welgestelde Florentijnse families. Zo weten we uit een document van 24 oktober 1451 dat Ficino Piero de' Pazzi les gaf over de logica van Paulo Veneto.10 En zo zou hij misschien ook Giovanni de' Medici, de zoon van Cosimo, begeleid kunnen hebben.11 Gedurende de jaren vijftig van de vijftiende eeuw studeerde Ficino bij Niccolò Tignosi da Foligno, die één van de belangrijkste meesters was op het gebied van medicijnen en auteur van werken in een Aristotelische gedachtegang. In 1454 schreef Ficino zijn eerste eigen werk, een essay tegen de pedagogie. In dit werk noemde Ficino het werk van pedagogen een beperkt beroep, aangezien zij afhankelijk zijn van hun leerlingen en daarom meestal blijven bij onderwerpen als rechten en grammatica en niet toekomen aan de echte wetenschappen.12

3 Copenhaver, B.P. en C.B. Schmitt: Renaissance Philosophy, Oxford, 2002. pp. 140. 4 Pintor, F.: 'Per la Storia della Libreria Medicea nel Rinascimento', in: Italia medioevale e umanistica, volume III, Padua, 1960. pp.190-199. 5 Hankins, J.: 'Cosimo de' Medici and the “Platonic Academy”', in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, number 53, (1990), pp. 156- 159. 6 Hankins, J.: 'Cosimo de' Medici and the “Platonic Academy”', in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, number 53, (1990), pp. 158- 159. 7 Viti, P.: 'Documenti ignoti per la biografia di Marsilio Ficino', in: Gian Carlo Garfagnini (red.), Marsilio Ficino e Il ritorno di Platone: studi e documenti, volume I, Firenze, 1986. pp. 259. 8 Ibidem, pp. 260. 9 Copenhaver, B.P. en C.B Schmitt: Renaissance Philosophy, Oxford, 2002. pp. 144. 10 Vasoli, C.: 'Ficino, Marsilio', in: Dizionario biografico degli Italiani, volume 47, Rome, 1997. pp. 378. 11 Field, A.: The origins of the Platonic Academy of Florence, Princeton, 1988. pp. 178. 12 Ibidem.

7 Ficino's eerste contact met het werk Plato kwam bij het volgen van colleges aan de Universiteit van Florence. In de brieven die Ficino schreef aan medestudenten als Antonio Serafico da San Miniato, die tevens onder Niccolò Tignosi studeerde, en Michele Mercati da San Miniato kunnen we enige informatie halen voor de interesse in Plato op dat moment.13 Zo ook in één van de eerste filosofische werken van Ficino, die verschenen in 1454 en 1455. Hoewel deze teksten nog in de scholastieke wijze van de Universiteit geschreven zijn, kan men een voorliefde voor de filosoof Plato herkennen. In het samengestelde werk Summa philosophiae dat bestond uit verschillende Latijnse geschriften over fysica, logica, God en andere kwesties, dat hij opdroeg aan Michele Mercanti, schreef hij dat zij zich op deze leeftijd bezig zouden moeten houden met deze studies volgens de wetten van Plato.14 Al gauw probeerde Ficino een connectie te leggen tussen Plato's filosofie en religie. Zo kunnen we bijvoorbeeld in een brief aan zijn broers en zussen deze mengeling van filosofie en theologie terugvinden, waarin God de auteur van de wereld is. Hij vergeleek God met een vader, zoals een God zorgt voor de mensen, zo zou een vader voor zijn familie moeten zorgen, waarbij eenheid en harmonie een belangrijke rol spelen. Disharmonie zou erop wijzen dat deze personen gekozen hebben om hun humaniteit te verwerpen en daardoor geen mensen meer zijn, volgens Ficino, maar beesten.15 Ficino besteedde steeds meer tijd aan het bestuderen van filosofische werken, zoals Cicero, Seneca en Augustinus in de jaren 1455 en 1456. Een van zijn mentoren, de Florentijnse klerk Antonio degli Agli, waarschuwde Ficino er in die periode op om niet verder de zoeken in de filosofie van Plato en andere filosofen, maar dicht bij de goddelijke wetten te blijven. Ficino vertelde hem dat deze heidense boeken hem hielpen om de christelijke waarheden erin te achterhalen. Ficino zette zijn studie over Plato, ondanks de waarschuwingen, voort en in 1456 schreef Ficino zijn eerste grote werk Institutiones ad Platonicam disciplinam, die hij opdroeg aan Cristoforo Landino. Landino was professor aan de Universiteit van Florence en dichter. Het zou goed kunnen dat Ficino voor het eerst echt in contact kwam met de werken van Plato via Landino. Landino kende de klassieke talen, commentator van Dante en Petraca, gaf les in poëzie en had sympathie voor platoonse teksten. Landino en Cosimo de' Medici zouden het werk van Ficino gelezen hebben en hem geadviseerd hebben om de teksten nog niet te publiceren maar eerst zijn Grieks te verbeteren om zo ook de platoonse teksten beter zou kunnen interpreteren.16 Vanaf dat moment zou Ficino ook begonnen zijn met het studeren van Grieks, onder Francesco da Castiglione. Vaak worden er in verschillende bronnen ook andere docenten genoemd die hem in die periode de Griekse taal zouden hebben bijgeleerd, zoals Platina en Johannes van Agyropoulos. Hoewel de bronnen hierover geen uitsluitsel geven, lijkt het erop dat Francesco da Castiglione degene was die Ficino de Griekse lessen gaf.17 In 1457 zou Ficino zich ook gestort hebben op epicurische studies en schreef in datzelfde jaar een commentaar op Lucretius en essay Physiognomia geheten. Deze geschriften zijn niet overgeleverd, maar de interesse voor deze stroming kunnen we wel uit brieven uit de jaren 1457 en 1458 halen. En tevens komen dergelijke doctrines terug in teksten van zijn scholastieke mentor en vriend Lorenzo Pisano. Deze laatste beschreef dat het de liefde was die de aarde regeerde, waarbij van de basis tot God alles door liefde met elkaar verbonden was.18 Ook zijn er overeenkomsten tussen het epicurisme en Ficino te vinden op het gebied van vriendschap. Volgens Epicurus was een teruggetrokken leven

13 Field, A.: The origins of the Platonic Academy of Florence, Princeton, 1988. pp. 179. 14 Kristeller, P, O., Studies in Renaissance thought and letters, Rome, 1956. pp. 56. Originele tekst: “... ut illorum iam studiorum aliquantulum particeps/ efficiaris, quibus etatem nostram, quantacunque futura sit, Platonis nostri precepta iubent penitus exercendam.” 15 Ibidem. pp. 179- 180. 16 Vasoli, C.: 'Ficino, Marsilio', in: Dizionario biografico degli Italiani, volume 47, Rome, 1997. pp. 380. 17 Kristeller, P, O.: Studies in Renaissance thought and letters, Rome, 1956. pp. 198. 18 Field, A.: The origins of the Platonic Academy of Florence, Princeton, 1988. pp. 183-184.

8 temidden van vrienden de beste vorm van leven. Vriendschap was voor Ficino eveneens een belangrijk onderdeel van het leven. Als vrienden in hun liefde die ze voor elkaar hebben en deze ook geestelijk delen voor God, dan hebben zij het hoogste niveau van vriendschap bereikt, oftewel de Platoonse Liefde. In zijn commentaar uit 1484 op Plato´s Symposium dat beter bekend is als De Amore schreef Ficino drieëndertig traktaten over de liefde. In De Amore sprak Ficino over “Socratic love” een liefde die gefocust is op schoonheid van het karakter van een persoon en zijn intelligentie, in plaats van zijn uiterlijke schoonheid. 1457 schreef Ficino De divino furore over Plato's ziel met twee vleugels en beweerde dat Plato geloofde dat we naar de hemel terug vliegen. Daarnaast beschreef Ficino in De divino furore de rol van filosofie, waarbij filosofie volgens hem de weg leidt naar perfectie van het actieve en contemplatieve leven.19 Ficino zou vervolgens, volgens vooral de oudere biografen als Corsi en Della Torre, aan de Universiteit van medicijnen hebben gestudeerd in de periode 1458 - 1459. Volgens Corsi zou zijn vader Dietifeci hem naar Bologna gestuurd hebben tegen de wil van Ficino in. Aangezien er nergens documenten zijn naast die van Corsi en er wel geschriften zijn die er op wijzen dat Ficino op verschillende tijden in die periode in Figline en Florence aanwezig was,20 zouden we kunnen concluderen dat Ficino niet in Bologna gestudeerd heeft. In de jaren 1456 tot 1462 studeerde Ficino niet alleen medicijnen waarvan we enkele sporen terug kunnen vinden in zijn werk uit die periode, maar bleef hij ook doorgaan met studies naar epicurisme, hermeticisme en platonisme. Rond het jaar 1460 was Ficino ook druk bezig met het vertalen van Pythagoras, de hymnen van Orpheus, Homerus en Procolus, maar deze werken werden pas in de jaren negentig van de vijftiende eeuw gepubliceerd. Ficino schreef in 1492, hetzelfde jaar waarin deze geschriften gepubliceerd werden, een brief aan Martinus Uranius, dat hij deze teksten nooit had willen publiceren. Waarschijnlijk uit angst om voor ketter uitgemaakt te worden.21 Niet veel later na Ficino's ongepubliceerde werken van Homerus en andere heidense auteurs, zou Cosimo Ficino gevraagd hebben om Plato te vertalen. Over het contact tussen Cosimo de' Medici en Ficino voor 1462 zijn er maar enkele aanwijzingen, maar we hebben daarvoor nog geen hard bewijs. Het eerste contact tussen Cosimo en Ficino zou volgens vele historici in het jaar 1452 zijn geweest.22 Vier jaar later zou Landino Cosimo hebben geattendeerd op Ficino's werk Institutiones zoals hierboven al aangeven. Het is daarom misschien niet zo vreemd dat het Cosimo was die de nog jonge Ficino vroeg om voor hem de complete werken van Plato te vertalen. Er wordt wel eens beweerd dat Christoforo Landino degene is geweest die Ficino als kandidaat voor deze baan zou hebben aangewezen, maar daar is geen bewijs van. Andere zeggen dat het misschien zijn vader was die Cosimo vroeg zijn zoon te helpen. Ficino werd aardig in de watten gelegd door zijn opdrachtgever. Op 4 december 1462 kocht Cosimo voor Ficino en zijn moeder een huis in Via S. Egidio en op 18 april 1463 een huis vlakbij de Villa van de' Medici in Careggi.23 En op 17 augustus in datzelfde jaar maakte ook Ficino's vader Diettifeci Ficino zijn huizen in Montevarchi en Figline beschikbaar voor zijn zoon.24 Op deze locaties kon Ficino rustig Plato en navolgers vertalen en commentaren schrijven. Het bleef niet alleen bij het vertalen van de werken van Plato. Ficino's vertalingen van Plato moesten onderbroken worden, Cosimo kwam in april 1463 aanzetten met een ander werk dat hij graag vertaald wilde hebben in het Latijn. Het Corpus Hermeticum, bestaande uit achttien delen, Cosimo de' Medici had er op dat moment veertien in zijn bezit.25 Cosimo hoopte dat hij alle veertien delen nog kon lezen voordat hij zou sterven. Maar het lukte Ficino tijdens het leven

19 Field, A.: The origins of the Platonic Academy of Florence, Princeton, 1988. pp. 182. 20 Kristeller, P, O.: Studies in Renaissance thought and letters, Rome, 1956. pp. 196. 21 Ibidem. pp. 53. 22 Ibidem. pp. 196-198. 23 Viti, P: 'Documenti ignoti per la biografia di Marsilio Ficino', in: Gian Carlo Garfagnini (red.), Marsilio Ficino e Il ritorno di Platone: studi e documenti, volume I, Firenze, 1986. pp. 262. 24 Vasoli, C.: 'Ficino, Marsilio', in: Dizionario biografico degli Italiani, volume 47, Rome, 1997. pp. 382. 25 Copenhaver, B.P. C.B. Schmitt: Renaissance Philosophy, Oxford, 2002. pp. 146.

9 van Cosimo slechts om tien dialogen te vertalen.26 Het Corpus Hermeticum, dat in werkelijkheid geschreven werd ergens in de eerste of tweede eeuw na Christus, werd in die periode beschouwd als het werk van Hermes Trismegistus, afstammeling van de Griekse versie van de Egyptische god Thot, die geleefd zou hebben in de periode net na Mozes.27 Geleidelijk aan namen de Grieken de beroemdste helden en goden van Egypte over. Vanaf de tweede eeuw voor Christus werd Hermes, de zoon van Zeus en de nimf Maia, als een afstammeling van Thot beschouwd. Deze Egyptische god zou een zoon hebben gehad: Agathodemon, die een zoon voortbracht, Hermes genaamd. Deze Hermes, die als de tweede Hermes werd gezien, werd nader aangeduid met Trismegistos: de 'Driewerf grootste'. Deze Hermes zou volgens Cosimo, Ficino en andere tijdgenoten, tevens de auteur geweest zijn van een oude theologie die over alle aspecten en geheimen van de wetenschap en religie ging. De tekst zou naar hun mening van Egyptische oorsprong zijn geweest en werd daarom geplaatst vóór Plato en beschouwd als een werk dat dichterbij de goddelijke waarheid lag. Het Corpus Hermeticum bestaat voornamelijk uit dialogen tussen Hermes Trismegistus, Asklepios en Tat. De inhoud doet sterk denken aan de dialogen van Plato. De reizen van Plato in Egypte zouden voor Ficino en tijdgenoten tevens een bevestiging zijn dat de ware kennis daar te vinden was. Uitgangspunt van deze gedachtegang van Hermes, oftewel de hermetica, is het hebben van respect voor alle onderdelen van de schepping. Goed leven werd als de hoogste religie beschouwd. Met andere woorden: Ga respectvol om met jezelf en met alles wat er om je heen bestaat. Deze teksten kregen veel invloed op de manier van denken in de Renaissance. Ook Ficino vond hierin de voor hem juiste combinatie van christelijke religie en de filosofie. Cosimo de' Medici overleed op 1 augustus 1464 en Ficino treurde om de dood van zijn opdrachtgever. Hij hoopte onder het patronage van Piero de' Medici en later Lorenzo 'Il Magnifico' de' Medici verder te kunnen doorgaan met zijn vertalingen van Plato's dialogen. Onder Piero de' Medici gebeurde dit ook, ook al besteedde deze veel minder aandacht aan Ficino. Dit kwam mede door de politieke situatie van dat moment. Toen Piero de' Medici aan de macht kwam en daarmee ook de bankzaken overnam, eiste hij dat de langlopende leningen ingevorderd werden, waarbij ook die van trouwe aanhangers van de Medici familie. Deze beslissing leidde tot het failliet van enige handelaren en zo ontstond er een groeiend verzet tegen de Medici. Er werd zelfs een coup beraamd tegen Piero, maar deze werd verijdeld. Na de dood van Piero de' Medici op 2 december 1469 kwam Lorenzo Il Magnifico aan de macht in Florence. Aan hem schreef Ficino talloze brieven waarin hij Plato's gedachtegang propageerde die volgens hem de antieke waarheid in pacht had, ook zeker waar het gaat om kennis van het regeren van een stad.28 In de jaren van 1469 tot 1474 integreerde Ficino vervolgens het neoplatonisme van Plotinus en de latere neoplatonisme van de christelijke Dionysius Areopagita en Thomas van Acquino met het christendom en smeedde er het christelijk platonisme van. De hoofdgedachte in Ficino's filosofie was harmonie; in alles. Daarin kwam alles voort uit de goede God en keerde er uiteindelijk ook weer naar terug. De harmonie die op aarde wel eens onzichtbaar was, kon door de verbinding met God, het Schone en het Goede en het Ene, via de geest in beeld gebracht worden en vormgegeven worden in de materie. Ficino deelde zijn kosmos in en deed dat in de vorm van een hiërarchie van sferen of zielen welke begon bij God en eindigde bij de materie. De menselijke ziel nam een bijzonder geprivilegieerde en centrale plaats in deze hiërarchie in. De menselijke ziel was in zijn ogen de schakel tussen het allerhoogste en het laagste in het universum. Zij had enerzijds de oneindige en universele ambitie om tot het hogere te komen, maar was tevens gebonden aan het lagere materiële. De menselijke ziel slaat zo een brug tussen het lagere en het hogere, het goddelijke. Daarmee onderstreepte Ficino de

26 Vasoli, C.: 'Ficino, Marsilio', in: Dizionario biografico degli Italiani, volume 47, Roma, 1997. pp. 383. 27 Copenhaver, B.P. C.B. Schmitt: Renaissance Philosophy, Oxford, 2002. pp. 146. 28 Vasoli, C.: 'Ficino, Marsilio', in: Dizionario biografico degli Italiani, volume 47, Roma, 1997. pp. 383.

10 waardigheid van de mens, een beeld dat volledig paste in de denkbeelden van de humanisten in de Renaissance. Dit was natuurlijk vooral inspirerend voor de bovenlaag van de welvarende burgerij van de Italiaanse steden van dat moment. Maar het stond ver af van het leven van de lagere rangen en standen. Maar die lagere rangen werden als vanzelfsprekend beschouwd binnen het harmonische ideaal van de orde waarin ook hoog en laag een plaats moesten hebben. Ficino gaf in zijn teksten ook aan dat het niet voor iedereen weggelegd was om één te worden met God. Toch was er vooral optimisme over de mens, iets wat bijvoorbeeld ook bleek uit het beroemde voorwoord van Pico della Mirandola, filosoof en leerling van Ficino, bij zijn negenhonderd stellingen om één samenhangende theorie te maken van christendom, jodendom en islam, filosofie en wetenschappen. Het begint met de beroemde uitspraak dat de mens een wonder is. Men geloofde dat deze mens wonderen kon verrichten als hij zich richtte naar die harmonische ideeën uit de oudheid die men had herontdekt. In die jaren schreef Ficino één van zijn belangrijkste werken Theologia platonica de immortalitate animarum, dat hij opdroeg aan Lorenzo de' Medici en pas werd gepubliceerd op 7 november 1482.29 In dit werk, bestaande uit zes boeken, leest men hoe Ficino de klassieke filosofie, en dan vooral de metafysica, met het christendom verenigde en dan in het bijzonder waar het gaat over de onafhankelijkheid van de ziel van het lichaam en zijn onsterfelijkheid die berust op goddelijke kenmerken van eenheid, onafhankelijkheid en reden. Op 18 december 1473 verscheen Ficino's De cristiana religione. Ook in dit werk van de filosoof vinden we de vereniging van het platonisme en het christelijke geloof terug. Waarbij de religie gebaseerd op Plato's inzichten naar zijn mening het ware geloof was. In hetzelfde jaar werd Ficino kanunnik in de Dom van Florence. Het contact tussen Ficino en Lorenzo Il Magnifico verslechterde aan het einde van de jaren zeventig en de jaren tachtig van de vijftiende eeuw. Lorenzo leek niet meer zo geïnteresseerd in de werken van Ficino en liet het drukken en betalen ervan over aan anderen, zoals de familie Valori. Ficino schreef in 1487 een brief aan Lorenzo waarin hij zijn verslechterde familie omstandigheden meldde. In de jaren tachtig vertaalde Ficino ook de Enneade van Plotinus, die als belangrijkste Neoplatonist wordt beschouwd. Een werk dat Cosimo volgens Ficino al graag vertaald had gezien.30 Het werk werd pas op 7 mei 1492 gepubliceerd, vlak na de dood van Lorenzo op 8 april 1492.31 In deze periode vond er een zeer actieve correspondentie plaats tussen de jonge filosoof Giovanni Pico della Mirandola en Ficino. Zij discussieerden over vele filosofische onderwerpen, waarvan de onsterfelijkheid van de ziel het belangrijkste onderwerp was. In de jaren negentig van de vijftiende eeuw kwam , een Domicaanse bisschop, terug naar Florence (hij was midden jaren tachtig al eerder in Florence geweest). Dit zorgde voor enige onrust in de stad. Savonarola maakte zich steeds verder los van de leidinggevenden van de katholieke kerk. Het immorele gedrag en de corruptie van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders vond hij verwerpelijk. Hij concentreerde zich steeds meer op de teksten van kerkvaders en de Bijbel en zag kunst en vermaak als zonden. Zo organiseerde hij in 1497 het zogenaamde Vreugdevuur der IJdelheden waarbij zijn aanhangers uit de huizen van de burgers van Florence voorwerpen haalden die naar hun idee een vorm waren van zedeloosheid. Op Piazza della Signoria werden spiegels, luxueuse kleding, speeltafels, kunstwerken en muziekinstrumenten verbrand. Ficino trok zich steeds meer terug in Careggi en hield zich ver van een nieuwe anti-Medici beweging waaraan vele vrienden zich verbonden hadden. In die periode kwam Ficino ook redelijk onder vuur te liggen. Savonarola en Ficino lagen niet op één lijn qua gedachtegang.

29 Vasoli, C.: 'Ficino, Marsilio', in: Dizionario biografico degli Italiani, volume 47, Roma, 1997. pp. 388. 30 Ibidem. 31 Ibidem. 390.

11 Tevens was Ficino thuis in de astrologie en de magie. Deze onderwerpen werden niet heel serieus genomen in die periode, maar Ficino probeerde op allerlei manieren ruimte te geven aan de kennis van deze wijsheden om ze weer aan het licht te brengen. Dit bracht de filosoof wel in de problemen, bijvoorbeeld met zijn boek uit 1489 De Vita, dat bestond uit drie boeken over de magie. Het boek werd door verschillende kerkelijke instanties als ketterij beschouwd en het werk werd aan de Paus Innocentius VIII gerapporteerd. Ficino verdedigde zijn werk in een brief waarin hij, op een zeer strategische en eveneens humoristische wijze, zijn vrienden vroeg een goed woordje voor hem te doen bij de Paus. Ficino schreef zijn testament in Florence in 1498 in de kerk van San Marco, een jaar voor zijn dood. In de inventaris van de' Medici uit 1499 staat dat Ficino in zijn testament de dialogen van Plato in de Griekse versie, die hij dus via Cosimo “Il Vechhio” gekregen had om te vertalen, naliet aan Lorenzo di Pierfrancesco.32 Marsilio Ficino stierf op 1 oktober 1499 in Careggi.33 En in het jaar 1521 werd er in de kathedraal van Florence, Santa Maria del Fiore, ter nagedachtenis van de filosoof een buste van Ficino geplaatst.34

32 Kristeller, P.O.: Supplementum Ficinianum. Marsilii Ficini Florentini... opuscula inedita et dispersa, volume II, Florence, 1937. pp. 195. 33 Viti, P.: 'Documenti ignoti per la biografia di Marsilio Ficino', in: Gian Carlo Garfagnini (red.), Marsilio Ficino e Il ritorno di Platone: studi e documenti, volume I, Firenze, 1986. pp. 281. 34 Ibidem. 283.

12 De Accademia Platonica; een sprookje of werkelijkheid?

Over de Accademia Platonica, waarvan Marsilio Ficino als de leidinggevende figuur gezien werd, zijn een aantal studies geschreven, maar na het lezen van deze secundaire literatuur blijven er nog veel vragen onbeantwoord. Bijvoorbeeld: Waar bevond zich deze academie? Waren er bijeenkomsten van deze Accademia, en zo ja waar vonden die dan plaats? Waar lagen de connecties tussen de Accademia en de Villa van de Medici in Careggi, het huis van Ficino daar in de buurt en het huis van Marsilio's vader Dietifeci Ficino in de stad in Via S. Egidio. Tevens blijft het onduidelijk wie er nu werkelijk tot deze academie behoorden en of we hen als leden moeten beschouwen. Daarnaast is het vooral onduidelijk wat Ficino in zijn brieven en teksten bedoelde met het woord academie. Al met al blijft het verhaal rond deze Accademia Platonica nogal vaag. Al in vele eerdere vroege studies naar de Accademia Platonica kwamen er verschillende interpretaties naar voren over wat deze Accademia Platonica zou kunnen zijn geweest. Een van de eerste die zijn kritische blik richtte op deze academie was Gustavo Uzielli, een belangrijke Florentijnse historicus aan het eind van de negentiende eeuw die tevens belangrijke onderzoeken schreef over onder andere en Amerigo Vespucci. Uzielli had opgemerkt dat vele historici het woord academia volgens hem verkeerd hadden geïnterpreteerd en dat de academie in zijn ogen een fabel was.35 Arnaldo della Torre, Italiaans historicus, was de eerste die een onderzoek deed naar de verschillende betekenissen van het woord academia in de periode van de vijftiende eeuw. Hij kwam uit op drie verschillende significaties van het woord. Namelijk 1.) de school van Plato 2.) een school in de algemene zin van het woord, oftewel de openbare Universiteit beter bekend in die periode als de Studio en 3.) vrije vereniging van geleerden die in hun bijeenkomsten het aspect van de school van Plato opnieuw behandelden.36 Della Torre stelde in zijn boek uit 1902 dat de Accademia Platonica niet de vorm had van een echte academie in de zin van een school, maar zag het meer als een samenkomen van intellectuele en geïnteresseerden die discussieerden over Plato en andere filosofische navolgers.37 Wat is nu het werkelijke verhaal achter deze academie? In het tijdschrift Renaissance Quaterly verscheen in 1991 een artikel van James Hankins, professor in geschiedenis aan de Harvard University, waarin hij het bestaan van deze platoonse academie als een mythe bestempelde. Dit artikel; The Myth of the Platonic Academy, was een studie van Hankins naar dit onderwerp. Hij had alle brieven van Lorenzo de' Medici, brieven van Ficino zelf aan vrienden, brieven van personen uit Ficino's vriendenkring en vele archieven, artikelen en andere bronnen uitgezocht en komt tot een interessante conclusie dat de hele Accademia Platonica niet heeft bestaan.38 Althans niet in de vorm zoals de meeste auteurs doen voorkomen; een academie met leden die regelmatig bijeenkomsten houden. Ook Hankins stelde dat men vooral het woord academia verkeerd vertaalde en dat het onjuist werd opgevat. Hij komt met een lijst van zeven verschillende betekenissen van het woord in die periode en ik zal deze hieronder weergeven; 1) Emitologie; het woord academia werd gebruikt voor de groeve vlak buiten Athene van de held Academus (ook wel Hecademus). Deze naam werd overgenomen voor Plato's school die in de buurt van de groeve kwam te staan rond de vierde eeuw voor Christus. 2) Academia werd in de oudheid gebruikt voor een school met een bepaalde gedachtegang of een filosofische traditie, zoals het Lyceum van Aristoteles, de school van de Stoïcijnen en de Tuin van Epicurus.

35 Hankins, J.: 'The myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 431. 36 Della Torre, A.: Storia dell'Accademia Platonica di Firenze, Firenze, 1902. pp. 463. 37 Ibidem. pp. 464. 38 Hankins, J.: 'The myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 437.

13 3) Men gebruikte het woord academia, in de Renaissance, ook wel voor privé scholen met een humanistisch karakter, zoals die van Guarino Veronese bijvoorbeeld. Men gebruikte hiervoor ook wel het woord gymnasium en betekenen dus in deze zin hetzelfde. 4) Academia en gymnasium werden beide vooral gebruikt door humanisten als tegenhanger van de middeleeuwse woorden univeritas of stadium. In plaats van het woord universiteit gebruikte vooral de Florentijnse humanisten liever academie of gymnasium, zo werd de Studio Fiorentina (Universiteit van Florence in Pisa en Florence) ook wel Academia Florentina genoemd. Het gebruik werd daarna overgenomen in andere Europese landen. Zo werd bijvoorbeeld de universiteit van Parijs ook wel Academia Parisiensis genoemd. 5) Een meer algemene betekenis van het woord academia werd aan het begin van de vijftiende eeuw ook wel gebruikt voor bijeenkomsten van een groep geleerden. Bijvoorbeeld Accademia Bessarionea, die verwijst naar navolgers van Bessarione. Men interpreteert op deze wijze ook de Accademia Platonica van Ficino. 6) Tevens zou het woord academia kunnen verwijzen naar een huis of villa, of kamer, die werd gebruikt voor literaire en/ of filosofische studies, een synoniem voor de meer gebruikelijk term musaeum of musaeolum. 7) Als laatste werd academia ook wel gebruikt in metaforische zin voor libri platonici. Het vertalen van Plato en navolgers naar het Latijn. Volgens Hankins wordt door Ficino het woord academia het meest gebruikt op deze manier.39 Het aantal verschillende interpretaties van het woord, geeft aan hoe ruim dit begrip genomen werd in die periode. Na zelf ook de brieven van Ficino onderzocht te hebben komen we het woord academia tientallen keren tegen.40 Ik zal een paar brieven behandelen die mijns inziens belangrijk kunnen zijn voor het vaststellen van welke van de bovengenoemde interpretaties van het woord academia Ficino voor ogen had. Eerst zal ik een aantal voorbeelden geven waar het woord academie naar mijn idee een metafoor is voor de libri platonici. De brief van Ficino aan Cosimo de' Medici van september 1462 heeft historici doen denken dat Cosimo een platoonse academie zou hebben willen oprichten en dat in die periode ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Volgens Hankins is deze brief, net als het voorwoord van Ficino in zijn vertaling van Plotinus, die hij schreef in 1490 en gepubliceerd werd in 1492, verkeerd geïnterpreteerd.41 De misvatting is snel gemaakt, Ficino beschreef in de brief aan Cosimo dat de academie Careggi door Cosimo mogelijk werd gemaakt.42 Met academia bedoelde Ficino hier naar mijn idee de libris platonici. Hij verkreeg immers via Cosimo de complete werken van Plato in het Grieks: “Quod tandem pro tantis muneribus referam aliud nihil habeo, nisi ut Platonicis voluminibus que ipse largissime porrexisti sedulus incumbam, Academiam quam nobis in agro Caregio parasti veluti quaddam contemplationis sacellum legitime colam ibique dum spiritus hoc reget corpusculum Platonis pariter ac Cosmi Medicis natalem diem celebrem.” 43 Het was Cosimo die Ficino de opdracht gaf om de codex van Plato te vertalen naar het Latijn en deed dat waarschijnlijk in de Villa Careggi

39 Hankins, J., The myth of the Platonica Academy of Florence, In: “Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 433-434. 40 Brieven van Ficino gelezen in; Ficino, M.: The Letters of Marsilio Ficino, translated from the Latin by members of the Language Department of the School of Economic Science, 7 volumes, Londen, 1975. En in; Gentile, S.: Marsilio Ficino Lettere, Firenze, 1940. En in: Kristeller, P.O.: Supplementum Ficinianum. Marsilii Ficini Florentini... opuscula inedita et dispersa, 2 volumes, Florence, 1937. 41 Hankins, J.: 'Cosimo de' Medici and the “PlatonicAcademy”', in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, number 53, (1990), pp. 145. 42 Kristeller, P.O.: Supplementum Ficinianum. Marsilii Ficini Florentini... opuscula inedita et dispersa, volume II, Florence, 1937. pp. 87-88. 43 Kristeller, P.O.: Supplementum Ficinianum. Marsilii Ficini Florentini... opuscula inedita et dispersa, volume II, Florence, 1937. pp. 87-88. Engelse vertaling: ”And I have no way at all of repaying you for such great gifts except by painstakingly devoting myself to those Platonic volumes you have so generously offered me; by duly worshipping at [or cultivating] the Academy you have furnished for me, as though it were a kind of shrine for contemplation, in the fields of Careggi; by celebrating the natal day of Plato equally with that of Cosimo de' Medici, 'so long as the spirit rules this little body.” Uit: J. Hankins: 'Cosimo de' Medici and the “Platonic Academy”', in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, number 53, (1990), 149-150.

14 en/ of in het huis vlakbij de Villa van de' Medici, dat Cosimo voor Ficino had geregeld. In de brief noemde Ficino Careggi, maar kan daarmee nog niet het huis bedoelen dat Cosimo gekocht had voor hem, aangezien Paolo Viti in 1984 bewees dat Ficino dit huis niet heeft gekregen voor 18 april 1463.44 Naar mijn idee bedankte Ficino Cosimo in deze brief voor de mogelijkheid om Plato weer tot leven te brengen. En gebruikte het woord academie als metafoor hiervoor. In een brief aan Francesco Musano uit Iesi zou tevens voor vele historici een bewijs zijn geweest dat de Accademia Platonica echt bestaan heeft. In de brief beschreef Ficino een inscriptie die op de muren van deze academie zou hebben gestaan: “Sed de his in præsentia satis. Iussisti heri ut proverbium illudmeum Academiæ parietibus undique inscriptum, tibi transcriberem. Accipe, à bono in bonum omnia diriguntur. Laetus im praesens. Neque censum existimes, neque appetas dignitatem. Fuge excessum, fuge negotia. Laetus im praesens.”45 Maar mijns inziens gebruikte Ficino deze tekst om Francesco erop te wijzen dat hij met de kennis van de filosofie, theologie en muziek de ziel tot rust kan laten komen. Het woord academie gebruikte Ficino in de rest van de brief als metafoor voor de libri platonici: “Cum primum tertiana notha medicinis nostris expulsa, una cum Ioanne Aurelio Academiam nostram tamquam medicum tuum salutavisses, citharç sonum cantumque hymnorum postulasti à nobis et impereasti. Deinde multa sparsim in nostra illa Theologia legisti.”46 Ficino legde vervolgens uit 'medicijnen' helpen bij het helen van het lichaam, de geest en de ziel. Waarbij die van de ziel alleen maar geheeld kan worden door de goddelijke mysteries van de theologie. Het gebruik van het woord academie hier verwees niet naar de Accademia Platonica in de zin van een school, maar naar de werken van Plato, andere filosofen en religies die de mens en vooral de ziel helpen een goed leven te lijden en dicht tot God te komen. In geen van de andere teksten van Ficino komt deze inscriptie die op de muren van de academie geschreven zouden zijn terug en wetenschappers hebben het bestaan van deze inscriptie alleen maar af kunnen leiden uit deze brief. Er is dus wat mij betreft geen sprake van een inscriptie ergens op een muur van de zogenaamde Accademia Platonica. Het zou tevens lastig zijn om de locatie van deze inscriptie te bepalen, aangezien Ficino academie gebruikte voor meerdere plaatsen, zoals de Villa van de' Medici in Careggi waar een dergelijke inscriptie nooit gevonden is. Tevens zou men in de kerk Santa Maria degli Angeli, waar Ficino preekte, deze inscriptie niet hebben toegestaan. Misschien zou een dergelijke tekst op de muren van een van zijn huizen in de stad of die in Careggi hebben kunnen gestaan, maar daar zijn geen bewijzen voor. Naar mijn idee gebruikte Ficino deze inscriptie als verwijzing naar Plato op de muren van zijn academie ook een inscriptie had staan. Er zou boven de ingang van zijn academie een opschrift hebben gestaan met de waarschuwing dat ieder die geen meetkundige was uit de buurt moest blijven van deze plek. Maar deze inscriptie zou even goed een mythe kunnen zijn, aangezien de eerste referenties aan deze inscriptie pas zevenhonderd jaar na Plato's dood verschenen, Johannes Philoponos (490-570). In een brief aan Bernardo Rucellai, een humanist en afkomstig uit een zeer rijke familie, beschreef Ficino de academie als volgt; “Mihi vero nunc satis ne grauis ad te interpellandum caus erit Platonica grauitas, satis certe quod et ipse (ut arbitror) facile confiteberis, nostra haec siue academia siue bibliotheca Latinum Platonem, Græco semine iamdiu

44 Gentile, S., S. Niccoli en P. Viti: Marsilio Ficino e Il ritorno di Platone; mostra di manoscritti stampe e documenti 17 maggio – 16 giugno 1984, Florence, 1984. pp. 175-176. 45 Ficino, M.: Opera Omnia, Turijn, 1962. pp. 639. Engelse vertaling: “You asked me yesterday to transcribe for you that maxim of mine that is inscribed around the walls of the Academy. Receive it. All things are directed from goodness to goodness. Rejoice in the present; set no value on property, seek no honours. Avoid excess; avoid activity. Rejoice in the present.” Uit: Marsilio Ficino: The Letters of Marsilio Ficino, translated from the Latin by members of the Language Department of the School of Economic Science, volume I, Londen, 1975. pp. 40. 46 Ibidem. Engelse vertaling: “As soon as you were cured of your wrongly diagnosed tertian fever by our medicines, both you and Giovanni Aurelio paid your respects to our Academy, as if it were your own doctor. You then asked for and heard the sound of the lyre and the singing of hymns. Since then you have gleaned a great deal from our Theology. Do not be surprised, Francesco, that we combine medicine and the lyre with the study of theology. Since you are dedicated to philosophy, you must remember that within us nature has bonded body and spirit with the soul.” Uit: Marsilio Ficino: The Letters of Marsilio Ficino, translated from the Latin by members of the Language Department of the School of Economic Science, volume I, Londen, 1975. pp. 40.

15 conceptum, parturit quotidie.”47 We zien hier in de originele tekst bibliotheca staan, Ficino sprak hier dus duidelijk over een bibliotheek in de zin van een plaats waar een verzameling boeken opgesteld is. Zonder enige twijfel kunnen we hier aan de hand van Ficino's eigen woorden opmaken dat hij hier met academie de libri platonici bedoelde. Een andere significatie voor het woord academie dat Ficino gebruikte was zijn vriendenkring waarmee hij over onder andere Plato discussieerde. Hieronder vindt men hiervan een belangrijk voorbeeld. De brief aan Martin Prenninger, een Duitse student die in Florence en Padua studeerde, zorgde voor verwarring bij wetenschappers. Martin Prenninger zou Ficino gevraagd hebben om een beschrijving te geven van zijn Accademia Platonica. Ficino antwoordde hem met een brief waarin hij zijn vriendenkring, waarmee hij correspondeerde over filosofie, beschreef. Een aantal historici zagen deze brief als een ledenlijst van de Accademia Platonica. Maar in deze brief wordt met geen woord gerept over een academie. De gehele brief zit vol van het belang van vriendschap voor Ficino. Iets wat ook in veel van Ficino's filosofische teksten naar voren komt. Vriendschap was voor hem een van de belangrijkste dingen in het leven. Hankins gaf aan dat deze brief een antwoord zou moeten zijn op de vraag van Prenninger om een beschrijving te geven van zijn school.48 Of Prenninger ook echt het woord school heeft gebruikt of specifiek vroeg om een beschrijving van de Accademia Platonica kon ik niet achterhalen, aangezien ik de brief van Martin Prenninger niet heb kunnen achterhalen en er tevens geen verwijzingen naar zijn. Ficino geeft in de brief een lijst van zijn vriendenkring, of liever gezegd 'onze' vriendenkring “amicorum uidelicet nostrorum catalogum.” Deze lijst heeft hij onderverdeeld in twee groepen die worden geordend op chronologische wijze, zoals hij ze leerde kennen, met uitzondering van de eerste groep. De eerste groep die Ficino noemde zijn namelijk de leden van de familie de' Medici die hij “amicos lucũ patroni nostri” noemde en vallen onder een aparte categorie “genus heroicum”. Er werden acht familieleden genoemd waaronder Cosimo en Lorenzo. De tweede groep is onderverdeeld in verschillende groepen. De eerste bestaat uit vrienden die geen leerlingen (auditores) of volgelingen (discipuli) waren, zij behoren tot de “consuetudine familiares” en noemde hen “confabulatores”. Dan volgen er vrienden die hij later in zijn leven tegen kwam maar geen leerlingen van hem waren en ten slotte volgen er een rij namen van “quasi discipuli” die naar hem luisterden.49 Volgens Hankins was het de laatste groep waarmee Ficino een pedagogische band had.50 De eerste groep discussieerde met elkaar en er werden adviezen uitgewisseld over onderwerpen die behoren tot de vrije kunsten. Drie namen worden na de chronologische lijst herhaald met de notitie dat de bovengenoemde soms naar zijn eerste lezingen kwamen, behalve Christoforo Landino, Leon Battista Alberti en Benedicto Accolto en behoren dus meer tot zijn oudere vrienden (consuetudine familiares) en niet tot zijn studenten (auditores).51 Men zou kunnen afleiden uit deze brief van Ficino dat er een groep vrienden bestond waarmee hij correspondeerde en die elkaar adviezen gaven en discussieerden over verschillende onderwerpen. Maar er is hier duidelijk geen sprake van een academie in de zin van een school en zeker niet in het speciaal een platoonse. Dan zijn er nog voorbeelden van brieven waarin Ficino wellicht refereerde aan de Universiteit van Pisa en Florence, of misschien, zoals Hankins stelt, naar zijn eigen school. In de brief aan Lorenzo Il Magnifico van 21 januari 1473, en niet uit 1474 zoals de brief gedateerd wordt in The Letters of Marsilio Ficino van de Language Department of the school of Economic Science, beschreef Ficino een academie die

47 Ficino, M.: Opera Omnia, Turijn, 1962. pp. 889. Engelse vertaling: “This academy or bookstore of ours is daily trying to give birth to a Latin Plato conceived long ago from its Greek seed.” Uit: Marsilio Ficino, The Letters of Marsilio Ficino, translated from the Latin by members of the Language Department of the School of Economic Science, volume 6 (Liber VII), Londen, 1975. pp. 47-48. 48 Hankins, J.: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 442. 49 Ficino, M., Opera Omnia, volume I, Turijn, 1962. pp. 966. 50 Hankins, J.: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 443. 51 Ficino, M., Opera Omnia, volume I, Turijn, 1962. pp. 967.

16 onder de leiding van Lorenzo weer tot ontplooiing kwam.52 Vaak interpreteerde men het woord Academiam dat Ficino hier gebruikte in deze brief voor de zogenoemde Accademia Platonica. Hankins laat zien dit verkeerd geïnterpreteerd was uit de in het Italiaans vertaalde brief, door iemand uit Ficino's vriendenkring, waarin het woord Academiam vervangen is door lo studio Pisano.53 In een andere brief die ik tegen kwam van Ficino aan Lorenzo de' Medici uit oktober 1473, is er ook sprake van de studio Pisano, hoewel Ficino het hier een gymnasio noemde.54 Er wordt in beide brieven dus gerefereerd aan de Universiteit van Pisa die Lorenzo in 1472- 1473 opnieuw oprichtte. Historicus Jonathan Davies, professor aan de Universiteit van Warwick, ontdekte in de documenten van de Entrata e Uscita del Camerlengo del Monte Comune in de Archivio di Stato di Firenze, dat er betalingen zijn gedaan aan Ficino in het jaar 1466 voor het geven van colleges in filosofie aan de Universiteit van Florence.55 Ficino kreeg 160 lire, ofwel 40 fiorini voor zijn colleges over het jaar 1466. Davies vergeleek het salaris met dat van Cristoforo Landino, een humanist en professor in retorica en poëzie aan de Florentijnse Studio, die 200 fiorini kreeg voor zijn lessen aan de Studio in 1466-1467.56 We zien dat de professor en dichter Landino beduidend meer verdiende dan Ficino, waarschijnlijk kwam dit omdat Ficino geen professor was aangezien hij nooit een diploma had behaald aan de Universiteit. In de verdere studie van Davies bleef het ook voor hem onduidelijk waar deze colleges precies hebben plaats gevonden, aangezien men daar geen bewijs voor heeft. Giovanni Corsi, de eerste biograaf van Ficino, schreef dat hij publieke lezingen gaf over Plato's Philebus.57 Aangezien een aantal werknemers van de Studio ook toestemming hadden om privé lessen te geven, kan het zijn dat Ficino op een andere plek les gaf, dan op de Universiteit. Aangezien we praten over publieke lezingen zou het zo kunnen zijn dat bij de 'colleges' niet alleen studenten van de Studio aanwezig kunnen zijn geweest, maar bijvoorbeeld ook vrienden van Ficino. Het zou ook mogelijk kunnen zijn dat deze colleges plaats vonden in de Santa Maria degli Angeli, waarvan we weten dat Ficino daar preekte en publieke lezingen gaf in zijn latere periode.58 In Davies onderzoek kon hij verder geen betalingen vinden van de Studio aan Ficino in de jaren 1450-1473. We weten wel dat Ficino in de jaren vijftig zelf aan de Studio studeerde. Dus een bepaalde band was er zeker. Tevens is er een opmerkelijke brief van Ficino aan Pietro del Nero, 'leerling' van Ficino, van 1 april 1483 vanuit Careggi. Ficino schreef Pietro dat hij en andere vrienden wel zullen klagen dat hij al een tijd niet meer in de stad was geweest. Maar zegt Ficino: “Abesse me iam ab urbe diutius (ut opinor) una cum aliis nostris et ipse conquereris, sed define conqueri, numquam enim minus absum ab academia, quam cum ab urbe absum.”.” Hij eindigde de brief met “Vale atque salute omnino, se quem? Sed quo? Nullum equidem, uno conctos cognominauerim, academicos. Irerum bene vale.” 59 Deze ene naam academicos doelde Ficino op Plato en hiermee kon hij al zijn vrienden die een voorliefde voor deze filosoof hadden in een keer benoemen. Ficino sprak hier over een academie in de stad, maar gaf ook aan, zoals men kan opmaken uit deze brief, dat ook in Careggi de academie voor hem niet ophield te bestaan. Uit deze brief wordt wel duidelijk dat Ficino in ieder geval op verschillende plekken en manieren bezig was met Plato. In een brief van Ficino aan Jacopo Bracciolini kunnen we andere voorbeelden vinden van de het woord academie als

52 Ficino, M., Opera Omnia, volume I, Turijn, 1962. pp. 652. 53 Hankins, J.: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 435. 54 Kristeller, P.O.: Supplementum Ficinianum. Marsilii Ficini Florentini... opuscula inedita et dispersa, volume II, Florence, 1937. pp.89-90. 55 Davies, J.: 'Marsilio Ficino: Lecturer at the Studio fiorentino', in: Renaissance Quaterly, volume XLV, number 4, (1992), pp. 785-786. 56 Ibidem. pp. 787. 57 Allen, M.J.B.: 'Ficino's Lecture on the Good?' in: Renaissance Quaterly, volume 30, number 2, (1977), pp. 164. 58 Allen, M.J.B.: 'Ficino's Lecture on the Good?' in: Renaissance Quaterly, volume 30, number 2, (1977), pp. 164. 59 Ficino, M.: Opera Omnia, Turijn, 1962. volume I, pp. 889. Engelse vertaling: “You complain along with (I suspect) our other friends that I have been absent too long from the city. But cease complaining: for never am I less absent from the Academy than when I am out of the city.” Uit: J. Hankins: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 436.

17 metafoor voor de Universiteit van Florence.60 Het is mogelijk dat Ficino hier met de academie allicht verwees naar de Studio, aangezien hij namen noemt van zijn leerlingen, zoals Jacopo zelf en Bindaccio Ricasoli en Giovanni Cavalcanti. Zij vallen, in de brief aan Martin Prenninger, onder zijn 'academici'. Hoewel Cavalcanti in het begin nog behoorde tot de groep academici werd hij later door Ficino tot zijn vriendenkring gerekend. Waarschijnlijk omdat Cavalcanti een voornaam staatsman was in de latere periode van Ficino´s leven en Cavalcanti zou volgens Hankins Ficino´s eerste 'Platoonse geliefde' zijn geweest en zou daarom niet meer geplaatst zijn onder zijn 'leerlingen'.61 Ficino gaf tevens in deze brief aan dat hij in zijn boek De Amore een beschrijving gaf van een bijeenkomst van de viering van Plato's geboorte- en sterftedag dat gegeven werd bij Francesco Bandini, een priester en diplomaat afkomstig uit een zeer rijke familie. Daarna beschreef Ficino dat hij en Bracciolini, aan wie de brief gericht was, Ricasoli, Calvalcanti en vele andere van de academie bij deze bijeenkomst aanwezig waren en ze spraken over uiteenlopende onderwerpen, waarvan de discussie over de ziel het belangrijkste voor Ficino was.62 Het zou kunnen zijn dat deze viering van Plato's geboorte- en sterftedag metaforisch gebruikt werd door Ficino om daarmee een mooie setting te creëren en het belang van Plato te benadrukken. Er bestaan meer aanwijzingen hiervoor. In Ficino's voorwoord op zijn traktaat De Amore beschreef hij het banket dat men gehouden zou hebben op 7 november 1468 ter ere van Plato's geboorte- en sterfdag. Het banket zou gehouden zijn in de' Medici Villa Careggi en gesponsord door zijn Lorenzo de' Medici. Maar het onderzoek van Sebastiano Gentile bewees dat er in de originele tekst van De Amore niet gerefereerd werd aan dit banket in Careggi en dus pas in de latere versie van De Amore is toegevoegd door Ficino.63 Volgens Hankins had Ficino deze gelegenheid puur verzonnen, om waarschijnlijk propagandistische redenen.64 Dit is voor mij weer een bewijs dat Ficino op literaire wijze probeerde nadruk te leggen op Plato. Bernardo Bembo, Veneziaanse ambassadeur voor Florence in 1474 en was een goede vriend van Lorenzo de' Medici, en Ficino (tevens vader van de schrijver en dichter Pietro Bembo). Met de laatst genoemde correspondeerde hij regelmatig, vooral in de jaren zeventig en tachtig van de vijftiende eeuw. Ficino droeg het vijfde deel van zijn Epistolarum op aan deze staatsman. In een van die brieven beschreef Ficino de academie. “Rogas quid nam agat Academia, mi Bernharde? Amat Bembum. Quid rursus? Veneratur Academia Bembum. Omnes apud nos in hoc consentiunt literati, hunc esse apprime et uenerandum, cuius pectus gratiarum templum est, ac mens est sons musarum.”65 Volgens Hankins is het hier niet helemaal duidelijk wat Ficino met het woord academie bedoelde. Maar hij stelde dat het waarschijnlijk een verwijzing was naar Ficino's eigen gymnasium.66 In de studie van Field wordt deze stelling onderuit gehaald, hij stelde dat Ficino hier wel de Accademia Platonica bedoelde. Daarmee bedoelde Field dat Ficino en zijn vrienden die samen dezelfde passie voor Plato deelden ook Bembo beschouwden als een vriend. Field noemde dit een vorm van Platoonse Liefde.67 Bembo was een humanist en auteur van verschillende essays, hij was een echte filoloog en had veel contact met verschillende intellectuelen uit de stad Florence, zoals Ficino, Landino en Poliziano. Hij deelde de interesse voor filosofie en was één van de grootste verzamelaars van klassieke werken in de

60 Hankins, J.: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 160-161. 61 Hankins, J.: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV number 3, (1991), pp. 444. 62 Ficino, M.: The Letters of Marsilio Ficino, translated from the Latin by members of the Language Department of the School of Economic Science, volume 6 (Liber VII), Londen, 1975. pp. 160. 63 Gentile, S.: 'Per la storia del “Commentarium in Convivium” di Marsilio Ficino', in: Rinascimento, volume XXI, (1981) pp. 27. 64 Hankins, J.: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 455. 65 Ficino, M.: Opera Omnia, Turijn, 1962. pp. 760. Engelse vertaling: “You ask what the Academy does, my Bernardo? It loves Bembo. What else does it do? It reveres Bembo. Every man of letters among us agrees that Bembo above all is worthy of love and reverence, for his breast is the temple of the Graces, and his mind the fount of the Muses.” Uit: Marsilio Ficino, The Letters of Marsilio Ficino, translated from the Latin by members of the Language Department of the School of Economic Science, volume II, Londen, 1975. pp. 25. 66 Hankins, J.: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV number 3, (1991), pp. 448. 67 Field, A.: 'The Platonic Academy of Florence', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his theology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 367.

18 vijftiende eeuw. Misschien zou Ficino daarom in zijn brief aan Bembo willen benadrukken hoe belangrijk Plato was en dat hij ook de werken van Plato zou moeten lezen net als hij en zijn vriendenkring deden. Opvallend is dat Ficino het woord academie vooral gebruikte in brieven die hij schreef in de jaren vanaf 1473 en dan vooral in de jaren tachtig van de vijftiende eeuw. Dit terwijl er door vele historici werd beweerd dat juist Cosimo Il Vecchio de' Medici degene was die de Accademia Platonica gesticht zou hebben in begin jaren zestig. Men zou verwachten dat men dan al veel eerder beschrijvingen tegen zou zijn gekomen van deze academie.

Marsilio Ficino gebruikte naar mijn idee drie significaties van het woord academia; 1) Volgens mij heeft Hankins gelijk wat betreft het veelvuldige gebruik van het woord academia om te verwijzen naar de libri platonici. Zoals hierboven aangegeven bedoelde Ficino naar mijn idee daarmee alle boeken van Plato en neoplatoonisten die hij vertaalde naar zijn interpretatie. 2) Daarnaast gebruikte Ficino het woord academia ook voor zijn vriendenkring, waarmee hij correspondeerde en daarin zijn liefde voor de filosofie te kennen gaf. 3) Misschien verwees Ficino ook een enige keer naar de Universiteit van Pisa en Florence of naar zijn privé lessen, preken en lezingen, zoals in de brieven aan de studenten als Pietro del Nero of Jacopo Bracciolini.

Vreemd genoeg vond ik na het kritische onderzoek van Hankins in 1991 verder nergens in andere artikelen, boeken of andere bronnen een reactie of een weerwoord op het stuk. Het lijkt alsof het volkomen genegeerd wordt. Terwijl het mijns inziens een zeer interessante studie is geweest. Vaak kom je in recente essays van (kunst)historici het begrip Accademia Platonica tegen, die men interpreteert als een echte academie. De enige die vraagtekens zet bij de academie en zijn locatie is Arthur Field in zijn boek The origins of the Platonic Academy of Florence, uit 1988. Zo stelde hij dat de locatie van de academie vooral symbolisch geïnterpreteerd moest worden.68 In 2000 kwam Field terug op zijn stuk uit 1988 en op bepaalde ideeën die hij had over de Accademia Platonica en gaf voor het eerst als enige een reactie op de studie van Hankins.69 Deze twee onderzoeken van Hankins (1991) en Field (2002) zijn naar mijn idee de meest belangrijke bronnen voor het achterhalen van de waarheid over deze academie. Nu ik zelf bezig ben geweest met het onderzoek over Marsilio Ficino en de Accademia Platonica, moet ik toegeven dat Hankins wel eens gelijk zou kunnen hebben dat deze academie meer een fictieve beschrijving was. Op een aantal punten moet ik hem echter ongelijk geven. Hankins beweerde dat Ficino zeer waarschijnlijk een eigen school had, die niet gericht was op Plato maar zeer uiteenlopende onderwerpen behandelde zoals gebruikelijk was in gymnasia.70 Ik geloof echter dat Ficino wel onderwees over vooral Plato, aangezien hij een specialist was geworden op dat gebied. Of hij dat veelvuldig deed in de vorm van lessen aan de Universiteit van Florence of lezingen op andere locaties blijft onduidelijk. Mijns inziens was Ficino vooral bezig met het vertalen van belangrijke filosofische werken en het schrijven van zijn eigen filosofie. En zou daarnaast af en toe wel lezingen hebben gegeven over Plato, en/ of navolgers die hij dan vooral op zijn eigen wijze interpreteerde. Als ik Ficino's teksten lees en daarbij denkend aan de traditie van de scholastieke en humanistische manier van brieven schrijven, waarin men op een zeer vleiende wijze elkaar benaderde, kan het ook zo zijn dat Ficino in zijn teksten het geheel wat romantischer aankleedde en mooier voor deed komen. Ficino was tevens een meester in het maken van

68 Field, A.: The origins of the Platonic Academy of Florence, Princeton, 1998. pp. 200. 69 Field, A.: 'The Platonic Academy of Florence', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his theology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 359- 376. 70 Hankins, J.: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV number 3, (1991), pp. 458.

19 woordgrapjes, figuraties en woordspelingen, net als Plato overigens, wat mij steeds meer het gevoel geeft dat hij in zijn brieven een fictieve academie beschreef. Nu wil ik de Accademia Platonica geen mythe noemen, maar voor alle ingewijden lijkt het nu wel duidelijk dat de Accademia Platonica niet heeft bestaan in de zin van een academie met leden en vaste bijeenkomsten. Hankins beweerde zoals hierboven al besproken dat Ficino aan de Universiteit van Florence waarschijnlijk wel lessen gaf over filosofie, maar dan meer in de algemene zin en niet speciaal over Plato. Na het lezen van alle bronnen die maar iets met de academie te maken hadden, heb ik het idee, net als Field, dat Ficino wel degelijk lessen en lezingen gaf over Plato. Dit kunnen we ook bewijzen aan de hand van verschillende studies van Corsi, Marcel en Field waarin we aanwijzingen vinden dat Ficino publieke lezingen gaf over Plato's Philebus. Onduidelijk blijft het waar deze lezingen precies plaats vonden. Hankins en Field denken beide dat Ficino misschien wel een eigen school had in de stad.71 Hankins beweerd dat de academie van Ficino een gymnasium geweest moet zijn, zoals Ugolino Verino en Giorgio Antonio Vespucci hadden in die periode, aangezien er een aantal brieven zijn waarin Ficino beschrijvingen gaf dat hij als adviseur op trad bij het maken van de juiste studiekeuzes en dergelijke. Ik durf niet in deze gedachte van Hankins mee te gaan. Naar mijn idee gaf Ficino wel eens privé lessen en adviezen aan een aantal van zijn leerlingen die hij in de brief aan Martin Prenninger academici noemde. Maar volgens mij waren deze studenten gebonden aan de Universiteit van Pisa en Florence waar ze studeerden en volgden waarschijnlijk daarnaast ook lessen van Ficino. Deze lessen gaan zeker over de filosofie en ook Plato en neoplatonici zouden behoren tot de onderwerpen. En ik geloof dus niet zoals Hankins stelde dat Ficino's 'gymnasium' niets te maken had met Plato.72 De Accademia Platonica kunnen we beter zien als een grote groep geleerden (filosofen, dichters, staatsmannen), studenten en leden van vooraanstaande families die door Ficino's visie over Plato en navolgers beïnvloed werden met het neoplatonisme. Zij correspondeerden hierover met elkaar en kwamen zo ver we zeker weten wel eens bijeen in bijvoorbeeld de Santa Maria degli Angeli waar Ficino preken en lezingen hield. Of ook het huis in de Via S. Egidio een plaats was waar Ficino les gaf blijft lastig te bewijzen, maar het is niet ondenkbaar. In Careggi, zowel in de Villa van de' Medici als zijn eigen huisje, was naar mijn idee vooral de plaats waar Ficino zijn vertalingen maakte van de boeken van Plato en andere neoplatonisten. De Accademia Platonica was geen sprookje, maar een verkeerd geïnterpreteerde term door wetenschappers. Hoewel men het er al heel vroeg over eens was dat deze academie niet een organisatie kende als die van een instituut of school, zoals de latere academies in de zestiende eeuw. Ficino en zijn vrienden deelde de interesse voor filosofie en in het bijzonder die van Plato en correspondeerde en discussieerden hier met elkaar over, zoals Kristeller zei: “The name 'Academy' was merely adopted in imitation of Plato's Academy.”73 Zeer belangrijk is dat Ficino deze vrienden niet als academici beschreef, zoals we hebben kunnen zien in de brief aan Martin Prenninger. Dus kunnen we deze groep ook niet de Accademia Platonica noemen. Volgens Field zou Ficino zijn vrienden, bijvoorbeeld leden van de familie de' Medici of de professor en dichter Cristoforo Landino geen academici (studenten) kunnen noemen, omdat dat niet netjes zou zijn. Landino bijvoorbeeld was ouder dan Ficino, had een hogere status omdat hij professor was (en Ficino had geen universitair diploma) en was Ficino's mentor geweest.74 En leden van een rijke en machtige familie als de' Medici zou je ook niet onder je studenten kunnen plaatsten.

71 Field, A.: 'The Platonic Academy of Florence', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 364-366. en Hankins, J.: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 450 en 458. 72 Hankins, J.: 'The Myth of the Platonic Academy of Florence', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 458. 73 Kristeller, P.O.: Renaissance Thought and the Arts: Collected Essays, Princeton, 1990. pp. 93. 74 Field, A.: 'The Platonic Academy of Florence', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 369.

20 Het woord academie werd naar mijn idee door Ficino vooral gebruikt als symbool voor de werken van Plato en neoplatonici die Ficino vertaalde en becommentarieerde naar eigen interpretatie. En misschien gebruikte Ficino het woord academie vooral als eerbetoon aan Plato. Aangezien Ficino de expert en navolger van deze filosoof was in die periode, zou het woord academie geen vreemde keuze zijn geweest om Plato te eren.

21 Het neoplatonisme van Ficino en de beeldende kunst

In het vorige hoofdstuk heb ik aangetoond dat de Platoonse Academie verkeerd werd geïnterpreteerd. Natuurlijk was er in die periode wel een neoplatoonse sfeer merkbaar en Ficino speelde de belangrijkste rol daarin, maar van een school was er geen sprake. Deze academie zou dus ook geen invloed hebben kunnen gehad op de beeldende kunst. We zouden dan Ficino's neoplatonisme zelf beter moeten onderzoeken of men daarin een bepaalde invloed op de beeldende kunst uit dezelfde periode als waarin de filosoof leefde zou kunnen ontdekken. De kunst uit de Florentijnse Renaissance wordt bijna altijd automatisch verbonden met het neoplatonisme. Over de invloed van Ficino's filosofie op de beeldende kunst zijn er in de vorige eeuw verschillende onderzoeken verschenen, deze gaan vooral over schilderijen die gemaakt werden voor de familie de' Medici. De kunstenaar Sandro Botticelli komt in deze studies vaak naar voren, waarbij zijn schilderij de Primavera door velen als een neoplatonistsich werk wordt gezien. Maar hoe is het idee van de invloed van het neoplatonisme op de beeldende kunst ontstaan? Wanneer heeft men de link gelegd tussen Ficino's filosofie en verschillende kunstwerken? En over wat voor een soort invloed spreken we dan eigenlijk? Aan de hand van enkele kunstwerken zal ik in dit hoofdstuk een analyse proberen te geven over hoe men de afgelopen jaren het neoplatonisme en de kunst met elkaar in verband heeft gebracht. En daarnaast zal ik antwoord geven op de vraag of we aan de hand van deze interpretaties daadwerkelijk kunnen spreken over neoplatonistische kunst of dat er hier alleen maar sprake is van een neoklassieke en/of humanistische invloed.

Het neoplatonisme en de beeldende kunst Vooral de vermenging van het christendom, theologie dus, en de filosofie hebben er toe geleid dat veel kunstwerken in de Renaissance door kunsthistorici in verband gebracht werden met het neoplatonisme. Maar niet alleen de Italiaanse Renaissance kunst wordt in verband gebracht met het neoplatonisme, ook in de kunst uit de Middeleeuwen in Italië was er volgens wetenschappers al sprake van. De vermenging tussen het christendom en de filosofie van Plotinus zou in bijvoorbeeld Byzantijnse mozaïeken terug te vinden zijn. Zo geven John Hendrix en Liana De Girolami Cheney als voorbeeld hiervan de mozaïeken in de basiliek San Vitale in Ravenna. (afb. 1) “De Byzantine mosaics at San Vitale in Ravenna from the eight century present matter conceived as the diffusion of light. According to Plotinus, God is one with light, the basis of matter.”75 Als men echter de afbeeldingen op de mozaïeken bekijkt zien we vooral christelijke voorstellingen van het Oude Testament, verder zijn er mozaïeken van de vier Evangelisten en de keizer Justinianus en de keizerin Theodora te vinden. Een neoplatonistische invloed is naar mijn idee hierin niet terug te vinden. Vaak worden er voorbeelden gegeven van architectonische vormen die zouden corresponderen met neoplatonistische concepten. Men refereert dan vaak aan Plato’s Timaeus waarin de geometrie besproken wordt en al langer bekend was in het Byzantijnse rijk. De Florentijnen zouden deze geometrische theorieën van de Byzantijnen hebben overgenomen in hun architectuur. Na de val van het Byzantijnse rijk brachten veel geleerden kennis van Plato en andere filosofen met zich mee, waardoor er in Florence in het midden van de vijftiende eeuw steeds meer interesse kwam voor filosofie. Marsilio Ficino werd gevraagd om de werken van Plato, Plotinus en later ook andere te vertalen naar het Latijn. Later schreef hij zijn eigen neoplatonistische werk Theologia Platonica waarin hij Plato gebruikte als klassieke bron om daarmee aan te tonen dat het christendom toen al bestond. Maar hoe legde men dan het verband met Ficino’s filosofie en de beeldende kunst?

75 Cheney, L. De Girolami en John Hendrix: Neoplatonism and the Arts, New York, 2002. pp. 4.

22 Ficino en zijn vriendenkring Door een aantal wetenschappers werd de invloed van Ficino op de kunst onder andere gezocht in zijn kennissenkring, zo werden de kunstenaars Alberti en Manetti in verschillende studies in verband gebracht met Ficino en zijn filosofie. Men vergeleek de kunstwerken en theorieën van deze architecten vooral met Ficino's filosofische gedachten over harmonie en zo stelde men vaak dat er sprake was van een bepaalde invloed van Ficino's filosofie op deze twee kunstenaars. Als we de vriendenkring van Ficino beter bestuderen, die hij beschreef in zijn brief aan de Duitse student Martin Prenninger, zouden we misschien namen van kunstenaars kunnen ontdekken en aan de hand daarvan kunnen onderzoeken of er een verband was tussen de kunstenaar(s) en Ficino's filosofie. Maar we treffen slechts één kunstenaar in de lijst aan, namelijk de hier al bovengenoemde architect Leon Battista Alberti. In de brief aan Prenninger werd Alberti gerekend tot zijn consuetudine familiares. Hij en de dichter Landino behoorden tot een groep vrienden die Ficino beschouwde als zijn oudere vrienden.76 Ik zal aan Alberti en de verhoudingen tussen hem en Ficino hieronder een aparte paragraaf in dit hoofdstuk wijden. Uit enkele bronnen kan men opmaken dat ook de gebroeders Pollaiuolo behoorden tot de vriendenkring van Ficino.77 Zij werden echter niet genoemd in de lijst van vrienden in de brief van Ficino aan Martin Prenninger, in tegenstelling tot Alberti.78 Wetenschappers als Chastel baseerden de gebroeders Pollaiuolo als vrienden aangezien Ficino in enkele brieven hen aanprees als goede kunstenaars. Chastel gaf als voorbeeld van deze vriendschap tussen de filosoof en de gebroeders Pollaiuolo een aanbevelingsbrief aan de kanselier van ; Antonio Ivano di Sarzana, waarin Ficino Piero Pollaiolo (1441-1496) zou hebben geprezen voor zijn werk.79 In Ficino's werk vinden we ook de naam van Antonio Pollaiuolo (ca.1429?-1498) en hij noemde hem daarin “noster pictor et sculptor insignis”.80 Het lijkt duidelijk dat Ficino het werk van de gebroeders Pollaiuolo kende, maar we hebben verder geen bewijs dat zij ook echt bevriend met elkaar waren. De gebroeders komen niet in Ficino’s vriendenlijst voor en men zou naar mijn idee de gebroeders Pollaiuolo misschien beter kunnen reken tot zijn kennissenkring. Het blijft lastig te bepalen of Ficino's filosofie invloed heeft gehad op de Florentijnse kunstenaars uit zijn periode. We kunnen niet absoluut zeker zijn van andere persoonlijke contacten met kunstenaars, omdat dit soort contacten nu eenmaal niet allemaal op schrift werden gezet. Maar we moeten niet vergeten dat Ficino een filosoof en schrijver was en zich omringden met vooral andere schrijvers, dichters en filosofen, zoals de dichter Girolamo Benivieni, de filosoof Pico della Mirandola, de filosoof en schrijver Francesco Cattani da Diacceto en de dichter Angelo Poliziano. Het feit dat er in de brief aan Prenninger maar één kunstenaar of beter gezegd een architect werd genoemd, geeft naar mijn idee al aan dat Ficino zich niet zo bezig hield met de beeldende kunst.

Ficino en Alberti De architect Leon Battista Alberti (1404-1472) werd vaak in verband gebracht met het neoplatonisme en ook met Ficino. Alberti schreef in 1434 zijn boek De Pictura, een werk waarin Alberti kunstenaars uitleg gaf over hoe men een goed schilderij kon maken. In zijn boek over architectuur De re aedificatoria uit 1452, beschreef Alberti, in de lijn van de Romeinse architect Vitruvius, verschillende onderwerpen en theorieën over de architectuur, maar ook betrok hij de

76 Ficino, M.: Opera Omnia, volume I, Turijn, 1962. pp. 967. 77 Chastel, A.: Marsilio Ficino e l'arte, originele titel: 'Marsile Ficin et l'art', vertaald door Ginevra de Majo, Turijn, 2001. pp. 6, 77-78, 182, 218, 232, 318, 335, 340-341. 78 Ficino, M.: Opera Omnia, volume I, Turijn, 1962. pp. 966-967. 79 Chastel, A.: Marsilio Ficino e l'arte, vertaling Ginevra di Majo, Turijn, 2001, (1954). pp. 77. 80 Castelli, P.: 'La metafora della pittura nell'opera di Marsilio Ficino', in: Sebastiano Gentile en Stéphane Toussaint (red.), Marsilio Ficino; fonti, testi, fortuna: atti del convegno internazionale (Firenze, 1-3 ottobre 1999), Rome, 2006. pp. 226-227.

23 ethiek van de klassieke filosofie in dit werk. Het was het eerste traktaat over de architectuur in de Renaissance. Deze werken werden al ver voordat Ficino begon met schrijven over harmonie, symmetrie en metafysische theorieën gepubliceerd. In de jaren 1443 en 1465 was Alberti maar korte perioden in Florence, omdat hij ook in Rome werkte in opdracht van de Paus. Ficino en Alberti leerden elkaar kennen toen Ficino nog een puber was en zij correspondeerden regelmatig met elkaar en wisselden in hun brieven kennis en wijsheden uit.81 Men zou Alberti als een soort van mentor van Ficino kunnen beschouwen in die periode. De liefde voor de platoonse filosofie bracht beide dichter bij elkaar. In verschillende werken van Alberti komen we citaten van Plato tegen die vooral kwamen uit Nomoi (De Wetten) en Politeia (De Republiek), waarvan de laatste al voor 1400 vertaald werd door Manuel Chrysolaras en het meest bekende boek van Plato was in de Renaissance.82 Alberti had kennis van deze geschriften en gebruikte deze voor zijn eigen theorieën over de architectuur, waarbij hij ook gebruik maakte van de theorieën van Pythogoras en Vitruvius. Een andere link tussen Alberti en Ficino ligt in de muziek, die gebaseerd is op melodieën en ritme, en geometrie. Alberti baseerde zijn architectuur op de muzikale cijfers 1, 2, 3 en 4 en paste deze zo goed mogelijke toe in zijn eigen werk, bijvoorbeeld de façade van Palazzo Rucellai. Volgens Alberti waren deze cijfers van belang voor de harmonie in de architectuur.83 Zowel Alberti als Ficino maakten gebruik van numerieke proporties die een harmonisch geheel moeten vormen. John Hendrix stelde in zijn essay over Alberti dat er een duidelijke link te vinden is tussen Alberti en de neoplatonistische esthetiek. Hij gaf talloze voorbeelden van teksten van onder andere Plato, Plotinus, Pythagoras, Ficino en Alberti zelf, waarin hij zocht naar overeenkomsten. Er komen theorieën van de hiervoor genoemde personen aan bod die vooral gaan over proporties en schoonheid.84 Men kan inderdaad overeenkomsten zien tussen deze theorieën en het is duidelijk dat Alberti een voorkeur gaf aan metafysische teksten. De link tussen filosofische theorieën en architectuur zijn naar mijn idee makkelijker te leggen dan die met de schilderkunst. Geometrie en harmonie zijn in de Renaissance van belang om de perfecte schoonheid te bereiken. In de architectuur van die periode kon je als architect ook niet zonder het perspectief, harmonie en theorieën van Pythagoras over verhoudingen. De link die Hendrix legt is dan natuurlijk vrij gemakkelijk te maken aangezien zowel Ficino als Alberti gebruik maakten van dezelfde bronnen, alleen gebruikten zij die voor een ander doel. Over wat voor een soort invloed spreken we hier dan? Alberti had waarschijnlijk dankzij de vertalingen van Ficino eveneens gebruik kunnen maken van andere klassieke werken en had ook kennis van Ficino's interpretatie van het neoplatonisme via hun correspondentie en Ficino's vertaalde werken. En omdat de heren elkaar op de hoogte stelde van kennis op filosofisch gebied, zou men in die zin misschien kunnen spreken van een bepaalde invloed die zij op elkaar hadden. Er zijn geen aanwijzingen te vinden, zowel in de schriftelijke als in de architectonische werken van Alberti waarin hij verwees naar Ficino. Hoewel er wel eens beweerd wordt dat de zon in Alberti's façade van de Santa Maria Novella zou slaan op de goddelijke zon die in Ficino's filosofische teksten voorkomt. Volgens andere bronnen staat deze zon voor de Sol Invictus, die verwees naar het wapen van de wijk Santa Maria Novella, tevens stond de Sol Invictus symbool voor kracht en rede of verstand. Men kan naar mijn idee dus meer spreken van een vriendschap tussen Ficino en Alberti met gemeenschappelijke interesse dan dat er nu werkelijk sprake van invloed is geweest. Het is misschien zelfs eerder Alberti geweest die Ficino beïnvloedde dan andersom. Belangrijk te vermelden is dat Alberti tevens dichter was en zoals ik hierboven al aangaf

81 Hedrix, J.: 'The Neoplatonic Aesthetics of Leon Battista Alberti', in: Neoplatonic Aesthetics; Music, Literature, and the Visual Arts, New York, 2004. pp. 133. 82 Ibidem. pp. 134. 83 Ibidem. pp. 133. 84 Ibidem. pp. 133-185.

24 ook schrijver en eigenlijk ook een filosoof. Alberti en Ficino waren naar mijn idee vooral bevriend omdat ze beide een interesse hadden in filosofie. En misschien komen we daarom geen andere kunstenaars tegen in Ficino's vriendenkring, omdat we zover we weten er maar weinig kunstenaars zoals Alberti over filosofie schreven. Men zou misschien van een indirecte invloed kunnen spreken die het neoplatonisme had op de gehele cultuur in Florence in die periode. Maar een directe invloed van Ficino valt hier niet hard te maken.

Villa Poggio a Caiano Niet alleen werden kunstenaars uit de vriendenkring van Ficino in verband gebracht met het neoplatonisme van de filosoof, ook kunstwerken uit ongeveer dezelfde tijd (ca. 1460- 1500) werden geïnterpreteerd als verbeeldingen van zijn neoplatonisme. Francis Ames-Lewis denkt met enige zekerheid te kunnen stellen dat het fries voor de villa van Lorenzo de' Medici in Poggio a Caiano misschien wel enkele elementen van Ficino's neoplatonisme in zich heeft.85 (afb. 2). In het jaar 1485 werd er een plan gemaakt voor de bouw van een nieuwe villa in Poggio a Caiano, ongeveer 17 kilometer van Florence vandaan, in opdracht van Lorenzo de' Medici. Een paar jaar daarvoor, in 1475, had Lorenzo een boerderij gekocht in dezelfde omgeving, maar Lorenzo wilde graag een nieuwe villa.86 Omdat deze twee huizen in dezelfde omgeving stonden en in gedichten en andere teksten Ambra werden genoemd zorgde dit vaak voor verwarring in studies over de nieuwe villa in Poggio a Caiano. Er zijn weinig bronnen bekend over de bouw van deze nieuwe villa. In een brief van 31 augustus 1485 van Baccio, de rentmeester van Lorenzo, schreef hij dat er die dag door Lorenzo 180 mannen betaald werden om voor hem te komen werken aan de villa in Poggio a Caiano en beschreef ook andere betalingen aan arbeidskrachten.87 Het ontwerp voor deze villa zou gemaakt zijn door . Professor Mario Martelli legde deze link aan de hand van een brief die Lorenzo schreef aan Michelozzi waarin hij een ontwerp van Giuliano da Sangallo beschreef; “Ricorda a Giuliamo da Sangallo che expedisca el modello mio…”88 Foster stelde in haar onderzoek naar de villa dat het ontwerp dat beschreven werd in deze brief ook wel eens bedoeld kan zijn geweest voor Lorenzo’s villa in Agnano.89 Het ontwerp van het fries werd door vele wetenschappers toegeschreven aan Andrea Sansovino, maar werd eerder ook toegeschreven aan Sangallo zelf en tegenwoordig wordt Bertoldo di Giovanni genoemd als de ontwerper.90 Er bestaan dus onduidelijkheden over wie het fries ontworpen heeft en over de datum waarop het fries gemaakt is. In het onderzoek van Julian-Matthias Kliemann over de villa kunnen we een voorbeeld zien van deze twijfel: “Möglicherweise auch noch diese erste Phase bis 1494 gehört der Majolika-Fries, von Ulrich Middeldorf Andrea Sansovino zugeschrieben, eine spätere Datierung ist jedoch nicht auszuschließen, seine Thematik würde auch eine Entstehung unter Leo X plausibel erscheinen lassen.”91 Als men het fries beter bekijkt dan lijkt het wel duidelijk dat het fries niet door één kunstenaar gemaakt is, de stijlen in het fries zijn daarvoor te verschillend. Het ontwerp voor het fries werd vaak toegeschreven aan Andrea Sansovino. Aanleiding hiervoor was de tekst van over de kunstenaar in zijn boek Le Vite. Daarin beschreef hij dat Sansovino voor verschillende kerken in Florence terracotta reliëfs had gemaakt. De enige link tussen Lorenzo de’

85 Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 332-335. 86 Foster, P.E.: A study of Lorenzo de' Medici's Villa at Poggio a Caiano, volume I, New York, 1978. pp. 82-107. 87 Ibidem. pp. 382-383. 88 Foster, P.E.: A study of Lorenzo de' Medici's Villa at Poggio a Caiano, volume I, New York, 1978. pp. 109. 89 Ibidem. pp. 414. 90 Cox-Rearick, J.: Dynasty and Destiny in Medici Art; , Leo X and the Cosimos, Princeton, 1984. pp. 68. 91 Kliemann, J.M.: Politische und humanistische Ideen der Medici in der Villa Poggio a Caiano; Untersuchungen zu den Fresken der Sala grande, 1976, Berlijn. pp. 10.

25 Medici en Andrea Sansovino die we in de tekst kunnen terug vinden is dat Sansovino door Lorenzo naar Portugal gestuurd werd. Daar maakte Sansovino voor de koning van Portugal architectonische werken en sculpturen.92 In de tekst wordt nergens verwezen naar een eventueel fries voor Lorenzo’s nieuwe villa. De datering van het fries zou mijns inziens beter passen in de periode van Leo X, aangezien de villa na de dood van Lorenzo de' Medici in 1492 bijlange na niet af was. Zelfs rond 1495 was er maar een deel van de villa af de andere twee delen waren alleen gefundeerd en er waren slechts enkele muren opgetrokken. Daarnaast waren wel de loggias, de omringende portico's, de balustrade en de externe trappen klaar. Waarschijnlijk heeft de bouw tussen 1495 en 1513 stil gelegen, omdat in die periode de familie de 'Medici verbannen was uit Florence. De bouw zou pas in 1515 zijn voortgezet tot en met het jaar 1520 waarin ook de twee laatste delen van de villa werden afgerond.93 Het plaatsen van het fries voordat de villa af was lijkt mij zeer onwaarschijnlijk, zeker met een delicaat materiaal als terracotta of majolica. Het ontwerp voor het fries zou natuurlijk al eerder vervaardigd kunnen zijn en dan pas later uitgevoerd. Het blijft echter onduidelijk wanneer het ontwerp en het fries zelf precies gemaakt zijn en door wie. Hoe interpreteerde men de afbeeldingen op het fries? De afgebeelde scènes op het fries worden op verschillende manieren uitgelegd. Zo schetste Janet Cox-Rearick in haar boek Dynasty and Destiny in Medici Art, uit 1984, twee mogelijke interpretaties van de betekenis van het fries. Het fries zou een allegorie van de tijd weergeven en zou gebaseerd zijn op verschillende vooral Romeinse en eigentijdse gedichten. Maar het zou ook geïnterpreteerd kunnen worden als Lorenzo’s persoonlijke motto Le temps revient en wat dus ook een metafoor voor tijd was. Pas bij de restauratie van het fries in 1985-1986 en het plaatsen van een kopie door de keramiek fabriek Richard Ginori, kwam er meer interesse voor het fries en zijn betekenis. Als men de eerste twee delen van het fries bestudeerd zou men eigenlijk de afspiegeling kunnen zien van de Romeinse of Griekse mythologie. In het eerste deel van het fries kunnen we moeder aarde herkennen, beter bekend in de mythologie als Gaia of Gaea in het Latijn. Haar Romeinse naam is Tellus of Terra. Uiterst links kunnen we Hades of Pluto, de Romeinse naam, herkennen aan het figuur met de slangen als heerser van de onderwereld. Het figuur uiterst rechts valt lastiger te bepalen, maar zou Uranus kunnen zijn, de personificatie van de hemel. Dit zou dan de tegenhanger van de hel (Hades) kunnen zijn. Het probleem is echter dat Uranus net als Tartarus (een deel van de onderwereld) eigenlijk onzichtbare goden waren en maar zelden werden afgebeeld als personen. Aan het begin van het tweede deel van het fries zouden we Cronus, of ook wel Saturnus in de Romeinse mythologie, kunnen herkennen die een kind op eet. Uit de Romeinse mythologie weten we dat Jupiter de zoon was van Rhea en Saturnus. Aan Saturnus was voorspeld dat één van zijn kinderen hem van de troon zou stoten, zoals ook hij dat bij zijn vader Uranus had gedaan. Saturnus verslond daarom zijn eerste vijf kinderen, tot veel verdriet van zijn vrouw Rhea. Toen Jupiter geboren werd wilde Saturnus ook hem verslinden, Rhea gaf om haar zoon te beschermen Saturnus een stuk steen te eten. Het tweede figuur kunnen we zien als Rhea die een steen in haar arm draagt. Zij bracht Jupiter veilig onder in een grot waar hij door nimfen werd opgevoed en van de geit Amalthea melk kreeg. Deze scène zien we ook terug in het fries. In het middelste deel van het fries zien we de god Janus met de twee gezichten bij een tempel staan met daaromheen Romeinse soldaten. Uit de overgeleverde mythologische verhalen weten we dat de god Janus behoorde tot een van de oudste Romeinse goden. In de Romeinse mythologie was Janus de god van het begin en het einde en tevens was hij de god van het openen en het sluiten van deuren en poorten. Daarom kreeg de deur (janua) zijn naam en ook de maand januari werd naar hem vernoemd. Janus werd aangeroepen aan het begin van de zaai- en oogstseizoenen en tevens ook

92 Vasari, G.: Le vite dei più eccellenti pittori, scultori e architetti, introductie van Maurizio Marini, Rome, 2005 (1568). pp. 670. 93 Foster, P.E.: A study of Lorenzo de' Medici's Villa at Poggio a Caiano, volume I, New York, 1978. pp. 117.

26 bij huwelijken en geboortes. Als god van de poorten werd Janus ook gezien als de god die de hemelpoort open deed of juist sloot. Bij alle offers en gebeden werd hij als eerste genoemd, zelfs vóór de god Jupiter, omdat zonder Janus de hemelpoort gesloten zou blijven. Het is Janus die met het ene gezicht terug kijkt naar het verleden en met het andere naar de toekomst. Janus werd vooral aangeroepen in tijden van oorlog, zijn tempel bleef dan open zodat men daarin veilig was. In het vierde deel van het fries ziet men figuren die op het land lijken te oogsten en uiterst links zien we de producten die van het land gehaald zijn, zoals druiven en graan, in de handen van de figuren. In het laatste deel ven het fries lijkt het als of er twee figuren wenen om de dood van het figuur op het bed. Daarnaast zien we een wagenmenner die door een ander figuur lijkt te worden tegengehouden bij een poort. Een scène verderop lijkt er een andere wagenmenner wel de poort te zijn doorgelaten. Wat was dan de neoplatonische uitleg zijn voor de afbeelding in het fries? Volgens Ames-Lewis kan het fries een voorbeeld zijn van neoplatonisme in beeldende kunst, ondanks het feit dat hij beschreef dat; “Ficino's philosophical ideas are not generally susceptible of visual representation because of their abstract character.”94 Als men het fries neoplatonistisch zou interpreteren, zoals Ames-Lewis dat deed, dan zou men in teksten van Ficino op zoek moeten gaan naar voorbeelden waarin Ficino het heeft over een aantal figuren die we in het fries tegenkomen. Een mogelijke tekst die hiermee in verband gebracht zou kunnen worden is een brief van Ficino aan Jacopo Bracciolini. Daarin schreef Ficino dat Plato de mens onderverdeelde in het rijk van Saturnus, die stond voor het 'hogere deel', oftewel die van de geest en de goddelijke voorzienigheid. Het 'lagere deel' van de mens werd onder Jupiter geplaatst in het rijk van het leven en het noodlot. Daardoor had de mens iets dubbels in zich, zoals Janus met de twee gezichten.95 Uit deze tekst kunnen we concluderen dat Ficino in zijn teksten gebruikt maakte van klassieke goden, twee daarvan lijken we ook in het fries terug te vinden. Het verbeelden van deze gedachte lijkt mij lastig, maar als men er ver genoeg over doordenkt zou men de eerste twee delen van het fries kunnen opvatten als het hogere deel dat onder het rijk van Saturnus valt, oftewel het goddelijke en de geest. We zien immers de klassieke goden hierin afgebeeld. De laatste twee delen van het fries zouden dan als het lagere gedeelte dat onder Jupiter valt kunnen beschouwen, oftewel het leven dat hier misschien verbeeld is door de boeren op het land en het noodlot, dat in het fries misschien met de dood zou zijn verbeeld. Hoe mooi deze gedachtegang ook lijkt, er zitten wat haken en ogen aan. De twee goden Saturnus en Jupiter komen we tegen in het tweede gedeelte van het fries. Van een duidelijke scheiding van de twee rijken is hier dus geen sprake. Dan moet ik concluderen dat de interpretatie aan de hand van Plato’s gedachtegang en die van Ficino over de mens aan de hand van de genoemde goden niet hard te maken valt. Zeker niet als men in het fries duidelijke scènes kan herkennen van mythologische verhalen, zoals Saturnus die een kind aan het verslinden is of Jupiter die melk krijgt van een geit. Zijn er andere neoplatonische interpretaties mogelijk die het fries verklaren? Het fries werd door Ames-Lewis als volgt geïnterpreteerd; in het midden van het fries treft men een tweehoofdige Janus aan, deze staat voor de tempeldeur waaruit Mars, god van de oorlog, tevoorschijn komt. Mars kijkt terug op de oorsprong van het goede en het kwade aan het begin van de civilisatie. In de laatste sectie ziet men dat de wagenmenner van het Kwaad wordt weggestuurd door de godin Justitia bij de hemelpoort, terwijl de wagenmenner van het Goede door de poort naar binnen mag rijden, op weg naar de eeuwigheid.96 Ames-Lewis koppelde de laatste scène waarop we wagenmenners zien aan Plato's en Ficino's filosofie over de

94 Foster, P.E.: A study of Lorenzo de' Medici's Villa at Poggio a Caiano, volume I, New York, 1978. pp. 333. 95 Ficino, M.: De brieven van Marsilio Ficino, vertaald uit het Engels door een vertaalgroep van de School voor Filosofie te Amsterdam, oorspronkelijke titel: The Letters of Marsilio Ficino. Amsterdam, 1993. pp. 167-168. 96 Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 332-333.

27 wagenmenner. De scène van de wagenmenner van het Goede op weg naar de eeuwigheid, of de ziel, komen in verschillende teksten van Ficino terug. In Ficino's Theologia Platonica noemde de filosoof de ziel een wagenmenner.97 Men kan deze gedachtegang achterhalen als we Plato's Phaedrus bekijken. Bij Plato was de ziel het morele en intellectuele zelf. Plato onderscheidde in zijn Phaedrus drie aspecten van de menselijke ziel, die hij vergeleek met een wagenmenner achter een tweespan. De menner en de twee gevleugelde paarden maken onderdeel uit van de tripartiete ziel en kan mens als volgt interpreteren; − de menner; de logo of noes (nous) dat staat voor intellect, het redenerende en kennende deel − het nobele paard; de thumos of thumoeides, dat staat voor passie, wil en doorzettingsvermogen. − het weerspannige paard; epithumia of epithumetikon, staat voor trek, lust of driftleven. Bij de sterfelijke wezens hebben de paarden hun vleugels verloren, de mens was in tegenstelling tot de goden dus tot de aarde veroordeeld. Opvallend is wel dat de menselijke ziel bij Plato grote overeenkomsten heeft met die van de goden (afgezien van die vleugels dan). Men heeft de laatste scène uit het fries vergeleken met Plato’s Phaedrus omdat men eerst een wagenmenner met drie paarden ziet die er wild uitzien, paarden hebben wilde haren en de wagenmenner lijkt ze aan te sporen met een soort van zweep of tak die hij in zijn hand houdt. De tweede wagenmenner en zijn paarden lijken meer rust uit te stralen. Hier zou men een bepaalde vorm van Plato’s Phaedrus of Ficino’s wagenmenner in kunnen herkennen, de goede ziel gaat verder in de eeuwigheid. Naar mijn idee zou men het vrouwelijke figuur bij de poort misschien ook wel kunnen interpreteren als Aurora; de Romeinse godin van de dageraad. De twee mannen in de wagens zouden haar broers Sole en Luna kunnen zijn. Waarbij Sole de eerste wagenmenner is die daarom, net als zijn paarden, haren heeft die men als zonnestralen zou kunnen zien. De tweede wagenmenner zou dan Luna kunnen zijn. Dit zou dan ook beter passen in de verbeelding van de Romeinse mythologie waarvan een aantal verhalen hierop het fries afgebeeld lijken te zijn. Een andere interpretatie van Ames-Lewis voor het fries, die geïnspireerd zou zijn op Plato, zou de mythe van Er zijn. Een legende over het verschil tussen Goed en Kwaad, dat verscheen in Plato's laatste deel van zijn Politeia. Het is een verhaal waarin de morele mensen werden geprezen en de immorele werden veroordeeld na hun dood. Het lijkt op een weergave van de hemel en de hel met als grootste verschil dat Plato het had over de fasen tussen de dood en wedergeboorte. De mythe werd in het tiende boek van De Republiek vertelt door Socrates. Er was een soldaat die stierf tijdens een gevecht. Op de tiende dag na zijn dood werden de lichamen van de gestorven soldaten verzameld en geborgen, maar Er's lichaam was als enige intact gebleven. Op de twaalfde dag na zijn dood werd Er op een speciaal bed gelegd voor zijn begrafenis. Op dat moment ontwaakte Er en vertelde over zijn reis in een andere wereld. Stel dat men de mythe van Er hier had afgebeeld, dan is het vreemd dat men daarin Janus plaatst aangezien die in de tijd van Plato niet bestond. Tevens zou het verhaal dan anders weergegeven zijn, want wie is dan precies Er in deze afbeeldingen? Het fries zou misschien een verering van de god Janus kunnen zijn, aangezien hij een centrale plaats heeft in het fries en men in alle andere delen van het fries momenten kan zien waarop Janus werd aangeroepen. We kunnen duidelijk zien dat de tweehoofdige Janus in het midden van het fries is afgebeeld. Het figuur in de deuropening, die Ames-Lewis Mars noemde, zouden we kunnen beschouwen als een soldaat, aangezien Janus' tempel ten tijde van oorlogen altijd open was lijkt mij dit een verbeelding daarvan. Zoals in het eerste deel van het fries verbeeldt het begin van het leven, of de schepping, in het tweede deel van het fries zien we soldaten in gevecht, in het vierde deel het oogstseizoen en in het

97 Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 334.

28 laatste deel de dood en de hemelpoort. Het enige wat in strijd lijkt te zijn met deze gedachte is de scène in het tweede deel van het fries. Waarin men Zeus (in de Romeinse mythologie Jupiter) kan herkennen. Een andere uitleg van het fries komt van Litta Medri, zij schreef in haar artikel uit 1991 dat het fries waarschijnlijk een eerbetoon was aan Lorenzo de' Medici. Zo zou de god Janus, die zoals ik hierboven al aangaf ook staat voor de maand januari, een verwijzing zijn naar Lorenzo die op 1 januari 1449 geboren werd. Daarnaast zouden we in het tweede deel van het fries Jupiter kunnen herkennen. Jupiter zou een metafoor zijn voor Lorenzo die net als Jupiter een einde aan een chaotische periode maakte. Tevens zou volgens haar het laatste deel van het fries staan voor een nieuwe periode van de’ Medici, die met Giuliano en Lorenzo di Pierfrancesco sterker terug zouden komen in de regering van Florence. Medri stelde dat de eerste wagenmenner en zijn kar de zonnewagen zou voorstellen, die voor Lorenzo de’ Medici zou staan. De andere wagenmenner zou zijn zoon Giovanni zijn die het roer van hem zou overnemen.98 Of de afbeeldingen op het fries echt op deze manier geïnterpreteerd moeten worden vraag ik me af. Indien men de thematiek van de fresco's bekijkt die in de villa zijn aangebracht in de periode 1515-1520 dan zien we veel oud-Romeinse tradities terug. Zo schilderde Andrea del Sartro bijvoorbeeld het Eerbetoon aan Caesar uit 1521 dat afgemaakt werd door Allessandro Allori en bijvoorbeeld ook de Triomf van Cicero uit 1520 geschilderd door . Zo zou het fries met Romeinse goden ook goed in hetzelfde thema passen. Wanneer men de geschiedenis van de Romeinse mythologie beter bestudeerd kan men daaruit op maken dat veel Romeinse goden voortkomen uit rituelen en oude tradities. De goden werden verdeeld in twee verschillende niveaus de di indigetes en de de novensides of ook wel novensiles. De indigetes waren de goden van de Romeinse staat en velen hadden ook hun eigen festival. De novensiles waren goden die later in de stad werden geïntroduceerd op een bekende datum en als antwoord op een specifieke crisis. Veel goden werden aangeroepen en vereerd door landbouwers om de oogst goed te laten verlopen. Niet alleen Janus was een hulpmiddel voor de landbouwers ook Jupiter had als atmosferische god belangrijke functies, als god van de donder en bliksem. Als weergod beheerste Jupiter ook de wind en werd aangeroepen om hulp te vragen voor regen, die de landerijen en wijngaarden nodig hadden voor een goede oogst. Daarnaast werden beide goden betrokken bij oorlog en vrede en werden in de Romeinse tijd veel aangeroepen. Janus was belangrijk ten tijde van oorlogen, omdat zijn tempel dan altijd open bleef. In de periode van het Imperium Romanum (Romeinse Rijk) werd Jupiter steeds belangrijker en werd het de taak van Rome om de wereld te veroveren in opdracht van Jupiter die deze goddelijke opdracht toegeschreven kreeg. Jupiter werd bovendien gezien als beschermheer van de Romeinen die militaire activiteiten uitvoerden buiten hun eigen grondgebied. Litta Medri stelde in haar artikel over het fries dat de mythologische scènes in het fries metaforen zijn voor de familie de’ Medici maar in het bijzonder voor Lorenzo de’ Medici, die na een periode van oorlogsvoering op zoek is naar een periode van rust en vrede waarin zijn familie de macht en het gezag voert over de stad Florence.99 Daarnaast zouden bepaalde scènes in het fries, zoals die van de soldaten die aan het vechten zijn, overgenomen zijn van Romeinse sarcofagen die de' Medici in hun bezit hadden.100 Naar mijn idee zijn het fries en de villa inderdaad gebaseerd op belangrijke gebeurtenissen en personages uit de Romeinse mythologie en heeft de familie de’ Medici ook bewust hiervoor gekozen. De goden Jupiter en Janus zijn

98 Medri, L.: 'La misteriosa genesi del fregio in terracotta invetriata della villa di Poggio a Caiano e l'ipotesi della doppia committenza', in: G. Morolli (red.), L'architettura di Lorenzo Il Maginifico, Florence, 1992. pp. 100. 99 Ibidem. pp. 98-100. 100 Ibidem. pp. 99.

29 daarbij van essentieel belang, aangezien zij beide staan voor de bescherming van het land en bescherming geven ten tijden van oorlog. Naast alle promotie van kunst, filosofie en wetenschap ging de familie de’ Medici vaak op oorlogspad om hun stadsstaat uit te breiden en zo meer macht en geld in handen te krijgen. En dus zijn deze goden in die zin ook van belang voor de familie de’ Medici. Het zou naar mijn idee dus helemaal niet zo vreemd zijn dat de familie de’ Medici een villa bouwde en verwijzingen maakten naar Romeinse goden en personages. Tevens kunnen we een overeenkomst zien bij het bouwen van dergelijke villa’s buiten de stad. Rijke Romeinen, zoals ook de Grieken al deden voor hen, bouwden villa’s buiten de stad. De villa rustica was eigenlijk een grote boerderij waarbij ook een groot stuk land hoorde die bewerkt werd door slaven of pachters. Woningen buiten de stadsmuren waren in de derde eeuw voor Christus bijna allemaal onderdeel van agrarische gebouwen. In het begin was de villa rustica vooral een landbouwcomplex die bedoeld was voor ontginning en productie, maar later groeide deze uit tot luxueuze residenties. Dat is nu precies wat er in de periode van Lorenzo de’ Medici weer gebeurde. De oude boerderij die hij van Giovanni Rucellai kocht in 1475 was een landbouwcomplex waar vooral graan geproduceerd werd. De nieuwe villa in Poggio a Caiano moest echter een echte residentie worden. De verwijzingen naar de Romeinse oudheid lijkt hier overduidelijk en ook logisch aangezien men in de Renaissance niet alleen Griekenland maar vooral ook het oude Rome probeerde na te bootsen.

Ficino en Botticelli Het belangrijkste voorbeeld dat gegeven wordt in de kunstgeschiedenis voor Ficino's neoplatonistische invloed op de beeldende kunst is het werk van de kunstenaar Sandro Botticelli (1445-1510). We zouden in het bijzonder in zijn schilderij de Primavera (afb. 3), uit circa 1477-1485 deze neoplatonistische invloed kunnen ontdekken. Botticelli zou door Ficino's teksten beïnvloed zijn en in zijn gedachtegang de Primavera hebben geschilderd. Hoe ontstond deze visie? We zien hier, net als bij het vorige kunstwerk, dat er iemand begint met een bepaalde gedachtegang en dat dan vaak vele wetenschappers die visie overnemen zonder daar zelf onderzoek naar te doen. Het was de kunsthistoricus Ernst Gombrich die in zijn essay uit 1945 zijn visie op Botticelli’s Primavera gaf en als één van de eerste het neoplatonisme daarbij betrok.101 Hij diepte deze gedachte uit met talloze voorbeelden van teksten van neoplatonici, bijvoorbeeld Apuleius, maar vooral met teksten van Marsilio Ficino.102 Gombrich stelde dat Botticelli's mythologische schilderijen gebaseerd waren op een literair programma van Ficino en dus niet alleen op één precieze tekst of passage.103 Gombrich legde een connectie tussen Lorenzo di Pierfrancesco de' Medici waarvoor het schilderij de Primavera bedoeld zou zijn, Botticelli en Ficino. Lorenzo Pierfranceso de' Medici was een neefje van Lorenzo Il Magnifico de' Medici, die na de dood van zijn vader door “Il Magnifico” werd opgenomen in zijn familie. Lorenzo Il Magnifico zorgde voor de opvoeding en educatie van Lorenzo di Pierfrancesco en zijn broer Giovanni, die beide les kregen van onder andere Ficino en Poliziano. Volgens Gombrich had Lorenzo di Pierfrancesco een voorkeur voor de kunst van Botticelli. De Primavera zou hangen in Lorenzo di Pierfrancesco's villa in Castello. Gombrich beweerde tevens, naar aanleiding van een brief die Ficino schreef aan Lorenzo di Pierfrancesco, dat het de filosoof Ficino was die in deze brief het programma voor de Primavera weergaf. Het schilderij zou dus deels gebaseerd zijn geweest op deze tekst van Ficino104

101 Gombrich, E.H.: 'Botticelli's Mythologies: A Study in the Neoplatonic Symbolism of his circle', in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, volume 8, (1945). pp. 7-60. 102 Reale, G.: La “Primavera” o le “Nozze di Filologia e Mercurio”?, Rimini, 2001. pp. 189. 103 Gombrich, E.H.: 'Botticelli's Mythologies: A Study in the Neoplatonic Symbolism of his Circle', in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, volume 8, (1945). pp. 7. 104 Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 327.

30 In deze brief gaf Ficino echter, in zijn gebruikelijke stijl vol metaforische beschrijvingen, Lorenzo di Pierfrancesco advies over hoe de jonge Lorenzo in zijn leven het geluk kon bereiken. Ficino gebruikte een soort horoscoop voor Lorenzo waarin hij de verschillende planeten, de zon en de maan als metafoor gebruikte en die als volgt uitlegde; “Principio, Luna quid’nam in nobis significat aliud preter nostram illam continuam animi, e corpuris motionem? Mars deinde celeritatem, tarditatem uerò Saturnus. Proinde Sol Deum, Jupiter legem, Mercurius rationem, Venus humanitatem.”105 De beschrijvingen van deze hemelse sterren en planeten zouden overeenkomen met de geboorte van Lorenzo di Pierfrancesco.106 Met behulp van deze metaforen wilde Ficino aangeven dat Lorenzo als hij zich zou richten tot de zon (God) en het recht (Jupiter), de rede (Mercurius) en de menselijke aard (Venus) hij het ultieme geluk zou vinden: “Denique, ut summatim dicam, si hac ratione prudẽter tibi ipse in te coelestia tum signatum munera temperaueris, omnes fatorum minas procul essugies, auspiciis cß diuinis uitam abscß dubio beatam agas.”107Ficino schreef zijn humanistische vrienden Giorgio Antonio Vespucci en Naldo Naldi, die op dat moment mentoren van Lorenzo di Pierfrancesco waren, een brief waarin hij vermelde dat hij Lorenzo di Pierfrancesco deze brief had geschreven. Ficino raadde hen aan om de inhoud ervan beter uit te leggen aan de jonge man en adviseerde hen ook om hem te helpen om de inhoud na te leven met hart en ziel.108 Gombrich was van mening dat deze brief een aanleiding was voor het zogenaamde programma dat voor Botticelli geschreven zou zijn. Aangezien Gombrich zelf al snel concludeerde dat de filosofische gedachten van Ficino moeilijk waren om te verbeelden in een schilderij moest hij naar andere bronnen zoeken die de schilder aangedragen werden. De figuren in het schilderij probeerde Gombrich te interpreteren aan de hand van een beschrijving van het Oordeel van Paris uit Apuleius' Gouden Ezel. Omdat het verhaal populair was in de vijftiende eeuw zou een verbeelding hiervan in een schilderij volgens Gombrich niet vreemd zijn geweest.109 Gombrich interpreteerde het middelste figuur in de Primavera als Venus Humanitas. Gombrich zag de invloed van Ficino hierin terug. Ficino beschreef zijn Venus Humanitas als volgt; haar ziel en geest zijn liefde en naastenliefde, haar ogen waardigheid en grootmoedigheid, de voeten bevalligheid en bescheidenheid en het geheel is matigheid en eerlijkheid en heeft charme en schittering, zij was in zijn ogen de pure schoonheid.110 Maar volgens Francis Ames-Lewis kwam dit niet overeen met de “...lyrical, pastoral quality of Botticelli's picture treatment.”111 Naar mijn idee is de gedachtegang van Gombrich een goed begin van het zoeken naar het werkelijke verhaal achter de Primavera, maar de scène uit het schilderij van Botticelli voldoet niet aan de beschrijving in Apuleius' verhaal en de tekst uit de brief van Ficino aan Lorenzo di Pierfrancesco komen eveneens niet overeen. Gombrich's studie naar de Primavera heeft in de kunstgeschiedenis een belangrijke invloed gehad op de interpretatie van Botticelli's werk. Het neoplatonistische aspect werd vanaf dat moment breed geaccepteerd. Naast Gombrich

105 Ficino, M.: Opera Omnia, Turijn, 1962. pp. 805. Engelse vertaling: “…what else does the moon in us signify other than that continuous movement of our mind and body? Next Mars dignifies swiftness, and Saturn tardiness; the Sun signifies God; Jupiter, law; Mercury, reason; Venus, human nature.” Uit: Ficino, M.: The Letters of Marsilio Ficino, translated from the Latin by members of the Language Department of the School of Economic Science, volume IV, Londen, 1975. pp. 62. 106 Reale, G.: La “Primavera” o le “nozze di Filologia e Mercurio”?, Rimini, 2001. pp. 189. 107 Ficino, M.: Opera Omnia, Turijn, 1962. pp. 805-806. Engelse vertaling: “... if by this reasoning you prudently temper within yourself the heavenly signs and the heavenly gifts, you will flee far from all the menaces of the fates and without doubt will live a blessed life under divine auspices. Uit: Ficino, M.: The Letters of Marsilio Ficino, translated from the Latin by members of the Language Department of the School of Economic Science, volume IV, Londen, 1975. pp. 62. 108 Gombrich, E.H.: 'Botticelli's Mythologies: A Study in the Neoplatonic Symbolism of his circle', in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, volume 8, (1945). pp. 18. 109 Ibidem. pp. 22-24. 110 Ibidem. pp. 17. 111 Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in: Michael J.B. Allen (red.) Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 327.

31 volgden er andere studies waarin de Primavera als een neoplatonistisch werk werd beschouwd. Edgar Wind gaf in 1958 zijn visie op de relatie tussen Ficino en Botticelli, daarbij maakte hij gebruik van verschillende citaten van de filosoof. Deze studie ging voort op enkele gedachten van Gombrich, Wind was er namelijk ook van overtuigd dat de Primavera geschilderd was voor Lorenzo di Pierfrancesco en legde een link tussen de jonge man, Ficino en Poliziano. De mythologische scènes in Botticelli's werken doen hem sterk denken aan Poliziano's gedichten en klassieke teksten, zoals Ovidius.112 Aangezien Poliziano en Ficino zeer goede vrienden waren en dezelfde interesse deelden voor de klassieke werken en filosofie zou het volgens Wind een mogelijke aanwijzing kunnen zijn voor de onderlinge relaties tussen Poliziano, Ficino, Botticelli en Lorenzo di Pierfrancesco. Maar dit zou volgens Wind, in tegenstelling tot Gombrich, nog geen verklaring zijn voor het zogenaamde programma.113 De twee groepen figuren naast Venus in de Primavera zouden een eenheid moeten verbeelden met elkaar als een soort metafoor voor de theologie van de Platoonse Liefde.114 Dit is mijns inziens een verkeerde interpretatie van de term Platoonse Liefde, Ficino bedoelde daarmee de liefde tussen vrienden en hun gezamenlijke liefde voor God. In het schilderij is van een dergelijke verbeelding geen sprake. De eerste kunstcriticus Giorgio Vasari had de schilderijen de Primavera en de Geboorte van Venus zien hangen in de villa van de' Medici in Castello dat Lorenzo di Pierfrancesco toen bewoonde.115 Erwin Panofsky stelde in 1960 in zijn boek Renaissance en Renascences in Western Art, uitgaande van Vasari's beschrijvingen over deze schilderijen, dat deze schilderijen beide geschilderd waren voor Lorenzo di Pierfrancesco. De ene Venus zou volgens Panofsky de Aardse Venus (Primavera) moeten verbeelden en de tweede de Hemelse Venus (Geboorte van Venus).116 Beide werden in verband gebracht met Ficino's teksten waarin hij de venussen koppelde aan de geest en de ziel. Beide venussen hebben volgens Ficino het doel ons om schoonheid voort te brengen.117 In de periode van Gombrich tot Panofsky was men het er over eens dat deze twee schilderijen van Botticelli waren geschilderd aan de hand van verschillende neoplatonistische teksten van Ficino. In de jaren erna verschenen er meer onderzoeken en kwamen er nieuwe documenten die een andere visie aan het licht brachten. Zo ontdekten de kunstcritici Smith en Shearman in de inventaris van Giovanni en Lorenzo di Pierfrancesco de' Medici uit 1499 dat de originele locatie van de schilderijen Pallas en de Centaur en de Primavera van Botticelli niet in de villa in Castello was, maar in een antichambre boven een lettuccio (soort van bed) in Lorenzo di Pierfrancesco's huis casa vecchia in Via Larga (nu Via Cavour) in de stad, later zou het schilderij overgebracht zijn naar de villa in Castello.118 Smith beweerde tevens dat het schilderij de Geboorte van Venus niet voor de' Medici was bestemd, maar voor een andere familie.119 Hieruit kunnen we dus concluderen dat dit schilderij niet samen heeft gehangen met de Primavera en misschien niet eens voor de' Medici geschilderd was. Gezien het feit dat de Geboorte van Venus op canvas is geschilderd (de Primavera op paneel), en volgens Francis Ames-Lewis met niet al te dure pigmenten, lijkt het schilderij de Geboorte van Venus bedoeld te zijn geweest voor decoratie.120 Aangezien de Primavera volgens Smith en Shearman hing in een privé vertrek van Lorenzo di Pierfrancesco samen met de schilderijen Pallas en de Centaur en een tondo een Madonna met kind zou het naar hun idee een ander licht op de betekenis van het schilderij geven. De Primavera zou volgens Smith boven de lettuccio

112 Reale, G.: La “Primavera” o le “nozze di Filologia e Mercurio”?, Rimini, 2001. pp. 196. 113 Ibidem. pp. 196. 114 Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 327. 115 Ibidem. 116 Panofsky, E.: Renaissance and Renascences in the Western Art, Uppsala, 1960, pp. 196-199. 117 Ibidem, pp. 199. 118 Smith, W.: 'On the Original Location of the “Primavera”', in: Art Bulletin, volume 57, number 1, (1975), pp. 31-39. 119 Ibidem, pp. 31. 120 Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 328.

32 gehangen hebben aangezien in de inventaris van 1499 het volgende beschreven staat; “Uno quadro dj lignamo apicato sopra elletucio nel qle e dipinto nove figure di done e hominj estimat L 100”121 Na het onderzoek uit 1975 begon er een zoektocht naar de ware betekenis van de Primavera. In 1989 schreef Joanne Snow-Smith haar interpretatie op het schilderij die weer in een neoplatonistisch licht werd gezet. Zij stelde dat het schilderij gebaseerd zou zijn op een literair programma dat Ficino voor Botticelli zou hebben geschreven. Het zou een hermetisch concept bevatten van de goddelijke waarheid, waarin de vier niveaus van de ziel de weg zouden leidden naar God. Snow-Smith probeerde het schilderij te interpreteren aan de hand van literaire, allegorische, moralistische en apologische niveaus, die ieder gekoppeld werden aan Ficino's gedachtegang en teksten. Na het lezen van het nogal ingewikkelde stuk en de conclusies van Snow-Smith ben ik niet overtuigd van de neoplatoonse invloed in het schilderij en zeker niet van die van de invloed van Ficino. Aangezien er over een zakelijke en vriendschappelijke relatie tussen Ficino en Botticelli geen enkele aanwijzing is, lijkt mij haar visie niet heel voor de hand liggend. Zoals Ames-Lewis concludeerde over haar conclusies over de Primavera; “... the picture simply does not look like a 'visionary revelation of Divine Truth': its aesthetic character and its domestic function as furniture decoration do not match up with such an esoteric, metaphysical and syncretic programme.”122 Over de meer poëtische en humanistische sfeer onder Lorenzo Il Magnifico en de invloed daarvan op de het schilderij de Primavera schreef Charles Dempsey in 1992 een boek. Hij stelde dat de Primavera een verbeelding was van de hoffelijke liefde, die aangenomen werd door Lorenzo en de humanisten rondom hem. In een gedicht van Angelo Poliziano zou deze liefde beschreven zijn, waarin we enkele personages tegenkomen die men ook in het schilderij terug kan vinden. Poliziano als goede vriend van Ficino, was zeker beïnvloed door zijn teksten en vooral door Ficino's filosofie van de liefde. En hierin bevestigd Dempsey mijn visie dat er meer sprake is van een poëtische inslag in plaats van een filosofische. In een later artikel beschreef Dempsey de poëtische invloed van Poliziano's Stanze per la Giostra als bron voor de Primavera. Hij probeerde door connecties te zoeken tussen de twee werken qua data en personages een bewijs van de betekenis van het schilderij aan te tonen.123 Tevens legde hij de link met de ontwikkelingen van de macht van de' Medici. Vanaf midden jaren '70 tot 1478 maakte de familie een zeer roerige tijd door, waarbij de Pazzi samenzwering zorgde voor veel onrust in de stad Florence en leidde tot de dood van Giuliano de' Medici in april 1478. Over deze meer poëtische invloed op Botticelli zijn er meerdere kunsthistorici die deze mening delen. Sharon Fermor schreef een essay over Botticelli waarin zij sprak over de geïdealiseerde hoofse en ridderliefde. In haar stuk komt nergens een neoplatonistische inslag of invloed van Ficino naar voren. Maar zij noemde Boccaccio, Lucretius, Ovidius en Poliziano als invloeden.124 Een andere rede om de poëtische invloed van Poliziano te verklaren is het contact tussen de dichter, de filosoof Ficino en de' Medici. De relatie tussen Lorenzo Il Magnifico en Marsilio Ficino kende in het midden van de jaren zeventig een dieptepunt. Waarschijnlijk is dit te verklaren aan de hand van de onrust die er heerste in de stad, de Pazzi samenzwering en de dood van Giuliano de' Medici. Vaak wordt deze veronderstelling ook wel verklaard aan de hand van groepsportretten met Lorenzo de' Medici in de Tornabuoni kapel en de Sassetti kapel. In het schilderij De verkondiging aan Zacharias in de Tornabuoni kapel zien we een groep humanisten van die periode bij elkaar gezet, we zien Ficino uiterst links, dan Poliziano, Cristoforo Landino en Gentile de' Becchi. In de Sassetti kapel bevindt zich een

121 Smith, W.: 'On the Original Location of the “Primavera”', in: Art Bulletin, volume 57, number 1, (1975), pp. 34. Originele tekst in Appendix I: The Inventory of 1499, item 9. pp. 37. 122 Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in: Michael J.B. Allen (red.) Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 329. 123 Dempsey, C.: 'Portraits and Masks in the Art of Lorenzo de' Medici, Botticelli, and Politian's Stanze per la Giostra', in: Renaissance Quaterly, volume LII, number 1, (1999), pp. 18-24. 124 Fermor, S.: 'Botticelli and the Medici', in: Francis Ames-Lewis (red.), The Early Medici and their Artists, London, 1995. pp. 169-183.

33 groepsportret, uit waarschijnlijk 1484: Paus Honorius III bevestigt de regel van Sint-Franciscus. Daarin vinden we alleen Poliziano aan de zijde van Lorenzo Il Magnifico en zijn familie. Het is Poliziano die de kinderen van Il Magnifico naar hun vader leid. In de jaren 1460-1470 was Ficino veel meer betrokken bij de familie de' Medici en Lorenzo Il Magnifico was ook zeker een aanhanger van Ficino's theorie over de platoonse liefde, maar het was Poliziano die vanaf 1473 in de familie van Il Magnifico kwam en in 1475 mentor werd van zijn kinderen. De relatie tussen Ficino en Lorenzo de' Medici koelde af na 1474 en daardoor communiceerde de twee steeds minder met elkaar. Vaak wordt dit geweten aan de verschillende politieke opvattingen, zeker als later in 1478 vrienden van Ficino zich mengen in de Pazzi samenzwering, dit zou er toe geleid kunnen hebben dat de situatie bekoelde tussen beide. Het zou daarom volgens verschillende historici vreemd zijn geweest als juist Ficino in deze periode een programma zou hebben gemaakt voor Botticelli's Primavera. Over wat de Primavera dus precies voorstelt waren de meningen al eeuwen verdeeld, naar mijn idee heeft de Primavera meer poëtische invloed dan een filosofische. Zeker aangezien het bijzonder lastig is om abstracte filosofische gedachten weer te geven in een schilderij. Natuurlijk maakte Ficino wel gebruik van mythologische personages in zijn teksten, maar om de gedachtegang van Ficino achter deze personages te verbeelden lijkt mij onmogelijk. Vanaf eind jaren negentig van de vorige eeuw lijkt de werkelijke betekenis van de Primavera dichter bij te komen. Claudia Villa, Italianist, gaf in 1998 haar visie op de personages in de Primavera. Zij is van mening dat de personages in het schilderij een verbeelding zijn van Marziano Cappella's gedicht De nuptiis Mercurii et Philologiae.125 Het centrale figuur zou Filologie moeten voorstellen en zij concludeerde dat het hier gaat om een scène uit de Nozze di Mercurio e Filologia. Deze scène kwam al voor in de antieke periode en was een bekend verhaal in de Renaissance. Het verhaal De nuptii Philologiae et Mercurii van de Afrikaan Martianus Minneus Felix Capella werd geschreven in de vijfde eeuw. Het was een encyclopedisch werk van de menselijke kennis. De tekst formuleerde het uiterlijk van de vrije kunsten en zat vol metaforen. Capella personifieerde deze vrije kunsten door vrouwen. Villa beschreef het schilderij van Botticelli als een ”...filone antico e tradizionale...” bedoeld als decoratie voor het huis van Lorenzo di Pierfrancesco.126 Giovanni Reale beschreef in zijn boek Botticelli; la “Primavera” o le “Nozze de Filologia e Mercurio”?, uit 2001 de verschillende ideeën over de Primavera van Botticelli. Maar kwam tot dezelfde conclusie als Villa dat er maar één tekst aanleiding kan zijn geweest voor de scène van de Primavera, ook hij noemde het gedicht over het huwelijk tussen Filologia en Mercurius van Marziano Capella als bron hiervoor. De figuren in de tekst van Capella en die in Botticelli's Primavera corresponderen met elkaar en zo concludeerde men dat het schilderij een scène uit Capella's werk is (afb. 4).127 Reale vermeldde duidelijk in zijn onderzoek dat het schilderij niet op basis van Ficino's neoplatonistische ideeën en teksten kan zijn gemaakt.128 Het onderzoek van Villa en dat van Reale toonde aan dat het niet Ficino was die Botticelli inspireerde tot het maken van de Primavera maar dat het de dichter Marziano Capella was en bevestigen mijn visie dat er een poëtische invloed was die Botticelli heeft geïnspireerd en niet de filosofie van Ficino. Toch kunnen we wel een filosofische of beter gezegd een neoplatonistische invloed terug vinden bij Capella, die in zijn werk veel gebruik maakte van Plato en Pythagoras.129 De teksten van Capella werden in de Renaissance populair, wat natuurlijk niet zo vreemd is in die periode waarin de klassieke filosofie en poëzie geliefd raakte. We hebben kunnen zien dat ook de Renaissance dichter Poliziano interesse had voor filosofie en deze betrok in zijn werk. In die zin zouden we misschien wel kunnen spreken van een indirecte

125 Reale, G.: La “Primavera” o le “Nozze di Filologia e Mercurio”?, Rimini, 2001. pp. 232-237. 126 Ibidem. pp. 222. 127 Ibidem. pp. 295. 128 Ibidem. pp. 290. 129 Ibidem. pp. 291.

34 invloed van het neoplatonisme op de beeldende kunst in die periode, aangezien de cultuur van de stad Florence op dat moment sterk betrokken was met deze filosofie. We kunnen echter een directe invloed van Ficino’s neoplatonisme op de beeldende kunst ook hier niet adstrueren.

San Miniato al Monte in Florence en de Dom van Siena Zijn er misschien nog andere voorbeelden van kunstwerken te noemen waar men het etiket neoplatonisme opgeplakt heeft? Een ander voorbeeld van Ficino's invloed op de beeldende kunst zouden volgens Ames-Lewis terug te vinden zijn in een reliëf van Antonio Rossellino op het graf van de Kardinaal van Portugal in de San Miniato al Monte. Op het reliëf zien we ook een wagenmenner met tweespan afgebeeld. (afb. 5) De afbeelding zou afgeleid zijn van de klassieke gem Niké berijdt de biga. 130 (afb. 6) Lorenzo Il Magnifico verwierf deze gem in 1471 van Paus Paulus II, maar zou al veel eerder bekend zijn geweest bij de familie de' Medici. Naar mijn idee is de connectie tussen de gem en de afbeelding van Rosselino's wagenmenner en Ficino's filosofie nogal opmerkelijk. Ames-Lewis leek hier zijn eigen graf te graven aangezien Ficino met deze klassieke gem niets te maken heeft en we spreken hier naar mijn idee gewoon van een overname van een klassieke afbeelding, die verder niets filosofisch met zich mee brengt. Een gelijksoortige afbeelding van de Niké zou volgens Luba Freedman precies voldoen aan de grote en aan de proporties van het hoofd dat Ficino beschreef in De Amore. Daarin sprak hij over de perfecte schoonheid van het menselijke gelaat.131 Het gaat hier om een buste van brons die waarschijnlijk vervaardigd was door Donatello. (afb. 7) Ames-Lewis had al eerder de connectie tussen Donatello en het neoplatonisme gelegd in essay uit 1975 over de bronzen David. De David zou begrepen kunnen worden, aan de hand van Plato's Symposium en Ficino's De volupate, als een verbeelding van Platoonse Liefde. In een later essay beschreef Ames-Lewis dat de vleugels op Goliath's helm wel eens in verband gebracht zouden kunnen worden met Ficino's platoonse gedachte van het opstijgen van de ziel.132 Nu zie ik het verband niet tussen de David en Ficino's filosofie van de Platoonse Liefde. En ik ben niet de enige die hierbij zijn vraagtekens zet. Niet alleen andere kunstcritici, maar ook Ames-Lewis zelf lijkt niet helemaal overtuigd van zijn visie als hij schrijft: “This interpretation has seemed improbable to some scholars, but in the context of relations between Cosimo de' Medici and Marsilio Ficino in the later 1450's it may not be entirely implausibile.”133 Het lijkt mij duidelijk dat de klassieke gem als voorbeeld heeft gestaan voor een aantal van de bovengenoemde kunstwerken. De link die gelegd wordt met Ficino kan men nergens hard maken en mijns inziens hebben de kunstenaars van deze werken, zoals velen deden in die periode, teruggrepen naar voorbeelden van bronnen uit de klassieke oudheid. Is er dan geen enkele invloed te vinden van Ficino op de beeldende kunst uit zijn periode? Misschien is het vloermozaïek in de Dom van Siena, dat in 1488 werd aangebracht een mogelijk voorbeeld. Op het mozaïek zijn Hermes en Mozes samen afgebeeld. (afb. 8) Dit zou afgeleid zijn van het Corpus Hermeticum dat, zoals al in een eerder hoofdstuk werd besproken, werd toegeschreven aan Hermes Trismegistus. De Egyptenaren vereerden Hermes als een god omdat zij hem zagen als vader van theologie en de filosofie en schenker van cultuur, schrift en wetenschappen. Tijdens de Renaissance ging men ervan uit dat Hermes Trismegistus in dezelfde tijd of misschien zelfs nog voor Mozes geleefd had. Aangezien Ficino het werk in de jaren zestig van de vijftiende eeuw vertaalde zou het mogelijk kunnen zijn dat de herleving van het Corpus Hermeticum ervoor zorgde dat er in het mozaïek een dergelijke scène verscheen. In de

130 Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 335. 131 Freedman, L.: 'Donatello's Bust of a Youth and the Ficino Canon of Proportions', in: A. Gentile (red.), Il ritratto e la memoria, Rome, 1989, volume 1, pp. 113-132. 132 Ames-Lewis, F.: 'Donatello's Bronze David and the Palazzo Medici courtyard', in: Renaissance Studies, number 3, (1989). pp. 235-251. 133 Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in: Michael J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 337.

35 andere mozaïeken komen we alleen maar Bijbelse taferelen tegen. Men zou hier van een enige invloed van Ficino kunnen spreken, hoewel het hier niet gaat om een filosofisch werk van de man zelf, maar om een vertaling die weliswaar naar zijn interpretatie werd herschreven. De vertelling over Hermes Trismegitus was in die periode alom bekend en het zal dus niet de vertaalde versie van Ficino, die in 1471 gepubliceerd werd, zijn geweest die de directe aanleiding vormde voor het mozaïek. Toch zou er in die periode door deze publicatie wel meer aandacht zijn geweest voor deze legende. Zo zou men misschien van een indirecte invloed kunnen spreken. Na mijn analyse moet ik concluderen dat er voor een directe invloed van Ficino's neoplatonisme op de beeldende kunst geen doorslaggevende bewijzen zijn. Een zekere neoplatonistische invloed kan men hier en daar wel terugvinden, zoals in de Primavera van Botticelli, maar dat was gebaseerd op een scène uit een gedicht. Men moet dus voorzichtig zijn om de beeldende kunst uit Florence ten tijde van de Renaissance automatisch te verenigen met het neoplatonisme. Men kan misschien in indirecte zin wel spreken over een zekere invloed van Ficino's filosofie op de kunst. Zo is het zeker dat Ficino enige invloed heeft gehad op de poëzie, die we terug vinden bij dichters als Poliziano en Landino. Zij zouden vervolgens weer kunstenaars kunnen hebben beïnvloed zoals ik hierboven al beschreven heb. In de stad Florence was er in de periode 1450-1500 veel interesse voor de filosofie en Ficino speelde daarin de belangrijkste rol. Dus we moeten ons wel bedenken dat er bij veel geleerden een bepaalde interesse was voor het neoplatonisme. Daarom wil ik de indirecte invloed van Ficino op de cultuur van Florence in die periode niet uitsluiten. Toch geldt voor vele kunstwerken die ik hierboven besproken heb dat zij vooral voorbeelden waren van een klassieke overname. Klassieke tradities en verhalen die in de Renaissance weer populair werden, stonden model hiervoor. Men kan dus mijns inziens beter spreken van een neoklassieke invloed dan van een neoplatonistische.

36 Conclusie

De filosoof Marsilio Ficino was zonder enige twijfel een belangrijk personage in de Renaissance. Dankzij zijn Latijnse vertalingen van de Griekse werken van Plato, Plotinus en vele andere neoplatonici en mede dankzij de boekdrukkunst konden deze werken over heel Europa verspreid en gelezen worden. Ficino correspondeerde met veel mensen in Europa, waaronder niet alleen met andere filosofen, maar ook met dichters, staatshoofden, koningen en priesters. Vooral Ficino's eigen filosofie over de onsterfelijkheid van de ziel en de centrale plaats van de mens in Ficino's zijns- piramide had een onmiskenbare invloed op de intellectuele cultuur van die periode en daarna. Ficino's filosofie en dan vooral zijn werken Theologia Platonica en De Amore, hebben zeker invloed gehad op dichters, auteurs en andere filosofen uit zijn eigen periode, zoals Pico della Mirandola en Angelo Poliziano. Ficino vermengde het christendom met de filosofie en plaatste God boven alles, als het grote intellect. De liefde voor God die men kon bereiken door zich in de filosofie te verdiepen was voor Ficino de belangrijkste drijfveer in het leven. De werken van Plato behoorde volgens Ficino tot de oudste en betrouwbaarste theologie en filosofie waarmee men het beste de Heilige Schriften uit kon leggen. Ficino zag Plato eigenlijk als een christen en deed op deze manier een belangrijke stap om het christendom in nog sterkere positie te brengen en het conflict met de filosofie weg te werken. Zoals Christine Raffini zei; “Inspired by harmony and visions of radiant plenitude Ficino believed that he had understood the meaning of life and strove to convince the world of it”134 Wetenschappers hebben de invloed van Ficino’s neoplatonistische filosofie niet alleen gezocht in de theologie en filosofie. Men was ervan overtuigd dat het neoplatonisme ook op andere vlakken zijn invloed heeft gehad. In het speciaal in de beeldende kunst, poëzie en de muziek. Zo zou bijvoorbeeld, naar aanleiding van Ficino’s teksten met mythologische figuren en allegorieën, een mogelijke invloed te vinden zijn geweest in de werken van de Florentijnse kunstenaars. Het gebruik van mythologische personages in Ficino's werk heeft kunsthistorici doen denken dat hij ook invloed heeft gehad op de kunst. Maar hij was niet de enige filosoof die hiervan gebruik maakte. Ook Pico della Mirandola baseerde de ideeën van zijn filosofie op de figuren uit de klassieke mythen en legenden, die in die periode weer erg populair werden, maar deze wordt gek genoeg niet in verband gebracht met de beeldende kunst uit die periode. Volgens Pico waren de mythen de opslagplaats voor zeer oude en geheime wijsheid, verhuld als allegorie die, als zij ontrafeld konden worden, de betekenis van het heelal zouden onthullen. Na de val van Constantinopel in 1453 beleefde de studie van de Griekse oudheid in Italië een grote bloei. De goden uit de antieke oudheid hadden in een bepaalde vorm de Middeleeuwen overleefd, zo werden bijvoorbeeld de planeten gepersonifieerd. In de vijftiende eeuw leken deze mythologische personificaties vrijwel niet meer op klassieke voorstellingen. Ze hadden een allegorische betekenis gekregen die verwantschap vertoonde met christelijke onderwerpen. Zo beschreef Ficino Venus in de brief aan Lorenzo di Pierfrancesco als een verchristelijkte allegorie van alle morele eigenschappen die een goed opgevoede Florentijn behoorde te bezitten. Ficino's invloed op de beeldende kunst is naar mijn mening maar zeer gering geweest. Mijns inziens komen de invloeden op de beeldende kunst in die periode meer van de poëtische kant en van de overname van antieke voorwerpen. Aangezien ik het zeer lastig acht om van Ficino's complexe en abstracte filosofie een schilderij of beeldhouwwerk te maken lijkt mij een directe invloed uitgesloten. Poliziano schreef in dezelfde periode vele gedichten in een mythologische sfeer die tevens enige neoplatonistische invloeden kenden. Daarom werd zijn Stanze per la Giostra di Giuliano de' Medici, uit 1475 vaak aangehaald als een tekst die Botticelli geïnspireerd zou hebben tot het

134 Raffini, C.: Marsilio Ficino, Pietro Bembo, Baldassare Castiglione; Philosophical, Aesthetic, and Political Approaches in Renaissance Platonism, New York, 1998. pp. 56.

37 schilderen van de Primavera. Deze tekst zit vol met poëtische beeltenissen die makkelijk zijn om te zetten in een visuele vorm in tegenstelling tot Ficino's teksten. Men zou in die zin dus van een indirecte invloed kunnen spreken. Men vergeet soms ook dat Ficino niet alleen interesse had voor het neoplatonisme. Het was namelijk Ficino die de Hermetische teksten vertaalde naar het Latijn en er tevens veelvuldig gebruik van maakte in andere teksten van zijn hand. Daarnaast had Ficino van jongs af aan al interesse voor magie en astrologie. In veel secundaire teksten over Ficino werd vaak beschreven dat hij nogal een grappenmaker was, hij hield van verbeelding en was zeker niet al te serieus in zijn brieven aan vrienden, daarin maakte hij vaak gebruik van metaforen. Men heeft in de eerdere studies naar Ficino's leven en werk zijn teksten naar mijn idee te letterlijk genomen, zoals Ficino's beschrijvingen over de Accademia. Net als de 'Platoonse Liefde' zouden we misschien de Accademia Platonica moeten zien als een 'Platoonse Academie'. Na mijn onderzoek kan ik concluderen dat men de invloed van Ficino's neoplatonisme op de beeldende kunst nergens hard kan maken en stel ik vast dat er geen direct verband is tussen de filosofie van Marislio Ficino en de beeldende kunst uit die periode.

38 Bijlage:

Illustraties

39 Keizer Justinianus met bisschop Maximilianus, Mozaïek, Basilica San Vitale, Ravenna.

Keizerin Theodora en haar hofhouding, Mozaìek, Basilica San Vitale, Ravenna.

Christus geeft de martelaarskroon aan San Vitale terwijl een engel een model geeft van de kerk aan de bisschop Ecclesius, Koepel van de Basilica San Vitale, Ravenna.

40 Afbeelding 2. Ontwerp waarschijnlijk van Luca della Robbia, uitvoering toegeschreven aan eerst Giuliano da Sangallo, toen Andrea Sansovino en tegenwoordig aan Bertoldo Giovanni, het fries van de Poggio a Caiano, terracotta, 58 cm x 14,22 m, Poggio a Caiano.

41 Afbeelding 3. Sandro Botticelli, La Primavera (“De Lente”), ca. 1477-1490, olieverf op paneel, 203 x314 cm, Galleria degli Uffizi (zaal 10). Inventarisnummer: 8360.

42 Afbeelding 4. Betekenis figuren in Sandro Botticelli's La Primavera volgens G. Reale: La “Primavera” o le “Nozze di Filologia e Mercurio”?; rilettura di carattere filosofico ed ermeneutico del capolavoro di Botticelli con la prima presentazione analitica dei presonaggi e dei particolari simbolici, Rimini, 2001. pp. 289.

43 Afbeelding 5. Cameo, Romeins 2e eeuw na Chr., Museo Archeologico Nazionale, Napels.

44 Afbeelding 6. Antonio Rosselino, zijkant van de graftombe Kardinaal van Portugal, 1461-1466. Cappella del Cardinale del Portugallo in San Miniato al Monte, Florence.

45 Afbeelding 7. Donatello, Buste jonge man, brons, Museo Nazionale del Bargello, Florence. Inventarisnummer: 8 (bronzetti)

46 Afbeelding 8. Giovanni di Stefano, Hermes Trimegitus en Mozes, Vloer mozaïek, 1488, Dom Siena.

47 Bibliografie

De boeken, artikelen en andere bronnen van informatie die ik gebruikt heb voor mijn scriptie komen uit de bibliotheek van een van de volgende instituten te Florence:

 NIKI: Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut, Viale Torricelli 5, 50125, Firenze.  KHI: Kunsthistorisches Institut in Florenz – Max – Planck – Institut, Via Giuseppe Giusti 44, 50121, Firenze.  INSR: Istituto Nazionale di Studi sul Rinascimento, Piazza Strozzi, Firenze.  LBB: Letteren Bibliotheek Universiteit Utrecht, Drift 27, 3512 BR, Utrecht.

− Vasari, G.: Le vite dei più eccellenti pittori, scultori e architetti, introductie van Maurizio Marini, Rome, 2005. (1568).

− Ficino, M.: Opera Omnia, Torino, 1962. (1576).

− Della Torre, A.: Storia dell'Accademia Platonica di Firenze, Firenze, 1902.

− Kristeller, P.O.: Supplementum Ficinianum. Marsilii Ficini Florentini... opuscula inedita et dispersa, 2 volumes, Florence, 1937.

− Gentile, S.: Lettere; Marsilio Ficino, Florence, 1940.

− Gombrich, E.H.: 'Botticelli's Mythologies: A sSudy in the Neoplatonic Symbolism of his circle', in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, volume 8, (1945). pp. 7-60.

− Kristeller, P.O.: Studies in Renaissance Thought and Letters, Rome, 1956.

− Panofsky, E.: Renaissance and Renascences in the Western Art, Uppsala, 1960.

− Pintor, F.: 'Per la Storia della Libreria Medicea nel Rinascimento', in: Italia medioevale e umanistica, volume III, Padua, 1960. pp. 189-210.

− Kristeller, P.O.: The Platonic Academy of Florence, New York, 1961.

− Barfucci, E.: Lorenzo de' Medici e la società artistica del suo tempo, Florence, 1964.

− Chastel, A.: Arte e Umanismo a Firenze al tempo di Lorenzo Il Magnifico: studi sul Rinascimento e sull'umonismo platonico, Turijn, 1964.

− Ficino, M.: The Letters of Marsilio Ficino, translated from the Latin by members of the Language Department of the School of Economic Science, Londen, 1975.

− Chambers, D.S.: Patrons and artists in the Italian Renaissance, Londen, 1970.

− Smith, W.: 'On the Original Location of the “Primavera”', in: Art Bulletin, volume 57, number 1, (1975). pp. 31-40.

- Kliemann, J.M.: Politische und humanistische Ideen der Medici in der Villa Poggio a Caiano; Untersuchungen zu den Fresken der Sala grande, Berlijn, 1976.

− Allen, M.J.B.: 'Ficino's Lecture on the Good?' in: Renaissance Quaterly, volume 30, number 2, (1977), pp. 160-171.

− Foster, P.E.: A study of Lorenzo de' Medici's Villa at Poggio a Caiano, 2 volumes, New York, 1978.

− Gentile, S.: 'Per la storia del “Commentarium in Convivium” di Marsilio Ficino', in: Rinascimento, volume XXI, (1981), pp. 3- 27.

− Gentile, S., S. Nicocoli en P. Viti: Marsilio Ficino e Il ritorno di Platone; mostra di manoscritti stampe e documenti 17 maggio – 16 giugno 1984, Florence, 1984.

− Eisenbichler, K.: Ficino and Renaissance Neoplatonism, Ottawa, 1986.

− Viti, P.: 'Documenti ignoti per la biografia di Marsilio Ficino', in: Gian Carlo Garfagnini (red.), Marsilio Ficino e Il ritorno di Platone: studi e documenti, volume I, Firenze, 1986. pp. 251-283.

− Kent, F.W., P. Simons en J. C. Eade: Patronage, Art and Society in Renaissance Italy, Canberra, 1987.

48 − Field, A.: The origins of the Platonic Academy of Florence, Princeton, 1988.

− Schmitt, C.B.: The Cambridge History of Renaissance Philosophy, Cambridge, 1988.

− Freedman, L.:'Donatello's Bust of a Youth and the Ficino Canon of Proportions', in: A. Gentile (red.), Il ritratto e la memoria: materiali, Rome, 1989, volume 1. pp. 113-132.

− Ames- Lewis, F.: 'Donatello's Bronze David and the Palazzo Medici courtyard', in: Renaissance Studies, number 3, (1989). pp. 235-251.

− Bullard, M.M.: 'Marsilio Ficino and the Medici', in: T. Verdon en J. Henderson (red.), Christianity and Renaissance, New York, 1990. pp. 468-492.

− Hankins, J.: 'Cosimo de' Medici and the “Platonic Academy”', in: Journal of the Warburg and Courtauld Institutes, 53, (1990). pp. 144-162.

− Kristeller, P.O.: Renaissance Thoughts and the Arts: Collected Essays, Princeton, 1990.

− Hankins, J.: 'The myth of the Platonic Academy', in: Renaissance Quaterly, volume XLIV, number 3, (1991), pp. 429- 475.

− Davies, J.: 'Marsilio Ficino: Lecturer at the Studio fiorentino', in: Renaissance Quaterly, volume XLV, number 4, (1992), pp. 785-790.

− Oehlig, U.: Die Philosophische Bedründung der Kunst bei Ficino, Stuttgart, 1992.

− Dempsey, C.: The portrayel of love: Botticelli's Primavera and humanist culture at the time of Lorenzo the Magnificent, Princeton, 1992.

− Davies, J.: 'Marsilio Ficino: Lecturer at the Studio fiorentino', in: Renaissance Quaterly, volume XLV, number 4, (1992),pp. 485-790.

− Medri, L.: 'La misteriosa genesi del fregio in terracotta invetriata della villa di Poggio a Caiano e l'ipotesi della doppia committenza', in: G. Morolli (red.), L'architettura di Lorenzo Il Maginifico, Florence, 1992. pp. 94-100.

− Morolli, G., C. Acidini Luchinat en L. Marchetti: L'Architettura di Lorenzo Il Magnifico, Florence, 1992.

− Ficino, M.: De brieven van Marslio Ficino, Amsterdam, 1993.

− Holmes, G.: Art and politics in Renaissance Italy, Oxford, 1993.

− Garfagnini,G.C.: Lorenzo Il Magnifico e il suo mondo, Florence, 1994.

− Hankins, J.: Lorenzo de' Medici as patron of philosophy, Florence, 1994.

− Fermor, S.: 'Botticelli and the Medici', in: Francis Ames- Lewis: The early Medici and their Artists, Londen, 1995. pp. 169- 183.

− Olivieri, A.: Dall'Accademia neoplatonica fiorentina alla Riforma: celebrazioni del V centenario della morte di Lorenzo Il Magnifico: convengo di studio, Firenze, Palazzo Strozzi, 30 ottobre 1992, Florence, 1996.

− Kraye, J.: Cambridge Translations of Renaissance Philosophical Texts; Volume 1: Moral Philosophy, Cambridge, 1997.

− Kanter, L.B.: Botticelli's witness; changing style in a changing Florence, Boston, 1997.

− Welch, E.: Art and Society in Italy 1350-1500, Oxford, 1997.

− Vasoli, C.: 'Ficino, Marsilio', in: Dizionario biografico degli Italiani, volume 47, Rome, 1997. pp. 378- 395.

− Raffini, C.: Marsilio Ficino, Pietro Bembo, Baldassare Castiglione; Philosophical, Aesthetic, and Political Approaches in Renaissance Platonism, New York, 1998.

− Davies, J.: Florence and its University during the early Renaissance, Leiden, 1998.

− Dempsey, C.: 'Portraits and Masks in the Art of Lorenzo de' Medici, Botticelli, and Politian's Stanze per la Giostra', in: Renaissance Quaterly, volume LII, number 1, (1999), pp.18-24.

49 − Chastel, A.:, Marsilio Ficino e l'arte, Turijn, 2001.

− Hankins, J.: The invention of the Platonic Academy Florence, Florence, 2001.

− Reale, G.: La “Primavera” o le “Nozze di Filologia e Mercurio”?; rilettura di carattere filosofico ed ermeneutico del capolavoro di Botticelli con la prima presentazione analitica dei presonaggi e dei particolari simbolici, Rimini, 2001.

− Ames-Lewis, F.: 'Neoplatonism and the Visual Arts at the time of Marsilio Ficino', in:Allen, M.J.B.: Marsilio Ficino; his teology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 327-338.

− Field, A.: 'The Platonic Academy of Florence', in: Micheal J.B. Allen (red.), Marsilio Ficino, his theology, his philosophy, his legacy, Boston, 2002. pp. 359-376.

− De Girolami Cheney, L., en J. Hendrix: Neoplatonism and the Arts, New York, 2002.

− Copenhaver, B.P. en C.B. Schmitt: Renaissance Philosophy, Oxford, 2002.

− De Girolami Cheney, L., en J. Hendrix: Neoplatonic Aesthetics; Music, Literature, and the Visual Arts, New York, 2004.

− Castelli P.: 'La metafora della pittura nell'opera di Marsilio Ficino', in: Sebastiano Gentile en Stéphane Toussaint: Marsilio Ficino, fonti, testi, fortuna: atti del convegno internazionale (Firenze 1-3 ottobre 1999), Rome, 2006. pp. 215-239.

− Toussaint, S.: Il persiero di Marsilio Ficino: atti del convegno di Figline Valdarno, 19 maggio 2006, Parijs, 2007.

Andere bronnen

− Archivo di Stato di Firenze; Mediceo avanti il Principato (M.A.P.); deels online; http://www.archiviodistato.firenze.it/rMap/index.html

− Société Marsile Ficin: www.ficino.it

50