De “geografische blik” van architectuurtijdschriften De presentatie van Afrika en Latijns-Amerika in L’Architecture d’Aujourd’hui (1945-1975)

Annelies Cornelis

Promotor: prof. dr. ir.-arch. Johan Lagae Begeleiders: dr. Rika Devos, dr. ir.-arch. Fredie Floré

Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur

Vakgroep Architectuur en stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Bart Verschaffel Faculteit Ingenieurswetenschappen Academiejaar 2008-2009

De “geografische blik” van architectuurtijdschriften De presentatie van Afrika en Latijns-Amerika in L’Architecture d’Aujourd’hui (1945-1975)

Annelies Cornelis

Promotor: prof. dr. ir.-arch. Johan Lagae Begeleiders: dr. Rika Devos, dr. ir.-arch. Fredie Floré

Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur

Vakgroep Architectuur en stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Bart Verschaffel Faculteit Ingenieurswetenschappen Academiejaar 2008-2009

Voorwoord

Dit onderzoek bouwt voort op een Bijzonder Vraagstuk uit het academiejaar 2007-2008, dat mijn interesse in architectuurtijdschriften aanwakkerde. Ik dank in eerste instantie mijn promotor Johan Lagae voor de vele begeleidingsmomenten, evenals mijn begeleidsters Rika Devos en Fredie Floré. Ik dank ook mijn medestudenten voor het beschikbaar stellen van hun materiaal uit het Bijzonder Vraagstuk. Tot slot dank ik mijn familie voor hun steun en het nalezen van de teksten.

De auteur geeft de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de masterproef te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.

Overzicht De “geografische blik” van architectuurtijdschriften De presentatie van Afrika en Latijns-Amerika in L’Architecture d’Aujourd’hui (1945- 1975) Annelies Cornelis

Promotor: prof. dr. ir.-arch. Johan Lagae Begeleiders: dr. Rika Devos, dr. ir.-arch. Fredie Floré

Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen: architectuur

Samenvatting Aan de hand van de geografische blik van L’Architecture d’Aujourd’hui wil deze studie de waarde van architectuurtijdschriften aantonen voor de historicus. Uit het onderzoek zal immers blijken dat de manier waarop het tijdschrift omgaat met Latijns-Amerika en Afrika een invloed heeft gehad op de manier waarop de architectuurgeschiedenis naar deze gebieden kijkt. Er wordt ingegaan op de agenda achter de redactionele politiek, de verschillende benadering van Afrika en Latijns-Amerika en hoe dat tot uiting komt in een aantal concrete themanummers en artikels. Door de omgang met de geografische gebieden naast een aantal andere architectuurkritische en –historische werken te plaatsen wordt duidelijk welke impact de geografische blik van L’Architecture d’Aujourd’hui heeft gehad op de architectuurgeschiedenis zoals wij ze vandaag kennen.

Trefwoorden: architectuurtijdschriften, L’Architecture d’Aujourd’hui, Afrika, Latijns- Amerika

Extended Abstract The Geographical Scope of Architectural Magazines The Presentation of Africa and Latin America in L’Architecture d’Aujourd’hui (1945-1975)

When the French architectural magazine L’Architecture d’Aujourd’hui hard critical articles, L’Architecture d’Aujourd’hui surely made a ceased to appear last year, it seemed like the end of an era. Since it critical statement about current architectural tendencies through their made its first appearance in 1931, major changes have occurred in selection of projects. In the same way the geographical selection of architectural history. Several generations of architects grew up with projects was not only a consequence of political and economical L’Architecture d’Aujourd’hui and trusted it as their guide through the international relations but also a conscious promotion of certain foreign international architectural practice. examples as models for the French architects. The influence architectural magazines can have on contemporary Apart from that, L’Architecture d’Aujourd’hui has also proven to be an architects but also on architectural historians, makes it important to inexhaustible source of information for the architectural historian. Most establish how these magazines functioned. Which mechanisms operated likely, architectural critics like William Curtis1 browsed through inside the editorial machine that produced these magazines every two magazines like L’Architecture d’Aujourd’hui to gather the information month? What external influences defined the international scope? they needed to write their vast survey on architectural history. From this point of view architectural magazines aren’t just important sources of A thorough study of the editorial staff and its relationship to historical information but they are also an inseparable part of history. It international organizations like the International Union of Architects2 is through their selection of projects and through their geographical has shown that L’Architecture d’Aujourd’hui was first and foremost a scope that they helped define international architecture. If not through magazine with a wide interest in architectural projects. It was not the

1 See CURTIS William, Modern Architecture since 1900, Phaidon, 2 Union International des Architectes, U.I.A., founded in 1948 as a London/New York, 1996 (First edition, Phaidon, Oxfod, 1982) coordinating organization for the architectural associations all over the world.

instrument of one man or one doctrine. This becomes obvious through “the Mediterranean” but also through the position French architects the study of the “comité de patronage”, which was ultimately no more were able to acquire in the colonial areas. The colonial context offered or no less than a billboard that gave L’Architecture d’Aujourd’hui the new opportunities to these architects, who considered the French legitimacy it needed. This “comité” consisted of a wide variety of overseas areas to be laboratories where new theories and models could figures, from the precursors of modern architecture like Auguste Perret be tested. to the younger generation of architects that followed after the great The particular fascinations of the editorial members resulted in articles modern masters of the ‘20s. Through the conscious “advertisement” of about the integration of sculpture and painting into architecture, a topic this “comité”, L’Architecture d’Aujourd’hui epitomized that it was not which director André Bloc was specifically sensitive to. the vehicle of one organization. But behind this anti-doctrinal pose might just be a doctrine against the uniform modernism that was These brief examples give a hint of how a magazine like L’Architecture thriving in Europe. d’Aujourd’hui can be used to distill a particular geographical hierarchy A geographical study of L’Architecture d’Aujourd’hui showed that that was dominant in the Western architectural history during the ‘50s apart from economical and political conditions, the scope of the and ‘60s. By comparing this to contemporary and more recent critical magazine was also defined by the French colonial context and by the overviews, it becomes clear to what extent magazines like particular interests of the editorial members. This explains blind spots L’Architecture d’Aujourd’hui have influenced what we came to see as and areas of high interest on the map of published projects. the history of modern architecture. On the African continent for instance, the countries north of the Sahara were granted more interest than the countries in what is traditionally described as “l’Afrique Noire”.3 This can be explained through the geographical position of these countries, in what has been described as

3 For a critical review of the geographical demarcation of what French literature refers to as “l’Afrique Noire” see CORNEVIN Robert, L’Afrique Noire de 1919 à nos jours, Presses Universitaires de France, , 1973, pp. 5- 6

Inhoudstafel

Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 L’Architecture d’Aujourd’hui als internationaal magazine 1.2 Periodisering 1.3 Opbouw van de tekst

Hoofdstuk 2 De redactionele politiek 2.1 Het triumviraat van L’Architecture d’Aujourd’hui 2.2 L’Architecture d’Aujourd’hui na André Bloc 2.3 Het comité de patronage en haar representatie van L’Architecture d’Aujourd’hui 2.4 L’Architecture d’Aujourd’hui en de “Union Internationale des Architectes” 2.5 Hoe ver gaat de internationaliteit en de ruimdenkendheid ?

Hoofdstuk 3 De benadering van Afrika en Latijns-Amerika 3.1 De invloed van politieke en economische machtsverhoudingen 3.2 De Franse blik van L’Architecture d’Aujourd’hui 3.3 De redactionele blik : alternatieven voor het “functionalistische universalisme” 3.4 De weerspiegeling van de geografische blik in het netwerk van correspondenten

Hoofdstuk 4 Kritische bespreking

4.1 Themanummers en dossiers Latijns Amerika 4.1.1 Brazilië 4.1.2 Mexico 4.1.3 Venezuela Afrika 4.1.4 Noord-Afrika 4.1.5 Subsaharisch Afrika

4.2 Losse bijdragen 4.2.1 Luchthavens 4.2.2 Onderwijs

Hoofdstuk 5 Conclusie

Hoofdstuk 1 Inleiding 1. Etrange magazine, que celui qui marche à côté de l’histoire, étranges images, qui gardent malgré elles les couleurs du temps.1

Eenieder die zich de moeite getroost de meer dan driehonderd nummers die L’Architecture d’Aujourd’hui in de loop van haar bestaan uitbracht, ter hand te nemen, zal versteld staan hoe weinig tijd, hoe weinig geschiedenis een tijdschrift uitstraalt. De aandachtige lezer vindt de tijd terug achter de teksten en de foto’s, in de geparkeerde wagens naast een gebouw, in de gedateerde kledingstijl van de uitzonderlijke passant… De tijd tekent de gebouwen, maar het is niet in de pagina’s van het tijdschrift dat ze het best weerspiegeld wordt. Het mysterieuze karakter van tijdschriften spreekt al decennia tot de verbeelding van architecten en historici. In eerste instantie worden zij geraadpleegd als onuitputtelijke informatiebron (revues dans l’histoire). Maar tijdschriften zijn ook acteurs, ze zijn meer dan “trouwe spiegels”. Naast het reproduceren, produceren zij in zekere mate ook geschiedenis (revues pour l’histoire).2

1 ROBERT Jean-Paul, “Chronique des années AA 1930-1990”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 61,nr.272, 1990, pp.86-87 2 Over de positie van architectuurtijdschriften in de architectuurgeschiedenis verscheen recent een boek bij het “Institut de recherche en histoire de l’architecture” (IRHA), geredigeerd door Alexis Sornin, naar aanleiding van het colloquium Architectural Periodicals in the 1960s and 1970s dat in mei 2004 plaatshad in het ”Canadian Centre for Architecture” (CCA). Het voorwoord door Hélène Jannière en France Vanlaethem behandelt het onderzoek dat reeds plaats vond naar de rol van 1

Het is hierbij dat dit onderzoek in zekere mate wil aansluiten. Architectuurtijdschriften de rol toebedelen in de geschiedenis die zij verdienen. Verder kijken dan de schat aan informatie die deze tijdschriften zonder twijfel biedt. Wat kan een tijdschrift als L’Architecture d’Aujourd’hui, dat vorig jaar na meer dan zeventig jaar voorgoed van het toneel verdween, betekenen voor de hedendaagse en de toekomstige onderzoekers?

1.1 L’Architecture d’Aujourd’hui als internationaal magazine

In een studie over de geografische blik van architectuurtijdschriften is L’Architecture d’Aujourd’hui een uitgelezen voorbeeld. Eén van de redenen waarom L’Architecture d’Aujourd’hui uit kon groeien tot één van de meest toonaangevende architectuurmagazines is immers ongetwijfeld haar internationaal karakter. Reeds bij het ontstaan profileert het tijdschrift zich in tegenstelling tot andere Franse tijdschriften expliciet als een internationaal medium, niet alleen door haar internationale blik in de selectie van projecten, maar ook in de omkadering door middel van tentoonstellingen en reizen. L’Architecture d’Aujourd’hui is niet zomaar een internationaal tijdschrift, het is een tijdschrift dat een internationale productie wil tonen voor een internationaal publiek, en bovenal is het een

tijdschriften als bron of object. Achteraan het boek is een zeer uitgebreide bibliografie opgenomen over methoden en theorieën voor architectuurpublicaties en –tijdschriften en over de geschiedenis van de architecturale pers. Op 30 april van dit jaar gaf Hélène Jannière een lezing over het belang van tijdschriften vanuit het standpunt van de onderzoeker/historicus. Deze lezing vormde de afsluiting van het rondetafelgesprek georganiseerd door OASE in samenwerking met La Cambre over de rol en de betekenis van tijdschriften in een architectuuropleiding. SORNIN Alexis, Revues d’architecture dans les années 1960 et 1970 / Architectural Periodicals in the 190s and 1970s, IRHA, Canada, 2008 2 internationaal apparaat dat de contacten wil bevorderen tussen architecten over de hele wereld.

En 1930, la création de L’Architecture d’Aujourd’hui apporte plusieurs innovations dans le domaine de la presse architecturale Française. En offrant un ample panorama de l’architecture étrangère, la nouvelle revue se distingue des périodiques professionnels L’Architecture et La construction moderne.3 Maar meer nog dan dat L’Architecture d’Aujourd’hui verder kijkt dan de Franse grens, is het tijdschrift vooral baanbrekend in de manier waarop het ook de grenzen overschrijdt van wat tot dan toe als het “moderne” Europa was gedefinieerd. Gebieden als Hongarije, Polen, Noord-Europa en Italië werden voor 1930 zo goed als genegeerd in de Franse architectuurpers. Dat het internationale karakter een bewuste zet is van L’Architecture d’Aujourd’hui zal blijken uit de samenstelling van haar redactie, de manier waarop het een netwerk van correspondenten over de hele wereld opbouwt en het brede kader aan randactiviteiten, van tentoonstellingen tot wedstrijden en reizen, die het tijdschrift daarnaast organiseert. Het blijkt ook uit de verkoopscijfers die het tijdschrift in 1990 publiceert naar aanleiding van haar zestigjarig bestaan (Figuur 1.1).4 Maar liefst vijfenveertig procent van de totale oplage werd verkocht buiten Frankrijk! In 1940 was het tijdschrift alleen al in Latijns-Amerika

3 JANNIERE Hélène, Politiques éditoriales et architecture “moderne”. L’émergence de nouvelles revues en France et en Italie, Arguments, Paris, 2002, p. 179 4 “Les ventes de la revue depuis son origine”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 61, nr. 272, 1990, pp. 54-55 3 goed voor 1600 abonnees, dat was meer dan de Argentijnse en de Braziliaanse tijdschriften samen.5

Figuur 1.1 De internationale verkoop van L’Architecture d’Aujourd’hui (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 61, nr. 272, 1990, pp. 54-55)

5 RAGOT Gilles, “Pierre Vago et les débuts de l’Architecture d’Aujourd’hui 1930-1940”, in : Revue de l’Art, jg. 89, nr. 89, 1990, pp. 77-81 4

Het internationale karakter vertaalt zich ook in de publicatie van themanummers over verschillende geografische gebieden. In de jaren ’50 was de moderne architectuur immers niet meer de exclusieve verworvenheid van de Westerse landen. De opkomst van tijdschriften zoals L’Architecture d’Aujourd’hui verzekerde de snelle verspreiding van nieuwe modellen. Wanneer we de themanummers bekijken in de periode tussen 1945 en 1975 wordt dan ook duidelijk welke geografische gebieden een vooraanstaande positie innamen in het architecturale debat. De landen die met voorsprong de meeste aandacht genieten zijn Brazilië, Japan, de Verenigde Staten en de Scandinavische landen.6 Deze geografische selectie komt hoofdzakelijk overeen met wat we terugvinden in bijvoorbeeld Modern Architecture since 1900, het exhaustieve overzichtswerk van William Curtis.7 Ook met de reeks New Directions in Architecture8 zijn er overeenkomsten in de geografische afbakening.9

6 Naast een verhoogd aantal publicaties in het algemeen, verschijnen over deze gebieden ook regelmatig themanummers. Voor Brazilië zijn dat volgende nummers van L’Architecture d’Aujourd’hui: jg. 18, nr. 13-14, 1947; jg. 23, nr. 42-43, 1952; jg. 31, nr. 90, 1960. Voor Japan: jg. 27, nr. 65, 1956; jg. 32, nr. 98, 1961; jg. 37, nr. 127, 1966. Voor de Verenigde Staten: jg. 18, nr. 12, 1947; jg. 24-25, nr. 50-51, 1953-1954; jg. 30, nr. 85, 1959; jg. 36, nr. 122, 1965; jg. 42, nr. 157, 1971. Voor de Scandinavische landen: jg. 25, nr. 54, 1954; jg. 31, nr. 93, 1960; jg. 38, 1934, 1967. 7 Brazilië en Japan komen voor in hoofdstuk 27 “The process of absorption: Latin America, Australia, Japan”, de Scandinavische landen in hoofdstuk 25 “Alvar Aalto and the Scandinavian developments”. Zie : CURTIS William, Modern Architecture since 1900, Phaidon, Londen / New York, 1996 (eerste druk, Phaidon, Oxford, 1982) 8 Reeks uitgaven die in 1968-1969 verschenen met de bedoeling een blik te werpen op de hedendaagse en toekomstige architectuurontwikkelingen in verschillende delen van de wereld. Voor elk geografisch gebied werd een andere auteur aangesproken. In deze reeks verschenen uitgaves over Afrika (Udo Kultermann), Amerika (Robert Stern), Groot-Brittannië (Royston Landau), Duitsland (Günther Feuerstein), Italië (Vittorio Gregotti), Japan (Robin Boyd), Latijns-Amerika 5

Daaruit kunnen we misschien concluderen dat L’Architecture d’Aujourd’hui als onderlegger diende voor de canonieke overzichtswerken. De vraag die in dit onderzoek gesteld wordt is dan ook op welke manier L’Architecture d’Aujourd’hui naar Latijns- Amerika en Afrika kijkt en in welke mate dat overeenkomt met de geografische afbakening die algemeen in de architectuurgeschiedenis wordt aangehouden.

1.2 Periodisering

Het onderzoek naar de geografische blik wordt hier beperkt tot de periode tussen 1945 en 1975. Daar zijn meerdere redenen voor. Ten eerste markeren deze data een periode waarin er een verhoogde aandacht was voor de Latijns-Amerikaanse en Afrikaanse architectuur. Door de toenemende internationalisering en efficiëntere verspreidingsmechanismen, kwamen de Westerse architecten plots in contact met een veel uitgebreider gebied. Bovendien had de Tweede Wereldoorlog enorme verwoestingen achtergelaten in de Europese landen en de bouwactiviteiten voor jaren stilgelegd. Met enige verbazing aanschouwden deze architecten dat in landen zoals Brazilië ondertussen een interessante architectuurpraktijk tot stand was gekomen. Daarnaast had de oorlog er ook voor gezorgd dat een groot aantal intellectuelen, waaronder invloedrijke architecten zoals Walter Gropius, waren uitgeweken en zo de verspreiding van architecturale modellen hadden bevorderd. De internationalisering van de architectuur kwam met andere woorden pas na

(Francisco Bullrich), de Sovjetrepubliek (Anatole Kopp) en Zwitserland (Jul Bachmann en Stanislaus von Moos). 9 Zie KULTERMANN Udo, New Directions in African Architecture, Studio Vista, Londenn 1969; STERN A.M. Robert, New Directions in American Architecture, Studio Vista, Londen, 1969; BOYD Robin, New Directions in Japanese Architecture, Studio Vista, Londen, 1968; BULLRICH Francisco, New Directions in Latin American Architecture, Studio Vista, Londen, 1969. 6

1945 definitief op gang, voortgestuwd door internationale architectuurtijdschriften en internationale netwerken van onderwijs en congressen. Een tweede hoofdreden voor de tijdsafbakening ligt dichter bij het tijdschrift zelf. Hoewel het tijdschrift al vanaf 1930 bestaat en ook in de vooroorlogse periode zijn internationaal karakter uitspeelt, is er pas vanaf 1945 sprake van een echt mondiale selectie. Daarnaast is over deze vooroorlogse periode reeds een degelijke en uitgebreide analyse verschenen in 2003.10 De begrenzing van de analyse in 1975 valt samen met een belangrijk kantelmoment binnen de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui. Na de plotse dood van medeoprichter, directeur en hoofdredacteur André Bloc, brak een moeilijke periode aan voor het tijdschrift. Meningsverschillen tussen de nieuwe hoofdredacteur Marc Emery en het redactiecomité, deden de weduwe van André Bloc besluiten het tijdschrift te verkopen. Technic-Union werd de nieuwe eigenaar en stelde Bernard Huet aan als nieuwe hoofdredacteur. Hoewel de overname uiterlijk weinig lijkt te veranderen aan het tijdschrift, verliest L’Architecture d’Aujourd’hui na 1975 veel van haar oorspronkelijke karakter. Het principe van specifieke themanummers blijft weliswaar bewaard maar wordt ernstig afgezwakt. De uitgebreide documentatiewerken rond één thema worden vervangen door dunnere nummers waarin meerdere thema’s aan bod komen. En ook het internationale karakter van het tijdschrift verdwijnt grotendeels. Na het collectieve ontslag van de voltallige redactie als protest tegen de verkoop, verdwijnt ook het netwerk van correspondenten. Dat lijkt zijn gevolgen te

10 JANNIERE, op. cit. 7

hebben op de geografische blik van het tijdschrift, na 1975 neemt het aantal publicaties over Latijns-Amerika en subsaharisch Afrika gevoelig af (Figuur 1.2).11 De periode tussen 1945 en 1975 is dus de periode waarin de architectuur echt internationaal werd, maar ook de periode waarin er een klimaat heerste binnen L’Architecture d’Aujourd’hui dat de internationale productie gunstig gezind was.

80 70 60 50 40 30 20 10 0 1945 1947 1949 1951 1953 1955 1957 1959 1961 1963 1965 1967 1969 1971 1973 1975 1977 1979 1981 1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007

Figuur 1.2 Aantal projecten uit Latijns-Amerika en subsaharisch Afrika die werden gepubliceerd in L’Architecture d’Aujourd’hui.

11 De cijfers waarop deze grafiek zijn gebaseerd zijn afkomstig van de database die werd opgesteld in het kader van het Bijzonder Vraagstuk “L’Architecture d’Aujourd’hui als venster op de wereld. Analyse van de aandacht voor stadsplanning in subsaharisch Afrika en Latijns-Amerika in een Frans tijdschrift, 1945-2000” uit het academiejaar 2007-2008. Daarvoor werden alle artikels in kaart gebracht uit L’Architecture d’Aujourd’hui vanaf 1945, die een onderwerp met een stedelijke impact hadden uit Latijns-Amerika of subsaharisch Afrika. 8

1.3 Opbouw van de tekst

Eén van de thema’s die centraal staan in het onderzoek naar de geografische blik van een architectuurtijdschrift is de agenda die achter de publicaties schuilgaat. Om daar een beter zicht op te krijgen wordt in het eerste hoofdstuk ingegaan op het redactionele profiel. Naast een schets van de belangrijkste figuren uit de redactie gaat ook aandacht naar de samenstelling van het comité de patronage. Ook de relatie met de “Union Internationale des Architectes” wordt uitgewerkt. Al deze aspecten bieden ons een inzicht in hoe de redactie functioneerde en welke opvattingen over architectuur aanwezig waren. In het tweede hoofdstuk wordt onderzocht op welke manier deze redactie omgaat met de Latijns-Amerikaanse en de Afrikaanse context. Daarbij wordt de internationale politieke en economische achtergrond in acht genomen, als ook de Franse context waarbinnen het tijdschrift zich bevindt en de particuliere fascinaties van de redactie die de selectie van projecten mee bepalen. Daarnaast gaat aandacht naar het internationale netwerk van correspondenten dat L’Architecture d’Aujourd’hui opbouwt. Tot slot wordt aan de hand van een aantal concrete nummers en projecten aangetoond hoe de geografische blik in de praktijk terug te vinden is in het tijdschrift. Daarvoor worden een aantal “geografische” themanummers12 die het tijdschrift uitbracht grondiger bestudeerd,

12 De term “geografische” themanummers slaat op de nummers die een specifiek land of een bepaalde regio als thema hebben. Dit in contrast met de “typologische” themanummers die een aantal projecten bundelen rond een bepaald programma zoals onderwijs of toerisme. Deze twee soorten themanummers maken het grootste deel uit van L’Architecture d’Aujourd’hui. Daarnaast verschijnt uitzonderlijk een nummer dat volledig gewijd is aan een bepaald architect. De resterende 9 als ook hun specifieke historische context, en naast andere overzichtswerken gelegd. Het allerlaatste deel gaat over de projecten vanuit het “typologische” standpunt. Hierin wordt onderzocht of L’Architecture d’Aujourd’hui op een andere manier omgaat met de projecten uit Latijns-Amerika en Afrika buiten de context van het “geografische” themanummer.

nummers hebben geen specifiek thema en berichten over de actuele architectuurpraktijk, doch deze zijn in de minderheid. 10

Hoofdstuk 2 Het Redactionele profiel 2. In 1930 rechtvaardigt André Bloc de verschijning van een nieuw magazine als een tribune voor de nieuwe architectuur en om haar de publiciteit te bezorgen die ze verdient13. Het jonge tijdschrift zal echter al snel de ingeslagen weg als manifest voor de moderne architectuur verlaten. Met de groeiende invloed van Pierre Vago vanaf het vierde nummer positioneert l’Architecture d’Aujourd’hui zich meer als “actief en zelfstandig” architectuurtijdschrift14. Eerder dan stelling te willen innemen tussen de verschillende richtingen die de moderne architectuur uitgaat, wil het tijdschrift een tribune zijn waar verscheidene ideeën zich kunnen ontwikkelen en discussie kan ontstaan. L’Architecture d’Aujourd’hui is dus allerminst een tijdschrift ten dienste van één persoon, één groep of één idee15. Daarnaast wil het tijdschrift natuurlijk ook vernieuwend naar voor komen. Dat wordt op twee manieren verwezenlijkt. Enerzijds komt het tijdschrift expliciet naar buiten als een internationaal tijdschrift. Anderzijds gaat de redactie verder dan het publiceren van een aantal projecten: ze organiseert ook internationale reizen, congressen, tentoonstellingen en

13 BLOC André, “Objet et programme de L’Architecture d’Aujourd’hui”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 1, nr. 1, 1930, p. 3 14 André Bruyère, gedurende jaren lid van de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui, schildert het eerste nummer, toen Vago nog niet mee de richting van het tijdschrift bepaalde, zelfs af als middelmatig. Zie RAGOT Gilles, “Un père de l’AA et un fil d’Ariane”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 62, nr. 275, 1991, pp. 51-56 (artikel naar aanleiding van het nummer 272 dat de geschiedenis van het tijdschrift schetst maar waarin de rol van Pierre Vago onderbelicht wordt) 15 zie VAGO Pierre, “L’Architecture d’Aujourd’hui 1930-1960”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 31, nr. 91-92, 1960, p. 7 11 wedstrijden. Meer dan een tijdschrift verwordt l’Architecture d’Aujourd’hui zo tot een attractiepool voor de moderne beweging. Reeds van bij het begin kan l’Architecture d’Aujourd’hui ook steunen op een goed uitgebouwd systeem om informatie te verzamelen. Naast een redactie heeft het tijdschrift een netwerk van correspondenten, die de nodige informatie verzamelen over projecten die bij een bepaald thema horen. Daarnaast is er nog een comité de patronage, dat geen enkele redactionele taak heeft maar wel dient als legitimatie voor het tijdschrift. In deze tekst zal ik aan de hand van het redactionele apparaat de twee belangrijkste elementen uit de redactionele politiek van L’Architecture d’Aujourd’hui bespreken. Deze twee elementen zijn de expliciete internationale inzet en de pluralistische, antidoctrinaire houding. De belangrijkste krijtlijnen van het magazine worden uitgezet door de kern van de redactie. Een grondigere studie van de figuren in deze redactionele kern toont dan ook aan waar de brede blik van L’Architecture d’Aujourd’hui vandaan komt en hoe zij evolueert. Naast de kern van de redactie wordt ook het comité de patronage onderzocht. Als uithangbord voor het tijdschrift is de keuze van de figuren wiens naam aan het tijdschrift wordt verbonden immers van groot belang. Daarnaast wordt de verhouding tussen L’Architecture d’Aujourd’hui en de internationale organisaties U.I.A (Union Internationale des Architectes) en C.I.A.M (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) onderzocht. De aard van deze organisaties en hun relatie tot het tijdschrift laten toe de conclusies verder scherp te stellen. Als besluit wordt onderzocht wat de betekenis is van de internationale en pluralistische houding. Zit er een tweede agenda achter de expliciete internationale houding en hoever gaat het pluralisme?

12

2.1 Het triumviraat van L’Architecture d’Aujourd’hui

Vanaf 1945 tot 1964 bestond de kern van de redactie uit drie figuren: oprichter en directeur André Bloc, bijgestaan door Pierre Vago en Alexandre Persitz. Over hun individueel belang voor het tijdschrift is onenigheid16 maar het staat buiten kijf dat deze drie personen bepalend zijn geweest voor het gezicht van L’Architecture d’Aujourd’hui. En hoewel de redactie pretendeert steeds één lijn te verdedigen17, is het net uit de verschillende opinies die deze figuren vertegenwoordigen dat L’Architecture d’Aujourd’hui zijn kracht put. Als medeoprichter en directeur wordt André Bloc vaak naar voor geschoven als de bepalende figuur voor het tijdschrift. Toen Marcel Eugène Cahen in 1929 het plan opvatte om een nieuw architectuurtijdschrift ten dienste van de moderne architectuur op te starten, sprak hij zijn oude studiegenoot André Bloc aan om samen het avontuur aan te gaan. Maar in 1930 overleed Cahen plots, nog voor het eerste nummer van het nieuwe blad was verschenen. André Bloc besloot het werk verder te zetten maar besefte dat hij onvoldoende

16 Pierre Vago is uiteraard de eerste om het belang van zijn eigen optreden in de verf te zetten in zijn mémoires (VAGO Pierre, Une vie intense, AAM Editions, Brussel, 2000). Hij wordt hierin gesteund door een aantal van zijn oudste medewerkers Julius Posener en André Bruyère (RAGOT Gilles, “Un père de l’AA et un fil d’Ariane”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 62, nr. 275, 1991). De latere redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui lijkt het daar niet zo eens mee te zijn, getuige het ontbreken van een apart artikel gewijd aan Vago in het verjaardagsnummer dat L’Architecture d’Aujourd’hui in 1990 uitbrengt (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 61, nr. 272, 1990). De bijdrage van Alexandre Persitz wordt vaak over het hoofd gezien (D.L. [LEFRANCOIS Dominique], “L’Architecture d’Aujourd’hui”, in: MIDANT Jean-Paul (red.), Dictionnaire de l’architecture du XXe siècle, Editions Hazan / Institut français d’architecture, Parijs, 1996, p.40) 17 Deze stelling wordt letterlijk verkondigd in de redactionele artikels van het tijdschrift, bijvoorbeeld in een tekst van Pierre Vago bij het dertigjarige bestaan van L’Architecture d’Aujour’hui: “Si la “ligne” est clairement tracée et consciemment et fermement maintenue, l’AA se défend d’être l’organe d’une chapelle ou d’une académie en puissance…” zie VAGO Pierre, “l’architecture d’aujourd’hui 1930-1960”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 31, nr. 91-92, p. 7 13 sterk in zijn schoenen stond op het gebied van architectuur18. Om ernstig genomen te worden had hij nood aan een hoofdredacteur die architect was. Een jonge enthousiaste Pierre Vago, nog niet afgestudeerd, bleek de oplossing en Bloc besefte van bij het begin de onschatbare waarde van zijn jonge medewerker.19 Samen bepaalden zij het gezicht van L’Architecture d’Aujourd’hui. Toen het magazine in 1945, na een onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw verscheen verbond Vago opnieuw zijn naam aan het blad om zo de continuïteit te verzekeren. Er waren echter enkele jaren verstreken en Vago begon zich steeds meer op zijn carrière als architect te concentreren. Het redactionele duo kreeg versterking van de jonge Alexandre Persitz. In 1948 neemt deze de rol van hoofredacteur over van Pierre Vago. Deze laatste wordt vanaf dan president van het “comité de rédaction”. Met deze drie figuren zijn de belangrijkste namen genoemd die het tijdschrift gevormd hebben tot aan de dood van Bloc in 1966. Onderzoek naar hun visie op architectuur geeft ons dan ook inzicht in de redactionele politiek van L’Architecture d’Aujourd’hui.

18 André Bloc was ingenieur en miste dus elke legitimiteit om zich op te werpen als architectuurkenner en –criticus. 19 Het verhaal gaat dat Pierre Vago zich vrijwillig aandiende bij André Bloc, gewapend met een uitgebreid dossier over de Oostenrijkse architectuur, om mee te helpen aan het nieuwe tijdschrift. De keuze van Bloc voor zo’n jonge onervaren medewerker lijkt vreemd. Vago vermeldde echter niet dat hij nog studeerde en dankzij een flink uit de kluit gewassen baard zag hij er ook ouder uit dan hij in werkelijkheid was. Mogelijks speelde ook de afkomst van Vago mee, die de zoon was van de Hongaarse architect Jozsef Vago, een gewaardeerd persoon in architecturale middens. (Over de “stichtingsmythe” van L’Architecture d’Aujourd’hui zie onder andere VAGO, Une vie intense, op. cit.) 14

De plastische architectuur van André Bloc Samen met de groei van L’Architecture d’Aujourd’hui ontwikkelde André Bloc ook zijn eigen duidelijke visie op architectuur. Hoewel hij van opleiding ingenieur was, had hij zich steeds geïnteresseerd in kunst en architectuur. Hij was een trouwe lezer van “l’Esprit Nouveau”, het magazine opgestart door Le Corbusier en Ozenfant, en probeerde dichter te komen bij de problematieken die binnen de architectuur en de kunst aan de orde waren. Maar het bleef niet enkel bij theoretische overpeinzingen. Bloc ontpopte zich tot een ware duizendpoot die tegelijk ingenieur, directeur van een tijdschrift, schilder, beeldhouwer, urbanist en architect was20. Nooit legde hij zich volledig toe op één van deze disciplines. Je zou daaruit kunnen concluderen dat Bloc een middelmatig figuur was die niet in staat was om te beslissen welke weg hij moest inslaan maar veeleer gaat het om een bewuste Figuur 2.1 veelzijdige houding die kadert binnen een algemene visie. Het is ook onzinnig zich af te André Bloc (www.life.com) vragen of Bloc eerder kunstenaar dan wel architect of urbanist was, aangezien voor hem de problemen van architectuur en stedenbouw evengoed problemen van de kunst waren21. Hij pleitte dan ook voor een integratie van de plastische kunsten in de architectuur. Deze integratie was voor hem echter niet de suprematie van de architectuur over de schilderkunst en de beeldhouwkunst en gaat ook veel verder dan de plastische stilering van functionele elementen. Het is hem eerder te doen om een complexer geheel van wederzijdse afstemming. Geert Bekaert verwoordt het als volgt:

20 Voor een overzicht van de verschillende disciplines waarin André Bloc actief was en zijn visie hieromtrent verwijs ik naar het speciale nummer 59-60 van Aujourd’hui. Art et Architecture uit 1967 dat werd uitgegeven naar aanleiding van zijn dood. In dit nummer komen vrienden en kennissen van Bloc aan bod en wordt aandacht besteed aan alle aspecten van zijn werk. 21 ROBERTS Colette, “Entretien avec André Boc”, in : Aujourd’hui. Art et Architecture, jg. 10, nr. 59-60, pp. 8-11 15

Het gaat er niet om beelden in een architectuur te plaatsen, maar, met zijn eigen woorden ‘om de eenheid van creatie’. Of het nu om urbanisatie, architectuur, binnenhuisinrichting of zuivere kunst gaat, in alles moet de menselijke creativiteit zich uitwerken.22 Bloc bouwde deze visie uit op tal van manieren. Zo richtte hij in 1936 de “Union pour l’Art”23 op waaraan ook Braque en Picasso meewerkten. In 1950 ondernam hij samen met Le Corbusier het plan om een tentoonstelling rond “Arts et Architecture” te organiseren en in 1951 werd op zijn initiatief de “Groupe Espace”24 gesticht. Maar zijn meest betekenisvolle onderneming is waarschijnlijk de oprichting van het tijschrift Aujourd’hui Art et Architecture in 1955, waarin hij veel meer dan bij L’Architecture d’Aujourd’hui uiting kon geven aan zijn visie omtrent de verhouding van architectuur tot sculptuur. Het is op dat ogenblik dat zijn gedachten zich volledig konden kristalliseren, niet toevallig enkele jaren nadat hij zelf was beginnen experimenteren met schilder- en beeldhouwkunst. Het past dan ook geheel binnen zijn ideologie dat Bloc verder wil gaan dan de generieke architectuur die dezelfde stereotype gebouwen produceert van Australië tot Amerika. Dat

22 BEKAERT Geert, “In memoriam André Bloc. Van beeldhouwkunst naar architectuur.”, in: DE KOONING Mil (red.), Verzamelde Opstellen 2. Los in de ruimte. 1966-1970, Stichting Monumenten- en Landschapszorg, Brussel, 1986, pp. 91-95 (oorspronkelijk gepubliceerd in “Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunsten”, jg. 34, nr. 1, 1967) 23 De “Union pour l’Art” werd opgericht op 17 juni 1936, op initiatief van André Bloc. De groep had diverse manifestaties gepland, onder andere naar aanleiding van de Internationale Tentoonstelling van 1937. Hoewel er zich onder de leden een aantal vooraanstaande figuren bevonden, kreeg de organisatie geen gehoor bij de overheid en geen enkele van de geplande manifestaties ging door. 24 Bloc start de groep op in 1951 vanuit het besef dat er, na de verwezenlijking van de Stijl in Nederland en Bauhaus in Duitsland in de jaren ’20 en ’30, een leegte was ontstaan. Kunstenaars werden veel te laat betrokken bij het werk van een architect, als ze al betrokken werden. De Groupe Espace zette zich na zijn oprichting meteen aan het werk en deed onder andere onderzoek naar de integratie van Kunst in het nieuwe UNESCO-gebouw en het stadhuis van Agadir. 16 betekent niet dat hij de architecturale kwaliteiten ontkent van het rationalisme dat de voorgaande decennia had gedomineerd. Het wil wel zeggen dat hij gelooft dat het einde van dit nieuwe academisme is aangebroken en de plastische kunsten de architect kunnen leiden naar een nieuw soort vormentaal. De architect moet zich volgens hem dan ook vrijmaken van de formalistische doctrines en gebouwen maken vanuit het standpunt van een beeldhouwer. Uiteraard drong de visie van Bloc ook door in L’Architecture d’Aujourd’hui. Hoewel Bloc zich in het algemeen onthield van kritische artikels, uitgezonderd in kwesties die rechtstreeks in verband stonden met het tijdschrift of één van de activiteiten die het tijdschrift organiseerde25, stond hij erop bepaalde standpunten te verdedigen. Zo looft hij in 1954 de pogingen die zijn ondernomen tot integratie van de kunsten in de universitaire campus van Caracas26. En hij hoopt dat dit voorbeeld in acht zal genomen worden bij het ontwerp van de nieuwe UNESCO hoofdzetel in Parijs. Zoals uit het onderzoek van een aantal concrete nummers zal blijken, is L’Architecture d’Aujourd’hui in de eerste plaats geen kritisch nummer, maar een documentatiemiddel. De kritische artikels worden in eerste instantie gespaard voor de Franse praktijk, zoals Bloc in het laatste interview dat van hem werd afgenomen ook toegeeft: Mais, néanmoins, nous avons pris, en certaines circonstances, des positions de critique et de critique très active, surtout en ce qui concerne les problèmes français importants.27

25 POSENER Julius, “Rétrospective de la première décennie 1930-1940”, in : Aujourd’hui. Art et Architecture, jg. 10, nr. 59-60, pp. 14-23 26 BLOC André, “Intégration des arts à la cité universitaire de Caracas”, in L’Architecture d’Aujourd’hui, jg 25, nr. 55, 1954, pp. 57-59 27 ROBERTS, art. cit., p.8

17

Het Internationale karakter van Pierre Vago Naast André Bloc is er één naam die doorheen de hele geschiedenis van het tijdschrift, tot aan de dood van Bloc, verschijnt: Pierre Vago. Omtrent zijn rol binnen de redactie is nogal wat onenigheid, vooral voor de periode na 1945. Zo verschenen in 1991 een aantal reacties in L’Architecture d’Aujourd’hui naar aanleiding van het speciale nummer dat was verschenen ter ere van de zestigste verjaardag van het tijdschrift28. Een aantal oud- medewerkers, waaronder Vago zelf, lieten hun ongenoegen blijken over de beperkte rol die Vago in het overzicht is toebedeeld. Zo gaat Julius Posener zo ver dat hij de architecturale politiek van het tijdschrift geheel toeschrijft aan Vago en André Bruyere noemt hem zelfs “le seul et véritable créateur de la revue”. Daarnaast worden een aantal reacties geplaatst die de rol van Vago nuanceren. Zo stelt Yvette Pontoizeau29, jarenlang medewerkster op de Figuur 2.2 redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui, dat André Bloc nooit de leiding over zijn Pierre Vago (www.archivum.epiteszforum.hu) magazine uit handen zou gegeven hebben en dat hij zelden afwezig was. Verder ontkent ze dat Pierre Vago continu actief aanwezig was op de redactie, nadat hij zijn rol van hoofdredacteur in 1947 had stopgezet. Wat ook het aandeel van de verschillende personages in dit verhaal mag geweest zijn, Pierre Vago is samen met Bloc de rode draad doorheen de geschiedenis van L’Architecture d’Aujourd’hui. Bovendien is het internationale karakter dat zo veelbetekenend is geweest voor het succes van het tijdschrift, grotendeels zijn verdienste. Die internationale houding

28 RAGOT, art. cit. 29 Yvette Pontoizeau was jarenlang administratief medewerkster bij L’Architecture d’Aujourd’hui. Zij was een bevoorrechte getuige van het tijdschrift aangezien zij er werkte ten tijde van André Bloc maar ook tijdens de verschillende redactionele periodes na zijn dood. 18 was immers rechtstreeks verbonden met de figuur van Vago30. Als zoon van de Hongaarse architect Joszef Vago verhuisde hij na de Eerste Wereldoorlog van Budapest naar Rome. Op achttienjarige leeftijd vertrok hij naar Parijs om er aan de Ecole Spéciale de l’Architecture te gaan studeren in het atelier van Auguste Perret. Daar legde hij contacten met verschillende toekomstige architecten van buiten Frankrijk. Aan de Ecole Spéciale studeerden immers meer buitenlandse studenten dan aan de Ecole des Beaux-Arts omdat de opleiding praktischer en korter was. Nog tijdens zijn studies bood de jonge Vago zich aan bij André Bloc om mee te werken aan diens nieuwe tijdschrift. Hij stelt zijn contacten in Italië en centraal Europa ter beschikking en daarmee is de eerste aanzet voor het internationale netwerk van correspondenten gegeven.31 Vago doet bij de uitbouw van dat netwerk ook een beroep op zijn voormalige studiegenoten aan de Ecole Spéciale32 en zo

30 Een uitgebreid overzicht van het leven van Pierre Vago is terug te vinden in zijn biografie: VAGO, Une vie intense, op. cit. 31 De eerste correspondent voor Hongarije is bijvoorbeeld niet verrassend Joszef Vago, de vader van Pierre Vago en een gerespecteerd Hongaars architect. 32 Deze oude studiegenoten worden ofwel zelf correspondenten voor L’Architecture d’Aujourd’hui of contacteren een bevriend architect uit hun moederland. Enkele voorbeelden van de banden die via het onderwijs werden gesmeed: de Bulgaarse architect Luben Tonev behoorde tot een oudere generatie van de Ecole Spéciale. Hij keert na zijn studies terug naar Bulgarije en is vanaf 1931 correspondent voor dit land. Onder de correspondenten voor Groot-Brittannië treffen we meerdere oud-studenten van de Ecole Spéciale: W.W. Wood en nadien ook Ernö Goldfinger (architect die van oorsprong Hongaars is maar trouwde met een rijke Britse dame). Niet afgestudeerd aan de Ecole Spéciale maar wel aan de Ecole des Beaux-Arts is de Mexicaanse architect Mario Pani, die in 1934 afstudeert in Parijs en vanaf 1937 correspondent wordt voor Mexico. Voor meer informatie omtrent de eerste correspondenten van L’Architecture d’Aujourd’hui zie: DEYRES Joëlle, “Les correspondants à l’étranger de L’Architecture d’Aujourd’hui et l’information sur l’actualité internationale de l’architecture (1930-1950) ”, in : MONNIER Gérard (red.), Un art sans frontières : l’internationalisation des arts en Europe : 1900-1950, Sorbonne, Parijs, 1994, pp. 197-206. Deze tekst haalt echter enkel een aantal voorbeelden aan ter illustratie. Het duidelijk in kaart brengen van het kluwen aan internationale relaties waarop L’Architecture d’Aujourd’hui reeds in de vooroorlogse 19 overspant het internationale net al gauw een omvangrijk gebied. Vago is ook de drijfveer achter de reizen die L’Architecture d’Aujourd’hui vanaf 1932 organiseert. Deze hebben een tweevoudig doel: de buitenlandse architectuur leren kennen en de nodige buitenlandse contacten leggen voor het tijdschrift. Deze reizen, die een ontmoeting met buitenlandse architectuur en discussie met de buitenlandse architecten als centraal doel hebben, krijgen de titel “Réunions Internationales des Architectes” (R.I.A.). Tussen 1932 en 1937 vinden vier van deze samenkomsten plaats, de eerste naar de Sovjetrepubliek, de tweede naar Italië, de derde naar Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Oostenrijk en een laatste samenkomst in Parijs33. De Tweede Wereldoorlog betekent een breuk in de internationale contacten die L’Architecture d’Aujourd’hui gedurende zijn eerste tien jaar had opgebouwd. Wanneer Bloc in 1945 het tijdschrift opnieuw wil laten verschijnen doet hij een beroep op Vago om het internationale netwerk terug op te zetten en verder uit te bouwen. Deze doet hiervoor vanzelfsprekend een beroep op de contacten die hij tijdens de R.I.A. heeft opgebouwd.34 Dat het tijdschrift zo’n vooruitstrevende positie kon verwerven door haar internationale blik was dus grotendeels te danken aan de jonge hoofdredacteur. Zo is L’Architecture d’Aujourd’hui het eerste Franstalige tijdschrift dat in de jaren ’30 naast de reeds bekende Europese voorbeelden ook haar blik richt op Centraal-Europa. Maar ook later blijft het periode op steunde, dient nog te gebeuren. De volledige lijst met de vooroorlogse correspondenten is ook opgenomen in het boek van Hélène Jannière (JANNIERE, op. cit., pp. 186-187). 33 VAGO Pierre, Une vie intense, op. cit., pp. 115-144 34 DEYRES Joëlle, art. cit., p. 200. Slechts één voorbeelden ter illustratie. Bij de eerste Réunion Internationale d’Architectes in de Sovjetrepubliek werden rapporten gepresenteerd door onder meer Egon Riss (correspondent voor Oostenrijk), David Arkine (correspondent voor de U.S.S.R.) en Luben Tonev (correspondent voor Bulgarije). De deelnemers aan deze reizen en de correspondenten van het tijdschrift vertonen dus duidelijke overeenkomsten. 20 internationale karakter de grootste troef van het tijdschrift. Slaan we er bijvoorbeeld de publicaties over Brazilië in tijdschriften op na35, dan zien we het overwicht van L’Architecture d’Aujourd’hui tussen de andere buitenlandse tijdschriften. Niet alleen verschijnen er in absolute cijfers veel meer artikels over Brazilië, er wordt ook een bredere tijdsperiode gedocumenteerd dan in de meeste andere tijdschriften.

35 Voor een overzicht van de artikels die zijn verschenen over Brazilië in de belangrijkste tijdschriften uit de periode 1927-1964, zie DECKKER Zilah Quezado, Brazil Built. The architecture of the modern movement, Spon Press, Londen, 2001, pp. 231-242 21

Alexandre Persitz en de dualiteit binnen de redactie De derde figuur uit het redactionele triumviraat is Alexandre Persitz36. In 1934 publiceerde hij zijn eerste artikel in L’Architecture d’Aujourd’hui, terwijl hij studeerde aan de Ecole Spéciale. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Persitz gedeporteerd door de nazi’s maar hij slaagde erin de hel van Auschwitz te overleven. Wanneer de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui opnieuw wordt opgestart gaat hij een steeds grotere rol uitoefenen tot hij in 1947 hoofdredacteur wordt. Hoewel Bloc en Vago meestal als de grote namen achter L’Architecture d’Aujour’hui worden naar voor geschoven is de invloed van Persitz niet te onderschatten. Een derde van de nummers die in de periode van 1945 tot 1964 worden uitgebracht zijn door hem bedacht en gerealiseerd37. Het aandeel van Persitz in de

Figuur 2.3 architecturale visie van L’Architecture d’Aujourd’hui over het hoofd zien zou dan ook een Alexandre Persitz (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 46, nr. 182, grove fout zijn. 1975, p. XVII) Net zoals Pierre Vago had Alexandre Persitz aan de Ecole Spéciale gestudeerd onder Auguste Perret. Dit betekent ook dat hij wat betreft zijn ideeën omtrent architectuur dichter staat bij de functionalisten dan Bloc. Zonder in een dogmatisme te willen vervallen, is het vertrekpunt van de architectuur voor Persitz nog steeds het voldoen aan de functies terwijl Bloc vanuit zijn achtergrond als beeldhouwer meer op zoek gaat naar plastische architectuur.

36 Informatie over de persoon van Alexandre Persitz is te vinden in het artikel naar aanleiding van zijn dood: XXX, “Alexandre Persitz (1910-1975) rédacteur en chef de l’Architecture d’Aujourd’hui (1947-1964)”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 46, nr. 182, 1975, p. XVII 37 Informatie gebaseerd op de colofon van de nummers van L’Architecture d’Aujourd’hui verschenen tussen 1945 en 1964. Elk nummer tussen 1945 en 1955 werd uitbesteed aan één of meerdere redactieleden die dan de verantwoordelijkheid droegen voor de inhoud van dat nummer. Vanaf 1956 tot aan het vertrek van Persitz in 1964, worden de nummers afwisselend samengesteld door Persitz en Bloc. 22

Wanneer vanaf 1956 ook Persitz meer tijd wil spenderen aan zijn architectuurcarrière wordt de verantwoordelijkheid over L’Architecture d’Aujourd’hui alternerend verdeeld tussen Persitz en Bloc. Zij worden hierin bijgestaan door een “secretaresse”, in het geval van Bloc gaat het om Renée Diamant-Berger, Persitz kan rekenen op de steun van Danielle Valeix. Zo ontstaan er twee teams die beurtelings een nummer samenstellen. En hoewel praktisch gezien een opsplitsing de redactie van een tijdschrift niet vereenvoudigt, is de dualiteit wel een meerwaarde voor de lezer die meerdere visies op architectuur terug kan vinden in het tijdschrift. Er ontstaat dus een bewuste strategie vanuit de redactie die het aantal standpunten dat in L’Architecture d’Aujourd’hui aan bod komt verdubbelt. Hoewel Bloc en Persitz vanuit professioneel standpunt niets dan respect voor elkaar opbrengen, zijn er wrijvingen tussen de twee op persoonlijk vlak. In 1964 verlaat Persitz dan ook de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui na enkele disputen met Bloc38. Vanaf dan tot aan de dood van André Bloc in 1966 wordt de redactie opnieuw geleid door Bloc zelf. Hij krijgt hierbij echter de hulp van Renée Diamant-Berger en Danielle Valeix, die opnieuw alternerend een nummer verzorgen. Wat de inbreng van deze dames geweest is in het tijdschrift is moeilijk te zeggen. Misschien stond hun “vrouw-zijn” in de weg van een meer verantwoordelijke titel. Maar de wisselende verantwoordelijkheid verzekerde alvast een zekere continuïteit binnen het tijdschrift.

38 VAGO Pierre, Une vie intense, op. cit., p. 251 23

Het patriotisme versus de internationale blik van L’Architecture d’Aujourd’hui Gedurende de hele periode van 1945 tot 1967 bestaat de redactionele kern van L’Architecture d’Aujourd’hui uit twee bepalende kenmerken. Vooreerst is er de brede visie op architectuur, die bewust wordt geaccommodeerd door de dualiteit in de redactie. Tot 1964 bestaat deze dubbelheid uit de verschillen in opvatting tussen André Bloc en Alexandre Persitz, nadien wordt zij voortgezet door hun respectievelijke vrouwelijke assistentes: Renée-Diamant Berger en Danielle Valeix. André Bloc, die ook een gepassioneerd verzamelaar was, zag het belang van een brede visie in. Zo kon hij ook vermijden dat het tijdschrift werd aanzien als propagandamiddel van een doctrine. Dit betekent niet dat L’Architecture d’Aujourd’hui zich zomaar voor elke kar liet spannen. Het verwerpen van al te doctrinaire standpunten neemt niet weg dat L’Architecture d’Aujourd’hui een bepaalde lijn verdedigde en dit met grote continuïteit tot aan de dood van Bloc. De breedheid die verkondigd wordt is dus niet zo gratuit. Op dit argument kom ik later nog uitvoerig terug. Daarnaast is er gedurende de hele periode een tweede constante in de figuur van Pierre Vago. Hij legt de basis voor het tweede kenmerk van L’Architecture d’Aujourd’hui: het internationale karakter. Nochtans is L’Architecture d’Aujourd’hui in beginsel een erg patriottistisch tijdschrift, een platform dat Bloc in de eerste plaats ter beschikking stelt van de Franse architectuur: Nous possédons en France, des architectes de talent, voire de génie, mais ils sont insuffisamment employés. Trop souvent ils, sont confinés dans les travaux de médiocre importance. L’étranger nous les envie, et trop souvent nous les enlève, parce qu’il les

24

apprécie parfois mieux que nous et sait les encourager. Il faut que cela cesse, il faut qu’on revienne à une meilleure appréciation des valeurs.39 Dit patriottistisch manifest is niet tegenstrijdig met het internationale perspectief van L’Architecture d’Aujourd’hui. André Bloc besefte maar al te goed dat kennis van onbekende theorieën en realisaties kon bijdragen tot een beter begrip van de mechanismen die aan de orde waren in de Franse architectuur. Het succes van L’Architecture d’Aujourd’hui is dan ook ongetwijfeld grotendeels te danken aan haar brede geografische blik, niet omwille van het zuivere feit dat het om internationale voorbeelden ging, maar vooral omdat op die manier een zo divers mogelijk beeld van de hedendaagse architectuur kon geboden worden aan de Franse architecten.

39 BLOC André, “Objet et programme de L’Architecture d’Aujourd’hui”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 1, nr. 1, 1930, p. 3 25

2.2 L’Architecture d’Aujourd’hui na André Bloc (1967-1975)

De plotse dood van André Bloc betekent het einde van een continue periode voor L’Architecture d’Aujourd’hui. Er breekt een moeilijke periode aan voor het stuurloze tijdschrift. Na een korte periode met een interimredactie onder Hébert-Stevens wordt Marc Emery in 1968 aangesteld als nieuwe hoofdredacteur.40 Zijn aanstelling komt er vooral op aandringen van de weduwe van André Bloc, die de titel van directrice krijgt toegewezen. Hoewel het tijdschrift uiterlijk niet lijkt te wijzigen, houdt Emery er een heel andere visie op na dan Vago wat betreft de richting die L’Architecture d’Aujourd’hui uit moet.41 Teruggekeerd uit Amerika, waar hij urbanisme had gestudeerd, verleent Marc Emery in 1967 zijn medewerking aan L’Architecture d’Aujourd’hui, vlak na de dood van Bloc, naar aanleiding van een nummer gewijd aan urbanisme. Het jaar daarop wordt hij, in de lente van 1968, hoofdredacteur van het tijdschrift. Het eerste nummer dat onder zijn leiding verschijnt in mei van dat jaar, heeft door een vreemd toeval de architectuur van universiteiten als thema. Emery ondervindt al snel de vijandige houding van het comité de L’Architecture d’Aujourd’hui, dat hem misschien te snel vereenzelvigde met zijn vader, Pierre-André Emery42, een aanhanger en medewerker van Le Corbusier uit de oude garde.

40 CHASLIN François, “Les deux périodes Emery, d’un tournant l’autre”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 61, nr. 272, 1990, pp.182-184 41 BAUDOUI Rémi, “D’hier à aujourd’hui”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 61, nr. 272, 1990, pp.61-76 42 Pierre-André Emery (1903-1982) was een Franse architect gevestigd in Algerije. Na zijn studies aan de Ecole des Beaux Arts gaat hij in 1924 aan de slag in het atelier van Le Corbusier. Hij zal later nog meermaals met Le Corbusier samenwerken en wordt in 1937 lid van de C.I.A.M. beweging. (M. Em. [EMERY Marc], “Pierre-André Emery”, in: MIDANT, op. cit., p. 272) 26

Dat het niet boterde tussen Emery en de redactie blijkt ook uit de mémoires van Vago, die Emery verweet dat hij brak met de continue aanpak binnen L’Architecture d’Aujourd’hui: Marc Emery, nommé en avril 1968, s’entendait plutôt mal avec le comité, pour une raison toute simple : l’abandon d’une ligne, sous prétexte que “personne ne peut affirmer ce qui est bon et ce qui est mauvais”.43 Emery wou immers loskomen van de architectuur als een geïsoleerde discipline en was overtuigd dat er geen globale oplossingen mogelijk waren. Daarmee neemt hij afstand van de politiek die L’Architecture d’Aujourd’hui tot dan voerde: een brede visie op architectuur doch geen nieuwheid tot elke prijs. De aanhoudende discussies tussen Emery en het “comité de L’Architecture d’Aujourd’hui” (met Pierre Vago op kop) sterken Marguerite Bloc in haar beslissing om het tijdschrift te verkopen, iets wat haar niet in dank wordt afgenomen door Vago en zijn comité. Zij voelen zich buitenspel gezet in de hele beslissing. Het ontslag van de voltallige redactie laat dan ook niet lang op zich wachten. Mei 1975 betekent een nieuw begin voor L’Architecture d’Aujourd’hui. Ondertussen had ook Marc Emery de redactie verlaten na aanhoudende onenigheid.44 Hij wordt opgevolgd door Bernard Huet, die het tijdschrift terug heroriënteert op architectuur. L’Architecture d’Aujourd’hui zal daarna nog een hele tijd doorgaan, maar de continuïteit die het tijdschrift kende tot aan de dood van Bloc was voorgoed verloren en hoewel de naam bewaard blijft, lijkt het bijna alsof in 1975 een nieuw tijdschrift is ontstaan.

43 VAGO, Une vie intense, op. cit., p. 426 44 Marc Emery zal later nog terugkeren naar de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui voor een tweede periode als hoofdredacteur, van 1977 tot 1986. 27

2.3 Comité de patronage en haar representatie van L’Architecture d’Aujourd’hui

Dat het beeld van L’Architecture d’Aujourd’hui als een ruimdenkend en internationaal blad bewust gepromoot wordt blijkt ook uit haar comité de patronage. Dit redactionele orgaan heeft in essentie geen ander doel dan te dienen als levend uithangbord voor het tijdschrift. Door gereputeerde namen te verbinden met het tijdschrift krijgt L’Architecture d’Aujourd’hui de nodige geloofwaardigheid als toonaangevend architectuurtijdschrift. Op deze manier betuigen een aantal grote namen uit de architectuurwereld dus hun steun aan L’Architecture d’Aujourd’hui. Naast architecten als Aalto, Abercrombie, Breuer, Dudok, Giedion, Neutra, Niemeyer, Rogers, Sert, Wiener en F.L. Wright treffen we ook “niet- architecten” aan zoals de schilder Fernand Léger45, de ingenieurs Bodiansky en Freyssinet, de minister Eugène Claudius Petit en de broeders Couturier en Regamey (uitgevers van het tijdschrift Art sacré).46 Het aanstellen van een “comité de patronage” is geen exclusief recht van L’Architecture d’Aujourd’hui. Zowat alle grote tijdschriften uit de jaren ’30 maakten gretig gebruik van het principe. Dit “comité” kwam slechts enkele keren per jaar samen, naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis, en speelde dan ook geen enkele rol

45 Het opduiken van Fernand Léger is niet zo toevallig. Hij was een van de weinig Franse avant- garde kunstenaars die interesse vertoonde in de architectuur. Zijn pogingen om de schilderkunst te integreren in de architectuur worden duidelijk in zijn samenwerking met Mallet-Stevens voor de tentoonstelling van 1925 en met Herbst voor de Internationale Tentoonstelling te Brussel. (“Comité de patronage de L’Architecture d’Aujourd’hui”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 20, nr. 22, 1949, pp. VII-IX) 46 Voor een meer gedetailleerde biografische studie van de verschillende leden uit het comité de patronage verwijs ik naar bijlage 2. 28 in de beslissingen over wat wel en niet gepubliceerd werd47. Haar invloed kon zich niet verder uitstrekken dan een barometerfunctie en een link met de praktijk. Dat de rol van het comité de patronage kan genuanceerd worden betekent nog niet dat haar belang over het hoofd mag gezien worden. De samenstelling van het comité weerspiegelt immers als geen ander waar L’Architecture d’Aujourd’hui voor staat: een brede en internationale visie op architectuur. Bij een grondigere studie van het comité de patronage kunnen we een opdeling maken in een aantal categorieën. Naast de reeds vernoemde categorie van “niet-architecten”, kunnen we de architecten uit het comité opdelen in een aantal “voorlopers” van de moderne architectuur, een jonge generatie die de modernisten opvolgde en een aantal internationale figuren die bijzondere posities innemen in de architectuurgeschiedenis. Door deze categorieën van nader te gaan bekijken, krijgen we een belangrijk inzicht in de architectuur die L’Architecture d’Aujourd’hui wil promoten en hoe dit evolueerde na 1945.

Het oorspronkelijke comité de patronage Het comité, zoals het in 1945 voor het eerst opnieuw verschijnt (bijna identiek aan het comité van voor 1940), bestaat voornamelijk uit twee generaties architecten. Eerst en vooral is er de generatie van de “voorlopers” van het modernisme (een term die door de generatie van Vago als oneerbiedig wordt afgedaan), geboren voor 188048. Tot deze groep behoren gevestigde waarden als Alfred-Donat Agache, Auguste Perret, August Bluysen,

47 VAGO Pierre, Une vie intense, op. cit., p. 249 48 In de opdeling in “voorlopers” en de jonge generatie na de modernisten en in de afbakening van de verschillende generaties aan de hand van geboortedata volg ik Hélène Jannière. Zie: JANNIERE Hélène, Politiques éditoriales et architecture “moderne”, Arguments, Paris, 2002, pp. 219-220 29

Henri Prost, Tony Garnier en ook Joseph Vago, de vader van Pierre Vago. Het is dan ook vooral uit de namen van deze gevestigde waarden dat L’Architecture d’Aujourd’hui in de beginperiode haar legitimiteit haalt. De tweede generatie betreft een jonge garde, nauwelijks 30 jaar op het moment van hun toetreding tot het comité in de jaren ’30, geboren tussen 1895 en 1905: Jean Ginsberg, André Lurçat, Gabriel Guévrékian,… Onder hen een aantal van de meer gematigde Franse modernisten zoals Roger-Henri Expert, Roger Hummel en Jean-Baptiste Mathon, die de voorkeur van L’Architecture d’Aujourd’hui voor een meer gematigde architectuur weerspiegelen. Via zijn comité, legt L’Architecture d’Aujourd’hui dus de link tussen de generatie van de voorlopers en de nieuwe generatie, die zich veel meer met iemand als Auguste Perret verbonden voelde dan met Le Corbusier. Nous, jeunes architectes de 1930, nous nous sentions plus marqués par Perret que par Le Corbusier auquel nous reprochions de mal construire.49 In de periode tussen 1948 en 1949 verdwijnen er echter een aantal van deze belangrijke figuren uit het “comité de patronage”. Onder hen net een aantal van de architecten die de gematigde lijn vertegenwoordigden. Michel Roux-Spitz50 bijvoorbeeld, die lid was van verschillende redacties en deze positie gebruikte om moderne architectuur te promoten maar sterk gekant was tegen de radicale principes van Le Corbusier, verdwijnt vanaf nr. 20 uit 1948. Net zoals Jean-Baptiste Mathon en Roger-Henri Expert, twee andere gematigde modernisten. In het daaropvolgende nummer uit 1948 zijn ook Henri Prost en Auguste

49 POSENER Julius, art. cit. 50 JOLY Pierre, Dictionnaire encyclopédique de l’architecture moderne et contemporaine, Philippe Sers Editeur, Parijs, 1987, pp. 288-289 (Franse versie van : HATJE G. (red.), Lexikon der modernen Architektur, Knaurs, Müchen/Zürich, 1963) 30

Perret verdwenen uit het comité. Waarom deze cruciale figuren uit de vooroorlogse periode van het tijdschrift nu plots verdwijnen is onduidelijk. Een verband met de gewijzigde verhouding tussen Pierre Vago en Alexandre Persitz binnen het tijdschrift is onwaarschijnlijk. Persitz en Vago deelden immers grotendeels dezelfde mening als het op architectuur aankwam. Wel staat het vast dat Auguste Perret had afgedaan in de ogen van Pierre Vago, hoewel deze laatste steeds een groot ontzag had gehad voor de meester. De breuk kwam er na de aanstelling van Perret voor de reconstructie van in 1946. Vago maakte oorspronkelijk deel uit van de “Groupe Perret”, die de meester moest bijstaan in de uitwerking van zijn plan. Toen duidelijk werd welke richting Perret uitwilde met het plan, besloot Vago echter dat hij geen deel wou uitmaken van deze “monumentale vergissing”. Vago beschrijft dit moment levendig in zijn biografie : Je me souviens du jour où nous lui apportâmes la nouvelle, enfin officielle, de sa nomination. Nous étions dans l’agence de la rue Raynouard. Le Patron était visiblement ravi. Il demanda à son vieux collaborateur Bronchard de sortir l’album des plans du concours de 1932 pour l’aménagement de la porte Maillot. L’ayant ouvert à la planche montrant la façade principale, il appuya théâtralement le poing et déclara : “Nous allons faire ça !” J’étais consterné. Moins par l’absurcité de l’affirmation que par l’acquiescement, résigné ou accablé, de mes camarades (l’un d’eux répondit même, avec une expression qui me parut caricaturalement servile : “Très bien, Maître !”). Je ne pus me contenir : “Nous allons faire ça? En 1946 ?” Il y eut un grand silence.51

51 VAGO Pierre, Une vie intense, op. cit., p. 236 31

Het vernieuwde comité de patronage Bijna onmiddellijk na het verdwijnen van een aantal leden uit het comité de patronage volgt er een belangrijke uitbreiding in 194952. Met dit vernieuwde comité wil L’Architecture d’Aujourd’hui schijnbaar bevestigen dat het gesteund wordt door een ruime basis waaronder enkele van de meest gevestigde waarden uit de architectuurwereld. En 1950, “L’Architecture d’Aujourd’hui” a vingt ans. André Bloc renouvelle le Comité et choisit des valeurs sûres parmi les étrangers et les Français, parmi les anciens et les jeunes.53 Naast de gerenommeerdheid van deze nieuwe leden valt ook duidelijk op dat het om een zeer internationale selectie gaat. Terwijl het “oorspronkelijke” comité, zoals dat in 1945 wordt voorgesteld, nog voor de overgrote meerderheid bestaat uit Franse architecten54, benadert L’Architecture d’Aujourd’hui in 1949 veel meer internationale architecten. Het begint met de verwelkoming van twee belangrijke figuren uit de Verenigde Staten in het dubbelnummer 18-19 uit 1948, namelijk Richard Neutra en Marcel Breuer. In het nummer 22 uit 1949 volgt dan een uitgebreide voorstelling van achttien nieuwe leden, waarvan

52 De uitbreiding die hier wordt besproken betreft de reeks nieuwe figuren die vanaf nummer 21 en 22 aan het comité worden toegevoegd en waarvan de korte voorstelling gebeurt in een artikel: “Comité de patronage de L’Architecture d’Aujourd’hui”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 20, nr. 22, 1949, pp. VII-IX. De voorloper van deze vernieuwing is de verwelkoming van Richard Neutra en Marcel Breuer in 1948: “Comité de patronage de L’Architecture d’Aujourd’hui”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 18-19, 1948, p. VII. 53 CANDILIS Georges, “1945-1955 la reconstruction”, in: Aujourd’hui. Art et Architecture, jg. 10, nr. 59-60, pp. 26-33 54 Uitzonderingen zijn Joszef Vago, de Hongaarse architect en vader van Pierre Vago, de Belg Victor Bourgeois, de Nederlander Dudok, de Duitser Roger Hummel en de in Engeland gevestigde Berthold Lubetkin. De architecten die ik tot de Franse architecten reken zijn niet noodzakelijk geboren in Frankrijk (Jean Ginsberg bijvoorbeeld was van oorsprong Pools) maar kregen er wel hun opleiding en waren nadien actief en woonachtig in Frankrijk. 32 twaalf uit het buitenland55. Niet alleen de uitbreiding zelf van het comité maar ook de expliciete publicatie van deze figuren en hun afkomst is een duidelijk bewijs voor de drang van L’Architecture d’Aujourd’hui om zich als internationaal tijdschrift te presenteren. Daarnaast kent de uitbreiding een opmerkelijke samenstelling. Het gaat hier om een heel brede selectie met zowel een aantal oudere figuren, “voorlopers” zoals Patrick Abercrombie en Frank Lloyd Wright, invloedrijke figuren als Siegfried Giedion of Walter Gropius uit de voorhoede van het modernisme, de eerder genoemde “niet-architecten” Pierre Couturier en R.P. Regamey, uitgevers van het tijdschrift L’Art Sacré, de schilder Fernand Légér, als ook een aantal figuren die een bijzondere positie innamen binnen het modernistisch debat, architecten uit de “jonge generatie”. Deze laatste groep bestaat uit de architecten die het modernistisch idioom aanpasten aan de nationale en regionale tradities. Architecten die hun eigen visie combineerden met het moderne gedachtegoed in plaats van de talloze prototypes van glas en staal over te nemen, die zich verspreid hadden naar alle uithoeken van de wereld. Tot deze groep behoort onder andere Oscar Niemeyer, die in Brazilië de moderne architectuur aanpast aan regionale en vooral klimatologische omstandigheden. Als boegbeeld van een hele generatie, zette Aalto zijn experimenten uit de jaren ’30 verder om een meer antropomorfe moderne vormentaal te ontwikkelen. In 1948 realiseerde hij een studentenverblijf voor het Massachusetts Institute of Technology (MIT), waar hij ook les gaf. De organische vormen en de ruwe bakstenen façade stond in

55 De buitenlandse architecten die in het nummer 22 uit 1949 worden verwelkomd zijn: Alvar Aalto (Finland), Sir Patrick Abercrombie (Groot-Britannië), Siegfried Giedion (Zwitserland), Walter Gropius (U.S.A.), Joseph Hudnut (U.S.A.), Oscar Niemeyer (Brazilië), Howard Morley Robertson (Groot-Britannië), Alfred Roth (Zwitserland), P.L. Wiener en José Luis Sert (U.S.A.) en Frank Lloyd Wright (U.S.A.). De nationaliteit is diegene die ook in L’Architecture d’Aujourd’hui wordt vermeld en slaat op de plaats waar de betreffende persoon op dat ogenblik gevestigd is. 33 schril contrast met de gladde “International Style” die, in navolging van Walter Gropius op dat ogenblik zo populair was in de Verenigde Staten. Het broederlijk naast elkaar verschijnen van deze twee figuren, Aalto en Gropius, als nieuwe leden van het comité de patronage van een Frans tijdschrift toont duidelijk de omvattendheid van L’Architecture d’Aujourd’hui. Anderzijds kunnen we de aanstelling van Gropius misschien wel beschouwen als een “verplicht” eerbetoon aan een belangrijk figuur, maar dan wel met de bedoeling deze periode voorgoed af te sluiten. La carrière de Walter Gropius comportait déjà une œuvre indiscutablement reconnue comme l’expression d’une architecture moderne sans compromis.56 Het binnenhalen van deze “grote” naam is vanuit dat oogpunt misschien wel niet meer dan een formaliteit om dan uiteindelijk de periode van het uniforme modernisme af te kunnen sluiten en verder te gaan naar een meer genuanceerde architectuur zoals Aalto ze naar voor brengt. L’œuvre importante de Aalto le place peut-être parmi les premiers architectes du monde57. In deze context is het betekenisvol dat L’Architecture d’Aujourd’hui pas een themanummer wijdt aan Walter Gropius in 195058, nadat hij naar de Verenigde Staten was geëmigreerd, terwijl deze toch al sinds 1906 actief was als architect en reeds in de vooroorlogse periode internationale bekendheid genoot. Het daaropvolgende nummer draait als bij toeval rond

56 Voorstelling van Walter Gropius als nieuw lid: zie AA.VV., “Comité de patronage de L’Architecture d’Aujourd’hui”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 20, nr. 22, 1949, p. VII 57 Voorstelling van Alvar Aalto: zie Ibid., p. VII 58 “Walter Gropius et son école”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 20, nr. 28, 1950 34

Alvar Aalto59, die pas veel recenter in de internationale aandacht kwam. Dit lijkt de hypothese te ondersteunen dat Gropius het einde van een periode markeert en Aalto een begin.60 De pogingen van deze “jonge generatie” om de moderne architectuur naar hun hand te zetten kon ook niet altijd op evenveel bijval rekenen. Ernesto Rogers bijvoorbeeld, die een architectuur maakt die modern is in haar omgang met technieken, maar formeel ingaat op haar historische en ruimtelijke context, kon rekenen op een stroom aan kritiek, in Italië maar ook daarbuiten, onder andere vanuit de hoek van Team X. In 1948, krijgt de jonge Rogers echter toch een plaats in dit belangrijke uithangbord van L’Architecture d’Aujourd’hui. De leden van het comité de patronage betekenen dus meer voor L’Architecture d’Aujourd’hui dan alleen maar een middel om aanspraak te maken op legitimiteit. De gevarieerde samenstelling toont aan dat L’Architecture d’Aujourd’hui een breed beeld van architectuur wil schetsen. Maar je kan er ook uit afleiden dat er grenzen zijn aan de selectie en dat daardoor de voorkeur van L’Architecture d’Aujourd’hui voelbaar wordt voor een bepaald soort architectuur die loskomt van de modernistische doctrine. In 1956 vindt een radicale hervorming plaats binnen de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui. Het comité de patronage, dat teveel een lege schil geworden is, wordt opgedoekt. Er blijft dan enkel nog een comité de redaction over, later benoemd als comité

59 “Alvar Aalto”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 20, nr. 29, 1950 60 Naast deze twee themanummers is een zelfde soort conclusie af te leiden uit het aantal artikels dat over deze twee figuren verschijnt. Uit een onderzoek aan de hand van de “AVERY Index to Architectural Periodicals” blijkt dat er in L’Architecture d’Aujourd’hui slechts 10 artikels verschijnen over Walter Gropius, waarvan slechts één voor 1945. Hetzelfde onderzoek naar artikels over Alvar Aalto levert 18 resultaten op. 35 de L’Architecture d’Aujourd’hui, dat vaker samenkomt en de functie van barometer doeltreffender kan uitvoeren. Op haar samenkomsten bekijkt en bekritiseert dit comité de laatst verschenen nummers, de onderwerpen en de realisaties. Haar rol is dus vrij beperkt en ligt ergens tussen het comité de patronage en de feitelijke redactie.

36

2.4 L’Architecture d’Aujourd’hui en de Union Internationale des Architectes : gelijklopende doelstellingen.

L’Architecture d’Aujourd’hui zet, zoals reeds vermeld, veel in op haar internationaal karakter. Naast het tijdschrift zelf uit dit zich in tal van activiteiten zoals de “Réunions Internationales des Architectes” (R.I.A.), georganiseerd door Pierre Vago. Na de Tweede Wereldoorlog gaan deze internationale samenkomsten over in een meer officiële organisatie: de “Union internationale des architectes” (U.I.A.). Door haar geschiedenis kort te schetsen en de band met L’Architecture d’Aujourd’hui61, wordt duidelijk wat voor organisatie de U.I.A. precies is en wat dat vertelt over L’Architecture d’Aujourd’hui.62 De oprichting van de U.I.A. valt binnen een algemene tijdsgeest na de Tweede Wereldoorlog die heil zoekt in het oprichten van internationale organisaties zoals

61 Enkele particuliere gevallen tonen aan (zie de biografische info over de leden van het comité de patronage achteraan) dat de internationale organisaties, zowel C.I.A.M. als de U.I.A, vertegenwoordigd waren in de redactie en het comité de patronage van L’Architecture d’Aujourd’hui. Toch is het moeilijk om de omvang van deze relaties te duiden daar er weinig informatie beschikbaar is over wie precies deelnam aan de verschillende congressen. Voor C.I.A.M. bevat het boek CIAM Dokumente 1928-39 van Martin Steinman een lijst met de verschillende gedelegeerden voor de congressen tot 1939. (STEINMANN Martin, CIAM Dokumente 1928-39, Birkhaüser Verlag, Basel, 1979) Dat neemt niet weg dat er naast de gedelegeerden ook individuele leden aanwezig waren voor de verschillende landen. Voor het zevende congres in Bergamo uit 1949 zijn deze bijvoorbeeld opgenomen in XXX, CIAM 7: Bergamo 1949 Documents, Kraus Reprint, Nendeln, 1979). Voor de U.I.A. is er zo mogelijk nog minder informatie beschikbaar over de aanwezigen op congressen, aangezien deze organisatie werkt met nationale organisaties en niet met individuele leden. Het samenbrengen van deze informatie lijkt dus nog grotendeels te moeten gebeuren. 62 Gedetailleerde informatie over de Union Internationale des Architectes is te vinden in de biografie van Pierre Vago (VAGO, Une vie intense, op.cit.) en in het boek dat verscheen als resultaat van een doctoraat uit 2002 (NICOLAS Aymone, L’apogée des concours d’architecture. L’action de l’UIA 1948-1975, Picard, Parijs, 2007) 37

U.N.E.S.C.O. en de Verenigde Naties.63 Het initiatief voor de oprichting van de U.I.A. komt van Pierre Vago. Deze wil een alternatief bieden voor de twee reeds bestaande internationale organisaties. Enerzijds was er reeds het “Comité Permanent International des Architectes” (C.P.I.A.), opgericht in 1867 op initiatief van “la Société Centrale des architectes français”. De C.P.I.A. was een organisatie met bedenkelijke slagkracht, die in haar vijfenzeventigjarig bestaan slechts veertien congressen organiseerde. Ze was vooral het werk van één man: Emile Maigrot. Anderzijds bestonden sinds 1928 ook de “Congrès internationaux d’architecture moderne” (C.I.A.M.), door zichzelf uitgeroepen tot de enige en authentieke vertegenwoordigers van de progressieve beweging. Vago erkende weliswaar het belang van C.I.A.M. maar vond haar veel te doctrinair. Ce qui me choqua dès mes premiers contacts avec le groupe, était son dogmatisme, son caractère d’église, ayant à sa tête un pape infaillible qu’il fallait vénérer et encenser.64 Om de positie van de architectuur binnen de samenleving te versterken was het volgens Vago nodig dat er een sterke organisatie ontstond die al deze voorgaande organisaties zou verenigen en de tegenstrijdigheden zou overstijgen. Vago zag de nieuwe Union dan ook als een vereniging over politieke, ideologische en esthetische grenzen heen. Vlak na de Tweede Wereldoorlog en aan de vooravond van de Koude Oorlog was zo’n grensoverschrijdende organisatie natuurlijk een veel grotere uitdaging dan nu lijkt.65

63 NICOLAS, op. cit., pp. 39-43 64 VAGO, Une vie intense, op. cit., p. 255 65 De U.I.A. werd tijdens haar prille bestaan trouwens vaak geconfronteerd met de politieke situatie, bijvoorbeeld bij de organisatie van het congres in Havana in 1958. (VAGO, Une vie intense, op.cit., pp. 450-452) De diplomatieke verhoudingen worden ook weerspiegeld in de keuze van een neutraal land als Zwitserland voor de eerste bijeenkomst, maar volgens Aymone Nicolas is van de diplomatieke conflicten niets terug te vinden in de officiële verslagen. (NICOLAS, op. cit., p. 43) 38

De U.I.A. is dus met andere woorden opgezet als een organisatie die expliciet niet elitair, academisch of beperkt tot één groep wil zijn. Ze mag in geen geval een soort Kerk worden van één doctrine. Meteen na de Tweede Wereldoorlog schiet Vago in actie om de vertegenwoordigers van de verschillende organisaties samen te roepen. Terwijl hij bij de C.P.I.A. wel op enthousiasme en medewerking kan rekenen, weigert C.I.A.M. mee te werken aan het initiatief. Vago wijdt dit vooral aan Le Corbusier en Giedion66: En dépit d’une assez forte pression exercée par un groupe de jeunes et dynamiques activistes des C.I.A.M., à commencer par Goldfinger, des camarades du Mars-Group, Helena Syrkus, Johannes Hendrik van den Broeck, et plus tard Georges Candilis, les C.I.A.M., c’est-à-dire ses dirigeants réels: Le Corbusier et Giedion, déclinèrent l’offre d’une fusion, malgré toutes les garanties qui leur étaient offertes de pouvoir, dans le cadre de la future Union, poursuivre leur activité propre.67 En zo wordt op 27 juni 1948, na drie jaar van voorbereidend werk, de U.I.A. opgericht uit de voormalige R.I.A. en de C.P.I.A., met vertegenwoordigers uit drieëntwintig landen68. Om te verzekeren dat de U.I.A. een mondiale organisatie zou worden, representatief voor het hele vakgebied, worden geen individuele leden toegelaten, enkel nationale organisaties,

66 De rivaliteit tussen CIAM en UIA wordt ook treffend geïllustreerd door Aymone Nicolas aan de hand van een discussie tussen Vago en Van der Broeck over de mogelijkheid om de architecten op internationaal niveau te representeren door twee organisaties: één overkoepelende (UIA) en één “onderdeel” (CIAM). (NICOLAS, op. cit., pp. 110-111) 67 VAGO, op. cit., p. 257 68 Afgevaardigden van architectuurorganisaties uit volgende landen waren aanwezig: Australië, België, Bulgarije, Denemarken, Egypte, Verenigde Staten, Finland, Frankrijk en Noord-Afrika (Algerije, Tunesië, Marokko), Ierland, Italië, Libanon, Noorwegen, Palestina, Nederland, Polen, Portugal, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland, Tsjecho-Slowakije, Turkije en de U.R.S.S. zie VAGO Pierre, “Nouvelles de l’U.I.A. il ya vingt cinq ans”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, nr. 170, 1973, p. X 39

representatief voor alle architecten die in hun land actief zijn. De U.I.A. bestaat tot op de dag van vandaag nog steeds doch kan nauwelijks beschouwd worden als een vooruitstrevende organisatie. En dit is uiteraard ook nooit de opzet geweest. De U.I.A. wou van bij het begin een verenigende kracht zijn, waarbinnen plaats was voor een uiteenlopend spectrum aan ideeën. Op regelmatige tijdstippen organiseert de U.I.A. ook internationale congressen waaruit meteen haar belangrijkste doel blijkt: het samenbrengen van architecten van over de hele wereld ter bevordering van de uitwisseling van ideeën. Dat de U.I.A. een eerder gematigde organisatie is paste perfect binnen de visie van L’Architecture d’Aujourd’hui. Niet toevallig was Pierre Vago voor lange tijd een van de spilfiguren van zowel L’Architecture d’Aujourd’hui als de U.I.A.. De organisatie krijgt dan ook een zeer grote zichtbaarheid binnen het tijdschrift, veel meer dan C.I.A.M. Zo zijn er Figuur 2.4 Aankondigingen van de U.I.A. in L’Architecture d’Aujourd’hui speciale pagina’s voorbehouden voor de U.I.A., onder de titel Nouvelles de l’U.I.A., waar (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 31, nr. 91-92, 1960)

onder andere komende congressen en wedstrijden worden aangekondigd. In een bewogen tijd probeert Vago een organisatie op te richten die de meest radicale groeperingen en de meest conservatieve organisaties samen wil brengen. Hij zal mislukken in zijn opzet en in de drang om te verenigen ontstaat een gematigde organisatie die geen uitspraken wil doen over goed of slecht. Tegelijk kan die anti-doctrinaire houding ook beschouwd worden als een doctrine tegen een bepaald soort uniforme architectuur die overal opduikt. Hierin zit een fundamentele gelijkenis met L’Architecture d’Aujourd’hui. Als het tijdschrift in haar redactionele artikels dus verkondigt dat het steeds één lijn heeft verdedigd dan gaat het net over deze veroordeling van de uniforme architectuur. Les opinions les plus diverses purent s’exprimer dans nos pages. Et pourtant il y a une « ligne », une direction générale, qui n’a pas changé depuis que nous avons commencé

40

l’accomplissement de notre tâche, car c’est de cela qu’il sagit pour nous et non pas d’une entreprise.69 Wat deze “lijn” precies is, haalt Vago verder in het artikel aan door te verwijzen naar het eerste “editoriaal”, verschenen in april 1931, onder de naam van André Bloc. Il faut essayer de grouper tout les efforts, toutes les bonnes volontés, dans le but d’assurer à la vie moderne un cadre approprié où elle puisse se développer librement, joyeusement. Notre programme est net : défendre tout effort créateur, encourager les recherches ; briser les barrières qui ont trop longtemps séparé l’architecte et l’ingénieur.70 Wat hij er echter niet bij vertelt is dat dit artikel in realiteit geschreven is door hemzelf en een bijsturing is van het programma zoals dat zes maand eerder door Bloc was aangekondigd in het eerste nummer.71 Terwijl in 1930 Bloc de oprichting van een nieuw tijdschrift nog nodig acht “pour assurer à l’architecture moderne et à celle-ci seulement, la publicité qui lui est indispensable”, wordt vijf nummers later L’Architecture d’Aujourd’hui plots een tijdschrift dat weigert positie te nemen “parmi les tendances diverses qui s’affrontent” en dat een tribune wil zijn “où puissent se développer librement la discussion et le jeu des idées”.

69 VAGO Pierre, “Chronique : 1930-1950”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 21, nr. 33, 1950- 1951, p. V 70 Ibid. Voor het originele editoriaal artikel zie: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 2, nr. 5, 1931 71 Vago zal later wel toegeven dat hij de hand had in dit editoriaal artikel. (RAGOT Gilles, “Pierre Vago et les débuts de L’Architecture d’Aujourd’hui”, in: Revue de l’Art, jg. 89, nr. 1, 1990, pp. 77- 81) 41

2.5 Hoe ver gaat de internationaliteit en de ruimdenkendheid?

Uit het voorgaande is gebleken dat de twee eigenschappen waarmee L’Architecture d’Aujourd’hui zich op de kaart zet, vervat zitten in verschillende aspecten van het redactionele profiel. Met Pierre Vago als belangrijkste voortrekker van de internationale agenda kon het tijdschrift zich distantiëren van de andere Franse architectuurtijdschriften. De expliciete internationale houding wordt echter ook ingezet als een middel om een bepaald soort architectuur te promoten in Frankrijk. In dat opzicht is de “internationaliteit” van het tijdschrift dus beperkt. De wil om internationale voorbeelden aan te halen gaat maar tot zover die voorbeelden tot inspiratie kunnen dienen voor de Franse architecten. Die rol van de internationale projecten als model voor de Franse praktijk zal ik verder behandelen in het volgende hoofdstuk.

Naast haar internationaliteit trekt L’Architecture d’Aujourd’hui de kaart van het pluralisme. Zoals we aantoonden, zit die brede blik vervat in de redactie en het comité de patronage maar ze blijkt ook uit de verhouding tot internationale organisaties zoals de U.I.A. Door expliciet duidelijk te maken dat er in hun tijdschrift plaats is voor verschillende ideeën omtrent architectuur, wil de redactie vermijden dat L’Architecture d’Aujourd’hui wordt beschouwd als een manifest voor een doctrine. Maar in die anti-doctrinaire houding schuilt net een bewuste doctrine tegen een uniforme moderne architectuur, zoals die na de Tweede Wereldoorlog overal in Europa opduikt. L’Architecture d’Aujourd’hui uit zelden rechtstreekse kritiek, met uitzondering inzake Franse kwesties, maar dat betekent niet dat

42 deze kritiek niet indirect vervat zit in de selectie van projecten.72 De aandacht voor bepaalde projecten, architecten of geografische gebieden is een maatstaf voor de waarde die de redactie hieraan hecht. Meer nog van betekenis zijn de projecten of landen die net niet gepubliceerd worden. L’Architecture d’Aujourd’hui is dus naast een documentatiemiddel, een verzameling van ideeën, ook een platform om een bepaalde architectuur te verspreiden en te promoten. Wat is dan precies die “goede” architectuur die L’Architecture d’Aujourd’hui wil tonen? Misschien heeft het wel te maken met het verwijt van Julius Posener aan Le Corbusier die volgens hem “slecht bouwt”.73 Uit de aandacht van L’Architecture d’Aujourd’hui voor de projectdocumentatie, uit de uitvoerigheid waarmee typologieën en technische details worden onderzocht, kunnen we een voorliefde voor het métier van de ontwerper afleiden. De projecten zijn in L’Architecture d’Aujourd’hui meer dan glanzende foto’s van moderne gebouwen, het zijn de resultaten van “bouwmeesters”.

72 ROBERTS, art. cit. 73 Ik verwijs terug naar paragraaf 2.3, waar dit citaat reeds werd aangehaald om de verbondenheid van de jonge redactieleden met de generatie van Auguste Perret aan te tonen : Nous, jeunes architectes de 1930, nous nous sentions plus marqués par Perret que par Le Corbusier auquel nous reprochions de mal construire. (zie voetnoot 33) 43

Hoofdstuk 3 De benadering van Afrika en Latijns-Amerika 3. De geografische blik van L’Architecture d’Aujourd’hui wordt uiteengezet aan de hand van de manier waarop het tijdschrift omgaat met Afrika en Latijns-Amerika. De verschillende houding ten opzichte van deze gebieden wordt ten eerste gekaderd binnen de politieke en economische context. Daarnaast wordt uitgelegd hoe het tijdschrift ondanks zijn expliciet internationaal karakter toch een Franse blik tentoonspreidt. Naast de algemene politieke en economische situatie en de meer specifieke Franse achtergrond wordt L’Architecture d’Aujourd’hui vooreerst gemaakt door zijn redactie die de internationale architectuur aanwendt om haar eigen ideeën omtrent een gematigde architectuur aan de man te brengen. Ten slotte wordt dieper ingegaan op de rol en het profiel van de correspondenten. De internationale spreiding van het netwerk van correspondenten zal een maat blijken voor de houding van L’Architecture d’Aujourd’hui ten opzichte van Afrika en Latijns-Amerika.

3.1 De invloed van politieke en economische machtsverhoudingen

Om het verschil in benadering tussen Latijns-Amerika en Afrika en tussen de landen onderling beter te begrijpen is het nodig om even dieper in te gaan op een aantal historische feiten. De politieke en economische machtsverhoudingen hebben immers een doorslaggevende invloed op hoe L’Architecture d’Aujourd’hui naar deze gebieden kijkt. Deze machtsverhoudingen worden enerzijds bepaald door de koloniale periode, die de verhouding tot de “Derde Wereld” voor een lange periode zal vastleggen. Anderzijds kwam de architectuur na de Tweede Wereldoorlog ook in een beslissende fase terecht 44 doordat er nieuwe mogelijkheden ontstonden en doordat er een nieuw geopolitiek patroon was ontstaan dat grotendeels de internationale relaties gedurende de rest van de eeuw zou structureren.

De koloniale achtergrond De houding van het Westen tot het Afrikaanse en het Zuid-Amerikaanse continent wordt tot op de dag van vandaag sterk bepaald door hun koloniale geschiedenis. Het kolonialisme nam immers verschillende vormen en inhouden aan in de tijd en ruimte, telkens met één constante, het initiatief lag in het Westen74. En met deze verschillende vormen en inhouden varieert ook de onderlinge relatie tussen de kolonisator en de gekoloniseerde. Er zat geen uniforme houding in de Europese dominantie over de exotische volkeren. Dat was in eerste instantie het gevolg van een verschil in de tijd: terwijl sommige gebieden al vanaf de late vijftiende eeuw gekoloniseerd werden, gebeurde dat in andere gebieden pas in het begin van de twintigste eeuw. Het grootste gedeelte van wat we nu Latijns-Amerika noemen was al meer dan een halve eeuw onafhankelijk toen in de meeste delen van Afrika de kolonisator pas voet aan wal zette. Naast de tijdsdimensie wordt het onderscheid tussen de verschillende koloniale gebieden ook in grote mate bepaald door de kolonisator zelf, de reden waarom deze op zoek gaat naar uitbreidingsgebied en de verantwoordelijkheid die hij opneemt in de sociale organisatie van de gekoloniseerde volkeren. In essentie is de basis van elke vorm van kolonisatie technologisch en het doel is in hoofdzaak economisch. De Westerse Staten ontwikkelden nieuwe technologieën zoals het

74 CLAPHAM Christopher, Third World Politics, Croom Helm, Londen, 1985, pp. 12-38 45 oceaanschip, wat hen in staat stelde om andere volkeren te domineren en zo rijkdom te vergaren. In het begin gingen deze kolonisatoren vooral op zoek naar gebieden die rijk genoeg waren om uit te buiten, doch zwak genoeg om te controleren. Onder deze eerste groep vallen de Amerikaanse gebieden. Kenmerkend voor de kolonisering van de Amerikaanse continenten was de grondigheid en de brutaliteit waarmee de oorspronkelijke bevolking werd uitgeroeid. Al te vaak wordt vergeten dat bij de onafhankelijkheid van deze Amerikaanse landen, de macht niet overging op de oorspronkelijke inwoners maar wel op de kolonisten. Dit had zijn gevolgen voor de latere machthebbers, die in Latijns-Amerika bijna allemaal van Europese afkomst waren. Het verwondert dan ook niet dat deze staten hoger op de ladder staan dan hun Afrikaanse tegenhangers. De kolonisering van Afrika verliep dan weer volgens een heel ander patroon. Tot op het einde van de negentiende eeuw toonden de koloniserende machten weinig tot geen interesse in dit continent met weinig zichtbare rijkdommen en een woest binnengebied dat moeilijk te bereiken en te controleren was. Buiten Algerije en Zuid-Afrika waren de meeste stichtingen dan ook terug te vinden langs de kust. Het binnengebied werd pas veel later, in het laatste kwart van de negentiende eeuw, en aan een ongelofelijk tempo ingenomen. Het oorspronkelijke gebrek aan interesse kan verklaard worden aan de hand van twee aspecten75: de politieke en economische gebeurtenissen in Europa zelf en de reeds bestaande belangen in de andere kolonies. Europa werd in de tweede helft van de negentiende eeuw geteisterd door een groeiende economische belangenstrijd en politieke spanningen. Dit uit zich in allerlei bondgenootschappen en conflicten, die alle aandacht van

75 DOOM Rudy, “Zwart-Afrika”, in: DOOM Rudy, Structuur en conflict in de Derde Wereld 1492- 1992, Universiteit Gent, Gent, 2008, pp. 91-113 (cursus vakgroep “Studie van de Derde Wereld”) 46 de Europese staten opeisen. Daarnaast worden alle beschikbare fondsen reeds aangewend voor de gevestigde kolonies. Investeren in nieuwe gebieden betekent immers per definitie lagere winstverwachtingen. Het imperialisme wendt zich naar deze gebieden waar de winstverwachtingen het hoogst liggen, dit wil zeggen niet naar Afrika waarover de kennis en waarvan de vooruitzichten nog steeds bijzonder vaag zijn. Dit is niet enkel belangrijk omdat het ons een uitgangspunt verleent om de aanvankelijke desinteresse van Europa te verklaren maar het levert ons terzelfdertijd een aanwijzing over de vorm, die de kolonisatie in Afrika in de beginfase aanneemt.76 De uiteindelijke verdeling van Afrika wordt op gang gebracht door nieuwe economische verwachtingen. Voor de Franse kolonies speelt echter ook een ander element mee: het Franse Rijk had immers met de nederlaag tegen Duitsland, een enorme klap geïncasseerd. De territoriale uitbreidingen waren de ideale manier om “la grandeur” van het Franse leger te herstellen. De groeiende interesse vanuit Frankrijk maar ook vanuit Duitsland, brengt een actievere Afrika-politiek teweeg. De vrees van de Europese Staten om buitengesloten te worden als men te veel aarzelde, nam toe en men ging over tot de verdeling van Afrika. Dat betekende niet meteen dat met deze verdeling er nu ook kapitaal en mensen naar Afrika vloeiden. Tot aan de eerste wereldoorlog bleef Afrika grotendeels een verwaarloosd gebied. Bovendien werden de oorspronkelijke inwoners niet uitgeroeid zoals in Amerika. De verschillende houding ten opzichte van Afrika en Latijns-Amerika is dan ook geworteld in de koloniale geschiedenis van deze gebieden. Wanneer we in deze tekst dus spreken over de benadering van Afrika door L’Architecture d’Aujourd’hui, bevinden we ons nog

76 Ibid., p.104 47 midden in deze koloniale context. Het is dus niet zo verwonderlijk dat die koloniale blik ook doordringt in L’Architecture d’Aujourd’hui en dat Afrika anders benaderd wordt dan Latijns-Amerika.

De gewijzigde geopolitieke context na de Tweede Wereldoorlog Naast deze koloniale achtergrond is er vanaf 1945 ook een nieuwe wereldorde in het spel. De grote Europese machten waren verzwakt door de oorlog en uit de overwinnaars ontstonden twee ideologische machtsblokken. In hun strijd om macht en invloed sleuren de communistische Sovjetrepubliek en de kapitalistische Verenigde Staten de rest van de wereld mee. In de jaren ’40 en ’50 won de Latijns-Amerikaanse architectuur aan belang. Terwijl in Europa de Tweede Wereldoorlog een enorme schade had achtergelaten was tot verbazing van de Europese architectuurpers, in de Latijns-Amerikaanse landen een nieuwe architectuurtaal ontstaan. Maar achter de verhoogde aandacht die de Latijns-Amerikaanse architectuur in deze jaren genoot schuilde ook een politieke en economische logica. Is het toeval dat Brazilië en Mexico, traditioneel de bondgenoten van de Verenigde Staten, een hoofdrol spelen in dit verhaal, terwijl Argentinië, dat lang neutraal bleef tijdens de Tweede Wereldoorlog, op de achtergrond blijft?77 De “Good Neighbour policy” liet zich doorheen culturele initiatieven op zijn meest subtiele manier voelen: tentoonstellingen van Latijns-Amerikaanse architectuur werden gepromoot maar er werden ook subsidies beschikbaar gesteld voor architecten en stadsplanners om in

77 LIERNUR Jorge Francisco, “Latin America: The Places of the Other”, in: KOSHALEK Richard en SMITH Elisabeth A.T. (red.), At the End of the Century – One hundred years of architecture, Museum of Contemporary Art, Los Angeles, 1998, pp. 277-319 48

Brazilië en Mexico te gaan doceren en advies te geven. Via hun culturele politiek probeerden de Verenigde Staten een eenheid te creëren die de democratische alliantie gunstig gezind was. De inmenging van de Verenigde Staten in Brazilië wordt duidelijk in het voorbeeld van Brazil Builds, de tentoonstelling die het Museum of Modern Art (MoMA) in 1943 organiseerde78. De aanleiding voor deze tentoonstelling was de promotie van de “International Style”, een taak die het MoMA sinds 1932 op zich nam79, maar ook de betrokkenheid van het museum in het “Pan-Amerikaanse” beleid80 dat de regering van de Verenigde Staten voerde. Het is dankzij deze tentoonstelling en vooral de bijhorende catalogus, dat Brazilië plots onder de internationale aandacht kwam. Door de Braziliaanse architectuur te erkennen en zo afstand te creëren ten opzichte van de Europese canons, konden de Verenigde Staten hun eigen invloedssfeer uitbouwen. Een ander voorbeeld van de Amerikaanse inmenging in Latijns-Amerika is Puerto Rico. Politiek en economisch geheel afhankelijk van de Verenigde Staten, was het eiland het ideale model waaruit de vruchtbare samenwerking met Noord-Amerika duidelijk moest worden. Door haar strategische ligging was Puerto Rico ook één van de meest cruciale

78 Voor een uitgebreide voorstelling van de tentoonstelling “Brazil Builds” en de consequenties van deze tentoonstelling voor de Braziliaanse architectuur, zie DECKKER Zilah, Brazil Built. The architecture of the modern movement in Brazil, Spon Press, Londen, 2001 79 De term International Style werd immers voor het eerst gelanceerd in het boek van Henry-Russel Hitchcock en Phillip Johnson naar aanleiding van de internationale tentoonstelling voor moderne architectuur in het Museum of Modern Art in 1932. 80 De diplomatieke rol van de tentoonstelling wordt erkend door Philip Goodwin: “The Museum of Modern Art, New York, and the American Institute of Architects in the spring of 1942 were both anxious to have closer relations with Brazil, a country which was to be our future ally.” Zie GOODWIN Philip, Brazil Builds: Architecture Old and New, 1652-1942, Museum of Modern Art, New York 1943, p. 7 49 voorposten van de Verenigde Staten. Deze stelden dan ook 50 miljoen dollar ter beschikking om een gedetailleerd plan uit te werken dat de levensomstandigheden van de Puerto Ricaanse bevolking drastisch moest verbeteren. De commissie voor openbare werken koos de Amerikaanse architect Richard Neutra als architect en raadgever81. Deze maakte een plan voor 150 dorpsscholen, 128 landelijke gezondheidscentra, vier grote hospitalen en tal van secundaire constructies. Naast zijn ontwerpplichten was het ook Neutra’s taak om een team van jonge Puerto Ricaanse architecten en ingenieurs, evenals een aantal bekwame uitvoerders, op te leiden. De culturele dominantie van de Verenigde Staten ging minder ver dan de Europese modellen uit het interbellum. Na de Tweede Wereldoorlog was de wereldorde fundamenteel gewijzigd. Dat had zijn gevolgen voor de dominante modellen binnen de planning en de architectuur. 82 Duitsland bijvoorbeeld, zag naast zijn politieke macht ook zijn belang als internationaal model, dat reeds ernstig was afgenomen onder het nazisme, nu volledig verdwijnen. De Verenigde Staten daarentegen, waren de grote winnaars en kwamen versterkt uit de oorlog. Hierdoor kwamen ook de Amerikaanse plannings- en architectuurmodellen op de voorgrond. Maar al snel werden de ontwikkelingen overgelaten aan de economische marktprocessen. Binnen het kapitalistische systeem was geen plaats voor een overheid die de overhand nam in de toepassing van de nieuwe modellen. Daarnaast was er ook geen organisatie zoals de Europese C.I.A.M.-beweging die het debat stuurde. De Verenigde Staten zullen in de ogen van de Europeanen dan ook nooit hun belofte van nieuwe leider op gebied van architectuur en stadsplanning kunnen waarmaken.

81 XXX, “Projets pour Porto-Rico”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 16, nr. 6, 1946, pp. 71-76 82 WARD Stephen, Planning the Twentieth-Century City. The advanced capitalist world, Wiley, Chichester, 2002, pp. 157-194 50

De impact van de Amerikaanse grootmacht op de Latijns-Amerikaanse architectuur- en planningscontext zit dus veel meer in het bevoordelen van bepaalde gebieden dan in het exporteren van modellen. Deze situatie is helemaal verschillend voor het Afrikaanse continent. Dat zit in de naoorlogse periode nog vast aan zijn koloniale positie. Hoewel de inmenging van de Verenigde Naties in de koloniale politiek vanaf 1945 meer en meer zal toenemen, blijft de Europese koloniserende macht hier de dominante rol uitoefenen. Dit uit zich in een grotere aandacht voor de Noord-Afrikaanse landen. Deze worden traditioneel bij het “mediterraan bassin”83 gerekend en dus dichter bij de Europese culturen geacht dan de volkeren ten zuiden van de Sahara. Die notie van de “mediterrane cultuur” had een belangrijke impact op de manier waarop de Europese kolonisatoren zoals Frankrijk en Italië hun Noord- Afrikaanse kolonies zagen. Mia Fuller zet in een tekst over het “mediterranisme” in de Italiaanse context uiteen hoe dit begrip een politiek instrument werd in de late negentiende eeuw om de Noord-Afrikaanse kolonies te legitimiseren.84 Zij ontkent niet dat het bewustzijn van een Mediterrane cultuur reeds voor de negentiende eeuw bestond, maar voorheen was de politieke en culturele aandacht in Italië steeds gevestigd op het Noorden. Pas met de verdeling van Afrika op de conventie van Berlijn in 1885, wordt de mediterrane eenheid plots een historische legitimatie voor de aanwezigheid van Italië in de Noord-

83 De aandacht voor het mediterrane gebied vanuit een “geo-historische” invalshoek wordt in de Franse geschiedschrijving geïntroduceerd door de historicus Fernand Braudel. (BRAUDEL Fernand, La Méditerranée et le monde méditerranéen à l’époque de Philippe II, Armand Colin, Parijs, 1949) zie ook : AYMARD M., “Fernand Braudel, la Mediterranée et l’Europe”, in : MALKIN IRAD (red.), La France et la Méditerranée. Vingt-sept siècles d’indépendance, E.J. Brill, Leiden, 1990, pp. 3-14 84 FULLER Mia, “Mediterraneanism”, in: Environmental Design: Journal of the Islamic Design Research Centre, 1990, nr.9-10, pp. 8-9 51

Afrikaanse landen. Met de kolonisering van deze gebieden ontstond de wens om een territoriale uitbreiding van Italië te realiseren aan de overzijde van de Mediterrane Zee, om Afrika om te vormen tot een Europees continent. Een zelfde zelfbeschikkingsrecht over de Noord-Afrikaanse grondgebieden bestond in zekere zin ook in Frankrijk. De Noord-Afrikaanse kolonies hoorden op “natuurlijke” wijze bij de “Union Française”. Bovendien haalden we reeds aan dat het Afrikaanse binnengebied pas als laatste gekoloniseerd werd en er veel minder aan bevolkingskolonisatie werd gedaan. Landen zoals Marokko en Tunesië stonden dan ook veel hoger op de koloniale ladder en worden veel grondiger en uitvoeriger besproken in L’Architecture d’Aujourd’hui, dan hun subsaharische tegenhangers.

Zowel binnen het Afrikaanse als het Zuid-Amerikaanse continent ontstaan er dus bevoorrechte gebieden en blinde vlekken als gevolg van de politieke en economische machtsverhoudingen. We kunnen deze gebieden dan ook niet als een eenheid beschouwen maar moeten uitgaan van een dominante wereldorde die een hiërarchie oplegt aan de derdewereldlanden. Vanzelfsprekend heeft deze hiërarchie haar weerslag op de architecturale verwezenlijkingen in de verschillende gebieden en de manier waarop deze in Europa in beeld komen. De geografische ordening wordt dan ook weerspiegeld in de productie van L’Architecture d’Aujourd’hui, getuige de verpletterende aanwezigheid van Brazilië en Mexico in Latijns-Amerika.85

85 Voor de concrete geografische spreiding van projecten die Bijlage 1 met de resultaten van het onderzoek van de database die eerder werd vermeld. 52

3.2 De Franse blik van L’Architecture d’Aujourd’hui

Uit het voorgaande wordt duidelijk dat de specifieke Franse blik van L’Architecture d’Aujourd’hui zich vooral zal manifesteren in de artikels over Afrika. In eerste instantie uit dit zich in een bijna exclusieve aandacht voor de eigen koloniale gebieden, een opmerkelijk gegeven voor een tijdschrift dat zich zo expliciet internationaal wil positioneren. Om deze “kolonisatie” even toe te lichten worden

enkele concrete voorbeelden aangehaald. In het themanummer over “Afrique du Nord” uit 1955 bijvoorbeeld86, worden slechts drie landen besproken: Algerije, Tunesië en Marokko, de Franse kolonies in Noord- Figuur 3.1 Inhoudstafel “Afrique du Nord” Afrika (Figuur 3.1). Voor het subsaharisch gebied is de selectie van projecten uit de (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 60, 1955) koloniale gebieden nog opvallender. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het nummer 70 uit 1957 dat een dossier over Zwart-Afrika bevat.87 Terwijl het subsaharisch gebied in wezen zeer omvangrijk is88, beperkt dit eerder beknopte dossier zich tot Kameroen, Ivoorkust, , Guinee en vreemd genoeg ook Belgisch Congo.89 Wanneer het

86 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 60, 1955 87 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957 88 Voor een kritische bespreking van de geografische afbakening van subsaharisch Afrika of wat in de Franse literatuur doorgaans “l’Afrique Noire” wordt genoemd, zie CORNEVIN Robert, L’Afrique Noire de 1919 à nos jours, Presses Universitaires de France, Parijs, 1973, pp. 5-6 89 De aanwezigheid van deze Belgische kolonie valt misschien te verklaren vanuit een francofoon standpunt, waarbij een aantal koloniale grenzen minder van tel waren dan vanuit een hedendaags standpunt lijkt. Daarnaast gaat het om drie projecten van de architect Claude Laurens, een Franse architect die sinds 1946 gevestigd was te Brussel en een belangrijk aantal projecten realiseert in Belgisch Congo maar steeds verbonden bleef met de Franse architectuurkringen. Je zou dus kunnen besluiten dat Laurens een “dubbele” nationaliteit bezat en dat het vooral in zijn hoedanigheid als Frans architect is dat hij hier verschijnt. Voor een overzicht over het leven en werk van Claude 53

over Afrika gaat zit L’Architecture d’Aujourd’hui dus nog duidelijk vast aan het koloniale aspect en toont het zich veel meer als een Frans tijdschrift dan een tijdschrift met een brede internationale blik. De Franse kolonies werden ook niet beschouwd als buitenlandse gebieden. Zo worden in 1947 in een nummer van L’Architecture d’Aujourd’hui met als thema “urbanisme” de artikels over Algerije, Tunesië en Senegal opgenomen in de sectie “France – Union 90

Française” en niet onder “pays étrangers” (Figuur 3.2). Ook wanneer we het totaal aantal publicaties in L’Architecture d’Aujourd’hui over subsaharisch Afrika na 1945 bestuderen komt het overwicht van de Franse kolonies naar voor.91 De aandacht van L’Architecture d’Aujourd’hui gaat bijna integraal uit naar de Franse kolonies zoals Ivoorkust en Guinee, terwijl landen als Zuid-Afrika, die toch ook een opmerkelijke productie kennen, nauwelijks aan bod komen. Daarnaast zijn de gepubliceerde projecten uitsluitend van de hand van Franse architecten. De typisch Franse blik wordt duidelijk wanneer we de productie van L’Architecture d’Aujourd’hui vergelijken met een meer “onafhankelijk” hedendaags overzichtswerk. De selectie uit het zesde volume van World Architecture 1900-2000: a critical mosaic, samengesteld door Udo Kultermann, onder supervisie van Kenneth Frampton92, dat het subsaharisch gebied behandelt, toont een heel andere geografische verdeling van de

Laurens zie: LAGAE Johan, Claude Laurens : architecture : projets et réalisations de 1934 à 1971, Universiteit Gent, Gent, 2001 Figuur 3.2 90 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 17, nr. 7-8, 1946 Inhoudstafel nummer 7-8 91 Deze conclusie is gebaseerd op de eerder vermeldde database die werd opgesteld in het kader van (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 17, nr. 7-8, 1946) een Bijzonder Vraagstuk. Zie ook de analyse van deze database in bijlage. 92 FRAMPTON Kenneth (red.), World Architecture 1900-2000: a critical mosaic. Vol. 6 Central and Southern Africa, China Architecture & Building Press, China, 1999 54 projecten. Naast de puur geografische verruiming van de blik, waartoe ook een heel aantal voormalige Britse kolonies behoren93, is ook de lijst van architecten veel gevarieerder. Uit de selectie van de Afrikaanse projecten blijkt dus hoezeer L’Architecture d’Aujourd’hui ondanks zijn internationaal karakter toch een Frans tijdschrift blijft. Bovendien staat de internationale blik vooral ten dienste van de Franse praktijk. Door de buitenlandse voorbeelden te belichten wil de redactie de problemen in de metropool aan de kaak stellen. Eén van de pijnpunten in het Franse beleid volgens L’Architecture d’Aujourd’hui is bijvoorbeeld het gebrek aan initiatief en toekomstvisie vanwege de bevoegde autoriteiten. Dat deze kwestie binnen het tijdschrift expliciet aangehaald wordt en dat de buitenlandse projecten dienen als voorbeelden van hoe het wel moet, zal blijken uit een grondigere studie van een aantal specifieke nummers in het volgende hoofdstuk. Ik haal hier slechts kort een voorbeeld aan dat deze stelling van de koloniale context als model ondersteunt. Zowel de Latijns-Amerikaanse landen als de Noord-Afrikaanse kolonies kennen een heel andere politieke structuur dan het Westen. Tot hun ongenoegen zagen de Europese en Amerikaanse architecten dat net de oligarchische regeringen uit Latijns-Amerika een zekere artistieke vrijheid mogelijk maakten. De moderniserende overheden omhelsden de architectuur als een belangrijke bondgenoot in

93 De selectie van de projecten in deze uitgave gebeurt door figuren die veel dichter bij het betreffende continent staan dan de redacteurs van oudere overzichtswerken. De meer Angelsaksische blik is te verklaren vanuit de achtergrond van het selectiecomité: David Aradeon (professor aan de universiteit van Lagos, afgestudeerd aan de universiteit van Columbia in de VS), Nnamdi Elleh en Richard Hughes (studeerde in 1953 af aan de Architectural Association School of Architecture, Londen, met een thesis over “A Town Plan to Facilitate Racial Integration in Kenya”). Zie FRAMPTON, World Architecture 1900-2000: a critical mosaic. Vol. 6 Central and Southern Africa, op. cit., pp. 221-224 55 het uitbouwen van hun imago als een moderne, welvarende staat. Ook in de Franse kolonies is de bevoorrechte positie van de architectuur grotendeels te danken aan sterke overheidsfiguren. De kolonies werden gezien als een experimentele ruimte waarbinnen de modellen konden worden uitgetest die in de metropool geen kans kregen. Zo zag generaal Hubert Lyautey94, die van 1912 tot 1925 aan het hoofd stond van het Franse protectoraat Marokko, zijn positie daar als een hefboom om zijn ideeën omtrent politieke heerschappij te lanceren. Lyautey was explicit that the arts of government he was attempting to deploy in the colonies were also applicable in France. He dreamed of a centralized, rationalized and authoritarian government (with himself as its head), and he constantly contrasted his vision of a self-sacrificing, elite team effort with the bickering, indecision and pettiness that he and many of his generation, on the left as well as the right, saw as the essence of the parliamentary regime…. If there was a civilizing mission, its target was the French.95 Naast het ongenoegen over de politieke initiatieven was er ook ongenoegen over de huidige staat van de Franse architectuur, die door de oorlog was gestokt in haar ontwikkeling en over de Franse architecten, die berustten op de verdiensten van de voorgaande generaties. De redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui laakt dit gebrek aan initiatief vanwege de

94 Generaal Hubert Lyautey werkte in Marokko een nieuwe strategie uit voor de Franse kolonies, waarbij stadsplanning een bijzondere plaats kreeg. Zijn strategie was gebaseerd op het erkennen van de diversiteit van de koloniale bevolking en respect voor de autochtone cultuur. Zie: WRIGHT Gwendolyn, The Politics of Design in French Colonial Urbanism, University of Chicago, Chicago / Londen, 1991 95 RABINOW Paul, “Colonialism, Modernity. The French in Morocco”, in: ALSAYYAD Nezar, Forms of dominance : on the architecture and urbanism of the colonial enterprise, Avebury, Aldershot, 1992, pp. 167-182 56

Franse architecten en verwijst meteen naar de Braziliaanse praktijk als een waardig alternatief: A Paris, où des rencontres d’artistes ou d’architectes sont particulièrement nombreuses, il est trop fréquent de constater un certain scepticisme basé sur une admiration du passé et une contestation des efforts les plus valables de la création contemporaine. Cette attitude passive est des plus dangereures et, depuis bon nombre d’années, par diverses publications, nous avons songé à lutter contre un tel état d’esprit…. Pendant ce temps, et sans qu’on s’en soit rendu compte en Europe, surgissaient au-delà de l’Atlantique des réalisations substantielles.96 Tegen die passieve houding van de Franse architecten wil L’Architecture d’Aujourd’hui zich verzetten en hiertoe dient ook voor een stuk haar internationaal karakter: de Franse architecten confronteren met nieuwe modellen. Op die manier kunnen we zowel de Latijns- Amerikaanse als de Noord-Afrikaanse pogingen op hun eigen manier beschouwen als een model voor de Franse architectuur en haar verhouding tot de politieke machten. De positie die architectuur kon innemen in de “buitenlandse” context en de opmerkelijke ontwerpen die daaruit voortkwamen, moesten inspirerend werken. L’Architecture d’Aujourd’hui blijft dus een Frans tijdschrift in die zin dat veel van haar internationale aspecten duidelijk terug te voeren zijn tot de Franse praktijk.

96 BLOC André, “Ayons confiance dans l’architecture contemporaine”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 23, nr. 42-43, 1952, p. 2 57

3.3 De redactionele blik: alternatieven voor het “functionalistische universalisme”97

De brede visie van L’Architecture d’Aujourd’hui op architectuur werd in het eerste deel reeds uiteengezet. Hoe deze premisse over architectuur van de redactie zijn uiting vindt in de selectie van de projecten wordt verder onderzocht door L’Architecture d’Aujourd’hui naast de hedendaagse overzichtswerken te plaatsen. Daaruit worden de particuliere fascinaties van de redactie duidelijk. Het Braziliaanse model We vertrekken van de “Braziliaanse stijl”, nadat die zoals eerder vermeld populair was geworden aan de hand van de tentoonstelling maar vooral het boek Brazil Builds98. Door te vergelijken welke figuren aan bod komen in L’Architecture d’Aujourd’hui ten opzichte van een aantal referentiewerken wordt duidelijk welk beeld het tijdschrift naar voor brengt van de Braziliaanse architectuur en hoe dit past binnen de gematigde visie van de redactie. L’Architecture d’Aujourd’hui brengt een bijzonder grondig en breed overzicht van de Braziliaanse architectuur. Zo komen niet enkel de namen aan bod die dankzij de tentoonstelling Brazil Builds in de internationale belangstelling waren gekomen, maar Figuur 3.3 verschijnen daarnaast ook een aantal minder bekende figuren en zelfs een aantal Cover Brazil Builds (Museum of Modern Art, New York, 1943) (DECKKER, op. cit., figuur 16) Braziliaanse architecten die zich in de marge van het debat zelfs van de typische “Braziliaanse Stijl” afkeerden. Naast het boegbeeld van de Latijns-Amerikaanse

97 ELEB Monique, “An Alternative to Functionalist Universalism. Ecochard, Candilis, and ATBAT- Afrique”, in: GOLDHAGEN Sarah Williams en LEGAULT Réjean (red.), Anxious Modernisms. Experimentation is Postwar Architectural Culture, MIT, Cambridge, 2000, pp. 55-73 98 Zie paragraaf 3.1. De invloed van de politieke en economische machtsverhoudingen 58

architectuur, Oscar Niemeyer, verschijnen ook architecten als M.M.M. Roberto,99 Rino Levi en Roberto Cerqueira Cesar100, die in Braziliaanse architectuurkringen geen onbekenden waren maar het niet haalden in de latere historiografische werken zoals Modern Architecture since 1900 van William Curtis uit 1982101. De grondigheid waarmee het tijdschrift de Braziliaanse architectuur documenteert past binnen de visie van L’Architecture d’Aujourd’hui, dat verder wil gaan dan de grote namen in de architectuur en een tribune wil bieden voor opkomend talent. Nog opmerkelijker is de publicatie van twee projecten van de Braziliaanse architect Vilanova Artigas (Figuur 3.4)102. Deze was actief in Sao Paulo in de jaren ’50 en als communist hevige tegenstander van de inmenging door de Verenigde Staten in de Latijns-Amerikaanse politiek. Hij was dan ook zeer kritisch voor de Figuur 3.4 “Deux villas à Sao Paulo” stijl die werd gepromoot door de “Brazil Builds”-tentoonstelling, net omdat die de stempel (L'Architecture d'Aujourd'hui, jg. 23, nr. 42-43, 1952, pp. 76-77) van de Noord-Amerikanen droeg. Artigas was verder terughoudend ten opzichte van de invloed die Le Corbusier had, omdat dit zijn land opnieuw in een afhankelijke positie dwong. Hij wou daarentegen een Braziliaanse architectuur die vertrok van de Braziliaanse problemen, inclusief de armoede van het merendeel van de populatie. Toch wil het

99 M.M.M. Roberto is het architectenbureau van de drie broers Marcelo, Milton en Mauricio Roberto, opgericht in 1936 op initiatief van de oudste, Marcelo. Het is één van de pijlers van het modernisme in Rio de Janeiro. 100 Rino Levi en Roberto Cerqueira Cesar realiseerden een belangrijk aantal modernistische werken in Sao Paulo. Levi, een Braziliaan met italiaanse roots, was één van de weinige “paulista” architecten die opgenomen werden in Brazil Builds. Roberto Cerqueira Cesar werd in 1941 partner van Rino Levi maar kreeg nooit dezelfde erkenning. 101 CURTIS William, Modern Architecture since 1900, Phaidon, Londen / New York, 1996 (eerste druk, Phaidon, Oxford, 1982) 102 Het betreft hier twee villa’s te Sao Paulo van een beperkte omvang. Zij maken deel uit van het vroege werk van Vilanova Artigas en zijn nog duidelijk schatplichtig aan Le Corbusier. zie : XXX, “Deux villas à Sao Paulo”, L'Architecture d'Aujourd'hui, jg. 23, nr. 42-43, 1952, pp. 76-77 59 opduiken in L’Architecture d’Aujourd’hui van een figuur als Artigas die zich in de marge van het debat bevond, nog niets zeggen over de vooruitstrevendheid van het tijdschrift. De gepubliceerde villa’s getuigen immers niet van de scherpheid die Artigas verkondigt in zijn teksten en sluiten dus eerder aan bij de “Braziliaanse Stijl” dan er zich tegen af te zetten. Een aantal latere werken van Artigas halen L’Architecture d’Aujourd’hui daarentegen niet, zoals de “Universidade de Sao Paulo” die een voorbeeld is van de brutalistische stijl die de architect later volgt. Ondanks haar brede blik focust L’Architecture d’Aujourd’hui dus vooral op de “Braziliaanse Stijl”, dat zal ook blijken uit de studie van de verschillende themanummers over Brazilië in het volgende hoofdstuk. L’Architecture d’Aujourd’hui schuift de “Braziliaanse Stijl” naar voor als een volwaardig model voor het uniforme modernisme. De Braziliaanse architectuur wordt dus niet benaderd als een continue voortzetting van de “International Style” maar als een specifiek antwoord op de gebreken die het naoorlogse modernisme vertoonde. Dit in tegenstelling tot de architectuurcritici zoals William Curtis en Kenneth Frampton, die vanuit de jaren ’80 terugkeken op de Braziliaanse architectuur en haar beschouwden als een logisch vervolg op het modernisme103. L’Architecture

103 Kenneth Frampton behandelt de “Braziliaanse Stijl” in zijn Modern Architecture: a Critical History uit 1980 niet in het hoofdstuk over “Regionalism and Cultural Identity” maar wel in het hoofdstuk over “The International Style: theme and variations 1925-65”, waarmee hij de Braziliaanse productie herleidt tot een uitbreiding van de moderne Westerse architectuur. (zie: FRAMPTON Kenneth, Modern Architecture: a Critical History, Thames & Hudson, Londen / New York, 2007, vierde editie (eerste druk, Thames & Hudson, Londen, 1980)) William Curtis maakt een meer voorzichtige analyse van de Braziliaanse Architectuur in de tweede versie van zijn Modern Architecture since 1900 uit 1982. Toch erkent hij in tegenstelling tot de eigentijdse auteurs de Braziliaanse productie niet als de voorloper van een meer regionale uitdrukking van de Moderne architectuur. Zo besluit hij over het gebouw van het Ministerie van Onderwijs: “The slab was elegantly modified by sun louvres for shade – but these slender and 60 d’Aujourd’hui daarentegen beschouwde de Braziliaanse voorbeelden als een nieuwe formele taal die een nieuwe impuls kon geven aan het modernisme.

Het Noord-Afrikaanse laboratorium In een vorige paragraaf werd reeds duidelijk hoe de koloniale achtergrond er voor zorgde dat over bepaalde Noord-Afrikaanse landen meer gepubliceerd werd in L’Architecture d’Aujourd’hui. Toch zit er ook een andere strategie achter deze voorkeursbehandeling. De uitvoerigheid waarmee de Noord-Afrikaanse architectuur wordt behandeld hangt samen met de rol van deze architecten in het modernistisch debat. Binnen de koloniale context ontstaat, onder druk van de Verenigde Naties, immers een economisch draagvlak voor grootschalige ontwikkelingen die de Afrikaanse landen in tien jaar tijd dichter bij het niveau van de Westerse samenlevingen moest brengen. Deze grootschalige operaties creëerden ongeziene kansen voor de architecten die actief waren in de kolonies. De toegenomen welvaart in de jaren ’50 in bijvoorbeeld Marokko en de hegemonie van de moderne architectuur, droegen bij tot een verhoogde productie terwijl de architecten in Frankrijk hun projecten nauwelijks gerealiseerd kregen. Onder impuls van jonge professionelen als Georges Candilis of Michel Ecochard ontstond er een nieuw soort bewustzijn dat de moderne principes verzoend moeten worden met lokale en regionale

movable relatives of the brise soleil hardly constituted an all-out attempt at designing a tropical regionalist architecture”. Deze visie wordt bijgesteld in de derde en herwerkte editie van het boek uit 1996. (zie: CURTIS William, Modern Architecture since 1900, Prentice-Hall, New Jersey, 1987, tweede editie (eerste druk, Phaidon Press Limited, Oxford, 1982)) Voor meer info over de rol van Brazilië in de historiografie zie: DECKKER Zilah, op. cit., pp. 164- 171 en JUNQUEIRA DE CAMARGO Monica, “Brazilian Presence in the Historiography of the Twentieth Century Architecture”, in: docomomo journal, nr. 34, 2006, pp. 66-71 61 gegevens. Zij ontwikkelen de notie van “Adapted Habitat” waarbij ontwerpers de specifieke residentiële culturen in acht nemen104. Ze definiëren verschillende bevolkingscategorieën afhankelijk van de gewoontes uit het moederland en het geloof, “Moslims”, “Joden” en “Europeanen”, die elk hun eigen aparte wooneenheden kregen in Marokko, aangepast aan deze behoeften. Deze principes van etnische en klassenscheiding, die geheel in strijd waren met het universalisme dat de meer radicale modernisten aanhingen, veroorzaakten een shock bij de radicale C.I.A.M.-leden op de negende bijeenkomst in Aix-en-Provence in 1953. Daar werden de Marokkaanse resultaten tentoongesteld in twee “grids”, volgens de methode die op vorige bijeenkomsten was vastgelegd. In deze panelen werden de nieuwe districten naast de traditionele medina’s geplaatst om hun verwantschap te verduidelijken. Alison en Peter Smithson benadrukten de doorbraak die deze voorbeelden konden betekenen: We regard these buildings in Morocco as the greatest achievement since Le Corbusier’s Unité d’Habitation at Marseilles. Whereas the Unité was the summation of a technique of thinking about habitat which started forty years ago, the importance of the Moroccan buildings is that they are the first manifestation of a new way of thinking. For this reason, they are presented as ideas; but it is their realization in built form that convinces us that there is a new universalism.105 Ook de Marokkaanse voorbeelden worden dus beschouwd als een nieuwe weg voor het modernisme, dat in een meer gematigde vorm een antwoord biedt op de lokale problematieken. L’Architecture d’Aujourd’hui promoot dus bewust een nieuw soort

104 ELEB, art. cit. 105 SMITHSON Alison en Peter, “Collective Housing in Morocco,” in : Architectural Design, januari 1955, p. 2 62 architectuur wanneer het de Marokkaanse projecten zo uitvoerig in beeld brengt. Met het nummer over “Noord-Afrika” uit 1955 schaart het tijdschrift zich zelfs expliciet achter de Marokkaanse architecten door het schema van de Marokkaanse C.I.A.M.-groep als onderlegger voor de samenstelling van het nummer te gebruiken. Dat nummer maakt in zijn organisatie dan ook een duidelijk onderscheid tussen “Habitat Urbain de type Musulman”, “Habitat Urbain de type Européen” en “Habitat Rural”. In de selectie van de projecten die verschijnen in L’Architecture d’Aujourd’hui komen de particuliere fascinaties van de redactie voor een nieuwe opvatting over architectuur naar voor. Zowel de Braziliaanse projecten als de realisaties van de Marokkaanse architecten tekenen een duidelijke lijn binnen de architectuur af die noch een continue voortzetting van het modernisme, noch een abrupte breuk betracht. In haar selectie promoot de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui met andere woorden een meer gematigd alternatief voor het “functionalistische universalisme”.

63

3.4 Weerspiegeling van de geografische blik in het netwerk van correspondenten106

Een belangrijk element voor de identiteit van L’Architecture d’Aujourd’hui is het netwerk van correspondenten. Deze verzekerden niet alleen een constante stroom aan informatie maar dienden ook als expliciete aankondiging voor het internationale karakter. Door het publiceren in de colofon van de verschillende correspondenten met hun afkomst, werd het voor de lezer meteen duidelijk hoe ver de banden van het tijdschrift reikten, wat het aanzien moest verhogen. De effectieve rol van de correspondenten is echter relatief beperkt. In de vooroorlogse periode leverden zij nog het voornaamste materiaal aan. Ze deden dit aan de hand van de thema’s die de redactie hen aan het begin van het jaar bezorgde. De uiteindelijke selectie bleef echter steeds in handen van de redactie. Na de Tweede Wereldoorlog nam de rol van de correspondenten echter af.107 Zij werden niet meer belast met het verzamelen van de nodige documenten. Het tijdschrift vond immers al snel de internationale faam die het in de jaren ’30 had opgebouwd terug, waardoor de architecten zelf de projecten instuurden die ze gepubliceerd wensten te zien. Het contact verliep dus rechtstreeks tussen de architecten en het tijdschrift en de correspondenten fungeerden enkel nog als contactpersonen en kritisch

106 Voor een lijst met alle correspondenten van L’Architecture d’Aujourd’hui in Latijns-Amerika en Afrika zie bijlage 3. In deze tekst worden een aantal mechanismen binnen het netwerk, zoals de rol van het onderwijs en de U.I.A., aangeraakt. Gefundeerd onderzoek over de manier waarop het netwerk tot stand kwam wordt echter bemoeilijkt door een gebrek aan informatie over de verschillende figuren of het ontbreken van lijsten met de deelnemers aan internationale congressen van de U.I.A. 107 DEYRES Joëlle, “Les correspondants à l’étranger de l’Architecture d’Aujourd’hui et l’information sur l’actualité internationale de l’architecture : 1930-1950. ”, in : MONNIER Gerard, Un art sans frontières : l’internationalisation des arts en Europe : 1900-1950, Publications de la Sorbonne, Parijs, 1994, pp. 197-206 64 klankbord en selecteerden niet langer de projecten. De aanwezigheid van een correspondent vertaalt zich dan ook niet automatisch in een verhoging van het aantal publicaties voor dat land. De Dominicaanse Republiek bijvoorbeeld kan vanaf 1963 bijna onafgebroken rekenen op zijn correspondent Erwin Rafael Cott. Toch verschijnen er nauwelijks projecten uit dit land in L’Architecture d’Aujourd’hui108. Eenzelfde conclusie kunnen we trekken over Zuid-Afrika, dat in totaal drie correspondenten had in de periode 1945-1975, maar waaraan niet eens tien publicaties werden gewijd. Eén van deze Zuid- Afrikaanse correspondenten is W.W. Wood, oud-student aan de “Ecole Spéciale” net zoals Pierre Vago. Voor hij correspondent werd vanuit Zuid-Afrika oefende hij deze functie reeds uit voor Groot-Brittannië van 1931 tot 1935. Ook buiten de Franse kolonies houdt L’Architecture d’Aujourd’hui dus vast aan het koloniale kader. Het profiel van de correspondenten verduidelijkt verder een aantal van de eerder vermelde conclusies. Door in te zoomen op een aantal van deze figuren worden het belang en de rol van het netwerk van correspondenten blootgelegd. Het merendeel van de correspondenten werd bij L’Architecture d’Aujourd’hui betrokken via Pierre Vago of één van de andere redactieleden. Zowel Hernan Vieco als Arthur Licio Pontual, respectievelijk correspondenten voor Colombia en Brazilië, kwamen in contact met de redactie via het nieuwe UNESCO-gebouw in Parijs109. Vieco trok na zijn studies in Colombia naar Parijs

108 De eerder vermelde database die alle projecten met een stedelijke impact uit L’Architecture d’Aujourd’hui vanaf 1945 verzamelt, telt welgeteld één project uit de Dominicaanse Republiek, namelijk het “Palais des Sports” van de architect Rafaël Calventi. Zie XXX, “Palais des Sports”, in L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 44, nr. 165, 1973, p. XLIII 109 Beide correspondenten werden officieel verwelkomd in L’Architecture d’Aujourd’hui in het nummer 80 (“Nouveaux correspondants de L’Architecture d’Aujourd’hui”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 29, nr. 80, 1958, p. VII) 65 om er aan het “Institut d’Urbanisme” te studeren. In Parijs ontmoet hij Bernard Zehrfuss, redacteur voor L’Architecture d’Aujourd’hui, met wie hij daarop samenwerkt aan het UNESCO-gebouw. De Braziliaanse Arthur Licio Pontual was een oud-leerling van Oscar Niemeyer, voor wie hij werkte aan het plan voor Brasilia en aan het Braziliaanse tijdschrift Modulo. In 1958 kwam hij naar Parijs voor de organisatie van een tentoonstelling over Brasilia in het UNESCO-gebouw. Kort daarop verschijnt hij als correspondent voor L’Architecture d’Aujourd’hui vanuit Brazilië. Een andere opmerkelijke correspondent voor Brazilië is Ghita Lenart. Deze zangeres was niemand minder dan de moeder van Pierre Vago. Zij fungeerde als correspondente voor Brazilië in slechts twee nummers uit 1946. Het voorbeeld van deze figuren, in combinatie met het ontbreken van de andere correspondenten uit Latijns-Amerika en Afrika in meer gespecialiseerde overzichtswerken110 doet vermoeden dat het om relatief onbekende personen gaat die eerder toevallig in contact kwamen met de redactie. Op enkele uitzonderingen na, voornamelijk de Venezolaanse architect Villanueva111, zijn de correspondenten dan ook niet de internationale figuren die de overzichtswerken haalden. Sommigen onder hen verschenen zelfs nooit met hun projecten in L’Architecture d’Aujourd’hui. We kunnen dus besluiten dat deze correspondenten voor het overgrote deel

110 Naast een aantal encyclopedische werken (MIDANT, op. cit.; JOLY, op.cit.; LAMPUGNANI Vittorio Magnano (red.), The Thames and Hudson encyclopaedia of 20th century architecture, Thames and Hudson, Londen, 1986) werden ook een aantal meer specifieke werken geraadpleegd over de verschillende geografische gebieden. Vermoedelijk is meer informatie over deze figuren beschikbaar in hun land van herkomst. 111 Carlos Raul Villanueva is één van de grote namen uit de Latijns-Amerikaanse architectuur. In overzichtwerken wordt de moderne Venezolaanse architectuur vaak met hem vereenzelvigd. Hij was geboren in Engeland en studeerde in Parijs aan de Ecole des Beaux-Arts. In 1944 stichtte hij de architectuurafdeling aan de Universiteit van Caracas.(H.E.M./G.Ha, “Villanueva”, in: JOLY, op. cit., pp. 353-354) (zie ook paragraaf 4.1.1.) 66 personen zijn die niet bekend waren in de internationale architectuurwereld en wiens rol in L’Architecture d’Aujourd’hui weinig tot niets voorstelt tenzij het aankondigen van de banden die het tijdschrift met de Latijns-Amerikaanse landen wenst te onderhouden.

De beperkte invloed van deze correspondenten neemt niet weg dat de samenstelling van het netwerk een duidelijk statement maakt over de geografische blik van L’Architecture d’Aujourd’hui. De aanwezigheid van correspondenten weerspiegelt immers de verschillende houding ten opzichte van Afrika en Latijns-Amerika. Zo heeft bijna elk Latijns-Amerikaans land zijn vertegenwoordiger terwijl dat voor de Afrikaanse gebieden niet het geval is.112 Net na 1945 wordt voor een aantal Noord-Afrikaanse landen nog wel een correspondent vermeld in de colofon. Het betreft hier echter Franse architecten die in contact stonden met de redactie via Pierre Vago. Marcel Lathuillière113 bijvoorbeeld, correspondent voor Algerije tot 1948, maakte deel uit van de Noord-Afrikaanse afdeling van de U.I.A.114 Ook Paul Herbé115, die correspondent was voor Tunesië tot 1949, behoorde tot de persoonlijke kennissenkring van Pierre Vago. Vanaf 1950 wordt enkel een

112 In deze context valt ook op dat één van de weinige gebieden in Latijns-Amerika die geen correspondent heeft, het Franse overzeese departement Guyana is. Samen met de kolonies wordt dit gebied immers niet tot het “buitenland” gerekend. 113 Marcel Lathuillière (1903-1984) was een Franse architect die na zijn studies aan de Ecole des Beaux Arts actief was in Frankrijk en Algerije. Na de onafhankelijkheid van Algerije voert hij enkel nog opdrachten uit in Frankrijk. (X.M. [MALVERTI Xavier], “Marcel Lathuillière”, in: MIDANT, op. cit., p. 513) 114 zie VAGO, Une vie intense, op.cit., p. 513 115 Paul Herbé (1903-1963) was één van de Franse architecten uit het team van Bernard Zehrfuss dat in Tunesië de reconstructie na Wereldoorlog Twee leed. Hij realiseerde daarnaast verschillende projecten in Frankrijk en Afrika. Na zijn taak als correspondent was hij lid van de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui. (M. Di. [DION Mathilde], “Paul Herbé”, in: MIDANT, op. cit., pp. 388-389) 67 correspondent voor Egypte en Zuid-Afrika vermeld. In de Franse kolonies waren op dat ogenblik een significant aantal redactieleden actief116. Het lijkt er dan ook op dat na een initiële periode L’Architecture d’Aujourd’hui voor informatie over deze gebieden vooral rekent op de medewerking van zijn redactieleden. Dit argument wordt concreter in de editoriale introductie van het nummer over Noord-Afrika uit 1955117. Daarin bedankt André Bloc Jean Chemineau voor zijn medewerking als correspondent voor Marokko. Als lid van het comité de rédaction nam Chemineau vanaf 1949 actief deel aan de samenstelling van L’Architecture d’Aujourd’hui118. Daarnaast realiseerde hij ook van 1949 tot 1957 een belangrijk aantal projecten in Marokko. De link tussen de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui en de praktijk in de Franse kolonies wordt in dit voorbeeld concreet. Uit een korte studie van het internationale netwerk dat L’Architecture d’Aujourd’hui voor haar internationale productie inschakelde komen dus een aantal duidelijke conclusies naar voor over de geografische blik van het tijdschrift. De eerder aangehaalde koloniale blik wordt bevestigd door het feit dat voor Afrika nauwelijks correspondenten worden aangesteld. Oorspronkelijk worden voor een aantal Noord-Afrikaanse kolonies nog de namen vermeld van de Franse architecten die als correspondent optreden. Daarna wordt die taak naar alle waarschijnlijkheid overgenomen door een aantal redactieleden die een bloeiende praktijk hadden in de Franse kolonies. De Latijns-Amerikaanse landen

116 Enkele voorbeelden van redactieleden die in de jaren ’40 en ’50 actief waren in de Franse overzeese gebieden: Jean Chemineau, Bernard Zehrfuss, Jean Prouvé, Paul Herbé, , Henri Calsat, Michel Ecochard, Georges Candilis,… 117 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 60, 1955 118 Een korte opsomming van de belangrijkste elementen over Jean Chemineau is terug te vinden in de aankondiging van zijn overlijden: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 34, nr. 116, 1964, p. VII 68 daarentegen worden bijna zonder uitzondering geïncorporeerd in het internationale netwerk. Los van de effectieve rol die deze correspondenten al dan niet uitoefenden, zit de geografische blik van L’Architecture d’Aujourd’hui dus ingebakken in haar redactionele apparaat.

69

Hoofdstuk 4 Kritische bespreking 4.

4.1 Themanummers en dossiers

In het onderzoek naar de geografische blik kwamen een aantal veronderstellingen naar boven omtrent L’Architecture d’Aujourd’hui en haar benadering van Afrika en Latijns- Amerika. In het vervolg van deze tekst worden een aantal themanummers en dossiers119 die specifiek ingaan op de Latijns-Amerikaanse of de Afrikaanse context uitgediept. Daarbij gaat de aandacht naar de manier waarop het betreffende nummer omgaat met zijn onderwerp aan de hand van editoriale artikels, de inzet van het beeldmateriaal, de selectie van projecten, en binnen welke context die specifieke fascinaties te verklaren vallen. Wat is de aanleiding om een bepaald nummer te maken en wat is het beeld dat de lezer krijgt van de regio die tot onderwerp werd genomen? Om de evolutie van de geografisch blik te kunnen traceren werden de themanummers gegroepeerd. In eerste instantie gebeurt die groepering geografisch. Daarbij gaat de aandacht naar bepaalde regio’s die meer voorkomen dan andere. Binnen de Latijns-

119 Er wordt een onderscheid gemaakt tussen themanummers en dossiers aan de hand van het aandeel in het betreffende nummer dat wordt besteed aan het thema. Zo zijn er bepaalde nummers die volledig rond een bepaald land draaien, tot de reclame toe, zoals het nummer 42-43 uit 1952 over Brazilië. Daarnaast kan een bepaald thema slechts een beperkt aandeel van het nummer beslaan, zoals het nummer 70 uit 1957 over Zwart-Afrika, waarbij zelfs de cover niet meer naar het thema verwijst. 70

Amerikaanse context gaat het om Mexico en Brazilië. In Afrika zijn het vooral de Noord- Afrikaanse landen die een ander statuut krijgen dan de landen ten zuiden van de Sahara. Naast deze geografische groeperingen wordt aan het einde van de tekst aandacht besteed aan de wijzigende houding van L’Architecture d’Aujourd’hui ten opzichte van Latijns- Amerika en Afrika na 1965. Niet alleen neemt het aantal publicaties dat zich richt tot deze gebieden gestaag af, ook de manier waarop er met dit onderwerp wordt omgegaan slaat helemaal om. Binnen elk geografisch gebied wordt eerst het politieke klimaat geschetst waarin deze nummers ontstaan. Zo wordt vaak duidelijk waarom een bepaald nummer net op dat ogenblik verschijnt. Daarnaast wordt ingegaan op een aantal concrete artikels en projecten. Welk soort architectuur promoot L’Architecture d’Aujourd’hui en welke programma’s komen aan bod?

71

Latijns Amerika: Brazilië en Mexico als grote spelers en Venezuela als buitenbeentje

Er werd reeds aangehaald dat de internationale politiek een belangrijke invloed had op de aandacht die bepaalde regio’s kregen in de internationale architectuurpers.120 Voor de Latijns-Amerikaanse landen kwam die politieke invloed tijdens en onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog vanuit de Verenigde Staten, wat resulteerde in een verhoogde aandacht voor Brazilië en Mexico, de twee belangrijkste bondgenoten van de Verenigde Staten. Vanuit het Europese standpunt was men vooral gefascineerd door deze twee jonge landen die, zo leek het, als bij nacht waren getransformeerd tot moderne, zelfbewuste staten. De resultaten die de Mexicaanse en Braziliaanse architectuur hadden bereikt terwijl Europa nog puin ruimde, spraken tot de verbeelding en werden dan ook veelvuldig gepubliceerd in de architectuurmagazines. Toch is het verband tussen het bondgenootschap met de Verenigde Staten en de internationale aandacht niet absoluut. Zo neemt ook Venezuela een relatief belangrijke positie in binnen het architecturale discours121, ook al bleef dit land net zoals Argentinië, gedurende het grootste gedeelte van de Tweede Wereldoorlog neutraal.

120 Zie paragraaf 3.1 De invloed van politieke en economische machtsverhoudingen 121 Venezuela verschijnt in de naoorlogse periode regelmatig in de Europese en Amerikaanse architectuurtijdschriften, voornamelijk in de jaren ’50 en ’60. De database voor architectuurtijdschriften, de “AVERY Index to Architectural Periodicals” vermeldt onder andere volgende magazines naast L’Architecture d’Aujourd’hui: Architectural Record (V.S.), Domus (Italië), Progressive Architecture (V.S.), Architectural Forum (V.S.) en Architectural Design (G.B.). 72

4.1.1 Brazilië

Zoals eerder aangehaald luidde het boek Brazil Builds van Phillip Goodwin uit 1943 een periode in waarin de Braziliaanse architectuur een belangrijke rol speelde op het internationale toneel. Met dit boek nam ook het aantal publicaties in buitenlandse tijdschriften exponentieel toe. En hoewel de aandacht initieel vanuit de Verenigde Staten kwam, nam het aantal artikels over de Braziliaanse architectuur in de Noord-Amerikaanse pers af naarmate de Pan-Amerikaanse politiek minder relevant werd.122 De “Good Neighbour Policy” was voornamelijk ontstaan als het antwoord van president Franklin Roosevelt op de economische recessie en de Tweede Wereldoorlog. Maar met het einde van de Tweede Wereldoorlog kwam er ook een einde aan het presidentschap van Roosevelt en de aandacht voor Latijns-Amerika moest wijken voor de bezorgdheid over de communistische dreiging die in 1947 door de Truman Doctrine werd geïdentificeerd als de belangrijkste bedreiging voor de Verenigde Staten. Het aantal verslagen over de Braziliaanse architectuur in de Europese architectuurtijdschriften bleef evenwel groter. Zo verschenen onder andere in Architectural Review en L’Architecture d’Aujourd’hui regelmatig dossiers die de ontwikkelingen in Brazilië opvolgden. Door deze opeenvolgende nummers uit L’Architecture d’Aujourd’hui grondiger te bestuderen wordt dan ook de evolutie van de geografische blik van L’Architecture d’Aujourd’hui duidelijk.

122 Zie DECKKER, op. cit., pp. 164-165 73

Nummer 13-14 (1947): de dominantie van Brazil Builds Nadat sinds 1938 reeds enkele losse projecten waren gepubliceerd123, verschijnt in 1947 het eerste omvangrijke overzicht van de Braziliaanse architectuur in L’Architecture d’Aujourd’hui124. Daarmee is het tijdschrift zeker geen pionier, Architectural Review bracht bijvoorbeeld al een speciaal nummer gewijd aan de Braziliaanse architectuur uit in 1944125. Bij het uitbrengen van het nummer in 1947 vermeldt L’Architecture d’Aujourd’hui deze voorgaande publicaties in een bibliografie. Directe aanleiding voor de publicatie van dit themanummer was zoals gezegd de tentoonstelling Brazil Builds, maar daarnaast waren er ook kleinere gebeurtenissen die meespeelden. Zo kwam er vanaf 1945 een nieuwe correspondent voor Brazilië. De taak die tot dan toe door Ghita Lenart, de moeder van Pierre Vago, was uitgeoefend, werd overgenomen door Maria Laura Osser126, die meteen meewerkte aan het eerste themanummer over Brazilië. Een tweede meer concrete aanleiding voor de publicatie was het bezoek van een delegatie Braziliaanse architecten aan Parijs, waar zij werden ontvangen door de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui en Figuur 4.1 Cover van het eerste themanummer over Brazilië (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 18, nr. 13-14, 1947)

123 Voor een overzicht van de artikels over Brazilië in de buitenlandse architectuurmagazines, zie: DECKKER, op. cit., pp. 231-246. De artikels die vóór 1947 in L’Architecture d’Aujourd’hui verschenen, zijn: “Cinéma UFA-Palace à Sao Paulo – Rino Levi” (september 1938), “Maison de weekend près de Sao Paulo – Rino Levi” (februari 1939), “Immeuble à Usage de Bureaux à Rio de Janeiro – Angelo Bruhns” (juni 1939), “Immeuble à Rio de Janeiro – A. Vital Brazil en A. Marinho” (augustus 1939), “Chapelle à Pampulha: Oscar Niemeyer, Peintures de Portinari” (december 1946), “Amérique Latine” (maart 1947). 124 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 18, nr. 13-14, 1947 125 Architectural Review, jg. 95, maart 1944 126 Zie colofon : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 18, nr. 13-14, 1947 74

een aantal vooraanstaande architecten en kunstenaars.127 Bij deze informele ontmoeting werden enkele werken tentoongesteld van de aanwezige architecten, Rino Levi, Vital Brazil en Carlos Frederico Ferreira, en hun afwezige confraters. Een aantal van deze beelden werden nadien gebruikt in het themanummer. Net zoals de andere Europese of Amerikaanse architectuurtijdschriften, focust L’Architecture d’Aujourd’hui voornamelijk op de “Braziliaanse Stijl” zoals die op de tentoonstelling Brazil Builds was gepromoot. Er wordt dan ook ruim aandacht geschonken aan de twee gebouwen die als de iconen voor het Braziliaanse modernisme bekend staan: het Ministerie voor Onderwijs en Gezondheid en het Braziliaanse Paviljoen op de Internationale Tentoonstelling in New York uit 1939128.

Figuur 4.2 Het Ministerie voor Onderwijs (Figuur 4.2), voltooid in 1943, wordt algemeen beschouwd Ministerie voor Onderwijs en Gezondheid als het vertrekpunt voor de Braziliaanse moderne architectuur. Het maakte deel uit van de (L’Architecture d’Aujourd’hui , jg. 18, nr. 13-14, 1947, pp. 14-15) moderniseringscampagne van de nieuwe regering onder Getúlio Vargas, die van Brazilië een moderne, geïndustrialiseerde staat wou maken. Het zijn de jonge architecten die dit project verwezenlijkten die later bekend zullen worden als de protagonisten van het Braziliaanse modernisme: Lucio Costa had de leiding over het project en werd bijgestaan door Oscar Niemeyer, Carlos Leão, Jorge Moreira, Affonso Reidy en Ernani Vasconcelos. Zij werden geadviseerd door Le Corbusier, die in 1936 naar Brazilië reisde op uitnodiging

127 Onder de aanwezigen naast André Bloc ook Albert Laprade, André Lurçat en Fernand Léger. Zie :“Réception des architectes Brésiliens à Paris par L’Architecture d’Aujourd’hui”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 18, nr. 12, 1947 128 Zilah Deckker wijdt in haar boek twee aparte hoofdstukken aan deze gebouwen. Zie: “The Ministry of Education and Health Building” en “The Brazilian Pavilion at the New York World’s Fair 1939” in: DECKKER, op. cit., pp. 25-53 en pp. 54-63 75

van Lucio Costa. De rol die de “meester” had in het ontwerpproces was stof voor jaren discussie en L’Architecture d’Aujourd’hui laat het niet na om in de begeleidende tekst de belangrijke invloed van Le Corbusier te benadrukken. Tegelijk nuanceert de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui die houding in het artikel van Alexandre Persitz, dat de geschiedenis van de Braziliaanse architectuur schetst: Cependant il serait excessif de croire que Le Corbusier en quittant les Brésiliens leur laissa un album de “partis” susceptibles d’être copiés soigneusement !129 Naast de foto’s van de indrukwekkende gevel van het Ministerie voor Onderwijs bevat dit nummer van L’Architecture d’Aujourd’hui ook interieurfoto’s van het gebouw. Deze ontbraken in het boek van Goodwin omdat het interieur nog niet voltooid was ten tijde van zijn bezoek. Daarnaast wordt ook een pagina gewijd aan de synthese van de kunsten, een Figuur 4.3 Ministerie voor Onderwijs en Gezondheid onderwerp dat nauw aan het hart lag van directeur André Bloc, door middel van drie foto’s (L’Architecture d’Aujourd’hui , jg. 18, nr. 13-14, 1947, pp. 18-19) van de sculptuur die aan de noordgevel van het auditorium hangt, getiteld Prométhée, van

kunstenaar Jacques Lipschitz (Figuur 4.3). Het Braziliaanse Paviljoen voor de Internationale Tentoonstelling van 1939 in New York was het tweede iconische werk dat volgde op het Ministerie van Onderwijs130. Ontworpen door Lucio Costa en Oscar Niemeyer na de goedkeuring van het ontwerp voor het Ministerie van Onderwijs in 1937, was het een verdere ontwikkeling van de ideeën omtrent wat Moderne Braziliaanse architectuur moest zijn. President Vargas wou met dit paviljoen zijn land promoten als een moderne staat die kon meetellen op internationaal niveau. Het

129 A.P. [Alexandre Persitz], “L’Architecture au Brésil”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 18, nr. 13-14, 1947, p. 3-6 130 Het gebouw voor het Ministerie van onderwijs werd pas voltooid in 1943, doch het ontwerp dateerde van 1937 en gaat het ontwerp voor het Paviljoen van de Internationale Tentoonstelling Figuur 4.4 vooraf. Braziliaans Paviljoen (L’Architecture d’Aujourd’hui , jg. 18, nr. 13-14, 1947, pp. 20-21) 76

gebouw van Costa en Niemeyer kon onmiddellijk op de gewenste internationale aandacht rekenen en werd in menig architectuurmagazine geprezen als één van de meest lovenswaardige projecten op de Internationale Tentoonstelling. Deze twee projecten nemen een sleutelrol in in het boek van Philip Goodwin en komen daarna ook als belangrijkste werken in het eerste themanummer van L’Architecture d’Aujourd’hui over Brazilië. Ook de andere projecten die worden voorgesteld zijn grotendeels de projecten die terug te vinden zijn in Brazil Builds131. Daarnaast wordt ruim aandacht gegeven aan een aantal karakteristieke elementen van het Braziliaanse modernisme: de tuinen van Burle-Marx132, de toepassing van “azuleijos”133 (Figuur 4.6)- een traditionele muurbekleding bestaande uit een geruit patroon van faience met blauw als dominante kleur - en uiteraard de ontwikkeling van de “Brise Soleil” 134 (Figuur 4.5), die Figuur 4.6 Gebruik van Azuleijos via de Braziliaanse architectuur een stilistische kenmerk werd van de “moderne” (L’Architecture d’Aujourd’hui , jg. 18, nr. 13-14, 1947, pp. 6-7) architectuur. Deze verschillende elementen werden nadien in meerdere Braziliaanse gebouwen toegepast en werden dan ook als “kenmerkend” voor de Braziliaanse Stijl

131 Het gaat om de projecten van Oscar Niemeyer, Lucio Costa, Marcelo en Mauricio Roberto, Attilio Correa Lima, Alvaro Vital Brazil en Rino Levi. 132 “Jardins d’esprit nouveau”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 18, nr. 13-14, 1947, p. 36-37 133 Deze techniek werd onder andere toegepast in de kerk te Pampulha van Oscar Niemeyer en in het Ministerie voor Onderwijs en Gezondheid. In beide gevallen werd de geveltekening ontworpen door de kunstenaar Cândido Portinari. Zie “Les “Azuleijos”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 18, nr. 13-14, 1947, p. 7-9 134 De “geschiedenis” van de Brise Soleil wordt weergegeven door de chronologische uiteenzetting van een aantal werken van Le Corbusier. L’Architecture d’Aujourd’hui baseert zich voor deze “kleine geschiedenis” op het Œuvre Complète 1938-46 van Le Corbusier. Daarmee steunt het dus rechtstreeks Le Corbusier die het nieuwe architectonische idioom voor zich opeist. Zie: “Petit historique du Brise-Soleil. Extrait de l’œuvre de Le Corbusier”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, Figuur 4.5 jg. 18, nr. 13-14, 1947, p. 10-11 ; BOESIGER Willy, Œuvre complète 1938-1946, Éd. d’architecture “Petit historique du Brise-Soleil. Extrait de l’œuvre de Le Corbusier”, in: Erlenbach, Zurich, 1946, pp. 103-107 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 18, nr. 13-14, 1947, p. 10-11 77 gedefinieerd. Bij zijn bezoek aan Brazilië in 1955 merkt Henry-Russel Hitchcock kritisch op dat sinds de voltooiing van het Ministerie van Onderwijs en Gezondheid, het bijna gezegd kan worden dat geen enkel groot Braziliaans bouwwerk werd opgericht zonder Portinari’s “azuleijos” en Burle Marx’ tuinen135. Honderden gebouwen van allerlei slag werden op “pilotis” geplaatst en voorzien van een “Brise-Soleil”-façade. Naast deze artikels over de kenmerkende elementen van de Braziliaanse Stijl is er natuurlijk ook een uitgebreide selectie van projecten die zoals reeds vermeld, grotendeels overeenstemt met de projecten uit Brazil Builds. Zo wordt bijvoorbeeld Affonso Eduardo Reidy zowel door Goodwin als door L’Architecture d’Aujourd’hui grotendeels over het hoofd gezien. Hij wordt vermeld als medewerker aan het Ministerie van Onderwijs, terwijl hij op dat moment zelf toch al een aantal opmerkelijke moderne gebouwen had gerealiseerd.136 En net als Goodwin kijkt L’Architecture d’Aujourd’hui in dit nummer grotendeels over de verschillen tussen de architectuur uit Sao Paulo en Rio de Janeiro. De typisch Braziliaanse Stijl zoals die door de regering werd gepromoot is immers voornamelijk afkomstig uit de hoofdstad Rio de Janeiro, waar belangrijke overheidsgebouwen werden opgericht in de stijl van Le Corbusier. Sao Paulo telde daarentegen een groter aantal ingeweken Europeanen onder haar bevolking, waarvan een belangrijk deel uit Italië. De architectuur uit Sao Paulo leunt dan ook veel dichter aan bij het Italiaanse Rationalisme. Deze gebouwen hebben een meer traditioneel uitzicht doordat men minder negatief stond ten opzichte van de historische gebouwentypologieën. Goodwin maskeert deze verschillen tussen Rio en Sao Paulo door de juiste voorbeelden te kiezen die

135 HITCHCOCK Henry-Russell, Latin American Architecture since 1945, Museum of Modern Art, New York, 1955, p.36 136 DECKKER, op. cit., p.140 78

meer aansluiten bij de “Braziliaanse Stijl” of door de nadruk te leggen op de moderne karakteristieken. Eén van deze gebouwen is bijvoorbeeld de “Sedes Sapientiae” school uit 1942, een uitbreiding van een private meisjesschool in Sao Paulo. Architect van dit gebouw was Rino Levi, geboren in Sao Paulo maar met Italiaanse roots. Hij studeerde aan de Escola Superiore in Rome alvorens in 1926 terug te keren naar Brazilië. Hij deelde de interesse van de “Carioca” architecten voor de nieuwe materialen en constructiemethoden maar niet de esthetische vormentaal van de “International Style”. De gebouwen van de “Sedes Sapientiae” school zijn eerder traditioneel van uitzicht maar Goodwin was vooral aangetrokken tot de galerij die de verschillende volumes verbond door middel van een golvend dak. Het is dan ook vooral dit specifieke element dat in beeld gebracht wordt in Brazil Builds. In L’Architecture d’Aujourd’hui verschijnt hetzelfde project maar het is Figuur 4.7 Sedes Sapientiae School uitvoeriger gedocumenteerd. Terwijl Goodwin vooral een prentencatalogus uitbracht, die (L’Architecture d’Aujourd’hui , jg. 18, nr. 13-14, 1947, pp. 82-83) via tot de verbeelding sprekende foto’s de Braziliaanse architectuur moest promoten, brengt L’Architecture d’Aujourd’hui een veel grondigere documentatie van het project

(Figuur 4.7 en Figuur 4.8). Daarnaast is er noch bij Goodwin, noch in L’Architecture d’Aujourd’hui, nauwelijks interesse voor de vroege pioniers van het modernisme in Brazilië137. Een aantal van de eerste generatie modernisten, zoals Gregori Warchavchik138 en Bernard Rudofsky139, die

137 Hoewel Goodwin wel degelijk een aantal vroeg-modernistische woningen had bezocht in Sao Paulo en Rio de Janeiro, achtte hij deze niet geschikt voor Brazil Builds. 138 Gregori Warchavchik was geboren in Rusland waar hij ook zijn opleiding tot architect kreeg. Daarnaast studeerde hij in Rome aan Institute Superiore di Belle Arti, alvorens hij in 1923 naar Figuur 4.8 Brazilië emigreerde. Hij was dan ook één van de vele Europese immigranten die de Moderne Sedes Sapiantiae School Architectuur in Brazilië binnenbrachten. Hoewel Warchavchik de moderne doctrine predicte en lid (GOODWIN Philip, Brazil Builds, op. cit., pp. 146-147) was van C.I.A.M., sloten zijn huizen eerder aan bij Robert Mallet-Stevens dan bij Le Corbusier. Zie DECKKER, op.cit., pp.11-13 79 wel nog werden opgenomen door Goodwin, worden zelfs helemaal achterwege gelaten in L’Architecture d’Aujourd’hui140. Daartegenover staat wel dat een aantal architecten uit een nieuwe generatie verschijnen in L’Architecture d’Aujourd’hui, zoals Sergio Bernardes141. Deze jonge architect uit Rio was vooral actief in de jaren ’50 en ’60 en verwierf internationale bekendheid door zijn paviljoen voor Brazilië op de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel. Het artikel uit 1947 is de eerste buitenlandse publicatie die aan deze architect gewijd wordt en ook daarna duikt Bernardes regelmatig op in L’Architecture d’Aujourd’hui142. Het spreekt voor zich dat L’Architecture d’Aujourd’hui vijf jaar na Goodwin verder kijkt dan Brazil Builds en ook het vervolg van de Braziliaanse architectuur in beeld brengt.

139 Bernard Rudofsky werd geboren in 1905 in Wenen maar woonde tijdens de jaren ’30 in Italië en van 1938 tot 1941 in Brazilië. Hij ontwierp twee woningen in Brazilië, de woning Frontini (1940- 41) en de woning Arnstein (1941), die door hun schikking rond een atrium eerder Mediterraans aandeden dan Braziliaans. Toch worden deze woningen tot de “Braziliaanse Stijl” gerekend voor hun moderne aspecten. Zie DECKKER, op cit., p 78 140 Warchavchik wordt niet opgenomen in het speciale nummer van L’Architecture d’Aujourd’hui over Brazilië uit 1947 maar zal wel later nog gepubliceerd worden in een andere nummer. Zie “Habitations individuelles au Brésil”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 18-19, 1948, pp. 72-82 141 Lauro Cavalcanti noemt Bernardes (1919-2002) als derde architect van de moderne beweging in Brazilië, na Lucio Costa en Oscar Niemeyer. Zie CAVALCANTI Laura, “Sergio Bernardes, un moderniste radical”, in L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 76, nr. 359, 2005, pp. 68-75 142 Pas in 1954 duikt Sergio Bernardes voor het eerst op in een ander buitenlands tijdschrift, met name in Architectural Review; op dat ogenblik zijn reeds een vijftal publicaties over hem verschenen in L’Architecture d’Aujourd’hui. Informatie gebaseerd op de “Avery Index to Architectural Periodicals” database. 80

Nr. 42-43 (1952): de modelfunctie van Brazilië In 1952 brengt L’Architecture d’Aujourd’hui een tweede omvangrijk nummer uit over de Braziliaanse architectuur. Ook in dit nummer gaat veel aandacht uit naar de architecten die bekend werden door Brazil Builds. Maar daarnaast duiken ook dissidente stemmen op, zoals de eerder aangehaalde Vilanova Artigas143. Toch blijft de aandacht grotendeels gefocust op de architectuur die bekend werd onder de noemer “Braziliaanse Stijl”. Dat wordt al aangekondigd door de cover van het nummer, die bestaat uit een gestileerde tekening van de voor de “Braziliaanse Stijl” zo typerende “Brise Soleil” (Figuur 4.9). Daarnaast worden bij de inhoudstafel illustraties geplaatst van het Ministerie voor Onderwijs, het icoon van de “Braziliaanse Stijl”: een foto van het gebouw zoals het uitgevoerd is en een schets van het eerste ontwerp voor het Ministerie van Le Corbusier. Een derde foto toont een typische “fazenda” in de buurt van Petropolis. Het verbinden van de moderne Braziliaanse architectuur met vroegere architectuurprojecten is een tactiek die L’Architecture d’Aujourd’hui wel vaker toepast, zoals ook uit andere nummers zal blijken. Het project dat hier aangehaald wordt is ook één van de voorbeelden uit het eerste deel van Brazil Builds.144 Meer nog, L’Architecture d’Aujourd’hui gebruikt zelfs dezelfde foto als Goodwin (Figuur 4.10 en Figuur 4.11). Figuur 4.9 Cover tweede themanummer Brazilië In het editoriaal artikel bij dit themanummer haalt André Bloc aan waarom de Braziliaanse (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 23, nr. 42-43, 1952) architectuur op de constante aandacht van L’Architecture d’Aujourd’hui kan rekenen. 145 Naast het feit dat Brazilië op dat ogenblik in de internationale belangstelling staat, wil

143 Zie paragraaf 3.3 De redactionele blik van L’Architecture d’Aujourd’hui. 144 GOODWIN, op. cit., pp. 38-39 145 BLOC André, “Ayons confiance dans l’architecture contemporaine”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 23, nr. 42-43, 1952, p. 2 81

L’Architecture d’Aujourd’hui immers vooral de Braziliaanse architectuur promoten ten opzichte van de Franse architectuur die op dat ogenblik in het slop zit. Bloc beklaagt de lakse houding van de Franse architecten, die zich sceptisch opstellen ten opzichte van de hedendaagse ontwikkelingen en teren op de verdiensten uit het verleden. Tegelijk is volgens Bloc aan de andere kant van de oceaan een substantiële evolutie op gang gekomen. Hij definieert de Braziliaanse architectuur niet als een louter correcte toepassing van de principes van Le Corbusier maar kent haar ook de rol toe de volgende stap gezet te hebben. La leçon de Le Corbusier était non seulement comprise mais généreusement continuée et développée. Aujourd’hui, le Brésil est un peu considéré dans le monde entier comme la 146 Figuur 4.10 terre d’élection de l’architecture contemporaine la plus nouvelle et la plus audacieuse. Inhoudstafel themanummer Brazilië Hierin deelt L’Architecture d’Aujourd’hui de mening met Siegfried Giedon, gevierd (L’Architecture d’Aujourd’hui , jg. 23, nr. 42-43, 1952) historicus en secretaris voor C.I.A.M., die de Braziliaanse maar ook de Finse architectuur niet ziet als het einde van een periode maar het begin van een nieuwe impuls.147 Het Braziliaanse voorbeeld wordt door Bloc ook aangehaald als één van de weinige succesvolle voorbeelden van de synthese van de Kunsten. Hij doelt hiermee vooral op de gevelversieringen en schilderingen van Portinari en de tuinen van Burle-Marx. Zo verschijnt een uitgebreid overzicht van een aantal realisaties in Cataguazes148, dat vanaf

146 BLOC, “Ayons confiance dans l’architecture contemporaine”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 23, nr. 42-43, 1952, p. 2 147 Zie DECKKER, op.cit, p.167 148 Cataguazes is gelegen in het zuiden van Minas Gerais. In de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw kende het stadje een belangrijke economische groei, waardoor een aantal inwoners plots kapitaal ter Figuur 4.11 beschikking hadden Het uitzicht van Cataguazes veranderde op dat moment radicaal, met een aantal Fazenda Garcia mooie voorbeelden van het Braziliaanse Modernisme. Vanaf de jaren ’70 stokte de vooruitgang en (GOODWIN Philip, Brazil Builds, op. cit., pp. 38-39) verdween Cataguazes uit de belangstelling. 82

1927 de plaats was waar een aantal litteraire modernen en cinematografen verzamelden. Het relatief kleine stadje kende daarnaast een belangrijke economische groei die gepaard ging met een golf van modernistische bouwwerken zoals het college149, ontworpen door Oscar Niemeyer, waarin de muren worden aangekleed door fresco’s van Portinari en mozaïeken naar een ontwerp van Paulo Werneck en Anisio Medeiros. Het is vooral dit aspect van het gebouw dat in L’Architecture d’Aujourd’hui wordt voorgesteld (Figuur

4.12). Tot slot is het Braziliaanse voorbeeld ook een model omwille van de belangrijke rol die de overheid kan uitoefenen in de promotie van de moderne architectuur. Naast Bloc is ook Siegfried Giedion in zijn inleidend artikel de mening toegedaan dat het Braziliaanse succes Figuur 4.12 College Cataguazes ten minste ten dele te danken is aan de doortastendheid van enkele officiële figuren.150 (L’Architecture d’Aujourd’hui , jg. 23, nr. 42-43, 1952, pp. 86-87) Volgens Giedion ontbreekt het immers meestal niet aan bekwame architecten maar wel aan klanten: bestuurders of private investeerders die willen meegaan in nieuwe en reactionaire ideeën. L’architecture, en Finlande comme au Brésil, nous montre que le sens créateur se développe dès la minute où on ne l’étouffe pas artificiellement.151

ASSUMPCAO DE ARAUJO Roberto (secretaris van de Braziliaanse ambassade te Parijs), “Cataguazes, audaces d’architecture et d’art”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 23, nr. 42-43, 1952, p.82 149 “Collège de Cataguazes”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 23, nr. 42-43, 1952, pp.86-87 150 Het argument dat Giedion hier maakt is ook terug te vinden in zijn boek A Decade of New Architecture, dat hij uitbrengt naar aanleiding van het zesde C.I.A.M. congres in Bridgewater, tevens het eerste C.I.A.M congres na de Tweede Wereldoorlog. GIEDION Siegfried, “Le Brésil et l’architecture contemporaine”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 23, nr. 42-43, 1952, p. 3 151 Ibid., p. 3; GIEDION Siegfried, CIAM – A Decade of New Architecture, Girsberger, Zürich, 1951, p. 13 83

Het tweede nummer dat L’Architecture d’Aujourd’hui integraal wijdt aan de Braziliaanse architectuur wil deze dus vooral als een waardevol model naar voor schuiven. Zoals eerder reeds aangehaald ondersteunt deze modelfunctie vooral een interne agenda van het tijdschrift om een bepaalde architectuur te promoten in Frankrijk152.

Nr. 90 (1960): Brasília, het zenit van het Braziliaanse modernisme Het themanummer dat L’Architecture d’Aujourd’hui in 1960 aan Brazilië wijdt gaat voor een groot deel over de nieuwe hoofdstad Brasília. Dat wordt al duidelijk bij de eerste aanblik van het tijdschrift, waarvan de cover gesierd wordt door het gebouw voor het Nationale Congres, een van de meest in het oog springende realisaties te Brasília (Figuur 4.13). Met de bouw van deze nieuwe hoofdstad, voltooid in 1960, ontstond verdeeldheid in de kritiek op de Braziliaanse architectuur153. Terwijl J.M. Richards zich in 1959 positief uitlaat over de ontwikkelingen in Brazilië in Architectural Review, stelt Sibyl Moholy-Nagy zich in Progressive Architecture in datzelfde jaar bijzonder kritisch op ten opzichte van het stedelijk ontwerp en de architectuur van Brasília.154 De omvangrijkheid en de grondigheid 155 Figuur 4.13 van de documentering van Brasília, in dit nummer maar ook in een eerdere publicatie , Cover derde themanummer Brazilië (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 31, nr. 90, 1960) laat uitschijnen dat L’Architecture d’Aujourd’hui zich aan de kant van de positieve

152 Zie paragraaf 3.3 de redactionele blik van L’Architecture d’Aujourd’hui 153 DECKKER, op. cit., p. 170 154 RICHARDS J.M., “Brasília”, in: Architectural Review, jg. 125, nr. 745, 1959, pp. 94-104; MOHOLY-NAGY Sibyl, “Brasília: Majestic Concept or Autocratic Monument”, in: Progressive Architecture, jg. 40, Oktober 1959, pp. 88-89 155 “Brasília”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 29, nr. 80, 1958, pp. 48-71 ; “Concours pour la nouvelle capitale du Brésil”, in : Aujourd’hui. Art et Architecture, jg. 3, nr. 13, 1957 84 kritieken plaatst. Maar hoewel L’Architecture d’Aujourd’hui zich doorgaans van rechtstreekse commentaar onthoudt, zijn in het nummer uit 1960 toch enkele kritische bemerkingen af te leiden, met name uit het interview met de Braziliaanse president Juscelino Kubitschek156, die de politieke drijfveer achter de realisatie van Brasília was.157 De kritiek zit vervat in de vragen die gesteld worden aan de president, die duidelijk een aantal pijnpunten van het plan aanhalen. Eén van deze vragen gaat bijvoorbeeld over de autofinanciering van Brasília, waarbij de constructiekosten volledig teruggewonnen moesten worden uit de verkoop van residentiële en commerciële terreinen. Daarnaast stelt L’Architecture d’Aujourd’hui zich ook kritisch op ten opzichte van de manier waarop de toekenning van de ontwerpopdracht voor de gebouwen te Brasília verliep. Terwijl het ontwerp voor de stad immers werd toegekend aan Lucio Costa door middel van een wedstrijd158, werd dit principe niet meer toegepast voor de toekenning van de publieke gebouwen. Een ander punt van kritiek dat men vaak aanhaalt om het plan negatief af te schilderen is de manier waarop het omgaat met de explosieve bevolkingsuitbreiding. De stad werd immers in één keer ontworpen voor een maximum aantal van 500.000 inwoners, wat naderhand ruim onvoldoende bleek. Ook dit punt van kritiek zit vervat in het interview. Wanneer hem de vraag gesteld wordt of het maximale aantal inwoners voor Brasília nog

156 Kubitschk was president van Brazilië van 1955 tot 1961. Hij haalde de overwinning binnen dankzij de leuze: “Vijftig jaar vooruitgang in vijf jaar”, wat hij vervolgens probeerde waar te maken met zijn ambitieus plan voor de nieuwe hoofdstad Brasìlia. 157 “Interview de Juscelino Kubitschek, président des Etats-Unis du Brésil”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 31, nr. 90, 1960, pp. 2-3 158 Hoewel voor de toekenning van het plan wel degelijk een wedstrijd was uitgeschreven, kan de waarde hiervan betwijfeld worden. In de jury zetelde niemand minder dan Oscar Niemeyer, die als oud-leerling Lucio Costa bijzonder goed kende. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze laatste als winnaar uit de bus kwam. 85

realistisch is, antwoordt Kubitschek dat satellietsteden het moeten mogelijk maken om deze limiet aan te houden.

L’Architecture d’Aujourd’hui levert dus geen directe commentaar via een editoriaal artikel maar stelt zich ook niet helemaal onkritisch op door in dit interview een aantal pertinente vragen te stellen. Daarnaast worden in dit nummer vooral “klassieke” moderne projecten gepubliceerd, zoals een aantal gebouwen voor de universiteitscampus van Rio de Janeiro, stuk voor stuk eenvoudige blokken op “pilotis”, clean en functioneel. Uitzonderlijk verschijnen ook een aantal projecten die meer op het interieur spelen, zoals het agentschap van Air France te Sao Paulo en een kantoor van Olivetti, de bekende Figuur 4.14 Italiaanse fabrikant van schrijfmachines, te Sao Paulo (Figuur 4.15). Daarnaast worden Hoogbouwarchitectuur te Rio en Sao Paulo (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 31, nr. 90, 1960, pp. 48-49) achteraan het nummer ook twee individuele woningen gedocumenteerd maar het grootste deel van de Braziliaanse projecten in dit themanummer spelen op een stedelijke schaal. De Braziliaanse architectuur werd vooral benijd omwille van de schaal waarop zij projecten

kon uitvoeren.

Figuur 4.15 Kantoor Olivetti te Sao Paulo (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 31, nr. 90, 1960, pp. 54-55)

86

Na het overlopen van de verschillende speciale nummers die L’Architecture d’Aujourd’hui tussen 1945 en 1975 aan Brazilië wijdde, wordt duidelijk dat het tijdschrift een bepaald soort architectuur wil aanhalen. In de uitvoerigheid en de continuïteit waarmee de Braziliaanse architectuur wordt opgevolgd neemt L’Architecture d’Aujourd’hui een vooruitstrevende positie in, maar wanneer we de productie op zich bekijken zijn het vooral de typische voorbeelden van de “Braziliaanse Stijl” die hier gepromoot worden. Nergens maakt het tijdschrift een expliciet onderscheid tussen wat zich in Rio de Janeiro afspeelt en wat in Sao Paulo gebeurt en zelfs wanneer de kritische stemmen met de bouw van Brasília toenemen, blijft L’Architecture d’Aujourd’hui op de vlakte. Daarnaast is het tijdschrift zelden echt kritisch. Het redactionele artikel van André Bloc in het nummer uit 1952 haalt een aantal redenen aan waarom de Braziliaanse architectuur zo’n uitzonderlijke aandacht verdient maar afgezien daarvan is L’Architecture d’Aujourd’hui nergens echt expliciet kritisch. De kritiek zit vervat tussen de regels of in de selectie van projecten. Op het ogenblik dat L’Architecture d’Aujourd’hui het derde themanummer over Brazilië uitbrengt in 1960, is de Braziliaanse architectuur al van het internationale toneel aan het verdwijnen. Architectuurhistorici beschouwen de periode van de Braziliaanse architectuur dan ook voornamelijk tussen de bouw van het Ministerie voor Onderwijs en inhuldiging van de nieuwe hoofdstad Brasília. Het is onduidelijk of men stopte met kijken naar de Braziliaanse architectuur, dan wel dat men ze gewoon niet meer de moeite vond om te vermelden. Bovendien wijzigt ook de politieke situatie in Brazilië. Kubitschek, promotor van de “Braziliaanse Stijl”, werd opgevolgd door João Goulart. Zijn presidentschap was echter van korte duur. Zijn uiterst linkse houding stootte het leger, en vermoedelijk ook de C.I.A., tegen de borst en in 1964 werd Goulart dan ook door het leger afgezet. Onder het

87 militaire regime werd de “Braziliaanse Stijl” afgezworen, mede door de nauwe banden met de vorige regering. Lucio Costa trok zich terug uit het openbare leven en Oscar Niemeyer, zelf een communist, verliet het land. Hij zou pas terugkeren in 1985, met de val van het militaire regime. Het laatste nummer van L’Architecture d’Aujourd’hui dat vorig jaar verscheen was als bij toeval het nummer naar aanleiding van de honderdste verjaardag van Oscar Niemeyer. Voor die gelegenheid publiceerde het tijdschrift een aantal oude en nieuwe projecten van de Braziliaanse architect en besloot dat het tijd is voor een re-interpretatie van de Braziliaanse moderne architectuur.

88

4.1.2 Mexico

De tweede grote Latijns-Amerikaanse speler in de architectuurgeschiedenis is Mexico. Als buurland van de Verenigde Staten geniet Mexico een bijzondere band met deze wereldmacht. Vladimir Kaspé, correspondent voor L’Architecture d’Aujourd’hui vanuit Mexico, stelt dat Mexico zich op het kruispunt van twee werelden bevindt: het Europese Westen dat de Mexicaanse cultuur gevormd heeft en de Verenigde Staten die door hun technische en economische macht de huidige voortrekkers zijn. Sa position privilégiée d’indépendance et de paix, relativement en marge des dangers internationaux, lui permettra peut-être une sorte de laboratoire d’où naîtront des solutions, certes particulières, mais qui pourront servir et sauver ce qui, ailleurs, risque de s’épuiser.159 Naast de invloed van de Verenigde Staten was hier de interne politieke geschiedenis van cruciaal belang voor de ontwikkeling van de moderne architectuur. Na een opeenvolging van dictatoriale regimes brak in 1910 de Mexicaanse Revolutie uit. Die kende haar einde in 1917 met het oprichten van een nieuwe grondwet, waarin het universele recht op staatsonderwijs, gezondheidszorg en betaalbare woningen werd opgenomen. Om de uitvoering van dit programma te kunnen verzekeren had de regering dus nood aan nieuwe infrastructuur en regeringsgebouwen, die de ernst van het huidige regime zouden onderstrepen. De condities voor de ontwikkeling van een nieuwe architectuur waren in die zin dus optimaal in Mexico, met een nieuwe regering die een beroep doet op de moderne architectuur om een nieuwe toekomst te scheppen.

159 KASPE Vladimir, “La volonté de vivre du Mexique”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 59, 1955, pp. 2-3 89

Nr. 59 (1955) In 1955 brengt L’Architecture d’Aujourd’hui een eerste dossier uit over Mexico, na het bezoek van een aantal redactieleden aan Mexico in het kader van het achtste Panamerikaans congres der architecten.160 Op dat ogenblik is er nog geen echt overzicht van de Mexicaanse architectuur verschenen in de Westerse architectuurtijdschriften.161 L’architecture mexicaine contemporaine n’a jamais fait l’objet, jusqu’à présent, d’une présentation d’ensemble. Seule la Cité Universitaire de Mexico a trouvé place dans de nombreuses revues d’architecture, mais toujours très fragmentairement.162 L’Architecture d’Aujourd’hui hoopt met de publicatie van de Mexicaanse architectuur ook de Franse architecten te kunnen beïnvloeden: En outre, nous avons également ouvert nos colonnes à des architectes, dont le point de vue ne manquera pas d’intéresser leurs confrères français.163 Hier komen we terug op het internationale aspect van L’Architecture d’Aujourd’hui dat zoals eerder aangehaald zich inpast in de nationale Franse praktijk.164 De Latijns-

Figuur 4.16 Cover van het eerste themanummer over Mexico (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 59, 1955) 160 Het achtste Panamerikaans Congres der architecten had plaats van 19 tot 23 oktober 1952 te Mexico, in het “Cité Universitaire”. Naar aanleiding van dit congres reisde een delegatie Franse architecten af naar Mexico. Naast Pierre Vago, president van het comité de rédaction, waren dat Eugène Beaudouin, lid van het comité de patronage die voor L’Architecture d’Aujourd’hui een reisverslag schreef, en R. Lebret. 161 De bewering in L’Architecture d’Aujourd’hui werd nagetrokken aan de hand van de AVERY Index for Architectural Periodicals. Dit bevestigt dat er weinig tot geen artikels waren gepubliceerd in de Westerse architectuurtijdschriften voor 1955. 162 Editoriaal artikel bij het nummer over Mexico. (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 59, 1955) 163 Ibid. 164 Zie paragraaf 2.5 90

Amerikaanse voorbeelden worden uiteindelijk vooral aangehaald om als model te kunnen dienen voor de Franse architecten. De Mexicaanse architectuurpraktijk onderscheidt zich van de andere Latijns-Amerikaanse landen doordat zij kan bouwen op haar historische bagage. De aanwezigheid van een zichtbaar precolumbiaans erfgoed heeft zijn impact op de vorming van een nationale architectuurtaal. Sinds de jaren ’20 proberen Mexicaanse architecten de internationale types te integreren in de lokale patronen en tegelijk de Mexicaanse eigenschappen op een moderne manier te herinterpreteren. Vooral vanaf de jaren ’50, wanneer het conservatisme in de Mexicaanse politiek toenam en duidelijk maakte dat er stilaan een einde kwam aan de radicale regering, gaan de Mexicaanse architecten op zoek naar een nationale architectuurtaal, gebaseerd op het rijke historische verleden.165 Deze bewuste omgang met de historische en lokale achtergrond wordt ook benadrukt door L’Architecture d’Aujoud’hui. L’importance de l’élément historique nous a amenés à consacrer une assez large place à l’histoire de l’architecture au Mexique et, plus spécialement, aux exemples impressionnants des cités Maya, dont la mise à jour se poursuit encore actuellement.166

165 Hier zit misschien de verklaring voor het feit dat er pas relatief laat voor het eerst een nummer verschijnt over de Mexicaanse architectuur. De projecten voor de jaren ’50 waren veel minder vooruitstrevend. Het waren immers de muralisten, een Mexicaanse stroming in de schilderkunst, die de moderniteit binnenbrachten. De architectuur werd verplicht te volgen, aangezien de muralisten een nieuw soort architectuur nodig hadden, met grote muurvlakken waarop zij hun schilderingen konden aanbrengen. Pas in de jaren ’50 ontwikkelen de Mexicaanse architecten een eigen architectuurtaal als uitdrukking van de nationale eigenheid. 166 Editoriaal artikel bij het nummer over Mexico. (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 59, 1955) 91

In een uitgebreid artikel wordt de architectuur uit de precolumbiaanse en de Spaanse periode uitvoerig besproken door Ricardo de Robina (Figuur 4.17).167 Daarin stelt hij dat het architecturaal erfgoed in Mexico niet wordt beschouwd als een last die doorweegt op de hedendaagse architectuur, maar dat het dienst doet als een dynamisch vertrekpunt. Door de historische voorbeelden te laten voorafgaan aan de selectie moderne projecten die in dit nummer worden gepresenteerd, verbindt L’Architecture d’Aujourd’hui het heden met het verleden. In het bejubelen van de lokale eigenheid inherent aan de Mexicaanse architectuur, ziet L’Architecture d’Aujourd’hui een manier om te ontsnappen aan de uniformiteit van de moderne architectuur, zoals blijkt uit het reisverslag van Eugène Beaudouin.168 Daarin stelt hij dat de Mexicaanse architectuur zich de avant-garde principes Figuur 4.17 Precolumbiaanse architectuur in Mexico eigen heeft gemaakt om dan de volgende stap te zetten en ze te verbinden met het (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 59, 1955, pp. 10-11) bestaande patrimonium om zo tot een eigen vormentaal te komen. In de aandacht voor de Mexicaanse architectuur kunnen we dus de strategie van het tijdschrift detecteren om via een antidoctrinaire houding net een doctrine tegen de uniforme architectuur voorop te

stellen. De verbinding met de lokale traditie vindt in de Mexicaanse architectuur van de jaren ’50 haar uiting in de integratie van de kunsten, een element waar vooral directeur André Bloc

167 ROBINA Ricardo de, “Architecture Mexicaine”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 59, 1955, pp. 5-13 168 BEAUDOUIN Eugène, “Impressions d’un voyage au Mexique”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 59, 1955, p. 3. Eugène Beaudouin (1898-1983) was een Franse architect die een opmerkelijk aantal projecten, zowel stedenbouw als architectuur, realiseerde in het buitenland (Tunesië, Cuba, Zuid-Afrika, Indië, Vietnam, Monaco, Zwitserland, Canada, Ghana, Duitsland…) Hij zag zijn studies aan de Ecole des Beaux Arts bekroond met de Grand Prix de Rome in 1928. Hij hield zich vooral bezig met grootschalige programma’s zoals industriële gebouwen en collectieve huisvesting. 92

bijzonder gevoelig voor is. Het gevolg daarvan is een architectuur die modern is in haar vormentaal maar waarvan de buitenwanden van de volumes bekleed zijn met reusachtige mozaïeken. Eén van de meest gepubliceerde voorbeelden is het hoofdgebouw van de universiteitsbibliotheek op de universitaire campus, van de architect Juan O’Gorman (Figuur 4.18). Het gebouw bestaat uit een lage sokkel waarin de leeszalen gevestigd zijn en een volledig gesloten massieve blok daarbovenop waarin de boeken bewaard worden. Het massieve blok is volledig bekleed met mozaïektaferelen die de geschiedenis van de Mexicaanse kosmologie uitbeelden. L’Architecture d’Aujourd’hui beschrijft deze façades

als de weerspiegeling van de precolumbiaanse en Spaanse erfenis. Figuur 4.18 De thema’s die verder in het nummer aan bod komen, zijn niet zo verschillend van het Het project op de linkerpagina is de universiteitsbibliotheek (Juan O’Gorman) (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 59, 1955, p. 20) nummer over Venezuela. Naast het artikel over de universiteitscampus worden een aantal grootschalige publieke gebouwen opgenomen, zoals de Amerikaanse ambassade van de architect Mario Pani.169 Deze gebouwen sluiten meer aan bij de “International Style”. De regering verkoos deze moderne architectuur voor haar publieke gebouwen als een uitdrukking van de moderne staat in wording die Mexico was. Een aantal pagina’s worden gewijd aan de oplossingen die de Mexicaanse architecten aandragen voor grootschalige sociale woningbouwprojecten, zoals het Centro Urbano “President Aleman” uit 1949 (Figuur 4.19). Dit gebouw, eveneens ontworpen door Mario Pani, was één van de eerste stedelijke complexen van deze omvang dat in Latijns-Amerika

169 Mario Pani (1911-1992) was een Mexicaans architect die na zijn studies aan de Ecole de Beaux- Arts te Parijs ook aan de Nationale Universiteit van Mexico studeerde. Hij werd één van de centrale figuren in de Mexicaanse architectuurwereld. In 1938 richtte hij het tijdschrift Arquitectura Mexico op. Hij gaf ook les in de architectuuropleiding van de Universiteit van Mexico. Op gebied van architectuur was hij gespecialiseerd in “superblocks” als een antwoord op het woningentekort. (D.G.R. [GONZALEZ ROMERO Daniel], “Mario Pani”, in: MIDANT, op. cit., p. 679) 93

werd gerealiseerd. Henry-Russell Hitchcock was onder de indruk van de reusachtige

blokken maar bemerkte meteen: Unfortunaltely the quality of the execution is not always up to the quality of the design.170 Valerie Fraser bemerkt dat zijn terughoudendheid misschien meer te maken had met de regionale accenten dan met de kwaliteit van het vakmanschap.171 Met regionale accenten doelt ze op ruwe texturen van de muurvlakken, en de contrasterende kleuren en materialen die waren toegepast, in tegenstelling tot de gladde beglaasde prisma’s die het “Corbusiaans” modernisme produceerde. Kwaliteiten die de lezers van L’Architecture d’Aujourd’hui niet konden beoordelen aan de hand van de zwart-wit foto’s, die bovendien vooral de nadruk legden op de schaal van de gebouwen in hun omgeving en niet op de Figuur 4.19 gebruikte materialen of details. Centro Urbano (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 59, 1955, p. 62) Tot slot bevat het nummer ook een reportage over een aantal individuele woningen, waaronder de woning van de architect Luis Barragan172 in de Pedregal-woonwijk te San Angel. Barragan wordt vaak beschouwd als de protagonist van een beweging tegengesteld aan de dominantie van het functionalisme in de architectuur van Mario Pani en Garcia Villagran.173 Hij ontwikkelt een stijl die de grens opzoekt tussen de traditionele Mexicaanse architectuur en het modernisme. Dat leidt tot simpele volumes en onversierde vlakken, geverfd in felle kleuren. Dat hij hiermee een beweging tegen de Mexicaanse

170 HITCHCOCK, op. cit., p. 123 171 FRASER, op. cit., p. 61 172 Luis Barragan (1902-1988) was een Mexicaans architect die zijn studies onderbrak om rond te reizen in Europa. Bij zijn terugkeer in Mexico was de school gesloten en hij haalde nooit zijn diploma. (D.G.R. [GONZALEZ ROMERO Daniel], “Luis Barragan”, in: MIDANT, op. cit., p. 90) 173 Ibid., p. 84 José Villagran (1901-1982) was één van de centrale figuren in het vroege modernistische debat in Mexico. 94

modernistische architectuur van Pani beoogt is misschien te sterk uitgedrukt, eerder gaat

het om een vormentaal die deze “mainstream” architectuur aanvult.

Na het nummer uit 1955 verschijnt nog een tweede themanummer dat geheel draait rond Mexico in 1963, naar aanleiding van het zevende congres van de U.I.A. Dit nummer bevestigt grotendeels het vorige nummer in zijn berichtgeving over de Mexicaanse architectuur. Opnieuw gaat veel aandacht naar de historische achtergrond waarop de Mexicaanse architectuur bouwt. Dat wordt al duidelijk uit de cover, die een afbeelding bevat van een reusachtig stenen hoofd, uit het archeologisch park “La Venta” in Villahermosa. Daarnaast wordt opnieuw de architectuurgeschiedenis van Mexico toegelicht aan de hand van een uitgebreid artikel.

Wanneer we deze twee nummers naast elkaar leggen lijkt L’Architecture d’Aujourd’hui de Mexicaanse architectuur dus vooral te publiceren omwille van haar exemplarische omgang met de geschiedenis en daarbij behorend de integratie van de kunsten in de architectuur. De Mexicaanse architectuur is voor het Franse tijdschrift het model van een moderne architectuur die zich niet klakkeloos achter doctrines schaart. Bovendien spreken de Figuur 4.20 Cover “Mexique” omvangrijke projecten, mogelijk gemaakt door een economische bloeiperiode en een (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 34, nr. 109, 1963) geëngageerde regering, tot de verbeelding.

95

4.1.3 Venezuela

Vaak wordt Venezuela vereenzelvigd met de belangrijkste Venezolaanse architect, Carlos Raul Villanueva. Francisco Bullrich wijdt in zijn boek uit 1969, New Directions in Latin American Architecture, aparte hoofdstukken aan Brazilië, Mexico en Argentinië maar niet aan Venezuela174. Hij voegt wel een apart hoofdstuk toe over Villanueva, wat voor hem misschien op hetzelfde neerkwam. Maar zelfs in 1992 vernauwt Jorge Franciso Liernur de Venezolaanse moderne architectuur tot één persoon: In Venezuela, unlike Brazil and Mexico, there was not a cultural politics that produced a national and modern movement at the same time. There was instead one exceptional figure, who was able to bypass the authoritarianism, the corrupt bureaucracy, the mediocrity, and the ignorance of the various regimes under which he worked.175 Zoals Liernur aanhaalt is het feit dat de Venezolaanse architectuur vaak als een eenmanspraktijk wordt voorgesteld misschien te wijten aan de politieke situatie. Villanueva zou dan de enige Venezolaanse architect zijn die er in slaagde het ongunstige dictatoriale klimaat te omzeilen. 176

174 BULLRICH Francisco, New Directions in Latin American Architecture, Studio Vista, Londen, 1969 175 LIERNUR Jorge Francisco, “Latin America: The Places of the Other”, in: KOSHALEK Richard en SMITH Elisabeth A.T. (red.), At the End of the Century: one hundred years of architecture, Abrams, Los Angeles, 1998, pp. 292-319 176 Villanueva groeide op in Europa en keerde pas in 1928, na zijn studies in Parijs te hebben voltooid, terug naar Venezuela. Als zoon van een ambassadeur kende hij het belang van een diplomatische houding. Misschien is dat de reden waarom net deze architect toch voldoende opdrachten kreeg toegewezen binnen het dictatoriale regime. Zie FRASER Valerie, Building the New World. Studies in the Modern Architecture of Latin America 1930-1960, Verso, New York / Londen, 2000, pp. 105-106 96

De periode die volgde op de onafhankelijkheid in 1821 was in Venezuela, zoals dat ook in Mexico het geval was, gekenmerkt door militaire dictators. Maar terwijl de Mexicaanse Revolutie (1910-1917) in Mexico de deuren opende voor het modernisme, bleef Venezuela gebukt onder het dictatorschap van president Juan Vicente Gomez (1908-1935). Gomez ontmoedigde elk debat en sloot zelfs de universiteit gedurende tien jaar (1912-1922). Met andere woorden, net wanneer de andere Latijns-Amerikaanse landen de moderne architectuur ontdekten, bleef Venezuela verplicht toe te kijken vanaf de rand. Pas in 1958 zal het land voor het eerst bestuurd worden door een democratisch verkozen regering. Het is dan ook in de tweede helft van de jaren ’50, wanneer het politieke klimaat in Venezuela mildert, dat de buitenlandse architectuurtijdschriften de Venezolaanse architectuur, en in het bijzonder Villanueva, opmerken.

Nr. 67-68 (1956) In 1956 neemt L’Architecture d’Aujourd’hui een dossier op over Venezuela in een nummer over “Construction en pays chauds”.177 Dit dossier focust voornamelijk op de recente stedelijke ontwikkelingen in Caracas, meer bepaald de enorme huisvestingsblokken die in

Figuur 4.21 de jaren ’50 werden opgetrokken om een antwoord te bieden op het huisvestingsprobleem Cover “Constructions en pays chauds – Venezuela” (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 27, nr. 67-68, 1956) van de stad. Carlos Raull Villanueva was adviseur voor deze plannen, die werden gefinancierd door de “Banco Obrero”178. Het doel was om alle sloppenwijken rondom Caracas te vervangen door moderne hoogbouwblokken die de bewoners zouden voorzien

177 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 27, nr. 67-68, 1956 178 De “Arbeidersbank” leende in eerste instantie voornamelijk geld uit om private constructies te steunen, maar in 1941 ondernam ze haar eerste eigen herwaarderingsproject, met als doel de sloppenwijken in het stedelijke gebied van Caracas uit te wissen. 97

van licht, lucht en alle modern comfort. Het opkuisen van de stad was een belangrijk punt voor de politieke machthebbers daar de ongestructureerde sloppenwijken het beeld van Caracas verstoorden dat men wenste uit te zenden naar het buitenland: een moderne welvarende stad met een tevreden bevolking. Bovendien zouden deze grootschalige projecten de bouwindustrie een nieuwe impuls geven. Deze projecten waren niet de eerste pogingen in Latijns-Amerika om een oplossing te vinden voor het huisvestingsprobleem, maar Venezuela was wel het eerste land waar deze oplossingen op een enorme schaal en in een zeer korte periode werden uitgevoerd. In het themanummer van L’Architecture d’Aujourd’hui verschijnen een aantal voorbeelden van deze generieke hoogbouwarchitectuur, zoals de wijk van 2 december van Villanueva. Unité résidentielle du 2 décembre Het zijn indrukwekkende blokken, nog veel imposanter wanneer ze in hun omgeving L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 27, n.67-68, 1956, pp. 88-89 worden getoond, die veelal de architecturale vormentaal van het “Corbusiaans” modernisme gretig toepassen: pilotis, beglaasde gevels, inventieve zonneweringssystemen… Caracas verschijnt in L’Architecture d’Aujourd’hui als een moderne stad met een silhouet dat voorheen enkel in de schetsen van Le Corbusier te vinden was. Op die manier wordt een voorbeeld gepromoot voor andere Latijns- Amerikaanse steden die met hetzelfde probleem van exponentiële bevolkingsgroei kampen. Een uitzondering op de hoogbouwwijken vormt de “unité de voisinage de Pomona à Maracaibo” door José Luis Sert en Paul Lester Wiener.179 De havenstad Maracaibo speelde een belangrijke economische rol in de uitvoer van petroleum. De woonuitbreiding die hier door Sert en Wiener wordt voorgesteld, gaat op een veel kleinschaligere manier om met de Unité de voisinage de Pomano à Maracaibo L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 27, n.67-68, 1956, pp. 101-102 179 “Unité de voisinage de pomona à Maracaibo”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 27, nr. 67- 68, 1956, pp. 98-101 98 problematiek van behuizing. Naast enkele appartementsblokken zijn ook kleinere units voorzien in een schakeling die veel meer doet denken aan de informele organisatie van de sloppenwijken en op die manier veel dichter staat bij de sociale leefpatronen van de Venezolaanse bevolking. Deze kon het geïsoleerde leven in de stedelijke woningblokken niet gewoon worden, en de moderne badkamers werden uiteindelijk aangewend als opslagruimte voor klein vee.180 Het probleem was immers niet dat deze bewoners onwetende wilden waren, maar wel dat deze huishoudens nog steeds voor een deel van hun inkomsten afhingen van een meer traditionele vorm van economie en dat de moderne woonoplossingen hier geen antwoord op konden of wouden bieden. De oplossingen die de “Banco Obrero” in de jaren ’50 aanbood om de huisvestingsproblemen in Caracas op te lossen, waren fundamenteel architecturale antwoorden, gebaseerd op utopische theorieën die weinig aandacht schonken aan de reële noden van de bewoners. De regering wou snelle, zichtbare resultaten die de stad haar moderne aanblik zouden geven, in plaats van langdurige en kostelijke studies naar de sociale en economische problemen. De kritiek op de modernistische woningblokken zal uiteindelijk gedurende de jaren ’60 blijven aanzwellen. Tot de moderne oplossingen, zoals ze onder andere werden voorgesteld in de Latijns-Amerikaanse landen, volledig in diskrediet waren gebracht. De architectuurhistoricus Charles Jencks181 stelt dat de dood van de moderne beweging niet enkel kan bepaald worden tot op het decennium of het jaar, maar zelfs tot op de minuut. Het gebeurde in St. Louis, waar in 1972 het grootschalige woningproject Pruitt Igoe van de

180 FRASER, op. cit., pp. 113-124 181 JENCKS, Charles, The Language of Post-Modern Architecture, Academy Editions, Londen, 1978 99

architect Minoru Yamasaki, met de grond gelijk werd gemaakt na aanhoudende sociale en 182

structurele problemen. Een ander voorbeeld van de bouwwoede die in de jaren ’50 heerste in Venezuela is het “Centro Bolivar” van de “Le Corbusier-adept” Cipriano Dominguez, een stedelijk en ministerieel complex, symmetrisch geplaatst langs de Avenida Bolivar, een centrale boulevard in Caracas. Dit gebouw was vernieuwend in de condensatie van stedelijke programma’s die het accommodeerde. Naast de kantoren voor een aantal ministeries bevatte dit gebouw immers ook residenties, winkels, restaurants, galerijen en tuinterrassen. Het is in dit soort grootschalige gebouwen, een schaal die in Europa niet te vinden was, dat L’Architecture d’Aujourd’hui de Venezolaanse architectuur als een model naar voor schuift. Dat de architectuurmagazines dit soort monumentale architectuur in overvloed in Centro Simon Bolivar L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 27, n.67-68, 1956, pp. 101-102 beeld brengen is een opmerking die ook Francisco Bullrich in 1969 reeds maakte.183De moderne gebouwen met hun technische vooruitgang waren een duidelijk statement dat Latijns-Amerika op weg was naar de toekomst.

182 De afbraak van Pruitt Igoe wordt door Robert Hughes in beeld gebracht in zijn film Trouble in Utopia uit 1980, waarin hij het verhaal vertelt van de “International Style”, van zijn opkomst tot zijn val. (De documentaire werd destijds gemaakt in opdracht van BBC als vierde aflevering van de reeks The Shock of the New) Zie ook: HUGHES Robert, The Shock of the New, Knopf, New York, 1980 183 BULLRICH, op. cit., p. 83

100

Afrika

Over het Afrikaanse continent verschijnen tussen 1945 en 1960 vijf specifieke nummers. Het eerste nummer komt er vlak na de Tweede Wereldoorlog, wanneer het tijdschrift, na een pauze van enkele jaren tijdens de oorlog, opnieuw verschijnt onder impuls van André Bloc en Pierre Vago. Dit speciale nummer heeft als thema “France d’Outre Mer” en behandelt de Franse koloniale gebieden, van Marokko over Zwart Afrika, tot Indochina. Wanneer dit nummer verschijnt, vlak na de Tweede Wereldoorlog stond de Afrikaanse onafhankelijkheid nog niet hoog op de agenda van de Westerse landen. Nochtans hadden enkele van de koloniale landen al te kennen gegeven dat ze hun onafhankelijkheid wensten184. In december 1942 bijvoorbeeld overhandigde de Algerijnse voorman Ferhat Abbas een document aan de geallieerden waarin de eis tot onafhankelijkheid werd bepleit. Ook de Franse vertegenwoordigers werden benaderd met dezelfde vraag, maar De Gaulle was niet van plan in te gaan op deze eisen. Spoedig braken rellen uit in Marokko en Algerije maar deze werden even snel weer onderdrukt. Nochtans is van dit alles niets terug te vinden in de besprekingen van Potsdam. Geen enkele partij was bereid de verhoudingen met Frankrijk te vertroebelen omwille van wat op het eerste zicht niet meer voorstelde dan wat lokale onrust. Vooral voor Zwart Afrika leek de onafhankelijkheid verre toekomstmuziek. In tegenstelling tot het Noorden, was in Zwart Afrika de continuïteit weinig of niet onderbroken door de gewelddadigheden van de oorlog. Zowel voor de koloniale mogendheden als voor de Verenigde Staten en de Sovjetunie leek het onmogelijk dat de machtsverhoudingen hier de komende jaren zouden wijzigen.

184 DOOM Rudy, “De grote conferenties” 101

Het laatste nummer in de reeks publicaties over de Afrikaanse architectuur, bevat een relatief beknopt dossier over “Afrique Noire” en verschijnt in 1957. Het feit dat er na deze datum geen dossiers of themanummers meer werden gemaakt die specifiek op het Afrikaanse continent focussen, is een aanwijzing voor de koloniale houding van L’Architecture d’Aujourd’hui. Op het einde van de jaren ’50 van de twintigste eeuw kwam er immers definitief een einde aan de koloniale macht van Frankrijk185. Na de vernederende nederlaag die Frankrijk had geleden in Vietnam, wou het land oorspronkelijk kost wat kost zijn Afrikaanse kolonies behouden. Er gingen in Frankrijk echter ook stemmen op voor een verandering van de verhouding tussen de kolonies en het moederland. Deze “real politici” beseften dat verandering de enige mogelijkheid was om een totale breuk te vermijden. Het ging hier dus niet om voorstanders van dekolonisering op basis van democratische principes, maar wel om een keuze voor het minste kwaad zodat de positie van Frankrijk als grootmacht niet in gevaar zou komen. De grondwet van de Vierde Republiek (1946 – 1958) had het over “l’Union Française”, waarbinnen de afgevaardigden van de kolonies rechtstreeks toegang kregen tot de “Assemblée Nationale”. De volgende stap kwam er onder Charles De Gaulle, de eerste president van de Vijfde Republiek. Deze organiseerde in 1958 een referendum dat de koloniale gebieden voor de keuze stelde: binnen de “Communauté Française” blijven of zich volledig afscheiden. Aanvankelijk ging enkel Guinee hier op in maar één voor één volgden ook de andere koloniale gebieden. Op die manier kwam er een einde aan het koloniale verleden van Frankrijk, dat nu via andere kanalen zijn positie in Afrika moest veilig stellen.

185 DOOM Rudy, “De Afrikaanse dekoloniseringsgolf”, in: DOOM Rudy, Structuur en conflict in de Derde Wereld 1492-1992, Universiteit Gent, Gent, 2008, pp. 235-243 (cursus vakgroep “Studie van de Derde Wereld”) 102

Deze twee themanummers markeren dus een belangrijke periode in de Franse buitenlandse politiek waarbinnen de houding van de Franse kolonisator verschoof. Daartussen verschijnen nog drie andere themanummers over Afrika. Deze nummers gaan specifiek in op de Noord-Afrikaanse kolonies. In het voorgaande hoofdstuk haalden we reeds aan hoe de Noord-Afrikaanse landen een ander statuur kregen binnen de Franse architectuurkritiek. Deze verschillende houding ten opzichte van Noord-Afrika en subsaharisch Afrika manifesteert zich ook in L’Architecture d’Aujourd’hui. In eerste instantie is het aantal publicaties over Zwart Afrika beduidend lager. Daarnaast worden de Noord-Afrikaanse landen net zoals de Latijns-Amerikaanse als afzonderlijke gebieden behandeld, terwijl de landen ten zuiden van de Sahara meer als één homogeen gebied naar voor worden gebracht. Dit is het duidelijkst zichtbaar in de inhoudstafel van het nummer of “France d’Outre Mer”. Algerije, Tunesië en Marokko worden elk apart behandeld, terwijl de projecten uit onder andere Dakar en Brazzaville worden gegroepeerd tot Zwart Afrika. Uit een grondigere studie van deze themanummers zullen nog meer van deze details die de houding van L’Architecture d’Aujourd’hui ten opzichte van deze gebieden verraden, aan het licht komen.

103

4.1.4 Noord-Afrika

In de periode tussen 1945 en 1957, brengt L’Architecture d’Aujourd’hui een aantal nummers uit die specifiek focussen op de Noord-Afrikaanse landen. In 1948 en 1951 worden er themanummers over respectievelijk Tunesië en Marokko uitgebracht, gevolgd door een algemeen nummer over Noord-Afrika in 1955. In elk van deze nummers gaat veel aandacht naar de stedenbouwkundige projecten. Deze nemen een belangrijke rol in binnen de koloniale politiek. Door de verschillende nummers naast elkaar te zetten wordt duidelijk op welke manier wordt omgegaan met de planningsproblematieken en hoe de koloniale gebieden dienst doen als een laboratorium voor de Franse architecten.

Nr. 20 (1948) Tunesië en de rol van Bernard Zehrfuss Tunesië had als enige Noord-Afrikaans land zwaar geleden onder de Tweede Wereldoorlog. Oorspronkelijk vielen de Franse kolonies onder het Vichy-regime. In 1942 slaagden de Britten er echter in om de asmogendheden uit Libië te verdrijven en ze terug te Figuur 4.22 dringen naar Tunesië. Bijna gelijktijdig landden hulptroepen vanuit de Verenigde Staten op Cover van het themanummer over Tunesië (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 20, 1948) de kusten van Noord-Afrika en vielen de asmogendheden van de andere zijde aan. De strijd werd verder uitgevochten op Tunesisch grondgebied, waar in 1943 uiteindelijk de laatste troepen van de asmogendheden werden verslagen. De Franse kolonies zijn daarmee bevrijd maar de ravage is vooral in Tunesië groot. De militaire operaties hadden dan ook grote gevolgen voor Tunesië:186 in totaal werden door de vijand 119 bruggen opgeblazen, 235 kilometer spoorlijnen werden vernield, de

186 MONS Jean, “Les problèmes de reconstruction en Tunisie”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 20, 1948, p. 2 104 elektriciteitscentrales van verschillende steden werden buiten werking gesteld, de havens werden zo goed als volledig vernield en daarnaast werden ook 16 700 verblijfplaatsen verwoest… In 1948 werd geschat dat de schade opliep tot meer dan 45 miljard Franse Frank. Naast de enorme schade die het land had opgelopen was er ook een gebrek aan beschikbare middelen en bekwame arbeiders. In 1943 wordt Bernard Zehrfuss187, een 32-jarige Franse architect, aangesteld door de regering als hoofd van de nieuwe stedelijke dienst te Tunesië om dit complexe en reusachtige probleem aan te pakken. Hij omringt zich door een aantal architecten met dezelfde overtuigingen en ervaring in de Franse kolonies: Jaques Marmey (actief in Marokko) en Langui (actief in Algerije). Dit team zoekt onder andere naar inrichtingsprincipes voor bijvoorbeeld de steden Bizerte en Sfax, en ontwikkelt typeplannen voor scholen en publieke gebouwen. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in het nummer dat L’Architecture d’Aujourd’hui in 1948 uitbrengt over Tunesië.188 Door een gebrek aan materialen en moderne technieken zijn deze architecten die in Tunesië aan de slag gaan verplicht zich te wenden tot meer traditionele constructietechnieken. Dit leidt tot een architectuur die veel meer geïnspireerd is door de vernaculaire voorbeelden. De landbouwschool die André Ventre realiseerde te Moghrane is een goed voorbeeld van deze symbiose tussen lokale tradities en een moderne esthetiek. Die link met de lokale gewoonten wordt ook uitgespeeld door L’Architecture d’Aujourd’hui, bijvoorbeeld in de katern over woningen in Tunesië die het nummer bevat. Daarin worden eerst een aantal

187 Bernard Zehrfuss was een Franse architect die in 1939 afstudeerde aan de Ecole des Beaux-Arts en de “prix de Rome” in de wacht sleept. Hij was naast zijn activiteiten als architect ook lid van de redactie van L’Architecture d’Aujourd’hui en dit van 1950 tot 1975. Hij was lid van de C.I.A.M- beweging en paste hun principes toe in zijn ontwerpen. 188 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 20, 1948 105

traditionele woningen getoond waaruit de belangrijkste kenmerken duidelijk worden (Figuur 4.24). Daarna wordt het ontwerp voorgesteld van Zehrfuss en Kyriacopoulos voor een minimale Tunesische woning (Figuur 4.23). Het verbinden van de moderne voorbeelden met de lokale “traditionele” architectuur is iets wat we reeds zagen in een aantal Latijns-Amerikaanse voorbeelden en ook hier terug aantreffen. Misschien heeft deze ogenschijnlijke strategie van L’Architecture d’Aujourd’hui te maken met haar voorliefde voor het “métier” van het bouwen. In de koloniale context zijn architecten zoals Zehrfuss immers veel meer genoodzaakt rekening te houden met de materiële realiteit van de projecten. Geavanceerde industriële producten zijn niet voorhanden en voor de realisatie moet de architect een beroep doen op ongeschoolde kolonialen. De projecten die hier Figuur 4.24 Studie over de islamitische woning gepresenteerd worden kunnen op die manier misschien geïnterpreteerd worden als een ((L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 20, 1948, pp. 64-65) tegengewicht voor de uniforme moderne architectuur. In 1947 wordt Zehrfuss bedankt voor bewezen diensten en vervangen door de ingenieurs van de technische dienst, die ook voorheen de beslissingsmacht hadden. De plannen van Zehrfuss’ team worden afgedaan als te grootschalig. Het ongenoegen binnen de architectuurwereld over deze beslissing is groot. Gaston Bardet verwijt de Administratie dat ze zich nog maar eens tonen als “la grande voleuse anonyme des artistes”.189 Helemaal op het einde van het themanummer over Tunesië maakt Paul Herbé de balans op. Hij looft de pogingen die zijn ondernomen door Zehrfuss en zijn collega’s en betreurt tegelijk de beslissing van de administratieve machthebbers om het project stop te zetten.

Figuur 4.23

Minimumwoning voor Tunesië – Bernard Zehrfuss 189 ((L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 20, 1948, p. 70) BARDET Gaston, “Pierre sur Pierre”, 106

Malheureusement, une administration lente et routinière se montra incapable de suivre l’élan de ces techniciens, et aucun législation ne vint appuyer et renforcer leurs conceptions.190 Het stopzetten van de plannen voor Tunesië is niet alleen een gemiste kans voor Tunesië maar ook voor de metropool zelf. Er was immers hoop ontstaan dat Tunesië zou kunnen gaan functioneren als een laboratorium, waar de nieuwste principes ontwikkeld konden worden onder gunstiger politieke omstandigheden dan in het thuisland. Op die manier zouden nieuwe modellen ontwikkeld kunnen worden die op hun beurt getransporteerd konden worden naar het moederland. En Tunisie,la forme de gouvernement et le principe admis de regroupement social, de déplacement des centres sous forme de cités satellites, établies sur des terrains vierges dont les propriétés sont expropriées à l’avance, doivent permettre l’application des règles les plus modernes d’urbanisme, et d’y tenter une expérience profitable.191

190 HERBE Paul, “Bilan”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 20, 1948, p. 121 191 HERBE Paul, “Un essai d’urbanisme colonial”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 20, 1948, p. IV 107

Nr. 35 (1951) Na het themanummer over Tunesië richt L’Architecture d’Aujourd’hui zijn blik op Marokko. Deze Franse kolonie verschijnt op het architecturale toneel vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw. De stedenbouwkundige geschiedenis van Marokko in de eerste helft van de twintigste eeuw kan in twee grote periodes opgedeeld worden met de Tweede Wereldoorlog als scharnierpunt.192 Alvorens over te gaan naar het nummer dat L’Architecture d’Aujourd’hui uitbrengt over Marokko, wordt kort even ingegaan op deze

twee periodes en hun belangrijkste personages. Marokko was een Frans protectoraat sinds 1912, onder leiding van generaal Lyautey. Hij ondernam de eerste stappen op gebied van stadsplanning en roept hiervoor de hulp in van de Franse architect Henri Prost.193 Volgens het beleid van Lyautey en Henri Prost was het cruciaal dat bepaalde waardevolle Marokkaanse elementen zoals de medina bewaard zouden blijven. Het doel was om bepaalde aspecten van de culturele traditie te bewaren en tegelijk aspecten van modernisering en ontwikkeling te introduceren. Gwendolyn Wright benoemt deze tegenstrijdige streefdoelen in haar boek “The Politics of Design in French Colonial Urbanism”194 met de termen “preservatie” en “modernisering”. In deze geest stelt Prost onder andere plannen op voor Rabat, Casablanca, Meknès en Fès. Hij verlaat

Figuur 4.25 Marokko in 1923. Vanaf dan wordt de “Service de l’Urbanisme” het uitvoerend Cover van het themanummer over Marokko (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 21, nr. 35, 1951)

192 ECOCHARD Michel “Les problèmes d’urbanisme au Maroc”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 21, nr. 35, 1951, pp. 9-11 193 Henri Prost (1874-1959) was een Franse architect, actief in Frankrijk, Marokko en Turkije. Hij studeerde aan de Ecole Spéciale en daarna aan de Ecole des Beaux-Arts, waar hij in 1902 de “Grand Prix de Rome” behaalde. Hij was naast zijn carrière als architect ook directeur van de Ecole Spéciale tussen 1929 en 1959. (J.-L. C. [COHEN Jean-Louis], “Henri Prost”, in: MIDANT, op. cit., p. 731) 194 WRIGHT Gwendolyn, op.cit., pp. 85-160 108 administratief orgaan. Maar de lokale initiatieven die hier uit voortkomen kunnen geen weerwerk bieden tegen de sociale problemen die in de overbevolkte stadsranden ontstaan. In 1941 wordt een professionele “Orde” van architecten ingesteld, gebaseerd op de Franse wetgeving. Tijdens de oorlog kwamen constructies stil te liggen maar dankzij de beperkte rechtstreekse impact die de oorlog had gehad op Marokko, hervatten deze al snel na 1945. In 1946 komt Michel Ecochard195, een bewonderaar van Le Corbusier met ervaring op gebied van planning in het Midden Oostern, aan het hoofd van de stedenbouwkundige dienst. Onder zijn leiding kent de architectuur en stedenbouw in Marokko een tweede gouden periode. Volgens Ecochard waren er sinds de jaren ’40 economische en demografische ongelijkheden ontstaan waar de oude infrastructuurconcepten geen antwoord op konden bieden. Dit had tot gevolg dat er een heus netwerk aan secundaire centra was ontstaan. Ecochard pleitte dan ook voor een meer harmonieuze verdeling van de demografische en industriële elementen. De plannen die hij voorstelde waren gebaseerd op de decentralisatie van de industrie. Hij verweet Prost dat deze laatste het tekort aan woningen voor de Marokkaanse bevolking had genegeerd. Voor Ecochard kwam het er op aan een kwantitatief antwoord te bieden op het overweldigende tekort aan woningen. In lijn met de C.I.A.M.-principes van het Charter van Athene, geloofde Ecochard in universele menselijke noden. Deze twee belangrijke periodes in de Marokkaanse architectuurgeschiedenis van de twintigste eeuw worden ook door Paul Rabinow naast elkaar gezet in zijn tekst over

195 Michel Ecochard (1905-1985) studeerde aan de Ecole des Beaux Arts van 1925 tot 1931. Hij trok daarna naar het Midden-Oosten waar hij verschillende projecten realiseerde. Hij realiseerde verder projecten in onder andere Marokko , Senegal en Guinee. (M. El. [ELEB Monique], “Michel Ecochard”, in: MIDANT, op. cit., pp. 262-263) 109 kolonisatie en moderniteit.196 Hij verbindt deze twee momenten met de termen “techno- cosmopolitanism” en “middling modernism”. “Techno-cosmopolitanism” wou geschiedenis en cultuur operationaliseren en dit door overheen bestaande culturele en sociologische instituties te werken om zo een zekere sedimentatie van de historische praktijken te bekomen. Het “middling modernism” opereerde niet op de historische en culturele praktijk maar vertrok van een meer universeel object, wiens noden en potenties door de wetenschap konden gedefinieerd worden. De nieuwe gezonde ruimtes en vormen zouden leiden tot een nieuwe samenleving. Terwijl Rabinow de eerste groep associeert met de praktijk van Lyautey en Prost in Marokko, verbindt hij de na-oorlogse projecten van Ecochard met het “middling modernism”. Rabinow besluit dat het plan van Ecochard voornamelijk een mislukking was. De industriële concentratie in Casablanca bleef toenemen, net zoals de kloof tussen de kuststeden en het binnenland. Daarenboven kon hij zijn belofte van voldoende woonvoorzieningen niet waarmaken. De houding ten opzichte van de experimenten in Marokko lagen in 1951, wanneer L’Architecture d’Aujourd’hui het themanummer uitbrengt, nog helemaal anders. Het speciale nummer draait grotendeels rond de ontwikkelingen die Ecochard in Marokko teweegbracht na 1946. De inspanningen van generaal Lyautey worden slechts zijdelings vermeld, als een historische voetnoot, waardevol maar gedateerd. In het redactionele artikel stelt Bloc letterlijk dat de recente realisaties vaak superieur zijn aan de vooroorlogse experimenten.

196 RABINOW Paul, “Colonialism, Modernity. The French in Morocco”, in: ALSAYYAD Nezar, Forms of Dominance: On the Architecture and Urbanism of the Colonial Enterprise, Aldershot, Avebury, 1992, pp. 167-182 110

Les architectes ont compris que, dans un pays neuf avec des matériaux et les méthodes nouvelles de construction, il convenait, non pas de reprendre les aspect plastiques d’une tradition locale en régression, mais de rechercher une expression neuve, appropriée au climat et aux techniques d’exécution.197 De principes van demografisch evenwicht en industriële deconcentratie, die Ecochard naar voor schuift, zitten vervat in de stadsprojecten die L’Architecture d’Aujourd’hui in dit nummer toont. De verschillende artikels over Rabat, Casablanca, Meknès en Fès bevatten allen kaarten die de enorme bevolkingsdichtheid aantonen als gevolg van een explosieve bevolkingsgroei de voorgaande decennia. De steden die uitvoerig besproken worden,

Figuur 4.26 worden op een meer wetenschappelijke manier behandeld, met cijfers en kaarten over Projecttoelichting Rabat-Sale (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 21, nr. 35, 1951, pp. 14-15) bevolkingsgroei en –dichtheid. Daarnaast duikt ook in dit nummer de fascinatie voor vernaculaire architectuur op, getuige de artikels over een Berberse burcht en eenvoudige Marokkaanse woonoplossingen. Ook de cover is opnieuw een voorbeeld van hoe L’Architecture d’Aujourd’hui de lokale traditie tegenover de moderne plaatst. De nieuwe generatie architecten benadert de sloppenwijken niet langer als een probleem maar als een inspiratiebron. Ze gaan op zoek naar woonoplossingen die onderaan de maatschappij ontstaan, als een antwoord op hoe mensen kunnen wonen.

Figuur 4.27 “l’habitation de type Marocain” (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 21, nr. 35, 1951, pp. 38-39) 197 BLOC André, “Le Maroc Moderne”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 21, nr. 35, 1951, p. 8 111

Nr. 60 (1955) In 1955 brengt L’Architecture d’Aujourd’hui een nummer uit over Noord-Afrika, in het bijzonder Algerije, Tunesië en Marokko. Als basis voor de organisatie van dit nummer wordt, zoals eerder aangehaald, het schema genomen dat de Marokkaanse C.I.A.M.- afdeling opstelde voor het negende congres in 1953. Dit schema bestaat uit negen categorieën.198 De projecten worden per geografisch gebied opgedeeld in deze categorieën. Binnen de uiteindelijke selectie van de projecten gaat bijzonder veel aandacht naar het huisvestingsprobleem. De notie “habitat” was immers een veelbesproken onderwerp in naoorlogse architectuurkringen en zeker in de Franse kolonies zoals Marokko, waar de huisvesting de enorme bevolkingsgroei niet kon volgen en er bijgevolg buiten de stad spontane woonenclaves, “bidonvilles” genaamd, ontstonden.199 De oplossingen die hier werden uitgetest waren bijzonder interessant voor de Franse architecten daar de metropool net zo goed kampte met een sterke demografisch groei. Het begrip “habitat” werd voor het eerst geïntroduceerd door Le Corbusier op het zevende

Figuur 4.28 C.I.A.M.-congres te Bergamo. Toch werd nergens een echt sluitende definitie gegeven van Cover themanummer over Noord-Afrika (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 60, 1955) het begrip. De Marokkaanse architecten zoals Ecochard en Candilis speelden een belangrijke rol in de discussie die omtrent het begrip werd gevoerd bij de samenkomst in 1952, ter voorbereiding op het negende C.I.A.M.-congres. Candilis definieert “habitat” als

198 De negen categorieën die worden vermeld zijn: 1. problèmes démographiques, 2. habitat urbain de type musulman, 3. habitat urbain de type Européen, 4. equipement agricole et habitat rural, 5. equipement scolaire, 6. equipement sanitaire, 7. les réseaux de circulation, 8. constructions commerciales et industrielles, 9. constructions administratives et constructions diverses. 199 Tom Avermaete wijdt in zijn boek over Candilis, Josic en Woods een volledig hoofdstuk aan de notie “habitat for the greasters number”. Zie: AVERMAETE Tom, Another Modern. The post-war architecture and urbanism of Candilis-Josic-Woods, NAi, Rotterdam, 2005, pp.110-195 112

een omvangrijk concept, dat naast de alledaagse verblijfplaats (logis) ook de onmiddellijke omgeving van deze verblijfplaats (environment immédiate) en de wijdere stedelijke omgeving (environment urbanistique) omvat. Vanaf de jaren ’50 ontwikkelen de Marokkaanse architecten hun eigen notie van “habitat”. Een essentieel onderdeel van deze aanpak was de verhouding tussen traditie en moderniteit. In contrast to the contemporary blind belief in the appropriateness of modern dwelling ideals, Ecochard and the ATBAT architects thought that the essential meaning of dwelling resided in its mediating character.200 In het themanummer uit 1955 verschijnt een belangrijk artikel dat de visie van L’Architecture d’Aujourd’hui op “l’habitat pour le plus grand nombre” weergeeft.201 Het Figuur 4.29 tijdschrift stelt vast dat de antwoorden op het huisvestingsprobleem een nieuwe omvang “Pour un logis humain” (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 60, 1955, pp. 32-33) aannemen, geleid door de wil om een oplossing te bieden voor de nood aan woningen die in veel steden urgent is maar ook door een drang om bedenkelijke wooninfrastructuren zoals de “bidonvilles” de kop in te drukken. De blinde obsessie over kwantitatieve en economische aspecten wordt in vraag gesteld. Vergeten we niet dat mensen ook eisen hebben die boven pure materiële behoeften staan? Une légitime réaction nous conduit à rechercher la quantité, mais de la quantité à l’uniformité il n’y a qu’un pas et nous risquons aussi de nous éloigner du logis réellement humain. Il faut trouver une esthétique qui puisse harmoniser la répétition, l’affirmer peut- être et dominer la technique ; aussi nos efforts doivent-ils porter sur la recherche d’une forme architecturale en faveur de l’habitat pour le plus grand nombre.202

200 AVERMAETE, op.cit., p. 146 201 “Pour un logis humain”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 60, 1955, pp. 32-33 202 Ibid. 113

4.1.5 Subsaharisch Afrika

We komen in dit laatste deel over Afrika terug op de themanummers die we eerder aanhaalden en die een belangrijke periode definiëren in de koloniale geschiedenis maar ook in de omgang van L’Architecture d’Aujourd’hui met de Afrikaanse architectuur. Het eerste nummer uit 1945, dat “France d’Outre Mer” als thema heeft, is nog een uitloper van het koloniale denken voor de Tweede Wereldoorlog. Het tweede nummer is het laatste in de reeks publicaties van L’Architecture d’Aujourd’hui over de moderne architectuur in Afrika. Ondanks de politieke achtergrond waartegen dit nummer zich afspeelt blijft de koloniale context ook hier aanwezig maar dan wel veel meer impliciet.

Nr. 3 (1945) La France d’Outre Mer dans la guerre In 1945 brengt L’Architecture d’Aujourd’hui een bijzonder uitgebreid nummer uit over de Franse Overzeese gebieden, getiteld “France d’Outre Mer”. Rechtstreekse aanleiding voor dit nummer is de tentoonstelling “La France d’Outre Mer dans la guerre” die van 12 oktober tot 12 november 1945, amper enkele maanden na de officiële bevrijding van Figuur 4.30 203 Cover “France d’Outre Mer” Frankrijk, liep in het Grand Palais . Deze tentoonstelling legt de nadruk op de belangrijke (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 15, nr. 3, 1945) rol die de Franse overzeese gebieden gespeeld hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog en bij de bevrijding. Door hun geografische ligging namen vooral de kolonies uit Noord- Afrika een belangrijke strategische rol in als transitzone. Bovendien waren gedurende de

203 BRETON Paul, “La France d’Outre-Mer dans la guerre”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 15, nr. 3, 1945, pp. 6-7 Zie ook het korte filmfragment uit 1975 over deze tentoonstelling op www.ina.fr/archivespourtous 114

Tweede Wereldoorlog, de Franse kolonies het grondgebied van waaruit La France Libre de strijd tegen Duitsland en de gecapituleerde Vichy-regering verderzette. Aan de hand van de tentoonstelling uit 1945 kon de Franse bevolking het belang en de rol van de Overzeese gebieden beoordelen. Naast de rechtstreekse bijdrage van de koloniale gebieden in de vorm van strijdkrachten, toont de tentoonstelling ook hoe deze landen bijdroegen tot de Franse economie door de export van ruwe grondstoffen. In ruil daarvoor zet de metropool zich in voor de ontwikkeling van deze gebieden aan de hand van scholen, ziekenposten en infrastructuur. De tentoonstelling was een bevestiging van de sterke band die heerste binnen de “Franse

famillie”: Acte de foi dans la Communauté française, grande famille dont les membres savent tous la force des liens qui les unissent mieux encore depuis la grande épreuve et qui ne peuvent désormais faiblir. Que des Marocains, des Sénégalais, des Malgaches ou des Tahitiens, aient vaillamment contribué à la libération de Marseille, de Paris ou de Strasbourg, voilà qui atteste devant le Monde entier l’attachement profond de nos frères lointains aux idées françaises qui rayonnent dans le prestige renouvelé de la devise républicaine : Liberté, Egalité, Fraternité.204 “La France d’Outre-Mer dans la guerre” kadert binnen een ruimere campagne van de Franse regering om het samenhorigheidsgevoel binnen de “Communauté Française” te versterken. Ze moest het centrale punt worden van een “Mois de la Communauté Française” waardoor de Franse bevolking meer besef kreeg van “la France Totale”. Op die manier kan de tentoonstelling en het bijhorende themanummer van L’Architecture

204 BRETON, op. cit., p.6 115 d’Aujourd’hui dus beschouwd worden als een legitimatie van de Franse kolonies binnen het grote Franse Imperium. In de inleiding van haar boek The Politics of Design in French Colonial Urbanism205, ziet Gwedolyn Wright net in die rechtvaardiging van de kolonisatie een belangrijke rol weggelegd voor de koloniale architectuur en stedenbouw. De beelden die het moederland te zien kreeg van haar kolonies waren immers de beste overtuigingsmiddelen om de inspanningen in de kolonies te promoten en te rechtvaardigen. Voor dit belangrijke themanummer stelt L’Architecture d’Aujourd’hui een speciale redactie samen, waaronder Le Corbusier en de minister van Reconstructie en Urbanisme, Eugène Petit206, maar ook een heleboel Franse architecten die actief waren in de Franse koloniale gebieden, zoals: Alexandre Courtois207, Pierre-André Emery208, Paul Herbé209, Albert Laprade210…

205 WRIGHT Gwedolyn, The Poltics of Design in French Colonial Urbanism, University of Chicago, Chicago,/Londen, 1991 206 Als minister van Reconstructie en Urbanisme tussen 1948 en 1952, zet Eugène Claudius-Petit zich in voor de moderniteit en de sociale vooruitgang. Sterk gekant tegen een vernaculaire architectuur die zich vastklampt aan het verleden, verdedigt hij architecten als Auguste Perret, Jean Prouvé, Paul Nelson en Jean Dubuisson. Petit was de drijfveer achter een aantal belangwekkende reconstructies na de Tweede Wereldoorlog en is daarmee één van de cruciale politieke figuren voor het modernisme in Frankrijk na 1945. Hij was daarnaast een voortdurende steun en vriend voor Le Corbusier. Voor meer info omtrent Eugène Petit zie: POUVREAU Benoît ,Un politique en architecture : Eugène Claudius-Petit, Ed. Le Moniteur, Parijs, 2004 en XXX, Hommage à Eugène Claudius-Petit, fondateur du corps des architectes-conseils de l’Etat, Ed. Thotm, Parijs, 2007 207 Alexandre Courtois (1904-1974) was als architect gevestigd in Parijs en Casablanca. Hij studeerde aan de Ecole des Beaux Arts en won in 1933 de “Grand Prix de Rome”. Hij realiseerde verschillende projecten in Frankrijk tussen 1933 en 1942 en daarna in Marokko van 1943 tot 1960. (J.L.C. [COHEN Jean-Louis] en M. El. [ELEB Monique], “Alexandre Courtois”, in : MIDANT, op. cit., p.220) 208 Pierre-André Emery (1903-1982) was actief als architect in Algiers van 1925 tot 1962. Hij studeerde aan de Ecole des beaux-arts van Genève en werkte twee jaar voor Le Corbusier. In 1937 116

Hun inspanningen leveren een zeer uitgebreid nummer op, dat naast een aantal projecten uit Algerije, Tunesië, Marokko, Madagascar en Zwart-Afrika ook artikels bevat over de “Brise-soleil”211, de klimatologische omstandigheden waarmee de architecten in Afrika rekening moeten houden, en de vereisten bij het ontwerp van luchthavens. Veel meer dan latere nummers van L’Architecture d’Aujourd’hui bevat dit nummer kritische teksten die de potenties en problemen van het koloniale urbanisme en de architectuur uiteenzetten. Zo legt Marcel Lods212 in een kort artikel213 uit dat de koloniale gebieden het uitgelezen domein zijn om met geprefabriceerde woningen te experimenteren, daar deze woningen het transport van allerhande materialen overbodig maken. Op de aangrenzende pagina verschijnt een woning voor een koloniale uitbater van een landbouwbedrijf, van de Figuur 4.31 Bouwen in de koloniale context (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 15, nr. 3, 1945, pp. 24-25) wordt hij lid van C.I.A.M. Emery slaagde erin een aanzienlijke rol in te nemen in Algerije. (M. Em.. [EMERY Marc], “Pierre-André Emery”, in : MIDANT, op. cit., p. 272) 209 Paul Herbé (1903-1963) vestigde zich als architect en urbanist in Tunesië en Parijs. Hij maakte deel uit van het team dat in 1943 onder leiding van Bernard Zehrfuss de reconstructie van Tunesië leidde. ( M. Di. [DION Mathilde], “Paul Herbé”, in : MIDANT, op.cit., pp. 388-389) 210 Albert Laprade (1883-1978) was gevestigd in Parijs, Casablanca en Rabat. Hij studeerde af aan de Ecole des beaux-arts in 1907. ( J.-P.Mi. [MIDANT Jean-Paul], “Albert Laprade”, in : MIDANT, op. cit., pp. 543-544) 211 In tegenstelling tot het Braziliaanse themanummer (zie paragraaf 4.1.1) gaat Calsat hier meer in op de technische aspecten van de “Brise Soleil”. Daarnaast verschijnen ook twee foto’s van Braziliaanse toepassingen (het ABI-gebouw van M.M. Roberto en het ministerie van Onderwijs). CALSAT J.H., “Le Brise Soleil”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 15, nr. 3, 1945, pp. 22-23 212 Marcel Lods (1891-1978) was als architect gevestigd te Parijs en voornamelijk actief in Frankrijk en Guinée. Hij was een hevige voorstander van een architectuur die gebruik maakte van metaal, glas en geprefabriceerde elementen. Hij werkte sinds hij was afgestudeerd aan de Ecole des Beaux-Arts in 1923, samen met Eugène Beaudouin tot 1941. Zie: N.T.., “Marcel Lods”, in : MIDANT Jean-Paul (red.), Dictionnaire de l’architecture du XXe siècle, Editions Hazan / Institut français d’architecture, Parijs, 1996, p.510-511 213 LODS Marcel, “De la légèreté dans las constructions coloniales ”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 15, nr. 3, 1945, p. 24 117

architecten Mirabaud en Chemineau (Figuur 4.31). Dit nummer ademt nog duidelijk de koloniale aspiraties van zijn tijd uit.

Nr. 70 (1957) De evolutie van de koloniale houding In 1957 verschijnt het eerste en enige dossier in L’Architecture d’Aujourd’hui dat specifiek gaat over de architectuur en stadsplanning in Subsaharisch Afrika. Opmerkelijk is dat de cover van dit nummer helemaal niet verwijst naar het thema dat in het dossier wordt behandeld (Figuur 4.32). Het toont het relatieve belang dat Zwart Afrika inneemt. Meer dan tien jaar na het nummer over France d’Outre Mer, wordt dit nummer uitgegeven in een heel andere politieke context. Het optimisme over het koloniale imperium van Frankrijk was gedaald en men besefte dat het hoog tijd was voor veranderingen om een gewelddadige afscheuring te verhinderen. Toch zijn ook in dit nummer van L’Architecture d’Aujourd’hui nog duidelijke koloniale standpunten terug te vinden. De belangrijkste aanwijzingen hiervoor zijn terug te vinden in het inleidende artikel214 van Roland Pré215, gouverneur van Kameroen. Deze omstreden figuur had de reputatie progressief te zijn maar Figuur 4.32 Cover themanummer “Afrique Noire – Actualité” stond tegelijk ook bekend om zijn onverzettelijke houding ten opzichte van anti-koloniale (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957) bewegingen. In dit artikel heeft hij het vooral over de nieuwe kansen die de grote

214 PRE Roland, “Vers un urbanisme africain authentique”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957, pp. 1-2. 215 Roland Pré wordt in 1954 gouverneur van Kameroen. In de jaren daarvoor hield hij zich bezig met de problematiek van economische planning. Dit is ook het hoofdthema van zijn tekst voor L’Architecture d’Aujourd’hui. De aanstelling van Pré ging gepaard met opschudding en controversie, zowel in Kameroen als in Frankrijk zelf, doordat Pré verbonden werd met de autoritaire methodes die hij reeds eerder in andere gebieden had gebruikt om elke onafhankelijkheidsdrang in de kiem te smoren. Zie: JOSEPH Richard, Le mouvement nationaliste au Cameroun, Karthala, Parijs, 1986, pp.257-259 (vertaling ;oorspronkelijke titel Radical Nationalism in Cameroun. Social origins of the U.P.C. rebellion, Clarendon Press, Oxford, 1977) 118

industriële ensembles creëren voor de architecten en stadsplanners in Subsaharisch Afrika216. Hij benadrukt hiermee vooral het economisch belang van de Afrikaanse kolonies. Deze houding ten opzichte van Afrika als een bron van economische inkomsten zit geworteld in een Eurafrikaanse gedachte. De Europese kolonisatoren droomden immers van een gemeenschappelijke toekomst waarbij de grondstoffen zoals rubber en rietsuiker uit Afrika konden aangewend worden voor “gemeenschappelijk” belang. Deze gedachte zit duidelijk vervat in de kaart die bij het artikel gepubliceerd wordt, waarop het netwerk is uitgebeeld van de metaalindustrie (Figuur 4.33). Daaruit blijkt dat Europa voor een groot deel van zijn ijzeraanvoer aangewezen is op zijn Afrikaanse kolonies. Deze scheefgetrokken economische verhouding maakt deel uit van een koloniale houding: de Figuur 4.33 Kaart van de internationale metaalindustrie export van ijzererts staat immers ten dienste van de ontwikkeling van Europa, dat de ruwe (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957, p. 1) grondstoffen verwerkt tot een afgewerkt product, dat tegen een veel hogere prijs opnieuw uitgevoerd kan worden. De geldaccumulatie die uit dit soort handel voorkomt wordt niet geïnvesteerd in technieken om het productieproces te verbeteren, waardoor er geen kapitaal vergaard wordt. 217 Deze economische verhoudingen die grotendeels door Europa werden bepaald zijn zo rechtstreeks verantwoordelijk voor de onderontwikkeling van Afrika.

216 Verder in het nummer wordt één van de eerste gerealiseerde industriële ensembles te Edea van de architecten Weill, Lagneau en Dimitrijevic uitvoerig toegelicht. Zie: “Ensemble industriel pour la production de l’aluminium à Edea, Cameroun”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957, pp. 4-5. 217 De Europeanen wensten ten andere ook niet de productiekracht van de koloniale landen te verhogen. Er zijn verschillende gevallen gekend waarbij de lokale machthebbers de Europeanen om investeringsgoederen vroegen maar deze niet kregen. Zie DOOM Rudy, op.cit., p. 97 119

Naast de tekst van gouverneur Pré bevat het nummer over Zwart Afrika ook een tekst van Michel Weill218 over de evolutie van de architectuur in Frans Zwart Afrika219. Daarin hekelt hij de pogingen die reeds zijn ondernomen op het vlak van architectuur en stadsplanning, omdat ze vanuit een eenzijdig Europese logica zijn ontwikkeld. Het merendeel van deze realisaties verschilt nauwelijks van de constructies in de metropool, behoudens de aanpassingen die zijn uitgevoerd om te beantwoorden aan het tropische klimaat. Ook in haar materiaalgebruik is deze architectuur uitermate Europees, zodat het merendeel van de gebruikte materialen zelfs moest ingevoerd worden. Van een echte Afrikaanse architectuur kan er volgens Weill dus niet gesproken worden. Hij stuurt er dan ook op aan dat in de toekomst de Afrikanen zelf de richting zullen bepalen voor de Afrikaanse architectuur. Cette architecture doit être conçue par les Africains pour eux-mêmes, par ceux qui, formés à nos disciplines européennes, mais gardant leur sens inné du rythme, leur goût juste de la couleur, leur respect de la vie collective et de l’hospitalité, sauront, avec l’aide de techniciens européens, créer le cadre de vie de l’Afrique Noire de demain. In dit artikel stuurt Weill aan op een veel grotere rol van de Afrikaanse bevolking, al moet ze hiervoor wel door de westerlingen opgeleid worden.

218 Michel Weill werkte samen met Guy Lagneau en Jean Dimitrijevic aan tal van projecten, zowel in Frankrijk als in Afrika, voornamelijk tussen 1945 en 1985. Zij stonden vooral bekend voor hun industriële ensembles die zij realiseerden in de Afrikaanse kolonies. Zie: J.Ab., “Guy Lagneau, Michel Weill, Jean Dimitrijevic”, in : MIDANT Jean-Paul (red.), Dictionnaire de l’architecture du XXe siècle, Editions Hazan / Institut français d’architecture, Parijs, 1996, pp.504-505 219 WEILL Michel, “Evolution de l’architecture en Afrique Noire Française”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957, pp. 3-4 120

De projecten die daarna getoond worden sluiten echter grotendeels aan bij de koloniale houding die we bij Roland Pré terugvonden. Het paleis voor de Hoge Raad van Frans West-Afrika, van de architecten Daniel Badani en Pierre Roux-Dorlut, symboliseert de macht en de autoriteit van de Franse kolonisatie (Figuur 4.34). Gelegen aan de Place de l’Etoile met een monumentale as die op dit plein uitgeeft, vormt dit gebouw het toneel voor de grote officiële ceremonies.220 Het “Hôtel de France”, voltooid in 1954, door de architecten Lagneau, Weill en Dimitrijevic, behoort tot een Franse hotelketen en is dan ook een uithangbord voor de Franse aanwezigheid in Guinee.221 Hotels zoals dat in werden gebouwd volgens internationale standaarden en namen de architectuur uit het Westen over. Figuur 4.34 “Palais du Grand Conseil de l’Afrique Occidentale Français à Dakar” De gepubliceerde projecten zijn stuk voor stuk gebouwen van Franse architecten, meestal (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957, pp. 14-17) ook voor de Franse kolonisatoren. Uitzondering daarop is bijvoorbeeld de centrale markt te van Henri Chomette. Naast de projecten uit de Franse kolonies worden ook drie realisaties gepubliceerd in Belgisch Congo. 222 Het betreft echter projecten van Claude Laurens, die eigenlijk een Franse architect was. Bovendien waren in die periode de grenzen tussen francofone gebieden minder vanzelfsprekend dan nu misschien lijkt. Naast het feit dat deze enige specifieke publicatie over Zwart Afrika al eerder beknopt is, gaat er ook nauwelijks aandacht naar stedenbouwkundige projecten, dit in groot contrast met het nummer over “France d’Outre Mer” en de nummers over de Noord-Afrikaanse gebieden. Vooral de landen in Equatoriaal Frans Afrika zijn volgens Olivier Christine en

220 “Palais du Grand Conseil de l’Afrique Occidentale Français à Dakar”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957, pp. 14-17 221 “Hôtel de France à Conakry”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957, pp. 18-19 222 Zie ook de voetnoot hierover in paragraaf 3.2 121

Armelle Filliat223 onderontwikkeld. Gedurende verschillende decennia van kolonisatie was er voor deze gebieden slechts een beperkte administratieve omkadering voorzien, aangezien deze zich enkel moest bekommeren over rurale activiteiten zoals plantages, bosontginning en mijnbouw. Daarnaast was er ook geen homogene wetgeving die de bevoegdheden duidelijk afbakende. Urbanisme was de bevoegdheid van lokale overheden maar ook van het leger en de dienst voor openbare werken. Het totale gebrek aan omkadering verklaart gedeeltelijk waarom er over Zwart Afrika geen stadsprojecten verschenen in L’Architecture d’Aujourd’hui. Bovendien waren er ook geen grote namen zoals in Noord-Afrika die de stadsplanning onder hun hoede namen.

Het is duidelijk dat vooral voor de landen in subsaharisch Afrika L’Architecture d’Aujourd’hui nog duidelijk vastzit aan de koloniale context, soms expliciet, soms impliciet. Het feit dat dit nummer uit 1957 het laatste nummer is dat zich specifiek op de Afrikaanse context zal toespitsen is daar een verder bewijs van. Met het verkrijgen van de onafhankelijkheid op het einde van de jaren ’50 zullen de Afrikaanse landen meteen ook zo goed als van het internationale toneel verdwijnen.

223 CHRISTIN Olivier en FILLIAT Armelle, “Destin des villes de pouvoir. L’urbanisme dans les anciens territoires de l’AEF”, in : CULOT Maurice en THIVEAUD Jean-Marie (red.), Architectures Françaises Outre-Mer, Margada, Luik, 1992, pp. 259-271 122

4.1.6 Wijziging in de geografische blik na 1965

Vanaf de tweede helft van de jaren ’60 wijzigt de geografische blik van L’Architecture d’Aujourd’hui fundamenteel. Dat gaat gepaard met twee andere veranderingen die hun invloed hebben op het tijdschrift. Vooreerst worden vanaf 1966 geleidelijk aan meer en meer wijzigingen doorgevoerd binnen de redactie. Zoals eerder aangehaald zal Marc Emery na de dood van André Bloc de taak van hoofdredacteur overnemen. De aanhoudende spanningen tussen de hoofdredacteur en zijn redactiecomité zullen uiteindelijk tot een definitieve breuk leiden, met de verkoop van het tijdschrift en het ontslag van de voltallige redactie tot gevolg. Daarnaast is ook de internationale context volledig veranderd. In 1962 was Algerije als laatste Franse kolonie in Afrika onafhankelijk geworden. Het imperialisme in zijn klassieke betekenis van kolonisatie was in twee decennia in elkaar gestort. In Latijns-Amerika werden al te linkse regeringen omvergeworpen door het leger, al dan niet met steun van de Verenigde Staten. Nadat Fidel Castro in 1959 de macht greep in Cuba nam de angst voor het communisme verder toe. In verschillende andere Latijns-Amerikaanse landen probeerden guerrillabewegingen het voorbeeld van Castro te volgen, met bloederige burgeroorlogen tot gevolg. Zowel Latijns-Amerika als het Afrikaans continent werden afgedaan als onderontwikkelde gebieden. Deze Noord-Zuidtegenstelling gaf aanleiding tot het ontstaan van het begrip “Derde Wereld”. De term werd voor het eerst gebruikt door de Franse demograaf Alfred Sauvy in een artikel voor het magazine “France Observateur” uit 1952. Hij wees daarmee op de analogie tussen de ongelijkheid die heerste in de moderne wereld en de ongelijkheid van de standenmaatschappij in de Middeleeuwen. De rechteloze massa die in de Middeleeuwen 123

werd onderdrukt door de heersende elites werd immers benoemd als de Derde Stand (“Tiers Etat”). Sauvy trok dit begrip door naar de hedendaagse wereld waarin het arme en gedepriveerde gedeelte (“Tiers Monde”) werd onderdrukt door de twee machtsblokken, met name de Verenigde Staten en de USSR (Eerste en Tweede Wereld). 224 Dit gewijzigde wereldbeeld, in combinatie met ingrijpende wijzigingen binnen de redactie zelf, laat zich onder andere voelen in het themanummer dat L’Architecture d’Aujourd’hui

in 1968 uitbrengt over de Derde Wereld.

Nr. 140 (1968) Tiers Monde In de herfst van 1968 brengt L’Architecture d’Aujourd’hui een nummer uit met als titel “Tiers Monde”225. Het is het vierde nummer dat onder leiding van de nieuwe hoofdredacteur Marc Emery, die betekenisvol in de lente van 1968 de leiding over L’Architecture d’Aujourd’hui overnam, wordt uitgegeven. Dat deze er een heel andere visie over architectuur op nahoudt blijkt duidelijk uit dit nummer. Veel meer dan eerdere nummers wordt ingegaan op het politiek-sociologische aspect van de architectuur. Onder Emery ontpopt L’Architecture d’Aujourd’hui zich tot een tijdschrift dat weigert de architectuur als een autonoom project te beschouwen. Het geloof in een architectuur die de samenleving kan maken is verdwenen, en vervangen door een architectuur die zich bewust Figuur 4.35 Cover themanummer “Tiers Monde” is van zijn positie in de samenleving. Het standpunt van de redactie wordt aangekondigd in (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 39, nr. 140, 1968)

224 Vandaag hebben de begrippen “Eerste” en “Tweede Wereld” geen betekenis meer na het einde van de Koude Oorlog maar het begrip “Derde Wereld” wordt nog altijd geassocieerd met de onderontwikkelde landen uit het Zuiden. Zie: VAN NEDERPELT Jacques, Een wereld apart. De uitsluiting van de Derde Wereld, Uitgeverij Van Gorcum, Assen, 2004, pp.1-2; SAUVY Alfred, “Trois mondes, une planète”, in: L’Observateur, nr.118, 14 augustus 1952, p. 14 225 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 39, nr. 140, 1968 124 het citaat van de Schotse filosoof/bioloog/planner Patrick Geddes dat aan het begin van het nummer wordt aangehaald: Healthy life is completeness of relation of organism, function and environment, and all at their best. Stated in social and civic terms, our life and progress involve the interaction and uplife of people with work and place, as well as of place and work with people. Cities in Evolution and People in Evolution must thus progress together.226 Het themanummer bestaat in hoofdzaak uit drie dossiers over Indië, Cuba en Turkije. Hier wordt de aandacht vooral toegespitst op het gebied dat binnen de geografische afbakening van deze studie valt, met name Cuba. De revolutie van 1959, wanneer Fidel Castro aan de macht komt, heeft een belangrijke impact op de Cubaanse architectuur. Enerzijds leidt de revolutie tot de emigratie van een intellectuele elite naar de Verenigde Staten. Anderzijds grepen sommigen dit uitzonderlijk moment net aan als een kans om te experimenteren met een nieuw soort vormentaal, wat een korte heropleving van de Cubaanse architectuur tot gevolg had.227 Aan deze periode komt al snel een einde, wanneer Cuba in de tweede helft van de jaren ’60 dichter opschuift naar de Sovjetrepubliek en de moderne architectuur synoniem wordt voor het pre-revolutionaire Cuba.

226 Het citaat dat L’Architecture d’Aujourd’hui hier aanhaalt is afkomstig uit Cities in Evolution uit 1904. Patrick Geddes (1854-1932) probeerde de stad in zijn meest brede zin op te vatten, in relatie tot zijn omgeving en binnen een sociaal en economisch kader. Zijn werk is vooral van belang, niet omwille van bepaalde plannen of beelden, maar vooral omwille van die algemene houding waarmee hij een tegengewicht gaf voor de zuiver functionalistische opvattingen over stadsplanning. Zie CURTIS William, Modern Architecture since 1900, Phaidon, Londen / New York, 1996, p. 246 (eerste druk, Phaidon, Oxford, 1982) 227 H.D. [DUVERGER Heriberto], “Cuba”, in: MIDANT, op.cit., pp.225-226

125

Eén van deze kritische Cubaanse stemmen uit de jaren ’60 tegenover de moderne architectuur is Roberto Segre, professor aan de universiteit van Havanna. Hij schrijft het inleidende artikel voor het dossier over Cuba, getiteld Architecture, sous-développement et révolution. Daarin stelt hij dat de huidige samenleving wordt gekenmerkt door twee essentiële veranderingen. Ten eerste, de technologische vooruitgang, gepromoot door de ontwikkeling van elektronica en atoomenergie. En ten tweede worden een aantal landen die men aanduidt met de overkoepelende term “Derde Wereld”, mondiale spelers. Het proces van culturele “bestraling”, gecontroleerd door de “Oude Wereld”, is vervangen door een meer complex, unitair systeem dat de prioriteit van de traditionele centra doet vervagen. S’il est vrai que les centres primitifs retiennent encore une primauté industrielle ou scientifique – techno-productive – ce sont des nouveaux centres que parviennent des impulsions structurales – sociales et morales – transformatrices des vieux schémas, et mues par une pression numérique croissante, dont la signification tend à confirmer l’hypothèse de Peter Weiss: le Tiers Monde, conçu jusqu’à présent comme le dernier des mondes humains, est devenu sur le plan moral le “monde le plus puissant de notre ère”. Het zijn deze derdewereldlanden die de voedingsbodem vormen voor een nieuw soort architectuur, gebaseerd op een versnelde modernisering en industrialisering om de achterstand in te halen. De voorbeelden die verder in het dossier worden aangehaald zijn voorbeelden van deze dominantie van de techniek: experimentele constructies met gelamineerde materialen, die als vloer, muur of dak kunnen dienen, hoogbouw met volledig geprefabriceerde interieurs, het gebouw voor de landbouwfaculteit van de universiteit van Havanna (volledig opgebouwd uit vier basiscomponenten)… Eén voorbeeld ter verduidelijking: de architecten Hugo d’Acosta Calheiros en Mercedes

126

Alvarez ontwikkelden een constructiemethode gebaseerd op het technologisch proces van gelamineerde materialen.228 De cellen van 2m70 bij 2m70 worden opgebouwd uit vaste elementen die zowel dienst kunnen doen als dak, als muur of als vloer. Door de schakeling van deze cellen zijn verschillende combinaties mogelijk, alles in een minimum aan tijd. De projecten in het dossier over Cuba zijn op dezelfde manier stuk voor stuk voorbeelden van een architectuur die de mogelijkheden van prefabricatie en nieuwe technieken onderzoekt, architectuur die een antwoord probeert te geven op de specifieke noden die het bouwen in een derdewereldland op weg naar vooruitgang met zich meebrengt. Daarmee sluiten deze projecten aan bij de centrale politiek die Marc Emery doorvoert in

Figuur 4.36 L’Architecture d’Aujourd’hui: architectuur die omgaat met de politieke, economische en Constructions expérimentales en matériaux laminés” (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 39, nr. 140, 1968, pp.80-81) sociale context waarin ze moet gerealiseerd worden.

228“Constructions expérimentales en matériaux laminés”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 39, nr. 140, 1968, pp.80-81 127

4.2 Losse bijdragen

Les revues d’architecture traînent sur les planches à dessin des agences, des ateliers d’étudiants. Elles passent de main en main. On les feuillette rapidement. En général à partir de la fin, entre pouce et index. Les images défilent. On s’arrête, on s’exclame, on critique… D’une première vision rapide, les projets d’érigent en modèles. Comment les copier, les imiter, s’en inspirer ?229

Henri Bresler haalt in deze tekst een belangrijke functie aan van architectuurtijdschriften: een verzameling van ontwerpen ter inspiratie van de lezer. De redacties van twintigste- eeuwse architectuurtijdschriften spelen daar op in door hun nummers op te bouwen rond een bepaald thema, zodat ze als een soort van hedendaags naslagwerk dienst kunnen doen. Naast de nummers die in het vorige deel aan bod kwamen, toegespitst op een bepaald geografisch gebied, is het grootste deel van de nummers van L’Architecture d’Aujourd’hui geordend rond een bepaalde typologie. Het doel is dan niet langer een beeld te schetsen van een bepaald land en haar architectuurpraktijk. Deze nummers willen een soort van documentatie vormen over een bepaald onderwerp, ten dienste van de ontwerper, die het overzichtswerk naast zich op de tekentafel kan bewaren. Het gamma aan onderwerpen die deze typologische themanummers behandelen is zeer ruim. Een groot aantal nummers buigt zich over de problematiek van woonvoorzieningen, zowel individuele woningen als collectieve woonoplossingen. Daarnaast gaan veel nummers over sociale programma’s zoals onderwijs of gezondheid. Een opmerkelijk thema

229 BRESLER Henri, “Clichés, du tubard à la perversion de l’image”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 61, nr. 272, 1990, pp. 20-23 128 dat een aantal keer terugkeert is de religieuze architectuur.230 Tot slot is er soms ook ruimte voor meer “frivole” thema’s zoals toerisme en vrije tijd. Binnen deze themanummers komen de gebouwen los van hun nationale context en worden ze modellen binnen een groter geheel. De selectie van projecten heeft hier misschien wel veel meer te maken met hun passendheid binnen een bepaald thema dan hun exemplarische waarde voor een bepaalde architectuurpraktijk. Aangezien deze projecten om een andere reden worden gepubliceerd, worden ze ook op een andere manier in beeld gebracht. In het vervolg van deze tekst wordt aan de hand van twee specifieke programma’s, namelijk luchthavens en onderwijsgebouwen, onderzocht hoe daarmee omgegaan wordt, zowel in geografische als typologische themanummers.

230 Misschien zit de invloed van de twee religieuze figuren in het comité de patronage daar voor iets tussen: de broeders Couturier en Regamey (uitgevers van het tijdschrift Art sacré). Voor meer info omtrent het comité de patronage zie paragraaf 2.3. 129

4.2.1 Luchthavens

De eerste typologie waar we dieper op ingaan is die van de luchthaven. Uit het naast elkaar plaatsen van een aantal publicaties zal duidelijk worden dat L’Architecture d’Aujourd’hui het programma van de luchthaven een belangrijke positie toebedeelt. Daarnaast wordt onderzocht met welke blik de luchthavengebouwen uit Latijns-Amerika en Afrika benaderd worden. Daarvoor worden de artikels over een aantal concrete voorbeelden vergeleken met de voorbeelden die worden in beeld gebracht in het themanummer uit 1971, dat geheel 231

gewijd is aan luchthavenarchitectuur. Het thema van luchthavenarchitectuur duikt op verschillende momenten op in L’Architecture d’Aujourd’hui. Reeds in het nummer over “France d’Outre Mer” uit 1945

Figuur 4.37 zit een artikel over de planning van de verschillende soorten luchthavens.232 Daarbij Luchtvaartactiviteit in Afrika L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 15, nr. 3, 1945, pp. 12-13 verschijnt een kaart die de verschillende luchthavens in Afrika aanduidt, waaruit de omvangrijkheid van het luchtvaartnetwerk blijkt (Figuur 4.37). De belangrijke positie die in dit artikel wordt toegekend aan de luchtvaart is echter eerder gekoppeld aan het strategische belang ervan voor de machtspositie van een staat dan aan de rol in een toenemend internationale economie. Il est d’ores et déjà manifeste que l’activité aérienne d’une Nation constituera, dans l’avenir immédiat une mésure de sa puissance.233 Dat sluit aan bij de rest van dit nummer, dat de rol van de Franse kolonies in de Tweede Wereldoorlog wil benadrukken. Daarbij was de strategische positie van luchthavens van

231 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 43, nr. 156, 1971 232 TRUCHOT Pierre en SEBAG Jean, “Urbanisme aéronautique”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 15, nr. 3, 1945, pp. 8-15 233 Ibid., p.8 130 cruciaal belang, aangezien de toestellen in die tijd slechts beperkte afstanden konden afleggen.234 Maar met de Tweede Wereldoorlog achter de rug en de snelle ontwikkeling van nieuwe technieken, krijgt de luchtvaart een belangrijke plaats toegewezen in de internationale economie. Dat leidt ook tot een belangrijke architectuurproductie van luchthavengebouwen, die steeds mee moeten ontwikkelen met de snel groeiende luchtvaartindustrie. De ontwikkelingen van transportinfrastructuur en luchthavens is dan ook een thema waar L’Architecture d’Aujourd’hui regelmatig een aantal pagina’s aan besteedt. In de periode tussen 1945 en 1975 verschijnt niet minder dan zes keer een dossier, het ene al uitgebreider dan het andere, met de laatste ontwikkelingen op het gebied van luchtvaartinfrastructuur.235 Naast het feit dat de luchthavengebouwen aangepast moeten worden aan de technologische vooruitgang, worden luchthavens ook meer en meer de poorten van de stad, langs waarheen de toeristen, die in de naoorlogse periode steeds talrijker worden in aantal, maar ook zakenlui voor het eerst kennis maken met hun exotische bestemmingen. Meer en meer

234 Het strategische belang van luchthavens speelde trouwens ook mee in de relatie tussen de Verenigde Staten en Brazilië. Het meest oostelijke punt van Brazilië was immers van kapitaal belang voor de Amerikaanse luchtmacht, aangezien dit punt het mogelijk maakte de Atlantische Oceaan over te steken. Vanuit Miami gingen de vliegtuigen naar Brazilië om van daaruit het Vichy Afrika aan te vallen in Dakar. Zie DECKKER, op.cit., p.98 (figuur 6.1) 235 Het betreft de volgende nummers met bijhorende titels : “Transports et circulations”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 29, nr. 77, 1958, pp. 2-45; “Aéroports Internationaux”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 32, nr. 97, 1961, pp. 48-75 ; “Transports et circulations”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 34, nr. 110, 1963, pp. 1-100 ; “Aéroports”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 43, nr. 156, 1971, pp. 1-96 ; “Transports et circulation”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 46, nr. 172, 1974 131 komen luchthavens in de belangstelling van machthebbers en architecten als een symbool voor de vooruitgang van een land. Nochtans lijkt de luchthavenarchitectuur in de jaren ’50 en ’60 vooral in Latijns-Amerika en Afrika achterop te hinken. De luchthaven van Santos-Dumont te Rio de Janeiro, ontworpen door de gebroers Roberto236, is het enige luchthavengebouw dat Philip Goodwin de moeite waard acht om in 1943 op te nemen in zijn boek Brazil Builds.237 Ook in Afrika ziet Udo Kultermann in 1969 weinig vooruitstrevende voorbeelden: Air transportation, which is so crucial to Africa, has not yet found convincing architectural expression, though airport buildings have been erected in most of the states…. Although the continent with its vast, partly inaccessible, area is especially dependent on air transportation, the airports of Africa do not match the revolutionary elan of contemporary design which have been developed in America and in some European countries.238 Op basis van de geselecteerde projecten in de dossiers over luchthavenarchitectuur, lijkt L’Architecture d’Aujourd’hui Kultermann hierin te volgen. De inhoudstafels van deze nummers vermelden immers enkel voorbeelden uit Europese landen of de Verenigde Staten. Wanneer de luchthavenprojecten uit Latijns-Amerika of Afrika toch gepubliceerd

236 Het ontwerp voor de luchthaven van Santos-Dumont dateert uit 1937 maar de bouw werd pas gestart in 1947. Het gebouw is een typisch voorbeeld van de populaire Braziliaanse stijl zoals die in het boek van Goodwin terug te vinden is. De broers Marcelo, Milton en Mauricio Roberto zijn belangrijke protagonisten voor de Braziliaanse architectuur van de jaren ’50 al kenden ze niet dezelfde internationale bekendheid als Oscar Niemeyer of Lucio Costa. Zie V.C. “Marcelo, Milton et Mauricio Roberto”, in: MIDANT, op. cit., p. 760 237 GOODWIN Philip, Brazil Builds: Architecture Old and New, 1652-1942, Museum of Modern Art, New York 1943 238 KULTERMANN Udo, New Directions in African Architecture, Studio Vista, Londen, 1969, p.70 132

worden, in andere nummers of in de actualiteitssectie239, worden zij op een heel andere manier belicht. In de projecten uit Afrika en vooral uit Latijns-Amerika lijkt veel meer aandacht te gaan naar hun architecturale kwaliteiten, terwijl de Europese en Amerikaanse voorbeelden veel meer benaderd worden als een programmatische en technische oplossing. Laten we dit even verduidelijken aan de hand van enkele voorbeelden. In 1971 brengt L’Architecture d’Aujourd’hui een bijzonder grondige studie uit over luchthavens.240 Daarbij gaat veel aandacht naar de verschillende manieren waarop een luchthaven georganiseerd kan worden en welk aantal passagiers zo’n organisatie kan accommoderen, zoals blijkt uit het inleidende artikel van architect Vicariot.241 La conception d’une aérogare est le résultat de compromis entre des exigences Figuur 4.38 Verschillende voorbeelden van luchthavenorganisatie fonctionnelles, techniques et économiques, exigences résultant de l’étude du trafic, des L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 43, nr. 156, 1971, pp. 10-11 conditions géographiques et sociologiques, des règlements et usages locaux et des

limitations budgétaires. Ook in de toelichting bij de projecten gaat men vooral in op functionele aspecten zoals welk soort vluchten de luchthaven afhandelt, hoeveel passagiers ze jaarlijks ontvangt… Daarbij horen schema’s die de organisatie van de luchthavens verduidelijken. Dit staat in groot contrast met de manier waarop het project van Oscar Niemeyer voor de luchthaven van Brasília in beeld wordt gebracht. Veel meer dan in de voorbeelden uit het

239 Elk nummer van L’Architecture d’Aujourd’hui bestaat uit een dossier omtrent een bepaald thema, voorafgegaan door een aantal pagina’s die de actualiteit behandelen, dat kan gaan van de aankondiging van tentoonstellingen of wedstrijden, tot het toelichten van enkele projecten. Deze projecten vallen soms onder het thema dat verder in het dossier behandeld wordt maar staan daar soms ook volledig los van. 240 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 43, nr. 156, 1971 241 VICARIOT H., “Evolution de la conception des aérogares”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 43, nr. 156, 1971, pp. 2-3 133

themanummer van 1971 wordt hier een architecturaal object getoond (Figuur 4.39). Dit artikel maakt deel uit van het nummer met als thema “Transports et circulations” maar is opgenomen in de actualiteitssectie en niet in het eigenlijke dossier. Daarnaast wordt in de begeleidende tekst ook het belang van de luchthaven als eerste beeld op de stad benadrukt. La conception d’un aéroport est d’une tres grande importance. C’est l’entrée d’une ville et la première impression est toujours profondément ressentie. 242 Een ander voorbeeld van Braziliaanse luchthavenarchitectuur, misschien wel het meest bekende voorbeeld, is de eerder vermelde Santos Dumont luchthaven, gelegen op enkele minuten van het centrum van Rio de Janeiro (Figuur 4.40). De publicatie van dit project valt binnen het themanummer over de Braziliaanse architectuur uit 1952 en toont aan hoe Figuur 4.39 de manier waarop een project in beeld gebracht wordt, afhankelijk is van de context waarin Project voor de luchthaven van Brasilia (Oscar Niemeyer) 243 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 34, nr. 110, 1963, pp. XX-XXIII het aangehaald wordt. Er wordt niet bijzonder veel aandacht geschonken aan het specifieke programma van het gebouw en de praktische problemen die dat met zich meebrengt. De luchthaven wordt eerder aangehaald als een voorbeeld van de Braziliaanse architectuur, met foto’s van de kenmerkende elementen zoals daar zijn de “Brise Soleil” en de “pilotis”. Het programma is in dit geval slechts de aanleiding om dit voorbeeld van de “Braziliaanse Stijl” voor te stellen, niet het doel van de publicatie. Voor de Afrikaanse voorbeelden van luchthavenarchitectuur is het onderscheid tussen de geografische nummers en de typologische nummers minder duidelijk aan te tonen, alleen al omdat er minder Afrikaanse luchthavens gepubliceerd worden. De enige projecten uit

242 “Projet pour l’aéroport de brasilia”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 34, nr. 110, 1963, Figuur 4.40 pp. XX-XXIII. Santos Dumont luchthaven (M.M.M. Roberto) 243 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 23, nr. 42-43, 1952, pp. 50-51 “Aéroport de Santos-Dumont à Rio de Janeiro”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 23, nr. 42- 43, 1952, pp. 50-51 134 subsaharisch Afrika verschijnen in de marge van het nummer over luchthavens uit 1951. Het zijn de luchthavens van Abidjan en Accra.244 Daarnaast verschijnen enkele voorbeelden van Noord-Afrikaanse luchthavens in de geografische themanummers, zoals de luchthaven te Algiers245 van architect Marcel Lathuillière246. Voor deze publicaties geldt min of meer hetzelfde als voor de Braziliaanse voorbeelden, ze verschijnen eerder als voorbeelden van een architectuur die tekenend is voor een bepaald gebied dan als de specifieke oplossing voor het luchthavenprogramma. Hoewel uit het themanummer van 1945 bleek dat er wel degelijk een uitgebouwd luchtvaartnetwerk aanwezig is in Afrika, zijn er blijkbaar te weinig overtuigende voorbeelden die een pagina in L’Architecture d’Aujourd’hui verdienen.

244 Deze twee projecten worden opgenomen in de actualiteitspagina’s van het nummer 156. “Aéroport d’Abidjan – Côte d’Ivoire” en “Aéroport International d’Accra - Ghana”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 43, nr. 156, 1971, pp. XXXI-XXXII en p. XXXVII 245 “Alger, Aérogare de maison Blanche”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 26, nr. 60, 1955, pp. 30-31 246 Marcel Lathuillière was correspondent voor L’Architecture d’Aujourd’hui. (zie ook paragraaf 3.4) 135

4.2.2 Onderwijs

Onderwijs is een van de meest voorkomende thema’s in L’Architecture d’Aujourd’hui. In de periode tussen 1945 en 1975 draaiden niet minder dan acht nummers rond dit thema.247 De geografische blik van deze nummers is doorgaans veel ruimer dan het geval was in de dossiers over luchthavenarchitectuur. Toch blijft de selectie van projecten uit Latijns- Amerika en Afrika beperkt tot Brazilië, Mexico, Venezuela, Marokko, Tunesië en Algerije. Binnen het thema van onderwijs blijft L’Architecture d’Aujourd’hui met andere woorden dicht bij de geografische selectie die we ook in de geografische themanummers aantroffen. Onderwijs was een belangrijk beleidsdomein in de Afrikaanse context. Udo Kultermann stelt dat onderwijs in Afrika zelfs vóór economische, politieke of militaire belangen komt. In de thematische indeling van New Directions in African Architecture worden onderwijsgebouwen dan ook als eerste typologie uitvoerig behandeld, al wordt onderwijs hier wel beperkt tot hoger onderwijs en secundaire scholen.248 Die vooraanstaande positie van onderwijs vloeit voort uit de internationale verhoudingen na de Tweede Wereldoorlog. Liepen de belangen van de Europese landen en de Verenigde Staten immers parallel wanneer het de bescherming van de vrije markteconomie betrof, inzake dekolonisering stonden ze lijnrecht tegenover elkaar. Voor de Amerikanen was de

247 “Constructions scolaires”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 21, nr. 34, 1951 ; “Constructions scolaires”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 25, nr. 53, 1954 ; “Constructions scolaires”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 72, 1957 ; “Enseignements”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 32, nr. 94, 1961 ; “Constructions scolaires et universitaires”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 34, nr. 107, 1963 ; “Ecoles, universités”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 36, nr. 123, 1965 ; “Universités”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 39, nr. 137, 1968 ; 248 KULTERMANN Udo, New Directions in African Architecture, Studio Vista, Londen, 1969, p. 25-32 136

dekolonisering onoverkomelijk.249 Als ze de onafhankelijkheidsstrijd steunden, zouden de nieuwe onafhankelijke regeringen de Verenigde Staten gunstig gezind zijn en mogelijke bondgenoten worden. Via de Verenigde Naties werd druk uitgeoefend op de koloniale machten. In een poging hun koloniale bezittingen te verantwoorden beriepen de kolonisatoren zich op een beschavingsplicht tegenover de Afrikaanse kolonies. Als gevolg daarvan werd geïnvesteerd in onderwijsinfrastructuur. Werden de zwarte onderdanen steeds meer gezien als opvoedbaar, en in ieder geval niet langer als objecten, dan stond het evenwel als een paal boven water dat deze opvoeding diende bepaald te worden van bovenaf. De onderliggende koloniale strategie was dat uiteindelijk iedereen beschaafd kon worden, dat wil zeggen deelachtig worden aan de Franse cultuur. De belangrijke positie van schoolarchitectuur wordt ook duidelijk wanneer we er de Figuur 4.41 Project voor twee typescholen in Tunesië geografische themanummers op naslaan. In het nummer over Tunesië uit 1948 (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 20, 1948, pp. 84-85) bijvoorbeeld, zit een katern over scholen, met een aantal projecten van Zehrfuss’ team voor typescholen.250 En ook in het themanummer over Noord-Afrika uit 1955 zit een onderdeel over de Marokkaanse en Tunesische schoolarchitectuur. Jacques Marozeau, architect voor het bestuur van openbaar onderwijs, benadrukt het belang van onderwijsinfrastructuur: Dans les pays d’Afrique du Nord, où de profondes transformations sociales sont en cours, la construction d’établissements d’éducation est une nécessité à laquelle il importe de faire face sans délai.251

249 Voor meer informatie over de politieke relaties tijdens de Koude Oorlog zie: FRIEDMAN Norman, The Fifty Year War. Conflict and strategy in the Cold War, Naval Institute Press, V.S., 2000 250 “Les écoles”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 20, 1948, pp. 83-95 251 MAROZEAU Jaques, “Maroc – Constructions scolaires”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 21, nr. 34, 1951, p. 60 137

Terwijl de schoolarchitectuur dus een belangrijke rol speelt in de Franse Afrikaanse kolonies, blijven de voorbeelden uit Afrika die als echt exemplarisch worden aangehaald in de typologische nummers beperkt. Jean-François Zevaco252 is de uitzondering die aan de koloniale context ontsnapt. Hij is ook de enige Marokkaanse architect, weliswaar opgeleid aan de Ecole des Beaux-Arts te Parijs, die in deze typologische themanummers verschijnt. Ondanks de politieke onafhankelijkheid waren de Afrikaanse ex-kolonies nog steeds cultureel afhankelijk van de metropool.

Uit de voorbeelden blijkt dat de geografische blik die werd vastgesteld voor de geografische themanummers ook aangehouden wordt in de typologische themanummers. Voor Afrika is dat grotendeels bepaald door het koloniale verleden, voor Latijns-Amerika gaat de aandacht voornamelijk naar de gebruikelijke landen (Brazilië, Mexico en Venezuela). De voorbeelden uit beide regio’s hebben met elkaar gemeen dat ze aangewend worden als een model voor de Franse praktijk. De bevoorrechte positie van onderwijs in L’Architecture d’Aujourd’hui heeft waarschijnlijk in de eerste plaats te maken met de ontevredenheid die heerste onder de Franse architecten omtrent de Franse realisaties op gebied van onderwijsinfrastructuur. In een artikel horende bij het themanummer uit 1963, legt Zehrfuss uit waarom de Franse praktijk op gebied van schoolarchitectuur volgens hem zoveel achterhinkt op de buitenlandse voorbeelden:

252 Jean-François Zevaco werd in 1916 geboren te Casablanca. Hij studeerde aan de Ecole des Beaux-Arts van 1938 tot 1947 alvorens terug te keren naar Casablanca. Daar werd hij in de jaren ’60 bekend als één van de meest “plastische” architecten. (J.-L. C [COHEN Jean-Louis] en M. El. [ELEB Monique], “Jean-François Zevaco”, in: MIDANT, op.cit., p. 984 138

On doit se demander à ce propos pourquoi les constructions scolaires ont été généralement, en France, d’une qualité architecturale si faible par rapport aux autres pays. … J’ai cité les plans. Dans ce domaine, on pourrait atteindre une grande qualité, parce que les architectes français savent faire des plans, c’est une de leur principale spécialité, si l’on peut dire, et ce n’est pas la moindre. Ce qui les handicape, ce sont malheureusement des programmes souvent imprécis, et des terrains mal choisis qui sont, la plupart du temps, trop petits car il est rare, en France, de prévoir l’avenir.253 Met deze bittere woorden legt Zehrfuss duidelijk de verantwoordelijkheid bij de beslissende overheid.

253 ZEHRFUSS Bernard, “Les programmes d’enseignement vont-ils favoriser en France l’évolution de l’architecture ?”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 34, nr. 107, 1963, pp. 3,9 139

Hoofdstuk 5 Conclusie 5. Toen L’Architecture d’Aujourd’hui er in 2008 na meer dan zeventig jaar plots de brui aan gaf, was dat het einde van een tijdperk. Het tijdschrift was een mythe geworden. Een mythe die even onwaarschijnlijk begon als ze eindigde. Wanneer de oprichter Marcel-Eugène Cahen nog voor het verschijnen van het eerste nummer overlijdt, zit zijn medeoprichter André Bloc met de handen in het haar. Hij krijgt hulp van de belangrijkste protagonist in dit mythische verhaal, de held die meerdere obstakels zal moeten overkomen, Pierre Vago. Zijn levensverhaal leest als een roman.254 Zoon van twee markante persoonlijkheden, de Hongaarse architect Joszef Vago en de zangeres Ghita Lénart, leek hij voorbestemd tot grootse daden. Maar achter de mythe schuilt een realiteit. L’Architecture d’Aujourd’hui was niet het Grote Moderne Tijdschrift waarvoor het soms doorgaat. De oprichters vermeden zelfs de term “modern”, die ze te ambigu vonden, in de naam van hun nieuw tijdschrift. En Pierre Vago was niet de enige en belangrijkste figuur in haar geschiedenis. Het tijdschrift was ook niet altijd zo internationaal ingesteld als het wil laten uitschijnen. Bovenal was het een Frans tijdschrift, dat een ruim spectrum van projecten wil documenteren, zonder te vervallen in doctrines. Maar dat betekent niet dat het tijdschrift geen waardevol element is voor de historicus. L’Architecture d’Aujourd’hui was ongetwijfeld een hoog aangeschreven tijdschrift in de

254 Dat verhaal werd dan ook uitgebracht naar aanleiding van de negentigste verjaardag van Pierre Vago. (VAGO, Une vie intense, op. cit.) 140

architectuurwereld. En zonder twijfel deed het ook dienst als bron van informatie. Een bron van informatie over de laatste ontwikkelingen voor de architecten, maar ook een bron aan informatie voor de architectuurcritici en geschiedkundigen. Toen Udo Kultermann in 1963 zijn boek Neues Bauen in Afrika255 uitbracht baseerde hij zich waarschijnlijk grotendeels op tijdschriften zoals L’Architecture d’Aujourd’hui voor de selectie van zijn projecten. Naast het feit dat een aantal van de projecten die hij uitkiest voor Frans Afrika de projecten zijn die reeds eerder waren verschenen in L’Architecture d’Aujourd’hui, gebruikt hij in enkele gevallen zelfs hetzelfde beeldmateriaal. De foto’s die hij gebruikt voor het stadhuis van Abidjan (Figuur 5.2 en Figuur 5.1) en het parlementsgebouw van Dakar bijvoorbeeld, waren enkele jaren daarvoor reeds verschenen in het themanummer over Zwart-Afrika.256

Figuur 5.2 Ook William Curtis trof in L’Architectuur d’Aujourd’hui waarschijnlijk een schat aan Het project op de rechterpagina is het stadhuis te Abidjan informatie voor zijn Modern Architecture since 1900. 257 In het hoofdstuk over de Latijns- (KULTERMANN Udo, Neues Bauen in Afrika, Wasmuth, Tübingen, 1963, p. 7) Amerikaanse architectuur haalt hij grotendeels de namen aan van de architecten die jaren voorheen via L’Architecture d’Aujourd’hui bekendheid kregen bij een internationaal publiek, zoals de Mexicaanse architecten Augusto Alvarez en Mario Pani of de

Braziliaanse Affonso Eduardo Reidy. En zo kunnen architectuurtijdschriften ook vandaag nog een belangrijke meerwaarde zijn voor de historicus. Niet enkel als bronnen voor projectdocumentatie, maar als een verklaring voor de geografische blik die zolang de Westerse architectuurgeschiedenis domineerde. Deze geografische blik staat zoals we zagen uiteraard niet los van de

255 KULTERMANN Udo, Neues Bauen in Afrika, Wasmuth, Tübingen, 1963 256 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957, pp. 8-10 en pp. 14-17 Figuur 5.1 257 CURTIS William, Modern Architecture since 1900, Phaidon, Londen / New York, 1996 (eerste Stadhuis te Abidjan druk, Phaidon, Oxford, 1982) (L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 28, nr. 70, 1957, pp. 8-9) 141 economische en politieke verhoudingen die op dat ogenblik de wereldorde domineerden. Maar daarnaast is ook de invloed van de verschillende figuren die deze geschiedenis documenteerden van belang, niet in het minst die van de hoofdredacteuren van de internationale architectuurtijdschriften. Hun persoonlijke voorkeur speelde immers mee in de selectie van projecten en bepaalde zo voor een stuk de architectuurgeschiedenis zoals wij ze vandaag kennen.

142

Bijlage 1 Geografische analyse database

aantal aantal Voor het Bijzonder Vraagstuk “L’Architecture d’Aujourd’hui als venster op de Afrika Latijns‐Amerika fiches fiches wereld. Analyse van de aandacht voor stadsplanning in subsaharisch Afrika en angola 2 argentinië 12 Latijns-Amerika in een Frans tijdschrift, 1945-2000” uit het academiejaar 2007- kameroen 4 brazilië 156 tsjad 1 bolivië 1 2008 werden alle nummers van L’Architecture d’Aujourd’hui vanaf 1945 congo 7 chili 5 doorgenomen. Van alle artikels over projecten met een stedelijke impact uit ivoorkust 9 colombia 9 Latijns-Amerika en subsaharisch Afrika werd een fiche opgesteld die werd ethiopië 1 cuba 11 ghana 4 ecuador 1 opgenomen in een database. De tabel hiernaast geeft per land aan hoeveel fiches guinee 4 guadeloupe 3 met projecten (aankondigingen van tentoonstellingen of congressen werden niet madagascar 3 mexico 96 meegerekend) werden opgenomen in deze database. Deze cijfergegevens zijn nigeria 3 paraguay 2 vertaald in een kaart die hieronder is weergegeven. rwanda 2 panama 1 senegal 1 peru 7 tanzania 1 puerto rico 4 togo 2 uruguay 6 zuid afrika 2 venezuela 31

Aantal projecten per land gepubliceerd in L’Architecture d’Aujourd’hui na 1945

+ 50

10 tot 50

5 tot 10 Franse koloniale 1 tot 5 gebieden

Bijlage 2 Comité de patronage

Gebruikte afkortingen: EBA Ecole Nationale des Beaux-Arts CIAM Congrès Internationaux d’Architecture Moderne UAM Union des Artistes Modernes

Achternaam Aalto Achternaam Abercrombie Voornaam Alvar Voornaam Patrick Geboren 1898 Geboren 1879 Gestorven 1976 Gestorven 1957 moederland Finland moederland Engeland lid comité de patronage 1949 - 1956 lid comité de patronage 1949 - 1956 Opleiding Technische Universiteit Helsinki (1921) Opleiding Manchester, Liverpool

Docent MIT (1946-1948) Docent Universiteit Liverpool (1915-1935) Universiteit Londen (1935 - 1946)

Landen waarin actief Finland, Duitsland, Verenigde Staten Landen waarin actief voornamelijk Engeland maar ook Japan, Egypte, Australië,...

Samenwerking Sigurd Frosterus Samenwerking

Organisaties CIAM Organisaties President UIA

Opmerkingen Goede relaties met de avant-garde: Fernand Opmerkingen eerste hoofdredacteur van "Town Planning Léger, Constantin Brancusi, Laszlo Moholy- Review" Nagy, Georges Braque, Alexander Calder.

Achternaam Abraham Achternaam Agache Voornaam M.M. Pol Voornaam Alfred Geboren 1891 Geboren 1875 Gestorven 1966 Gestorven 1959 moederland Frankrijk moederland Frankrijk lid comité de patronage 1937 - 1956 lid comité de patronage 1930- 1956 Opleiding EBA (1920) Opleiding EBA (1905) (Laloux)

Docent Docent Collège libre des sciences sociales Université Libre de Bruxelles

Landen waarin actief Frankrijk Landen waarin actief Frankrijk, Brazilië, Portugal

Samenwerking Henri-Jacques Le Même Samenwerking

Organisaties Organisaties Société des architectes-urbanistes (fondateur et sécrétaire général) Association internationale des constructeurs, Opmerkingen redacteur l'Architecte" (1923-24) Opmerkingen plan voor Rio de Janeiro (1927 - 1932) actief als architect te Parijs van 1920 tot 1966 fel bekritiseerd in zijn tijd actief op meerdere gebieden: administratief, actief in Frankrijk, Brazilië en Portugal privé en editoriaal Tussen 1930 en 1938 actief in Rio, vanaf 1938 tot 1951 definitief daar gevestigd. Bevriend met Patrick Geddes neemt deel aan verschillende tijdschriften- redacties. Achternaam Alaurant Achternaam André Voornaam Jean Voornaam Jacques Geboren Geboren 1904 Gestorven Gestorven 1975 moederland moederland Frankrijk lid comité de patronage 1948 - 1956 lid comité de patronage 1947 - 1956 Opleiding Opleiding EBA

Docent Docent

Landen waarin actief Landen waarin actief Frankrijk

Samenwerking Samenwerking Jean Prouvé

Organisaties Organisaties UAM

Opmerkingen Opmerkingen zoon Emile André (Frans architect actief tussen 1900 en 1933)

Achternaam Antoine Achternaam Bazin Voornaam (Colonel) Voornaam Léon Geboren Geboren 1900 Gestorven Gestorven 1976 moederland moederland lid comité de patronage xxxx - 1956 lid comité de patronage 1933 - 1956 Opleiding Opleiding EBA (1930) (Expert)

Docent Docent

Landen waarin actief Landen waarin actief

Samenwerking Samenwerking Prost, Laprade

Organisaties Organisaties

Opmerkingen comité de rédaction nr 3 1945 Opmerkingen Achternaam Beaudouin Achternaam Bluysen Voornaam Eugène Voornaam Auguste Geboren 1898 Geboren 1868 Gestorven 1983 Gestorven 1952 moederland Frankrijk moederland Frankrijk lid comité de patronage 1933 - 1956 lid comité de patronage 1939 - 1952 Opleiding EBA (1928) (Pontremoli) Opleiding EBA (1897)

Docent Ecole d'architecture (Université de Genève) Docent (1941 - 1968) ENSBA (1946 - 1968) Landen waarin actief Frankrijk, Tunesië, Cuba, Zuid-Afrika, Indië; Landen waarin actief Frankrijk Vietnam, Monaco, Zwitserland, Cyprus, Iran, Canada Ghana; Duitsland Samenwerking Lods (associé van 1925-1940), Bodiansky, Samenwerking Prouvé

Organisaties SFU (1958 -1966) Organisaties Société des artistes modernes president UIA (1960 - 1964)

Opmerkingen Ondanks zijn klassieke studies vervoegt Opmerkingen Beaudouin al snel de moderne beweging, ongetwijfeld omwille van zijn bezigheden als urbanist. plannen voor Havana (1928), Kaapstad (1940) "une modernité acceptée sans aucune remise en question" (zie Joly Pierre)

Achternaam Bodiansky Achternaam Boileau Voornaam Vladimir Voornaam Louis Geboren 1894 Geboren 1878 Gestorven 1966 Gestorven 1948 moederland Oekraine moederland Frankrijk lid comité de patronage 1953 - 1956 lid comité de patronage 1932 - 1949 Opleiding Instituut voor bruggen en wegen (1911 - 14) Opleiding EBA 1907 Ecole Nationale supérieure d'aéronautique (1919 - 1920) Docent EBA Docent

Landen waarin actief Frankrijk, Afrika, Oezbekistan Landen waarin actief Frankrijk

Samenwerking Lods, Beaudouin, Le Corbusier (ATBAT), Samenwerking Candilis, Woods (ATBAT-Afrique)

Organisaties CIAM Organisaties

Opmerkingen studiereis USA Opmerkingen ATBAT Achternaam Bourgeois Achternaam Breuer Voornaam Victor Voornaam Marcel Geboren 1897 Geboren 1902 Gestorven 1962 Gestorven 1981 moederland België moederland Hongarije lid comité de patronage 1931 - 1956 lid comité de patronage 1948 - 1956 Opleiding Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Opleiding Bauhaus Brussel 1919

Docent Ecole Nationale Supérieure du Travail Paul Docent Pastur Charleroi

Landen waarin actief België Landen waarin actief Verenigde Staten

Samenwerking Samenwerking Alfred en Emile Roth Gropius Zehrfuss, Pier Luigi Nervi

Organisaties CIAM (vice-president 1928-1940) Organisaties UAM

Opmerkingen oprichter van verschillende tijdschriften, oa. "7 Opmerkingen UNESCO hoofdzetel met Zehrfuss en Nervi Arts"

Achternaam Cassan Achternaam Chareau Voornaam Urbain Voornaam Pierre Geboren 1890 Geboren 1883 Gestorven 1979 Gestorven 1950 moederland Frankrijk moederland Frankrijk lid comité de patronage 1933 - 1956 lid comité de patronage 1930- 1956 Opleiding EBA Opleiding EBA Ecole Polytechnique

Docent Docent

Landen waarin actief Frankrijk Landen waarin actief Frankrijk, Verenigde Staten

Samenwerking Samenwerking Bernard Bijvoet

Organisaties Organisaties CIAM UAM

Opmerkingen Opmerkingen vertrekt in 1939 naar USA Achternaam Coulon Achternaam Couturier Voornaam René Voornaam Pierre Geboren 1908 Geboren Gestorven 1997 Gestorven moederland moederland lid comité de patronage 1947 - 1956 lid comité de patronage 1949 - 1954 Opleiding Opleiding

Docent Docent

Landen waarin actief Landen waarin actief

Samenwerking Samenwerking Maurice Denis, Georges Desvallières, P. Régamey

Organisaties Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen Religieus figuur co-directie van "Art Sacré"

Achternaam Croizé Achternaam Démaret Voornaam André Voornaam Jean Geboren Geboren 1897 Gestorven Gestorven 1967 moederland moederland lid comité de patronage 1947 - 1956 lid comité de patronage 1933 - 1956 Opleiding Opleiding

Docent Docent

Landen waarin actief Landen waarin actief

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen Achternaam Desbouis Achternaam Dudok Voornaam Jean Voornaam W.M. Geboren Geboren 1884 Gestorven Gestorven 1974 moederland moederland Nederland lid comité de patronage xxxx - 1948 lid comité de patronage 1931 - 1956 Opleiding Opleiding Koninklijke militaire academie Breda

Docent Docent

Landen waarin actief Landen waarin actief Nederland

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Organisaties UAM

Opmerkingen Opmerkingen beïnvloed door FL Wright Nederland "Ecole de Paris" (zie Jean Claude Delorme)

Achternaam Dumail Achternaam Ecochard Voornaam Félix Voornaam Michel Geboren 1883 Geboren 1905 Gestorven 1955 Gestorven 1985 moederland Frankrijk moederland Frankrijk lid comité de patronage 1933 - 1955 lid comité de patronage 1948 - 1956 Opleiding EBA (1908) Opleiding EBA (1931)

Docent Docent EBA (1967)

Landen waarin actief Frankrijk, Vietnam Landen waarin actief Syrië, Marokko

Samenwerking Jean Hébrard, Jean Dubuisson Samenwerking

Organisaties Organisaties CIAM

Opmerkingen Opmerkingen comité de rédaction nr 64 (1956) - nr 177 (1975) Achternaam Elkouken Achternaam Expert Voornaam Bruno Voornaam Roger Henri Geboren 1893 Geboren 1882 Gestorven 1968 Gestorven 1955 moederland Polen moederland Frankrijk lid comité de patronage xxxx - 1956 lid comité de patronage 1933 - 1948 Opleiding Opleiding Ecole municipale des beaux-arts (Bordeaux) EBA (Parijs)

Docent Docent EBA

Landen waarin actief Frankrijk Landen waarin actief Frankrijk

Samenwerking Samenwerking

Organisaties CIAM Organisaties

Opmerkingen architect van Poolse origine Opmerkingen lln: Balladur, Ferret "Ecole de Paris" (zie Jean Claude Delorme)

Achternaam Freyssinet Achternaam Garnier Voornaam E. Voornaam Tony Geboren 1879 Geboren 1869 Gestorven 1962 Gestorven 1948 moederland Frankrijk moederland Frankrijk lid comité de patronage 1936 - 1956 lid comité de patronage 1931 - 1948 Opleiding Ecole polytechnique Opleiding Ecole technique la Martinière à Lyon Ecole des Ponts et Chaussées EBA (Lyon) EBA (Parijs) 1899 Docent Docent

Landen waarin actief Frankrijk, Venezuela Landen waarin actief Frankrijk

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen Achternaam Giedion Achternaam Ginsberg Voornaam Siegfried Voornaam Jean Geboren 1888 Geboren 1905 Gestorven 1968 Gestorven 1983 moederland Zwitserland moederland Polen lid comité de patronage 1949 - 1956 lid comité de patronage 1930 - 1956 Opleiding Opleiding Ecole spéciale d'architecture (1929) (Mallet- Stevens)

Docent Universiteit Zurich Docent Harvard (1938) Yale (1942) Landen waarin actief Landen waarin actief Parijs, Monaco

Samenwerking Moholy-Nagy Samenwerking Le Corbusier, Lurçat, Berthold Lubetkin

Organisaties Sécrétaire général CIAM Organisaties

Opmerkingen Autoriteit op gebied van architectuurkritiek Opmerkingen comité de rédaction nr 22 (1949) - nr 177 (1975) "Ecole de Paris" (zie Jean Claude Delorme)

Achternaam Gropius Achternaam Guevrekian Voornaam Walter Voornaam Gabriel Geboren 1883 Geboren 1900 Gestorven 1969 Gestorven 1970 moederland Duitsland moederland Turkije lid comité de patronage 1949 - 1956 lid comité de patronage 1930 tot 1931 en 1949 tot 1956 Opleiding Technische Hochschule (Berlijn en Muchen) Opleiding Academie voor toegepaste kunsten Wenen

Docent Weimar Docent Harvard

Landen waarin actief Duitsland, USA, ... Landen waarin actief Frankrijk, Iran, Groot-Britannië

Samenwerking Samenwerking Josef Hoffmann Henri Sauvage

Organisaties CIAM Organisaties CIAM UAM UAM

Opmerkingen Opmerkingen comité de rédaction nr 5 (1946) - nr 22 (1949) actief in Frankrijk Italië en Groot-Britannië Achternaam Guilbert Achternaam Hennequet Voornaam Jacques Voornaam Marcel Geboren Geboren 1887 Gestorven Gestorven 1949 moederland moederland Frankrijk lid comité de patronage 1938 - 1948 lid comité de patronage 1930 - 1949 Opleiding Opleiding EBA (1920)

Docent Docent

Landen waarin actief Landen waarin actief Frankrijk

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen

Achternaam Hudnut Achternaam Hummel Voornaam Joseph Voornaam Roger Geboren Geboren 1900 Gestorven Gestorven 1983 moederland USA moederland Frankrijk lid comité de patronage 1949 - 1956 lid comité de patronage 1933 - 1956 Opleiding opgeleid als Beaux-Arts architect in Harvard, Opleiding EBA (Héraud) Michigan, Colombia

Docent Colombia Docent Harvard

Landen waarin actief USA Landen waarin actief Frankrijk

Samenwerking Samenwerking André Dubreuil

Organisaties ASPA (stichter) (progressief alternatief voor Organisaties AIA)

Opmerkingen Belangrijk figuur voor het onderwijs in Amerika. Opmerkingen Duitser Stichter van Graduate School or Design. Nadien despuut met Gropius en diens volgenling Sert. Achternaam Jeanneret Achternaam Jourdain Voornaam Pierre Voornaam Francis Geboren 1896 Geboren 1876 Gestorven 1967 Gestorven 1958 moederland Zwitserland moederland lid comité de patronage 1936 - 1956 lid comité de patronage 1930 - 1956 Opleiding EBA (Genève) Opleiding

Docent Docent

Landen waarin actief Frankrijk, Zwitserland, Indië, ... Landen waarin actief

Samenwerking Auguste Perret Samenwerking

Organisaties UAM Organisaties UAM

Opmerkingen Opmerkingen

Achternaam Laprade Achternaam Le Corbusier Voornaam Albert Voornaam Geboren 1883 Geboren 1887 Gestorven 1978 Gestorven 1965 moederland Frankrijk moederland Zwitserland lid comité de patronage 1933 - 1956 lid comité de patronage 1936 - 1956 Opleiding EBA (1907) Opleiding

Docent Docent

Landen waarin actief Frankrijk, Marokko Landen waarin actief Frankrijk, Zwitserland, USA, Argentinië, Indië, Japan,...

Samenwerking Henri Prost Samenwerking

Organisaties Organisaties UAM

Opmerkingen comité de rédaction nr 3 1945 Opmerkingen comité de rédaction nr 3 1945 "Ecole de Paris" (zie Jean Claude Delorme) Achternaam Le Même Achternaam Légér Voornaam Henri Voornaam Fernand Geboren 1897 Geboren 1881 Gestorven 1997 Gestorven 1955 moederland Frankrijk moederland lid comité de patronage 1934 - 1956 lid comité de patronage 1949 - 1955 Opleiding EBA (Nantes) Opleiding EBA 1929 (Recoura)

Docent Docent

Landen waarin actief Frankrijk Landen waarin actief

Samenwerking Pierre Patout Samenwerking Mallet-Stevens, Herbst Pol Abraham

Organisaties Organisaties UAM

Opmerkingen medestudent van en bevriend met Pol Opmerkingen schilder (integreert zijn werk in de architectuur) Abraham

Achternaam Lods Achternaam Lubetkin Voornaam Marcel Voornaam Berthold Geboren 1891 Geboren 1901 Gestorven 1978 Gestorven 1990 moederland Frankrijk moederland Georgië lid comité de patronage 1933 - 1956 lid comité de patronage 1931 - 1956 Opleiding Ecole Nationale Supérieure des Arts décoratifs Opleiding St Petersburg EBA (1923) Moskou Berlin-Charlottenbourg (1923) Docent EBA Docent

Landen waarin actief Frankrijk, Guinee Landen waarin actief USSR, Frankrijk, Groot-Britannië

Samenwerking Eugène Beaudouin Samenwerking Ove Arup, Marcel Breuer

Organisaties UAM Organisaties

Opmerkingen ASCORAL Opmerkingen Brit lln: Jean Renaudie comité de rédaction nr 3 (1945) tot nr 177 (1975) Achternaam Lurçat Achternaam Madeline Voornaam André Voornaam Léon-Joseph Geboren 1894 Geboren 1891 Gestorven 1970 Gestorven 1977 moederland Frankrijk moederland Frankrijk lid comité de patronage 1931 - 1953 lid comité de patronage 1937 - 1956 Opleiding EBA (Nancy) Opleiding EBA (1921) (Héraud) EBA (Paris) (1925)

Docent Ecole Nationale Superieure des Arts Décoratifs Docent ENSBA (1945 - 47)

Landen waarin actief Frankrijk, USSR Landen waarin actief Frankrijk

Samenwerking Robert Mallet-Stevens Samenwerking

Organisaties CIAM Organisaties UAM

Opmerkingen Opmerkingen feestzalen in Art Déco, meer functionalistische architectuur voor mijncomplexen broer van Louis Madeline invloed van Dudok en Van de Velde

Achternaam Madeline Achternaam Mathon Voornaam Louis Voornaam Jean Baptiste Geboren 1882 Geboren 1893 Gestorven 1962 Gestorven 1971 moederland moederland Frankrijk lid comité de patronage 1933 - 1956 lid comité de patronage 1934 - 1948 Opleiding EBA (Deglane) Opleiding EBA (Paris) (1923)

Docent Docent Ecole spéciale des travaux publics Ecole supérieuré des Beaux Arts

Landen waarin actief Landen waarin actief Frankrijk

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Urbain Cassan, Jean Walter, Paul Andrieu Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen afstudeerwerk: "Une résidence du représentant de la France au Maroc." Achternaam Moreux Achternaam Nelson Voornaam Jean-Charles Voornaam Paul Geboren 1889 Geboren Gestorven 1956 Gestorven moederland Frankrijk moederland USA lid comité de patronage 1931 - 1956 lid comité de patronage 1948 - 1956 Opleiding Ecole des Travaux Publics Opleiding Universiteit Princeton EBA (1922) EBA (1927)

Docent Docent

Landen waarin actief Frankrijk Landen waarin actief Frankrijk, USA

Samenwerking Samenwerking

Organisaties UAM Organisaties UAM

Opmerkingen architect, landschapsarchitect en decorateur Opmerkingen

Achternaam Neutra Achternaam Niemeyer Voornaam Richard Voornaam Oscar Geboren 1892 Geboren 1907 Gestorven 1970 Gestorven moederland Oostenrijk moederland Brazilië lid comité de patronage 1948 - 1956 lid comité de patronage 1949 - 1956 Opleiding Technische Hogeschool Wenen Opleiding EBA Rio

Docent Docent

Landen waarin actief USA Landen waarin actief Zuid-Amerika, USA, Afrika, Europa

Samenwerking Samenwerking

Organisaties CIAM Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen Achternaam Pacon Achternaam Patout Voornaam Henri Voornaam Pierre Geboren 1882 Geboren 1879 Gestorven 1946 Gestorven 1965 moederland Frankrijk moederland Frankrijk lid comité de patronage 1933 - 1946 lid comité de patronage 1933 - 1956 Opleiding 1911 Opleiding EBA

Docent Docent

Landen waarin actief Frankrijk Landen waarin actief Frankrijk

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen "Ecole de Paris" (zie Jean Claude Delorme) architect, urbanist; decorateur

Achternaam Perret Achternaam Petit Voornaam Auguste Voornaam Eugène Claudius Geboren 1874 Geboren Gestorven 1954 Gestorven moederland Frankrijk moederland lid comité de patronage 1930 - 1948 lid comité de patronage xxxx - 1956 Opleiding EBA (1898) (Guadet) Opleiding

Docent Docent

Landen waarin actief Frankrijk Landen waarin actief

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Organisaties

Opmerkingen "Ecole de Paris" (zie Jean Claude Delorme) Opmerkingen minister président du comité de rédaction nr 3 1945 Achternaam Pingusson Achternaam Pison Voornaam Georges-Henri Voornaam Guy Geboren 1894 Geboren Gestorven 1978 Gestorven moederland Frankrijk moederland lid comité de patronage 1930 - 1956 lid comité de patronage 1949 - 1956 Opleiding EBA 1925 Opleiding

Docent EBA Docent Ecole d'architecture Nanterre

Landen waarin actief Frankrijk, Duitsland Landen waarin actief

Samenwerking Samenwerking

Organisaties UAM Organisaties

Opmerkingen lid comité de rédaction Opmerkingen

Achternaam Prost Achternaam Prothin Voornaam Henri Voornaam André Geboren 1874 Geboren Gestorven 1959 Gestorven moederland Frankrijk moederland lid comité de patronage 1933 - 1948 lid comité de patronage 1947 - 1956 Opleiding ESA Opleiding EBA 1902

Docent Ecole spéciale d'architecture (1929-59) Docent

Landen waarin actief Marokko, Frankrijk, Turkije Landen waarin actief

Samenwerking Samenwerking

Organisaties SFU (co-fondateur) Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen Achternaam Regamey Achternaam Robertson Voornaam Voornaam Howard Morley Geboren Geboren 1888 Gestorven Gestorven 1963 moederland moederland GB lid comité de patronage 1949 - 1956 lid comité de patronage 1949 - 1956 Opleiding Sorbonne Opleiding Ecole du Louvre

Docent Docent A.A. School of Architecture

Landen waarin actief Landen waarin actief GB

Samenwerking Paul Jamot Samenwerking

Organisaties Organisaties

Opmerkingen religieus figuur Opmerkingen "L'Art Sacré"

Achternaam Rogers Achternaam Roth Voornaam Ernesto Voornaam Alfred Geboren 1900 Geboren 1903 Gestorven 1969 Gestorven moederland Italië moederland Zwitserland lid comité de patronage 1949 - 1956 lid comité de patronage 1949 - 1956 Opleiding Opleiding

Docent Docent

Landen waarin actief GB, Frankrijk, USA Landen waarin actief

Samenwerking Belgioioso, Peressutti, Luigi Banfi Samenwerking

Organisaties CIAM Organisaties CIAM

Opmerkingen "Domus" (zie AA nr 17 1948 p. XI) Opmerkingen "Das Werk" Achternaam Rotival Achternaam Roux-Spitz Voornaam Maurice Voornaam Michel Geboren Geboren 1888 Gestorven Gestorven 1957 moederland moederland Frankrijk lid comité de patronage xxxx - 1956 lid comité de patronage 1930 - 1948 Opleiding Opleiding EBA Lyon (Garnier) EBA (1920) (Recoura, Redon)

Docent Docent EBA (1940)

Landen waarin actief Landen waarin actief Frankrijk, België, Italië

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Organisaties

Opmerkingen comité de rédaction nr 3 (1945), nr 64 (1956) Opmerkingen lid van verschillende redacties, hij gebruikte tot nr 87 (1959), nr 123 (1965) tot nr 129 zijn positie om moderne architectuur te (1967) verdedigen maar was sterk gekant tegen de radicale principes van Le Corbusier (zie AA nr. 3, 1932, "Contre le nouveau formalisme") "Ecole de Paris" (zie Jean Claude Delorme)

Achternaam Royer Achternaam Sébille Voornaam Jean Voornaam G.F. Geboren Geboren Gestorven Gestorven moederland moederland lid comité de patronage xxxx - 1956 lid comité de patronage xxxx - 1956 Opleiding Opleiding

Docent Docent

Landen waarin actief Landen waarin actief

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen Achternaam Sert Achternaam Siclis Voornaam Jose Luis Voornaam Charles Geboren 1902 Geboren 1889 Gestorven 1983 Gestorven 1942 moederland Spanje moederland Frankrijk lid comité de patronage 1949 - 1956 lid comité de patronage 1930 - 1946 Opleiding Opleiding EBA 1920

Docent Docent

Landen waarin actief Spanje, USA, ... Landen waarin actief Frankrijk, Zwitserland, Spanje

Samenwerking Samenwerking

Organisaties CIAM Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen

Achternaam Sirvin Achternaam Vago Voornaam Paul Voornaam Joszef Geboren 1891 Geboren 1877 Gestorven 1977 Gestorven 1947 moederland moederland lid comité de patronage 1933 - 1956 lid comité de patronage 1931 - 1947 Opleiding EBA 1919 Opleiding Université Technique Budapest 1900

Docent Docent

Landen waarin actief Landen waarin actief

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen Achternaam Ventre Achternaam Vetter Voornaam André Voornaam Willy Geboren 1874 Geboren Gestorven 1951 Gestorven moederland Frankrijk moederland lid comité de patronage 1932 - 1956 lid comité de patronage 1936 - 1956 Opleiding Art Déco Opleiding EBA 1905

Docent Docent

Landen waarin actief Frankrijk Landen waarin actief

Samenwerking Samenwerking

Organisaties Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen

Achternaam Wiener Achternaam Wright Voornaam Paul Lester Voornaam Frank Lloyd Geboren Geboren 1867 Gestorven Gestorven 1959 moederland moederland USA lid comité de patronage 1949 - 1956 lid comité de patronage 1949 - 1956 Opleiding Opleiding

Docent verschillende universiteiten in Noord- en Zuid- Docent Amerika

Landen waarin actief Landen waarin actief USA, Japan

Samenwerking Samenwerking

Organisaties CIAM Organisaties

Opmerkingen Opmerkingen Op de foto (AA nr. 22, 1949, p. VII-IX) is FL Wrighht vergezeld van M. Joseph Gutnayer, professor aan de universiteit van chicago en correspondent voor AA. Achternaam Zehrfuss Voornaam Bernard Geboren 1911 Gestorven 1996 moederland Frankrijk lid comité de patronage 1948 - 1949 Opleiding EBA

Docent

Landen waarin actief Frankrijk, Noord Afrika

Samenwerking Eugène Beaudouin

Organisaties CIAM afgevaardigde voor Tunesië

Opmerkingen comité de rédaction nr 28 (1950) - nr 177 (1975)

Bijlage 3 Correspondenten

Deze bijlage bevat een tijdslijn van alle correspondenten uit Latijns-Amerika en Afrika na 1945. Voor de correspondenten uit de periode 1930-1945 verwijs ik naar het boek van Hélène Jannière.1 Waar mogelijk is biografische informatie opgenomen. Het grootste aantal van de redactieleden was echter niet terug te vinden in de Engelstalige of Franstalige overzichtswerken. Naast een aantal meer specifieke boeken over de landen in kwestie werden volgende encyclopedische werken geraadpleegd: - MIDANT Jean-Paul (red.), Dictionnaire de l’architecture du XXe siècle, Editions Hazan / Institut français d’architecture, Parijs, 1996 - JOLY Pierre, Dictionnaire encyclopédique de l’architecture moderne et contemporaine, Philippe Sers Editeur, Parijs, 1987 - LAMPUGNANI Vittorio Magnano (red.), The Thames and Hudson encyclopaedia of 20th century architecture, Thames and Hudson, Londen, 1986

1 JANNIERE, op. cit., pp. 186-187. Voor Latijns-Amerika en Afrika zijn volgende correspondenten vermeld: Maxwell Allan (Zuid-Afrika), M. Lathuillière (Algerije), Eduardo Pederneiras (Brazilië) en Mario Pani (Mexico), allen pas na 1936.

Une vieintense, op.cit.,p. 513 zie: MIDANT, op.cit.,p.513en VAGO, Achitectes. afdeling vandeUnion Internationaledes Hij wasooklidvan deNoord-Afrikaanse enkel nogopdrachten uitinFrankrijk. onafhankelijkheid van Algerije voerthij was inFrankrijken Algerije. Nade aan deEcoledesBeaux Arts actief een Fransearchitectdienazijnstudies Marcel Lathuillière(1903-1984)was CORRESPONDENTEN LATIJNS-AMERIKA AFRIKA Dominicaine République Africaine Union Sud- Uruguay Vénézuéla Mexique Bolivie Equateur Colombie Brésil Argentine Egypte Tunisie Maroc Algérie Luis GarciaPardo Erwin RafaelCott Terreiro O. Tenreiro C.R. Villanueva Vladimir Kaspé I. Nerubay Carmen BlacuddeTumoine M. BarraganDumet Y. Botero Santa Maria Reyez Hernan Vieco Gomez R.M. Peres Maria LauraOsser Lina BoBardi Guiseppina Pirro Ghita Lenart A. LicioPontual R. Moller W.W. Wood Feldman Maxwell Allen Paul Abéla Paul Herbé Claude Verdugo M. Courtois Marcel Lathuillière France d’OutreMer zie: VAGO, op. cit. Joszef Vago. Zij wasgehuwd metdeHongaarse architect de moedervanhoofdredacteur Pierre Vago. Ghita Lenartwaseen bekendezangeresen zie: DEYRES,art. cit. vanuit deBritsekolonie Zuid-Afrika. 1935). Laterneemt hijdezefunctieop d’Aujourd’hui correspondent werdvoorL zijn studiesaandeEcoleSpecialete Parijs W.W. Wood waseenBritsarchitectdiena nr. 3 9614 9814 1950 1949 1948 1947 1946 nr. 13-14 Urbanisme en Amerique Latine vanuitEngeland(1931- Brésil nr. 20 Tunisie ’Architecture nr. 33 1951 nr. 35 Maroc 9215 9415 9615 9815 9016 1962 1961 1960 1959 1958 1957 1956 1955 1954 1953 1952 nr. 42-43 Brésil 80, 1958, p. VII zie: Parijs. in Brussel,Genève, Londen,Munchenen architectuur dievanaf 1958tezienwaren toonstellingen voor overdeBraziliaanse Modulo Niemeyer, onderandereaanhet tijdschrift Janeiro. HijwerktedaarnavoorOscar School voorSchoneKunstenteRio de Brazilië, studeerdearchitectuuraande Arthur LicioPontual,geborenin1934 te Afrique duNord L’Architecture d’Aujourd’hui Mexique . Hijbereiddeverschillende nr. 59 nr. 60 nr. 67-68 Venezuela nr. 70 Afrique Noire , jg.29,nr. nr. 90 Brésil 80, 1958, p. VII zie: L’Architecture d’Aujourd’hui. Colombië wordthij correspondentvoor UNESCO gebouw. Nazijnterugkeernaar kennen enwerktmet henaanhetnieuwe studeert. Hijleertdaat BernardZehrfuss waar hijaanhetInstituut voorUrbanisme bestudeert. In1952 komthijnaarParijs hij deverschillende onderwijsmethoden 1950 reisthijnaarde Verenigde Statenwaar School voor Architectuur teColombië.In Colombië, studeerdeaandeNationale Hernan Vieco, geborenin1925te L’Architecture d’Aujourd’hui 1963 nr. 109 Mexique 9416 9616 9816 9017 9217 1974 1973 1972 1971 1970 1969 1968 1967 1966 1965 1964 , jg.29,nr. zie: JOLY, op.cit.,pp.353-354 van Caracas. de architectuurafdeling aandeUniversiteit Ecole desBeaux-Arts. In1944stichttehij in Engelandenstudeerde inParijsaande met hemvereenzelvigd. Hijwasgeboren moderne Venezolaanse architectuurvaak architectuur. Inoverzichtwerken wordtde grote namenuitdeLatijns-Amerikaanse Carlos Raul Villanueva iséénvande nr. 167 Architecture duSoleil nr. 167 Amérique Latine 1975

Bibliografische referenties Algemene werken

- LAMPUGNANI Victor (red.), The Thames and Hudson Dictionnary - COHEN Jean-Louis, Scenes of the World to Come, Flammarion, of the 20th Century Architecture, Thames and Hudson, London, Parijs, 1995 1986

- COLQUHOUN Alan, Modern Architecture, Oxford Press - MIDANT Jean-Paul (red.), Dictionnaire de l’architecture du XXe University, Oxford, 2002 siècle, Editions Hazan / Institut français d’architecture, Parijs, 1996

- CRINSON Mark, Modern Architecture and the End of the Empire, - MONNIER Gerard, Histoire critique de l’architecture en France Ashgate, Hampshire, 2003 1918-1950, Sers, Paris, 1990

- CURTIS William, Modern Architecture since 1900, Phaidon, - MUMFORD Eric, The CIAM Discourse on Urbanism 1928-1960, Londen/New York , 1996 MIT, Cambridge, 2000

- GIEDION Siegfried, CIAM A Decade of New Architecture, Editions - NASR Joe en VOLAIT Mercedes, Urbanism. Imported or Girsberger, Zurich, 1951 Exported?, Wiley Academy, Chichester, 2003

- GIEDION Siegfried, Space, Time and Architecture, Harvard - TYRWHITT Jacqueline, Ciam 8 : the heart of the city : towards the University, Cambridge, 1962 humanisation of urban life, Humphries, Londen, 1952

- GOLDHAGEN Sarah Williams en LEGAULT Réjaen, Anxious - WARD Stephen V., Planning the Twentieth-Century City, Wiley, Modernisms, MIT Press, Cambridge, 2000 Chichester, 2002

- HALL Peter, Cities of Tomorrow, Blackwell, Oxford, 1989 - WHITTICK Arnold (red.), Encyclopedia of Urban Planning,

McGraw-Hill Book Company, New York, 1974 - JOLY Pierre (red.), Dictionnaire encyclopédique de l’Architecture Moderne et Contemporaine, Philippe Sers Editeur, Paris, 1987

Redactioneel profiel

- BEKAERT Geert, “In memoriam André Bloc. Van beeldhouwkunst - A.A.V.V., “Panorama 1960”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, naar architectuur.”, in: DE KOONING Mil (red.), Verzamelde jg. 31, nr. 91-92, 1960 (speciaal nummer naar aanleiding van het Opstellen 2. Los in de ruimte. 1966-1970, Stichting Monumenten- dertigjarig bestaan van L’Architecture d’Aujourd’hui) en Landschapszorg, Brussel, 1986, pp. 91-95 (oorspronkelijk

gepubliceerd in “Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende - A.A.V.V, “André Bloc 1896-1966”, in : L’Architecture Kunsten”, jg. 34, nr. 1, 1967) d’Aujourd’hui, jg. 36, nr. 128, 1966

- BLOC André, “Objet et programme de l’Architecture - A.A.V.V., “André Bloc”, in : Aujourd’hui. Art et Architecture, d’Aujourd’hui”, l’Architecture d’Aujourd’hui, nr. 1, 1930, p.1 jg. 10, nr. 59-60, 1967 (speciaal nummer naar aanleiding van het overlijden van André Bloc) - DEYRES Joelle, “Les correspondants à l’étranger de l’Architecture

d’Aujourd’hui et l’information sur l’actualité internationale de - A.A.V.V., “Doctrines”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 43, l’architecture : 1930-1950. ”, in : MONNIER Gerard, Un art sans nr. 158, 1971 (afscheidsnummer van het redactiecomité onder frontières : l’internationalisation des arts en Europe : 1900-1950, leiding van Pierre Vago) Publications de la Sorbonne, Parijs, 1994

- A.A.V.V., “1930-1990, soixante années d’Architecture - HIGGOTT Andrew, Mediating Modernism: Architectural Cultures d’Aujourd’hui”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 61, nr. 272, in Britain, Routledge, New York, 2006 1990 (speciaal nummer naar aanleiding van het zestigjarig bestaan van L’Architecture d’Aujourd’hui) - JANNIERE Hélène, Politiques éditoriales et architecture

“moderne”, Editions Arguments, Paris, 2002 - A.A.V.V., “Un père de l’AA et un fil d’Ariane”, in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 62, nr. 275, 1991, pp. 51-56 - LENIAUD Jean-Michel en BOUVIER Béatrice (red.), Les

périodiques d’architecture, XVIIIe-XXe siècle : recherche d’une - A.A.V.V., “Bernard Huet 1932-2001”, in : L’Architecture méthode critique d’analyse, Ecole des chartes, Parijs, 2001 d’Aujourd’hui, jg. 72, nr. 337, 2001, pp. 48-49

- NICOLAS Aymone, L’apogée des concours d’architecture. L’action de l’UIA 1948-1975, Picard, Parijs, 2007

- RAGOT Gilles, “Entretien: Pierre Vago et les débuts de - VIGATO Jean-Claude, “L’étranger vu de France. Les revues l’Architecture d’Aujourd’hui (1930-1940)”, Revue de l’art, nr. 89, françaises d’architecture (1900-1915) ”, Monuments historiques, nr. 1990, pp. 77-81 180, 1992, pp. 57-61

- SCHWARZER Mitchell, “History and Theory in Architectural - XXX, “Comité de patronage de L’Architecture d’Aujourd’hui”, in: Periodicals”, Journal of The Society of Architectural Historians, L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 19, nr. 18-19, 1948, p. VII. Vol. 58, nr. 3, 1999, pp. 342-348

- XXX, “Comité de patronage de L’Architecture d’Aujourd’hui”, in : - SORNIN Alexis (red.), Revues d’architecture dans les années 1960 L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 20, nr. 22, 1949, p. VII-IX et 1970, IRHA, Canada, 2008

- XXX, “Nouveaux correspondants de L’Architecture d’Aujourd’hui”, - UHLFELDER Eric, The Origins of Modern Architecture: Selected in : L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 29, nr. 80, 1958, p. VII essays from Architectural Record, Dover, New York, 1998

- XXX, “Alexandre Persitz (1910-1975)”, in : L’Architecture - VAGO Pierre, Une vie intense, AAM Editions, Brussel, 2000 d’Aujourd’hui, jg. 46, nr. 182, 1975, p. XVII

- VAGO Pierre, “Chronique : 1930-1950”, in: L’Architecture d’Aujourd’hui, jg. 21, nr. 33, 1950-1951, p. V

Latijns-Amerika

- FRAMPTON Kenneth (red.), World Architecture. A critical mosaic - A.A.V.V., “France-Brazil Round Trip”, in: docomomo journal, 1900 – 2000 vol. 2: Latin America, China Architecture & Building nr. 34, 2006 Press, China, 1999

- ALMANDOZ Arturo (red.), Planning Latin America’s Capital - FRASER Valerie, Building the New World: Studies in the Modern Cities 1850-1950, Routledge, Londen, 2002 Architecture of Latin-America 1930-1960, Verso, Londen, 2000

- ANDREOLI Elisabetta en FORTY Adrian, Brazil’s Modern - GERNEKE Gus, “From Brazil to Pretoria: the second wave of the Architecture, Phaidon, Londen, 2004 modern movement.”, in: FISHER Roger C, Architecture of the

Transvaal, University of South-Africa, Pretoria, 1998, pp. 197-229 - BRILLEMBOURG Carlos (red.), Latin American Architecture 1929-1960 contemporary reflections, The Monacelli Press, New - GOODWIN Philip, Brazil Builds: Architecture Old and New, 1652- York, 2004 1942, Museum of Modern Art, New York 1943

- BULLRICH Francisco, New Directions in Latin American - HITCHCOCK Henry-Russell, Latin American Architecture since Architecture, Studio Vista, Londen, 1969 1945, Museum of Modern Art, New York, 1955

- CAVALCANTI Laura, “Architecture, Urbanism, and the Good - LIERNUR Jorge Francisco, “Latin America: the places of the Neighbor Policy: Brazil and the United States”, in: other”, in: KOSHALEK Richard en SMITH Elisabeth A.T. (red.), At BRILLEMBOURG Carlos, Latin American Architecture 1929-1960, the End of the Century: one hundred years of architecture, Abrams, The Monacelli Press, New York, 2004, pp. 51-59 Los Angeles, 1998, pp. 292-319 - MUMFORD Eric Paul en SARKIS Hashim, Josep Lluís Sert: The architect of Urban Design, Yale University Press, New Haven, 2008 - DECKKER Zilah Quezado, Brazil Built: The architecture of the

modern movement in Brazil, Spon Press, Londen, 2001

Afrika

- A.A.V.V., “Modern Heritage in Africa”, in: docomomo journal, nr. 28, 2003 - KULTERMANN Udo, Neues Bauen in Afrika, Wasmuth, Tübingen, 1963

- AVERMAETE Tom, Another Modern. The post-war architecture and urbanism of Candilis-Josic-Woods, NAi, Rotterdam, 2005 - KULTERMANN Udo, New Directions in African Architecture, Studio Vista, Londen, 1969

- CLAPHAM Christopher, Third World Politics, Croom Helm, Londen, 1985, pp. 12-38 - LAGAE Johan, Claude Laurens : architecture : projets et réalisations de 1934 à 1971, Universiteit Gent, Gent, 2001 - RABINOW Paul, “Colonialism, Modernity. The French in - FRAMPTON Kenneth (red.), World Architecture. A critical mosaic Morocco”, in: ALSAYYAD Nezar, Forms of dominance : on the 1900 – 2000 vol. 4. Mediterranean Basin - vol. 6: Central / Southern architecture and urbanism of the colonial enterprise, Avebury, Africa, China Architecture & Building Press / Springer Verlag, Aldershot, 1992, pp. 167-182 Wenen / New York, 2000

- THIVEAUD Jean-Marie, Architectures françaises Outre-Mer, - FULLER Mia, “Mediterraneanism”, in: Environmental Design: Mardaga, Luik, 1992 Journal of the Islamic Design Research Centre, 1990, nr.9-10, pp. 8-

9 - WRIGHT Gwendolyn, The Politics of Design in French Colonial - FULLER Mia, “Introduction”, in: FULLER Mia, Moderns Abroad. Urbanism, The University of Chicago Press, Chicago, 1991 Architecture, cities and Italian imperialism, Routledge, New York, 2007, pp. 1-19