„Rostock ist ein Volksaufstand, eine Kampfansage an die Regierung in Bonn“.1

Rechts-extremistische ontwikkeling in Oost-Duitsland na de hereniging 1990- 1993; een comparatieve analyse op nationaal en regionaal niveau.

David Rieter (10461817) Telefoonnummer: 0657633184 E-Mail: [email protected] Masterscriptie Geschiedenis, Duitslandstudies Universiteit van Amsterdam Dagelijks begeleidster UvA: Dr. C. Morina E-Mail: [email protected] Universiteit van Amsterdam/ Friedrich-Schiller-Universität Jena Tweede lezer: Dr. H.J. Jürgens Universiteit van Amsterdam

18 juli 2018, te Utrecht.

1Rainer Fromm, Rechtsextremismus in Thüringen (Erfurt 1992) 21. 1

Abstract

In dit onderzoek staat de ontwikkeling van rechts-extremisme en geweld in Oost- Duitsland in de periode van 1990-1993 centraal. In de eerste jaren na de hereniging was er een explosieve stijging van rechts-extreme moorden en geweld in Duitsland. Dit rechtsgemotiveerd geweld kwam relatief het vaakst in Oost-Duitsland voor. Waar bestond deze geweldsgolf uit? Wat waren de oorzaken en de katalysatoren hiervan in Oost-Duitsland en hoe kwam dit in het medium ‘Der Spiegel’ aan bod? De groei van rechts-extremisme tijdens de politieke en socio-economische ontwikkeling van Oost-Duitsland na de hereniging staan hier centraal. Het begrip rechts-extremisme wordt uitgelegd en gedemarqueerd. De ontwikkeling van rechts-extremisme in de tijd van de ‘Deutsche Demokratische Republik’ (DDR) wordt onderzocht om te verklaren of haar opkomst voortkwam uit het herenigingsproces of de structuren in de communistische staat reeds aanwezig waren. Tot slot wordt rechts-extremisme in de deelstaat Thüringen belicht ten behoeve van een comparatieve analyse op regionaal en nationaal niveau. Uit de resultaten komt naar voren dat er ten tijde van de DDR al rechts-extreme structuren en geweld aanwezig waren in het oosten. Echter, de snelle groei en radicaliteit ervan was voornamelijk afhankelijk van het herenigingsproces en de desintegratie van de DDR-staat. Eveneens dankt rechts-extremisme haar groei aan de politieke en socio-economische ontwikkeling in Oost-Duitsland én de publieke opinie omtrent de asielzoekerscrisis die het democratische midden en het politieke bestel naar rechts heeft gedreven. Hier is de rechts- extreme politieke ontwikkeling in Thüringen afwijkend van de rest van Oost-Duitsland en schetst het een goed beeld van regionale ontwikkelingen van rechts-extreme groeperingen. Uit het onderzoek blijkt dat rechts-extremisme haar groei dankt aan de ontwikkelingen in de DDR, het herenigingsproces en de inmenging van West-Duitse rechts-extremisten in het verenigde Duitsland. Bovenstaande resultaten leveren een belangrijke bijdrage aan het begrip rechts-extremisme, een stroming die heden ten dage nog uiterst gevaarlijk is voor de Duitse democratie.

29 juni 2018, te Utrecht.

2

Dankwoord

Ik wens de lezer plezier toe en hoop dat hij of zij net zo geboeid moge zijn omtrent het onderwerp als het mijzelf heeft gegrepen. Daarbij bedank ik mijn scriptiebegeleidster Dr. C. Morina voor haar geduld, sturing, vertrouwen en hulp zowel bij het stuk als mijn semester aan de Friedrich-Schiller-Universität Jena. Ook zou ik mijn vriendin en ouders willen bedanken voor de steun in het proces. Als laatste wil ik deze scriptie opdragen aan mijn oma, Tiny Rieter- de Wit die ondanks haar eeuwige vertrouwen de voltooiing ervan helaas niet meer mee kon maken.

3

Inhoud Inleiding ...... 6 1.0 Rechts-extremisme of rechts-radicalisme, een veelzijdige definitie...... 10 1.1 Rechts-extremisme of rechts-radicalisme? ...... 10 1.2 Kenmerken rechts-extreem denken...... 12 1.4 Onderscheid rechts-extremistische groeperingen...... 16 1.5 Conclusie...... 17 2.0 De DDR als (anti)fascistische staat? ...... 18 2.1 Vervolging en bestraffing van rechts-extremistische uitlatingen...... 19 2.2 Skinheads, Faschos en Rowdytum, opkomst van rechts-extremisme in de DDR...... 22 2.3 De Zionskirche en de openbaarheid van rechtsextremisme...... 24 2.4 De hereniging en de vorming van een rechtse oppositie...... 26 2.5 Xenofobie en antisemitisme in de DDR...... 28 2.6 Conclusie ...... 29 3.0 De hereniging als startschot van de rechts-extremistische ontwikkeling...... 31 3.1 Rechts-extremistisch geweld na de hereniging...... 32 Tabel geweld en geweldbereidheid 1990-1995...... 33 3.2 REP, DVU en NPD, continuïteit van succes, of conjuncturele spookpartijen? ...... 36 3.2 a Die Republikaner...... 36 3.2 b De DVU...... 38 3.2 c De NPD...... 40 3.2 Conclusie rechts-extreme partijen...... 42 3.2 Tabellen: Ontwikkeling ledenaantallen rechts-extreme partijen in Oost-Duitsland...... 43 3.3 ‘Arbeitsplan Ost’ en de vorming van militante neonazi groeperingen in Oost-Duitsland. 44 3.4 Hoyerswerda en Rostock-Lichtenhagen, racistisch gemotiveerde pogroms, of uitingen van een Oost-Duitse kracht van ontevredenheid? ...... 52 3.5a Rechts-extremisme in het medialandschap...... 56 3.5a Grafiek: fluctuaties van rechts geweld 1991-1997...... 58 3.5b ‘Der Spiegel’ over rechts-extremisme...... 59 3.6 Het asieldebat als brandhaard van het democratische midden...... 63 3.6a Duits asielrecht en de stand van zaken in de jaren negentig...... 63 3.6b Immigranten in Oost-Duitse opiniepeilingen...... 66 3.6c Mediaberichtgeving over de asielzoekerscrisis...... 67 Tabel 1. Asielaanvragen Duitsland 1987-1994...... 69 Tabel 2. Immigratiecijfers ‘Aussiedlers‘ en ‘Spätaussiedler‘ 1986-1993...... 69 Tabel 3. Immigratie opnamecijfers nieuwe bondslanden 1991-1996...... 70

4

Grafiek 1. Ontwikkeling mediale berichtgeving over asielzoekers en problematisering...... 70 4.0 Rechts-extremisme in Thüringen, het bruine hart van Duitsland? ...... 71 4.1 Thürings rechts-extremisme in de DDR...... 72 4.2 De hereniging en de vorming van een militant Thürings rechts-extremisme...... 74 4.3 Politiek rechts-extremisme in Thüringen...... 76 4.4 Rechts-extreem geweld in Thüringen...... 78 4.4 Tabel 1. Ontwikkeling rechts en links-extremistisch geweld 1993-1997...... 78 4.5 Conclusie rechts-extremistische ontwikkeling in Thüringen...... 80 Conclusie ...... 82 Literatuurlijst ...... 85

5

Inleiding

“Es schmerzt mich, aber ich will es nicht unerwähnt lassen. Fremdenfeindlichkeit gibt es überall, aber es lässt sich nicht leugnen, dass es uns im Osten leider häufiger begegnet. Gerade wir Ostdeutschen, die wir in lange eingeübter Ohnmacht lebten, blieben anfällig für ein Denken in Schwarz-Weiß-Schemata. Wir lebten in einem Land der strukturellen Rücksichtslosigkeit; alles, was anders war, nicht linientreu war, wurde verdächtigt, denunziert, bekämpft oder ausgegrenzt. Die Kultur der offenen Bürgerdebatte war uns fremd, das Zusammenleben mit Fremden kannten wir fast nicht – auf den Straßen dieser Stadt habe ich gedankenlos und wie selbstverständlich für die wenigen Ausländer, die bei uns arbeiteten, die Bezeichnungen „Fidschis“ und „Kanaker“ gehört – das war ganz „normal“.2 Hoyerswerda, Rostock-Lichtenhagen, Mölln en Solingen zijn individueel relatief kleine Duitse dorpen of steden die voor de gemiddelde Duitser in het algemeen betekenisloos zijn. Als ze echter in een zin gebruikt worden, staan ze voor racistische xenofoben als rechts- extremistische uitlating van ontevredenheid, existentiecrises en gewelddadigheid in het begin van de geschiedenis van het herenigde Duitsland. Geweld dat in de eerste twintig jaar na de val van de muur volgens cijfers van het ‘Bundesamt der Verfassungsschutz’ (BfV) 43 mensen het leven zou kosten, waarvan de meesten buitenlanders. Uit onafhankelijk journalistiek onderzoek van ‘Der Tagesspiegel’ zou deze lijst zelfs 137 slachtoffers moeten tellen.3 Hoewel de hereniging in het dagelijkse discours als een van de grootste gebeurtenissen in de geschiedenis van het naoorlogs Europa beschouwd wordt, was het voor velen in Duitsland zelf een paradoxale gewaarwording. De val van de stalinistische DDR bracht veel euforie en mogelijkheden voor de Oost-Duitse bevolking, maar had voor velen ook een bittere nasmaak. De totale ontmanteling van het politiek-juridische stelsel, het wegvallen van sociale voorzieningen, het ontwaken uit de totalitaire droom van het communisme en de ineenstorting van de Oost-Duitse economie. De hereniging had grote gevolgen voor de leefwereld van de burgers in de DDR die een bijna utopisch beeld hadden en dit vervolgens in de jaren negentig uiteen zagen vallen. Deze klap zette zich tussen 1990-1993 om in manifestaties van geweld, xenofobie, racisme en een nationale oppositie van rechts-extremisme in de nationale politiek en de sociaal-maatschappelijke ruimte. Rechts gemotiveerd geweld dat in 1992 rond 2300 rechts-extreme overtredingen telde en zeventien slachtoffers. Een exorbitant hoog cijfer dat

2 , ‘Rostock-Lichtenhagen: Joachim Gaucks Rede im Wortlauf ‘, Der Tagenspiegel (26 Augustus 2012). Speech van Bondspresident Joachim Gauck twintig jaar na de rellen bij Rostock-Lichtenhagen. 3 Frank Jansen, Johannes Radke, Heidke Kleffner en Toralf Staud, ’Tödlicher Hass. 149 Todesopfer rechter Gewalt‘, Der Tagespiegel (31-05-2012). 6 sindsdien niet meer is voorgekomen en waarmee rechts-extremistisch geweld in 1992 gewelddadiger dan de Rote Armee Fraktion in haar hoogtijdagen genoemd kan worden.4 Procentueel gezien kwam het meeste van dit rechtsgemotiveerd geweld in Oost- Duitsland voor. Zo zou tussen 1996-1999, 51% van de geweldplegingen in het oosten voortkomen, terwijl hier slechts 21% van de Duitse bevolking woonde. Daarbij zou de ontdekking van de Thüringse rechts-terroristische cel de ‘Nationalsozialistischer Untergrund’ (NSU) in 2011 een Oost-Duits stereotype van regio met grote ‘bruine’ potenties ondersteunen. Deze ontwikkeling roept een aantal vragen op. Waarom is Oost-Duitsland zo vatbaar gebleken voor een algemeen geaccepteerd rechts-radicaal gedachtengoed en heeft het zo een rechts- extreme geweldbereidheid? Berust dit stereotype op feiten of op fictie? In welke hoedanigheid zijn de massademonstraties tegenover buitenlanders in Hoyerswerda en Rostock-Lichtenhagen te plaatsen in haar historische context? Is het gekoppeld aan periodieke ontwikkelingen of is er een latent-rechtsextremisme aanwezig in de Oost-Duitse maatschappij, en komt dit voort uit de DDR of is het iets van na de hereniging? In deze masterscriptie zal ik verklaren waar deze rechtse tendens in Oost-Duitsland ten gronde lag zoals de speech van oud-Bondspresident Joachim Gauck impliceert. Wat zijn de ontwikkelingen en oorzaken van de rechts- extremistische hoogconjunctuur in Oost-Duitsland van 1990-1993? Om deze vraag van het complexe begrip van rechts-extremisme te kunnen beantwoorden zal ik de hoofdvraag periodiek en contextueel ontleden.5 Om de terminologie van het begrip rechts-extremisme te beschrijven, zal ik een beeld schetsen van de groepen en de ideologie die het begrip omschrijft. Om zowel te begrijpen wat rechts-extremisme nou daadwerkelijk betekent, hoe het afgebakend is en wat het criteria voor de benaming rechts-extremisme inhoudt, zal ik dit in het eerste hoofdstuk behandelen. Na het vastleggen van het basisbegrip van deze scriptie ga ik zoeken naar de mogelijke wortels van het Oost-Duitse rechts-extremisme. Kwam het al voor ten tijden van de antifascistische DDR, en zo ja in wat voor een dimensie, of was het te danken aan het herenigingsproces en de ontwikkelingen na de eenwording? Ik zal dit uiteenzetten in het tweede hoofdstuk om te onderzoeken in wat voor mate rechts-extremisme en xenofobie een rol in de DDR speelden en hoe het zich heeft ontwikkeld in de communistische staat? 6

4 Panayi, Panikos, ´Racial Violence in the New Germany 1990-1993´, Contemporary European History Vol.3.2 (November 1994) 265; Gideon Botsch, Die extreme Rechte in der Bundesrepublik Deutschland 1949 bis heute (Darmstadt 2012) 100-102. 5Gideon Botsch,Die extreme Rechte, 138-140. 6 Toralf Staud en Johannes Radke, Neue Nazi´s. Jenseits der NPD: Populisten, und der Terror von rechts (Köln 2012) 42. 7

Na het basisbegrip en haar oorsprong komen we bij het hoofddoel van deze scriptie. Namelijk, de ontwikkeling van rechts-extremisme in de post-herenigingsperiode van Duitsland. In hoeverre verliep de ontwikkeling van zowel geïnstitutionaliseerd als militant rechts- extremisme in Oost-Duitsland, wat waren de katalysatoren van de groei en hoe moeten wij deze ontwikkelingen plaatsen in haar historische context. De focus ligt hierin op het tijdsframe tussen 1990 en eind 1993. Voornamelijk omdat er tussen deze jaartallen een duidelijke groei in 1990 te constateren valt en een daling vanaf 1993 in zowel rechts-extreme geweldplegingen, als de publieke opinie en een veranderende houding vanuit de overheid tegenover het probleem. Hieraan zal ik het derde hoofdstuk wijden om er achter te komen hoe het Oost-Duitse rechts- extremisme zich ontwikkeld heeft na de hereniging, en hoe deze ontwikkelingen zijn te verklaren? De breedte van deze deelvraag genoodzaakt mij om hem verder op te delen in sub- hoofdstukken. Hierin zal ik de ontwikkeling van rechts-extreme partijen, militante bewegingen, de groei van geweld, de invloed van de asielzoekerscrisis in de publieke opinie en de mediale berichtgeving van ‘Der Spiegel’ over rechts-extremisme onderzoeken om een veelzijdig beeld te kunnen schetsen over de ontwikkeling. Hier gebruik ik als primaire bron de West-Duitse ‘Der Spiegel’ om de mediale beeldvorming van rechts-extremisme in Oost-Duitsland, tussen 1990-1993 te onderzoeken en te kunnen bestuderen in hoeverre het blad onderscheid maakt tussen feiten en fictie in hun berichtgeving.7 Tot slot zal ik mij toeleggen op de deelstaat Thüringen om een comparatief aspect tussen de nationale en regionale mogelijkheden en ontwikkelingen van rechts-extremisme te kunnen maken. Dit hoofdstuk fungeert voornamelijk om aan te tonen wat voor gevaren het met zich meebrengt op regionaal en lokaal niveau. Thüringen is in vergelijking tot de andere Oost-Duitse bondslanden het bondsland met de minste slachtoffers van dodelijk rechts-extreem geweld. Toch wordt Thüringen als deelstaat door velen bestempeld als een broeinest van rechts- extremisme en daar zijn deels gronden voor. Ik zal dit doen in mijn laatste hoofdstuk om te kijken In hoeverre rechts-extremisme zich op regionaal niveau heeft ontwikkeld in Thüringen na de hereniging.8

7 Stöss, Rechtsextremismus im vereinten Deutschland (Berlin 2000) 96-97; Thomas Krumm, ’Entwicklungen politisch motivierter Gewalt im Vergleich der Bundesländer 1996-2013’, Zeitschrift für Vergleichende Politikwissenschaft Vol.9(1) (2015) 32; Armin Pfahl-Traughber, ´Rechtsextreme Subkulturen, Verbindungen und Divergenzen im westlichen und östlichen Deutschland´, in: Konrad Löw,Terror und Extremismus in Deutschland. Ursachen, Erscheinungsformen Wege zur überwindung (Berlin 1994) 79. 8 Mathias Quent, ´Die Entwicklung der Neonazi-Szene in Thüringen´, in: Heinrich Böll Stiftung, Nazis in Parlementen. Eine bestandaufnahme und kritische analyse aus Thüringen (Berlin 2014) 11; Jens Dwars en Mathias Günther, Das braune Herz Deutschlands. Rechtsextremismus in Thüringen (Jena 2001) 9. 8

Met deze vier vragen hoop ik een beeld voor de lezer te kunnen schetsen wat voor een rol rechts-extremisme in Duitsland speelde en hoe het zich heeft ontwikkeld. Daarbij duidelijk te maken in hoeverre dit een Oost-Duits fenomeen te noemen valt of eerder een samenkomst van omstandigheden was, daarbij een overzicht en bijdrage te leveren aan het de geschiedkundige perceptie van rechts-extremisme in het Duitsland na de hereniging.

9

1.0 Rechts-extremisme of rechts-radicalisme, een veelzijdige definitie.

De zoektocht naar een verklaring op de vraag waarom na de Duitse hereniging een deel van de Duitse bevolking het excessieve geweld tegen asielzoekers, immigranten en Rusland Duitsers initieerden, toejuichte of gedoogden, viel voor elke gebeurtenis anders te definiëren. Toch kan er gesteld worden dat geweld in manifestaties is ontstaan uit een discours van rechts- radicaal of extremistisch denken. De vraag die hieruit rijst is: wat voor een gedachtegoed leidt tot deze vormen van xenofobie en etnisch geweld? Heeft het zin om ons slechts te focussen op de tot geweld bereide groeperingen, of is rechts-extremisme en -radicalisme een groter omvattend concept en een gevaarlijkere kwestie in Duitsland in het algemeen?

1.1 Rechts-extremisme of rechts-radicalisme?

Er kan gesteld worden dat veel rechts-extreme groeperingen pleiten voor een volkse eenheid in de vorm van een biologische en etnisch homogene imaged community, een zogeheten ´Volksgemeinschaft´. Toch is de rechtervleugel van het politieke spectrum alles behalve één entiteit, terwijl ze als hoofddoel hebben wel zo’n gedemarqueerde entiteit te creëren. De gehele rechtse ideologie is onmogelijk onder een noemer te vatten en reikt van conservatisme, rechtspopulisme tot neonazisme. Van politieke geïnstitutionaliseerde partijen zoals de ‘Nationaldemokratische Partei Deutschland (NPD) tot ondergrondse netwerken en militante groeperingen zoals de Thüringer Heimatschutz (THS) of de populistische . Allen worden ze aangeduid met de noemer rechts-extremisme of rechts-radicalisme.9 De officiële term die door het ´Bundesamt für Verfassungschutz´(BfV) wordt gehanteerd om deze groeperingen te benoemen is ‘rechts-extremisme’. Het probleem is dat deze benaming alleen betrekking heeft op geïnstitutionaliseerde politieke partijen of verenigingen. De term wordt gebruikt voor politieke partijen die volgens Artikel 21.2/3 van de Duitse grondwet een mogelijk gevaar vormen voor de Duitse democratie en haar grondwet, en deze ook niet erkennen. Mocht dit het geval zijn dan heeft het ‘Bundesverfassungsgericht’ de mogelijkheid de partij te verbieden.10 Op grond van deze wet is het alleen mogelijk om geïnstitutionaliseerde groeperingen aan te pakken of uit te sluiten. In de Duitse geschiedenis zijn er slechts twee partijen verboden wegens hun antidemocratische en autoritaire karakter. Namelijk de ‘Socialistische

9 Gerhard Braunthal, Right-wing Extremism in contemporary Germany (Basingstoke 2009) 4. 10 Botsch, Die extreme Rechte, 1-2; Artikel 21.2 en 21.3, Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland; Hans- Gerd Jaschke, ‘Streitbare Demokratie‘, (Augustus 2006) artikel te vinden op de website: http://www.bpb.de/politik/extremismus/rechtsextremismus/41891/streitbare-demokratie. 10

Reichspartei’ (SRP) in 1952 en de ‘Kommunistische Partei Deutschlands’ (KPD) in 1956. De rechts-extreme NPD is tweemaal aangeklaagd en voor het ‘Bundesverfassungsgericht’ verschenen. Beide keren is de NPD vrijgesproken door het hooggerechtshof. Niet alleen partijen die antidemocratische waarden steunen konden verboden worden. Verenigingen en organisaties konden op grond van Artikel 9.2 van het Grundgesetz worden verboden. Een praktijk die veel voorkwam vanaf het midden van de jaren negentig.11 Instanties kunnen worden verboden, omdat ze tegen het principe ingaan van wat in Duitsland de ‘streitbare, of Wehrhafte Demokratie’ heet. Dit betekent in essentie dat de overheid en het parlement zich kunnen beroepen op ingrijpende juridische rechten, om daarmee de ‘freiheitlich-demokratische Grundordnung’ ofwel de vrije democratie te beschermen tegen instanties en partijen die zich hier tegen keren en deze willen afschaffen. Deze wetten gelden overigens niet alleen voor rechts-extreme instituten zonder voor extremistische instituten in het algemeen.12 In het geval hierboven wordt de term ‘extremisme’ dus gebruikt om een uiterste demarcatie aan te geven in het geval van partijen of verenigingen. Hierin speelt het begrip extremisme dus als een begrensd begrip voor antidemocratische ideologieën die een gevaar kunnen zijn voor de Duitse burgerlijke vrijheden en de democratie. Toch is de afbakening van dit fenomeen niet mogelijk in een zwartwit schema en blijft er nog veel ruimte over. Dit wordt volgens het Extremismus-model van Richard Stöss het democratische midden genoemd. Tussen het democratische midden en de extremistische uitersten, liggen de onduidelijk afgebakende grijze gebieden van het radicalisme. Een overlappend gebied tussen de norm en haar uitersten.13 Het is in dit rechts-radicalisme waar vaak veel speling en ambivalentie ligt. Dit doordat alles wat binnen deze begrenzing van rechts-radicalisme valt niet verboden kan worden en nog niet als gevaarlijk voor de Duitse staat wordt gezien door het ‘Bundesverfassunggericht’. Doordat de grenzen van radicalisme in relatie tot extremisme niet geheel duidelijk zijn, overlappen beide delen of vloeien zij in elkaar over. Binnen deze zones kunnen de verenigingen of partijen niet verboden worden, temeer, daar zij zich nog aan de in de grondwet geschreven voorschriften houden zoals het model van Stöss hieronder impliceert.

11 Botsch, Die extreme Rechte, 22-27;Braunthal, Right-Wing Extremism, 67-72; Artikel 9, Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland. 12 Richard Stöss, Rechtsextremismus im Wandel (Berlin 2010) 11-12. 13 Stöss, Rechtsextremismus im Vereinten Deutschlands, 18. 11

Extremisme-model Richard Stöss.

14

1.2 Kenmerken rechts-extreem denken. Een van de redenen waarom het begrip rechts-extremisme zo lastig definieerbaar is, is doordat het een diversiteit aan stromingen omschrijft die uiterst verschillend lijken, maar tegelijkertijd toch bepaalde kenmerken delen. Het begrip heeft zowel in rechtsambtelijk, in politiekwetenschappelijk als binnen de sociologie een andere betekenis. Het geldt als een verzamelbegrip van diverse ondemocratische en rechtse instellingen en handelingswijzen.15 Zo kan rechts-extremisme volgens de politicoloog Hans-Gerd Jaschke, vertaald, als volgt het best omschreven worden: ‘’Alle instellingen, acties en gedrag, georganiseerd of niet, die van ras of etnische ongelijkheid van de mens uitgaan en naar een etnische homogeniteit van volkeren verlangen, zijn rechts-extremistisch. Hierbij ontkennen ze het idee van de gelijkheid van de mens en steunen ze een ondergeschiktheid van het individu tegenover de gemeenschap of een natie. Daarbij is het een beweging die de pluriforme democratie wil afschaffen en een totalitaire macht wil vestigen´´.16 Ook Richard Stöss noemt het rechts-extremisme een overkoepelend gedachtegoed met de volgende kenmerken: Ten eerste, het nastreven van een vorm van agressief expansionistisch nationalisme en imperialisme tegenover andere entiteiten. Ten tweede, wijst het alle universele mensenrechten af. Ten derde, is het in essentie voor een een-partij-systeem, dat zich tegen de

14 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 14 15 Ibidem, 19. 16 Hans-Gerd Jaschke, Rechtsextremismus und Fremdenfeindlichkeit. Begriffe. Positionen. Praxisfelder (Opladen 1994) 31. 12 volkssoevereiniteit keert. Ten vierde, berust het op een gemeenschappelijke homogeniteit en predikt het voor vormen die lijken op de nationaalsocialistische ´Volksgemeinschaft´. Dit is het sociaal, racistische, etnopluralistische component van de rechts-extreme ideologie. Ze gebruiken het begrip etnopluralisme om een sociale natuurlijke hiërarchie door diversiteit van volkeren te rechtvaardigen. Hierin zou het blanke Germaanse ras een hogere plek in de biologische hiërarchie innemen doordat het een humanistische ‘hochkultur’ zou bezitten.17 Er moet buiten het kenmerkende onderscheid van rechts-extremisme nog een onderscheid gemaakt worden in de mate van manifesteren van deze ideologische kenmerken. Namelijk wat Stöss een rechts-extreme passieve houding of overtuiging, en een actief gedrag noemt. Hierin is het actieve gedrag de mate waarin de houding wordt uitgedragen. Stöss beschrijft dit op de volgende manier: ‘’Men kan zijn rechts-extreme passieve houding in actief gedrag uitdragen door middel van protest, stemgedrag, lidmaatschap van een rechtse organisatie, participatie in evenementen en door zich te uiten door middel van demonstratie en geweld’’.18 Stöss onderscheidt hierin duidelijk de rechtse passieve houding, die zich voornamelijk in individuele sfeer ontwikkelt en een focus legt op de constructie van een eigen rechts wereldbeeld, en het actief uitdragen van deze gedachtes individueel of in een groepsverband. Hiertussen is logischerwijs een wisselwerking. Dat het uitermate lastig is om een specifieke definitie te geven van rechts-extremisme en de manieren van haar manifestatie moge duidelijk zijn. Het is een uitermate heterogeen concept dat zich zowel politiek geïnstitutionaliseerd tentoonspreidt in de vormen van partijen, maar ook verder gaat tot de individuele belevingswereld. Het kenmerkt zich door ondemocratische retoriek die lak heeft aan de mensenrechten en onder specifieke omstandigheden kan intensiveren in grootschalig geweld of provocatie tegenover de Duitse staat. De grootste vraag betreft echter niet zozeer alleen de manifestatie en het denkbeeld van rechts Duitsland, maar voornamelijk de origine of de katalysator die de bevolking aanzet tot deze manier van denken, redeneren en handelen.19

17 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 19-20; Bernd Wagner, Handbuch Rechtsextremismus. Netzwerke, Parteien, Organisationen, Ideologiezentrum, Medien ( 1994) 13-16. 18 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 21. 19 Ibidem, 54-55. 13

1.3 Oorzaken die bijdragen tot een rechts-extremistische gedachtegoed.

Om rechts-extremisme als beweging te kunnen begrijpen moet er nauwkeurig naar haar oorsprong en ontwikkeling gekeken worden. Wat draagt bij aan de formering van een antidemocratische ideologie en onder welke omstandigheden neemt haar potentieel voor de partijen, of autonome groepen toe. Bernd Wagner stelt in zijn handboek van rechts-extremisme dat de Bondsrepubliek een zeer hoog rechts-radicaal potentieel heeft van rond de 15% van de bevolking. Hoe zij zich uiten ligt volgens hem aan het moment en de context. Hij is van mening dat rechts-extremisme het snelste groeipotentieel heeft aan de hand van politieke, economische en sociale ontwikkelingen in Duitsland. Hij stelt dat de koers van deze ontwikkelingen een snelle radicalisering kan opleveren en zelfs tot een rechts-extreme geweldbereidheid kan leiden. Rechts-extremisme hangt dus uitermate af van een samenspel van de socio-economische, politieke en buitenlandse ontwikkeling van Duitsland. Zo wisten ‘Die Republikaner’ (REP), bij de Europese verkiezingen van 1989 alleen in West-Duitsland een voorheen ongekende rechtse zegen te bewerkstelligen met 7% van de kiezersstemmen. Wagner vergeleek rechts- extremisme hierin met een schaar, die onder de juiste omstandigheden open en dicht kan gaan.20 De vele theorieën over wat mensen naar rechts drijft zijn net zo diffuus als de afbakening van de definitie zelf. De eerste theorie gaat er vanuit dat rechts-extremisme niet per definitie zijn fundament hoeft te vinden in de rechtervleugel van de politiek, maar een creatie is van de omstandigheden waarin de maatschappij verkeert. Hierin is de modernisering en het materialiseren van de maatschappij een grote factor die ervoor zorgt dat grote groepen mensen achterblijven bij de algehele ontwikkeling. Zij kunnen de economische, sociale en psychologische veranderingen niet bijbenen en worden als het ware verliezers van de moderniserende wereld. Hierin keren mensen zich tegen dit proces en zoeken het in conservatisme en vertrouwde traditionele waarden. Het niet kunnen opboksen tegen de socio- economische druk zorgt vooral onder Duitse mannen voor veel frictie, die kan leiden tot rechts- extreme overtuigingen. Dit is vaak gekoppeld aan een gevoel van ontevredenheid tegenover de samenleving waarin zij zichzelf niet gehoord of gerepresenteerd voelen.21 De tweede theorie wijst het idee van verliezers van moderniteit af en stelt dat niet de maatschappelijke ontwikkelingen zorgen voor een rechts-extreem gedachtegoed, maar dat dit altijd aanwezig is. Zij stellen dat rechts-extremisme in alle lagen van de bevolking voorkomt

20 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 16-19;Cas Mudde, The ideology of the extreme right (Manchester 2002) 32-33; Europawahl 1989: Werbespot REP, te vinden op: https://www.youtube.com/watch?v=f6WBQvTRsdI. 21 Braunthal, Right-Wing Extremism, 8. 14 en niet alleen de werklozen, armen of verliezers van de moderniteit zijn. In deze theorie wordt er voornamelijk vanuit een sociaalpsychologische invalshoek gekeken naar het mogelijk ontstaat van een autoritair karakter. In deze theorie wordt er de nadruk gelegd op de attractiviteit van het autoritaire karakter en van de autoritaire gedisciplineerde masculiene ideologie. Een drang die onder anderen lijkt voort te komen uit de desintegratie van familiebanden en het verliezen van een duidelijke plek in de gemeenschap.22 Ten derde, de dreiging tot het verliezen van privileges. De mogelijke concurrentie met anderen, regionaal of etnisch gebonden, om hun eigen verworven maatschappelijke privileges. Deze theorie zou kunnen worden toegeschreven aan de vooruitgang van de economische sector, waarin er vaak een ongelijke verdeling is van ontwikkeling en welvaart. Hierin zorgt de constante opkomst en verandering van arbeidssectoren binnen de Duitse economie voor frictie. Voornamelijk binnen de primaire en secundaire sector nemen goede toekomstperspectieven af en ontstaat er veel onzekerheid over de toekomst en arbeidsplaatsen in de globaliserende wereld. Hierdoor ontstaat er een bepaald demarcatieproces onder veel Duitsers, over wie wel en wie geen recht heeft om van deze welvaartprivileges gebruik te mogen maken. Dit gaat vaak samen met een etnisch nationalistische component, waarin de gedupeerden zich superieur voelen in vergelijking met diegenen waar zij mee concurreren. In mijn ogen een soort paradox waarin zij zichzelf slachtoffer voelen van een concurrerende ellenboogmentaliteit, maar deze op basis van hun afkomst voor anderen zelf in stand willen houden.23 Ten vierde, de individualisering van de maatschappij en het verdwijnen van de duidelijke kiezersklasse, zorgen in Duitsland voor een politieke identiteitscrisis bij velen. De flexibele stem van de kiezer wordt constant beïnvloed door een politiek machtsconflict, dat nauw gevolgd en vervormd wordt door de media. De traditionele volkspartijen, CDU/CSU en de SPD, verliezen steeds meer grond en maken plaats voor een polarisatie van de politiek waarin extreme partijen met een duidelijk collectief partijbeeld indruk kunnen maken op de geïndividualiseerde maatschappij. Hierin is het plooibare midden de ideale groep, om veel ontevreden kiezers te vinden voor rechtse partijen die alternatieven schijnen te bieden, in plaats van de ‘traditionele partijen’.24 De oorzaken die tot stijging van rechts-extreem denken leiden, zijn zeer divers maar hebben een factor gemeen. Ze drijven voort op de korte termijn ontwikkeling van Duitsland. Ze komen voort uit een ontevredenheid over de gang van zaken die zich op dat moment

22 Ibidem, 7; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 47-48. 23 Ibidem,49-51; Braunhtal, Right-Wing Extremism, 10-11. 24 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 51-52. 15 presenteert. Doordat veel van deze kiezers uit het constant verschuivende midden afkomstig zijn, betekent dit ook dat de ontwikkeling ook andersom voorkomt. Voor zowel de rechtse partijen als een algemeen rechts denkkader geldt, dat beiden zich als een conjuncturele golf vertonen in specifieke tijden. Uiteraard zal er altijd een harde kern van extreem-rechtse stemmers zijn, toch laten de meesten zich beinvloeden in de actuele gang van zaken.

1.4 Onderscheid rechts-extremistische groeperingen.

De meest voorkomende rechts-extremistische groeperingen in Duitsland zijn volgens politicoloog Armin Pfahl-Traugber onder te verdelen in de volgende sub-soorten:

- Antidemocratisch Conservatisme: Dit zijn groeperingen die na 1945 conservatief zijn gebleven en een democratische staat afzweren wegens een antipluralistische houding tegenover de politiek en de maatschappij. Deze houding zou het meeste terug te vinden zijn in de REP.25

- Traditioneel Duits Nationalisme: Dit zijn partijen en groeperingen die een vorm van volks nationalisme uiten. Ze staan volgens Pfahl-Traugber in de traditie van de Deutsche Nationale Volkspartei. Zowel de NPD als de ‘Deutsche Volksunion’ (DVU) hebben aspecten van deze nationaal conservatieve stroming, alleen hebben zij daarnaast ook connecties met wat toegeschreven zou kunnen worden aan het Nationaal Socialisme. Zo heeft het Traditioneel Duits Nationalisme een zeer antikapitalistische houding.26

- Die : Dit is een stroming die in 1972 is gevormd als een intellectuele rechtse tegenhanger tegen de achtenzestigerbeweging. Ze scheiden zich hierin duidelijk af van het nationaalsocialistische verleden en proberen een nieuwe rechts-conservatieve retoriek te creëren. Dit zijn voornamelijk intellectuele kringen die zich van de geordende rechtse politieke partijen afschermen en zich eerder bezighouden met wat men de ´conservatieve revolutie´ noemt uit de Weimarrepubliek. Een goed voorbeeld hiervan was het zogeheten ‘Thüle Seminar’ die in West-Duitsland van de jaren tachtig was opgericht. Met als doel een modernisering en herleving van het rechts-extremisme, terwijl zij afstand deden van het neonazisme en de ideeën daarvan als verouderd zagen.27

25 Pfahl-Traughber, ’Rechtsextreme Subkulturen’, 73-74. 26 Ibidem, 74-75. 27 Botsch, Die extreme Rechte, 69-71; Norbert Frei, ‘College:Die Neue Rechte und die Auschwitz-Lüge‘, Rechtsradikalismus in Deutschland und Europa seit 1945 (9-5-2017 Jena). 16

- Neonazisme: De groeperingen die zich spiegelen aan de historische nationaalsocialistische ideologie. Met als duidelijk doel, de wederopstanding van de geest van de NSDAP en de creatie van een vierde rijk volgens de ideologie van het nationaalsocialisme.28

1.5 Conclusie.

In deze scriptie zal ik het begrip rechts-extremisme gebruiken voor alles wat zich rechts van het conservatisme van de CDU/CSU afspeelt. Hierin betrek ik dus ook het grijze gebied wat velen eerder zouden kwalificeren onder rechts-radicalisme. Ik doe dit simpelweg om twee redenen, ten eerste voor de leesbaarheid, waarin ik niet elke keer hoef uit te weiden of dit de ene keer als rechts-extremistisch gezien moet worden en de andere keer als rechts-radicaal. Daarbij komt ten tweede, dat zoals ik hierboven al heb geconstateerd, beide begrippen uitermate in elkaar overlopen en dat radicalisme onder omstandigheden snel kan omslaan in extremisme en daarmee als het waren een voorpost is. In deze scriptie moet de lezer zich rekenschap geven van het feit dat rechts-extremisme gedijt en groeit uit het democratische midden. Een democratisch midden wat relatief vaak al componenten in zich heeft wat wij hierboven toeschrijven aan rechts-extremisme. Hierin moet niet uit het oog verloren worden dat concepten als racisme, chauvinisme en nationalisme niet alleen zijn weggelegd voor de extreme kant van het rechter politieke spectrum, maar al aanwezig zijn in het democratische midden van de Duitse staat. Daarbij wel stellende dat rechts- extremisme, in wat voor een vorm ook, niet gerelativeerd of als slachtoffer van maatschappelijke ontwikkelingen gezien mag worden.

28 Pfahl-Traughber, `Rechtsextreme Subkulturen´, 73-75; Botsch, Die extreme Rechte, 69-71. 17

2.0 De DDR als (anti)fascistische staat?

“Die Deutsche Demokratische Republik hat getreu den Interessen des Volkes und den internationalen Verpflichtungen auf ihrem Gebiet den deutschen Militarismus und Nazismus ausgerottet.“29

De oprichting van de ´Deutsche Demokratische Republik´(DDR) op 7 oktober 1949 creëerde voor de Oost-Duitse ´Socialistische Einheitspartei Deutschslands´,(SED) een mogelijkheid in de Duitse geschiedenis, namelijk de vorming van een communistische staat. Hierin werd het nationaalsocialistische verleden niet behandeld als een breuk, maar als een teleologische continuïteit in de Duitse geschiedenis. Als een overwonnen systeem op weg naar een sterkere communistische heilstaat en de vorming van een klasseloze maatschappij. Om deze pure stalinistische staat te bewerkstelligen moest het nazisme zoals de quote hierboven impliceert, door middel van denazificatie, worden uitgeroeid.30 Tussen 1945-1948 werden alle overheidsinstanties gezuiverd van mogelijke partijleden van de NSDAP of andere nationaalsocialistische organen, zoals afgesproken door de geallieerden tijdens de conferentie van Potsdam in 1945. Ondanks de grootschalige zuivering van de bezettingszone van de Sovjetunie kan er gesteld worden dat een consequente denazificatie achterwege bleef. De denazificatiepolitiek bleef voornamelijk een instrument voor de nationalisatie van de grootindustrie, de onteigening van grote landerijen en de herstructurering van de heersende elite, volgens stalinistisch model. Oftewel het naar zich toetrekken van alle macht en productiemogelijkheden door de SED. Het was een fundering en legitimering van haar staatsideologie, en borduurde voort op een mythevorming van de gronding van de Oost-Duitse staat; de antifascistische opstand.31 De antifascistische opstand stelde dat de Oost-Duitse antifascisten zichzelf hadden ontdaan van het nationaalsocialisme. Door het heroïseren van de strijd van het rode leger en het interne verzet der antifascisten namen zij afstand van zowel het nationaalsocialisme als haar erfenis. Door dit standpunt impliceerden zij dat er na de denazificatie geen enkele vorm van nazisme in de staat aanwezig was en stelden zij dat de West-Duitse staat de erfenis van de NSDAP meedroeg. Hierbij nam de SED geen enkele verantwoordelijkheid voor het Joodse leed

29 Gerd Joachim Sieger, Verfassung der DDR. Text, Einführung, Kommentar, Hinweise auf das Grundgesetz (München 1986) 48-51. 30 Ralf Thomas Baus, ‘Die „Antifaschistisch-Demokratische Umwälzung“ in der Sowjetisch besetzten Zone 1945- 1949‘, in: Konrad Adenauer Stiftung, Der Antifaschismus als Staatsdoktrin der DDR (Berlin 2009) 18-25. 31 Marcel Boldorf, ’Brüche oder Kontinuitäten? Von der Entnazifizierung zur Stalinisierung in der SBZ/DDR 1945- 1952’, Historische Zeitschrift 289(2) (2009) 296-297 en 310-311; Baus, ‘Die „Antifaschistisch-Demokratische Umwälzung“‘, 24-27. 18 en heeft de Holocaust een ondergeschikte plaats in de geschiedenis van de DDR gekregen. Dit in tegenstelling tot de ‘Vergangenheitsbewältigung’ in het westen.32 Na de vermeende uitroeiing van het nationaalsocialisme in de Oost-Duitse bezettingszone in 1948, probeerde de SED steeds meer oud-NSDAP partijleden en soldaten van de ‘Wehrmacht’ te integreren in de maatschappij. Dit omdat de zuivering van alle ambten een gestructureerde wederopbouw bemoeilijkte en de loyaliteit van de Duitse bevolking in de oplopende koude oorlog voorrang kreeg boven het beladen verleden. Hierom werd in augustus 1948 de ´Nationaldemokratische Partei Deutschlands´, (NDPD) opgericht. Deze partij moest oud NSDAP partijleden en Wehrmacht soldaten integreren in het politieke systeem van de SED en als een brug functioneren om ze wederom in dienst te stellen van de staat, in een vorm van socialistisch patriotisme. De NDPD zou in 1953 op haar hoogtepunt tweehonderddertigduizend leden omvatten.33 Ondanks dat Artikel 6.1 van de grondwet van de DDR hierboven impliceerde dat het nazisme met de wortel en al was uitgeroeid, was dat niet het geval. De antifascistische mythe van de DDR stelde haar in staat een totale zuivering van alle posities van macht te bewerkstelligen en een legitimatie te geven voor haar politiek door middel van haar vermeende identiteit. Daarbij negeerde of bagatelliseerde de SED de aanwezigheid van rechts- extremistisch of neofascistische tendensen, ter rechtvaardiging van hun eigen machtpositie en verbreiding van het socialisme.

2.1 Vervolging en bestraffing van rechts-extremistische uitlatingen.

Waar het in de jaren vijftig en zestig in de BRD mogelijk was rechts-extreme partijen op te richten en er veel meer ruimte werd gegeven aan rechts-extreme uitgeverijen zoals ‘’Plesse Verlag’’ om nationaalsocialistische nostalgie te voeden, was dit in de DDR niet het geval. De totale staatscontrole in Oost-Duitsland hield in dat rechts-extremisme in institutionele of organisatorische vorm op geen enkele manier mogelijk was. Ondanks uitsluiting van organisatie bestond het wel degelijk in de stalinistische staat. Dit kwam in het era Honecker steeds meer naar voren.34

32 Konrad Adenauer Stiftung, ‘Mythos: Die DDR stand für Antifaschismus‘, DDR-Mythos und Wirklichkeit (2017) te vinden op: http://www.kas.de/wf/de/71.6641. 33 Johanna Engelbrecht, Rechtsextremismus bei Ostdeutschen Jugendlichen vor und nach der Wende (Frankfurt Am Main 2008) 36; Gideon Botsch, ´From Skinhead-Subculture to Radical Right Movement: The Development of a ´National Opposition´in East Germany´, Contemporary European History 21.4 (2012) 556-557; Quent, ‘Die Entwickling Der Neonazi-szene‘,8.

34 Botsch, ‘From Skinhead-Subculture‘, 553. 19

De DDR heeft rechts-extreme misdaden in de staat altijd uitgesloten of ontkend. Wettelijk bestond rechts-extremisme niet meer in de DDR tot 1987 en was er in het wetboek van strafrecht van de DDR ook geen bestraffing voor zulke overtredingen. Hierdoor heeft het neofascistische tendensen genegeerd en hun uitingen bestraft als normale criminele overtredingen. Iets wat compleet het tegenovergestelde was van het rechtssysteem in West- Duitsland. De SED stelde dat alle uitlatingen van rechtse aard voortkwamen uit invloed van het westen en dat een ontwikkeling van een autonome rechtse cultuur in de DDR niet mogelijk was. Toegeven aan zulke ontwikkelingen zou de staatsideologie en rechtvaardiging van macht van de SED tegenspreken.35 Ondanks de onverenigbaarheid van rechts-extremisme met de staatsideologie van de DDR, observeerde het ‘Ministerium für Staatssicherheit’, (MfS) in de eerste vier maanden van 1960 140 meldingen met betrekking tot antisemitische of rechts-extremistische propaganda. Zelfs in de ‘Nationale Volksarmee’, (NVA) werden tussen 1960-1985, 2400 gevallen van politiek onaanvaardbare delicten vastgesteld, hiervan werden 730 omschreven als van rechts- extreme aard.36 Overtredingen op zulke gronden werden volgens het wetboek van strafrecht van de DDR afgedaan als ´Rowdytum´. Oftewel, het moedwillig negeren van het socialistische normen en waarden systeem of gewelddadig optreden tegen de staat. Het ´Rowdytum´ werd binnen de Oost-Duitse maatschappij toegeschreven aan asocialen en minderbedeelden die niet functioneerden binnen de samenleving. Voortkomend uit jeugdcriminaliteit, hooliganisme, alcoholmisbruik en westerse propaganda.37

35 Waltraud Arenz, ´Skinheads in der DDR´, in: Dieter Voigt en Lothar Mertens, Minderheiten in und Übersiedler aus der DDR (Berlin 1992) 149-152. 36 Engelbrecht, Rechtsextremismus bei Ostdeutschen, 61; Gordon Charles Ross, The Swastika in Socialism. Right- Wing Extremism in the GDR (Hamburg 2000) 91. 37 Engelbrecht, Rechtsextremismus bei Ostdeutschen, 58 en 60. 20

De categorisering van deze rechts georiënteerde misdaden volgens het wetboek van strafrecht van de DDR uit 1986 waren als volgt.

- In het geval van een gewelddadig optreden met racistische, antisemitische of discriminerende aard werd het toegeschreven aan artikel §115 of §116; het opzettelijk verwonden of het toedienen van zwaar letsel.38

- In het geval van het verstoren van de openbare orde of een verstoring van het socialistische gemeenschapsleven, werd dit geschaard onder artikel §215, ´Rowdytum´; Alle vormen van hooliganisme of uitingen niet overeenkomend met de staatsdoctrine, en een vorm van gewelddadig protest en ongehoorzaamheid tonend.39

- In het geval van laster tegen de staat onder artikel §106; het uiten van staatvijandige mening. Of artikel §220; openbare vernedering van de staat.40

- De enige uitzondering om rechts-extremisme in de DDR te bestraffen was volgens artikel §92, ´Faschistische propaganda Völker en Rassenhetze’. Dit artikel stelde dat alle vormen van propaganda van fascistische aard verboden waren. Bij dit artikel werd er door de overheid geïmpliceerd dat de desbetreffende propaganda uit het westen afkomstig was, dan wel door westerse invloeden geïnspireerd was, om de staat intern te ontregelen, dan wel haar imago te schaden. Hierbij het ontstaan van fascisme in eigen land terzijde schuivend.41

Vanuit het wetboek van strafrecht kunnen we concluderen dat er geen maatregelen waren in de DDR om misdrijven vanuit een ideologisch gefundeerd rechts-extremisme tegen te gaan. Of zo, dat het tenminste niet zo genoemd werd. Voor de hereniging met de BRD in 1990 zou het wetboek van strafrecht worden aangepast, om het groeiende rechts- extremistisch geweld en toenemende uitingen van neonazisme tegen te gaan en te bestraffen.42

38 Ministerium der Justiz,Strafgesetzbuch (1986) 48. Artikel 115 en 116 van het wetboek van strafrecht van de DDR volgens een uitgave uit 1986. 39 Ministerium der Justiz, Strafgesetzbuch, 77.Artikel 215 van het wetboek van strafrecht van de DDR. 40Ibidem, 46 en 78. Artikel 106 en 220 van het wetboek van strafrecht van de DDR. 41Ibidem, 44. Artikel 92 van het wetboek van strafrecht van de DDR; Ross, The Swastika,133-136. 42Ibidem, 137;Mike Ulbricht, Volksverhetzung und das Prinzip der Meinungsfreiheit. Strafrechtliche und verfassungsrechtliche Untersuchung des §130 Abs.4 StGB (Dresden 2016) 44-50.

21

2.2 Skinheads, Faschos en Rowdytum, opkomst van rechts-extremisme in de DDR.

“Wir müssen begreifen, so schmerzlich es auch sein mag: Diese jungen Faschisten sind das Produkt unserer Gesellschaft; es sind unsere Kinder´´43 In de jaren vijftig tot zeventig speelde rechts-extremisme nog geen duidelijke rol in de DDR. Buiten losse incidenten kon er niet gesproken worden van een rechts gefundeerde cultuur of oppositie. Dit veranderde midden jaren zeventig omdat er met het aanstellen van Erich Honecker een liberalisering plaatsvond, gevolgd door toenemende staatsrepressie. Er begonnen nieuwe jeugdculturen te ontstaan die op sommige punten vergeleken zouden kunnen worden met de achtenzestigerbeweging in het westen. Voornamelijk de punkbeweging en in mindere mate de skinheads kwamen op als subculturen in de jaren zeventig van de DDR. De manifestatie van deze jeugdculturen in deze periode was slechts imitatie van het westen. Van een duidelijke oppositiebeweging was er nog geen sprake. Zo werden de skinheads uit deze periode Fashion- Skins genoemd, eerder een statement door kledingdracht, dan oppositie. Van een gestructureerde uniformiteit of ideologische ontwikkeling was nog geen sprake, het gebruik van geweld onderling wel.44 De jaren tachtig vormden de periode waarin de ontwikkelingen van jongerensubculturen een vogelvlucht namen. Door de weigering van de SED onder Honecker om het zelfde pad van liberalisatie van het communisme te volgen, zoals in de Sovjetunie, maar vast te houden aan zijn stalinistische idealen, zorgde dit voor protest vanuit de Oost-Duitse bevolking. Dit protest kwam veelal uit de diverse jeugdgroeperingen die de DDR rijk was. Hierin zouden de skinheads zich ontwikkelen tot een van de gewelddadigste oppositionele groeperingen binnen de DDR en konden er grote groepen geobserveerd worden in Potsdam, Halle, Dresden en Magdeburg.45 In de periode van 1982/1983 disciplineerden de skinheads steeds meer het concept van geweld binnen hun subcultuur. Hiermee gaat het nog niet zozeer om een gefundeerde politieke ideologie maar eerder om het uitoefenen van macht tegenover andere subculturen in de publieke ruimte, voornamelijk tegenover de punkbeweging. Ze creëerden een levensstijl van Rock en Roll, alcohol en hooliganisme. Hierin fungeerden de voetbalclubs van de ‘Oberliga’ als een plek voor samenscholing en boden de mogelijkheid geweld uit te oefenen in een zekere vorm van anonimiteit. Hier waren de eerste vormen van rechts-extremistische manifestaties te horen in de spreekkoren van de clubs FC Union Berlin, BSG Rotation Berlin en de Stasi club BFC

43 Konrad Weiß, ´Die neue alte Gefahr. Junge Faschisten in der DDR´, Samisdat-Zeitschrift Kontext (Berlin 1989) 7. 44 Stöss, Rechtsextremismus im Vereinten, 107; Ross, The Swastika, 71. 45 Bernd Siegler, Auferstanden aus Ruinen. Rechtsextremismus in der DDR (Berlin 1991) 74. 22

Dynamo, die zelfs ‘SS-Totenkopfverbände’ insignis naar wedstrijden droegen. Veel latere grote nazi groeperingen kwamen voort uit de hooliganwereld van de DDR, zoals het Oost-Berlijnse Lichtenberger Front.46 In de periode tussen 1983 en 1987 was het aantal geweldplegingen en misdrijven met een rechts-extreme origine, volgens Oost-Duitse filmregisseur en afgevaardigde voor Bündnis 90 in de ‘’Volkskammer‘‘ Konrad Weiss, vervijfvoudigd. In dit tijdsframe ontwikkelden de skinheads zich als de dominante jeugdsubcultuur in de DDR. Daarbij ontstond er rond 1985 steeds meer de drang om een ideologisch gefundeerde identiteit te creëren. Ten eerste door ritualisering van geweld als voornaamste afzetmechanisme tegen de staat en als dominerende rol ten opzichte van andere subculturen. Ten tweede, ontwikkelden veel skinhead groeperingen een idee van superioriteit van sommigen op basis van biologische afkomst. Ze incorporeren steeds meer een etnopluralistisch wereldbeeld als rechtvaardiging van hun handelen. Deze sterker gepolitiseerde skinheads werden Oi Skins of S.H.A.R.P. Skins genoemd.47 De ontplooiing van een uitgekiende identiteit in 1985-86 zorgde tegelijkertijd voor de vorming van een distinctiever vijandbeeld. Hieronder vielen: verdragsarbeiders, homoseksuelen, punkers, gothic’s en NVA soldaten. Dit ging gepaard met een stijging van skinheadcliques in steden zoals Görlitz, Könings Wusterhausen, Weimar, Gera en Bautzen, waar een toename van rechtse misdrijven geconstateerd kon worden. Lokale formaties van skinheads waren hierin de voorlopers van ‘Freie Kameradschaften’. De toename en groei van geweld onder skinheads en andere groepen was te wijten aan de verslechterde economische situatie in de DDR. Daarbij weigerde de DDR mee te gaan in Gorbatsjovs ‘Glasnost’ en ‘Perestrojka’ en holde de staat economisch verder uit. Hierin is de groei van rechts-extreme groeperingen geen uitzonderlijke ontwikkeling in de jaren tachtig, maar maakte deel uit van een grootschalige groei van diverse bewegingen, zoals de vredesbeweging.48 Vanaf 1986 ontstond er binnen de skinhead subcultuur een grote afsplitsing, ‘Faschos´ genaamd. De ´Faschos´ ontwikkelden zich als eerste georganiseerde neonazistische structuren. Zij bestudeerden fascistische literatuur en hingen een duidelijke neonazistische ideologie aan. Veel leden kregen scholing van oud nazi’s en poogden contacten met West-Duitse groeperingen aan te knopen. De ‘Faschos’ hadden veel meer een gepolitiseerde groepsidentiteit, dan de vele cliques skinheads. Hun geweldplegingen waren ideologisch onderbouwd en gestructureerd.

46 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 185 en 187; Ross, The Swastika, 74-75; Siegler, Auferstanden aus Ruinen, 68; David Begrich, ‘ Rechtsextremismus in der DDR; Ursachen und Kontinuitäten‘, in: Miteinander e.V. Arbeitsstelle Rechtsextremismus, Vortrag von David Begrich zur Tagung „Umstrittene Kontinuitäten‘‘, 7-9. 47 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 186-188; Weiß, ’Die neue alte Gefahr’, 2. 48 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 188; Ross, The Swastika, 75-77 en 88. 23

Samenwerking met andere neofascistische groepen was voor hen cruciaal. ‘Faschos’ verwierpen zowel het Oost, als het West-Duitse systeem en streefde naar een wederopstanding van het Duitse rijk volgens de grenzen van 1937. Hierin stond het Lichtenberger Front centraal voor de ontplooiing van ‘Fascho’ cultuur in Berlijn.49 Waar er comparatief gesteld kan worden dat veel skinheads nog onder invloed vanuit het westen zijn ontstaan in kledingdracht en cultuur, oorspronkelijk uit Engeland, gaat dit voor de ´Faschos´ niet zozeer op. Zij zijn het resultaat van een ontwikkelde jeugdcultuur die is ontstaan onder toenemende dwang van het DDR regime. De ‘Faschos’ zouden na de hereniging de harde kern vormen van de nieuw ontstane rechtse partijstructuren en ‘Kameradschaften’ in Oost-Duitsland. Daarbij associeerden zij zich met het traditionele nazisme. Zoals een groep ‘Faschos’ uit Potsdam, de Führers genaamd, die bij rechts-extreme aangelegenheden als bruinhemden gekleed kwamen.50

2.3 De Zionskirche en de openbaarheid van rechtsextremisme.

Het MfS en de SED classificeerden voor 1987 de diverse groeperingen skinheads, Faschos en hooligans als jeugd criminele groeperingen, genaamd Rowdys, ontstaan door indoctrinatie van Westerse propaganda. Een notie van groeiend rechts-extremisme voortkomend uit eigen staat werd genegeerd. Dit zou veranderen na een gewelddadige manifestatie van een groep Oost-Duitse rechts-extremisten in de nacht van 17 oktober 1987 in de Noord-Berlijnse evangelische kerk, de Zionskirche.51 In deze nacht vond er in de Zionskirche een concert van de West-Berlijnse band ´Element of crime´ plaats. De Zionskirche stond bekend als een verzamelplaats van punkers en andere alternatieve jongeren. Tijdens het concert van de band werd er een gewelddadige inval gedaan door rond de dertig rechts-extremisten die, onder het uiten van fascistische leuzen, de gasten te lijf gingen. Onder hen waren leden van het Lichtenberger Front, hooligans van Berlijnse voetbalclubs en enkele West-Berlijnse neonazi’s. De massaliteit, gewelddadigheid en openbaarheid van de aanval, was op een dergelijke schaal tot dat moment nog niet voorgekomen.52

49 Ibidem, 74;Norman LaPorte, ´Skinheads and Right Extremism in an Anti-fascist State´, in Mike Dennis en Norman LaPorte, State and Minorities in Communist East Germany (New York 2011) 178-179; Botsch, ´From Skinhead-Subculture´, 562. 50 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 187. 51 Peter Ulrich Weiß, ‘Civil Society from the Underground: The Alternative Antifa Network in the GDR’,Journal of Urban History 2015 Vol.41.4 (2015) 651; Botsch, ’From Skinhead-Subcuture’, 561-562; Sundermeyer, Rechter Terror, 41-43. 52 Botsch, ’From Skinhead-Subculture’, 560-561; Staud, Radke, Neue Nazis, 43. 24

De aanval op de Zionskirche kan als omslagpunt gezien worden in de behandeling van rechts-extremisme in de DDR. Ten eerste, liet het de staat en de partij zien dat rechts- extremisme een aanwezig en toenemend probleem was. Iets wat hierna door de media, partij en veiligheidsdiensten werd erkend. Jaren ervoor werd er al geklaagd door de evangelische kerk en antifascistische groepen over het groeiende potentieel jongeren met sympathieën voor een rechtse retoriek. Ten tweede, dat zij doelgericht en wel georganiseerd handelden. De aanval was geen toevallige uiting van macht door geweld, maar een georganiseerde inval tegen een specifieke doelgroep. Daarbij stelde de neonazi Ingo Hasselbach dat de actie gericht was op het overbrengen van een boodschap naar de West-Duitse media en de rechts-extremistische scene, doordat de band de boodschap mee zou nemen naar het westen, mocht het in de DDR gecensureerd worden. Ten derde, laat het een continuïteit zien in groeiende rechts- extremistische geweldplegingen in Oost-Duitsland vóór het herenigingsproces. Ten vierde, dat er toenemende contacten tussen rechtse groeperingen uit beide Duitse staten bestond, zelfs met groepen uit Polen en Tsjechoslowakije, en het als één Duits probleem aanschouwd kon worden voor de hereniging.53 Het incident Zionskirche speelde een belangrijke rol in de benadering van de staat van rechts-extremistische structuren in de DDR. Ondanks dat de overheid de politieke aard van de aanval niet wilden toegeven en ze het in de media afschreven als vormen van ´Rowdytum´, werden vanaf nu rechts-extreme groepen uitbundig onderzocht en harder tegen opgetreden. Het MfS zette de departementen ´Haupabteilung IX en XX´, de ‘Transportpolizei’ en de ‘Kriminalpolizei’ in om de campagne tegen rechts-extreme structuren te openen.54 De voornaamste taak van ´Haupabteilung IX en XX´ werd, zoveel mogelijk rechts- extreme groepen in kaart te brengen, te infiltreren en onschadelijk te maken. Ten eerste, door leiders van groeperingen een hoge celstraf te geven, als voorbeeld voor de rest. Ten tweede, door leden over te halen voor de Stasi te werken. Ten derde, door leden het leger in te sturen. Er werd door het MfS pogingen gedaan om de groepering zoveel mogelijk van binnenuit af te breken. Een techniek die voorheen uiterst succesvol was. Zo zouden er tussen 1984 en 1986, 976 staatsgevaarlijke autonome groeperingen worden ontdekt, waarvan er 932 werden ontmanteld.55 De aanslag op de Zionskirche werd de eerste rechtse misdaad die in de Oost-Duitse

53 Ross, The Swastika, 96; Botsch, ´From Skinhead-Subculture´, 558-559 en 561; Arenz, ´Skinheads in der DDR´, 150-151; Weiß, ’Civil Society’, 657. 54 Ross, The Swastika, 130-131; Arenz, ´Skinheads in der DDR´, 142-143; Begrich, ’Rechtsextremismus in der DDR‘,6-7. 55 Ross, The Swastika,133-134. 25 media werd behandeld. Mede hierom werden velen die betrokken waren bij de inval zwaar gestraft, als afschrikmechanisme. Het feit dat dit incident in de kranten kwam, weliswaar verkapt onder ‘Rowdytum’, deed niet af aan het feit dat het SED narratief openlijk werd uitgedaagd. Door de publicatie van het essay ‘Die neue alte Gefahr. Junge Faschisten in der DDR’ door Konrad Weiß,’ in het tijdschrift ‘Kontext’ in 1989, werd het rechts-extreme taboe doorbroken. Weiß stelde in zijn artikel dat deze rechts-extremistische jongeren een product waren van de stalinistische samenleving. Geen voortvloeisel van externe westerse beïnvloeding, maar een product van de autoritaire structuren binnenin. Geen kansarme, asociale jongeren maar veelal voorbeeldburgers uit de DDR.56 Deze aanname werd door cijfers van het MfS ondersteund, en zowel de staat als externe groeperingen voelden de noodzaak zich tegen het groeiende rechts-extreme potentieel te richten. Zo werd in 1987 de eerste Anti-Nazi liga opgericht en werden demonstraties georganiseerd door de evangelische kerk en Antifa groepen tegen de toenemende rechts- extreme geweldbereidheid onder de jeugd. Een problematiek die door een documentaire van de ‘Deutsche Film-Aktiengesellschaft’, (DEFA) onder regisseur Roland Steiner in 1989 op het doek werd vastgelegd. De documentaire, genaamd ‘Unsere Kinder’, moest het groeiende neofascisme en de skinhead cultuur in de DDR tentoonspreiden.57

2.4 De hereniging en de vorming van een rechtse oppositie. Na de aanval op de Zionskirche groeide het aantal rechts-extreme delicten gestaag. Bijvoorbeeld: in maart 1988, de vernieling van tweehonderd grafstenen op een Joodse begraafplaats in de Schönhauser Allee in Prenzlerberg, Berlijn. In mei 1988, het mishandelen en uit de trein gooien van Afrikaanse verdragsarbeiders in Halle en Elsterwerda. De openbaarheid van de misdaad werkte als een katalysator voor een conjuncturele rechtse golf op zichzelf. Ondanks een vervijfvoudiging van het geweld vergeleken met 1981, moet het fenomeen volgens diverse auteurs niet overdreven worden. Er was in 1988 nog geen gestructureerde oppositie en de Stasi telde in oktober 1988, ‘slechts’ 1067 rechts-extremisten in de DDR. Rechts-extremisme expert Bernd Wagner zag echter rond de 5000 actieve extremisten en 10.000 sympathisanten.58

56 Laporte, ´Skinheads and Right Extremism´, 175-176; Walter Friedrich, ´Ist der Rechtsextremismus im Osten ein Produkt der autoritären DDR?´, Politik und Zeitgeschichte 46 (2001)16; Weiß, ´Die neue alte Gefahr´, 1; Staud, Radke ,Neue Nazis, 43. 57 Arenz, ´Skinheads in der DDR´, 150-151; Ross, The Swastika, 144-145 en 150; Weiss, ’Civil Society’, 652; Roland Steiner, Unsere Kinder(1989). 58 Botsch, ´From Skinhead-Subculture’, 559-560; Ross, The Swastika,78 en 93; Weiß, ´Die neue alte Gefahr´, 1; Arenz, ‘Skinheads in der DDR‘, 146. 26

De toenemende druk op de partij van binnenuit en buitenaf, de opening van de grenzen tussen Oostenrijk en Hongarije en de vreedzame demonstraties in Leipzig, toonden dat de DDR wankelde. Deze periode van toenemende politieke instabiliteit verschafte oppositionele groepen de mogelijkheid zich te ontplooien en uit hun ‘Nischengesellschaft’ te treden. Dit potentieel werd ook in West-Duitsland onder zowel de rechts-extremistische partijen als militante neonazi ´Wehrsportgruppe´ erkend. Zo werden er tijdens de maandagdemonstraties in Leipzig al pamfletten voor de NPD, DVU en de REP uitgedeeld en reisden neonazi´s, zoals oud NPD partijleider , door de regio om hun zaak te behartigen. De val van de Berlijnse muur op 9 november 1989 kan hier als het summum worden gezien van het wegvallen van de autoriteiten in de DDR.59 In november 1989 werd er door de laatste SED premier Hans Modrow nog een poging gedaan het MfS om te vormen tot een nieuw systeem om grip op de situatie te krijgen. Het MfS werd tot het ‘Ambt für Nationale Sicherheit’ (AfNS) omgevormd. Het AfNS werd na veel burgerprotesten en een bezetting van een van de kantoren in Thüringen opgeheven. In dit toenemende nationalistische discours werd in december 1989 nog een amnestie voor honderden gevangenen verleend, waarvan een groot deel rechts-extremisten waren, zoals Ingo Hasselbach. Het wegvallen van de staatszekerheid, de financiële uitholling van de staat, de val van de muur en Gorbatsjovs oordeel in januari 1990, dat een verenigd Duitsland onvermijdelijk was, betekende de definitieve ineenstorting van de SED. Dit machtsvacuüm zorgde voor een versterking en het uitbouwen van de rechtse scene in de DDR die voorheen niet mogelijk was. Bijvoorbeeld een grootschalige neonazi demonstratie op het Alexanderplatz op 20 april 1990, Hitler’s verjaardag, waarbij ze een in de buurt gelegen café en trefpunt voor Berlijnse homoseksuelen, met honkbalknuppels bestormden. Een daad die voorheen onmogelijk was.60 Op 1 mei 1990, werd de eerste grootschalige rechts-extreme conferentie gehouden in het Thüringse plaatsje Nordhausen. Hier probeerde de bekende West-Duitse neonazi Michael Kühnen met zijn ´Arbeitsplan Ost´ de Oost-Duitse structuren te verbinden met die van zijn organisatie, het ´Gessinnungsgemeinschaft der Neuen Front´(GdNF). Dit om een nationale rechtse organisatie te creëren en tegelijkertijd de aanwezige groepen te enthousiasmeren voor een vorm van ‘Nationalen Widerstandes’. Het GdNF had grote plannen met het oosten, in hun ‘Arbeitsplan Ost’. Met name het uitbouwen van een kaderorganisatie en het organiseren van

59 Frits Boterman, ‘ Inleiding 1B De Duitse eenwording‘, in: Frits Boterman e.a. ed., Van Bonn naar Berlijn. Deel1: Nationale vraagstukken voor het herenigde Duitsland (Amsterdam 1997) 89-90; Sundermeyer, Rechter Terror, 44; Botsch, ‘From Skinhead-Subculture‘, 563-564. 60 Engelbrecht, Rechtsextremismus bei Ostdeutschen, 70; Begrich, ‘ Rechtsextremismus in der DDR‘, 9-10; Boterman, ‘Inleiding 1B De Duitse eenwording‘, 91-92; Sundermeyer, Rechter Terror, 43-44. 27 paramilitaire trainingen en revisionistische lezingen. 61 De twee belangrijkste rechts-extreme groeperingen die voortkwamen uit het herenigingsproces waren de Deutsche Alternative (DA), op 5 mei 1989, en de Nationale Alternative (NA) op 31 januari 1990. De DA zou een nieuwe rechtse oppositie vormen in de nieuwe bondslanden. De groepering zou in 1989 op initiatief van Michael Kühnen in Hamburg opgericht worden en wist snel banden aan te knopen met rechts-extreme groeperingen in Cottbus, Dresden en Rostock. De Nationale Alternative was een initiatief uit Oost-Berlijn, voortkomend uit het ‘Lichtenberger Front’ en de beweging ’30 Januar’. De NA zou de eerste rechts-extreme partij worden die in het partijregister van de Volkskammer zou staan en bij de vervroegde Volkskammer verkiezingen in maart 1990 verkiesbaar was. Beide groeperingen waren niet relevant in de verkiezingen, toch zouden ze begin jaren negentig een bron van militante rechts-extremen in Oost-Duitsland vormen en een voorbeeld zijn voor de rechts- extreme mogelijkheden in het Duitse herenigingsproces en erna.62

2.5 Xenofobie en antisemitisme in de DDR.

De opkomst van rechts-extremisme in de DDR moet in verschillende contexten benaderd worden. Zo was er los van de rechts-extremistische groeperingen een tendens van xenofobie en een algemeen argwaan ten opzichte van buitenlandse arbeiders en niet blanke inwoners in de DDR. Mensen uit communistische broederlanden hadden de mogelijkheid in de DDR te komen werken, of te studeren. Dit waren verdragsarbeiders of gaststudenten uit Polen, Angola, Mozambique, Vietnam, Algerije en Cuba. De geste van communistische solidariteit tegenover deze arbeiders, werd door de SED als propaganda gebruikt. Er was voor de verdragsarbeiders geen enkele mogelijkheid om te integreren in de Oost-Duitse maatschappij. Ze werden afgeschermd en persoonlijk en sociaal geïsoleerd van de Oost-Duitse bevolking. Iets waardoor er vaak een vertekend beeld in staatspropaganda werd gecreëerd van deze buitenlanders, in 1989 slechts 190.000 mensen tellend. De SED stelde daarin dat veel burgers uit omliggende communistische landen louter naar de DDR kwamen, om misbruik te maken van haar welvaart: Polen en Russen die de supermarkten leegkochten, Afrikanen die de Duitse vrouwen zouden lastigvallen etc. De staat droeg door deze propaganda bij aan het construeren van een negatief beeld van de niet Duitse bevolking, terwijl ze stelde dat hun komst naar de

61 Staud, Radke, Neue Nazis, 36-41 en 47-48; ‘‘Rechtsradikale: Besetzen in Ost-Berlin Häuser‘‘ in Der Spiegel 19/1990, 131. 62 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 81-87 en 121-124; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 111; Botsch, ‘From Skinhead-Subculture‘, 566-567. 28

DDR een geste en een voorbeeld was van socialistische solidariteit en de mogelijkheid de opgedane kennis mee te nemen naar het land van herkomst. Dit gold ook voor de half miljoen Russische soldaten en hun gezinnen die woonachtig waren in de DDR. Procentueel waren vooral jongeren kritischer dan ouderen over buitenlanders in de DDR.63 Antisemitisme in de DDR was ook een component die niet alleen toe te schrijven was aan rechts-extreme krachten maar van een alledaags deel van de samenleving, gesteund door de anti-Israëlische houding van de SED. Zo heeft de DDR zich in zijn autoritaire stalinistische retoriek altijd tegen Israël gekeerd. Dit past volledig in haar antifascistische mythe, waarin zij haar verantwoordelijkheid voor de Holocaust afwees en zelfs wapens en geld leverde aan de vijanden van de nieuw gevormde staat Israël. Zo was de DDR eerder voor een deling van Palestina en stond de staat altijd achter de vrijheidsstrijd van de Palestijnen. Deze houding zorgde in de begin jaren vijftig al voor een exodus van rond de twintigduizend joden uit de DDR.64 Vanaf 1988 kan er gesteld worden dat de socialistische solidariteit omsloeg in competitie drang en existentie angst. Oost-Duitse burgers projecteerden hierin de falende DDR economie met de verdragsarbeiders, die mogelijk hun banen innamen. Hierin kreeg de leus ‘Wir sind das Volk’ een etnisch demarquerende betekenis en een versterkende racistische ondertoon in een door de staat ondersteund segregatiebeleid.65

2.6 Conclusie

Als we terugkijken op de rol die rechtsextremisme en neofascistische structuren hebben gespeeld in de DDR en wat voor een ontwikkeling ze gemaakt hebben in een antifascistische staat, kan daar het volgende uit geconcludeerd worden. Ten eerste, heeft rechts-extremisme zich in de DDR anders ontwikkeld dan in de BRD. Voortkomend als een jeugdig subcultureel verschijnsel uit de stalinistische gemeenschap, en in de laatste tien jaar in vogelvlucht gepolitiseerd tot een oppositionele groepering. Daarmee heeft het een eigen ontwikkeling gemaakt binnen haar ´Nischengeselschaft´ en kan het beschouwd worden als een product van de DDR samenleving. Een autoritaire samenleving waaruit de Oost-

63 Botsch, ´From Skinhead-Subculture´, 557; Peggy Piesche, ’Black and German? East German Adolescents before 1989: A Retrospective view of a ‘’Non-Existent Issue’’ in the GDR’, IAICGS Humanities Volume 13 (2002) 40-44; Friedrich, ’Is der Rechtsextremismus’, 19-20 en 23; Ann-Judith Rabenschlag, ’Arbeiten im Bruderland. Arbeitsmigranten in der DDR und ihr Zusammenleben mit der deutschen Bevölkerung‘, in: Deutschland Archiv, (15.9.2016); “Schon nahe am Progrom“, Der Spiegel 14/1990, 98. 64 Konrad Weiß, ‘Antisemitismus und Israelfeindschaft in der DDR. Über ideologische Indoktrination und die Verdrängung von Schuld‘, Die Politische Meinung Ausgabe 442 (2006) 5-7. 65 Rabenschlag, ’Arbeiten im Bruderland’,. 29

Duitse rechts-extremisten elementen voor hun ideologie ontleenden zoals voorbeeldburgers. Hierin waren discipline, kameraadschap, autoriteit, nationalisme gedeelde waarden. De skinhead scene had ook wel degelijk westerse componenten in zich, maar was niet uit westerse invloeden ontstaan. Hierin de antifascistische mythe en SED propaganda tegensprekend en de quote van Konrad Weiß bevestigend.66 Ten tweede was de groei van de rechts-extremistische scene in de DDR te wijten aan de langzaam desintegrerende communistische staat en toenemende oppositie tegenover de SED. Het verval van de veiligheidsdiensten en uiteindelijk de macht van de SED zorgde eind jaren tachtig voor ruimte om te groeien en zich ideologisch te ontplooien. Daarbij stellend dat rechts- extremisme in een antifascistische staat als de hoogste vorm van protest gezien kan worden. De herwaardering van fascistische literatuur, bezetting van huizen en het openlijk confronteren van staatsinstellingen, maakte de rechts-extreme scene een kleinere vorm van een bruine 68er beweging in de DDR. Het herenigingsproces was hierin een kweekvijver van zowel een nationalistisch discours als een bron van existentiecrisis waarin rechtse retoriek goed gedijde.67 Ten derde, rechts-extremisme werd in de DDR als een ‘non existing phenomenon’ beschouwd. Zowel het politieke bestel als het juridische systeem wezen rechts-extreme groepen of uitlatingen van de hand, door het onder de generaliserende noemer ‘Rowdytum’ te scharen. Dit terwijl er zelfs op politiek institutioneel niveau rechts-extremisme voorkwam. We kunnen stellen dat het afdoen van groeiende bruine aspiraties in verschillende facetten van de gemeenschap een parabel is van de BRD. Ook in de DDR was men blind aan het rechter oog. In mijn optiek een bewuste actie om de legitimiteit van de staat niet in twijfel te trekken, geen rekenschap te hoeven geven van het verleden en oppositionele groepen geen politieke kracht toe te kennen. Ten vierde, ondanks haar solidariteitspolitiek tegenover verdragsarbeiders was de DDR een competitieve zelf gecentreerde staat met een latente vorm van alledaags racisme en xenofobie, voortkomend uit gepropagandeerde superioriteitsgevoelens. De DDR werd als een goed functionerende, ideologisch trouwe stalinistische staat afgebeeld, daarmee een hiërarchie creërend onder zogenaamde socialistische broederstaten. Het opnemen van de verdragsarbeiders was alleen een geste voor de vorm, echte integratie was niet mogelijk en de negatieve beeldvorming met betrekking tot deze buitenlanders werd grotendeels gevoed door de staatsmedia en de politiek van de SED.

66 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel,16 en 69. 67 Ibidem, 106; Friedrich, ´Ist der Rechtsextremismus´, 23; Stöss, Rechtsextremismus im Vereinten, 69-70. 30

3.0 De hereniging als startschot van de rechts-extremistische ontwikkeling.

De vreedzame maandagdemonstraties in Leipzig vormden een van de oppositionele krachten tegen het SED regime. Met het opheffen van Duitse interne grenzen veranderde het accent van deze manifestaties al relatief snel. Het karakter werd eind 1989 steeds gekleurder en gevormd. In het begin van het fenomeen van de vreedzame revolutie sprak men over hervormingen, maar op 20 november 1989 zou de toon al veranderen en zou er geroepen worden om een verenigd Duits vaderland, inclusief de gebieden achter de Oder-Neisse grens.68 In dit nationalistische discours zou het herenigingsproces twee zaken bewerkstelligen. Ten eerste, een nieuwe golf van nationalistische gevoelens, zowel in Oost als West-Duitsland, en daarmee een nieuwe definitie van de Duitse identiteit creërend. Ten tweede, zou onder de tien punten van Helmut Kohl een snelle hereniging worden voorgesteld waarin beloftes, zoals: economische gelijkstelling, financiële steun en ‘Blühende Landschaften’ naar voren kwamen. Achteraf waren dit moeilijk haalbare beloftes, wat heeft gezorgd voor een te rooskleurig verwachtingspatroon bij velen in Oost-Duitsland. Hierdoor sloeg het optimisme uit 1990 om in ontevredenheid na uitblijvende economische gelijkschakeling in 1992-1993.69 De snelle hereniging, de belofte van ‘Blühende Landschaften’ en de optimistische hoop op een welvarende consumptiemaatschappij, zou volgens Stöss de volgende vier complexen opleveren, die de conjuncturele ontwikkeling van ontevredenheid en mogelijk rechts- extremisme in Oost-Duitsland kon verklaren:

- De ontwikkeling van ‘innere Einheit’ die anders was dan voorgesteld, waarbij de dualiteit tussen beide staten nog aanzienlijk aanwezig was, hetgeen voor Oost- Duitsers een tweederangs burgerschap opriep. - De sociaalpsychologische ontwikkeling van het Oost-Duitse individu, door het wisselen van economisch, maatschappelijk, sociaal en politiek stelsel. - De veranderingen die technologische modernisering van het productieproces teweeg heeft gebracht, op zowel economisch als sociaal niveau en waarin de politiek- economische globalisering uiterst nadelig was voor de zwakke Oost-Duitse markt en industrie. - De psychische, politiek-culturele geest van Oost-Duitsers in verhouding met de nieuwe vormen van maatschappelijke, politieke en sociale verhoudingen.

68 Botsch, ‘From Skinhead-Subculture‘, 562-563; Sundermeyer, Rechter Terror, 44 en 48; Botsch, Die extreme Rechte, 100-101. 69 Botsch, ‘From Skinhead-Subculture‘, 567; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 109; ‘’Verkrüppelt und gezeichnet’’ Der Spiegel 4(1990) 68-69. 31

Logischerwijs kwamen deze niet overeen en zorgden zij voor een bepaalde richtingsloosheid in de Oost-Duitse maatschappij.70

We kunnen stellen, zoals in hoofdstuk één is aangehaald, dat de toename van rechts- extremisme net zo veelvoudig en divers was als de begripsdefinitie van het woord zelf. Wel kunnen we de ontwikkeling van toenemende geweldsexcessen tussen 1990 en 1993 onderzoeken en mogelijk een causaal verband ontdekken. Aan de hand van de vorige hoofdstukken kan gesteld worden, dat de integratie van de DDR en de implementatie van het sociaal-politieke en economische stelsel in een herenigd Duitsland niet verliep zoals beoogd. Zo was de conclusie uit het sociaalwetenschappelijk ALLBUS onderzoek in 1998, dat meer dan de helft van de Duitse bevolking meer nadelen dan voordelen aan de hereniging ondervond. De sociaaleconomische nasleep van de hereniging kan hierin gezien kan worden als de constructie van een spanningsveld die tot een brandhaard heeft geleid, met geweld als manifestatie van ontevredenheid.71

3.1 Rechts-extremistisch geweld na de hereniging.

Hoewel na veertig jaar scheiding in 1989 onder de leus ‘Wir sind das Volk’ werd getracht een nieuwe staat te creëren, werd snel duidelijk dat de befaamde uitspraak toch voor hele bevolkingsgroepen een andere betekenis kreeg. Zo zou het niet alleen een term van eenheid vormen, echter ook van uitsluiting, demarcatie en individuele rechtvaardiging van geweld. Een geweldbereidheid die in de eerste anderhalve maand na de hereniging al twee mensen het leven zou kosten, in 1992 zouden dit er 17 zijn. Zie hieronder de tabel die de ontwikkeling van geweld in de eerste vijf jaar illustreert. Wat vaak in vergelijkbare patronen werd uitgeoefend. Zoals uit ons voorbeeld zal blijken.72

70 Stöss, Rechtsextremismus im Vereinten, 68-70; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 109-110. 71 Ruud Koopmans, Susan Olzak, ’Discursive Opportunities and the Evolution of Right-Wing Violence In Germany’, American Journal of Sociology Vol.110.1 (July 2004) 216-217; Anja Steinbach, Scott Gissendanner, ’Explaining geographic concentrations of discrimination in Germany: small group interaction, youth and spatial context’, German Politics 12.2(2003) 168-173; Alexander Thumfart, ’Politische Kultur in Ostdeutschland‘, Politik und Zeitgeschichte B39-40 (2001) 6-9 en 13. 72 Panayi, ’Racial Violence’, 270. 32

Tabel geweld en geweldbereidheid 1990-1995. Jaartal 1990 1991 1992 1993 1994 1995

Geweldsdelicten 309 1483 2639 2232 1489 837

Geweldbereide 2750 4200 6400 5600 5400 6200 Rechts-extremisten. 73

Op de avond van 24 op 25 november 1990 vond in het Brandenburgs Eberswalde de tweede rechts-extremistisch moord plaats in de ‘’nieuwe Bondsrepubliek’’. Hier werden drie Angolese verdragsarbeiders belaagd door zestig rechts-extremistische jongeren, velen van hen nog minderjarig. De Angolezen werden zo ernstig mishandeld, dat een van hen, na elf dagen in coma te hebben gelegen, omdat hij zwaar hoofdletsel opliep, stierf. Hoewel de politie op de hoogte was, gingen zij een mogelijke confrontatie uit de weg. Het slachtoffer, de achtentwintig jarige Amadeu Antonio Kiowa, die vanaf 1987 in de DDR verbleef, kreeg geen gerechtigheid, totdat enkele daders twee jaar later werden aangeklaagd. Pas toen verscheen het voorval in de media. De daders, waarvan een lid van de militante beweging ‘Nationalistische Front’ (NF), zouden na een proces een maximum straf van vier jaar krijgen.74 De moord op Amadeu Antonio Kiowa is een perfect voorbeeld hoe geweldbereide rechts-extremisten zich in Oost-Duitsland manifesteerden. Ondanks dat Amadeu niet het eerste slachtoffer van rechts-extreem en racistisch geweld was, werd hij uiteindelijk een symbool voor dit soort geweldmanifestaties. Deze zaak is om de volgende redenen erg vergelijkbaar met andere voorvallen: Ten eerste, de mate van geweld. Veel van deze gevallen kenmerkten zich door het gebruik van excessief groepsgeweld. Hierin zorgde het gebruik van wapens zoals honkbalknuppels, messen, stalen buizen, ‘Springerstiefel’ en molotovcocktails voor zware verwondingen, waardoor de kans op een dodelijke afloop aanzienlijk toenam. Dit geweld werd voornamelijk in los groepsverband gepleegd in combinatie met het nuttigen van alcohol of verdovende middelen. Sociologen stelden vast, dat de masculiene cultuur van neonazi’s en skinheads en de competitiviteit onderling, in belangrijke mate bijdroegen aan de toename van geweld. In de periode van 1990-1994 werd in de Oost-Duitsland het geweld voornamelijk door jongeren uitgeoefend, voor een groot deel uit rechtse subculturen. Deze lijn zou worden

73 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel,147-150. Stöss onderscheid hierin de volgende vergrepen als Rechts gemotiveerd geweld: moord, lichamelijk letsel toebrengen, ordeverstoring met gewelddadige achtergrond, brandstichting en de creatie van explosieven; Panayi, ’Racial Violence’, 270; Marc Coester, ‘Commentary: Right- wing Extremism and Bias Crime in Germany’, Journal of Ethnicity in Criminal Justice, 8:1 (2010) 55-56. 74 Sundermeyer, Rechter Terror, 48; Staud, Radke, Neue Nazis, 52; Botsch, Die extreme Rechte, 106.

33 doorgetrokken. In 1992 zouden 70% van de geweldplegingen worden gedaan door jongeren tussen 16 en 21 jaar, waarvan volgens Stöss, slechts 10% deel uitmaakte van rechts-extreme organisaties, dan wel daarmee in contact stond. Een onderzoek uit Trier, stelde over de geweldcijfers van 1993 dat 37.9% door skinheads werd gedaan en 25.2% door leden van rechts- extreme organisaties. Dit vanuit een concept van ‘führerlose Widerstand’, opererend vanuit losse structuurloze rechtse cellen, waarin een fragmentarisch gedeelde ideologie de enige bindende factor was.75 Ten tweede, het geweld dat vanuit een rechts-extremistische overtuiging werd gedaan is volgens socioloog Wilhelm Heitmeyer grotendeels niet gepolitiseerd en de keus van slachtoffers arbitrair en fluctuerend. Zo was in 1990, 5% van de aanslagen gericht tegen asielzoekers en 15% tegen immigranten. In 1991 steeg dit tot 48% en 34% en 1992 was het asielzoekersaandeel van rechts geweld 68%, waarna het percentage temperde. Het waren in deze periode dus geen gestructureerde aanslagen, maar veelal gebonden aan lokale spanningen, individuele vetes of pure willekeur. In tegenstelling tot links-extremisme is rechts-extreem geweld minder gestructureerd en zeer afhankelijk van de socio-economische gesteldheid van de groep, het individu en erg afhankelijk van trends. Zo is er een correlatie tussen media- aandacht voor rechts-extreem geweld en de toename ervan. Dit is te zien in het geval van Hoyerswerda en Rostock zoals hieronder verder omschreven zal worden.76 Ten derde, de mate waarin rechts-extremisme en geweld werd aangepakt door de overheid. Tot 1992 zou er vanuit de staat geen gestructureerde response zijn op het toenemende rechtse terrorisme of de groeiende passieve overeenstemming van de Duitse middenklasse met rechts-populistische of zelfs extremistische ideeën. Als dit vergeleken werd met de staat van paraatheid in de tijd van de RAF kan er gesteld worden dat de staat na de hereniging nalatig was. Milde straffen voor vergrijpen, een tekort aan rechters, agenten en uitrustingen en geen

75 Staud, Radke, Neue Nazis, 201-204; Erwin Scheuch, ‘Fremdenhass als akute Form des Rechtsextremismus‘, in: Konrad Löw,Terror und Extremismus in Deutschland. Ursachen, Erscheinungsformen, Wege zur überwindung (Berlin 1994) 34-35; Coester, ‘Commentary: Right-Wing Extremism‘, 57-58; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 154-155; Robert Mischkowitz, Fremdfeindliche Gewalt und Skinheads. Eine Literaturanalyse und Bestandsaufnahme polizeilicher Maßnahmen (Wiesbaden 1994) 26-27 en 39-41; “Ins Bein“ Der Spiegel 37 (1990) 26-27; “Bestie aus deutschem Blut“ Der Spiegel 50(1992) 22; ‘‘Geht ins Leere‘‘ Der Spiegel 51 (1992) 44- 46. 76 Koopmans, Olzak, ‘Discursive Opportunities‘, 201-202 en 218; Krumm, ‘Entwicklungen politisch motivierter Gewalt‘, 24-26; Marcel Lubbers, Peer Scheepers, ’Explaining the Trend in Extreme Right-Wing Voting: Germany 1989-1998’, European Sociological Review Vol.17/4 (2001) 433-434 en 439-441; ‘’Die Seele des Volkes verbogen’’ Der Spiegel 49 (1992) 23-25;‘‘Das Böse in den Genen‘‘ Der Spiegel 36 (1992) 30-31. 34 partijverboden tegen militante groepen tot 1992.77 De toenemende criminalisering onder de jeugd en de groei van geweld is deels te verklaren door het herenigingsproces. Het wegvallen van de veiligheidsdiensten van de SED, het oprichten en omvormen van juridische en strafrechtelijke instanties en het sociaal-politieke vacuüm, hebben bijgedragen aan ruimte voor zowel militante groeperingen als de Oost-Duitse burger om bij criminele vergrijpen met een relatief lage straf weg te komen. Vaak had dit te maken met de leeftijd van de dader, maar ook met de manier waarop de overheid tegen rechts terrorisme aankeek. In het politieke debat werd dit omschreven als het juridische systeem dat ‘blind aan het rechter oog’ was. Oftewel comparatief, dat rechts geweld werd weggewuifd terwijl links geweld als staatsgevaarlijk terrorisme werd beschouwd en zo werd behandeld. Zo kwam van de zeventien gevallen van doodslag of brandstichting met dodelijke afloop, in 1992 slechts één harde veroordeling van de daders tot stand.78 Deze zaak betrof de moord op de Kosovaarse-Albanees Sadri Berisha in een dorpje bij Stuttgart in juli 1992. Berisha, die al twintig jaar in de Bondsrepubliek verbleef werd, terwijl hij lag te slapen, door zeven skinheads met honkbalknuppels doodgeslagen. Bij voorgaande processen m.b.t. geweldpleging van racistische aard, kregen de daders het maximum van zes jaar gevangenisstraf opgelegd. In dit proces werd door het gerechtshof in Stuttgart de hoofddader tot levenslang veroordeeld, de tweede hoofddader kreeg negen jaar en de andere vijf medeplichtigen zeven jaar celstraf of jeugddetentie.79 De aanslagen op individuen en de brandstichtingen op onderkomens, die in Oost- Duitsland tussen 1990-1994 27 mensenlevens eisten, laten ons zien dat rechts-extremistische geweldpleging een uiterst gevaarlijk potentieel in het verenigd Duitsland is. Het is gebleken dat het meten van rechts-extremistisch georiënteerd geweld uitermate moeilijk is, waardoor de cijfers uiteenlopen. Waar het BfV in 2010 ‘slechts’ 43 moorden vanuit rechts-extreme motivatie heeft erkend, kwamen uit onderzoeksjournalistiek 137 slachtoffers naar boven. Hierin stelt sociaalwetenschapper Alexander Häusler treffend dat de omvang van rechts-extremistische

77 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 67; Staud, Radke, Neue Nazis,54; Botsch, Die extreme Rechte, 106 en 109; ‘’Deutschland ist noch nicht bereit’’ Der Spiegel 1 (1990) 105-107; ‘‘Stille Faschos‘‘ Der Spiegel 2 (1990) 19- 20. 78 Monika Prützel-Thomas, ’German Criminal Justice and Right-Wing Extremists: Is Justice in Germany ‘Blind in Eye’?’, Journal of Contemporary Central and Eastern Europe 8:2 (2000) 212; Frank Jansen, ’Opfer rechtsextremistischer Gewalt. Eine Bilanz zur Schicksalsvergessenheit seit der Wiedervereinigung’, in: Wilhelm Heitmeyer, Deutsche Züstande Folge 10 (Berlin 2011) 262-263; Staud, Radke, Neue Nazis, 47 en 53. 79Opferfonds Rechte Gewalt CURA, Moord op Sadri Berisha, Te vinden op: http://www.opferfonds- cura.de/zahlen-und-fakten/erinnerungen/juli/sadri-berisha/; ‘’Einziges Motiv’’Der Spiegel 17(1993) 89-93; ‘’Eine Tat ohne gleiche‘‘ Der Spiegel 22(1993) 108-110.

35 geweldpleging nog steeds berust op subjectieve beoordelingsmaatstaven. Zo ontbreken betrouwbare cijfers uit 1990 en in mindere mate 1991. Ook de oordelen van justitie worden gevormd op gronde van subjectiviteit. Wat waren de motieven van de dader en wat was de huidskleur, seksuele geaardheid, sociale status, politieke oriëntatie van het slachtoffer. Dit bemoeilijkt een duidelijke afbakening van rechts-extreem gemotiveerd geweld.80 Er moet ook gesteld worden dat de meeste geweldplegingen niet zozeer voortkwamen uit het geïnstitutionaliseerde rechts, maar uit de verrechtsing van het democratische midden, waar een relatief sympathiserende conjunctuur ontstond begin jaren negentig. Politiekwetenschapper Hans-Gerd Jaschke kwalificeerde het in 1993 zelfs als de mogelijke vorming van een rechtse sociale beweging, die op punten te vergelijken viel met de vrede- en milieubeweging van de jaren zeventig en tachtig. Anderen auteurs zouden het eerder de vorming van een tweede RAF noemen. Ditmaal aan het andere einde van het politieke spectrum.81

3.2 REP, DVU en NPD, continuïteit van succes, of conjuncturele spookpartijen? Hoewel ik tot de conclusie gekomen ben dat het meeste rechts-extreme geweld niet gebezigd werd door leden van rechts-extreme partijen als de REP, DVU en NPD, rijst nog wel de vraag of de aanwezigheid en ontwikkeling van de desbetreffende partijen in Oost-Duitsland correlerend was met het toenemend geweld en het rechts-extreem potentieel. In hoeverre hebben de geïnstitutionaliseerde rechts-extreme partijen zich ontwikkeld na de hereniging en wat is hun relevantie in de vorming van een mogelijke ‘bruine’ beweging.

3.2 a Die Republikaner.

De Europese verkiezingen van 1989 werden in Duitsland als een graadmeting voor de toekomstige verkiezingen in West-Duitsland gezien. De 7% die toen door de partij onder Franz Schönhuber behaald werd was een overwinning voor het politieke spectrum rechts van de Union. De ster van de REP leek rijzende te zijn en had eind 1989 welgeteld 25.000 leden in West-Duitsland. Dat de toekomstige verkiezingen er een van een verenigd Duitsland bleek te zijn, was zowel een onverwachte, onvoorbereide verrassing als een grote mogelijkheid voor de REP. Zo werden er pamfletten van de partij uitgedeeld bij de demonstraties in Leipzig,

80 Sundermeyer, Rechter Terror, 86-88;Botsch, Die extreme Rechte, 106-107; Stöss, Rechtsextremismus im Vereinten, 148. 81 Thomas Ohlemacher, ‘Fremdenfeindlichkeit und Rechtsextremismus. Mediale Berichterstattung, Bevölkerungsmeinung und deren Wechselwirkung mit fremdenfeindlichen Gewalttaten, 1991-1997‘, Soziale Welt 49.4 (1998) 324-325; Armin Pfahl-Traughber, ‘Rechtsextremismus als neue soziale Bewegung? Aktivitäten und Kooperation von NPD, Neonazis und Skinheads‘, Forschungsjournal NSB 16.4 (2003) 43-44. 36 contacten aangehaald met lokale rechts-extreme groeperingen en afdelingen opgezet in Leipzig en Dresden om een fundament te leggen voor de partij. Met massapropaganda, patriotisme, anti-immigratie standpunten, het idee van ‘Volksgemeinschaft’ en de hereniging van Duitsland volgens de grenzen van 1937, probeerde de partij de Oost-Duitse kiezer te binden. Een retoriek die volgens het BfV de rand schampte van wat beschouwd kon worden als ‘Verfassungswiedrig’. Het zou een politieke deceptie worden.82 Uitgesloten van de ‘Volkskammer’ verkiezingen van 18 maart 1990, een partijverbod in de DDR tussen februari en augustus 1990 en een kleine 1.3% van de Oost-Duitse stemmen bij de eerste verkiezing na de hereniging in december, zou de partij buiten spel zetten. Daarbij werd propagandamateriaal in beslag genomen en Schönhuber het recht ontnomen de ‘innerdeutsche Grenze’ over te steken na de val van de muur. Restrictieve maatregelen in het laatste jaar van de DDR had de partij aanzienlijke schade toegebracht. Daarbij had de partij sinds de Europese verkiezingen te kampen met een interne tweestrijd tussen de gematigde Schönhuber en zijn extremere tweede man Harald Neubauer, wiens visie van de REP een equivalent was van het Franse ‘Front National. Hierop werd de charismatische Schönhuber in mei 1990 vervangen wegens zijn gematigde koers, om twee maanden later weer terug te keren. De extreme tak van Neubauer zou hierop gesaneerd worden, waarna de achterban eind 1991 zo’n tienduizend minder leden telde, in vergelijking met 1989. Neubauer zou hierna de oprichter en leider worden van de ‘Deutsche Liga für Volk und Heimat’, (DLVH).83 In Oost-Duitsland zou er in de eerste vier jaar geen succes gehaald worden door de REP. Ondanks berichten van de opname van Stasi agenten, SED partijleden en soldaten van de NVA en de omvorming van haar partijmanifest, gecentreerd op de problematiek van de hereniging. Haar grootste kiezersaantal zou niet boven de 1% in Mecklenburg-Vorpommern en 1.5% in Thüringen komen. Zelfs bij de landelijke verkiezingen van 1994 zou de partij slechts 1.3% van de Oost-Duitse stemmen krijgen, ondanks het feit dat de partij een verkiezingsalliantie met de ‘Deutsche Volksunion’ van Gerhard Frey was aangegaan. Een controversiële beslissing en dubieus met betrekking tot Schönhubers stance ten opzichte van

82 Mudde, The ideology, 33 en 41-42; Lubbers, Scheepers, ’Explaining the Trend‘, 431; Steffen, Kailitz, ‘Die Deutsche Volksunion und die Republikaner: Vergleichende Betrachtungen zur Entwicklung und zum ideologischen Profil‘, in: Stephan Braun, Alexander Geisler en Martin Gerster, Strategien der extremen Rechten. Hintergründe, Analysen, Antworten (Wiesbaden 2009) 116-117. 83 Mudde, The Ideology, 34; Botsch, ’From Skinhead-Subculture’, 565-568; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel ,82-83; Staud, Radke, Neue Nazis, 40 en 162; Botsch, Die extreme Rechte, 102 en 111. 37 de Neubauer tak van de partij in 1991.84 Buiten Oost-Duitsland zouden electorale successen van de REP laveren. Haar laatste noemenswaardige overwinning was de 10.9% die ze wist te halen in de ‘Landtagwahl’ van Baden-Würtemberg in 1992. Twee jaar daarna zou Schönhuber zijn eenpersoonspartij verlaten en het leiderschap doorgeven aan . 1994 zou ook het jaar zijn waarin ‘Die Republikaner’ door het BfV officieel als rechts-extremistisch bestempeld zou worden. 85 De partij die in november 1983 voortkwam uit ontevreden CDU/CSU leden die een nationale rechts-conservatieve partij wilden, wist haar stempel buiten de zuidelijke staten nooit met continuïteit door te drukken, noch een achterban te creëren in het oosten. Er kan gesteld worden dat de REP met haar nationalistisch-xenofobisch partijprogramma en semi- populistische leuzen over de asielzoekerscrisis, deel uitmaakte van de golf van het rechts- extreme tendensen. Uiteindelijk zou de partij met het uitblijven van electorale successen, buiten Baden-Würtemberg, worden overschaduwd door de radicalere DVU en NPD.86

3.2 b De DVU.

De ‘Deutsche Volksunion’ was een partij waarvan het programma en het bestaansrecht uiterst excentriek te noemen valt, voortgekomen uit het krantenimperium van de journalist Gerhard Frey. Begin jaren zeventig werd de organisatie, toen nog ‘Deutsche Volksunion e.V.,’ opgericht als uitloper van de hierboven omschreven ‘Aktion Neue Rechte’. Het zou in de jaren zeventig een van de vele organisaties en kleine partijen zijn die Frey met andere rechts- conservatieven zouden oprichten ten behoeve van de creatie van een rechts-extreem politiek platform. Na vele aanpassingen kwam daar op 6 maart 1987 de DVU uit. In het begin focuste de DVU zich voornamelijk op de regio Bremen, Bremerhaven en Schleswig-Holstein, waar zij met kritiek op het asielbeleid en de interne veiligheid succes boekte, ondanks dat de partij niet een bijster uitgekiemde partijstructuur had en uiterst inactief was. Desalniettemin wist de DVU de jaren voor de hereniging de rechts-extreme partij bij uitstek van Noord-Duitsland te worden. Zo wist zij in 1987 in Bremerhaven 5.4% en in 1991 in Bremen 6.2% van de stemmen naar zich toe te trekken. In 1992 zou ze haar eerste grote overwinning boeken door in de noordelijke provincie Schleswig-Holstein 6,3% van de stemmen te verkrijgen. Dit zou de partij het recht

84 Mudde, The Ideology, 31-32 en 39-40; Lubbers, Scheepers, ’Explaining the Trend’, 436; Kailitz, ’Die Deutsche Volksunion’, 119-121; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 83; ’’Drang nach Osten’’ Der Spiegel 29(1990) 59; “Feine Jungs“ Der Spiegel 19 (1992)102; “Reps umwerben DSU“ Der Spiegel 9 (1991) 37. 85 Mudde, The Ideology, 9 en 21 en 35-37. 86 Ibidem, 31-32 en 58; Lubbers, Scheepers, ’Explaining the Trend’, 436; Kailitz, ’Die Deutsche Volksunion’, 119- 121. 38 geven zes mandaten te vervullen in de deelstaat.87 Hoewel het begin voor de DVU als nieuwe nationalistisch rechtse partij in West- Duitsland als succesvol beschouwd kon worden wist de partij geen gebruik te maken van het nationalistische discours in Oost-Duitsland, mede door voor de decemberverkiezingen in 1990 haar aanhangers en sympathisanten te adviseren op de NPD te stemmen. Met de NPD had zij een kiesverbond afgesloten sinds 1986, zodat zij zich op de provinciale verkiezingen zou focussen. Hoewel de DVU door middel van propaganda en het gebruik van het ‘Die National Zeitung’ van Frey naamsbekendheid wilde maken in Oost-Duitsland, was het niet in staat snel partijkaders op te zetten. Zo zou pas in maart 1991 het eerste departement in Brandenburg geopend worden. In de rest van de Oost-Duitse ‘Länder’ zou dit tot augustus 1992 duren, voortkomend uit grote financiële verliezen na de Europese verkiezingen. Het ledenaantal van de partij zou de eerste zeven jaar, met uitzondering van Saksen in 1993, betekenisloos zijn, zoals de tabel hieronder uitwijst. Ondanks motto’s als ‘Deutschland zuerst’ uit 1993, zou de partij de eerste helft van de jaren negentig geen aanspraak maken in het oosten. Dit zou veranderen in 1998 en zou te danken zijn aan haar massapropaganda en haar duidelijke karakter om als proteststem te dienen in Sachsen-Anhalt.88 Met 16 plekken in het Bondsparlement van Sachsen-Anhalt en een immense 12.9% van de stemmen wist de DVU zich in Oost-Duitsland op de kaart te zetten. Het succes had de partij voornamelijk te danken aan de manier waarop zij zich had gepositioneerd in het immigratiedebat eind jaren negentig. De fluctuatiegraad van het succes van de partij bleef echter groot. Zo liepen de verkiezingen datzelfde jaar in Mecklenburg-Vorpommern uit op een fiasco, met slechts 1.2%. Het jaar erna wist ze zich in Brandenburg wel weer in het parlement te werken. Met het behalen van 5.2% van de stemmen wist ze de kiesdrempel net te overschrijden.89 De precieze plaats van de DVU en Frey binnen het rechts-extremisme was uiterst ambivalent. Zo plaatste Frey de partij tussen de, in zijn ogen, gematigde REP en de extreme NPD. Toch probeerde hij met beide partijen samen te werken om een sterker kiezerspotentieel aan te spreken. Het partijprogramma bestond in principe meer uit losse punten en kon meerdere groepen binnen het rechtse spectrum aanspreken. De DVU grensde aan zowel populisme als

87 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel , 86-87; Mudde, The ideology, 60-63; Lubbers, Scheepers, ’Explaining the Trend’, 432; Sundermeyer, Rechter Terror, 51 en 59; Kailitz, ‘Die Deutsche Volksunion‘, 110-111.; Botsch, Die extreme Rechte, 107. 88 Stöss, Rechtsextremismus im Vereinten, 101 en 117; Botsch, ’From Skinhead-Subculture‘, 568-569; Botsch, Die extreme Rechte, 89-91 en 103; Kailitz, ‘Die Deutsche Volksunion‘, 110. 89 Mudde, The Ideology, 63-65; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 85; Lubbers, Scheepers, ’Explaining the Trend’, 433-434; Kailitz, ‘Die Deutsche Volksunion‘, 111. 39 nationalisme, maar had ook neonazistische componenten. Frey richtte zich voornamelijk tegen immigratie, maar hij zou persoonlijk ook geschied-revisionist genoemd kunnen worden. Hij was tevens geldschieter voor conferenties waar deze thematiek onderwerp was en waar de ‘Vergangenheitsbewältigung’ tegengesproken werd. Zo woonde de partijleider in 1990 een bijeenkomst van de schrijver David Irving in het Kulturpalast in Dresden bij. Irving, die een groot holocaustontkenner en geschiedrevisionist was met betrekking tot de Duitse schuld en betrokkenheid bij de Tweede Wereldoorlog en de Shoah, was op tournee in Oost-Duitsland. Frey was bij deze bijeenkomst een van de grote namen, samen met de GdNF frontman en neonazi Kühnen. Zowel de onduidelijke positionering van de partij, als de persoon Frey waren discutabel en tekenend voor haar leden. Zo was een van de daders van de aanslag in Solingen, waarbij vijf mensen het leven lieten, in het bezit van een partijpas van de DVU.90

3.2 c De NPD. De meest extreme partij die door de Duitse grondwet nog wordt geaccepteerd, ondanks twee aanklachten, is de NPD. De NPD is een partij die midden jaren zestig onder de leiding van en Fritz Thielen was opgericht. Het was opgericht als een nationaal conservatieve/ rechts-extreme partij. De partij wilde zich ideologisch niet funderen op de tijd van het NS en distantieerde zich, ondanks een groot aantal oud nazi’s zoals Von Thadden zelf, van dit verleden en de ideeën van een wederopstanding. In deze vorm wist de NDP in de jaren zestig in de BRD electorale successen te bewerkstelligen in verschillende Bondslanden, maar kwam hierna relatief snel in slecht vaarwater terecht.91 Door een radicalisering in het politieke gezelschap in het algemeen eind jaren zestig begin jaren zeventig, werd er ook vanuit de NPD een radicalisering van een buitenparlementaire actie verlangd. De gematigde conservatieve Von Thadden distantieerde zich van deze ontwikkeling en gaf het leiderschap over aan Martin Mußgnug. Onder Mußgnug zou de partij de komende twintig jaar de bevolking nauwelijks aanspreken. Velen hekelden de gematigde positie die de partij aannam en radicale groeperingen splitsten zich van de partij af. Daarbij kampte de partij alsnog met aanspraak van radicale neonazi terreurcellen, wat menigmaal tot problematiek leidde. De NPD zou in de jaren negentig enigszins herleven maar bleef vooral in de schaduw van de REP en de DVU.92 Zo zou de partij in 1990 slechts 0.3% van de Oost-Duitse stemmen krijgen en deed het

90Ibidem, 114; Mudde, The Ideology, 65-66; ‘’Endlich mal einer’’ Der Spiegel 26(1990) 64-66; ‘‘Party bis zum Einsargen‘‘ Der Spiegel 24 (1993) 21. 91 Mudde, The Ideology, 27-28; Botsch, Die extreme Rechte, 46-49. 92 Mudde, The Ideology, 28-30; Botsch, Die extreme Rechte, 67-68. 40 aan de verkiezingen in 1994 niet eens mee. Hoewel de NPD electoraal wellicht niet meer zo sterk stond als de jaren zestig, kon er begin jaren negentig wel een veranderende houding geobserveerd worden. Zo werd Mußgnug, die eerder een populistische anti-immigratie koers aanhield, in 1991 vervangen door de extreme Günter Deckert. Deckert structureerde de NPD tot een oppositionele één-punt-partij. Hij focuste zich op geschiedrevisionisme en haalde contacten met lokale Oost-Duitse neonazi en skinhead groeperingen aan als nieuwe strategie. Dit was gericht op militante rechts-extremisten van groeperingen die vanaf 1992 werden verboden. Toegestroomde jongeren werden ondergebracht in hun extremere jeugdbeweging ‘Junge Nationaldemokraten’, (JN).93 Deze nieuwe strategie van Deckert had de pijlen niet meer gericht op de verkiezingen, maar op wat omschreven kan worden als ‘Kampf um die Straße’. Oftewel, door middel van grootdemonstraties en lokale aanwezigheid de kracht van de partij uit te drukken. Dit kan worden gezien als het begin van de socialisering van de NPD. Zijn focus op geschiedrevisionisme was gericht op een grote golf van holocaustontkenning onder de neonaziscene tussen 1989-1992.94 De NPD zou door middel van haar partijmedium ‘Die Deutsche Stimme’ de standpunten van de partij overbrengen. Deze beruste duidelijk op de ‘Volksgemeinschaft’ en de waarde van het gezin hierin. De artikelen hameren op de traditionele waarden, geboorteregressie en tegen de uitverkoop van Duitsland. Daarbij hanteerde het medium uiterst racistisch, xenofobisch en nationalistisch taalgebruik. Zo zijn ze tegen vrijwel elke vorm van immigratie, behalve van Duitsers uit gebieden die volgens het blad aan Duitsland toebehoren. Hierin noemen ze de staten van de DDR ‘Mitteldeutschland’ en impliceren ze dat de gebieden achter de Oder-Neisse grens Duitse gronden zijn, waarvan je via het blad zelfs grote wandposters kon bestellen. Het medium van de JN, ‘Die Junge Deutsche Stimme’ was hierin zelfs een overtreffende trap in haar radicaliteit.95 Hoewel de NPD politiek gezien weinig indruk maakte in Oost-Duitsland begin jaren negentig veranderde dat met de aanstelling van als de nieuwe partijleider in 1996.

93 Braunthal, Right-Wing Extremism, 57 en 61; Mudde, The Ideology, 29; Botsch, ’From Skinhead-Subculture’, 572-573; Toralf Staud, ‘Mehr als 50 Jahre rechtsextrem’, Bundeszentrale für politische Bildung (7.3.2016) 4-5; ‘‘Große Schlacht‘‘ Der Spiegel 16 (1991) 107-108; Botsch, Die extreme Rechte, 111-112. 94 Pfahl-Traughber, ‘Rechtsextremismus als neue soziale Bewegung‘, 45-46; Botsch, Die extreme Rechte, 113- 115. 95 Braunthal, Right-Wing Extremism, 62; Kailitz, ‘Die Deutsche Volksunion‘, 126-127; “200.000 Tote im Jahr“ Deutsche Stimme 11 Jahrgang Nr.10 (Oktober 1986) 6; “ Verzicht bleibt Verrat!“ en “ Kurze Meldung-kurze Meinung: Polnische Wirtschaft“ Deutsche Stimme 15. Jahrgang Nr.12 (December 1990) 1-3; “Ein neues Weimar? Oder wohin gehst du Deutschland?“ Deutsche Stimme 18.Jahrgang Nr.9 (September 1993) 2. 41

Voigt hervormde het hele partijprogramma en focuste zich eerder op contemporaine economische en sociaalpolitieke vraagstukken. Uiteraard met een nationalistisch- etnopluralistische retoriek. Voigt leidde met zijn concept van de drie zuilen een hervorming in. Ten eerste, ‘Schlacht um die Köpfe’ ofwel ideologische uitkieming en een duidelijk relevant partijprogramma. Ten tweede, ‘Slacht um die Straße’, wat gelijk stond aan massamobilisatie. Ten derde zou pas de ‘Slacht um die Wähler’ komen. Ofwel de verkiezingen. Deze herstructurering zorgde voor een groeiende sociale acceptatie van de partij in veel rurale gebieden en leverde de partij in 2004 in Sachsen 9.2% en 2006 Mecklenburg-Vorpommern 7.3% op. De hervormingen konden voor de NPD een succesformule genoemd worden.96

3.2 Conclusie rechts-extreme partijen. Hoewel de hereniging veel mogelijkheden bood aan de drie rechts-extreme partijen kan ik stellen dat in de eerste vier jaar na de hereniging geen van allen de kiezers wist aan te spreken. Hieruit kan het volgende geconcludeerd worden: Ten eerste, dat de snelle herenigingspolitiek van de CDU/CSU, waarin grote beloftes werden gedaan omtrent Oost-Duitsland en de consolidering ervan, een grote overeenstemming binnen de DDR wist te krijgen. Zo’n 90% van de Oost-Duitse bevolking stond achter deze plannen wat uiteindelijk tot een electorale overwinning zou leiden voor de CDU/CSU, ten nadelen van de rechtse partijen. Ten tweede, dat er in tegenstelling tot het westen geen uitgekiemde politieke rechts- extreme cultuur aanwezig was in Oost-Duitsland en de drie partijen zich niet hadden gestructureerd naar de mogelijke wensen van de Oost-Duitse bevolking. Rechts-extremisme had in Oost-Duitsland lang een sociaal en subculturele dimensie in plaats van een politieke en werd zodoende bij veel jeugdcliques en neonazigroepen als te soft gezien. Daarbij beschouwend dat de uit de SED afstammende PDS eerder de functie van een Oost-Duitse protest stem vervulde en in alle Oost-Duitse staten boven de 10% wist te komen in 1994. Dit tot eind jaren negentig, waarna de DVU en NPD een nieuwe vorm van oppositioneel Oost-Duitse stem werd. Ten derde, de interne en externe problematiek die vooral de REP en de DVU lang parten speelde bij het uitbouwen van hun partijtakken in de nieuwe bondslanden, beperkte de mogelijkheden. Daarbij moest men de concurrentie aangaan met lokale partijen die de rechts-

96 Pfahl-Traughber, ’Rechtsextremismus als neue soziale Bewegung‘, 46-49; Botsch, Die extreme Rechte, 112 en 125-127; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 85-88. 42 extreme bevolking meer aanspraken.97 Ten vierde, over hun rol in de mobilisatie van mensen om geweld te gebruiken tegen asielzoekers is geen duidelijke directe invloed te zien. Alle partijen distantieerden zich van het concept van geweld, wegens mogelijke partijverboden. Toch prediken alle drie de partijen wel een vorm van een homogene etnische maatschappij en ook dat deze begrensd en beschermd moest worden. Daardoor liet men dus de mogelijkheid aan de volgers of sympathisanten om een eigen betekenis uit de partijboodschap te halen.

3.2 Tabellen: Ontwikkeling ledenaantallen rechts-extreme partijen in Oost-Duitsland.

‘Die Republikaner’98

1993 1995 1997 Brandenburg 500 500 330 Mecklenburg- 900 200 100 Vorpommern Sachsen 700 600 500 Sachsen-Anhalt 800 450 200 Thüringen 600 250 260

‘Deutsche Volksunion’.99

1993 1995 1997 Brandenburg 50 40 40 Mecklenburg- 50 50 70 Vorpommern Sachsen 1500 600 300 Sachsen-Anhalt 100 50 30 Thüringen 100 50 40

97 Botsch, ’From Skinhead-Subculture’, 569; Marc Howard, ’An East German Ethnicity? Understanding the New Division of Unified Germany’, German Politics and Society Vol.13.4 (1995) 49 en 60; Scheepers, Lubbers, ’Explaining the Trend’, 436 en 442-443; ‘’Dann macht er dich Kalt’’ Der Spiegel 42 (1991) 36-38. 98 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 96-101. 99 Ibidem, 96-101. 43

‘Nationaldemokratische Partei Deutschland’. 100

1993 1995 1997

Brandenburg 25 20 60

Mecklenburg- 100 100 100 Vorpommern Sachsen 250 200 900

Sachsen-Anhalt 140 60 40

Thüringen 60 50 90

3.3 ‘Arbeitsplan Ost’ en de vorming van militante neonazi groeperingen in Oost- Duitsland.

“Die Deutschen werden verraten und verkauft, belogen und betrogen, zum Eigenhaß erzogen, ausgeplündert und beraubt, als Dauermelkkuh stets missbraucht, von Fremden unterwandert und verlacht man uns gänzlich mundtot macht‘‘101 Op 15 augustus 1992 sprak in het Thüringse Rudolstadt bij een herdenking voor Rudolf Heß, de West-Duitse geschiedsrevisionist en door het BfV als rechts-extremistisch bestempelde Wolfgang Juchem deze woorden uit tegen 2000 rechtsextremisten. Dit om zijn ‘Aktion freies Deutschland‘ (AfD) in Oost-Duitsland uit te bouwen en zich te richten tegen wat hij zag als het van jodendom doordrongen grootkapitaal en het misbruik van de Duitse staat en haar burgers. Juchem’s AfD, is ondanks haar kleinschaligheid, een goed voorbeeld van de ontwikkeling van de heterogene kleinschalige rechts-extremistische, neonazistische, nationalistische groepscultuur in Oost-Duitsland na de hereniging.102 Juchem was hierin niet de eerste, noch de laatste die op zo’n manier de massa geïnteresseerde rechts-extremisten of sympathisanten in de nieuwe bondslanden toesprak. Hij was een van de velen die als West-Duitser de potenties van deze retoriek zag in het oosten. Hierin was zijn AfD uiteindelijk minder geslaagd dan de GdNF. Deze had onder leiding van Michael Kühnen voor de hereniging al een blauwdruk ontworpen voor de creatie van een Oost- Duits rechts-extreem neonazi platform. Het ‘Arbeitsplan Ost’ zou, buiten het creëren van een geëtaleerde partijstructuur in de vorm van de DA en de NA, een gezamenlijke strategie

100 Ibidem, 96-101. 101 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 66-67 en 79-81; Fromm, Rechtsextremismus in Thüringen, 13-15. 102 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 67; Jens Mecklenburg, Handbuch Deutscher Rechtsextremismus (Berlin 1996) 215. 44 ontwikkelen voor de rechts-extreme aspiraties omtrent de wederopstanding van een nationale rechtse oppositie. Het einddoel: de creatie van een vierde rijk door ‘Widerstand’.103 Met zijn hand recht omhoog, de eerste drie vingers uitgestoken in de vorm van de hoofdletter W, die staan voor ‘Widerstand’, stond de grootste neonazileider van de laatste tien jaar Michael Kühnen, in het Kulturhaus van Nordhausen op de dag van de arbeid in 1990. Onder het gezang van het oude volkslied was dit het startschot van de ontwikkeling van wat Kühnens GdNF zag als de vorming van één Duits rechts-extremistisch neonazifront. Het ‘Arbeitsplan Ost’ was hierin de leidraad en had vanaf januari 1990, in overleg tussen Kühnen en al gegronde neonazigroepen in Dresden en Cottbus, twee hoofddoelen. Ten eerste, het door de ‘Volkskammer’ laten registreren en uitbouwen van een onafhankelijk gegronde Oost-Duitse partij. Deze zou onder de naam van de DA tot stand moeten komen. In het geval van afwijzing met registratie onder een andere naam. Daarnaast zou het buiten Dresden en Cottbus verdere kaderorganisaties creëren of aantrekken, om de opname van mogelijke nieuwe leden te vergroten. Ten tweede, zou het van haar bestaande leden verlangen, protesten te laten escaleren en de deelnemers onbewust te laten radicaliseren. Hopende op het creëren van een algemene consensus vanuit de bevolking voor hun retoriek.104 Het GdNF trad in zijn eigen vorm nooit in de Oost-Duitse rechts-extremistische scene, maar liet dit over aan haar dochterformaties, die door haar Oost-Duitse gronding dichter bij de leden stonden en geen directe connectie hadden met de Westerse formatie. Sinds de jaren tachtig stond de Westerse formatie, net als Kühnen in West-Duitsland, bekend als een mogelijk gevaar voor de ‘Wehrhafte Demokratie’. Hierin werd hun boodschap volgens Toralf Staud zo gematigd geformuleerd dat de DA door SED leider Hans Modrow goedgekeurd zou worden. In dit geval moest de rechts-extreme boodschap op de achtergrond blijven, om een mogelijke connectie met militante vormen van rechts-extremisme tegenover de SED of de nieuwe regering uit te sluiten. Dit tactische plan om zich op voorhand van het geweld af te wenden was terug te vinden in zowel een interview van Kühnen zelf, in het tijdschrift ‘Tempo’, als van zijn regionale leider van de sectie Cottbus Frank Hübner in ‘Der Spiegel’. Beiden distantieerden zij zich van de militante groeperingen die in hun essentie uit waren op geweld. Zie het antwoord van Kühnen op de volgende vraag in een interview uit 1989:105

103 Christoph, Rojahn, ‘Extreme Right-Wing Violence in Germany. The political and social context’, in: Research Institute for the Study of Conflict and Terrorism (Londen 1996) 6-7. 104 Staud, Radke, Neue Nazis, 36-37; Botsch, Die extreme Rechte, 103-104; Mecklenburg, Handbuch Deutscher Rechtsextremismus, 269-270; ”Das Kreuz mit den Haken“ Der Spiegel 52 (1992) 45-47. 105Staud, Radke, Neue nazis, 46; Christa Ritter, ’Ich, Kühnen – Deutschlands gefürchtetster Nazi erklärt sich‘, Tempo (Februari 1989) 82-90; ”Grüne Stadt mit brauner Jugend“ Der Spiegel 48 (1992) 43 en 45. 45

“Sind die Autonomen militanter als ihr?”: “Ja klar, aber wir werden von der Polizei schärfer überwacht. Für uns ist es undenkbar, zu einer Demo mit Latten, Gaspistolen, Eisenkugeln und Totschlägern anzurücken. Wenn 300 Autonome durch Hamburg marschieren, wird die Polizei keinen Finger rühren. Wenn aber 50 Nationalsozialisten kommen, nimmt sie alle fest”.106 De distantiering, door Kühnen, van het gebruiken van geweld vanuit zijn organisaties, was een manier om mogelijke partijverboden tegen te gaan. Daarbij wijzend op andere groepen waarin geweld wel een duidelijk aanwezige rol had. Zoals in het geval van de ‘Freiheitliche Arbeidspartei’, (FAP) van , of het ‘Nationalistische Front’ (NF), van Meinolf Schönborn. Het GdNF en haar dochterorganisaties, de DA en NA, waren er voornamelijk op gebrand een nationaal, en later Oost-Duits, blok te vormen. Hierin fungeerde de in Oost-Berlijn opgerichte NA als een communicatie- en commandocentrum. Met haar ligging in het Oost-Berlijnse Lichtenberg en haar wortels in de meest aanwezige neonazi groepering uit de DDR, het Lichtenberger front, zou het vanuit de gekraakte huizen in de Weitlingstraße een centrum vormen voor verzet tegen linkse groeperingen. Dat deze nevenorganisaties van het GdNF weldegelijk geweld gebruikten en revolutionair propagandeerde, mag niet verwonderlijk zijn. Zo waren leden van zowel de DA als de NA aanwezig bij de opening van de ‘Oder Neisse’ grens met Polen in december 1990 en april 1991. Hierbij blokkeerden een groot aantal neonazi’s de snelweg en sloegen zij alle auto’s met een Pools kenteken en de inzittenden kort en klein. Ook had de DA een nauwe samenwerking met de ‘Nationalsozialistische Arbeitsgruppe’ uit Saalfeld, waarvan leden aanwezig waren bij de racistische demonstraties in Hoyerswerda. Het beste voorbeeld van directe beïnvloeding is wellicht NA lid Kay Diesner. Diesner schoot in 1997 een linkse boekhandelaar neer en nam op zijn vlucht twee politieagenten onder vuur, een van hen stierf bij deze daad. 107 Hoewel de DA en NA in principe onafhankelijke organisaties waren, waren ze verbonden in het ‘Arbeitsplan Ost’ en uiterst afhankelijk van hun leider, in de persoon van Kühnen. In zowel de DA, de NA als andere rechts-extremistische organisaties was het ‘Führer’ principe belangrijk in het organisatorische framewerk. De ‘Deutsche Alternative’ zou na de dood van Kühnen, die gestorven was aan aids in april 1991, relatief

106 Ritter, ’Ich,Kühnen’, 82-90. 107Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 111; Fromm, Rechtsextremisme in Thüringen, 37-38; Sundermeyer, Rechter Terror, 27-28; Botsch, ‘From Skinhead-Subculture‘, 570; Botsch, Die extreme Rechte, 106-109; Herbert, Geschichte der Ausländerpolitik, 297; Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 84 en 87; Rojahn, ‘Extreme Right- Wing Violence in Germany‘, 7-8. 46 aanwezig blijven in diverse steden in Brandenburg en Saksen en wist door een gecombineerde ideologie van neonazisme met socialistische componenten aanspraak te maken. In Cottbus zouden ze zelfs bijna net zoveel partijleden hebben als de lokale SPD. Door hun distantiëring van het NS verleden en door de nadruk te leggen op de traditie van de SA onder Ernst Röhm, als een linkse vorm van nationaalsocialisme, hadden ze zelfs op veel vlakken overeenkomsten met de PDS, een partij voorkomend uit de SED. De dood van Kühnen bewerkstelligde echter een grote interne machtsstrijd, met als gevolg radicalisering en versplintering van de groepering. Waar zij voorheen een zogeheten ‘Reichssozialismus’ en de socialisering van de grootindustrie predikten, veranderde de focus na de dood meer in revanchisme, revisionisme en antikapitalisme. De machtsovername van Frank Hübner zou de focus leggen op nog extremere vormen van neonazisme, waardoor een groot deel van de westerse tak zich distantieerde van deze ontwikkeling, waarna de Kühnen vleugel voornamelijk op Oost-Duitsland georiënteerd bleef. De DA kan in het rechts-extreme spectrum in mijn optiek worden gezien als het centrale aanknooppunt voor rechts-extremisme en neonazisme in Oost-Duitsland. Haar houding naar buiten strookte verre van haar activiteiten. Zoals haar deelname aan een herdenkingsmars in het Brandenburgs Halbe, in 1990 en 1991, op het grootste kerkhof voor ‘Wehrmacht’ soldaten en SS’ers. De radicalisering van de groepering en de aanscherpingen vanuit de overheid zou in 1992 uiteindelijk ook tot haar verbod leiden. 108 Hoewel het de intentie en de aspiratie was van Kühnen een rechts-extreem front te vormen, was dit verre van mogelijk. Zoals in het eerste hoofdstuk al duidelijk naar voren kwam, was ook nu de rechts-extreme hoek uiterst versplinterd. Zo waren er in 1990 ongeveer 150 verschillende ‘Kameradschaften’, in hun intentie en grootte variërend. Zo hoefde de FAP in de jaren negentig geen connectie met Kühnen en zijn GdNF, voornamelijk wegens Kühnens homoseksuele achtergrond. Dit ondanks dat hij een van de leiders was geweest. Hierin was de uit Stuttgart afkomstige FAP eerder gebrand op de ontwikkeling van een militante tak, gebaseerd op de SS. Ondanks dat de partij mee mocht doen aan lokale verkiezingen was het de FAP meer om de strijd in de straten dan in het parlement, zo stelde partijleider Busse. De FAP zou vooral in de Harz regio de meeste indruk maken met een totaal van 150 leden.109

108Fromm, Rechtsextremismus in Thüringen, 37-38; Rojahn, ‘Extreme Right-Wing-Violence‘, 19; Botsch, Die extreme Rechte, 104-105. 109 Ibidem, 97-99; Staud, Radke, Neue nazis, 37-38 en 45; Armin Pfahl-Traughber, ‘Freiheitliche Deutsche Arbeiderpartei‘, in: Frank Decker en Viola Neu, Handbuch der Deutschen Parteien (Wiesbaden 2018) 353-354. 47

Het NF van Schönborn zou weliswaar kleinschaliger zijn, maar wel het meest militant. Zo zou Schönborn de creatie van een ‘Nationalen Einsatzkommando’ verlangd hebben en zouden leden met Amerikaanse rechts-extremisten samenwerken om een afdeling van de KKK in Duitsland op te richten. Het NF kan gezien worden als een uiterst extreme, etnopluralistische en xenofobische militante revolutionaire groep. Haar karakter en medeplichtigheid van leden bij geweld, zoals de moord op Amadeo Antonio Kiowa, zou snel tot haar verbod leiden. Hierna zou zij ondergronds verder gaan in het ‘Sozialrevolutionäre Arbeiterfront’, (SrA) dat vanuit Quedlinburg, in Brandenburg, Berlijn en Sachsen-Anhalt haar netwerk en activiteiten ondergronds uitbouwde tot haar verbod in 1995.110 De groei en ontwikkeling van Oost-Duitse rechtse autonome groeperingen was voor het grootste deel te danken aan de politieke vrijheid die de hereniging bood. Het gaf de ruimte voor de ontwikkeling van rechts verkiesbare oosterse partijen en organisaties zoals de NA en de DA waarin Oost-Duitse neonazi’s en rechts-extremisten zich konden profileren. Zoals Frank Hübner en Ingo Hasselbach. Zij konden onder begeleiding van West-Duitse leiders zoals Kühnen rechtse structuren opbouwen. Dit kon niet als front getypeerd worden, maar laat wel zien dat er pogingen, hoewel tevergeefs, werden gedaan richting een beweging. De val van alle restricties van de DDR gaf ook de mogelijkheid voor deze groepen zich vrij in persvormen uit te drukken en daardoor de sociale ideologisering van de scene hogerop te tillen. Niet alleen het politiseren van de scene, maar vooral het cultureel uitbouwen ervan. Iets wat uiteindelijk uitermate succesvol was in het professionaliseren van een rechtse muziek, protest- en jeugdcultuur, die een normaliserende plek vond in de Oost-Duitse maatschappij. Veel jongeren werden daardoor bereikt en aangesproken, zonder dat zij deel uitmaakten van de neonazistische harde kern. Deze kleine groeperingen rechts-extremisten waren daarin ook bekwamer dan de grote partijen en organisaties als de DA, FAP of NF. Het waren deze ‘Kameradschaften’ en skinheads die de lokale ontplooiing van een rechtse cultuur wisten te bewerkstelligen en interesse wisten te wekken bij jongeren, waardoor een geaccepteerde skinhead/rechts-extreme subcultuur ontstond begin jaren negentig.111 Wat uiterst opmerkelijk was voor de ontwikkeling van rechts-extremistische groeperingen was hun manieren van verzet. Zowel de militante als de gematigdere tak,

110 Mecklenburg, Handbuch Deutscher Rechtsextremismus, 307-308 en 582-583; ‘‘Vorwärts für die arische Rasse‘‘ Der Spiegel 42 (1991) 38 en 41. 111 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 111-112; Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 191-193;Botsch, ‘From Skinhead-Subculture‘, 569; Botsch, Die extreme Rechte, 117-119. 48 kopieerde manieren van verzet vanuit de terroristische structuren van links. Zowel in het kraken van huizen en in openlijk straatgeweld, als meer militante vormen zoals moorden en aanslagen. De West-Duitse rechts terroristische cel Hepp-Kexel bewonderde en incorporeerde de verzetsvormen en bepaalde ideologische componenten van de RAF al in de jaren tachtig. Dit zou zich in het nieuw gevormde Duitsland verder ontwikkelen. Zo waren beiden in strijd met het grootkapitaal en uiterst anti-Amerikaans ingesteld. De militante organisaties en ‘Wehrsportgruppen’ reisden ook af naar de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie, PLO, of trainden aan de zijde van de Kroatische HOS en neonazi groepen in Rusland, om hier guerrillatactieken te beoefenen en met wapens leren om te gaan. Waar de slachtoffers van de RAF bewust hooggeplaatste staatsmannen waren, hadden de slachtoffers van rechts gemeen, dat ze juist uit de lagere sociale klassen van de maatschappij kwamen. De RAF was voor veel extreemrechtse organisaties in haar militante opzicht een voorbeeld.112 Zelfs op ideologische gronden kunnen er overeenkomstige componenten geconstateerd worden tussen beide politieke uitersten. Zo werden veel socialistische componenten, vooral in Oost-Duitsland, door het rechts-extremisme geïncorporeerd, zoals Kühnens idee van een ‘Reichssozialismus’. Een ontwikkeling die de NPD na 1996 onder Udo Voigt heeft geholpen met het aantrekken van leden. Hun antikapitalistische, antiglobaliserende, milieubewuste en sociale houding zijn in essentie overeenkomend met linkse standpunten. Zo deelden veel rechtse intellectuelen ideeën van grote marxistische denkers, zoals het idee van culturele hegemonie van Antonio Gramsci. Hierin stellen rechts-extremisten dat om politieke macht te kunnen verwerven, er eerst een macht binnen de maatschappelijke cultuur verworven moet worden. Een ontwikkeling die de organisatie van een goed uitgekiende rechtse jeugdcultuur zou kunnen verklaren. Het kwam ook voor dat personen uit de linker extreme tak uiteindelijk een extremistische discourswisseling maakten en bij het rechts-extremisme terechtkwamen. Dit was te zien bij oud SED en FDJ secretarissen. Bijvoorbeeld, de neonazi Thomas Dienel die na zijn carrière in de DDR een militante neonazi tak in Thüringen opzette, de DNP. Een tweede voorbeeld was de advocaat van Baader en medeoprichter van de RAF , die het pad van links-terrorisme naar rechts-extremisme bewandelde en uiteindelijk bij de NPD terechtkwam. Deze gevallen maken de aanname plausibel, dat links en rechts-extremisme op sommige punten dichter bij elkaar staan volgens het politicologische hoefijzermodel.113

112 Sundermeyer, Rechter Terror, 24-28; Klaus Maler, ‘Das Netzwerk der militanten Neonazis‘, in: Jens Mecklenburg, Handbuch Deutscher Rechtsextremismus (Berlin 1996) 582; ”Wodka und Hakenkreuz” Der Spiegel 42 (1993) 72. 113 Sundermeyer, Rechter Terror, 23-28; Rojahn, ‘Extreme Right Wing-Violence‘, 14; George Michael, ‘The Ideological Evolution of Horst Mahler. The far Left-extreme Right synthesis‘, Studies in Conflict & Terrorism, 49

Hoewel de oprichtingen, vergrotingen en toenemende aanwezigheid van rechts- extremistische groeperingen in de Oost-Duitsland klinkt als een hoogconjunctuur, moet dit in zekere mate gerelativeerd worden. Zo waren de uiteindelijke leden van organisaties zoals het GdNF, de FAP, DA, NA, gering en overlapte ze elkaar. Kühnen kon in de hoogtijdagen rekenen op enkele honderden leden, de DA op achthonderd. Ook de FAP, die de grootste neonazi organisatie in Duitsland was, heeft nooit meer dan duizend leden/sympathisanten gehad. Het totaal aantal mensen in Duitsland dat zich aan dergelijke organisaties bond, werd door het BfV in 1992 geschat op slechts 8.000 personen. Hieruit valt duidelijk de tactiek van de groeperingen te herleiden, zoals deze hierboven staan omschreven. Namelijk door kleine acties, protesten of het maatschappelijke gedachtengoed te laten escaleren en door zich als anti-establishment te profileren in de media. De media-aandacht voor rechtse groepen zorgde voor een grotere popularisering en aanwezigheid, die zonder dat medium niet bereikt kon worden. Mede hierdoor konden deze groeperingen rekenen op veel sympathie vanuit de jeugd, ook doordat het een taboe op zichzelf was en ideologisch lijnrecht tegenover hun ouders en de oude DDR stond. Bovendien kwamen ze over als een broederlijk, hiërarchisch, masculien alternatief voor Oost-Duitse jongeren in een periode van sociale desintegratie.114 Na het verbieden volgens artikel 9 Absatz 2 van het NF in november en de DA in december 1992, en de harde aanpak van de ministers van binnenlandse zaken Rudolf Seiters en Manfred Kanther, werd de voorgrond van de georganiseerde rechts-extreme en neonazi organisaties opgerold. Het handelen van de Duitse overheid, het aanpakken van het gestructureerde rechts-extremisme in Oost-Duitsland, is enerzijds een positieve trend te noemen, anderzijds is er een grote keerzijde. Door de grootschalige ‘Verbotsverfahren’ is de meest radicale sectie van het rechts-extremisme versplinterd en ondergedoken. Daarbij gooiden zij het over een andere boeg. Ze bleven zich organiseren door zich te desorganiseren. Oftewel, door het vermijden van officiële gegronde groepen of verenigingen, waar verboden op stonden, of door naar de grote rechts-extreme partijen te gaan die een gematigde toon aanhielden. De grote structuren waren verboden, maar door de geringe mogelijkheden om aan te tonen dat rechts-extremisten bij specifieke ‘Verfassungswiedrige’ organisaties hoorden volgens artikel 129a van het ‘Strafgesetzbuch’, was het lastig steun voor organisaties van rechts tegen te gaan,

32:4 (2009) 349-350 en 353-354; Bernd Sommer, ’Anti-capitalism in the name of ethno-nationalism: ideological shifts on the German extreme right’, Patterns and Prejudice 42.3 (2008) 305-312. 114 Mecklenburg, Handbuch Deutscher Rechtsextremismus, 230 en 258-260 en 269; Jaschke, Rechtsextremismus und Fremdenfeindlichkeit, 38-42; Ralph Weiß, ‘Rechtsextremismus und vierte Gewalt‘, Soziale Welt 45.4 (1994) 486; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 113-115; Dietmar Sturzbecher en Detlef Landua, ‘Rechtsextremismus und Ausländerfeindlichkeit unter ostdeutschen Jugendlichen‘, Politik und Zeitgeschichte B46 (2001) 14-15. 50 omdat de directe connectie vaak moeilijk te maken was. Dit in tegenstelling tot links- extremistische groepen waar tussen 1990 en 1991 bijna driehonderd gevallen van verboden te constateren waren.115 Door het optreden van de staat en de uitvaardiging van ‘Verbotsverfahren’ vanaf 1992 in combinatie met een toenemende afkeurende publieke opinie tegenover rechts-extremistisch geweld, voornamelijk na de aanslagen in het West-Duitse Mölln, november 1992, en Solingen, mei 1993, en de intensivering van lokale projecten werd rechts-extremisme in Oost-Duitsland teruggedrongen in een ondergrondse cultuur van ‘Stammtisch’ verbindingen. Een vorm die erg leek op de ‘Nischen’ gezelschappen waar het in de DDR tijd uit was voortgekomen. Dit gaf op zichzelf een tweeledige houding. De eerste voortkomend uit mogelijke vervolging en repressie, wat heeft geleid tot een afname van openlijk rechts-extremisme en een afname van leden en sympathisanten. De tweede, een gevaarlijk bewustzijn van vastberadenheid en acceptatie, dat het gewelddadig handelen van extreem-rechts juridische gevolgen had en dat men daar voor hun ‘Widerstand’ mee kon leven. Iets wat rechts-extremisme evenals ondergrondse groepen gevaarlijker en bewuster van hun handelen gemaakt kon hebben.116

115 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 81; Lee Mcgowan, ‘Much More Than a Phantom Menace! Assessing the Character, Level and Threat of Neo-Nazi Violence in Germany, 1977–2003’, Journal of Contemporary European Studies, 14:2 (2006) 262-263; Rojahn, ‘Extreme Right Wing-Violence in Germany‘, 19- 20; Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland, Artikel §9.2GG; Strafgesetzbuch Bundesrepublik Deutshland, Artikel §129 en §129a StGB. 116 Stöss, Rechtsextremismus im wandel, 113-115 en 150-153. 51

3.4 Hoyerswerda en Rostock-Lichtenhagen, racistisch gemotiveerde pogroms, of uitingen van een Oost-Duitse kracht van ontevredenheid?

„Kein Vergleich, selbstverständlich. Aber die Zweifel unter den Ostdeutschen wachsen rapide, ob die da in Bonn überhaupt wüssten, worüber sie reden, wenn sie über „uns im Osten“ reden. Die Euphorie und die entschlossen-frohgemute Erwartung des Jahres 1990 sind jedenfalls längst einem müden Realismus und wütender Resignation gewichen“.117 Het beste voorbeeld van wat een negatieve politieke en sociale tendens ten opzichte van een gedemoniseerd beeld van asielzoekers en buitenlanders met de massa kan doen, zijn de pogromachtige rellen van Hoyerswerda in september 1991 en de Oost-Duitse stad Rostock in de wijk Lichtenhagen in de zomer van 1992. Foto’s en beeldmateriaal van de rellen zouden de wereld over gaan en de voorpagina’s van diverse internationale kranten ‘sieren’. Hiermee werd er tegelijkertijd een beeld in het leven geroepen van een nieuwe soort Duitser. Racistisch, xenofobisch en rechtsextreem, de ‘’Hässliche Deutsche’’ genoemd. Hier zal ik Rostock behandelen als het voornaamste voorbeeld, maar er zijn veel overeenkomsten tussen beide gevallen te vinden.118 Rostock was in de DDR tijd een scheepsbouw- en havenstad en was groot geworden in de jaren zeventig/tachtig. De hereniging en de economische ontwikkeling die volgde, veranderde de stad echter in een bron van massawerkloosheid. Zo was de werkloosheid tussen eind 1990 en augustus 1992 van 25.000 naar 51.000 gestegen. Slechts de helft van de populatie van Rostock had een fulltime baan en de deelstaat zelf had in deze periode het hoogste percentage werklozen van Duitsland, 17 procent. De gelijkschakeling van Oost-Duitsland naar het westen resulteerde in de deelstaat in een stijging van de kosten van huisvesting en een ineenstorting van de regionale economie.119 Het gelijktrekken van Rostock naar de West-Duitse standaard had voor de stad duidelijke gevolgen. De opvang van asielzoekers die vanaf 1990 verdeeld werden, ondanks de geringe aantallen, had zijn invloed op de bevolking. In Mecklenburg-Vorpommern had de centrale overheid voor de plaatsing van een distributiecentrum voor asielzoekers Rostock gekozen. In de wijk Lichtenhagen zouden al ten tijde van de DDR Cubaanse en Vietnamese verdragsarbeiders hebben gewoond. Zij waren van mening dat de buurt ervaring had in het samenleven met buitenlanders en daarom een plek bij uitstek was voor de opvang. Dit ondanks

117 “Zwei Welten” Der Spiegel 25 (1992) 22. 118 Sundermeyer, Rechter Terror, 65-66. 119 Panayi, ’Racial Violence’, 270- 271. 52 dat de interactie tussen migranten en de bevolking in de DDR vrijwel nihil was.120 Er kan gesteld worden dat veel Oost-Duitse lokale regio’s in tijden van de hereniging, zowel fysiek als sociaalpsychologisch, niet goed genoeg waren voorbereid op de opname van asielzoekers in verlaten NVA of Sovjet kazernes. Procentueel was dit in Oost-Duitsland slechts 2%, maar de directe aanwezigheid van groepen buitenlanders was voor veel Oost-Duitsers een relatief nieuw begrip en werden opnamecijfers vaak gedramatiseerd in de media. Daarnaast hebben de economische en sociale omstandigheden bijgedragen aan een negatieve beeldvorming van immigranten en asielzoekers. Oost-Duitse jongeren stonden hierin negatiever tegenover buitenlanders dan ouderen. De massademonstraties in zowel Hoyerswerda als Rostock zijn daarom primair te beschouwen als signaal tegen asielzoekers, secundair als protest tegen de politiek en haar beleidsvorming, velen voelden zich in de steek gelaten, en tertiair als een aan jeugdigen / adolescenten toe te wijzen fenomeen. Dit geldt overigens niet voor rechts-extremisme in zijn geheel.121 Ondanks lokale opstootjes gerelateerd aan de plaatsing en de capaciteit van het centrum in 1991, besloot de overheid in 1992 een distributiecentrum voor de gehele deelstaat Mecklenburg-Vorpommern te plaatsen in de wijk Lichtenhagen. De ‘Zentrale Aufnahmstelle des Landes Mecklenburg-Vorpommern’ (ZAst), werd in een van de kenmerkende Plattenbau geplaatst om de toenemende groep Sinti en Roma uit de Balkan te registreren en daarna over de provincie te herverdelen. Een registratieproces dat meerdere dagen in beslag nam. In 1990 werden er rond de honderd personen per maand behandeld, in 1991 was er een toename tot 500 mensen per maand en in juli 1992 nam het aantal toe tot 1585. Het ZAst kampte hierbij met een te hoge werkdruk voor de bemanning van de procedure. Hiermee overschreed de instantie haar capaciteit al in juni 1991, dit werd door middel van meerdere bezwaarbrieven vanuit zowel het ZAst als de inwoners gemeld bij de senaat van de stad Rostock, maar niet behandeld.122 De geringe capaciteiten van het ZAst om de stijgende aantallen van asielzoekers te faciliteren zorgde voor een onhoudbare situatie in Lichtenhagen. Vanaf juni 1992 werd er door het ZAst aangekaart dat een goed gereguleerde registratie en asielzoekersprocedure al niet meer mogelijk was. Er was gebrek aan onderkomen, sanitaire voorzieningen en kookmogelijkheden

120 Sundermeyer, Rechter Terror, 64-65. 121Marieluise Beck, ‘Ausländerintegration und Fremdenfeindlichkeit‘, in: Bundeskriminalamt, Rechtsextremismus, Antisemitismus und Fremdenfeindlichkeit. Bestandsaufnahme, Perspektiven, Problemlösungen, Vorträge anlässlich der Herbsttagung des Bundeskriminalamts vom 21. Bis 23. November (2000) 111-116; Friedrich, ‘Ist der Rechtsextremismus‘, 19-20. 122 Christoph Brandt, Manfred Rißmann en Stefanie Wolf, Landtag Mecklenburg-Vorpommern. Beschlussempfehlung und Zwischenbericht (Schwerin 1993) 17 en 21-22. 53 waardoor veel Sinti en Roma buiten sliepen en onder inhumane omstandigheden moesten leven. Vanuit het ministerie van binnenlandse zaken van de deelstaat en de stad Rostock werd een NVA kamp in Hinrichshagen aangedragen als alternatief voor het ZAst in Lichtenhagen, wat in de zomer van 1992 klaar zou zijn voor gebruik. Het uiteindelijk verplaatsen naar Hinrichshagen zou voor de uitbraak van de rellen echter niet meer gerealiseerd worden en door de gebrekkige faciliteiten zou er een negatieve beeldvorming ontstaan omtrent de Sinti en Roma. Buurtbewoners beschouwden ze als smerig, crimineel en gevaarlijk voor de buurt, zo komt naar voren uit diverse beeldfragmenten in de media.123 Na meermaals aandringen van zowel het ZAst als de bevolking van de wijk voor een oplossing, sloeg op 22 augustus de vlam in de pan. In de week voor de rellen zouden er nog meerdere dreigementen van anonieme rechtse groeperingen en burgerinitiatieven naar de lokale kranten gestuurd zijn. Wanneer er niets aan de situatie gedaan zou worden, zouden zij zelf ingrijpen. In dit geval was de uiting van geweld niet alleen een manifestatie van macht en haat tegenover de buitenlanders als primair doel, maar tevens als secundair doel een protest tegenover de politiek die de asielzoekerscrisis niet in handen had, ten kosten van de burger. Hierin was geweld een middel om het probleem onder de aandacht van de staat en de media te brengen, zo stelt een jonge geweldpleger in een interview met ‘Der Spiegel’.124 Het conflict escaleerde de volgende dagen en er kwam een ware toestroom van rechts- extreme groeperingen en andere geweldstoeristen uit de deelstaat en andere delen van Duitsland naar de gebouwen aan de Mecklenburger Allee, waar het ZAst gevestigd was, waaronder leden van het GdNF, de FAP en NF. Waarschijnlijk met het doel het conflict te laten escaleren. Dit doel werd bereikt. Na meerdere avonden van aanhoudende confrontaties tussen de jeugd, de onderbemande politie en het asielzoekerscentrum, waarbij stenen en molotovcocktails gegooid werden, besloten de autoriteiten op 24 augustus de asielzoekers te evacueren naar nabijgelegen dorpen. Na de evacuatie probeerde de massa met zowel passieve als actieve instemming van zo’n tweeduizend buurtbewoners het onderkomen en het ZAst in brand te steken. Waarna men zich richtte tegen de 150 Vietnamese verdragsarbeiders in het gebouw ernaast. Grootschalige politie-inzet zou uitblijven terwijl ook de brandweer en andere hulpdiensten door de menigte op afstand gehouden werd. Levensgevaarlijke situaties werden gecreëerd terwijl er voor het gebouw, volgens ooggetuigen, een volksfeeststemming heerste onder het gejubel van

123 Brandt, Rißmann, Wolf, Landtag Mecklenburg-Vorpommern, 23-25 en 30-35; Sundermeyer, Rechter Terror,65; Weiß, ‘Rechtsextremismus und vierte Gewalt‘, 489-491. 124Koopmans, Olzak, ‘Discursive Opportunities‘, 201-202; Sundermeyer, Rechter Terror, 63; ‘’Gewalt macht aufmerksam’’ Der Spiegel 50(1992) 26. 54

‘Deutschland der Deutschen’. Het geweld zou zich van de 24e tot 26e augustus alleen tegen de politie richten, waarna de rust in Lichtenhagen met behulp van politietroepen uit andere deelstaten wederkeerde. Er wordt geschat dat er zo’n 1200 geweld bereide jongeren en 3000 ‘bystanders’ bij de rellen betrokken waren. De meeste overtreders die door de politie waren opgepakt kwamen voornamelijk uit de regio Rostock en de deelstaat Mecklenburg- Vorpommern, met nog een aanzienlijke groep uit Berlijn, namelijk 41 van de 370 opgepakte daders. De stad zelf had geen grote rechts-extremistische aanhang vanuit de grote politieke partijen of kleinere organisaties.125 De manifestatie in Lichtenhagen had een agressieve uitwerking in de rest van Mecklenburg-Vorpommern en andere bondslanden. Tussen Lichtenhagen en de brandstichting in Mölln op 23 november zou er een kettingreactie van honderden geweldplegingen en overtredingen per maand geregistreerd worden door het BKA. Hierbij fungeerde het geweld in Rostock-Lichtenhagen, net als dat in Hoyerswerda een jaar eerder, als een overwinning voor de kleinschalige rechts-extreme groepen. De media- aandacht die naar de rellen uitging was groots en het evacueren van de asielzoekers liet zien dat de rechts-extremisten hun doel bereikt hadden. Ten eerste het scheppen van wat in de rechtse retoriek ‘National Befreite Zonen’ werd genoemd, wat als mogelijk voorbeeld kon dienen voor andere plekken. Ten tweede het creëren van een publiekelijk platform, waarin de rellen in de media door heel Duitsland zichtbaar waren en hierin de kracht van daadwerkelijke rechts-extremistische groeperingen onbewust heroïseren voor sympathisanten. Door de aanwezigheid van neonazistische symbolen, die werden geprojecteerd in de media, van de ‘Reichskriegsflagge’ tot de bekende Hitlergroet van Herald Ewert, gaf dit rechts-extremisten een nationaal platform om zich te laten zien als de groepering bij uitstek, die zich tegen de asielzoekersproblematiek richtte. Daarbij zich op tv en in de krant, groter, succesvoller voordoend in hun aanwezigheid en daarmee een mogelijke on-taboeïsering van de collectieve herinnering van de NSDAP bewerkstelligde.126 De rellen van Hoyerswerda en Rostock-Lichtenhagen kunnen in het grotere perspectief als voorbeelden gebruikt worden om zichtbaar te maken hoe ontevreden tendensen in de Oost- Duitse samenleving onder de juiste omstandigheden tot een ongekende xenofobische bereidheid tot het plegen van geweld konden transformeren en het midden van de samenleving konden radicaliseren. Er kan gesteld worden dat door bestaande ontevredenheid, grootschalig

125 Braunthal, Right-Wing Extremism, 96 en 102; Panayi, ’Racial Violence’,272; Brandt, Rißmann, Wolf, Landtag Mecklenburg-Vorpommern, 35-37 en 85; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 152. 126 Weiß, ’Rechtsextremismus und vierte Gewalt’, 486; Rojahn, ’Extreme Right-Wing Violence‘, 19-20; Botsch, Die extreme Rechte, 122-123; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 158-159; Jaschke, Rechtsextremismus und Fremdenfeindlichkeit, 156-158; Maler, ‘Das Netzwerk der militanten‘,576. 55 baanverlies, existentiecrisis en concurrentie, angsten werden gevoed en onder druk gezet. Daarbij konden rechts-extremisten de manifestaties als eigen verdiensten wegzetten en kwam de meeste weerstand niet per definitie vanuit rechts-extreme instanties, maar vanuit de gewone aanwezige burger zelf.127 3.5a Rechts-extremisme in het medialandschap.

De asielzoekerscrisis en het langdurige asieldebat hadden begin jaren negentig invloed op de algemene verrechtsing van de Duitse maatschappij. Meerdere auteurs stellen dat de Duitse media hierin hadden bijgedragen aan het voeden van de racistische hoogconjunctuur in de Bondsrepubliek. Door middel van schriftelijke en visuele media werd er een fictieve realiteit geconstrueerd, waarin de asielzoekerscrisis werd gedemoniseerd en rechts-extremisme onbewust werd gerelativeerd. De behandeling van de toenemende immigratie in de media heeft latente vormen van xenofobie bespreekbaar gemaakt in de samenleving. Dat terwijl het de ernst van rechts-extreme geweldpleging nauwelijks de kritische aandacht gaf die het verdiende en, volgens politicoloog Hans-Gerd Jaschke, zelfs heroïseerde. In dit deelhoofdstuk zal ik de berichtgeving van ‘Der Spiegel’ bestuderen en de mogelijke rol van de media in het laten toe- of afnemen van rechts-extreme conjuncturen.128 De rol en macht van de mediaberichtgeving binnen een maatschappij is uiterst groot. Zo kan er gesteld worden dat de media niet alleen een informerende rol hebben, maar vooral een scheppende vormende rol van de publieke opinie. Kijkend naar Foucaults ‘Discours-theorie’ hebben de media de macht om de onderwerpen te rangeren, die de openbare realiteit vormen en het alledaagse denken, de opinie en mogelijk handelen beïnvloeden, door onderwerpen te prioriteren. Hierin is datgene wat de media kiezen te laten zien, niet de daadwerkelijke werkelijkheid zonder dat het die realiteit thematiseert en rangeert. Zo stelt Thomas Ohlemacher dat journalisten jongeren in Rostock betaald zouden hebben om gewelddaden na te spelen, om dit te filmen. Wat de maakbaarheid van die realiteit dus aanduidt. Hetgeen de media laten zien, is dus uiterst ambivalent en uiterst subjectief. Dit is terug te zien in de berichtgeving omtrent rechts-extremisme en het effect ervan in post-herenigd Duitsland, waarin subjectieve

127Ohlemacher, ’Fremdenfeindlichkeit und Rechtsextremismus‘, 325-326; Weiß, ‘Rechtsextremismus und vierte Gewalt‘, 492-493; Stöss, Rechtsextremismus im vereinten, 66-67. Tussen 1989 en 1998 daalde het aantal arbeidsplaatsen in Oost-Duitsland van 9.7 miljoen tot 5.8 miljoen. Werkeloosheid onder de leeftijdscategorie 18-59 was bijna 1 op 2. 128Weiß,‘ Rechtsextremismus und vierte Gewalt‘, 494-495; Jaschke, Rechtsextremismus und Fremdenfeindlichkeit, 151-152. 56 berichtgeving een mogelijk mobiliserend effect van geweld had.129 Ten eerste, er kan gesteld worden dat de media in een herenigd Duitsland, rechts- extreme geweldplegingen en groeperingen een podium bood. Het creëerde met haar berichtgeving een dramatiserend beeld en confronteerde de Duitse burger met de geweldsexcessen. Hierin hebben de competitieve moderne media een drang naar taboeïsering, waardoor verhalen over extremistisch geweld lezers trok, zonder dit al te contextualiseren. Door het naar de voorgrond brengen van rechts-extremisme, vergroten ze de problematiek, trekken het uit haar verband en geven rechtse groeperingen de publiciteit en nationale aandacht die anders niet haalbaar was. Daarbij was de hoeveelheid aan berichtgeving een graadmeting voor rechts-extreme acties. Het bood andere gelijkgezinden de mogelijkheid diezelfde publiciteit, of successen, te halen door middel van het imiteren van de beschreven daden. Hierin werden vormen van racisme vrijwel altijd gekoppeld aan rechts-extremisme, daarmee het alledaagse racisme altijd in het licht van rechts-extremisme beoordelend, de daadwerkelijke aanwezigheid van rechts onbewust vergrotend en door intensieve berichtgeving mobiliserend. Deze mogelijke correlatie is te aanschouwen, na de uitvoerige berichtgevingen over de gewelddadige demonstraties in Hoyerswerda en Rostock, die een kettingreactie van geweld hadden opgeroepen, zoals de afbeelding hieronder laat zien. De berichtgeving over rechts-extreme steun volgde een bijna evenredig verloop.130

129 Weiß, ‘Rechtsextremismus und vierte Gewalt‘, 480-483; Ohlemacher, ‘Fremdenfeindlichkeit und Rechtsextremismus‘, 320-322; Dirk Kretschmer, Siegfried Jäger, ’Von Irren, Chaoten und Fanatikern. Rechtsextremismus und Rassismus in den Medien‘, in: Jens Mecklenburg, Handbuch deutscher Rechtsextremismus (Berlin 1996)803-805. 130 Weiß, ‘Rechtsextremismus und vierte Gewalt‘, 483 en 486-487; Koopmans, Olzak, ‘Discursive Opportunities‘, 201-203 en 223-224; Lubbers, Scheepers, ‘Explaining German Right-Wing‘, 448; Mischkowitz, Fremdfeindliche Gewalt und Skinheads, 10 en 66-70. 57

3.5a Grafiek: fluctuaties van rechts geweld 1991-1997.

131 Ten tweede, probeerden de media rechts-extreme geweldplegingen en jeugdcriminaliteit te verklaren. Door middel van psychologische en sociologische modellen werd in ‘Der Spiegel’ uitvoerend bericht over toenemend jeugdgeweld in zowel het laatste jaar van de DDR als in het herenigd Duitsland. Hierin werden er verklaringen gegeven op basis van de autoriteit these, competitiviteit these of psychologische aannames van individualisering van de moderne maatschappij en sociale deprivatie. Hoewel deze verklaringen uiterst belangrijk zijn om de kern van het probleem te verklaren en tegen te gaan, kon dit tot een mogelijke relativering van de gewelddaden leiden. Het impliceert namelijk een vorm van afweermechanisme, waarmee de desbetreffende daders ook een soort van slachtofferrol toebedeeld krijgen. Dus dat extreem geweld een ventiel is, dat de spanningen van kansenongelijkheid en ontevredenheid onder jongeren in de gemoderniseerde samenleving reguleert. Daarbij werd het daadwerkelijke slachtoffer, de asielzoeker of buitenlander, getypeerd als een bedreiging, belasting of een inbreuk op de samenleving en bijdragend aan die ontevredenheid.132 Hoewel de daadwerkelijke mobiliserende kracht van de media voor rechts-extremisme lastig aan te tonen is, valt een veranderende toon te aanschouwen in ‘Der Spiegel’, omtrent rechts-extremisme en geweld en de hoeveelheid van berichten die het medium hier aan wijdt in de periode 1990-1993. Berichtgeving en gewelddaden lijken enigszins gelijk te lopen.

131 Ohlemacher, ‘Fremdenfeindlichkeit und Rechtsextremismus‘, 326. 132 Weiß, ‘Rechtsextremismus und vierte Gewalt‘, 484-485 en 488-489; Kretschmer, Jäger, ‘Von Irren, Chaoten und Fanatikern‘, 806-809. 58

3.5b ‘Der Spiegel’ over rechts-extremisme.

‘Der Spiegel’ omschreef de DDR in haar transitieperiode als exorbitante rechts-extreme hotspot. De DDR zou door haar antifascistische gronding, het ontbreken van ‘Vergangenheitsbewältigung’ en een alledaagse xenofobie volgens het medium een bron zijn van neonazistische tendensen en grootschalig rechts-extremisme, stellend dat het voorkwam uit de autoritaire maatschappijvorming van de DDR zelf. ‘Der Spiegel’ schreef hierin beeldend over de toenemende criminalisering en geweldpleging tegen verdragarbeiders voor de hereniging. Zo zouden tienduizenden jongeren volgens de Berlijnse ‘Zentralen Kriminalamt’ de potentie hebben te radicaliseren. Huizen werden gekraakt, NVA kazernes overvallen en Berlijn ontwikkelde zich als een epicentrum van rechts-extreem straatgeweld en als summum van de ontwikkeling van een subculturele rechtse scene, met in de eerste zeven maanden een stijging in de jeugdcriminaliteit van 150%.133 Deze koppeling van criminalisering en geweld aan rechts-extremisme, net voor de hereniging, is slechts deels representatief. Zo verklaarde Johanna Engelbrecht de toename eerder vanuit de algemene groeiende protestcultuur onder de jeugd, rechts-extreem of niet. Hierin kwam het gros van geweld niet zozeer uit de rechts-extreme hoek maar vanuit het midden van de samenleving. Hoewel ‘Der Spiegel’ over 1990 constateert dat toenemend geweld in de DDR zich voornamelijk richtte op buitenlanders, bleek dat in 1990 van in de media als rechts- extreem vermelde gewelddaden, slechts 5% tegen asielzoekers en 15% tegen andere immigranten gericht was. Deze verhoudingen zouden in de jaren erna stijgen.134 Ook aan het alledaagse racisme in de DDR zaten kanttekeningen. Zo stelde een onderzoek van het ‘Zentralinstituts für Jugendforshung’ (ZIJ) dat een negatieve houding tegenover buitenlanders iets was wat voornamelijk de laatste jaren was gegroeid. Racisme tegenover Russen, Cubanen, Vietnamezen en andere buitenlanders in de DDR van 1964 tot 1988 zou relatief laag liggen. Na 1991 viel er echter een aanzienlijke stijging te aanschouwen ten opzichte van Sinti/Roma en Turken. Ook door het blad aan de DDR toegeschreven antisemitisme moet verklaard worden. Het gebrek aan ‘Vergangenheitsbewältigung’ heeft niet geresulteerd in een negatievere ingebedde houding vanuit de bevolking tegenover Joden, noch

133 Jaschke, Rechtsextremismus und Fremdenfeindlichkeit, 73; “Deutschland is noch nicht bereit” Der Spiegel 1 (1990) 106-107; “Tricks und nette leute“ Der Spiegel 2 (1990) 24-26; “Stille Faschos“ Der Spiegel 2 (1992) 19-20; ‘‘Schon nahe am Pogrom“ Der Spiegel 14 (1990)98; “Nie zu Toleranz erzogen“ Der Spiegel 14 (1990) 106 en 108; “Auffordung zum Irrweg“ Der Spiegel 39 (1990) 29; ‘’Ins Bein’’ Der Spiegel 37 (1990) 26-27; ”Hoffen auf den geilen Fight“ Der Spiegel 46 (1990) 41; “So ein Gefühl der Befreiung“ Der Spiegel 46 (1990) 50-51. 134 Engelbrecht, Rechtsextremismus bei Ostdeutschen, 63-70; Pfahl-Traughber, ‘Das Rechtsextreme‘, 773-775; Koopmans, Olzak, ‘Discursive opportnities‘, 218. 59 geleid tot grootschalig geweld. Ondanks dat de staatdoctrine het jodendom koppelde aan het grootkapitalisme en een soort tweederangs burgerschap in de DDR was, lag de afkeer tegen Joden uiterst laag. De negatieve houding tegenover Joden in het westen lag zelfs hoger. Dat rechts-extremisme hand in hand zou gaan met de SED, zoals het blad stelde, viel volgens het ZIJ onderzoek ook nog mee. Hoewel er wel degelijk neonazi’s uit de FDJ, NVA en SED gelederen kwamen, lijkt volgens het ZIJ dat hoe hoger de identificatiegraad met, of leven onder het regime, des te lager de afkeer van buitenlanders. Hierbij moet er wel gesteld worden dat het waardenprincipe van de SED veel overeenkwam met ‘Pruisische’ waardes.135 In de periode 1991-1993 kunnen we stellen dat berichtgeving over rechts-extremisme in ‘Der Spiegel’ twee soorten conjuncturele fases kende. Ten eerste, een langzaam stijgende toename aan artikelen, waarna na de demonstraties van Hoyerswerda en Rostock-Lichtenhagen er twee uitzonderlijke pieken waar te nemen waren. Hierin is de periode van Rostock tot de aanslag in Mölln, 23 november 1992, het tijdsbestek waarin de meeste artikelen over rechts- extremisme werden behandeld. Zo werden er vier uitgaves gewijd aan deze thematiek. Editie 36 “Wut auf den Staat”, 41 “Druck von rechts“, 49 “Mörder von rechts“ en 50 “Die Nazi-Kids”. Hierbij werd getracht dit ‘Oost-Duits’ fenomeen te laten verklaren door experts in rechts- extremisme, zoals Bernd Wagner en Wilhelm Heitmeyer en pedagogen of psychoanalytici als Hans-Joachim Maaz. In het zoeken naar een verklaring valt te zien dat het blad de daden tegen asielzoekers enigszins relativeerde. Bij processen werd met de daders meegeleefd, er werd gewezen op asielrechtverandering en de daders werden niet omschreven als terroristen. Een houding die tegenover links-extremisten wel werd aangehouden. Het werd in het licht van het asieldebat gezien als een vorm van nationalistische ‘Burgerwehr’ en in een artikel uit 1991 gecanoniseerd als een nieuwe APO. Daarmee de ontwikkeling van organisaties zoals de FAP, NF en DA en algemene verrechtsing niet bekritiserend maar eerder verklarend en daardoor in mijn optiek relativerend.136 Hoyerswerda en Rostock-Lichtenhagen werden door ‘Der Spiegel’ omschreven als volksopstanden tegen het opnemen van asielzoekers. In een interview met rechts-extremisme-

135 Friedrich, ‘Ist der Rechtsextremismus‘, 16-22; Pfahl-Traughber, ‘Die rechtsextreme‘, 768-772; Jan Herman Brinks, ‘Nationalism in German Politics as Mirrored by the Print Media Since Reunification‘, Nationalism and Ethnic Politics 13:4 (2007) 562; “wir wurden von allen veraten“ Der Spiegel 2 8(1992) 55. In dit artikel brengt het blad naar voren dat in de nieuwe bondslanden slechts 4% van de ondervraagden tegen het Jodendom is. Dit in vergelijking tot 16% van de ondervraagden in West-Duitsland. 136 Pfahl-Traughber, ‘Rechtsextremismus als neue soziale Bewegung‘, 43-45; “Es wird noch schlimmer” Der Spiegel 41 (1990) 242 ;“Zuviel Rotlicht macht braun“ Der Spiegel 48 (1990) 160 en 162; “Die schlagen schneller zu“ Der Spiegel 22 (1991);“Sie wollen uns nicht mehr“ Der Spiegel 31 (1991) 49; “Das Volk, die Wut, die Gewalt“ Der Spiegel 1 (1993) 29-30, 60 expert Ernst Uhrlau, stelde hij in het blad, dat dit een manier was voor de jeugd om onvrede te uiten tegenover de politiek. Tevens noemde hij het een fout van de regering om 20% van de inkomende asielzoekers in het oosten te vestigen. In deze eerste fase van berichtgeving focust men volledig op de ontwikkeling van rechts-extremisme in Oost-Duitsland. Er werd steeds weer aangehaald welke potenties de regio had, voor zowel politieke partijen als militante groeperingen. Daarmee niet in acht nemend dat de rechts-extreme politieke partijen, zowel in de verkiezingen als erna, amper een rol speelden. Hierin is er een parallelle ontwikkeling te zien in de veelvoudige berichtgeving en de ontwikkeling van geweld na Hoyerswerda en Rostock, waarna beiden weer afnemen.137 De tweede fase van mediaberichtgeving is waar te nemen na de aanslag van Mölln. In de periode vanaf Hoyerswerda tot Mölln kan gesteld worden dat rechts-extremisme in ‘Der Spiegel’ werd gerelativeerd en verklaard en daarna is een duidelijke breuk te constateren in november 1992. Het medium stelde zich na het dodelijk voorval duidelijk kritischer op tegenover rechts-extreme geweldpleging. Er kwam forse kritiek vanuit zowel het blad als de samenleving dat het geweld en de ontwikkeling aan banden gelegd moest worden. Na Mölln was er ook een duidelijke afname te zien in geweldsdelicten. Zo zou er gesteld kunnen worden dat de hoedanigheid van de aanslag, waarbij immigranten die jaren in Duitsland woonden het slachtoffer waren, inclusief kinderen, een zodanige reactie uit de samenleving voortbracht dat rechts-extremisme in plaats van gerelativeerd, werd bekritiseerd. Het feit dat het georganiseerde moordaanslagen waren, in plaats van spontane uitbarstingen maakte dat het geweld vanaf nu wel als terroristisch van aard gezien werd. Wat resulteerde in de start van de ‘Verbotsverfahren’. De asielwetsverandering zou hierin het grootste deel van de legitimering van geweld wegnemen. 138 Een mogelijke verklaring voor de veranderende houding van ‘Der Spiegel’ zou gerelateerd kunnen zijn aan de hoogconjunctuur van geweld eind 1992 en het feit dat het rechts- extreme geweld nu ook West-Duitsland duidelijk trof. Hoewel rechts-extreem geweld in West- Duitsland in ‘Der Spiegel’ voor Mölln relatief weinig werd behandeld, kwam van de 2600 gemeten gewelddaden in 1992 meer dan tweederde voor in het westen. Daarbij was het rechts- extremistische potentieel in het westen in 1993 zelfs zesmaal zo groot als in het oosten. Volgens Richard Stöss zou dit rond de 64.500 personen in het westen en 9100 in het oosten liggen.

137 “Anfang der Todesspur‘‘ Der Spiegel 3 (1992) 30-31. 138 Ohlemacher, ’Fremdenfeindlichkeit und Rechtsextremismus’, 324-327; “Weil ich nicht wie’n Klop dastehen wollte“ Der Spiegel 39 (1992) 32-34; “Anklang an Weimar“ Der Spiegel 41 (1992) 20-21; “Grüne Stadt mit brauner Jugend“ Der Spiegel 48 (1992) 47; “Hitlerjugend ohne Partei“ Der Spiegel 50 (1992) 28-29; “Ernstes Zeichen an der Wand” Der Spiegel 36 (1992) 20-21; ‘‘Bestie aus deutschem Blut“ Der Spiegel 50 (1992) 23-24. 61

Ondanks dat de waarschijnlijkheid van geweld in het oosten aanzienlijk hoger lag, roept dit alsnog vragen op over de gekleurdheid van de journalistiek van het blad.139 Waar het voorheen gecentreerd was op het Oosten en aan de hand van diverse politicologisch/ sociologische modellen werd getracht te verklaren, ging dit niet op voor het westen. Waar het ondanks toenemende ontevredenheid vanuit de samenleving omtrent de hoeveelheid asielzoekers, geweld genegeerd werd en de bevolking nu in korte tijd was blootgesteld aan twee aanslagen, Mölln en Solingen, deze waren niet te vergelijken met demonstraties zoals in Hoyerwerda en Rostock, aangezien die voortkwamen uit enige consensus van de bevolking en zelfs kritische stemmen uit de politiek. Zo stelde minister- president van Mecklenburg-Vorpommern, Alfred Gomolka van de CDU, in 1991 al tegen een multiculturele samenleving. Zelfs kanselier Helmut Kohl trad niet op tegen het toenemende xenofobie, wuifde het grotendeels weg en was niet aanwezig bij de herdenkingsdienst voor de slachtoffers in Mölln.140 Als we deze twee fases vergelijken en toetsen, kunnen we stellen dat ‘Der Spiegel’ in de eerste fase heeft bijgedragen aan een mogelijke verspreiding en mobilisatie van rechts- extreme tendensen in de samenleving. Een ‘Rechtsruck durch Rechtsdruck. Alsof de geweldsreactie bijna gerechtvaardigd was voor de ‘innere Frieden’, zo stelde Ralph Weiß. Na Mölln heeft Der Spiegel haar toon echter aangepast en kritiek uitgesproken tegen rechts- extremistische uitingen en tegen de politiek, die op moest treden tegen het geweld Successen werden geboekt door de verboden op neonazi-organisaties, grootschalige huiszoekingen bij rechts-extremisten, verboden op rechtse symbolen, het oprichten van anti-rechts-extremisme eenheden en een algemeen demonstratief geluid vanuit de samenleving in de vorm van bijvoorbeeld de ‘Lichterketten’ en de grootschalige protesten van de Turkse gemeenschap tegen rechts. 141

139 Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 98-99; Stöss, Rechtsextremismus im Vereinten, 154-155. 140 Brinks, ‘Nationalism in German Politics‘, 566-567; Oliver Schmidtke, ‘Reinventing the Nation: Germany’s Post-Unification Drive Towards Becoming a ‘Country of Immigration’, German Politics 26:4 (2017) 504. 141 Bade, ‘Immigration and social peace‘, 273; “Die Seele des Volkes verbogen“ Der Spiegel 49(1992) 25;“Das Kreuz mit den Haken“ Der Spiegel 52 (1992) 41. 62

3.6 Het asieldebat als brandhaard van het democratische midden.

Een van de grootste factoren die mogelijkerwijs zou bijdragen aan een hoogconjunctuur aan rechts-extremistische tendensen vanuit de bevolking en een groei van geweldbereide burgers in Duitsland, werd door meerdere auteurs gekoppeld aan de fluctuatie van immigratie. De houding tegenover buitenlanders kan op meerdere manieren worden geïnterpreteerd. Komt het voort uit een mogelijk daadwerkelijke afkeer van buitenlanders, is het een verdedigingsmechanisme voor de eigen ‘homogene’ cultuur of is het een vorm van competitiviteit en een strijd om de economisch en sociale middelen, waar de Duitse burger eerder aanspraak op zou maken. Er kan gesteld worden dat er een correlatie was tussen de toenemende stroom asielzoekers en ‘Aussiedlers’ en een stijgende antipathie vanuit de Duitse bevolking begin jaren negentig, waarvoor bondskanselier Helmut Kohl in 1992 zelfs de noodtoestand van de staat heeft uitgeroepen. Hoe verhoudt de ontwikkeling van deze geweldsfluctuatie zich met het oplopende asieldebat.142

3.6a Duits asielrecht en de stand van zaken in de jaren negentig. Comparatief kunnen we stellen dat voor en tijdens het herenigingsproces, West- Duitsland een van de liberaalste asielzoekerswetgeving van Europa had. Gebaseerd op Artikel §16, had ieder die vervolgd werd, het recht asiel aan te vragen in de West-Duitse republiek. Dit was gebaseerd op de miljoenen vervolgden, onder het nationaalsocialistische regime, die door een scala van landen werden opgenomen. Toch stelden de meeste Duitse politici, inclusief bondskanselier Helmut Kohl, dat Duitsland in zijn essentie geen ‘Einwanderungsland’ was. Dit ondanks het relatieve gemak waarmee asiel aangevraagd kon worden en het feit dat West- Duitsland meer vluchtelingen en gastarbeiders had opgenomen, dan alle Europese landen tezamen.143 Dit soepele asielrecht was daarom een punt van conservatieve kritiek eind jaren tachtig en de CDU/CSU wilde zich in 1987 al hard maken voor een verandering, en een halt toeroepen aan de toenemende asielaanvragen, (tabel 1), wel geconfronteerd met een ferme oppositie van de SPD, Bündnis90/Die Grünen en haar eigen coalitiepartner de FDP. Gekoppeld aan de

142 Patrick Ireland, ’Socialism, Unification policy and the rise of racism in Eastern Germany’, The International Migration Review Vol.31.3 (1997) 544. 143Herbert, Geschichte der Ausländerpolitik, 298; Maren Borkert en Wolfgang Bosswick, ’The case of Germany’, in: Giovanna Zinconne, Rinnus Penninx en Maren Borkert, Migration policymaking in Europe. The Dynamics of Actors and Contexts in Past and Present (Amsterdam 2011) 106 en 111; Klaus J. Bade , ‘Immigration and social peace in United Germany‘, in: Frits Boterman e.a. ed., Van Bonn naar Berlijn. Deel1: Nationale vraagstukken voor het herenigde Duitsland (Amsterdam 1997) 269; Grundgesetz, Artikel 16 GG.

63 toenemende asielaanvragen was de komst van de zogeheten ‘Aussiedler’ of ‘Spätaussiedler’. Deze groep migranten uit voornamelijk het Oostblok en de voormalige Sovjetunie hadden wegens hun afstamming van Duitse voorouders het recht zich in Duitsland te vestigen. Volgens artikel §116 bezaten ze een Duitse achtergrond en dus het Duitse staatsburgerschap. Dit wetsartikel, dat uit de tijd van het Duitse keizerrijk stamde, koppelde het Duitse staatsburgerschap met ‘Jus Sanguinis’, het bloedrecht. Met de toenemende instabiliteit van de Sovjetunie na Michael Gorbatsjovs Glasnost en Perestrojka en de opening van het communistische blok eind jaren tachtig, was er een toenemende trek van deze ‘Aussiedler’ uit de landen van het Warschaupact, met een absoluut hoogtepunt in 1990, zoals tabel 2 uitwijst.144 Waar West-Duitsland een rijke geschiedenis en een uitgewerkte politiek van immigratie, asielzoekers en arbeidsmigranten had, was dit in de DDR niet het geval. Een vorm van politieke wetgeving omtrent asiel bestond niet, de opname van buitenlanders werd gereguleerd door de staat. Zoals wij in hoofdstuk twee hebben gezien woonden er rond de 190.000 buitenlanders in de DDR evenals een half miljoen Russische soldaten en hun families. Hiervan waren er in 1989 93.568 gastarbeiders uit communistische solidaire landen. Integreren was niet mogelijk in de DDR en de voorzieningen in de hermetisch afgesloten woonblokken waren uiterst gedateerd en veroorzaakten mede de sociale isolatie. Aan de positieve vooruitzichten door het herenigingsproces, zoals een vrijemarkteconomie, een sterke D-Mark, vrije verkiezingen, waren ook lasten verbonden. Zo zouden de ‘Neue Länder’ volgens het unificatieverdrag twintig procent van de reeds aanwezige en binnenkomende asielzoekers moeten opnemen en zouden alle migratie- en asielwetten van West-Duitsland met het sluiten van dit verdrag vanaf 3 oktober 1990 ook voor Oost-Duitsland gelden. Dit zou per deelstaat volgens de verdeelsleutel in tabel 3 geregeld worden. Er kan gesteld worden dat deze beslissing een omwenteling is in de Oost- Duitse politiek. Van een uiterst terughoudend immigratiebeleid in de tijd van de DDR naar een totale liberalisering ervan, volgens het evenbeeld van de West-Duitse staat. Dit in een transitieperiode van de Oost-Duitse staat, in een hoogconjunctuur van migratiestromen die tot 2015 niet meer zo hoog zou liggen.145

144 Ross, The Swastika, 198; Gualtiero Zambonini, ’The evolution of German media coverage of Migration’, Washington D.C. Migration policy institute (2009) 3; Rogers Brubaker, ‘Continuities in the German politics and citizenship’, in: Frits Boterman e.a. ed., Van Bonn naar Berlijn. Deel1: Nationale vraagstukken voor het herenigde Duitsland (Amsterdam 1997) 289-290; Uwe Berlit, ’Das Grundgesetz und die Fremden. Bürger, Volk und Nation bei der Entstehung des Grundgesetzes’, Kritische Justiz Jahrgang 27.1 (1994) 79-81; Grundgesetz, Artikel 116(1) en 116(2) GG. 145 Klaus J.Bade, Pieter C. Emmer, Leo Lucassen en Jochen Oltmer, Enzyklopädie Migration in Europa: vom 17. Jahrhundert bis zur Gegenwart (Paderborn 2007) 161-163; Herbert, Geschichte der Ausländerpolitik, 296-301; Ireland, ‘Socialism, Unification policy‘, 546-549 en 554. 64

De implementering van het asielbeleid en de opvang van asielzoekers in Oost-Duitsland noemt immigratie-expert Klaus J.Bade uiterst geïmproviseerd en zonder een duidelijke politieke lijn of ondersteuning. Er moesten nieuwe departementen worden opgericht, mensen worden getraind en met bureaucratische systemen gewerkt worden om deze verdeling van migranten en asielzoekers te bewerkstelligen, daarbij moest alles systematisch gefinancierd worden. Al deze zaken waren net als de influx van asielzoekers nieuw voor de ‘Neue Länder’. Zo werden er centrale opvang- en distributiepunten,’Zentrale Aufnahmestelle für Asylbewerber’ ZAst, in de nieuwe bondslanden opgericht, die de verdeling van de asielzoekers over de provincies zouden regelen. Deze ZAst’s werden geplaatst in Rostock, Erfurt, Potsdam, Chemnitz en Halberstadt, in oude NVA of Stasi onderkomens, die vaak facilitair tekort schoten. De daadwerkelijke opname van buitenlanders in de nieuwe bondslanden zou aanzienlijk lager liggen na de hereniging. Procentueel zelfs onder de aantallen uit de tijd van de DDR. Dit kwam door terugvordering van gastarbeiders en demilitarisatie van de soldaten van de Sovjetunie. Zo zou in 1989, 50% van de Vietnamese gastarbeiders al terugkeren. Eind 1991 zou in alle bondslanden het percentage buitenlanders onder de 1% liggen en in 1992 alleen in Brandenburg net 2% halen.146 De politieke lijn vanuit de overheid werd hierin als uiterst onzeker en nalatig geschetst. Door het onderling oplopende politieke debat, werden er twee dingen bewerkstelligd. Ten eerste werd het debat gedomineerd ten behoeve van eigen verkiezingscampagnes, er werden weinig praktische maatregelen getroffen en de mogelijke sociale problemen die eruit voortkwamen werden amper erkend, wat een top-down effect had op de bevolking. Zo waren veel standpunten van de CDU/CSU omtrent asielzoekers bijna net zo negatief als die van de rechts-extreme partijen. Zo sprak de CDU-chef Manfred Kanther van economische vluchtelingen en ‘Scheinasylanten’ en predikte minister van binnenlandse zaken van Bayern, Edmund Stoiber van de CSU, dat het asielrecht een genaderecht moest worden. Diverse onderzoekers stellen zelfs dat het niet handelen van de Union met betrekking tot het goed reguleren van asielzoekers in Oost-Duitsland, werd gedaan om een conflict te genereren en dat als breekijzer te gebruiken voor de onderhandelingen met de SPD omtrent de aanpassing van het asielrecht. Een tactiek die gelukt lijkt als de sociaaldemocraten na de demonstratie van Rostock-Lichtenhagen op 23 augustus 1992, na een partijcongres en op aandringen van Oskar Lafontaine, de SPD

146 Ibidem, 555-557; Jörg Becker, Die Nichtdeutsche Bevölkerung in Ostdeutschland. Eine Studie zur räumlichen Segregation und Wohnsituation (Potsdam 1998) 34; Elisabeth Noelle-Neumann, Renate Köcher, Allensbacher Jahrbuch der Demoskopie 1984-1992 (München 1993) 4, Volgens het Allensbacher onderzoek zou in 1989 1.2% van de bevolking in Oost-Duitsland buitenlands zijn, in 1990 zou dit percentage 0.8% bedragen. 65 herpositioneren en overstag gaan om de asielwet te veranderen. De ‘Petersberger Wende’, zoals deze verandering werd genoemd bereikte overeenstemming met de plannen op 6 december 1992. De wetsverandering van artikel 16 zou van kracht worden in mei 1993. De aanpassing van het wetsartikel zou de Duitse overheid aanzienlijk meer rechten geven asielaanvragen af te wijzen en de toelatingseisen aanzienlijk aanscherpen.147 Ten tweede, creëerde het debat een hysterie onder de Duitse media en de bevolking. Met als gevolg dat de onvrede omtrent het niet handelen vanuit de politieke orde werd omgezet in zelf handelen. Oftewel geweld gericht op de asielzoeker, de benoemde zondebok die aan de grondslag van het probleem zou liggen. Wat op zichzelf een bottom-up uitwerking had op de politiek. De beslissingen van beide kanten hadden een versterkend effect op elkaar en zou een verrechtsing van het politieke midden bewerkstelligen, ten gunste van rechts-extremistische groepen.148

3.6b Immigranten in Oost-Duitse opiniepeilingen. Hoewel de geweldsdelicten en stereotypes anders uitwijzen lijkt de mening van Oost- Duitsers over immigranten en asielzoekers relatief positiever dan in het westen. Weliswaar met minimale verschillen. Zo kwam naar voren uit het onderzoek van het ‘Institut für Demoskopie Allensbach’ dat omtrent de benaming van asielzoekers als ‘Scheinasylanten’ of ‘Wirtschaftsflüchtlingen’ Oost-Duitsers 10% minder instemmen met deze benaming. Ook zouden zij zich negatiever uitlaten over het praktiseren van geweld tegen buitenlanders, stellen ze in mindere mate tegen buitenlanders te zijn dan hun West-Duitse correspondenten en dichten hen zelfs meer positieve eigenschappen toe. Zo kwam naar voren uit een ‘Emnid’ onderzoek, dat buitenlanders en asielzoekers in 1991 als de ‘grootste kopzorg’ van Duitsland beschouwd konden worden. Dit was in 1992 alleen toepasbaar op West-Duitsland, in het oosten stond de asielproblematiek op de derde plaats van landsproblematieken. Het percentage sympathie voor rechts-extremistische handelingen in het westen stond op 38% en in het oosten op ‘slechts’ 25%. Hierbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat op het moment dat het over gelijke baankansen gaat tussen Duitsers en niet-Duitsers, de Oost-Duitsers met 78% stellen dat zij eerder recht hebben op een baan. Hieruit blijkt een negatieve houding tegenover buitenlanders door middel van competitiviteit om banen. Wat de competitiviteittheorie dus deels lijkt te

147 Staud, Radke ,Neue Nazis, 59-61; Ohlemacher, ‘Fremdenfeindlichkeit und Rechtsextremismus‘, 323; Scheuch, ‘ Fremdenhass als akute Form des Rechtsextremismus‘, 63; Herbert, Geschichte der Ausländerpolitik, 315-316 en 318; Klaus J.Bade, ‘From Emigration to Immigration: The German Experience in the Nineteenth and Twentieth Centuries‘, Central European History Vol28.4 (1995) 533-535. 148 Ireland, ‘Socialism, Unification Policy‘, 560; Weiß, ’Rechtsextremismus und vierte Gewalt‘, 496-497. 66 bevestigen. Uit een onderzoek van crimineelsocioloog Thomas Ohlemacher naar aanleiding van de vraag aan Oost en West-Duitsers of zij zichzelf eerder als links of rechts zouden kwalificeren, kunnen wij het volgende aflezen. Namelijk ondanks de stereotypering van Oost- Duitsers in de media als rechts, ligt de procentuele lijn over de tijdsperiode van 1991-1994 gemiddeld tussen de 10- en de 15% lager dan in het westen. Ondanks dat met deze cijfers voorzichtig omgegaan moet worden, en het feit dat de politiek rechts-extreme aanhang in het oosten relatief klein was, relativeert het toch enige stereotypes.149

3.6c Mediaberichtgeving over de asielzoekerscrisis. Net als in het geval van rechts-extremisme kan de berichtgeving in de media invloed hebben op de perceptie van buitenlanders en asielzoekers. Hierin kan de terminologie van het desbetreffende medium een versterkend en vormend effect hebben op de beeldvorming van haar lezers of kijkers. Als er gekeken werd naar hoe de toestroom van asielzoekers en migranten in het kader van de asielzoekerscrisis in het Duitse medialandschap werd neergezet, kunnen wij daaruit het volgende concluderen. De publieke opinie was uiterst gevoelig voor de overbehandeling van dit discours. De constante veelvoud aan berichtgeving over een mogelijke toename van asielzoekers in combinatie met het gebruik van zinconstructies als ‘Das Boot ist voll’, een slogan van de REP, en ‘Ansturm der Armen’, een voorpaginaslogan van ‘Der Spiegel’ of politieke polls gericht op asielzoekers als probleem, vormen en voeden een antipathie en een mogelijk afweermechanisme. Hierin werd een beeld geschetst van de vluchteling als mogelijke verstorende schakel van de algemene orde en een neerwaartse spiraal van de welvaart. Daarmee werd de migrant niet correct weergegeven, maar werd hem een geconstrueerd demoniserend beeld toebedeeld. Zo schiep ‘Der Spiegel’ met beeldspraak van vloedgolven aan migranten en de asielzoekers als mogelijke infectie van het Duitse lichaam, een veelvoud aan negatieve connotaties en synoniemen, wat voor negatief contextualiseren zorgde, en waar rechts- extremisme makkelijk op zou kunnen aanhaken.150 Zo stelde de voorzitter van de bond van Sinti en Roma, Romani Rose dat zijn volk moedwillig als zondebok werd afgeschilderd door de media, wat mogelijkerwijs bijdroeg aan

149 Noelle-Neumann, Köcher, Allensbacher Jahrbuch, 530-541; Bade,’Immigration’, 271; Ohlemacher, ‘Fremdenfeindlichkeit und Rechtsextremismus‘, 328-330; “Asylstreit entscheidet Wahl“ Der Spiegel 44 (1992) 61-65. 150 Cord Pagenstecher, ‘Das Boot ist voll. Schreckensvision des vereinten Deutschland‘, in: Gerhard Paul, Das Jahrhundert der Bilder, Band II: 1949 bis heute (Göttingen 2008) 607-609; Weiß, ‘Rechtsextremismus und vierte Gewalt‘, 484-486 en 497; Bade, ‘Immigration and social peace‘, 271-273; ‘‘Meise zu Meise?“ Der Spiegel 13 (1990) 158 en 161 en 164; ‘‘Schon nahe am Pogrom“ Der Spiegel 14 (1990) 98; “Lieber sterben als nach Sachsen“ Der Spiegel 40 (1991) 30-33. 67 de algemene negatieve publieke opinie in Duitsland over Roma en Sinti. Zo zou SPD minister- president van Nordrhein-Westfalen Johannes Rau in 1990 zich al beklagen over de komst van Roma en Sinti en deze afweren. Volgens onderzoek van het ‘Allensbacher Institut’ wilde 64% van de Duitse bevolking niet bij zigeuners wonen. Het hoogste percentage afkeer van alle buitenlanders, levend in Duitsland. Daarbij is uit onderzoek van sociologen Marcel Lubbers en Peer Scheepers gebleken dat er een mogelijke correlatie was tussen media berichtgeving over asielzoekers en de perceptie van asiel als probleem. Hierin vergeleken ze de ‘Politbarometer’ met artikelen van ‘Die Tageszeitung’, in de periode tussen 1990-1994, zoals grafiek 1 laat zien. Ondanks dat de berichtgeving, volgens het artikel, geen directe invloed had op het stemmen op rechts-extreme partijen, zou het wel tot de mogelijke verbreiding van een afkeer tegen asielzoekers kunnen leiden en lopen de lijnen relatief samen met die van het gepraktiseerde geweld.151 De problematisering van asielzoekers in de media kent aanzienlijke fluctuaties. Zo waren de hoogtepunten aantoonbaar in de periode rond de demonstraties van Hoyerswerda en Rostock, September 1991 en augustus 1992, waarin Rostock tevens het summum van geweld was. Verrassend is te zien dat na de brandaanslag in Mölln deze conjunctuur flink daalt. Waar in Hoyerswerda en Rostock rellen voortkwamen uit een bepaalde gemeenschappelijke consensus in een periode van relatieve vijandige publieke opinie, was de aanslag in Mölln de handeling van een enkeling. Daarbij betrof het migranten die langer in Duitsland woonden en onder de slachtoffers bevond zich een minderjarige. Dit maakte de aanslag voortkomend uit rechts-extreme overtuiging een schandaal. De publieke opinie, samenspelend met toenemende initiatieven vanuit de samenleving, verscherpte politieke maatregelen en de verandering van de asielwetgeving, werd beïnvloed en zowel het rechts-extreem geweld als de negativiteit in de publieke opinie namen af.152 De betekenis van het asieldebat in vergelijking met de ontwikkeling en groei van racistische of rechts-extreme gedachtegang hing uitermate samen. Het debat speelde juist in op de rechtse etnopluralistische retoriek van een etnische competativiteit en kwam door de grootschalige opname van asielzoekers, de nalatige regeling en de hoeveelheid media-aandacht op een negatieve manier bij de bevolking. Een minderheid van de bevolking stond op om er tegen op te treden, voornamelijk jongeren. Voor een deel vanuit de rechts-extreme structuren,

151 Lubbers, Scheepers, ‘Explaining the Trend‘, 433-434 en 439-441; Bade, ‘Immigration and social peace‘, 272; “Alle Hassen die Zigeuner” Der Spiegel 36 (1990) 35, 41 en 48; “Letztes Paradies“ Der Spiegel 34 (1990) 21-23. 152 Ohlemacher, ‘Fremdenfeindlichkeit und Rechtsextremismus‘, 322-324; Ireland, ‘Socialism, Unification Policy‘, 560. 68 deels vanuit het gewone democratische midden. De xenofobische uitlatingen zijn hierin niet alleen gereserveerd voor Oost-Duitsers en niet alleen voor de rechts-extremen, maar hebben zich ingebed in de Duitse maatschappij in een periode van onzekerheid en economische stagnatie en werden geconstrueerd in mediale hysterie. Hierin zou je de media deels verantwoordelijk kunnen houden voor de politieke en sociale polarisatie begin jaren negentig.

Tabel 1. Asielaanvragen Duitsland 1987-1994.

Jaartal 1987 1988 1989 1990

Aantal asielaanvragen 57.379 103.076 121.315 193.063 West-Duitsland.

Jaartal 1991 1992 1993 1994

Aantal asielaanvragen 256.112 438.191 322.599 127.210 herenigd Duitsland.

153

Tabel 2. Immigratiecijfers ‘Aussiedlers‘ en ‘Spätaussiedler‘ 1986-1993.

Jaartal 1986 1987 1988 1989

Aantal ‘Aussiedler’ en 42.788 78.523 202.673 377.055 ‘Spätaussiedler’.

Jaartal 1990 1991 1992 1993

Aantal ‘Aussiedler’ en 390.073 221.995 230.565 218.88 ‘Spätaussiedler’.

154

153 Bundesamt für Migration und Flüchtlinge, Das Bundesamt in Zahlen 2014. Asyl, Migration und Integration (Nürnberg 2014)11. 154 Susanne Worbs, Eva Bund, Martin Kohls, Christian Babka von Gostomski, (Spät-)Aussiedler in Deutschland: Eine Analyse aktueller Daten und Forschungsergebnisse. Forschungsbericht 20 (Nürnberg 2013) 31-32. 69

Tabel 3. Immigratie opnamecijfers nieuwe bondslanden 1991-1996. Bondsland. Percentage van het Procentuele aandeel Procentueel aantal opnamengeheel vanaf t.o.v. de bevolking. buitenlanders 1991. t.o.v. de bevolking in 1996.

Berlijn 2.2% 7.6% 13.5% Brandenburg 3.5% 0.5% 2.4% Mecklenburg- 2.7% 0.3% 1.4% Vorpommern Saksen 6.5% 1.2% 1.9% Saksen-Anhalt 4% 0.2% 1.8% Thüringen 3.3% 0.1% 1.2% 155

Grafiek 1. Ontwikkeling mediale berichtgeving over asielzoekers en problematisering.

156

155Becker, Die Nichtdeutsche Bevölkerung in Ostdeutschland, 20. 156 Lubbers, Scheepers, ‘Explaining the Trend‘,437. 70

4.0 Rechts-extremisme in Thüringen, het bruine hart van Duitsland?

“Hier in Mitteldeutschland sind die besten Nationalsozialisten. Die sind noch nicht politisch so verfettet und verblödet wie in den alten Bundesländern‘‘157

Met de arrestatie van Beate Zschäpe als enig overgebleven levend lid van de rechts- extremistische terroristen cel de ‘Nationalsozialistische Untergrund’, NSU, was er een einde gekomen aan de grootste rechtse terreuractiegroep van Duitsland. Zschäpe zou samen met de uit Jena afkomstige Uwe Bönhardt en Uwe Mundlos vanuit de gronding van hun ‘Kameradschaft Jena’ centraal staan in de ontwikkeling van een van de gevaarlijkste militante organisaties in het Duitsland na de hereniging. Hun ‘Döner morde’, zoals ze in de media bekend kwamen te staan, waren uiterst gestructureerd en xenofobisch van aard. Ze zouden negen mensen van buitenlandse komaf en een politieagente het leven kosten. Het grootste aantal slachtoffers door één rechts-extreme entiteit, sinds Gundolf Köhler, lid van ‘Wehrsportgruppe Hoffmann’ zijn zelfgemaakte bom tot ontploffing bracht tijdens het Oktoberfest van 26 september 1980 in München. Hoewel de groep moest doorgaan voor een ondergrondse losstaande ‘Werwolf Gruppe’, waren er aanwijzingen dat het trio niet alleen door individuele autonome rechts-extremisten werd ondersteund, maar ook door een afgevaardigde van de NPD Thüringen, waardoor er dus steun vanuit de provinciale tak aan een terroristische organisatie verleend zou zijn.158 De vraag die hierin in mijn optiek van belang is, is niet zozeer wat hun beweegredenen waren om over te gaan tot deze gewelddaden. Zoals we in hoofdstuk één hebben gezien is de definitie van rechts-extremisme uiterst heterogeen en diffuus, net als mogelijke aanleidingen tot radicaliseren of handelen. De vraag die overblijft is daarom: onder welke omstandigheden is de groep in het rechtsextremistische net in Thüringen opgegroeid en in hoeverre heeft zich dat ontwikkeld na de hereniging? Zo telt de deelstaat Thüringen in de periode van 1990 tot 2010 vijf moorden vanuit een rechts-extreme overtuiging. Comparatief met de andere ‘Neue Länder’ is dat het laagste aantal. Zelfs op nationaal niveau staat de deelstaat in de onderste regionen samen met Hessen en na Rheinland-Pfalz, Saarland, Hamburg en Bremen. Toch worden de rechts-extremistische structuren in de deelstaat beschouwd als een van de gevaarlijkste van het land en wordt Thüringen in 2001 door de auteurs Jens Dwars en Mathias Günther omschreven als ‘Das braune Herz Deutschlands’ met een diep ingebedde en gevaarlijke rechtse cultuur. Met

157 Uitspraak van DNP secretaris Thomas Dienel in: Fromm, Rechtsextremismus in Thüringen, 25. 158 Botsch, Die extreme Rechte, 17 en 82; Lee McGowan, ’Right-Wing Violence in Germany: Assessing the Objectives, Personalities and Terror Trail of the National Socialist Underground and the State’s Response to it’, German Politics 23: 3(2014) 196-201 en 205. 71 de ontdekking van het NSU trio schijnt hun waarschuwing redelijke gronden te hebben. Wanneer de slachtoffers van de NSU worden opgeteld bij de rechts-extreme moorden in de deelstaat, stijgt Thüringen namelijk naar de tweede plek van geheel Duitsland.159

4.1 Thürings rechts-extremisme in de DDR.

In de tijd van de DDR ontwikkelde de skinhead subcultuur zich in de jaren tachtig in de meest westelijke regio van de oude stalinistische staat gestaag. In de steden Erfurt, Jena, Weimar, Gera, Suhl, de dorpen Arnstadt, Ilmenau en de regio Saalfeld-Rudolstadt ontstonden net als in de grote Oost-Duitse steden groepen rechts-extreme ‘Rowdys’, skinheads en hooligans, van bijvoorbeeld FC Carl-Zeiss, die hun plek in het scala van rivaliserende jeugdculturen binnen de DDR vergrootten. In 1988 zou de Stasi 103 skinheads in Thüringen hebben geteld. Hierbij zijn alleen Erfurt, Gera en Suhl onderzocht, die tezamen bijna 10% van de totale skinheads in Oost-Duitsland zouden huisvesten . Echter, zoals Bernd Wagner al stelde, zullen deze cijfers aanzienlijk hoger hebben gelegen. Zo werd na het oprichten van het ‘Thüringer Landesamt für Verfassungsschutz’, TLfV, in 1991, geschat dat er in 1990 rond de 1000 actieve extremisten in het bondsland waren. Zo werden er net als in de andere oud-DDR bondslanden rond 1990 ook ‘Kameradschaften’ gecreëerd in Jena, Gera, Saalfeld en Rudolstadt. Hiervan werd Saalfeld gezien als hét rechts-extreem neonazi bolwerk met rond de 120 rechts- extremisten.160 Dat Thüringen voor de hereniging al relatief gefundeerde groeperingen rechts- extremisten kende is deels te danken aan de ligging in het meest westelijke deel van de DDR. De mogelijkheden voor jeugdgroeperingen om zich vrijer te bewegen eind jaren tachtig, maakte het voor rechts-extremisten in Erfurt en Weimar mogelijk om banden aan te knopen met het westen. Hierin was Weimar met het ‘Weimarer Front’ een van de grotere groepen in de DDR. Met een vaste groep van rond de vijftig skinheads, waaronder jongeren die bij de FDJ zaten, zouden zij eind jaren tachtig een rechts-extremistisch fundament leggen in Weimar. Deze groepering zocht steeds meer de openlijke confrontatie met de ‘Volkspolizei’ en zou in de zomer van 1989 een jeugdfestival van de FDJ ontregelen door bezoekers van buitenlandse komaf met geweld van het terrein te verjagen, wat volgens de politie pogromachtige taferelen

159 Dwars, Günther, Das braune Herz Deutschlands, 9 en 46. 160 Quent , ’Die Entwicklung der Neonazi-Szene‘,8; Staud, Radke, Neue Nazi’s, 44; Katherina König en Matthias Quent, ‘Anfänge in der DDR Stationen der Entwicklung der Thüringer Neonaziszene seit 1990‘, in: Bodo Ramelow, Made in Thüringen. Nazi-Terror und Verfassungsschutz-Skandal (Hamburg 2012) 56-57; Stöss, Rechtsextremismus im vereinten ,64-65; Matthias Quent, Peter Schulz, Rechtsextremismus in Lokalen Kontexten. Vier vergleichende Fallstudien (Wiesbaden 2015) 110-111 en 132. 72 aannam. Daarbuiten zouden ze in Weimar huizen kraken om net als het Lichtenberger Front een mogelijke uitvalsbasis te hebben om links georiënteerden en buitenlanders aan te vallen. De in Erfurt opgerichte groepering ‘Söhne der Ariers’ knoopte vooral connecties aan met de gefundeerde westerse partijen en zouden zich tot 1991 alliëren met de REP.161 Veel groepen Thüringse rechts-extremisten zouden zich verbinden met West-Duitse militante organisaties voor inspiratie, ideologisch leiderschap en uitbouw van rechtse structuren. Zo zouden Thüringse rechts-extremisten na de opening van de grenzen naar West- Duitsland afreizen, om daar getraind en onderwezen te worden, om hierna terug in de DDR te keren en hier organisaties uit te bouwen. Er werden DA afdelingen opgericht in Eisenach, Nordhausen, Gera, Jena, Saalfeld en Weimar. Maar het waren voornamelijk lokale initiatieven die betere aansluiting vonden. Bijvoorbeeld, de FDJ-secretaris Thomas Kreyßler uit Arnstadt. Hij zou in naam van het ‘Nationalistische Front’ zijn gedrild en bij zijn terugkomst de organisatie ‘Deutsche Volkspartei’ oprichten in Arnstadt in november 1989. Deze partij zou een terugvalbasis vormen mocht het NF verboden worden en kon rekenen op een mobilisatiecapaciteit van bijna 300 jongeren uit de regio. Het zou daarbuiten fungeren als een aanknopingspunt tussen de DVU en kleinere neonazi organisaties en zich richten op gewelddadig optreden tegen alternatieve jongeren. In 1992 werd Kreyßler wegens illegaal wapenbezit opgepakt, wat ook het einde van zijn initiatief zou betekenen.162 Openlijk provocerend of gewelddadig tegenover de staat ageren zou pas eind jaren tachtig gekwalificeerd worden als rechts-extremisme en zoals het hoofdstuk hierboven impliceert, ook dan pas zo behandeld worden. In het geval Thüringen betrof het de volgende reeks gewelddadigheden: het bekladden van de synagoge van Erfurt met neonazistische leuzen, het vernietigen van een Joodse begraafplaats in Gera, gewelddadige confrontaties met Algerijnse jongeren in Suhl en Erfurt, het uit het raam gooien van vier in Gotha gelegerde Sovjet soldaten in 1990 en het vermoorden van een man in Erfurt. De daders waren twee minderjarige Skins-girls .163 Na de hereniging zou deze trend zich ook in Thüringen voortzetten in zowel openlijke als ondergrondse structuren. De beste voorbeelden van de ontwikkeling van het Thürings

161 Staud, Radke, Neue Nazi’s, 44-45; Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 140; Quent, ‘Die Entwicklung der Neonazi-Szene‘, 9. 162 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus ,91;Carsten Meyer, Im Westen nichts neues. Rechtsextremistische Strukturen in Westthüringen (Erfurt 2002) 30; Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 84; Informatie over Keyßler te vinden op de Antifa site: https://www.antifainfoblatt.de/artikel/die-%E2%80%9Enationalistische- front%E2%80%9C. 163 Arenz, ‘Skinheads in der DDR‘, 151-153; Engelbrecht, Rechtsextremismus bei Ostdeutschen, 60-62; Herbert, Geschichte der Ausländerpolitik, 303-304; Quent, ‘Die Entwicklung der Neonazi-Szene‘, 9. 73 rechts-extremisme zijn te koppelen aan het ontstaan van de ‘Deutsche Nationale Partei’ (DNP) van Thomas Dienel, en de vorming van het ‘Kameradschaft’ verbond ‘Anti-Antifa Ostthüringen’, rondom neonazi Tino Brandt. De organisatie die de voorloper zou zijn van de nog extremere neonazi groep ‘Thüringer Heimatschutz’, waaruit het NSU trio voortkwam .164

4.2 De hereniging en de vorming van een militant Thürings rechts-extremisme. Veel auteurs schrijven het ontstaan van een tot geweld bereide, etnopluralistische, rechts-extreme cultuur begin jaren negentig in Thüringen toe aan de persoon Thomas Dienel. Dienel zou op provinciaal niveau de belichaming zijn van racistische retoriek en met zijn DNP een goed voorbeeld zijn van de opbouw van neonazi structuren in Thüringen. De DNP zou in april 1992 door NPD ‘Landesvorsitzer’ Dienel in het leven worden geroepen als een kaderorganisatie van het GdNF. Deze in Weimar geboren rechts-extremist, met een verleden als FDJ secretaris, wilde een radicalere koers varen dan met de NPD verenigbaar was. Zijn afsplitsing van de NPD en oprichting van een eigen groepering behelsde ook een afname van de gevestigde partij, voornamelijk omdat Dienel het grootste deel van de NPD aanhang wist mee te nemen met zijn uittreden, wat het lage aantal leden in de tabel van hoofdstuk drie mogelijkerwijs verklaart. De DNP zou in 1992 meerdere grote herdenkingsmarsen organiseren, voornamelijk voor Rudolf Heß, waar in Rudolstadt rond de 2000 neonazi’s uit de hele Bondsrepubliek op afkwamen.165 Ondanks het kleine aantal partijleden, rond de 50-100, kon Thomas Dienel rekenen op veel rechts-extreme sympathie vanuit de jeugd en ontstond er in de jaren negentig een grootschalige rechts-rock scene met concerten, die door honderden neonazi’s bezocht zouden worden. Ook zou het blad de ‘Mitteldeutsche Stimme’ door de DNP worden opgericht als provinciaal rechts-extreem medium. Hierin zou Thüringen steeds meer functioneren als een trefpunt van rechtse subculturele activiteiten en demonstraties. Redenen voor het succes van de DNP waren tevens de geringe mogelijkheden van rechtse-extreme partijen zich in Thüringen sterk genoeg te ontwikkelen en sterke Führer figuren neer te zetten. Hierdoor heeft het rechts- extremisme in Thüringen begin jaren negentig meer een subcultureel, militant en vooral regionaal in plaats van een nationaal politiek karakter.166

164 König, Quent, ‘Anfänge in der DDR‘, 56; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 93-96. 165 Mecklenburg, Handbuch Rechtsextremismus, 230-231; Fromm, Rechtsextremismus in Thüringen, 21-22; Quent, ‘Die Entwicklung der Neonazi-Szene‘, 9-10; Dwars, Günther, Das Braune Herz, 10-13. 166 Mecklenburg, Handbuch Rechtsextremismus, 230; Quent, ‘Die Entwicklung der Neonazi-Szene‘, 10-11; König, Quent, ‘Anfange in der DDR‘, 54-55; Botsch, Die extreme Rechte, 117-118 en 132. 74

Dienels DNP wist componenten uit het socialisme in rechtse retoriek te implementeren. Bijvoorbeeld eerlijke winstverdeling binnen de industrie tussen werknemer en werkgever, het reguleren van de huurprijzen en een sterke antikapitalistische anti globaliserende houding laten een nieuwe hybride van rechts socialisme zien die wat weg had van Kühnens ’Reichssozialismus’, waarin ook de socialisering van de grootindustrie gepredikt werd. De hereniging van Duitsland kan hierin ook gezien worden als stimulator van de ontwikkeling van rechts-extremisme met socialistische componenten in Thüringen en Oost-Duitsland.167 Het openlijk prediken van een mogelijke guerrillastrijd tegen asielzoekers tijdens een ‘Wehrsport’ oefening nabij Erfurt en het ontkennen van de holocaust tegenover een filmploeg van ‘Der Spiegel’, zou leiden tot Dienels arrestatie en een vonnis van twee jaar cel wegens ‘Volksverhetzung’. Hierna werd Dienel door het TLfV benaderd om als informant te werken tegen de rechts-extremistische scene in Thüringen, iets waarvoor hij rondom de 25.000DM betaald zou krijgen. Geld, dat hij zou gebruiken voor het verder uitbouwen van de neonaziscene in Thüringen. Zijn gevangenschap zou wel het uiteenvallen van de DNP bewerkstelligen, in een periode waarin geïnstitutionaliseerd rechts-extremisme harder door de staat werd aangepakt, met het ondergronds gaan van de structuren als gevolg.168 Na Thomas Dienel, zou vanaf 1994 onder de verzamelnaam ‘Kameradschaften’ de negentienjarige neonazi Tino Brandt aan het fundament staan van de ontwikkeling van een van de radicaalste neonazi groeperingen in het herenigd Duitsland. Met het oprichten van de ‘Anti- Antifa Ostthüringen’ in 1994, die later in 1996 in de THS zou overgaan, zou hij een structurering van de rechts-extremistische scene bewerkstelligen, beginnend in het oosten tussen Weimar, Gera en Rudolstadt en daarna uitbouwend in heel Thüringen. Van de NPD en haar radicaliserende JN afdeling, ‘Kameradschaften’ uit West-Thüringen tot rechts- conservatieve ‘Burschenschaften’ Jenensia, Normania Jena en Jungen Landmannschaft Ostpreußen. Hij wilde de THS, met de leden van de latere NSU, omvormen tot de meest elitaire, radicale neonazi groepering van Duitsland. Iets wat achteraf als succesvol beschouwd kan worden.169 De groepering kan als voorbeeld bij uitstek gebruikt worden hoe non-politiek rechts- extremisme een gevaar kan vormen voor de Duitse democratische staat en gemeenschap, op zowel lokaal als nationaal niveau, zowel politiek als sociaal. Het THS wist door middel van

167 Fromm, Rechtsextremismus in Thüringen, 37-38. 168 Wagner, Handbuch Rechtsextremismus, 79-81; Stöss, Rechtsextremismus im Wandel, 93-95. 169 Broschüregruppe (HG.), Nicht vom Himmel gefallen. Rechtsextremismus in Jena (Jena 2000) 35-37; König, Quent, ‘Anfänge in der DDR‘, 60; Meyer, Im Westen nichts neues, 12-13; Quent, Schulz, Rechtsextremismus in Lokalen Kontexten, 127-132. 75 druk uit te oefenen op de provinciale tak van de NPD haar leden als afgevaardigden van de partij voor te dragen en daarmee de partij te exploiteren. In 1999 was dit zo ver gevorderd dat 7 van de 12 hoofdfiguren van de NPD die voortkwamen uit de THS, meededen aan de ‘Landtagswahlen’. Ook stond de strijd om een vorm van sociale hegemonie in de jeugdcultuur en de staat te vestigen centraal. Dit werd realiteit in het creëren van ‘National Befreite Zone’ in de wijken Winzerla, Lobeda in Jena en Gornsdorf bij Saalfeld en het oprichten van trefpunten in de vorm van kroegen waar het rechts-extremistische milieu de boventoon voerde. Het beste voorbeeld hiervan was het ‘Braune Haus’ in Jena Altlobeda, en ‘Jugendclub Urne’ in Erfurt, maar er kunnen in het begin van de jaren 2000 meerdere van zulke trefpunten aangewezen worden, waar er alles aan gedaan werd om een soort ‘braunen Wohlfühlzone’ voor rechts- extremisten te creëren. Een proces dat nog steeds plaatsvindt in het dorpje Kahla, het dorp waar Karl-Heinz Hoffman was opgegroeid. De Thüringer Heimatschutz kon in Duitsland worden beschouwd als een unicum, doordat het een uniforme entiteit was aan losse verbanden en daarmee de rechts-extreme scene van een bondsland op zowel politiek als sociaal-cultureel vlak samenbracht, stuurde en domineerde.170 Het lastige in het bestrijden van groeperingen zoals het THS en andere geweld bereide of antidemocratische groeperingen, is hun onofficiële structurering. Vormen van ledenregisters en documenten van officieel gegronde organisaties zijn amper aanwezig. Logischerwijs is dit een tactische manier om verboden tegen te gaan. Toch lijkt het rechts-extreme militante net in Thüringen een uiterst ondergronds georiënteerde organisatie. Na diverse straffen voor hoog gepositioneerde neonazi’s vanaf 1992 lijkt de scene ook in Thüringen lastig definieerbaar of waarneembaar. Zelfs na het in dienst nemen van informanten Thomas Dienel en later Tino Brandt was een inzicht in de ontwikkelingen slechts latent aanwezig en werden de betalingen door het TLfV Thüringen aan de informanten mogelijkerwijs gebruikt ter bevordering van de rechts-extremistische scene.171

4.3 Politiek rechts-extremisme in Thüringen.

We hebben gezien dat rechts-extremisme in zijn politieke vorm pas later in de jaren negentig in de nieuwe bondslanden aanspraak op het electoraat wist te maken, mede dankzij een omvorming van hun partijstrategie. In het geval van de NPD juist wegens het openzetten

170 Broschüregruppe, Nicht vom Himmel, 6-10 en 20-21; Quent, ‘Die Entwicklung der Neonazi-Szene‘, 11; Fromm, Rechtsextremismus in Thüringen, 101; König, Quent, ‘Anfänge in der DDR‘, 56-58; Quent, Schulz, Rechtsextremismus in Lokalen Kontexten, 207-209. 171 Botsch, Die extreme Rechte, 108 en 125. 76 van haar gelederen voor de autonome ‘Kameradschaften’ en opname van leden uit militante neonazi takken. In Thüringen speelden de grote rechtse partijen, NPD, DVU en REP begin jaren negentig een geringe rol op provinciaal niveau. Zo probeerde de REP haar structuren op te bouwen en was het de enige partij die in 1994 meedeed aan de ’Landtag’ verkiezingen, waar zij 1.4% wisten te halen, met als grootste stemmenwinst 3.4% in het dorpje Pößneck. Tijdens de ‘Landtagwahlen’ kwam de partij ook niet verder dan 2.7% in de regio Saalfeld-Orla II. In het geval van de NPD was de aanwas van leden zo gering dat in 1994 zelfs verschillende ‘Kreisverbände’ gesloten werden om zich beter te organiseren in regionale sectoren, Thüringen Ost, Thüringen Nord en Thüringen Sud. Na de eerste vier jaar in Thüringen stond het ledenaantal van de NPD op een geringe zestig leden.172 Deze hervormingen van de NPD, die konden worden toegeschreven aan Udo Voigt, betekenden een grotere betrokkenheid tussen ‘Kameradschaften’ en leidinggevende leden binnen de NPD. Dit zorgde voor een toenemende attractiviteit van de partij en een betere lokale gestructureerdheid. Dit gold ook voor Thüringen, waar het in de partij opnemen van personen zoals Tino Brandt of Ralf Wohlleben als ‘Landesvorsitzer’ een verhoogde aantrekkingskracht opleverde op lokaal niveau en in de rechts-extreme scene. De 5% kiesdrempel werd op provinciaal niveau, in tegenstelling tot de andere nieuwe bondslanden, nooit gehaald.173 De reden waarom in Thüringen de aanwas van leden pas eind jaren negentig en begin tweeduizend toenam is te verklaren. Ten eerste, veel rechtsextremisten vonden de partijen in het begin niet representatief genoeg voor hun ideologische standpunten of hun handelingsideaal. Jongere rechts-extremisten in Thüringen zagen veel meer in de lokale of regionale banden van de ‘Kameradschaften’, die gebonden waren aan de regionale belangen, in plaats van belangen te steunen van een West-Duitse partij. Uit een interview met skinheads in Thüringen kwam naar voren dat de scene zich daadwerkelijk niet verbonden voelde met de politieke partijen, wat hun geringe relevantie verklaarde. Ten tweede, dat er in Thüringen/ Oost- Duitsland na de hereniging nog geen uitgekiende politieke structuur of traditie was en dat rechts-extremisme eerder een sociale beweging genoemd kon worden. Daarbij had de snelle herenigingspolitiek met mooie beloftes van de CDU/CSU ook in Thüringen de meeste stemmen verkregen in zowel de ‘Landtagswahl’ als de ‘Bundestagwahl’ van 1990/1994. Het veranderende sociaal-politieke landschap en het etaleren van de NPD als gedoogde oppositie in

172 Alexander Thumfart, ’Einzug in die Parlamente. Wahlergebnisse Rechtsradikaler Parteien in Thüringen und Sachsen-Anhalt‘, in: Heinrich Böll Stiftung, Nazis in Parlementen. Eine bestandaufnahme und kritische analyse aus Thüringen (Berlin 2014) 16-17; Meyer, Im Westen nichts neues, 9. 173 Dwars, Günther, Das Braune Herz, 23-25. 77

Thüringen, kan gelden als een verklaring voor de ledentoename. Hierin spelen de ‘Harz’ hervormingen en de toenemende werkeloosheid, die tussen 1996 en 2006 niet onder de 15% kwam, mee. Er kan gesteld worden dat de NPD langzamerhand de hegemonie als dé rechts- extreme partij in Thüringen wist in te nemen. Desalniettemin zou de NPD ondergeschikt blijven en gedomineerd worden door rechts-extreme verbanden, zoals die van de THS. 174

4.4 Rechts-extreem geweld in Thüringen. Hoewel het politiek georganiseerd rechts-extremisme aanzienlijk klein was in de eerste vier jaar na hereniging, tonen de veelvoud aan losse extremistische verbindingen dat rechts- extremisme in Thüringen weldegelijk aanwezig was. Hun betrokkenheid in de statistieken van geweldsdelicten van Thüringen zijn hierin lastig af te lezen. Thüringen is in de periode tussen 1992-1994 volgens de statistieken van het BKA relatief geweldloos in vergelijking met Brandenburg, Sachsen-Anhalt en Mecklenburg-Vorpommern. Thüringen ligt op diverse punten van het BKA rapport zelfs onder het gemiddelde in de gehele bondsrepubliek. In 1997 en 1998 zou de regio ook de minste rechtsextremistische gewelddaden hebben van Oost-Duitsland, met 1,70 en 1,46 per 100.000 inwoners. Nu moeten de criminaliteitscijfers begin jaren negentig wellicht gerelativeerd worden en zal het daadwerkelijke aantal hoger liggen, wegens het ontbreken van een sterk georganiseerde politiemacht in de nieuwe bondslanden. Volgens de tabel hieronder zou rechtse criminaliteit zich in Thüringen voornamelijk ontwikkelen na 1993, wat bijna gelijkt loopt met de ontwikkeling van de ‘Anti-Antifa Ostthüringen’ en daarna de THS.175

4.4 Tabel 1. Ontwikkeling rechts en links-extremistisch geweld 1993-1997.

Gewelddadige 1993 1994 1995 1996 1997 delicten.

Van rechts 219 477 733 939 1206

Van Links 22 28 24 59 53

174 Fromm, Rechtsextremismus in Thüringen, 86 en104; König, Quent, ‘Anfänge in der DDR‘, 62-63; Thumfart, ‘Einzug in die Parlamente‘, 15-16. 175 Bundesamt für Verfassungsschutz, Verfassungsschutzbericht 1998 (Köln 1998) 23; Bundeskriminalamt (BKA), Polizeiliche Kriminalstatistik 1994. Bundesrepublik Deutschland (Wiesbaden 1995) 190-240. 78

176

Acht jaar na de hereniging zijn er drie delicten in Thüringen voorgevallen met een dodelijke afloop, die gekoppeld konden worden aan rechts-extremistisch handelen. Toch toonde de gewelddadigheid en willekeur van deze daden juist het gevaar van rechts- extremisme. Zo werd de parkwachter Karl Sidon in januari 1993 door meerdere jongeren, uit wat de ‘Babyskin-Szene’ genoemd werd wegens de jonge leeftijd van haar aanhangers, na meerdere aanvaringen in elkaar geslagen. Sidon werd in Arnstadt bewusteloos geslagen en op de dichtstbijzijnde weg gegooid, waarna hij meermaals overreden werd door het aankomende verkeer. De vijftien- en zestienjarige daders kregen drie jaar cel hiervoor. De jonge leeftijd van veel daders doet ook geloven dat deze jongeren gestimuleerd werden om zulke overtredingen te begaan wegens hun minderjarigheid en de daardoor geringere strafmaatregelen die het Duitse juridische systeem er tegenover had staan.177 Dit was ook van toepassing bij de moord op de veertienjarige Jana Giorgi. Giorgi, die gold als een links georiënteerde uit Saalfeld. Zij werd eind maart 1998 door een jonge neonazi uit haar klas doodgestoken als gevolg van oplopende spanningen tussen de linkse scene in het centrum van Saalfeld en een groep neonazi’s uit Gorndorf. De vijftienjarige dader zou bij deze groep willen horen en zou de moord mogelijk als statement of initiatie gedaan kunnen hebben. Hij werd tot vijfeneenhalf jaar cel veroordeeld.178 Beiden moorden laten de gewelddadigheid van de scene in Thüringen duidelijk zien. De masculiniteit in de skinhead en rechts-extreme scene promoot het gebruik van lichamelijk geweld. De structuurloosheid waarmee dit geweld werd uitgeoefend door rechts-extremisten, maakte het uiterst onmogelijk te voorspellen. Hoewel volgens de statistieken van het BKA, Thüringen onder het gemiddelde in aantallen misdrijven lag, was de ontwikkeling van militante groeperingen en radicalisering van rechts-extreme jongeren weldegelijk aanwezig, zoals het NSU trio uit het ‘Kameradschaft’ Jena zou uitwijzen. Hoewel de ontwikkeling van rechts- extreme politieke partijen en geweld Thüringen niet duiden als een rechts-extreem bolwerk, werd dit door haar ondergrondse subculturele structuur door meerdere auteurs wel als zodanig gekwalificeerd.

176 Katharina König, ’Keine Sorgen mit den Rechten. Saalfeld-Rudolstadt Hochburg der Rechten in den 1990er Jahren und Herz des Thüringer Heimatschutzes‘, in: Bodo Ramelow, Made in Thüringen. Nazi-Terror und Verfassungsschutz-Skandal (Hamburg 2012) 162-164. 177 Prützel-Thomas, ‘German Criminal Justice‘, 214-216; Opferfonds Rechte Gewalt CURA, Moord op Karl Sidon, Artikel te vinden op: http://www.opferfonds-cura.de/zahlen-und-fakten/erinnerungen/januar/karl-sidon/. 178 Christoph Dieckmann, “In der thüringischen Stadt Saalfeld wurde die vierzehnjährige Jana erstochen. Das Mädchen gab sich links, der Mörder wollte Nazi sein“, Die Zeit (16 April 1998). 79

4.5 Conclusie rechts-extremistische ontwikkeling in Thüringen.

Er kan geconcludeerd worden dat rechts-extremisme in Thüringen in vergelijking met de andere bondslanden van de DDR op meerdere punten verschilt en tegelijkertijd overeenkomt. Ten eerste, dat in Thüringen in de tijd van de DDR al onafhankelijke rechts-extreme structuren ontstaan waren. Mogelijkerwijs wel meer beïnvloed door West-Duits rechtsextremisme wegens haar ligging. Ten tweede, dat politiek rechts-extremisme minder succesvol was in het verwerven van grote steun. Dit in tegenstelling tot Sachsen en Mecklenburg-Vorpommern, NPD, en Sachsen-Anhalt en Brandenburg, DVU. Hierbij voortbordurend op het idee dat militante organisaties en een rechtse subcultuur eerder van belang waren voor de rechts-extremisten in de deelstaat. Ten derde, dat Thüringen volgens de statistieken relatief geweldloos was maar dat dit niets afdeed aan de ontwikkeling van rechts- extreme structuren zoals de DNP of de latere THS. Thüringen vormde hierin namelijk wel een regio van grootschalige rechts-extreme subculturele ontplooiing. Iets waar de deelstaat heden ten dagen nog bekend om staat, en waar grootschalige demonstraties en rechts-rock evenementen georganiseerd worden. Ten vierde, dat deze structuren door Thüringen heen wijdverbreid waren en zich constant ontwikkelden en aanpasten. Daarbij was er sprake van een uiterst ondergronds karakter van losse kleinschalige verbanden die op regionaal niveau met elkaar in contact stonden en zowel op politiek als sociaal draagvlak zocht in de vorm van ‘Befreite Zone’ en het domineren van de provinciale tak van de NPD. Ten vijfde, dat er pas vanaf midden jaren negentig een radicalisering plaatsvond en een exponentiele groei in rechts-extreme gewelddelicten, die mogelijkerwijs toe te schrijven valt aan de ontplooiing van de THS. Hierin ging het niet zozeer om de strijd om stemmen, maar de strijd om de openbare ruimte, om de straten. De hegemonie van de sociale ruimte. Ten zesde, Thüringen zou, ondanks weinig aanhang voor rechtse politieke partijen, de lage criminaliteitscijfers van het BKA en de relatieve lage werkeloosheid, kunnen worden omschreven als een broeiplek van militant rechts-extremisme. Hierin is de afwezigheid van de rechtse politiek juist een teken dat het wellicht voorbij de retoriek gaat van wat de extreem rechtse partijen boden. Denk hierbij aan de creatie van een nieuw soort rechts-extremisme met politieke componenten uit de DDR, zoals de DNP. Dit heeft geleid tot een militant, gevaarlijke hybride waarvan de ‘Thüringer Heimatschutz’ en de ‘Nationalsocialistische Untergrund' mogelijk het resultaat zijn. Ten zevende, ondanks dat rechts-extremisme in Thüringen een provinciaal karakter had, waren de structuren op nationaal niveau actief en gevaarlijk voor

80 waarden en vrijheden van de Duitse democratie en de openbare orde. Daarin was het THS een unieke organisatie die in Oost-Duitsland geen equivalent kende door haar dominantie van de gehele rechtsextremistische scene in de provincie.

81

Conclusie

Na het uitvoerig onderzoeken van het ontstaan en de ontwikkeling van rechts- extremisme in Oost-Duitsland kunnen wij aan de hand van de bovenstaande hoofdstukken het volgende concluderen: Ten eerste, de begripsdefinitie van rechts-extremisme is uiterst breed en wat als rechts-extremistisch beschouwd kan worden overlapt een uiterst grijs gebied. Het is een heterogeen spectrum dat op politiek en sociaal niveau veelzijdige dimensies heeft. Het is een gedachtengoed dat in Duitsland het grootste en snelste groeipotentieel heeft door wisselwerking tussen de politieke, economische en sociale ontwikkeling. Ten tweede, rechts-extremisme heeft in de DDR een eigen ontwikkeling doorgemaakt. Het zou een protestbeweging genoemd kunnen worden, die onder de druk van de staat zich spiegelend tegenover het regime heeft geplaatst, ondanks dat het veel waarden deelde met de staat. De ontkenning van het bestaan door de staat heeft deze ontwikkeling gevoed. Door de politieke restricties van de staat, gaf het de scene een eigen karakter dat tegenwoordig nog aanwezig is. In plaats van een politiek georiënteerd rechts-extremisme, heeft het zich eerder in de sociale ruimte ontwikkeld. Hierin was het fragmentarisch afnemen van de macht van de SED in het discours van een toenemende protestgolf en nationalisme aan het einde van de eind jaren tachtig, die de beweging de ruimte gaf. Het wegvallen van de veiligheidsdiensten en de desillusie van de Oost-Duitse staatsdoctrine speelden de groei in de hand. Het herenigingsproces bood daarin West-Duitse rechts-extreme groepen de mogelijkheden om uitgewerkte rechtse structuren op het oosten te implementeren en de scene te structureren. Hoewel rechts-extremisme een andere structuur had was de ervaring van groepen zoals het GdNF van belang in de deling van hun kennis voor de opbouw van politiek georiënteerd rechts- extremisme. Hieraan gekoppeld waren vormen van gestructureerd militant rechts-extremisme. Hoewel de SED vanuit haar staatsideologie het bestaan van rechts-extremisme ontkende, kwam het, zoals Konrad Weiß stelde, voort uit een eigen ontwikkeling met een eigen karakter. Ten derde, het recht-extremisme in Oost-Duitsland was begin jaren negentig niet georiënteerd op de rechts-extreme politieke partijen uit West-Duitsland. Deels door de eigen nalatige aanpak van de partijen, de tegenmaatregelen die werden getroffen rondom de verkiezingen door de SED en doordat het in de Oost-Duitse rechts-extreme samenleving als te gematigd werd aanschouwd. Daarbij trok de snelle herenigingspolitiek van Helmut Kohl het grootste kiezerspotentieel naar zich toe. Het omgooien van de partijstrategie van de NPD en DVU zouden in de tweede helft van de jaren negentig wel succes hebben. De sociale oriëntatie van de scene zou politieke electorale successen in de weg staan net na de hereniging.

82

Ten vierde, de groei van rechts-extremisme in Oost-Duitsland na de hereniging was onderhevig aan een veelvoud van aspecten. In mijn optiek een van de belangrijkste factoren was het niet kunnen waarmaken van de hoge verwachtingen van de hereniging. De hereniging had voor Oost-Duitsland uiterst veel nadelige gevolgen. Totale ontmanteling en ineenstorting van de economie, stijging van kosten voor huizing, toenemende massawerkeloosheid en de psychologische omwenteling van het sociaal-politieke stelsel heeft een broeinest voor ontevredenheid en achterstand gecreëerd, die de staat tot nu toe nog niet heeft weten in te halen. Hierin vinden de theorieën van sociale deprivatie, competitiviteit en het niet kunnen bijbenen met het nieuwe moderniserende Duitsland zijn grondslag en uitwerking onder de Oost-Duitse bevolking. Hierin stel ik dat deze ontwikkeling heeft gezorgd voor de mogelijke radicalisering van het democratische midden en dat rechts-extreme structuren nog extremer werden. Het politieke vacuüm en de totale desorganisatie van het juridische systeem en wegvallen van interne wetgeving heeft daarin de ruimte geboden deze frustraties te kunnen uiten in een gewelddadig protest. De kater van de hereniging heeft daarin voor een vertrouwensverlies in de politiek geresulteerd en het geweld dat de eerste jaren aanwezig was kwam voort uit een ontevredenheid tegenover de destijdse ontwikkelingen. Ten vijfde, het geweld dat voortkwam uit de hereniging tegen asielzoekers en immigranten was hierin niet iets typisch Oost-Duits. Ondanks dat geweld naar verhouding meer voorkwam in het oosten, was het kwantitatief meer aanwezig in het westen, voornamelijk Nordrhein-Westfalen. De influx van asielzoekers, de slechte regulering hiervan en het politieke debat kan worden gezien als een ontstekingsmechanisme dat in 1991-1992 steeds verder werd opgevoerd. De asielzoekers stonden als zondebok centraal voor de hopeloosheid en recessie in de nieuwe Duitse staat. Het geweld kwam voornamelijk vanuit de jeugd, maar mag niet verkort worden op slechts een jeugdprobleem. Het was een conjunctuur in de gehele Duitse samenleving. Ten zesde, rechts-extremisme in Oost-Duitsland werd groter geprojecteerd in de (west) Duitse media dan het daadwerkelijk was. Daarbij heeft de media, zoals ‘Der Spiegel’ bijgedragen aan het voeden van angsten, relativeren van aanslagen en het verrechtsen van de publieke opinie. Het demoniseren van de asielzoekers als Duitslands grootste probleem heeft een vorm van rechtvaardiging gegeven voor gewelddadig handelen. Na de aanslag in Mölln kunnen we echter stellen dat het ook heeft meegeholpen aan het temperen van de gemoederen door zich duidelijk tegen het geweld en rechts-extremisme kritisch uit te laten. Ten zevende, Het politieke debat en de passieve stance tegen rechts-extreme ontwikkelingen begin jaren negentig hebben bijgedragen aan de groei van racistisch geweld en

83 de groei van rechtse groepen. De aanpak van groeperingen vanaf eind 1992 en de verandering van de asielwetgeving waren daarentegen maatregelen die hebben bijgedragen aan het indammen van rechts-extremisme en bekoelen van de negatieve publieke opinie. Tot slot, op de vraag of rechts-extremisme haar groei in Oost-Duitsland dankt aan de ontwikkeling in de DDR of aan het herenigingsproces wil ik mij aansluiten bij de opinie van Richard Stöss. Hij stelt dat het ‘Sowohl, als auch’ was. Daarbij wil ik een derde component toevoegen, namelijk de inmenging van West-Duitse rechts-extremisten in het verenigde Duitsland. De connecties tussen oost en west waren verantwoordelijk voor een verdere professionalisering van een militante ideologisch uitgekiemd rechts-extremisme in Oost- Duitsland. Wat heden ten dage nog uiterst gewelddadig en gevaarlijk voor de Duitse democratie is.

84

Literatuurlijst

Arenz, Waltraud, ´Skinheads in der DDR´, in: Voigt, Dieter en Mertens, Lothar, Minderheiten in und Übersiedler aus der DDR(Berlin 1992) 141-171.

Bade, Klaus, Emmer, Pieter, Lucassen, Leo, Oltmer, Jochem, Enzyklopädie Migration in Europa : vom 17. Jahrhundert bis zur Gegenwart (Paderborn 2007).

Bade, Klaus, ‘From Emigration to Immigration: The German Experience in the Nineteenth and Twentieth Centuries‘, Central European History Vol28.4(1995) 507-535.

Bade, Klaus, ‘Immigration and social peace in United Germany‘, in: Boterman, Frits e.a. ed., Van Bonn naar Berlijn. Deel1: Nationale vraagstukken voor het herenigde Duitsland (Amsterdam 1997) 265-284.

Baus, Ralf Thomas, ‘Die „Antifaschistisch-Demokratische Umwälzung“ in der Sowjetisch besetzten Zone 1945-1949‘, in: Konrad Adenauer Stiftung, Der Antifaschismus als Staatsdoktrin der DDR (Berlin 2009)18-30.

Beck, Marieluise, ‘Ausländerintegration und Fremdenfeindlichkeit‘, in: Bundeskriminalamt, Rechtsextremismus, Antisemitismus und Fremdenfeindlichkeit. Bestandsaufnahme, Perspektiven, Problemlösungen, Vorträge anlässlich der Herbsttagung des Bundeskriminalamts vom 21. Bis 23. November (2000) 109-120.

Becker, Jörg, Die Nichtdeutsche Bevölkerung in Ostdeutschland. Eine Studie zur räumlichen Segregation und Wohnsituation(Potsdam 1998).

Begrich, David, ‘Rechtsextremismus in der DDR; Ursachen und Kontinuitäten‘, in: Miteinander e.V. Arbeitsstelle Rechtsextremismus, Vortrag von David Begrich zur Tagung „Umstrittene Kontinuitäten“ 1-11.

Berlit, Uwe, ’Das Grundgesetz und die Fremden. Bürger, Volk und Nation bei der Entstehung des Grundgesetzes’, Kritische Justiz Jahrgang 27.1 (1994) 77-87.

Boldorf, Marcel, ’Brüche oder Kontinuitäten? Von der Entnazifizierung zur Stalinisierung in der SBZ/DDR 1945-1952’,Historische Zeitschrift 289(2),287-323.

Borkert, Maren en Bosswick, Wolfgang ,’The case of Germany’, in: Zinconne, Giovanna, Penninx, Rinnus en Borkert, Maren, Migration policymaking in Europe. The Dynamics of Actors and Contexts in Past and Present (Amsterdam 2011) 96-125.

85

Boterman, Frits, ‘Inleiding 1B De Duitse eenwording‘, in: Boterman, Frits e.a. ed., Van Bonn naar Berlijn. Deel1: Nationale vraagstukken voor het herenigde Duitsland (Amsterdam 1997) 89-94.

Botsch, Gideon, Die extreme Rechte in der Bundesrepublik Deutschland 1949 bis heute (Darmstadt 2012). Botsch, Gideon, ´From Skinhead-Subculture to Radical Right Movement: The Development of a ´National Opposition´in East Germany´, Contemporary European History 21.4 (2012)553- 573. Brandt, Christoph, Rißmann, Manfred, Wolf, Stefanie, Landtag Mecklenburg-Vorpommern. Beschlussempfehlung und Zwischenbericht (Schwerin 1993). Braunthal, Gerard, Right-Wing Extremism in contemporary Germany (Basingstoke 2009). Brinks, Jan Herman, ‘Nationalism in German Politics as Mirrored by the Print Media Since Reunification‘, Nationalism and Ethnic Politics 13:4 (2007) 555-579. Broschüregruppe (HG.),nicht vom Himmel gefallen. Rechtsextremismus in Jena (Jena 2000).

Brubaker, Rogers, ‘Continuities in the German politics and citizenship’, in: Frits Boterman e.a. ed., Van Bonn naar Berlijn. Deel1: Nationale vraagstukken voor het herenigde Duitsland (Amsterdam 1997) 285-304. Bundesamt für Verfassungsschutz, Verfassungsschutzbericht 1998 (Köln 1998). Bundeskriminalamt(BKA), Polizeiliche Kriminalstatistik 1994. Bundesrepublik Deutschland (Wiesbaden 1995).

Coester, Marc, ‘Commentary: Right-wing Extremism and Bias Crime in Germany’, Journal of Ethnicity in Criminal Justice, 8:1 (2010) 49-69.

Die Deutsche Stimme: ‘‘ 200.000 Tote im Jahr‘‘ Deutsche Stimme 11 Jahrgang Nr.10 (Oktober 1986) 6. “ Ein neues Weimar? Oder wohin gehst du Deutschland?“ Deutsche Stimme 18. Jahrgang Nr.9 (September 1993) 2. “ Kurze Meldung, kurze Meinung: Polnische Wirtschaft“ Deutsche Stimme 15. Jahrgang Nr.12 (December 1990) 2. “ Verzich bleibt Verrat!“ Deutsche Stimme 15. Jahrgang Nr.12 (December 1990) 1.

Der Spiegel, Jaargang 1990 (Hamburg 1990). Der Spiegel, Jaargang 1991 (Hamburg 1991).

86

Der Spiegel, Jaargang 1992 (Hamburg 1992). Der Spiegel, Jaargang 1993 (Hamburg 1993).

Dieckmann, Christoph, “In der thüringischen Stadt Saalfeld wurde die vierzehnjährige Jana erstochen. Das Mädchen gab sich links, der Mörder wollte Nazi sein“‘, Die Zeit (16 April 1998). Artikel te vinden op de website van Die Zeit: https://www.zeit.de/1998/17/jana.txt.19980416.xml/komplettansicht.

Dwars, Jens, Günther, Mathias, Das braune Herz Deutschlands. Rechtsextremismus in Thüringen (Jena 2001).

Engelbrecht, Johanna, Rechtsextremismus bei Ostdeutschen Jugendlichen vor und nach der Wende (Frankfurt Am Main 2008).

Europawahl 1989: Werbespot REP, reclame van Die Republikaner te vinden op de website Youtube: https://www.youtube.com/watch?v=f6WBQvTRsdI. Frei, Norbert, College: Die Neue Rechte und die Auschwitz-Lüge, Rechtsradikalismus in Deutschland und Europa seit 1945 (9-5-2017 Jena). Friedrich, Walter, ´Ist der Rechtsextremismus im Osten ein Produkt der autoritären DDR?´, Politik und Zeitgeschichte 46 (2001)16-23.

Fromm, Rainer, Rechtsextremismus in Thüringen (Erfurt 1992).

Gauck Joachim , ‘Rostock-Lichtenhagen: Joachim Gaucks Rede im Wortlauf ‘, Der Tagesspiegel (26 Augustus 2012). Artikel te vinden op de website van Der Taggesspiegel: https://www.tagesspiegel.de/politik/rostock-lichtenhagen-joachim-gaucks-rede-im- wortlaut/7056834.html.

Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland.

Herbert, Ulricht, Geschichte der Ausländerpolitik in Deutschland (München 2001).

Hippler, Jochen, ´Rechtsradikale im deutschen Osten. ´´Rache is gerecht´´, Monatszeitung Wien (November 1990) 27-31.

Howard, Marc, ’An East German Ethnicity? Understanding the New Division of Unified Germany’, German Politics and Society Vol.13.4 (1995) 49-70.

Ireland, Patrick, ’Socialism, Unification policy and the rise of racism in Eastern Germany’, The International Migration Review Vol.31.3 (1997)541-568.

87

Jansen, Frank, ’Opfer rechtsextremistischer Gewalt. Eine Bilanz zur Schicksalsvergessenheit seit der Wiedervereinigung’, in: Wilhelm Heitmeyer, Deutsche Züstande Folge 10 (Berlin 2011) 261-274.

Jansen, Frank, Radke, Johannes, Kleffner, Heidke en Staud, Toralf, ’Tödlicher Hass. 149 Todesopfer rechter Gewalt‘, Der Tagesspiegel (31-05-2012). Artikel te vinden op de website van Der Tagesspiegel: http://www.tagesspiegel.de/politik/rechtsextremismus/toedlicher-hass- 149-todesopfer-rechter-gewalt/1934424.html.

Jaschke, Hans-Gerd, Rechtsextremismus und Fremdfeindlichkeit. Begriffe. Positionen. Praxisfelder (Opladen 1994).

Jaschke, Hans-Gerd, ‘Streitbare Demokratie‘, (Augustus 2006). Artikel te vinden op de website van de Bundeszentrale für Politische Bildung: http://www.bpb.de/politik/extremismus/rechtsextremismus/41891/streitbare-demokratie. Kailitz, Steffen, ‘Die Deutsche Volksunion und die Republikaner: Vergleichende Betrachtungen zur Entwicklung und zum ideologischen Profil‘, in: Braun, Stephan, Geisler, Alexander en Gerster, Martin, Strategien der extremen Rechten. Hintergründe, Analysen, Antworten (Wiesbaden 2009) 109-129. Konrad Adenauer Stiftung , ‘Mythos: Die DDR stand für Antifaschismus‘, DDR-Mythos und Wirklichkeit (2017). Artikel te vinden op website Konrad Adenauer Stiftung: http://www.kas.de/wf/de/71.6641/.

König, Katherina, Quent, Matthias, ‘Anfänge in der DDR Stationen der Entwicklung der Thüringer Neonaziszene seit 1990‘, in: Bodo Ramelow, Made in Thüringen. Nazi-Terror und Verfassungsschutz-Skandal (Hamburg 2012)54-65.

König, Katharina , ’Keine Sorgen mit den Rechten. Saalfeld-Rudolstadt Hochburg der Rechten in den 1990er Jahren und Herz des Thüringer Heimatschutzes‘, in: Bodo Ramelow, Made in Thüringen. Nazi-Terror und Verfassungsschutz-Skandal (Hamburg 2012) 162-167.

Koopmans, Ruud, Olzak, Susan , ’Discursive Opportunities and the Evolution of Right-Wing Violence In Germany’, American Journal of Sociology Vol.110.1 (July 2004) 198-230.

Kretschmer, Dirk, Jäger, Siegfried, ’Von Irren, Chaoten und Fanatikern. Rechtsextremismus und Rassismus in den Medien‘, in: Jens Mecklenburg, Handbuch deutscher Rechtsextremismus (Berlin 1996) 802-823.

88

Krumm, Thomas, ’Entwicklungen politisch motivierter Gewalt im Vergleich der Bundesländer 1996-2013’, Zeitschrift für Vergleichende Politikwissenschaft Vol.9(1) (2015)19-47.

LaPorte, Norman , ´Skinheads and Right Extremism in an Anti-fascist State´, in: Dennis, Mike ,LaPorte, Norman, State and Minorities in Communist East Germany (New York 2011) 170- 194.

Lubbers, Marcel, Scheepers, Peer, ’Explaining the Trend in Extreme Right-Wing Voting: Germany 1989-1998’, European Sociological Review Vol.17/4 (2001) 431-449.

Maler, Klaus, ‘Das Netzwerk der militanten Neonazis‘, in: Mecklenburg, Jens, Handbuch Deutscher Rechtsextremismus (Berlin 1996) 572-594.

Mcgowan, Lee, ‘Much More Than a Phantom Menace! Assessing the Character, Level and Threat of Neo-Nazi Violence in Germany, 1977–2003’, Journal of Contemporary European Studies, 14:2 (2006) 255-272. McGowan, Lee, ’Right-Wing Violence in Germany: Assessing the Objectives, Personalities and Terror Trail of the National Socialist Underground and the State’s Response to it’, German Politics 23:3 (2014) 196-212. Meyer, Carsten, Im Westen nichts neues. Rechtsextremistische Strukturen in Westthüringen(Erfurt 2002).

Mecklenburg, Jens, Handbuch Deutscher Rechtsextremismus(Berlin 1996).

Michael, George, ‘The Ideological Evolution of Horst Mahler. The far Left-extreme Right synthesis‘, Studies in Conflict & Terrorism, 32:4 (2009) 346-366. Ministerium der Justiz, Strafgesetzbuch(1986). Mischkowitz, Robert, Fremdfeindliche Gewalt und Skinheads. Eine Literaturanalyse und Bestandsaufnahme polizeilicher Maßnahmen (Wiesbaden 1994). Mudde, Cas, The ideology of the extreme right (Manchester 2002). Noelle-Neumann, Elisabeth, Köcher, Renate, Allensbacher Jahrbuch der Demoskopie 1984- 1992 (München 1993).

Ohlemacher, Thomas, ‘Fremdenfeindlichkeit und Rechtsextremismus. Mediale Berichterstattung, Bevölkerungsmeinung und deren Wechselwirkung mit fremdenfeindlichen Gewalttaten, 1991-1997‘, Soziale Welt 49.4 (1998)319-332.

Opferfonds Rechte Gewalt CURA, informatie over de moord op Karl Sidon en Sadri Berisha. Te vinden op de website van Opferfonds Rechte Gewalt: http://www.opferfonds-

89 cura.de/zahlen-und-fakten/erinnerungen/januar/karl-sidon/ en http://www.opferfonds- cura.de/zahlen-und-fakten/erinnerungen/juli/sadri-berisha/.

Pagenstecher, Cord, ‘Das Boot ist voll. Schreckensvision des vereinten Deutschland‘, in: Paul, Gerhard, Das Jahrhundert der Bilder, Band II: 1949 bis heute (Göttingen 2008) 606-613.

Panikos, Panayi, ´Racial Violence in the New Germany 1990-1993´,Contemporary European History Vol.3.2 (November 1994) 265-287.

Pfahl-Traughber, Armin, ’Das rechtsextreme und ausländerfeindliche Einstellungspotential in den neuen Bundesländern‘, GMH 12 (1991) 765-775.

Pfahl-Traughber, Armin, ‘Freiheitliche Deutsche Arbeiterpartei‘, in: Decker, Franck, Neu, Viola, Handbuch der Deutschen Parteien (Wiesbaden 2018) 353-354.

Pfahl-Traughber, Armin ,´Rechtsextreme Subkulturen, Verbindungen und Divergenzen im westlichen und östlichen Deutschland´, in: Konrad Löw, Terror und Extremismus in Deutschland. Ursachen, Erscheinungsformen Wege zur Überwindung (Berlin 1994) 65-81.

Pfahl-Traughber, Armin, ‘Rechtsextremismus als neue soziale Bewegung? Aktivitäten und Kooperation von NPD, Neonazis und Skinheads‘, Forschungsjournal NSB 16.4 (2003)43-54.

Piesche, Peggy, ’Black and German? East German Adolescents before 1989: A Retrospective view of a ‘’Non-Existent Issue’’ in the GDR’, IAICGS Humanities Volume 13 (2002) 37-59.

Prützel-Thomas, Monika , ’German Criminal Justice and Right-Wing Extremists: Is Justice in Germany ‘Blind in the Right Eye’?’, Journal of Contemporary Central and Eastern Europe 8:2(2000) 209-225.

Quent, Matthias, ´Die Entwicklung der Neonazi-Szene in Thüringen´, in: Heinrich Böll Stiftung, Nazis in Parlamenten. Eine Bestandsaufnahme und kritische Analyse aus Thüringen (Berlin 2014)8-14.

Quent, Matthias, Schulz, Peter, Rechtsextremismus in Lokalen Kontexten. Vier vergleichende Fallstudien (Wiesbaden 2015).

Rabenschlag, Ann-Judith, ’Arbeiten im Bruderland. Arbeitsmigranten in der DDR und ihr Zusammenleben mit der deutschen Bevölkerung‘, in: Deutschland Archiv, (15.9.2016) Artikel te vinden op: www.bpb.de/233678.

90

Ritter, Christa, ’Ich, Kühnen – Deutschlands gefürchtetster Nazi erklärt sich‘, in Tempo (Februari 1989) 82-90, Interview te vinden op de website van Waahr: http://www.waahr.de/texte/ich-k%C3%BChnen-%E2%80%93-deutschlands- gef%C3%BCrchtetster-nazi-erkl%C3%A4rt-sich.

Rojahn, Christoph, ‘Extreme Right-Wing Violence in Germany. The political and social context’, in: Research Institute for the Study of Conflict and Terrorism (Londen 1996) 1-25.

Ross, Gordon Charles, The Swastika in Socialism. Right-Wing Extremism in the GDR (Hamburg 2000).

Scheuch, Erwin, ‘Fremdenhass als akute Form des Rechtsextremismus‘, in: Löw, Konrad, Terror und Extremismus in Deutschland. Ursachen, Erscheinungsformen, Wege zur Überwindung(Berlin 1994) 29-64.

Schmidtke, Oliver, ‘Reinventing the Nation: Germany’s Post-Unification Drive Towards Becoming a ‘Country of Immigration’, German Politics 26:4(2017)498-515.

Sieger, Gerd Joachim, Verfassung der DDR. Text, Einführung, Kommentar, Hinweise auf das Grundgesetz (München 1986).

Siegler, Bernd, Auferstanden aus Ruinen. Rechtsextremismus in der DDR (1991 Berlin).

Sommer, Bernd, ’Anti-capitalism in the name of ethno-nationalism: ideological shifts on the German extreme right’, Patterns and Prejudice 42.3(2008)305-316.

Staud, Toralf, Radke, Johannes, Neue Nazis. Jenseits der NPD: Populisten, Autonome Nationalisten und der Terror von rechts (Keulen 2012).

Staud, Toralf, ‘Mehr als 50 Jahre rechtsextrem’, Bundeszentrale für politische Bildung (7.3.2016) 1-9.

Steinbach, Anja, Gissendanner, Scott, ’Explaining geographic concentrations of discrimination in Germany: small group interaction, youth and spatial context’, German Politics 12.2(2003)166-184.

Steiner, Roland, Unsere Kinder (1986) Documentaire over rechts-extreme jeugd in de DDR.

Stöss, Richard, Rechtsextremismus im Wandel (Berlin 2010).

Stöss, Richard, Rechtsextremismus im Vereinten Deutschlands (Berlin 2000).

91

Sturzbecher, Dietmar, Landua, Detlef ,‘Rechtsextremismus und Ausländerfeindlichkeit unter ostdeutschen Jugendlichen‘, Politik und Zeitgeschichte B46 (2001) 6-15.

Strafgesetzbuch Bundesrepublik Deutschland.

Sundermeyer, Olaf, Rechter Terror in Deutschland. Eine Geschichte der Gewalt (München 2012).

Thumfart, Alexander, ’Einzug in die Parlamente. Wahlergebnisse Rechtsradikaler Parteien in Thüringen und Sachsen-Anhalt‘, in: Heinrich Böll Stiftung, Nazis in Parlamenten. Eine Bestandsaufnahme und kritische Analyse aus Thüringen (Berlin 2014) 15-25.

Thumfart, Alexander, ’Politische Kultur in Ostdeutschland‘, Politik und Zeitgeschichte B39-40 (2001).

Ulbricht, Mike, Volksverhetzung und das Prinzip der Meinungsfreiheit. Strafrechtliche und verfassungsrechtliche Untersuchung des §130 Abs.4 StGB (Dresden 2016).

Wagner, Bernd, Handbuch Rechtsextremismus, Netzwerke, Parteien, Organisationen, Ideologiezentren, Medien (Hamburg 1994).

Weiß, Konrad, ‘Antisemitismus und Israelfeindschaft in der DDR. Über ideologische Indoktrination und die Verdrängung von Schuld‘, Die Politische Meinung Ausgabe 442 (2006)5-9.

Weiß, Konrad, ´Die neue alte gefahr. Junge Faschisten in der DDR´, Samisdat-Zeitschrift Kontext (Berlijn 1988) 1-8.

Weiß, Peter Ulrich, ‘Civil Society from the Underground: The Alternative Antifa Network in the GDR’, Journal of Urban History 2015 Vol.41.4 (2015) 647-664.

Weiß, Ralph, ‘Rechtsextremismus und vierte Gewalt‘, Soziale Welt 45.4 (1994) 480-504.

Zambonini, Gualtiero,’The evolution of German media coverage of Migration’, Washington D.C. Migration policy institute (2009)1-9.

92

93