PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1983 bron Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1982-1983. E.J. Brill, Leiden 1984 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003198301_01/colofon.htm © 2005 dbnl 1 Verhandelingen Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1983 3 Kunstig uitgeven Jaarrede door de voorzitter, R. Visser Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst door drie podagristen is de titel van een reisboek dat in 1843 en 1858 (tweede deel) verscheen. Zo kan men lezen in Querido's letterkundige reisgids van Nederland1 waar twee van onze zittende bestuursleden en een heden hopelijk te kiezen nieuw bestuurslid intensief aan hebben meegewerkt. Op het Kasteel, bij het gemeentehuis in Coevorden2, staat een (klein) beeldje van deze drie podagristen, als wandelaars, want hun reisboek beschrijft een tocht te voet door Drenthe waarbij zij eerst naar Bentheim gaan om bij de bronnen genezing te vinden voor hun kwaal. De drie wandelaars waren Lesturgeon, Boom en de uitgever van der Scheer. Hun namen zijn vrijwel vergeten, evenals hun ongemak dat in de negentiende eeuw nogal eens in de literatuur opduikt; podagra: een soort ontsteking in voet en been welke bij te grote liefhebbers van zware Bourgogne scheen voor te komen en wel schertsend ‘het pootje’ werd genoemd. Dirk Martens, uitgever te Aalst, leed hier ook aan en wel in zulke mate dat hij meende reeds op zijn sterfbed te liggen in het vroege najaar van 1527. Zijn liefste wens ging toen echter in vervulling, namelijk dat zijn auteur Erasmus een grafschrift voor hem schreef. In grote wijsheid en vooral hoop op een langer leven van zijn vriend, formuleerde Erasmus in de vierde regel: ‘octauam vegetus praeterii decadem...’,3 wat neerkomt op: ‘ik heb in goede gezondheid het achtste tiental jaren van mijn leven voorbij zien gaan...’. Zo gaf de auteur zijn vriend de uitgever een ruimte van bijkans tien jaren. En Dirk Martens heeft ze gebruikt, want hij stond verheugd op van zijn sterfbed en leefde nog zeven jaren, daarmee een dierbare wens van Erasmus vervullend. Aan de hand van een viertal figuren, twee binnen en twee buiten de Nederlanden, wil ik trachten te schetsen van hoeveel betekenis de functie van de uitgever sinds de boekdrukkunst kan zijn bij het tot stand komen van werken op het gebied van letteren en geschiedenis, de terreinen van onze Maatschappij. Voordien nog een korte blik op de Oudheid. Het uitgeven blijft in de hele cultuurgeschiedenis van Egypte en Grie- Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1983 4 kenland wat verborgen. F.A. Mumby zegt in zijn groot overzicht van uitgeverij en boekhandel dat de eerste maal dat er min of meer sprake is van de uitgeversfunctie, het om een ‘undertaker’ gaat.4 Wel een ondernémer dus, maar dan in de zin van een begrafenisondernemer. Zijn werk was verbonden met het Dodenboek op papyrusrollen van de Egyptenaren. Het origineel werd meegegeven in het graf als een soort paspoort voor de wedergeboorte en copieën waren bestemd voor de achterblijvende treurenden. Vermeld kan worden, dat bij de Romeinen de uitgever in zijn ware gedaante naar voren komt. Cicero prijst Titus Pomponius Atticus over de wijze waarop deze zijn Ligarius heeft geproduceerd en verkocht. Hij belooft hem daarom de uitgave van zijn verder werk. Atticus was dan ook voor moderne begrippen een groot zakenman met een goed getrainde groep slaven-copiïsten. Over een ondernemingsraad werd toen nog niet gesproken. Atticus wenste niet te steunen op Alexandrië voor zijn Griekse teksten maar liet ze zelf vervaardigen. Zijn uitgaven werden een begrip voor kwaliteit. Bovendien was hij zelf een wetenschappelijk gevormd man die daardoor ook Cicero's literair adviseur kon zijn.5 Bij alle lof in dit en het volgende mag natuurlijk een tegenstem niet ontbreken. Het is onder uitgevers niet ongewoon om af en toe eens op te merken: ‘... en Barabbas was een uitgever’, daarmee aangevend dat iedere uitgever, hoe goed ook, maar ternauwernood aan de kruisdood door zijn auteurs ontsnapt. Dit beeld van Barabbas wordt toegeschreven aan Thomas Campbell (1777-1844), een patriottistische en militairistische schrijver; één van de drijvende krachten achter de stichting van de Universiteit van Londen. Dirk Martens was de eerste drukker van België, althans van hem zijn uitgaven bekend met het jaartal 1473, zodat in 1973 te Aalst een tentoonstelling over Martens werd ingericht om, niet alleen in Brussel en Utrecht, maar ook daar, vijf eeuwen boekdrukkunst te vieren. Nu is de boekdrukkunst een technische kwestie, een vorm van industrialisatie en de ontwikkeling ervan is afhankelijk van de vraag naar de produkten. Vervliet schrijft in Postincunabula en hun uitgevers in de Lage Landen dat de eerste expansie van typografie, met name in de Zuidelijke Nederlanden, samenhing met de verbreiding van het humanisme. In bijzondere mate gold dit voor Dirk Martens, over wie wij door zijn auteur Erasmus in diens correspondentie goed zijn ingelicht. Veel van het volgende heb Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1983 5 ik met diens instemming dankbaar ontleend aan de in 1973 gehouden voordracht te Aalst door C. Reedijk: Erasmus en onze Dirk - de vriendschap tussen Erasmus en zijn drukker Dirk Martens van Aalst.6 Martens was ongeveer twintig jaar ouder dan Erasmus en een robuuste, trouwe, ploeterende Vlaming. Hij was een gulle drinker en een hartelijk gastheer; u herkent de uitgever. Voor Erasmus, de haast overgevoelige intellectueel, moet Martens het plechtanker zijn geweest waar hij graag toefde. En dit te meer omdat Martens niet alleen zijn handwerk goed verstond, maar tegelijkertijd ook een man met grote culturele bagage was. Hij sprak en schreef Duits, Frans, Italiaans en Latijn. Hij is het die in 1516 als eerste in onze streken een volledige Griekse tekst drukte. Voorts in dat zelfde jaar Thomas More's Utopia. En in 1521 een volledige Homerusuitgave. Van Erasmus verschenen bij Martens achtenveertig teksten en in één van zijn brieven is de ontboezeming te lezen dat Martens een zo oprechte vriend was, dat hij volkomen gelukkig zou zijn om al zijn werk bij hem onder te brengen als Martens financiële draagkracht daartoe voldoende was. Dat laatste was niet steeds het geval en in de gedrukte nawoorden van Martens bij belangrijke teksten maakt hij aanspraak op meeleven van de gebruikers. Zo bijvoorbeeld: ‘Dirk Martens te Aalst groet U, studenten en geeft U zijn typografische zegen (salutem, et typographicam benedictionem). Hoewel ik geweldig opgelet heb bij de correctie, zo zelfs dat ik allebei m'n ogen gebruikt heb, en onder het werk zelfs ettelijke malen Bacchus ervoor verwaarloosd heb, was het toch niet te vermijden dat enkele zetfouten mij ontgaan zijn. De verbeteringen volgen hier.’ Een voor ons wat ongebruikelijke wijze om een lijstje van Errata aan te kondigen. En dit staat aan het eind van een ernstig verweerschrift van Erasmus tegen iemand die zijn uitgave van het Nieuwe Testament had aangevallen. Van 1512 tot 1529 vestigt Martens zich voor de tweede maal te Leuven, na eerst van Aalst via Leuven naar Antwerpen getrokken te zijn. Niet ongebruikelijk om als drukker en uitgever te gaan naar de plaatsen waar auteurs en afnemers zijn geconcentreerd. Erasmus komt op 21 september ziek vanuit Basel te Leuven aan. Er heerste pest en Erasmus was bang dit onder de leden te hebben, zodat hij het niet aandurfde zijn kamer bij de Universiteit te betrekken en vele anderen in gevaar te brengen. Dirk Martens nam hem op in zijn huis De Gulden Toirtse en verpleegde hem persoonlijk nadat de ene arts na de andere verstek liet gaan. Veel gesprekken hebben zij gevoerd in deze gedwongen afzondering. Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1983 6 Drie jaar later dwingt een pauselijke gezant Dirk Martens de tekst van het Edict van Worms (edictum terribile, zoals Erasmus het noemde) te drukken. Martens moet wel, maar doet er heel lang over omdat hij voorwendt weinig lettermateriaal te hebben en vel voor vel maar langzaam gereed komt. Toch krijgt hij in het rapport van de gezant aan de paus nog wel een goed woord: ‘... overigens is het een behoorlijk mens [Martens] en nu stellig teruggekeerd op de goede weg, waarvan hij tevoren afgedwaald was door toedoen van U weet wel wie ik bedoel, degene die heel Vlaanderen heeft verpest [Erasmus].’ In 1534 stierf Martens en in 1536 Erasmus; Reedijk eindigt zijn schets van deze vriendschap: ‘Van beide makkers kan men zeggen dat zij stierven zoals zij geleefd hadden. Een ongelijker vriendenpaar kan men zich nauwelijks voorstellen. Maar hun belangrijkste ideaal hadden zij gemeen: de mens te leren zich te ontplooien in redelijke harmonie met zichzelf en met zijn medemensen en in overeenstemming met de essentiële waarheden van het christelijke geloof.’ Dirk Rafelsz Camphuijsen kan na Jacob Cats als de meest gelezen dichter van de zeventiende eeuw beschouwd worden. Maar omdat hij de Contra-remonstranten te orthodox vond en de Remonstranten niet liberaal genoeg, werd hij van de kat en de kater gebeten. Hij kon zelf tot de groep der Socinianen worden gerekend, die tot de felst vervolgden hoorden in de Republiek. Geen wonder dat vluchten en schuilhouden veelal zijn deel werd, maar gelukkig was er ook nu weer een uitgever die voor het lijfsbehoud van zijn auteur zorgde. Hij mocht omstreeks 1619/1620 in het geheim wonen en werken in de Vergulde Sonnewyser, het huis Op het Water waar Willem Jansz Blaeu zijn zaken dreef - Op het Water was wat nu Damrak heet. Deze Willem Jansz, de stichter van het huis Blaeu, was - evenals Dirk Martens in zijn tijd - een ‘geleerde drukker’. Maar dan een geleerde in de nieuwe stijl; beoefenaar van moderne, praktische wetenschappen: astronomie, wiskunde, cartografie, stuurmanskunst; kortom een mercator sapiens zoals De la Fontaine Verwey hem beschrijft in zijn derde bundel Uit de wereld van het boek, welke als ondertitel meekreeg In en om de Vergulde Sonnewyser,7 en waaraan wij met instemming van de schrijver veel van het volgende ontlenen.