Twentse Taalbank

V.

VAN TWENTER MARKEBOSSCHEN EN BOOMEN. De abdij van Werden bezat zeer vroeg in verschillende landerijen, die tusschen 933 en 966 op de lijst der inkomsten dezer stichting voorkomen. In de toen gebruikelijke spelling worden daarin de volgende namen genoemd: Breckelenkamp, Beuningen, Denekamp, He~ zingen, Vasse, Albergen, Losser, Reutum, Mander, Volthe, Rossum, Lemselo, Dulder, Hasselo, Driene, Twekkelo, en Zenderen. Onder deze zelfde namen zijn in de 19de eeuw nog Twentsche marken bekend. Van de overige Twentsche marken, die hier niet genoemd worden, zullen er toen ook reeds vele hebben bestaan. Onze eerste landbou~ wende voorouders waren, zooals algemeen wordt aan~ genomen, de stichters dezer gemeenschappen, die, wanneer men ze voor het eerst schriftelijk vermeld vindt, reeds verscheiden eeuwen oud zullen geweest zijn. Waar marken waren, zullen er voor haar bestuur en de bewa~ king van hare belangen, Markegerichten of Holtingen gehouden zijn. Uit de markeboeken, die als ze zeldzaam oud zijn, uit de 15de, vaker uit de 16e en meerendeels eerst uit de 17 de eeuw dateeren, zien wij dat ook toen nog de Holting zijn naam eer aandeed en er in hoofd~ zaak over het hout, over de boomen, werd gesproken. ln den tijd toen in de Markegerichten nog niets op schrift werd gebracht, waarschijnlijk weL omdat er vaak geen schriftkundige onder de aanwezigen was en men nog geheel op ongeschreven, cidhergebracht recht ver~ trouwde, moet bijkans alle grond gemeenschappelijk markebezit geweest zijn. Bij de West Germanen was, volgens Kaemmel alleen huis, hof en voortvaring eigen~ dom van den hoevebewoner. Maar misschien ging het in Twente nog niet eens altijd zoover. Dat oorspronkelijk niet alleen bosch en veld, maar alle gronden, die de Marke omvatte, onverdeeld markebezit waren, schijnt wel vast te staan. Wanneer 110 Twentse Taalbank

men de markeboeken begint bij te houden, zijn echter de bouwakkers en de weinige binnenweiden blijkbaar reeds in vaste handen. Anders was het met den grond, waarop de boeren­ huizen en bijgebouwen stonden. Deze was in vele ge­ vallen nog markebezit en ook bijna alle hoornen, althans het zoogen. harde hout, eiken, beuken enz. behoorden niet den boer of pachtheer, op wiens akker of bij wiens huis zij stonden, maar de marke. In het Lutter marken­ regt leest men: "dat die verkene overal ghaen moghen, want nyemant ghyn egheen holt in Jutter marke een heeft". Men moest dus de varkens, door de lijks]uiden van de marke in de herfst ingebernd, op zijn grond toe­ Jaten om zich aan eikels en andere boomvruchten te goed te doen. De hoornen en den markegrond rondom zijn huis, kon men niet naar eigen goedvinden gebruiken. Het Lutter Markerecht bepaalde: "dat welck buer hadde enen gaerde ofte ene maet daer ackeren ofte boeck (eikels of beukenoten) in veile dat mach hie myt sijnen eghenen verckenen bedrijven der wijle dat akeren inder marke is, of hie machet utlesen ende werpent up die marke, meer laet heet ligghen soe langhe dattet inder marke uppe is soe moet hie lyden datmen den gaerden ofte maet openen ghelijck een ander wruchte". Langza­ merhand eerst kwamen deze gronden en boom en in 't bezit der eigenaren van de hoeven. Dit blijkt b.v. uit een 16 Mei 1755 opgemaakt register van aangemaakte en getaxeerde gemeene gronden, dat in het markeboek van Buurse is opgenomen. Bij deze gelegenheid zullen de genoemde goederen uit handen der marke in die der hoevebezitters zijn overgegaan. Hier leest men b.v.: Gleis bij de schoppe een klein hoekje opgemaakt getaxeerd op f 2.- Gleiswoner Herman het afdak van de schoppe op de gemeente gezet f 4.-, bovendien blijkt laatstgenoemde voor en achter aan het huis een klein hoekje markegrond aangemaakt te hebben. Enghert Rot een lange streep grond bij het schaapschot,

111 Twentse Taalbank

Bladzijde uit een 16de eeuwsch handschrift in het bezit ,;an Mevr. H . B. Blijdenstein, Huize ,.het Amelink". Het geschrift werd in 1878 met het Markeregt van de Lutte door de Ver. O verijss. Regt en Geschiedenis in druk ge­ ge,·en. Het bevat, behalve de Hofrechten, markeresoluties en verslagen der Enscheder Eschmarke. teruggaande tot het midden der !Sde eeuw. z.o.z. Twentse Taalbank

Int Jaer onses Heeren Duiesent Vier~ hundert ende vierentseestich des ~aendages voer Sa te Barrtholomeus dach. is een gemeine Holtinck ende Buerspraecke geweest lnder Luetter Buerbencken voertau Inden selven Holtinck ende Buerspraecke Is gecoromen Willem ten Leppinckhave ende Jan ten Krümenhave, Engelhert Hoenhoff en vrageden een ordeel, wat eene brecke de 'eenen boom Inden baste hemelick boeckede ende quessede daer hije van soerde, ende geene vrucht meer dregen konde.

Item daerop wijset die Luetter Bueren dat moegemen hem treeken soe hoege als men wil. het stae ter Buer genaeden ende der Ecffgenaemen, het sij halff moert.

Een ordeel vrageden se ofte een een en boom soerbrande ende geene vrucht meer dregen konde, wat die daer aen brecke.

Item daerop wiseden die Luetter Bueren, daer brecke hie soe veel aen, ofte hie dat doch enwech gehouwen had de

Men ziet hieruit, hoe de boeren der Eschmarke bij ,.dat overste holtgerichte" van de Lutte vragen wat recht is. Twentse Taalbank

Jasink een schaapschot op steenen gezet op de gemeente bij Braak Jan na de beeke en een kamer aan dat huis en een hoekje bij 't ymenschoer, de Grobbe een nyhuis half op de gemeente, Wed. Lankheet op den Braam een hoekje veldgrond voor de deure, Haarmeule een Nieuw Sluis gezet aan de Kamp, gedeeltelijk op de gemeente en aan den Gaarden van de Lijftucht een klein hoekjen, Markslag een nieuw huis op de gemeente, is door de gemeente uit consideratie van zijn versterf hem geschon­ ken. Nog een streepjen bij d' olde huis plaatse binnen de gemeene eykenboomen". Ook deze bij het oude huis .staande "gemeene eykenboomen" waren dus marke­ bezit. Zoo ook de eikenboom. die bij Heurne Berents huis staat en vallen wil en die door de marke uit conside­ ratie en zonder consequentie tot de Schapebrugge wordt geschonken. In zeer oude tijden bestond, ook weer volgens Kaem­ mel, de voortvaring van den boer voor het belangrijkste deel uit vee, zoodat hij grooter belang had bij de gemeen­ schappelijke, woeste gronden, waar zijn beesten weid­ den, dan bij de weinige akkers, waarop hem gedurende eenige jaren door het lot het gebruiksrecht werd aange­ wezen. De Holtink was daarom ook voor allen een gebeurtenis van het grootste gewicht. Nu hebben wij door oude lieden den markegrond steeds als veldgrond, als heide, hocren beschrijven, maar in oude tijden was dat anders. Twente heette in de mid­ deleeuwen het paradijs van den adel, wegens de wild­ rijke jachtgronden, die de bewoners der havezaten er in de uitgestrekte wouden aantroffen. Het was een bosch­ rijk gebied. In onze, nu eentonige en boomlooze veenen, vinden wij zelfs nog groote hoornen, die daar zijn omge­ stort en vergaan. Ware woudreuzen van tientallen meters lengte zag ik b.v. in de zoogenaamde "Hoes­ akkers" in Buurse liggen. Zulke veenhoornen leverden het kienhout, bij welks lichtende vlammen onze voor­ ouders op winteravonden hunne huiselijke bezigheden verrichtten. Zelf leg ik wel eens een stuk kienhout op den haard en verlustig mij in het spel van licht en scha-

112 Twentse Taalbank

duw, dat de heldere vlammen door de kamer laten gaan, maar slechts met inspanning gelukt het mij bij dit schijn~ sel te lezen. Ook op hoogen heidegrond hebben bosschen gestaan; in den Lonneker berg vond men bij het omploegen ten behoeve van nieuwen boschaanplant in den heidegrond de tronken van zware beuken. Evenals onze Twentsche bodem het boek is, waarin men, met de spade gewapend, de oudste geschiedenis van zijn bevolking kan lezen, vindt men, ook voor het hout, hier aanwijzingen, die tot oeroude tijden teruggaan. Evenzeer spreken de taal, de geschiedenis en de over­ levering van grooten boschrijkdom. Van de vijf marken, waaruit in de eerste Christelijke tijden het kerspel En~ schede werd gevormd, eindigen Usselo en Twekkelo op .Jo", dat bosch beteekent. Bij Usselo en Twekkelo slui­ ten zich , W oolde en aan, namen die ook reeds het begrip bosch in zich dragen. Even oud als de namen der marken zijn vaak de hoevenamen. Uit zeer vele wil ik slechts enkele in de on­ middellijke nabijheid onzer stad noemen: W ooldrik, Verwoold, W olsink, W olterink en Espelo, alle op woud of hoornen duidend. Dicht voor de Veldpoort lag de Brammeier in 1655 een .,weide mate" aan Jonker Joost Casper van Loon en zijn zusters toebehoorende. De Elsmate, waaraan zij grensde, zal in ouden tijd rijk aan elshout geweest zijn. In vele boerschappen treft men thans nog grondstuk­ ken aan, die men de "rowwe" of "de weelde mö" de ruwe of wilde weide noemt, dat waren oudtijds geen effen groene weiden, zooals wij ze thans kennen, maar woeste gronden, gedeeltelijk met gras bedekt, waarin echter ook nog menige boom en struik was te vinden. Het Lutter markenboek spreekt b.v. van: "ene wuste bewassene ma et met eijkenholte". Zóó, met braamstrui­ ken en elshout begroeid, zullen ook nog lang de Bram­ meier en Elsmate er uit hebben gezien. Men vraagt wel eens "waar lag 't Enscheder woud?" Nog in 1386 wordt het genoemd. Zou het niet hebben

8 113 Twentse Taalbank gelegen vóór de Veldpoort, die tot de woeste, boschrijke gronden toegang gaf en waar zich bij den Brammeier en de Elsmate, Usselo, Boekelo, Twekkelo, W oolde en Hengelo aansloten? Mogelijk waren deze boerschappen onderdeden van het woud; de esschen, die er toe be~ hoorden, kunnen nog niet veel te beduiden hebben gehad. De eeuwen door zijn ze telkens vergroot door het uit~ geven van "toeslagen" aan de hoevebezitters, d.w.z. dat aan hen stukken woeste grond werden toegedeeld of verkocht, die door hen in cultuur werden gebracht en toch was er, toen het markebezit in de 19e eeuw ver~ deeld werd, nog heel wat woeste grond over gebleven. In 1422 kan het voor de vijf marken van ons kerspel nog geen groot bezwaar zijn geweest, dat bisschop Fre~ derik aan de stad het privilege verleende, jaarlijks tien voeder hout tot onderhoud van haar poor~ ten, hoornen en vesten uit de markebosschen van het kerspel te mogen houwen. Wat het hout betreft kon men toen nog onbezorgd ,.van den hoogen boom leven". Men leest zelfs dikwijls, dat aan het hout minder waarde werd gehecht, dan aan de boomvruchten, de eikels en beukenoten. Uit de markebaeken bleek mij dit niet, deze zijn daarvoor mogelijk van te laten datum. Men kan zich echter wel voorstellen, dat men in oude tijden te veel hout, te weinig bouwplaatsen en akkers gehad heeft. Het rooien der hoornen moet een moeilijk werk zijn geweest, toen men nog zóó weinig metalen gereedschap en wapens bezat, dat een zwaard en schede met zeven koeien moesten betaald worden, hetgeen bij de Franken in de zesde eeuw de prijs moet geweest zijn. Wel kon men zijn toevlucht nemen tot verbranding der hoornen, maar dat was in een zoo houtrijk gebied niet zonder gevaar. Zou mogelijk de naam "Braandlecht", die men zoowel in Twente als over de grens aantreft, een ,.lichtung" of roding aanduiden door verbranding in het bosch ver~ kregen? In den tijd der beschreven holtingen, waarin men de bosschen en hoornen zooveel men kan beschermt, hecht

114 Twentse Taalbank men toch ook aan de boomvruchten nog groote waarde. De Markebaeken spreken van "mast" of "mastinge te weten aeckeren en boeeken of andere vruchten, daer men de swijnen met mestet". Men leest soms, dat "zoo God mast geeft" of "zoo God aeckeren geeft", tot een of anderen maatregeL b.v. het aanleggen van een eike~ Jenkamp of het inbernen van varkens zal worden over~ gegaan. Op 't schudden. rapen of afslaan van eikels en beuke~ noten waren straffen gesteld. In 1538 schrijft men in de Lutte: ,.alle die daer eckelen leest ofte van den boom smidt ofte werpet ofte gaddert...... zal verbroecken heb~ ben twee olde schilden. In de 16de en 17de eeuw achtte men echter 't hout van hooger waarde dan deze vruch~ ten. De maatregelen tegen het vellen, vervoeren en be~ schadigen der hoornen zouden met de straffen op de overtredingen gesteld en de aanklachten en moeilijk~ heden, die hieruit volgden, boekdeelen vullen. In som~ mige marken werd den boeren het bezit van blokwagens geschikt voor het vervoer van zwaar hout, verboden; evenmin mochten ze er een soort zaag, waarmede plan~ ken gemaakt werden, op na houden. De houtrijkdom was ook nog in later eeuwen in Twente zóó groot, dat de overlevering op vele plaatsen nog weet van de lange tochten die de ,.kateekert" (eek~ hoorn) van daar kon doen, zonder den grond te raken; zoo zou hij zich b.v. uit de Twickeler bosschen over de toppen der hoornen naar Oldenzaal hebben kunnen ver~ plaatsen. Het Enscheder privilege tot het hakken van tien voeder hout gaf echter, toen de vestingwerken der stad tot het onderhouden waarvan het geschonken was, ge~ sloopt waren en de houtrijkdom der marken was ver~ minderd, aanleiding tot veel twist tusschen stad en marken, want evenals al hunne landgenooten waren de Enscheder burgers zeer op het bewaren hunner privi~ leges gesteld. Op 14 Nov. 1620 worden de burgers in den Lonneker Holtink aangeklaagd wegens het houwen

115 Twentse Taalbank

en wegvoeren van .. eene loergroenen eikenboom" bij het houwen hebben zij .. verscheydene eyckenboomen unge~ fehr eines weseboomes dikte" beschadigd, .. welke schaede en smaetheyt der voorz. Marke Erfgenamen en buyren niet stonde te lijden". Een weseboom is de lange, veerkrachtige paaL die over den gevulden oogstwagen wordt gespannen om de lading bijeen te houden. Meer dan 60 jaren later wordt in het Markeboek een copie overgenomen uit een proces tusschen Marken en stad, waarin gevorderd wordt, dat het .,die van het ste~ deken Enschede" verboden zal behaoren te worden, zoo veel hout te houwen gelijk zij .. onder pretext van seeker privilege hun voorsaeten in Anno 1422 van Bisschop Frederik verleend, hebben gedaan". Maar die van En­ schede zullen hun papieren nog hebben kunnen toonen, want de conclusie was, dat zij nog gerechtigd zijn tot het houwen van .,thien voeder holt". Daarbij bleef het echter niet: door Ridderschap en Steden werd bepaald, dat de burgers tot onderhoud van haer poorten vesten en boomen, met voorkennisse van den richter en de schepenen des stedekens, zooveel hout uit de vijf marken zullen mogen houwen, als zij nooddruftdijk daartoe heb~ ben moeten en dat de markerichters hun dit hout op den minsten schaden zullen aanwijzen. Men spreekt hier weer van poorten, vesten en boomen. Met de bocmen zullen de slagbocmen of hekken in de landweeren zijn bedoeld. Dat men deze landweeren en slagbocmen nog lang tot de stads-verdedigingswerken rekende, blijkt, naar ik meen, uit een rechtzaak die 1 Sept. 1649 voor het Land~ gericht Enschede komt. De burgemeesteren geven daar­ bij klagend te kennen, .. dat van older tot older alle ge­ meene gronden tusschen haar stadslandweeren en slag­ bocmen gelegen, verdedigt, geconserveert en bevrijet zijn van plaggen maaien, torfen en andere schaden". Herman Spolberg, tegen wien hun klacht gericht is, be­ kent dat hij plaggen gemaaid heeft tusschen de Land­ weer en de stad, welke landweer is gelegen binnen Groot Spelberghof en den Kottergaarden en belooft voor zich en de zijnen, dat dit niet weer zal gebeuren. 11 n Twentse Taalbank

In 1465 werd Enschede opnieuw een bisschoppelijk privilege verleend en wel door bisschop David van Bourgondie. Het bestond uit de schenking van "een stucke woeste velt landes" vóór de stad gelegen. Het was een vergoeding voor vele diensten door onze stad aan haar landsheer bewezen en tevens voor het maken van een staket, als verdedigingswerk, rondom de stad. Jaren geleden werd aan den heer Van Deinse door den ouden bewoner van het Lippinkhof een merkwaardige overlevering verteld met betrekking tot dit privilege. (Zie: .. Uit het Land van Katoen en Heide", blz. 400). Hierdoor zou verklaard worden, waarom dit erve niet, gelijk vele andere, een grondstuk in de stadsweide in eigendom had. De boerenerven rondom de stad hadden allen een eikenboom voor het staket moeten leveren en tot ver~ goeding een stukje land ontvangen. Ook het Lippink~ hof had zijn boom gegeven zoowel als de andere erven, maar daar dit erve en dus ook de boom bisschoppelijk eigendom was, behoefde de bisschop geen tegengave te schenken. Wat in dit verhaal het meest verbazing wekt, is het lange leven, dat aan een mondelinge overlevering kan beschoren zijn! Het staat echter niet vast of dit "stucke woeste velt" de stadsmaten of wel het Getfert geweest is, en de hoornen waren, gelijk boven gezegd is, geen persoonlijk, maar marke eigendom. De Marken namen verschillende maatregelen tot be­ houd harer bosschen. In bijna eiken holtink komt het aanleggen van kampen ter sprake, die met eikentelgen beplant of met eikels bezaaid zullen worden. De jonge boompjes werden van daar later op open plaatsen in de Markebosschen uitgepoot. In den Noord Deurninger Holting bepaalt men b.v.: "Den telgenkamp belangendt sollen die bauren, wenn Godt mast gibt, bei poene (boete) van 25 g. gl. verfertigen und bestreyen". In Lonneker hebben de boeren in 1699 aangenomen "jonge telgen te poeten ende bij al dien een goed eickel~ jaar voorvalt, een nieuwen telgengaarden aan te leg~ gen". In Buurse schrijft men in 1603: "Volgents dem ist

117 Twentse Taalbank besloten, dat ieder wahrtall sall poeten vief en twintigh eikene telgen". Eenige jaren later wordt bepaald, dat een erfgenaam (dit is een volgewaarde) tien telgen zal poten en "d' ander als kotters naar advenant". Ook hier weder staan de rechten en plichten der boe­ ren in verhouding tot de mate der gewaardheid van het door hen bewoonde erve. De maatregelen tot aanpoten en bescherming der bos­ sehen hebben ten minste een gedeeltelijk succes gehad. In 't laatst der 18e eeuw spreekt men in Buurse nog van "den gemeinen eik" waarmede de eikebosschen der marke bedoeld worden. In de 19e eeuw besluit de Hol­ ting nog tot het verkoopen van zwaar hout. Niettegenstaande alle maatregelen telkens weer op de holtingen genomen, gingen de bosschen toch gestadig achteruit. In 1678 wordt in den holtink van Groot en Klein Agelo gezegd: "Also men bevindt, dat de Marke geheel van hout ontbloot wordt en dagelijks meer en meer wordt weggenomen, wordt aan de gezworenen wel striktelijk gelast, op het weinige, dat er nog is, goed reguard te nemen en de delinquents aan den marke­ rigter bekend te maken". In Lonneker moet men het omtrent 1646 met het vellen der hoornen wat al te bont gemaakt hebben, daarom worden alle markebewoners in den Holtink bijeen ge­ roepen en bij hun eed en zielenzaligheid laat men hen 7Weeren: "voor ons en onse gansche huysgezin, dat wij in die tijdt van drie jaeren geen eycken oft boecken­ boomen, telgen of tacken uth die marke Lonneker wil­ len houwen ende gewaer wordende, oft siende, dat een ander sulx doet, den Holtrichteren anbrengen sunder te verswijgen, om lieff, leet, of eenich dinck ter wereld". De namen van alle mannen in de Lonneker marke wo­ nende, staan onder deze verklaring, hetgeen op zich zelf al interessant is. Hieruit blijkt ook, dat men strenger geworden is sinds de houtvoorraad verminderde; omstreeks 150 jaar vroe­ ger bepaalde het markenregt der Lutte als antwoord op

118 Twentse Taalbank de vraag "Wat vroechtber holt is?" (waarmede toch klaarblijkelijk bedoeld wordt hout, dat zooveel waarde had, dat men voor het wegvoeren er van beboet kon worden) , in art. 18: Item een hoelt, dat sy eijken ofte boeken, dat soe groet is, dats twe ossen mit enen iucke (juk) nicht maghen ouverboghen, dat steet ende wasset, dat is een wrochbar holt" . En Art. 19: Item een eyken holt ofte en boeken holt, dat soe groet is dattes en buer mit sijnen huesghesynne up sijnen waghen legghen mach, dat naeste rat utghe­ toghen ende ouver dat echterste raet gheboert, dat mach men gelden mit XX pennijnghe, is dattet meerre is, soe ist een groter broke". Dergelijke bepalingen zijn niet gemakkelijk te begrij­ pen voor wie niet zelf aan 't houtopladen geholpen heb­ ben, maar, zal men gedacht hebben, de stedelingen heb­ ben er ook niets mee te maken. Door het verminderen der bosschen verloren de mar­ ken en holtingen meer en meer aan beteekenis, want het hout was om zoo te zeggen het kapitaal en betaalmiddel dezer gemeenschappen. De holtrichter kreeg bij wijze van honorarium hoornen toegewezen. Evenzoo de markeschrijver, oudtijds vaak een geestelijke; zoo wordt b.v. den pastoor van Hengelo toegestaan: "een timmerholt von dat hij vele arbeits mit schrijven in den Holtirrek moet doen". Bij wijze van gunst of beleefdheid worden hoornen "vereerd" aan invloedrijke personen. De Lonneker markevereert aan Zijn Genade van Bentheim twee tim­ merholte en den Richter Marck tot Enschede een brand­ boom. In 1638 geven de boeren van Lonneker aan: "dat sy nu onlangs den Drosten van Twenthe als oock den Rich­ ter van Enschede tot een blijde willecampst respectieve vereeringe hebben gegeven". Tot vergoeding verzoeken zij een toeslag van grond, maar gelijktijdig vereert men "den Rentmeester des Landes van Twenthe een timmer­ holt tot een willekumst". Ook voor werken van liefdadigheid zelfs buiten de

119. Twentse Taalbank eigen marke zoowel als ten behoeve der armenzorg. waartoe iedere Marke binnen haar gebied verplicht was, worden boamen gehouwen. In 1614 geeft de marke Lon­ neker aan .. Drynerhorst in de Drynermarke, die syn huys afgebrand is, een timmerholtken" . Brand is in die tijden de groote ramp, waarbij ieder mensch, maar ook iedere marke of stad en ieder dorp tot hulp bereid is, beseffende. dat ook zij zelf misschien een­ maal hulpzoekenden zullen zijn. Op den holtink der marke W oolde in het jaar 1595 .. synnen erscheenen die arme verdorvene und verbrande ingesetene des dorps Hengeloe sehr claerlijck to kennen gegeven, wekker ge­ stalt sy upt hillige hochtit van passche lest leede, tot 43 · Huysere to beholtlycke schoppen unde schuyre jamer­ lijck verbrant synt, unde des vermogenheyts nicht en synnen, sonder beholp van goeden luyde sich wederom to vernehme, weshalve sy seehr ootmoedich gebiede, dat der markenrichter unde Goeth. unde oick die gemeene buere hem luyden in harer grooter noth met een toe­ siach soo cleyn oder groot als denselven guet duncket, gunstelycke to hulpe coome". In 1630 is .. een arm, old, schemel man toe Losser woonhaftig door Holtrichter en Erfgenamen van Lon­ neker uth bermherticheyt vereerd zes gulden". Een hun­ ner, die dit geld heeft uitgelegd, zal het weer worden goed gedaan met een latten holtken tot timmeringe. Maar ook in zaken van heel anderen aard moeten de kosten met hout goedgemaakt worden. Als er feest werd gevierd, moesten de boamen in letterlijken zin het gelag betalen, dit was langzamerhand gebruik geworden, al trachtte men het wel eens tegen te gaan. Het marke­ beek van Woolde bevatte b.v. de volgende ook in het markeregt van de Lutte geldende bepaling: .. so die Bue­ ren plegen op allen bruylofften, kramen, kindelbieren ofte andere gasterijen stoelhout toe houwen, daar die Marcke zeer mede bescheedigt warde, is geordinniert en overcoomen, dat die bueren nu vort an geen holt ciaer­ toe meer houwen en sullen - will jemandt stoelen of baneken hebben, mach hij leenen of werven, die hier

120 Twentse Taalbank

en boven dede sall daer an verbeurt hebben twee olde schilde". Het vastenavond vieren was voor de boeren een groot feest. Een Lonneker markenresolutie van 1611 bepaalt evenwel: ,.Nachdem die buyren ettelycke jaeren her~ waerts. niet wetende uyt wat gerecht, tot groote schade der Marcke, jaerlix eenige boamen in die Marcke Lon­ neker gehouwen hebben tot betalinge haers vasten~ avontsbyr by hun verdrinken, hebben demna Holtr. en aenwesende goetheeren die gemeene buyren angesecht, datt sie sich in henferner soa daenens onbehoorlijcken holthouwens ontholden sollen. Willen sy eenich Vasten~ avondsbyr drinken, dat sy datse1ve uyt haeren buydel betaelen en nyt uyt der Marcke nemen sollen". Maar met dit besluit klopt men aan doovemans ooren. 't Wordt weer vastenavond, men velt weer boamen en drinkt lustig bier. Het Markebestuur probeert het met een zacht lijntje: "Alsoo die Bueren" leest men in 1613 ,.tot betalinge des vastelavontsbyr eenich holt plegen tho houwen is sulkx afferkant en bij Holtr. of Erfgoedshee­ ren gesloten, dat sulx hen ferner niet geschieden sall, dan sall men hen voor dit jaer daer voor geven twee tonne anderhalve stuvers Byr". Men ziet in het Buurser Markeboek dat men daar in de 17 de eeuw af en toe een noodholtink houdt, waarbij veel boamen worden aangewezen om geveld te worden; men krijgt daarbij den indruk, dat men na oorlogstijden en lasten aan een algemeen herstel der huizen bezig is, of, dat er mogelijk nog voor kort is gevochten en ver~ woest. Zoo is er in 1614 een noodholtink, waarbij aan~ gewezen worden aan "den Schulte Hof te Varwiek tho seinre timmer 5 eiken, Jacob Doornbos 6 eiken, Roerink 4, Hulshof 6, Balthasar in Haxbergen 1, \Vargerink 1, den pastoor 1 holt, de Meyer en Jasink voor reparatie hunner huizen ieder 1 stuk, Buursink 2, Eernsink 1 boom voor zijn Spieker. Voor de brug 2 boomen. eveneens 2 voor de W estendorper~ en 2 voor de nieuwe brug". In 1646 roept de Holtrichter, Gerhard Sloet toe den Oldenhof, de Goedsheeren bij Kerkensprake tot een

121 Twentse Taalbank

Noodholtink samen. Het doel is: "om bij occulaire In­ spectie het leggen van seeker nijen brugge tegens den Braem, achter die verbrande Corpus de guarde, over die beke 't examineeren". Nu is opmerkelijk, dat op een hoog stuk bouwland aan de beek, achter de Braambrug nog heden ten dage baksteenen in den grond worden ge­ vonden van meer dan gewone grootte, die tot fundament van een gebouw moeten gediend hebben, hetgeen men op allerlei. soms romantische wijze, heeft getracht te verklaren, maar de mondelinge overlevering was te vaag. Zij sprak van een klooster, van een sterk huis of kasteel of zooals een boer mij vertelde van "' n hoes, dat kloonk as ne klokke", waarmee hij een deftig heeren­ huis bedoelde. Ik meen nu, uit hetgeen het Markenboek vermeldt, te mogen aannemen, dat deze fundamenten van het "Cor­ pus de guarde" afkomstig zijn. Maar wat is dit geweest? Een militaire versterking of eenvoudig wat wij een korniezenhuis zouden noemen? Hierop geeft ons het Markeboek geen antwoord. Uit het Lonneker Markeboek ziet men, dat er om­ streeks 1675 veel hoornen wederrechtelijk gehouwen zijn. Bij onderzoek bleek, dat er minstens 82 hoornen ge­ veld waren, mogelijk staat dit in verband met de Mun­ stersche oorlogen, waarin de boerenhuizen veel geleden hadden. In Enschede en Ootmarsum blijken in die jaren ook burgerwoningen verwoest te zijn. In later jaren wordt veel hout geveld tot delging der Markeschulden mede door deze oorlogen ontstaan. Zeer ver gaande besluiten omtrent het hout worden genomen in den holtink der Lutter marke op 25 Sept. 1693. Men zal daar al het hout meten en iedere boom, die vier voet boven den grond meer dan drie en een halve voet omtrek heeft, zal verkocht en gehouwen worden ,.sonder aensien van goetheeren, en plaetse alwaer het selve is staende". De hoornen, die minder dik zijn, zullen staan blijven en getaxeerd worden. De respectieve goed­ heeren zullen dit hout tegen deze taxatie mogen over­ nemen. In 't vervolg zal alle hout, dat niet op marke- 122 Twentse Taalbank grond staat, eigendom zijn der goedheeren op wier grond het staat. Besloten wordt dat na dezen beter moge gepoot en geplant worden op de gronden, die nog de marke toe~ behooren. Aan dit besluit schijnt werkelijk, het zij geheeL het zij gedeeltelijk, uitvoering gegeven te zijn. De holtink van 1694 maakt strafbepalingen tegen het houwen van het nog over gebleven hout, staande op de gemeente. Na den grooten houtverkoop is aan schulden afbetaald f 19.983,-. Voor de goedheeren bleef ter verdeeling over f 13.356 - 17 st. Aan elk der 93 waren zal daarvan .f 143 - 12 worden uitgekeerd. In volgende holtingen b.v. in 1720 wordt echter nog telkens over markeschulden gesproken. Het voorgaande in aanmerking nemende behoeft het ons niet te verwonderen, dat, in het eens zoo boschrijke Twente, bij het opheffen van het Markebezit omstreeks 1840 weinig anders dan boomlooze heide te verdeelen viel. Toch leeft nog het besef, dat bij een oud, gewaard erve eiken behooren te staan en men voelt het gelukkig nog als een schande, wanneer zulk een bosch geveld wordt. Reeds eenige malen werd mij op een Twentsche hoeve verteld van een boozen stiefvader of slechte stief~ moeder, die, in de jaren waarin zij het vruchtgebruik van het erve genoten, de hoornen te gelde maakten. Na meer dan honderd jaar spreekt men nog schande over zulke lieden. Vooral in Bekkum, Delden, Stokkum en Agelo, maar ook in andere boerschappen liggen vele boeren~ erven nog verscholen onder het groen van oude eiken. Al pronkt thans helaas in veld en esch het oude mar­ kenhout niet meer in weelderigen zomerdosch, verdwe­ nen is het daarom nog niet. Duurzaam en hard van aard, weet het de eeuwen te trotseeren, beter nog dan de taaie instellingen en gebrui­ ken van de marke zelve. Wie, de deel van een oude Twentsche hoeve betredend, naar boven ziet, zal nog menigen zwaren, vaak slechts ruw behouwen balk kun­ nen ontdekken, die de groote ruimte overspant, "een

123 Twentse Taalbank balckoken", zooals de markebaeken hem noemen. Boven de niendeur vindt men vaak een eikenbalk met datum en inschrift. Ook in oude stadjes als Ootmarsum treft men dit nog aan. Op de deel staan nog de zware eiken~ houten haverkisten en in de bedde~ of kastenkamers de mooi bewerkte kleerkisten, waarvan het houtsnijwerk vaker nog het heidensch zonnerad dan de Christelijke teekenen van kruis en miskelk vertoont. Wat het boerenhuis zelf betreft, is het zoogenaamd .,veer kaan te wèrk", de posten en balken, die het gebouw steunen en dragen, uit stevig eikenhout samengesteld. Oude huizen vertoonen nog eikenhouten vakwerk nu met baksteenen metselwerk, vroeger met dooreenge~ vlochten twijgen en leem gevuld. Ook in de woningen der burgers treft men in kleinere Twentsche plaatsjes dit vakwerk nog dikwijls aan. Eens in Ootmarsum een dergelijk huis bezichtigende, dat mij interesseerde wegens den voorvader, die het in J 696 liet bouwen, vond ik den zoldervloer uit bijna meter~ breede eiken planken samengesteld. Welhaast twee en een halve eeuw hadden ze het hier uitgehouden. De eiken, die hun hout er toe leverden, zagen misschien in hun eerste groen de Ridders der Duitsche orde komen, die de commanderij in het oude Ootmarsum vestigden. Mogelijk waren deze hoornen ontsproten uit eikels, ge~ vallen van een boom onder wiens looverdak heidensche plechtigheden en offers hadden plaats gehad. Want zoo~ als de wijd verspreide takken van den eik zich over veel menschenhoofden kunnen uitstrekken, zoo overspannen enkele generaties dezer hoornen de geschiedenis van het Twentsche menschengeslacht. En zooals onder de menschen op vele duizenden één den honderdjarigen leeftijd bereikt, zijn er onder de eiken en linden enkele patriarchen, die nog in onze dagen spreken van het oerwoud en ons herinneren aan de vele voorgeslachten, die zij zagen komen en gaan. Geschie~ denis of overlevering weten soms nog iets te vertellen over hoornen, waaraan buitengewone beteekenis werd gehecht. Even over de grens, waar ook zooveel meer ge~

124 Twentse Taalbank bouwen uit vroeger eeuwen bewaard bleven, treffen wij ze vaker aan dan bij ons. In het kleine plaatsje Heek staat op den Brink de zoogenaamde Brinklinde, een reusach­ tige boom, waarvan verteld wordt, dat hij door den hei­ ligen Lutgeris, den kerkpatroon van Heek, zou geplant zijn. De oudste en merkwaardigste boom bij onze West­ faalsche buren was echter wel de Ravenboom, een eik in het Samerot, een oerwoud bij Schüttorf. In Anna Holmer, een romantische vertelling uit den tijd der Mun­ stersche wederdoopers, speelt hij een fantastische rol. Wat de boomen betreft, zijn echter sage en geschiedenis vaak nog op minder goeden voet met elkaar dan daar. waar zij over het menschelijk lot handelen en het toch ook niet steeds met elkaar eens zijn. Dr. Edel, oudheid­ kundige te Schüttorf. toont aan, dat deze boom niet de boom is, waaronder de holtink bijeen kwam, noch de plaats waar het veemgericht oordeel sprak. V oor dit laatste had immers ook een linde, geen eik, dienst moe­ ten doen. Of nu deze boom 3000 jaren oud was, omdat, gelijk de volksmond zegt, eiken I 000 jaren groeien, I 000 jaren staan en 1000 jaren vergaan, is eveneens aan grooten twijfel onderhevig. Over 't algemeen wordt aangenomen, dat eiken 800 tot 1000 jaren oud kunnen worden. De latere geschiedenis zegt omtrent den Ravenboom, dat hij tot 1798 een breede kruin droeg, die toen door een storm werd afgerukt en 20 voer hout zou hebben opgeleverd. Sedert bleef slechts een geweldige zuil staan, die van binnen hol was en waarvan verteld wordt, dat zij een middellijn had van 3 meter, wat wel haast ongelooflijk schijnt. In 1876 is deze tronk verbrand (waarschijnlijk door kwaadwilligen in brand gestoken) en stortte ineen. Men plantte in de asch een nieuwen boom en gaf den omtrek van den gevallen reus door eiken planken aan. Ook in Twente moeten in ouden tijd dergelijke merk­ waardige boomen gestaan hebben. In het jaar 1660 w ordt voor het Enscheder landgericht een grondstuk verkocht, gelegen in den Twekkeler esch tusschen Rooi-

125 Twentse Taalbank

vink en Strootmanslanden, dat "de Donderboom" wordt genoemd; weinig later komt het als "de groote Donder­ boom" voor. Of de oude eik, waaraan het ongetwijfeld dezen naam dankte, er toen nog stond, blijkt niet. Bekend is echter, dat Donder, Donner of Donareiken door de Germanen in voor-christelijken tijd vereerd werden. In 724 werd door Bonifacius een Donareik geveld, die ver­ moedelijk bij Geismar in Hessen-Nassau gestaan heeft. Nog in 1671 strijdt de Overijsselsche Synode tegen het trekken van het volk naar heilige hoornen, waarvan er in 1637 een bij Holten en in 1663 en 1671 een bij Raalte genoemd wordt. Van heilige hoornen op Twentsch gebied wordt daarbij niet gesproken. Wij kennen echter wel in de Lutte een erve, dat Hilligen­ hoalt heet en op den Deldener esch drie eiken, ontsproten uit één wortel, die de heilige hoornen genoemd worden. Een gewichtige plaats in het volksleven bekleedt de linde. Onze Twentsche geschiedverseher C. J. Snuif vond te Goor en te Ootmarsum als plaatsbepaling van grondstukken in de middeleeuwen, dat zij gelegen waren "bij de Linde" en dan heeft men, zegt hij, niet te doen met een of ander lindeboompje, maar met de dorps- of stadslinde, de plaats van bijeenkomst. In de gerichtsprotocollen van Enschede las ik, dat op 28 April 1645 deEd Willem Swiehoff en zijn vrouw een gaarden verkoepen hun aangestorven en aangeërvet van hun zalige olderen, liggende bij die stad Enschede, bui­ ten die Veltpoort, "achter die Linde". Dus ook hier voor de stadspoort een linde, die ons het Duitsche volkslied in herinnering roept:

"Am Brunnen vor dem Thore Da steht ein Lindenbaum. Ich träumt' in seinem Schatten So manchen süszen Traurn".

Ook Haaksbergen heeft zulk een linde gehad; zij stond op het voormalige kerkhof. thans de Markt en de be­ woners van het dorp waren zeer aan dezen ouden boom

126 Twentse Taalbank gehecht, waarvan Berghege dicht:

Wi-j beent der vaak genog Goan schulen of goan spöllen. 't Was oons 'n geröstig dak. W oo dat de weend der göllen 't Gaf oons gin oongemak, En 's oavonds in den duustren Dan zatten wi-j der ook Te proaten en te fluustren Van weerwolf, hekse en spook".

Merkwaardig is ook de Drienerhorst- of Veemlinde; of zij op den laatsten naam aanspraak kan maken, staat niet vast; uit het feit echter, dat deze boom tot op groo­ ten afstand van Driene bekend was, leidt men af, dat een of andere plechtigheid een buitengewone beteekenis gaf aan de plek, waarop hij stond. Onze Oudheidkamer neemt terecht zulke cultuur- of natuurmonumenten in bescherming. Scholte Linde, Leenderzied en Leenderesch zijn na­ men, die waarschijnlijk ook in verband staan met linde­ hoornen, die tot verzamelplaats dienden. Maar even wil ik van jongere tijden spreken; vele Enscheder burgers zullen zich nog de beide lindehoornen herinneren, die bij het huis der familie Dethard Elderink stonden. Dankbaar zag men vaak naar deze "èvenölders" op, waarvan de voorste in den uitgeholden stam en de ge­ havende takken de litteekenen vertoonde van den strijd tegen het vuur op 7 Mei 1862. Op dezen dag, waarop Enschede door brand werd verwoest, hebben deze hoo­ rnen de vlammen gestuit, die de daarachter gelegen ge­ bouwen bedreigden. Jaren later is de voorste boom aan zijn wonden gestorven, zijn wapenbroeder viel ten offer aan de eischen van het moderne verkeer. Zij zullen geplant zijn bij den huisbouw in 1783. Het was een oud Twentsch gebruik bij de stichting van een nieuw huis een lindeboom te planten. Vooral gold dit echter bij het bouwen van een huis op een boerenerve.

127 Twentse Taalbank

Ik herinner mij bij zeer veel erven in vroeger tijd oude lindehoornen gekend te hebben. De meeste zijn gevallen bij herbouw der huizen of. omdat zij, het in de boeren~ keukens te donker maakten. Onze nuchtere tijdgeest kent dergelijke gebruiken niet meer, de oude linde~ hoornen worden zeldzaam. Bij Warmelink de bekende uitspanning in V asse. stond lang geleden. zooals mij door een der bewoonsters, Siene, verteld werd, een geheel holle lindeboom van groeten omvang voor de .. boavendure". Dikwijls. zegt Siene, zaten .. de juffers" in dien boom. maar dat was voor haar tijd geweest. Later dacht ik: welke juffers? Toen viel mij in, dat van de Wall Perné in zijn Veluw~ sche sagen vertelt van een linde. waarin een Witte Juf~ fer (een wit wiefken zouden wij zeggen) zat te spinnen. Mogelijk waren de juffers. waar Siene van sprak. ook geen gewone stervelingen. Dit doet mij weer denken aan den inwendig geheel hollen eik. die bij het romantische W eerseler Stifts~ kerkje staat. Wij moeten hopen, dat hij zijn leven nog wat rekken mag. anders dreigt Weerselo ontvolking. want uit dezen boom komen alle W eerseler kindertjes. De Twentsche jeugd verwacht immers niet, zooals haar landgenootjes elders van den ooievaar of uit den kool een broertje of zusje. De holle boom is de plaats, waar~ van zij komen. Enschede heeft tot voor ongeveer 70 jaren geleden ook een speciale boom gehad. die door de kleinen steeds weer met de vraag om een speelkameraadje werd lastig gevallen. Hij moet in de buurt van de Kremersmaten ge~ staan hebben. Eens, het was vóór den groeten brand van 1862, ging mijn vader daar op een herfstdag vóór het ontbijt jagen en schoot vier hazen. die hij achtereenvol~ gens tot hij naar huis terugkeerde. in den hollen stam opborg. Hij behoefde zich daarbij niet ongerust te maken, dat katten of menschelijke liefhebbers van wild zich on~ derwijl van den jachtbuit zouden meester maken, want er stonden toen daar in den omtrek nog geen huizen. \Vat de holle beomen betreft. schijnt de jeugd in Fries~

128 Twentse Taalbank

land dezelfde verwachting te koesteren als bij ons. Hal­ bertsma vertelt daarvan in den Overijsselsehen Almanak van 1841. In zijn tijd (en ik meen ook thans nog) noemde men in Friesland het ter wereld brengen van een kind een reis naar de wouden. Halbertsma brengt deze kin­ derverhalen en spreekwijzen in verband met het geloof aan goede geesten. die in hoornen woonden en door de vrouwen in haren nood om bijstand gevraagd werden. Was dan misschien ook het Witte Wiefken, dat 's avonds op de Wiefker met de huisgenooten aan den haard zat een goede boomgeest? Oeroud was ze volgens haar eigen getuigenis, ze meet haar leeftijd af aan dien der hoornen, waarmede ze dus iets te maken schijnt te hebben. want ze zegt: .. Ik zin zoo oald, as et Ruunbèr­ gerwoald. 'k Heb et dreemoal zeen houwen en dreemoal zeen wassen, zoo dikke as möllenassen, meer ik hebbe nog nooit gin beer in ekkeldöppe zeen brouwen". In ouden tijd zijn er in de Twentsche essehen hoornen geweest met een buitengewone beteekenis, zij stonden midden in de bouwakkers, men noemde ze boakens of boakenbeume. De meeste zijn verdwenen, maar de akker waarop zulk een boom stond, heet nog 'n boaken et boakenstukke of de boakenbree. De heer J. J. van Deinse vestigde hierop de aandacht. toen hij de brooduitdeeling op den Ageler esch bij den boaken beschreef. Van den ouden boer op het gewaarde erve de Hiller vernam ik, dat hij nog de drie groote hoornen gekend had, die in Buurse aan de boakenbree stonden. Deze boakenbree is een akker behoorende tot het erve Nijen­ huis en wordt als het middelpunt van den Esch be­ schouwd. Wat de Hiller er van vertelde. duidde nog vaag op het doel. waartoe in zeer ouden tijd de boaken­ hoomen gebruikt werden. Hij zeide .. as i-j op de Haar­ mölle, (dit is 3 kwartier afstand) nen b'oaken in 'n boom zatten, dan kon i-j liek op disse beume antrekken". Men neemt aan, dat in den tijd toen ook de bouw­ akkers nog gemeenschappelijk markebezit waren, deze gronden van den boakenboom uit verdeeld werden vol-

9 129 Twentse Taalbank

gens het warental der erven, en dat daarna het lot aan iederen gewaarde het deel aanwees, dat hij gedurende een bepaald aantal jaren mocht bebouwen. Bepaalde boamen zoowel als steenen, dienden tot laken of grens~ teekens tusschen de verschillende Marken en werden daarom vaak in de Markebaeken genoemd. Op Van Heeksbleek staat nog een oude linde, een laakboom, op het punt, waarop de grenzen van vier mar~ ken samenkomen. Men vindt in het Lonneker markeboek "een vruntlick bundich en onverbreekelijk accoortt" waarmede op 6 Oct. 1671 een twist wordt beslecht, die reeds een halve eeuw gaande was. Bij dit verdrag wordt bepaald op welk gedeelte van het Oldenzaalsche veen, waarvan onder~ en bovengrond aan de Marke Lonneker be~ hoorde, de Oldenzaalsche burgers turf zullen mogen steken. De grens, die hun gesteld wordt, wordt bepaald, als gaande van den Laeksteen, die Berghuizen, Lutte en 01~ denzaal scheidt "op de boecke (beukenboom) an die Becke, welke met twee krijsen is geteyckend van daar op een busken alwaar een groote keeselsteyn leidt en een boom met een kruis geteykent, van daar wederom op een keeselsteyn aen de becke, alwaer mede een booke met een Cruys geteykend, van daer desgelijks op den derden keeselsteyn, voorts van daer op het hekke van Nijhuis~ kamp, alwaar een telge staat met een cruys aangehou~ wen en van het hekke recht door op den Sonnenboom, het eene op het andere lijnrecht baekende". Bakenen is dus hier ook weer het richten van een grenslijn op een bepaald punt, den bakensteen of baken~ boom. In den omtrek van Markelo en evenzoo, naar ik meen in het Geldersche, gebruikt men het woord boaken ook voor Paaschvuur en hier in Enschede heb ik ook wel eens hooren zeggen: "Ik zal di~j nen fleenken boaken in 'n kachel of in de staave cloon", dan bedoelt men na~ tuurlijk ook vuur. De merkwaardigste boom in de zooeven genoemde grensbepaling is zeker wel de "Sonnenboom". Merk~

130 Twentse Taalbank waardig is ook weer, dat hij niet eenig in zijn soort is, omdat dit onwillekeurig de gedachte oproept, dat aan zonneboomen een bepaalde beteekenis of dienst werd gehecht, mogelijk voor tijdsbepaling naar den zonne~ stand, maar mogelijk ook een overblijfsel van heiden~ sche zon~ en boomvereering Den tweeden Twentsehen boom met dergelijken naam vindt men genoemd in een werk van Bannier over "De Landgrenzen van Nederland", waaraan ik het volgende ontleen: In het jaar 1548 werd op Klooster Frenswegen een verdrag gesloten tusschen Graaf Arend van Bentheim en drie Overijsselsche Gecomitteerden namens zijn Kei~ zerlijke Majesteit Karel V, tot slechting van "de diffe~ rentien ende gebreken van limiten bepalinge ende Land~ scheidinge tusschen der Keys. Mayst Landen van . Twente ende der Gniefschap van Bentheim, name~ lijk tusschen Erfgenamen ende ingezetenen des kerspels van Losser ende der Buyrschappen van de Lutte ende Beningen tsamen in den Gerichte van 01~ denseel ende van dat Kerspel Derreehem ende der Buyr~ schap van Northdoringen int gerichte van Oetmarsum ter eenre, ende den Erfgenamen ende ingesetenen van dat kerspel van Gildehuys ende de buyrschap van Vrensdorpe in 't gerichte van Northorne ter anderen sijden". Wat nu de grens tusschen Gildehaus en de Lutte be~ treft. bepaalt dit verdrag, dat de grens zal loopen "van den steen staande bij dat gerichte (d.i. de galg) des Gra~ ven van Bentheim ende voort langs de Landweer alsoo, dat de graft van deselve Landweer sal syn ende is de rechte Lake en scheydinge tusschen Keys Mayst Lande van Twente ende der Graafschap v. Bent~ heim ende van de Landweer voort langs de mate ende van den hoek derselven mate op den Sonnen T eigen". Van daar ging de grens op een Bergsken aan en ver~ der langs den Rammeier Haerweg. Den zelfden Sonnen Telg ontmoeten we ook in het Markeboek van de Lutte als laakboom.

131 Twentse Taalbank

In een grens~tractaat door onzen Staat in 1824 ge~ sloten, blijkt hij nog op · zijn post te zijn geweest. Daar beschrijft men de grens, als loopende van zekeren steen, in regte lijn op dien bij de zoogenaamde Zonnetelge. een ouden eikenboom. die op Hannoversch grondgebied staat, en van daar op een steen, het onderste boven op een kleinen heuvel of zoogenaamd Bergske staande. Toen Kolonel Ort pl.m. 30 jaar geleden zijn oudheid ~ kundige onderzoekingen ter plaatse instelde, blijkt de boom verdwenen te zijn, maar Haar Jan, die onder den bijnaam van ,,'n Zunnentelg" bekend is, herinnerde zich nog een ouden eikenstam, die daar vroeger stond en een Bergsken, dat onlangs was afgegraven. Van zijn moeder had deze boer nog gehoord, hoe zij, op een half uur af~ stand van den Zunnentelg wonende. steeds takken van dezen boom voor het Paaschvuur haalde. Met betrekking tot den Zunnentelg vindt men in het boek over Oldenzaal van Kolonel Ort het volgende nog in de Lutte en Denekamp bekende rijmpje vermeld: Kunne, hoe hoog zit de Sunne? Doe de Kunne opkeek Scheen de Sunne over de eek, Doe de Kunne opzag Was 't hooge middag. De naam Zonnentelg is als plaatsnaam op goede land~ kaarten te vinden. Behalve de eik en de linde waren er ook kleinere boo~ men en struiken, die men vereering toedroeg. De vlier b.v. heette ook nog in Christelijke tijden heilig hout, oude landlieden noemen hem nog zoo en vertéllen, dat hij in den kerstnacht uitbot. Het is waarschijnlijk, dat dit ge~ loof aan den ouden vlierbosch op den Usseler esch zijn plaats in de Twentsche sagen gaf. Merkwaardig is verder, dat de taxis of .. Iebenboom", zoo als men hier zegt, op iedere boerenhofstede in de nabijheid van het huis, werd aangetroffen, het is een boom die slechts langzaam groeit en zich niet gemak~ kelijk laat kweeken en zijn naalden zijn zwaar vergif. Ook van dezen boom wordt gezegd, dat hij voor heilig

132 Twentse Taalbank

gold. De oude boer Koekoek in Oldenzaal vertelde mij, dat zulk een boom op den Tankenberg had gestaan en men een heidensehen god daarbij had aangebeden. Ook bij zijn eigen huis stond een Iebenboom. Met Palmpa~ schen, zeide hij. haalden wel honderd menschen daarvan een twijgje, dat in de R .K. kerk werd gezegend en het geheele jaar door aan of in den schoorsteen bewaard werd. Van taxishout werden in de middeleeuwen de bogen voor de boogschutters gemaakt. De jeneverbes, hier bij Enschede kwakelenbosch, in enkele Twentsche buurschappen ook wagelenbosch ge~ noemd, is voor ons Twentsche heidelandschap een ty~ pische struik. Een der mooiste sprookjes van de Gebr. Grimm, door hen in het aan ons Twentsch verwante W estfaalsche dialect weergegeven, is het sprookje van den Machandelboom, dat ook in Twente zeer bekend was. In de aanteekeningen op hun sprookjes zeggen de Gebroeders Grimm, dat MachancleL niet zooals velen meenen Amandel beteekent: het is de W acholder of je~ neverbes en Wach beteekent Queck, vlug, levendig, dit Queck kan dus in ons Kwakdenbosch bewaard gebleven zijn en het wach van wacholder in wagelen. De oude hoevenaam "het W ageler" bij Enschede kan hieraan ontleend zijn. Hetzelfde woord "kwek" vinden we weer in de aar~ dige Twentsche benaming voor de lijsterbes, die hier Kwekkemeie heet, wat men zou kunnen verklaren door haar eigenschap in den Mei zoo snel en kwik haar, dan zilvergroene, blaadjes te ontplooien. Waarschijnlijk ech~ ter dankt zij den naam aan een oud volksgebruik, dat men "kwekken" noemde. Heinz Hungerland, een Osna~ brücksch schrijver en oudheidkundige, vertelt hiervan, dat het thans nog in Rusland, Skandinavië en Neder~ saksen voorkomt en beschrijft, hoe het in Westfalen (waarbij in 't bijzonder de Graafschap Mark genoemd wordt), vroeger werd gedaan. Op den eersten Mei sneed de herder een twijg, waarop reeds een zonnestraal was gevallen, uit den lijsterbesboom. De bewoners van het erve kwamen voor het eerste veeuitdrijven allen op den

133 Twentse Taalbank

hof samen en de herder gaf in hun bijzijn met zijn tak uit de kwekkemeie op bepaalde wijze ieder beest drie slagen terwijl hij sprak:

"Quiek. quiek, quiek Brenk melke in den striek, De sap is in de bèrken, N en namen kriegt de stèrken Quiek, quiek, quiek, Brenk melke in den striek!

Quiek, quiek, quiek, De sap koomp in de beuken, Et loof koomp op de eeken, Quiek, quiek, quiek, enz."

Men schijnt bij deze handeling aan ieder jong stuk vee ook een eigen naam gegeven te hebben. Waarschijnlijk is dus, dat de naam kwekkemeie met dit volksgebruik in betrekking staat. De oude, gewaarde hof K wekkeboom in de Broekheurne zal zijn naam aan zulk een lijsterbesboom te danken hebben. Van de hoornen, die in Twentsche sagen voorkomen. wil ik alleen noemen de berk, in de over 't algemeen slechts in Westfalen bekende sage van den Slag bij den Berkenboom, die echter ook wel degelijk op Twente be­ trekking heeft, en nog 'n tweede berk. die namelijk aan welke het erve de Bèrke in Usselo zijn naam dankt. Men vertelt hiervan, dat dit erve met vele andere door de pest ontvolkt was. Toen men na lange jaren het ver­ vallen huis weer betrad, vond men een jongen berken­ boom, opgeschoten uit het verschgehakte hout, dat aan den haard had gelegen, door het dak gegroeid. Ook lang na de middeleeuwen worden door het volk nog sagen gedicht en overgeleverd. Zoo vertelt men van een Twentsehen drost uit de 18e eeuw te Ootmarsum, die niet alleen door de menschen, maar door al wat in de natuur leefde, verafschuwd werd. Toen hij werd be­ graven en men den doode de laan voor zijn kasteel uit-

134 Twentse Taalbank

droeg. verdorde het loof aan de hoornen. Hierbij zou men evenwel kunnen opmerken. dat dit verdorren zoowel rouw als afschuw kon te kennen geven. Opmerkelijk is, dat geen sage, overlevering of volks~ gebruik hier te lande den denneboom noemt en deze boom evenmin in de oude namen van erven en boer~ schappen voorkomt zooals vaak de eik, de beuk en de linde wel. In de Markeboeken, die mij onder oogen kwa~ men, trof ik hem evenmin in oude tijden aan. Volgens sommige schrijvers kwam hij hier oudtijds niet voor, waarmede evenwel weer in tegenspraak is het feit, dat heipalen van Romeinsche gebouwen, voor 18 of 19 eeuwen opgetrokken, door Dr. Holwerda te Arentsburg bij Voorburg gevonden. van den groven den afkomstig bleken te zijn; mogelijk ligt tusschen dezen ouden tijd en de 18de eeuw een dennenloos tijdperk. Het vroegst vond ik voor Twente den aanplant van dennen genoemd in stukken betrekking hebbende op Hof Espelo. mij door wijlen den heer John T attersall welwillend ter inzage gegeven. Hieruit blijkt, dat Gabriel Davina zich in 1763 bij het kapittel van St. Pieter, he~ zitter van Hof Espelo. beklaagt. dat de rentmeester van dit kapittel een telgenkamp heeft gemaakt van een stuk grond te voren bij hem. den Hofmeier, in gebruik en dat hij dezen telgenkamp met dennenzaad heeft doen be­ zaaien. Uit Mr. G. J. ter Kuile's interessante boek over Hof Espelo blijkt. dat deze Hofmeier eenige jaren vroeger in 1759 zelf reeds sparren had geplant ...De onlangs ge­ vallen den van het Hof Espelo, (was) jarenlang in wij­ den omtrek de hoogste boom" zegt Mr. ter Kuile elders in een verhandeling over oude hoornen, door hem in 1918 geschreven om te wijzen op het onverantwoordelijk vellen en verwoesten van hout in de laatste oorlogsjaren en daarna geschied. Deze hooge den was mogelijk nog door den zooeven genoemden Hofmeier gepoot. De prachtige zilverden omtrent 1802 door den maire J. B. Blijdenstein op het Amelink geplant, die sedert de hoogste boom in Twente was, is ook helaas gestorven en

135 Twentse Taalbank gevallen. Het leven der dennen is in onze streken verge­ leken bij den levensduur der eiken en linden slechts kort. Onze tijd is voor de eeuwenoude hoornen zeer nood­ lottig geweest. De beroemde Oeler boom, de statigste eik van Nederland, werd door den bliksem zwaar be­ schadigd en later door den orkaan van Borculo gedood. Ook de wel minder zware, maar zeer mooie boom op de W allenbekke in Lonneker werd door het onweer ge­ troffen en de daarop volgende koude winter gaf hem den genadeslag. Wij hebben in dit opzicht thans nog maar zeer weinig te verliezen. Die na ons komen zullen de oude reuzen­ eiken niet meer kennen, want waar in onze veel bewo­ gen wereld is een plekje te vinden, dat 7 of 8 eeuwen achtereen met rust wordt gelaten en aan den eik gele­ genheid biedt zich tot vollen wasdom te ontwikkelen? Gelukkig staat in Fleringen bij Herinckhave nog de oude eik, die om zijn schoenen vorm en dicht bladerdak .. den kroezen boom" genoemd werd. Ook dit is een boom, die zijn eigen geschiedenis en beteekenis heeft. Ruim twee eeuwen geleden reeds strekte hij bescher­ mend zijn takken uit over de vele vromen, die er in 't ge­ heim de mis kwamen bijwonen in de jaren, toen de Staatskerk (de Gereformeerde in dien tijd) aan anders­ denkenden het houden van godsdienstige bijeenkomsten verbood. Ook het Twickeler bosch is gelukkig nog rijk aan prachtige eiken en beuken; nergens in ons land vindt men huns gelijken in zoo groot getal bijeen.

136 Twentse Taalbank

VI.

DE VEENGRONDEN DER MARKEN.

Nog in 't begin der vorige eeuw bezat bijna iedere Twentsche marke behalve heidevelden en bosschen ook veengronden. In zeer oude tijden schijnt men geen turf gebruikt te hebben. Het staat, naar ik meen, niet vast, wanneer men begonnen is turven als brandstof te be­ reiden. Dat dit al zeer vroeg gebeurde, is uit de marken­ boeken wel op te maken. In de zeventiende eeuw wordt een langdurig proces gevoerd tusschen de Lonneker marke en de stad Olden­ zaal. In 't voorjaar van 1613 was tusschen eenige bur­ gers en boeren hierover een .. questie erresen". Op Avond Lambertivan 't zelfde jaar komt de zaak op den holtink ter sprake. ..Daerop seggen die Bergemeesteren (van Oldenzaal) vanwegen die samptlycke gemeene borgers, datt sie sich holden in de possessie vant torff­ steecken, waerinne sy soo mennich jaeren geweest bin­ nen, jae voor ettelycke hondert jaeren 't selve V enne de torffsteecken rustelyck en rouwelyck genooten en ge­ bruycket". In 1614 besluit men "dieselve saecke vant torft­ steeeken in occulaire inspectie tho nemen". Verscheiden hooge heeren, waaronder de Drost Unico Ripperda, de Landrentmeester Johan de Baecke en de Hofmeier van Espelo worden hiertoe door de Marke gedeputeerd. Aan de stad Oldenzaal wordt verzocht hun vijf ofte sesse van haer oldste borgeren tho gemoete te zenden. Eerst in 1671 komt men tot een .. vruntlyck, bun di eh en onver­ breekelyck accoord". In andere marken is er telkens tusschen de gewaarden onderling groote naijver op het punt van turf steken. Het buiten de marke voeren van turf is in de meeste marken verboden, de bezitter van het huis Beugelskamp mocht zelfs op dat huis de turf niet gebruiken, die hij voor zijn erve Zeigerdinck in de Noord Deurninger marke had laten steken.

137 Twentse Taalbank

In Agelo besluit men, dat kotters en brinkzitters voor Pinksteren geen plaggen mogen maaien en dat geen torf of stroo uit de marke mag gevoerd worden. In Buurse, waar men in de marke veel veen bezat, was men iets min­ der streng, daar geldt in 1779, dat "niemand der inge­ zetenen eenige turf of schadden aan vreemde lieden buiten de marke wonende zal mogen verkoopen, doch als de een of andere ingezetene van Buurse aan zijn bloedvriend, buiten de marke wonende, een voer turf wil vereeren, zal hij dit mogen doen, mits vooraf daar­ van een briefje van de gecommitteerden te halen, waar­ op de datum en hoeveelheid turf genoemd staan. In Noord Deurningen wordt "vereinbart, dasz die­ jenige soo kein rook in die marke halten, auch kein torff sollen stecken". Men trachtte af en toe ook op andere wijze de ge­ meenschappelijke veengronden voor de marke van nut te maken, vooral in de lang niet zeldzame gevallen, waarin de holtink gelden moest vinden voor schulden, waarvan de betaling geen uitstel kon lijden. Een groot complex veengrond werd dan in akkers ver­ deeld; ieder gewaard erve kreeg daarvan tegen beta­ ling gedurende een bepaalden tijd, meestal op twaalf tot vijftien jaren gesteld, een akker in gebruik, die, nadat de bovenlaag was afgebrand, met boekweit bezaaid werd. Na verloop van den vastgesteloen tijd bleef de grond weer onbebouwd als gemeenschappelijk marke­ bezit liggen. Het lot wees het stuk grond aan, dat aan ieder erve toeviel. Wat hier nog in 't laatst der 18de eeuw, waarschijn­ lijk ook nog in de 19de, plaats had, moet, naar het mij voorkomt, groote overeenkomst hebben vertoond met de verdeeling van het gebruik der bouwlanden in die overoude tijden, waarin in de marken nog geen parti­ culier grondbezit bestond. Een der voorbeelden, die men in het Buursche mar­ kenboek van zulk een verloting vindt, is een stuk uit 1770, in copie daarin opgenomen. In dezen tijd, waarin adel of geestelijkheid als grondbezitters aldaar weinig in-

138 Twentse Taalbank vloed meer uitoefenden, traden de boeren zelfstandig handelend op. Uit den vorm blijkt duidelijk, dat het de boeren zijn, die deze zaak onderling regelen en in hun eigen taal en stijl te boek stellen. Het kan daarom inte~ ressant zijn eenigszins uitvoerig mee te deelen, wat het markeboek over deze zaak zegt. De aanvang van het stuk luidt: "Den 6 Juny 1770. Con~ ditien en vcrwarden hoe dat de geërfden en Bûrmannen van Bursen vcrnemen bennen te delen et V ene bij Har~ moelenbos. Moeten 24 akkers vor jeder volle gewarde een acker volgens Resolusy van de Geërfden en mark~ rigter op den Holtink jongstleden den 11 May 1770, dat van ieder akker of boerdeel sal betaald worden 12 gul ~ den tot aflossing van de schuld, die in de gemeente is. Het begin is van dit vene nae Buirse of Hilderink an. 1 Et eerste is voor de heerde ) soo getreden ongeveer 115 trad lank en 40 breed en daarnaast beginnen de Del~ akkers 2 ) , soo als de gaten nu gesteken bent van breete, daar sal een jeder mede tevrede moeten weesen sonder tegen seggen, die et toevalt de nommer van et brijfen. De akkers gaen van de gaete, die aan de kant naa Lunten augesteken bent in 't veene en alster olde gaete gevon~ den word op de Har of verder binnen in et veene sul~ len niet gerekend worden en alster disput komt wegens de gaete of breedte van de akkers, sal dor de Gecom~ mitteerden en gezwoeren afgedaan worden sonder te~ geuseggen van jemand en sal getrokken worden bij briefjes dar de nommer op stan van jeder akker". Vervolgens blijkt, dat ook aan de niet meer bestaande of reeds verdeelde gewaarde erven een akker is toe~ gedacht, maar wie het recht heeft of verkrijgt om voor deze waarrechten te loten, is niet duidelijk. Het marke~ boek zegt slechts: "die et brijfen tut (trekt) voor de ver~ delde arffen of versplitde arfe sal ook de 12 gulden be~ loven moeten of dar vor stan en van zijn masschappan~

1) Met heerde blijkt de herder bedoeld te zijn, die zorgen moet dat het vee niet in de boekweit loopt en voor dezen arbeid met het gebruik van een akker wordt beloond, 2) Deelakkers.

139 Twentse Taalbank

ten zoeken en bijeen maken en als zijn passchappanten dar onwilligh in bent har kantegent niet te betaelen sal 1 hij et veene dar vor moegen holden" ) • Verder leest men nog o.m.: "Jeder sal gehouden we~ sen Ja nges of tendes sijn akker een goeden wal te maken dar de beesten niet over kunt en alle jar te onderholden, totdat et ut gesayt is en als et uitgesayt is, een jeder de wal ok weer sligten of toelycken ...... en die herde ( r) worde, sal gehouden wesen borge te stellen voor alle schade, die an de weyte komt door beeste of ander vee. Hier wordt tot Heerde gesteld Stijnen Jan Grobbers woner en de kieene Goeker, ieder agt dagen te hoeden". Bij het afschrijven nam ik de vrijheid hier en daar een leesteeken te zetten, maar zuinig aan, gelijk in marke~ zaken past. In het origineel ontbreken ze nagenoeg ge~ heel. De opsteller heeft blijkbaar zelden anders dan in Twentsch dialect gesproken of hooren spreken. Men vergat den tijd te noemen, gedurende welke men de ak~ kers mocht bezaaien. Bij een volgende gelegenheid her~ stelt men dit verzuim en voegt er aan toe "om boekweite te zaayen den tijd van 12 jaaren". Elders leest men bij dergelijke overeenkomsten "de zaaijaren zullen zijn 15 jaaren". In het contract van 1770 wordt tevens nog bepaald: "verders mag ook niemand belet worden om met de wei te te schaeven of varen van· de eerste tot de laatste al~kers, als de weyte gemaaid is, dwars over de akkers heen naar de Haar op". Het vervoer der boekweit was dikwijls een kwestie, die aanleiding gaf tot strijd. Tusschen deze deelakkers bestonden geen wegen, men kon er met paard en kar niet komen. Ook uit de jaren na de markeverdeding herinneren oude lieden, die dezen primitieven landbouw nog hebben uitgeoefend, zich wel, hoe vermoeiend de boekweitoogst was, waarbij

1) Waarschijnlijk kon dus een dergenen, die grond van het verdeelde erve in eigendom had, loten en konden de eigenaren van de overige grondstukken naar verkiezing al dan niet mede profiteeren van den geleten akker.

110 Twentse Taalbank men met den kruiwagen telkens weer lange afstanden moest afleggen. Met enthousiasme spreken zij er echter nog over, hoe mooi het anders zoo vale en doodsche veen kon zijn, wanneer het, met boekweit bezaaid, in den voorzomer in bloei stond en men boven het wijduitge­ strekte, sneeuwwitte land het gonzen van duizenden bijen hoorde. Hier is de gelukkige menschelijke eigen­ schap aan het woord, die de mooiste dagen der jeugd het trouwst in herinnering houdt. Men ziet het beeld van een bij uitstek mooien zomerdag. Bij het zien van een bloeiend boekweitenveld leerde men de kinderen nijgen en .. dienaar pannekoek" zeggen, gelijk ook ik in mijn jeugd getrouw heb gedaan. De boekweit gaf echter, met uitzondering van enkele goede jaren, waarin zij bijzon­ der rijken oogst leverde, vaak teleurstelling. Daarom zegt een Twentsche spreuk: .. Bookweitenzoad en vrouwleuroad, as dat geroad, gif et dubbelt of niks", of ook wel: .. Bookweitenzoad en vrouwleuroad, dat lukt meer alle zeuven i.oar". Een onaangenaam gevolg van deze landbouwmethode was de veendamp, die bij het af­ branden van den bodem ontstond en zoo menigen mooien voorjaarsdag bedierf. Scherp en branderig was de lucht, die men inademde, het verschiet lag in een blauw-grijs waas verborgen en de zon stond dof. als een slecht gepoetste koperen plaat aan den hemel. Ik herinner mij, dat men dit. zich steeds weer herha­ lende .. natuurverschijnsel" wel eens uit andere oorzaken trachtte te verklaren. Nu echter het veen niet meer in het voorjaar ten behoeve van den boekweitbouw wordt afgebrand en nog slechts zelden bij ongeluk in brand ge­ raakt, is de veendamp een zeldzaamheid geworden, zóó sterk, als wij hem vroeger kenden, komt hij niet meer voor. Het veen, in 't bijzonder het aan de Enscheder Esch­ marke grenzende Aamsveen, is in de Twentsche over­ levering het tooneel van menige spookgeschiedenis en menig romantisch verhaal. Het karakter van het land­ schap zal hiertoe aanleiding gegeven hebben. Verlaten en eenzaam ligt het vlakke veld. troosteloos en somber is

lil Twentse Taalbank

het behalve in den heidebloei of als het met boekweit is bezaaid. Verraderlijk is de onvaste bodem en gevaar leveren de vaak door waterplanten verborgen veenkuilen met hun steile oevers. Ook treft men er slangen en adders aan, welke dieren men soms een geheimzinnige kwaadaardig~ heid toeschrijft. Men vertelt van een boer, die zich we~ kenlang verwonderde en ergerde, dat zijn beste koe zoo weinig melk gaf. Dat kon nooit "richtig" toegaan. Het beest graasde in een veenachtige weide op groeten af~ stand van zijn huis. Eindelijk verborg de man zich daar op zekeren dag in de struiken en hij zag een adder uit het veen komen, die zich aan den uier der koe hing en haar uitmolk. Van vervlogen eeuwen spreken overblijfselen uit het planten~ en dierenrijk, soms ook voorwerpen door men~ schenhanden gewrocht, die door de turfstekers enkele malen in het veen worden aangetroffen, en eveneens reusachtige hoornen, die, gewoonlijk alle in dezelfde richting gevallen, hier en daar in en onder het veen liggen.

142 Twentse Taalbank

VII.

DE MARKESCHOLEN.

Het weinige, dat over de markescholen te vertellen valt, zou misschien beter geplaatst kunnen worden bij de beschrijving van den esch en zijn bewoners, omdat de schoolgebouwen, wanneer men ze zoo zou kunnen noe­ men, en als ze bestonden, wat niet steeds 't geval was, niet in 't veld maar in den esch gezocht moeten worden. Maar wat er over te vinden is, staat in de marke­ boeken, die in hoofdzaak gegevens bevatten over het gemeene veld, de gemeene bosschen en hoornen en daarom wil ik ze van deze niet scheiden. Tot de plichten, die op de marke rustten, behoorde ook de zorg voor het onderwijs der jeugdige markebe­ woners. Maar niet ten allen tijde zal dat zoo geweest zijn, het is een taak, die blijkbaar eerst vrij laat op de schouders der marke werd gelegd, of althans door haar aanvaard werd. In de zeventiende eeuw komt de marke­ school hier ter sprake: In de oudere holtinkprotocollen leest men er niets over, in de latere ...... weinig. Men nam het blijkbaar niet zoo zwaar. In het meergenoemde artikel van Mr. Sloet tot Old­ huis over W oolde leest men: "Schier iedere marke, zoo ook W oolde, heeft hare eigene school; de Erfgenamen onderhielden het gebouw en beriepen den onderwijzer, waartoe men gewoonlijk den eenen of anderen meyer uit den hoop nam, die alleen in den winter de plak zwaai­ de, maar des zomers dit teeken van oppermacht met de spade of plaggensicht verwisselde". Dit geeft ons geen hoogen dunk van het onderwijs in de marken, maar blijkt toch nog eenigszins optimistisch gekleurd. De uitdrukking: "de Erfgenamen onderhielden het ge­ bouw". mag niet te letterlijk worden opgevat, want soms onderhielden zij het niet en soms ontbrak het zelfs ge­ heel en werd er hier of daar bij een boer op de deel schoolgehouden. In Buurse begon men betrekkelijk vroeg. Er spreekt waardeering voor den eersten mees-

143 Twentse Taalbank ter uit de holtinkresolutie van 1616. Men leest: "urn vor~ beede van goede luide vergunstiget un tot goede gedaen Jan Grubbinck un seine huisfr. ums seines sohnes, des schoolmeisters willen einen kleinen hoek landes bij sei­ nen kamp". Na hun dood mag alleen de zoon Johan Schoolmeister daarvan erfgenaam worden. In 1659 - 16 Mei wordt een noodholtink gehouden, waarschijnlijk speciaal ten behoeve der school. Bepaald wordt: "Die presente Erfgh. en inwoonderen van deze Buirschap resölvieren en nemen an een huis te doen tim­ meren, waartoe dese samptliche inwooners, niemand exempt sollen geholden wesen te moeten helpen dichte maken, een huis, waarin die schoolmeester sal woonen en waarin haarluiden kinderen sollen worden geinstitu­ eert en onderwezen en heft die herr holtrichter gecon­ 1 sentiert. dat in deze buirschap eenige tuinrichtinge ) tot die waardije van hondert gulden solden mogen worden verkofft. Ende om sulx te effectueeren worden bij den gesworens gedeputiert Gerdt W olterink, Grubbink. Steenborgh en Ernstinck, diewelke den inwoonderen in­ stantelijk moeten beforderen, dat dese timmeragie met den allereersten mach verfeerdiget worden". Als schoolmeester te Buurse komt in 1667 voor Hen~ drick Claessen, die evenals de meester van Haaksber­ gen verklaart zich te zullen gedragen naar de Resolutie van Ridderschap en Steden. In 1689 treffen we meester Peter Jansen aan en in 1694 - 26 Nov. wordt Hendrik Odink, schoolmeester te Haarle, te Buurse aangesteld. Dat er sedert het begin der 17 de eeuw onderwijs is gegeven, mag men m.i. opmaken uit twee thans nog be­ staande kas- en notitieboeken, door boeren der marke geregeld bijgehouden, waaruit blijkt, dat in 't einde der 1 7 de eeuw schrijven en zelfs rekenen geen verborgen kundigheden meer waren voor de bewoners van Buurse. Onderwijs in het rekenen werd overigens lang niet al­ tijd en overal in de scholen gegeven, er waren meesters,

1 ) Tuinrichtingen noemde men de stukjes markengrond, die bij boeren­ erven mochten worden aangetrokken en met deze omtuind of omheind werden. 144 Twentse Taalbank

die er zelf niet van op de hoogte waren. Dat het onderwijs soms wel bitter weinig resultaten had of nog geheel ontbrak, blijkt wel uit het markeboek van de Lutte, waar in 1715 van de 59 boeren slechts één zijn handteekening kan zetten, de overigen behelpen zich met een kruisje. Dáár, in de Lutte, was ook geen schoolgebouw, want in 1719 verzoekt Jan Duivelshof een vergoeding van f 5,.- per jaar, omdat de meester tien jaar lang ten zij~ nen huize heeft schoolgehouden. Maar ...... men heeft er zooveel geld niet voor over. Besloten wordt, dat Dui~ velshof dit maar op den meester moet verhalen en dat voortaan op het erve Boerrigter zal worden schoolge~ houden. In het jaar 1876 gaf de Heer W. J. C. van Wijn~ gaarden, die, gelijk voor hem zijn vader en na hem zijn zoon, een verdienstelijk schoolhoofd te Markelo was, een schets van de geschiedenis der Markelosche school van af 1720. Hij schijnt hiervoor het kerkelijk en gemeente~ lijk archief. mogelijk tevens het markeboek geraadpleegd te hebben. Enkele gegevens verkreeg hij ook van zeer oude lieden daar ter plaatse. Aan deze mondelinge mededeelingen is waarschijnlijk de beschrijving van de school ontleend. Hij doet ze ons zien als een vierkant gebouw, tot op manshoogte uit baksteenen opgemetseld, daarboven met leemen wan~ den. Het schoolvertrek was niet bevloerd, juist in 't mid~ den was een diepte, of kuil, de vuurkolk, waarin ge~ stookt werd. leder kind moest dagelijks een turf en een stuk hout meebrengen, wie er twee of meer meebracht, mocht zich langer warmen. Bij troepjes ging de jeugd na~ meiijk op commando naar den haard, wie niet bevoor~ recht was, moest na ongeveer een kwartier zijn zitplaats weer innemen. In het rond stonden lage zitbanken, de achterste rijen iets hooger geplaatst, in de laagste, het dichtst bij den vuurkolk, zaten de kleintjes, de grootere kinderen hoo~ ger op langs den muur. Boven den vuurkolk was in het dak een opening, waardoor de rook des verkiezende kon

10 145 Twentse Taalbank

opstijgen, een schoorsteen was er niet in de school. Ook waren er geen tafels of lessenaars voor de banken der kinderen geplaatst, iedere leerling bracht een langwerpig kistje met schuifdeksel mee, waarin de schriften, de boe­ ken, de ganzepen en de ,,leipen" of griffel bewaard werden. Dit kistje legden de kinderen bij het schrijven op de knieën; het werd als schrijftafel gebruikt. Wat ons in dit geschriftje over de schoolmeesters ver­ teld wordt, geeft wel den indruk, dat men het in Markelo in de achttiende eeuw al zeer slecht met deze functiona­ rissen getroffen had. De eerste, een invalide geworden soldaat, was onkundig en ruw, een. volgende, aan den drank verslaafd, werd menigmaaL van een "groeven­ beer" in kennelijken staat huiswaarts keerende, door de joelende jeugd geleide gegeven, een latere meester was een geleerd man, maar van slecht gedrag en de dorpe­ lingen hielden het er voor, dat hij heksen kon. Zoo droevig als deze hier geschilderd wordt, kan echter de toestand niet overal geweest zijn. Al konden de schoolmeesters op het platteland met zeer weinig kun­ digheden volstaan, toch zullen er goede lieden onder hen geweest zijn, maar het ontbrak hun aan hulpmidde­ len en leermiddelen, vaak schijnt men school gehouden te hebben hier of daar bij een boer op de deel, in een los huis, zooals toen alle boerenhuizen waren, zoodat be­ halve de leerlingen ook koeien, paarden, varkens en kippen bij het onderwijs tegenwoordig waren. Lezen, schrijven, Bijbelsche geschiedenis vooraL en zeer weinig rekenen waren de leervakken. Uit oude ge­ schriften blijkt, dat menige meester een keurig hand­ schrift had. Hij zelf moest zich moeite geven de leerlin­ gen naar de school te lokken, wat ook in zijn voordeel was, daar de schoolstuivers door de kinderen betaald een groot deel van zijn inkomen vormden. Het Enscheder doopboek noemt in 1750 als meester in de Eschmarke zekeren Jeremias Hendrikus Wilmink. Van hem zal het rijm afkomstig zijn, dat nog in de Eschmark op het Erv~ Mulder, eertijds Wilmink geheeten, in een Bentheiroer steen gehouwen, te lezen is:

146 Twentse Taalbank

0. ouders wie gij zijt Went U kinders hier met vlijt Hier word haar geleert Dat men moet zijn bekeert Hier word haar verhaalt Hoe Y esus voor haar betaelt Hier word tot haar gesprocken Uit Gods gewijde boeken. Anno 17 63 den 21 September. In het Markeboek van Buurse wordt tusschen 1659 en 1731 van de school niet meer gesproken. In laatstge~ noemd jaar schrijft men: .. Door den schoolmeester van Buurse sijnde voorgebracht, dat sijne school als nogh buiten staat was van een behoorlijk gebruik, versoe~ kende daarin mogte worden voorsien. Is goedgevonden ende verstaan, dat de gecommiteerden serieuselijk sullen worden gelast, gelijk deselve worden bij desen, om die noodige voorsorge te dragen, ten einde die schoole ten eersten dage ter bequamer gebruik worde in staet ge~ bracht". In 1764 is er een schoolkwestie ontstaan, die de ge~ moederen in beweging brengt. Er wordt in dit jaar niet minder dan viermaal holtink gehouden en in iederen hol~ tink komt de benoeming van een onderwijzer ter sprake. De meester, een der boeren uit de marke, was, na lang gesukkeld te hebben, overleden. Zijn zoon, die "een jaar bij 't leven van den vader schoole gehouden heeft en ongeveer een jaar na doode van denselve, zonder dat van de gemeente eenige schoolstuivers gekregen heeft", heeft een benoeming trachten te verkrijgen door in de marke met een briefje rond te gaan, dat de Geërfden ook geteekend hebben. Deze benoeming is echter door Rid~ derschap en Steden .. gedisaprobeert en geannuleert, om~ dat de sollicitant niet in een vergadering der Goeds~ heeren was benoemd en slechts door één predikant, bui~ ten bijwezen van den naastaangelegen predikant, gelijk de schoolorde voorschreef en had behooren te geschie~ den, geëxamineerd was.

147 Twentse Taalbank

Ten slotte wordt verwezen naar een bijgevoegd ge­ schrift in tegenwoordigheid der gedeputeerden van R. & St. door den sollicitant geschreven, dat blijkbaar be­ wees, dat deze de schrijfkunst niet verstond. De Ge­ erfden of Goedsheeren ontkennen hun onderteekening niet, willen echter geen proces voeren of kosten veroor­ zaken en kunnen daarom zonder praejuditie van hun recht en zonder consequentie lijden, dat R. & St. voor deze keer de bekwaamste persoon tot den schooldienst aanstellen. Toch blijkt de benoeming ten slotte door en in den holtink geschied te zijn, die op 24 Mei plaats had en waarin ook eenige candidaten voor het schoolmees­ tersambt aanwezig waren. " Nadat de overgegeven schriften en rekenboeken ge­ examineerd en de sollicitanten in deze vergadering zelfs geschreven en twee daarvan een somma gerekend had­ den" (de twee andere waren hiertoe blijkbaar niet in staat) is Hendrik Berkendam, in de vergadering tegen­ woordig, met eenparigheid van stemmen tot schoolmees-­ ter in de marke verkoren, hetgeen geschiedde "met re­ commandatie om zig als een braaf meester in het onder­ wijzen der jonge jeugd te gedragen, om zich naar de schoolorder in allen deele te schikken, voorts zig na stijl te laten examineeren en de noodige approbatie van zijn Wel. Ed. gestr. den Heere Drost van Haxbergen te ver­ soeken". Sedert vindt men in het markeboek de keurige hand­ teekening van dezen meester tusschen de minder fraaie der Geërfden tot aan het jaar 1817, wanneer in den hol­ tink, als eerste punt op de agenda voorkomt: de benoe­ ming van een opvolger voor den overleden Hendrik Berkendam. De plaats, die hij bewoond heeft, wordt thans nog .. Meisterboer" genoemd, waarschijnlijk zal hij het werk van den meister met dat van den boer gecom­ bineerd hebben. In Buurse werd hij gewaardeerd en zelfs in onze dagen is zijn naam er nog goed bekend. Naar het mij voorkomt, is hij een zeer verdienstelijk man ge­ weest. Het was geen kleine prestatie het 53 jaren lang op dezen post vol te houden.

148 Twentse Taalbank

Dat het soms minder geneegelijk voor hem en de kin~ deren moet geweest zijn, wordt ons ook weer door het markeboek verraden. In hoofdzaak werd immers in de wintermaanden school en avondschool gehouden. Oude menschen herinneren zich dit nog: ,,' s Zommers kannen de jongs en de meister nig wachten", zeggen zij. Voor deze winterschool valt eerst op 29 Dec. 1807 in den Hol~ tink het blijkbaar door den zeer verdienstelijken school~ opziener Ds. Floh geïnspireerde besluit, dat "datelijk een kaghel met de noodige pijpen zal worden aange~ schaft en in het eerst aanstaande voorjaar een planke vloer zal gelegd worden". Deze grootscheepsche schoolinrichting is nog lang niet alles, waartoe door den Holtink op dezen dag wordt besloten, want ten tweede wordt bepaald "dat het vaste tractement van den schoolmeester, hetwelk tot hiertoe vijftig guldens geweest is, zal verbeterd worden met vijf~ tig guldens, welke vijftig guldens, alsmede de som van honderd twintig guldens voor schoolgeld, van alle kinde~ ren welke gerekend worden in deze marke ter schole te kunnen en moeten gaan en dan nog de somme van 20 gul~ dens voor schrijfbehoeften van de kinderen van onver~ mogenden benevens de prijsjes als bij letter C onder No 2 bij opgesteld reglement, voorts de som van vijf en twintig guldens voor noodige brandstoffen, dus te samen de 1 som van .f215 ) voor het jaar 1808 en vervolgens telken jare, indien de behoeften dezelfden mogen zijn, hetwelk over de geheele marke zal worden uitgezet door de Boerrigter en gezworens". Wat zal meester Berkendam blij geweest zijn! Maar de boeren, zouden er onder hen niet geweest zijn, die het toch wel wat heel royaal vonden? Als dit zoo was, zouden ze zich hebben kunnen verheugen over het feit, dat hun opinie een lang leven beschoren was. Men kon immers nog in onze dagen, toen er te Buurse een nieuwe school met meer lokalen gebouwd werd, een bejaarden

1) Men heeft bij de optelling een fout gemaakt of de oorspronkelijke f 50 salaris uit een andere bron verkregen.

149 Twentse Taalbank boer hocren mopperen: "Woar mot 't toch hèn, woar mot 't toch hèn met al dee schoolmeisters! Wi-j hadden der meer eenen in oonze tièd en dee har nog toevallen en wi-j zeent der toch ook wal ekommen". De vraag kwam nog niet in hem op, of ze misschien met beter on­ derwijs het nog verder hadden kunnen brengen.

150 Twentse Taalbank

VIII.

DE BRANDWEER.

De brandweer behoort ook tot de dingen, die evenals de school af en toe in de markebaeken ter sprake komen, waarom ik ze evenals de school ook bij de "Veldgrond" plaats, al kon ze even goed bij de beschrijving van den Esch worden ingedeeld. Een der plichten van de Marke, die in den holtink geregeld werden, was zoo goed mo~ gelijk tegen brandgevaar te waken en den brand, wan~ neer hij onverhoopt mocht uitgebroken zijn, te blusschen. Verwonderlijk is het daarom wel, dat men besprekingen over dit onderwerp zoo zelden in de boeken aantreft. De boerenhuizen, grootendeels uit hout opgetrokken, met riet of stroo gedekt en ook tot bergplaats dienende van den rogge- en hooioogst, waren maar al te brand­ baar. Het gevaar werd nog vergroot door het open vuur. dat dag en nacht in de rake brandde of smeulde. Het gebeurde wel eens, dat een kat in haar pels een vonk van het vuur meedroeg, vervolgens op de hilde in 't stroo sprong, (want keuken en deel waren immers niet gescheiden) en op deze wijze brand veroorzaakte. Voor­ zichtige lieden dekten daarom, wanneer zij de keuken verlieten, het vuur af met een soort van ijzeren kooi, die den vorm van een halve bol had. In de markebaeken treft men af en toe, maar toch slechts zelden, voorschrif­ ten aan, die op de brandweer betrekking hebben, zoo b.v. in het protocol van den holtink van Buurse in 1747. Hier wordt besloten: "Also tot dempinge van ontstane · 1rand onder andere middelen ijshaken zeer noodig zijn, zoo worden alle de ingezetenen gelast, om binnen den tijd van een maand, zich te voorzien van een ijshaak, zullende alle degene, welke daaraan in gebreke blijft, daarvoor boeten 5 g. gl. ten profijte van den Heer Mar­ kerichter, ten welken einde de gezworenen een of twee­ maal 's jaars, daarover visitatie zullen mogen doen". Wel was het in die dagen een ontzettende ramp voor een boer, wanneer hij door brand zijn huis en voort-

151 Twentse Taalbank varing, soms ook zijn vee, verloor. Uit de markeboeken. die vele zulke gevallen noemen, blijkt, dat dit geen zeld~ zame gebeurtenissen waren, maar gelukkig evenzeer. dat de marke door giften grootendeels in den vorm van hout voor den wederopbouw, de getroffenen te hulp kwam en zelfs kwam ook uit andere marken dikwijls bijstand, niet alleen door middel van het markebestuur, maar ook van particuliere boeren. Trouwe noaberhulp zorgde vanzelfsprekend voor tijdelijke huisvesting van menschen en vee en hielp bij den wederopbouw. Om tegen brand en inbraak te waken, werd af en toe in de boerschappen een wacht aangesteld, waarvan de manschappen met pieken werden gewapend. De jongere boeren deden bij beurten dienst en moesten de veilig~ heid bevorderen door het doen van nachtelijke ronden. Evenwel schijnen deze nachtdiensten niet geregeld be~ staan te hebben. Zeer oude lieden wisten mij nog uit eigen ervaring te vertellen, hoe het hierbij toeging. Men beseft dan al gauw, dat men deze vrijwilligers na eenigen tijd toch maar liever weer 's nachts naar bed zond, want zij schijnen zich vooral in plagerijen en het verrichten van kattekwaad geoefend te hebben. Men hoort, hoe ze hier of daar den schoorsteen met dekplag~ gen toestopten, hoe ze wagens, die op 't erf stonden, uit elkaar namen en boven op het dak brachten, of hoe ze met hun pieken, door de weinig soliede wanden heen, de menschen wakker porden, die, vertrouwend op hun dap~ per ~ wachten, rustig in de bedsteden lagen te slapen.

152