2003.11.05 Vreemdelingenstemrecht DV
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
NATIONAAL SECRETARIAAT - STUDIEDIENST INHOUD 1. Inleiding. 2. 40 jaar vreemdelingenstemrecht: iedereen is medeschuldig. 3. Het vreemdelingenstemrecht in enkele OESO-landen. 4. Het Vlaams Blok en het vreemdelingenstemrecht. 5. De voorstellen van het Vlaams Blok. Madouplein 8, bus 9 - 1210 Brussel - Tel. (02) 219 60 09 - Fax (02) 218 19 58 URL :http://www.vlaamsblok.be - e-mail : [email protected] 1. Inleiding Het regeerakkoord zette de deur reeds wagenwijd open en nu is het zover. Terwijl de VLD in de regeerperiode nog terzijde werd gestaan door Louis Michel zijn het nu de Franstalige liberalen die – in navolging van alle andere Franstalige partijen en de Vlaamse linkse partijen – in de senaat een wetsvoorstel tot toekenning van gemeentelijke vreemdelingenstemrecht hebben ingediend. Dat het vreemdelingenstemrecht een louter Franstalige en linkse eis is, is evenwel een misvatting. Uit de volgende nota blijkt dat elke Vlaamse partij medeschuldig is aan de invoering van het vreemdelingenstemrecht. Het Vlaams Blok is de enige politieke partij die net zoals de meerderheid van de Vlamingen ronduit gekant is tegen het vreemdelingenstemrecht, of het nu op nationaal of op lokaal niveau is. Met het voorstel om de beslissing inzake de toekenning van het vreemdelingenstemrecht over te laten aan de gewesten ontloopt de VLD haar verantwoordelijkheid. Dit voorstel tot ‘regionalisering van het vreemdelingenstemrecht is overigens zowel vanuit politiek – Brussel – als vanuit juridisch oogpunt problematisch. De VLD zette zélf de deur open voor het vreemdelingenstemrecht door haar instemming met het regeerakkoord dat deze beslissing overlaat aan het federaal parlement. De VLD heeft Vlaanderen alweer buitenspel gezet. 2 2. 40 jaar vreemdelingenstemrecht: iedereen is medeschuldig A. De jaren zestig en zeventig. Reeds op het einde van de jaren zestig stak de roep naar vreemdelingenstemrecht de kop op in Franstalige vakbondskringen. Centraal stond de idee om de op basis van samenwerkingsakkoorden in het buitenland aangeworven laaggeschoolde vreemde arbeiders (uit Italië, Spanje, Griekenland, Marokko, Algerije en Tunesië) een zekere mate van inspraak te verlenen inzake beslissingen die hen direct aanbelangen. De vakbonden schoven het kiesrecht voor niet-Belgen naar voren in het kielzog van de gelijkschakeling van Belgen en niet- Belgen bij sociale verkiezingen. Al sinds 1949 en 1952 konden vreemdelingen hun stem uitbrengen voor de samenstelling van respectievelijk de Ondernemingsraden en de Comités voor Veiligheid, Gezondheid en verfraaiing der Werkplaatsen. In beide gevallen gold als minimumvoorwaarde een termijn van twee jaar tewerkstelling in België. In 1963 kwam de verblijfsvoorwaarde als voorwaarde te vervallen. Vanaf dat moment konden niet-Belgen zich ook verkiesbaar stellen indien zij minstens vijf jaar – voor Belgen gold drie jaar – in dezelfde sector tewerkgesteld waren1. In maart 1971 organiseerde het Luikse gemeenschappelijk vakbondsfront FGTB-CSC een studiedag omtrent de politieke participatie van vreemdelingen op lokaal niveau. Het initiatief en pleidooi van de Luikse vakbonden kreeg navolging in gans het land via discussiedagen. Aldus werd de thematiek van het vreemdelingenstemrecht een eerste keer op de publieke agenda geplaatst. In dezelfde maand waarin de Luikse vakbonden de kwestie openlijk naar voren schoven, diende de Franstalige socialist Ernest GLINNE (PSB), daarbij gesteund door Kamerleden van PSB, FDF en PSC, een eerste wetsvoorstel in dat expliciet de toekenning van gemeentelijk stemrecht aan EEG-vreemdelingen beoogde. In zijn voorstel ging Glinne weliswaar niet zo ver als wat de vakbonden te Luik eisten (namelijk lokaal kiesrecht voor alle vreemdelingen) maar ‘beperkte’ hij zich ertoe aan “onderhorigen van EEG-landen bij wijze van proef het voorrecht van politieke inspraak te verlenen”2. Als voorwaarde werd een verblijfsduur van minimum 10 jaar in het land en minimum 5 jaar in de betrokken gemeente vooropgesteld omdat “enige culturele integratie en inschakeling in het sociale milieu moet worden geëist”3. Glinne wees erop dat het aantal zetels bij verkiezingen bepaald wordt door het aantal inwoners (en dus niet door het aantal staatsburgers) en dat in bepaalde delen van met name Wallonië de vreemdelingen “vaak meer dan 15 % van de plaatselijke bevolking uitmaken”. Ook stelde hij dat vreemdelingen ook gewoon belastingen betalen en gemiddeld “niet meer misdrijven dan de Belgen” plegen4. Met de val van de rooms-rode regering-Eyskens-IV sneuvelde ook Glinnes wetsvoorstel. Tijdens de volgende legislatuur diende de Franstalige communist Marcel LEVAUX (PC) een wetsvoorstel in dat veel verder ging dan het ballonnetje dat Glinne had opgelaten. Levaux, die zijn voorstel in april 1972 aan de Kamer aanbood, wilde alle niet-Belgen aan gemeenteraadsverkiezingen (en bepaalde supra-lokale verkiezingen) laten deelnemen. Om te mogen stemmen moest de vreemdeling minstens 5 jaar in België verblijven en minimum 2 jaar in de betrokken gemeente gevestigd zijn. Om zich verkiesbaar te stellen, moest de vreemdeling in België geboren zijn en daar onafgebroken gewoond hebben of reeds één keer het actief kiesrecht uitgeoefend hebben en sindsdien onafgebroken in het land wonen. Levaux meende met zijn voorstel “de immigranten nauwer te betrekken bij het leven van de plaatselijke gemeenschap waartoe zij behoren”. Hij stipte eveneens aan dat gastarbeiders meegerekend worden in de bevolkingscijfers die aangewend worden om het aantal gemeenteraadsleden te bepalen, hoewel zij zelf geen kiesrecht bezitten. Anders dan bij Glinne vond Levaux dat kiesrecht als een soort beloning of ereschuld aan gastarbeiders toegekend moest worden: “De gastarbeiders (onderlijning Vlaams Blok) spelen in ons economisch leven een gewichtige rol. Zonder hen zouden in een aantal zeer belangrijke werkzaamheden die wegens het gevaarlijke en ongezonde karakter ervan door de Belgische ingezetenen niet meer gewild zijn, ernstige moeilijkheden doen rijzen met alle nadelige gevolgen vandien voor ons hele bedrijfsleven.”5 1 D. Jacobs, Nieuwkomers in de politiek. Het parlementair debat omtrent kiesrecht voor vreemdelingen in Nederland en België (1970-1997)., Gent: Academia Press, 1998, blz. 153-154. 2 Gedr. Stuk., Kamer, 1970-71, 936/1, 1. 3 Ibid., 2. 4 Ibid., 2. 5 Gedr. Stuk., Kamer, 1971-72, 182/1, 1. 3 Levaux’ wetsvoorstel verviel in januari 1974 toen de tripartiete regering Leburton (PSB-BSP, CVP-PSC, PVV- PLP) viel die een jaar eerder het rooms-rode kabinet Eyskens-V vervangen had. Ondertussen had de christen- democratische premier Gaston EYSKENS (CVP) in oktober 1972 samen met de Italiaan Andreotti op de Europese Top te Parijs met veel poeha de idee gelanceerd om onder bepaalde voorwaarden het lokaal kiesrecht toe te kennen aan onderdanen van de EEG. Dat pleidooi werd in de loop van 1973 door de nieuwe Belgische regering-LEBURTON bevestigd. In maart 1973 riepen de Belgische bisschoppen in een pastorale verklaring op om onder bepaalde voorwaarden aan vreemdelingen het gemeentelijk kiesrecht toe te kennen ter bevordering van hun politieke participatie6. In mei 1974 diende de socialist GLINNE met enkele Franstalige en Nederlandstalige partijgenoten (PSB-BSP) onder de regering Tindemans-I (CVP-PSC, PVV-PLP) een voorstel in dat een stuk verder ging dan zijn eerder initiatief en mooi aansloot op het pleidooi van Eyskens aangaande lokaal kiesrecht voor EEG-onderdanen. Glinne bepleitte toekenning van gemeentelijk kiesrecht aan EEG-onderdanen indien zij vijf jaar in het land verbleven. Voor verkiesbaarheid zou de EEG-vreemdeling sedert minstens 10 jaar in België moeten verblijven. Glinne rechtvaardigde zijn voorstel in het licht van de Europese integratie: “De ‘EEG-vreemdelingen’ zijn onze neven geworden, leden van een politieke familie en het vrije verkeer en het vestigingsrecht dat zij genieten, moeten een specifiek verlengstuk op het vlak van de politieke rechten krijgen. Een ‘EEG-landgenoot’ – indien het Europa van de Gemeenschap althans een nieuw vaderland wordt of moet worden – mag niet ondergebracht blijven in dezelfde politieke categorie als de immigrant die afkomstig is van de andere kant van de wereld, van een ander continent of van een Europees land dat geen lid is van de EEG (onderlijning Vlaams Blok).”7 Het voorstel van Glinne werd nooit onderwerp van discussie in een commissievergadering en verviel bij het einde van de legislatuur in 1977. Medio 1976 werd een wetsontwerp van de regering goedgekeurd dat de kieswetten op een aantal punten moderniseerde. In juni 1976 dienden de Franstalige communisten Levaux en Van Geyt (PC) een amendement in dat toekenning van kiesrecht aan “vreemdelingen die in België werkzaam zijn”8 beoogde. De toenmalige minister van binnenlandse zaken Joseph MICHEL (PSC) pareerde evenwel dit initiatief met de stelling dat er grondwettelijke bezwaren verbonden waren aan pogingen gemeentelijk kiesrecht aan niet-Belgen te verlenen via een rechtstreekse aanpassing van de kieswetgeving. Michel stelde dat men reeds voldoende tegemoet kwam aan de eis van politieke participatie van vreemdelingen door genaturaliseerde Belgen het actief kiesrecht op alle niveaus toe te kennen: “Van nu af aan (kunnen) de personen die een gewone naturalisatie hebben verkregen, ook stemmen, hetgeen reeds een grote vooruitgang betekent.”9 Het communistische amendement werd probleemloos verworpen: een meerderheid van 124 Kamerleden (christen-democraten, liberalen, Volksunie, FDF-RW) verwierp het amendement; slechts 2 (communistische) Kamerleden stemden voor, 42 andere (socialisten