Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De Gulden Passer. Jaargang 74 bron De Gulden Passer. Jaargang 74. Vereniging van Antwerpse Bibliofielen, Antwerpen 1996 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_gul005199601_01/colofon.php © 2016 dbnl i.s.m. 5 [De Gulden Passer 1996] Woord vooraf Met het overlijden van Christoffel Plantijn op 1 juli 1589 kwam zijn befaamde Gulden Passer te Antwerpen in handen van Jan I Moretus. Deze meest geliefde onder zijn vier schoonzonen begon na het overlijden van Plantijns weduwe, Jeanne Rivière, in 1596 volledig op eigen krachten te werken als drukker-uitgever. Als hardwerkend en talentvol zakenman werd hij de belangrijkste drukker van de Contrareformatie in de Nederlanden en kon hij bij zijn overlijden in 1610 de Officina als een zeer bloeiend bedrijf van internationaal formaat nalaten aan zijn zonen Balthasar I Moretus en Jan II Moretus. Als fijnzinnnig estheet en humanistisch geschoold intellectueel synthetiseerde Balthasar I Moretus een bijzondere zin voor vormperfectie met een brede belangstelling voor cultuur. Met de steun van zijn school- en huisvriend P.P. Rubens kon hij zich het predicaat verwerven van ‘inventor’ van het barokboek, een creatie die naar de vorm internationaal toonaangevend bleef tot in de tweede helft van de 17de eeuw. Met hun productie van vele fraaie en nog belangwekkende specimina gaven zowel Jan I als Balthasar I Moretus ieder naar eigen aard en inzicht de Officina Plantiniana nieuwe impulsen. Daardoor kon het bedrijf tot ver in de 18de eeuw zijn rang behouden onder de grootste firma's van het internationale boekbedrijf. Het is dan ook aan het zakentalent en doorzicht van Jan I Moretus en de bijzondere intellectuele en artistieke oriëntatie van zijn zoon Balthasar I te danken dat de Gulden Passer zich in de eerste helft van de 17de eeuw verder kon consolideren als eersterangsbedrijf op het internationale forum van uitgevers en boekproducenten. Precies daardoor beschikte de Officina over de nodige krachten voor voortbestaan toen het vanaf het midden van die eeuw met het Antwerpse boekbedrijf geleidelijk minder goed ging. Dat de latere leden van het drukkers- en uitgeversgeslacht Moretus op De Gulden Passer. Jaargang 74 6 enkele fases van non-activiteit na, vanaf het Frans bewind Plantijns zorgenkind in productie hielden tot in 1867 is dan ook niet alleen te danken aan het typische piëteitsgevoel voor het werk van hun voorouders, maar evenzeer aan de mogelijkheden die hun stamvader Jan I Moretus en zijn zonen daartoe toen meer dan twee eeuwen tevoren hadden gecreëerd. Dat Jan I Moretus dit jaar precies vierhonderd jaar geleden als volledig zelfstandig drukker-uitgever bedrijvig werd met publicaties op eigen naam, en dat zijn zoon Balthasar I op 8 juli van dit jaar precies driehonderdvijfenvijftig jaar geleden overleed, beschouwde de Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen als evenzovele redenen voor een boek ter ere van de Moretussen, die al te zeer in de schaduw van Plantijn zijn komen te staan. De Moretussen in de kijker stellen, kon dit beter dan door middel van een boek? Onze Vereeniging, die als vriendenkring van het Plantijnse Huis al sinds 1876 het medium van het boek hanteert voor de verdere bekendmaking van de geschiedenis van de Antwerpse en Zuidnederlandse typografie met de Officina Plantiniana als epicentrum, oordeelde het ook nu weer gepast zich, door het publiceren van een goed leesbaar, en tegelijk ook strikt wetenschappelijk boek, optimaal te kwijten van haar stichtingsopdracht, t.w. de wetenschappelijke valorisatie van het Plantijnse erfgoed. In de lijn van haar recente grotere publicaties, een omvangrijk huldeboek in 1985 voor ereconservator L. Voet1 en een niet minder lijvige verzameling opstellen ter ere van Plantijn in 19892, wenste de Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen in 1996 in het raam van de voormelde verjaardagen de focus te richten op de Moretussen met een bundel wetenschappelijke studies. Dit initiatief werd reeds in 1989 genomen, nog tijdens de viering van Plantijn. Respons volgde onmiddellijk, maar ondanks deze direc- 1 F. DE NAVE (red.), Liber Amicorum Leon Voet, Antwerpen 1985, xviii + 651 p., ill. (uitgegeven voor de Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen door het Gemeentekrediet van België; De Gulden Passer. Bulletin van de Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen, jg. 61-63, 1983-1985). 2 M. DE SCHEPPER & F. DE NAVE (ed.), Ex Officina Plantiniana. Studia in Memoriam Christophori Plantini (ca. 1520-1589), Antwerpen 1989, 692 p., ill. (uitgegeven met steun van Agfa-Gevaert N.V.; De Gulden Passer, jg. 66-67, 1988-1989). De Gulden Passer. Jaargang 74 7 te bijval was de redactie uiteindelijk toch meer dan blij verrast met de bijzondere enthousiaste medewerking van vele boekspecialisten en historici. Een schare auteurs heeft inderdaad gezorgd voor een dermate grote oogst van ingestuurde bijdragen, dat het oorspronkelijke opzet ruimschoots overtroffen werd. Hun artikelen behandelen als synthese of detailstudie het ons nagelaten bronnen- en iconografisch materiaal m.b.t. de Moretussen, hun leven en werk. Daarin stond het boek centraal, maar was er ook plaats voor andere interessesferen zoals de handel op China en het Verre Oosten, missiewerk en participatie aan het kerkleven in het algemeen, aandacht voor het verzamelen van kunstobjecten en literaire bedrijvigheid. Het boek gaat hier uiteraard voorop. Verscheidene bijdragen behandelen meer speciaal m.b.t. de Moretussen onderscheiden topics van het ruime spectrum van de boekgeschiedenis in de Nederlanden: relaties met auteurs, door de Moretussen ingeleide dan wel gevolgde trends in typografie en boekverluchting, de arbeidsrelaties in hun bedrijf, hun boekproductie met peilingen naar de omvang, financiering en steunverlening vanwege de kerkelijke en wereldlijke overheid, hun verkoops- en distributietechnieken met hun eigen afzetmarkt en hun hoog aangeschreven drukkersfaam. Door deze rijke variëteit aan studies is met deze ‘Moretusbundel’ dan ook deels ingespeeld op de suggesties en desiderata die in september 1990 werden geformuleerd door Paul Hoftijzer en Otto S. Lankhorst op het toen te Göttingen gehouden colloquium over de boekgeschiedenis als zelfstandig studiegebied. Zij braken een lans voor de samenstelling van studies over de zeldzame substantiële archieven die ons met betrekking tot de boekhandel van bedrijven in de Nederlanden zijn bewaard gebleven3. Hierbij staan de tot ons gekomen bescheiden van de Officina Plantiniana uiteraard vooraan. Op grond van hun omvang en de meer dan drie eeuwen lange continuïteit is hun belang voor de studie van de 3 P. HOFTIJZER - O.S. LANKHORST, ‘Book History in the Netherlands. A Survey of Studies of the Early Modern Period’, in Histoires du livre, nouvelles orientations. Actes du colloque du 6 et 7 septembre 1990, Göttingen, sous la direction de Hans Erich BÖDEKER, Paris 1995, p. 172 (IMEC [Institut Mémoires de l'édition contemporaine / Maison des sciences de l'homme] Editions, Collection ‘In Octavo’). De Gulden Passer. Jaargang 74 8 boekproductie en- verkoop en de communicatie door het gedrukte werk in het Europa van de moderne tijden immers zonder meer cruciaal. Dat dit huldeboek ter ere van de Moretussen na ruim vijf jaar voorbereidend werk tot stand is gekomen danken wij aan niet minder dan zeventien Moretus-onderzoekers, die met gulle generositeit hun tijd en kennis ter beschikking stelden voor de wetenschappelijke voltooiing van dit werk. Dat deze publicatie bovendien, naar bibliofiele traditie, keurig uitgevoerd en fraai geïllustreerd van de persen kon komen, was mede mogelijk door de sponsoring die ons vanwege welwillende bedrijven te beurt viel, evenals door de inzet van onze drukker Continental Printing (Schoten). Zij maakten er een erezaak van om dit werk te laten verschijnen in een uitvoering de Moretussen waardig. Met een hartelijk woord van dank aan onze medewerkende auteurs voor hun origineel onderzoek, aan de sympathiserende bedrijven voor hun bijzonder mecenaat, evenals aan de vele intekenaars, die mede met hun steunverlening dit huldeboek mogelijk hebben gemaakt, wensen wij dat deze publicatie rond de Moretussen de aanzet mag worden tot verder systematisch onderzoek naar hun bedrijvigheid, belang en betekenis, die zij in de lijn van Plantijn ook op hun beurt hebben gehad in onze boekgeschiedenis. Dergelijk onderzoek zou volkomen beantwoorden aan onze uiteindelijke bedoeling: met deze bijdrage tot de studie van het gedrukte woord als element van het communicatiesysteem, het denken te stimuleren en nieuwe inzichten uit te lokken omtrent de boekgeschiedenis van de Nederlanden in het algemeen en van Antwerpen in het bijzonder. Francine de Nave Redactiesecretaris Marcus de Schepper Redactiesecretaris De Gulden Passer. Jaargang 74 9 Het geslacht Moretus en de Plantijnse drukkerij L. Voet De Officina Plantiniana, gesticht door Christoffel Plantijn in 1555, werd, bij zijn overlijden in 1589, overgenomen door zijn schoonzoon Jan Moretus. De Moretussen hadden zoons in elke generatie en zijn als drukkers-uitgevers-boekhandelaars bedrijvig gebleven tot omstreeks 1870. Een tiental generaties Moretussen hebben gedurende drie eeuwen het levenswerk van Plantijn voortgezet. De Officina Plantiniana en de Moretussen zijn als zodanig een uniek verschijnsel; niet alleen in de wereld van druk en boek, maar als economisch-sociaal fenomeen. Er waren in de loop der eeuwen ontelbare familiale ondernemingen die een internationale uitstraling kenden, maar de meeste zijn, na hoogstens een drietal generaties, weer van het toneel verdwenen of geraakten versnipperd in een aantal