Mediterrane Belemnieten En Hun Verspreiding

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Mediterrane Belemnieten En Hun Verspreiding Mediterrane belemnieten en hun verspreiding Nico M.M. Janssen Dit artikel gaat in op de levensomstandigheden van belemnieten en hun geografische verspreiding in faunaprovincies tijdens het bovenste Malm (Boven-Jura) en het daaropvolgende Neocoom (Onder- Krijt). De aandacht wordt daarbij in het bijzonder gericht op het Mediterrane deel van het Tethys- gebied. Deze faunaprovincie was veel groter dan het huidige Middellandse Zeegebied. Inleiding Leefwijze en migratiemogelijkheden 1975; Spath, 1975; Doguzhayeva & Kabanov, 1990). Sinds enige tientallen jaren is bekend Er wordt wel beweerd dat de morfolo• Het rostrum van de meeste Duvaliidae dat belemnieten-associaties faunapro• gie van het belemnieten-rostrum, het wijkt echter af van de "normale" ge• vincies vormden: een verdeling van meest gevonden fossiele skeletdeel, stroomlijnde vorm die de Belemnop• bepaalde families en genera over pa- wijst op eén vrijzwemmende (nektoni- seidae kenmerkt (fig. 1). Het vermoe• leogeografische gebieden. Dit is een sche) leefwijze (Naef, 1922; Spath, den bestaat daarom, dat een deel van verschijnsel dat we, behalve bij recen• 1975; e.a.). Vooral de langgerekte de Duvaliidae slechter kon zwemmen te levensvormen, bij meerdere fossiele rostra van belemnieten zoals de Hibo- of althans minder beweeglijk was dan dieren (o.a. ammonieten, brachiopo- lithes-achtigen (Belemnopseidae), de Belemnopseidae. Behalve deze af• den) en planten (o.a. dinoflagellaten) maar mogelijk ook de Pseudobelus- wijkende vorm van het rostrum heeft aantreffen. Zulke faunaprovincies wer• achtigen (Duvaliidae), zouden daar• waarschijnlijk ook de dorsale positie den in belangrijke mate afgebakend voor kenmerkend zijn. Het rostrum van de alveole-groef veroorzaakt, dat door temperatuurgradiënten (Stevens, zou namelijk als tegengewicht de mo• de Duvaliidae slechtere zwemmers 1963, 1965; Basov et al., 1972; Mut- gelijkheid bieden om het zwaartepunt zijn geweest (Mutterlose e.a., 1983; terlose et al., 1983; Mutterlose, 1988). te verschuiven ten opzichte van het Naef, 1922; Stevens, 1973). Stevens (1963; 1965) verklaart de vor• aandrijfmechanisme (de vinnen), ming van faunaprovincies van belem• waardoor het dier makkelijker een ho• Zoals gezegd, berust dit op veronder• nieten, naast hun afhankelijkheid van rizontale positie kon behouden (bijv. stellingen en vermoedens. Immers, de temperatuur, ook aan de hand van Gustomesov, 1974). Er liepen waar• functies van de verschillende karakte• geografische barrières. Hierbij moeten schijnlijk regelbare "kanaaltjes" door ristieke elementen op het rostrum, zo• we denken aan zowel landmassa's als het rostrum, die meer of minder gas in als laterale lijnen, alveole-groef en de diepzeegebieden. het rostrum toelieten (Gustomesov, groefspleet zijn nog niet volledig dui• delijk. De laatste twee zijn volgens Krimholz (1992) waarschijnlijk van be• lang geweest voor een directe com• municatie tussen het phragmocoon en de mantel om het rostrum, met be• trekking tot doorbloeding en innerva- Fig. 1. Schematische weergave van belemnieten-rostra. 112 Grondboor en Hamer nr.5 1996 tie. Laterale lijnen (een, twee of drie) of indrukken, die aan bijna alle rostra van Belemnopseidae en Duvaliidae te zien zijn, zijn waarschijnlijk afdrukken van laterale (vin)spieren geweest (Gusto• mesov, 1975; Spath, 1975). We kun• nen ze bij vele Belemnopseidae zowel aan juveniele als volwassen exempla• ren waarnemen. Bij volwassen exem• plaren van de Duvaliidae zijn ze echter vaak afwezig. Dit zou kunnen duiden op een verschil in leefwijze tussen jon• ge en volwassen Duvaliidae, waarbij de juveniele belemnieten waarschijnlijk vrijzwemmend waren en de volwas• sen exemplaren een beperkter zwem- vermogen of zwembereik bezaten, gepaard aan een nekto-bentonische of zelfs bentonische leefwijze. Faunagebieden Aan de hand van belemnieten-asso- ciaties kunnen we tijdens het Neo• coom de volgende faunagebieden on• derscheiden (Stevens, 1963, 1965, 1973; Krimholz et al., 1973; Mutterlo• se 1988; Combémorel, 1988; Challi- nor, 1991) (fig. 2): - het Boreale rijk (s.str.): Arctische provincie Boreaal-Atlantische provincie - het Tethys-rijk (s.str.): Mediterrane provincie Madagaskar-provincie Fig. 2. Faunaprovincies tijdens het Neocoom. Veranderd naar Combémorel, 1988. Indo-Pacifische provincie Faunaverschillen binnen de de genera Pseudoduvalia (3), Pseudo- De provincies kunnen vaak nog wor• Mediterrane provincie belus (6), Rhopaloteuthis (11), Curto- den onderverdeeld in subprovincies, hibolites (2), Hibolithes (13), Neohiboli- gebaseerd op karakteristieke soorten. Vergelijken we de in de literatuur be• tes (1) en Mesohibolites (7). Endemi• We moeten wel bedenken dat de ver• schreven fauna-elementen van het sche Produvalia- en Dwa//a-soorten schillende faunagebieden slechts be• westelijk Mediterrane gebied (Zuid- zijn bekend van Zuidoost-Spanje. paalde tijd bestonden en in andere oost-Spanje, Zuidoost-Frankrijk, delen De Oost-Mediterrane subprovincie tijdperken een ander geografisch ge• van Italië) met de meer zuidelijk en wordt gedomineerd door de genera bied bestreken of geheel niet onder• oostelijk gelegen gebieden van de Pseudobelus (17), Rhopaloteuthis scheiden konden worden. Migratie en Mediterrane Tethys, dan blijken de• (23), Curtohibolites (5) en Mesohiboli• evolutie van soorten leidden tot het zelfde families de belangrijkste ele• tes (15). Daarnaast treffen we nog ontstaan van nieuwe (sub)provincies menten te zijn in het fauna-beeld. Het Produvalia (1?), Duvalia (12), Pseudo• of uitbreiding van bestaande (sub)pro- kenmerkend verschil zit echter in de duvalia (3), en Hibolithes (11) aan. vincies. Deze verschijnselen werden aantallen soorten uit de diverse gene• Het faunabeeld van het Noord-Afri• veroorzaakt door veranderde omstan• ra, afgezien van het voorkomen van kaanse deel van de Mediterrane pro• digheden in het mariene milieu. enige endemische soorten. vincie (Algerije, Marokko, Tunesië) is vrijwel onbekend. De weinige vond• De karakteristieke families en genera De West-Mediterrane subprovincie sten die vermeld worden in de litera• voor de verschillende gebieden in de wordt gedomineerd door de genera tuur komen overeen met het algeme• genoemde periode zijn vermeld in fig. Produvalia (8 soorten) en Duvalia (18). ne Mediterrane fauna-beeld. 3. Daarnaast treffen we soorten aan van Over het tegenwoordige alpiene ge- Grondboor en Hamer nr.5 1996 113 Boreale vertegenwoordigers gevon• ARCTISCHE EN MEDITERRANE MADAGASKAR- EN den in de Mediterrane provincie. Zo is BOREAAL-ATLANTISCHE FAUNA-PROVINCIE INDO-PACIFISCHE FAUNA-PROVINCIE FAUNA-PROVINCIE een belemniet van de Praeoxyteuthis- Cylindroteuthididae groep gevonden in het Barrémien in Acroteuthis Bulgarije (Stoyanova-Vergilova, 1970) Arctoteuthis Aulacoteuthis en in het bovenste Hauterivien in Ge• Cylindroteuthis orgië (Keleptrishvili, 1990). Ook is een Lagonibelus Pachyteuthis belemniet van de Boreaal-Atlantische Spanioteuthis Aulacoteuthis-groep aangetroffen in Oxyteuthis Preoxyteuthis het Onder-Barrémien in de Oekraïne (Kulchisky & Pasternak, 1971) met Diplobelidae Diplobelidae Diplobelidae Conoteuthis Conoteuthis Conoteuthis mogelijkerwijs eveneens de verschil• Diplobelus lende subspecies van Hibolithes jacu- Tauriconites loides. Duvaliidae Duvaliidae Berrasibelus Duvalia Duvalia De typische Tethys-familie van de Du- Produvalia Produvalia? valiidae had naar alle waarschijnlijk• Pseudobelus Pseudoduvalia heid zijn oorsprong in het West-Medi• Rhopaloteuthis terrane deel van het Tethys-rijk en kon Belemnopseidae Belemnopseidae daarvandaan naar de zuidelijke pro• Acutibelus vincies (Madagaskar en Indo-Pacifi- Belemnopsis Conodicoe/ites sche) migreren en evolueren. Zo vin• Curtohibolites den we in het oorsprongsgebied, de Demubelus Dicoelites Mediterrane provincie, van de Produ- Hibolithes Hibolithes valia-ZDuvalia-groep meer dan 30 Mesohibolites Neohibolites soorten, terwijl in de Madagaskar-pro- Parahibolites Parahibolites vincie maar ongeveer 10 soorten Rhaphibelus Somalibelus (deels endemisch) worden gevonden Vaunagites Vaunagites en in de Indo-Pacifische provincie nog Dimitobelidae slechts 4 soorten (alle endemisch). Patagonibelus Volgens Hoedemaeker (1995) kunnen Fig. 3. Families en genera die karakteristiek zijn voor drie faunaprovincies. we in het Neocoom acht perioden on• derscheiden waarin theoretisch uitwis• seling mogelijk was tussen het bied (Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwit• migratie (Mutterlose, 1988) en evolu• Tethys-rijk en het Boreale rijk. Voor serland, Noord-ltalië) zijn weinig re• tionaire veranderingen in een tijds• belemnieten deed de belangrijkste uit• cente gegevens voorhanden. We vin• beeld te plaatsen. wisselingsmogelijkheid zich blijkbaar den: Produvalia (4), Duvalia (5), voor in het jongste Onder-Valanginien Pseudobelus (3), Pseudoduvalia (2), In tegenstelling tot bijv. ammonieten ! en in het Boven-Hauterivien. Volgens Rhopaloteuthis (10), Curtohibolites (Kemper et al., 1981; Hoedemaeker, : de vondsten migreerden tijdens die (2?) en Hibolithes (17). Van dit gebied 1995; e.a.) blijkt migratie van belem• , laatste uitwisselingsfase de door Mut- zijn meestal fauna's uit de bovenste nieten tussen verschillende faunapro^J Jterlose (1979) vermelde Duvaliidae Jura en het onderste Krijt beschreven. vincies relatief weinig voor te komen ;g%ar het Bqjjftfe rijk. Bovendien ko- In het algemeen is het Neocoom er en beperkt te blijven tot soorten (d|| rrf|n er jg0Kóe genoemde perioden slecht ontsloten of is het afzettingsmi• geen genera of families). Voorbeeld^ varianten van Hibolithes jaculoides lieu niet gunstig
Recommended publications
  • An Inventory of Belemnites Documented in Six Us National Parks in Alaska
    Lucas, S. G., Hunt, A. P. & Lichtig, A. J., 2021, Fossil Record 7. New Mexico Museum of Natural History and Science Bulletin 82. 357 AN INVENTORY OF BELEMNITES DOCUMENTED IN SIX US NATIONAL PARKS IN ALASKA CYNTHIA D. SCHRAER1, DAVID J. SCHRAER2, JUSTIN S. TWEET3, ROBERT B. BLODGETT4, and VINCENT L. SANTUCCI5 15001 Country Club Lane, Anchorage AK 99516; -email: [email protected]; 25001 Country Club Lane, Anchorage AK 99516; -email: [email protected]; 3National Park Service, Geologic Resources Division, 1201 Eye Street, Washington, D.C. 20005; -email: justin_tweet@ nps.gov; 42821 Kingfisher Drive, Anchorage, AK 99502; -email: [email protected];5 National Park Service, Geologic Resources Division, 1849 “C” Street, Washington, D.C. 20240; -email: [email protected] Abstract—Belemnites (order Belemnitida) are an extinct group of coleoid cephalopods, known from the Jurassic and Cretaceous periods. We compiled detailed information on 252 occurrences of belemnites in six National Park Service (NPS) areas in Alaska. This information was based on published literature and maps, unpublished U.S. Geological Survey internal fossil reports (“Examination and Report on Referred Fossils” or E&Rs), the U.S. Geological Survey Mesozoic locality register, the Alaska Paleontological Database, the NPS Paleontology Archives and our own records of belemnites found in museum collections. Few specimens have been identified and many consist of fragments. However, even these suboptimal specimens provide evidence that belemnites are present in given formations and provide direction for future research. Two especially interesting avenues for research concern the time range of belemnites in Alaska. Belemnites are known to have originated in what is now Europe in the Early Jurassic Hettangian and to have a well-documented world-wide distribution in the Early Jurassic Toarcian.
    [Show full text]
  • Doguzhaeva Etal 2014 Embryo
    Embryonic shell structure of Early–Middle Jurassic belemnites, and its significance for belemnite expansion and diversification in the Jurassic LARISA A. DOGUZHAEVA, ROBERT WEIS, DOMINIQUE DELSATE AND NINO MARIOTTI Doguzhaeva, L.A., Weis, R., Delsate, D. & Mariotti N. 2014: Embryonic shell structure of Early–Middle Jurassic belemnites, and its significance for belemnite expansion and diversification in the Jurassic. Lethaia, Vol. 47, pp. 49–65. Early Jurassic belemnites are of particular interest to the study of the evolution of skel- etal morphology in Lower Carboniferous to the uppermost Cretaceous belemnoids, because they signal the beginning of a global Jurassic–Cretaceous expansion and diver- sification of belemnitids. We investigated potentially relevant, to this evolutionary pat- tern, shell features of Sinemurian–Bajocian Nannobelus, Parapassaloteuthis, Holcobelus and Pachybelemnopsis from the Paris Basin. Our analysis of morphological, ultrastruc- tural and chemical traits of the earliest ontogenetic stages of the shell suggests that modified embryonic shell structure of Early–Middle Jurassic belemnites was a factor in their expansion and colonization of the pelagic zone and resulted in remarkable diversification of belemnites. Innovative traits of the embryonic shell of Sinemurian– Bajocian belemnites include: (1) an inorganic–organic primordial rostrum encapsulating the protoconch and the phragmocone, its non-biomineralized compo- nent, possibly chitin, is herein detected for the first time; (2) an organic rich closing membrane which was under formation. It was yet perforated and possessed a foramen; and (3) an organic rich pro-ostracum earlier documented in an embryonic shell of Pliensbachian Passaloteuthis. The inorganic–organic primordial rostrum tightly coat- ing the protoconch and phragmocone supposedly enhanced protection, without increase in shell weight, of the Early Jurassic belemnites against explosion in deep- water environment.
    [Show full text]
  • D:\0-Naswietlarnia Magda\Anna Fujak\11-Machlajewska.Vp
    Przegl¹d Geologiczny, vol. 55, nr 11, 2007 O g³owonogach ze zbiorów Muzeum Geologii Z³ó¿ Wydzia³u Górnictwa i Geologii Politechniki Œl¹skiej w Gliwicach Iwona Mach³ajewska*, Ewa Krzeszowska* Muzeum Geologii okazy nieoznaczone, o których brak jest jakichkol- Z³ó¿ im. Czes³awa Po- wiek informacji. borskiego** na Wydzia- Najwiêksz¹ (obok ma³¿ów) grupê okazów paleontolo- le Górnictwa i Geologii gicznych zgromadzonych w muzeum stanowi¹ skamie- Politechniki Œl¹skiej w nia³oœci g³owonogów, reprezentuj¹cych ró¿ne jednostki Gliwicach gromadzi naj- taksonomiczne i stratygraficzne. Okazy pochodz¹ g³ównie wiêksze na Górnym Œl¹- ze stanowisk w Polsce, Niemczech, Francji, Austrii i Boœni. sku (ponad 25 tysiêcy okazów) zbiory minera- Kolekcja g³owonogów w zbiorach I. Mach³ajewska E. Krzeszowska logiczne, petrograficzne Muzeum Geologii Z³ó¿ i paleontologiczne z ca- ³ego œwiata. Znaczna Historia kolekcji. G³owonogi znajduj¹ce siê w zbio- czêœæ tych zbiorów, w tym kolekcje z pocz¹tków XIX wie- rach Muzeum Geologii Z³ó¿ pochodz¹ przede wszystkim ku, zosta³a przekazana Politechnice Œl¹skiej przez górno- z przedwojennych górnoœl¹skich placówek muzealnych, œl¹skie placówki muzealne po II wojnie œwiatowej w których po II wojnie œwiatowej czêsto likwidowano (Czaporowska, 1986; Gabzdyl, 1996, 1998) bez ¿adnych dzia³y geologiczne, bêd¹ce wczeœniej niemal nieod³¹cz- katalogów czy ksi¹g inwentarzowych. Wiele okazów po- nym elementem ka¿dego lokalnego muzeum. Okazy z tych chodzi od indywidualnych ofiarodawców. instytucji trafi³y do magazynów naszego muzeum, zosta³y Od pocz¹tku swojego istnienia (1961 r.) muzeum sku- zabezpieczone i dziêki temu ocala³y. S¹ to czêsto ekspona- pia siê na opracowaniu i uporz¹dkowaniu kolekcji oraz na ty bêd¹ce czêœci¹ wiêkszych kolekcji paleontologicznych, udostêpnieniu zbiorów zwiedzaj¹cym.
    [Show full text]
  • Fossilium Catalogus
    FOR THE PEOPLE | FOR EDVCATION FOR SCIENCE ! LIBRARY OF THE AMERICAN MUSEUM OF NATURAL HISTORY ... ; Fossilium Catalogus I: Animalia. Editus a C. Diener. Pars 1 1 E. V. Biilow-Trummer Cephalopoda dibrancMata. S''65, ^ W. Junk Berlin W 15. 1920 . 3t - Druck von A. Hopfer in Burg b. M. Einleitung. Die Ordnung Dibranchiata zerfallt in zwei Unterordnungen, die Decapoda und die Octopeda. Die ersteren trennte Fiscberin Phragmo- phora, Sepiophora und Chondrophora. Die Sepiophora und Chondrophora wurden spater von v. Zittel unter dem Namen Sepioidea zusammen- gefalit. Gleichzeitig trennte dieser die Phragmophora in Bdemnoidea und Bdemnoteuthidae. Uber die Systematik der Bdemnoidea ist Stolley in jiingster Zeit (1919) zu ganz neuen Anschauungen gekommen. Danacb ist die alte Dreiteilung der Jura- und Kreidebelemniten in Acodi, Gastrocodi und Nothocodi fallen gelassen und eine Einteilung auf Grund des Vorhanden- seins eines Embryonalrostrums, nach dem Verlaufe der seitlicben Doppel- linien usw. geschaffen worden. Stolley s Systematik habe ich mit nur geringfiigigen Anderungen iibemommen. Eine eingehende Diskussion der alteren Systematik sowie von Abels neuen Anschauungen und Vor- schlagen zur Zweiteilung des Belemnitenstammes in die Clavirostriden und die Conirostriden findet man bei Stolley (1919, Systematik), so daC ich mich mit dem Hinweis auf diese Arbeit begniigen kann. Die Einteilung der Belemnoteuthidae und Spirulidae wurde fast unverandert von V. Zittel iibemommen, desgleichen die der Sepioidea. Bemerkt sei hier, daC die von mir vorgenommene Zuweisung der australischen Be- lemniten ais Anhang zu „Rhopalobelus“ noch sehr zweifelhaft ist. Mog- licherweise sind es Typen einer ganz neuen Gattung. Von der Unterordnung „Octopoda“ kennen wir nur sehr wenig Reste. Ais fraglich ist hier die Gattung Acanthoteuthis R.
    [Show full text]
  • Annual Meeting 2001
    The Palaeontological Association 45th Annual Meeting 15th-19th December, 2001 Geological Museum University of Copenhagen ABSTRACTS Abstracts 2001 2 TALKS Abstracts of oral presentations Compiled and edited by David A.T. Harper The tristichopterid fishes: Almost, but not quite, tetrapods Per Erik Ahlberg Department of Palaeontology, The Natural History Museum, Cromwell Road, London SW7 5BD, UK <[email protected]> The clade Tristichopteridae occupies a relatively high position within the tetrapod stem group; it is the most advanced “osteolepiform” group, and forms the sister taxon to Panderichthys + tetrapods. The best known tristichopterid is the primitive early Frasnian genus Eusthenopteron, but the clade persisted to the end of the Devonian. The phase of rapid morphological change traditionally identified as the “fish-tetrapod transition” begins with the late Givetian Panderichthys and continues through to Famennian stem-group tetrapods such as Acanthostega and Ichthyostega. By contrast, the less crownward “osteolepiform fish” part of the stem group shows limited morphological change and no obvious overall trend towards terrestriality. However, within the Tristichopteridae there is independent acquisition of a Panderichthys-like body morphology. Recently, the advanced late Frasnian tristichopterid Mandageria has been found to possess a true neck joint, previously thought to be a unique tetrapod character. The extent, nature, TALKS and likely ecological significance of the convergence between tristichopterids and tetrapods will be discussed in the light of these findings. Phylogenetic analysis of the tetrapod stem group has shown that the lower, “fish” part consists of (in ascending sequence) the clade Rhizodontida, a paraphyletic array of osteolepiforms, the clade Tristichopteridae, and Panderichthys. In morphological terms, the “fish-tetrapod transition” begins at the level of Panderichthys.
    [Show full text]
  • Proceedings of the 3Rd International Symposium Coleoid Cephalopods Through Time
    Proceedings of the Dirk Fuchs (editor) 3rd international symposium Coleoid Cephalopods Through Time international symposium symposium international Luxembourg rd 8th - 11th October 2008 Coleoid Cephalopods Through Time Through Cephalopods Coleoid Proceedings 3 Proceedings Dirk Fuchs (editor) Ferrantia Travaux scientifiques du Musée national d'histoire naturelle Luxembourg www.mnhn.lu 59 2010 Ferrantia 59 2010 2010 59 Ferrantia 59 Proceedings of the 3rd international symposium Coleoid Cephalopods Through Time Luxembourg 8th - 11th October 2008 Dirk Fuchs (editor) Luxembourg, 2010 Travaux scientifiques du Musée national d'histoire naturelle Luxembourg Proceedings of the 3rd international symposium Coleoid Cephalopods Through Time Luxembourg 8th - 11th October 2008 Dirk Fuchs (editor) Contents Preface 5 In memoriam Winfried Haas (1934-2007) K. Bandel 6 It's All in the Cues: Octopuses (Enteroctopus dofleini) Learn to Open Jars Roland C. Anderson, Jennifer A. Mather 8 The 'yolk organ' of cephalopod embryos: on transient functions from crawling substratum to provisional knapsack S. von Boletzky 14 Non-invasive methods of identifying and tracking wild squid. R. A. Byrne, J. B. Wood, R. C. Anderson, U. Griebel, J. A. Mather 22 Characterization of the adhesive organ of Idiosepius biserialis Voss, 1962 and Idiosepius pygmaeus Steenstrup, 1881 (Mollusca, Cephalopoda) N. Cyran, W. Klepal, J. von Byern 32 A radula and associated cephalic remains of a Late Carboniferous coleoid from Oklahoma, USA L. A. Doguzhaeva, R. H. Mapes, S. Bengtson, H. Mutvei 37 The first diplobelid coleoid from the Cenomanian of south-eastern India D. Fuchs, A. Vartak, G. Kendrick, M. Ghare 51 A rare and unusual teudopseid coleoid from the Upper Cretaceous of Hâqel (Lebanon) D.Fuchs 61 A new Plesioteuthis with beak from the Kimmeridgian of Nusplingen (Germany) Ch.
    [Show full text]
  • Late Jurassic to Early Cretaceous Stable Isotope and Geochemical Records from the Northern High Latitudes: Implications for Palaeoclimate
    LATE JURASSIC TO EARLY CRETACEOUS STABLE ISOTOPE AND GEOCHEMICAL RECORDS FROM THE NORTHERN HIGH LATITUDES: IMPLICATIONS FOR PALAEOCLIMATE by ELIZABETH VICTORIA NUNN A thesis submitted to the Universit)' of Plymouth in partial fulfilment for the degree of DOCTOR OF PHILOSOPHY School of Earth Ocean & Environmental Sciences Facult}' of Science March 2007 University of Plymouth Library Item no. iShelfmartt , , , . ABSTRACT Elizabeth Nunn Late Jurassic to Early Cretaceous Stable Isotope and Geochemical Records from the Northern High Latitudes: Implications for Palaeoclimate The Jurassic and Cretaceous periods are widely accepted as being dominated by greenhouse conditions with elevated CO2 levels and warm polar regions. Although much compelling evidence to support this idea of global warmth exists, some recent studies propose that the greenhouse climate may at times have been punctuated by sub-freezing polar conditions and the presence of limited polar ice. The evidence, however, is somewhat equivocal and is both spatially and temporally limited with much of this research until now being concentrated in mid- to low latitudes, despite it being generally accepted that global climate is defined to a significant degree by prevailing conditions at the poles. Existing data are also often plagued by poor sampling resolutions and dubious diagenetic histories. This research presents the first extensive stable isotope and geochemical investigation of well-preserved belemnite rostra from the Callovian-Hauterivian Boreal Realm. Belemnites of the genera Cylindroteuthis, Pachyteuthis, Acroteuthis, Lagonibelus and occasionally Belemnopsis were investigated. Preservation was assessed using Backscattered Scanning Electron Microscopy, Cathodoluminescence, carbonate staining and trace element techniques. Organic carbon isotope analysis of fossilised wood was also undertaken where possible.
    [Show full text]
  • Bbm:978-1-4615-4837-9/1.Pdf
    INDEX Aalenian, 91, 98, 100, 101,395,396,402,423,428 Actinoptena, 497 Aalensis Biozone, 91, 93, 98,100 Actinosepia, 55 Acanthicum Zone (Chronozone), 321, 323, 466, 471, Adamsoceras, 144 472 holmi,144 Acanthoceras, 64, 65, 67, 74 oe/andicum, 144 amphibo/um, 62 Adaptation, 309 bellense, 62 Adaptive, 311 granerosense, 62 radiation, 59, 91,101,102,396,411,412 rhotomagense, 324 Ademic organisms, 407, 408, 412 var. clavatum, 324 AdmirandumlBiruncinatum Zone, 324, 328, 466, var. confusum, 324 476 var. subjlexuosum, 324 Adygeya,47,52,54,55 var. sussexiense, 324 adygensis, 54 aft'. sussexiense, 324 Adygeyidae, 54, 55 Acanthoceratid, -ae, 59, 61,62,63,64,67,68,69,70, Agathiceratidae, 300, 302, 309 71 Agetograptus, 497 Acantholissonia, 521,522,523,524,526,527,528, Aggregate crystal, 233 529 Agoniatites, 23, 26, 27, 37 gerthi, 524, 527 bicanaliculatus, 28, 32, 33, 39 Acanthompha/a, 321; see a/so Pseudowaagenia cf. bicanalicu/atus, 32 Acceleration, 69, 112 costu/atus, 39,40 Accretionary growth, 23, 25, 26, 36, 37, 42 umbona/e, 28 Accumulated elements, 398 cf. umbona/e, 32 Acernaspis, 495, 496 vanuxemi,28, 32, 36 Acetabulum, -la, -Iar (moieity), 204, 205, 207, 208, Agoniatitida, -ina, 23, 27,43 209,214,218 Akrosphaerorthoceras grega/e, 384, 388 Achoanitic, 227, 243, 247, 250; see also Septal neck A/amitocense, 474; see also Aspidoceras Acicular-prismatic layer, 52, 53 AlbertinumlDarwini Zone, 466, 474, 476, 486 Acmonoides (A.), 425 Albian, 62,425,426 Acompsoceras, 64, 65, 74 Aleksin horizon, 507 Acrei (A.), 425 Alispira gracilis, 495, 496 Aerobe/us,
    [Show full text]
  • The Belemnite Family Holcobelidae (Coleoidea) in the European Jurassic: Systematics, Biostratigraphy, Palaeobiogeography and Evolutionary Trends
    Palaeodiversity 5: 13–49; Stuttgart, 30 December 2012. 13 The belemnite family Holcobelidae (Coleoidea) in the European Jurassic: systematics, biostratigraphy, palaeobiogeography and evolutionary trends ROBERT WEIS, NINO MARIOTTI & WOLFGANG RIEGRAF Abstract The belemnite family Holcobelidae GUSTOMESOV, 1977 is revised, based on ca. 200 rostra from recent fieldwork as well as historical museum collections. The studied specimens originate from various European localities and are dated from the Early Aalenian to the Early Bajocian (Middle Jurassic). Eight species of the genera Holcobelus STOLLEY, 1927 (including H. elmii n. sp.) and Calabribelus n. gen. (with type species C. pallinii) are described. The evolution of the morphological characters at the family level is outlined and compared with acrocoelitids (Belemnitina) and pachybelemnopseids (Pachybelemnopseina); the possible phylogenetic links between the Holcobelidae and the latter are discussed. The stratigraphic and palaeobiogeographic distribution of holcobelids is analysed in respect to morpho- logical changes, leading to a hypothesis on different lifestyles among the investigated taxa. The peculiar distribution pattern of Holcobelidae represents a colonization event by belemnites in the northern Tethys and a distinctive belem- nitid Tethyan fauna developed during the Bajocian, dominated by Pachybelemnopsis and Hibolithes. Keywords: Systematics, biostratigraphy, palaeobiogeography, Holcobelidae, Holcobelus, Calabribelus, Mid- dle Jurassic, Aalenian, Bajocian, Europe. Zusammenfassung Anhand von ca. 200 Rostren aus neuen Geländeaufsammlungen und älteren Museumsbeständen wird eine Re- vision der Belemnitenfamilie Holcobelidae GUSTOMESOV, 1977 vorgenommen. Die untersuchten Exemplare ent- stammen unterschiedlichen europäischen Fundstellen und reichen vom frühen Aalenium bis in das frühe Bajocium (Mittlerer Jura). Im systematischen Teil werden acht Arten der Gattungen Holcobelus STOLLEY, 1927 (mit H. elmii n. sp.) und Calabribelus n.
    [Show full text]
  • Late Jurassic - Early Cretaceous Cephalopods of Eastern Alexander Island, Antarctica
    SPECIAL PAPERS IN PALAEONTOLOGY 41 Late Jurassic - early Cretaceous cephalopods of eastern Alexander Island, Antarctica THE PALAEONTOLOGICAL ASSOCIATION PRICE £20 SPECIAL PAPERS IN PALAEONTOLOGY NO. 41 ^j^xl LATE JURASSIC-EARLY CRETACEOUS CEPHALOPODS OF EASTERN ALEXANDER ISLAND, ANTARCTICA BY P. J. HOWLETT with 10 plates and 9 text-figures THE PALAEONTOLOGICAL ASSOCIATION LONDON DECEMBER 1989 CONTENTS ABSTRACT INTRODUCTION PREVIOUS WORK GEOLOGICAL SETTING LOCALITIES SYSTEMATIC PALAEONTOLOGY Ammonoidea Phylloceratida Phyllopachyceras Spath Lytoceratida Pterolytoceras Spath Ammonitida Olcostephanus Neumayr Lemurostephanus Thieuloy Virgatosphinctes Uhlig Lytohoplites Spath Raimondiceras Spath Blandfor dicer as Cossmann Bochianites Lory Coleoidea Belemnopseidae Belemnopsis Bayle Belemnopsis Bayle Parabelemnopsis subgen. nov. Telobelemnopsis subgen. nov. Hibolithes Montfort BIOZONATION Ammonite biozonation Belemnite biozonation CONCLUSIONS ACKNOWLEDGEMENTS REFERENCES ABSTRACT. The Fossil Bluff Group of eastern Alexander Island was deposited in the fore-arc basin of an active magmatic arc, which formed the present-day Antarctic Peninsula. Cephalopods are common throughout the group. Ammonites and belemnites of several localities within the northern half of the outcrop are described, and previously described cephalopods are revised. Nine genera and seventeen species of ammonites (of which Raimondiceras alexandrensis and Blanfordiceras weaveri are new), and two genera and sixteen species of belemnites (including two new subgenera: Belemnopsis {Parabelemnopsis) and B. (Telobelemnopsis), and four new species: B. {Belemnopsis) launceloti, B. (T.) rymilli, B. (T.) bertrami and B. (T.) stephensoni) are described. This detailed study of the cephalopods indicates that the Fossil Bluff Group ranges in age from Kimmeridgian (late Jurassic) to at least Aptian (early Cretaceous), and enables seven ammonite biozones and three belemnite biozones (including two sub-biozones) to be erected within the group.
    [Show full text]
  • Belemniti Spodní Křídy a Jejich Výskyt V ČR
    Univerzita Karlova v Praze, Přírodovědecká fakulta, Ústav geologie a paleontologie Belemniti spodní křídy a jejich výskyt v ČR Lower Cretaceous belemnites and their occurrence in the Czech Republic Bakalářská práce Lucie Vaňková Vedoucí práce: Doc. RNDr. Martin Košťák, Ph.D. Praha 2013 Prohlášení: Prohlašuji, že jsem závěrečnou práci zpracoval/a samostatně a že jsem uvedl/a všechny použité informační zdroje a literaturu. Tato práce ani její podstatná část nebyla předložena k získání jiného nebo stejného akademického titulu. V Praze, 29.07.2013 Podpis Poděkování: Ráda bych touto cestou poděkovala vedoucímu mé bakalářské práce Doc. RNDr. Martinu Košťákovi, Ph.D., který mě zasvětil do daného problému a utužil ve mně touhu po vědění. Za jeho trpělivost, ochotu při vysvětlování látky, precizní přípravu potřebných materiálů a pečlivé vedení. Dále bych chtěla poděkovat Mgr. Jiřímu Frankovi za čas, který mi věnoval nad rámec možností a jeho nedocenitelné rady. Abstrakt Tématem práce je základní přehled spodnokřídových belemnitů a jejich výskyt v českých zemích se zaměřením na lokalitu Štramberk. První část je věnována úvodu do spodní křídy a morfologii belemnitů s hlavním akcentem na nejčastěji zachovanou část vnitřní schránky - rostrum. Krátce je zmíněna mofrometrika, která je jedním z hlavních ukazatelů rozdílů mezi taxony. Následuje systematický a taxonomický přehled a paleoekologická charakteristika belemnitů jako důležitých indikátorů paleoteploty. Dále se práce zabývá výskytem a migracemi určitých taxonů belemnitů a jejich stratigrafickým záznamem v geologické minulosti spodní křídy. V závěru práce je zmíněna lokalita Štramberk, ve které jako jedné z mála v České Republice byly nalezeny rostra spodnokřídových belemnitů. Klíčová slova : Belemniti , spodní křída , systematika, paleobiogeografie, paleoekologie, Štramberk Abstract The thesis deals with an complex overview of the Lower Cretaceous belemnites, and their occurrence in the Czech Republic, especially in Štramberk locality.
    [Show full text]
  • A Belemnite Fauna from the Aalenian-Bajocian Boundary Beds of the Grand Duchy of Luxembourg (NE Paris Basin)
    Bollettino della Società Paleontologica Italiana, 46 (2-3), 2007, 149-174. Modena, 15 gennaio 2008149 A belemnite fauna from the Aalenian-Bajocian boundary beds of the Grand Duchy of Luxembourg (NE Paris Basin) Robert WEIS & Nino MARIOTTI R. Weis, Musée National d’Histoire Naturelle de Luxembourg, Section Paléontologie, 25, rue Münster, L-2160 Luxembourg: [email protected] N. Mariotti, Dipartimento di Scienze della Terra, Università “La Sapienza”, L.go A. Moro 5, I-00185 Roma, Italy: [email protected] KEY WORDS - Aalenian, Bajocian, Belemnites, Luxembourg. ABSTRACT - The transition Aalenian-Bajocian boundary marks a crucial point in the diversification of belemnite faunas with the gradual extinction of the Megateuthididae and the rise of a new suborder, the Pachybelemnopseina. During the Early Jurassic, belemnite assemblages had similar composition all across Europe. Noteworthy diversification among Megateuthididae took place during the Late Aalenian. Despite the widespread occurrence of faunas, Aalenian belemnite assemblages are still poorly known in most parts of Europe. Recent collecting undertaken by the Luxembourg Natural History Museum proved that the Upper Aalenian and Lower Bajocian outcrops in southern Luxembourg are exceptionally rich in well-preserved invertebrate faunas, especially belemnites. The Hutberg site near Rumelange yielded a formerly misunderstood form which is described here as Homaloteuthis murielae n. sp. The new species had previously been identified as Homaloteuthis spinata, a taxon which is redefined here based on a study of original material from the type locality in Germany. The species studied here, e.g. Eocylindroteuthis corneliaschmittae, E. trautscholdi, Brevibelus breviformis, B. gingensis, Homaloteuthis murielae n. sp., H. cf. spinata, Megateuthis elliptica, M.
    [Show full text]