Maar de Hoop Domineert

Een transnationale studie naar de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging, 1955-1965

Eline Groenewegen van der Weiden 11895896 MA Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen Begeleider: Dr. P.H. van Dam Tweede lezer: Dr. R. van Dijk 18 ECTS Aantal woorden: 17.973 Ingeleverd op: 29 juni 2018 INHOUDSOPGAVE

Lijst van afkortingen 4

Inleiding 5

Hoofdstuk 1 22 Internationale organisaties en conferenties

Hoofdstuk 2 39 Nationale protestacties

Hoofdstuk 3 60 Internationale protestacties

Conclusie 74

Bibliografie 78

Verantwoording afbeeldingen 82

2

“Demonstreren wij uit wanhoop? Demonstreren wij uit hoop? Ik antwoord: uit beiden. Maar de hoop domineert.”

- Krijn Strijd (1963)1

1 Krijn Strijd, ‘De Vredesmars in Amsterdam’, Militia Christi 18:4 (1963) 32. 3

LIJST VAN AFKORTINGEN

AAA Anti Atoombom Actie ANJV Algemeen Nederlands Jeugd Verbond ANVA Algemene Nederlandse Vredesactie ASA Atomic Scientists’ Association BB Bescherming Burgerbevolking CND Campaign for Nuclear Disarmament CNVA Committee of Non-violent Action CPN Communistische Partij Nederland DAC Direct Action Committee EFNA European Federation against Nuclear Arms FAS Federation of American Scientists ICDP International Confederation for Disarmament and Peace IFOR International Fellowship of Reconciliation IISG Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis ILCOP International Liaison Committee of Organisations of Peace IBP International Peace Bureau IPRA International Peace Research Association MLF Multilateral Force NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie NPK Nederlands Pugwash Komitee NVR Nederlandse Vredesraad OCV Onafhankelijke Contactcommissie voor Vredeswerk OVL Onafhankelijke Vredesliga PSP Pacifistisch Socialistische Partij SANE Campaign for a Sane Nuclear Policy SIPRI Stockholm International Peace Research Institution SJN Socialistische Jeugd van Nederland WAS Werkgroep Antimilitaristische Studenten WILPF Women’s International League for Peace and Freedom WPC World Peace Council WRI War Resisters’ International WRL War Resisters League VWO Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers

4

INLEIDING

Het einde van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig werden gekenmerkt door massale antikernwapenprotesten in grote delen van de Westerse wereld. Het einde van een periode van detente tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zorgde voor toenemende spanningen en verontrusting over de mogelijkheid van een kernoorlog tussen de twee grootmachten. Vanaf 1977 vonden er protesten plaats tegen de neutronenbom, welke in omvang groeiden na het NAVO-dubbelbesluit van 1979, dat de plaatsing van middellangeafstandsraketten in vijf West-Europese landen zou betekenen. Nederland liep wat betreft de antikernwapenbeweging voorop en er werden omvangrijke demonstraties georganiseerd (zo kwamen in 1981 in Amsterdam 400.000 personen bijeen om te demonstreren). Deze massale Nederlandse volkswoede tegen kernwapens wordt ook wel aangeduid met de term Hollanditis.2

De antikernwapenprotesten van de jaren zeventig en tachtig hebben door de tijd heen aanzienlijke wetenschappelijke belangstelling genoten. Dit is, gezien de omvang van deze protestbeweging, ook zeker niet verwonderlijk. Beduidend minder aandacht hebben historici daarentegen besteed aan een eerdere fase van antikernwapenprotesten die tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw plaatsvond, namelijk tussen 1955 en 1965. Deze protestbeweging was een reactie op de kernproeven die destijds op grote schaal door de Verenigde Staten en de

2 April Carter, Peace Movements: International Protest and World Politics since 1945 (New York (NY), 1992) 110-112 en 121; Christie Miedema, ‘Struggling Against the Bomb or Against the Bloc Divide? The Dutch Peace Movement and Eastern Europe’, Dutch Crossing 39:3 (2015) 261-274, aldaar 261-262; De term ‘Hollanditis’ werd in 1981 aan de beweging toegekend door de Amerikaanse historicus Walter Laqueur in zijn artikel ‘Hollanditis: A New Stage in European Neutralism’ (gepubliceerd in Commentary). 5

Sovjet-Unie werden uitgevoerd. Men maakte zich vooral zorgen om de gezondheidsrisico’s die deze proeven met zich mee zouden brengen, maar natuurlijk ook om de gevolgen van een mogelijke kernoorlog.3

De oorsprong van dit protest lag bij de wetenschappelijke gemeenschap, maar al snel begon er ook bij het grote publiek een toenemende weerstand tegen kernwapens te ontstaan.

Vooral in Groot-Brittannië was de protestbeweging erg sterk. Daar werd, na de beslissing van de Britse overheid om in 1957 bij Kersteiland een eerste kernproef uit te voeren, in 1958 de

Campaign for Nuclear Disarmament (CND) opgericht, de grootste en meest bekende antikernwapenorganisatie. Maar ook in andere landen, zoals de Verenigde Staten, West-

Duitsland, Japan en Australië, werd gedemonstreerd. De CND groeide als kool en na twee jaar waren er al 450 lokale afdelingen opgericht. De jaarlijks georganiseerde mars tijdens het

Paasweekend, de Aldermaston march, trok daarnaast steevast vele duizenden geïnteresseerden, zo liepen er in 1960 zeker 100.000 demonstranten mee.4 Het radicalere

Committee of Hundred (een afsplitsing van de CND, onder leiding van filosoof en wiskundige

Lord Bertrand Russell) voerde daarnaast campagnes van burgerlijke ongehoorzaamheid uit.5

Ook in Nederland was er tussen 1955 en 1965 een beweging tegen kernwapens actief en het is deze beweging die in dit scriptieonderzoek centraal zal staan. Hoewel de

Nederlandse beweging een marginale positie had, maakten ook hier activisten zich sterk voor de afschaffing van kernwapens. Omdat de beweging erg versnipperd was, lijkt een kort overzicht van de belangrijkste organisaties hier op zijn plek. Binnen de Nederlandse protestbeweging tegen kernwapens kan onderscheid gemaakt worden tussen organisaties die specifiek protesteerden tegen kernwapens (antikernwapenbewegingen) en organisaties die tegen alle vormen van bewapening en militaire activiteit waren (vredesbewegingen, zowel

3 Carter, Peace Movements, 34-36 en 40. 4 Ibid., 46-48. 5 Ibid., 50. 6 pacifistisch als antimilitaristisch). Organisaties uit de eerste categorie waren onder andere de

Anti Atoombom Actie (AAA), het Comité en het Comité 1961 voor de

Vrede. Ook actiegroepen zoals lokale ‘ban-de-bom’ groepen vallen in deze categorie. Dit waren jonge organisaties en hun oprichting werd gestimuleerd door de ontstane oppositie en bezorgdheid rondom kernwapens en -proeven. Lang niet alle leden of deelnemers aan deze organisaties waren pacifisten of antimilitaristen, sommigen van hen waren wel voorstanders van conventionele bewapening en het Nederlandse lidmaatschap van de NAVO.6

De meeste Nederlandse vredesbewegingen waren al langer wat actief, in sommige gevallen zelfs al voor de Tweede Wereldoorlog. Voorbeelden hiervan waren de socialistische

Algemene Nederlandse Vredesactie (ANVA), de Derde Weg en de Werkgroep

Antimilitaristische Studenten (WAS). Op godsdienstig vlak waren er het

Protestantschristelijke Kerk en Vrede, het Katholieke Pax Christi, de Doopsgezinde

Vredesgroep en het Genootschap der Vrienden (Quakers). Een groot deel van de Nederlandse vredesbewegingen maakte deel uit van de Onafhankelijke Contactcommissie voor

Vredeswerk (OCV), welke diende als een overlegorgaan tussen alle verschillende organisaties, maar ook van het Comité 1961 voor de Vrede.7 In 1957 werd daarnaast de

Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) opgericht, die tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 1959 al twee zetels wist te veroveren.8 Veel personen uit de vredesbeweging waren actief binnen de PSP en stonden op die manier in contact met elkaar. Omdat beide categorieën organisaties, en dus niet alleen antikernwapenorganisaties, betrokken waren bij het protest tegen kernwapens, zal in deze scriptie gesproken worden over de Nederlandse vredes- en

6 Sectie G2 der Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht (HKKL), Handboek Vredesbewegingen (plaats onbekend, 1969) 13-16, 63-65 en 94-96; Pamflet Comité Albert Schweitzer tegen Atoombomproeven, februari 1959, Archief Hein van Wijk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01644, 772. 7 Sectie G2 der Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht, Handboek Vredesbewegingen, 5-7, 23-28, 41-44, 77-80 en 108-109; I.D. Verkuil, De Grote Illusie: De Nederlandse Vredesbeweging na 1945 (Utrecht, 1988) 35. 8 Sectie G2 der Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht, Handboek Vredesbewegingen, 13, 63 en 94; Verkuil, De Grote Illusie, 45-46. 7 antikernwapenbeweging. Deze beweging zal in dit onderzoek benaderd worden vanuit een transnationaal perspectief, wat in dit geval betekent dat er gekeken zal worden naar de verbindingen en relaties tussen Nederlandse organisaties en activisten en geestverwanten in het buitenland en wat de invloed daarvan was op haar activiteiten. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook als volgt: In hoeverre waren Nederlandse vredes- en antikernwapenbewegingen en hun werk onderdeel van een transnationaal netwerk tussen 1955 en 1965?

Ondanks dat pacifistische en antimilitaristische bewegingen al vanaf de negentiende eeuw actief waren, begon de wetenschappelijke studie naar vredesbewegingen en het concept

‘vrede’ pas na de Tweede Wereldoorlog enige vorm van betekenis te krijgen.

Onderzoeksinstituten zoals het Peace Research Institute in Oslo en periodieken als het

Journal of Peace Research stammen dan ook uit deze periode.9 Het aantal studies naar de

Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging die ook aandacht besteden aan de antikernwapenprotesten tussen 1955 en 1965 is beperkt en zij dateren hoofdzakelijk uit de jaren tachtig. Honderd Jaar Vredesbeweging in Nederland: van Socialisten tegen Oorlog tot

Vrouwen voor Vrede van Gerard van den Boomen, De Grote Illusie: De Nederlandse

Vredesbeweging na 1945 van I.D. Verkuil en Vredesbeweging van Ph.P. Everts en G.

Walraven bieden alle drie een algemene beschrijving van de Nederlandse vredesbeweging in de twintigste eeuw, waarbij Van den Boomen in zijn benadering sterk onderscheid maakt tussen socialistisch en kerkelijk georiënteerde bewegingen.10 Kerst Huismans Ban de Bom:

De Beweging tegen Kernwapens 1960-1969 richt zich specifieker op de antikernwapenbeweging van de jaren zestig. Zijn onderzoek is zeer sterk gebaseerd op periodieken, in plaats van archiefmateriaal, maar besteedt wel meer aandacht aan de rol van

9 David Cortright, Peace: A History of Movements and Ideas (Cambridge, 2008) 2. 10 Gerard van den Boomen, Honderd Jaar Vredesbeweging in Nederland: Van Socialisten tegen Oorlog tot Vrouwen voor Vrede (Amstelveen, 1983); Verkuil, De Grote Illusie; Ph.P. Everts en G. Walraven, Vredesbeweging (Utrecht, 1984). 8 jongerenorganisaties en protesten in het buitenland, hoofdzakelijk Groot-Brittannië.11 Eric

Duivenvoorden gaat in een recentere publicatie, Rebelse Jeugd: Hoe Nozems en Provo’s

Nederland Veranderden, specifiek in op de ontwikkeling van protestbewegingen en tegencultuur onder jongeren in Nederland vanaf de jaren zestig. Hierbij besteedt hij ook aandacht aan de acties die werden ondernomen tegen kernwapens. Hoewel deze publicaties een redelijk beeld schetsen van de geschiedenis van de Nederlandse vredesbeweging, beperken zij zich tegelijkertijd sterk tot de ontwikkelingen die binnen Nederland plaatsvonden. Met uitzondering van Huisman, wordt door de auteurs maar beperkt aandacht besteed aan de vraag hoe de Nederlandse beweging past in het plaatje van de internationale vredes- en antikernwapenbeweging en wat voor uitwerking dit had.12

Een autoriteit op het gebied van de internationale antikernwapenbeweging is de

Amerikaanse historicus Lawrence S. Wittner. Wittner publiceerde een indrukwekkende trilogie over de wereldwijde beweging tegen kernwapens gedurende de twintigste eeuw getiteld The Struggle Against the Bomb. In het tweede deel van deze trilogie, Resisting the

Bomb: A History of the World Nuclear Disarmament Movement, 1954-1970, behandelt hij de ontwikkeling van antikernwapenprotesten in een zeer grote hoeveelheid landen, waaronder ook Nederland, alsmede de politieke reacties en implicaties die deze protesten teweeg brachten. Hoewel Wittners trilogie een ongekende prestatie is (dit kan niet worden ontkend), heeft hij wel de neiging de impact van deze beweging te overschatten. Daarnaast is zijn studie naar de Nederlandse antikernwapenbeweging erg beperkt in omvang en bovendien sterk gebaseerd op buitenlandse periodieken, zoals het Britse pacifistische tijdschrift Peace News, en juist niet op het vele, in Nederland beschikbare, archiefmateriaal.13

11 Kerst Huisman, Ban de Bom: De Beweging tegen kernwapens 1960-1969 (Amsterdam, 1981). 12 Eric Duivenvoorden, Rebelse Jeugd: Hoe nozems en provo’s Nederland veranderden (Amsterdam, 2015). 13 Voor Wittners beschouwing van de Nederlandse antikernwapenbeweging zie: Lawrence S. Wittner, Resisting the Bomb: A History of the World Nuclear Disarmament Movement, 1954-1970 (Stanford (CA), 1997) 72-73 en 223-225. 9

Een ander relevant werk over vredesbewegingen in de twintigste eeuw is Peace

Movements: International Protest and World Politics since 1945 van de voormalig activiste en politieke wetenschapster April Carter. Carter behandelt in haar werk de bewegingen tegen kernwapens van de jaren zestig en tachtig, alsmede de protesten tegen de Vietnam Oorlog.

Daarnaast besteedt zij aandacht aan de definitie en het gedachtegoed van de vredesbeweging en bespreekt zij de invulling van deze beweging in verschillende landen, hoewel Nederland bij de bespreking van de jaren zestig vrijwel niet aan de orde komt.14 Andere belangrijke namen op dit gebied zijn de Duitse historicus Benjamin Ziemann en de Amerikaanse historicus Matthew Evangelista. Ziemann gaat in zijn werk in op het transnationale karakter van de antikernwapenbeweging, maar benadrukt ook het belang van nationale aspecten.

Daarnaast probeert hij de vredesbeweging te plaatsen in de context van de Koude Oorlog en

Oost-West relaties.15 Evangelista gebruikt een vergelijkbare aanpak, waarbij hij in

‘Transnational organizations and the Cold War’, de rol van transnationale organisaties bij het beteugelen van de Koude Oorlog en de kernwapenwedloop sterk benadrukt. Wel focust hij meer op de rol van bewegingen achter het IJzeren Gordijn.16

Tot slot dient ook het werk van historicus Holger Nehring genoemd te worden.

Nehring publiceerde in 2013 een vergelijkend historisch onderzoek naar de vredesbeweging in Groot-Brittannië en West-Duitsland: Politics of Security: British and West German Protest

Movements and the Early Cold War, 1945-1970. In zijn onderzoek combineert Nehring een vergelijkende en een transnationale benadering, waarbij hij het concept transnationalisme omschrijft niet als een onderzoek naar culturele transfers, maar als een manier om aan te

14 Carter, Peace Movements, hoofdstuk 1 en 3 t/m 5. 15 Benjamin Ziemann, ‘Situating Peace Movements in the Political Culture of the Cold War: Introduction’, in: Benjamin Ziemann (red.), Peace Movements in Western Europe, Japan and the USA during the Cold War (Essen, 2007) 13-38; Benjamin Ziemann, ‘A Quantum of Solace? European Peace Movements during the Cold War and their Elective Affinities’, Archiv für Sozialgeschichte 49 (2009) 351-389. 16 Matthew Evangelista, ‘Transnational Organizations and the Cold War’, in: Melvyn P. Leffler en Odd Arne Westad (red.), The Cambridge History of the Cold War, volume III Cambridge, 2010) 400-421, aldaar 400. 10 tonen dat transnationale en nationale niveaus ook erg met elkaar vervlochten kunnen zijn.17

Aan de hand van deze aanpak onderzoekt hij hoe de West-Duitse en Britse vredesbewegingen functioneerden binnen de Koude Oorlog en hoe het protest tegen kernwapens ervoor kon zorgen dat de activisten het gevoel kregen onderdeel te zijn van een grotere beweging.

Daarnaast benadrukt hij de diversiteit van het gedachtegoed van de activisten en hoe dit in zijn eigen historische context geplaatst kan worden.18

Waar enige onenigheid over bestaat tussen onderzoekers is de vraag of de vredes- en antikernwapenbeweging van de jaren vijftig en zestig wel gezien kan worden als een transnationale beweging. Carter stelt dat dit zeer zeker het geval was. Dit baseert zij op de verspreiding van symbolen en manieren van protesteren over verschillende landen.19 Ook

Ziemann stelt in zijn artikel ‘A Quantum of Solace? European Peace Movements during the

Cold War and their Elective Affinities’ dat de antikernwapenbeweging een transnationale beweging was, maar hij observeert daarbij wel dat “even if they [vredesbewegingen] engaged in transnational encounters with other movements across Europe, their protests might have been framed by collective perceptions of national identity”.20 Ziemann wil hiermee benadrukken dat hoewel de beweging transnationaal was, ook nationale aspecten en omstandigheden van invloed konden zijn op haar ontwikkeling, hetgeen hij verder onderbouwt aan de hand van twee voorbeelden, namelijk de Noorse en Griekse vredesbewegingen.21 In een ander werk, ‘Situating Peace Movements in the Political Culture of the Cold War: Introduction’, brengt Ziemann een vergelijkbaar argument naar voren wanneer hij stelt dat de nationale en transnationale aspecten van de vredesbeweging sterk

17 Holger Nehring, Politics of Security: British and West German Protest Movements and the Early Cold War, 1945-1970 (Oxford: Oxford University Press, 2013) 5. 18 Nehring, Politics of Security, 6-7. 19 Carter, Peace Movements, 40. 20 Ziemann, ‘A Quantum of Solace?’, 352. 21 Ibid., 356-359. 11 verbonden waren. Verder argumenteert hij dat het transnationale aspect van deze beweging een goed voorbeeld is van histoire croissée, vervlochten geschiedenis.22 Nehring laat in zijn werk een vergelijkbare visie horen. Hij stelt namelijk dat hoewel de Britse en West-Duitse bewegingen transnationaal verbonden raakten, zij toch ook verankerd lagen in “local and national political contexts.”23

Wie zich daarentegen niet kan vinden in het idee dat de antikernwapenbeweging transnationaal van karakter was, is sociale wetenschapper Michael Frey. Frey argumenteert in

‘The International Peace Movement’ dat hoewel nationale organisaties dikwijls met elkaar in contact stonden en zich tevens inzetten voor hetzelfde einddoel (nucleaire ontwapening), zij vaak te verschillend waren om een gezamenlijk beleid te kunnen voeren en zodoende ook geen transnationale beweging vormden. Alleen grote internationale vredesorganisaties zoals de War Resisters’ International (WRI) en het International Fellowship of Reconciliation

(IFOR) kunnen volgens Frey als transnationaal worden beschouwd.24

Aangezien transnationale geschiedenis heden ten dage een populaire historiografische benadering is, lijkt het van belang om dieper in te gaan op de discussie die zich hier rondom afspeelt. Een belangrijk werk op dit gebied is het in 2013 gepubliceerde Transnational

History van historicus Pierre-Yves Saunier, waarin hij ingaat op het ontstaan en de belangrijkste aspecten van transnationale geschiedenis. Saunier stelt dat hoewel de term

‘transnationaal’ een lange geschiedenis kent, de studie naar transnationalisme pas gedurende de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond. De eersten die zich hiermee bezighielden waren de sociale wetenschappers, die transnationalisme vooral toepasten binnen de studie naar

22 Ziemann, ‘Situating Peace Movements in the Political Culture of the Cold War’, 12 en 34. 23 Nehring, Politics of Security, 5. 24 Michael Frey, ‘The International Peace Movement’, in: M. Klimke en J. Scharloth (red.), 1968 in Europe: A History of Protest and Activism, 1956-1977 (New York (NY), 2008) 33-44, aldaar 36-38. 12 cultuur, migratie en internationale betrekkingen. Pogingen om een duidelijke, alomvattende definitie van transnationalisme op te stellen zijn tot nu toe weinig succesvol gebleken.25

Een baanbrekende studie op het gebied van transnationalisme was Joseph S. Nye en

Robert O. Keohane’s ‘Transnational Relations and World Politics: an Introduction’, waarin zij zich afzetten tegen de realistische benadering van internationale betrekkingen die vooral op de staat gefocust is. Volgens de twee onderzoekers gaat transnationalisme om “contacts, coalitions, and interactions across state boundaries that are not controlled by the central foreign policy organs of governments.”26 Dit houdt in dat binnen transnationale contacten ten minste één van de actoren niet-statelijk behoort te zijn.27 De grote impact van deze publicatie leidde ertoe dat veel van het onderzoek naar transnationalisme dat gedurende de jaren tachtig en negentig werd gepubliceerd betrekking heeft op niet-gouvernementele organisaties en transnationale economische relaties.28 Nye en Keohane grepen in hun artikel onmiskenbaar terug op het werk van de wijlen Amerikaanse politieke wetenschapper J. David Singer. Singer maakte al in 1969 onderscheid tussen de twee manieren waarop niet-statelijke actoren een rol konden spelen op het wereldtoneel. Men kon zowel samenwerken met overheidsinstellingen, als de eigen overheid passeren door zelf contact te zoeken met overheden of organisaties in het buitenland.29 Volgens Nye en Keohane kan alleen deze tweede manier gezien worden als transnationaal contact.30

25 Pierre-Yves Saunier, Transnational History (Londen, 2013) 14-22. 26 Joseph S. Nye en Robert O. Keohane, ‘Transnational Relations and World Politics: An Introduction’, International Organizations 25:3 (1971) 329-349, aldaar 331. 27 Nye en Keohane, ‘Transnational Relations and World Politics’, 332. 28 Patricia Clavin, ‘Defining Transnationalism’, Contemporary European History 14:4 (2005) 421-439, aldaar 425; Sidney Tarrow, ‘Transnational Politics: Contention and Institutions in International Politics’, Annual Review of Political Science 4 (2001) 1-20, aldaar 4. 29 J. David Singer, ‘The Global System and its Sub-Systems: A Developmental View’, in: James N. Rosenau (red.), Linkage Politics: Essays on the Convergence of National and International Systems (New York, 1969) 21-43, aldaar 24. 30 Nye en Keohane, ‘Transnational Relations and World Politics’, 333. 13

Politieke wetenschapper en socioloog Sidney Tarrow onderscheid vier verschillende vormen van transnationale samenwerking en gezamenlijke actie: diffusie, politieke uitwisseling, transnational advocacy networks en transnationale sociale bewegingen. Diffusie

(verspreiding van ideeën en actievormen) en politieke uitwisseling (tijdelijke vorm van samenwerking tussen actoren met een gedeeld ideaal) hebben volgens hem vooral een tijdelijke aard, terwijl transnational advocacy networks en transnationale sociale bewegingen een langere levensduur hebben. De advocacy networks zouden vooral een communicatieve functie hebben, bijvoorbeeld door middel van conferenties, en zijn belangrijk voor de opbouw van een sociaal netwerk.31 Met transnationale sociale bewegingen bedoeld Tarrow:

“Sustained contentious interactions with opponents – national or nonnational – by connected networks of challengers organized across national boundaries.”32 Deze challengers moeten beschikken over een binnenlands sociaal netwerk en men moet consistent met vergelijkbare organisaties in verbinding staan. Deze verbinding kan tot stand komen door bijvoorbeeld een gedeelde visie of door organisatorische verbindingen.33 Uitgaande van deze definitie ziet

Tarrow Greenpeace, de antikernwapenbeweging uit de jaren tachtig, maar ook Islamitische terroristische organisaties, als transnationale sociale bewegingen.34 De verspreiding van verschillende vormen van actievoeren over verschillende landen en een toenemende samenwerking in transnationale protestcampagnes zou volgens Tarrow vooral vanaf de jaren negentig zichtbaar zijn.35

Historici zijn zich pas vanaf het laatste decennium van de twintigste eeuw met transnationalisme bezig gaan houden. Toenemende aandacht voor globalisering en een

31 Sidney G. Tarrow, Power in Movement: Social Movements and Contentious Politics (Cambridge, 1998) 186- 189. 32 Tarrow, Power in Movement, 184. 33 Ibid. 34 Ibid., 184-185. 35 Sidney Tarrow, ‘States and opportunities: The political structuring of social movements’, in: Doug McAdam, John D. McCarthy en Mayer N. Zald (red.), Comparative Perspectives on Social Movements (Cambridge, 1996) 41-61, aldaar 52. 14 groeiende afkeer tegen op de natiestaat gefocuste geschiedschrijving, zorgden ervoor dat de benadering snel populair werd. De in 2009 door Saunier en Akira Iriye uitgegeven Palgrave

Dictionary of Transnational History is een goede illustratie van deze groeiende interesse voor transnationale geschiedschrijving. Wel blijft het begrip ‘transnationalisme’ fluïde, waardoor het vaak op verschillende manieren gebruikt wordt.36 Historica Patricia Clavin argumenteert in ‘Defining Transnationalism’, dat de toegenomen interesse voor transnationale geschiedschrijving het concept zo breed heeft gemaakt, dat het gevaar loopt zijn betekenis te verliezen. Hoewel ook Clavin zichzelf weerhoudt van het geven van een alomvattende definitie van transnationalisme, benadrukt zij wel dat deze benadering historici in staat stelt om op een andere manier naar de natiestaat, maar ook naar historische verandering te kijken.37

De verschillende toepassingen van transnationalisme en de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van transnationale geschiedschrijving worden uiteengezet door Simon Macdonald, een onderzoeker aan het Londense Centre for Transnational History, in zijn artikel

‘Transnational History: A Review of Past and Present Scholarship’. Macdonald stelt dat veel historici ervoor kiezen om vanuit een nationale context een transnationale benadering te gebruiken, maar daarbij wel proberen om minder de nadruk op de natiestaat te leggen.

Daarnaast besteden historici die zich met transnationalisme bezighouden veel aandacht aan niet-gouvernementele organisaties. Dit geldt onder andere voor de eerder genoemde

Evangelista, maar ook voor historica Sarah Snyder die onderzoek doet naar mensenrechtenactivisme ten tijde van de Koude Oorlog en de Belgische historicus Kim

Christiaens die zich richt op solidariteitsbewegingen tijdens dezelfde periode. Hierbij besteedt

Christiaens zowel aandacht aan Oost-West, als Noord-Zuid relaties.38

36 Saunier, Transnational History, 26-32. 37 Clavin, ‘Defining Transnationalism’, 434 en 438-439. 38 Simon Macdonald, ‘Transnational History: A Review of Past and Present Scholarship’, laatst geraadpleegd op 29 januari 2018, via: http://www.ucl.ac.uk/centre-transnational- history/objectives/simon_macdonald_tns_review, 1-26, aldaar 13-14; Kim Christiaens, ‘Voorbij de 1968-

15

Niet alleen binnen de geschiedschrijving is er aandacht voor groeperingen zoals de vredesbeweging, ook binnen de sociale wetenschappen zijn er onderzoekers die zich richten op dergelijke sociale bewegingen. Het zou aan het doel van deze scriptie voorbij gaan om het debat en de publicaties rondom sociale bewegingen hier uitgebreid te bespreken, maar het is wel van belang om eerst even stil te staan bij de vraag wat er eigenlijk precies verstaan wordt onder een ‘sociale beweging’. Sinds het laatste kwart van de twintigste eeuw wordt door wetenschappers in toenemende mate aandacht besteed aan sociale bewegingen of social movements.39 Donatella della Porta en Mario Diani onderscheiden in Social Movements: An

Introduction vier kenmerken, waar sociale bewegingen doorgaans aan voldoen. Ten eerste zijn sociale bewegingen informele, interactieve netwerken (bijvoorbeeld tussen personen of organisaties) waarbinnen uitwisseling van informatie en andere middelen kan plaatsvinden.

Ten tweede worden binnen een sociale beweging bepaalde opvattingen gedeeld. Ten derde nemen sociale bewegingen deel aan politieke of culturele conflicten, waarbij men een bepaalde veranderingen probeert te bewerkstelligen (of juist tegen te houden). Ten vierde maken sociale bewegingen gebruik van protest om hun doel te bereiken.40 Een enkele organisatie is dus geen sociale beweging, maar kan wel deel uitmaken van een dergelijke beweging.

Dit scriptieonderzoek zal zich, zoals al eerder gezegd, richten op de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging tussen 1955-1965, waarbij gebruik zal worden gemaakt van een transnationaal perspectief. De hoofdvraag zal beantwoorden worden door middel van een analyse van de Nederlandse deelname aan internationale bewegingen en

Historiografie? Nieuwe Perspectieven op Internationale Solidariteitsbewegingen Tijdens de Koude Oorlog. Kritische Reflecties en Commentaren vanuit België’, Tijdschrift voor Geschiedenis 128:3 (2015) 377-406, aldaar 379. 39 Doug McAdam, John D. McCarthy en Mayer N. Zald, ‘Introduction: Opportunities, mobilizing structures, and framing processes – toward a synthetic, comparative perspective on social movements’ in: Doug McAdam, John D. McCarthy en Mayer N. Zald (red.), Comparative Perspectives on Social Movements (Cambridge, 1996) 1- 20, aldaar 2. 40 Donatella della Porta en Mario Diani, Social Movements: An Introduction (Oxford, 1999) 14-15. 16 vredesconferenties en de organisatie van nationale en internationale protestacties. Met de blik op de historiografische context zoals die hierboven geschetst is, biedt dit onderzoek in de eerste plaats een interessante aanvulling op de bestaande literatuur: de Nederlandse literatuur op dit gebied is namelijk gedateerd, terwijl studies naar de internationale vredesbeweging tot nu toe weinig aandacht aan Nederland hebben besteed. Door te kijken naar verbinding tussen

Nederlandse organisaties en organisaties in het buitenland past dit onderzoek daarnaast ook binnen de heden ten dage populaire transnationale benadering. Deze benadering kan mogelijk een interessante nieuwe kijk bieden op hoe de Nederlandse antikernwapenbeweging zich ontwikkelde binnen zowel het internationale als het nationale kader. Verder zou dit onderzoek ook meer kunnen vertellen over hoe (nationale) protestbewegingen in deze periode met elkaar in contact stonden, op wat voor manieren er uitwisseling van actievormen plaatsvond en hoe dit bijdroeg aan een gevoel van transnationale solidariteit.

Een onderzoek naar een dergelijk onderwerp heeft ook consequenties voor het primair bronnenmateriaal. Sociale bewegingen, zo onderstreept ook Nehring, hebben dikwijls maar een beperkte organisatorische samenhang, wat dan ook te merken is aan het beschikbare archiefmateriaal.41 Hoewel elk archief natuurlijk een selectie is, is dit bij de archieven van sociale bewegingen zeker het geval. Weliswaar is er een aanzienlijke hoeveelheid archiefmateriaal beschikbaar over de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging beschikbaar, maar dit materiaal is over het algemeen dun verspreid en er is geen specifiek archief dat de ‘soevereiniteit’ draagt (wat ook samenhangt met het feit dat de Nederlandse beweging zo versnipperd was). Daarnaast zijn de archieven lang niet altijd goed geordend en zijn er zat documenten die betrekkingen hebben op andere onderwerpen en dus niet voor dit onderzoek gebruikt kunnen worden. Het verzamelen en selecteren van bruikbaar archiefmateriaal over de antikernwapenprotesten in Nederland is dan ook een hele klus.

41 Nehring, Politics of Security, 9. 17

Verder is het opvallend dat van lang niet alle organisaties een archief beschikbaar is, dit is bijvoorbeeld het geval bij de AAA, de Onafhankelijke Vredesliga (OVL) en het Albert

Schweitzer Comité. Ondanks dat het hier hoofdzakelijk kleinere, lokale organisaties betreft, is dit uiteraard een gemis voor het historisch onderzoek. Van organisaties die op grotere schaal actief waren, zoals de OCV, het Comité 1961 voor de Vrede en de ANVA zijn wel archieven beschikbaar. Zij bevatten bruikbare archiefstukken zoals grote hoeveelheden vergadernotulen en informatieve nota’s, die een goede indruk kunnen geven van waar de verschillende organisaties op dat moment mee bezig waren, wat zij belangrijk vonden en wat voor acties er werden georganiseerd. Al deze archieven liggen opgeslagen bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam, wat voor een onderzoek als dit een belangrijke vindplaats van informatie is.42

Bij het IISG ligt ook een verzameling archiefmateriaal van het International Liaison

Committee of Organisations for Peace (ILCOP) en de International Confederation for

Disarmament and Peace (ICDP), twee belangrijke internationale koepelorganisaties, die bewegingen en activisten uit verschillende landen bijeenbrachten en waar ook Nederlandse organisaties aan deelnamen.43 Daarnaast zijn er ook nog persoonsarchieven die door activisten zelf zijn aangelegd (het gaat hier om de archieven van Johannes Hugenholtz, Hein van Wijk,

Johanna ten Have, en Wim J. Jong, allen belangrijke figuren binnen de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging). Dit archiefmateriaal zal worden aangevuld met een reeks periodieken die door de verschillende organisaties werden uitgegeven, zoals Militia Christi

42 Het betreft hier de volgende archieven: Archief Onafhankelijke Contactcommissie voor Vredeswerk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01442; Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304; Archief Algemene Nederlandse Vredes Actie, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01382. 43 Het betreft hier de volgende archieven: International Liaison Committee of Organisations for Peace Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00642; International Confederation for Disarmament and Peace Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00621. 18

(Kerk en Vrede), Vredesactie (ANVA) en Voorlichtingsblad (AAA). Ook deze persoonsarchieven en periodieken bevinden zich bij het IISG.44

De archieven van de Nederlandse Vredesraad (NVR), de communistische vredesorganisatie, liggen ook opgeslagen bij het IISG. Dit scriptieonderzoek zal echter niet ingaan op de verenigingen die aangesloten waren bij de World Peace Council (WPC), de door

Moskou gestuurde vredesbeweging. De reden hiertoe is dat de NVR, na een eerste inventarisatie van het archiefmateriaal, weliswaar betrokken lijkt te zijn bij een internationaal netwerk van vredesorganisaties, maar dat het hier een volstrekt ander netwerk betreft, dan waar de andere Nederlandse vredesbewegingen (de ‘onafhankelijke vredesbewegingen’) aan deelnamen. Ook de PSP zal niet specifiek meegenomen worden in dit onderzoek, aangezien het hier een politieke partij betreft en geen maatschappelijke, non-gouvernementele organisatie of vereniging.

Na de bespreking van de stand van de wetenschappelijke literatuur en het te gebruiken archiefmateriaal, dient er ook nog kort aandacht te worden besteed aan de concepten die tijdens dit onderzoek gebruikt zullen worden. Het gaat hier dus om de vraag hoe bepaalde concepten zullen worden geïnterpreteerd. Het belangrijkste concept dat in dit onderzoek naar voren komt, is het concept ‘transnationalisme’. De wetenschappelijke context van dit concept is hierboven reeds besproken, waarbij hoofdzakelijk naar voren kwam dat transnationalisme nog een zeer fluïde begrip is. Hierdoor gebruiken wetenschappers vaak allerlei verschillende definities en interpretaties. Binnen dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een transnationaal perspectief zoals omschreven door Saunier in Transnational History en zal de term worden geïnterpreteerd op de manier van Nye en Keohane in hun invloedrijke publicatie.

44 Het betreft hier de volgende archieven: Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590; Archief Hein van Wijk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01644; Archief Johanna N. ten Have, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00553. Archief Wim J. Jong, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00692. 19

Het onderzoek zal uitgevoerd worden door middel van een uitgebreid onderzoek naar het primaire en secundaire bronnenmateriaal. Het primaire bronnenmateriaal zal daarbij een leidende positie innemen, terwijl de secundaire literatuur gebruikt zal worden voor het creëren van een historische context, het opstellen van een theoretisch kader en het verschaffen van aanvullende informatie. Het onderzoek bestaat uit drie hoofdstukken die thematisch zijn ingedeeld en samen een goed overzicht geven van het werk van de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging. Het eerste hoofdstuk heeft betrekking op de deelname van

Nederlandse beweging aan internationale vredesconferenties en organisaties. Hierbij zal worden ingegaan op de zaken die tijdens deze conferenties aan bod kwamen, maar ook de rol en betrokkenheid van Nederlandse organisaties en vertegenwoordigers. Dit zal onderzocht worden aan de hand van vergadernotulen, informatienota’s en conferentieverslagen die onder andere te vinden zijn in de archieven van Johannes Hugenholtz, een belangrijke Nederlandse pacifist die regelmatig aanwezig was bij internationale vredesconferenties. In het tweede hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de binnenlandse protestacties die door de

Nederlandse antikernwapenbeweging georganiseerd werden (de zogenaamde ‘nationale acties’), en de vraag in hoeverre deze protestacties beïnvloed werden door buitenlandse organisaties en acties. Hierbij zal de meeste nadruk komen te liggen op de paasmarsen, maar ook andere typen acties zullen aan bod komen. Het onderzoek zal worden verricht aan de hand van een grote verscheidenheid aan periodieken, aangevuld met vergadernotulen, correspondentie en promotiemateriaal dat betrekking heeft op deze acties. Op deze manier zal onderzocht worden welke overwegingen een rol speelden bij het organiseren van deze nationale protestacties en waar het idee voor deze acties vandaan kwam. Tot slot zal in het derde hoofdstuk ingegaan worden op een tweetal internationale protestacties, de San

Francisco – Moskou mars en het Everyman III project, om uit te zoeken in hoeverre de

Nederlandse antikernwapenbeweging betrokken was bij dergelijke acties (waarbij

20 samengewerkt werd door organisaties uit verschillende landen) en wat haar rol precies was.

Op deze manier wordt getracht een beter beeld te krijgen van de plaats van de Nederlandse beweging binnen de internationale vredesbeweging. Dit zal onderzocht worden aan de hand van periodieken, correspondentie en informatienota’s over deze acties.

21

HOOFDSTUK 1

Internationale organisaties en conferenties

Antikernwapenprotesten deden zich in de jaren vijftig en zestig voor in een groot aantal

(voornamelijk Westerse) landen, maar deze protestbeweging strekte zich ook uit over landsgrenzen heen. Immers, nucleaire fall-out en de gevolgen van een kernoorlog zouden zich ook niet door grenzen laten tegenhouden. Een manier waarop dit gebeurde was door middel van internationale coördinerende of overkoepelende vredes- en antikernwapenorganisaties en de conferenties die zij organiseerden. Deze organisaties en conferenties waren een manier voor vredes- en antikernwapenactivisten om met geestverwanten in het buitenland in contact te komen en droegen bij aan het tot stand komen van een netwerk van organisaties en activisten. Dit eerste hoofdstuk zal aantonen dat ook de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging onderdeel uitmaakte van dit netwerk en dat haar betrokkenheid over de jaren heen toenam. Weliswaar had men op internationaal niveau geen leidende rol, maar de

Nederlandse beweging trachtte wel aansluiting te vinden en een bijdrage te leveren, bijvoorbeeld door het bezoeken van internationale conferenties en het vervullen van functies binnen internationale organisaties. Daarnaast waren de Nederlandse activisten zich erg bewust van het belang van internationale contacten in de strijd tegen kernwapens en het opdoen van contacten werd dan ook gezien als een belangrijke reden om deel te nemen aan conferenties.

Desalniettemin werd deze vorm van transnationaal contact en verbondenheid vooral geleid door een aantal specifieke, vooraanstaande personen binnen de vredes- en antikernwapenbeweging , zoals Bert Röling, Johannes Hugenholtz, Hein van Wijk en Hannes de Graaf.

22

Het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog was geen gemakkelijke tijd voor de vredesbeweging. Aanvankelijk had de verwoesting van Hiroshima en Nagasaki tot een golf van protest geleid in 1945 en 1946. Binnen dit protesten speelden vooral atoomwetenschappers een belangrijke rol. Hoewel wetenschappers zich tot de jaren veertig relatief weinig met het publieke debat bezig hadden gehouden, zorgde de bezorgdheid over kernwapens ervoor dat men zich toch politiek ging organiseren. Dit leidde onder andere tot de oprichting van de Federation of American Scientists (FAS), de Britse Atomic Scientists’

Association (ASA) en in het Nederland het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers

(VWO). De Atomic Scientists’ Movement, zoals dit protest werd aangeduid, zorgde vooral in de Verenigde Staten voor een unieke verbinding tussen wetenschap en maatschappij.45

Toch leidde het uitbreken van de Koude Oorlog, dat gepaard ging met de groeiende publieke overtuiging dat kernwapens gebruikt mochten worden voor de nationale verdediging, ertoe dat dit protest aan het einde van de jaren veertig snel verzwakte.46 Ook werden vredes- en antikernwapenbewegingen steeds vaker in verband gebracht met het communisme en de door de Sovjet-Unie geleidde vredesbeweging, de WPC.47 Deze omstandigheden zorgden ervoor dat vredesorganisaties hun ledenaantallen drastisch zagen verminderen, zo daalde het aantal leden van IFOR tussen 1950 en 1953 met maar liefst 21 procent.48 Ook in Nederland had de vredesbeweging het in de naoorlogse periode zwaar, waarbij het dieptepunt bereikt werd halverwege de jaren vijftig. De populariteit van de in 1949 opgerichte Noord-

Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), economische vooruitgang en de afnemende populariteit van het communisme lagen daaraan ten grondslag.49 Uiteindelijk zou het tot de

45 Jessica Wang, ‘Scientists and the Problem of the Public in Cold War America, 1945-1960’, Osiris 2:17 (2002) 323-347, aldaar 325-329; Wittner, Resisting the Bomb, 33 en 224. 46 Lawrence S. Wittner, One World or None: A History of the World Nuclear Disarmament Movement Through 1953 (Stanford (CA), 1993) 310. 47 Peter Brock en Nigel Young, Pacifism in the Twentieth Century (Syracuse (NY), 1999) 250; Wittner, One World or None, 310. 48 Wittner, One World or None, 328. 49 Verkuil, De Grote Illusie, 42. 23 tweede helft van de jaren vijftig duren tot de vredesbeweging als sociale beweging weer enige vorm van betekenis aan zou gaan nemen.50

De weerstand tegen kernwapens die in die periode ontstond was deels een reactie op een incident dat plaatsvond in 1954 tijdens een Amerikaanse kernproef bij de Bikini Atol in de Grote Oceaan. Tijdens deze proef bleek de ontploffing veel krachtiger dan van tevoren gedacht waardoor enkele bewoonde eilanden van de atol en een Japanse vissersboot, de Lucky

Dragon, werden getroffen door radioactieve neerslag. Dit incident, dat bekend kwam te staan als het ‘Lucky Dragon incident’, leidde niet alleen tot een internationale rel tussen de

Verenigde Staten en Japan, maar zorgde er ook voor dat er wereldwijd meer publieke aandacht kwam voor de gevaren van kernwapens en -proeven. Historici Alison Kraft, Holger

Nehring en Carola Sachse stellen zelfs dat het tot veranderende inzichten met betrekking tot de wapenwedloop leidde. Het initiatief van deze nieuwe oppositie tegen kernwapens lag opnieuw bij de internationale wetenschappelijke gemeenschap.51 Zo tekenden West-Duitse wetenschappers in 1955 de Mainau Declaration en in 1957 het Göttingen Manifesto tegen kernwapens en hield Nobelprijswinnaar Albert Schweitzer een viertal radio-oproepen waarin hij zijn zorgen over kernwapens uitte (hier zal in hoofdstuk 2 verder op worden ingegaan).52

Maar de belangrijkste betuiging van oppositie tegen kernwapens vanuit de wetenschappelijke hoek was toch wel het Russell-Einsteinmanifest uit 1955. Dit manifest was opgesteld door de Bertrand Russell en stelde dat kernwapens een bedreiging vormden voor het voortbestaan van de mensheid. Tegelijkertijd was het manifest ook een oproep aan andere

50 Brock en Young, Pacifism in the Twentieth Century, 250. 51 Wittner, Resisting the Bomb, 1-2 en 33; Alison Kraft, Holger Nehring en Carola Sachse, ‘Introduction’, Journal of Cold War Studies 20:1 (2018) 4-30, aldaar 12-13. 52 Wittner, Resisting the Bomb, 7, 31-33 en 62; De Mainau Declaration was opgesteld door natuurkundige en scheikundige en werd ondertekend door achttien West-Duitse wetenschappers. De Declaration waarschuwde dat kernwapens niet gezien moesten worden als een manier om oorlog te voorkomen. Het Göttingen Manifesto, dat tevens door achttien West-Duitse wetenschappers ondertekend werd, was opgesteld door Carl Friedrich von Weizsäcker en verzette zich voornamelijk tegen de plaatsing van Amerikaanse kernwapens in West-Duitsland. 24 wetenschappers om samen te komen en zich gezamenlijk te buigen over het vraagstuk van hoe een kernoorlog te voorkomen was.53 De voornaamste uitwerking van dit manifest was het ontstaan van de Pugwash Conferences on Science and World Affairs (kortweg Pugwash of

Pugwash-beweging), een beweging welke door Evangelista wordt aangeduid als “the original antinuclear transnational movement”.54 Opgericht door natuurkundige , de

Pugwash-beweging had als doel het door middel van conferenties bij elkaar brengen van wetenschappers uit zowel Oost als West, ter bestudering van wereldwijde kwesties, hoofdzakelijk kernwapens en ontwapeningsbeleid.55. De eerste Pugwash conferentie vond plaats in juli 1957 in het Canadese plaatsje Pugwash (vandaar de wat opvallende naam). Daar bespraken de tweeëntwintig aanwezige wetenschappers, afkomstig uit tien verschillende landen, de gevaren van kernenergie, het beheer van kernwapens en de sociale verantwoordelijkheden van wetenschappers.56 Omdat deze eerste conferentie een groot succes was, werd er een permanent comité (het continuing committee) opgericht, dat in het vervolg de conferenties zou gaan organiseren.57 Binnen de in deze scriptie onderzochte periode (1955-

1965) hebben er, op verschillende locaties, ook achter het IJzeren Gordijn, vijftien van deze bijeenkomsten plaatsgevonden.58

Volgens Rotblat ontpopte de Pugwash-beweging zich op succesvolle wijze tot een belangrijk netwerk van wetenschappers ter bestudering van hedendaagse problemen.59 Ook

Wittner argumenteert dat de beweging een belangrijk forum was voor wetenschappers, waar men over het algemeen in staat was zinvolle discussies te voeren en het vertrouwen tussen

53 Joseph Rotblat, Pugwash – the First Ten Years: History of the Conferences of Science and World Affairs (Londen, 1967) 77-79. 54 Evangelista, Unarmed Forces: The Transnational Movement to End the Cold War (Ithaca (NY), 1999) 3. 55 Evangelista, Unarmed Forces, 3; Rotblat, Pugwash – the First Ten Years, 7. 56 Rotblat, Pugwash – the First Ten Years, 15 en 85-86. 57 Ibid., 17; Dit comité bestond uit Bertrand Russell (voorzitter), Cecil Powell, Eugene Rabinowitch, Joseph Rotblat en Dmitri Skobeltzyn. 58 Ibid., 80-199; Hierbij wordt gerekend tot en met de vijftiende Pugwash conferentie in Addis Abeba van 29 december 1965 tot 3 januari 1966. 59 Ibid., 7. 25 wetenschappers uit Oost en West kon bevorderen.60 Kraft, Nehring en Sachse zien Pugwash als een transnational advocacy network, een type netwerk dat ook al in de inleiding naar voren kwam en gezien kan worden als een communicatie systeem dat een bepaalde zaak of principes behartigt en waarvan de leden pleiten voor beleidsveranderingen. Ook deze drie historici stellen dat Pugwash uitgroeide tot een gerespecteerde beweging gedurende de Koude

Oorlog.61 Tegelijkertijd bleef Pugwash wel een wetenschappelijke beweging en netwerk, waardoor zij bij het grote publiek niet al te veel bekendheid genoot.62

Ook Nederlandse wetenschappers maakten onderdeel uit van de Pugwash-beweging.

Maar alvorens hier verder op in te gaan, lijkt het nuttig eerst te kijken naar hoe het deelnemersveld van de conferenties werd samengesteld. Deelname aan Pugwash conferenties geschiedde uitsluitend op uitnodiging. De uitnodigingen werden verstuurd door het permanente comité, waarbij rekening werd gehouden met de expertise van de genodigden; zo werden aanvankelijk vooral kernwetenschappers en natuurkundigen uitgenodigd en ging men pas later meer plaatsen toekennen aan sociale wetenschappers en rechtsgeleerden. Daarnaast legde men de nadruk op wetenschappers uit de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie en Groot-

Brittannië, aangezien deze landen de hoofdrolspelers waren in de kernwapenkwestie.63

De eerste Nederlandse deelnemer was natuurkundige Ben Nijboer, die in september

1958 deelnam aan de derde conferentie in Oostenrijk.64 Dit was een belangrijke conferentie, aangezien daar de Vienna Declaration, welke de grondslag vormde van de beweging, werd opgesteld. Na Nijboer werden ook andere Nederlanders uitgenodigd om deel te nemen aan de conferenties. De belangrijkste Nederlandse Pugwashite65 was rechtsgeleerde en polemoloog

60 Wittner, Resisting the Bomb, 292-293. 61 Kraft, Nehring en Sachse, ‘Introduction’, 4; Margaret E. Keck en Kathryn Sikkink, Activists beyond Borders: Advocacy Networks in International Politics (Ithaca (NY), 1998) 6-9. 62 Wittner, Resisting the Bomb, 36-37. 63 Rotblat, Pugwash – the First Ten Years, 14 en 18. 64 Ibid., 95-97. 65 De deelnemers aan de Pugwash-beweging noemden zichzelf ‘Pugwashites’. 26

Bert Röling, die tussen 1958 en 1965 maar liefst zes conferenties heeft bijgewoond. Röling had een belangrijke rol binnen de vredeswetenschap en vanaf 1964 nam hij als waarnemer deel namens de International Peace Research Association (IPRA – een Pugwash achtige organisatie, gericht op sociale wetenschappers), waarvan hij secretaris-generaal was.

Daarnaast was Röling ook lid van de directie van het Stockholm International Peace Research

Institution (SIPRI) dat in 1966 werd opgericht.66 Naast Nijboer en Röling hebben nog tien andere Nederlandse wetenschappers deelgenomen aan één of meerdere conferenties, waarvan de meeste echter eenmalig deelnamen.67 Wat de rol van deze Nederlandse deelnemers tijdens de conferenties precies was, is niet goed vast te stellen, aangezien de conferenties achter gesloten deuren plaatsvonden en men na afloop alleen een algemene verklaring, getekend door de deelnemers, publiceerde (dit om de wetenschappers de mogelijkheid te geven om zo vrij mogelijk te spreken). Wel was een viertal Nederlanders lid van internationale Pugwash studiegroepen. Deze studiegroepen kwamen ook samen buiten de conferenties om.68

Naast het permanente comité werden er ook nationale Pugwash groepen opgericht. In

1962 bestonden er al tien van deze nationale comités, waaronder een in Nederland.69 Dit nationale comité, het Nederlands Pugwash Komitee (NPK), werd voorgezeten door H.A.

Tolhoek en kende in 1964 omme nabij de achthonderd leden.70 De nationale comités dienden als knooppunten in het groeiende Pugwash-netwerk en maakten transnationale uitwisseling

66 C.G. Roelofsen, ‘Röling, Bernardus Victor Aloysius (1906-1985)’, Biografisch Woordenboek van Nederland, laatst geraadpleegd op 24 februari 2018, via: http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880- 2000/lemmata/bwn4/roeling; Rotblat, Pugwash – the First Ten Years, 72-73. 67 Rotblat, Pugwash – the First Ten Years, 213-214; De totale Nederlandse deelnemerslijst aan de Pugwash- beweging bevat de volgende namen: J. Fieyra (arts), Prof. C.J. Gorter (natuurkundige), Dr. S.L. Kwee (filosoof), Prof. B. Landheer (socioloog en geleerde op het gebied van internationale betrekkingen), Prof. B.R.A. Nijboer (natuurkundige), Prof. B.V.A Röling (rechtsgeleerde en polemoloog), G.H. Slotemaker de Bruine (PSP-lid, nam vanaf 1963 zitting in de Tweede Kamer voor deze partij), Prof. P.B. Smith (natuurkundige), L.O. ten Cate (redacteur), F.J.A. Terwisscha van Scheltinga (nam deel als waarnemer, medewerker van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken), Prof. H.A. Tolhoek (natuurkundige) en Dr. P. Valkenburgh (politicoloog). 68 Ibid., 222-224; De Nederlandse deelnemers aan de Pugwash studiegroepen waren Dr. I.F.Ph. Hers, Dr. J.P. Pronk, Tolhoek en Valkenburgh. 69 Ibid., 35. 70 Deze leden waren verenigd in de kring Vrienden van Pugwash. Het ledenbestand van de Vrienden beperkte zich niet alleen tot wetenschappers, maar telde bijvoorbeeld ook onderwijzers en studenten. 27 een belangrijk onderdeel hiervan. Het NPK onderhield contacten met andere nationale comités en werkte daarnaast voor de verspreiding van het gedachtegoed van Pugwash in

Nederland. Voorbeelden van dit werk waren het schrijven van open brieven aan de

Nederlandse regering, het houden van radioredes, het publiceren van conferentieverslagen in periodieken (bijvoorbeeld in De Groene Amsterdammer) en het verspreiden van materiaal over Pugwash.71

De Pugwash-beweging stond zeker niet alleen in haar oppositie tegen kernwapens.

Maatschappelijke vredes- en antikernwapenorganisaties vormden ook een essentieel onderdeel van de protestbeweging. Hieronder bevonden zich zowel nationale als internationale organisaties. Wat betreft internationale vredes- en antikernwapenorganisaties wordt hier onderscheid gemaakt tussen oudere internationale vredesorganisaties, die al voor het antikernwapenprotest van de jaren vijftig bestonden, en organisaties die tijdens de protestperiode ontstonden in een poging dit protest internationaal te organiseren. In de eerste categorie bevindt zich het International Liaison Committee of Organisations for Peace

(ILCOP: een voortzetting van het in 1891 opgerichte International Peace Bureau (IPB)), alsmede het Christelijke IFOR, de WRI en de vrouwenvredesorganisatie Women’s

International League for Peace and Freedom (WILPF).72

Hoewel ILCOP gezien wordt als een relatief kleine organisatie, verenigde zij in 1960 toch zes internationale vredesorganisaties (waaronder IFOR en de WRI), nationale

71 Kraft, Nehring en Sachse, ‘Introduction’, 17; Sectie G2 der Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht, Handboek Vredesbewegingen, 55; Communiqué ‘Aan de Vrienden van Pugwash’, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 34; Jaarverslag 1964 aan de Vrienden van Pugwash, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 34; ‘Ontstaan en groei van de Pugwash-beweging’ door Prof. Dr. H.A. Tolhoek, 19 oktober 1963 in De Groene Amsterdammer, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 34; Voor meer artikelen over Pugwash in de geschreven media zie: Archief J.B.Th Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, inventarisnummer 182. 72 Wittner, Resisting the Bomb, 291-292; De WRI is een in 1921 opgerichte antimilitaristische organisatie die zich sterk richt op dienstweigering. IFOR werd in 1914 opgericht en is een Christelijke antimilitaristische organisatie. 28 vredesorganisaties uit negen Westerse landen (onder andere uit Nederland, Groot-Brittannië,

West-Duitsland en Noorwegen) en onderhield zij contacten met nog veertig andere organisaties.73 Desalniettemin was ILCOP geen actiecentrum. Haar doel was het verstrekken van voorlichting en het stimuleren van samenwerking tussen vredesbewegingen in verschillende landen.74 Daarnaast probeerde de organisatie de uitwisseling van informatie tussen de deelnemende bewegingen te bevorderen, steunde zij vredesbewegingen in landen waar nog geen nationale vredesraad bestond en organiseerde zij jaarlijks een studieconferentie waar kwesties rondom vrede, kernwapens en de Koude Oorlog besproken werden.75

Nederland werd binnen ILCOP vertegenwoordigd door de OCV, welke een aanzienlijk deel van de Nederlandse vredesbewegingen verenigde. Zij werd in de raad van

ILCOP en bij de conferenties gerepresenteerd door dominee Johannes Hugenholtz.

Hugenholtz was een centraal figuur binnen de Nederlandse vredesbeweging, zo was hij betrokken bij de oprichting van Kerk en Vrede en had hij tussen 1928 en 1947 namens de

Nooit-Meer-Oorlog-Federatie opgetreden als vertegenwoordiger bij het IPB. Als Nederlandse vertegenwoordiger bij ILCOP heeft hij een groot deel van de studieconferenties en raadsvergaderingen bijgewoond en hiervan verslag uitgebracht.76

Een goede indicator van de betrokkenheid van de Nederlandse vredesbewegingen bij het netwerk van ILCOP is de Nederlandse deelname aan de jaarlijkse studieconferenties.

ILCOP conferenties, in tegenstelling tot de Pugwash conferenties, waren open voor alle geïnteresseerden en trokken meestal omme nabij de zeventig deelnemers. Uit een quote van

73 Wittner, Resisting the Bomb, 305; Internationaal Liaison Comité van Vredesorganisaties (ILCOP): Ontstaan, doel en werkzaamheid, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 107. 74 ILCOP studieconferentie in Muttenz (Basel), 16-21 Augustus 1960, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 107. 75 Regelgeving ILCOP zoals opgesteld tijdens de conferentie in Londen, 13 januari 1956, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 114. 76 Herman Noordegraaf, ‘Hugenholtz, Johannes Bernardus Theodorus (1888 – 1973)’, Biografisch Woordenboek van Nederland, laatst geraadpleegd op 26 juni 2018, via: http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880- 2000/lemmata/bwn4/hugenholtz 29

Hugenholtz uit 1953 blijkt dat op dat moment de Nederlandse vredesbeweging nog niet erg focust was op internationale contacten: “het is droevig maar waar, dat de meeste pacifisten en besturen van vredesorganisaties geen oog hebben voor de betekenis en noodzaak van internationaal contact, overleg, studie en actie.”77 Gedurende de jaren vijftig bleef de

Nederlandse betrokkenheid beperkt, zo was Hugenholtz in 1959 de enige Nederlandse deelnemer aan de conferentie in Duitsland.78 Opvallend is echter dat het aantal deelnemers vanaf de jaren zestig toeneemt, wat duidt op een toename in betrokkenheid bij de internationale vredesbeweging. Zo namen in 1960 al vier Nederlanders deel, trokken er in

1961 zes personen richting Engeland, waren in 1962 zeven personen bereid deel te nemen en waren er tien Nederlanders aanwezig toen de conferentie in 1963 neerstreek in het Gelderse

Oosterbeek.79 Mogelijk het meest opvallend was de negenkoppige Nederlandse delegatie die in 1964 naar Oslo vertrok.80 Met deze delegatie was Nederland een van de beter vertegenwoordigde landen tijdens de conferentie. Onder de Nederlandse deelnemers bevonden zich ook regelmatig studenten, welke op uitnodiging van Hugenholtz deelnamen aan de conferenties.81

Betreft de inhoudelijke bijdragen van de Nederlanders aan de ILCOP conferenties en vergaderingen zijn we aangewezen op de verslagen en notulen van deze bijeenkomsten, opgesteld door ILCOP of Hugenholtz. Zij kunnen informatie verschaffen over de bijdragen

77 Brief van Hugenholtz aan geestverwanten, 18 juni 1953, Archief J.B.Th. Hugenholtz Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 114. 78 ILCOP Conference 1959: List of Participants, Archief J.B.Th Hugenholtz Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 106. 79 ILCOP studieconferentie in Muttenz (Basel) 16-21 Augustus 1960, Archief J.B.Th. Hugenholtz, ARCH00590, 107; ILCOP International Conference 1961: List of Members, 22-27 augustus 1961, Archief Wim J. Jong, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00692, 6; ILCOP International Conference 1962: List of Participants, Archief J.B.Th. Hugenholtz Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 109; ILCOP Conferentie 1963, Archief J.B.Th. Hugenholtz Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 110. 80 IPB International Conference 1964: List of Participants, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 111. 81 Notulen OCV vergadering, 4 juni 1962, Archief Onafhankelijke Contactcommissie voor Vredeswerk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01442. 30 die de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging aan dit internationale netwerk leverde.

Veel van deze verslagen zijn beknopt en hebben een vrij zakelijk karakter. Sowieso laat

Hugenholtz zich zelden kritisch uit over het functioneren van ILCOP. Wel was hij vanaf 1958 continueel aanwezig bij de raadsvergaderingen die tweemaal per jaar plaatsvonden. Uit de verslagen en minuten van deze vergaderingen blijkt niet dat hij daar een zeer actieve rol heeft vervuld. Desalniettemin werd in 1961 de Nederlandse vertegenwoordiging versterkt met

ANVA-lid Wim J. Jong.82 Wanneer er binnen ILCOP speciale sub-comités of commissies werden opgericht, maakten daar over het algemeen geen Nederlanders deel van uit.83

Uitzondering hierop was An Hoek, die in 1964 werd gekozen tot lid van het uitvoerend comité.84 Een iets ander beeld van de Nederlandse betrokkenheid komt naar voren in het verslag van de conferentie van 1957 in Oxford. Dit verslag was opgesteld door Johan

Riemens, een vooraanstaand figuur binnen de Derde Weg, die als vervanger van Hugenholtz zowel de conferentie als de raadsvergadering bijwoonde. Riemens had zich goed voorbereid op zijn taak en was van te voren dan ook bij Hugenholtz langs geweest voor informatie en instructies. Als gevolg had hij tijdens de conferentie, zo laat hij het in ieder geval zelf naar voren komen, een zeer actieve houding. Zo werd op zijn verzoek een aanvullende activiteit georganiseerd en liet hij de conferentie extra bijeenkomen. Tegelijkertijd onderstreepte hij dat de beweging een niet goed gecoördineerde indruk maakte, wat volgens hem een afspiegeling was van de staat van de internationale vredesbeweging, die in 1957 nog maar beperkt vorm had aangenomen.85

82 Bijeenkomst van de vertegenwoordigende leden van ILCOP, 23-24 maart 1962, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 109. 83 Minuten van ILCOP vergadering, 26 augustus 1961, Archief International Liaison Committee of Organisations for Peace Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00642. 84 Brief John Kay aan Johannes Hugenholtz, 1 september 1964, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 111. 85 Verslag van de ILCOP conferentie 1957 door J.W.E. Riemens, 24-29 augustus 1957, Archief Onafhankelijke Contactcommissie voor Vredeswerk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01442. 31

Door haar lidmaatschap van ILCOP maakte de OCV onderdeel uit van een internationaal netwerk van vredesbewegingen. Tegelijkertijd had men niet een erg vooraanstaande of richtinggevende positie binnen deze beweging en waren de bijdragen die geleverd konden worden beperkt. Hetgeen, gezien de geringe omvang van de Nederlandse vredesbeweging, misschien ook niet verwonderlijk is. Toch zag men binnen de OCV het lidmaatschap van ILCOP als een nuttige toevoeging. De belangrijkste reden hiervoor waren vooral de nieuwe, internationale contacten die eruit voortkwamen. Dit argument werd onderschreven door Jong en Riemens, waarvan de laatste in zijn verslag van 1957 schreef:

“Mijn conclusie is dat de studieconferenties die door de ILCOP georganiseerd worden zeker hun groot nut hebben, al was het alleen maar door de contacten die tussen de verschillende organisaties en deelnemers gelegd worden.”86 Ene M. van Praag schreef in 1955 in

Vredesactie dat de ILCOP conferenties altijd tegenvielen, “maar dat betreft uitsluitend het officiële gedeelte”, grote waarde hechtte Van Praag daarentegen wel aan het persoonlijk contact met geestverwanten tijdens deze bijeenkomsten.87 In 1962 stelden Hugenholtz en

Jong, na afloop van de jaarlijkse conferentie, dan ook dat ILCOP de steun vanuit Nederland verdiende: “Het internationale vredesbureau verdient ons aller steun.”88 Ook bleef men binnen de OCV graag op de hoogte van wat er tijdens de ILCOP conferenties besproken werd. Vaak werd hierover gepubliceerd in de periodieken van de aangesloten verenigingen, zodat de leden ook op de hoogte konden blijven. Toch was niet iedereen even positief over het werk van

ILCOP. Zo schreef ANVA-voorzitter Hein van Wijk in een brief uit 1964 dat het programma van de ILCOP conferentie van dat jaar, het eerste conferentieprogramma was dat hem

86 Verslag van de ILCOP conferentie 1957 door J.W.E. Riemens, 24-29 augustus 1957, Archief Onafhankelijke Contactcommissie voor Vredeswerk, ARCH01442. 87 M. van Praag, ‘ILCOP-herinnering’, Vredesactie 9:10 (1955). 88 Verslag van bijeenkomst van vertegenwoordigende leden van ILCOP, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 109. 32 enigszins de moeite waard leek.89 Van Wijk is dan ook niet bij de ILCOP conferenties aanwezig geweest.

Naast ILCOP waren Nederlandse vredesorganisaties ook betrokken bij andere internationale vredesorganisaties, zo bestond er een Nederlandse afdeling van de WILPF en vervulde de ANVA de functie van Nederlandse sectie binnen de WRI.90 Dit lidmaatschap hield in dat er ook Nederlandse activisten deelnamen aan de driejaarlijkse internationale conferentie van deze organisatie. Dit congres was een samenkomst van vredesactivisten van over de hele wereld, wat de mogelijkheid bood om internationale contacten te leggen. Zo sprak Van Wijk tijdens het congres van 1957 met de Amerikaanse burgerrechtenactivist

Bayard Rustin en met deelnemers uit Israël, Frankrijk en Indonesië.91 Daarnaast kende de

WRI een internationale raad, waarin vertegenwoordigers uit verschillende landen deelnamen.

Nederland had tot 1960 ook een plaats in deze raad en was er vanaf 1966 opnieuw vertegenwoordigd.92

De vereniging Kerk en Vrede, voorgezeten door Hannes de Graaf, was de Nederlandse sectie binnen IFOR, een Christen-antimilitaristische internationale organisatie. Wegens beperkte beschikbaarheid van archiefmateriaal van zowel Kerk en Vrede als IFOR is het lastig aan te geven wat de precieze bijdrage van De Graaf en andere Nederlanders was tijdens IFOR conferenties en vergaderingen, maar een beeld van de betrokkenheid van Kerk en Vrede bij deze internationale organisatie kan wel in algemene lijnen geformuleerd worden. Waar

Hugenholtz een belangrijk Nederlands figuur was binnen ILCOP, kan hetzelfde worden gezegd over De Graaf met betrekking tot IFOR. Hij was voorzitter van het Europese comité

89 Brief Hein van Wijk aan Cor en An Hoek, 23 juli 1964, Archief Hein van Wijk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01644. 90 Punten voor de vergadering van de Algemene Raad van de ANVA, 30 maart 1957, Archief Algemene Nederlandse Vredesactie, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01382. 91 Wim J. Jong, ‘W.R.I.-conferentie’, Vredesactie, 11:8 (1957) 3. 92 Hein van Wijk, ‘Het tiende internationale congres der W.R.I.’, Vredesactie 15:10 (1961) 9. 33 en trad tevens op als spreker en voorzitter bij vele conferenties.93 Leden van het Europese comité kwamen regelmatig samen met hun collega’s uit Amerika. Deze bijeenkomsten dienden ter bevordering van samenwerking, maar boden ook de mogelijkheid voor persoonlijk contact. De Graaf onderhield sterke vriendschappelijke banden met Heinz

Kloppenburg en Alfred Hassler (van respectievelijk de West-Duitse en Amerikaanse IFOR secties), vooral met Hassler zou hij een ‘bijzondere band’ hebben. Volgens De Graafs biograaf E.D.J. de Jongh waren deze persoonlijke contacten van grote waarde vanwege de gemeenschappelijke ervaringen en de steun die men eraan zou kunnen ontlenen. Zo trokken de drie vrienden “zich aan elkaar op”.94 Dit laat het belang van internationale solidariteit en betrokkenheid tussen nationale vredesbewegingen voor de deelnemers goed zien.

De Nederlandse vredesbeweging was, via Kerk en Vrede, goed vertegenwoordigd binnen IFOR. Het aantal vertegenwoordigers dat een nationale sectie mocht afvaardigen hing af van het aantal leden dat zij had. Nationale secties met 1000 tot 5000 leden, waaronder ook

Kerk en Vrede, mochten twee afgevaardigden sturen. Deze meeste nationale secties, waaronder Australië, Canada, Frankrijk en Zweden, hadden recht op slechts één vertegenwoordiger; alleen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië mochten drie vertegenwoordigers sturen.95 Christus Victor, het internationale bulletin dat door IFOR werd uitgebracht bevatte daarnaast ook regelmatig artikelen geschreven door De Graaf of andere

Nederlandse leden. In de sectie News Around the World werden regelmatig stukjes over het

Nederlandse vredeswerk gepubliceerd. Op deze manier konden leden in het buitenland zich op de hoogte stellen van de het vredeswerk in Nederland, maar kon men hier in Nederland

93 Brochure internationale IFOR conferentie te Zeist, 1963, Archief International Fellowship of Reconciliation Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00637. 94 E.D.J. de Jongh, Hannes de Graaf: Een Leven van Bevrijding (Kampen, 2004), 413-415. 95 National Fellowships and Correspondents, Archief International Fellowship of Reconciliation Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00637; Minutes of a meeting of the Council, 4-8 augustus 1963, Archief International Fellowship of Reconciliation Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00637; IFOR council meeting attendance list, 4-8 augustus 1963, Archief International Fellowship of Reconciliation Collection, ARCH00637. 34 ook meer kennis opdoen over de IFOR afdelingen in andere landen.96 IFOR moedigde haar leden aan deel te nemen aan de conferenties van ILCOP, maar organiseerde daarnaast ook haar eigen internationale conferenties. Het belang van de deelname aan de IFOR conferenties, net zoals bij de hierboven beschreven ILCOP conferenties, zag de Nederlandse beweging vooral in de mogelijkheid die zij vormden om met geestverwanten en andere Christenen in contact te komen.97

Naast IFOR en ILCOP conferenties namen leden van Kerk en Vrede ook deel aan een ander type conferentie, namelijk de Praagse Vredesconferenties. Dit waren jaarlijks terugkerende Christelijke conferenties, georganiseerd door de Tsjech Josef Hromádka.

Hoewel men in Nederland in eerste instantie huiverig stond tegenover deze conferentie, vanwege de mogelijke connectie met het communisme, lijkt dit door de jaren heen af te nemen, waardoor de Nederlandse deelname groeit. Zo reisden er voor de conferentie van 1960 al twintig Nederlanders af naar Tsjecho-Slowakije. De conferenties waren een bijzondere mogelijkheid om contacten te leggen en met anderen te spreken, voornamelijk de deelnemers uit Oost-Europa. Het hoofdbestuur van de Praagse Vredesconferentie organiseerde daarnaast haar vergaderingen in verschillende landen, waaronder ook Nederland, waardoor men hier met de bestuursleden in contact kon komen.98

Een tweede categorie internationale bewegingen waar Nederlandse organisaties onderdeel van uitmaakten, waren de nieuwe antikernwapenbewegingen die werden opgezet in een poging de internationale protesten beter te organiseren. De eerste van deze internationale organisaties was de in 1959 opgerichte European Federation against Nuclear Arms (EFNA),

96 Voor uitgaven van Christus Victor zie: Archief International Fellowship of Reconciliation Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00637. 97 Minutes of a meeting of the Council, 4-8 augustus 1963, Archief International Fellowship of Reconciliation Collection, ARCH00637. 98 A.J. Rasker, ‘De tweede christelijke vredesconferentie in Praag 16-19 april 1959’, Militia Christi 14:12 (20 juni 1959) 1-3; A.J. Rasker, ‘Stemmen over de derde christelijke vredesconferentie september 1960 in Praag’, Militia Christi 16:8 (15 april 1961) 63; A.J. Rasker, ‘De Algemene Christelijke Vredesconferentie 13-18 juni 1961 in Praag’, Militia Christi 16:11 (3 juni 1961) 88-89. 35 welke volgde uit de in januari van dat jaar gehouden European Conference for Nuclear

Disarmament. Vanuit Nederland had de AAA bijdragen aan de oprichting van deze organisatie, en haar voorzitter, G.A. de Bock, nam de rol van penningmeester van de EFNA op zich. De organisatie hield zich vervolgens bezig met verschillende acties tegen kernwapens, zoals het schrijven van protestbrieven en het houden van petities.99 Toch, zo stelt

Wittner, was de EFNA als organisatie weinig effectief. Zij had een financieel zwakke positie, haar deelnemers waren vaak meer betrokken bij gebeurtenissen in eigen land, de organisatie beperkte zich tot West Europa en liet geen pacifistische of direct-action groepen toe als lid. In

1962 was het dan ook duidelijk dat EFNA haar beste tijd had gehad.100

Dit leidde tot een volgende poging tot internationale organisatie, met de oprichting van de International Confederation of Disarmament and Peace (ICDP) tijdens een conferentie in

Oxford in 1963. Bij deze oprichtingsconferentie waren vertegenwoordigers van veertig nationale en internationale vredesorganisaties aanwezig, waaronder IFOR, ILCOP, WRI,

CND en de Amerikaanse Campaign for a Sane Nuclear Policy (SANE). De ICDP probeerde een goede, op samenwerking gerichte, relatie op te bouwen met ILCOP.101 Toch maakte

Hugenholtz in 1964 onderscheid tussen ILCOP en de ICDP door te beweren dat bij ILCOP alle vredesbewegingen, zowel links als rechts georiënteerd, welkom waren, terwijl de ICDP vooral links georiënteerd was en zich hoofdzakelijk richtte op anti-atoombom organisaties.102

Hoewel de ICDP het niet met deze uitspraak eens was, en er wel degelijk veel overlap bestond tussen de ledenbestanden van beide organisaties, is het te begrijpen waar deze veronderstelling vandaan kwam. Vanuit Nederland waren namelijk alleen de AAA en het

Comité 1961 voor de Vrede, welke zich hoofdzakelijk richtten op antikernwapenprotesten, lid

99 Wittner, Resisting the Bomb, 300-301. 100 Ibid. 101 Ibid., 303-306. 102 Verslag van bijeenkomst van de Raad van ILCOP-IPB, 13 januari 1964, Archief Johanna N. ten Have, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00553. 36 van de ICDP, terwijl de OCV geen lid werd.103 Dit lijkt in eerste instantie te duiden op beperkte betrokkenheid, maar hierbij moet wel in acht genomen worden dat veel Nederlandse vredesorganisaties onderdeel waren het Comité 1961 voor de Vrede en op die manier dus wel degelijk bij deze internationale organisatie vertegenwoordigd waren.

Een andere poging tot oprichting van een internationale antikernwapenorganisatie, die uiteindelijk niet vruchtbaar bleek, was de conferentie die in november 1962 op verzoek van het Britse Committee of Hundred en de Japanse studentenvredesorganisatie Zengakuren georganiseerd werd. De conferentie werd gehouden in Amsterdam en de organisatie was in handen van het Comité 1962 voor de Vrede.104 Tijdens de conferentie hoopten de organisatoren een internationale antikernwapenorganisatie gebaseerd op direct-action te kunnen oprichten, zodat men beter in staat zou zijn om deze vorm van actievoeren op internationaal niveau uit te voeren.105 Het archiefmateriaal van het Comité 1962 voor de

Vrede toont aan dat Nederlandse activisten en organisaties goede, zakelijke contacten onderhielden met de buitenlandse organisaties voor de planning van deze conferentie.106

Tijdens de conferentie werd gesproken door verschillende wetenschappers, waaronder de

Nederlander Fritz de Jong. Daarnaast werden rapporten over nationale activiteiten gepresenteerd door vertegenwoordigers uit West-Duitsland, Nederland, Japan, Frankrijk,

Groot-Brittannië en Italië. Tijdens zijn rapportage stelde Hans Bruggeman, voorzitter van het

Comité 1962 voor de Vrede, dat het van belang was dat er in Nederland een comité van

103 Confederation for Peace: Peace Information Bulletin, April 1964, Archief International Confederation for Disarmament and Peace Collection, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00621. 104 Het Comité 1962 voor de Vrede was een voortzetting van het Comité 1961 voor de Vrede. 105 Bulletin Committee of Hundred, zomer 1962, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 35. 106 Zie hiervoor de correspondentie in: Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 35. 37 honderd werd opgericht, dat samen kon werken met het Engelse comité op het gebied van direct action (hier zal in het tweede hoofdstuk verder op ingegaan worden).107

Hoewel de conferentie uiteindelijk niet geleid heeft tot de oprichting van de gewenste internationale organisatie voor direct action, werden er wel resoluties aangenomen gericht op het versterken van de protestbeweging en haar internationale netwerk. Enkele voorbeelden hiervan waren het oproepen van vredesbewegingen in alle landen om geweldloze actie tegen kernwapens te ondernemen, het versterken van het internationale karakter aan de paasmarsen van 1963, de wenselijkheid van uitwisseling van informatie tussen nationale vredesbewegingen en het streven om in elk land een studie- en trainingscentrum voor vrede op te zetten.108 De Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging was tijdens deze conferentie sterk betrokken bij de internationale beweging tegen kernwapens en probeerde de aangenomen resoluties vervolgens in de praktijk te brengen.

107 War Resisters’ International News Service: Amsterdam Conference, 10-12 november 1962, Archief Algemene Nederlandse Vredesactie, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01382. 108 War Resisters’ International News Service: Amsterdam Conference, 10-12 november 1962, Archief Algemene Nederlandse Vredesactie, ARCH01382. 38

HOOFDSTUK 2

Nationale protestacties

Het antikernwapenprotest van de jaren vijftig en zestig manifesteerde zich door middel van een velerlei aan acties, uiteenlopend van petities, tot protestmarsen en sit-downs. Het gaat hier specifiek om de acties die activisten in eigen land organiseerden en die daarom aangeduid zouden kunnen worden als ‘nationale acties’ (hoewel zij lang niet altijd beperkt bleven tot de nationale sfeer, zoals uit dit hoofdstuk zal blijken). Dit hoofdstuk zal laten zien, dat de acties die in het buitenland door geestverwanten werden georganiseerd voor de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging zowel als voorbeeld en als maatstaf dienden. Hierbij keek men voornamelijk naar de campagne in Groot-Brittannië, zoals het werk van de CND en het

Committee of Hundred. Zo werden er in Nederland ook paasmarsen gehouden in navolging van de Britse Aldermaston marsen. Dit gedeelde actierepertoire was een vorm van transnationale verbondenheid die bijdroeg aan een gevoel van transnationale solidariteit binnen de beweging.109

De protestacties die door de vredes- en antikernwapenbeweging werden ondernomen waren vormen van non-violent action of geweldloos protest. De Amerikaanse politieke wetenschapper Gene Sharp duidde dit begrip door middel van zijn invloedrijke theory of power.110 Deze theorie berust op het onderscheid tussen machthebbers en burgers en ziet non- violent action als een manier voor burgers om hun instemming met de machthebbers (welke

109 Transnationale (of internationale) solidariteit wordt in dit geval gezien als een band tussen niet-statelijke actoren ter bevordering van gedeelde principes of belangen. Zie: Guillaume Devin, ‘International Solidarity’, in: Bertrand Badie, Dirk Berg-Schlosser en Leonardo Morlino (red.), International Encyclopedia of Political Science (Thousand Oaks (CA), 2011) 1321-1322. 110 Brian Martin, ‘Gene Sharp’s Theory of Power’, Journal of Peace Research 26:2 (1989) 213-222, aldaar 213 en 219. 39 zij nodig hebben om te kunnen regeren) in te trekken.111 Voorbeelden van deze vorm van actievoeren zijn de Montgomery-busboycot en de door Gandhi geleide protesten tegen de

Britse koloniale overheersing in India. Gandhi zelf was een belangrijke grondlegger van non- violent action en werd dan ook door veel activisten als een voorbeeld gezien.112

De Nederlandse vredesbeweging verstond onder deze vorm van geweldloos protest vooral een alternatief voor militaire verdediging. Dit blijkt uit een rapport uit 1965 getiteld

Geweldloze Weerbaarheid, waarin Gandhi en de Civil Rights Movement, maar ook het

Nederlandse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, genoemd worden als voorbeelden van non-violent action. Het rapport was opgesteld door een door Kerk en Vrede opgerichte werkgroep, bestaande uit leden van verschillende Nederlandse vredesbewegingen, zoals de

ANVA, de Doopsgezinde Vredesgroep en natuurlijk Kerk en Vrede. De werkgroep had reeds in 1952 een studie over hetzelfde onderwerp uitgebracht getiteld Nieuwe Weerbaarheid.113

Geweldloze weerbaarheid was volgens deze werkgroep zowel een innerlijke houding, als een methode voor geweldloos handelen. De protesten die ondernomen werden tegen kernbewapening, vielen hier ook onder. Het doel van deze protesten was om op geweldloze wijze de aandacht van het publiek en de overheid te vestigen op de onjuiste toestanden rondom kernwapens en -proeven en de publieke opinie voor zich te winnen. Geweldloze weerbaarheid was juist in het tijdperk van kernbewapening van groot belang, omdat dat resultaten van conventionele, militaire verdediging allerminst zeker waren geworden.114

De acties van de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging zullen in dit hoofdstuk behandeld worden aan de hand van de drie stadia van non-violent action die April

Carter in 1962 in een pamflet genaamd Direct Action onderscheidde. Carter was secretaris

111 Martin, ‘Gene Sharp’s Theory of Power’, 213. 112 H. Bremer et al., Geweldloze Weerbaarheid (Amsterdam, 1965) 12-13 en 64-72. 113 Bremer, Geweldloze weerbaarheid, 7-8. 114 Ibid., 25, 96 en 112-113. 40 van het Britse Direct Action Committee (DAC) en was daardoor nauw betrokken bij de organisatie van vele protestacties tegen kernwapens. De drie stadia die zij in haar pamflet omschreef waren: constitutionele acties, symbolische acties en direct action. De laatste categorie kon vervolgens weer onderverdeeld worden in drie subcategorieën, welke later aan de orde zullen komen. Overigens was het vaak niet zo dat de drie stadia van Carter zich omstebeurt afspeelden, meestal ontwikkelden verschillende stadia zich tegelijkertijd.115 De acties die door de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging werden ondernomen passen zeer goed binnen de categorisering van Carter, waarbij ook de ontwikkeling van de beweging over de jaren heen goed te zien is: zo hield men zich aanvankelijk bezig met constitutionele acties, waarna men overging op symbolische acties en direct action. Om deze reden zullen de drie stadia dan ook als kapstok dienen voor de analyse van de nationale antikernwapenacties in Nederland.

Waar het ging om protestacties in eigen land, zat de Nederlandse vredesbeweging gedurende de eerste helft van de jaren vijftig in het slop. Alleen de communisten organiseerden gedurende de jaren vijftig verschillende protestacties, zo hield het Algemeen

Nederlands Jeugd Verbond (ANJV), de jongerenafdeling van de Communistische Partij

Nederland (CPN), regelmatig sit-down acties, welke over het algemeen onrustig verliepen.116

De Nederlandse Vredesraad (NVR) begon in de jaren vijftig ook met het organiseren van acties die zich specifiek richtten tegen kernwapens. De NVR was verbonden aan het door

Moskou geleide WPC en werd daarom gezien als een communistische mantelorganisatie, wat de werving van leden aanzienlijk belemmerde.117 De onafhankelijke vredesorganisaties werkten liever niet met de NVR samen. Sterker nog, men probeerde zo veel mogelijk afstand van deze organisatie te houden, een houding die voortkwam uit de Koude Oorlog. Het denken

115 April Carter, Direct Action (London, 1970) 3 en 35. 116 Duivenvoorden, Rebelse Jeugd, 171-121. 117 Van den Boomen, Honderd Jaar Vredesbeweging in Nederland, 299. 41 in machtsblokken had namelijk tot gevolg dat er wantrouwen ontstond ten opzichte van organisaties of bewegingen die geen keuze wilden maken tussen de beide machtsblokken, of die het Nederlandse lidmaatschap van de NAVO afkeurden (was men tegen de NAVO, dan was men automatisch voor de communisten, zo werd geredeneerd), dat laatste gold voor een groot deel van de vredesbewegingen. Ondanks haar marginalisering, deed de NVR in 1950 wel mee aan het verzamelen van enkele honderdduizenden handtekeningen voor het Appèl van Stockholm, een door de WPC goedgekeurd document dat om een verbod op kernwapens vroeg.118 Ook werd in 1956 op initiatief van de NVR het Comité Stopzetting Atoomproeven opgericht.119

Bij de onafhankelijke vredesbewegingen begon de kernwapenkwestie pas vanaf de tweede helft van de jaren vijftig van belang te worden. Lokaal werden enkele antikernwapengroepen opgericht, zoals het Albert Schweitzer Comité in Groningen, de OVL in Friesland en de AAA in Haarlem.120 Toch betekende dit niet dat er nu in Nederland ineens massale antikernwapenprotesten plaatsvonden. De eerste ‘grote’ protestacties, die later in dit hoofdstuk zullen worden behandeld, vonden pas plaats vanaf het begin van de jaren zestig.

Tot die tijd beperkte men zich vooral tot constitutionele acties. Binnen dit stadium van non- violent action vallen volgens Carter “all the orthodox methods of propagating ideas and campaigning for reforms”, zoals petities, het schrijven van brieven, deur-tot-deur acties, bijeenkomsten en het verspreiden van propaganda materiaal. Constitutionele acties zijn erg toegankelijk en leggen de intellectuele basis van een beweging.121 Actie werd gevoerd door middel van het schrijven van protestbrieven aan de regering, het houden van petities en het verschaffen van voorlichting over de gevaren van kernwapens, dit laatste gebeurde vooral in

118 Everts en Walraven, Vredesbeweging, 40. 119 Van den Boomen, Honderd Jaar Vredesbeweging in Nederland, 300. 120 Ibid. 121 April Carter, Direct Action (Londen, 1970) 3-4. 42 de vorm van openbare vergaderingen en artikelen die verschenen in de eigen periodieken, zoals Militia Christi, Voorlichtingsblad en Vredesactie.122

Op het gebied van voorlichting besteedde de Nederlandse beweging veel aandacht aan de waarschuwingen van wetenschappers voor de gevaren van kernwapens. Bekende personen die maatschappelijke autoriteit genoten, zoals schrijvers en theologen, werden vanaf de

Tweede Wereldoorlog regelmatig door de vredesbeweging gebruikt om haar positie in het debat te versterken.123 Personen als Bertrand Russell, theoloog Martin Niemöller en Albert

Schweitzer waren dan ook centrale figuren binnen de antikernwapenprotesten. Schweitzer had in 1957 via de Noorse radio opgeroepen tot het afschaffen van kernwapens.124 Deze

‘Declaration of Conscience’ speech werd in april 1958 gevolgd door een drietal radio toespraken welke gepubliceerd werden onder de titel Peace or Atomic War? In deze toespraken riep Schweitzer op tot het stopzetten van atoomproeven, benoemde hij de gevaren van een atoomoorlog en sprak hij over de mogelijkheden voor ontwapeningsonderhandelingen. De mensheid zou op dit moment voor een keuze staan tussen, aan de ene kant, het hebben van kernwapens en daarmee het riskeren van een kernoorlog en, aan de andere kant, het afschaffen van kernwapens en de mogelijkheid in vrede te leven. Over deze keuze zei Schweitzer: “The first holds no hope of a prosperous future; the second does. We must risk the second.”125

Dat de Nederlandse vredesbeweging veel interesse had voor de oproepen van

Schweitzer blijkt uit de grote hoeveelheid aandacht en publiciteit die zij kregen. Zowel Militia

Christi als Vredesactie publiceerden een Nederlandse vertaling van de volledige tekst van

Schweitzers ‘Declaration of Conscience’ speech en het OCV-Bulletin publiceerde de drie

122 Huisman, Ban de bom, 19. 123 Ziemann, ‘Situating Peace Movements in the Political Culture of the Cold War’, 28. 124 Wittner, Resisting the Bomb, 31. 125 Albert Schweitzer, Peace or Atomic War? (New York (NY), 1958) 45. 43 toespraken uit 1958.126 Hugenholtz zorgde er daarnaast voor dat de oproepen van Schweitzer ook op de Nederlandse radio werden uitgezonden, wat hem een bedankbrief van Schweitzer opleverde.127 Verder waren de oproepen ook van belang voor de ontwikkeling van antikernwapenorganisaties in Nederland. Zo werden het Albert Schweitzer Comité, de AAA en de OVL opgericht naar aanleiding van de oproepen van Schweitzer.128 Het doel van het

Albert Schweitzer Comité tegen Atoombomproeven was het organiseren van een grootschalige petitie tegen kernproeven, welke men zou aanbieden aan de Algemene

Vergadering van de Verenigde Naties. Het comité richtte zich in eerste instantie op

Nederland, maar zocht al snel ook contact met het buitenland. Dit deed men door middel van

Esperanto. Toen de actie in juni 1958 beëindigd werd had men ‘vele tienduizenden’ handtekeningen verzameld uit twaalf verschillende landen, waaronder Engeland, Frankrijk,

Japan, Oost-Duitsland en Vietnam. Daarnaast stond het Albert Schweitzer Comité ook in contact met antiatoomwapen bewegingen in de Verenigde Staten en het Verenigd

Koninkrijk.129

Ondanks de grote ijver van het Groningse comité bleef verdere activiteit van de

Nederlandse antikernwapenbeweging in de tweede helft van de jaren vijftig nog beperkt.

Weliswaar werd er opgeroepen tot het ondernemen van actie, maar wat men op dat moment verstond onder actie bleef begrensd tot het door middel van constitutionele acties beïnvloeden van zowel de volksvertegenwoordiging, als de publieke opinie. Een voorbeeld hiervan was de

126 ‘Roep uit de Beschaving’, Militia Christi 12:10 (18 mei 1957) 1-7; ‘Roep uit de Beschaving’, Vredesactie, bijlage bij 11:6 (juni 1957); ‘Vrede of Atoomoorlog’, OCV-Bulletin 5 (mei 1958) 1-7. Het OCV-bulletin werd onregelmatig gepubliceerd en werd bijgevoegd bij de volgende periodieken: Militia Christi (Kerk en Vrede), Vredesactie (ANVA), De Derde Weg (Derde Weg), Vriendenkring (Quakers) en Recht voor Allen (Vrije Socialisten). De aangesloten leden mochten zelf beslissen of zij medewerking zouden verlenen aan een bepaalde uitgave van het bulletin. 127 Brief Albert Schweitzer aan J.B.Th. Hugenholtz, 24 juni 1958, Archief J.B.Th. Hugenholtz, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00590, 197. 128 Sectie G2 der Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht, Handboek Vredesbewegingen, 63-65 en 94-96; Pamflet Comité Albert Schweitzer tegen Atoombomproeven, februari 1959, Archief Hein van Wijk, ARCH01644, 772. 129 Pamflet Comité Albert Schweitzer tegen Atoombomproeven, februari 1959, Archief Hein van Wijk, ARCH01644, 772. 44

‘Oproep tot het Nederlandse Volk’ van Kerk en Vrede van juni 1957. Volgens dit pamflet zou het uitbreken van een oorlog met kernwapens gelijk staan aan “zelfmoord der volkeren” en moest er snel een omwenteling plaatsvinden door het beïnvloeden van de publieke opinie:

“Dit is een eerste stap om tot internationale ontspanning te komen. Nederland moet die stap doen.”130 Deze stap bestond uit het aankaarten van de kernwapenproblematiek bij familieleden, collega’s, buurtbewoners, geloofsgenoten of dagbladen, door middel van schrijven of spreken.131

Een tweede voorbeeld is het telegram dat de AAA in 1960 stuurde aan Premier Jan de

Quay, nadat bekend was geworden dat al sinds het jaar ervoor Amerikaanse kernwapens in

Nederland lagen opgeslagen. Door middel van dit telegram protesteerde men tegen “het beschikbaar stellen van Nederlands grondgebied als opslagplaats voor kernwapenen,” wat tegenstrijdig zou zijn met de belangen van het land. Daarnaast zou het tegen de democratische principes ingaan dat de kernwapens zonder medeweten van volk waren geplaatst.132 Buitenom dit soort acties bleef het Nederlandse verzet tegen kernwapens tot de jaren zestig beperkt.

Over acties als protestmarsen en sit-downs werd nog niet gesproken. Het is dan ook niet voor niets dat Van den Boomen in Honderd Jaar Vredesbeweging in Nederland schrijft dat er eind jaren vijftig in Nederland eigenlijk nog maar weinig besef was van de kernwapenkwestie.133

Anders lag dit in het buitenland en dan hoofdzakelijk in Groot-Brittannië, waar in februari 1958 de CND werd opgericht, voortkomend uit de National Council for the Abolition of Nuclear Weapons Tests. Deze CND genoot in 1959 al aanzienlijke publieke steun en zou binnen enkele jaren uitgroeien tot een enorme campagne. Oorspronkelijk had de CND zich willen profileren als een liberale pressiegroep, maar al snel ontpopte de organisatie zich als

130 ‘Oproep tot het Nederlandse Volk’ bijgevoegd bij Militia Christi, 12:12 (15 juni 1957). Accentuering zoals aanwezig in het originele pamflet. 131 ‘Oproep tot het Nederlandse Volk’, Militia Christi. 132 ‘Telegram stichting Anti-Atoombom-Actie aan de Minister President’, Voorlichtingsblad 2:6 (1960) 2. 133 Van den Boomen, Honderd Jaar Vredesbeweging in Nederland, 300. 45 een massabeweging.134 De oorzaak hiervan lag bij de Aldermaston march, een meerdaagse protestmars tijdens het Paasweekend, waarbij men marcheerde van het Atomic Weapons

Establishment in Aldermaston naar Trafalgar Square in Londen, een tocht die vier dagen duurde. De mars werd voor het eerste georganiseerd in 1958 door het DAC, met sponsorschap van de CND en trok gelijk achtduizend deelnemers.135 In 1959 nam de CND de organisatie van de mars over en steeg het aantal deelnemers naar tussen de 20.000 en 25.000. In 1961 kwamen in Londen zelfs 150.000 deelnemers samen.136

De Aldermaston marsen vallen onder het tweede stadium van non-violent action dat

Carter omschrijft, namelijk symbolische acties. Onder deze vorm van protest vallen naast protestmarsen ook hongerstakingen en het houden van een waak. Symbolische acties vormden het emotionele aspect van de beweging en creëerden en gevoel van solidariteit en zelfvertrouwen onder de activisten. De acties hebben een niet-dwangmatig karakter en eventuele opoffering wordt tot de deelnemers beperkt. Belangrijke aspecten van symbolische acties waren volgens Carter liederen, symbolen en vlaggen, welke later in dit hoofdstuk dan ook voorbij zullen komen.137

De Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging werd zeer sterk beïnvloed door de

Britse campagne. Toch zou het nog even duren voor er ook in Nederland overgegaan werd op symbolische acties en er een protestmars zoals de Aldermaston mars zou worden georganiseerd. Desalniettemin waren er al vanaf 1958 geluiden te horen die opriepen tot een actievere vredesbeweging. Zo sprak de algemene vergadering van de ANVA de hoop uit actiever te worden, zodat men “niet alleen Vredesactie uitgeeft, maar ook vredesactie is.”138

134 Richard Taylor, Against the Bomb: The British Peace Movement, 1958-1965 (Oxford, 1988) 18 en 28. 135 De organisatie koos ervoor de mars tijdens het Paasweekend te organiseren, aangezien de bevolking dan een aantal dagen vrij had; April Carter, Peace Movements, 48. 136 Carter, Peace Movements, 48 en 50. 137 Carter, Direct Action, 4-7. 138 Cor Hoek, ‘Van de Algemene Vergadering op 11 en 12 october 1958’, Vredesactie 12:11 (november 1958) 8. 46

Een jaar later, nadat de PSP goede electorale resultaten behaald had, schreef Wim J. Jong dat stemmen nog niet gelijk stond aan actie en dat een sterker verzet tegen kernwapens toch echt buiten de partij om vorm zou moeten krijgen.139 Wel hadden er vanaf 1960 Nederlandse activisten deelgenomen aan de Aldermaston mars in Groot-Brittannië. Internationale delegaties waren een belangrijk onderdeel van deze protestmars en buitenlandse vredesbewegingen ontvingen dan ook uitnodigingen tot deelname van de CND. De

Nederlandse deelnemers schreven na afloop over hun ervaringen dat zij “nog nooit zo sterk het gevoel te hebben gehad, dat het getij aan het keren is, dat de machten die de mensheid steeds weer geestelijk op een nieuwe oorlog trachten voor te bereiden, thans hun doel niet zullen bereiken.” Men vond de mars een overweldigend succes.140

De ervaringen die de Nederlandse deelnemers aan Aldermaston met zich meebrachten waren een factor in het uiteindelijk tot stand komen van protestmarsen hier. In 1960 stond in

Voorlichtingsblad het volgende: “Welke offers men in Engeland bereid is te brengen voor de zaak van de Vrede, hebben diegenen ervaren, die aan de Aldermaston mars hebben deelgenomen. Zouden wij, Nederlanders, niet tot dergelijke offers bereid kunnen zijn?”141

Naast de deelname aan Aldermaston waren er ook nog andere redenen waarom men in

Nederland mede overging tot het organiseren van marsen, namelijk de openbaarmaking dat er ook hier kernwapens lagen opgeslagen en de verspreiding van een brochure van de

Bescherming Burgerbevolking (BB), waaruit de vredesbeweging de conclusie trok dat

Nederland compleet onverdedigbaar was tegen een kernoorlog.142 Het ontstaan van de

Nederlandse protestbeweging tegen kernwapens werd dus gedreven door zowel nationale als

139 Wim Jong, ‘Stemmen is niet genoeg’, Vredesactie 13:4 (april 1959) 1. 140 ‘Aldermaston – Londen 1960’, Voorlichtingsblad 2:3 (1960) 2. 141 ‘Engeland – Een nieuwe koers in zicht?’, Voorlichtingsblad, 2:5 (1960) 4. 142 Huisman, Ban de bom, 30; De BB was een organisatie voor burgerbescherming ten tijde van oorlog, die ook haar eigen brochures uitgaf over kernwapens. De Nederlandse vredesbeweging was sterk gekant tegen deze organisatie omdat haar voorlichting over de gevaren van kernwapens misleidend zou zijn. 47 internationale drijfveren. Een beeld dat in overeenstemming is met wat Ziemann concludeert met betrekking tot antikernwapenbewegingen in andere Europese landen, zoals Noorwegen en

Griekenland. Ook daar werd de beweging gedreven door een combinatie van zowel binnenlandse als buitenlandse factoren.143

De eerste symbolische actie tegen kernwapens in Nederland liet echter op zich wachten tot december 1960, toen twaalf leden van de OVL in Friesland demonstreerden.

Ondanks haar minuscule omvang kreeg deze actie aanzienlijke publiciteit en navolging, zo werd op nieuwjaarsdag 1961 in Amsterdam een nieuwjaarsmars georganiseerd door het nieuwe Comité 1961 voor de Vrede.144 Binnen dit comité werkten op dat moment tien vredes- en antikernwapenorganisaties samen: AAA, ANVA, Derde Weg, Kerk en Vrede, PSP,

Quakers, Socialistische Jeugd van Nederland (SJN), Vrije Socialisten, WAS en de

Nederlandse sectie van de WILPF.145 De nieuwjaarsmars trok achthonderd deelnemers, een resultaat waar men wel tevreden over was: “wij hebben vandaag gezien dat ook in Nederland de pacifisten de straat op zijn gekomen”, zo stelde De Graaf.146

Uit archiefmateriaal en periodieken komt zeer duidelijk het grote belang naar voren dat de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging hechtte aan het jaar 1961, men verwachtte namelijk dat dit hét jaar zou worden waarin ook in Nederland het antikernwapenprotest los zou barsten. Niet voor niets was de leus van de nieuwjaarsmars en de naam van het comité “1961 voor de Vrede.”147 Naast de nieuwjaarsmarsen ging het Comité

1961 voor de Vrede ook over tot het organiseren van protestmarsen tijdens het Paasweekend.

Het doel was daarbij te protesteren tegen kernbewapening in zowel Oost als West en tegen de

143 Ziemann, ‘A quantum of solace?’, 356-359. 144 Huisman, Ban de Bom, 30. 145 Ibid.; Uiteindelijk zouden nog vijf andere organisaties deel uit gaan maken van dit Comité, terwijl de AAA in 1961 haar lidmaatschap beëindigde. 146 J.J. Wentink, ‘Pacifisten op straat’, Militia Christi 16:2 (21 januari 1961) 17. 147 Rudi Wolf, ‘1961 Voor de vrede’, Vredesactie 15:1 (januari 1961) 3. 48 opslag van kernwapens op Nederlands grondgebied.148 Dat deze protestvorm was overgenomen van de Britse vredesbeweging blijkt zeer duidelijk. De beweging organiseerde de marsen in navolging op Aldermaston en ze werden dan ook regelmatig aangeduid als de

“Nederlandse Aldermaston marsen”.149 De paasmarsen beperkten zich niet tot Amsterdam en ook in andere steden, zoals Apeldoorn, Rotterdam en Utrecht, werd gedemonstreerd. Vanuit deze steden vertrok men dan met bussen en auto’s naar de hoofdstad voor een gezamenlijke mars en een afsluitende bijeenkomst waar een aantal prominente sprekers uit de beweging het woord voerden. Ook werden er op rap tempo lokale actiecomités opgericht verbonden aan het

Comité 1961 voor de vrede. In september 1961 bestonden er al meer dan dertig van deze lokale groepen.150

Als voorbeeld van hoe deze paasmarsen verliepen en hoe er tegenaan werd gekeken, kunnen hier de activiteiten van 1962, die plaatsvonden gedurende de beide Paasdagen, als voorbeeld dienen. Het Comité 1962 voor de Vrede had zowel een fakkeltocht als een paasmars met een afsluitende bijeenkomst in de RAI georganiseerd. Het uiteindelijke aantal deelnemers aan de acties viel tegen, maar, zo schreef Van Wijk na afloop, “[het] is beter dan niets. Dat is beter dan het niets, waarin een jaar of vijf geleden de vredesorganisaties zich nog bevonden. Niemand wist van hun bestaan […] Toen ontdekten allerlei jongelui, dat de straat nog en vrij veld was voor propaganda […] Ouderen volgden, en nu is het een vast Paasritueel geworden.”151 Het citaat van Van Wijk laat de ontwikkeling zien die de Nederlandse vredesbeweging sinds de jaren vijftig had doorgemaakt, namelijk van een nietszeggende beweging, naar het ritueel van de paasmarsen, die toch elk jaar enkele duizenden deelnemers

148 Notulen vergadering Comité 1961 voor de Vrede, 24 juni 1961, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 1. 149 ‘De Nederlandse Aldermaston-mars’, Vredesactie 16:3 (maart 1962) 6. 150 ‘Definitief schema van de paasdemonstraties’, Vredesactie 16:4 (april 1962) 8; Overzicht lokale actiegroepen, 25 september 1961, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 1. 151 Hein van Wijk, ‘Paasmarsen en Paasbommen’, Vredesactie 16:5 (mei 1962) 4. 49 trokken. De protestmarsen van het Comité verliepen over het algemeen rustig en ordelijk.

Alleen in Amsterdam werden regelmatig verschillende leuzen afgekeurd.152

Afbeelding 1: De Nederlandse Paasmars van 1962 op de Nieuwmarkt in Amsterdam

Vergelijkbare acties in het buitenland, en dan vooral in Groot-Brittannië, Denemarken en België, dienden voor de Nederlandse antikernwapenbeweging niet alleen als voorbeeld, maar ook als maatstaf om de omvang en het succes van de eigen demonstraties mee te vergelijken. Aangezien men hoopte door middel van de paasmarsen een volksbeweging op gang te brengen, was de omvang van de demonstraties voor de activisten en organisatoren zelf van groot belang. Echter steeg het aantal deelnemers aan de Nederlandse kernwapenmarsen

152 Het betrof in dit geval meestal de leuzen die zich specifiek keerden tegen kernwapens. Algemene leuzen voor de vrede werden wel toegestaan. 50 nooit boven de zevenduizend uit (tot 1964 zelfs niet boven de drieduizend).153 Het valt niet binnen de doelstelling van deze scriptie te onderzoeken waar deze tegenvallende resultaten precies vandaan kwamen, maar het kan niet ontkend worden dat de Nederlandse protestmarsen qua deelnemersaantallen achterliepen ten opzichte van omringende landen. Dit had men zelf ook door want de grootte van de Nederlandse marsen werd vaak afgezet tegen resultaten in het buitenland. Teksten als “Zullen we de 5000 halen? België kwam op 12.000!” of “[…] het aantal deelnemers was steeds te klein, beschamend klein, bij de buurlanden vergeleken. Wij konden de 3000 nooit halen, terwijl België de eerste keer dadelijk 15.000 mensen op de been bracht en Denemarken 25.000” tonen dit aan.154 Dergelijke teksten laten een aantal dingen zien. In de eerste plaats tonen zij het bestaan van een internationale beweging, waarbij in verschillende landen op dezelfde wijze en voor hetzelfde doel werd gedemonstreerd. Ten tweede, dienen zij als een manier om activisten en belangstellenden te motiveren om mee te doen aan de paasmarsen en op deze manier ervoor te zorgen dat

Nederland niet achterblijft. Tot slot dienen zij, na afloop van de mars, als een manier om de

Nederlandse prestaties te vergelijken met het buitenland, waaruit bleek dat Nederland wel degelijk achterbleef. Door deze vergelijkingen werd het werk van de Nederlandse antikernwapenbeweging gebagatelliseerd.

In augustus 1963 werd de Partial Test Ban Treaty getekend, welke alle bovengrondse kernproeven verbood.155 Hoewel dit natuurlijk goed nieuws was voor de tegenstanders van kernwapens, dreigde er na de ondertekening van de overeenkomst ook een impasse voor de beweging. Velen zagen het protest namelijk als minder belangrijk, nu er een akkoord was bereikt. Daarbij had de antikernwapenbeweging maar weinig bijgedragen aan de

153 Everts en Walraven, Vredesbeweging, 43. 154 ‘De a.s. Paas-mars’, Militia Christi 18:19 (1963) 151; Inne de Jong, ‘de paasmars’, Militia Christi 19:8 (1964), 62. 155 Everts en Walraven, Vredesbeweging, 43. 51 totstandkoming van dit verdrag, wat vragen opriep over het nut van de beweging.156 In november 1963 schreef de Britse activist Nigel Young dan ook aan ANVA-lid Rudi Wolf:

“here we feel that the CND movement has lost much of its impetus.”157 Teruggang dus in

Groot-Brittannië en ook in Nederland was er minder interesse voor (lokale) acties. Toch moesten de beste resultaten voor de Nederlandse protestmarsen toen nog komen. Dit kwam voort uit een opvallende samenwerking tussen het Comité 1964 voor de Vrede en de NVR voor de organisatie van de Paasmarsen. Waar deze organisaties eerst afstand van elkaar hadden gehouden, bracht de dreigende impasse hen samen. Deze samenkomst zorgde in 1964 voor 5000 deelnemers aan de paasmars en in januari 1965 voor 7000 deelnemers aan een anti-

MLF demonstratie. Ook na 1965 werden er nog paasmarsen georganiseerd in Nederland.

Deze marsen kregen wel een radicaler karakter en richtten zich niet alleen tegen kernwapens, maar ook tegen de oorlog in Vietnam, waarna zij opgingen in een grotere protestbeweging die vanaf dat moment opkwam.158

De betekenis van de paasmars voor de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging, zat hem niet zozeer in de omvang van de demonstraties. Van groter belang was het gevoel van internationale verbondenheid, dat de marsen met zich meebrachten. Carter stelde in haar pamflet al dat symbolische acties konden zorgen voor solidariteit en zelfvertrouwen. Dit gevoeld van solidariteit hing samen met het idee onderdeel te zijn van een transnationale beweging, zoals ook Nehring al aangaf.159 Naast Groot-

Brittannië en Nederland, marcheerden vredes- en antikernwapenactivisten ook in vele andere landen tegen kernwapens gedurende het Paasweekend. De nieuwjaarsmars van 1961 was dan

156 Everts en Walraven, Vredesbeweging, 43. 157 Brief Nigel Young aan Rudi Wolf, 4 november 1963, Archief Hein van Wijk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01644, 1. 158 Inne de Jong, ‘De paasmars’, Militia Christi 19:8 (april, 1964) 62; Brief Comité 1962 voor de Vrede, maart 1965, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 2. 159 Nehring, Politics of Security, 6. 52 ook geen “incidentele gebeurtenis,” zo stelde De Graaf, want zij sloot aan bij vergelijkbare protesten in andere landen. Het organiseren van de paasmars zag men als iets wat men deed samen met de bewegingen in het buitenland. Dominee Van Loenen schreef dan ook dat er op

Tweede Paasdag iets voelbaar was van “een internationale van de vrede.”160

Dit gevoel van internationale samenhorigheid werd versterkt door de eerder genoemde internationale delegaties. Niet alleen deden er Nederlanders mee aan de Aldermaston mars, er kwamen ook buitenlandse delegaties naar Nederland, bijvoorbeeld uit België, Denemarken of

West-Duitsland. Van bewegingen uit andere landen, bijvoorbeeld uit Japan, werden berichten van steun ontvangen. Op hun beurt deden Nederlanders ook mee aan acties in het buitenland.

Zo vetrokken er in 1964 vier bussen vol Amsterdamse activisten richting Brussel om deel te nemen aan de Belgische paasmars en sprak Hein van Wijk in 1961 in verschillende West-

Duitse plaatsen tijdens het Paasweekend.161

Naast de paasmars zelf deelde de internationale

antikernwapenbeweging ook een symbool, het nuclear-

disarmament symbol (ook wel ND-symbool). Carter stelt

dat de verspreiding van dit symbool een duidelijke

indicator is van de transnationale verbondenheid van de

nationale vredesbewegingen.162 Het ND-symbool werd

oorspronkelijk gebruikt door de CND en was gebaseerd op Afbeelding 2: Het ND-symbool de letters N en D uit het semafooralfabet.163 Het werd snel

160 Rudi Wolf, ‘1961 Voor de vrede’, Vredesactie 15:1 (januari 1961) 3; E. van Loenen, ‘Anti-atoombom-mars in Nederland’, Militia Christi, 16:8 (april 1961) 67. 161 Brief Comité 1965 voor de Vrede - afdeling Amsterdam, februari 1965, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 2; Notulen vergadering Comité 1962 voor de Vrede, 24 maart 1962, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304 1. Hein van Wijk, ‘Acties tegen de atoom-oorlog’, Vredesactie 15:4 (april 1961) 1. 162 Carter, Peace Movements, 40. 163 Campaign for Nuclear Disarmament, ‘The CND symbol’, laatst geraadpleegd op 9 mei 2018, via: http://www.cnduk.org/about/item/435-the-cnd-symbol 53 overgenomen door bewegingen in andere landen, zo is op afbeelding 1 te zien dat ook de

Nederlandse activisten het symbool met zich meedroegen tijdens de paasmars. Ook gebruikte het Comité 1961 voor de Vrede het symbool op haar briefpapier en in haar pamfletten en advertenties. Behalve het ND-symbool deelde de internationale beweging ook verschillende liederen. Een voorbeeld daarvan was het lied The H-bomb’s Thunder, waarvan de tekst geschreven was door de Britse schrijver John Brunner in 1958. Een Nederlandse versie van dit lied, ‘Hoor je niet de h-bom splijten?’, maar ook andere Aldermaston liederen, werden gezongen tijdens Nederlandse paasmarsen. Daarnaast zong men ook het bekende We Shall

Overcome uit de Civil Rights Movement.164

Internationale verslaggeving van de paasmarsen was ook welverspreid. Periodieken als

Militia Christi en Vredesactie berichtten over antikernwapenprotesten in Engeland,

Denemarken en West-Duitsland, terwijl in het Peace News ook aandacht werd besteed aan de acties die in Nederland werden ondernomen.165 Verder vond er een omvangrijke uitwisseling van periodieken plaats tussen de nationale vredes- en antikernwapenbewegingen in verschillende landen. Op deze manier waren activisten uit allerlei landen op de hoogte van de vorderingen en activiteit van hun geestverwanten in het buitenland, wat het gevoel van verbondenheid kon versterken.

Een derde type protestacties dat de vredes- en antikernwapenbeweging aanwendde waren de zogenaamde ‘zitacties’, of sit-down acties. Deze zitacties waren een vorm van direct action, het derde stadium van non-violent action dat Carter omschrijft. Direct action staat voor het opzettelijk en publiekelijk overtreden van een wet die als onrechtvaardig wordt

164 Union Songs, ‘The H-bomb’s Thunder’, laatste geraadpleegd op 3 mei 2018, via: http://unionsong.com/u576.html; Brief Comité 1961 voor de Vrede aan contactpersonen, plaatselijke comités, andere medewerkers en medewerkende organisaties, 31 maart 1965, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 2. 165 Brief E.M. Buter sr. aan dhr. Vink, 31 maart 1962, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 35; voor een voorbeeld van artikelen over acties in het buitenland zie: ‘vredesdemonstraties’, Vredesactie 16:2 (februari 1962) 2. 54 beschouwd en kan, volgens Carter, onderverdeeld worden in drie categorieën: economische actie, burgerlijke ongehoorzaamheid en actie tegen de staat. Zitacties behoorden tot de tweede categorie en dan specifiek tot het idee van ‘fysieke interventie’ (physical intervention).166 In

Nederland werd in 1960 voor het eerst door de onafhankelijke vredesbeweging een zitactie georganiseerd. Deze actie werd georganiseerd door de Commissie Passief Verzet en was bedoeld om aandacht te vragen voor de situatie in Nieuw-Guinea.167

Direct action tegen kernwapens werd in Nederland ondernomen door lokale ‘ban-de- bom’ groepen, waarvan de eerste ontstond op het Haagse Montessori Lyceum in reactie op de veroordeling van Russell in Groot-Brittannië voor deelname aan een sit-down. De groep hield de eerste zitactie tegen kernwapens in november 1961, waarbij 38 demonstranten een druk kruispunt blokkeerden. Onder hen waren leerlingen van de school, zoals Roel van Duijn, die later een belangrijke rol zou gaan spelen in de Provobeweging, maar ook Hans Bruggeman, deed mee. De ban-de-bom groepen waren radicaler dan het Comité 1961 voor de Vrede en hoewel er zeker sympathie bestond, verbond die laatste haar naam dan ook niet aan de acties.168 De groepen bestonden voornamelijk uit jongeren en waren vaak maar losjes en informeel georganiseerd. Dit betekent ook dat er van deze groepen weinig archiefmateriaal beschikbaar is. Zij hadden officieel geen bestuur of leden, waardoor er ook geen papierwinkel is achtergebleven. Deze beschouwing van de ban-de-bom groepen is dan ook grotendeels gebaseerd op materiaal verkregen uit periodieken en literatuur.

De acties van de Haagse ban-de-bom groep sloegen niet gelijk over naar andere delen van het land. Dit gebeurde pas nadat enkele leden van de Haagse groep het op zich genomen hadden om in Amsterdam ook een actie te organiseren. Hierna werden ook soortgelijke

166 Carter, Direct Action, 19 en 35. 167 Huisman, Ban de bom, 11. 168 Krijn Strijd, ‘Activiteiten’, Militia Christi 17:13 (1962) 102; Huisman, Ban de Bom, 35-36. 55 protesten ondernomen in Leiden, Rotterdam en Utrecht.169 De ban-de-bom beweging had inmiddels landelijke bekendheid verworven en na enkele lokale acties, besloot men op 30 juni

1962 een landelijke sit-down demonstratie te organiseren op het Buitenhof in Den Haag. Aan de actie deden 123 personen mee uit verschillende delen van het land en de actie zorgde voor aanzienlijke publiciteit. De acties van de Ban-de-Bom groepen verliepen lang niet altijd rustig, regelmatig kwam er (hardhandig) politieoptreden aan te pas en werden er arrestaties verricht. Tijdens de actie op het Buitenhof braken er gevechten uit op het eiland in de

Hofvijver tussen ban-de-bom’ers en leden van de fascistische organisatie Jong Nederland. Het werd dan ook de laatste grote demonstratie van de groep uit Den Haag.170

Kerst Huisman stelt in Ban de Bom: de Beweging tegen Kernwapens 1960-1969 dat het er in Nederland in 1962 op leek dat men in staat was tot de oprichting van een eigen comité van honderd, vergelijkbaar met het Committee of Hundred in Groot-Brittannië over te gaan.171 De drang tot oprichting van een Nederlands comité kwam voort uit meer dan alleen het Britse voorbeeld. Russell, de leider van het Committee of Hundred had in 1962 een

“Boodschap aan Nederland” gestuurd welke op 7 april gepubliceerd werd in de Friese

Koerier, een van de weinige dagbladen dat solidair was met de antikernwapenbeweging.

Russell sprak over de belangrijke rol van landen als Engeland en Nederland in de ontwapeningskwestie en stelde dat actie noodzakelijk was: “Volk van Nederland, ontwaak en ziet het doodsgevaar, waarin gij verkeert. Handel, in naam van het geweten. Wij worden allen beproefd. Wij mogen niet in gebreke blijven.”172 Een paar maanden later, tijdens een bijeenkomst in Amsterdam voor Hiroshima dag (6 augustus), sprak Peter Cadogan, de internationaal secretaris van het Committee of Hundred met een Nederlandse activist over de

169 Huisman, Ban de Bom, 37. 170 Krijn Strijd, ‘Activiteiten’, Militia Christi. 171 Huisman, Ban de Bom, 40. 172 Bertrand Russell, ‘Boodschap aan Nederland’, Friese Koerier 16:173 (7 april 1962) 33. 56 mogelijkheid van een Nederlands comité van honderd. Cadogan was naar Nederland gekomen met een missie, namelijk het internationaliseren van het concept van dit comité. Tijdens de bijeenkomst vroeg hij Rien Buter sr. (secretaris van het Comité 1961 voor de Vrede) dan ook een conferentie te organiseren die hierop in zou gaan.173 Dit werd de conferentie in

Amsterdam van november 1962 die in hoofdstuk 1 behandeld is. Tijdens deze conferentie slaagde men er niet in een internationaal comité van honderd op te richten, ook kwam er op dat moment geen Nederlands comité.

Teleurstelling met deze uitkomst leidde tot de oprichting van het Comité 29 November

1962, vernoemd naar de datum waarop de deelnemers aan de protestactie op het Buitenhof berecht zouden worden. Dit comité verbond haar oprichting dus aan een nationale aangelegenheid, maar werd tegelijkertijd gedreven door het werk van het Committee of

Hundred in Groot-Brittannië. Het comité ondernam stappen tot de oprichting van een

Nederlands comité van honderd, maar is hierin nooit geslaagd omdat er te weinig personen bereid waren om mee te doen. Er werden verschillende acties georganiseerd, zowel zitacties als protestmarsen, waarbij men zou gaan zitten in geval van politieoptreden. Voor deze acties vroeg het comité van tevoren altijd toestemming, maar zij liet ze ook doorgaan als er geen toestemming werd gegeven (op deze manier onderscheidde dit comité zich van het Comité

1961 voor de Vrede, dat alleen legaal wilde protesteren).174

De Partial Test Ban Treaty van 1963 zorgde niet alleen voor veranderingen bij de paasmarsen, maar veranderde ook het karakter van de direct action beweging in Nederland.

De ban-de-bom beweging werd radicaler en linkser. Ook ging het Comité 29 November 1962 zich steeds meer bezighouden met acties die niet op kernwapens gericht waren, zoals de

173 Huisman, Ban de Bom, 40. 174 Ontwerp manifest, 1963, Documentatiecollectie Sociale Bewegingen in Nederland, Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, COLL00283, 136; Brief Comité 29 November 1962, 12 februari 1963, Documentatiecollectie Sociale Bewegingen in Nederland, COLL00283, 136; Oproep tot actie, 12 februari 1963, Documentatiecollectie Sociale Bewegingen in Nederland, COLL00283, 136. 57 oorlogen in Angola en Vietnam. Een sterke toename van het aantal protestacties was zichtbaar vanaf de zomer van 1965, voortkomend uit zowel de oprichting van Provo, als de

Vietnamoorlog. Zoals hierboven ook al aangeduid, leidde dit tot een versmelting van de antiatoombom en Vietnam protesten en uiteindelijk verdween de Nederlandse ban-de-bom beweging dan ook in de nieuw opgekomen protestbewegingen.175

Wat was precies de betekenis en het belang van het werk van de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging tussen 1955 en 1965? Een groot deel hiervan is hierboven al besproken, namelijk dat het belang vooral gezocht moet worden in transnationale verbondenheid. Deze verbondenheid kwam op verschillende manieren tot uiting, bijvoorbeeld door een actierepertoire (dat geïnspireerd was op de acties van bewegingen in het buitenland), liederen, symbolen, internationale delegaties en contacten. Al deze zaken versterkten het gevoel van transnationale solidariteit en saamhorigheid en zorgden ervoor dat de betrokkenen het gevoel kregen deel uit te maken van een groter geheel. Maar de transnationale contacten en de betrokkenheid met bewegingen en acties in andere landen konden ook, zoals al eerder gezegd, twijfels teweegbrengen over de eigen prestaties. De Nederlandse beweging vergeleek de resultaten van haar eigen acties met die in het buitenland. Hieruit bleek dat men niet in staat was dezelfde deelnemersaantallen op te brengen als de antikernwapenbeweging in

Groot-Brittannië, België of Denemarken. Dit zorgde uiteraard voor teleurstelling, maar betekende het ook dat de relatief kleine acties en beweging in Nederland van geen belang waren?

Historicus Niek Pas stelt in zijn werk over de Nederlandse Algerije beweging dat de jaren vijftig, die vaak worden gezien als een kalme tussenperiode tussen de jaren veertig en zestig, eigenlijk een invloedrijke periode waren, die als een “stille revolutie” de dageraad van een nieuw Nederland, dat vanaf de jaren zestig en zeventig zichtbaar zou worden,

175 Everts en Walraven, Vredesbeweging, 44; Huisman, Ban de bom, 45-50, 63 en 69. 58 aankondigden. Nederlanders raakten op een andere manier betrokken bij de rest van de wereld, door middel van solidariteitscomités en protestbewegingen, en het verzuilde karakter van de samenleving nam af. De Algerije beweging die Pas omschrijft was van beperkte omvang en haar deelnemers bestonden uit groepjes idealisten en activisten. Toch waren het deze groepen die in de maatschappelijke discussie een toon zetten en de basis legden voor de democratisering van de samenleving in de naoorlogse periode.176

De argumentatie van Pas zou net zo goed kunnen gelden voor de antikernwapenbeweging in Nederland tussen 1955 en 1965. Deze bestond uit relatief kleine groepjes pacifisten, antimilitaristen en andere belangstellenden, die qua grootte een niet al te indrukwekkende beweging vormden. Ondanks haar marginale positie maakte de Nederlandse beweging wel onderdeel uit van de uitbreiding van het politieke protest, dat halverwege de jaren zestig goed op gang kwam en zich onder andere uitte tegen de Vietnam Oorlog en ABC- wapens. Ook Ziemann stelt dat vredesbewegingen een aanzienlijke invloed hadden op

Westerse samenlevingen gedurende de Koude Oorlog, omdat zij zorgden voor een verbreding van de ruimte voor politieke activiteit, voorbij parlementaire activiteit.177 De Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging van de jaren vijftig en zestig, ondanks haar bescheiden omvang, droeg bij aan de groei van een buitenlandse bewustzijn bij Nederlanders en de verbreding van het publieke debat. De uit het buitenland overgenomen acties zoals de protestmars en de sit-down hielpen daarbij.

176 Niek Pas, Aan de Wieg van het Nieuwe Nederland: Nederland en de Algerijnse Oorlog 1954-1962 (Amsterdam, 2008) 12-13 en 111. 177 Ziemann, ‘Situating Peace Movements in the Political Culture of the Cold War’, 20. 59

HOOFDSTUK 3

Internationale protestacties

Nationale acties besloegen een groot deel van de activiteiten van de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging. Toch werd daarnaast ook aan een ander type actie deelgenomen, de zogenaamde internationale acties. Hoewel de nationale acties ook transnationale aspecten bevatten of geïnspireerd waren door soortgelijke acties in het buitenland en dus niet als strikt

‘nationaal’ gezien kunnen worden, verschillen zij wel degelijk van de internationale acties.

Internationale acties werden namelijk op transnationaal niveau (en dus niet op nationaal niveau) georganiseerd en hadden een transnationaal doel, dat wil zeggen het direct beïnvloeden van regeringen en bevolkingen buiten het eigen land. In dit hoofdstuk zullen twee van zulke acties die in de eerste helft van de jaren zestig georganiseerd werden centraal staan, namelijk de San Francisco – Moskou mars178 en het Everyman III project. Hoewel het initiatief voor deze acties in het buitenland lag (namelijk in de Verenigde Staten en Groot-

Brittannië), zal blijken dat ook de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging hierbij betrokken was. Want hoewel deze beweging landelijk een marginale positie innam, betekende dit niet dat men bij internationale acties gepasseerd werd, of niet in staat was een bijdrage te leveren, van wat voor omvang dan ook. De deelname van de Nederlandse beweging aan deze acties onderstreept het argument dat men onderdeel uitmaakte van en in haar activiteiten beïnvloed werd door een internationaal netwerk of transnationale beweging van vredes- en antikernwapenbewegingen.

178 Deze mars staat bekend onder verschillende namen, waaronder ook de Amerika-Europa mars en de American-European march. In deze scriptie zal de benaming ‘San Francisco – Moskou mars’ gebruikt worden. 60

Vanwege het belang van transnationalisme bij de internationale acties, keren we eerst kort terug naar de betekenis van dit concept. Op die manier kunnen de protestacties die in dit hoofdstuk besproken zullen worden beter in een theoretische context geplaatst worden.

Transnationale contacten verschillen van internationale contacten tussen twee overheden of tussen overheden en intergouvernementele organisaties. Zij maken het mogelijk dat niet- gouvernementele actoren in land A zich bijvoorbeeld direct kunnen richten tot de overheid of bevolking van land B of tot een intergouvernementele organisatie, zonder dat deze interactie via de overheid van land A verloopt.179 Transnationaal contact is verder in staat een verandering in houding teweeg te brengen. Dit kan vanuit het buitenland gebeuren, bijvoorbeeld door televisiebeelden of de verspreiding van gedrukt materiaal (denk hierbij aan de in hoofdstuk 2 besproken verslaggeving over de Aldermaston marsen in vredesperiodieken zoals Peace News, die ook in Nederland werden gelezen), maar ook door middel van real life ontmoetingen tussen personen uit verschillende landen.180 Singer argumenteert dat zodra organisaties in staat zijn om (informele) internationale aansluiting te vinden in andere landen, men ook de mogelijkheid heeft om een beroep te doen op de bevolking in een ander land om hun regering op te roepen tot een koerswijziging.181

Tarrow stelt dat internationale acties vooral opkwamen in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw.182 Dit kwam door het ontstaan van mogelijkheden voor massacommunicatie en verspreiding van informatie, bijvoorbeeld door middel van televisie en later het internet. Deze manieren van communiceren maken het gemakkelijk voor bewegingen in verschillende landen om met elkaar in contact te komen en met elkanders activiteiten bekend te worden. Onderzoek naar internationaal protest concentreert zich dan ook vooral op

179 Nye en Keohane, ‘Transnational Relations and World Politics’, 333-334. 180 Ibid., 337. 181 Singer, ‘The Global System and its Sub-Systems’, 25. 182 Tarrow, ‘States and opportunities’, 52. 61 de meer recentere geschiedenis en recentere bewegingen. Toch betekend dit volgens Tarrow niet dat transnationaal protest iets nieuws is, of dat er voorheen helemaal geen diffusie van gedachtegoed en manieren van protesteren plaatsvond. Ook voor het tijdperk van massacommunicatie vonden er transnationale acties plaats en bestonden er transnationale bewegingen. De internationale protestacties die in dit hoofdstuk aan de orde komen zijn daar een duidelijk voorbeeld van.183

Zoals dit hoofdstuk zal laten zien ondernam de vredes- en antikernwapenbeweging van de jaren vijftig en zestig pogingen tot het organiseren van internationale acties, welke zowel in aard als in doel als transnationaal kunnen worden gezien. De San Francisco – Moskou mars en het Everyman III project waren beide acties die door samenwerking tussen verschillende nationale organisaties (en dus over landsgrenzen heen) tot stand kwamen en invulling kregen en waarbij de Westerse vredes- en antikernwapenbeweging zich niet allen richtte op de eigen landgenoten en regering, maar ook die in andere landen, hoofdzakelijk de Sovjet-Unie. De vredesactivisten wilden door middel van deze acties regeringen oproepen tot het voeren van een nieuw beleid en de burgers aansporen om in actie te komen en een nieuw kernwapenpolitiek af te dwingen bij hun regeringen. Men probeerde dit te bereiken door middel van rechtstreeks contact en ontmoetingen.184

De San Francisco – Moskou mars was een unieke gebeurtenis voor de vredesbeweging, want nog nooit eerder had men een protestmars van dergelijk formaat georganiseerd.185 Daarnaast doorkruiste de mars niet alleen Westerse landen, maar stak men het IJzeren Gordijn over naar Oost-Europa en de Sovjet-Unie. Hoewel internationale conferenties, zoals die van de Pugwash-beweging of de Praagse Vredesconferentie,

183 Tarrow, ‘States and opportunities’, 52-53; Tarrow, Power in Movement, 182. 184 De principiële achtergronden van de Amerika-Europa mars, Archief Hein van Wijk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01644, 772. 185 Cor Hoek, ‘Amerika-Europa-mars’, Vredesactie 15:5, mei 1961; Het betreft hier niet de grootste protestmars qua deelnemersaantallen, maar qua totale afstand en het aantal landen dat bij de actie betrokken was. 62 vredescontact tussen beide zijden al mogelijk maakten, hadden zij slechts op een beperkte hoeveelheid personen (zoals wetenschappers en kerkelijke vertegenwoordigers) betrekking.

De mars, daarentegen, had als doel om zich te richten op de gewone man. De activisten vertrouwden er niet in dat onderhandelingen tussen de grootmachten ervoor zouden zorgen dat men tot afspraken over ontwapening zou kunnen komen. Daarom deed zij zelf dan maar een oproep aan alle regeringen (met kernwapens), om het initiatief te nemen en direct over te gaan tot unilaterale ontwapening.186 Het initiatief voor de protestmars kwam van het

Committee of Non-Violent Action (CNVA) in de Verenigde Staten. Dit was een klein comité, geleid door A.J. Muste, dat bekend stond om haar acties van burgerlijke ongehoorzaamheid.187 Sommige van deze acties hadden tot aanzienlijke publiciteit geleid, zoals hun protest tegen de bouw van onderzeeërs uitgerust met kernwapens (het Polaris

Project). Over de acties tegen het Polaris Project werd ook door de vredesbewegingen in

Nederland bericht, waardoor activisten hier enigszins bekend moeten zijn geweest met het werk van deze organisatie.188

De mars begon op 1 december 1960 in San Francisco en bestond op dat moment alleen nog maar uit een Amerikaans deel. Een kleine groep demonstranten liep eerst van San

Francisco naar Chicago. Zij organiseerden onderweg bijeenkomsten en deelden flyers over het doel van de mars uit. Vervolgens liep men, nu begeleid door variërende aantallen sympathisanten, door naar New York.189 Het plan om de mars in Europa voort te zetten ontstond pas toen deze in de Verenigde Staten al onderweg was. De organisatie van het

Europese deel van de mars was geen gemakkelijke opgave en behoorde toe aan April Carter en Bayard Rustin namens, respectievelijk, het DAC en de CNVA. Rustin was toen reeds een

186 Achtergronden van de Amerika-Europa-Mars, Archief Johanna N. ten Have, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00553. 187 De principiële achtergronden van de Amerika-Europa mars, Archief Hein van Wijk, ARCH01644, 772. 188 Krijn Strijd, ‘De verbreking van de apathie’, Militia Christi, 16:2, januari 1961. 189 Cor Hoek, ‘Amerika-Europa-mars’. 63 bekend figuur binnen de Civil Rights Movement en hij was actief binnen verschillende vredesorganisaties, waaronder IFOR en de War Resisters League (WRL, de Amerikaanse sectie van de WRI).190 Rustin en Carter kregen in de eerste plaats te maken met een Zweed,

Inge Oskarsson, die ook het idee had opgevat om een protestmars door Europa te organiseren.

Hiervoor zou hij mogelijk steun gezocht hebben bij communistische vredesorganisaties, wat problematisch was voor de onafhankelijke vredesbeweging. Uiteindelijke wisten Rustin en

Carter, met steun van de Europese vredesbewegingen, Oskarsson ervan te overtuigen zijn eigen plan aan de wilgen te hangen en mee te gaan werken aan de San Francisco – Moskou mars.191

Dat de Europese vredesbewegingen, waaronder ook de Nederlandse, al in een vroeg stadium betrokken werden bij het organisatieproces van de Europese fase van de mars, blijkt uit een tweedaagse conferentie die in maart 1961, dus acht maanden voor het begin van het

Europese deel van de mars, werd gehouden. Deze conferentie vond plaats in Groningen, waardoor er relatief veel Nederlanders aanwezig waren: zeven van de vijftien deelnemers waren Nederlands (daarnaast waren er deelnemers uit de Verenigde Staten, Groot-Brittannië,

Denemarken, Frankrijk, België en West-Duitsland).192 Het Amerikaanse comité had veel behoefte aan de inbreng van de Europese vredesbewegingen, en verklaarde zich dan ook in sterke mate door haar adviezen te zullen laten leiden.193 Desondanks was het wel de bedoeling dat de Europeanen de hoofdstandpunten van de mars zouden erkennen (deze zouden immers niet meer gewijzigd kunnen worden, aangezien de mars al onderweg was). Volgens deze

190 John D’Emilio, Lost Prophet: the Life and Times of Bayard Rustin (Chicago (IL), 2003) 38 en 307. 191 D’Emilio, Lost Prophet, 309; ‘The Walk In Europe’, CNVA Bulletin, 8 mei 1961. 192 Waarom deze conferentie in Groningen werd georganiseerd is tijdens het onderzoek niet duidelijk geworden. Oorspronkelijk waren er plannen om van 18 tot 19 februari een conferentie te organiseren in West- Duitsland om de organisatie van de mars te bespreken en een internationaal comité op te richten. Mogelijk moest deze conferentie uitwijken naar Groningen. De zeven Nederlandse deelnemers aan de Groningen conferentie waren: Hans Bruggeman, Cor Hoek, Ingeborg van der Wal-Svensson, J. le Rütte, K. Brauwer, dhr. en mevr. Roos en C.J. Geerts. 193 Report on conference held at Groningen, 11-12 maart 1961, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 43-44. 64 standpunten was men tegen bewapening in oost en west, riep men regeringen op tot unilaterale ontwapening en was men bereid tot burgerlijke ongehoorzaamheid om deze boodschap kenbaar te maken aan alle volkeren.194

Omdat de mars zich als strikt pacifistisch profileerde, was het voor sommige nationale organisaties moeilijk zich hiermee te verenigen. Dit had te maken met het verschil tussen de vredesbeweging en de antikernwapenbeweging, die ook al in de inleiding naar voren kwam.

Waar pacifisten (vredesbeweging) elke vorm van bewapening afwezen, was dat binnen de antikernwapenbeweging niet per sé het geval; daar was men in principe alleen tegen kernwapens. Natuurlijk bevonden er zich onder de antikernwapenactivisten ook pacifisten, maar er waren ook demonstranten die wel voorstander waren van conventionele bewapening en de NAVO. In dergelijke gevallen, en dus ook in Nederland, werd ervoor gekozen een ad hoc comité op te richten voor de nationale organisatie van de mars.195 Het Nederlandse comité bestond uit bekende namen binnen de vredes- én antikernwapenbeweging, namelijk Hans

Bruggeman, Cor Hoek, Ingeborg van der Wal-Svensson (Derde Weg en Comité 1961 voor de

Vrede), Rien Buter sr., en Rudi Wolf.196

De route die de mars in Europa zou afleggen was een van de grootste moeilijkheden tijdens de conferentie. Volgens Lost Prophet: the Life and Times of Bayard Rustin van John

D’Emilio, wilden de Europese pacifisten namelijk allemaal dat de mars door hun land zou komen.197 Deze observatie gaat echter, uitgaande van het verslag van de conferentie, voorbij aan het feit dat er nog een ander, groter discussiepunt was. Weliswaar zagen de Denen graag dat de mars richting het noorden zou gaan en was de Duitse vertegenwoordiger, Gerard

Daechsel, voorstander van een route door Duitsland, het grootste probleem was de vraag via

194 Report on conference held at Groningen, 11-12 maart 1961, Archief Comité 1961 voor de Vrede, ARCH00304, 43-44. 195 Ibid. 196 Cor Hoek, ‘Amerika-Europa-mars’. 197 D’Emilio, Lost Prophet, 308-309. 65 welk land men de toch al moeilijke overgang naar Oost-Europa zou maken. De uiteindelijke beslissingen over de route werd, net zoals alle andere belangrijke beslissingen, genomen door de CNVA. Men koos voor een route door Engeland, Frankrijk, België, West-Duitsland, Oost-

Duitsland, Polen en de Sovjet-Unie.198 Nederland werd in deze route dus overgeslagen, maar de Nederlandse vertegenwoordigers hadden tijdens de Groningen conferentie ook geen route door Nederland voorgesteld. Toch betekende dit niet einde verhaal voor de betrokkenheid van de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging bij de San Francisco – Moskou mars. Het ad hoc comité richtte zich namelijk op het organiseren van een ondersteuningsmars. Dit hield in dat men een eigen mars door Nederland zou houden, met als doel het uitdragen van solidariteit met de actie en uiteindelijk het zoeken van aansluiting op de hoofdmars in West-

Duitsland. Een dergelijke ondersteuningsmars werd ook door de Scandinavische vredesbewegingen georganiseerd.199

De Nederlandse ondersteuningsmars vond plaats van 22 tot 27 juli 1961 en vertrok vanuit Amsterdam richting de Duitse grens. Tijdens de openbare vergadering die voor het vertrek uit de hoofdstad werd georganiseerd sprak ook Jerry Lehmann, een Amerikaanse deelnemer aan de mars, en werd een film over de Aldermaston mars van 1960 getoond.

Lehmann liep vervolgens het Nederlandse deel van de mars mee, waardoor de Nederlandse ondersteuningsmars in meer dan alleen in doel verbonden raakte aan de San Francisco –

Moskou mars. Gedurende de mars in Nederland werden pamfletten uitgedeeld en openbare bijeenkomsten georganiseerd in de steden waar de stoet doorheen kwam.200 De Nederlandse mars ontmoette uiteindelijk de hoofdmars nabij Osnabrück, waarna één Nederlander, PSP-lid

198 Report on conference held at Groningen, 11-12 maart 1961, Archief Comité 1961 voor de Vrede, ARCH00304, 43-44; Memorandum van Bayard Rustin en April Carter, 28 maart 1961, Archief Comité 1961 voor de Vrede, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00304, 43-44. 199 Report on conference held at Groningen, 11-12 maart 1961, Archief Comité 1961 voor de Vrede, ARCH00304, 43-44. 200 ‘De Amerika-Europa mars’, Militia Christi 16:12 (24 juni 1961); Cor Hoek, ‘Van San-Francisco naar Moskou voor ontwapening’, Vredesactie 15:8 (augustus 1961); ‘Walkers’ Biographies’, CNVA-Bulletin (30 januari 1961). 66

Werner Koerts, zich als deelnemer aansloot bij de mars en meeliep door West en Oost

Duitsland, alvorens weer terug te keren.201

De mars riep uiteenlopende reacties op in de betrokken landen. Frankrijk, waar op dat moment, vanwege de oorlog in Algerije, een verbod heerste op politieke demonstraties, weigerde de deelnemers toe te laten toen zij per schip vanuit Engeland arriveerden.202 Toen men vervolgens besloot de mars voort te zetten via België werd men hier juist wel hartelijk welkom geheten. Ook het stuk door Oost-Duitsland verliep niet zonder problemen. De deelnemers hadden te maken met Duitse ‘vredesactivisten’ die probeerden hun eigen propaganda te verspreiden. Toegang tot Berlijn werd niet verstrekt en toen daarover onenigheid ontstond, werden de deelnemers per direct uitgezet naar West-Duitsland. Lang bleef het onduidelijk of de activisten überhaupt visums zouden krijgen om de Sovjet-Unie te betreden, maar deze werden, tot verrassing van velen, uiteindelijk toch verstrekt en begin oktober kwam de mars aan in Moskou.203 Daar sprak men onder andere met studenten en de vrouwelijke deelneemsters werden ontvangen door de echtgenote van Sovjetleider Nikita

Chroesjtsjov. Critici hebben de mars wel afgedaan als niets minder dan een manier voor de

Sovjets om zogenaamd ‘vredelievend’ over te komen. Dit lijkt echter niet terecht. Volgens

Gunter Wernicke en Wittner waren de Sovjets namelijk lange tijd bezorgd over de gevolgen die het toestaan van de mars zouden kunnen hebben. Daarnaast houdt dit geen rekening met het feit dat de activisten aan boord van de Everyman III een jaar later geen visums kregen en zelfs op hardhandige wijze werden weggestuurd.204

201 Bulletin American European March, Archief Johanna N. ten Have, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00553. 202 Enkele deelnemers wisten al zwemmend wel Frankrijk te bereiden en aan de politie te ontkomen. Dit groepje zette de mars door in Frankrijk en voegde zich bij de Belgische grens weer bij de hoofdgroep. 203 Gunter Wernicke en Lawrence S. Wittner, ‘Lifting the Iron Curtain: The Peace March to Moscow of 1960- 1961’, The International History Review 21:4 (1999) 900-917, aldaar 907-913. 204 Wernicke en Wittner, ‘Lifting the Iron Curtain’, 916-917. 67

Afbeelding 3: De Nederlandse ondersteuningsmars

Uitgaande van de interpretaties van transnationale contacten die hierboven en in de inleiding aan bod zijn gekomen, kan gesteld worden dat de San Francisco – Moskou mars een duidelijk voorbeeld was van transnationale collectieve actie. Het doel van de mars, namelijk het beïnvloeden van de bevolking in verschillende landen (hoofdzakelijk in de Sovjet-Unie), past binnen het idee van transnationaal contact en de mars werd over landsgrenzen heen georganiseerd door niet-statelijke actoren. Bij dit proces waren vredesbewegingen uit vele landen betrokken. Hoewel het werkelijke effect van de San Francisco – Moskou mars op de bevolking die men met de actie wilde bereiken moeilijk te onderzoeken is, zorgde de deelname van de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging aan deze mars er wel voor dat men meer verbonden raakte met het transnationale netwerk van vredesbewegingen.

Weliswaar liep deze route niet door Nederland en werden de organisatorische beslissingen

68 grotendeels door de Amerikaanse CNVA genomen, toch was de Nederlandse beweging, door middel van de Groningen conferentie, betrokken bij de voorafgaande organisatie en, in de vorm van de ondersteuningsmars en de deelname van Koerts, bij de intercontinentale mars zelf.

Een tweede voorbeeld van een internationale antikernwapenactie die werd ondernomen in de eerste helft van de jaren zestig was het Everyman III project. Dit project vond plaats in 1962 en bestond uit een protestvaart met het schip de Everyman III vanuit

Engeland, via verschillende Europese havens, naar Leningrad (en vervolgens via de rivieren door naar Moskou). Door middel van deze tocht protesteerde men, net zoals bij de San

Francisco – Moskou mars, tegen kernproeven van zowel Oost als West, hoewel de tocht ook een directe reactie was op de kernproeven die de Sovjets op dat moment uitvoerden.205 Men hoopte de Sovjet bevolking te kunnen motiveren om zich uit te spreken tegen deze proeven.

Het project was een initiatief van het Committee of Hundred, maar werd georganiseerd in samenwerking met de World Peace Brigade, de WRI, de Quakers en de CND.206

Het Everyman III project was de Europese tegenhanger van de in de Verenigde Staten georganiseerde Everyman I en II projecten. In de officiële omschrijving van het project stond dan ook het volgende: “Many people have supported the Everyman voyages in the Pacific and it is now the turn of the European peace movements to conduct the parallel protest against the

Soviet Union.”207 De Everyman projecten sloten op hun beurt weer aan bij eerder ondernomen acties, die gericht waren op het binnendringen van testzones, zo hadden

Amerikaanse activisten met de schepen Golden Rule en Phoenix geprobeerd testzones van de

205 J.J. Wentink, ‘De Everyman III’, Militia Christi, 17:18. 206 Ibid. 207 Projectomschrijving Everyman III, 22 juli 1962, Archief Algemene Nederlandse Vredes Actie, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01382, 4; De tochten van de Everyman I en Everyman II waren gericht geweest op Amerikaanse kernproeven. De bemanning van de Everyman I had in mei van 1962 geprobeerd naar Kersteiland te varen, maar werd vrijwel direct na vertrek tegengehouden en gearresteerd. Met de Everyman II wist men in juni wel tot aan de Johnston Atol te komen en daar de testzone binnen te varen, maar ook de bemanning van dit schip werd uiteindelijk gearresteerd. 69

Verenigde Staten en de Sovjet-Unie binnen te varen.208 Ook vond er in 1959, op initiatief van het DAC, met een internationaal team een poging plaats om de Franse testzones in de

Algerijnse Sahara binnen te dringen en de daar te houden kernproeven te stoppen.209

Voor deze protestactie had Carter, die betrokken was bij de organisatie, destijds contact gezocht met Hein van Wijk in Nederland. Dat Carter en Van Wijk elkaar voor die tijd niet of nauwelijks persoonlijk kenden, blijkt uit het feit dat in zijn antwoord Van Wijk zichzelf, in een poging tot humor, afvraagt of Carter, gezien haar voornaam, eigenlijk een man of een vrouw is. Hij denkt zich Carter te herinneren van een conferentie en vermoed

(incorrect) dat zij een man is.210 Desalniettemin kwamen de twee wel met elkaar in contact, wat aangeeft dat er dus connecties bestonden tussen de Nederlandse en Britse vredesbeweging. Carter had vooral belangstelling in het advies dat Van Wijk haar mogelijk zou kunnen geven betreffende de geplande actie in Algerije. Van Wijk had, door zijn betrokkenheid bij de situatie in dat land, aanzienlijke kennis over en contacten in de regio.211

Hij stond echter niet zo positief tegenover de actie en uitte dan ook zijn zorgen over het grote risico dat zij met zich mee zou brengen: “If you believe you have to take the risk, good, - but see it. Because of 1000 reasons the risk is greater than even behind the iron curtain”.212 Om de mogelijkheden te bekijken zou er in de eerste plaats contact gezocht moeten worden met de

Algerijnen zelf.213 Ondanks de moeilijkheden en risico’s vond deze actie uiteindelijk wel plaats, maar er bevond zich in het internationale team geen Nederlander.

208 De Everyman III voer niet richting een testzone, maar naar Leningrad. De Sovjet proeven werden uitgevoerd in de Siberische Zee, welke moeilijk bevaarbaar was. Desalniettemin was het Everyman III project wel een directe reactie op deze proeven. 209 Projectomschrijving Everyman III ‘final version’, Archief Algemene Nederlandse Vredes Actie, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01382, 4. 210 Brief Hein van Wijk aan April Carter, 3 juli 1959, Archief Hein van Wijk, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01644, 772. 211 Pas, Aan de wieg van het nieuwe Nederland, 65. 212 Brief Hein van Wijk aan April Carter, 3 juli 1959, Archief Hein van Wijk, ARCH01644, 772. 213 Ibid. 70

Waar het team dat de Algerijnse Sahara in trok een internationale samenstelling had, was het de bedoeling van het organiserend comité dat ook de bemanning van de Everyman III internationaal zou zijn. Op deze manier wilde men benadrukken dat de kernwapenproblematiek iedereen (everyman; vandaar de naam van het project) aanging. Om deze reden hoopte het comité dat er ook een Nederlander onderdeel zou zijn van de bemanning: “It is hoped that a broadly international crew of about 15 persons can be found.

Specifically, crew members from the U.K., the U.S.A., India, France, West Germany,

Belgium, Holland, Denmark, Norway, Sweden en Finland will be sought.”214 Deze

Nederlandse deelnemer zou de doelstelling van de tocht volledig moeten onderschrijven, eerder hebben deelgenomen aan protesten en ervaring hebben met scheepvaart. Deelname van een Nederlandse vrijwilliger wordt ook genoemd door Barnaby Martin, zelf bemanningslid en lid van het organiserend comité, in een brief aan de Nederlandse activist Cor Hoek. Uit de inhoud van de brief blijkt dat Martin en Hoek elkaar al langer kenden, en dat Martin ook bekend was met andere personen uit de Nederlandse vredesbeweging.215 Echter bleek de

Nederlandse beweging niet in staat deze vrijwilliger te vinden en de bemanning bestond uiteindelijk uit Amerikanen, Engelsen, Fransen, een Australiër en een Deen.216

Toch betekende dit niet, net zoals bij de San Francisco – Moskou mars, dat de

Nederlandse beweging daardoor niet meer betrokken was bij het Everyman III project.

Tijdens haar tocht deed het schip namelijk ook twee plaatsen in Nederland aan: IJmuiden en

Amsterdam. Gedurende de twee dagen dat de boot hier aangemeerd lag organiseerde de OCV een openbare vergadering, met als sprekers De Graaf (die daarbij de weinig opbeurende woorden sprak: “Wij zitten in de trein, die ons voert naar de crematie van de hele mensheid”),

214 Policy Statement van de Everyman III, 15 augustus 1962, Archief van de Algemene Nederlandse Vredes Actie, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01382, 4. 215 Barnaby Martin aan Cor Hoek, 24 augustus 1962, Archief van de Algemene Nederlandse Vredes Actie, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH01382, 4. 216 ‘Anti A-bom betogers met scheepje op weg naar de Sowjet-Unie’, Het Parool, 28 september 1962. 71 schipper van de Everyman III Earle Reynolds en een aantal bemanningsleden. Tevens was er de mogelijkheid voor belangstellende om het schip te bezoeken en met de bemanning te praten.217 De Nederlandse pers besteedde ook aandacht aan de protestvaart en de aankomst van de Everyman III in Nederland.218

Na Nederland voer de Everyman III nog door naar West-Duitsland, Denemarken,

Zweden en tot slot de Sovjet Unie. Hier liep het project echter tot een abrupt einde. Waar de deelnemers aan de San Francisco – Moskou mars visums hadden ontvangen en daarom het land binnen konden treden, was dit bij de bemanning van de Everyman III niet het geval.

Aangezien men van tevoren had afgesproken om ook zonder visums te proberen aan wal te gaan, werd er tevergeefs een poging gedaan de haven binnen te komen. Ook het vervolgens tot zinken brengen van de Everyman III was niet succesvol. Het schip werd door de Sovjets weggesleept en men moest terugkeren naar Stockholm.219 Het doel van de actie om de Sovjet bevolking te bereiken, zoals bij de San Francisco – Moscow mars, lukte de bemanning van de

Everyman III dus niet. De waarde van de actie zit hem dan ook niet zozeer in het behaalde eindresultaat in de Sovjet-Unie, maar in het feit dat de Europese vredes- en antikernwapenbeweging deze tocht heeft georganiseerd en bij de transnationale verbondenheid die zij voortbracht. De Nederlandse beweging maakte hier ook onderdeel van uit. Inne de Jong verwoord het in de Friese Koerier als volgt: “Wie hier medelijdend de schouders ophaalt of zucht: wat baat het? Die moge bedenken, dat de missie van deze dappere

217 Verslagje ‘Protestvaart tegen Atoombomproeven’, 29 september 1962, Archief Johanna N. ten Have, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam, ARCH00553; Ineke Jonker, ‘De “Everyman III” en Wij Jongeren’, Voorlichtingsblad, 4:5 (1962) 7; Wentink, ‘De Everyman III’. 218 Over de aanwezigheid van de Everyman III in Amsterdam werd onder andere bericht door de Friese Koerier en Het Parool. 219 ‘De Everyman III terug in Stockholm’, Vredesactie 16:11 (november 1962) 5; Wittner, Resisting the Bomb, 284. 72 kruisvaarders niet op zichzelf staat. Zij is een klein onderdeel van een internationale actie, die vooral in Engeland grote afmetingen heeft aangenomen […] Is dit zo dwaas?”220

220 Inne de Jong, ‘Everyman III in Amsterdam op kruistocht tegen kernproeven’, Friese Koerier, 3 oktober 1962, pag. 9. 73

CONCLUSIE

Wanneer er gesproken wordt over de antikernwapenbeweging in Nederland, gaat het vrijwel altijd over de grootschalige protesten die in de jaren zeventig en tachtig plaatsvonden tegen de neutronenbom en het NAVO-dubbelbesluit. Toch was er ook tijdens de eerdere periode van antikernwapenprotesten, gedurende de jaren vijftig en zestig, een protestbeweging actief in Nederland. De antikernwapenbeweging van de jaren vijftig en zestig kwam voort uit bezorgdheid over de kernproeven die in die periode op grote schaal door de grootmachten werden uitgevoerd. Wetenschappers stonden aan de bakermat van dit protest, maar al snel raakte ook het grotere publiek in veel Westerse landen erbij betrokken.

De demonstranten waren verontrust over de risico’s die de kernproeven met zich meebrachten en de mogelijkheid van het uitbreken van een kernoorlog. De vredes- en antikernwapenbeweging in Nederland was destijds klein, bestond uit een wirwar van kleine verenigingen en organisaties en had een marginale positie in de maatschappij. Desondanks organiseerde zij tussen 1955 en 1965 wel een verscheidenheid aan acties, zoals petities, protestmarsen en sit-downs. De Nederlandse protestbeweging stond zeker niet op zichzelf, ook in veel andere Westerse landen bestonden vergelijkbare bewegingen die eveneens streefden voor nucleaire ontwapening. Het doel van deze scriptie was om te onderzoeken in hoeverre de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging en haar werk tussen 1955 en

1965 onderdeel was van dit transnationale netwerk van organisaties en activisten dat ijverde voor de afschaffing van kernwapens.

74

Uit de voorgaande hoofdstukken is al gebleken dat de antikernwapenbeweging in de jaren vijftig en zestig een transnationale sociale beweging was. Hoewel deze beweging zeer los georganiseerd was en er geen centrale organisatie bestond, was het desalniettemin een netwerk waarbinnen contacten werden onderhouden, informatie werd uitgewisseld, vormen van actievoeren zich verspreidden en liederen en symbolen gedeeld werden, waardoor er een gevoel van transnationale solidariteit en verbondenheid ontstond. Nationale bewegingen hadden uiteraard ook te maken met binnenlandse omstandigheden die hun activiteiten beïnvloedden, maar dit betekende niet dat men tegelijkertijd geen onderdeel kon zijn van de transnationale beweging. Het transnationale element is hier dus van groot belang aangezien het gevolgen had voor het netwerk, het actierepertoire en de uitwisseling van ideeën door de vredes- en antikernwapenbeweging.

De Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging maakte ook onderdeel uit van deze transnationale beweging, hoewel niet elke vorm van transnationale verbondenheid door de gehele beweging gedeeld lijkt. Nederlandse activisten waren zich sterk bewust van het belang van internationale contacten en deelname aan internationale verbanden. Nationale organisaties en verengingen waren dan ook verbonden aan internationale bewegingen zoals

ILCOP, ICDP, WRI en IFOR. Ook nam men deel aan pogingen tot het internationaal organiseren van de beweging en waren Nederlandse activisten in toenemende mate aanwezig bij internationale vredesconferenties. Het belang van de deelname aan conferenties zagen de demonstranten niet zozeer in de zaken die besproken werden, maar bij de internationale contacten die er werden gelegd. Zulke conferenties waren tenslotte een uitstekende mogelijkheid om met geestverwanten uit het buitenland in contact te komen en ervaringen uit te wisselen. De opgedane contacten konden vervolgens weer een rol spelen bij het organiseren van acties. Echter hoorde deze vorm van direct transnationaal contact vooral toe aan bepaalde, vooraanstaande personen binnen de Nederlandse vredesbeweging, zoals Röling, Hugenholtz,

75

De Graaf en Van Wijk. Zij bezochten bijvoorbeeld als Nederlandse vertegenwoordigers de internationale conferenties en onderhielden de contacten.

De Nederlandse deelname aan het transnationale netwerk had ook gevolgen voor het actierepertoire dat de beweging vanaf het einde van de jaren vijftig ontwikkelde. Dit repertoire was zeer sterk gebaseerd op acties die in het buitenland, en dan voornamelijk in

Groot-Brittannië, werden gevoerd. Deze overname van actievormen van bewegingen in het buitenland heeft een belangrijke rol gespeeld in de vorming van de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging. Net zoals in Groot-Brittannië (en in andere Westerse landen) werden er in Nederland paasmarsen georganiseerd en ontstonden er groepen die zich lieten inspireren door het werk van het Britse Committee of Hundred. Men was bekend met de acties die in het buitenland gevoerd werden door verslaggeving in periodieken zoals Peace News, maar bijvoorbeeld ook door de deelname van Nederlandse delegaties aan de Aldermaston marsen.

Dit gedeelde actierepertoire, maar ook gedeelde liederen en symbolen en bijvoorbeeld het feit dat men in verschillende landen vaak op dezelfde dag demonstreerde, zorgde voor een gevoel van transnationale solidariteit. Deze vorm van transnationale verbondenheid beperkte zich niet tot enkele personen, maar had haar uitwerking op alle deelnemers aan de acties.

Tegelijkertijd dienden de acties in het buitenland voor de Nederlandse beweging ook als maatstaf om haar eigen prestaties mee te vergelijken. Uit deze vergelijkingen bleek vaak dat de Nederlandse beweging qua deelnemersaantallen achterbleef vergeleken met andere landen zoals Groot-Brittannië, België of Denemarken.

Naast een gedeeld actierepertoire had de betrokkenheid bij de transnationale antikernwapenbeweging ook nog een andere uitwerking op de activiteiten van de Nederlandse demonstranten en organisaties. Men nam namelijk deel aan internationale acties tegen kernwapens. Zo waren Nederlandse activisten betrokken bij de San Francisco – Moskou mars en het Everyman III project. Weliswaar hadden de Nederlandse bewegingen hierin geen

76 vooraanstaande rol (het initiatief en de organisatie lag voornamelijk bij de Amerikaanse en

Britse vredesbewegingen), maar men ondersteunde deze acties wel en leverde er ook een bijdrage aan. Deze internationale acties waren, ondanks dat zij maar een klein onderdeel waren van het kernwapenprotest, wel van aanzienlijk belang omdat zij lieten zien dat de transnationale antikernwapenbeweging om meer ging dan alleen het onderhouden van contacten in het buitenland en het uitwisselen van actievormen: er werden ook transnationale acties georganiseerd en men werkte op transnationaal niveau samen.

In breder perspectief geplaatst was de Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging uit de periode tussen 1955 en 1965, anders dan het gebrek aan onderzoek doet vermoeden, niet onbelangrijk voor de ontwikkeling van de protestbeweging in Nederland. De Nederlandse vredes- en antikernwapenbeweging was klein, maar vond wel aansluiting bij de transnationale beweging en maakte op die manier deel uit van een groter geheel. De transnationale contacten die zij onderhield met geestverwanten en organisaties in het buitenland zorgden ervoor dat

Nederlandse activisten bekend waren met de ontwikkelingen daar en leidden tevens tot veranderingen in het actierepertoire door de introductie van actievormen als de protestmars en de sit-down. Met deze vormen van actievoeren speelde de vredes- en antikernwapenbeweging een rol in de ontwikkeling van politiek protest in Nederland en stond zij aan het begin van een bredere protestbeweging die vanaf de jaren zestig opkwam.

77

BIBLIOGRAFIE

I. Primair bronnenmateriaal

A. Archieven - Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam: Archief Algemene Nederlandse Vredesactie Archief Comité 1961 voor de Vrede Archief Hein van Wijk Archief International Confederation for Disarmament and Peace Archief International Fellowship of Reconciliation Collection Archief International Liaison Committee of Organisations for Peace Archief Johanna ‘Jo’ ten Have Archief Johannes B. Th. Hugenholtz Archief Onafhankelijke Contactcommissie Vredeswerk Archief Wim J. Jong Documentatiecollectie Sociale Bewegingen in Nederland

B. periodieken, kranten en tijdschriften

CNVA-Bulletin Het Parool Friese Koerier Voorlichtingsblad Militia Christi Vredesactie OCV-Bulletin

II. Secundair bronnenmateriaal

A. Boeken Boomen, Gerard van den, Honderd Jaar Vredesbeweging in Nederland: Van Socialisten tegen Oorlog tot Vrouwen voor Vrede (Amstelveen, 1983). Bremer, H., e.a., Geweldloze Weerbaarheid (Amsterdam, 1965).

78

Brock, Peter & Nigel Young, Pacifism in the Twentieth Century (Syracuse (NY), 1999). Carter, April, Direct Action (Londen, 1970). Carter, April, Peace Movements: International Protest and World Politics since 1945 (New York (NY), 1992). Cortright, David, Peace: A History of Movements and Ideas (Cambridge, 2008). D’Emilio, John, Lost Prophet: the Life and Times of Bayard Rustin (Chicago (IL), 2003). Della Porta, Donatella & Mario Diani, Social Movements: an Introduction (Oxford, 1999). Devin, Guillaume, ‘International Solidarity’, in: Bertrand Badie, Dirk Berg-Schlosser en Leonardo Morlino (red.), International Encyclopedia of Political Science (Thousand Oaks (CA), 2011) 1321-1322. Duivenvoorden, Eric, Rebelse Jeugd: Hoe nozems en provo’s Nederland veranderden (Amsterdam, 2015). Evangelista, Matthew, Unarmed forces: The Transnational Movement to End the Cold War (Ithaca (NY), 1999). Evangelista, Matthew, ‘Situating Peace Movements in the Political Culture of the Cold War: Introduction’, in: Leffler, Melvyn P. en Odd Arne Westad (red.), The Cambridge History of the Cold War, volume III (Cambridge, 2010) 400-421. Everts, Ph. P. en G. Walraven, Vredesbeweging (Utrecht, 1984). Frey, Michael, ‘The Transnational Peace Movement’, in: M. Klimke en J. Scharloth (red.), 1968 in Europe: A History of Protest and Activism, 1956-1977 (New York (NY), 2008) 33-44. Huisman, Kerst, Ban de Bom: De Beweging tegen Kernwapens 1960-1969 (Amsterdam, 1981). Jongh, E.D.J. de, Hannes de Graaf: een Leven van Bevrijding (Kampen, 2004). Keck, Margaret E. en Kathryn Sikkink, Activists beyond Borders: Advocacy Networks in International Politics (Ithaca (NY), 1998). McAdam, Doug, John D. McCarthy en Mayer N. Zald, ‘Introduction: Opportunities, mobilizing structures, and framing processes – toward a synthetic, comparative perspective on social movements’ in: Doug McAdam, John D. McCarthy & Mayer N. Zald (red.), Comparative Perspectives on Social Movements (Cambridge, 1996) 1-20. Nehring, Holger, Politics of Security: British and West-German Protest Movements and the Early Cold War, 1945-1970 (Oxford, 2013). Pas, Niek, Aan de Wieg van het Nieuwe Nederland: Nederland en de Algerijnse Oorlog 1954- 1962 (Amsterdam, 2008).

79

Rotblat, Joseph, Pugwash – the first ten years: history of the Conferences of Science and World Affairs (Londen, 1967). Saunier, Pierre Yves, Transnational History (Londen, 2013). Schweitzer, Albert, Peace or Atomic War? (New York (NY), 1958). Sectie G2 der Hoofdkwartier Koninklijke Landmacht (HKKL), Handboek Vredesbewegingen (plaats onbekend, 1969). Singer, J. David, ‘The Global System and its Sub-Systems: A Developmental View’, in: James N. Rosenau (red.), Linkage Politics: Essays on the Convergence of National and International Systems (New York (NY), 1969) 21-43. Tarrow, Sidney, ‘States and opportunities: The political structuring of social movements’, in: in: Doug McAdam, John D. McCarthy en Mayer N. Zald (red.), Comparative Perspectives on Social Movements (Cambridge, 1996) 41-61. Tarrow, Sidney G., Power in Movements: Social Movements and Contentious Politics (Cambridge, 1998). Taylor, Richard, Against the Bomb: The British Peace Movement, 1958-1965 (Oxford, 1988). Verkuil, I.D., De Grote Illusie: De Nederlandse Vredesbeweging na 1945 (Utrecht, 1988). Wittner, Lawrence S., One World or None: A History of the World Nuclear Disarmament Movement Through 1953 (Stanford (CA), 1993) Wittner, Lawrence S., Resisting the Bomb: A History of the World Nuclear Disarmament Movement, 1954-1970 (Stanford (CA), 1997). Ziemann, Benjamin, ‘Situating Peace Movements in the Political Culture of the Cold War: Introduction’, in: Ziemann, Benjamin (red.), Peace Movements in Western Europe, Japan and the USA during the Cold War (Essen, 2007) 13-38.

B. Artikelen Clavin, Patricia, ‘Defining Transnationalism’, Contemporary European History 14:4 (2005) 421-439. Christiaens, Kim, ‘Voorbij de 1968-Historiografie? Nieuwe Perspectieven op Internationale Solidariteitsbewegingen Tijdens de Koude Oorlog. Kritische Reflecties en Commentaren vanuit België’, Tijdschrift voor Geschiedenis 128:3 (2015) 377-406. Kraft, Alison, Holger Nehring en Carola Sachse, ‘Introduction’, Journal of Cold War Studies 20:1 (2018) 4-30. Macdonald, Simon, ‘Transnational History: A Review of Past and Present Scholarship’, via:

80

http://www.ucl.ac.uk/centre-transnational-history/objectives/simon_macdonald _tns_review, 1-26. Martin, Brian, ‘Gene Sharp’s Theory of Power’, Journal of Peace Research 26:2 (1989) 213- 222. Miedema, Christie, ‘Struggling Against the Bomb or Against the Bloc Divide? The Dutch Peace Movement and Eastern Europe’, Dutch Crossing 39:3 (2015) 261-274. Nye, Joseph S. en Robert O. Keohane, ‘Transnational Relations and World Politics: An Introduction’, International Organizations 25:3 (1971) 329-349. Tarrow, Sidney, ‘Transnational Politics: Contention and Institutions in International Politics’, Annual Review of Political Science 4 (2001) 1-20. Wang, Jessica, ‘Scientists and the Problem of the Public in Cold War America, 1945-1960, Osiris 2:17 (2002) 323-347. Wernicke, Gunter en Lawrence S. Wittner, ‘Lifting the Iron Curtain: The Peace March to Moscow of 1960-1961’, The International History Review 21:4 (1999) 900-917. Ziemann, Benjamin, ‘A Quantum of Solace? European peace movements during the Cold War and their elective affinities’, Archiv für Sozialgeschichte 49 (2009) 351-389.

C. Internetbronnen Campaign for Nuclear Disarmament, ‘The CND symbol’, laatst geraadpleegd op 9 mei 2018, via: http://www.cnduk.org/about/item/435-the-cnd-symbol Noordegraaf, Herman, ‘Hugenholtz, Johannes Bernardus Theodorus (1888 – 1973)’, Biografisch Woordenboek van Nederland, laatst geraadpleegd op 26 juni 2018, via: http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/hugenholtz Roelofsen, C.G., ‘Röling, Bernardus Victor Aloysius (1906-1985)’, Biografisch Woordenboek van Nederland, laatst geraadpleegd op 24 februari 2018, via: http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/roeling; Union Songs, ‘The H-bomb’s Thunder’, laatste geraadpleegd op 3 mei 2018, via: http://unionsong.com/u576.html

81

VERANTWOORDING AFBEELDINGEN

Afbeelding 1: ‘De Nederlandse Paasmars van 1962 op de Nieuwmarkt in Amsterdam’, uit: Militia Christi, 17:9 (5 mei 1962).

Afbeelding 2, ‘Het ND-Symbool’, via: Wikipedia, s.v. ‘Peace Symbols’: https://en.wikipedia.org/wiki/Peace_symbols.

Afbeelding 3, ‘De Nederlandse ondersteuningsmars’, uit: Huisman, Kerst, Ban de Bom: De Beweging tegen Kernwapens, 1960-1969 (Amsterdam, 1981) 26.

82