JAARBOEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE GRONINGEN

1956

J. B. WOLTERS - GRONINGEN, DJAKARTA JAARBOEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE GRONINGEN 1956

J. B. WOLTERS ^-GRONINGEN. DJAKARTA ^ 1956 INHOUD

GESCHIEDENIS DER RIJKSUNIVERSITEIT GEDURENDE HEX STUDliEJAAR 1955—1956

Rede, uitgesproken bij de overdracht van het Rectoraat fler Rijks- universiteit te Groningen op 17 September 1956 door Prof. Dr. T. A. ROMPELHAN...... 5 Verslag' van de lotgevallen der Rijksuniversiteit te Groningen in het studiejaar 1955—1956, uitgebracht door de Rector Magnificus, Prof. Dr. T. A. RoMPELMAN, op 17 September 1956 33 Inaugurele oraties en openbare lessen ...... 60 Lezingen en voordrachten ...... 61 Aantekeningen betreffende de in het studiejaar 1955—1956 overledenen Dr. L. TiNBERGEN, Dr. M. N. J. DIRKEN en Dr. G. KRAUS ... 65 Aantekeningen betreffende de hoogleraren Dr. B. J. KOUWER, Dr. R. E-. H. WESTENDORP BOERMA, Mr. K. WIERSMA, Dr. G. J. VAN DER PLAATS, Dr. H. A. HUTTE, Dr. J. PEN en de lectoren E. N. W. MoTTRAH, M. A., Dr. W. G. PERDOK, die in het studiejaar 1955—1956 hun ambt hebben aanvaard ...... 71 Lijst van de voornaamste publicaties van hoogleraren, lectoren, doeenten en leden van de wetenschappelijke staf 1955—1956 ...... 77 Kort verslag van wetenschappelijke onderzoekingen in klinieken, laboratoria en instituten ...... 113 Naamlijst der le jaars-studenten...... 132 Naamlijst der van elders gekomen studenten 141 Getal der bij de verschillende faculteiten ingeschreven studenten . . 143 Naamlijst der geslaagde geexamineerden ...... 144 Uitslag der examens ...... 157 Promotien 158 Rectores Magnifici sedert 1877 162

Voor de staat der Universiteit zie Groninger Universiteitsgids 1956—1957. HELIANDPROBLEMEN

REDE UITGESPROKEN BIJ DE OVERDRACHT VAN HET RECTORAAT DER RIJKSUNIVERSITEIT TE GRONINGEN OP, 17 SEPTEMBER 1956 DOOR DR. T. A. ROMPELMAN

Dames en Heren,

Toen nu drie jaren geleden de nieuw benoemde hoogleraar voor de Nedersaksische taal- en letterkunde aan onze Universiteit als eerste de zo jviist gevestigde leerstoel- ging bezetten, stelde hij zich ten aanhore van. zijn publiek in zijn inaugurele oratie ^) de zeer voor de hand liggende vraag, wat nu eigenlijk de inhoud was van die termen „Nedersaksische taal" en „Nedersaksische letterkunde". Een voor de hand liggende en allesbehalve overbodige vraag, waarop het antwoord zeer moeilijk en, zoals de spreker ons in zijn scherp-critisch betoog duidelijk wist te maken, in menig opzicht onmogelijk blijkt te zijn, het laatste, omdat er gerechtvaardigde twijfel kan bestaan, of datgene, waarnaa wordt gevraagd, wel bestaat. Anders uitgedrukt: op de vraag, bestaat er werkelijk een „Nedersaksische taal" en bestaat er een „Nedersaksische letterkunde", kan het antwoord nooit in die zin be- vestigend luiden, als wanneer men het heeft over de Nederlandse of Engelse of Duitse of Friese taal en. letterkunde. Wanneer niettemin een leerstoel als de genoemde werd gevestigd en een geleerde van naam zijn voile kracht wijdt aan onderzoek en onderwijs op dat moeilijk te omschrijven gebied, dan begrijpt Gij wel, dames en heren, dat er toch wel lets moet zijn, dat, zij het wellicht ook alleen bij wijze van werkhypbthese, met de verzamelnaam „Nedersaksisch", of korter gezegd „Saksisch", aangeduid kan en mag worden. Het is niet mijn bedoeling mij op mijn beurt in het wespennest van deze problemen te steken, nog minder in dat wellicht nog hachelijker probleem, dat onmiddellijk verband houdt met de reeds genoemde, nl. de vraag, die resulteert uit de toch wel geoorloofde praemisse, *dat bij een taal en een litera- tuur ook een volk als drager daarvan behoort: wie en wat zijn de Saksen en waar wonen zij? Niemand, die weet, hoe moeilijk en veelomvattend dit laatste probleem is, hoeveel facetten het heeft - taalkundige, historische, archaeologische, economische, ethnologische etc. - zal het de filoloog euvel duiden, wanneer hij er niet zonder noodzaak zijn vingers aan wil branden. Maar dit behoeft deze filoloog toch ook weer niet te beletten, bij een gelegen- heid als die van vandaag een onderwerp te bespreken, dat blijkens de algemeen gebruikelijke terminologie op het terrein van het „Saksisch" ligt - juist bij een gelegenheid als deze en op deze plaats. In hoeverre onze stad en onze provincie nu, wetenschappelijk en in het bijzonder histo- risch beden, het recht hebben zich „Saksisch" te noemen, dat is een van die vraagstukken, waarop ik zojuist zinspeelde en waarmee de beoefenaar van de „Nedersaksische" of „Saksische" taal- en letterkunde ter plaatse wel in het bijzonder te maken heeft. Een feit is wel, dat hier een in hoofdzaak Saksisch dialect wordt gesproken niet alleen, maar dat als uitvloeisel daarvan, en omgekeerd er zijn neerslag in vindend, een groeiende bewustwording valt te constateren in een cultureel regionalisme ^), dat, om mij nu tot het taal- en letterkundig gebied te beperken, indien goed geleid en van een streven bezield om uit te komen boven het niveau van schertsliteratuiu- en alledaags amateur-toneel - een helaas in streekculturen al te dikwijls optredend ver- schijnsel - stellig van waarde kan ?ijn en bevordering verdient. Daartoe is echter nodig wetenschappelijke beginning op en wetenschappelijk onderzoek van de achtergronden en de geschiedenis van deze regionale cultuur; het taal- en literairhistorisch perspectief met name moet daaiaan de nodige verdieping en het nodige fundament verlenen. Kortom: beoefening van de- Nedersaksische taal- en letterkunde, ook als uitvloeisel van cultureel regiona-, lisme in ons gebied, impliceert een historische taal- en literatuurbeschouwing van al wat „Saksisch" is of genoemd wordt. De geschetste situatie is voor mij aanleiding in dit uur uw aandacht te vragen voor een poetisch kunstwerk dat aan. het begin van het tijdvak staat, dat voor ons in het licht der geschiedenis ligt en als een plotseling opschieten- de meteoor het duister van een nog vrijwel literatuurloze tijd (in de zin van geschreven literatuur) verbreekt, een dichtwerk van de hoogste orde, nl. het algemeen als „Oudsaksisch" bestempelde grote epos „Heliand" ^) uit het begin van de negende eeuw. Ik mag niet aannemen, dat dit kunstwerk buiten de kring van vakgenoten meer dan ten hoogste bij name bekend is en voel mij dus verplicht het in het kort bij U in te leiden en te trachten U met enkele trekken er een beeld van te geven.

In dit rond 6000 verzen tellende gedicht wordt ons het leven en sterven van Christus verteld op grond van een bron, die de vier evangelien van Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes tot een verhaal heeft samengevoegd, het z.g. Diatesseron van de Syrische christen Tatianus uit de tweede eeuw, wiens werk via vertalingen in het Arabisch, vermoedelijk het Grieks, en het Latijn West-Europa heeft bereikt en omstreeks het jaar S30 in het klooster Fulda uit het Latijn in het Hoogduits van die periode, het z.g. Oudhoogduits, om nauwkeuriger te zijn in het Oostfrankisch schrift-dialect van Fulda, werd vertaald, vermoedelijk ongeveer gelijktijdig met het ontstaan van ons gedicht. Vast staat voorts, dat de dichter bij zijn arbeid gebruik heeft gemaakt van de voornaamste geleerde commentaren op de evangelien, , uiteraard in het Latijn geschreven, die van Beda op Lucas, van Alcuin op Johannes en vooral die van de Fulda'se abt Hrabanus Maurus op Mattheus. Het epos is geschreven in Germaanse aUiteratieverzen. Dit is een langvers, dat door een caesuur in twee helften uiteenvalt. De verbinding tussen deze beide helften wordt gevormd door de alliteratie, het stafrijm, in tegenstelling met wat wij gewoonUjk rijm plegen te noemen, een beginrijm, dat ontstaat door4at de rijmwoorden met dezelfde medeklinker beginnen; de kUnkers kunnen alien ponder onderscheid van kleur met elkaar rijmen. leder halfvers vertoont twee sterk geaccentueerde lettergrepen (heffingen), de z.g. staven, die het gehele vers dragen en er zijn rhythmische structuur aan verlenen. Ten aanzien van het aantal niet geaccentueerde lettergrepen (dalingen) bestaat grote bewegingsvrijheid, zij kunnen zelfs tussen twee heffingen geheel ontbreken. De staven zijn met elkaar door alliteratie verbonden, maar regel is, dat in het tweede halfvers alleen de eerste heffing (de z.g. hoofdstaf) het rijm vertoont, terwijl in het eerste halfvers of beide, of slechts een van de twee aan het rijm deelnemen. Dit Germaanse vers is dus uitgesproken dynamisch, in tegenstelling met het meer melodisch-muzikale vers van de nieuwere literaturen, de metriek van het laatste is meer gelijkmatig, die van het Germaanse vers sterk wisselend, meer gestileerd proza. De voor- dracht werd ongetwijfeld gekenmerkt door nadrukkelijkheid en in verband daarmee door een vrij langzaam tempo - al wisselt dit uiteraard met de stemming van het voorgedragene; dit vers biedt de dichter juist door de grote dalingsvrijheid de mogelijkheid om door het gebruiken van lange, rijke naast korte, droge, als met hamerslagen gesproken verzen het metrisch kleed op buitengewoon soepele wijze bij inhoud en stemming van het ge- sprokene aan te passen. Gewezen zij voorts nog op een van de voornaamste stijlmiddelen van het Germaanse vers, de variatie, het herhalen van een begrip met andere woorden, wat zelfs kan gebeuren als het ware met een boog over scheidende zinsdelen heen, terugkerend tot een vroeger zinsdeel; men spreekt hier van boog- of haakstijl. Ik zal trachten het gezegde met een voorbeeld te illustreren en U een indruk te geven van deze merkwaardige Germaanse vorm. Ik kan niet verwachten dat U het Oudsaksisch verstaat en zal dus mijn toevlucht moeten nemen tot een vertaling, waarin de oude verstechniek wordt nagebootst. Helaas is er geen Nederlandse vertaling en ik zal dus gebruik maken van de zeer recente, voortreffelijke oversetting in het Nieuwhoogduits door Felix Genzmer*), die zijn sporen op dit gebied door een beroemd geworderi vertaling van de Edda heeft verdiend; men zou wensen, dat Jan de Vries ons een vertaling in het Nederlands zou geVen, zij zou die van Genzmer ver- moedelijk overtreffen, zoals hij ook met zijn Edda-vertaling voor mijn smaak die van Genzmer in de schaduw stelt. Ik kies een eenvoudig verhalend fragment uit het begin, waarvan de inhoud U alien bekend is: Da war von Romaburg / des reichen Herrschers 340 iiber all dies Erdenvolk, / Oktavians, Bann und Botschaft / iiber sein breites Reich gekommen, von dem Kaiser / zu den Konigen alien,' die da Herrschten in der Heimat, / soweit seine Herzoge dort iiber die Lande alle / der Leute walteten. 345 Man hiefi die AusheimiscHen alle / zu ihrem Odal ziehen, jeden Helden zu seinem Handgemale, / vor seines Herren Boten zu der Sippe sich gesellen, / deren Sohn er ware, geboren von dieser Burg. /Das Gebot ward verkiindet iiber diese weite Welt: / es wallte das Volk * 350 alsbald zu all den. Burgen. / Es zogen die Boten iiberall, die von dem Kaiser dorthin / gekommen waren, schriftkluge Leute. / Sie schrieben in eine Liste ' gar sorgsames Sinnes / samtliche Namen, Land wie Leute, / daB es nicht gelange einem Mann, 355 zu entziehen den Zins, / wie er ihn zahlen sollte, jeder Held von seinem Haupte.

En nu het origineel, waarvan U thans de zin, althans voor een deel, zult kunnen volgen: Tho uuar6 fon Romuburg rikes mannes 340 oftar alia thesa irminthiod Octauianas ban endi bodskepi o6ar thea is bredon giuuald cuman fon them kesure cuningo gihuilicun, hemsitteandiun, so uuido so is heritogon o6ar al that landskepi Uudio .giuueldun. 345 Hiet man that' alia thea ehlendiun man iro 66il sohtin, . heliSos iro handmahal angegen irb herron bodon, quami te them cnosla gihue, thanan he cunneas uuas, giboran fon them burgiun. That gibod uuarS gilestid o6ar thesa uuidon uuerold. Uuerod samnoda 350 te allaro burgeo gihuuem. Forun thea bodon obar all, thea fon them kesura cumana uuarun, bokspaha uueros, endi an bref scrifeun sui6o niudlico namono gihuilican, ia land ia liudi, that im ni mahti alettian man 355 gumono sulica gambra, so im scolda gelden gihue heliSo fon is hobda.

Hoewel het een hachelijke onderneming is zulks in het kort bestek van een voordracht te doen, wil ik toch trachten U, zij het dan ook alleen aan de hand van de genoemde metrische vertaling, met enkele voorbeelden een

8 indruk te geven van het werk. De dichter beschikt over een veelkleurig palet, hij is altijd aanschouwelijk en levendig, weet zijn scenes goed te componeren; hij weet even goed rustig te vertellen, als een bewogen en' dramatisch gebeuren op pakkende wijze te schilderen, als in sterk lyrische. verzen de gewenste stemming te evoceren; de emotionele doordringing, het inneriijk beleven is steeds voelbaar. De bruiloft te Kana wordt aldus beschreven. ■ .

/ Der Menschen Konig 2000 ging da mit seinen Jiingern, / das Gotteskind, in das hohe Haus, / wo die Hergekommen tranken, die Juden im Gastsaal. / Er ging dorthin und tat da kund, / daB er hatte die Kraft Gottes, Hilfe vom Himmelsvater, / den heiligen Geist, 2005 des Wahenden Weisheit. / In Wonne war die Schar; es saBen dort in Lust / die Leute gesellt, frohgemut das Volk. / Gar viele Diener, Schenken mit Schalen, / trugen schieren Wein in Kannen und Kriigen. / Es gab kostliche Heiterkeit 2010 dort auf der Diele. Unter den Degen erhob sich breit auf den Banken / Braus und Frchlichkeit; sie waren dort in Wonnen. / Da ging der Wein ihnen aus, der Most den Mannern. / Fiir die Menge war nichts vorhanden mehr im Hause, / was hintragen konnten 2015 dem Volk die Schenken; / sondern die GefaBe waren leer vom Weine, /

Een soortgelijke scene aan het hof van Herodes; Da war in dem Jahreslauf / des Judenkonigs 2730 die Zeit gekommeh, / wie es gezahlt hatten erfahrene Volksmanner, / das Pest seiner Geburt, da er das Licht erblickt. / Das war da Landesbrauch, daB alle Volksgenossen / es feiern sollten, die Leute beim Gelage. / Da war dort in des Landesherrn Saale 2735 eine machtige Menge / von Mannern versammelt, in des Herzogs Haus, / wo der Herrscher saB in seinem Konigsstuhl. / Es kamen viele Juden in den Gastsaal. / Es gab dort Jubel und Braus; die Recken waren froh, / da sie ihren Ringspender sahn 2740 in Wonnen weilen. / Man trug Wein auf die Diele, schieren, in Schalen. / Die Schenken eilten, gingen mit Goldkriigen. / Es gellte der Jubel hell in der Halle. / Die Helden tranken. Groots van visie is de intocht van Jezus in Jeruzalem met het contrast tussen de stralende schoonheid van de stad en Christus' visioen vanjde vernietiging ervan: Es nahte nun / der Nothelfer Krist der gute, Jerusalem. / Entgegen kam ihm da viel Volk, im Her^jen / ihm freundlich gesinnt. 3675 Sie empfingen ihn festlich; / und vor ihm bedeckten sie den Weg mit ihren Gewanden / und mit wohlriechenden Krautern, mit bunten Blumen / und mit Baumzweigen, mit prachtigen Palmen, /wo sein Pfad ihn fiihrte, da der Gottessohn / gehen woUte 3680 zu der machtigen Burg. / Die Menge umdrangte ihn, die Leute, in Lust. / Und Lobgesang erhob wohlgemut die Menge, / sagte dem Waltenden Dank, daB er selber kame, / der Sohn Davids, Zu besuchen das Volk. / Da sah der Waltende, 3685 der Heilarid, in Jerusalem, / der hehrste der Manner, blinken den Burgwall / und die Bauten der Juden, hohe Hornsale, / und auch das Haus Gottes, aller Weihtiimer wonnesamstes. / Da wallte ihm im Innern Harm im Herzen. / Nicht mochte das heilige Kind 3690 den Wehklagen wehren. / Er sprach der Worte viel, von Triibsal betroffen; / es war traurig sein Mut: „Weh dir, Jerusalem, / da du wahrlich nicht weiBt der Wurd Schickung, / die dir geschehen wird, wenn umhegt du wirst / mit Heeres- Gewalt 3695 und stark dich bestiirmen / streitkiihne Manner, feindliches Volk! / Dann hast du Frieden nirgends, Schutz fiir deine Menschen. / Sie fiihren so manche Scharen mit Schneiden und Schwertern. / Schlachtruf ertont; sie fallen dein Volk. / Des Feuers Glanz 3700 verwiistet diese Wohnstatten. / Die Walle, die hohen, sttirzen in den Staub. / Es steht kein Fels, kein Stein auf dem andern, / sondern die Statte wird wiist um Jerusalem / der Judenleute, well sie nicht erkennen, / daB gekommen nun 3705 ihre Zeiten zu ihnen, / sondern zweifeln im Herzen, nicht wissen, daB gekommen / des Waltenden Kraft." -

Veel geroemd is de beschrijving van de storm op het water: /und mit wenigen nur ging er in ein Schiff, / Gottes Friedekind, wegmtide zu schlafen. / Die wetterkundigen Schiffer

10 setzten das Segel; / und vor dem Seewind lieBen sie 2240 iiber die Meeresflut sich treibeii) / bis er in die Mitte kam, der Waltende mit seinen Gefahrten. / Da begann des Wetters Kraft, der Sturm sich zu versteifen: / es stiegen die Wogen, Finsternis befiel sie, / die Flut geriet in Aufruhr, Wind stritt mit Wasser. / Die Wackern bangten: 2245 so grob ward die See. / Es glaubte keiner langer zu leben. /

Nadat zij Christus om hulp hebben gesmeekt, bedaart de storm:

/ Zu dem Winde dann sprach er und selbst auch zu der See; / und sanfter hieB er sie sich beide gebarden. / Dem Gebot gehorchten sie, des Waltenden Worten: / die Wetter stillten sich, 2260 und fre'undlich ward die Flut; en later nog eens: / An des Wassers Gestade sammelten sich die Gesellen, / die er sich selbst efkbren, 2905 die zwolf ohne Zagen. / Keinen Zweifel hegten sie; sondern gerne begehrten sie, / zu Gottes Diensten zu schiffen iiber den See. / Da lieBen sie die schnelle Diinung das hochgehornte Schiff, / die hellen Wogen, die schimmernden, durchschneiden. Es schied das Tageslicht; 2910 die Sonne ging zur Riiste. / Die Seefahrer hiillte Nacht und Nebel. / Der Nachen glitt vorwarts iiber die Flut. / Da war die vierte Wache der Nacht genaht. / Der Nothelfer Krist gewahrte die Wogenfahrer. / Es wehte starker; 2915 der Sturm versteifte sich. / Es stiirzten die Wogen, die Diinung, wider den Steven../ Die Degen steuerten mit Miihe wider den Wind. / Ihr Mut war schlecht, voU Sorgen ihr Sinn. / Die Seefahrer meinten, an die Ktiste kommen / konnten sie nimmer 2920 bei des Wetters Gewalt. / Da sahn sie den waltenden Krist iiber den wogenden See / selber wandeln, zu FuB iiber die Flut. / Auf der Flache des Wassers, auf dem See versank er nicht, / da er selbst durch seine Kraft, die heilige, sich hochhielt. / Ihr Herz war in Furcht, 2925 ihr Mut, den Mannern:/ sie sorgten, daB sie der machtige Feind durch ein Trugbild tausche;

11 en van dramatische bewogenheid is even later de beschrijving van-Petrus, wandelend over het water:

2940 / Er war sogleich bereit, stieg iiber den Steven / und strebte eifrig zu seinem Herren hin. / Ihn hielt die Flut, trug ihn durch die Gottesmacht, / bis er begann in seinem Herzen vor der Wassertiefe zu erschrecken, / da er sich walzen sah 2945 die Wellen vor dem Wind. / Die Wogen roUten um ihn, die hohen, um den Helden. / Als er da in seinem Herzen zweifeke, da wich unter ihm das Wasser, / so daB er in dem Wellenberg versank, in dem Seegang. /

Overtuigend weet de dichter te schilderen de smart van Maria en Martha over ziekte en dood van hun broer Lazarus, de angst van Maria om haar kind, wanneer Jezus in de tempel is achtergebleven. Aangrijpend beschrijft hij de zielestrijd van Christus: / Da hieB sie der Gottessohn 4740 auf dem Berge oben / zum Gebet sich neigen, anrufen den AUwaltenden, / und innig bitten, daB er mindern moge / die Macht der Versucher, der Leidigeh Willen, / daB es den Widersachern nicht geiinge, dem Meinschadiger, / ihren Mut zu erschiittem. 4745 Und er neigte sich selber, / der Sohn Gottes, der kraftreiche, auf die Knie, / der Konige machtigster, vor dem Vater der Volker / und fiel zur Erde, rief an den Allwalter, / und Angstworte sprach er, Trauer im Herzen. / Es war betriibt sein Sinn 4750 in seinem Menschentum, / sein Gemiit voUer Zagen; sein Fleisch war in Furcht. / Es fielen ihm die Tranen; es rann sein heiUger SchweiB, / wie heiB das Blut stromt aus Wunden. / Da stritten miteinander in dem Gotteskinde / der Geist und der Leib; 4755 den Weg zu wandern, / war gewillt der eine, f der Geist, zum Gottesreich; / es grauste dem andern: dieses Licht verlassen / woUte der Leib noch nicht, sondern er fiirchtete den Tod. / Er flehte den Konig immer instandiger an, / den allmachtigen Herrscher, 4760 den hohen Himmelsvater, / den heihgen Gott, den Wakenden, mit seinen Worten: / „Kann 'gewinnen nicht", sprach er, die Menschheit das Heil / ohne daB ich hingeben muB das liebe Leben jJiir der Leute Kinder, von Schmerzen gequalt, / so geschehe dein Wille! 4765 Dann koste ich es aus; / ich nehme den Kelch zur Hand

12 und trinke ihn dir zu Ehren, / mein allwaltender Herr, machtiger Muntwalt. / Meines Leibes nicht achte hinfort! / Erfiillen will ich i769 deinen Willen. / Du hast Gewalt iiber alles."

Al de trots en het temperament van de adellijke krijgsman barsten uit in de beroemde scene van Christus' gevangenneming: / Die Zornigen gingen . neidvoU naher, / bis sie den Nothelfer Krist mit Bewaffneten umwallten. / Die.weisen Manner 4860 standen da jammernd, / die Jiinger Krists, ob der furchtbaren Freveltat; / und sie fragten den Heiland: „Ware es nun dein' Wille, / waltender Herr mein, daB an Speeres Spitzen / sie spieBen sollten uns Waffenwunde, / nichts ware uns wahrlich so lieb, . 4865 als daB ftir unsern Gefolgsherrn / wir fallen konnten, bleich von Wunden." / Da brauste auf der schnelle Schwertdegen / Simon Petrus; ihm wallte der Mut, •/ Kein ein^ig Wort konnt' er sprechen; so ward ihm Harrn im Herzen, / daB man seinen Herren 4S70 dort binden wollte. / Erbittert ging er da, der hochgemute Held, / vor seinem Herrn zu stehen, hart vor den Heiland. / Nicht war im Herzen ihm Furcht, nicht Zweifel noch Zagen. / Sondern er zog die Klinge, das Schwert aus der Scheide / und schlug auf ihn ein, 4875 auf den vordersten Feind, / mit seiner Faust Gewalt, daB da Malchus gezeichnet ward / von des Mutigen Stahl an der rechten Seite, / versehrt von der Schneide: zerhauen ward ihm das Ohr; / er.ward am Haupte wund, daB ihm waffenblutig / Wange und Ohr 4880 in Todeswunde barst. / Das Blut sprang hervor; es wallte aus der Wunde. / Die Wange war zerklafft dem vordersten Feinde; / da wich das Volk zuriick: sie scheuten den SchwertbiB. / ,

Maar met evenveel kracht en grote waardigheid klinken ons lering en vermaning tegemoet: 5040 Drum ist Mannes Prahlen / mehr als eitel, eines Helden Hochmut, / wenn ihm die Hilfe Gottes versagt wird fiir seine Sixnden. / Dann versiegt ihm alsbald im Herzen der Heldenmut, / ob er auch hitzig drohte, mit seiner Streitbarkeit prahlte / und mit der Starke seiner Hand, ,

13 5045 der Krieger mit seiner Kraft. / Das ward kund an dem hehren, dem wackersten Degen, / als ihm entwich seines Dienstherrn heilige Hilfe. / Drum soil kein Held riihrnen zu sehr sich selber; / denn ihm versagt gar leicht Wille und Verwegenheit, / wenn ihm der waltende Gott, 5050 der hehre Himmelskonig, / das Herz nicht starkt.

Men mag gerust zeggen, dat de Heliand in filologisch opzicht een van de meest uitgebreide en moeilijke problemen voor de germanist vormt. Tekenend hiervoor is een uitspraak van een der meest competente germanisten van de laatste halve eeuw, Georg Baesecke, aan het eind van zijn bespreking van een van de m.i. beste, althans meest grondige publicaties over dit probleem, het boek van Anneliese Bretschneider ^): „Aber es ist schlieBlich keine Schande, im Kampfe um den Heliand zu fallen, wie so viele bisher und wohl auch in Zukunft" ^). Sta mij toe U lets over deze problematiek te ver- tellen, daarbij te werk gaande volgens de traditionele en uit de aard van het onderzoek voortvloeiende methode, waarbij antwoord wordt gezocht op de vragen naar de dichter, naar inhoud en stijl van het werk, plaats, tijd en wijze van ontstaan, aanleiding en bronnen - of korter in de formulering van Quintilianus: Quis, quid, ubi, quibm auxiliis, cm, quomodo, quando?

Ik neem de vrijheid daarbij mijn eigen volgorde te kiezen. De naam „Heliand", die het werk in de literatuurgeschiedenis draagt, is er door de geleerde Johann Andreas Schmeller aan gegeven, die er in 1830 de eerste wetenschappelijk-critische uitgave van verzorgde. Of het oorspronkelijk van zijn maker of van tijdgenoten of in later tijd een andere naam heeft gekregen, is ons niet bekend; men had die naam misschien boven het begin of aan het eind van het gedicht kunnen vinden, maar helaas is in de overlevering noch het een noch het ander bewaard gebleven, Overigens is die overlevering wat betreft de omvang niet eens ongunstig te noemen: wij beschikken over een tweetal grote handschriften, de Codex Monacensis in Miinchen (9de eeuw) en de Codex Cottonianus in de bibliotheek van het Brits Museum te Londen (lOde eeuw), welke met elkaar een vrijwel voUedige tekst bieden - afgezien dan van de mutilaties aan het begin en het eind, die in kwantitatief opzicht vermoedelijk niet van veel betekenis zijn. Voorts bezitten wij nog een tweetal fragmenten, berustend resp. te Praag (Codex Pragensis, 9e eeuw, oudste handschrift) en in de Vaticaanse bibliotheek te Rome (Codex Vaticanus, 9de eeuw). De datering van het werk is - afgezien van taalkundige criteria, waarover straks in ander verband een enkel woord - mogelijk door een constructie van feiten, berustend op een toevalligheid. In de zestiende eeuw maakte een destijds vermaard humanist, Matthias Flacius Illyricus, een tweetal Latijnse geschriften bekend, een in proza en een in z.g. Leoninische- hexameters

14 « gesteld, het laatste met de titel Versus de poeia et interprete huius codicis (verzen over de dichter en vertolker van dit handschrift). Vooral het eerste echter is van belang: het draagt het opschrift Prae/affo in librum antiquum lingua Saxonica conscriptum (Voorrede voor een oud in de Saksische taal geschreven boek) en maakt melding van het feit, dat keizer Lodewijk de Vrome aan een man van Saksische stam {de gente Saxonum), die onder zijn stamleden als dichter vermaard was {apud suos non ignobilis vates habehatur), opdracht gaf „ernaar te streven het Oude en het Nieuwe Testament in dichtvorm over te zetten in de Germaanse taal {Germanicam linguam), opdat niet alleen voor de geletterden, maar ook voor de ongeletterden de toegang tot de heiUge schrift der goddelijke verordeningen zou worden geopend". De dichter voldeed aan deze opdracht en het resultaat was, dat er een dichtwerk ontstond, dat door de schrijver van deze praefatio om zijn stijl en vorm zowel als om de wijze, waarop de bekende stof werd bewerkt, hogelijk wordt geprezen en dat, nog steeds volgens deze schrijver, ten ge- volge had, dat nu, dank zij die wijze opdracht van de keizer, „het gehele volk, dat aan zijn zeggenschap onderworpen is en de volkstaal spreekt, niettemin kennis heeft gekregen van de goddelijke schrift". Er mag met grote \yaarschijnlijkheid worden aangenomen, al staat het niet vast, dat ondanks het feit, dat de praefatio los van het werk zelf is overgeleverd en pas ruim zeven eeuwen later opduikt, deze inderdaad betrekking heeft op de Heliand; Sievers meende zelfs de auteur te kunnen aanwijzen, nl. de beroemde abt van Fulda, Hrabanus Maurus'). En daarmede is een vrij nauwkeurige datering van het dichtwerk mogelijk geworden: het moet voor de do'od van Lodewijk de Vrome (er wordt van hem gesproken op een wijze, waaruit blijkt, dat hij nog in leven was), dat wil zeggen voor 840, geschreven zijn, terwijl als terminus post quem wel vast staat het jaar 821/822, het tijdstip waarop Hrabanus Maurus zijn commentaar op Mattheus voltooide, zoals reeds opgemerkt een van de door de dichter gebruikte bronnen. Of de versus oorspronkelijk bij de Heliarid behoren, is zeer twijfelachtig; vermoede- lijk zijn zij pas later door een interpolator aan de oude praefatio toegevoegd en zijn zij van Engelse oorsprong. De praefatio en de versus vormen een van de centrale vraagstukken van het Heliand-onderzoek en er zou heel wat overte zeggen zijn; wij moeten daar op dit ogenblik van af zien*). Wanneer men de Heliand een Oudsaksisch epos noemt, en als zodanig vindt men het in elk handboek vermeld, dan moet de buitenstaandeir aan- nemen, dat een bevestigend antwoord op ten minste drie cardinale vragen wel moet vaststaan: 1. Was de dichter van de Heliand een Saks? 2. Is het werk in het Saksisch geschreven? 3. Maakt het deel uit van een groter aantal in die taal geschreven werken, die tesamen de naam „Saksische" in casu ,,Oudsaksische letterkunde" vormen en waartoe men dit werk op grond van die taal kan rekenen? In werkelijkheid kan een bevestigend ant- woord op de eerste vraag, namelijk dat de dichter een Saks geweest zou zijn,

15 » uitsluitend steunen op de zojuist geciteerde plaats in de praefatio, staat htt voorts geenszins vast, in hoeverre wij gerechtigd zijn, de taalvorm, waarin het gedicht is overgeleverd, „Saksisch" te noemen, en moet het antwoord op de derde vraag, die naar de plaats ervan in het verband van een „Oud- saksische letterkunde", beslist negatief zijn ^), omdat afgezien van de existentie van een drietal fragmenten van een in vrijwel dezelfde taalvorm overgeleverd Genes'is-verhaal, geschreven in dezelfde trant en door velen als een werk van dezelfde dichter beschouwd ^"j, de Heliand vrijwel geheel op zich zelf staat - en daardoor, gezien vooral zijn onovertroffen meester- schap, voor de onderzoeker slechts een te groter /aadsel is.

Ten aanzien van nadere bijzonderheden omtrent de persoon van de' dichter zijn wij geheel op vermoedens aangewezen, Wanneer wij afzien van de mededeling van de praefatio, die hierover toch al weinig zegt, zouden wij conclusies moeten trekken uit de taal van het werk, uit de wijze van behandeling van de stof en uit de omstandigheden, waaronder het is ontstaan of waaraan het zijn ontstaan dankt. Elk van deze punten vormt echter op zich zelf weer een geheel complex van veelomvattende problemen, waarvari het eerste, het taalkundige, tot de meest omstredene behoort. Hoe weinig zekerheid langs die weg valt te bereikeri, moge blijken uit de restrictie, waartoe de reeds genoemde Baesecke zich genoodzaakt zag, nadat het Heliand-onderzoek reeds tientallen jaren aan de gang was: „.... den Helianddichter, wenn er iiberhaupt Sachse ist...." ^^). Want zo een- voudig; als het daarnet gesteld werd, is het helaas niet. Wij zeiden: „de taal waarin het gedicht geschreven is", wat alleen een juist uitgangspunt zou zijn, wanneer wij in het bezit van de oorspronkelijke versie ervan waren, maar dat is niet het geval. Men is dus, zoals vrijwel altijd in de middeleeuwse filologie, op tekstcritische arbeid aangewezen om die oorspronkelijke vorm door vergelijking van de bestaaiide handschriften te reconstrueren. De situatie is in dit opzicht bij de Heliand in meer dan een opzicht bijzonder moeilijk, aangezien de vier ter beschikking staande manuscripten, vooral ook op principiele punten van het klank- en vormenstelsel, niet alleen ten opzichte van elkaar belangrijke verschillen vertonen, maar zelfs, wat de beide hoofd-handschriften betreft, of kennelijk een jongere bewerking zijn (C) of in zich zelf niet consequent (M). Waar bovendien voor een tekstcritische vergelijking ten gevolge van de fragrnentarische overlevering van de juist voor de oorspronkelijke toestand zeer belangrijke Praagse en Vaticaanse fragmenten tenslotte slechts 122 van de ± 6000 versregels van het geheel in aanmerking komen, valt er met behulp van deze methode maar een be- perkte hoeveelheid taalkundige problemen op te lossen ^^). En wie garandeert 0ns overigens, dat niet vandaag of morgen een nieuw fragment wordt ontdekt met weer een afwijkende taalvorm? Onmogelijk is dat zeker niet: van een handschrift buiten de ons bekende weten wij zelfs met zekerheid, dat het heeft bestaan ^^).

16 Maar zelfs al zouden wij over kieer materiaal beschikken, dan nog zou het de vraag zijn, of met behulp daarvan het origineel zou kunnen worden gereconstrueerd. Dit houdt verband met een meer algemeen vraagstuk betreffende het Oudsaksisch. De divergentie van de handschriften, waarover wij beschikken, is namelijk niet alleen een gevolg van de veranderingen, door de schrijvers opzetteHjk of onopzetteHjk aangebracht onder de invloed van hun eigen dialect - zo heeft men bijv. voor het handschrift C kunnen aan- tonen, dat het ongetwijfeld door een Engels schrijver in Engeland is ver- vaardigd i*) -, maar de verschillen in taalvorm houden ook verband met een snel voortschrijdende wijziging van de taalstructuur van het Oudsaksisch in de negende en tiende eeuw. Het is een merkwaardige speUng van het lot, dat juist die gebeurtenis, die het begin van een schrijfcultuur in hetSaksen- land heeft gebracht, namelijk de onderwerping en kerstening door de Karolingers, tevens het einde van een „zuiver Saksische" taal betekende door een toenemende frankisering ervan: „Erst mit der beginnenden Frankisierung erhalten wir die ersten binnensachsischen Sprachzeugnisse. Tragik des Altsachsischen: seine Erweckung zum literarischen Dasein ist gleichzeitig ursachlich'der Anfang seiner Zerstorung. Es ist das frankische Alphabet, das die sachsischen Laute widerspiegelt; es sind Franken, die die Sachsen zum Schreiben und gelehrten Denken erziehen; und es sind Franken, die als iiberlegene Eroberer sofort ihre eigene Sprache zellen- maBig im Lande ausbreiten" - zo wordt de situatie in het reeds eerder vermelde boek van Bretschneider zeer treffend geschetst ^^. Dat wij, wanneer wij de taalvorm van de Heliand willen begrijpen, bij die „cellen" ook aan de letterlijke betekenis van dit woord in de zin van j,kloostercelIen" nioeten denken, staat voor mij vast. Dit blijkt alleen al Jiieruit, dat de hulpmiddelen, waarvan de dichter bij zijn arbeid gebruik heeft moeten maken, namelijk zijn geleerde bronnen en naar alle waar- schijnlijkheid toch ook een of meer voorbeelden van Oudengelse bijbel- poezie ^^), hem alleen in een klooster ter beschikking gestaan kunnen hebben. Welk klooster - dat is een van die vele vragen, waarover men het nog steeds niet eens is. Wat nu de taalvorm betreft: het gaat hier ongetwijfeld niet om een aan het dagelijks spraakgebruik ontleende vorm, maar om een schrijftaal. Ik houd het om die reden voor onwaarschijnlijk dat. de pogingen, die met behulp van de dialect-geografische methode, dat wil zeggen door historische interpretatie van veel latere en van hedendaagse dialectische structuren, het taalgebied van de Heliand-dichter trachten af te bakenen, tot een enigszins bevredigend resultaat zullen leiden, en ik sta in die opvatting niet alleen: Zulke bezwaren tegen de methodiek en tegen de resultaten van dit onderzoek worden duidelijk in het licht gesteld door de grootmeester op het gebied van de middeleeuwse Westgermaanse taalwetenschap, de reeds genoemde Baesecke, in de bespreking van het boek, waaruit ik zojuist citeerde en dat het vraagstuk vanuit de taalgeografische hoek benadert, al ben ik bet niet eens met de vinnigheid en scherpte van zijn aanval op het boek zelf

Jaarboek Rijksuniversiteit 1956. 2 17 en de taalgeografische methode in het algemeen. Ondanks mijn waardering voor het brede en diepgravende werk, door mej. Bretschneider verricht, kan ook ik haar resultaten niet aanvaarden: een groot methodisch bezwaar acht ik het, dat zij zich m.i. schuldig maakt aan een ernstige petitio principii, door van de, van haar leermeester Wrede overgenomen, praemisse uit te gaah, dat als ontstaansgebied van de Heliand het 2;uideHjke Oostfalen, dus de streek tussen Wezer en Elbe, meet worden aangenomen i'), al zijn er autoriteiten als Wrede en Frings, die ook deze mening huldigen, en al kan ?ij zich voor haar theorie, dat Maagdenburg de plaats zou zijn geweest, waar de taalvorm van de Heliand, een mengprodukt van Saksisch en Frankische elementen, tot ontwikkeling zou zijn gekomen, mede beroepen op het feit, dat de naam van die stad, overigens in ander verband, in het Vaticaanse handschrift opduikt ^^). Nog afgezien van het bezwaar, dat deze stad in die tijd niet de zo juist genpemde voorwaarden voor het schrijven van een werk als de Heliand bood ^^) - er zijn te veel andere verklarings- mogelijkheden voor het ontstaan van een Saksisch-Frankische mengtaal als die van de Heliand. Om er slechts een te noemen: zulk een schrijftaal, bewust geschapen of door bijzondere omstandigheden ontstaan, zou ook een geheel individuele taalvorm van de dichter kunnen zijn. Het is nu eenmaal met onze kennis van het Oudsaksisch in zijn geheel zo gesteld, dat die zeer sterk bepaald wordt juist door de hoofdbronnen, Heliand en Genesis-fragmenten, zo sterk, dat Bretschneider zelf moet constateren, dat onze bekende en algemeen gebruikte grammatica's, die van Gallee en Holt- hausen, in hoofdzaak descriptieve grammatica's van de beide hoofdhand- schriften van de Heliand zijn ^"j; Holthausen zelf moet er bij wijze van inleiding op wijzen, dat er van een uniforme Oudsaksische schrijftaal geen sprake kan zijn, gezien de bonte mengeling van vormen en klanken, gezien voorts de aanzienlijke tijdsverschillen tussen de afzonderlijke bronnen; de vorming van een beeld van de dialectische schakering van het grote gebied op grond van die bronnen strandt voorts op het feit, dat van de meeste de geografische herkomst niet bekend is ^^). Van hoeveel betekenis de hier aangesneden problemen in nog ruimer verband zijn, nl. voor de geschiedenis en de structuur ook van andere continentaal-westgermaanse talen, blijkt hieruit, dat, wie „Oudsaksisch" zegt, tegelijk v66r-Duits „Westgermaans" of „Ingwaeoons", of, wil men, „Noordzee-westgermaans" zegt. En om te beseffen, waarin men dan verzeild raakt, behoeft men alleen maar een beredeneerde bibUografie als die van Frings (nu al weer twaalf jaar geleden!) in zijn boekje over „Die Stellung der Niederlande im Aufbau des Germanischen" ^^) te lezen. Het is overigens een verdienste van het boek van Bretschneider, dat het ook deze grotere problemen niet uit de weg gaat ^^). Het kan niet mijn bedoeling zijn verslag te doen over alle bijzonderheden van het taalkundig aspect van ons gedicht; dat zou uren vergen. Toch moet ik op een punt ingaan, dat niet onvermeld kan blijven. Bij al hetgeen een

18 boek als dat van Bretschneider en verreweg de meeste nieuwere publicaties over dit onderwerp behandelen, is vrijwel uitsluitend sprake van de klank- en vormleer van de Heliand-taal, het Oudsaksisch en het Westgermaans. Maar een taal, en met name een kennelijke schrijftaal- als die van de Oud- saksische bijbelpoezie, is meer dan alleen een stelsel van klanken en grammati- cale vormen. Het heeft er dan ook alle schijn van, dat het onderzoek zich in de toekomst op een ander onderdeel van die taal zal moeten richten, namelijk de woordenschat. Ook dit vraagstuk is weliswaar sinds lang al ter hand genomen^*), maar de gefundeerde en gerechtvaardigde kritiek van mijn Utrechtse ambtgenoot Sparnaay ^^) op het boek van Gertrud Geffcken ^*), het omvangrijkste tot dusverre gepubhceerde boek over deze zijde van het taalkundig probleem van de Heliand, kan ons van het'feit overtuigen, dat het laatste woord nog lang niet is gesproken, dat we eerder nog aan het begin staan. Ter illustratie van de verwardheid van de situatie moge ik op een derge- lijke publicatie over de woordenschat wijzen, die ook aan grondigheid niets te wensen overlaat en, naar het mij voorkomt met grote oyertuigingskracht, een aan die van Bretschneider en anderen tegengestelde opvatting verdedigt. Was men namelijk ten.aanzien van de herkomst van de dichter langzamerhand tot de communis opinio geraakt, dat hij inderdaad een Oost-Saks geweest zou zijn, dus stamde uit het gebied beoosten de Wezer-Werra-grens - "waarbij overigens over een nauwkeuriger localisatie (zuidelijk gedeelte; Merseburg, meer noordelijk de streek om Maagdenburg of nog noorde- lijker het Noord-Albingisch gebied) geen eenstemmigheid werd bereikt - drie jaar na het verschijnen van Bretschneiders werk publiceerde Willy Krogmann een boek ^'), dat na een zeer grondig en breed opgezet woordhistorisch en vooral woordgeografisch onderzoek met zeer klemmende argumenten tot het resultaat komt, dat alleen de vroeger algemeen gehuldigde, reeds door Wilhelm Grimm geponeerde opvatting juist kan zijn, volgens welke de dichter in Westfalen thuis is geweest en dat het werk in het klooster Werden moet zijn ontstaan; de doorslag gaf daarbij het feit, dat de woorden Ida voor „steen, rots" en pascha voor „Pasen" alleen in de taal van een man uit dit westelijk gebied verwacht kunnen worden en niet van iemand beoosten de Wezer. Verdere historische, filologische en palaeografische bijzonder- heden sluiten daarbij voortreffelijk aan. Daarmee kreeg ook tevens de allengs zeer sterk naar voren gekomen en door de meeste ter zake bevoegde geleerden gehuldigde opvatting, dat alleen het klooster Fulda als geboorteplaats van bet epos in aanmerking zou komen ^*), weer een gevoelige knauw. Wij zijn met ons speuren naar de persoon van de dichter ongewild van het „quis?" van ons vragenlijstje bij het „ubi?" terechtgekomen. Dat was niet te vermijden, omdat de situatie nu eenmaal deze is: de vraag:„wie was de dichter?" kan alleen langs indirecte weg worden beantwoord, waarbij de taal een van de voornaamste criteria vormt; het taalkundig vraagstuk loopt echter van zelf weer uit op de vraag: waar moet men die taal zoeken,

19 waarin de Heliand tot ons is gekomen? Maar achter dit ene onschuldige woordje „waar?" schuilt weer een hele reeks van problemen. Er dient namelijk onderscheid gemaakt te worden - hetgeen lang niet altijd voldoende in het oog werd gehouden - tussen plaats van ontstaan van de diverse hand- schriften, plaats van ontstaan van het oorspronkelijke werk en herkomst van de dichter. Al speelt bij het antwoord met name op de eerste beide yragen, het taalkundig aspect ook de voornaamste rol, bij het zoeken naar een antwoord op de derde vraag, die namelijk, waar de dichter djn kunstwerk gewrocht heeft, komen in belangrijke mate ook andere gezichtspunten in het geding. Het valt daarom niet te verwonderen, dat hier de divergentie der opvattingen het grootst is. Van de mate van die divergentie kan het volgende citaat een iridruk geven: „Aus der Mehrzahl der verschieden- artigsten Vermutungen kristallisiert sich als weiteste Heimat des Heliand ein sachsischer Grenzsaum heraus, der sich vom Kloster Corbie im Gebiet der „gallischen Sachsen" an . der Loiremiindung ... iiber Utrecht, das Niederrheinfrankische, Werden und Paderborn bis nach Fulda um das Frankische legt" ^') -, waarbij het gebruik van het woord „sich heraus- kristallisieren" wel enigszihs wonderlijk en als een ongewilde ironie aandoet. •Zo ergens, dan raoet hier wel geconstateerd worden: wij weten het niet! Ook over de oorsprong van de handschriften, waarbij uiteraard ook nog palaeografische criteria meespreken, zijn zeer verschillende opvattingen naar voren gebracht en alleen-ten opzichte van de Codex Cottonianus mag, zoals reeds gezegd, thans wel met enige zekerheid worden aangenomen, dat hij in Engeland is geschreven.

Moesten wij reeds constateren, dat het „Oudsaksisch" karakter van de Heliand-taal maar betrekkelijk is en dat in elk geval van meet af aan Franki- sche invloeden in die taal aanwezig geweest zijn - om nu maar van de Friese invloeden af te zien, die er ongetwijfeld ook zijn ^'') -, nog gecompli- ceerder wordt de zaak, wanneer wij, van de klank- en vormleer en de woord- geografie afstappende, overgaan naar het gebied van de stijl. Ook daarbij speelt de woordenschat wederom een belangrijke rol. Bij het onderzoek daarvan wordt pas goed duidelijk, hoeveel de auteur van de Heliand te danken heeft aan zijn Oudengelse voorbeelden - een invloed, die overigens zelfs in de klank- en vormleer merkbaaris ^^). Bladert men in Sehrt's voor- treffelijke Heliandwoordenboek ^^), waarin van elk v/oord de aequivalenten in de andere Oudgermaanse talen worden vermeld, dan is men verbaasd over het grote aantal woorden, die de Heliand alleen met het Oudengels gemeen heeft. Om U een indruk daarvan te geven, moge ik bij wijze van voorbeeld een kleine verzameling daarvan aan U voorleggen: Van de letter a vind ik de volgende: ataro (oe. eafora, steeds van de Jodengebruikt: nakomelingen); adalboran (oe. aedelboren, van voorname afkomst); adal-kuning {oe. aedelcyning, sUm- koning van edele geboorte); adalordfrumo (oe, aedelordfruma, de hooggeboren

20 scheppei); ahaspring (oe. ea-, ae-spring, wel, bron); ahastrom (oe. eah-, eastream, waterstroom); aldar-lang (oe, ealdorlang, ofri. alderlang, eeuwig); alofat (oe. eahifaet, drinkbeker); andsako (oe. andsaca [bhd. heeft widarsahho], tegenstander, vijand); anmod (oe. on-, anmod, vastbesloten); atsamne (oe. aet-samne, -somne, samen, verenigd met). Dat wil zeggen:van de met a beginnende 112 woordeninditwoordenboek zijn er 11 kennelijk aan het Engels ontleend, dat is niet minder dan tien procent; dit getal wordt nog hoger, wanneer wij de woorden erbij nemen, die de Heliand behalve met het Oudengels met het Oudnoors gemeen heeft, wat ook niet zonder betekenis is, gezien de nauwe idiomatische relaties tussen Oudengels en Oudnoors. Behalve het aantal is er echter nog een tweede omstandigheid, die bij deze woorden opvalt, namelijk dat het vrijwel uit- sluitend samenstellingen zijn, voornamelijk om begrippen uit te drukken, die op de een of andere wijze meer speciaal tot de gedachten- en gevoelssfeer van ons kunstwerk behoren, dus literair zijn, schrijftaal. Hetzelfde beeld, alleen in nog veel sterker mate, vertoont deze „Oud- saksische" taal, wanneer wij letten op het yfoordgebmik, het voorkomen van staande uitdrukkingen en verder stilistisch materiaal. Sievers heeft in zijn uitgave van de Heliand ^^) in een „Formelverzeichnis" dit materiaal met voorbeeldige grondigheid verzameld, en -wanneer men dit materiaal beziet, dan is er geen twijfel meer mogelijk aan het feit, dat de Helianddichter bij zijn schepping in de hoogste mate formeel is beinvloed door de Oudengeise poezie. Wanneer men al hetgeen tot dusverre over de taal van de Heliand is gezegd samenvat, dan moet men wel haast tot de conclusie komen, dat deze taal lets anders is dan het gesproken dialect van een bepaalde streek, lets anders ook dan een in Maagdenburg zich ontwikkelende mengtaal (Bretschneider) of een „gesprochene altsachsische Verkehrssprache des politischen Lebens", „eine frankisch angenaherte groBlandschaftliche Umgangs- und Geschafts- sprache der Edelinge (nobiles)" (Mitzka) ^*) - al is het laatste tot op zekere hoogte vermoedelijk wel juist -, maar een kunsttaal, een literatuurtaal, product van de studeercel in het klooster. Of men op die weg nu echter zover moet gaan om een Fries-Frankisch-Saksische epische kunsttaal achter de Heliand te zoeken, is ook weer zeer de vraag ^^). Maar anderzijds gaat het m.i. ook niet aan, van een „Volksepos" te spreken, zoals nog Ehrismann ^') in zijn literatuurgeschiedenis doet; de mededeling in de praefatio: quatenus non solum literatis, verum etiam illiteratis, sacra divinorum praeceptorum lectio panderetur („opdat niet alleen voor de geletterden, maar ook voor de ongeletterden de toegang tot de Heilige Schrift der Goddelijke verordeningen Zou worden geopend") behoeft niet zo geinterpreteerd te worden, dat dit kunstwerk voor iedereen bestemd en toegankelijk was. Hoe zou men zich dat in de praktijk moeten voorstellen? Voor wie het, werkelijk bestemd was, hoop ik straks nog uiteen te zetten. Een aardige bijzonderheid moge in dit verband worden vermeld, die

21 misschien toch niet geheel van belang ontbloot is voor ons inzicht in de Saksische taal in de 9de eeuw. In het enige uit %o vroege tijd overgeleverde heldenepos, de Waltharii Poesis, het Waltharilied, waarin in Latijnse hexa- meters een .verhaal uit de Germaanse heldensage wordt verteld, vormt de reeks van gevechten die de held Walther aan het eind tegen koning Gunther en diens makkers moet uitvechteh, in zekere zin het hoogtepunt. De onover- winneHjke Walther doodt hen een voor een, op Gunther en diens dapperste volgeling Hagen na, die echter in een laatste strijd er ook niet bepaald bonder kleerscheuren afkomen, waarna de verzoening volgt. De in bijzonderheden beschreven gevechten gaan, zoals steeds in dergelijke gevallen, gepaard met smaad en schimp over en weer. Een van de tegenstanders van Walther nu, een zekere Ekivrid, is een Saks, welk feit uitdrukkelijk wordt vermeld:

En a Saxonicis oris Ekivrid generatus; hij heeft in zijn vaderland een bloedschuld op zich geladen en is daarom naar het rijk van Gunther gevlucht: qui pro nece facta Cuiusdam primatis eo diffugerat exul.

Hij begroet Walther spottend met de vraag, of hij wel werkelijk een mens is, dan wel een bosgeest, die anderen door zinsbegoocheling weet te bedriegen. Walthers lachend gegeven antwoord is merkwaardig:

Celtica lingua probat te ex ilia gente creatum, Cui natura dedit reliquas ludendo praeire. At si te propius venientem dextera nostra Attingat, post Saxonibus memorare valebis, Te nunc in Vosago fauni fantasma videre;

„jouw koeterwaals laat wel zien, dat jij uit het volk stamt, aan hetwelk de natuur de gave verleende, andere volkeren op het stuk van woordspelingen (of: van het maken van grollen en grappen).te overtreffen. Als mijn rechter- hand jou echter, zodra je wat dichter bij bent gekomen, te pakken krijgt, dan kun je aan je Saksen vertellen, dat je in de Vogezen een bosgeest hebt ontmoet". Die kans krijgt hij niet, want hij schiet er even later evenals zijn makkers het leven bij in. Over de interpretatie van de woorden ludendo praeire zowel als celtica lingua is veel te doen geweest - men weet er nog geen raad mee ^'). Zo veel staat m.i. vast, dat uit de hele passage een sterk gevoel van superioriteit ten opzichte van de' Saksen spreekt, die hier duidelijk belachelijk worden gemaakt. De interpretatie van celtica lingua juist als „zeer verzorgde taal" welke men uit verschillende (latere) bewijsplaatseii voor celticus wel meent te moeten afleiden, lijkt mij daarom bij voorbaat al minder waarschijnlijk.

22 ■ , „Koeterwaals" dus; dat ?ou niet slecht passen bij een mengtaal, waarin het oorspronkelijke Sak'sisch hoe langer hoe sterker door franconismen was ge- denatureerd, geen Saksisch maar ook geen Frankisch - wanneer men het tenminste niet zonder meer op een Hjn moet stellen met barbara lingua van de dichter Ermoldus Nigellus, als hij het heeft over de Saksische taal van de bisschop Bernald van Straatsburg ^^). Niet onaardig in ieder geval is de vertaling van Scheffel, waarin hij gebruik maakt van een Westfaals provincir aUsme van onze tijd, wanneer hij Walther onder het slingeren van zijn speer laat zeggen: Listfahle, zum Geskenke skickt dir der Skrai diesen Skaft.

De traditionele opvatting is, dat het Waltharilied in de twintiger jaren van de tiende eeuw is ontstaan; maar tegenwoordig gaan er stemmen op - voor ons des te interessanler -, die het in de karoUngische tijd plaatsen ^').

Wij zijn op het probleem van de taal van de HeHand ingegaan naar aan- leiding van de vraag naar de herkomst van de dichter. Belangrijker dan deze vraag, althans voor een beoordeling van het werk in literair-historisch opzicht, is evenwel die naar zijn persoonlijkheid, zijn sociale positie, zijn ontwikkeling en zijn stand of beroep. Twee omstandigheden vooral zijn het, die hier van betekenis zijn, nl. de Germaanse vorm (het alliteratie-vers) enerzijds en anderzijds het feit, dat de auteur niet alleen in staat was een Latijnse bron te bewerken, maar ook gebruik te maken van uitsluitend in het Latijn ge- schreven geleerde theologische literatuur. Men heeft deze combinatie van feiten, die voor het vasteland vrijwel een unicum is, op verschillende wijze geinterpreteerd, waarbij vooral de controverse geestelijke - leek lange tijd de discussie heeft beheerst. Het komt mij voor, dat de (oudere) opvatting, volgens welke wij in deze auteur een weliswaar buitengewoon begaafde, maar niet geleerde, d.w.z. het Latijn niet machtige leek, een volkszanger zouden moeten zien, onhoudbaar is; de hulpconstructie, dat hem bij zijn arbeid een of meer geleerde monniken ter zijde zouden hebben gestaan, is te ongerijmd, dan dat men het zich in de praktijk zou kunnen voorstellen. Maar men mag ook niet naar de andere kant zo ver gaan te beweren, dat de dichter zelf niets anders dan een geleerde monnik was. Ook dit heeft men gedaan en verscheidene ons bij name bekende figuren uit de hogere clerus tot schepper van de Heliand gestempeld *"). Deze opvatting doet niet vol- doende recht aan de buitengewone vormkwaliteiten van de Heliand: dit meesterschap in het hanteren van het alliteratievers veronderstelt een grondige scholing, kan alleen als een door langdurige oefening verkregen kunst worden begrepen; voorts verraden de beheersing van de stof, de bewogenheid en emotionele doordringing ervan de geboren dichter. Deze opvatting wordt gesteund door de praefatio, die immers meedeelt, dat onze auteur bij zijn stamgenoten een niet onbekend dichter was *i, waarbij er nog op gewezen mag worden, dat de term vates, die op die plaats wordt gebezigd, een ver-

23 hevener, edeler klank heeft, dan het gewone woord poeta. Alles bij elkaar genomen is het dus m.i. het meest bevredigend om aan te nemen, dat deze dichter in zijn jongere jaren de Germaanse dichtkunst beoefende, Hederen met uiteraard heidense inhoud zong, daarna, bekeerd tot het christelijk geloof, in een klooster zijn intrek nam, Latijn leerde en een 2;ekere mate van kennis van de geleerde theologische literatuur verwierf. Aldus toegerust aanvaardde hij de opdracht tot het maken van zijn gedicht, een opdracht die in hoge mate aan zijn innerHjk beleven tegemoet kwam *^). Hij kan toen onmogeHjk meer jong geweest zijn. De indruk die men bij het lezen van de Heliand krijgt, is' ook geheel die van het werk van een rijpe en ge- louterde geest. Maar meer dan een constructie, een hypothese, zij het met een zekere mate van innerhjke waarschijnUjkheid, is ook dit niet.

In hoge mate boeiend en, naar het mij voorkomt, belangrijk voor een goed inzicht in het wezen van dit epos, en daarmede ook van zijn maker, is de vraag van het „waarom", het „cur?" van ons Hjstje. Dat het werk geplaatst moet worden in het verband van de kerstening van de Saksen door Karel de Grote en de consolidatie daarvan en van de politieke. suprematie der Franken onder Lodewijk de Vrome, is sinds lang duideHjk. Het dient deze belangen zo kennehjk, dat daarbij onmiddeUijk een nieuw probleeiri opduikt, waarvan al meteen bij voorbaat zij geconstateerd, dat ook daarop tot op heden geen bevredigend antwoord is gegeven. Dit probleem is hierin gelegen, dat dit kunstwerk enerzijds deze benaming ten voile verdient, maar dat men anderzijds toch moet aannemen, dat het een tendentie, een politiek- godsdienstige strekking heeft, zoals immers in de praefatio ook uitdrukkelijk wordt gezegd. Het probleem komt dus neer op de vraag: hoe rijmt men dit tendentieuze karakter van een in opdracht geschreven werk met de kennelijke geinspireerdheid, de vrije ontplooiing van een door aanleg en oefening ver- kregen dichterlijk meesterschap, de superieure beheersing en artistieke doordringing van de stof? De vraag wordt nog moeilijker, wanneer men bedenkt, dat de dichter behoort, althans moet worden aangenomen te be- horen, tot een volk, dat de beker van het leed van een jarenlange meedogenloze oorlog juist terwille van de invoering van het christelijk geloof en de vestiging van de Frankische heerschappij tot de laatste druppel had geledigd. De dichter geeft in zijn werk zo vele blijken van een, in letterlijke en in figuurlijke zin, adellijke geestesgesteldheid, dat de voorstelling van hem als een gewillig werktuig in handen van de Frankische heersers onaanvaardbaar is. Be- grijpelijk tot op zekere hoogte wordt de situatie alleen door ten eerste te stellen, dat deze man met al de gloed van een nieuw beleven, een vernieuwd innerlijk leven, de christelijke leer heeft aanvaard, of beter gezegd erdoor is gegrepen, en ten tweede, dat hij in politiek opzicht ervan doordrongen is geraakt, dat de Franken de door God gezonden brengers van de heilsker waren - een opvatting, die een van de grondpilaren van de karolingische politiek vormde: het christelijk geloof was immers het sterkste bindmiddel

24 van het Frankische rijk; al wat ertegen gericht was droeg tegelijk het kenmerk van heidense ketterij en van hoogverraad. In dit licht dient ook de inleiding van de Heliand te worden ge2;ien, die spreekt over de zes wereldrijken, welke elkaar in de geschiedenis van het mensdom opvolgen, zoals middeleeuwse ogen die zagen, en waarvan het laatste met de komst van Christus was begonnen (v. 45-60). De combinatie van deze beide denkbeelden: christeHjk tijdperk als laatste „rijk" voor het einde der tijden en Frankisch rijk als drager daarvan, moet een buiten- gewoon sterke indruk op de gedachten van hen gemaakt hebben, die van de onafwendbare noodzaak van de gang van zaken moesten worden overtuigd. Zo gezien krijgt die historische uitweiding over de wereldrijken als inleiding van deze evangelien-harmonie een duidelijk relief: zij is opzettelijk en wel- overwogen aan het begin geplaatst en staat in dienst van de strekking van het werk. De z.g. germanisering van het verhaal van leven, lijden en sterven van Christus in de Heliand is een van de weinige feiten, die i'n de Heliandfilologie wel algemeen erkend zijn, sinds Vilmar haar, nu reeds meer dan een eeuw geleden, in bijzonderheden heeft beschreven. Hij kon haar aantonen op het gebied van de poetische vorm, de mythologie, de natuurbeschouwing, de gezindheid, de zeden en gebruiken, de sociale verhoudingen, vooral die tussen volk en koning, waarbij weer het leven van de krijgsman op de voor- grond staat *^). De bedoeling van deze „omstilering" was de vreemde stof voor Germaanse geesten pasklaar en aanvaardbaar te maken en houdt dus ten nauwste verband met het zojuist uiteengezette. De mij ter beschikking staande tijd laat helaas niet toe deze germanisering door voorbeelden te illustreren, te meer daar ik nog een bepaald facet wens te belichten, dat met deze adaptatie samenhangt. Ik moge daarvoor op een aantal kenmerkende verschijnselen in het gedicht wijzen, die tesamen ons nog iets nauwkeuriger kunnen inlichten over de soort hoorders resp. lezers, voor wie de dichter zijn werk schreef. Hiervoor is het echter nodig om een klein uitstapje te maken op zuiver historisch terrein **). Het mag bekend worden geacht, dat de kerstening van de Saksen en hun onderwerping onder het Frankisch gezag een van de moeilijkste affaires in de vestiging van het Frankische rijk door Karel de Grote is geweest. Zij is tevens een zwarte bladzijde in de annalen van die tijd. Te vuur en te zwaard werd in jarenlahge strijd de Saksen het nieuwe gezag en de nieuwe cultuur- vorm opgedrongen en aan beide zijden werd met toenemende verbittering gestreden. Wat ons in dit verband interesseert is de sociale kant van het probleem en in het bijzonder de positie van de adel, de nobiles of ethelingen, en hun rol in de strijd. Deze zeer rijke en machtige edelen schijnen van meet af aan min of meer duidelijk partij te hebben gekozen voor de Frankische zijde en de reden daarvan schijnt te hebben gelegen in de scherpe sociale tegenstellingen tussen die oppermachtige adel enerzijds en de onder sterke druk staande, zogenaamd „vrije", boeren {frilingen) en de nog onvrijer laten

25 anderzijds, een scheiding, die zo scherp was, dat men daarachter nog meer ras-, dan wel klassetegenstellingen heeft willen zien (Wahl, pag. 100 vgg.). Deze machtspositie van de adellijke bovenlaag berustte vooral op het groot- grondbezit en vond daarin zijn zichtbare uitdrukking, Zij werd op de duur zo ondraaglijk voor de boeren, dat er onder die druk zich langzamerhand een sociale revolutie begon te ontwikkelen tegen deze domini, zoals zij, kenmerkend genoeg, in de bronnen worden genoemd. Tegen dit gevaar nu zocht en vond de adel steun en bescherming bij de Franken, die maar al te gaarne werden verleend. Daaruit resulteerde gedurende de Saksische onder- werpingsoorlog een tweeslachtige houding van de nobiles: enerzijds steunden zij de Franken en, wat daarmee iiidentiek is, de invoering van het Christelijk geloof, anderzijds toch werden zij, vooral onder een van Karels gevaarlijkste tegenstanders, de machtigste van de Saksische nobiles, Widukind, telkens weer meegesleurd in de strijd tegen de Franken, die echter voornamelijk door en ten koste van de boeren werd gevoerd. Toen het lot van de Saksen bezegeld was ten koste van stromen van bloed, van verwoesting en deportaties op grote schaal, hadden de nobiles er alle belang bij het Frankische gezag en de geestelijkheid, aan wie de inning van de tienden was opgedragen en die deze met onmeedogenloze gestrengheid uitvoerde, te steunen. Al is het Saksenland onder Karels opvolger Lodewijk de Vrome *^) vanaf het begin van diens regering in 814 voor goed gepacificeerd en vechten Saksische legers weldra voor de Franken, toch schijnt het ter bescherming van materiele belangen voor de adel noodzakelijk en van betekenis geweest te zijn ernaar te streven met de Frankische heersers op goede voet te staan; vooral schijnt de teruggave en garantie van onder Karel ingetrokken erfelijk grondbezit niet zo algemeen regel te zijn geweest, als men wel eens aangenomen heeft. Een feit, dat voorts in dit verband nog onze aandacht verdient is, dat reeds Karel na de eindzege over de Saksen vele Saksische gijzelaars en gevangenen, men zou tegenwoordig zeggen voor een heropvoeding, in de kloosters deed opnemen, aanvankelijk vooral in het Franse Corbie; onder Lodewijk werden in het Saksenland zelf bisdommen en kloosters gesticht (Korvey, Werden) en is bij voorbaat aan te nemen, dat, gezien de daarmede gepaard gaande bevordering van hun belangen, vooral onder de adellijken de bereidheid om zelf in die kloosters hun intrek te nemen of hun zoons er naar toe te sturen of althans de kloosters en de geestelijkheid te steunen niet gering is geweest *^).

Wij keren nu tot ons eigenlijk onderwerp terug en willen aandacht schenken aan het feit, dat de dichter van de Heliand blijk geeft als hoorders en/of lezers in het bijzonder de adel op het oog te hebben, ook daar waar hij in meer algemene zin „germaniseert". Om te beginnen komt dit zeer duidelijk uit in het taalgebruik *'). Het zal U zijn opgevallen, dat er bij de woorden die ik reeds eerder heb opgesomd als voorbeelden van de nauwe relatie tussen de Oudengelse bijbelse poezie en de Heliand, een hele reeks van samen- stellingen met het substantief adal „adel" was; daarbij komen de voorbeelden

26 van het adjectief edili „adellijk" en samenstellingen daarvan. De dichter laat geen gelegenheid voorbij gaan om te verzekeren, dat de in het verhaal optredende personen van voorname afkomst zijn. In dit verband behoort ook thuis het veelvuldig gebruik van woorden als erl „voornaam man" (on. jarl, „gouwkoning", oe. eorl) en erlskepi; fro en froio „hcei", giherod „voornaam", gitrost „gevolg van de vorst" en helmgitrosteo „adellijk krijgs- man", giwald „macht, heerschappij, gebied waarover zij zich uitstrekt, bezit", handmahal „erfelijk grondbezit", Mr „heer", idis „vrouw", voor- namehjk gebruikt voor die van adellijke afkomst, irmin „mens", een in alle oudgermaanse talen wijdverbreid woord, dat aan de ermee gevormde samen- stellingen steeds een bijzonder gunstige betekenis verleent, knosal en kunni „stam, geslacht, sibbe", altijd gebruikt om aan te geven, dat de betrokken persoon tot een voornaam geslacht behoort, kuning en samenstellingen, gewoonlijk van Christus gezegd, zo ook drohtin „heer, hertog" met daarbij behorende samenstellingen en afleidingen, od „welstand, bezit, geluk", eveneens met tal van etymologisch daarbij behorende woorden, vooral odil „erfelijk grondbezit van adellijke families", enz. Maar behalve op voorname afkomst en erfelijk grondbe?it wordt ook- -sterk de nadruk gelegd op de karaktereigenschappen, die de voorname man in bijzondere mate eigen zijn en wordt dus duidelijk aan een, om een klein anachronisme te gebruiken, „ridderlijke" stands-ethiek geappelleerd: moed en onverschrokkenheid, scherp verstand en wijsheid, de laatste vooral van de oudere mens; in het algemeen wordt op wijsheid en levenservaring in de Heliand meer de nadruk gelegd dan op vroomheid, vooral de bergrede biedt hiervoor uitstekende voorbeelden. Het valt op, hoe sterk bij Christus de nadruk wordt gelegd op diens zedelijke moed, die hem in het voile bewustzijn van het voor hem weggelegde onafwendbare lot (een Germaanse voorstelling par excellence!) zijn weg doet gaan en daarbij ook vrijwillig de vernederingen doet ondergaan, die voor de adellijke trots bijzon- der moeilijk aanvaardbaar waren. Zeker moet men sommige van deze trekken'in algemener zin onder diegene rekenen, die aan het gedicht een „Germaans" cachet verlenen, maar men moet ook bedenken, dat de adel de voornaamste drager en exponent van zulk een ,,Germaanse" ethiek is geweest. Qp al deze punten bestaan er sterke overeerikomsten met de ethiek, die in de Edda naar voren komt, met name in de gnomische poezie, zoals in de spreuken van Havamal. Behalve in de gerioemde speciale karaktereigenschappen komt edele afkomst echter ook in een bijzonder uiterlijk tot uitdrukking: schoonheid, zbwel van mannen als van vrouwen, hoort er om zo te zeggen bij. Er moge voor dit verschijnsel worden gewezen op de merkwaardige parallel tussen de beschrijving van het uiterlijk van de pas geboren Johannes en de beschrij- ving, die in het gedicht Rigsfiula in de Edda van de adellijke mens wordt gegeven in tegenstelling tot de boer en de knecht. Over Johannes vertelt de dichter van de Heliand (v. 199-201):

27 „Sein Leib war schon, hell waren seine Haut, sein Haar und seine Nagel, licht waren seine Wangen", en in RigslDula lezen wij, in de vertaling van Jan de Vries: Een zoon baarde Moeder, wond hem in zijde; zij doopten den jongen, noemden hem Jarl; bleek was het haar en blank de wangen, schitterend de ogen als van een slang.

Hier groeide op Jarl in het huis; begon 't schild te zwaaien, de boog te spannen, de pees te winden, de pijl te schaven, de speer te schieten, de lans te slingeren, hengsten te rijden, honden te temmen, het zwaard te trekken en ook te zwemmen.

Behalve de adel kent dit gedicht nog twee standen, de vrije boeren en de knechten. Over de eersteenoemde maakt de dichter wat minder woorden: Zij baarde een zoon, blank van huid; TA] doopten den knaap, noemden hem Karl, terwijl zijn levensgewoonten die van de boer zijn: Hi) begon snel en sterk te wassen, een huis te timmeren ossen te temmen een ploeg te smeden en sleden te maken, schuren te bouwen, te sturen de ploeg.

28 Hoe verschillend daarentegen de beschrijving van de knecht: Zij baarde een zoon, bruin van huid; Zij doopten den knaap, noemden hem knecht.

Hij begon snel en sterk te groeien; van zijn handen was de huid gerimpeld de vingers dik en vuil de nagels, de knobbels vergroeid en krom de rug, 't ge?icht lehjk en lang de hielen **). Dit Edda-gedicht, een soort primitieve sociologie vanuit adeUijk standpunt, is in ons verband bijzonder verhelderend, omdat het ons inlicht over het adelHjk standsbesef en het beeld, ook het uiterHjke beeld, dat de Germaanse edele als ideaal voor ogen stond; het stemt merkwaardig sterk overeen met dat in de HeHand, zoals wij dit met behulp van enkele voorbeelden getracht hebben te schetsen; het stemt ook merkwaardig sterk overeen met de drie- standen-structuur van het Saksische volk.' Mag men op grbnd van het bovenstaande vermoeden dat de dichter zelf ook tot de nobiles heeft behoort? Onwaarschijnhjk is het niet, al kunnen wij het bij gebrek aan bewijsmateriaal niet beweren; het „ignobilis" in de praefatio met betrekking tot zijn persoon wordt algemeen opgevat als „niet onbekend", d.w.z. als zanger, maar een interpretatie als „niet onedel", dus betrekking hebbend op zijn afkomst, moet m.i. toch niet geheel uitge- sloten worden geacht *').

Het was mijn bedoeling U een beeld te geven van de stand van het weten-' schappelijk onderzoek aangaande de Heliand. Opwekkend is dit beeld niet: op geen van de vragen, waarover, van de filoloog uitsluitsel mag worden gevraagd, kon een ondubbelzinnig antwoord worden gegeven. Indien er meer dan een antwoord op een vraag wordt gegeven, dan betekent dat in wezen geen antwoord. Het feit, dat het in de wetenschap nu eenmaal ge- woonlijk niet anders toegaat, is geen excuus, wel een troost; hoeveel langer worstelt bijvoorbeeld de klassieke filologie al met tal van problemen! De buitenstaander zal zich misschien verbaasd en enigszins meewarig afvragen, hoe het mogelijk is, dat iemand nog de moed heeft er mee door te gaan. U hebt kunnen beluisteren, dat ik zelf, al beschrijvende, herhaaldelijk de verleiding niet heb kunnen weerstaan mij in het debat te mengen. Een filoloog

29 is nu eenmaal iemand, die het niet laten kan. Hij is een onverwoestbaar optimist en heeft ook wel iets van de slaapwandelaar, die rustig zijn gevaar- lijke wandeling vervolgt, zich niet storend aan de afgronden ter weerszijden van zijn pad.

Gelukkig is de waarde en de schoonheid van het kunstwerk zelf betrekkelijk onafhankelijk van het filologisch onderzoek, al ontkomt ook de beoordeling daarvan niet aan de wisselvaUigheid van de mens. Maar aangezien wij hier- mede op meer persoonhjk terrein komen, heeft iedereen het recht het mooi of niet mooi te vinden. Voor de meeste bevoegde lexers en beoordelaars staat inmiddels tegenwoordig wel vast, dat de Heliand waarlijk een kunstweik is, aangrijpend en ontroerend van inhoud en imponerend van verm.

AANTEKENINGEN

^) K. HEEEOMA, De Nedersaksische Letterkunde (Groningen, Djakarta, 1953). 2) Over regionalisme: H. J. KEUNING, Regionalisme (Inaugurele oratie, Groningen, Batavia, 1949). ') De zeer uitgebreide literatuur over de Heliand kan men het beste overzien in de volgende werken; Heliand und Genesis, Hrsg. von OTTO BEHAGHEL, 6. Auflage, von WALTHER MiTZKA (Halle a S., 1948). - GUSTAV EHRISMANN, Geschichte der deutschen Literatm bis zum Ausgang des Mittelalters, I (2. Aufl., Miinchen, 1936), p. 157 vgg. - Die deutsche Literatm des Mittelalters. Verfasserlexikon, II. hrsg. von WOLFGANG STAMMLER (Berlin, 1936) en V, hrsg. von KARL LANGOSCH (Berlin, 1955), s.v. „Heliand". - GERHARD CORDES, Alt- und mittelniederdeutsche Literatur, Deutsche Philologie im Aufriss, hrsg. von WOLF- GANG STAMMLER (Erich Schmidt Verlag), 11 (1954), kolom 375-381. - WILHELM KOSCH, Deutsches Literatarlexikon (2. Auflage, Bern, 1953), II, p. 916 vg. *) Heliand und die Bruchstiicke der Genesis. Am dem Altsdchsischen.und Angelsdchsischen iibertragen von FELIX GENZMER (Stuttgart, z.j.). ^) ANNELIESE BRETSCHNEIDER, Die Heliandheimat und ihre sprachgeschichtliche Ent- wicklmg (Deutsche Dialektgeographie. Berichte und Studien iiber G. Wenkers Sprach- atlas des deutschen Reiches, hrsg. von FERDINAND WREDE. Heft XXX, Marburg, 1934). *) Niederdeutsches Jahrbuch {Jahrbuch des Vereins fiir niederdeutsche .Sprachforschung), Jahrg. 1934/1935 (LX/LXI) (Hamburg, 1935), p. 200. ') Beitrdge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur (PBB), Jahrg. 50 (1927), p. 419 vgg. ^) praefatio en versus te vinden in de bekende uitgaven van de Heliand door EDUARD SIEVERS, Neudruck door EDV7ARD SCHROEDER (Halle a. S., 1935) en BEHAGHEL-MITZKA. - Uitvoerige behandeling door EHRISMANN, O.C, p. 157 vgg.; O. BASLER in htt Verfasser- lexikon, I.e., kolom 386 vg.; GEORG BAESECKE, Der Vocabularius Sti. Galli in der angel- sdchsischen Mission (Halle a. S., 1933), p. 138-140. ') Zie het artikel „Altsachsische Literatur" van de hand van WILLIAM FOERSTE, Real- lexikon der deutschen Literaturgeschichte, hrsg. von PAUL MERKER und WOLFGANG STAMMLER, I (2. Auflage, Berhn, 1955), p. 39-46. 1°) De verhouding tussen Heliand en Genesis en met name de vraag, of beide werken van dezelfde auteur afkomstig zijn, behoort tot de feist omstreden vraagstukken in de Heliandfilologie. Dt praefatio bericht namelijk, dat dezelfde dichter zowel het Oude als het Nieuwe Testament poetisch heeft bewerkt, vanaf de schepping. Maar de stilistische onderzoekingen van BEHAGHEL, Der Heliand und die altsdchsische Genesis (Giessen, 1902), hebben ons aan het gelijke auteurschap sterk doen twijfelen. Niettemin verdedigde WILHELM BRUCKNER later deze opvatting opnieuw in zijn boek Die altsdchsische Genesis und der Heliand, das Werk eines Dichters (Germanisch und Deutsch. Studien zur Sprache und Kultur, 4. Heft, Berlin, 1929). Er kan op dit vraagstuk hier niet worden ingegaan. - Over een mogelijk jeugdwerk van de Helianddichter, Liobwins Dingfahrt, zie FELIX

30 . GENZMER, Germanisch-Romanische Monatsschrift (GRM), Neue Folge, No. 1 (1951), p. 161-171. ^') Niederdeutsches Jahrbuch, I.e., p. 199. ^^) BRETSCHNEIDER, O.C, p. 91. ■'^) Verfasserlexikon, II, kolom 377. ") BRETSCHNEIDER, O.C, p. 89. ") p. 320. ^'') O. GRUTERS, tJber einige Beziehungen zwischen altsdchsischer und altenglischer Dichtung (Bonn, 1955; = Bonner Beitrage zur Anglistik, hrsg. von M. TRAUTMANN, Heft XVII); FERDINAND HEUSLER, Heliand. Liedstilund Epenstil, Zeitschrift fUr deutsches Altertum and deutsche Literatur (ZjdA), Jahrg. 57, p. 1 vgg. ") pp. 9 en 86. 1") p. 6. '*) Het bezwaar wordt door de schrijfster blijkbaar wel gevoeld, zie p. 316. '») p. 7 vg. ^') Altsdchsisches Elementarbuch (Sammlung germanischer Elementarbticher. Hrsg. von W. STREITBERG. I. Reihe: Grammatiken, 5, 2. Auflage, Heidelfierg, 1921), §§ 22-27. ^^) THEODOR FBINGS, Die Stellung der Niederlande im Aufbau des Germanischen (Halle a.S., 1944), p. 30-42; zie ook de recensie door K. HEEROMA, Museum. Tweemaandelijks Tijdschrift voor Philologie en Geschiedenis, jg. 52, p. 5 vgg. - Over het Ingwaeoons karakter van het Oudsaksisch en/of de Heliandtaal zie ook ADOLF BACH, Geschichte der deutschen Sprache (Hochschulwissen in Einzeldarstellungen) (4. Auflage, Leipzig, 1949), § 60, alsmede FRINGS, Grundlegung einer Geschichte der deutschen Sprache (Halle a.S., 1948), p. 33. ^^) p. 158 vgg. - Over het Oudsaksisch zie men thans vooral de volgende publicaties: BAESECKE, Vocabularius Sti, Galli (de betrokken plaatsen te vinden in het Namen- und Sachverzeichnis, p. 167); ERIK ROOTH, Saxonica. Beitrage zur niedersdchsischen Sprach- geschichte (Lund, 1949) en de besprekingen van dit werk door G. G. ICLOEKE, Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde, jg. 68 (1950), p. 215-221 en door MITZKA, Nieder-^ deutsches Jahrbuch, 1950, p. 32-39; WILLIAM FOERSTE, Geschichte der niederdeutschen Mundarten, Deutsche Philologie im Anfriss, hrsg. von WOLFGANG STAMMLER, II, kolom 1905-1934; dezelfde, Untersuchungen zur westfdlischen Sprache des 9. Jahrhunderts (Mar- burg, 1950); zojuist verschenen: ERNST SCHWARZ, Germanische Stammeskunde (Heidelberg, 1956), Vfaarin over de Saksen p. 117 vgg. en 130 vgg., over hun taal p. 133; belangrijke bibliografische gegevens over in de oorlogsjaren verschenen publicaties bij G. KORLEN, Niederdeutsche Mitteilungen, hrsg. von der Niederdeutschen Arbeitsgemeinschaft (Sdllskapet for Ldgtysk Forskning) zu Lund, jg. 2 (1946), p. 135 vgg. ^^) GUTMACHER, Der Wortschatz des althochdeutschen Tatian in seinem Verhaltnis zum Altsachsischen, Angelsachsischen und Friesischen, PBB 39 (1914), p. 1 vgg., 229 vgg. en 571 vgg.; Frings, Germania Romana (Theutonista. Zeitschrift fiir deutsche Dialekt- forschung und Sprachgeschichte, Beiheft 4: Mitteldeutsche Studien. Arbeiten aus detn Germanischen Seminar der Universitat Leipzig, unter Leitung von THEODOR FRINGS und FRITZ KARG, Heft 2, Halle a.S. 1932), p. 19, noot 1 en p. 214-236. 2^) PBB 60 (1936), p. 383 vgg. ^^) GERTRDD GEFFCKEN, Der Wortschatz des Heliand und seine Bedeutung fur die Heimat- frage (Diss. Marburg, 1912). ") WILLY KROGMANN, Die Heimatfrage des Heliand im Lichte des Wortschatzes (Wismar, 1937). ^*) Het laatst uitvoerig verdedigd door Baesecke in zijn uitstekend opstel „Fulda und die altsachsischen Bibelepen", Niederdeutsche Mitteilungen, jg. 4 (1948), p. 5^3. ^°) ROBERT BRUCH, Grundlegung einer Geschichte des Luxemburgischen (Publications litteraires en scientifiques du Ministire de I'Education Nationale, I, Luxemburg, 1953), p. 33. - Een overzicht van de verschiUende theorieSn met de nodige bibliografische ge- gevens is te vinden bij KROGMANN, o.c, p. 7 vg. '") HoLTHAUSEN, O.C, §§ 11 en 28. 31) o.c, § 30. '^) EDWARD H. SEHRT, Vollstdndiges Worterbuch zum Heliand und zur altsachsischen Genesis (Hesperia. Schriften zur germanischen Philologie, hrsg. von HERMANN COLLITZ, No. 14, Gottingen und Baltimore, 1925). 33) Heliand. Hrsg. von EDUARD SIEVERS (Germanistische Handbibliothek, hrsg. von JULIUS ZACHER, IV, Halle a. S., 1878), v?aarvan een nieuwe druk werd verzorgd door EDWARD SCHROEDER (Halle a.S., 1935). 31 ^^) Voorrede bij de zesde druk van BEHAGHEL'S uitgave van de Heliand (Halle a.S., 1948), p. XX. =^) PBB 36, p. 366 vgg. '") o.c, I (tweede druk, 1932), p. 158. '") Zie de commentaren in de talrijke uitgaven en vertalingen van het gedicht. ^*) BERNHARD SIMSON, Jahrbiicher des Frdnkischen Reiches uhter Ludwig dem Frommen (Jahrbiicher der Geschichte), I (Leipzig, 1874), p. 60. ^°) Zie LANGOSCH, Verfasserlexikon, IV (Berlin, 1953), kolom 777 vg. en vooral KARL STRECKER, Deutsches Archiv fiir Geschichte des Mittelalters, jg. 4 (1941), p. 356 vg. en 373, voorts diens uitgaven van het gedicht. *») Verfasserlexikon, II, kolom 383. *^) Voor een mogelijke andere interpretatie van non ignobilis zie ben. ^^) Aldus KOEGEL, MiDDENDORF en BASLER, zie Verfasserlexikon, 11, kol. 385. ^') A. F. C. ViLMAR, Deutsche Altertiimer im Heliand als Einkleidung der evangelischen Geschichte (Zweite Ausgabe, Marburg, 1862, ^1845); zie echter ook FEIEDRICH KAUFFMANN, Die Jtinger, vornehmlich im Heliand, Zeitschrift fiir deutsche Philologie (ZfdPh), jg. 32 (1900), p. 250-255. - Men meet deze „germanisering" overigens niet te zeer los zien van dergelijke omstilerings-verschijnselen overal elders, zowel in de dichtkunst, als ook in de schilderkunst en in de muziek. **) De onderstaande uiteenzettingen volgens RUDOLPH WAHL, Karl der Grosse, Eine Historie (Berlin, 1934), p. 91 vgg., met name p. 99 vgg.; van het boek verscheen een Neder- landse uitgave onder de titel Karel de Grote (Voorburg, z.j.), waarin de aangehaalde passages zijn te vinden op p. 75 vgg.; WAHL steunt op de onderzoekingen van MARTIN LINTZEL, zie daarvoor p. 453, Nederlandse uitgave p. 349 vg. *^) Voor het volgende te vergelijken SIMSON, o.c, p. 54 vgg. /") Zie ook RooTH, o.c, p. 44 vgg. en p. 69. ") Zie het woordenboek van SEHRT onder de geciteerde woorden. **) Edda. Die Lieder des Codex Regius, nebst verwandten Denkmdlern- Hrsg. von GUSTAV NECKEL (Germanistische Handbibliothek, hrsg. von WILHEM STREITBERG. Zweite Abteilung: Untersuchungen und Texte. 9. Band, 2. Aufl., Heidelberg, 1927); de aangehaalde strofen van Rigsjjula (p. 276 vgg.) zijn, achtereenvolgens, no. 34,35, 21, 22, 7 en 8. - Edda. Vertaald en van inleidingen voorzien door Prof. Dr. JAN DE VRIES (Tweede geheel herziene druk, Amsterdam, 1942); de betrokken strofen dragen hier de nummers 33, 34, 19, 20, 7 en 8. *') Het habebatur spreekt echter niet bepaald voor deze opvatting.

32 VERSLAG

VAN DE LOTGEVALLEN DER RIJKSUNIVERSITEIT TE GRONINGEN IN HET STUDIEJAAR 1955—1956, UITGEBRACHT DOOR DE RECTOR MAGNIFICUS, PROF. DR. T. A. ROMPELMAN, OP 17 SEPTEMBER 1956

Geachte Aanwezigen,

Op de aftredende Rector Magnificus rust op grond van artikel 115 der Wet op het Hoger onderwijs de plicht om, alvorens zijn waardigheid aan zijn opvolger over te dragen, verslag te doen van de lotgevalleh der Uni- versiteit gedurende het op die dag aflopende studiejaar. Telkenjare moesten mijn voorgangers bij deze gelegenheid enerzijds een beroep doen op het geduld van hun toehoorders voor het aanhoren van iets, wat, zelfs al slaagden zij, dank zij hun stilistische kwahteiten, erin dit het aanhoren waard te maken, toch niet anders is noch kan zijn dan een opsomming van feiten en gebeurtenissen, anderzijds waren mijn voorgangers gedwongen zich bij voorbaat te verontschuldigen voor de omstandigheid dat zij een aanzienlijk aantal van deze feiten en gebeurtenissen onvermeld zouden moeten laten, eenvoudig uit gebrek aan tijd. De positie waarifi ik zelf op dit.ogenblik verkeer, is niet veel anders, hoogstens zou ik kunnen zeggen, dat het dilemma, gezien de gestadige groei van onze Universiteit en de daarmede gepaard gaande toeneming van het aantal der werkzaamheden en verplich- tingen van de Rector Magnificus, zich dit jaar nog weer sterker doet gevoelen, dan in het voorafgaande. Ook ik zaldus een beroep op Uw geduld en Uw begrip moeten doen. Ook dit jaar bleven ons pijnlijke verliezen niet bespaard en werden wij verschillende keren met rouw vervuld. Op 12 januari 1956 overleed te Den Haag de kunsthistoricus en -criticus HENDRIK PIETER BREHMER, aan wien op 18 oktober 1951 door onze Senaat een ere-doctoraat indeLetteren en Wijsbegeerte was verleend, op 7 februari Dr. O. NOORDMANS, aan wien in 1935 een doctoraat honoris causa in de Godgeleerdheid was uit- gereikt en op 6 aiigustus Prof. Dr. J. F. VAN BEMMELEN, van 1907 tot 1930 hoogleraar in de zoologie aan onze Universiteit. Grote droefheid heerste er, toen ons uit Lourdes het bericht bereikte, dat aldaar op 1 mei van dit jaar plotseling was overleden onze collega Prof. Dr. M. N. J. DIRKEN, hoogleraar in de fysiologie; wel was hij enkele maanden lang ernstig onge- steld geweest, maar toen hij zijn werkzaamheden hervatte en zelfs de zware taak van het medisch hoofdleiderschap van de R.K. Nationale Bedevaart te Lourdes opnieuw op zich nam, leek de hoop gewettigd, dat er een keer ten goede was ingetreden. Het mocht helaas niet zo zijn. Een bemind en gewaardeerd collega is met hem heengegaan, die onder de studenten nog eeh bijzondere faam genoot door de grote verdiensten die hij zich"voor

Jaarboek Rijksuniversiteit 1956. 3 33 de sportbeoefening onder hen had verworven, Opnieuw werden wij korte tijd later opgeschrikt door een ?o mogelijk nog onverwachter sterfgeval: op 5 juni overleed te zijnen huize Prof. Dr. G. KRAUS, hoogleraar in de psychiatrie, waardoor een wel zeer abrupt einde kwam aan een leven, dat in dienst stond van een van de kostbaarste goederen, die het mensdom bezit, de gezondheid van ziel en geest. Met KRAUS is een figuur van nationale en internationale betekenis heengegaan, en zo bekend zijn zijn verdiensten o.a. in het kader van de World Health Organization, dat speciale ver- melding daarvan hier overbodig kan worden geacht. Onze deernis met het gezin, dat zo zeer op hem steunde, is diep en oprecht. Op 25 februari 1956 ontviel ons tenslotte tot ons leedwezen Ir. D. A. THOLEN, die sinds enkele maanden een onderwijsopdracht bezat voor de beschrijvende technologie en die buiten zijn ambtelijke en zijn onderwijstaak, ondanks een zwakke gezondheid, zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt als lid van het bestuur van de Centrale van Hogere Rijksambtenaren. Gevallen van ernstige ziekte zijn gelukkig in het afgelopen jaar niet talrijk geweest: de toestand van onze oud-coUega Prof. BACKER, die aanvankelijk minder gunstig was, is aanzienlijk verbeterd; Prof. SIRKS en Prof. JONGKEES moesten zich aan operaties onderwerpen, die hen dwongen langere tijd in het ziekenhuis te verblijven, maar wij kunnen met vreugde constateren, dat beiden geheel hersteld zijn; ook Prof, VAN STOCKUM is gelukkig hersteld van een pijnlijke ziekte, die hem enkele maanden larig heeft gekweld. Naast leed en bezorgdheid is echter ook, en gelukkig in veel ruimere mate, vreugde en voldoening ons deel geweest. In de eerste plaats waren er enkele jubilea, die voor Rector en Senaat aanleiding vormden tot het aanbieden van, al naar de situatie, schriftelijke of mondelinge gelukwensen. Onze oud-collega Prof. ROCHAT mocht op 6 april 1956 in voile gezondheid zijn tachtigste verjaardag vieren. Prof, VAN STOCKUM herdacht op 12 mei 1956 de dag waarop hij vijfentwintig jaar, en Prof. BACKER op 20 mei 1956 die, waarop hij veertig jaar geleden zijn ambt als hoogleraar aan onze Universiteit had aanvaard. Voorts hadden Rector en Senaat ook dit jaar wederom het genoegen hun schriftelijke gelukwensen aan te bieden bij ge- legenheid van enkele promotie-jubilea: de Heer Mr. TH. V. J. M. VELD- BRUGGE te Velp promoveerde vijftig jaar geleden en de Heer Mr. P. C. J. A. BoELES kon zelfs de dag herdenken waarop hij zestig jaar geleden te Groningen de doctorale graad behaalde.

Het aantal promoties in het afgelopen jaar bedroeg 33; daarvan geschiedden er 9 cum laude, d.w.z. meer dan 25%. In het vorige jaar was een percentage van 25 voor mijri voorganger aanleiding tot de - voorzichtig gestelde - vraag, of de waarde van deze onderscheiding door een te veelvuldige toe- kenning niet aan het gevaar van devaluatie wordt blootgesteld; het lijkt mij niet ondienstig deze vraag te herhalen. Vermelding verdient, dat dit jaar voor het eerst een tandheelkundig doctorandus promoveerde.

34 Eveneens een novum vormden de eerste drie post-doctorale bevorderingen tot accountant in de Economische Faculteit op 17 mei 1956. Trots en voldoening vefvulden onze universitaire gemeenschap telkens wanneer aan een on^er een onderscheiding werd verleend: Prof. EERLAND werd benoemd tot Ridder in de Nederlandse Leeuw, Prof. ZERNIKE ontving de nieuw ingestelde Snelliusmedaille van het Genootschap voor Natuur-, Genees- en Heelkunde te Amsterdam, aan onze oud-collega Prof, VAN DER POT werd door de Universiteit te Leuven een ere-doctoraat in de Rechts- wetenschap en aan Prof. KUENEN door het Trinity College te Dublin een ere-doctoraat in de Wis- en Natuurkunde verleend. Een erkenning en onderscheiding van wetenschappelijke verdiensten ligt ook besloten in benoemingen tot lid of voorzitter van Geleerde Genoot- schappen, Congressen en Werkgemeenschappen in binnen- en buitenland. Ook in dit opzicht kan onze Universiteit ook dit jaar weer met ere worden genoemd: Prof. DANKBAAR werd door The Alliance of Reformed Churches benoemd in een Internationale commissie voor de uitgave van tot dusverre ongepubliceerde preken van Calvijn; Prof. BEEKHUIS werd aangewezen als waarnemend voorzitter van de Nederlandse delegatie, welke de in September 1955 te 's-Gravenhage gehouden Internationale conferentie tot herziening van het verdrag van Warschau bijwoonde; Prof. SCHELTEMA zag zich benoemd tot erelid van de Hetaireia toon Buzantinoon Spoudoon (Societe d'Etudes byzantines) te Athene; Prof. ROLING was Nederlands vertegen- woordiger op het Congres van de „Universitaires d'Europe" te Triest in dezelfde maand en had aldus deel aan de oprichting van de „Association des Universitaires d'Europe"; Prof, VAN ESVELD woonde als ■ Nederlands gedelegeerde het congres van „L'association internationale de la securite sociale" te Mexico-City bij; Prof, TEN BERGE zag zich benoemd tot membre correspondant de la Societe fran9aise de Gynecologic", tot "honorary chairman" van een sectie van het "World Congress for Fertility and Sterility" te Napels en tot lid van de "Executive committee Of the council of the world society on fertility and sterility"; Prof, VAN BUCHEM ontving op advies van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam een benoeming tot lid van de Adviescommissie voor de Medische Wetenschappen van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek; Prof. EERLAND en Prof. HUIZINGA werden benoemd tot buitenlandse leden van de Koninklijke Vlaamse Akademie voor Geneeskunde; de laatste boven- dien tot erelid van de Nederlandse Keel-, Neus- en Oorheelkundige Ver- eniging; Prof. VAN DER PLAATS was president van de Nederlandse delegatie op het Achtste Internationale Rontgencongres te Mexico-City en hield daar Zelf een referaat; Dr. RITSEMA VAN ECK werd gekozen tot Fellow of the Faculty of Anaesthetists Royal College of Surgeons of England; Prof, DE VRIES gewerd het lidmaatschap van de Koninklijke Akademie van Weten- schappen te Amsterdam; Prof. ARISZ werd bij K.B. benoemd tot onder- voorzitter van de Raad voor het zuiver Wetenschappelijk Onderzoek

35 (Z.W.p.).; Prof. KuENEN ontving een benoeming tot „honorary member" van de „Liverpool Geological Society"; Prof. ZERNIKE werd erelid van de, Optical Society of America en buitenlands lid van de Royal Society te Londen; Mej* BLADERGROEN werd aangezocht als Fellow-member of the International, Council of Women Psychologists; Prof. ENK genoot de eer benoemd te worden tot Vice-President van de Classical Association en tot Corresponderend lid -van de Accademia Properziana del Subasio te Assisi; Prof. VAN GiFFEN ontving een benoeming tot Rijksadviseur voor de be- scherming en instandhouding van de hunebedden en gerestaureerde archeo- logische monumenten in Nederland; aan Prof, VAN WINTER werd hetvoor- zitterschap van _ het Directorium van het Rijksinstituut voor Oorlogs- documentatie opgedragen. Prof, DE JONG legde op verzoek aan het eeuwfeest- congres van de Koninklijke Vereniging voor Staathuishoudkunde van Belgie te Brussel (22-25 September 1955) een rapport voor over de sociale vraagstukken in het leven van de onderneming in ons land. Omgekeerd verleende ook onze Senaat een tweetal hoge onderscheidingen in de vorm van ere-doctoraten: op 19 October 1955 vond in een plechtige openbare fitting van de Senaat in de aula de ere-promotie plaats van Prof. Dr. L. L. HAMMERICH, hoogleraar aan de Universiteit te Kopenhagen, waarbi] als promotor optrad Prof, VAN STOCKUH; het desbetreffende Senaats- besluit werd reeds in het voorafgaande studiejaar genomen en is genoemd in het verslag van mijn voorganger. In zijn vergadering van 6 juli 1956 nam de Senaat opnieuw een besluit tot verlening van een doctoraat honoris causa, en wel aan Zijne Excellentie Jhr. Mr. A. W. L. TJARDA VAN STARKENBORGH STACHOUWER, Minister van Staat, wegens zijn uitstekende verdiensten voor ons vaderland in tal van openbare functies, met name zijn leidende rol in de Internationale verhoudingen en de verdediging van de Nederlandse belangen in het samenspel der naties. De promotie, waarbij als promotor zal optreden Prof, VAN WINTER, en waarbij tevens gelegenheid zal zijn van de bijzondere banden te gewagen die tussen de nieuwe ere- doctor en onze Universiteit bestaan, zal echter niet eerder dan in maart van het volgende jaar kunnen plaats vinden.

Uiteraard ondergaan Senaat en overig docentencorps ook aan het einde van dit studiejaar een aantal mutaties. Vier hoogleraren nemen afscheid van hun ambt aan onze Universiteit, waarvan niet minder dan diie wegens vertrek naar elders: aan Prof, VAN RHIJN werd bij K.B. van 30 juli 1956, no. 5, wegens het bereiken van de 70-jarige leeftijd met ingang van het nieuwe studiejaar op zijn verzoek eervol ontslag verleend; Prof. BROUWER ontving bij K.B. van 31 mei 1956, no. 23, op zijn verzoek eervol ontslag, teneinde de functie van Wetenschappelijk Directeur van de Fryske Akademie te aanvaarden; Prof. SLICHER VAN BATH zal zich in het vervolg geheel aan zijn werkzaamheden aan de Landbouwhogeschool te Wageningen wijden, thans als gewoon hoogleraar aan deze Hogeschool, en ontving in verband

36 , daarmede op zijn ver^oek bij K.B. van 4 juli 1956, no. 23, met irigang van 1 September 1956, eervol ontslag als hoogleraar te Groningen; Prof. VRIEZEN aanvaardde een benoeming tot gewoon hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht; hem zal op ^ijn verzoek eervol ontslag uit zijn ambt aan onze Universiteit worden verleend met ingang van de dag, waarop hij zijn "taak te Utrecht zal aanvaarden. Met voldoening kan daarentegen worden vermeld, dat Prof. ARENS geen gevolg heeft gegeven aan een op hem gedaan beroep om zijn Groningse leerstoel te verwisselen voor een aan de Gem. Universiteit van Amsterdam. Gelukkig staat tegenover de genoemde verliesposten echter o,ok veel winst in de vorm van een groot aantal nieuwe benoemingen, resp. ambts- aanvaardingen van reeds eerder benoemden. Verscheidene in het vorige studiejaar benoemde hoogleraren V) hielden thans hun inaugurele oratie, t.w. op 1 oktober 1955 Dr. B. J. KOUWER, bij K.B. van 8 maart 1955, no. 11, benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, om onderwijs te geven in de toegepaste psychologic als opvolger van Prof. SNIJDERS; op 15 oktober 1955 Dr. N. G. M. ORIE, bij K.B. van 2 mei 1955, no. 12, benoemd tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Geneeskunde om onderwijs te geven in de leer der longziekten, voordien lector; op 29 oktober 1955 Dr. A. G. JONGKEES, bij K.B. van 2 mei 1955, no. 14, benoemd tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte om onderwijs te geven in de middel- eeuwse geschiedenis, voordien lector; op 29 oktober Dr. R. E. H. WESTEN- DORP BoERMA, bij K.B. van 5 april 1955, no. 119, benoemd tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte om onderwijs te geven in de Latijnse taal- en letterkuhde als opvolger van Prof. ENK; op 10 december 1955 Mr. K. WIERSMA, bij K.B. van 1 maart 1955, no. 7, benoemd tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Economische Weten- schappen, om onderwijs te geven in de rechtswetenschap als opvolger van Prof. Mr. A. VAN OVEN, en bij K.B. van 28 juni 1956, no. 16, tevens tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid om onderwijs te geven in de inleiding der rechtswetenschap; op 21 januari 1956 Dr. G. J. VAN DER PLAATS, bij K.B. van 23 augustus 1955, no. 166, benoemd tot buiten- gewoon hoogleraar in de Faculteit der Geneeskunde om onderwijs te,geven in de rontgendiagnostiek; op 4 februari 1956 Dr. TH. HART DE RUYTER, bij K.B. van 2 mei 1955, no. 12, benoemd tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Geneeskunde om onderwijs te geven in de kinderpsychiatrie en de geestelijke hygiene der jeugd, voordien lector; op 25 februari Dr. H. A. HuTTE, bij K.B. van 8 juli 1955, no. 5, benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte om onderwijs te geven in de sociale psychologie. In het afgelopen studiejaar werden benoemd: bij K.B. van 11 februari 1956, no. 19, tot gewoon hoogleraar in de Faculteiten der Rechtsgeleerdheid

^) Zie Jaarboek 1955, p. 33. 37 en der Economische Wetenschappen om onderwijs te geven in de staat- huishoudkunde en de leer der openbare financien Dr. J. PEN, die in dezt functie Prof, VAN TRAA opvolgt en 2;ijn inaugurele oratie hield op 21 april 1956; bij K.B. van 3 mei 1956, resp. no. 7 en no. 8, Dr. A. I. DIEPENHORST en Dr. F. J. DE JONG, tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Economi- sche Wetenschappen om onderwijs te geven resp. in de bedrijfshuishoud- kunde en de economic, beiden voordien lector en beiden geinstalleerd als lid van de Senaat op 6 juh 1956; voorts bij K.B. van 19 januari 1956, no. 13, tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Gbdgeleerdheid om onderwijs te geven in de oud-christelijke letterkunde en de uitlegging van het Nieuwe Testament Dr. P. A. VAN STEMPVOORT als opvolger van Prof. UBBINK; bij K.B. van 29 maart 1956, nO. 19, tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Geneeskunde om onderwijs te geven in de neurochirurgie Dr. C. H. LENS- HOEK, voordien lector, als opvolger van Dr. VAN DER ZWAN; bij K.B. van 21 april 1956, no. 18, benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde om onderwijs te geven in de mathematische statistiek Dr. L» J. SMID, voordien bijzonder hoogleraar met gelijke op- dracht; bij K.B. van 19 mei 1956, no. 8, tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde om onderwijs te geven in de theoretische natuur- kunde Dr. Hi J. GROENEWOLD, voordien lector; bij K.B. van 4 juli 1956, no. 23, tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Economische Weten- schappen om onderwijs te geven in de sociale en economische geschiedenis Dr. E. H; P. BAUDET als opvolger van Prof. SLICKER VAN BATH; bij K.B. van 9 juli 1956, no. 14, tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte om onderwijs te geven in de Friese taal- en letterkunde en het Gotisch Dr. W. J. BUHA als opvolger van Prof. BROUWER. Vermeld 2;ij nog, dat de reeds bij K.B. van 19 mei 1954, no, 16, benoemde hoog- leraar in de biochemie Dr. M. GRUBER thans op 1 oktober 1955 zijn ambt heeft aanvaard. Een merkwaardige bijzonderheid, die een licht werpt op de snelle ontwikkeling en uitbreiding van het universitair onderwijs in deze dagen, is de omstandigheid, dat niet minder dan tien van de genoemde zeventien leerstoelen nieuw gevestigd zijn. Ook het corps der lectoren onderging wij?iging en uitbreiding. De Heer E. N. M. MOTTRAM, M. A., bij K.B. van 1 februari 1955, no. 20, benoemd in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte voor het onderwijs in de nieuwe Engelse taal- en letterkunde, gaf op 4 Oktober 1955 zijn openbare les; Dr. W. G. PERDOK, bij K.B. van 2 mei 1955, no. 13, benoemd in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde om onderwijs te geven in de nieuwere kristal- morfologie, deed hetzelfde op 14 oktober 1955; voorts werden nog benoemd: bij K.B. van 19 maart 1956, no. 16, in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde om onderwijs te geven in de vergelijkende fysiologie Dr. L. DE RUITER, voordien wetenschappelijk ambtenaar eerste klasse; bij K.B. van 26 maart 1956, no, 18, in de Faculteit der Geneeskunde om onderwijs te geven in de fysiologie der ademhalingsorganen Dr. H. HEEMSTRA, voordien weten-

38 schappelijk hoofdambtenaar; bij K.B. van 9 april 1956, no. 12, in de Faculteit der Godgeleerdheid om onderwijs te geven in de geschiedenis van het Christendom Dr. A. J. VISSER; bij K.B. van 17 april 1956, no. 16, in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte om onderwijs te geven in de Scandinavische taal- en letterkunde Mej. A. VAN MARKEN; bij K.B. van 19 juni 1956, no. 17, in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde om onderwijs te geven in de experimented natuurkunde Dr. H. DE WAARD, voordien weten- schappelijk ambtenaar eerste klasse, tevens belast met het geven van onderwijs; bij K.B. van 30 juni 1956, no. 16, in de Faculteit der Letteren en Wijsbe- geerte om onderwijs te geven in de klassieke archeologie Mevr. Dr. A. N. ZADOKS-JOSEPHUS JITTA, voordien reeds belast met het geven van dit onderwijs. Tenslotte verriield ik een aantal (tijdelijke) onderwijsopdrachten: aan Dr. L. M. I. U. VAN STRAATEN verleend bij K.B. van 30 September 1955, no. 13, voor het onderwijs in de natuurkundige aardrijkskunde, de geologie en de paleontologie; aan Ir. J. DIEPERINK bij K.B. van 13 oktober 1955 voor het onderwijs in de toegepaste planologie; aan Dr. J. N. SEVENSTER, hoogleraar aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, bij K.B. van 14 november 1955, no. 22, voor het onderwijs in de uitlegging van het Nieuwe Testament en de oud-christelijke letterkunde; aan Dr. F. C. GERRETSEN bij K.B. van 15 november, no. 18, voor het onderwijs in de microbiologie; aan Dr. P. C. VAN TRAA, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden, voor het onderwijs in de staathuishoudkunde en de leer der openbare financien, inmiddels bij Min. beschikking d.d. 20 maart 1956 per 1 maart 1956 beeindigd i.v.m. het in functie treden van Prof. PEN voor dit onderwijs; aan Dr. W. F. HERMANS bij K.B. van 3 april 1956, no. 13, voor het onderwijs in de natuurkundige aardrijkskunde; aan Prof. Dr. P. J. VAN RHIJN bij K.B. van 30 juh 1956, no. 5, voor het onderwijs in de sterrenkunde en de waarschijnlijkheidsberekening; de aan Dr. A. DE WAARD verleende onderwijsopdracht in de Faculteit der Economische Wetenschappen is op zijn ver^oek beeindigd met ingang van 1 September 1956 bij Min. besch. van 23 juli 1956; die van Dr. G. TH. NIEMEIJER voor het onderwijs in het Hebreeuws bij Min. besch. van 28 december 1955 met ingang van 1 december 1955. Dr. H. J. PRAKKE werd bij Min. besch. van 14 mei 1956 met ingang van September van dit jaar tot wederopzegging toegelaten als privaatdocent om in de Faculteit der Economische Wetenschappen onderwijs te geven in de publicistiek, in het bijzonder de perswetenschap. Ingetrokken zijn de privaat- docentschappen van de heren G. H. SHITS (fiscaal recht) en M. A. WISSELINK (idem), resp. bij Min. besch. van 7 augustus 1956 en 6 augustus 1956.

Onze tijd staat in het teken van het internationaal contact. Het mag een verheugend verschijnsel worden genoemd, dat vele deuren, die vroeger hermetisch bleven gesloten, hoe langer hoe wijder worden open gezet en dat het internationale wetenschappelijke ruilverkeer, de uitwisseling van"

39 gedachten, ideeen, gegevens en methoden, hoe langer hoe intensiever wordt. Ook onze Universiteit ziet zich de laatste jaren in stijgende mate in dit Internationale verkeer opgenomen, zoals moge bhjken uit het grote aantal naar het buitenlaiid ondernomen reizen van docenten en leden van de wetenschappelijke staf, en het toenemend aantal bezoeken door vreemde- lingen aan onze Universiteit gebracht. Van de eerste categorie moge ik de volgende noemen, waarbij reeds eerder in ander verband genoemde reizen thans onvermeld blijven: van de Faculteit der Godgeleerdheid nam Prof. DANKBAAR deel aan het Internationaal Congres voor Historische Weten- schappen te Rome in September 1955 en Prof. VRIEZEN aan het Tweede Congres van de Organisation Internationale pour I'Etude de I'Ancien Testament te Straatsburg van 27 augustus tot 1 September van dit jaar; van die der Rechtsgeleerdheid maakte Prof, VAN ESVELD een reis naar Mexico, de Nederlandse Antillen en Suriname en hield daarbij voordrachten o.a. voor het Comite voor Wetenschappelijke Lezingen op de Antillen, voor directie en staf van de Curafaose Petroleum Industrie Maatschappij en voor de Rechtsschool in Paramaribo; bovendien vi^oonde hij in zijn functie van voorzitter van de Vereniging voor Arbeidsrecht te Milaan een congres van de Association internationale pour le progres social bij. Prof. ScHELTEMA woonde van 15-21 September van het vorige jaar het tiende Congres de la Societe d'Etudes byzantines te Istamboel als vertegen- woordiger van de Groningse Senaat bij, vertegenwoordigde tevens bij die gelegenheid onze Universiteit op het Congres des Universites (19-23 Sep- tember), in dezelfde stad gehouden, en hield op uitnodiging van de Juridi- sche Faculteit te Erlangen aldaar een drietal lezingen op 10-13 december. De meeste reislust toonden ook dit jaar w^ederom de medici. Dr. Jw. VAN DEN BERG maakte een studiereis van drie weken naar Zweden om daar met spreekmachines te werken en hield voorts lezingen over onderwerpen uit de fysiologie en de fysica van de stemproductie te Parijs, Brussel, Stockholm, Londen en Bad Harzburg; Prof, TEN BERGE hield op het 16e Congres International de la Federation des Societes de Gynecologic et d'Obsetrique de langue frangaise in September 1955 een voordracht; Dr. J. J. DE BLfcouRT maakte van 11-18 maart 1956 een studiereis naar Manchester en Londen ter bestudering van de revalidatie van rheumapatienten en hield op 26 mei 1956 een voordracht te Ostende op een bijeenkomst van rheumatologen uit het Beneluxgebied; Prof. BIJLSTRA , hield een lezing in Gent en bezocht het congres voor de European Orthodontic Society in Stockholm; Prof. DROOGLEEVER FORTUYN nam in September 1955 de,el aan het Internationale Congres over de communicatie-theorie in Londen en in dezelfde maand aaii een vergadering van de Europese Vereniging tegen Poliomyelitis in Ziirich; van zijn medewerkers bezocht Dr. HAHOEN een vergadering in Marseille onder leiding van Prof. GASTAUt en in mei 1956 een bijeenkomst van de Engelse Vereniging voor Electroencefalografie te Londen; Prof. EERLAND maakte een studiereis naar het Thoraxcentrum d'AUaines-Dubost te Parijs;

40 Prof. GAARENSTROOM hield in maart 1956 op uitnodiging voor de Fort- bildungskurs fiir Praktische Medizin te Davos een voordracht, terwijl van zijn medewerkers Dr. D. DE WIED op het Symposium Internazionale sul Diencefalo te Milaan op 4 mei 1956 en op het 20e Internationale Fysiologen- congres, in juli/augustus van dit jaar te Brussel gehouden, het woord voerde; op dit congres hielden ook de Heren Ch. C. J. OLLING, P. BOUMAN en K. PANMAN voordrachten; Prof. HUIZING maakte in februari/maart 1956 en in oktober 1955 studiereizen naar Denemarken, Zweden en Noorwegen onder auspicien van de Wereldgezondheidsorganisatie (fellowship) en op verzoek van deze- organisatie als lid van de ^,studygroup on the deaf child" naar Geneve, terwijl hij voorts in december 1955 en maart 1956 lezingen hield resp. in Brussel en Fredericia; Prof. HUT vertoefde achtereenvolgens in septemter 1955 in Venetie (congres van de Association pour les recherches sur les Parodentopathies), in januari 1956 te Kopenhagen om er een voor- dracht te houden op verzoek van Danmarks Tandlaegehojskole en de Dansk Tandlaegeforening, en in juni 1956 voor het congres van de Federation Dentaire Internationale te Ztirich; Prof. JONXIS hield in de herfst van het vorige jaar voordrachten voor het Centre international d'Enfants te Parijs en voor de medische faculteiten in Manchester, Liverpool en Edinburgh; niet lang voor zijn overlijden bracht onze betreurde collega KRAUS op uit- nodiging van de World Health Organization een bezoek aan Israel en Pakistan; Prof. ORIE vervulde een spreekbeurt in Wenen voor de Wiener Gesellschaft ftir Arzte, woonde het 5e Congres Europeen de Bronchologie te Brussel bij en nam deel aan de besprekingen van de commissie over emphyseem van de Kolen- en Staalgemeenschap te Luxemburg; Prof. VAN DER PLAATS hield voordrachten op het Kongress deutscher technischer Assistentinnen (Bonn, September 1955), op het Duits Rontgencongres (Miinchen, oktober 1955), op de Tagung der Rheinisch-Westphalischen Rontgengesellschaft (Essen, november 1955 en Lennep-Remscheid, mei 1956); van zijn referaat in Mexico-City werd reeds gewag gemaakt; op verzoek van Prof. PONDMAN maakte zijn medewerkster mej. Dr. F. WESTEN- DORP BoERMA, daartoe in staat gesteld door een subsidie van Z.W.O., een studiereis van drie weken naar Parijs om zich te orienteren over een onder- zoek-methode, toegepast bij enkele bloedziekten; Dr. C. R. RITSEMA VAN EcK maakte van januari tot juni 1956 een studiereis door de Verenigde Staten en Canada, gedurende welke hij een congres van de International Anesthesia Research Society bij woonde en voordrachten hield te New York, Boston, Minneapolis en Montreal; voorts bezocht hij in de vorige maand het Middeleuropese Anaesthesisten-congres te Zurich; Prof. RUITER nam deel aan een congres in Fribourg (Zw.) en voerde te Wenen op het congres van de Deutsche Dermatologen-Gesellschaft het woord; Prof. TuNTLER zond zijn assistenten, de artsen mej. L. G. GROEN en de Heer H. J. BRONTS naar Geneve om er aan het zevende „Seminar on the World Health Organization" in mei van dit jaar deel te nemen.

41 Is dus de Faculteit der Geneeskunde onbetwist kampioen op het stuk van bereisdheid, die der Wis- en Natuurkunde liet zich ook niet onbetuigd: Prof. H. BRINKMAN be^ocht als afgevaardigde van de Nederlandse Regering het Council-Meeting van de Europese Organisatie voor kernfysisch ohder- zoek te Geneve in december van het vorige jaar, nam van 11 tot 18 juni 1956 deel aan het C.E.R.N.-symposium over versnellingsmachines te Geneve en van 2 tot 7 juli aan het Internationale congres over „Kernreacties" te Amsterdam; Dr. J. A. M. Cox bezocht op uitnodiging de Gordon-conferentie over „high-pressure research" in Meriten (New Hempshire, U.S.A.), waar hij de openingsvoordracht hield; Prof. GRUBER werkte als „special fellow" van de Rockefeller Foundation van augustus 1955 tot februari 1956 op het laboratorium van Yale University en bezocht een reeks andere labb- raloria in de Verenigde Staten; Dr. R. L. KRANS woonde in april van dit jaar een congres van de Deutscher Verein zur Forderung des mathe- matischen und naturwissenschaftUchen Unterrichts te Hannover bij en bezocht in aansluiting hieraan de Landesstelle fiir mathematischeh und naturwissenschaftlichen Unterricht in Nordrhein-Westfalen; Prof. KUENEN werkte in het najaar van 1955 zes weken in opdracht van de Bataafse Petroleummaatschappij in Venezuela, hield in het voor jaar van 1956 lezingen in Caen en DubUn en maakte voorts nog studiereizen in de Dolomieten, de Franse Alpen en Midden-Italie; in het kader van het Nederlands-Frans Cultureel Verdrag hield Prof. D. VAN OS een tweetal voordrachten voor de Faculte de Pharmacie van de Universiteit van - Parijs; Prof. F. H. L. VAN GS maakte achtereenvolgens een studiereis door de Verenigde Staten, nam deel aan farmaceutische congressen te Londen, waar hij een voordracht hield, en te Luik; Prof. SIRKS nam in oktober 1955 deel aan de oprichtingsvergadering van de Gesellschaft fiir Genetik te Tubingen en Hirsau (Did.) en verblijft op dit ogenblik in Japan, waar hij als vertegenwoordiger van de Nederlandse Regering het Inter- riationaal Genetisch Symposium te Tokyo en Kyoto bijwoont; Dr. H. DE WAARD nam op uitnodiging deel aan het debat bij een promotie aan de Universiteit van Uppsala in mei 1956 en knoopte er wetenschappelijke kontakten tussen de beide natuurkundige laboratoria van Uppsala en Gro- ningen aan; Prof. ZERNIKE tenslotte hield een voordracht te Gent, sprak op uitnodiging van de International Commission of Optics voor haar congres in Cambridge (Mass., U.S.A.) de wetenschappelijke openingsrede uit en nam deel aan de Sechste Tagung der Nobelpreistrager te Lindau (Bodensee). Dat ook de beoefening van de vakken, die in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte zijn ondergebracht, het koffer-pakken niet in de weg staat, moge uit het volgende blijken: Mej. W. J. BLADERGROEN zocht het nog vrij dicht' bij huis en hield op 2 augustus 1956 op het internationale congres van de New Educational Fellowship te Utrecht een lezing, maar Prof. ENK stak voor de zoveelste keer de Noordzee over en hield in november 1955 op uitnodiging van de Londense Universiteit drie Special Lectures in

42 Glassies; voorts woonde hij het congres van de Classical Association te Bangor in Wales en kortgeleden het Congres International pour le Latin vivant te Avignon bij en hield er lezingen; Prof. HEEROMA drong Zelfs door tot achter het ijzeren gordijn en hield in januari van dit jaar te Berlijn een voordracht voor de Evangehsche Forschungsakademie, terwijl hij te Leipzig enkele gastcolleges gaf; Prof HUTTE nam in januari en februari van dit jaar op uitnodiging van de World Federation for Mental Health te Eastbourne deel aan een werkconferentie; Mej. A. VAN MAEKEN gaf gehoor aan een uitnodiging van het Comite ter herdenking van de 50ste sterfdag van Hendrik Ibsen en woonde in mei te Oslo de Henrik Ibsen Minnes-uken 1956 bij; Prof, VAN PEURSEN hield in het voorjaar van 1956 enige voordrachten in Berlijn; Dr. A. H. J. PRINS leidde een ethnografische excursie van een twintigtal studenten in de sociale geografie naar het Musee de rHomme te Parijs in april van dit jaar; Prof. VISSER leidde een Nederlandse delegatie van 40 leden naar het congres van universitair gevormde vrouwen, dat te Parijs werd gehouden van 3-10 augustus van dit jaar; Prof. WATERBOLK nam aan een tweetal buitenlandse congressen deel, t.w. de conferentie „Prehistory and Natural Science" in april 1956 te Londen en de Gemeinsame Tagung der Verbande fiir Altertumsforschung in mei van dit jaar te Liine- burg; Prof, VAN WINTER keerde op 1 november, 1955 terug van een studie- reis door de Unie van Zuid-Afrika, die reeds in het vorige studiejaar was begonnen en gedurende welke hij tevens een reeks van voordrachten hield; Prof. ZANDVOORT hield in oktober van het vorige jaar in het kader van het Nederlands-Belgisch Cultureel Verdrag voordrachten aan de Universiteit te Luik. Van de Faculteit der Economische Wetenschappen tenslotte volgde Prof. BOUMAN het voorbeeld van Prof, VAN WINTER en bereisde gedurende de maanden april, mei en juni van dit jaar de Unie van Zuid-Afrika, waarbij hij in het kader van het Nederlands-Zuidafrikaans Cultureel Verdrag voordrachten hield en colleges gaf aan alle universiteiten in dit land; Prof. MEIJ keerde zojuist terug van het 4e Internationale congres van het Inter University Contact for Management Education te Rome; hij was aangewezen als voorzitter van de commissie voor de formulering van de conclusies van dit congres en hield er bovendien een referaat.

Maar behalve al deze meer individuele reizen naar het buitenland vond er ook nog een drietal plaats in meer georganiseerd verband: op 3 oktober bracht de Rector, vergezeld van enkele Senaatsleden en overige docenten onzer Universiteit, een tegenbezoek aan de Nordwestdeutsche Universitats- gesellschaft te Wilhelmshaven, waarbij reeds bestaande banden nauwer werden aangehaald en enkele nieuwe kontakten werden gelegd; een sedert de tweede wereldoorlog bestaand vast kontakt tussen de Universiteiten van Newcastle upon Tyne en Groningen door middel van een tweejaarlijkse uitwisseling van hoogleraren en Jectoren voerde in november 1955 de heren

43 Prof. ZANDVOORT en Prof. H. J. KEUNING als afgevaardigden van de Gro- ningse Senaat naar onze Engelse zusterinstelling, waar beiden enkele weten- schappelijke voordrachten hielden; een novum daarentegen vormde de „Deutsch-Hollandische Hochschulwoche" te Bremen in februari 1956, georganiseerd door de Bremer Volkshochschule; niet minder dan vijf Groningse hoogleraren aanvaardden hiervoor de reis naar Duitsland, t.w. Prof. H. J. KEUNING, die in zijn kwaliteit van voorzitter van de Senaats- commissie voor de culturele betrekkingen met Noord-West-Duitsland de door ziekte verhinderde Rector Magnificus verving bij de opening van deze week, en voorts de heren Prof. KRAUS, Prof, SI'RKS, Prof, VAN STOCKUM en Prof, DE VOS, die elk een van de avondlezingen van deze serie voor hun rekening namen, welke samen een geheel vormden, getiteld „Der Mensch im Lichte der Gegenwart"; overigens trad bij deze gelegenheid ook onze oud-coUega Prof. PLESSNER, thans hoogleraar te Gottingen, als spreker op, terwijl Prof, DE VOS bovendien nog een discussie leidde. Men is het er Zowel in Bremen als in Groningen over eens, dat het experiment ten voile geslaagd mag heten en dat dit kontakt voortzetting verdient.

Maar evenmin als de liefde maar van een kant kan komen, kan inter- nationaal kontakt bloeien en vruchtbaar zijn, wanneer de reizen maar in een richting gaan. En zo is het dan goed te memoreren, dat gedurende het afgelopen jaar ook een reeks van buitenlanders de gasten van onze Universir teit zijn geweest. Van zuiver wetenschappelijke aard waren de volgende bezoeken: Prof. Dr. UMBERTO D'ANCONA, hoogleraar te Padua, hield op 18 en 19 oktober 1955 in het kader van het Italiaans-Nederlands Cultureel Verdrag een drietal voordrachten, resp. over de onderwerpen "The eels sexual maturity and reproduction", "The northern-Adriatic lagoons and their exploitation for fish production" en „BioIogicaI equilibria and populat- ion dynamics".; de viering van het tienjarig bestaan van de sterk met onze Universiteit gelieerde ,,Scandinavische Studiekring" op 20 oktober 1955 vormde de aanleiding tot het uitspreken van een voordracht in een openbare vergadering van genoemde vereniging over het onderwerp „Wapengerucht en Kinderspel" door Prof. Dr. L. L. HAMMERICH, hoogleraar te Kopenhagen, die, zoals U reeds van mij hebt gehoord, op de vorige dag het hem door onze Senaat aangeboden ere-doctoraat in ontvangst had genomen; op 20 en 21 oktober 1955 vertoefde Prof. Dr. J. RUBBRECHT, hoogleraar aan de Univer- siteit te Leuven, in Groningen en hield er in het kader van het Belgisch- Nederlands Cultureel Verdrag een drietal voordrachten over „Het nalaten, in het strafreeht", terwijl het Brits-Nederlands Cultureel Verdrag ons in de gelegenheid stelde om Prof. Dr. C. K. BARRETT, hoogleraar aan de Uni- versiteit te Durham, uit te riodigen; hij hield een voordracht over het onder- werp "The Apostles in early Christianity" en gaf een college over "The death, of Jesus in the New Testament", welke spreekbeurten plaats vonden resp. op 29 februari en 1 maart van dit jaar.

44 Vermelding verdienen voorts enkele bezoeken van buitenlanders, die niet zo zeer een wetenschappelijk doel hadden, dan wel gebracht werden' om kennis te maken met onze Universiteit. Ik noem in dit verband de komst van een grote groep leden van de Deutsch-Niederlandische Gesell- schaft te Miinster, die bij gelegenheid van een tweedaags bezoek aan stad en provincie Groningen op 30 September 1955 ook ons mooie Universiteits- gebouw niet oversloegen en in de Heymanszaal door de Rector werden begroet, en voorts een bezoek van de Wirtschaftswissenschaftliche Gesell- schaft te Hannover, dat zich voornamelijk binnen de Economische Faculteit afspeelde; op 24 april van dit jaar werden wij vereerd met een bezoek van de Ambassadeur van Pakistan, de Begum LIAQUAT ALI KHAN, die bij gelegenheid van een voornamelijk aan het werk op sociaal terrein in onze stad en provincie gewijd tweedaags werkbezoek met grote belang- stelling ook ons gebouw bezichtigde en hier werd begroet door een commissie uit de Senaat, bestaande uit de Rector en de Assessoren Prof. ZANDVOORT en Prof, DE VOS, waarna een bezoek volgde aan het Sociologisch Instituut van onze Universiteit. Van buitenlandse studentenbezoeken vermeld ik dat van een 'vijftigtal leden van de Foreign Student Service, behorend tot tal van nationaliteiten, die van 25-27 november van het vorige jaar te Groningen verbleven en voor wie Prof, VAN WINTER een zeer instructieve voordracht over de politieke en economische ontwikkeling van Stad en Land van Groningen hield; het betrof hier een jaarlijkse reunie; voorts verbleef op 16 en ,17 januari in onze stad een groep van 26 Zuidafrikaanse studenten onder leiding van Prof, en Mevrouw CILLIERS van de Universiteit van Preto- ria, waarbij men kon genieten van de zang-, spel- en danskunst (met een kleine k) van deze studenten; het aanknopen van kontakt met de studenten van de Universiteit van Hamburg door wederzijdse bezoeken van enkele weken van een tweetal Hamburgse en een tweetal Groningse studenten; op 16 april van dit jaar ontvingen wij bezoek van een groep studenten in de opvoedkunde van de Universiteiten van Londen en Oxford, voornamelijk afkomstig uit de overzeese gebiedsdelen van het Britse Rijk; een week later volgde een kort bezoek van een groep, jonge Duitse academici uit Osnabruck, voor het grootste gedeelte toekomstige bestuursambtenaren; en tenslotte verbleef een twaalftal Amerikanen, voornamelijk studenten, leden van de organisatie The experiment in international living, in juli van dit jaar enige tijd in onze stad en bracht daarbij een kort bezoek aan de Universiteit.

Ik keer terug naar ons eigen universitair leven en maak thans melding van een aantal bijeenkomsten in eigen kring, welke in het afgelopen jaar te Groningen plaats vonden. Daartoe behoort dan de Universiteitsdag op zaterdag 5 november 1955, welke opnieuw de banden met tal van oud-alumni heeft versterkt en waarop, na de gebruikelijke opening in de Aula door Jhr. Mr. W. W. FEITH, Prof. HUIZINGA zijn gehoor boeide met een zeer

45 interessante rede over de Cybernetica; na de sluiting van het algemene ge- deelte van de dag door de Rector bood een gemeenschappelijke maaltijd volop gelegenheid tot het ophalen van herinneringen, waarna de avond gewijd was aan Faculteitsledngen. Ook dit jaar vond er weer een „Vosbergen-bijeen- komst" plaats, en wel op 19 december 1955, waar de Heren Prof. ZANDVOORT en Prof. ROLING resp. over de Rectorenconferentie in Cambridge en het Hooglerarencongres in Triest, beide in dat jaar gehouden, spraken, welke inleidingen werden gevolgd door een levendige discussie. Van groot belang acht ik het feit dat de bijeenkomsten van vertegenwoordigers van onze Universiteit met de Inspecteur, de Rectoren en Directeuren van het V.H.M.O. in de provincies Groningen, , Drente en Overijsel een traditie beloven te worden: op 12 maart van dit jaar vond de derde van deze jaarlijkse conferenties plaats dp het landgoed Vosbergen. Nadat in de beide voorafgaande besprekingen het vraagstuk van de voorlichting en de wensen en verwachtingen van het V.H.M.O. ten aanzien van het universitair onder- wijs de belangrijkste gesprekspunten hadden gevormd, waarvan de Rector in zijn openingswoord een samenvattend over^icht gaf, bewoog de discussie zich deze keer rond de omgekeerde vraag: „Wat verwacht de Universiteit van het V.H.M.O.?", ingeleid door Prof. VISSER en Prof. GERRETSEN, resp. sprekende voor de A- en de B-Faculteiten; Prof. ZANDVOORT wijdde boven- dien nog een korte uiteenzetting aan het probleem van de naar verhouding geringe toeloop naar de A-Faculteiten aan onze Universiteiten, en de voor- lichtingsambtenaar Dr. K. VAN DIJK aan zijn eerste ervaringen op het gebied van de praktijk van de voorlichting. Ook dit jaar verliep deze conferentie in de beste harmonie en droegen inleidingen zowel als het algemene debat in hoge mate bij tot verheldering van de vele en velerlei problemen, die zich voordoen bij de aanraking tussen Hoger onderwijs en Voorbereidend Hoger en Middelbaar onderwijs. De zojuist wederom genoemde voorlichting schijnt thans in wat vaster banen te geraken, nu wij behalve een speciale voorlichtingsambtenaar een uit vertegenwoordigers van Curatoren, Senaat en studenten bestaande voorlichtingscOmmissie rijk zijn. Onze Universiteit heeft zich, ondanks Zekere aarzeling, veroorzaakt door de wijze van voorbereiding, die geheel overgelaten werd aan de Nederlandse Studentenraad, tenslotte niet afzijdig willen houden van een aan de meeste Universiteiten en Hogescholen van het land gehouden vqorlichtingsdag voor ouders en aanstaande studenten op 14 april van dit jaar, waarbij, na opening door de Rector, Prof. SNIJDERS en Dr. VAN DIJK het woord hebben gevoerd ein faculteitsgewijze studie- inlichtingen konden worden ingewonnen. Met alle waardering voor de initiatieven, in het verleden door de studenten op dit terrein ontplooid, moet toch worden vastgesteld, dat de voorlichting in beginsel een zaak van Curatoren en Senaat is, waarbij medewerking van studentenzijde uiter- aard wenselijk is en gaarne wordt aanvaard. In dienst van de voorlichting staan ook de nu reeds traditie geworden Orienteringsdagen voor de nieuw

46 j ' ingeschreven studenten, welke dit jaar plaats vonden op 5 en 6 September. Ik maak voorts melding van de vervolgcoUeges voor afgestudeerden, die ook dit jaar wederom door verschillende Faculteiten werden georganiseerd en die van belang zijn voor het kweken van nauwere relaties tussen Uni- versiteit en maatschappij; hetzelfde kan worden gezegd van de jaarlijks terugkerende lessen gegeven vanwege de Vereniging voor Hoger Landbouw- onderwijs; een novum, voorzover mij bekend, vormden daarbij de vervolg- coUeges gegeven door de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, op vier achter- eenvolgende donderdagen in Hengelo (O.) voor afgestudeerden in de provincies Groningen, Friesland, Drente en Overijsel. Voor het eerst nam dit jaar een groep hoogleraren van on^e Universiteit, die geinteresseerd zijn in de Atlantische gedachte, het initiatief tot het doen houden van een serie voordrachten over de Atlantische Gemeenschap; deze voordrachten, die plaats vonden op 4, 11, 18 en 25 mei en gewijd waren aan verschillende aspecten van de Atlantische Gemeenschap, werden gehouden achtereenvolgens door Prof. ROLING, luitenant-generaal C. GIEBEL, Prof. Mr. J. BARENTS (Amsterdam) en Prof. PEN, die de spreekbeurt had over- genomen van de door ziekte verhinderde Prof, s' JACOB. Een speciale vermelding verdient nog de prachtige expositie „Het Duitse Boek", een reizende tentoonstelling, georganiseerd door de „B6rsenverein Deutscher Buchhandler", die, dank zij het initiatief van de Senaat, in afwijking van het vastgestelde programma ook enkele dagen in Groningen te zien is geweest (28-31 mei 1956), waarbij Curatoren door de beschikbaarstelling van de Aula hun medewerking hebben verleend; de Rector, die deel uit- maakte van het Ere-Comite dezer tentoonstelling, verrichtte op 26 mei op verzoek van de organisatoren gaarne de opening, bij welke gelegenheid ook door de Consul-Generaal Dr. C. VON HOLTEN en een lid van het bestuur van de Borsenverein het woord werd gevoerd. Het natuurkundig Laboratorium onzer Universiteit ontving op 8 en 9 juni van dit jaar de zomervergadering van de Nederlandse Natuurkundige Vereniging. Behalve uiteraard bij de tot nu toe besproken evenementen, had Uw Rector, dikwijls in gezelschap van zijn echtgenote, de eer de Senaat bij tal van andere gelegenheden te yertegenwoordigen, al was hij tot zijn leed- wezen ookj voornamelijk ten gevolge van cumulaties van verplichtingen en werkzaamheden, herhaaldelijk genoodzaakt voor ontvangen uitnodigingen te bedanken of een beroep te doen op de Prorector, Prof. ZANDVOORT, of een der andere Assessoren met name Prof, DE VOS, of de Secretaris van de Senaat, Prof. VRIEZEN; aan zulk een beroep werd steeds met de grootste bereidwilligheid gehoor gegeven, waarvoor ik ook op deze plaats de betrok- kenen uitdrukkelijk en van harte dank zeg. Vergun mij in chronologische volgorde de belangrijkste van de gebeurtenissen, voorzover niet in ander verband genoemd, te vermelden, waarbij de Rector uit hoofde van zijn functie tegenwoordig was: op 22 September 1955 werd te Groningen een

47 Benelux-dag, gehouden in het Paviljoen van het Stadspark, met lezingen van de Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, Z.E, Ir. S. L. MANSHOLT, en de Gezant van Belgie, Z.E. Baron F. X. VAN DER STRATEN-WAILLET, en met een gemeenschappelijke Groningse koffietafel; hierop volgde de viering van het 50-jarig bestaan van de Technische Hoge- school te Delft op 26 en 27 September met een plechtige bijeenkomst in de Nieuwe Kerk in bij^ijn van Hare Majesteit de Koningin en verscheidene Ministers op de eerste, alsmede een feestmaaltijd in de Studentensocieteit Phoenix op de tweede dag, waarbij o.a. Z.K.H. de Prins der Nederlanden en de Minister van Onderwijs aan^aten; bij de viering van de 32e Dies Natalis van de R.K. Universiteit te Nijmegen op 17 oktober 1955 nam Prof. DE Vos de plaats van de Rector in en bij die van het 75-jarig bestaan van de Vrije Universiteit te Amsterdam op 20 oktober 1955 werd onze Senaat vertegenwoordigd door de Heren Prof, DE VOS en Prof. VRIEZEN; ik vermeld verder de herdenking van het 10-jarig bestaan van de Verenigde Naties op 24 oktober 1955 in de Stadsschouwburg te Groningen; de aan- bieding van het door de Groninger schilder JAN ALTINK vervaardigde portret van onze Nobelprijswinnaar Prof. ZERNIKE door het Gemeentebestuur ter plaatsing in de Raadszaal op 7 hovember 1955, waarbij, behalve door de Burgemeester, nametis de Groningse Senaat het woord werd gevoerd door de Reetor en Prof. H. BRINKMAN en waarbij voorts het College van Rector en Assessoren alsmede vertegenwoordigers van de studentenwereld tegenwoordig. waren; de installatie van H.M. Koningin Elizabeth, de koningin-moeder van Engeland, als Chancellor van de Londense Universi- teit op 24 november 1955, een luisterrijke gebeurtenis, die met tal van feeste- lijkheden, verdeeld over twee dagen, gepaard ging en waarvan de hoogte- punten werden gevormd door de installatieplechtigheid in de Festival Hall in tegenwoordigheid van Rectores Magnifici uit de gehele wereld, een door de. Lord-Mayor aangeboden lunch in Guild-Hall, alsmede een schitterende ontvangst door de Koningin-Moeder in het aloude paleis van St. James; op 29 november volgde de Provinciale Herdenkingsbijeenkomst „Vijftig Jaar Kinderwetten" in de Aula van ons Universiteitsgebouw, waarbij de herdenkingsrede werd' uitgesproken door Prof. WIARDA en een inleiding ge- houden door Dr. M. H. VAN ROOY. Bij de uitreiking van de Culturele Prijzen van de Provincie Groningen op 18 februari moest de Rector zich wegens ziekte laten yervangen, evenzo bij het afscheid van de heer W. A. VISSER, hoofd van het Uitleenbureau der Universiteitsbibliotheek, op 29 februari van dit jaar; daarna volgde op 17 april 1956 de opening door H.M. de Koningin van de radiotelescoop te Dwingelo; in het kader van de festivi- teiten bij gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de Commerciele Club Groningen mocht de Rector op 18 april aanzitten aan een diner, gegeven ter ere van Z.E. Mr. N. E. VAN KLEFFENS, Minister van Staat, en woonde hij diens daarop volgende voordracht over „Nationalisme en Inter- nationalisme" in de aula van ons Universiteitsgebouw bij; in hetzelfde verband ontving hij een uitnodiging voor de gala-voorstelling van „De Koppelaarster" door de Nederlandse Comedie in de Stadsschouwburg op 20 april, nadat hij kort t'evoren, eveneens in de Stadsschouwburg, op 6 april de opening van het Tweede Internationale Sportfestival „Groningen 1956" had bijgewoond; bp 24 april moest in de Officiersmess aan de Hereweg afscheid worden genomen van de Territoriaal Bevelhebber Noord, tevens Bevelhebber in de 4e Militaire Afdeling, de Kolonel van de Generale Staf en Mevrouw P. G. C. A. VAN DER SPECK OBREEN, i.v.m. diens vertrek uit de militaire dienst; kort nadien mocht reeds met diens opvolger, de Kolonel DUCHATEAU, worden kennis gemaakt; op 4 mei 1956 genoot de Rector het voorrecht getuige te zijn van de onthuUing van het Nationaal Monument op de Dam te Amsterdam door H.M. de Koningin; genoemd zij voorts de Bisschopswijding van Zijne Hoogwaardige Excellentie Mgr. NiERMAN op II mei, een diner ten huize van de Commissaris der Koningin in de Provincie Groningen, Mr. W. A. OFFERHAUS, op II juni, ter gelegenheid van het bezoek van de Regierungsprasident van Oostfriesland, Dr. L. HAMANN, met wie reeds sinds enige tijd een aangenaam kontakt bestond; bij de installatie van de Hertogin van Devonshire als eerste Chancellor van de Universiteit van Exeter op 12 en 13 juli 1956 werd de Groningse Senaat vertegenwoordigd door de Prorector, Prof. ZANDVOORT, waarna nog volgde de huldiging van onze Groninger dichter en schilder HENDRIK DE VRIES in de Raadszaal op 17 augustus van dit jaar; aan het verzoek om fitting te nemen in het Ere-comite voor deze huldiging gaf de Rector met genoegen gehoor. Ten aanzien van de materiele outillage van de universitaire gebouwen moge in hoofdzaak verwezen worden naar hetgeen mijn voorganger in zijn verslag vermeldde t.a.v. de steeds sterker gevoelde behoefte aan meer plaats- ruimte, zowel in het Academiegebouw zelf, als in verschillende instituten en laboratoria; wel maken een aantal in aanbouw zijnde objecten vorderingen, werden in maart van dit jaar de nieuwe gebouwen voor de natuurkunde aanbesteed en mag met voldoening melding worden gemaakt van de inge- bruikneming van het totaal verbouwde pand Oude Boteringestraat 34, resp. door de hoogleraren in de kunstgeschiedenis, de psychologic en de opvoedkunde en hun staven en medewerkers, toch is het ruimte- vraagstuk - dat in zo sterke mate ook de organisatie en coordinatie van het wetenschappelijke werk raakt -, vooral voor de Faculteit der Letteren ■en Wijsbegeerte, nog steeds nijpend, terwijl ook de fraaie uitbreidingsplannen van het Academiegebouw zelf het stadium van de plannen helaas nog steeds niet zijn gepasseerd; op een tussentijdse verbetering van de aankleding van Senaatskamer en Faculteitskamers mag, als ik goed ben ingelicht, binnen niet te lange tijd worden gerekend. Misschien is het interessarit er in dit verband aan te herinneren, dat het in augustus van dit jaar vijftig jaar geleden is geweesst, dat het in 1850 in gebruik genomen Academie- gebouw door brand werd verwoest - uiteindelijk een niet al te zeer te be-

Jaarboek Rijksnniversiteit 1956. 4 49 treuren feit, aangezien het de aanleiding werd tot het stichten van het tegenwoordige gebouw, dat om zijn fraaie architectuur een bezienswaardig- heid is geworden en waarop onze universitaire gemeenschap terecht trots is. Ten aanzien van het boekenbe2;it, waarover onze Universiteit de beschikking heeft, mag gewag worden gemaakt van de aanwinst van een aanzienlijk aantal werken op het gebied van de Germanistiek en de Duitse taal en letterkunde, aan het Germariistisch Instituut geschonken door de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland door tussenkomst van de Deutsche Forschungsgemeinschaft te Bad Godesberg. In dit verband wil ik met erkentehjkheid melding maken van enkele andere vormen van materiele steun, verleend ten behoeve van onderzoek en studie aan onze Universiteit: Prof. DANKBAAR ontving van de Neder- landse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (Z.W.O.) een subsidie voor de uitgave van Marten Micron, de Christehcke Ordinancien der Nederlandtscher Ghemeinten te Londen, van 1554; Prof. ZANDVOORT ontving, eveneens van Z.W.O., een subsidie voor de uitgave van een studie over de invloed van de oorlpg op de Engelse taal, Prof. HEEROMA voor de uitgave van de eerste aflevering van de door hem samengestelde „Taalatlas van Oost-Nederland en aangrenzende gebieden". Prof. SLICKER VAN BATH voor de uitgave van het eerste deel der historische sociografieen van het platteland, Prof. BROUWER voor de uitgave van de Friese psalmberijming van J. Althuysen, bewerkt door de Heer Chr. Stapelkamp, Prof. SCHELTEMA wederom voor de uitgave van de „Basilica", Prof. MEY als directeur van het Economisch Instituut voor een onderzoek naar de invloed van de con- junctuur op de vervangingsinvesteringen; voorts is een bijzondere vermelding waard het feit, dat door de National Science Foundation te Washington in oktober van het vorige jaar aan onze Universiteit voor drie jaar een belangrijk crediet is verleend ten behoeve van de samenstelling van een Index Muscorum door Prof, VAN DER WIJK en door de Rockefeller Founda- tion ten behoeve van het proteine-onderzoek onder leiding van . Prof. GRUBER.

De gestadig stijgende kosten van het levensonderhoud laten, zoals te begrijpen valt, vooral ook het leven van onze studenten niet onberoerd. Er kan daarom met te meer erkentelijkheid gewag worden gemaakt van de velerlei financiele hulp, die ter bestrijding van de kosten van studie en levensonderhoud van verschillende zijden wordt geboden. De overheid verstrekt op steeds ruimer schaal beurzen, voorschotten en promotietoelagen, terwijl ook een verlaging van de coUegegelden tot / 200,— in dit studiejaar haar beslag heeft. gekregen; voorts staat ons Universiteitsfonds, o.a. met de onder zijn beheer staande fondsen en dank zij het grote aantal eigen contribuanten, op de bres; gaarne memoreer ik tenslotte, dat ook dit jaar de Commerciele Club Groningen aan een aantal studenten, die de aan- schaffing van de nodige studieboeken niet uit eigen middelen kunnen be-

50 kostigen, daarvoor toelagen heeft verstrekt, een sympathieke geste, die door docenten en studenten opnieuw zeer werd gewaardeerd. Nietteminblijft de materiele zijde van de universitaire studie voor velen grote moeilijkheden opleveren. Op een van de gevolgen daarvan wil ik bij deze gelegenheid hog eens met nadruk de aandacht vestigen, nl. de toe- nemende omvang van het z.g. werkstudentendom. Al betekent mogelijkerwijs het verrichten van betaalde arbeid door studenten in bepaalde gevallen - ik denk in het bijzonder aan het geven van lessen - voor de betrokkenen o.a. als een soort psychisch tegenwicht tegen de overwegend receptieve instelling, die aan de studie inhaerent is, een zeker voordeel, toch moet men dit yerschijnsel als geheel m.i. als een euvel beschouwen, dat afbreuk doet aan een normale en geregelde studiegang en een harmonische ontwik- keling van de intellectuele mens; alleen al de verlenging van de studieduur, die alle verantwoordelijke personen en instanties steeds meer zorg baart en die van het genoemde verschijnsel een van de onontkoombare gevolgen vormt, maakt het als geheel verwerpelijk ^) en er zullen middelen moeten worden gevonden om dit verschijnsel zo veel mogelijk de kop in te drukken. Voorts is er nog een tweede probleem, dat een normale academische studie bedreigt en daarom een, helaas eveneens toenemende, bron van zorgen vormt: ik bedoel het huisvestingsvraagstuk. Het wordt voor de student hoe langer hoe moeilijker een passend en binnen zijn financieel bereik liggend onderkomen te vinden. Het verdient waardering, dat de Nederlandse Studentenraad, dat wil dus zeggen: de studenten zelf, dit vraagstuk te lijf gaan^). Het betreft hier twee problemen, die zich in ons hele Nederlandse academische onderwijs voordoen en die derhalve in landelijk verband moeten worden bezien en opgelost - desnoods ten koste van veel geld: Aux grands maux les grands remedes! Overigens verkeert Groningen op de beide gencfemde punten naar verhouding niet eens in een ongunstige positie, maar dat neemt niet weg, dat wij evenzeer als iedere andere Uni- versiteit of Hogeschool .maatregelen moeten beramen om ook ter plaatse zoveel mogelijk tof een oplossing van het woningprobleem - het werkstuden- tendom komt vermoedelijk alleen voor een bestrijding in landelijk verband in aanmerking - bij te dragen. Te Groningen beschikken wij daarvoor over lichamen als het Studentenadviesbureau en de Centrale Commissie ter Behartiging van Algemene Groninger Studentenbelangen, die ook dit jaar weer al het mogelijke deden, terwijl ter bestudering van het huisvestings- vraagstuk bovendien een speciale commissie in het leven is gerOepen, waarin Curatoren, Senaat, Wetenschappelijke Staf en studenten zijn vertegen- woordigd.

^) Zie de' interessante artikelenreeks over het vraagstuk in de Nieuwe Rotterdamse 'Courant van juli 1956. ^) Zie het kort geleden in druk verschenen „Rapport inzake de Studenten Huis- ■vesting" van de NSR.

51 Maar naast de zorgen hebben onze studenten in het afgelopen jaar toch ook in ruime mate de vreugden van het studentenleven kunnen smaken. Wanneer ik dan nu, oudergewoonte, ook de voornaamste fata van de?e zijde van het leven on?er academische gettieenschap de revue laat passeren, dan moge ik aan het begin drie gebeurtenissen memoreren, die ongetwijfeld de hoogtepunten van het jaar zijn geweest. De verwachtingen van alle aanwezigen waren hoog gespannen, toen op 16 maart van dit jaar het gordijn van de Stadsschpuwburg werd opgehaald en het Groninger Studenten- toneelgezelschap onder de zinspreuk „Neemt ons zeals wij zijn" met de opvoering, wederom onder regie van de bekwame ERIK VOS, van de beide ^enakters „De zangeres met het kale hoofd" en „Slachtoffers van hun plicht" van Eugene Jonesco velen misschien voor het eerst in aanraking brachten met het experimented toneel, een opvoering, die bewees dat onze studenten-acteurs en -actrices niet alleen tegen Shakespeare zijn opgewassen (ik denk aan de uitstekende opvoering van de Getemde Peeks verleden jaar) maar ook rasechte avant-gardisten kunnen zijn. Een groot en verdiend succes behaalde voorts het Groninger Studentenmuziekgezelschap „Bragi" met zijn jaarlijkse uitvoering op 27 april, dit jaar voor het eerst in de Stads- schouwburg, waarbij zowel de instrumentale als de vocale prestaties, vooral bij de bijzohder geslaagde opvoering van J. S. Bach's Bauernkantate, de toehoor- ders en toeschouwers deden genieten. Op geheel ander terrein lag het derde grote evenement van het jaar, nl. de schitterende verrichtingen van onze Aegir-roeiers op de Varsity 1956 op zondag 6 mei, waarbij niet alleen het hoofdnummer, de oude vier, maar bovendien nog het nummer stuurmanloze vier en jonge twee werd gewonnen en voorts nog in drie andere nummers resp. een tweede, een derde en een vierde plaats tegen zware concurrentie werden veroverd. Wat dit laatste allemaal voor de universitaire genieenschap en voor de stad wil zeggen, kan men alleen beseffen, als men erbij geweest is; laat ik alleen dit zeggen: er werd die dag veel ge- en verbroken: baanrecords, sportieve reputaties, cordons, de nachtrust van de goede stad Groningen, de huisvrede in Mutua Fides, het recordverbruik aan alcohol per hoofd-het laatste overigens in dubbel opzicht, doordat de alcohol niet alleen naar de hoofden steeg, maar er ook van buiten rijkelijk op neerdaalde - en vooral glas, zeer veel glasl Wat de huisvesting van onze erkende studenten-gezelligheidsverenigingen betreft, moet helaas gezegd worden, dat V.E.R.A. en Albertus Magnus nog steeds niet uit de zorgen zijn, al schijnt er voor eerstgenoemde vereniging nu schot in te komen, doordat, naar mij ter ore is gekomen, de in het begin van dit jaar ondernomen geld-werf-actie geslaagd kan heten; wij mogen dus hopen, dat de nieuwe Societeit in de Oosterstraat binnen afzienbare tijd geopend zal kunnen worden. Moest mijn voorganger in zijn verslag nog constateren, dat de Societeit van Magna Pete, enwel vooral door ruimte- gebrek, nog niet aan alle eisen voldeed, door de uitbreiding van het gebouw, die dit jaar tot stand kwam, is de toestand wel aanmerkelijk verbeterd; daar de echtgenote van de President-Curator, Mevrouw L. C. P. OFFERHAUS-

52 BARONESSE VON ENGELHARDT, door ziekte verhinderd was, heeft in haar plaats de echtgenote van de Rector op 1 november 1955, de Dies Natalis van Magna Pete, de officiele opening van het nieuw^e gedeelte verricht. Ik noem voorts in chronologische volgorde de volgende gebeurtenissen: de opvoering van Euripides' Troades door leerlingen van het Emmens Lyceum onder auspicien van het „Pragmaticuni Illustre" op 30 September 1955; het concert van het Nederlands Studentenorkest in de Harmonie op 19 januari van dit jaar, dat evenals verledemjaar wederom ook in artistiek opzicht een groot succes werd; de2;e keer was Groningen de plaats waar, op 18 en 19 februari, de Federatiedag 1-956 van de World Students Christian Federation werd gehouden met als voornaamste programmapunten een aula-lezing door ANDRE APPEL, studentenpredikant te Parijs en een opvoering door de Theologische Faculteitsvereniging in samenwerking met „Neemt ons" van het stuk „Liefde" van Kaj Munk; de volgende dag sprak de Heer RAFE-UZ- ZAMAN, associate secretary van de World Student Service te Geneve, in de Mensa-zaal over het werk van deze organisatie. Op 23 februari organi- seerde „DiGendo Discimus" in de mensa-zaal een politiek forum over poHtiek en studietoelagen, onder leiding van Prof, s' JACOB. Zoals U zich alien nog zult herinneren, ontstond er in de Nederlandse studentenwereld hevige beroering, toen dit voorjaar het befaamde artikel 46 van het Wets- bntwerp-Hoger Onderwijs, houdende beperkende bepalingen omtrent de hier te lande bestaande vrijheid inzake het afleggen van academische examens, wet dreigde te worden: het was ongetwijfeld een goede gedachte van het Genootschap „Dicendo Discimus" om op 23 mei, toen de bui over was, de in die dagen veel gehoorde leu2;e van de academische vrijheid in een wat gekalmeerde sfeer tot discussieonderwerp van zijn Jaarlijkse Vergadering te maken, waarbij het probleem faculteitsgewijze besproken werd, van welke besprekingen Prof. WIERSMA, die ook de algemene inleiding had gehouden, een voortreffelijke samenvatting gaf; opnieuw kan ik het „Pragmaticum Illustre" noemen met een onderneming op cultured gebied, t.w. de breed opgezette manifestatie gewijd aan de binnenhuisarchitectuur, welke plaats vond in de maanden mei en juni van dit jaar, met een serie lezingen en exposities; voorts de organisatie van een balletcursus voor studenten, eveneens onder auspicien van het „Pragmaticum Illustre". De Stichting tot Culturele en Aesthetische Vorming van de Student (S.C.A.V.) ontplooit in het culturele leven van de studenten na een wat moeilijke start een groeiende activiteit. . Het betekent anderzijds geenszins een miskenning van het initiatief der studenten op algemeen cultureel gebied, wanneer de Senaat in het afgelopen jaar opnieuw de wenselijkheid heeft besproken de algemene culturele vorming van de student te verbreden eri te verdiepen. Dat de steeds voort- gaande specialisatie in dit opzicht een bedreiging vormt, wordt allerwege ingezien en kwam o.a. uit in het feit, dat dit onderwerp een van de agenda- punten van de in juli 1955 te Cambridge gehouden Rectorenconferentie

53 vormde en tot een waarschuwende conclusie leidde. Ook on^e Senaat is zich zijn verantwoordelijkheid in deze ten voile bewust: op zijn aandrang is dit vraagstuk na overleg met Curatoren ter bestudering opgedragen aan een commissie, waarin zowel Curatoren, als Senaat, als de studentenwereld zijn vertegenwoordigd en die in het komende studiejaar, naar wij hopen, vruchtbaar werk zal doen. Lagen de tot dusverre genoemde fata van de studentenwereld voornamelijk op cultureel terrein, ook de sport kwam niet te kort. Een van de vruchten van deze sportbeoefening, de Aegir-overwinning, die overigens inmiddels is gevolgd door overwinningen bij de Nederlandse kampioenschappen in juli van dit jaar, heb ik reeds gememoreerd; genoemd mogen voorts worden de Academische sportdagen, als steeds georganiseerd docir de A.C.L.O. (Academische Centralevoor Lichamelijke Opvoeding), die dit jaar plaats vonden op 16 en 17 mei, na opening door de Rector en een voordracht van Prof. DE VRIES op de avond van de 15de mei, waarbij ook dit jaar weer de „professoren-voetbalmatch" het liieest spectaculaire evenement was; op de gebruikelijke feestavond met prijsuitreiking moest de Rector zich deze keer laten vervangen door Prof, DE VOS, die overigens al op het grastapijt opmerke- lijke prestaties had verricht, Vermelding verdienen in dit verband ook de zeer geslaagde schaatswedstrijden van het personeel onzer Universiteit met tal van fraaie prijzen> waarbij de traditionele boerekool met worst en verder toebehoreh als RectorsTprijs niet ontbrak. Dat Rector en Secretaris bij alle gebeurlijkheden in het studentenleven, 20 veel als enigszins mogelijk was, van hun persoonHjke belangstelling blijk hebben gegeven, zij slechts volledigheidshalve vermeld; het spreekt van zelf en behoorde dikwijls tot de aangenaamste van hun velerlei-verplichtingen. Laat ik dit deel van mijn overzicht mogen besluiten met een enkel woord over de gezondheidstoestand onder onze studenten. Gelukkig mag deze, blijkens het verslag en mondelinge inlichtingen van de studentenarts, Mr. H. P. ScHONFELD WiCHERS, over het algemeen bijzonder gunstig worden genoemd; een omstandigheid echter is minder bevredigend, en daarop wil ik met nadruk wijzen, de omstandigheid namelijk, dat blijkens de statistieken nog door veel te weinig studenten gevolg wordt gegeven aan de tot hen gerichte oproepingen tot medische keuring: men beseffe, dat het hier een sociale plicht van de eerste orde betreft, met de vervuUing waarvan men bovendien ook zijn eigen belang dient. Ook van de bestaande mogelijk- heden tot het sluiten van verzekeringen, welke mogelijkheden in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid nog zullen kunnen worden uitgebreid, make men zo veel mogelijk en nodig gebruik.

Wanneer ik terug zie naar het werk, dat door de .Senaat en het College van Rector en Assessoren dit jaar is verricht, dan mag gezegd worden, dat het weliswaar een druk, maar ook een goed en vruchtbaar jaar is geweest. Het aantal vergaderingen, waarvoor de Rector zijn collegae in de beide

54 colleges bijeen moest roepen, was groot, en de vergaderingen duurden dikwijls lang, die van. Rector en Assessoren waren vrijwel nooit voor het middernachtelijk uur ten einde, maar dank zij de goede geest van vriendschap, waardoor de besprekingen werden gedragen en waarin ook opbouwende kritiek voortreffelijk tot haar recht kon komen, konden vele, en dikwijls belangrijke zaken worden afgehandeld. Enkele daarvan mogen hier, voorzover niet reeds in ander verband is geschied, nog even worden gememoreerd. Uitvoerig hield de Senaat ^ich bezig met het vraagstuk van de openstelling van bepaalde academische studien, om precies te zijn de studie in de psycho- logie en in de bpvoedkunde, ook voor bezitters van einddiploma's, die daartoe tot dusverre nog niet de mogelijkheid boden, waaronder dat van de Nieuwe Kweekschool; er werd hierover aan de Minister uitvoerig advies uitgebracht. Belangrijke gebeurtenissen werpen hun schaduwen vooruit, en zulk een belangrijke gebeurtenis staat ons in oktober van dit jaar te wachten: de Senaat is ingegaan op een uitnodiging van de Minister, gevolg van overleg met de Gemengde Technische Commissie ter Uitvoering van het Nederlands- Frans Cultureel Verdrag, om op zich te nemen het organiseren van een Franse Week, waarin aan zo veel mogelijk facetten van Frankrijk en zijn cultuur de nodige aandacht besteed zal worden. Nadat in 1953 de R.K. Universiteit te Nijmegen en in 1955 de Technische Hogeschool te Delft dergelijke manifestaties hadden georganiseerd, is thans onze Universiteit daarvoor uitgekozen. Met het vele en uitgebreide werk, dat de voorbereiding en uitvoering van deze Franse Week met zich meebrengt, werd een speciale Senaatcommissie onder voorzitterschap van Prof, VAN WINTER belast, die sinds maanden aan het werk is en haar taak zeer breed heeft opgevat, zodat ons over enkele weken een groots gebeuren wacht. Vermelding verdient in dit verband, dat de Senaat ook dit jaar weer actief belangstelling toonde voor het werk van het „Defensie-studiecentrum" in Den Haag, door deze keer als afgevaardigde naar de bijeenkomst van top- functionarissen, gehouden in maart van dit jaar, te zenden Prof, VAN WINTER, die van de besprekingen een uitvoerig verslag uitbracht. De Conferentie van Cambridge, gehouden in juli van het vorige jaar (de „Conference of University Rectors and Vice-Chancellors"), waarbij onze Universiteit was vertegenwoordigd door de Prorector, Prof. ZAND- VOORT, die zich tot onze specialist in deze Internationale samenwerking der Universiteiten heeft ontwikkeld, gaf uiteraard stof tot bespreking te over. Zo heeft onze Senaat o.a. aan de Minister op diens verzoek advies uitgebracht over enkele van de conclusies van deze conferentie - o.a. over de verhoudihg Universiteit-Maatschappij bij het wetenschappelijk onderzoek, over het nijpende probleem van de te lang geworden studieduur, de invoering van baccalaureaatsstudies - en voorts liggen er over enkele andere prae-adviezen gereed. Het werk gaat voort en thans is, na een van 17-19 november van het vorige jaar te Brussel plaats gehad hebbend overleg over de genoemde resoluties en over maatregelen ter bevordering van verdere samenwerking,

55 een nieuwe conferentie in voorbereiding; daarmee werd het Bureau van het Comite van Europese Universiteiten belast. Uiteraard vereist zulk internationaal overleg ook een goed functionerend kontakt in nationaalverband. Gezegd magworden, dat het ten onzent sinds jaren bestaande College van R^ctores Magnifici aan Nederlandse Universi- teiten en Hogescholen (het „Rectorencollege"), waarin voor iedere Neder- landse Universiteit en Hogeschool behalve de Rector nog een vaste vertegen- woordiger, meestal een oud-Rector, zitting heeft, in dit opzicht van veel betekenis is en goed en nuttig werk verricht. In toenemende mate doet zich daarnaast de behoefte gevoelen aan een nauwere en intensievere samen- werking tussen de Senaten en de Colleges van Curatoren. Het stemt tot voldoening, dat daaraan dit jaar door onze Curatoren met grote bereidwilligT held is tegemoetgekomen, en wel op twee wijzen: in de voorafgaande jaren plachten het College van Curatoren en dat van Rector en Assessoren twee maal 's jaars onder voorzitterschap van de President-Curator bijeen te komen om over enkele van de meest belangrijke zaken van gedachten te wisselen; het aantal van deze conferenties is thans op drie gebracht. Voorts vonden dit jaar voor het eerst periodieke besprekingen, meestal om de veertien dagen, plaats tussen de President-Curator en de Secretaris van het College enerzijds en de Rector en de Secretaris van de Senaat anderzijds, waarbij zonder te voren vastgestelde agenda op informele wijze over de meest uiteen- lopende onderwerpen van het universitaire leven van gedachten werd gewisseld; ik verklaar gaarne, dat deze kleine conferenties onzerzijds ten zeerste zijn gewaardeerd en voor mij persoonlijk behoren tot de aangenaamste ervaringen van mijn rectoraat. In dit verband vermeld ik ook gaarne de thans ingestelde periodieke besprekingen tussen Curatoren en beheerders van klinieken en laboratoria. Maar de versteviging van dit interne contact beperkt zich niet tot Gronin- gen. Het door de Commissie van Voorbereiding uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal uitgebrachte Voorlopig Verslag omtrent het aanhangige wetsontwerp tot regeling van het Hoger onderwijs (zitting 1953-1954, no. 2597), waaromtrent de Senaten reeds vroeger adviezen hadden uitge- bracht en adressen tot de Regering gericht, was thans voor de drie Rijks- universiteiten aanleiding om speciaal op de in genoemd wetsontwerp ge- projecteerde Hoge Acedamische Raad nader in te gaan en tegen deze Raad in de vorm, waarin hij volgens dit ontwerp zou moeten fungeren, in een gemeenschappelijk adres aan de Minister hun bezwaren kenbaar te maken en zelfs als hun mening te kennen te geven, dat zij deze Raad het liefst geheel uit het ontwerp geschrapt zouden zien. Dat dit geenszins inhoudt, dat wij een hoger kontaktlichaam, waarin zowel de Senaten als de Curatoria zijn vertegenwoordigd, voor overbodig houden, blijkt uit het feit, dat ook onze Senaat bij het tot stand brengen van zulk een lichaam zijn voile medewerking heeft verleend; na voorbereidende conferenties op 22 februari en 9 mei van dit jaar is thans besloten om op 31 oktober van dit jaar opnieuw een

56 conferentie te beleggen, die verwacht kan worden de constituerende ver- gadering van een Interuniversitair Kontaktlichaam der Nederlandse Univer- siteiten en Hogescholen te sullen worden. Dat de bestuursvorm van de Universiteiten sterk aan het evolueren is, blijkt o.a. uit een feit, dat ook vermelding verdient, namelijk de thans door een wettelijke voorziening ook voor de Rijksuniversiteiten (in Delft bestond het instituut reeds) geschapen mogelijkheid om een aftredend Rector Magnificus opnieuw in die functie te benoemen tot een maximum van vijf achtereenvolgende jaren. Het pro en contra van deze regeling is herhaaldelijk besproken, o.a. door mijn voorganger in zijn verslag, en daarna door Prof. ZANDVOORT in ons Universiteitsblad; ik behoef er dus niet opnieuw op in.te gaan. Zo veel staat wel vast, dat er niet gemakkelijk een hoogleraar gevonden zal worden, die onder de omstandheden, zoals die tot dusverre waren, bereid ^ou worden gevonden om naast zijn werk als geleerde en docent de zware belasting van het rectorschap langer dan een jaar te dragen. Maar die omstandigheden zijn zich aan het wijzigen, en ik maak bij deze gelegenheid gewag van het feit, dat Curatoren, op verzoek van de Senaat en na uitvoerige bespreking en briefwisseHng in de loop van dit jaar, bereid werden gevonden hun medewerking te verlenen bij de instelling van een speciaal Senaatsbureau, aan het hoofd waarvan een vaste, academisch gevormde kracht zal komen te staan, en dat verder de vereiste outillage zal verkrijgen.~ Het is duidelijk, dat Rector en Secretaris door zulk een bureau hun taak, die gaandeweg een onevenredig deel van hun tijd en hun krachten in beslag is gaan nemen, in aanzienlijke mate verlicht zullen zien. Het is dus niet uitgesloten, dat dit in de toekomst van invloed zal zijn bij de vraag, of een aflopend rectoraat al dan niet zal worden gecontinueerd.

Er is nog veel, wat in een verslag als dit vermelding zou verdienen, maar de tijd eist onverbiddelijk, dat ik het bij het zojuist opgesomde laat; het overige vindt men in het Jaarboek der Universiteit over het afgelopen jaar, dat velen Uwer volgens gebruik wordt toegezonden en dat voor iedereen ter inzage is. Aan het einde van mijn mededelingen gekomen voel ik de behoefte met dankbaarheid te gewagenvan de talrijke persoonlijke kontakten, die mijn functie als Rector Magnificus met zich meebracht en die een grote verruiming van mijn ervaring en een verdieping van mijn inzicht in vele problemen en verhoudingen en daardoor een verrijking van mijn geestelijk bezit betekenen. Allen, met wie ik in geregeld ambtelijk kontakt heb gestaan, zeg ik dank voor de geest van goede verstandhouding, waarin die samen- werking zich heeft afgespeeld, en vooral ook voor de vele steun die ik daarbij mocht ondervinden: Curatoren, en wel zeer in het bijzonder de Voorzitter en de Secretaris van het College, de Administrateur, de Heer JANSEN VAN 'T LAAR, mijn coUegae en voorts de bestuursleden der Studentengezelligheids- verenigingen en overige vertegenwoordigers van de studentenwereld. Een speciaal woord van dank voor het verrichten Van het vele, moeilijke

^ 57 en dikwijls ondankbare werk, dat nu eenmaal bij de waarneming van een secretariaat behoort, komt Prof. VEIEZEN toe, de Secretaris van de Senaat in het afgelopen jaar. Waarde CoUega, hoe gaarne zou ik U op dit ogenblik hebben toegesproken als degene, die zo aanstonds mijn taak zou hebben moeten overnemen. Het is een bekend feit, dat de vervuUing van het secre- tariaat een buitengewoon waardevolle leerschool en voorbereiding voor het rectoraat is, en dit doet ons dit werk toch onwillekeurig met meer belang- steUing en toewijding verrichten, dan wanneer het rectoraat er niet op zou volgen. De vervulling van het ambt van Rector Magnificus dient niet alleen en niet in de eerste plaats te worden gezien als een zware plicht, maar vooral als een eer en een voorrecht. Dat Uw secretariaat niet gevolgd wordt door dit eervolle ambt en dat wij U bovendien als Gronings coUega zullen moeten missen, betreuren wij, en betreur in het bijzonder ik, die in het afgelopen jaar zo nauw met U heb samengewerkt, en die,daarbij met bewondering heb gadegeslagen de geestkracht, waarmee Ge uw taak, naast uw vele weten- schappelijke verplichtingen, hebt verricht, 66k in die donkere uren vol angst en spanning, toen een ernstig verkeersongeval uw zoontje overkwam. Wij wensen U in uw nieuwe werkkring van harte alle goeds toe; ik richt deze woorden ook aan het adres van uw echtgenote en spreek daarbij mede namens de mijne! Een speciaal woord zou ik ook willen richten tot de Heren VAN EGMOND en WiERSMA. In de eerste plaats een woord van dank voor de bereidwilligheid en voortvarendheid, waarmede te alien tijde door hen de gevraagde hulp werd verleend, en waarmede zij Rector en Secretaris met hun, door een ervaring van jaren verworven, kennis van zaken bijstonden. In de tweede plaats echter stel ik er prijs op ook bij deze gelegenheid nog eens te ver- zekeren, dat de instelling van een speciaal Senaatsbureau met een aparte functionaris aan het hoofd daarvan, waarvan ik reeds sprak, in geen enkel opzicht een miskenning van de kwaliteit van hun beider werk inhoudt, maar eenvoudig voortvloeit uit de steeds voortgaande toeneming van de omvang der werkzaamheden, die tot het ressort van het Senaatsbestuur behoren, en waaraan bij een voortduring van de tegenwoordige situatie niet meer het hoofd zou kunnen worden geboden. Hoeveel steun en hulp de Rector bij de uitoefening van zijn ambt onder- vindt van onze Amanuensis, de Heer BLANKENSTEIN, en hoeveel erkentelijk- heid hem daarvoor toekomt, weet alleen de insider.

Waarde CoUega Ariens Kappers! Wij alien weten, dat Gij in een bepaald opzicht onder extra moeilijke omstandigheden het rectoraat aanvaart. Immers, de leerschool van het secretariaat, waarvan ik zo juist sprak, hebt Gij gemist. Gaarne getuige ik daarom ook thans in het openbaar nog eens van ons aller waardering voor de wijze, waarop Ge U, zonder lang te aarzelen, voor het rectoraat beschikbaar

58 hebt gesteld, toen de nood aan de man kwam. Het sterk gevoel voor plicht en verantwoordelijkheid, dat hieruit spreekt, is voor ons alien een waarborg, dat Gij een uitstekend Rector Magnificus zult zijn en dat de belangen van Senaat en Universiteit, voorzover deze aan uw leiding zullen zijn toever- trouwd, bij U in goede handen zuUen zijn. In dit bewustzijn draag ik dan thans, onder het uitspreken van mijn beste wensen voor Uzelf en voor Mevrouw ARIENS KAPPERS, de rectorale waar- digheid aan U over.

Salve, Rector Magnifice, iterumque salve!

59 INAUGURELE ORATIES EN OPENBARE LESSEN

1 okt. 1955. Dr. B. J. KOUWER: „Gewetensproblemen van de toegepaste psychologie".

4 okt. 1955. E. N. W. MOTTRAM, M.A.: „American studies in Europe".

14 okt. 1955. Dr. W. G. PERDOK: „Het kristal — Toonbeeld van orde en regelmaat".

15 okt. 1955. Dr. N. G. M. ORIE: „Long2iekten op de achtergrond".

29 okt. 1955. Dr. R. E. H. WESTENDORP BOERMA: „VergiIius".

10 dec. 1955. Mr. K. WIERSMA: „Enkele opmerkingen over het ontwerp wet economische mededinging".

21 Jan.- 1956. Dr. G. J. VAN DER PLAATS: „Diagnostiek entherapie in de greep van de techniek".

4 febr. 1956. Dr. Th. HART DE RUYTER: „Problemen rond de kinder- psychotherapie".

25 febr. 1956. Dr. H. A. HUTTE: „Moeten en mogen in de arbeidsge- meenschap".

21 apr. 1956 Dr. J. PEN: „Trekken en duwen in de conjuctuurpolitiek."

60 LEZINGEN EN VOORDRACHTEN

28 sept. 1955. Theologische Faculteitsvereniging: Prof. Dr. H. H. ROWLEY, uit Cambridge. „Commuriity in ancient Israel". 18 okt. 1955. Medische Faculteitsvereniging: Prof. Dr. S. T. BOK, uit Amsterdam. „Orde en wanorde in de Cybernetica". 24 okt. 1955. Theologische Faculteitsvereniging: Prof. Dr. O. WEBER, uit Gottingen. „Jesus und die Wissenschaft". 28 en Juridische Faculteitsvereniging: 29 okt. 1955. Mr. C. J. J. W. VAN GROENINGEN, Jhr. Mr. L. H. SAND- BERG, Mej. Mr. J. H. KROESEN, Mr. R. F. Roos, J. J. HANGELBROEK en Dr. A. H. PHILIPSE. „Toekomstmogelijkheden van de jurist". 8 nov. 1955. Medische Faculteitsvereniging: Dr. Th. H. ScHLiCHTiNG, uit Amsterdam. „Hippocrates". 10 nov. 1955. Natuurfilosofische Faculteitsvereniging: Prof. H. J. EMELEUS, uit Cambridge. „Reactions in some non-aqueous solutions". 17 nov. 1955. Theologische Faculteitsvereniging: Prof. Dr. J. H. SEMMELINK, uit Groningen. „Het huidige Israel". Literaire Faculteitsvereniging: Prof. Dr. W. A. P. SMIT, uit Utrecht. „Het geheim van de z.g. Kerstreien in Vondels Gijsbreght van Aemstel". 28 nov. 1955. Juridische Faculteitsvereniging: Prof. Mr. J. E. ScHOLTENS, uit Johannesburg. „De ontwikkeling van het privaatrecht in Zuid-Afrika". 29 nov. 1955. Medische Faculteitsvereniging: Prof. Dr. G. KRAUS, uit Groningen. „Indrukken van mijn reis als psychisch-hygienist in het nabije Oosten en de Soedan". 7 dec. 1955. Medische Faculteitsvereniging, sectie Tandheelkunde: I Prof. Dr. A. B. F. A. PONDMAN, uit Groningen. „Een en ander uit de geschiedenis der bacteriologie".

61 7 dec. 1955. Economische Faculteitsvereniging: Ir, U. S. F. JousTRA, uit Groningen. „De ontwikkeling van de Groninger Industrie in verleden en toekomst". 9 dec. 1955. Natuurfilosofische Faculteitsvereniging: Prof. W. E. ANKEL, uit Giessen. „Forschungen iiber Siisswasserschwamme". 26 Jan. 1956. Medische Faculteitsvereniging: Prof. Dr. P. H. VAN THIEL, uit Leiden. „Medisch werk in onderontwikkelde gebieden". Literaire Faculteitsvereniging: J. PiEBENGA, uit Leeuwarden. „De Friese en de Nederlandse literatuur, verschil en overeenkomst". 30 Jan. 1956. Natuurfilosofische Faculteitsvereniging: Prof. KoPFERMANN, uit Heidelberg. - „Kernmomenten und Kernmodellen". 17 febr. 1956. Medische Faculteitsvereniging, sectie Tandheelkunde: F. J. TEMPEL, uit Groningen. „Enige facetten uit de tandheelkundige praxis". , Economische Faculteitsvereniging: • Dr. P. RijKENS, uit 's-Gravenhage. „De interne organisatie van het Unilever concern". 23 febr. 1956. Literaire Faculteitsvereniging: Prof. Dr. MAARTJE DRAAK, uit Amsterdam. „Arthurlegenden". 29 febr. 1956. Theologische Faculteitsvereniging: Dr. C. K. Barrett, uit Durham. „Methodism in England". 6 mrt. 1956. Medische Faculteitsvereniging: Dr. J. W. VAN RooY en F. C. N. v. D. BOUWHUIJSEN. ,,De inrichting en financiering van de artsenpraktijk". Natuurfilosofische Faculteitsvereniging: Prof. I. PRIGOGINE, uit Brussel. „La thermodynamique des phenomenes irreversibles". 7 mrt. 1956. Juridische Faculteitsvereniging: Prof. Dr. H. H. JESCHECK, uit Freiburg. „Die Beurteilung der Kriegsverbrecherprozesse in „Deutschland".

62 21 mrt. 1956. Medische Faculteitsvereniging, sectie Tandheelkunde: J. Stork, uit Aerdenhout. „Het ziekenfondswezen in de tandheelkunde in Nederland". 19 apr. 1956. Literaire Faculteitsvereniging: Prof. Dr. F. MAURER, uit Freiburg. „Probleme des Westgermanischen". Economische Faculteitsvereniging: Dr. H. KLANKE, uit Wilhelmshaven. . „Internationale Entwicklungslinien in der Betriebs- wirtschaftslehre". 20 apr. 1956. Economische Faculteitsvereniging: Dr. Ir. F. PRAKKE, uit Emmen. „De arbeidsproblemen in het moderne grootbedrijf", 24 apr. 1956. Medische Faculteitsvereniging: Dr. H. DEENSTRA, uit Utrecht. „Silicosis". 26 apr. 1956. Natuurfilosofische Faculteitsvereniging: Prof. G. MOREL, uit Versailles. „Recherches sur les maladies a virus des plantes". 3 mei 1956. Economische Faculteitsvereniging: W. A. J. BOGERS, uit Heerlen. „Algemene economic en econometrie". 11 mei 1956. Economische Faculteitsvereniging: Prof. J. MERTENS DE WILMARS, uit Leuven. „Mogelijkheden en gren2;en van de actieve geldpolitiek". 12 mei 1956. Literaire Faculteitsvereniging: Mevr. Dr. M. I. GERHARDT, uit Groningen, „Roman en Detective story". 13 mei 1956. Literaire Faculteitsvereniging: JACQUES DEN HAAN, uit 's-Gravenhage. „Vormen van geweld in de moderne Amerikaanse letteren". Prof. Dr. TH. C. VAN STOCKUM, uit Groningen. „Het Medea-motief". 25 mei 1956. Medische Faculteitsvereniging, sectie Tandheelkunde: Dr. H. EGEYDI, uit Amsterdam. „Antibiotica in de endodontie".

63 30 mei 1956. Natuurfilpsofische Faculteitsvereniging: Prof. D. H. MEGAW, uit Cambridge. „Ferro-electric crystals and the relation of ferro-electricity to crystal structure". 8 en Juridische Faculteitsvereniging: 9 juni 1956. Prof. Mr. J. WIARDA, Prof. Mr. B. V. A. ROLING, Prof. Mr. N. E. H. VAN EsvELD en Prof. Dr. J. PEN. „Ontwikkelingstendenzen in recht en economie".

64 AANTEKENINGEN BETREFFENDE DE IN HET STUDIEJAAR 1955—1956 OVERLEDENEN

Dr. Lukas Tinbergen Op 1 September 1955 overleed plotseling Prof. Dr. LUKAS TINBERGEN, sinds 1949 lector en sinds 1954 hoogleraar in de beschrijvende dierkunde aan- onze Universiteit. De Nederlandse wetenschap verloor in hem een pioniersfiguur, de Universiteit een toegewijd en stimulerend decent. Maar het zwaarst werden zijn gezin, zijn familie en zijn talrijke vrienden getroffen, voor wie hij door zijn persoonlijke eigenschappen zoveel heeft betekend. LuuK TINBERGEN werd op 7 September 1915 te 's-Gravenhage geboren en groeide op in een gezin met veel belangstelling en grote gaven voor weten- schappelijk werk. Reeds als jongen voelde hij zich aangetrokken tot de levende.natuur en haar problemen. Daarbij werd hij ongetwijfeld beinvloed door zijn acht jaar oudere broer NIKO, met wie hij voor en tijdens zijn studie- tijd veel samenwerkte. Beide vonden zij vooral in veldwerk grote bevrediging. Toch ging LUUK met zijn belangstelling een eigen weg. Terwijl NIKO zich meer en meer aan de studie van het gedrag van dieren ging wijden, be- paalde LUUK zich in hoofdzaak tot de analyse van de factoren, die de aantal- sterkte van diersoorten regelen. Hij legde daarmee reeds voor en in het begin van zijn studietijd de basis voor zijn latere wetenschappelijke werk. In deze periode had TINBERGEN een leidende rol in de Nederlandse Jeugd- bond voor Natuurstudie. Hier kwamen voor het eerst zijn gaven als docent, schrijver en tekenaar tot uiting en hier kreeg hij zijn eerste leerlingen. TINBERGEN studeerde van 1933 tot 1939 te Leiden en maakte daarbij in ruime mate gebruik van de gelegenheid om in vele richtingen van de biologie ervaring op te doen. Dat hij aan deze veelzijdigheid gedegenheid gepaard liet gaan, blijkt uit het feit, dat de meeste door hem in deze periode verrichte onderzoekingen tot publicaties leidden. t , Van 1939 tot 1945 was hij assistent aan het Zoologisch Station der Neder-' landse Dierkundige Vereniging. Door de oorlogsomstandigheden bestond zijn werk toen hoofdzakelijk uit het bewerken van reeds op het Station aanwezige gegevens.\In de^ periode, dat de directeur door de bezetter ge- vangen werd gehouden, nam TINBERGEN . diens functie waar. Van 1940 tot 1946 was TINBERGEN tevens leider van het „Vogeltrekstation Texel". Hier had hij de gelegenheid verder voort te bouwen op een andere, in zijn jongensjaren ontstane belangstelling: de studie van de vogeltrek, in het bijzonder van de interne en externe factoren, die de richtingskeuze van de vogel bepalen. Dit onderzoek is hij ook tijdens zijn latere functies blijven voortzetten. Het Vogeltrekstation gaf hem bovendien.reeds de gelegenheid tot populatie- oecologisch onderzoek. Toen hij in 1945 werd benoemd tot bioloog bij het Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek in de Natuur kon hij dit

Jaarboek Rijksaniversiteit 1956. 5 65 werk met voile kracht aanpakken, Zo ontstond in 1946 zijn dissertatie: „De sperwer als roofvijand van zangvogels". Nu volgde een uitgebreid onderzoek, uitgevoerd op de Noordveluwe in de omgeving van Hulshorst, naar de relaties tussen bosvogels en insecten. De laatste jaren betrok TINBERGEN ook de insectenparasieten in zijn be- schouwingen. Zijn benoeming te Groningen gaf hem de gelegenheid het onderzoek met meer hulpmiddelen en meer medewerkers voort te zetten. Werk van fundamentele betekenis voor de oecplogie werd hier door hem verricht. Bij het onderwijs was aan TINBERGEN naast de oecologie de morfologie der dieren toegedeeld. Zijn veelzijdigheid en scherp critisch inzicht hebben hem geholpen dit onderwijs op originele moderne wijze te geven en daarbij de verschillende aspecten van de morfologie harmonisch tot hun recht te laten komen. TINBERGEN'S onderzoek, zowel dat over de populatie-dynamica als dat over de vogeltrek, is er op gericht geweest de in het veld aangetroffen toe- standen te verklaren. Het grote aantal variabelen, dat onder natuurlijke omstandigheden een rol speelt, maakt het trekken van conclusies pas na langdurig en moeizaam onderzoek mogelijk. Bovendien moet dit onderzoek een kwantitatief karakter hebben. TINBERGEN heeft tal van kwantitatieve methoden weten te ontwikkelen en te vervolmaken. Hij bezat de eigen- schappen, die voor dit onderzoek onmisbaar zijn, hij had een scherp intellect, was voorzichtig, critisch, gedegen en gewetensvol en hij beschikte over een groot doorzettingsvermogen. Voor het verzamelen der vele kwantitatieve gegevens, soms op vele plaatsen in het land, was hulp van medewerkers nodig. Altijd heeft TINBERGEN ge- makkelijk medewerkers kunnen aantrekken. Het was een voorrecht hem te mogen helpen en velen zullen hem altijd dankbaar blijven voor het contact, dat hij met hen heeft gehad. Niet alleen de prestaties van zijn studenten wist TINBERGEN op te voeren, hij wist ook tal van amateurbiologen dusdanig voor te lichten en te ontwikkelen, dat zij betrouwbare medewerkers voor hem werden en daardoor zijn waarnemingsmateriaal op verantwoorde wijze konden helpen vergroten,. In ruil voor deze hulp heeft.hij zijn mede- werkers leren kijken en denken, waarbij hij zich een waardig leerling van de door hem zo vereerde THYSSE heeft getoond. TINBERGEN verstond uit- stekend de kunst zijn wetenschap verantwoord te populariseren. Hij schreef goed en vlot en vermocht met veel artistieke aanleg zijn boeken en publi- caties op treffende wijze teillustreren. Tot organisatorisch en administratief werk buitenzijn eigenlijke onder-- zoek voelde TINBERGEN zich allerrninst aangetrokken. Juist daarom is het zo te waarderen, dat hij toch vele malen dergelijk werk nauwgezet heeft verricht, wanneer hij meende, dat dit in het belang van zijn. wetenschap of van de instelling, die. hij diende, nodig was. Zo nam hij intensief deel aan de organisatie van de oecologie hier te lande en verzette hij veel werk

66 ' .; ;;.■.;. ^.-;-.^. ;■ :;,, ■ ten behoeve van de Nederlandse ornithologie, in het bijzonder de bestu- dering van de vogeltrek. Hoewel officieel niet belast met organisatorisch werk op het Zoologisch Laboratorium der Universiteit nam hij vrijwillig een deel van deze werk- zaamheden op zich. Voor de ontwikkeling van de zoologie te Groningen en voor de bouw van het nieuwe laboratorium is daardoor zijn invloed van grote waarde gew'eest. Wij verloren in hem een belangrijke leidende figuur, een trouw mede- werker en een goed vriend. G. P. B.

Dr. Marinus Nicolaas Joseph Dirken Op 2 mei 1956 bereikte ons het bericht, dat MARINUS NICOLAAS JOSEPH DIRKEN, hoogleraar in de fysiologie, de avond tevoren te Lourdes was over- leden. Zijn gezondheidstoestand vervulde zijn omgeving gedurende de laatste jaren met toenemende zorg. Een kort ziekteverlof in het begin van dit jaar. bracht slechts geringe verbetering. DIRKEN echter was er de man niet naar om te klagen en bleef met voorbeeldige zelfdiscipline doorwerken. Hij vond het einde na een vermoeiende dag, gewijd aan het bedevaartswerk, dat hem na aan het hart lag en werd te Lourdes begraven. DIRKEN werd geboren op 4 februari 1895 te Alkmaar, waar^ zijn vader de chirurgische praktijk uitoefende. Als 12-jarige jongen reeds verliet hij het ouderlijk huis om in Amsterdam het gymnasium en de universiteit te bezoeken. Na zijn studie in de geneeskunde werd hij in 1919 assistent bij Buytendijk aan het Fysiologisch Laboratorium van de Vrije Universiteit. In deze jaren was hij een enthousiast race-roeier. Zijn eerste wetenschappelijk werk stond hiermee in nauwe samenhang en.gold de beantwoording van. de vraag welke invloed het wedstrijdroeien en een streng doorgevoerde training op het lichaam had. Reeds uit. zijn eerste publicaties bleek zijn neiging tot nauwgezet waarnemen en tot het ontwerpen van oorspronke- lijke apparatuur. In 1925 kwam DIRKEN als assistent van BUYTENDIJK naar Groningen en in de jaren daarop verrichtte hij onder meer, tezamen met MOOK, onder- zoekingen over de snelheid waarmee gassen opgenomen werden in bloed en serurri. Zijn belangstelling ging voornamelijk uit naar de fysiologie der ademhaling. Voor hem was de fysiologische vraagstelling primair. Bij de ontwikkeling van de methodiek toonde hij zijn operatieve vaardigheid en gaf blijk van grote oorspronkelijkheid in de methodische benadering van zijn problemen. In 1937 pfomoveerde hij op een onderzoek over de perifere regulatie der ademhaling door inwerking van koolzuur op het zenuwweefsel der longen. In het zelfde jaar werd hij benoemd tot conservator en toe- gelaten als privaatdocent om onderwijs te geven in de fysiologie der adem- halingsorganen. In 1947 volgde zijn benoeming tot buitengewoon hoog- leraar en in 1948 die tot gewoon hoogleraar in de fysiologie.

67 DiRKEN was in de eerste plaats onderzoeker. Eenvoudig, ronduit en onzelfzuchtig kon hij mede-werken in het laboratorium en een sfeer'scheppen waarin het een genoegen was te verkeren. Hij beschikt over een fijne tact en grote levenservaring, maar zijn soms verbijsterende oprechtheid liet wel eens het tegendeel waar schijnen. Hij placht een zeer eigen mening te hebben, waarvan hij zich slechts door geldige argumenten liet afbrengen. Soms leidde dit tot misverstand, maar uiteindehjk erkende een ieder hoe- 2eer hij zich liet leiden, niet door zelfgenoegzaamheid, maar door een op- recht streven om anderen op de juiste wijze bij te staan. Een reeks van proefschriften over ademhaling, circulatie en zenuwfysiologische onder- werpen is onder zijn leiding tot stand gekomen. In de jaren van zijn hoog- leraarschap ging zijn speciale belangsteliing uit naar de klinische-toepassing van de fysiologie. Het klinisch longfunctie-onderzoek in Groningen heeft veel aan hem te danken en ook zijn directe bijdragen tot de activiteit van het thoraxcentrum verdienen vermelding. Het lot van de Universiteit en van de studenten ging DIRKEN ter harte, getuige zijn activiteit ten dezen tijdens en vlak na de oorlogsjaren. Zij, die clandestien studeerden, weten zich dankbaar voor zijn hulp en steun. Na de oorlog had hij een aandeel in de formulering der gedachten omtrent de vernieuwing der Universiteit, neergelegd in de brochure van een zestal Groninger hoogleraren. Ook was hij betrokken bij de oprichting van de Groninger afdeling van het V.W.O. in 1946, waarvan hij al deze jaren voor- zitter is geweest. DIRKEN'S banden met het studentenleven komen tot uiting in de beide erelidmaatschappen die hem door de G.S.R.V. „Aegir" en de R.K.S.V. „Albertus Magnus" werden verleend. In zijn eigen studenten jaren een enthousiast lid van Nereus -— hij zat in 1919 in de ploeg, die de Varsity won — was hij door zijn karaktereigenschappen voorbestemd om als coach op te treden, eerst bij-Nereus, later in 1926 bij Aegir, waar hij de grondslag voor een systematische training legde. Het stemt tot weemoed te bedenken dat hij de recente bekroning van het door hem aangevangen werk niet meer heeft mogen meemaken. In de kring van zijn vakgenoten was hij en door zijn werk en'door zijn persoonlijkheid ten zeerste gezien. Hi; bekleedde de laatste jaren het voor- zitterschap van de Nederlandse Vereniging voor Physiologie en Pharma- cologie en vervulde talrijke andere bestuursfuncties. Ook' buiten ons land Vond zijn werk erkenning. De Groningse Universiteit verliest in DIRKEN een man van betekenis, wiens nagedachtenis in hogeere verdient te worden gehouden. : H. H.

68 Dr. Gerard Kraus Op 5 juni 1956 overleed te Groningen, 57 jaar oud, Professor Dr. GERARD KRAUS, gewoon hoogleraar in de psychiatrie aan de Groninger Universiteit. KRAUS werd geboren op 20 augustus 1898 te Groningen; studeerde medi- cijnen te Utrecht, waar hij in 1923 tot arts werd bevorderd. In 1933 promo- veerde hij te Groningen op het onderwerp „Krank2innigheid in Nederland." Na ?ijn opleiding tot psychiater, eerst bij JELGERSMA in Leiden, daarna bij WiERSMA in Groningen, werd hij in 1927 als afdelingsgeneesheer verbonden aan het Proviriciaal Ziekenhuis nabij Santpoort. Hier, eerst onder leiding van VAN DER SCHEER, later als Geneesheer- Directeur, ontplooide KRAUS een enorme activiteit. De voetsporen van zijn voorganger volgend, organiseerde hij in Nederlands grootste gesticht de arbeidstherapie op een wijze die in binnen- en buitenland grote bewondering verwierf. Hij toonde op overtuigende wijze aan dat de symptomen van psy- chiatrische ^iektebeelden zich grondig kunnen wijzigen, wanneer men de omstandigheden verandert waarin de patient verkeert. De psychiatrie maakte in de laatste dertig jaren een bijna revolutionaire ontwikkeling door; van een weinig gewaardeerde tak der medische wetenschap groeide zij uit tot een dynamisch specialisme. De vorderingen der psychiatrie hebben niet nagelaten invloed uit te oefenen op andere wetenschappen, en evenals elders in de geneeskunde namen niet slechts de cUratieve maar ook de preventieve mogelijkheden toe. Tot degenen, die bij deze ontwikkeling in ons land een pioniersrol hebben vervuld, be- hoorde in de eerste plaats ook KRAUS. In 1949, bij het 100-jarig bestaan van Santpoort, kon hij tonen wat hij van zijn gesticht gemaakt had: een modern psychiatrisch ziekenhuis, dat wezenlijk verschilde van het vroegere krank- zinnigengesticht. Kraus heeft de erkenning gekregen, die hij yerdiende; nationaal door zijn hoogleraarsbenoeming in 1950, internationaal door de World Health Orga- nization, die hem benoemde als Expert-Consulent voor de Geestelijke Hygiene in het Midden-Oosten. Van zijn veelzijdige belangstelling geven zijn publicaties duidelijk blijk; zij handelen over diverse moderne behandelingsmethoden in de psychiatrie, over het psychopathie-begrip, waarbij zijn opvattingen van grote waarde bleken voor de forensische psychiatrie; daarnaast over preventieve en sociale psychiatrie, culminerend in zijn kort voor zijn dood te Amsterdam gehouden grote samenvattende rede op het Congres voor de Geestelijke Gezondheids- Zorg. Zijn leerboek voor de psychiatrie, waaraan hij kort voor zijn verscheiden de laatste hand legde, geeft een beeld van zijn kennis; daarnaast toont het ons de gaven die Kraus bezat als hoogleraar; een voortreffelijke taalbeheersing, het vermogen de dingen eenvoudig te zeggen, tegelijk boeiend, helder en zakelijk. Het was dan ook begrijpelijk dat zijn assistenten en studenten hem bewonder- den en zijn vak lief kregen. 69 KRAUS was een mens uit een stuk, een geboren leider, een voortreffelijk organisator: strikt rechtvaardig, punctueel, wars van intriges; een harde werker die strenge eisen stelde aan zichzelf. Vaak was hij wat eenzaam; slechts weinigen kenden KRAUS werkelijk: de milde mens met zijn warme liefde voor zijn medemensen, de kunstenaar, de kenner van de beeldende kunst en bewonde'raar o.a. van VAN GOGH. Hij stond altijd voor iedereen klaar; zijn leerlingen en medewerkers vonden in hem evenzeer een groot leermeester als een vaderlijk vriend. Groot was dan ook de verslagenheid die het plotselinge en onverwachte overlijden van KRAUS heeft gewekt, niet het minst ook in de medische faculteit onzer Universiteit, waarvoor hij in de weinige jaren reeds zoveel gedaan heeft. Met grote dankbaarheid zal de Groninger Universiteit zijn persoon en zijn werk in haar annalen blijven heVdenken. Th. HdR.

70 AANTEKENINGEN BETREFFENDE DE HOOGLERAREN EN LECTOREN, DIE IN HEX STUDIEJAAR 1955—1956 HUN AMBT HEBBEN AANVAARD

BENJAMIN JAN KOUWER, geboren 26 juli 1921 te Groningen, bezocht het Gymnasium te Dordrecht en Apeldoorn. Vanaf 1939 studeerde hij scheikunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, waarvari in 1942 het can- didaatsexamen werd afgelegd. Tijdens de oorlog bezocht hij het Conser- vatorium van Toonkunst te Utrecht (hoofdvak Muziektheorie) en begon hij met een officieuze studie in de psycholdgie.. Na gedurende de cursus 1945/46 met eenbeurs van het C.N. de Recherches Scientifiqiies psycho- logisch-statistisch werk aan het Institut de Biometrie te Parijs te hebben verricht, werden in 1946 en 1947 te Utrecht de examina in de psychologie afgelegd. Op 16 december 1949 volgde de promotie op een proefschrift, getiteld: „CoIors and their character" (promotor Prof. BUYTENDIJK). Sinds 1946 werkte hij in verschillende rangen aan de psychologische instituten van de Rijksuniversiteit te Utrecht onder Prof. BUYTENDIJK en Prof, VAN LENNEP, waarna in 1955 de benoeming volgde tot buitengewoon hoog- leraar in de toegepaste psychologie en directeur van het.Groninger Instituut voor Toegepaste Psychologie en Psychotechniek, beide als opvolger van Prof. Snijders. De inaugurele rede, over „Gewetensproblemen van de toegepaste psychologie" werd gehouden op 1 oktbber 1955. Behalve enkele artikelen in het Nederlands Tijdschrift voor de Psycho- logie publiceerde hij een „Inleiding tot de psychologie" (met J. LINSCHOTEN) en „Tests in de psychologische practijk".

RoELF EvERHARD HERMAN WESTENDORP BOERMA werd op 28 augustus 1911 geboren in de pastorie te Blija (Fr.), bezocht het Stedelijk Gymnasium te Leeuwarden en studeerde klassieke letteren aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Na een periode van enkele kortere tijdelijke betrekkingen in Rotterdam en Leeuwarden, werd hij in 1939 benoemd tot leraar in de klas- sieke talen'aan het Stedelijk Gymnasium te Groningen. Van 1940—1946 bekleedde hij dezelfde functie aan het Gymnasium Celeanum te Zwolle, maar keerde in 1946 weer naar Groningen terug, waar hij aan hetzelfde Gymnasium, nu Praedinianum geheten, tot 1955 werkzaam was. Tevens was hij van 1949^-1955 verbonden aan het Avondlyceum. Inmiddels was hij in 1949 cum laude gepromoyeerd op een proefschrift „P. Vergili Maronis libellus qui inscribitur Catalepton". Bij K.B. van 5 april 1955 werd hij benoemd tot hoogleraar in de Latijnse taal- en letter- kunde als opvolger van Prof. Dr. P. J. ENK; hij aanvaardde dit ambt op 19 September 1955 en hield op 29 oktober 1955 zijn inaugurele rede, ge- titeld „Vergilius" Van zijn hand verschenen artikelen en recensies in de ,",Mnemosyne", het„Rundschreiben des. Niedersachsischen Altphilologen-

71 Verbandes" en een bijdrage in de door hem geredigeerde Feestbundel- ENK „Ut Pictura Poesis" Deze publicaties hebben grotendeels betrekking op Latijnse poezie uit de le eeuw v. C,

KLAAS WIERSMA werd op 28 februari 1916 te Hengelo (O.) geboren en doorliep het Kennemer Lyceum te Bloemendaal, waar hij in 1934 het eind- diploma gymnasium A behaalde In het zelfde jaar werd hij ingeschreven voor de studie in de rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Zijh doctoraal examen legde hij af in december 1939. Op 20 februari 1952 promoveerde hij aan eerdergenoemde universiteit op een proefschrift ge- titeld „Het rechtsmiddel verzet van derden"; prompter was Prof. Mr. R. P. CLEVERINGA. Was hij reeds voor zijn doctoraal examen opgetreden als repetitor in het Romeins recht, daarna vestigde hij zich te Leiden als zodanig voor burger- lijk recht, handelsrecht en burgerlijk procesrecht. Na nog enkele maanden als adjunct-secretaris aan het college van rijks- bemiddelaars verbonden te zijn geweest, werd hij in 1942 aangesteld als adjunct-secretaris van de bedrijfsgroep zuivelindustrie. Van mei tot december 1945 was hij werkzaam als commies bij het kabinet van de commissaris. van de koningin te Noord-Holland, terwijl in januari 1946 zijn benoeming volgde tot secretaris van curatoren der Leidse uni- versiteit. Naast zijn laatstgenoemde ambt was Mr. WIERSMA enige tijd rechter-plaatsvervanger in de arondissements-rechtbank te Haarlem en lid van de raad van beroep voor directe belastingen te Leiden.' Zijn wetenschappelijk werk is tot dusver voornamelijk gericht geweest op onderwerpen van burgerlijk procesrecht; hij verzorgde in samenwerking met anderen de 9e druk van het Formulierenboek van VAN DEN HONERT en schreef een opstel over „Gedwongen tussenkomst" in de bundel op- stellen aangeboden aan Prof. Mr. R. P. .CLEVERINGA. Daarnaast publiceerde hij bijdragen over bestuur en organisatie van het hoger onderwijs. Bij K.B. van 1 maart 1955 werd hij benoemd tot hoogleraar bij de faculteit der economische wetenschappen te Groningen in de vacature rechtsweten- schap, ontstaan door het vertrek van Prof. Mr. A. VAN OVEN. Op 10 december 1955 hield hij zijn inaugurele rede, getiteld „Enkele opmerkingen over het ontwerp wet economische mededinging".

GERARDUS JACOBUS VAN DER PLAATS werd 8 October 1903 te Utrecht ge- boren, waar hij op 16-jarige leeftijd het einddiploma gymnasium B verwierf. Na het candidaatsexamen medicijnen legde hij enige tentamina voor het candidaatsexamen wis- en natuurkunde af en verwierf het artsdiploma in 1928 aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Na diens vertrek naar Batavia nam hij de functie van zijn broer Prof. Dr. B. J. VAN DER PLAATS als radioloog van de Interne Kliniek (Piof. Dr. HIJMANS VAN DEN BERGH) tot 1930 waar om zich daarna als radioloog in Eindhoven te vestigen, tevens als weten-

72 schappelijk medewerker van het Philips Rontgen Research-laboratorium. In 1936 volgde zijn benoeming tot radioloog in Maastricht en.-tevens het hoogtepunt in zijn sportieve loopbaan: uitzending naar de Olympische Spelen in Berlijn (schermen). In 1938 promoveerde hij in Utrecht op een proefschrift: ,,Over de behandeling van huidcarcinomen met rontgen- stralen volgens de rontgencaustiekmethode". In 1940 verwierf hij de gouden medaille der Wertheim-Salomonson-stichting voor de beantwoording van een prijsvraag rontgentherapie betreffende. Een intensief contact met het Philips-Research-Laboratorium werd gehandhaafd hetgeen in de bewerking en introductie van meerdere nieuwe methoden tot uitdrukking kwam. Naast de contacttherapie mogen hier het opspoien van metalen vreemde lichamen (kogels, metaalsplinters) tijdens de operatie, het werken met hogere diag- nostiekspanningen, de radiologische vergrotingstechniek en de toepassing van de rontgenbeeldversterker genoemd worden. Regelmatig werden natio- nale en internationale congressen en cursussen op radiologisch gebied bezocht, en meerdere vobrdrachten, waaronder cursorische gehouden. In 1951 bracht hij op verzoek van de Landsregering van Suriname rapport uit over de toestand der radiologie in Paramaribo en werden voordrachten in Montevideo en Buenos-Aires gehouden. In Mexico en Bogota werd hem na als gastspreker te zijn opgetreden in 1952 het erelidmaatschap der radio- logische vereniging toegekend. Van zijn hand verschenen een veertigtal publicaties over radiologische onderwerpen zowel de diagnostiek als de therapie betreffend. Bijzondere belangstelling heeft hij voor de opleiding van de toekomstige radiologen en rontgenlaboranten en is als zodanig in de betreffende commissies werkzaam. In September 1955 werd hij als op- volger van Prof. Dr. Keijser benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de radiologie aan de Rijksuniversiteit te Groningen, welk ambt hij op 2L ja- nuari 1956 aanvaardde met de oratie: „Diagnostiek en Therapie in de greep der techniek". In juli 1956 ging hij in Mexico een referaat houden over rontgencinematographie als voorzitter der nederlandse delegatie bij het 8e internationale rontgencongres.

HERMANUS ALBERTUS HUTTE werd geboren op 21 augustus 1917 te Heem- stede. Na een lyceum te Haarlem te hebben afgelopen deed hij in 1937 het staatsexamen gymnasium A. Vervolgens legde hij in 1938 het candidaats- examen Nederlands recht te Leiden af en in januari 1943 het doctoraal- examen in de psychologic (bijvakken physiologic en psychopathologie) aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam. Gedurende het jaar 1942 was hij werkzaam als Psychologisch assistent op de afdeling Geesteszieken aan het Wilhelmina-Gasthuis te Amsterdam, daarna chef-assisterit aan het Psycho-technisch Laboratorium van de Vrije Universiteit te Amsterdam, gedurende de jaren 1943 tot 1945. In de zomer van 1945 werd hij benoemd als directeur van het Leidsch Psychologisch Instituut te Leiden, waar hij in hoofdzaak belast was met de leiding van adviesarbeid ten behoeve van

73 opvGedingsmoeilijkhedeii, schoolproblemen en psychotechriisch onderzoek ten behoeve van de Industrie, het Rijksarbeidsbureau en de kampen yoor gedetineerden. Tevens was hij medewerker aan het adviesbureau voor bedrijfsorganisatie Dr. Ir. M. G, Ydo te Amsterdam en bracht hij op uit- nodiging zes weken door aan het Tavistock Institute of Human Relations te Londen. Ook was hij tijdehjk verbonden als medewerker aan de afdehng Geestehjke Gezondheid van het Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde te Leiden. In december 1947 werd hij benoemd tot plaatsvervangend hoofd van de' afdehng Geestehjke Gezondheid van het Nederlands Instituut voor Prae- ventieve Geneeskunde en in deze functie belast met de organisatie van sociaal-psychologische research, zowel ten behoeve van Verhoudingspro- blemen in de Industrie als experimenteel in het laboratorium voor groeps- onderzoek van bovengenoemd instituut. Tot 1 mei 1954 was hij aan het Instituut voor Praeventieve Geneeskunde werkzaam. Hij woonde als waar- nemer het International Preparatory Committee bij, in verband met het International Congress of Mental Health, gehouden te Londen in 1948. Op invitatie woonde hij het International Seminar for Social Sciences bij te Londen, in de zomer van 1950. In 1950 en 1951 werd hij voor 4 maanden uitgenodigd om als research-fellow te werken op het Institute of Social Sciences van de Universiteit van Michigan te. Ann Arbor in de Verenigde Staten. Per 1 mei 1954 begon hij een practijk als sociaal-psychologisch adviseur te Haarlem, waarbij hij aanvankelijk nog als adviseur verbonden bleef aan de afdeling Geestehjke Gezondheid van het Nederlands Instituiit voor Praeventieve Geneeskunde en als docent aan het Institute of Social Studies te Den Haag. Inmiddels was hij in 1953 gepromoveerd op een proefschrift, getiteld: „De invloed van moeilijk te verdragen situaties op groepsver- houdingen". Promotor was Prof. Dr. H. C. J. DUIJKER te Amsterdam. Op 24 juh 1955 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de sociale psychologie aan de Rijksuniversiteit te Groningen, alwaar hij zijn ambt aanvaardde op 19 September 1955 en op 25 februari 1956 een inaugurele rede uitsprak, getiteld: „Moeten en mogen in de arbeidsgemeenschap". In februari 1956 nam hij op uitnodiging deel aan een Internationale werk- conferentie van de wereldfederatie voor de Geestehjke Gezondheid te Eastbourne (Engeland). Van zijn hand verschenen een aantal artikelen over sociatrische arbeid in het bedrijfsleven, over groepsonderzoek en over de experimentele methode in de sociale psychologie.

JAN PEN werd 15 februari 1921 te Lemmer geboren, volgde te Sneek de H.B.S.-B en studeerde aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, voornamelijk in de economie; deed in 1941 candidaats-, in 1946 doctoraal- examen en promoveerde in 1950 (cum laude) op een proefschrift „Theorie

74 der collectieve loononderhandelingen, eeh poging tot determinering van het resultaat van de machtsstrijd onder tweezijdig monopolie". Na een korte tijd in het bedrijfsleyen werkzaam te zijn geweest kwam hij in 1947 bij de researchafdeling van het Ministerie van Economische Zaken, werd in 1951 chef van het bureau van de toenmaUge Minister zonder Porte- feuille en in 1952 hoofd van de Directie Algemene Economische Politiek. Als zodanig had hij zitting in een reeks van commissies en vertegenwoordigde hij de Minister van Economische Zaken en de Minister voor Publiekrech- telijke Bedrijfsorganisatie bij de loonbesprekingen in de Sociaal-Economische Raad. . , Zijn publikaties betreffen uiteenlopende onderwerpen van theoretische en economisch-politieke aard; een aantal ervan heeft betrekking op het vraagstuk van de inkomensverdeling. Artikelen verschenen in tijdschriften zoals de Economist, Economisch-Statistische Berichten, Public Finance, Bulletin de la Societe d'Etudes et d'Expansion, American Economic Review. In een in 1953 voor het Isonevo uitgebracht praeadvies inzake de econo-' mische positie van de intellectueel trok hij de beweerde noodtoestand der intellectuelen in twijfel, hetgeen over het algemeen niet de instemming der belanghebbenden had. - Bij K.B. van 11 februari 1956 werd hij aan deze Universiteit benoemd tot gewoon hoogleraar in de staathuishoudkunde en de leer der openbare financien; hij aanvaardde dit ambt op 1 maart en sprak op 21 april een inaugurele rede uit, getiteld: „Trekken en duwen in de conjunctuurpolitiek". Hij zal blijven optreden als adviseur van de Minister van Economische Zaken, de Minister voor de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie en de Staatssecretaris van Economische Zaken.

ERIC NOEL WILLIAM MOTTRAM werd 29 december 1924 in Londen ge- boren. Na van 1943 tot 1947 bij de Koninklijke Marine te hebben gediend, studeerde hij Engelse letterkunde aan de Universiteit van Cambridge, waar hij van 1947 tot 1950 verblijf hield in Pembroke College. Na zijn doctoraal examen (First Class Honours in beide delen van de „English Tripos"), werd hem het Jebb-stipendium voor wetenschappelijk onderzoek toe- gekend. Van 1951 tot 1952 was hij Engels lector aan de Universiteit van Zurich; van 1952 tot 1953 hield hij zich te Cambridge bezig met de studie van het Europese drama van de 19de eeuw. Van 1953 tot 1955 was hij lector in de Engelse letterkunde aan de Universiteit van Malaya te Singapore. Op 20 april 1955 begon hij zijn colleges als lector aan de Rijksuniversiteit te Groningen; op 4 oktober 1955 gaf hij zijn openbare les over het onder- werp „American Studies in Europe".

WiEPKO GERHARDUS PERDOK werd op 10 September 1914 te Stadskanaal geboren. Hij bezocht de Rijks H.B.S. te Terapel, waar hij in 1932 het eind- diploma B verkreeg. Vervolgens studeerde hij wis- en natuurkunde met

75 hoofdvak Scheikunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen; na zijn can- didaatsexamen in 1934 te hebben afgelegd, was hij van 1937 tot zijn doctoraal- examen in 1938 prive-assistent bij Prof. Dr. H. J. BACKER. Tijdens de ver- vulling van zijn militaire dienstplicht werkte hij op het scheikundig labora- torium van de Artillerie Inrichtingen aan de Hembrug en later als officier voor speciale diensten op het centraal laboratorium van het Algemeen Hoofdkwartier. Na de demobilisatie in Juni 1940 werd hij opnieuw assistent bij Prof. BACKER en begon hij de bev/erking van een dissertatie; hij promo- veerde in december 1942 cum laude op een proefschrift getiteld: „Physische eigenschappen van bolvormige moleculen". Inmiddels had hij een assistents- betrekkirig aanvaard op het Kristallografisch Instituut bij Prof. Dr. P. TERP- STRA waarna hij zich verder geheel ging wijden aan de studie der kristallen. In 1948 bracht hij de zomerrnaanden door met kristal-morfologisch werk aan het Mineralogisch Instituut der E. T. Hochschule te Ziirich onder leiding van Prof. Dr. P. NIGGLI, terwijl hij in 1952 verbleef op het labora- torium van Prof. Dr. R. PEPINSKY van de Pennsylvania State University te State College (Penna). In 1945 werd hij conservator aan het Kristallografisch Instituut, terwijl in 1955 zijii benoeming volgde tot lector in de nieuwere kristalmorfologie, welk ambt hij aanvaardde op 14 oktober van dat jaar met een openbare les, getiteld: „Het kristal, toonbeeld van orde en regel- maat". Van zijn hand verschenen verschillende publicaties in binnen- en buitenlandse tijdschriften. In 1954 werd hij benoemd tot lid van de Euro- paische Gemeinschaft fiir Fluorforschung und Kariesprophylaxe te Geneve.

Betreffende de hoogleraren Dr. A. G. JONGKEES, Dr N. G. M. ORIE, Dr. TH. HART DE RUYTER, Dr. A. I. DIEPENHORST en Dr. F. J. DE JONG wordt verwezen naar het Jaarboek van resp. 1946, 1952, 1953 en 1949.

76 LIJST VAN DE VOORNAAMSTE PUBLICATIES VAN HOOGLERAREN, LECTOREN, DOCENTEN EN LEDEN VAN DE WETENSCHAPPELIJKE STAF 1955—19561) .

FACULTEIT DER GODGELEERDHEID

Prof. Dr. J. Lindeboom (em.):

Classicale Wetboeken. Bijdrage tot de kennis van het kerkelijk leven in de 18de eeuw. In: Ned. Archief v. Kerkgeschied., XLI (1955), p. 65-95. Erasmus. In: Institut fiir europaische Geschichte (A.) Mainz, no. 9. Wiesbaden 1956. Prof. Dr. Th. C. Vriezen:

De ontwikkeling van het moderne Hebreeuws. Med. Kon. Ned. Ak. v. Wet., Afd. Lett. N.R., XIX, 3, 1956. Godsdienstgeschiedenis'van Israel. In: Jaarbericht E.O.L. XIV, 1955-1956. Theokratie und Soteriologie. In: Evangelische Theologie, Aug.-Sept. Heft 1956., Grundziige der alttestamentlicheii Theologie. Wageningen und Neu- kirchen, 1956. Prof. Dr. H. de Vos:

Een nieuwe, pneumatocentrische, ethiek. In: Kerk en Theologie, VII-2. De achtergronden van het herderlijk schrijven vanwege de getierale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk over Christen-zijn in de Neder- landse Samenleving. In: Nederlands Theologisch Tijdschrift, X-5.

Prof. Dr. Th. P. van Baaren:

Het sacrale koningschap bij de primitieven. In: Nederlands Theologisch Tijdschrift 10, 1955-56.

Prof. Dr. W. F. Dankbaar:

De Reformatie en de oude kerk. In: Wending, jg. 10, p. 768-778, 1956. Marten Micron, De christlicke ordinancien der Nederlantscher ghemeinten te Londen (1554), opnieuw uitgegeven en van een inleiding voorzien. (Kerkhistorische studien behorende bij het Ned. Archief voor Kerk- geschiedenis, Dl. VII), 's Gravenhage 1956.

1) Voor dissertaties zie achterin onder Promoties.

77 Prof. Dr. Th. L. Haitjema:

Barthianisme en Christelijk Onderwijs. In: Ad fontes, Cultureel Maandblad voor het Chr. Onderwijs, 3e jaarg. no. 1, October 1955. Calvinisme en Barthianisme. In: Nederlands Theologisch Tijdschrift, december 1955. De Vrije Universiteit en de Nederlandse Hervormde Kerk. In: Kerk en Theologie, 7e jaarg. no. 1, januari 1956. Onze Volkskerk en de Christelijke Organisaties, Wageningen, October 1955.

FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

Prof. Mr. J. H. Beekhuis:

Mr. J. van Kan, Inleiding tot de Rechtswetenschap, bewerking van de negende druk. Prof. Mr. H. J. Scheltema: met N. van der Wal: Basilicorum libri LX, Series A Vol. II (Textus libr. IX-XVI). Prof. Dr. P. J. Bouman:

Uit het levenswerk van H. P. G. Quack. Amsterdam, 1955. Sociologische en psychologische aspecten van de studie van de kleine groep. In: Sociologisch Jaarboek IX, Leiden, 1955.

Prof. Mr. P. W. A. Immink:

La transformation des concepts en histoire. In: Tijdschrift voor Rechts- geschiedenis, dl 24, 1956.

Prof. Mr. J. Wiarda:

In Memoriam Prof. Mr. M. P. Vrij. In: Groninger Studenten Almanak p. 71, 1956. Rechtsvragen 19, 22, 23, 24, 25, 26, 27. In: Ars Aequi 1955/56. Annotatie. In: Ars Aequi 1955/56, biz. 11 (met addendum op omslag afievering november 1955).

Prof. Mr. B. V. A. Roling:

On agression, on international criminal law, on international criminal jurisdiction II. In: Ned. Tijdschrift voor internationaal recht, p. 279-289, 1955.

78 Terugblik op tien jaar Verenigde Naties. In: Nederland, plaats en roeping te midden der natien, p. 5-39, Lochem 1955. Some observations on the review of the Charter. In: India Quarterly, A journal of international affairs, XII, p. 54-65, 1956. The United Nations and the development of international criminal law. In: The United Nations. Ten years' legal progress, p. 61-91, Den Haag 1956. . The responsibility of the legislative, executive and judicial organs of the state according to international penal law. Den Haag 1956. De kinderwetten als doorbraakpunt voor nieuwe rechtsgedachten. In: Ars Aequi V, p. 46-47, 1956. Het individuele klachtrecht in de Europese Conventie voor de niensen- rechten. In: Nederlands Juristenblad, p. 293-302, 309-315, 1956: Annotaties in de Nederlandse Jurisprudentie onder de arresfen 1955, Nos. 684, 741, 742; 1956, Nos. 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 11, 192; 196, 197, 198, 202, 203, 243, 248, 308, 309, 310, 314, 317, 332.

Prof. H. J. Doedens:

Met Prof. Mr. H. J. Hellema en anderen: Fiscaal arrestenboekje. Am- sterdam, 1956.

Dr. M. H. van Rooy:

Het onmaatschappelijk gezin in de huidige samenleving. In: Congresboek Sociaal Wijkwerk Bouvigne, 1955.

Prof. Mr. N. E. H. van Esveld:

Medezeggenschap. In: Economisch-Statistische Berichten, 21 en 28 Sep- tember 1955. De algemene ouderdomsverzekering. In: S(ociaal) M(aandblad) A(rbeid), juli/augustus 1955. Bezitsvorming door sparen. In: S.M.A., September 1955. Naar een vijfdaagse werkweek? In: S.M.A., november 1955. Broddelwerk? In: S.M.A., maart 1956. Unileverleven. Een kwart eeuw wereldbedrijf. In: S.M.A., juni 1956. Unileverleven. Sociale experimenten. In: S.M.A., juH/augustus 1956.

Jhr. Mr. Th. W. van den Bosch:

Nogmaals de mihtaire colonne. In: Verkeersrecht 1956, p. 1 e.v.

79 FACULTEIT DER GENEESKUNDE [Anatomisch Laboratorium]

Prof. Dr. J. Ariens Kappers: Een geval van embryopathia rubeolosa met hersenafwijkingen. In: N. T. V. Geneesk., jg. 99, no. 53, 1955. The function of the paraphysis cerebri in Ambystoma mexicanum. In: Anat. Rec, vol. 124, p. 414, 1956. Enige minder bekende functies van de plexus chorioideus telencephali: bloedvorming, vbrming van epiplexuscellen en absorbtie. In: Fol. Psych., Neurol. et Neurochir. Neerl., vol. 58, no. 3, p. 188, 1955. Cerebrale complicaties bij embryopathia rubeolosa. In: Fol. Psych., Neurol. et Neurochir. Neerl., vol. 59, no. 1, p. 70, 1956. On the presence of periodic acid Schiff positive substances in the paraphysis cerebri, the choroid plexuses and the neuroglia in Ambystoma mexicanum. In: Experientia, vol. 12, no. 5, p. 187, 1956. Cerebral complications in embryopathia rubeolosa. In: Fol. Psych., Neurol. . et Neurochir. Neerl, vol. 59, no. 2, p. 92, 1956. The development of the brain. In: "Normal Table of Xenopus Laevis (Daudin)". Amsterdam, 1956.

Dr. J. H. Bijtel: Enige experimentele gegevens betreffende de ontwikkeling van de voor- nierbuis bij Urodela. In: Nederl. Tijdschr. v. Geneeskunde, jg. 99, no. 43, 1955. The development of the eye. In: Normal table of Xenopus laevis (Daudin). Ed. by P. D. Nieuwkoop and J. Faber, Amsterdam 1956.

Dr. J. Moll: Met Dr. Jw. van denBerg: Zur Anatomie des menschlichen Musculus vocalis. In: Z. Anat. Entw.gesch., Ed. 118, p. 465, 1955. Quantitative microscopic-anatomical observations on compensatory renal hypertrophy. In: Anat. Rec, vol. 121, p. 343, 1955.

Dr. F. von-Bartheld: De betekenis van glazuurknoop en glazuurstreng bij foetus van Sus scrofa domestica. In: N. T. v. Geneesk., jg. 100, no. 7, 1956.

E. J. Blokzijl: met F. Quast: Dragen de myotomen bij tot de vorming van de extremiteit- spieren? In: N. T. v. Geneesk., jg. 99, no. 43, 1955.

80 [Laboratorium voor Anthropogenetica]

Prof. Dr. A. Polman:

De veroudering van een bevolking in het bijzonder met betrekking tot de levensduur van de mens. In: Het verzekeringsarchief, 33, 1, 1956. Anthropogenetica en het medisch, denken. In: Tijdschr. v. Soc. Geneesk., ter perse. Dr. L. S. Wildervanck: Consanguinity and congenital deaf mutism in The . Are the parents of deaf children detectable as heterozygotes ? Proceedings of The first international congress of human genetics, Copenhagen, aug. 1956. met A. Pas ma: Hereditary occurrence of congenital stiff elbows and knees ("Pseudo-arthrogryposis"). In: Archivum Chirurgicum Neerlandicum, Vol. 8, p. 43-56, 1956.

Dr. G. A. Witkop-Oostenrijk: Microphthalmus, microcornea en congenitale cataract. In: Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde, ter perse. Endogenous factors in poliomyelitis. In: Acta genet, medic, et gemellolo- giae, ter perse. Mededeling van de resultaten van een erfelijkheidsonderzoek bij disostosis cleido-cranialis. In: Tijdschr. v. Tandheelk., ter perse.

[Bacteriologisch-Serologisch Laboratorium]

Prof. Dr. A. B. F. A. Pondman: Serologische reacties bij aandoeningen van reumatische aard. In: Ned. Tijdschr. v. Geneesk., Jrg. 100, no. 8, 1956.

Dr. A. E. Beute met Mej. M. Th. Boekelman: Een geval van infectie door Listeria mono- cytogenes bij een pas geborene. In: Tijdschr. v. Kindergen.k. dl. 24, 1956.

Dr. F. Westendorp Boerma: Human O erythrocytes in the hemagglutination reaction for rheumatoid arthritis. In: Ant. v. Leeuwenhoek, Jrg. 21, 1955. met Dr. E. Mandema: Serologisch onderzoek bij multiple myelomen (ziekte van Kahler), macroglobulinaemie van Waldenstrom en cryoglobulinaemie met de agardiffusie methode volgens Oudin. In: Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde, 99, 2555, 1955.

Jaarboek Rijksuniversiteit 1956. 6 81 . [Farmacologisch Laboratorium]

Prof. Dr. J. H. G.aarenstroom: De invloed van pharmaca op de hersenen. In: Ned. Tijdschr.. Geneesk. 100, p. 1070, 1956. Met Dr. Chr. L. Rtinike: Changes in the blood sugar level during the first half hour after alloxan injection and the influence of sex on these changes. In: Acta Endocrinol. 19, p. 333, 1955.

Dr. Chr. L. Riimke: The influence of dihydroergotamine, hydergin and hexamethoniumchloride on the course of the blood sugar level during the first half hour after alloxan injection. In: Acta Endocrinol. 20, p. 379, 1955.

Dr. D. de Wied:/ 17-ketosteroiden en graviditeit. In: Geneesk. Gids 33, no. 10, 1955. Biologische ijking. In: Tijdschr. Med. Analysten 11, no. 3, 1956.

Dr. J. W. Keuskamp: The effect of epinephrine and related substances on the number of eosi- nophils of the nembutal anaesthetized rat. In: Acta Physiol. Pharmacol. Neerl. 4, p. 293, 1955. The correlation between the chemical structure of epinephrine-like phenylalkylamines and their action on the pituitary-adrenal system. In: Acta Physiol. PharmacoK Neerl. 4, p. 427, 1955.

P. G; Smelik Met Dr. B. Louwerens: The effect of oestradiol benzoate on the stress induced eosinopenia in rats. In: Acta Physiol. Pharmacol. Neerl. 4, p. 296, 1955.

[Fysiologisch-Chemisch Laboratorium]

Prof. Dr. M. N. J. Dirkenf: Ademhaling bij overdruk. In: Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 100: 16, p. 1191-1195, 1956. Met Dr. H. N. Hadders: On the origin of the pulmonary hyaline mem- branes. In: J. Path. & Bact. LXX: 2, p. 419-425, 1955.

82 Dr. H. Heemstra: Met Mej. B. Slagter: Interpretation of esophageal pressure and of "alveolar" pressure obtained by the interruption method. In: Acta Physiol. Pharmacol. Neerl. IV: 3, p. 421-422, 1955. Met Mej. B.' Slagter: Limiting factors of expiration in normal subjects. In: Acta Physiol. Pharmacol. Neerl. IV: 3, p. 419-421, 1955. Respiration. In: Annual Rev. Physiol. vol. 18, p. 121-144, 1956.

Dr. Jw. van den Berg: Uber die Funktionalgleichung

[Pathologisch-Anatomisch Laboratorium]

Dr. A. Arends: Met Dr. H. O. Nieweg, Dr. E. Mandema and W. B. Castle: Enhanced absorption of vitamin B 12 in gastrectornised rat by rat intrinsic factor. In: Proc. of the Soc. for exp. biol. and med. 91, p. 328, 1956.

Dr. H. N. Hadders: Chondroblastoma benignum ossis tibiae. In: Proceedings Kon. Ned. Akad. V. Wetenschappen, Series C, 58, no. 3, 1955.

83 Met Prof. Dr. M. N. J. Dirken: On the origin of the pulmonary hyahne membranes. In: The journal of pathology and bacteriology, vol. LXX, p. 419-425, 1955. Met Prof. Dr. F. S. P. van Buchem en R. tlbbens: An uncommon familial systemic disease of the skeleton: Hyperostosis corticalis generali- sata familiaris. In: Acta radiologica, Vol. 44, p. 109-120, 1955. Met Dr. S. G. Rinsma: Capillary haemangioma of the fibula giving rise to severe clinical manifestations. In: Archivum Chirurgicum Neerlandicum, vol. VII, p. 257-263, 1955. Met Dr; H. J. Oterdoom: The identification of aneurysmal bone cyst with haemangioma of the skeleton. In: The journal of pathology and bacteriology. Vol. LXXI, p. 193-200, 1956.

[Sociale en Praeventieve Geneeskunde]

Prof. Dr. J. H. Tuntler: Enige sociaal-economische aspecten van ge^ondheid en ziekte." In: Tijd- schrift vobr Sociale Geneeskunde, jg. 34, p. 9-16. Het vrije beroep van de arts. In: Orgaan van de Centrale Bond van onderling beheerde ziekenfondsen „Het Ziekenfonds", 30e jg., no. .2, p. 3-5.

Algemeen Provinciaal-, Stads- en Academisch Ziekenhuis

[Anaesthesie]

Dr. C. R. Ritsema van Eck: Voorbereidihg. Openbare les. 1955,

C. F. Damstra: Beademingsmoeilijkheden bij Poliomyelitis. In: Acta Anaesthesiologica Belgica. Deel 6, afl. 2, 1955.

[Dermatologie: Laboratorium en Kliniek]

Prof. Dr. M. Ruiter: Purpura rheumatica: A type of allergic cutaneous arteriblitis. In: British Journal of Dermatology 68, 16, 1956. Elastoma intrapapillare perforans verruciforme (Miescher). In: Der Haut- arzt 6, 243, 1956. Ahgiokeratoma corporis diffusum: Einige weiteren Beobachtungen. In: Verhandlungen 23. Kongress der Deutschen Dermatologischen Gesell- schaft te Weenen 1956 (in druk).

84 Dr. H. M. M. Wentholt: Pyodermia chronica ulcerosa. In: Der Hautarzt 9, 410, 1955.

Dr. j. W. H. Mali: Pathogenese van urticaria. In: Geneeskundige Bladen (in druk).

[Heelkunde: Laboratorium en Kliniek]

Prof. Dr. L. D. Eerland: Mesotheliomen van de pleura. In: Arch. Chir. Neerl. 1956. Chondroblastoma benignum tibiae. In: Proceedings der Kon. Ned. Acad. V. W. C. 58, no. 3, 1955. Haemangioma cavernosum mediastini. In: N. T. v. G. 100, 213, 1956 en Arch. Chir. Neerl. VIII, 80, 1956. Enkele problemen der chirurgie van de oesophagus. In: N. T. v. G. 100, 807, 1956. The Surgery of Patent Ductus Arteriosus. In: Diseases of the Chest, Vol. XXIX, 1956. Dr. W. Mol: Houding en beweging. Klinische les. In: Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde C: 897-900, 1956. Hallux valgus. In: Geneeskundige Gids 34: 190-194, 1956.

J. C. Dorlas: Tumor mixtus parapharyngealis. In: N. T. v. G. 1956.

L. de Boer: Het voorkomen van carcinoom op jongere leeftijd. N. T. v. G. 1956.

W. H. A. Quast: Intrapulmonale neurogene tumoren. In: Arch. Chir. Neerl. 1956.

[Inwendige Geneeskunde: Laboratorium en Kliniek]

Prof. Dr. F. S. P. van Buchem:

Met Dr. A. Arends: Skin pigmentation in patients with hypofunction of the adrenal glands. In Acta Med. Scand. 152, 81, 1955.

85 Met Dr. H. N. Hadders enR. Ubbens:An uncommon familial systemic disease of the skeleton. Hyperostosis corticalis generalisata familiaris. In Acta Radiblogica 44, 109, 1955. Met Prof. Dr. A. Querido en Prof. Dr. E. H. Vogelenzang: Debehan- deling van thyreotoxicose. Uitg. Rijks Instituut voor pharmaco-therapeu- tisch onderzoek 1955. Staatsdrukkerij en Uitgeverij-bedrijf. Met Dr. J. Nieveen, W. Marring en Dr. L. B. van der Slikke: Idiopathic dilatation of the pulmonary artery. In: Diseases of the Chest, 28 sept. 1955. Arterite des deux arteres sous-clavieres (pulseless disease). In: La Presse Medicale 64, 350, 1956. Quelques remarques sur le traitement du (pre)coma diabetique. In: Le Diabete 4, 127, 1956. .Circulatiestoornis van de armen. In: Ned. Tijdschr. voor Geneesk. 100, 746, 1956. Met Prof. Dr. L. D. Eerland: De Diagnostiek en de operatieve behandeling van valvulaire aortastenose. In: Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde 100, 1285, 1956. Dilatation of the pulmonary artery in pulmonary stenosis. In: Circulation 8, 719, 1956. Met Dr. H. Doorenbos en H. S. Elings: Primair Aldosteronisme. In: Nederl. Tijdschrift v. Geneeskunde 100, 1836, 1956.

Dr. E. Mandema:

Zie Bacteriologisch-Serologisch Laboratorium en Pathologisch-Anatomisch Laboratorium.

Dr. J. Nieveen:

Met Dr. L. B. van der Slikke en Ir. W. J. Reichert: Foto-electrische Plethysmografie met behulp van opvallend licht. In: Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, 99, 3, 1955. Met Prof. Dr. F. S. P. van Buchem, W. Marring en Dr. L. -B. van der Slikke: Idiopathic dilatation of the pulmonary artery. In Diseases of the Chest, 28 sept. 1955.

Dr. L. B. van der Slikke: Zie onder Dr. J. Nieveen. Onderafd. Longziekten:

Prof. Dr.'N. G. M. Orie: ^

Met E. Huizinga, A. A. Israels, E. E. M. Geelen, H. J. Sluiter en R. Warringa: Relation entre bronchiectasie et allergic. In: Les Bronehes, vol. v., Mars-Avril 1955, No. 2. Met A. A. Israels, E. E. M. Geelen, R. J. Warringa en E. Huizinga: La bronchoscopie dans I'asthme. ■ In: Les Bronches, vol. V, Janvier- Fevrier 1955, No. 1. Pathogenese en betekenis van cyanose. In: Ned. Tijdschrift v. Geiieesk. 100, No. 10, p. 709, 1956. Enige aspecten van de zuurstof-therapie. In: Ned. Tijdschrift v. Geneesk. 100, No. 11, p. 771, 1956. Pneumonie. In: Klinische Les. Ned. 'Tijdschr.'v. Geneesk. 100, No. 25, p. 1770, 1956.

Dr. A. A. Israels:

Zie onder Prof. Dr. V. G. M. Orie.

Onderafd. Rheumatologie:

Dr. J. J. de Blecoiirt:

De therapie van primair chronische polyarthritis. In: Keesings medisch Archief, October 1955. Rheumatism in the Netherlands. In: Rheumatism, vol. 11, No. 4, pag. 83, 1955. De spondylosis ankylopoetica. In: Tijdschrift voor Ziekenverpleging, jaargang 9, No. 19, pag. 978, 1956. Pseudo-coxarthrosis deformans. In: Nederlands Tijdschrift voor Genees- kunde, jaargang 100, No. 14, p. 978, 1956. Rheumatism and social medicine in the Netherlands. In: T. v. Rh., London, 1956. Met Prof. Dr. A. Polman en T. de Blecourt-Meindersma: Hereditary factors in rheumatoid arthritis and spondylosis ankylopoetica. Met H. C. Stam: The Value of Rontgen-therapy in some rheumatic diseases. De Nos. 5, 6 en 7 in: Proceedings of the third European Rheuma- tology Congress. Elseviers Publishing Company, Amsterdam 1956. Overzicht rheumatiekbestrijding in Groningen, Friesland en Drente ge- durende 1948-1956. In: Uitgave van Prov. Ver. het Groene Kruis. 52"pag. 1956 (niet in de handel).

87 [Keel-, Neus- en Oorheelkunde: Laboratorium en Kliniek]

Prof. Dr. Eelco Huizinga:

Cybernetica en informatietheorie. (Rede gehouden ter gelegenheid van de Groninger Universiteitsdag op zaterdag 5 november 1955.) Bronchectasie, nez et allergic. In: Acta Oto-Rhino-Laryngologica Belgica 9, 381-392, 1955. ' Carcinoom van de kaakholte. In: Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde 100, 686-690, 1956. Over spraakklanken. In: Koninkl. Nederl. Akademie van Wetenschappen: Verslag van de gewone vergadering der Afd. Natuurkunde 65, 19-21, 1956. Sur le traitement de I'atelectasie. In: Acta Oto-Rhino-Laryngologica Belgica ■ 10, 45-48, 1956. Zie ook onder Prof. Dr. N. G. M. Orie.

Prof. Dr. H. C; Huizing:

Met P. E. Hoeksema: A multiple audiometer for group testing and its use in school audiometry. In: Acta Oto-Laryngologica, 1956.

Prof. Dr. HI. de Vries:

Met J. W. Kuiper en Dr. D. R. Ubbens: Non-linear microphonic response of labyrinth organs to stimuli consisting of two pure tones. In: Nature 175, 383-384, 1955. ' Dr. R. J. H. Kruisinga:

De zogenaamde chlorosis tarda met dysphagie, In: Ned. Tijdschr. v. Genees- kunde 99, 1907-1911, 1955.

[Kindergeneeskunde: Laboratorium en Kliniek]

Prof. Dr. J. H. P. Jonxis: Het toevoegen van vitamine D aan voedingsmiddelen. In: Voeding no. 6, p. 518, 1955. Rachitis. In: Maandschrift voor Kindergeneeskunde, vol. XXIII, p. 253, 1955. ' Some observations on rickets. In: Glasgow Medical Journal, vol. 36, p. 227, 1955. De plaats van de lever en de opbouw en destructie van het haemoglobin bij de pasgeborene. In: Maandschrift voor Kindergeneeskunde XXIIL p. 370, 1955.

88. Voedingsproblemen op Cura9ao. In: „Christoffel", Alg. Soc. Cult. Mndbl. voor de Ned. Antillen, jaargang 1, no. 6. p. 275, 1956. Role du foie dans la formation et la distribution de I'liemoglobine chez le nouveau-ne. In: Etudes neo-natales, vol. V, p. 3, 1956. Met Dr. T. H. J. Huisman, Dr. P. C. van der Schaaf en H. K. Prins: Amino-acid composition of haemoglobin E. In: Nature vol. 177, p. 627, 1956. Dr. T. H. J. Huisman: Met Dr. P. C. van der Schaaf en A. van der Sar: Enkele onder^oekingen betreffende het abnormale haemoglobin C. In: Ned. Tijdschr. voor Gen., p. 2284, 1955. Met H. K. Prins: Chromatographic estimation of four different human hemoglobins. In: J. Lab. and Clin. Med. vo. 46, p. 255, 1955. Met Dr. P. C. van der Schaaf en A. van der Sar: Investigations on the abnormal haemoglobin in sicklaemia and sicklecell trait. In: Documenta de medicina geographica et tropica, p. 285, 1955. Onderzoek naar de gehalten der verschillende aminozuren in liquor cere- brospinalis. In: Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde, p. 3357, 1955. Met Dr. P. C. van der Schaaf eh A. van der Sar: Some characteristic properties of hemoglobin C. In: Blood, vol. X, p. 1079, 1955. Met Prof. Dr. J. H. P. Jonxis en Andree Dozy: Is foetal haemoglobin present in the blood of normal' human adults? In: Biochim. Biophys. .Acta, vol. 18, p. 576, 1955. Met Joke Drinkwaard: The N-terminal residues of five different human haemoglobins. In: Biochim. Biophys. Acta, vol. 18, p. 588, 1955. Met Dr. P. C. van der Schaaf en H. K. Prins: Is alkaH-resistant haemo- globin in Cooky's anaemia different from foetaL haemoglobin? In: Experientia 12: 107, 1956. Met H. K. Prins: Een chromatographische bepaling van enige menselijke haemoglobinen en haar clinische toepassing. In: 2e Colloquium van het Sint Jans Hospitaal, Brugge, mei 1955. ; Met Prof. Dr. J. H. P. Jonxis: The metabolism of amino-acids especially of tyrosine and phenylalanine in infantile ascorbic acid deficiency. In: 3e Intern. Biochemisch Congres, 1955. Beschouwingen over de normale en afwijkende aminozuurstofwisseling bij de mens. In: Biochemische Vorderingen, p. 185. Met: Andree Dozy: Action of carboxypeptidase on different human haemoglobins. In: Biochim. Biophys. Acta 20, p. 400, 1956.

Dr. P. C. van der Schaaf: Met Dr. T. H. J. Huisman: The amino-acid composition of four different human haemoglobins. In: 3e Intern. Biochemisch Congress, Brussel, aug. 1955.

89 Met Dr. T. H. J. Huisman: Onderzoekingen aangaande enige abnormale menselijke haemoglobinen. In: 2e Colloquium van het Sint Jans Hospital, Brugge, mei 1955,

H. K. Prins:

Met Dr. T. H. J. Huisman: Chromatographic separation of different human haemoglobins. In: 3e Intern. Biochemisch Congres, Brussel, Aug. 1955. Met Dr. T. H. J. Huisman: Chromatographic Behaviour of Haemo- ■ globin E. In: Nature vol. 177, p. 840, 1956.

K. K. Bossina:

Een zeldzame oorzaak van cyanose. In: Maandschr. voor Kindergeneeskunde, vol. XXIII, p. 228, 1955. Een geval van een arterioveneuze fistel in de long. In: Maandschr. voor Kindergeneeskunde, vol. XXII, p. 49, 1954.

• Mej. M. Th. Boekelman:

' Zie Bacteriologisch-Serologisch Laboratorium.

Ingeborg Hamann:

Enige onderzoekingen over de phenylalanine en tyrosine stofwisseling bij een patientje met oligophrenia phenylpyruvica. In: Maandschrift voor Kindergeneeskunde, vol. XXIV, p. 28, 1956.

[Oogheelkunde: Laboratorium en Kliniek]

Prof. Dr. H. ,M. Dekking:

Arteriovenous Aneurys'm of the Retina with Spontaneous Regression. In: Ophthalmologica, aug. 1955.' An Instrument for Measuring Visual PbWer. In: Ophthalmologica, sept. 1955. Use of the Binocular Microscope in Eye Operations. In: Arch, of : Ophthalm., Jan. 1956. . Gleichzeitige Registrierung von Patientenbewegungen und Elektroence- phalogramm. In: Elektromedizin, mei 1956.

9G [Psychiatrische en Neurologische Kliniek]

Onderafd. Kinderpsychiatrie: ,

Prof. Dr. Th. Hart de Ruyter: A Psycho-analytical Approach to Adolescence and Juvenile Neuroses. In: Folia Psychiatrica, Neurologica et Neurochirurgica Neerlandica, Volume 58, Nb. 5/6, p. 408-422, 1955: ' De functie van de deskundige bij de justitiele zorg voor het kind. In: Ars Aequi, pag. 60-64, dec. 1955. Tien jaar hiaat-analyse en -behandeling. In: Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs en orthopaedagogiek, 36e jaargang, no. 1, p. 2-5, Jan. '56'. Problemen rond de kinderpsychotherapie. Inaugurale Rede, 4-2-'56, Groningen. Hyperesthetisch-emotionele zwaktetoestanden bij kinderen. Klinische Les. In: Ned. T. v. Geneeskunde, Jaargang 100/11, no. 22, p. 1546-1550, 1956. In Memoriam Prof. Dr. Gerard Kraus. In: Ned. T. v. Geneeskunde, ■ Jaargang 100/11, no. 27, p. 1894-1896, 1956.

Afd. Neurologic:

Prof. Dr. J. DroOgleever Fortuyn: Introducing Dr. W. S. McCuUoch. Synthese, Vol. JX- Issue 3: 231r232. Neurologische syndromen bij „slijtage-ziekten" van de wervelkolom. N. T. V. G. 1955, 99: 1273-1275. Rondom het achterhoofdsgat. N. T. v. G. 1955, 99: 2114-2119. De topografie van telencephale structuren. N. T. v. G. 1955, 99: 3161-3163. Introduction a ranatomie.du rhinencephale. Acta Neurologica et Psychia- trica Belgica 1956,55; 115-131. , Opmerkingen over de behandeling van poliorhyelitis en van acute stoor- nissen van de ademhaling. In: Maandschrift voor Kindergeneeskunde, 1956, 24: 106-108.

A. M. Hamoen:

Met H. Hamminga: The EEG in'eczema allergicum (Eczema consti- tutionale, prurigo Besnier, neurodermitis disseminata). EEG Clin. Neurophysiol. 1955, 7: 658.

W. C. M. Winkel:

Can any significance be attributed to "sleep patterns" in routine EEG- records? EEG Clin. Neurophysiol. 1955, 7: 658.

91 Dr. H. K. G.^ Bartstra:

De invloed van traumata op het centrale zenuwstelsel - een bedrieglijke anamnese en een oude strijdvraag. In: Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 100, pag. 1410, 1956.

[Radiologisch Instituut]

Prof. Dr. G. J. van der Plaats:

The X-ray image intensifier in everyday use. In: Indian Journal of Radiology, Souvenir number, p. 179-186, 1956. Diagnostiek en Therapie in de greep van de techniek. Inaugurele rede, Groningen 21 januari 1956. Het rontgenologisch localiseren van corpora aliena. In: Tijdschr. v. d. Ned. Ver. van Rontgenlaboranten. Jg. 5, no. 2, 3 en 4, 1955. Medische Rontgentechniek. 2e druk. Uitg. „De Tijdstroom", Lochem, 1956.

[Verloskunde: Laboratorium en Kliniek]

Prof. Dr. B. S.. ten Berge:

De bloedstroom in de placentavlokken. In: Ned. T. v. Gen., jg. 99, no. 32, - 6 aug. 1955. Met Dr. The Tik Lok: Prevention of abdominal adhesions by ammion transplantation. In: Tendances actuelles en gynecologie et obstetrie, : Geneve 1955. The bloodstream through the placental villi. In: International Journal of Fertility, vol. l,,no. 1, oct.-dec. 1955. De behandeling van toxaemie in de zwangerschap. In: Ned. Tijdschr. v. Gen. Jg. 100, no. 7, 18. 2 '56.

Afd. Tandheelkunde:

[Mondheelkunde: Laboratorium en Polikliniek]

J. L. Becker: Een geval van congenitale misvorming van de linker ramus ascendens van de mandibula. In: Tijdschr. voor Tandheelk. Jg. LXII, afi. 11, 1^55. Bruxisme. In: Tijdschr. voor Tandheelkunde. Jg. LXII, afl. 12, 1955. Een geval van een cilindroom in de bovenkaak. In: Tijdschr. voor Tand- heelkunde. Jg. LXIII, afl. 6, 1956.

92 Gan Ho Thing: Symmetrisch Fibroom. In: Tijdschr. voor Tandheelk. aflevering 10, 1955. Een geval van fadio-osteo-necrose van de mandibula. In: Tijdschr. voor Tandheelk., jg. LXII, afl.. 11, 1955.

W. A. M. van der Kwast: Met Dr. N. Hellemans: Beschrijving van zes gevallen van dysostosis cleidocranialis. In: Tijdschr. voor Tandheelk. jg. LXII, afl. 11, 1955. Mededelingen naar aanleiding van een geval van acromegalie. In: Tijdschr. voor Tandheelk., jg. LXII, afl. 11, 1955. Speculations regarding the nature of gingival hyperplasia due to Diphenyl- hydantoin-sodium. In: Acta Medica Scandinavica, CLIII, fasc. V, 1956. Beschouwingen over de aard van de gingiva-hyperplasie ten gevolge van het gebruik van Fenyto'ine door epileptici. In: Tijdschr. voor Tandheelk., jg. LXIII, afl. 6, 1956. (Zelfde publicatie als in Acta Media Scandinavica.) Twee gevallen van metastasering van tumoren in het gebied van de onder- kaak. In: Tijdschr. voor Tandheelk., jg. LXIII, afl. 6, 1956.

L. A. M. Roorda: Vergroeiing van het palatum molle met de nasofarynx tengevolge van een gummeus proces bij lues. In: Tijdschr. voor Tandheelk., jg. LXIII, afl. 6, 1956. Een geval van spontane fractuur der spina mentalis. In: Tijdschr. voor Tandheelk., jg. LXIII, afl. 6, 1956. .

C. H. Switzer: Een geval van dysostosis craniofacialis. In: Tijdschr. voor Tandheelk., jg. LXII, afl. 10, 1955. Demonstratie van een paar gevallen van chirtirgische prothese in de boven- kaak. In: Tijdschr. voor Tandheelk., jg. LXIII, afl. 6, 1956.

[Prothetodontisch Laboratorium en Polikliniek]

Prof. J. G. van der Ven: Enkele opmerkingen Over de ontwikkeling en de toekomstmogelijkheden van de particle prothese. In: Tijdschrift Voor Tandheelkunde, januari 1956.

F. J. Teriipel: Occlusie en articulatie van het gemutileerde gebit in verband met de partiele prothese. In: Tijdschrift voor Tandheelkunde, januari 1956.

93 A. Olthof: Anodontia subtotalis- bij een geval van anhidrosis polydysplastica. In: Tijdschrift voor Tandheelkunde, april 1956.

[Sosiodontisch Laboratorium en Polikliniek]

Prof. J. G. de Boer: . Met A. A. A. M. Konings: Eine Methode zur weitgehenden Herabsetzung der Polymerisations- und thermischen Kontraktion von Kunststofffiil- lungen. In: Zahnarztliche Welt 20, p. 519, 1955. De helicoidale afslijting. In: Tijdschrift voor Tandheelkunde, 12, p. 819,1955. Die Verhiitung der sekundaren Expansion von zinkhaltigen Amalgam- fiillungen. In: Zahnar^tliche Welt und Zahnarztliche Reform, 2, p. 39,1956.

Dr. Horst Pantke: Direkte Pulpaiiberkappung mit Calciumhydroxyd. In: Zahnarztliche Welt, 24, p. 602, 1955. Een verbeterde replica-techniek. In: Tijdschrift voor Tandheelkunde 4, p. 269, 1956. - Die RepHca-Technik. In: Stoma, 2, p. 86, 1956.

FACULTEIT DER WIS- ENNATUURKUNDE

[Anorganisch- en Fysisch-Chemisch Laboratorium]

Prof. Dr. E. H. Wiebenga: Met C. G. Vonk en Dr. K. H. Boswijk: Note on the electrical conductivity of solid laCle. In:Rec. Trav. Chim. 74, p. 897, 1955. Met J. Drenth: Excelsin, edestin, and tobacco seed globulin crystals. In: Rec. Trav. Chim. 74, p. 813, 1955. Met Dr. J. van der Lee (station voor Maalderij, Wageningen): Der Einfluss der Verarbeitung von Fett und Emulgatoren in den Teig von Weizenauszugsmehl auf die Eigenschaften der Brotkrume. In: Brot und Geback 8, 1955. Met W. Drenth; Structure of a, co-diphenyl-polyenes. IV. In: Crystal and molecular structure of 1,8-diphenyl-l, 3, 5, 7-Octatetraene. In: Acta Cryst. 8, 755, 1955. Met E. E. Havinga: The crystal structure of NCCaHj)^,. In: Proc. Kon. Ned. Akad. Wetensch. B 58, p. 412, 1955. Met Dr. A. Vos: Refinement of the P-P bond length in P4S7. In: Acta Cryst. 9, p. 92, 1956.

94 Met Dr. K. H. Boswijk, J. van der Heide en Dr. A. Vos: The crystal structure of a-ICl. In: Acta Chryst. 9, p. 274, 1956. Met Dr. D. W. Smits en A. A. de Sturler: A comparison of various commercially available X-ray films. In: Acta Chryst^ 9, p. 520, 1956.

S. van Houten: Met Dr. A. Vos en G. A. Wiegers: The crystal structure of P4S3. In: Rec. Trav. Chim. 74, p. 1167, 1955.

Dr. J. G. Vogel: Met A. J. G. Kaptein, Dr. J. Koning en Dr. J. de Miranda: Scheikunde- Werkboek III, Groningen 1955.

[Botanisch Laboratorium]

Afd. Plantenfysiologie:

Prof; Dr. W. H. Arisz:

Invloed van wateronttrekking op het zouttransport bij Vallisneria bladen. ■ In: Verslagen Kon. Ned. Akad. Wetensch. 64, p. 82-85, 1955. Met I. J. Camphuis, H. Heikens, A. J. van Tooren, The secretion of the salt glands of Limonium latifolium Ktze. In: Acta Bot. neerl. 4, p. 322-338, 1955. Significance of the symplasm theory for transport across the root. In: Protoplasma 46, p. 5-62, 1956.

Dr. R. J. Helder:

Met J. M. Bonga: The influence of light on the loss of labelled phosphorus from bean leaves. In: Acta Bot. Neerl. 5, 115-121, 1956.

Dr. R. Brouwer:

Radiation intensity and transpiration. In: Netherl. Journ. Agric. Science 4, 43-48, 1956.

R. N. van Lookeren Carhpagne:

On the influence of carbon, dioxide and bicarbonate/on the photosynthesis in Vallisneria. spiralis, L. In: Proc. Kon. Ned. Akad. Wetensch., Series C58, 548-553, 1955.

95 Afd. Systematische Plantkunde:

Mej. Dr. Ch. H. Andreas:

Stellaria nemorum L. and the species concept. In: Species studies in the British flora (edited by J. E. Lousley), p. 111-114, Londen 1955. Notes on Stellaria nemorum L. In: Acta botanica neerlandica V (2), 1956. (Ter perse).' ' ■ ■

[Farmaceutisch Laboratorium] '

Prof. Dr. D. van Os:

L'Unification des Pharmacopees. Les medicaments antimalariques. In: La Revue des Produits chimiques 1956.

Dr. J. S. Faber:

De complexometrische titratie van calcium, magnesium, strontium en barium in geneesmiddelen. In: Pharm. Weekblad jg. 91, p. 145-156, 1956. De complexometrische titratie van 2;ink, kwik, lood, aluminium en bismuth in geneesmiddelen. In: Pharm. Weekblad jg. 91, p. 177-189, 1956. Over chelatometrie, een farmaceutisch belangrijke titratiemethqde. In: Pharm. Tijdschr. Belgie jg. 33, p. 26-42, 1956. Farmaceutische toepassingen der chelatometrie. In: Pharm. Tijdschr. Belgie, jg. 33, no. 4, 1956. Ter perse.

[Farmacognostisch en Galenisch Laboratorium]

Prof. Dr. F. H. L. van Os:

Met Dr. D. H. E. Tattje: De betekenis der nieuw gevOnden glycosiden voor de chemische waardebepaling van Digitalis Purpurea. In: Pharm.' Weekbl. 90, 901, 1955. Le dosage chimique des glycosides dans les feuilles de Digitale. (V) Une comparaison entre les methodes de Wegner, de Langejan-van Pinxteren et de Tattje-van Os. In: Materiae Vegetabiles 2, p. 43-52, 1956.

Dr. D. H. E. Tattje:

Gehalteschommelingen in het blad van Digitalis purpurea. 1. Het verloop van het gehalte in bladeren van het eerste jaar. In: Pharm. Weekblad 91, p. 541-555, 1956.

96 Dr. J. A. J. M. Lemli: De ontwikkeling van de klierharen en de vluchtige olie-vorming bij Mentha piperita L. In: Pharm. Weekblad 90, p. 777-782, 1955. Opbrengst en samenstelling der vluchtige olie van in Nederland gekweekte pepermunt. In: Pharm. Weekblad 90, p. 906-911, 1955. Rauwolfia vomitoria. In: Pharm. Weekblad 90, p. 773-776, 1955.

[Genetisch Instituut]

Prof. Dr. M. J. Sirks: General Genetics. From the fifth Dutch edition translated by Dr. Jan Weijer and D. Weijer—Tolmie, B. Sc. Den Haag, 628 p., 1956.

Dr. A. Koopmans: Chromosoomonderzoek na 1935. In: Vakblad voor Biologen, 35: p. 121 — ' 131, p. 137—149, 1955. A trisomic Papaver rhoeas. In: Genetica, 28: p. 35—41, 1956.

[Geologisch Instituut]

Prof. Dr. Ph. H. Kuenen: Sea level and crustal warping. In: Geol. Soc. Amer., Spec. Paper, 62, pp. 193-203. Realms of water. In: Cleaver Hume, London, 1955. The difference between sliding and turbidity flow. In: Deep-sea Research, Vol. 3, pp. 134-139.

Dr. L. M. J. U. van Straaten: Composition and structure of recent marine sediments in the Netherlands* In: Leidse Geol. Med., Dl. XIX, 1954, p. 1-110.

[Kristallografisch Instituut]

Prof. Dr. P. Terpstra: Introduction to the Space groups. Groningen, 1956.

Dr. W. G. Perdok: Het kristal, toonbeeld van orde en regelmaat. Openbare les> 14-10-1955.

Jaarboek Rijksuniversiteit 1956. 7 97 Dr. P. Hartman: Met Dr. W. G. Perdok: On the relations between structure and morpho- logy of crystals II. In: Acta Cryst. 8, p. 521, 1955. Met Dr. W. G. Perdok: On the relations between structure and morphology of crystals III. In: Acta Cryst. 8, p. 525, 1955. On the morphology of growth twins. In: Z. Krist. 107, p. 225> 1956. Met Dr. W. G. Perdok: An interpretation of the law of Donnay and Harker. In: American Mineralogist, 1956. An approximative calculation of attachment energies for ionic crystals. In: Acta Cryst. In druk.

[Mathematisch Instituut]

Prof. Dr. C. S. Meijer: Expansion theorems for the G-function. XL. Expansions in series of generalized hypergeometric functions. In: Indagationes Mathematicae, 18, p. 70-82, 1956. Tevens in: Proceedings Akademie Amsterdam, Serie A, nr. 59, p. 70-82, 1956. Prof. Dr. J. Ridder: Die Gentzenschen SchluBverfahren in modalen Aussagenlogiken III, Illbis. In: Proceedings Akademie Amsterdam, Serie A, vol. 58, p. 270-274, 275-276, 1955. Tevens in: Indagationes.Mathematicae, vol. 17, 1955. Die Einfiihrung von beschrankt- und total-additivem.MaB I, II. In: Pro- ceedings Akademie Amsterdam, Serie A, vol. 59, p. 143-154, 155-165, 1956. Tevens in: Indagationes Mathematicae, vol. 18,1956.

Dr. P. C. Sikkema: On linear recursion formulae. In: Indagationes Matheinaticae, 17, • p. 596-607, 1955. Tevens in: Proceedings Akademie Amsterdam, Serie A, nr. 58, p. 596-607, 1955. A generalization of Norlund's theory of principal solutions of linear differ- ence equations. I. In: Indagationes Mathematicae, 17, p. 608-620, 1955. Tevens in: Proceedings Akademie Amsterdam, Serie A, nr. 58, p. 608-620, 1955. A generalization of Norlund's theory of principal solutions of linear difference equations. 11. In: Indagationes Mathematicae, 18, p. 83-94, 1956. Tevens in: Proceedings Akademie Amsterdam, Serie A, nr. 59, p. 83-94, 1956. Conditions for applicability of linear differential operators of infinite order with polynomial coefficients. In: Indagationes Mathematicae, 18, p. 181-189, 1956. Tevens in: Proceedings Akademie Amsterdam, Serie A, nr. 59, p. 181-189, 1956.

98 Dr. L. N. H. Bunt:

Statistiek voor het Voorbereidend Roger en Middelbaar Onderwijs. Groningen 1955. The teaching of mathematics to students between 16 and 21 years of age in the Netherlands. Groningen ■ 1956.

[Laboratorium voor Microbiologie]

Dr. F. C. Gerretsen:

Determination de la valeur du compost d'ordures menageres destinees a I'agriculture. In: Rev. Suisse d'Hydrologie. Vol. XVII, p. 433-443,1955.

Met J. A. Grootenhuis en G. J. Kolenbrander: De compostering van stro niet en zonder compostactivators. In: Verslag Landbk. Onderzoekin- gen, Nr. 62, 1, p. 1-43, 1956.

[Natuurkundig Laboratorium]

Dr. H. de Waard:

The decay of 175 and 177 Ytterbium. In: Phil. Mag. 46, p. 445-448, 1955. Stabilization of scintillation spectrometers by counting rate feedback. In: Nucleonics 13, p. 36-42, July 1955. Met T. R. Gerholm: The half life of the 145 KeV level of 141 Praseo- dymium. In: Physica 21, p. 599-600, 1955. Met T. R. Gerholm: The half life of the 163 KeV excited state in 139 Lanthanum. In: Physica 21, p. 601-602, 1955. Lifetime of the 279 KeV excited state of TPos. In: Phys. Rev. 99, p. 1045- 1046, 1955. Met T. R. Gerholrri: Orbital momentum forbidden magnetic dipole transitions in some odd proton nuclei. In; Nuclear Physics 1, p. 281-301, 1956. ' Het meten van korte levensduren in de kernphysica. In: Ned. Tijdschrift - voor Natuurkunde 22, p. 81-96, 1956.

-H. Nauta: Spectrometrie van snelle neutronen met scintillatietellers. In: Ned. Tijd- schrift voor Natuurkunde 21, p. 239-245, 1944; A linear gate circuit for pulse height analysis. In: Physica 22, p. 315-316, 1956.

99 J. G. Siekman:

Het Glaservat, een nieuw kernphysisch waarnemingsinstrument. In: Ned. Tijdschrift voor Natuurkunde 22, p. 37-40, 1956.

A. N. Diddens:

Met J. C. Wheatley, W. J. Huiskamp, M. J. Steenland en H. A. Tolhoek: Circular polarization of gamma radiation emitted by oriented eoCo nuclei. In: Physica 21, p. 841-859, 1955.

Afd. Theoretische Natuurkunde:

Prof. Dr. F. Zernike:

Wie ich den Phasenkontrast entdeckte. In: Physikalische Blatter 11, 159, 1955.

R. van Wageningen:

Polarisatie van nucleonen. In: Nederl. Tijdschr. v. Natuurkunde 21, 253, 1955.

Dr. J. A. M. Cox:

Met A. Michels enA. Bot^en: Contribution to tKe study of transport- phenomena in gases at high densities. In: J. Appl. Phys. 26, 843, 1955. Straling van gerichte kernen. In: Ned. T. v. Nat. 20, 189, 1954.

Afd. Biofysica: Prof. Dr. HI. de Vries:

Toepassing van isotopen in de geologie. In: Handelingen van het Ned. Nat. Gen. Congres 1955, 5 pag. Purification of COg for use in a proportional counter. In: Applied Scientific Research 5 B, p. 387-400, 1955. Cosmic radion during the solar flare of February 23 and its effect on i*C age measurements. In: Physica 22, p. 357, 1956. The contribution of neutrons to the background of ^*C counters. In: Nuclear Physics 1, p. 477, 1956. Eine Radiokarbon-Datierung zum Alter der Eifelmaare. In: Die Natur- wissenschaften 43, p. 13, 1956. Physical aspects of the sense organs. In: Progress in Biophysics 6, pag. 208-263, 1956.

100 Zie ook onder Prof. Dr. Eelco Huizinga. R. L. Krans: Groep 19 en de proef van Eluhi-Thomson. In: Faraday, 25e jaargang, 1956, Met Dr. M. P. Vrij: Wisselspanning en dopplereffect.

[Organisch-Chemisch Laboratorium] Prof. Dr. J. F. Arens; Acetylenic Ethers a Reagents for the Preparation of Amides. In: Rec. Trav. ' Chim. 74, 769, 1955. Met Y. A. Sinnema: The reaction of ethoxyacetylene with hydrazoic acid. In: Rec. Trav. Chim. 74, 901, 1955. Met J. G. Bouman en D. H. Koerts: The reaction of ethoxyacetylene with aqueous solutions of tertiary ahphatic amines. In: Rec. Trav. Chim. 74, 1040, 1955. ' Met T. Doornbos: Acetylenic thioethers. In: Rec. Trav. Chim. 75, .481, 1956. Enkele gedachten over de organische synthese. In: Chem. Weekblad 52, 135, 1956. Gebruik van acetyleenverbindingen bij organische syntheses. In: Chem. Weekblad 52, 375, 1956.

' Prof. Dr. J. M. van der Zanden: p-Chloro-o-suIphobenzaldehyde. Influence of BFj in the case of oxidation with CrOs. In: Receuil des travaux chimiques,des Pays-Bas T. 74, 1955. Preparation of p,p'-Substituted tetraphenyl-N,N'-dimethylthiourea deriva- tives and investigation into their physiological activity in two fields. In: 'Recueil des travaux chimiques des Pays-Bas T. 75, 1956.

[Sterrenkundig Laboratorium „Kapteyn"] Prof. Dr. P. J. van Rhijn: Distribution in space of stars of the H. Draper spectral classes AO to A5 and AO near the sun. In: Publications of the Kapteyn Laboratory no. 57.

J. Borgman: Search for variable stars. In: The Observatory, Vol. 76, p. 78.

[Zoologisch Laboratorium] Prof. Dr. L. Tinbergen \: Onderzoek over de dynamiek van insectenbevolkingen in Veluwse bossen. In: Akademiedagen, 8, 140-149, 1955. 101 Prof. Dr. G. p. Baerends: Auf bau des tierischen Verhaltens. In: Handbuch der Zoologie, 8,10,1-30,1956. Met Dr. R. Brouwer en Prof. Dr. H. Tj. Waterbolk: Ethological studies on Lebistes reticulatus (Peters). In: Behaviour, 8, 249-334, 1955.^ Met B. Baggerman, H. S. Heikens en J. H. Mook: Observations on the behaviour of the black tern (Chlidonias n. niger) in the breeding area. Ardea 44, 1-70, 1956.

Dr..M. H. A. Keenleyside: Some aspects of schooling behaviour offish. In: Behaviour, 8, 183-248, 1955.

Dr. L. de Rtiiter: Countershading in caterpillars. In: Arch. Neerl. de Zool., 11, 285-341, 1956.

Dr. J. Metuzals: Die Innervation der Drusen2;ellen der Pars Distalis der Hypophyse bei der Ente. In: Zschr. f. Zellforschung, 43, 319-334, 1955,

Prof. Dr. Ir. J. H. Engelhardt: Een nieuwe methode van infiltratie van de grond met water. Den Haag, 1956.

^ Dr. F. van der Paauw: Meaning of the great German soil fertility survey. A reply to criticism. In: Soil Science 80, p. 253-254, 1955. Calibration of soil testing of phosphate and potash status. In: Plant and Soil, 1956. Met. J. Ris: De betekenis van de kalitoestand voor aardappelen op klei- gronden in Noord-Holland. Versl. landbouwk. onderzoek. 61. 6, 1955. De waarde van P-citr bij bouwland op rivierkleigrond. In: Landbouw- voorUchting 12, p. 360-364, 1955. De plaats van de photosynthese in het produktieproces. In: Landbouwk. Tijdschr. 68, p. 635-646, 1956. Een chemische analyse van „fosfaatfixerende" gronden. Centr. Inst. v. Landbouwk. Onderzoek. Gestenc. Versl. Interprov. Proeven 50, 1955. Voorlopige mededeling over meerjarige fosfaatproeven (serie 1) t/m 1953. Centr, Inst. v. Landbouwk. Onderzoek. Gestenc. Versl. Interprov. Proeven 51, 1955. De basis van het bemestingsadvies. Kali 27, p. 231-238, 1956. Met C. M. J. Sluijsmans: Schema's voor bemestingsadvies op basis van grondonderzoek. In: Landbouwgids, p. 270-275, 1956.

102 ' FACULTEIT DER LETTEREN EN WIjSBEGEERTE .

Prof. Dr. G. van Hoorn (em.): Griekse Vazen te Utrecht. In: Nederlands.Kunsthistorisch Jaarboek, 6, p. 21-30. Bussum, 1955.

Prof. Dr. H. J. F. W. Brugmans (em.): be Geschiedenis van het Zielsbegrip. In: Leven op Aarde, 1955.

Prof. Dr. A. E. van Giffen (em.): Culture et milieu. Relations entre phenomenes culturels et naturels. In: Actes du congres Panafricain de prehistoire. He session. Alger 1952, p. 779-782. Een meerperioderi-heuvel, tumulus I te Bennekom, Gem. Ede. In: Bij- dragen en mededelingen der Vereniging „Gelre", LIV, p. 9-24, 1954. Die friihgeschichtlichen Marschensiedlungen, die „Terpen" oder Warfen. In: Jahrbuch 36 der Manner vom Morgenstern, Bremerhaven 1955. Met H. Miedema: Voorlopige mededeling over de opgravingen bij en in de Oude Kerk 9 mei - October 1955. In: Amstelodamum, Maandblad voor de kennis van Amsterdam, 43e jaargang, p. 68-75, mei 1956.

Prof. Dr. P. J. Enk (em.): The Unity of Some Elegies of Propertius. In: Latomus torn. XV, fasc. 2, p. 181-192, 1956. Dislocation of Couplets in the MSS. of Propertius. In: Mnemos. Ser. Vol. IX, fasc. 1. . Dislocation of Propertius, In: Mnemos. S IV, vol. IX^ p. 145-152, 1956. Adnotationes criticae ad Propertium, Studi Italiani di Filologia Classica, Vol. XXVII-XXVIII, p. 114-118, 1956. Geschiedenis der Latijnse letterkunde, Vierde vermeerderde en her^iene druk. Groningen, .1956. >

Prof. Dr. Th. C. van Stockum: Lessing und Diderot. In: Neophil. 39, 1955. Ironie en zelfironie bij Thomas Mann. In: De lach in de literatuur. Den Haag, 1955; Goethe en Spinoza. Leiden, 1956.

Prof. Dr. R. W. Zandvoort: Is English a Germanic Language? In: The Durham University Journal, XLVIII, 3 (New Series, XVII, 3), p. 83-92, June 1956.

103 King Lear: The ■ Scholars and the Critics. Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, Nieuwe Reeks, Deel 19, No. 7.

Prof. Jhr. Dr. P. J. van Winter:

Zuid-Afrika in de HoUandse tijd. In: Nederlanders over de Zeeen, 2e druk. Nederland. en Zuid-Afrika, ih de derde kwart-eeuw van het bestaan der N.Z.A.V., in Zuid-Afrika, Mei 1956. Nederlanders en Afrikaners, in Zuid-Afrika, Juni 1956.

Prof. Dr. W. J. W. Koster:

Naar aanleiding van het communisme bij Aristophanes en Plato. Rede uit- gesproken bij de overdracht van het rectoraat op 19 September 1955. Libanius in scholiis ad Aristophanem citatus. In: Mnemosyne, S. IV, Vol. IX I, p. 50 sq., 1956. De metro calabrio deque versibus miuris. Hommages a Max Niedermann. In: Collection Latomus, Vol. XXIII, p. 191-198, Bruxelles 1956.

Dr. J. H. Brouwer:

Nacht-rect-bejerte aef Juwn-bede. In: It Heitelan, jg. 33, 1955. Nei de tsjerke om nijs I. In: Us Wurk, jg. 4, 1955, nr. 3/4; II jg. 5, 1956, nr. 1/2. ■ De hanskriften fan Gysbert Japicx. In: It Beaken, Tydskrift fan de Fryske Akademy, jg. XVII, 1955. In nij boek fan P. Jorgensen. In: It Beaken, Tydskrift fan de Fryske Akademy, jg. XVII, 1955. De earste Fryske sonnetteskriuwer, in Makkumer. In: It Beaken, Tyd- skrift fan de Fryske Akademy, jg. XVIII, 1956. Tsjibbe Gearts van der Meulen (6 Maeije 1824-16 Maert 1906). In: It Heitelan, jg. 34, 1956. Opstan yn 'e Burgumer krite. Tsjibbe Gearts en Harmen Sytstfa foar inoar oer. In: It Heitelan, jg. 34, 1956. „Ynlieding". In: Katalogus fan de Noard-fryske hanskriften (samling Johannsen) fan it Frysk Ynstitiit oan de Ryksuniversiteit to Grins (Groningen). In: Estrikken, Rige iytse Teksten en Studzjes op it Gebiet fan de Fryske Filology, formannichfaldige op it Frysk Ynstittit oan de R.U. to Grins, numer XII, Grins, 1956. N. A. Johannsen, Ut bai e waile, titjown. Dl. I. Tekst. In: Estrikken, nilmer XIII, 1956. Betalen in drie talen, inleiding bij Rienck Hemmema, Rekenboeck off Memoriael. In: Estrikken, numer XIV, 1956.

104 De stoarm tit 1776 twaris bisongen. In: De Pompebledden. Tydskrift foar underwiis en Fryske studzje, jg. XXVII nr. 2, 1956. Idioomsttidzje en idioomfornijing. In: De Pompebledden. Tydskrift foar underwiis en Fryske stiidzje, jg. XXVII nr. 5, 1956.

Mr. P. Gerbenzon: Ut tis samlingen (vaste rubriek in: Us Wurk, meidielingen fan it Frysk Ynstitiit oan de Ryksuniversiteit yn Grins). Oarkondefynsten (vaste rubriek, zelfde tijdschrift). Katalogus fan de Noardfryske hanskriften (samling Johannsen) fan it Frysk Ynstitut oan de Ryksuniversiteit to Grins (Groningen). Rienck Hemmema, Rekenboek off Memoriael, met inleidingen van Prof. dr. B. H. Slicher van Bath, Prof. dr. J. H. Brouwer, Mr. P. Gerben- zon, met namenregister en glossarium uitgegeven door Mr. P. Gerbenzon. In: Estrikken, numer XIV, Grins 1956.

Mej. A. Feitsma: Oude Friesche Spreeck-woorden, Franeker 1641, synoptysk mei Friesche Bywirden, hs. Gabbema mei deroan taheakke Oantekeningen fan Fran- ciscus Junius F. F. en Janus Vlitius, litjown fan A. Feitsma. Estrikken XI, Grins, 1956. Prof. Dr. G. A. van Es: De spanning tussen voorschrift en werkelijkheid. Rede voor het congres van het Genootschap „Onze Taal". Uitgegeven met redev. van anderen, 1955. Concurrenten van doe en ah in de functie van aspectische voegwoorden. In: Tijdschr. v. Nedl. Taal- en Letterk. LXXIV, p. 20-43 en 189-212, 1956. Kunstmatige Taalverandering. In: Ad Fontes III, 1956.

Prof. Dr. P. L. R. Guiraud: L'Argot. In: P.U.F., Paris, 1956.- A propos des caracteres statistiques du vocabulaire. In: B.S.L.P., 1955. La contamination tautologique. In: N.P., 1956. Le champ morphosemantique de „chat". (Congres de Florence, 1956.) Des chevaux et des femmes. In: F. M., 1956.

Prof. Dr. K. Heeroma: Westniederdeutsch und Ostniederlandisch. In: Zeitschrift fiir Mundart- forschung, jg. 23. De Groninger taalatlas. In: Leuvense Bijdragen, jg. 45.

105 Mnl. geeut. In: Tijdschr. Ned. taal- en letterk.,, jg. 74. De Nederlandse taalatlas. In: Nieuwe Taalgids, jg. 49. Dichter en volkslied. In: Dux, jg. 23. De erfenis van het latijn. In: Algemene aspecten van de grote cultuurtalen. Den Haag, 1956. Taalgeografie in de toekomst. In: Bijdr. en Meded. der Dialectencommissie V. d. Kon: Ned. Akad. v. Wet. XVI. Populieren aan de Fivel. In: Driem. Bladen, jg. 7. Volkskunde en taalkunde. Ibid., jg. 8. Maaiwoorden. Ibid., jg. 8. Veerzekalver. Ibid., jg. 8. ' Met Dr. J. Naarding: Voarig, var en bolle. Ibid., jg. 8.

T. B. Hoekema: „Gereer en gejeu2;el hek 'n grote hekel an"; een algemeen-germaanse con- structie. In: Driem. Bladen, jg. 7. Assimilearret it bynwurd as al nei de funksje dy 't it hat yn 'e sin? In: Us Wurk, jg. 4. Aldste biwiis fan Snitser stedfrysk? In: It Beaken, jg. XVII.

Prof. Dr. Mr. C. A. van Peursen: :; Mensch und Wirklichkeit. (Heft) Berlin 1955. Cultuur en Christelijk geloof. Kampen 1955. Lichaam-ziel geest. In: De mens als orientatie vanuit zijn wereld. Utrecht, 1956. Ideologie en wetenschap.. In: Wetenschap en Samenleving, 1955. Theologie et philosophie. In: Revue de Theologie et de Philospphie, 1955. De Franse existentiephilosophie. In.: Publ. Ger. Psych.. Studiev. 4, 1956. De wijsbegeerte van M. Merleau-Ponty. In: Bezinning, 1956. Recent Trends in Philosophy. In: The Calcutta Univ. Review, 1956.

Prof. Dr. H. Nieuwenhuis: De verhouding tussen onderwijs en opvoeding. In: Dalton, jg. 7/8, p. 1-12, oktober 1955. Specialisatie en algemene vorming. In: Paed. Studien, jg. XXXIII, p. 1-20, 1956. Prof. Dr. J. Th. Snijders: Met W. Beyers: Jeugd, School en Beroep, 2e editie, Heemstede, 1955. School, Bedrijf en Maatschappij. In: Psychologische Achtergronden, VI, p. 94-107, .1956. De betekenis van het,beroep voor de persoonlijkheid. In: Tijdschrift yoor- Studie- en Beroepsorientering (Brussel), II, p. 97-105, 1955.

106 De relatieve frequentie in de Rorschach-scoring. In: Nederlands Tijdschrift voor de Psych6logie> X, p. 76-78, 1955. Horenden en Doofstommen in de Snijders-Oomen Testreeks. In: Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, X, p. 472-484, 1955. The Netherlands. In: Psychology in Europe. Gawein, Tijdschrift van de Psychologische Kring aan de Nijmeegse Utiiversiteit, IV, p. 89-93, 1956.

Prof. Dr. H. T. Waterbolk: Met Dr. W. Glasbergen: De laat-Romeinse goudschat van Beilen. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak p.' 223-243, 1956.

Dr. W. Glasbergen: Een bijdrage tot de identificatie van „the beautiful barrow of Oss". In: Brabants Heem, VI, p. 118, 1954. Het rijengrafveld te Broekeneind bij Hoogeloon (N.-Br.). Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem, Deel VI, Eindhoven 1955) p. 44. Voorts verschenen als: Rijksuniversiteit Groningen, Biologisch-Archaeologisch Instituut, Varia Bio-Archaeologica 2. De dolk van Bargeroosterveld. I. Vondstomstandigheden en beschrijving. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak p. 191-198, 1956. De Romeinse muntschat van Bargercompascuum. I. De vondstomstandig- heden. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak p. 211-214, 1956. Met Prof. Dr. H. T. Waterbolk: De KaroHngische schatvondst van Ide. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak p. 253-257, 1956. Het Britse cultuurmerk in de Bronstijd van Brabant en Westelijk Nederland (le gedeelte). In: Westerheem V, p. 18-23, 1956. Met Br. AquilasWouters: Sporen van de hunebeddencultuur in Brabant en Limburg. Brabants Heem VHI, P- 26-32, fig. 1-6, 1956.

Dr. W. van Zeist: Palynologisch onderzoek van enkele Drentse veenlijken. In: Nieuwe Dreiitse Volksalmanak p. 199-211, 1956. De veenbrug.van Nieuw-Dordrecht. In: Nieuwe Drentse Volksalmanak p. 314-318, 1956. A palynological study of Corlona Bog. In: The Journal of Royal Society of Antiquaries of Ireland, Vol. LXXXV, Part 1, p. 80-83, 1955.

Prof. Dr. R. E. H. Westendorp Boerma: De epigrammate qtiodam perplexo. In: Ut Pictura Poesis, p. 215-226, Leiden, 1955. Vergilius. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoog- leraar aan de Rijksuniversiteit te Groningen op 29 October 1955. i07 Dr. A. G. M. van Melsen: Leven en Niet-Leven. Dies-rede. Nijmegen-Utrecht, 1955. De oorsprong van het Leven. Handvest, p. 23-26, Aug. 1955. Het begrip Causaliteit in de natuurwetenschap. In: Alg. Ned. Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie, 48e jrg., p. 11-20, 1955. Gods sporen in de krachten der natuur. In: Onze Universiteit, No. 115, Nijmegen, 1955. The Responsibility of the Scientist. In: Freedom and Restriction in Science, p. 174-190. Den Haag, 1955.

Prof. Dr. K. J. Popma: Philosophia perennis. In: Phil. ref. 1955. Inleiding in de wijsbegeerte. Kampen, 1956. Dr. G. J. Geers: Spaans in Spiralen, I. Den Haag, 1955. De Dood van Jose Ortega y Gasset. In: Critisch Bulletin, nov. 1955. Federico. Garcia Lorca als Toneeldichter. In: Het Toneel, 7-8, 1955. Bij de dood van Ortega y Gasset. In: Mens en Wereld, maart 1956. Jose Ortega y Gasset en wij. In: Ledencontact N.V.S.H., febr. 1956. Waar is Spanje? In: De Groene, 25 mei 1956. Mateo Aleman y el Barroco espanol. In: Homenaje a J. A. v. Praag, 1956.

Wilha. J. Bladergroen: Enige notifies bij de godsdienstige leiding. In: Theologie en Practijki 15e jrg. no. 2, 1955. De erfelijkheid van geestelijke eigenschappen. In: Onderwijs en Opvoedingy 6e jrg. no. 11 en 12, 1955. „Voorkomen is beter dan genezen". Lezing, gehouden voor de Stichting V. Maatschappelijk Werk te Groningen tef gelegenheid van de herdenking van 50 jaar Kinderwetten. In: Maandblad „Kleuterwereld", le jrg. no. 4. dec. '55. Opvoeding vanuit het kind. In: Gedenkboek Kees Boeke. Purmerend, maart 1956. Dr. M. I. Gerhardt: Tragedie en drama. In: Levende Talen, juni 1956.

Dr. J. Ensink: Over de verhouding van theorie en practijk in de Samkhya-school en over onderseheid en verband tussen Samkhya-school en Yoga-school. In: Han- .. dehngen v. h. XXIe Vlaams Filologencongres (Leuven> 12-14 april 1955), . p. 123-129.

108 E. N. W. Mottram, M.A. American Studies in Europe. Openbare les, 1955.

Dr. A. H. J. Prills: A Teita Bow and Arrow (with Plate and text fig). In: Man, a monthly record of Anthr. Science. Vol. LV, 1955. lets over de naam Kenya (met ill.). In: Med. Afr. Inst. IX, dec. 1955. lets over de naam Tanganyka (met ill.). In: Med. Afr. Inst. X, april 1956. Bijdragen (o.m. de art. Afrika, Bantoe, Besnijdenis, Bloedwraak). In: Christ. Encyclopaedie, Deel I, Kampen 1956. Swahili Kinship terms and the Kinship system. In: Journ. of the East Afr. Swahili Committee, no. 26, juni 1956.

H. G. Schogt: De Tragedie van het Midden. In: Over Toergenjew, p. 25-29. Amsterdam 1956. Mej. A. van Marken: De Nobelprijs voor Halldor Kiljan Laxness. In: Litterair Paspoort, dedem- ber 1955. Panorama fan it noarske proza. In: De Tsjerne, jannewaris 1956.

Dr. A. N. Zadoks-Josephus Jitta: De Romeinse muntschat van Bargercompascuum II. De zilveren munten (denarii). In: Nieuwe Drentse Volksalmanak 74, p. 215-7, 1956. De Laat-Romeinse goudschat van Beilen II. De gouden munten (solidi). In: Nieuwe Drentse Volksalmanak 74, p. 243-52, 1956. De GoUectie-Quaestius in het Fries Museum. In: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 42, p. 1-6, 1955. Laat-Romeinse goudstukken. [In het Museum van Oudheden voor Pro- vincie en Stad Grohingen.] In: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 42, p. 91-2, 1955. •

FACULTEIT DER ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN Prof. Dr. P. J. Bouman, Zie Faculteit der Rechtsgeleerdheid. C. D. Saal: Causes of the delay in Western European Family Research and some Notes on the Investigation of the Dutch rural family. Studies of the Family. (Unesco Institute for Social Sciences), Tubingen, 1956.

109 Dr. J. Haveriian: Sociale spanningen in de betrekkingen tussen boer en landarbeider in een Noord-Nederlands landbouwgebied. In: „Akademiedagen", Deel VI, Kon. Akademie van Wetenschappen. De invloed van het sociale milieu op de aanpassing binnen het industriele bedrijf. In: Maandblad van de Commerciele Club.

J. G. Lulofs: Artikel: „Bedrijfssociologie".' In: Encyclopedie voor het Bedrijfsleven. Amsterdam, 1956. H. Feitsma: Remmingen bij aanpassing in de industrie. In: Mens en Arbeid.

Prof. Dr. J. L. Meij: Het vervangingsprobleem bij duurzame productiemiddelen, 's Gravenhage, 1956. Financiering en Liquiditeit. In: De Naamloze Vennootschap, juli/aug. 1956. De opleiding tot accountant. In: Maandblad voor Accountancy en Bedrijfs- huishoudkunde, juli/aug. 1956. Loonpolitiek eh de bedrijfshixishouding. Inleiding voor de Economen- conferentie te Nunspeet 1956.' In: Rostra Economica, 1956. The span of control, fact and fundamental principle. In: Advanced Management, September 1956.

T. Lentz: Met A. Ozinga: Een onderzoek naar de emissie-bedrijvigheid van industri- ele, commerciele en transportondernemingen in Nederland na de tweede wereldoorlog. In: Maandblad voor Accountancy-en Bedrijfshuishoudkunde, . april 1956. ' Prof. Dr. H. J. Keuning: De Veenkolonien. In: Handboek der Geografie van Nederland.

Prof. S. Korteweg: De economische betekenis van ziekte en gezondheid. In: Tijdschrift voor sociale geneeskunde, biz. 17-29, 13 januari 1956. '

Prof. Mr. K. Wiersma: Ehkele opmerkingen. oyer het ontwerp wet economische mededinging. Inaugurele rede. Groningeh, 1955. . , ", no De toelating van artikel 133, 6,e lid H.O. In: Universiteit en hogeschool, jrg. 2 no. 4, p. 161 e.v.

Prof. Dr. J. Pen: Deelt de middenstand in de welvaart? In: Klein- en Middenbedrijf, nr 2, 1955. De determinanten van de inkomensverdeling: een formule ten behoeve van de praktijk. In: De Economist, nr 10, 1955. De „potential surprise". Naschrift bij een aantekening van H. Rijken van 01st. De Economist, nr 3, 1956. Trekken en duwen in de conjunctuurpolitiek. Inaugurele rede. Groningen. Leiden, 1956. Prof. Dr. A. I. Diepenhorst: Een bedrijfseconomisch model yoor de problemen van waarde en winst. In: Maandblad voor Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde, 1955. Verborgen mogelijkheden der expansiereserve. In: Maandblad voor Handels- wetenschappen en Handelspraktijk, 1956. De recente pntwikkeling van de leer der quantitatieve verhoudingen. In: Mededelingenblad van de Vereniging van afgestudeerden aan de N.E.H., 1955. Een koude kladderadatsch. De Naamloze Vennootschap, 1956. Nadere overeenstemming inzake de claimwaarde. In: Maandblad voor Handelswetenschappen en Handelspraktijk, 1956.

Prof. Dr. F. J. de Jong: Keynes and Supply Functions: Second Rejoinder, with a Note on the Concept of Monetary Equilibrium. In: The Economic Journal, jg. 65, September 1955. Economische kringloop. In: Winkler-Prins-Encyclopedie, 6e druk, register- en supplementdeel. Amsterdam, 1955. Economisch evenwicht. In: Winkler-Prins-Encyclopedie, 6e druk, register- en supplementdeel. Amsterdam, 1955. L'equilibre monetaire: le concept theorique et son approximation empirique. In: Bulletin Bimestriel de la Societe Beige d'fitudes et d'Expansion, nr. 168, nov./dec. 1955. Statistische methoden voor het onderzoek van de monetaire toestand. In: Tijdschrift voor documentatie en voorlichting. Brussel, jg. 31, le halfjaar, maart en april 1956. (Gepubliceerd in de Nederlandse en in de Franse taal.) Heertje over de monopoliegraad van Lerner. In: De Economist, jg. 104, juni 1956. Gevaren en tegenstrijdigheden van de term vraagsnelheid: antwoord. In: De Economist, jg. 104, juli/aug. 1956. Dr. H. Rijken van 01st:

El ingreso nacional y las cuentas nacionales de la Reptiblica del Ecuador: Afios 1950-1953. 2e'her2;. druk. New York 1955. Onzekerheid en de beschrijving daarvan door middel van het begrip „poten- tial surprise". In: De Economist, maart 1956. Gevaren en kontradikties van de term „vraagsnelheid". In: De Economist, mei 1956. Gi Diephuis:

Samenwerking in het Bedrijfsleven en meer in het bijzonder de mogelijk- heden tot rationalisatie, door kartellering. Rede voor de regionale accountantsdag, Arnhem 1956. In: Uitg. Ned. Inst. van Accountants, Amsterdam, 1956. Oorzaken van de toenemende drang tot samenwerking in de industrie en de moderne vormen waarin deze samenwerking wordt gegoten. Rede voor de jaarvergadering van de A.V.N.Y., Utrecht 1956. In: A.V.N.Y., 's-Gravenhage, 1956.

112 KORT VERSLAG VAN WETENSCHAPPELIJKE ONDERZOEKINGEN IN KLINIEKEN, LABORATORIA EN INSTITUTEN

FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE i)

Anbrganisch- en Fysisch-Chemisch Laboratorium

Afdeling voor anorganische chemie: 1. Een groot deel van het onderzoek lag op het gebied van de structuur- bepaling van vaste stoffen door rontgendiffractie. Deze structuurbepalingen hadden in de eerste plaats betrekking op groepen anorganische verbindingen 2oals verbindingen tussen de halogenen onderling, polyhalogeniden, complexen van jodiumtrichloride met andere anorganische chloriden, en de verbindingen van fosforus inet zwavel. In de groep van de verbindingen tussen de halogenen onderling werd door K. H. Boswijk de structuur opgehelderd van het jodiumtrichloride, dat de formule laClg bleek toe te komen. Op dit werk promoveerde hij in 1954. Door de heren K. H. Boswijk, J. van der Heide en mej. A. Vos werd voorts de structuur . bepaald van het a-ICl. De polyhalogeniden vormen het onderwerp waarop de heer E. E. Havinga hoopt te promoveren. Hij bepaalde de structuur van het CSI4, dat als Csjlg geformuleerd bleek te moeten worden en van het N(C2H5)4l7, welke verbinding geen I7 ionen, doch I3 ionen en jodium- moleculen bleek te bevatten. Teneinde na te kunnen gaan of het I3 ion in deze verbinding asymmetrisch is evenals in Cslg (herbepaling van de struc- tuur door H. A. Tasman en K. H. Boswijk) wordt thans de structuur bepaald van een tot —160° afgekoeld kristal. Voorts verfijnde de heer Havinga in samenwerking met de heer J. Broekema de structuurbepaling door Amerikaanse onderzoekers van het N(CH3)4l5. Tot nu toe onbekende complexen van jodiumtrichloride met andere chloriden werden bereid en rontgenografisch onderzocht door de heer C. G. Vonk. Hij bepaalde de structuur van de verbinding ISbClg, welke positieve ICI2 ionen bleek te bevatten. Een structuurbepaling van lAlClg is in bewerking. Het werk over deze complexen vormt het promotieonderwerp van de heer Vonk. Op de structuurbepaling van de fosforsulfiden P4S7 en P4S10 promoveerde in 1955 mej. A. Vos. Het onderzoek van de overige fosforsulfiden P4S3 en P4S5 vormt het promotieonderwerp van de heer S. van Houten en is door hem, gedeeltelijk in samenwerking met de heer G. A. Wiegers en mej. Dr. A. Vos, thans vrijwel voltooid. Tenslotte werd, in de groep der anorganische verbindingen, een door Dr. D. W. Smits begonnen nauw-

') Het Verslag betreft de jaren 1953-1956. Voor verslagen van de Faculteit der Wis- en Natuurkunde v66r 1953, zie de Jaarboeken 1953 en 1950.

Jaarboek Rijksuniversiteit 1956. 8 113 keurige herbepaling van de structuur van NaHFj in samenwerking met de heer H. A. Tasman voltooid. 06k van enige organische verbindingen werd rontgenografisch de structuur bepaald. Dr. D. W. Smits legt de laatste hand aan de bepaling van de structuur van het a-methyldihydrothebaine-methyljodide, een onder?oek dat door hem in het laboratorium van Professor R. Pepinsky te State- College (Pa. USA) was begonnen. De heer W. Drenth onder?ocht enige verbindingen uit de reeks der a, (o diphenylpolyenen. Aan de structuur- bepaling van het a, w diphenyloctatetraeen werd bijzondere zorg besteed. Door alle rontgeninterferenties van een tot —100° afgekbeld kristal nauw- keurig te meten werd de nauwkeurigheid van de gemeten atoomafstanden voldoende voor een toetsing van de theoretisch voor deze afstanden bere- kende waarden. Dit vormt een deel van het ohderzoek waarop de heer W. Drenth in 1956 promoveerde. Het rontgenografisch onderzoek van eiwitten, dat door de heer J. Drenth ter hand is genomen, vordert, zoals in dit moeilijke gebied te verwachten is, slechts langzaam. Hoewel het gelukte het planteneiwit excelsine te laten kristalliseren met verbindingen die de sterk verstrooiende kwikatomen bevatten, leidde dit nog niet tot een opheldering van de structuur van het eiwit. In samenwerking met het station voor bakkerij en maalderij te Wageningen werd rontgenografisch de invloed van vet en emulgatoren op de rekristallisatie van broodzetmeel nagegaan. Vrij veel tijd werd besteed aan de ontwikkeling van de apparatuur voor het rontgenonderzoek. Ten behoeve van het eiwitonderzoek van de heer J. Drenth werd door hem in samenwerking met de instrumentmaker van de Stichting FOMRE, de heer K. Otter, een rontgencamera met variabel coUimator systeem en een ihtegrerende precessiecamera ontworpen, die beide ook voor ander onderzoek van zeer veel nut zijn. De heer Otter ontwierp voorts, op aanwijzing van de heer E. E. Havinga, een rontgen- goniometer voor de meting van rontgeninterferenties met een Geiger-Miiller telbuis. De bouw van dit instrument nadert zijn voltooiing. Ook ontwierp en bouwde de heer Otter, in samenwerking met Dr. D. W. Smits, twee densitometers voor de fotografische interisiteitsmeting van rontgen- interferenties, terwijl hij een eenvoudige Vlakke film camera voor de nauw- keurige meting van celconstanten en enige andere hulpapparaten ver- vaardigde. Op het gebied van de methodiek van de rontgenanalyse lag ook een verge- lijkend onderzoek dat op initiatief van de „Commission on Crystallographic Apparatus" van de „International Union of Crystallography" door de heer A. A. de Sturler, onder supervisie van Dr. D. W. Smits, werd ingesteld naar de eigenschappen van een veertigtal in de handel verkrijgbare soorten rontgenfilms.

2. Op het gebied van de elektronenmicroscopie werd door de heer S. van Houten met gedeeltelijk_ succes e_en methbde ter bepaling van het

114 molecuulgewicht van zeer grote eiwitmoleculen op eiwitten met kleiner molecuulgewicht toegepast. Dr. J. W. H. Mali (fysiologisch laboratorium) oiiderzocht in samenwerking met de heer J. Drenth de overgangslaag van de inensenhuid en bevestigde de opvatting dat deze beschouwd mag worden als een uit polymere vezels opgebouwd membraan.,De eerste dunne coupes, verkregen met een te Groningen vervaardigd ultra-microtoom, werden door Dr. M. L. Langevoort (histologisch laboratorium) in het elektronenmicroscoop onderzocht. ,

3. Op het gebied van de theorie van de chemische binding werden atoom- afstanden en energieniveaus berekend voor a, lo diphenylpolyenen door de heer W. Drenth. De heer G. C. Verschoor verfijnde enkele van dergelijke berekeningen, gebruik makend van een recente benaderings- methode.

. 4. Een voor het laboratorium nieuw gebied van onderzoek is de studie van de elektrische en optische eigenschappen van alkalihalogenide kristallen met kleurcentra. De hiervoor vereiste apparatuur is thans voor een groot deel opgebouwd door de heer M, Kleefstra, die opdit onderwerp hoopt te promoveren.

Afdeling voor fysische chemie: Het nieuw opgezette programma van onderzoekingen is in hoofdzaak gewijd aan problemen die verband houden met de wisselwerking en met het statistische gedrag van moleculen in vaste-, vloeistof- of gasfase. Daar- naast zullen ook enkele aspecten van moleculaire structuur en chemische kinetiek bestudeerd worden. Als bijzonder kenmerk van het onderzoek kan vermeld dat, waar nodig, de metingen over een wijd gebied van druk en temperatuur zuUen worden vervolgd. Te dien einde werd het laboratorium voorzien van een hoge- drukpers met gascompressor en drukbalans die toelaten de onderzochte stof tot 3000 atm. samen te persen en de druk met een nauwkeurigheid van 1/10.000 te meten. Verder is een opstelling voor precisie thermometrie met behulp van platina weerstandsthermometers en diesselhorst potentiometer in uitvoering.

1. Bij het vaste staff en onderzoek wordt de invloed van druk en tempera- tuur op de bewegingsvrijheid van moleculen of atoomgroepen van het molecule in het kristal onderzocht. Hiertoe behoren in de eerste plaats verschijnselen van het type orde-wanorde, gekarakteriseerd door een lambda-anomalie in de soortelijke warmte. Metingen van dit verschijnsel,- onder hoge druk, zullen worden verricht met een drukopstelling voor differentiele thermische analyse die bijna voltooid is. De constructie van de apparatuur werd in grote mate gebaseerd op resultaten verkregen door de

115 heer Th.v. d. Molen bij een vooronderzoek met thermische analyse bij lage temperatuur en atm. druk. Naast de^e klassieke thermodynamische methodes wordt gebruik gemaakt van kernmagnetische resonantie die toelaat de meer subtiele bewegingen als reorientaties t.g.v. tunneleffect, zelfdiffusie en ook bepaalde structuur- problemen te bestuderen. Er wordt momenteel aan het vooronderzoek gewerkt met een 1 kw. elektromagneet gevoed door de gelijkstroomgenerato- ren van het laboratorium. Een elektronische opstelling werd gebouwd voor stabilisatie van de stroom tot 1/100.000; hierdoor zal later het voile ver- mogen van de generatoren kunnen worden gebruikt voor de bekrachtiging van een grote 36 kw. elektromagneet waarvan de constructie in voorbereiding is. Verder wordt gewerkt aan de elektronische detectiemethode voor registra- tie van de absorptielijn.

2. In het vloeistofgebied wordt de micelvorming in oplossingen van natrium lauiylsulfaat bestudeerd. Teneinde het vermoeden, dat het hier om een orde-wanorde proces zou gaan, nader te onderzoeken, werd in de werkplaats van het laboratorium een vacuumcalorimeter geconstrueerd. De heer S. Ypma verzorgde de opstelling der apparatuur en verrichtte een stel orienterende metingen. De soortelijke warmtemetingen in het tempera- tuurgebied 25-80° C worden momenteel door de heer P. Paulusma voortgezet.

3. In gecomprimeerde gasfase zal worden gepoogd, informatie te ver- krijgen omtrent de „cluster" structuur van het gas, vooral in de omgeving van het kritisch punt, door meting van kernmagnetische spin-rooster relaxatie aan Xe^^*. Met de constructie van de hierbij benodigde elektronische apparatuur en van de hoge-druk-opstelling is een aanvang gemaakt.

4. Tenslotte wordt nog gewerkt aan de ontwikkeling van een kernmagne- tische spectrometer met hoog oplossend vermogen vooi molecuulspectro-- scopie en chemisch onderzoek onder hoge druk.

Botanisch Laboratorium De onderzoekingen in het laboratorium voor plantenfysiologie hebben betrekking op de opname en het transport van stoffen in de plant. In een drietal lezingen gehouden voor de Universiteit in Londen (verschenen in Protoplasma 46, 1956) werd een dverzicht gegeven van het onderzoek der laatste jaren. De voorstelling dat het protoplasma van aangrenzende cellen door plasma- verbindingen samenhangt en als symplasma bij het transport in planten- weefsel een rol speelt is in de laatste jaren verder uitgewerkt. Bij verschillende processen zoals transpiratie, stroming van water, bloeding, wortel- en bladtransport is het geleidingsvermogen van het symplasma onderzocht*

116 Dr. Brouwer onderzocht bij verschillende planten de invloed van transpi- ratie op de zout- en wateropname door de wortel. Dit onderzoek werd door hem in een proefschrift 'behandeld en daarna op brede basis voortgezet cm te trachten eenheid te brengen in de op dit gebied sterk uiteenlopende meningen. Dr. Helder heeft de laatste jaren de opname van zouten door de wortel onderzocht met behulp van isotopen, radioactief phosphaat en rubidium. De eerste resultaten van dit onderzoek zijn gepubliceerd (Helder en Bonga 1956). Deze nieuwe techniek opent belangrijkenieuwe mogelijkheden doch vereist omvangrijke orienterende onderzoekingen. Dr. Brouwer heeft zich naast de uitvoering van de reeds genoemde onder- zoekingen bezig gehouden met het probleem welke betekenis de verkregen gegevens betreffende transpiratie en. zoutopname hebben voor de toepassing in de landbouw. Er ligt tussen het zuiver wetenschappelijke en het toegepaste Onderzoek een terrein, waarop nog veel fundamenteel onderzoek te verrichten is. De Universiteiten hebben zich er rekenschap van te geven welke pro- blemen om een oplossing vragen en welke hulp zij hierbij kunnen verlenen.

Afd. Plantensystematiek: Het onderzoek concentreerde zich op de bladmossen van het maleise gebied. Een grote hoeveelheid zendingen werd gedetermineerd en in het herbarium opgenomen. Bewerkt werden de families der Dawsoniaceae (van der Wijk), Phyllogoniaceae (Winter), Trachypodaceae (van Zanten), Sphagnaceae en Fissidentaceae (van der Wijk). Verder hadden de onderzoekingen vooral betrekking op de flora van Noord-Nederland. Onderzoekingen zijn o.a. verricht in de Leyen bij Bergum, het Kierse Wiede bij Meppel en een der Dobben bij Duurswoude (Joustra). De Carex extensa begroeiing op Terschelling werd door de Vos nagegaan. Een onderzoek over de verspreiding en de oecologie der Desmidiaceae in Drente werd verricht door Mevr. van Tooren-Wartena. Met steun van Z.W.O. en van de National Science Foundation te Washington werd in September 1955 begonnen met het maken van een Index muscorum (Margadant). Mej. Andreas verrichtte speciaal onder- zoekingen in verband met Hortus de Wolf. Als zodanig mag genoemd worden: experimfenteel systematisch onderzoek van Stellaria nemorum en Ranunculus ficaria, terwijl de autoecologie van Parnassia palustris zeer uitvoerig werd nagegaaii. Daarnaast werd door haar nog enig systematisch werk verricht aan de Conneraceae voor de Flora malesiana.

Farmaceutisch Laboratorium Het onderzoek heeft zich sinds 1953 voornamelijk bewogen op het terrein der geneesmiddelenanalyse. . ■ In verband met de beperkte mogelijkheden, die het huidige laboratorium-

117 gebouw biedt, werd het onderzoek vooral uitgeboiiwd in de rich ting van de niet-instrumentele analyse. In het bijzonder werd en wordt aandicht besteed aan de toepassing van complexe verbindingen. Een uitvoerig onderzoek werd ingesteld naar de toepassing van chelaat- verbindingen bij z.g. complexometrische titraties van metalen, waarbij een 70-tal geneesmiddelen werd onderzocht (Diss. J. S. Faber). Het onderzoek der chelatometrie wordt thans voortgezet waarbij o.m. aandacht besteed wordt aan het gebruik van nieuwe indicatoren. De onder- zoekingen over titraties van geneesmiddelen in niet-waterige oplosmiddelen worden voortgezet. Verder is in studie het gebruik van complexen, die tot dusver in de anorganische analyse toepassing vonden voor de kwantitatieve bepaling van metalen, maar die nu worden onderzocht op hun bruikbaarheid voor de kwantitatieve analyse van organische stoffen met bepaalde atoomgroepen in het molecuul. Hierbij werden reeds enige goede resultaten geboekt bij enkele geneesmiddelen uit de groepen der antihistaminica, locaal-anesthetica en sympaticomimetica. Een analytisch-chemisch onderzoek naar de samenstelling van enige moderne zalfbases werd juist begonnen. Voor een meer exacte verklaring van de werking dezer zalf bases eh van de opname van geneesmiddelen vanuit deze zalfbases door de huid is het noodzakelijk deze samenstelUng te kennen. Het reeds in vorige verslagen gememoreerde onderzoek ten behoeve van de bewerking van de Vie Editie der Nederlandse Farmacopee en van de Internationale Farmacopee der Wereld-Gezondheidsorganisatie vond regelmatig voortgang.

Farmacognostisch en Galenisch Laboratorium Het onderzoek in de jaren 1953-1956 lag hoofdzakelijk op het gebied van het onderzoek van geneeskruiden en aanverwante gewassen. De chemische bepaling van hartglycosiden in Digitalis purpurea, in de voorgaande jaren in ons laboratorium uitgewerkt, werd toegepast op ge- selecteerde rassen, verkregen in de proeftuin te Buitenpost. Nadat door de ontwikkeling van een nieuwe colorimetrische methode ook een verdere differentiatie in het glycosidenmengsel mogelijk werd, is een nader onderzoek ingesteld naar de verhouding tussen de glycosiden in planten van verschil- lende herkomst en gedurende de ontwikkeling van de plant. Door de toe- passing van papierchromatografie is de kwantitatieve bepaling van de afzon- derlijke glycosiden thans mogelijk geworden. Met Rheum palmatum werd onderzoek verricht naar de localisatie der anthrachinonglycosiden in de plant, waarbij een correlatie werd gevonden tussen gehalte aan deze stoffen en verschijningsvorm der plant. De vorming van vluchtige olie in Mentha piperita werd bestudeerd en de resultaten in een dissertatie (Lemli) vastgelegd. Een soortgelijk onderzoek is thans gaande met Artemisia absynthium.

118 In samenwerking met de Normalisatiecommissie voor vluchtige olien werden nieuwe analysevoorschriften ontworpen en op bruikbaarheid getoetst. Onderzoekingen over de alkaloidenvorming bij Datura stramonium djn nog gaande. ^ , De invloed van onkruidbestrijdingsmiddelen en insecticiden op de ver- houding der werkzame bestanddelen in geneeskruiden ward bestudeerd,

Genetisch Instituut De in het Ja3rboek-1953 genoemde onderzoekingen betreffende Delphini- um ajacis en soortshybriden van Verbascum werden gedeeltelijk voortgezet, omdat bij de uitwerking der beschikbare gegevens zich nog enkele twijfel- punten voordeden, die thans als opgelost kunnen worden beschouwd, zodat de voorbereiding der publicaties kon worden ter hand genomen. Een merkwaardig geval van een onverklaarbare puzzle, aangetroffen in het ge- regeld voor practicumdoekinden gekweekte kruisingsmateriaal van Mays- rassen gaf aanleiding tot een kleine publicatie (1955); het onderzoek wordt voortgezet. Het vroeger vermelde onderzoek betreffende de „male sterility" in de soortskruising Solanum chacoensex S. rybinii en reciprook, leidde tot belang- wekkende conclusies inzake een duidelijke samenwerking tussen het eel- plasma en de in de kernchromosomen gelegen genen; in een tweetal publi- caties van Mevr. Dr. A. Koopmans (1954, 1955) werden de resultaten meegedeeld, terwijl een samenvattend overzicht in bewerking is. Het onderzoek betreffende de karyologie der soortskruisingen binnen het geslacht Papaver werd sterk uitgebreid; een vporlopige publicatie van Mevr. Koop mans (1954) besprak de karyologie van de soort P. argemone; aan het onderzoek werd deelgenomen door de studenten F. C. Jager (P. somniferum), B. O; van Zanten (P. dubium) en M. J. van Meurs (de hybride P. dubium X P. somniferum). De studies van Mej. Dr. H. D. Schotsman over de karyologie van het geslacht Callitriche en van Dr. J. Weijer over de chemogenetica van de schimmel Neurospora werden met hun dissertaties (1954) afgesloten; De studie der karyologie van Verbascumhybriden door Mej. Th. Damler maakt goede vorderingen. Het cytogenetisch onderzoek van het geslacht Salvia, door H. J. Mylanus, vorderde door zijn militaire dienst slechts langzaam; er bestaat goede hoop, dat dit onderwerp thans beter tot zijn recht zal kunnen komen. Het werk van P. R. Wiepkema over de parthenogenesis van de wandelende tak Carausius morosus, waar alleen wijfjes voorkomen, werd afgesloten; als analoog geval van een wandelende tak, waar wel mannetjes voorkomen, ■Orcines Macklotti, wordt deze soort thans door de heer L. P. Pynacker onderzocht. Het genetisch onderzoek van de patroontekeningen van de subtropische aquariurnyis Lebistes (de heer I. J, Westerhof) heeft enkele resultaten

119 opgeleverd, die met de gangbare mening niet verenigbaar blijken te zijn; het onderzoek vordert goed, maar blijkt moeilijker dan op grond van de in de literatuur vermelde gegevens verwacht kon worden. De heer T. S. Veninga verrichtte een doctoraal-ohderzoek over de chromosomen bij de paardespoelworm, Ascaris megalocephala, een klassiek, maar nog steeds veel omstreden object. De karyologie van carcinoomweefsel in muizen werd door de Heer H. Prins onderzocht; hij zet thans zijn werk voort in het Institut fiir experimen- telle-Krebsforschung (Prof. Dr. H. Lettre) te Heidelberg, daartoe door een stipendium van Duitse zijde in staat gesteld. Een in aansluiting daaraan door de dames Mevr. Dr. A. Koopmans en Mevr. Dr. D. Witkop-Oosten- rijk (Anthropogenetisch Instituut) begonnen experimentele studie moest helaas wegens het vertrek van de laatste worden afgebroken. Op populatiegenetisch gebied werd een onderzoek verricht door Mej. M. J. Mudde, die de concurrentie van verschiUende genotypen in bevol- kingen van Drosophila onderzocht, terwijl de heer L. M. Schoonhoven de genetische zijde van het selectieproces binnen de soort Helix hortensis bestudeert.

Kristallografisch Instituut

a. De berekeningen voor de „Barkerindex", waarin alle gepubHceerde, kristalbeschrijvingen systematisch zijn gerangschikt, werden voortgezet met de bewerking van de trikliene kristallen. In jan. '56 werden besprekingen gevoerd met het Barker-team uit Oxford over de definitieve uitvoering van deel II van de Index en over de regels voor de trikliene kristallen. b. Het speciale onderwerp van het Kristallografisch Instituut; nl. het verband tussen kristalstructuren en uitwendige morfologie, bleef het voor- naamste studieobject. De theorie werd verder uitgebreid met het doel om tot meer kwantitatieve resultaten- te komen, terwijl ook een begin werd gemaakt met de experimentele toetsing van bepaalde conclusies. Daartoe werd een opdampinstallatie voor het metalliseren van kristaloppervlakken gebouwd en in bedrijf gesteld. Dr. Hart man hield voordrachten over dit onderwerp te Parijs en te Delft en samen met dr. Perdok te Miinster (Westfalen). Dr. Raymond Kern van de Sorbonne te Parijs verbleef enige tijd te Groningen om zich van onze P.B.C. vectortheorie op de hoogte te stellen. c. Het onderzoek naar de uitzettingscoefficienten van verschiUende mine- ralen door Th. de Boer is bijna afgesloten. Het voor dit onderzoek ge- bouwde meetinstrument voor lange films voldoet uitstekend. d. Er werd een nieuwe rontgencamera ontwikkeld, welke dienst kan doen bij het onderzoek voor orienteringsproblemen in bepaalde gesteenten.

120 e. Voor het onderzoek naar de samenstelling van klei, werden enkele speciale camera's gebouwd, welke zeer goed blijken te voldpen. Van een aantal kleimonsters uit enkele Zuid-Amerikaanse zeebekkens werd de ■ samenstelling bepaald.

/. Er werd een camera ontwikkeld, speciaal voor het zeer nauwkeurig bepalen van de roosterconstanten van apatieten in verband met het onder- zoek naar de wijze, waarop Fluoor-ionen door het tandglazuur worden opgenomen. Het verband tussen tandcaries en fluoorionen is een onderdeel van een belangrijk sociaal-hygienisch probleem; dr. W. G. Perdok werd benoemd tot lid der „fluoorcommissie", welke de Gezondheidsraad in deze problemen van advies dient, Mathematisch Instituut De wetenschappelijke onderzoekingen der jaren 1953-1956 kunnen als volgt worden samengevat:

Meetkunde. a. Prof. Gerretsen heeft zich in hoofdzaak bezig gehoudeh met het bewerken van een leerboek over de complexe functietheorie. Het eerste deel hiervan, dat in samenwerking met Prof. Sansone te Florence werd geschreven, is thans ter perse. Verder werkt hij mede aan een handboek over de grondslagen van de school-wiskunde door het schrijven van een hoofdstuk over polyeders.

b. Dissertatie in bewerking: De dissertatie van I. W.van Spiegel, waarin een onderwerp uit de meetkunde der lineaire systemen van onderling projectief verwante. projectieve. ruimten wordt behandeld, kwam vrijwel gereed. ...

Analyse. . a. In samenhang met zijn vroeger onderzoek over de ontwikkeling van gegeneraliseerde hypergeometrische functies en G-functies in reeksen van gegeneraliseerde hypergeometrische functies en G-functies onderzoekt Prof. Meijer nulreeksen waarbij de algemene term'op een eenvoudige wijze in een gegeneraliseerde hypergeometrische functie of een G-functie kan worden uitgedrukt. Het gedrag van een aantal integralen voor grote waarden van een in de integrand optredende parameter vormt het onderwerp van een omvangrijk onderzoek, dat belangrijke resultaten blijkt op te leveren met betrekking tot het gedrag van G-functies en gegeneraliseerde hyper- geometrische functies voor grote waarden van sommige der parameters.

b. Prof. Ridder: Het werk over modale propositie-calcuh en de ermee samenhangende topopogische structuren werd voortgezet. Het decisie-

121 probleem werd behandeld volgende de methode van McKinsey; daarbij werden samenhangen tussen de decisiemethoden voor verschillende modale ■calculi en de corresponderende calculi zonder modaliteitsaxidma's gevonden/ van gelijke aard als door McKinsey en Tarski afgeleid voor de intuitionis- tische propositie-calculus van Heyting en de modale calculus S4 van Lewis en Langford. Ook de methode van Gentzen vond toepassing voor de oplossing van het decisieprobleem in modale systemen. Verschillende nevenresultaten werden verkregen. De maat- en integraaltheorie in abstracte puntruimten, in 1935 gegeven in Fundamenta mathematicae 24, werd vereenvoudigd door uit te gaan van verzamelingenlichamen, die niet noodzakelijk de voile ruimte als element hoeven te bevatten. In de nieuwe theorie konden de steUingen, uit de jaren 1936 en 1948, van het „Fubini"-type bij gebruik van maten, die tweeerlei teken toelaten, in algemener formulering worden overgedragen.

c. Dr. P. C. Sikkema zette zijn onderzoekingen over aangroeiingseigen- schappen van oplossingen van differentiaalvergelijkingen van oneindig hoge orde voort. In het bijzonder werden extremale eigenschappen van oplossingen bestudeerd, waarbij onder meer een uitbreiding werd verkregen van reeds bekende SteUingen uit de theorie der differentie-vergelijkingen. In bepaalde gevallen werd ook de vorm van extremale oplossingen gevonden. Verder werd het asymptotische gedrag van getallen onderzocht die gedefinieerd kunnen worden door zekere recurrente betrekkingen. Met betrekking tot sommenvergelijkingen werden bekende resultaten verscherpt en deze verscherpingen werden toegepast bij de studie van oplossingen van differentiaal- en differentievergelijkingen. Een groot onder- zoek betreffende differentiaalvergelijkingen van oneindig hoge orde met veeltermen als coefficienten heeft reeds verschillende nieuwe resultaten opgeleverd, onder meer ontwikkelingen van functies in gegeneraliseerde polynomen van Appell, alsmede uitbreidingen van een aantal steUingen die Dr. Sikkema enkele jaren geleden vond. d. Dissertaties in bewerking. In zijn bijna gereed zijnde dissertatie heeft U. J. Knottnerus vele ontwikkelingen van speciale functies in reeksen naar speiciale functies bestudeerd. Zijn onderzoek hangt nauw sarhen met het boven genoemde onderzoek van Prof. Meijer over ontwikkelingen in reeksen naar G-functies. G. Sieben onderzoekt integralen waarbij de integrand het product is van twee G-functies.

Statistiek. Het Instituut ging voort met het verlenen van hulp bij onderzoekingen aan laboratoria van de faculteit der wis- en natuurkunde alsmede aan laboratoria en klinieken van de faculteit der geneeskunde.

122 Cursmsen. Prof. Gerretsen gaf in de periode 1954-1956 een cursus voor neurologen teneinde hen op de hoogte te brengen van moderne mathematische methoden die voor hen van belang zijn. Prof. Meijer hield in het voorjaar van 1955 voor afgestudeerden in de wiskunde een vijftal voordrachten over zijn onderzoekingen betreffende ontwikkelingen van gegeneraliseerde hypergeometrische functies. Tot slot zij vermeld, dat in de verslagperiode aan talrijke wetenschappe- lijke onderzoekers htilp op mathematisch gebied werd geboden.

Laboratorium voor Microbiologie

Gebouw. De beide localen in het perceel Eemskanaal Zz. 3 welke door het Microbiol. Lab. van het Landbouw-Proefstation worden gehuurd, blijken herhaaldelijk te klein om de praktikanten behoorlijke werkgelegenheid te verschaffen. In het bijzonder geldt dit wanneer buitenlandse onderzoekers enige tijd komen werken. Het zal nodig zijn dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. Onderwijs. Nadat de Microbiologie als volledig bijvak werd ingevoerd, werd de cursus uitgebreid tot een 2-jarige cursus van 2 lesuren per week, terwijl het practicum 6 maanden in beslag neemt, waarvan 3 maanden besteed worden aan een eenvoudig onderzoek in overeenstemming met de interesse van de candidaten. Volgens sonimigen is de tijd welke aan de colleges besteed moet worden te lang voor een bijvak; daar de stof geen verdere beperking toelaat werd aan dit bezwaar in zoverre tegemoetgekomen dat de studenten vrij worden gelaten de colleges te bezoeken waar zij belangstelling voor hebben, terwijl voor het tentamen de kennis van hetgeen op de volledige cursus behandeld is, vereist wordt. De practicum voorschriften werden geheel herzien, een aantal nieuw'e voorschriften betreffende nieuwe technieken werden eraan toegevoegd, terwijl enkele verouderde werkwijzen werden geschrapt. In overleg met Prof. Dr. F. H. L. van Os en de betreffende leden van de Faculteit en met goedkeuring van Curatoren werd een aparte verplichte cursus voor pharmaceuten ingesteld, welke ten doel heeft hen enerzijds de elementaire beginselen van de microbiologische techniek bij te brengen en hen anderzijds door een reeks korte voordrachten van de grondslagen der microbiologie op de hoogte te brengen. Hiermede is dus een eind gekomen aan de door velen gelaakte toestand dat aan onze Universiteit de farmaceuten konden afstuderen zonder ook maar enige kennis van de bacteriologie te hebben opgedaan.

123 Natuurkundig Laboratorium

Experimentele Natuurkunde.

1. Kernfysica. De neutronengenerator, welke tijdelijk is opgesteld in het Mineralogisch- Geologisch Instituut, kwam geheel gereed. Met de bundel deuteronen, die na versnelling met spanningen tot 500 kV magnetisch wordt afgebogen in horizontale richting, kunnen trefplaatjes worden beschoten, welke deuterium of tritium bevatten. Met de hierbij verkregen neutronen zijn verstrooiings- experimenten van verschillende aard begonnen. P. J. Pas ma bestudeert de polarisatie van D + D — neutronen door deze te laten verstrooien door heliumkernen. C. P. Sikkema onderzoekt de verstrooiing van D + D — neutronen aan neonkernen en H. Nauta heeft de verstrooiing van D -|- T — neutronen aan de zware kernen lood, kwik en zink gemeten. In samenwerking met het Kamerlingh Onnes Laboratorium te Leiden worden door A. N. Did dens onderzoekingen gedaan over lineaire polari- satie van de gammastraling, die wordt uitgezonden door radioactieve atoom- kernen, waarvan de spins bij extreem lage temperatuur zijn georienteerd. De circulaire polarisatie van de gammastraling van gerichte Co^^-kernen werd aangetoorid. In samenwerking met het Fysisch Laboratorium van de Universiteit van Upsala (Zweden) werd door Dr. H. deWaard een hoekcorrelatie- apparatuur met vier detectoren ontwikkeld, waarmee hoekcorrelaties tussen gammastralen ongeveer tien keer 20 snel als met de gebruikelijke instrumenten kunnen worden opgemeten. Te Upsala werden hiermee orienterende metin- gen verricht. De kernspectrometriegroep voltooide de automatisering van enkele electronische meetinstrumenten, onder meer ten behoeve van de bepalingen van levensduren van aangeslagen kerntoestanden in het microseconde gebied. J. G. Siekman bepaalde hiermee de levensduur van een niveau in Kr*^. De magnetische betaspectrometer werd uitgerust met een nieuwe zeer effectief gekoelde spoel, zodat daarmee thans energieen tot 4 MeV kunnen worden gemeten. Begonnen werd met de bouw van een coincidentieapparatuur met scin- tillatietellers voor het meten van zeer korte levensduren, waarbij de elec- tronen van het te onderzoeken radioactieve preparaat worden versneld alvorens zij de tellers treffen. Het 5 MeV betatron kwam op enkele onderdelen na gereed, evenals een Wilsonkamer met korte hersteltijd. Het hoogspanningsgedeelte van de kleine Van de Graaf-generator (700 KeV) werd voltooid; de versnellingsbuis en ionenbron verkeren in een vergevorderd stadium.

124 Door R. V. Gasstrpm (Finland), tijdelijk aan dit laboratorium ver- bonden, worden electronische impulshoogte-selectoren ontwikkeld, waarin op een electronenstraalbuis verschijnende impulsen naar hoogte worden geselecteerd met behulp van lichtgevoelige transistoren. Een aanzienlijk gedeelte van het kernfysisch onderzoekingswerk wordt gesteund door de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie, die subsidie ontvangt van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Weten- schappelijk Onderzoek (Z.W.O.).

2. Roritgenspectroscopie van de vaste stof. Door W. M. Weber werd met behulp van een Bragg spectrometer van groot scheidend vermogen een onderzoek verricht over de invloed van de temperatuur (van —180° C tot boven het smeltpunt) op de fijnstructuur aan de kortgolvige kant van de 'K-absorptie van Gallium. Dit element is hiervoor zeer geschikt vanwege de vrij uitgesproken fijnstructuur en het lage smeltpunt (29° C). De gebogen kristal spectrometer - cylinder spectrometer -, speciaal ont- worpen voor het zachte Rontgengebied van 10-20 A, kwam gereed. Verge- leken met een Bragg spectrometer is de lichtwinst zeer aanzienlijk. C. B. van den Berg onderzocht hiermee het L-gebied van de metalen Cu, Ni, Co en Fe, in het bijzonder de tot dusver niet bekende Lnjn absorptiekanten van Ni, Co en Fe. Tevens werden enige alliages van ge- noemde metalen onderzocht. In emissie bleek zowel lijnprofiel als golflengte van het maximum aan intensiteit bij Cu La en Ni La af te hangen van de energie van de opvallende electronen.

3. Optica. Begonnen werd met de bouw van een opstelling voor het meten van levensduren van optische niveaux van atomen, welke met een pulserende electronenbundel zuUen worden aangeslagen.

Verbouwing en uitbreiding. Nadat in 1954 het oude practicum en de werkplaats waren afgebroken is in maart 1956 met de bouw van de nieuwe practicum-vleugel en de kern- fysische afdeling begonnen. In de tuin aan de kant van de Visserstraat werd een houten barak geplaatst, waarin hoofdzakelijk de Afdeling voor Theoretische Natuurkunde een tijdelijk onderdak kreeg. De , voorlopige instrurnentmakerij werd uitgebreid tot in het vroegere Faculteitsgebouwtje.

Afd. Theoretische Natuurkunde. Door de firma Zeiss Opton werd aan Prof. Zernike een groot fase- contrast microscoop geschonken en door Ernst Leitz een nieuw model interferentie-microscoop.

125 Berekeningen over de restfouten van holle buigingstralies met gebogen groeven werden voltooid. T. J. Bum a werkte verder aan metingen over de halo bij fasecontrast opstellingen. Hij construeerde daarvoor een nieuwe compenserende ver- sterker. De, nieuwe interferometer met fotometrisch instelkenmerk werd door M. Bottema verder verbeterd en uitgebreid. De metingen van standaard golflengten daarmee zijn vrijwel afgeslpten. Mej. C. V. Winter onderzocht de draaiingsgroep in de vier-dimensionale tijd-ruimte en vond daarbij dat de transformaties van de speciale relativi- teitstheorie samenhangen met nieuwe drie-dimensionale draaiingen. De betekenis van dit resultaat voor de classificatie van elementaire, deeltjes vormt een onderwerp van verder onderzoek. Prof. Dr. H. J. Groenewold hield zich bezig met beweging en meting in de kwantummechanika en met wisselwerking op afstand tussen elementaire deeltjes. Dr. J. A. M. Cox berekende hoekeffecten die optreden bij de emissie van y-stralen van gerichte atoomkernen, anisotrope intensiteitsverdeling, de hoekcorrelatie tussen twee successieve y-quanta alsmede de polarisatie- eigenschappen van de uitgezonden straling. Tevens werd berekend de invloed van een voorafgaande j3-overgang op de bovengenoemde effecten. Een onderzoek naar de transportverschijnselen zoals viscositeit en warmte- geleiding in verdichte systemen wordt nog voortgezet. Verder onderzocht'hij de invloed van de intermoleculaire wisselwerking op de depolarisatie bij Rayleigh-verstrooiing aan gassen. R. V. Wageningen. Het onderzoek naar methoden om de polarisatie te meten van neutronen en protonen, afkomstig uit kernreacties werd voltooid. Vervolgens werd studie gemaakt van diverse atoomkernmodellen, o.a. het individuele-deeltjesmodel en het collectieve model. Verder is een onderzoek gaande naar de grondslagen van de verstrooiingstheorie. Door D. Kleima werd een literatuurstudie gemaakt van de verstrooiing van neutronen aan gebonden protonen. Hierna werkte hij aan de invloed van de Rayleigh-verstrooiing aan de electronenwolk op de vorm van y- resonantielijnen. Een onderzoek over 1-verboden magnetische overgangen in atoomkernen zet hij nog voort. H. A. Ferwerda berekende het asymptotisch gedrag van Airy-inte- gralen in verband met het bepalen van het gedrag van golffuncties met behulp van de W.K.B. methode. Mej. E. Visser bestudeert de electrische eigenschappen van systemen bestaande uit geladen deeltjes en de zgn. plasma oscillaties die in deze systemen kunnen optreden.

126 Afd. Biofysica. Het onderzoek in de afdeling Biofysica was in de afgelopen jaren nog steeds gericht dp de fysische aspecten van de zirituigorganen. J. W. Kuiper voltooide zijn proefschrift over de werking van het zijlijnorgaan van vissen waarin waardevolle gegevens werden beschreven en waardoor het mogehjk Zal zijn straks de meest fundamentele processen in de zintuigcel zelf te onderzoeken. Het onderzoek van de reuk (M. Stuiver) is in de afgelopen periode aangevat. Het is mogeHjk gebleken goed reproduceerbare kwantita- tieve metingen uit te voeren (perioden van verkoudheid buiten beschouwing gelaten). Het effect van verschillende parameters. (b.v. de stroomsnelheid van de lucht in de neus) is onderzocht zodat nu onder optimale condities drempel- waardemetingen aan verschillende stoffen uit te voeren zijn waardoor het misschien mogelijk is nadere kwantitatieve gegevens te krijgen over het verband tussen reuk en chemische samenstelling. In het laatste jaar is door Mej. G. van Zanten het onderzoek van de optica van het insectenoog weer opgevat, terwijl tenslotte J. Emck als voorbereiding voor zijn werk onderzoekingen aan micro-electroden verricht. Meer tijd dan was vborzien nam tenslotte het verbeteren van de apparatuur voor ouderdomsbepaling met radioactieve koolstof. Met twee nieuwe tellers is de bereikbare nauwkeurigheid sterk verbeterd, terwijl hiermee ook oudere monsters zijn te meten (tot ca 50000 jaar). In verband met de chronologie van de ijstijden is dit van bijzonder belang. De voornaamste foutenbron ligt thans in fluctuaties van het nuleffect veroorzaakt door storingen in de zonneatmospheer.

Organisch-Chemisch Laboratorium De nog lopende onderzoekingen over sulfonylverbindingen uit de jaren voor 1953 werden afgesloten. Het onderzoek heeft voorts in hoofdzaak de ontwikkeling van de chemie van acetyleenaethers betroffen. Van deze zeer reactieve groep van verbindingen was nog slechts weinig bekend. De nu verzamelde kennis vormt een goede grondslag voor de uit- voering van synthesen met deze stoffen. Verschillende toepassingen werden onderzocht. Belangwekkend was de mogelijkheid om op eenvoudige wijze met behulp van acetyleenaethers peptiden te bereiden. Andere toepassingen zijn nog in studie. Er werd voorts een methode uitgewerkt voor de synthese van acetyleen- thioaethers, een nieuwe groep van stoffen, die interessante van de zuurstof- aethers afwijkende eigenschappen bleek te bezitten. Op het gebied van de chernie van heterocyclische verbindingen werd een nieuwe synthese van gesubstitueerde oc-pyridonen gevonden, alsmede van 4-hydroxypyrimidines.

127 Bi] alle onder2;oekingen werd veel profijt getrokken van de nieuw aange- schafte Leitz infrarood spectrofotometer. Zonder dit hulpmiddel zouden verschillende onderzoekingen aanzienlijk minder vlot verlopen zijn; Van onschatbaar belang was voorts, dat het laboratorium thansde be- schikking heeft over een goed ingerichte en door ervaren personeel bezette afdeling voor micro-elementaire analyses. Met de opbouw van een afdeling voor theoretische brganische chemie werd een aanvang gemaakt.

Lahoratorium voor Propaedeutische Scheikunde en Technische Chemie: De onderzoekingen over dimerisatie, gekoppeld met hydratatie, werden voortgezet en uitgebreid o.a. door het nagaan van het verband ■ tussen moleculaire structuur en de snelheid der reactie. Bij de oxydatie van een organische stof met CrOg werd de invloed van BFj geconstateerd en geinterpreteerd. Een drietal vertegenwoordigers van een nieuwe groep van thioureum derivaten werd' gesynthetiseerd en onderzocht op anti-TB activiteit en op fungicide werking. • Bij de behandeling van eenaantal alkoholen met Na en aethylalkohol in vloeibare ammoniak werd bij een tweetal verbreking van een C-C binding gevonden. Inwerking van hydrazine op een diketongaf in een paar gevallen een cyclisch product, waar volgens de geldende opvattingen cyclisatie niet zou optreden. Insecticiden, fungiciden, groeistoffen werden bereid. Ook nieuwe reukstoffen-. O.a. werd gezocht naar de oorzaak van het optreden van de gewenste reuk en smaak na technische bewerking van tot yoedingsstoffen bestemde natuurproducten.

Sterrenkundig Laboratorium Kapteyn 1. Prof. Dr. van Rhijn onderzocht de verdeling der A sterren en der K reuzensterren in de ruimte bij de zon en de betrekking dezer verdeling tot de spiraalarmen. 2. Dr. Plaut reduceerde de fotografische magnitudes in een aantal Noordelijke Selected Areas op een stelsel. Verder werd een begin gemaakt met de reductie van de in Groningen Publications no. 56 uitgegeven relatieve eigenbewegingen tot absolute waarden. In maart 1956 vertrok Dr. Plaut naar Amerika waar hij met de Mount Palomar Schmidt-kijker platen opneemt voor het opspofen van veranderlijke sterren. Deze zullen te Groningen worden uitgemeten, 3. De heer Borgman bepaalde de verhoudingen der lichtintensiteiten van normale en door absorptie verkleurde B-sterren als functie van de golflengte met behulp van fotografische platen, die met de reflector van

128 het Kapteyn Laboratorium werden opgenomen. Tevens ontwierp hij een nieuw instrument dat ten doel heeft veranderlijke sterren op fotografische platen op te sporen.

In de zomer van 1953 werd te Vosbergen een Internationale conferentie gehouden die ten doel had het onderzoek van de Melkweg, aan verschillende sterrenwachten uitgevoerd, te coordineren.

Zoologisch Laboratoriu'tn Zoals reeds in het Jaarboek 1953 werd uiteengezet, concentreert ,het onderzoek op dit laboratorium zich vooral op ethologische en oecologische problemen. Daarbij wordt er echter naar gestreefd ook de met deze pro- blemen verbonden fysiologische en morfologische aspecten in het onderzoek te betrekken. Het ethologisch onderzoek in de periode 1953-1956 omvatte in de eerste plaats de beschrijving en de analyse van het gedrag van een aantal diersoorten uit verschillende groepen, nl. de zwarte stern (Baggerman, Bae.rends, Heikens, Mook), de bittervoorn (Wiepkema), de vis Lebistes reticulatus (Tucker) en enkele krekelsoorten (Duijm). Zeer uitvoerig beschrijvend en analytisch onderzoek werd door Kruijt verricht aan het rode boshoen, Gallus spadiceus (met steun van de Ned. Org. Z.W.O.). Dit soort ethologisch onderzoek kan als uitgangspunt dienen voor onder- zoek naar de fysiologische basis van gedragingen en voor onderzoek van de evolutie van het gedrag. Met betrekking tot de fysiologische basis van gedrag werden daarenboven verschillende gedetailleerde problemen onderzocht. Zo werden de wet- matigheden in het sensorisch mechanisme, die een rol spelen bij het „herkennen van een object" door een dier, onderzocht aan vogels: bij zilvermeeuwen werd de, langs natuurlijke weg verkregen, kennis van het ei als broedobject geanalyseerd (Baerends, Blokzijl, Kruijt, Mej. v. d. Molen en vele andere medewerkers); bij duiven werd de kennis onderzocht van objecten, die door een kunstmatig leerproces voor het dier betekenis hadden gekregen (Verhage). Voorts werd het verschijnsel van de geleidelijk intredende uitdoving van een reactie bij voortgezette toediening van een voor die reactie adequate prikkelsituatie (adaptatie) bestudeerd aan vissen (Prechtl) en waterwantsen (Wolda). Critisch onderzoek over het kwantifi- ceren van gedragingen en het meten van de sterkte van een drang werd verricht aan vissen uit de familie der Cichlidae (Mook). Op de studie van de fevolutie van gedragingen was het vergelijkend ethologische onderzoek gericht, dat vooral aan hoenders van de fazanten^ groep (Kruijt) en aan vissen uit de familie der Cichlidae werd uitgevoerd (Baerends, Boerema, Schoonhoven). In aansluiting aan ethologisch onderzoek over interne factoren bij de veroorzaking van gedrag en fysiologisch onderzoek over z.g. centra in het

Jaarboek Rijksuniversiteit 1956. 9 129 centrale zenuwstelsel, begon Dr. de Ruiter (tezamen met Ballintijn, Mej. Blokzijl, Germs en Simon Thomas) neurofysiologisch onderzoek over de „centra" voor ademhaling en locomotie bij karpers. . Met gebruikmaking van ethologische methoden werd onderzoek verricht over de regulatie van de broedtemperatuur bij zilvermeeuwen (Postuma). Op het grensgebied van ethologie en endocrinologie werkte "Mej. Baggerman over de veroorzaking van geslachtelijke rijping en migratie bij de driedoornige stekelbaars. Speciaal werd aandacht besteed aan de factoren daglengte en temperatuur en hun invloed op het endocriene mechanisme. Voorts ontmoetten ethologie, endocrinologie en histologie elkaar in een onderzoek naar het mechanisme van de paarvorming bij de Cichlide Aequidens portalegrensis (Baerends, Metuzals, Veninga, Mej. de Vries). In nauw verband met fysiologische problemen verrichtte Dr. Metuzals (deels tezamen met Smelik en Wiepkema) onderzoek over de histo- logie en cytologie van de hypophyse, speciaal over de innervatie van deze klier.

Het land-oecologische onderzoek werd tot medio 1955 onder leiding van Prof. Dr. L. Tinbergen vanuit de veldbasis te Hulshorst uitgevoerd. Door het diep betreurde overlijden van Prof. Tinbergen is helaas aan dit werk een te vroegtijdig einde gekomen. Het onderzoek richtte zich op het mechanisme van de aantalregulatie van een diersoort. Nadat eerst vooral de rol van roofdieren (vogels: Glas, Kuyten, Mook, Postuma, Prop; mieren: Boerema, Polder, Mej. de Vries) op de insectenpopulatie was nagegaan, werden later ook de parasieten in het onderzoek betrokken (Schoonhoven) en werd de ge- meenschappelijke invloed van beide factoren bestudeerd. Het was de be- doeling met dit onderzoek de juistheid van bepaalde populatiedynamische theorieen te toetsen. Interessante gegevens werden verkregen over factoren, die het menu van insectenetende vogels helpen bepalen. Zo bleek b.v. dat bij gunstige dichtheden de vogels voor een bepaalde prooi een „zoekbeeld" vormen. Dit was mede aanleiding tot ethologisch onderzoek over de vorming van zoekbeelden (De Ruiter, Beukema). Op het grensgebied tussen oecologie en ethologie lag ook het onderzoek over de orientatie van rupsen op de voedselplant, o.a. in verband met het camouflage-effect van hun patroon (De Ruiter, van der Horn) en over de verspreiding en orientatie van de slak Cepea memoralis (de Ruiter, Keenleyside, Mej. de Vries). Experimenteel-oecologisch werd de invloed van milieufactoren (tempera- tuur: Simon Thomas; zuurgraadenionengehalte: Sol) op de verspreiding van regenwormen in de grond nagegaan. Onder leiding van Prof. Tinbergen werd voorts, tezamen met de

130 Stichting „Vogeltrekstation Texel" en met steun van de Ned. Org. Z.W.O., gewerkt over de navigatie van trekvogels. Marien-oecologisch onderzoek werd o.l.v. Prof. Baerends en in samen- werking met het Rijksinstituut voor Visserijonderzoek en de organisaties voor T.N.O. en Z.W.O. verricht over de biologie van de haring. Nadat eerst was aangetoond, dat een haringschool een betrekkelijk zelfstandige eenheid is (Mook, Smelik, Zijlstra) gelukte het Zijlstra te bewijzen, dat in principe elke haring cm te paaien telken jare terugkomt in hetzelfde gebied, waarschijnhjk het gebied waar hij ook geboren is. Hierdoor kunnen in de Noordzee een aantal verschillende haringpopulaties naast elkaar blijven bestaan. In samenhang hiermee werd de verspreiding van de een- jarige haring (bliek) in het Noordzeegebied bestudeerd (Postuma). Na zijn stu'die over de Zuiderzeeharing te hebben afgesloten, verrichtte Wielinga aan de Noordzeeharing critisch onderzoek over de waarde van de criteria, die men gewoonlijk heeft gebruikt om „rassen" (= popu- laties) te onderscheiden. Als gevolg van bij het haringonderzoek gerezen vragen werd etholo'gisch onderzoek over schoolvorming bij vissen ter hand genomen (Keenleyside). Faunistisch-oecologisch onderzoek werd uitgevoerd aan loopkevers (van Zanten) en aan de bevolking van veenplassen (Rijpkema). ^

Jaarboek Rijksuniversiteit 1956. 9* 131 NAAMLIJST VAN IN 1955—1956 VOOR HET EERST INGESCHREVEN STUDENTEN

Geboorte- Facul- NAAM Geboorteplaats datum teit

Abrahamse, Jan . . .• 8- 2-'37 Vlissingen WL. Albada, Willemke Antje ...... 6- 3-'37 Hemelum Wn. Albada, Bruno Lieuwe van .... 22- 2-'35 Groningen G.

Albers, Hermina Janny ...... 14- 5-'37 Emmen ?>

Aliandoe, Johannes . 20- 6-'34 Larantuka (Ind.) ff

Anderson, Jacob Guillaume .... 1- 2-'37 Groningen t* Antwerpen, Evert van ...... 5- 4-'33 Meppel R. Apeldoorn, Johannes Lodewijk van . 16- 4-'37 Velsen Lf. Arends, Johannes ...... 14- 5-'34 Eelde . Ws.

Baas, Meertinus Reijer...... 30- 5-'28 Delfzijl E.

Bakker, Cornelis ...... 28-ll-'34 Amsterdam ?> Barendsen, Biem Cornelis ..... 24r- 7-'30. Groningen LWG. Bargeman, Derk...... 9-10-'32 Klazienaveen Ws. Barsony, Lodewijk ...... 18- 8-'36 Semarang (Ind.) Gt. Beekhuis, Hans 2-10-'36 's-Gravenhage R. Been, Tunnis Fokke ...... 13- 5-'36 Roden Gt. Berendsen, Hubert Johannes Wil-

helmus. 5-ll-'34 Venlo tf Berg, Jelle Jan ...... 10- 4^'36 Scharmer G. Berghuis, Louis Jan ...... 7- 1-'31 Wijnjeterp E. Bergsma, Anne Hendrikus ..... 23- 5-'37 Groningen G. Berkel, Pieter van ...... 21- 2-'30 Vlaardingen LRE. Bie, Johannes Petrus Angele Marie de 25- 8-'34 Ginneken G. Blank, Alfred Wilhelm 3- 7-'35 Essen (Did.) Gt. Bloem, Pieter Jan Cornelis ..... 26-10-'38 Groningen Wn. Bloemen, Karel Hendrik Jozef . . . 11- 8-'35 Venray Gt. Bloetnen, Karel Marie ...... 11- 2-'35 Helmond *> Bodewes, Johannes Albertus .... 13- 9-'25 Sappemeer LRE. Boer, Freerk de ...... 28-10-'35 Wartena G. Boer, Johan Willem Albert de . . . 24^ l-'38 Leeuwarden R.

Boer, Theunis de . . . 19- 9-'36 Groningen *t Boersema, Bouwina Sjoukje .... 2- 8-'35 Groningen LRE. Boersema, Frouwke Jantina. .... 5- 7-'37 Groningen G. Boerstra, Egbert Hendrik Jan. . . . 18- 2-'38 Joure Wn. Bogtstra, Lucas Hendrik Jan .... 17- 6-'30 Twijzel G. Boonstra, Alexander Hendrik .... 1- l-'34 Drachten Ws. Bootsma, Gosse . . 20-12-'36 Scharnegoutum G. Bos, Haije ...... 25-12-'30 Th. Bosch, George Leonard ...... 25- l-'35 Malang (Ind.) G. 132 Geboorte- Facul- NAAM Geboorteplaats datum teit

Bosma, Rixt . . 12- 3-'36 Drachten Le. Bosma, Tjeerd Homme ..... 24- 3-'36 Heerenveen E. Bosveld, Derk Jan 4r- 7-'31 's-Gravenhage Ww. Bottema, Sietse' 6-10-'37 Groningen Wb. Bottema, Willemina Wytske . . . 16- l-'34 Groningen LRE. Braam, Gerard Pieter Adriaan . . 23- l-'30 's-Heer Abtskerke „ Brandsma, Else Wya 29- 3-'37 Ginneken Th. Brink, Johannes...... 7- l-'38 Groningen WL. Brinkman, Hendrika Hilda .... 9- 7-'35 Hardenberg G. Brouwer, Hendrik Johannes . . • 12- 8-'36 Wijhe E. Brouwers, Theodorus Martinus . . 16- 5-'36 Arnhem G. Bruyne, Dirk Cornells de . . . . 26- 8-'36 Leiderdorp Gt. Buis, Folkert 13- 3-'36 Leeuwarden G. Bulthuis, Kornelis ...... 13-12-'37 Zwagerveen Wn. Burema, Anna Wiebina .■ . . . . 19- 2-'36 Nijeberkoop G. Bijleveld, Jan ...... 20-12-'33 Beilen Ws. Cohen, Victor Frederik Marie . . 5- 5-'31 Djakarta (Ind.) Gt. Colpa, Jacobus Hendrik Pieter . . 22- 9-'36 Assen Ww. Cramer, Mattheus Willem Samuel 19-10-'29 Rotterdam Th. Creyghton, Jacques . 30- 9-'35 Oldenzaal E. Dantuma, Jelke Hendrik ..... 2- 2-'38 Morra Wa. Deckers, Franciscus, Hubertus Maria 19- 8-'38 Margraten Ws. Deen, Jan van der 27-ll-'35 Winschoten , Wf. Deenen, Johannes Marinus. , . 23- 6-'34 Heerlen G. Degenhart, Harm Jans .... 4- 7-'36 Nieuw-Dordrecht Ws. Deinum, Bauke Jan ...... 25- 3-'38 West Terschelling E. Derksen, Engelbertus Johannes Wilhelmus . 25-10-'34 Wychen Gt, Dolmans, Marijke Louise Valerie Sittard „ Eugenie 19- l-'38 Dommering, Ede 31-10-'35 Soerabaja (Ind.) G. Dop, Frans van ...... 30- l-'34 Rotterdam Gt. Dorhout, Marten Pieter .... 27-12-'27 Groningen R- Dragt, Dirk Jan...... 25- 7-'33 Ottoland Ln. Drenth, Katrijn Annadorothea 12-12-'35 Groningen Lf. Dupree, Hendrik Wiert .... 20- 6-'36 Enschede G. Duursema, Heino Eiso .... ll-ll-'36 2e Exloermond Le. Duursma, Tjeerd Steven. . . . 29- l-'37 Leeuwarden Wn. Dijk, Jan Albert ...... 11- 2-37 Bedum E. Dijkema, Wibbo ...... 15- 2-'34 Groningen Wb. Dijkman, Johannes Fredericus Petrus 11- 2-'36 Amsterdam Gt. Dijkstra, Grietje. . . . 5- l-'35 Heerlen G. Dijkstra, Jeltje Pieterdina 8- 9-'37 Groningen Wf.

133 Geboorte- Facul- NAAM Geboorteplaats datum teit

Ebels, Wietse 16- 8-'35 Amsterdam G. Eck, Jan Robert Ritsema van. . . . 28- 4-'37 Maartensdijk LRE. Edixhoven, Pieter Stephaan .... 20- 8-'32 Ossendrecht G.

Eisma, WiUem Hildebrand . . ''. . . 10- l-'38 Meppel ff

Elzenga, Pieter 6-ll-'34 Norg tt Emmen, Leendert Egbert 18- 2-'34 Groningen Th.

Faber, Donald Ernst 25- 4-'34 Vlaardingen }t Faber, Mary Ellen . 22-12-'36 Kota Radja (Ind.) LWG. Feenstra, Rinke ...... 23-ll-'36 Groningen Ws. Feitsma, Anna Elizabeth ...... 12- 8-'37 Rotterdam LRE. Frankruyter, Frederikus ...... 4r- 6-'27 Loppersum WL. Fijnheer, Jacob . . . . 4- 2-'36 Schagen G.

Galema, Dirk Hans ...... 24- 5-'35 Eelde ff Gelink, Gerrit Willem . 28- 7-'36 Enschede Gt. Gerdes, Cornelis 30- 4-'36 Emmen Lkl. Germs, Albert Cornelis 22- 9-'34 Leeuwarden Ws. Gorter, Olga Johanna <25-ll-'36 Oranjewoud LWG. Gotlieb, Kornelis Fester 15- 2-'37 Scheemda Ws. Graaf, Roelof Harm de ...... 3- 2-'33 Groningen WL. Graaff, Hendrik de . 22- 5-'33 Amsterdam G. Graaff, Leonard de ...... 17- 3-'37 's-Hertogenbosch Gt. Graatsma, Brontheis Jacobus .... 8- 8-'36 Sijbrandaburen G.

Grange, Pieter du Plessis la ... . 16- 9-'32 Aliwal (Z. Afr.) tt Gransbergen, Rolf Herman .... 3- 2-'37 Minnertsga Gt. Griendt, Johannes Cornelius van de. • 27- 9-'33 Groningen G. Groen, Siemen Hendrik 13- 2-'38 Bellingwolde Ws. Groeneveld, Herman Jodp 30- 3 -'37 Garijp G. Groeneveld, Kars Hero 23- 4-'35 Winschoten R. Groeningen, Petrus Paulus Christianus Johannes vail .... 22- 9-'36 Groningen G. Groot, Hendrik Eertwijn de . . . . 28- 5-'33 Nieuwe Pekela Lg.

Habing, Harm Jan . 31-10-'37 Tubbergen Wn. Haneveld, Maria Helena Klein . . . 29- 8-'38 Dokkum Ww. Hannema, Harmen Ids ...... 4- 8-'37 Leeuwarden Wf. Harryvan, Elze Anjo. . 5- 8-'34 Schildwolde Ws. Hazewinkel, Samuel Steven Francois ...... 10_ 6-'34 Groningen E. Heckman, Machiel Gerhard .... 18- 6-'32 Groningen Ws. Helder, Evert Mari Lucius .... 20- 2-'38 Groningen G. Helfferich, Bonny 12- 2-'33 Oosterwolde Lg. Herder, Erik Walter 11- 9-'36 Makassar (Ind.) Gt. 134 Geboorte- Facul- , ; NAAM Geboorteplaats datum teit

Herngreen-van der Toorren, Geertruida ...... 27- 3-'18 Amsterdam LRE. Heslinga, Cornelis van Eyck van . . 13- 8-'35 Leeuwarden E. Heijde, Hans van der . , . . . . , 13- 2-'35 Beverwijk Gt. Heijn, Theo Ysbrand Hans .... 20-12-'32 Wormerveer E. Hilbrands, Derk...... 8- 7-'36 Emmen G.

Hoedemaeker, Philippus Jacobus . . 19-10-'37 Leeuwarden Pf Hoevers, Peter Hendrik ...... 19-ll-'37 Zutphen E. Hofstra, Jurina Johanna 31- 3-*20 's-Gravenhage Wf. HoUenga, Martha Jetty ...... 14- 6-'37 Groningen LWG. Hommes, Siert Pieter ...... 10- 6-'37 Groningen G. Hooisma, Rinze 12-12-'36 Oosterhaule E. Hoor, Marten Jan ten . 6- 4-'38 Haren Ws. Hoorn, Titia Hilda van ...... 19- 4r-'36 Vierhuizen Le. Hoorn, Madeleine Louise Hen- riette van der 15- 4-'37 Groningen Wf. Horlings, Martha 10- 6-'37 Groningen LRE. Houten, Fenna Boukje van .... 2- 8-'37 Drachten G. Houten, Willy Margien van .... 15- 7-'37 Assen Wf. Huiser, Jan Antoni ...... 8- l-'35 Groningen E. Huisman, Gerben Wietse ..... 17- 5-'36 Leeuwarden R. Huisman, Jan Dethmer 17- 9-'33 Groningen Ws. Huisman, Luitje Geert...... 2- 2-'37 Bierum Ww. Huizing, Alida Elizabeth ...... 12- &-'34 Groningen LWG.

Huizing, Franciscus, Vincent . . . . 27- 4^'37 Emmen tf Hunnik, Hendrik Johannes van . . . 9- 7-'37 Hilversum E. Hijlkema, Margaretha Engelina • . . 9- l-'36 Huizum G.

Jacobs, Gerard' Willem Marie . . . 4- 3-'37 Helmond Gt. Jager, Siemen . 21- 6-'34 Odoorn Wb. Jager, Aeiko Eppo Jurjen de . . . . 26- 5-'37 Leeuwarden G. Jong, Johannes de ...... 30- 8-'36 Leeuwarden Wn. Jong, Lieuwco Jan de ...... 17- 2-'36 Bandoeng (Ind.) R. Jong, Neeltje Hiltje de ...... 26- 3-'35 Edens G. Jong, Theodorus Petrus Maria de. . 25- 3-'38 Bolsward LRE. Jongebloed, Willem Lambertus ... 3-ll-'33 Beverwijk Ws. Jongebreur, Jan Willem ...... 6- 5-'36 Genemuiden G. Jongma, Paulus Johannes . . . . . 26- 4-'37 Leeuwarden Ww. Jonkers, Jan ...... 5-10-'36 Rotterdam G.

Kaaks, Jacob 23-ll-'36 Haarlem E. Kamps, Albert ...... 5- 8-'34 Roswinkel >/ Kann, Jacobus Isaac Hendrik. . . . 7- 3-'36 Dordrecht Gt. Keestra, Rindert Wytse ...... 4- 7-*38 Ruinen G. 135 Geboorte- Facul- ■ NAAM Geboorteplaats datum teit

Keizer, Kornelis ...,,., 16- 3-'37 Leeuwarden Ws. Kerckhoffs, Harry Paul Maria . 25- 7-'36 Hulsberg Wf. Keijer, Jurrietl Hessel 8- 5-'37 Uithuizermeeden Ws. Kingma, Merk ...... 19- 3-'32 Nes Lf. Klok, Redmer Hindrik Jan 7- 9-'36 Groningen LRE. Kooistra, Albert ...... 29- 4-'38 Marum Wn. Kooistra, Jan 28- 8-'35 Opeinde Ws. Koopman, Marchien ..... l-10-'37 Oranjedorp LWG. Kruize, Hendrik Frederik Wilhelm 28- 3-'37 Groningen G. Kruyt, Jan Willem Lodewijk . 17- 3-'36 Heerlen E. Krijgsveld, Marchiena Wimke 5- 2-'37 Batavia (Ind.) LWG. Kuipers, Willem Kornelis . . 16- 8-'36 Groningen G.

Laan, Edsard Wilco Gerhard van der 24-ll-'35 Klaten (Ind.) Laar, Foppe Johannes Ale van . . . 8- 3-'32 Zwolle Th. Lamein, Jan 23- 7-'36 Hoogeveen Lkl. Leenstra, Hendrik Auke 14- l-'36 Balikpapan (Ind.) LRE. Lei, Jan Leen van der 20- 3-'33 Ooster-Nijkerk WL. Lenderink, Jan . . . 31- 5-'30 Ihrhove (Did.) Ld. Lever, Hugo Hendrik ...... 1- 3-'36 Harderwijk Gt. Lindeman, Robert Franciscus Marinus 31-l(>-'34 Rotterdam Loopstra, Alida Martha ...... 17- 2-'39 Groningen G.

Lugt, Paulus Joannes Marie van der .4r- 7-'36 Tilburg ft Luinge, Kornelis 6- 8-'25 Hoogkerk E.

Maarsingh, Otto Roelf.' 17-12-'34 Groningen Maaskant, Mello . 17- 7-'38 Lawang (Ind.) Makkink, Herman 21-10-'37 Winschoten Ws. Marks, Sent . 25- l-'36 Boyl Lf. Marrink, Jan 23- 6-'38 Groningen Ws.

Martin, Hendrik Anton 18- 9-'36 Winterswijk tf Meiners, Johann Gerhard 27- l-'33 Groningen LRE. Melis, Herman . 14-12-'34 Groningen Wn, Meijer, Johanna Geerdina Sieka . . 16-ll-'35 Veendam Ws. Meijer, Sijtze ...... 21- 3-'36 G. Moes, Willem Henderikus 2- 4-'37 Smilde Ww. Molema, Eppo Gerhardus . . . . . 29- l-'35 Uithuizermeeden E. Molen, Jan Klaas Cornells van der . 28-11-36 Zuidbroek Wf. Molenaar, Eenje. 31- l-'37 Delfzijl Ws. Molenberg, Thea Ankie 27- 4-'35 Groningen Lf. Morgenstern, Abraham Pieter. . . . 22- 9-'38 ■ Groningen Ws. Mulder, Jan Anton Peer 21- 5-'37 Rotterdam Gt. Mijer, Victor Leonard ...... 22-10-'37 Soerabaja (Ind.) E.

136 Geboorte- Facul- NAAM Geboortedatum datum teit

I Nanninga, Menno Michiel 7- l-'36 Groningen E. Nanninga,, Nanne .... 31-10-'37 Stadskanaal Ws. Neck> Willy van . . .- . 15- 5-'34 Hilversum LRE. Nieuwenhuis> Paul . . , 30- 7-'37 Amsterdam Ws. Noordhoek, Nika .... 9-12-'36 Kiel-Windeweer „ Norde, Engbertus .... 8- 9-'20 Neede E. Nuis, Jan Johannes . . . 15- 3-'38 Smilde Ws.

Oene, Dirkje Johanna van 25-10-'32 Zwolle Ld. Oever, Peter Ferdinand Joseph van den 24- 3-'36 ■ Thorn G. Olthof, Afina Mechelina . . 19-12-'35 Winschoteri Wf. Olijslager, Jan Hendrik . . 17- &-'34 Dantumawoude G. Oostenbrink, Willem . . . 29- 4-'32 Avereest Ww. Oosterhoff, Ite Sikke . . . 16- 7-'37 Aduard E. Otter, Siebren 26-12-'36 Nieuweschoot Wn. Oudgenoeg, Pia Louise . . 4- 8-'36 Groningen G.

Paauw, Adolf Frans van der 2- 7-'37 Groningen Wn. Parlevliet, Dirk Jan .... 22-10-'36 Sperabaja (Ind.) G. Pauzenga, Ulbe 8- 7-'33 Nes Ws. Peters, Henricus Theodorus Gertrudis 26- 7-'33 Venray Gt. Philippus, Franciscus Johannes . . . 24- 6-'35 Zwolle „ Poeder, Henk...... 24- 5-'28 Soest WL. Pondaag, Willem . . . . 20- 4-'38 Leeuwarden G. Poppinga, Jan Pieter. . . 3- 6-'36 Deventer „ Pot, Eppe Tijs ..... 9- 5-'37 Groningen E. Prins, Albertus Jan Alingh 27- 5-'36 Bolsward Ws. Prins, Henricus Conradus 22- 5-'33 Amsterdam R.

Quanjer, Philippus Hermanus. . . 12- 9-'36 Pontianak (Ind.) G.

Riet, Jan van 't ;...... 9- 4-'37 Tuk Ws. Rietdijk, Helena Geertrui .... 10- 3-'37 Rotterdam LRE. Ritsma, Jelle Hidde 14- 5-'38 Poerwokerto (Ind.) Ws. Roemeling, Otto Derk Jan .... 30-ll-'37 Beetsterzwaag E. Koorda, Marian ...... 6- 7-'37 Harlingen WL. Roos, Gerardus Antonius Bertus de 3- 7-'36 Utrecht Gt. Roosmalen, Peter Leonardus Marie Hubertus van 14- 7-'36 Maastricht E. Rooij, Peter Henricus Maria van . 29-ll-'32 Hilvarenbeek G. Rottinghuis, Johannes Henricus Bernardus 13- 3-'37 Groningen R. Ruinen, Lucas 13- 4-'37 Ee Ws. Rijkens, Leonardus 18- 7-'37 Groningen Lg.

137 Geboorte- Facul- NAAM Geboprteplaats datum teit

Sanders, Roelof ...... 15- 4-'37 Exloo Wn. Sassen, Zwaantje Alberdiena . . . 22- 8-'35 Roswinkel G, Schaafsma, Tjeerd Jan . . . . . 19- 5-'37 Drachten Ws. Schj0nsby, Hans Peter 16- 2-'36 Oslo (Noorw.) G. Scholtens, Dirk Johan ...... 22- 3-'38 Hoogeveen Ws. Scholtens, Henderikus Bernardus . 14- 8-'35 Franeker G, Schoneveld, Roelof Johan . . . . 4- 4^'32 Twello E. Sie, Hay Gie . . . . 10- 8-'34 Tjiamis (Ind.) G. Siemens, Lydia Everdina . . . , 8- 5-'32 Uithuizerrheeden LRE. Sinia, Fokko Piet ...... 5-ll-'33 Leeuwarden R. Sinnema, Richtje ...... 21- &-'34 Ternaard Wb. Smeets, Antonius Johannus Maria 5- 7-'37 Helden-Panningen G. Smeets, Emile Hubert Joseph . . 15- 6-'37 Roosteren Ws. Smit, Dirk Hendrik ...... 11- 9-'32 Alblasserdam Gt. Smit, Egbert Jacob ...... 29- 4-'39 Sellingen G. Smit, Reint Jan ...... 10- 9-'33 Assen R. Snijder, Jan Arnold Marinus . . . 30- 9-'35 Leeuwarden G. Sorgdrager, Cornells...... 6- 8-'36 Haarlem „ Staal, Nicolaas Jouco ...... 19- 6-'37 Amsweer Ws. Stap, Antoinette Maria van der . 1- 9-'23 Groningen LWG. Stavenga, Gerben Jan ■...... 20- 6-'38 's-Gravenhage Wn. Steffens, Theo Willem . . . . . 23- 3-'35 Groningen G. Stenby, Steinar Johan ...... ll-ll-'35 Halden (Noorw.) „ - Steur, Johanna Elisabeth 11- 2-'38 Groningen LWG. Steutel, Evert Herman . . . . . 29- 8-'37 Eerde Gt. Stokroos, Wiebrand Henderikus 2- 2-'34 Groningen WL. Straat, Marten Roelf 6- 5-'32 Leeuwarden Gt. Stuitje, Jan Piet...... 27- 4-'36 Groningen G. Stumpe, Georgius Fredericus. . . 25-ll-'36 Groningen Ld. Sytsema, Jeltsje ...... 4- 6-'36 Assen LRE.

Teerns, Dolf van . ■ 25-ll-'33 Groningen E. Teunissen, Derk . 17- 4_'34 Rijswijk LWG. Timmers, Hilde Maria Anna . . 17-ll-'34 Assen Lsp. Torrenga, Johanna Hilda . . . 29- 8-'36 Groningen Le. Toxopeus, Kerst . 28- 5-'36 Leeuwarden R. Tuin, Willem Hendrik Polman . 24r- 2-'37 Deventer E. Tulp, Jakob ...... 14r- 3-'37 Midwolda LkL

Ufford, Piet Hein Quarles van . 23- 6-'36 Aerdenhout E. Ulrich, Willy Frances Joan . . 3- 7-'34 Rotterdam G.

Valentijn, Willem Gradianus . . 25- 3-'38 Meppel WL. Valstar, Cornells ...... 6- 2-'36 Terneuzen G.

138 Geboorte- Facul- NAAM Geboorteplaats datum teit

Veelen, Hendrik van...... 27-10-'36 Nieuwerkerk G. a/d IJssel Veen, Klaas Jakob van der .... 7-10-'31 Groningen Ws. Vegelin, Wietse 3- l-'33 Niekerk G. Veld, Rutgerus George Maria van der 29- 5-'34 Velsen Gt. Velde, Margreiis te ...... 24- 2-'33 Kiel-Windevs^eer R., Venema, Romke . . . 11- 5-'37 Groningen Ws. Verwey, Jan 19- 4-'35 Utrecht G. Voorn, Koosje van ...... 15- l-'35 Groningen „ Vries, Cornelus Jan de...... 4-10-'36 Oldekerk Ws. Vries, Jan de 11- 9-'32 Terwispel E. Vries, Jannes Ekke de ...... 1- 8-'37 Kollum G. Vries, Johannes de 6- 4^*36 Schoondijke Ws. Vroemen, Albert Joseph ...... 17- 9-'38 Maastricht „

Weegenaar, Herman Jakob 11- 7-'37 Groningen Wn. Weening, Willem Eerde 22- 8-'36 Groningen Ws. Wegner, Max Cornells Hendrikus 8- 6-'36 Buitenzorg (Ind.) E. Werf, Corrielis Waatze van der . . . 10- 3-'33 Kampen G. Werff, Adrianus Johannus van de . 8- 2-'32 Breda Ws. Weyburg, Sophia Hendrina .... ■6- 5-'36 Goes WL. Wieringa, Derk Jan ...... 29- l-'37 Garmerwolde Wri, Wigboldus, Geertruida 11- 4-'36 Groningen G.: Wilde, Alie Titia Martine de . . . 9-10-'27 Groningen LWG. Wildervanck, Bonnie ...... 23- 2-'37 Groningen Wb. Willigen, Jan Douwfe van ..... 26-ll-'35 Salatiga (Ind.) Gt. Witte, Bernardus Stephanus Ignatius 7-10-'34 Groningen LRE. Witteveen, Bouko . . . 18-12-'34 Tiel E. Woldendorp, Pieter ...... 2- 6-'33 Eelde Ws. . Wolthuis, Kornelis Gerrit 18- 9-'37 Veendam „ Wijpkema, Jacob Wijpke...... 28- 2-'32 Appingedam E.

IJzeren, Anton Johan van 3- 4^'38 Eindhoven Wn.

Zaunbrecher, Karel Franciscus . . . 23- 2-'38 Baarn Ww. Zee, Yke Oege van der ...... 17- 9-'34 Bolsward Gt. Zeven, Peter Jan 14- l-'37 Utrecht R. Zuiderweg, Fenny Catherina . . . . 12- 9-'37 Groningen G. Zweens, Jacobus . 5- 3-'37 Bandoeng (Ind.) „ Zijffers, Watze Jan ...... 9- 6-'36 Leeijwarden E.

139 Faculteit en studierichting worden aangeduid door de volgende letters: Th. - Godgeleerdheid R. - Rechtsgeleerdheid G. - Geneeskunde Gt. - Tandheelkunde Wa. - Wis- en Natuurkunde (Aardkunde) Wb. - id (Biologie) Wf. - id (Farmacie) Wn. - . id (Natuurkunde) Ws. - id (Scheikunde) Ww. - id (Wiskunde) Ld. - Letteren en Wijsbegeerte (Duits) Le. - id (Engels) Lf. - id (Frans) Lg. - id (Geschiedenis) Lkl. - id (Klassieke Lett.) Lku. - id (Kunstgeschiedenis) Ln. - id (Nederlands) Lsem. - id (Semitische Lett.) Lsl. - id (Slavische Lett.) Lsp. - id (Spaans) Lw. -' id (Wijsbegeerte) E. - Economische Wetenschappen LRE. - Letteren en Wijsbegeerte, Rechtsgeleerdheid eii Economische Weten- schappen (Sociale Wetenschappen) LWG. - Letteren en Wijsbegeerte, Wis- en Natuurkunde en Geneeskunde (Psychologie) WL. - Wis- en Natuurkunde en Letteren en Wijsbegeerte (Sociale Aard- rijkskuhde)

140 NAAMLIJST

VAN IN 1955—1956 VOOR HET EERST TE GRONINGEN INGESCHREVEN STUDENTEN, REEDS EERDER ELDERS INGESCHREVEN

Geboorte- Facul- NAAM Geboorteplaats datum teit

Adriaanse, Henk Johan 18- 6-'30 Baarn LWG. Baak, Bastiaan Cornells Pieter Hendrik van ...... 4- 9-'14 's-Gravenhage E. Bakkcr, Egbert 29- l-'23 Groningen , Bertram, George Lodewijk .... 1- l-'23 Amsterdam Beijderwellen, Frans . 20- 3-'24 Rotterdam Gt. Blokker, Robert 10- 7-'25 Zaandam Borcherts, Bolwijn Boelem .... 14- 7-'11 Vlagtwedde Borleffs, Hans Leonard Carl . . . 10-ll-'32 Padang (Ind.) Bosch-Sukacz, Anna 30- 9-'23 Rubicz (Rusl.) Brian, Robert George 17- 6-'32 's-Gravenhage Buen, Svein 12-12-'33 Rjukan (Noorw.) Buma, Wiardus Willem Hopperus. 29- 6-'26 Elspeet R. Crol, Frederik Karel...... 10- 9-'22 Berlijn (Did.) E. Daalder, Enno 26- 9-'15 Soerabaja (Ind.) Lg. Damste, Pieter Heibert 30- l-'25 Bandung (Ind.) G. Datnstra-Wijmenga, Sonja Maria Ida 6-10-'32 Wijdenes Lsl. Ekengren, Lars Erik ...... 27- 7-'29 Lund (Zw.) G. Elders, Reinier Adolf Richard . . 22- 7-'30 Venlo Fjerdingstad, Svein ...... 20- 4-'33 0. Eiker (Ndorw.) Gribnau, Gregorius Maria .... 25- 1-'31 Helmond LWG. Hendriks, Hendrik 11- 6-'27 Drachten R. Jong, Jan de 4- 7-'27 Rotterdam Gt. Jonge, Klaas de . 13-10-'32 Valthermond E. Kessel, Thomas 8- 4-'32 Oslo (Noorw.) G. Koole, Jan Leunis. 26- 3-'10 Arnhem Lsem. Lieftinck, Henriette Elisabeth . . 19- 4-'34 's-Gravenhage Lku. Linge, Jan Roeland van 12- 9-33 Veendam E. Mees, Rudolph Hetserus 18- 2-'04 Groningen Lsp. Ommen-Schneeweiss, Rosalia Maria Magdalena van . 22- 8-'18 Wenen (Oostehrijk) LWG. Oostingh, Siebolt Gerhard .... 1- 3-'34 Hoogeveen Gt. Oostrum, Janna Cornelia van . . 23-12-'25 's-Gravenhage Lw. Pettersson, Bjorn Vinje ..... 9-12-'33 Dale i Bruvik G. (Noorw.) Ponten, Everhard Jozef ..... 5- 3-'29 Nijmegen Gt. Prinsloo, Maria Johanna Magdalena 20- 4-'15 Winburg (Z.Afr.) LRE. Renesse, Hendrik Adolf van . . . 15- I-'IO Pea Radja (Ind.) LWG.

141 Geboorte- Facul- NAAM Geboorteplaats datum teit

Riemsdijk, Nelly Agathe Maria van . 4- 9-'85 Fort de Kock (Ind.) Lku. Ringelestein, Jacobus Dirk Leendert van . 14- 8-'33 's-Gravenhage Ln. Sekhuis, Maria Agatha Francisca . . 12- 8-'35 Almelo LRE. Sineets, Paulus Franciscus Hubertus. 16- 6-'33 Horn Lf. Stelma, Sophia Jacomina . . . . . 19- 3-'30 Emmen LWG. Stern, Stephanus ...... 10- 9-'28 Djocjakarta (Ind.) Gt. Terebuh, Josip 22- 3-'31 Varos-Vrbovec G. (Kroatie) Thobokholt, Engbertine ...... l'H2-'33 Groningen Lf. Veen, Gerard Evert Sickens van . . 23- 8-'33 Gramsbergen LRE. Veldkamp, Fenmo...... 11- 2-'23 St. Philipsland Lku. Visser, Harry ...... 15-10-'30 Rotterdam Ws. Wielen, Berni van der . 24r- 7-'33 Soerabaja (Ind.) Gt. Willemsen, Krijn 24- 8-'27 Amsterdam G. Woude, Nicolaas Hendrik van der . 14-10-'31 Almelo E. Wijma, Nanne ...... 16- 7-'33 Buitenpost R.

Vbor yerklaring der faculteitsaanduidingen zie onder lijst eerstejaars.

142 INGESCHREVEN STUDENTEN 1955—1956 i)

In de Facu Iteit der Studiejaar Geneeskunde Econ. Ver. fac. Ver. fac. Ver. fac. Totaal 1955—'56 Godgel. Rechtsg. W.enN. L. en W. Weten- Soc. Soc. Afd. Psych. Afd. Gen. Tandh. schappen aardrk. wetensch.

le keer 6 ( 1) 15 81 (15) .31 ( 1) 85 (11) 20 ( 8) 36 12 ( 9) 10 "( 2) 18 ( 9) 314 ( 56) 2e „ 5 20 ( 4) 80 (13) 41 (- 1) 64 ( 8), 42 (16) 30 ( 1) 15 ( 7) 18 ( 2) 22 ( 8). 337 ( 60) 3e 14 ( 1) 24 ( 5) 77 (16) 28 ( 3) 62 ( 7) 38 (20) 29 9( 2) 15 ( 5) 23 (12) 319 ( 71) 4e 16 ( 1) -15 ( 3) 58(9) 26 ( 2) 62 ( 8) 21 ( 6) 26 ( 2) 11 ( 6) 7( 1) 12 ( 3) . 254 ( 41) 5e 6( 1) 14 ( 5) 61 (10) 22 56 ( 8) 15 (10) 24 5(2) 6( 3) 9( 5) 218 ( 44) 6e 7 21 ( 7) 102 (14) 26 ( 1) 31 ( 2) 15 ( 9) 17 3( 1) 1 4( 2) 227 ( 36) 7e 9( 2) 107 (22) 23 ( 1) 36 ( 6) 14 ( 4) 29 ( 2) 1 ( 1) 5(3) 224 ( 41) 8e 2 7 ( 4) 86 ( 6) 7 21 ( 5) 8 ( 5) 11 2( 1) 1 145 ( 21) 9e 3( 1) 45 (12) 5 8 ( 3) 7( 3) 1 2( 2) 1 ( 1) 72 ( 22) lOe 2 23 ( 6) 1 5 2( 1) 4 1 38 ( 7) lie 2 6 23 ( 1) 1 7( 1) 2( 2) 41 ( 4) 12e 1 2(1) 1 ( 1) 4(2) 13e 1 ( 1) 1( 1) 2 ( 2) 14e 2 1 3 15e 1 ( 1) 1 2 ( 1) meer dan 15e keer 1 1 5(4) 1 8 ( 4) van eldSrs gekomen 3 12 ( 1) 8 1 11 ( 5) 7 5 (2) 3( 2) 50 ( 10) Voor: voU. bndw. 63 ( 5) 135 (31) 759 (125) 220 ( 9) 442 (61) 203 ( 95) 214 ( 5) 66 (33) 58 (13) 98 (45) 2258 (422) Enkele lessen 1 ( 1) 31 1 (1) 4 101 ( 82) 10 5(3) 9(4) 162 ( 91) Totaal 64 ( 6) 166 (31) 760 (126) 220 ( 9) 446 (61) 304 (177) 224 ( 5) 71 (36) 58 (13) 107 (49) 2420 (513)

') Het aantal vrouwelijke studenten is in'het gehele aantal begrepen en tussen haakjes geplaatst. MET GOED GEVOLG AFGELEGDE EXAMENS

FACULTEIT DER GODGELEERDHEID

Propaedeutisch cxamen

l-ll-'55 E. J. Struif 9- 7-'56 L. E. Emmen

Kandidaatsexamen

26- 9-'55 S. Tijmstra 8-3-56 K. G. de Noord 22-12-'55 H. J. de Vos 22- 3-'56 W. Wester L. Leertouwer 19- 4-'56 A. Westra H. te Velde 26- 4-'56 J. Jukema M. D. Koster 10- 7-'56 W. J. Burghgraef 22- 2-'56 H. R. Smid H. B. de Roest 8- 3-'56 J. de Bruin

Doctoraalexatnen

12-10-'55 J. Buitk'amp (cumlaude) 25-11-55 C. J. Labuschagne 10-n-'55 J. A. Hebly (cum laude)

FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

Kandidaatsexamen

23- 9-'55 A. Ploeg 30- 5-'56 K. H. van Rhijn 21-10-'55 E. Schokker 25- 6-'56 H. J. Rijtma 24-10-55 N. L. Wijnstok N. Wijma Mej. A. M. Kapteyn 5- 7-'56 J. de Boer 4-ll-'55 A. G. J. van Abeelen G. J. te Loo 24-ll-'55 P. S. Bakker F. C. Berkenvelder 25-ll-'55 M. G. de Boer 11- 7-'56 P. J. Teunissen l-12-'55 H. van Dijk J. Douwes 8-12-'55 J. H. W. Bisschop Boele J. J. L. Pastoor 22-12-55 W. H.*E. La Gro 12- 7-'56 E. Wilmink 27- l-'56 A. R. Jonkhoff J, R. Meijeringh 24- 2-'56 L. A. van Huffelen 13- 7-'56 N. W. van Houten E. R. Bossinade Mej. >A. van der Wal 21- 3-'56 J. Brouwer R. Krijthe'

144 Doctoraalexamen

22- 9-'55 H. Horst 8-12-'55 N. E. Algra J. J. de Rijke 14- 2-'56 J. Zuil 3-10-'55 Mej. C. P. Reinouts van 20- 3-56 Mej. M. A. M. Pan- Haga huysen Mej. H. C. van Meurs 26- 3-'56 Mej. A. J. Mook ■ G. Wijnstra 26- 4-'56 E. J. J. C. van Groeningen 2-ll-'55 W. J. Roben J. J. Reijntjes 10-11-55 D. F, van Giffen 1- 5-'56 J. van Waard 23-11-55 P. de Haan (cum laude) 6- 7-'56 Mej. E. J. N. van Ooyen B. Dam. 12- 7-'56 Mej. B. E. ten Have

FACULTEIT DER GENEESKUNDE

Kandidaatsexatnen

8-10-55 E. J. de Boer' 15-12-'55 H. Rietdijk C. J. P. Thijn J. J. Segaar 10-10-'55 H. van Houten 20- 2-'56 F. F. Oostingh W. E. Verver J. J. Kramer R. Brenninkmeijer 2- 5-'56 J. T. Bosker H. Bolt 16- 5-56 D. J. van Petersen N. B. Vissel H. J. Huisjes . A. A. M. Jaspers K. te Velde P. H. Markesteyn H. J. Troelstra ll-10-'55 H. Groot H. A. Wijmenga W. J. de Vries C. J. Russcheri Mej. L. A. E. de Boer 17- 5-'56 J. M. J. Haack ' Mej. C. de Jong W. van Gelder Mej. M. de Bruyn W. S. de Vries G. H. Slot 18- 5-'56 J. L. Bieringa A. Molenaar S. Tj. Tjassens Mej. A. van der Maen J. H. Bakker 31-10-'55 Sj. Visser H. van Geuns D. .Duit J. Hoekstra 14H2-'55 I. Fradkin H. R. de Goede S. M. de Boer 29- 5-'56 Th. Kessel • J. C. Sjobbema Sv.. Fjerdingstad A. P. E. Tolk 11- 6-'56 Mej. T. Swart 15-12-55 E. K. J. Meursing Mej. T. G. Sijbrandij D. Vos M. F. A. Eerland

145 11- 6-56 P. N. de Koning 14- 6-'56 G. D. Algera S. B. Drijber W*. Bruinsma Mej. 0. Bosscher Mej. L. G. Smit 12- 6-'56 Mej. A. D. Welt Mej. W. J. Mijs Mej. M. E. Visser Mej. Th. M. in 't Veld J. W. Reinking 15- 6-56 G. C. van Dorp J. R. C. Balder Mej. T. J. T. van der A. H. Naber Veen J. G. Schedler B. J. van Stapele 13- 6-'56 G. D. M. van. Helle- P. Doornenbal mondt Ch. Volmer F. Duterloo F. R. van der Spek M. liefting 16- 6-'56 M. L. Malkiewicz G. van Brake! J. Terebuh L. Arisz H. B. Eenkema van Dijk P. Huizinga Mej. E. Onderstal 14- 6-'56 Mej. A. Nijsingh Mej. H. H. Hartog Mej. J. Biel 30- 6-'56 G. Bosma

Doctoraalexamen

13-10-'55 H. A. G. M. Prieshof 18-10-'55 B. H. de Groot G. H. Wiegers J. W. Bos J. Lanning J. J. Seinhorst L. M. A. C. Ubachs W. Holtrop H. Vegt B. Mencke E. H. Huizing J. Rohmer J. Keuning D. J. Beintema Mej. Th. H. de Haas G. H. J. van der Werf E. H.'M. A. Marres 21-10-55 F. G. H. de Noord 14-10-'55 J. A. J. Trip B. van der Sluis H. G. M. van der Velden R. Soemedi J. Udding , R. W. Roesdi J. J. Brondijk 13-12-'55 K. Visser W. J. Wiersma W. Eijsink Th. J. A. Ronkes W. J. Overbeek Agerbeek J. H. van der Meer A. A. Suidman J. Brouwer S. L. H. Notermans D. A; Luteijn M. J. A. Brasse 1- 2-56 H. J. Bonnet Ezn P. A. van der Bijl L. Dooper H. J. Bonnet Uzn. W. E. de Lange 18-10-'55 A. Houwing D. Broekens

146 1- 2-'56 D. Kramer 27- 6-'56 J. Boomgaard W. J. A. Bloemen H. C. J. de Boer T. L. Rinzema 28- 6-'56 A. Schuur 3- 2-'56 A. Dunning C. A. E. Volckmann Mevr. F. C. Valkema- P. F. Reddingius Porrenga Goei Joe Tik B. A. A. M. Kools J. Lukkes 24- 2-'56 H. Groenewald A. J. Valkema J. H. Aarts D. K. Beintema E. J. Schouwink 3- 7-'56 F. L. van Buchem A. M. S. M. van de Ven D. L. Fontein E. J. Fabels J. L. de Graaff Tj. van Dijk E. Wagman 19- 3-56 A. E. Hermans Y. F. van Weering . J. de Haan G. D. Darrow K. D. Kunst E. W. Sauer J. E. Hemmes J. P. Kuiper E. G. Vos . K. J. Hoving Mej. A. J. Arkema Mej. G. de Vries ]. B. H. Anker 4r- 7-'56 G. K. M. Maat Mej. W. J. Lotgering J. P. Jorna J. Hoen R. C. I. M. Dols W. P. M. A. Lamers J. J. P. van Gils S. Wartena J. L. Th. Oeberius 20- 3-'56 H. J. Rutten Kapteijn F. van Rees W. H. van Houten R. J. van der Hell (cum laude) J. F. M. M. Glansbeek C. J. Jonkman J. H. G. Dejong Mej. J. H. Reinders (cum laude) J. G. Vugs U. H. Joustra F. Ybema (cum laude) Mej, A. Hoeksma T. A. Balkestein 16- 5-'56 Mej. S. H. Sipkes G. J. I. Verhaegh H. R. Bult 6- 7-'56 P. J. Heeres S. Boonstra P. F. Sonneville H. Tiemersma Mej. T. Kooistra Mej. A. de Blauw A. Dekker 17- 5-'56 A. Th. M. Hendrix J. Pugliese 27- 6-56 R. Masters H. A. Weinshank E. J. M. van den Brand A. Osinga N. van der Meulen R. H. van den Hoofdakker J. C. J. M. Akkermans W. F. J. Timmers A. Schussheim

Jaarboek Rijksuniversiteit 1956. 10 147 Artscxamen le gedeelte ^)

6-10- '55 S. Heeres 15- 12-'55 J. Hiemstra H. R. Beukers N. J. Jansonius Th. Bogels 22- 12-'55 Mej. M. Bulthuis 7-10- '55 J. J. A. M. Handels (R) G. B. Kamps 13-10- '55 A. Eijgelaar M. Saan 19-10- '55 B. van Linge (R) 26- l-'56 Mej. H. Kijne J. L. Beiboer (R) C. J. Six Dijkstra 20-10-■ '55 Mej. A. A. Laverman R. G. Nypels R. J. Polee A. E. Vonk 27-10-■ '55 Mej. G. A. van Deen 1- 2-'56 Mej. H. T. Scherpbier (R) K. Reijnierse 2- 2-'56 K. H. van Ek 2-11- •'55 J. Tonckens (R) K. Sants W. Lofvers (R) 9- 2-'56 C. W. Mijnhout 3-11- •'55 R. Klijnsma K. J. Postma J. A. Siersema 16- 2-'56 R. Nijland J. R. Terpstra W. Reitsma 10-11-■ '55 Mej. W. A. P. van 23- 2-'56 Mej. J. van Dam Beusekom Mej. G. Sinnema Mej. T. K. de Vries Mej. W. van der Zant J. Bergsma ~ 29- 2-'56 P. G. Bakker (R) F. Jessurun 1- 3-'56 C. Helderman J. de Jong Mej. E. Smit H. F. Kijlstra 8- 3-'56 J. M. Smit 16-11--'55 H. e. Schalij (R) B. H. M. C. Stassen 17-11--'55 Mej. J. J. Hofstra 15- 3-'56 Mej. M. E. Broeker J. de Boer , E. J. Ebels H. Oostra 22- 3-'56 S. Boonstra 24-11--'55 Mej. M. E. Maas H. Jongert A. J. M. Schipperijn 0. J. ten Thije K. S. Tamboenan 28- 3-'56 H. R. de Vries (R) 30-11--'55 Mej. A. W. E. Staal (R) 26-^4-'56 A. K. de Boer Mej. D. Polman (R) J. Groenendijk 1-12- -'55 J. Knol J. S. Niehoff R. L. F. Nienhuis C. Schotanus J. M. Rodermond A. H. G. Schuitema N. H. Spaans 3- 5-'56 J. Bool 8-12--'55 R. P. Kiewiet 17- 5-'56 Mej. J. H. Brouwer B. C. Maats 24- 5-'56 P. A. Dierick 14-12--'55 C. Stoepker (R) G. S. de Vries 15-12--'55 A; C. J, M. Erens 30- 5-'56 Mej. E. Roelfsema (R)

1) R = afgelegd te Rotterdam (Stichting „Klinisch Hoger Onderwijs").

148 30-5-'56 Th. J. C. Oudemans (R) 28- 6-'56 E. Schulman J. P. C. Flieringa (R) U. J. Voerman B. Bruggink H. Wesseling 31-5-56 J. R. Poelman 5- 7-'56 J. Boersma A. Polman D. Burger. J. W. Zwart J. Koppe 7- 6-'56 J. E. de Langen H. A. J. Lemmink W. K. Ossenkoppele W. D. Reitsma U. M. Ubbens T, de Roo • 13- 5-'56 P. Gravendeel (R) W. A. M. Schellings 14- 6-'56 K. Brink J. B. van Borssum Waalkes G. W. Speelman 11- 7-'56 D. H. Bouman (R) 21- 6-'56 H. G. D. Bouma 12- 7-56 A. H. Dekhuyzen H. C. Schreuder N. Dormaar 27- 6-'56 E. Mone (R) P. Egyedi 28- 6-'56 K. Boer H. H. G. Hofstee . R. Braam M. Klok J. Dam R. C. Schokker E. Rozema H. de Vries

Artsexamen 2e gcdeclte ^)

7-10-'55 M. Stern Hanf (R) ■ 17-ll-'55 A. L. van der Mey J. F. Slagter (R) 24-ll-'55 Mej. J. A. M. Piers 13-10-'55 A. S. K. Better R. J. Arends J. Dijkstra K. H. Lamberts G. C. H. Meijer K. H. Vos 19-10-'55 A. M. Lonnee (R) l-12-'55 J. A. J. Huiskes F. L. J. Sondermeijer 8-12-'55 J. H. Beens (R) W. A. Z. van Lier 20-10-55 Mevr. H. G. de Haan- M. Kwant Wind M. M. C. A. Mol M. W. J. M. Mudde 15-12-55 Mej. W. G. Hagedoorn H. K. A.. Visser B. J. Beukema 27-10-55 J. Timmer J. G. de Vries 3-ll-'55 E. J. Blokzijl 22-12-55 Mej. H. Koster M. G. van der Zee Mej. J. M. Kuitse 10-11-55 G. Postma 1- 2-'56 Ph. F. van Dam (R) H. G. Jager 2- 2-'56 J. J. Bol J. Zeevenhooven S. Castelein 17-ll-'55 Mej. A. A. Wouda A. J. G. Cley A. Hoen 9- 2-'56 F. de Boer

^) R = afgelegd te Rotterdam (Stichting „Klinisch Hoger Onderwijs").

149 9- 2-'56 H. J. Boeve - 31- 5-'56 J. H. de Jong 15- 2-'56 Mevr. J. Z. Stuiveling- C. van der Roest Beekman (R) 14- 6-'56 Mej. S. Huisman 16- 2-'56 J. Metzlar J. Vries 23- 2-'56 J. Euwema G. J. Wortelboer K. Veldman 21- 6-'56 G. de Boer 29- 2-'56 A. Staar(R) M. Geudeke 1- 3-'56 Mej. T. Ypeij M. 0. Tissing C. E. M. Dinkla Dr. W. G. Zijlstra Liem Sik Giok 28- 6-'56 H. Blouw 8- 3-'56 R. J. Mebius ' ' F. Bruins 15- 3-'56 Mej. T. A. Broere H. H. Jager J. Bosman F. P. H. van de Weijer A. F. de Torbal 5- 7-'56 Mej. A. T. E. Bosma 22- 3-'56 Mej. C. M. Witte J. W. Oosterhoff F. Jessurun 11- 7-'56 A. Meijer (R) 26- 4-'56 G. Barels 12- 7-'56 Mevr. J. A. W. Beukers- G. K. van der Hem van der Gaag G. C. 0. lest W. van Daal 3- 5-'56 E. Nijland J. B. Gortemulder 2- 5-'56 J. J. Staal (R) J. J. Huberts 17- 5-'56 L. M. A. A. Jansen J. Smilde Th. L. Mellema J. A. Troelstra 31- 5-'56 Mej. G. K. Klijnsma F. J. P. M. Teeuwen R. A. R. Elders A. de Vries

Kandidaatsexamen Tandhcelkunde 6-10-'55 A. K. Panders 19- 4-'56 A. J. H. Koezen Mej. A. Kingma C. J. Laninga J. A. M. Voogdt E. Riphagen 7-10-'55 L. Boelens 5- 6-'56 J. Hovinga W. de Boer H. S. Duterloo P. F. J. van den Borg J. P. P. J. Claessen L. J. Pluim 28- 6-'56 J. C. L. Douze A. Wegener Mej. C. Breimer J. de Jong 29- 6-'56 P. Vlas 17-ll-'55 J. van Dijk W. J. R. Berendsen 16- l-'56 J. R. Swart S. F. N. Tamminga E. J. M. von den Hoff W. J. Wiebols P. H. Wijk W. P. van Gemert S. A. Swart A. Grevers H. Nieboer 0. Hokwerda H. F. van Dam A. A. Parmet 27- 3-'56 C. A. Merkx 150 Doctoraalexatnen Tandheelkunde

24-10-'55 D. K. Mulder van Leens, 25-10-'55 A. M. Wortelboer Dijkstra W. Noomen E. H. Rietsema 16- l-'56 H. E. Waalkens (cum laude) H. C. Tolmeijer H. T. Eising M. Smits F. G. Scheltens 17- l-'56 A. E. de Graaf J. A. Fogteloo P.: P. J. M. van der Wegen D. Smit H. H. Funke J. Staarman W. J. van der Linden H. Abbring J. Jongsma Mej. C. E. le Grand 6- 2-'56 A. J. G. Bregman P. Hein 28- 2-'56 P. W. Hertog 25-10-'55 B. S. J. Witte 26- 6-'56 F. J. M. Heijnens

Tandartsexatnen

14-10-'55 F. H. Goes 25- 5-'56 A. Boonstra J. Harp J. H. Huisman H. J. Veringa L. M. Retera 2-12-'55 F. W. 't^Hooft 1- 6-'56 D. K. Mulder van Leens H. G. M. Hugen Dijkstra J. P. Roggeveen E. H. Rietsema W. J. M. Rosenberg 8- 6-'56 H. C. Tolmeijer B. Udding 15- 6-56 Mej. C. E. le Grand , H. K. Wielinga P. Hein 16-12-'55 E. de Boer J. H. Kremer Hovinga C. J. M. Frencken W. J. van der Linde C. Penning 22- 6-'56 H. Jas 25- l-.'56 M. A. Stadlander 29- 6-'56 H. T. Eising 24- 2-'56 R. L. M. Th. van den F. G. Scheltens Heuvel 6- 7-'56 Dr. F. von Bartheld 9- 3-'56 J. P. F. E. Braat A. J. G. Bregman W. A. van de Wijer J. H. H. van der Burg 16- 3-'56 H. A. D. Kerstiens M. Smits L. E. Vlietstra B. S. J. Witte 18- 5-'56 S. J. M. Karis A. M. Wortelboer'

151 FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE

Kandidaatsexamen

27- 9-'55 Joh. van Heuveln (a) 20-12-'55 A. J. Wagner (f) Mej. M. J. Mudde (k) J. Poutsma (1) M. J. van Meurs (k) Mej. J. Groen (1) Mej. A. M. Brouwer (f) F. H. Germs (k) A. Martijn (f) 31- l-'56 W. Dijkhuizen (f) C. J. Muller (f) ^ J. H. Kuyt (f) G, F. van Bruggen (f) J. C. van de Grampel (f) A. J. Cuperus (f) C. Pik (f) 4-10-'55 H. van Oene (f) J. R. Boerma (i) 25-10-55 A. M. van Leusen (f) Mej. A. J. Warburg (k) ,M.- Froling (f) 28- 2-56 W. A. Reinkingh (f) E. H. Siccama (f) F. van der Woude (f) F. A. Buiter (f) 27- 3-'56 J. C. van der Burg (a) Li C. Rinzema (f) J. J. Beukema (k) D. W. Bresters (a) (cum laude) 2-ll-'55 G. F. N. de Leeuw (k) Mej. A. T. Clason (k) 23-ll-'55 G. van de Belt (f) L. P. Pijnacker (k) 29-ll-'55 H. G. Seijen (f) 29- 5-'56 G. H. Suverkropp (f) G. L. Hekkert (f) C. H. Geerts (f) G. Sipma (f) J. R. Nooi (f) B. Rosebeek (f) J. L. Visser (1) Th. Vos (1) H. Barendsen (1) Joost van Heuveln (a) . K. J. Groenewolt L. R. J. Westermann (a) 26- 6-'56 J. Boersma (a) F. J. Krips (a) (cum laude) J. van Klinken (d) D. Andringa (1) •20-12-'55 K. O. Prins (e) 10- 7-'56 J. H. Barkhuis (a) R. P. Bult (f) H. Hogeveen (f) E. J. Stamhuis (f) L. Brandsma (f) P. R. Dijkhuis (f) J. Sissing (1)

Doctoraalexamen

27- 9-'55 A. N. Diddens (Natk.) 20-12-'55 G. Lautenbach (Natk.) (cum laude) Mej. F. H. Klompsma T.; J. Buma (Natk.) (Farm.) S. van der Burg (Scheik.) G. W. Kaufman (Farm.) 25-10-'55 Y. D. Feikema (Scheik.) 31- l-'56 H. A. Tasman (Scheik.) ■ 12-ll-'55 H. Bootsma (Scheik.) J. A. P. Stroes (Farm.) 29-11-55 H. C. Volger (Scheik.) 28- 2-'56 E. E. Havinga (Scheik.)

152 28- 2-'56 E. Kooi (Scheik.) 24- 4-'56 E. F. J. van Bruggen H. J. T. Bos (Scheik.) (Scheik.) H. K. Prins (Scheik.) 27- 4-'56 H. Winter (Biol.) T. S. Veninga (Biol.) 22- 5-'56 B. W. Ellenbroek B. O. van Zanten (Biol.) (Scheik.) Mej. J. J. Maring 29- 5-'56 D. J. Rijpkema (Biol.) (Farm.) Mej. M. C. A. de Boer H. G. Kranenborg (Wisk.) (Farm.) Mej. G. van Zanten 27- 3-'56 Mej. A. E. Kimm (Natk.) (Scheik.) D. Wierts (Natk.) Mej. D. H. Koerts L. K. ter Veld (Natk.) (Scheik.) (cum laude) J. Broekema (Scheik.) 26- 6-'56 Th. Holtwijk (Natk.) A. Wolters (Natk.) 3- 7-'56 J. J. W. Polder (Biol.) Mej. M. A. M. Huijser 10- 7-'56 A. H. Nicolai (Wisk.) van Reenen (Farm.) H. J. Groenhuyzen Mej. A. Attema (Farm.) (Scheik.) 24- 4-'56 D. Kleima (Wisk.) H. J. van der Ploeg P. Kuiper (Wisk.) (Scheik.)

AanvuUend Doctoraalexamen

27- 9-'55 H. P. Vegt (Natk.)

Apothekersexamcn le gedcelte

I6-12-'55 Dr. M. G. Woldring 22- 6-'56 J. A. P. Stroes R. F. Toren 29- 6-'56 Mej. F. H. Klompsma 22- 6-'56 Mej. J. J. Maring G. W. Kaufman Mej. M. A. M. Huijser H. J. Baurichter van Reenen

Apothekersexamen 2e gedcelte

16-12-'55 Dr. P. C. van der Schaaf 22- 6-'56 R. F. Toren

153 FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

Kandidaatsexatnen

26- 9-'55 A. J. Petersen 25- 5-'56 H. Rowaan (Kunstgesch.) (Kunstgesch.) 28- 5-'56 W. A. van Es (Klass.) 25-10-'55 Mej. H. M. ten Zende. G. E. Sterenborg (Klass.) (Frans) D. J. de Witte (Klass.) 18-ll-'55 H. Eleveld (Frans) 2- 7-'56 R. J. de Haan (Klass.) 28-11-55 J. van der Meulen Mej. M. M. van Assendelft (Frans) (Klass.) 29-ll-'55 P. Oosterbeek (Frans) 5- 7-'56 H. J. Poke (Ned.) Mej. A. Kingma (Klass.) 12- 7-'56 J. Lenderink (Duits) ■ 17- l-'56 J. L. de Haan (Klass.)

Doctoraalcxamcn

31-10-'55 Mej.U.J.Boersma(Ned.) 11- 5-'56 H. Th. J. Miedema 5-12-'55 G. W. K. J. van der Zee (Fries) (Ned.) 19- 6-'56 F. Bulhof (Frans) 12-12-'55 M. T. Jansen (Frans) 3- 7-'56 Mej. A. Feitsma (Ned.) 2- 2-56 Mej.J.Riemersma(Ned.) 4- 7-'56 K. iwema (Ned.) 6- 3-'56 Mej. F. G. Klein (Frans) (cum laude) 26- 3-'56 Mevr. A. M. Dwarshuis- 11- 7-'56 E. de Jong (Ned.) van Driel (Ned.) (cum laude)

FACULTEIT DER ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN

Kandidaatsexamen

4-10-'55 G. A. Comello 5- 3-'56 R. Vissia 10-10-'55 L. J. Postma 13- 3-'56 J. L. Bouma (cum laude) M. R. de Jong 22- 3-'56 C. Vlas ll-10-'55 A. F. Veldkamp 23- 4-'56 T. p. Eising P. F. Vissers Ph. de Buur 15-11-55 U. Tjeerdsma 14- 5-'56 G. Nijland 29-ll-'55 J. W. Berghuis 22- 5-'56 H. Bottinga 13-12-'55 W. J. F. Grol M. Euwema 16- l-'56 G. van Veenen 29- 6-'56 S. W. Meihuizen A. Haak H. G. Werkema 30- l-*56 C. van Assen S. Cuperus 27- 2-'56 M. Douma . Y. J. Jansen

154 Doctoraalcxatncn

21- 9-'55 R. A. Sual 16- l-'56 T. Lentz ll-10-'55 L. H. Hilbers 30- l-'56 F. Kerkhof 24-10-'55 J. H. de Boer 27- 2-'56 Mej. S. Haitjema 14-ll-'55 H. C. Plomp 6- 3-'56 J. van Sluyters I. E. G, van der Boor O. Bolt A. Bosman 20- 3-'56 E. Rumpff 21-Il-'55 J. Sagel ' 23- 4-'56 T. E. Puister l-12-'55 P. Helder 11- 6-'56 W. I. N. J. Boelens 12-12-'55 H. Bootsma 18- 6-'56 Ir. A. B. Mettivier H. Willems (cum laude) Meijer

Accountantsexamen

17- 5-'56 L. C. van den Boom P. H. Kool R. Siebesma

VERENIGDE FACULTEITEN

Kandidaatsexameti

3-10-'55 J. J. W. P. van Groeningen Psychologic lO-lO-'SS J. van Weringh Sociale Wetenschappen J. Hendriks Sociale Wetenschappen 17-10-55 J. F, Talens Sociale Wetenschappen K. van 't Zet Sociale Wetenschappen 7-ll-'55 G. J. Bent Sociale Wetenschappen 11-11-55 J. J. Romkes Sociale Aardrijkskunde 21-ll-'55 E. B. van Dulmen Krumpelman Sociale Wetenschappen 13-12-'55 J. Zwart Sociale Wetenschappen J. A. Brons Sociale Wetenschappen 22-12-'55 E. J. J. Steen Sociale Aardrijkskunde 28- l-'56 J. C. van Luyn Sociale Wetenschappen 13- 3-'56 H. J. Oldenhof (cum laude) Sociale Aardrijkskunde 24- 3-'56 W. H. Simonsz Sociale Wetenschappen 1- 5-56 Mej. J. M. Mijnheer Sociale Wetenschappen 15- 5-'56 D, de Haan Psychologie 18- 6-'56 N. C. Kuilman Sociale Aardrijkskunde

155 5- 7-'56 G. A. Hengeveld Sociale Wetenschappen S. J. Scholtens Psychologie 6- 7-'56 J. B, Hoekman Sociale Aardrijkskunde J. F. Th. Roosjen Sociale Aardrijkskunde ■ H, Hoving Sociale Aardrijkskunde 11- 7-'56 W.. Hilbers Sociale Wetenschappen Mej. W. A. Scherpbier Sociale Wetenschappen

Doctoraalexatnen

29-10-'55 J. Heslinga Psychologie . 30- l-'56 P. van Bemmelen Psychologie 19- 3-'56 B. C. van Houten (cum laude) Sociale Wetenschappen Mej. M. J. M. Prinsloo Sociale Wetenschappen. 23- 4-'56 H. Portman Sociale Wetenschappen 9- 7-'56 Mej. K. E. Buchli Sociale Wetenschappen Mej. I. J. van der Wijk Sociale Wetenschappen Mej. J. ter Veld Sociale Wetenschappen

156 UITSLAG DER EXAMENS 1955/1956 i)

a. Godgeleerdheid Propaedeutisch • . . 2 (-) 2(-) Kandidaats ...... 15 (-) 13 (-) 2(-) Doctoraal 3 (-) 3(-) 2 (-) b. Rechtsgeleerdheid Kandidaats ' 37 (2) 28 (2) 9(-) Doctoraal 24 (9) 18 (6) 1 (-) 6 (3) c. Geneeskunde Kandidaats . 89 (17) 84 (17) 5 (-) Doctoraal 191 (18) 124 (10) 3 (-) 67 (8) Arts I 154 (20) 117 (18) 37 (2) Arts II . 95 (15) 86 (14) 9 (1) Tandheelkundig Kandidaats . 65 (4) 33 (2) 32 (2) Tandheelkundig Doctoraal. . 30 (1) 24 (1) ■ .1 (-) 6 (-) Tandarts 46 (1) 38 (1) 8 (-) d. Wis- en Natuurkunde Kandidaats 59 (5) 58 (5) 2 (-) 1 (-) Doctoraal 40 (8) 40 (8) 2(-) AanvuUend' doctoraal .... 1 (-) 1 (-) Apotheker I ...'.... 10 (3). 8 (3) 2 (-) ■ Apotheker II 2 (-) 2(-) e. Letteren en Wijsbegeerte Kandidaats 16 (3) 15 (3) 1 (-) Doctoraal 11 (5) 11 (5) 2 (-) /. Economische Wetenschappen Kandidaats 30 (-) 24 (-) 1 (-) 6(-) Doctoraal . . . . 19 (1) 19 (1) 1 (-) Accountant 3 (-) 3(-) g. Verenigde Faculteiten: Psychologie Kandidaats 3 (-) 3 (-) Doctoraal 2 (-) 2 (-) — h. Idem: Sociale Aardrijkskunde Kandidaats . 7 (-) 7 (-) 1 (-) I. Idem: Sociale Wetenschappen Kandidaats 16 (3) 14 (2) 2 (1) Doctoraal 6. (4) 6 (4) 1 (-) Totaal 976 (119) 783 (102) 17 (-) 193 (17)

^) Het tussen haakjes geplaatste aantal door' vrouwelijke studenten afgelegde examens is in het gehele aantal begrepen.

157 PROMOTIEN

GODGELEERDHEID

13- l-'56 B. J. van der Merwe, geb. te Potchefstroom (Z. Afr.). „Pentateuch- tradisies in die prediking van Deuterojesaja". (cum laude) (Dr. Th. C. Vriezen). 9- 3-'56 A. Weiland, geb. te Vlaardingen. „Geloof en ongeloof in een Noord-HoUandse polder. Een religiografie van de Beemster". (Dr. H. de Vos).

RECHTSGELEERDHEID

18-ll-'55 A. Spruit, geb. te Zwolle. „Stakingsrecht in het kader van de arbeidsovereenkomst". (Mr. J. H. Beekhuis). 9-12-'55 K. de Vries, geb. te Bolsward. „Bijdrage tot de kennis van het strafprocesrechtin de Nederlandse steden benoorden Maas en Schelde v66r de vestiging van het Bourgondisch gezag". (cum laude) (Mr. P. W. A. Immink). ' '

GENEESKUNDE

26-10-'55 H. Doorenbos, geb. te Groningen. „Het mechanisme van de diabetische polyurie. Een vergelijking met andere klinische vormen van polyurie". (Dr. F. S. P. van Buchem). 2-ll-'55 R. J. H. Kruisinga, geb. te Grijpskerk. „Slechthorendheid en het verstaan van spraak. Een onderzoek naar de validiteit van het gehoororgaan". (cum laude) (Dr. H. C. Huizing). 23-ll-'55 H. J. Sluiter, geb. te West Terschelling. „Cor Pulmonale. De rol van het emphyseem en zijn complicaties bij het tekortschieten van het rechter hart". (Dr. N. G. M, Orie). 30-ll-'55 A. J. Bonne, geb. te Terschelling. „De ziekte van Scheurmann". (Dr. L. D. Eerland). 7-12-'55 A. D. Verhagen, geb. te Djokjakarta (Ind.). „Re-resectie bij longtuberculose". (Dr. L. D. Eerland). 25- l-'56 F. J. Zeegelaar, geb. te Paramaribo (N.W.I.). „Onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden der doorlichting met de rontgen- beeldversterker voor gerichte schedelfotografie". (Dr. G. J. van der Plaats). 29- 2-'56 J. Janssens, geb. Ter Aard. „Diagnostiek en behandeling van stress incontinence bij de vrouw (Onvermogen tot het ophouden van urine)". (Dr. B. S. ten Berge).

158 29- 2-'56 L. E. W. van Albada, geb. te Den Helder. „Intelligentie en lichamelijke gesteldheid. Resultaten van een sociaal-geneeskundig onderzoek bij 10.000 schoolkinderen in de provincie Groningen". (Dr. J. H. Tuntler). 7- 3-'56 L. B. van der Slikke, geb. te Leeuwarden. „Diagnostiek en behandeling van de verschillende vormen van Pulmonaalstenose". (Dr. F. S. P. van Buchem). 14- 3-'56 A. Bronsema, geb. te Enschede. „Quantitatief serumeiwit- onderzoek bij zwangerschapstoxaemieen met behulp van de papierelectrophorese". (Dr. B. S. ten Berge). 21- 3-'56 S. G. Rinsma, geb. te KoUum. „Hefnia Diaphragmatica. Morphologie, symptomatologie en therapie". (Dr. L. D. Eerland). 21- 3-'56 H. Hamminga, geb. te Oude Pekela. „Bijdrage tot de kennis van erythema exsudativum multiforme". (Dr. M. Ruiter). 11- 4—'56 J. E. A. van den Heuvel, geb. te Utrecht. „Cytological aspects of the crystalline lens. A critical review and an outlook on future development", (cum laude) (Dr. H. M. Dekking). 25- 4-'56 F. von Bartheld, geb. te Malang (Ind.). (Docts. Tandh.). „Ontwik- keling en betekenis van glazuurknoop en glazuurstreng bij het inelk- gebit van een varken", (cum laude) (Dr. J. Ariens Kappers). 6- 6-'56 A. Groen, geb. te Groningen. „De pathogenese van het con- genitale adrenogenitaal-syndroom". (Dr. J. H. Gaarenstroom). 13- 6-'56 V. A. M. Terwindt, geb. te Arnhem. „Functioneer schildklier- ondferzoek met behulp van J ^^^ bij endemisch struma, subacute thyreoiditis en het syndroom van Page". (Dr. F. S.P. van Buchem). 11- 7-'56 E. Mandema, geb. te Makkinga. „Over het multipel myeloom, het solitaire plasmocytoom en de macroglobulinaemie. Klini- sche, histologische, biochemische en serologische waarnemingen". (cum laude) (Dr. F. S. P. van Buchem).

WIS- EN NATUURKUNDE

20- 9-'55 G. W. Barendsen, geb. te Groningen. „Ouderdomsbepaling met radioactieve koolstof". (Dr. HI. de Vries). 20- 9-'55 L. de Ruiter, geb. te Delft. „Countershading in caterpillars. An analysis of its adoptive significance", (cum laude). (Dr. G. P. Baerends). 20- 9-'55 M. H. A. Keenleyside, geb. te Ottawa - Canada. „Some aspects of the schooling behaviour of fish". (Dr. G. P. Baerends). 18-10-'55 C. Kruit, geb. te Voorthuizien. „Sediments of the Rhone delta. Grain size and microfauna". (Dr. Ph. H. Kuenen). 21-10-'55 P. C. Oudenaardeh, geb. te Rotterdam. „Teken en Visie. De wijsgerig-anthropologische grondslagen van het teken-gebruik,' speciaai in de exacte wetenschappen". (Dr. A. G. M. van Melsen).

159 15-ll-'56 P. C. van der Schaaf, geb. te Groningen.. „De amino^uur- samenstelling van enige menselijke haemoglobinen". (Dr. J. H. P. Jonxis). 25- 5-'56 J. C. W. Postma, geb. te Groningen. „Enige reacties van aethoxyaethynylverbindingen". (Dr. J; F. Arens). 19- 6-'56 W. Drenth, geb. te Groningen. „Atoomafstanden in a, to- diphenyl-polyenen". (cum laude) (Dr. E. H. Wiebenga).

LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

30- 9-'55 W. A. Ornee, geb. te Groningen. „De zin in het Nederlands proza en de poezie van Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde. Een syntactisch-stilistische analyse" (Dr. G. A.^ van Es). 16-ll-'55 J. R. Smeets, geb. te Maastricht. „La chevalerie de Judas Macabe". (cum laude) (Dr. P. L. R. Guiraud). 25- 5-'56 H. Furstner, geb. te Bloemendaal. „Studien zur Wesensbe- stimmung der Hofischen Minne". (Dr. Th. C. van Stockum). 13- 7-'56 J. W. Salomonson, geb. te Amsterdam. „Chair, Sceptre and Wreath. Historical Aspects of their Representation on some Roman Sepulchral Monuments". (Dr. C. Elizabeth Visser).

160 UITSLAG DER PROMOTlfiN 1955/1956

Waarvan Faculteit Aantal cum laude

Godgeleerdheid ...... 2 1 Rechtsgeleerdheid ..... 2 1 Geneeskunde^) ...... 17 4 Wis- en Natuurkunde . . . 8 2 Letteren en Wijsbegeerte . 4 1 Economische Wetenschappen 33

^) Hierpnder een tandheelkundig doctorandus.

Bovendien vond in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte e^n promotie Honoris Causa plaats.

161 RECTORES MAGNIFICI SEDERT 1877 ^)

1877-78 Dr. F. W. B. van Bell. 1915-'16 Dr. J. van Wageningen. 1878-79 Jhr. Dr. B. H. C. K. van 1916-'17 Dr. C. van. Wisselingh. der Wijck. 1917-18 Mr. J. Simon van der Aa. 1879-'80 Dr. D. Huizinga. 1918-'19 Dr. J. F. van Bemmelen. 1880-'81 Dr. H. E.'Moltzer. 1919-'20 A. Klein. 1881-'82 Dr. R. S. Tjaden Modderman. 1920-'21 Dr. L. H. K. Bleeker. 1882-'83 Dr. P. de Boer. 1921-'22 Dr. F. M. Jaeger. 1883-''84 Dr. H. J. van Ankum. 1922-'23 Mr. Dr. I. B. Cohen. 1884-'85 Dr. H. A. Kooyker. 1923-'24 Dr. A. Kluyver. 1885-'86 Dr. J. P. v. Braam 1924-'25 Dr. F. M. Th. Bohl. Houckgeest.' 1925-'26 Dr. J. A. Barrau. 1886-'87 Dr. F. J. van Calker. 1926-'27 Dr. J. de Zwaan. 1887-'88 Dr. F. J. van den Ham. 1927-28 Dr. J. Lindeboom. 1888-'89 Dr. A. P. Fokker. 1928-29 Dr. I. H. Gosses. 1889-'90 Dr. P. C. Plugge. 1929-'30 Dr.' W. J. Aalders. 1890-'91 Dr. J. C. Kapteyn. 1930-'31 Dr. H. J. Backer. 1891-'92 Dr. B. Sijmons. 1931-'32 Dr. A. G. Roos. 1892-'93 Dr. P. H. Schoute. 1932-'33 Mr. H. van Goudoever. 1893-'94 Dr. W. L. van Helten. 1933-'34 Mr. Dr. H. W. C. Bordewijk. 1894-'95 Dr. Is. van Dijk. 1934-'35 Dr. G. van der Leeuw 1895-'96 Dr. F. de Boer. 1935-'36 Dr. L. Polak Daniels. 1896-'97 Dr. A. G. van Hamel. 1936-'37 Dr. G. F. Rochat. 1897-'98 Dr. G. Wildeboer. 1937-'38 Dr. K. Sneyders de Vogel. 1898-'99 Dr. J. Domela Nieuwenhuis. 1938-'39 Dr. F. Zernike. 1899-1900 Dr. H. Haga. 1939-'40 Dr. P. J. van Rhijn. 1900-01 Dr. C. H. van Rhijn. 1940-'42 Dr. J. M. N. Kapteyn. 1901-'02 Mr. N. F. K. Land. 1942-16-4-'45 Dr. H. M. de Burlet. 1902-'03 Dr. J. S. Speyer. 17-5-'45-'46 Mr. Dr. C. W. van der Pot. 1903-'04 Dr. U. Ph. Boissevain. 1946-'47 Dr. D. van Os. 1904-'05 Dr. J. W. van Wijhe. 1947-'48 Dr. W. H. Arisz. 1905-'06 Dr. C. F. A. Koch. 1948-'49 Dr. P. J. Enk. 1906-'07 Mr. P. Pet. 1949-'50 Dr. Th. C. van Stockum. . 1907-'08 Dr. M. E. Mulder. 1950-'51 Dr. M. J. Sirks. 1908-'09 Dr. G. Heymans. 1951-'52 Dr. R. W. Zandvoort. 1909-'10 Dr. J. W. Moll. 1952-'53 Mr. J. H. Beekhuis. 1910-'ll Dr. R. A. Reddingius. 1953-54 Jhr. Dr. P. J. van Winter. 1911-'12 Dr. G. C. Nijhoff. 1954-'55 Dr. W. J. W. Koster. 1912-'13 Dr. J. H. Kern. 1955-56 Dr. T. A. Rompelman. 1913-'14 Dr. H, J. Hamburger. 1956-'57 Dr. J. Ariens Kappers. 1914-'15 Dr. E. D. Wiersma.

^) Voor zover geen datum is aangegeven, heeft het optreden en aftreden op de derde Maandag van September plaats gehad. 162