Ficino En Het Voorstellingsvermogen : Phantasia En Imaginatio in Kunst En Theorie Van De Renaissance Van Den Doel, M.J.E
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
UvA-DARE (Digital Academic Repository) Ficino en het voorstellingsvermogen : phantasia en imaginatio in kunst en theorie van de Renaissance van den Doel, M.J.E. Publication date 2008 Link to publication Citation for published version (APA): van den Doel, M. J. E. (2008). Ficino en het voorstellingsvermogen : phantasia en imaginatio in kunst en theorie van de Renaissance. St. Hoofd-Hart-Handen. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) Download date:01 Oct 2021 223 6. ALBERTI,BARTOLI,COMANINI: HET VOORSTELLINGSVERMOGEN IN VROEG- MODERNE KUNSTTHEORIE Kunsttheorie als emancipator van de schilderkunst E KRUISBESTUIVING tussen de ontdekkingen van humanisten en de technische vernieuwingen van schilders en beeldhouwers ten tijde van de DItaliaanse Renaissance - het kwam al eerder aan bod827 - had tot gevolg dat binnen het milieu van kunstenaars, naast technische, ook filosofische vragen steeds belangrijker werden. Vooral binnen de ateliers werd voor het eerst de theoretische vraag geformuleerd wat kunst nu eigenlijk is. Door middel van een groeiend aantal teksten binnen het genre van de kunstliteratuur, werd door de auteurs naarstig gezocht naar antwoorden hierop. Om de status van het kunstenaarsschap te verhogen werden beschrijvingen van kunstwerken uit de Klassieke Oudheid verzameld en vaak verbeeld en er werd gezocht naar inhoudelijke relaties tussen de schilderkunst en de theorie van de artes liberales, zoals die van de geometria of de retorica.828 Ook de filosofische theorievorming over creativiteit en inspiratie kon werden ingezet om Vrouwe Pictura met gepaste waardigheid te bekleden.829 Ficino’s opvattingen over het voorstellingsvermogen maakten deel uit van de genoemde theorievorming. In dit hoofdstuk zal worden nagegaan op wat voor manier de auteurs van kunstliteratuur gebruik maakten van Ficiniaanse opvattingen voor hun eigen doelstellingen, veelal de emancipatie van de schilderkunst. Martin Kemp onderzocht al eerder hoe de begrippen ‘imaginatio’ en ‘phantasia’ in de vijftiende eeuw vorm kregen in de kunsttheorie. Hij stelt dat de naklank van Ficino’s opvattingen over het voorstellingsvermogen in de kunsttheorie vooral een zestiende-eeuws fenomeen is en dat het een zeer omvangrijk studie-object is.830 Het aantal passages uit zestiende-eeuwse kunsttheoretische teksten waarin de termen ‘phantasia’ (of ‘fantasia’) en 827 Zie hoofdstuk 1, 11vv. 828 M. Kemp, ‘From “Mimesis” to “Fantasia”; the Quattrocento Vocabulary of Creation, Inspiration and Genius in the Visual Arts’, Viator; Medieval and Renaissance Studies 8 (1977), 347-405, m.n. 347; Van den Doel, Nach den Reglen wohlgegründete Naturlichkeit, 73-80. 829 Kemp, ‘From “Mimesis” to “Fantasia”’, 347; Williams, Art, Theory and Culture in Sixteenth-century Italy, passim. 830 Kemp, ‘From “Mimesis” to “Fantasia”’, 348: ‘Ficino’s own impact is a predominantly cinquecento phenomenon which warrants a full-scale study in its own right.’ 224 ‘im(m)aginatio’ een rol spelen loopt in de honderden,831 zodat het binnen het kader van dit onderzoek te ver voert om deze allemaal de revue te laten passeren. Ik beperk me daarom tot een selectie van representatieve ontleningen. Daarbij moet worden opgemerkt, dat het niet altijd duidelijk is of het hierbij om directe verwijzingen naar Ficino’s werken gaat. Gezegd kan worden dat er sprake is van receptie in een brede, algemene zin. Hiertoe behoren ook passages die van de oorspronkelijke Ficiniaanse intenties ver afstaan. Er zijn echter ook ontleningen, waarbij de auteur direct aan Ficino refereert, of waarbij de formulering zodanig is, dat van een verwijzing naar Ficino’s werk met grote zekerheid sprake is. In dit hoofdstuk zal ik vooral aan die referenties aandacht besteden. Bij het bepalen van de receptie van Ficino’s opvattingen in kunsttheoretische teksten doet zich een ander probleem voor. De anachronistische term ‘kunsttheorie’ verwijst naar een veelheid aan tekstuele genres: traktaten, lofredes, beeldgedichten, biografieën, reisgidsen, gepubliceerde brieven en dialogen. Deze teksten werden geschreven door kunstenaars, kunstliefhebbers, geletterde amateurs, of literaten; zij waren bestemd voor schildersateliers, voor educatieve doeleinden of hadden een zuiver literair of retorisch oogmerk. Zoals Robin Williams opmerkte: [T]hough they vary as greatly in sophistication as they do in purpose and form, and though even the best are highly derivative, some, at least are impressively complex structures of ideas that integrate a wide range of sources in imaginative ways.832 Deze variëteit aan intenties van schrijvers en lezers maakte een veelheid aan routes voor het doorwerken van opvattingen mogelijk, die niet altijd meer traceerbaar zijn. Toch zal ik in het navolgende enkele mogelijke routes in grote lijnen in kaart proberen te brengen. Verspreidingsroutes van Ficino’s gedachtegoed De meest directe omgeving waar Ficino’s opvattingen door kunsttheoretici konden worden gerecipieerd, is die van zijn tijdgenoten Leon Battista Alberti (1404-1472) en Antonio di Tuccio (di Marabottino) Manetti (1423-1497). Ficino moet Alberti persoonlijk hebben gekend want hij nam hem op in zijn lijst met correspondenten.833 831 Deze aantallen zullen nog worden gespecificeerd; zie voetnoten 927, 928 en 1002. 832 Williams, Art, Theory, and Culture in Sixteenth-Century Italy, 1. 833 Ficino maakte een lijst met namen van zijn leerlingen en correspondenten in 1492. Zie voetnoot 51. 225 Cristoforo Landino, met wie Ficino zeer goed bevriend was, laat Ficino en Alberti optreden in zijn Disputationes Camaldulenses (1472-1480), waar zij beiden, samen met onder andere Lorenzo en Giuliano de’ Medici en Federico da Montefeltro, aanzitten bij een (mogelijk fictief) banket om te spreken over de vita activa en de vita contemplativa.834 Inhoudelijk zijn er veel overeenkomsten tussen de Disputationes en Ficino’s brief De divino furore.835 Omdat het onduidelijk is of deze ontmoetingen echt plaats gevonden hebben en omdat het niet een kunsttheoretische tekst betreft, laat ik de Disputationes verder buiten beschouwing; op Alberti kom ik nog terug. Manetti wordt vermeld als ‘civis et architectus’ onder hen die werden gevraagd om te adviseren over de voltooiing van de gevel van S. Maria del Fiore (de Dom) in Florence; ook werkte hij aan de Spedale degli Innocenti.836 Samen met Bernardo del Nero verzocht deze bouwmeester Lorenzo il Magnifico om een Italiaanse vertaling van De amore, waarna Ficino deze tekst zelf vertaalde.837 Manetti ging uiteindelijk ook een briefwisseling aan met Ficino en schreef een biografie van Brunelleschi.838 Of Manetti goed bekend was met Ficino’s opvattingen over het voorstellingsvermogen valt moeilijk te achterhalen. Kemp brengt naar voren dat Manetti in Brunelleschi’s Vita, overigens net zoals Alberti dat veelvuldig deed, niet zozeer de term ‘imaginazione’ hanteert, als wel vaak gebruik maakt van de term ‘invenzione’, een aan de retorica ontleend begrip dat veelal met het vinden van een (nieuwe) onderwerpskeuze te maken heeft. Zo beschrijft hij dat Brunelleschi (wat betreft zijn ontwerp voor de S. Maria degli Angeli) uitblonk in ‘invenzioni di qualità’.839 Manetti verwijst slechts éen keer naar de ‘imaginatio’; als het gaat om Brunelleschi’s ervaring met bijvoorbeeld klokken en mechanische snufjes, spreekt hij over ‘gli detto grandissimo aiuto al potere immaginare diverse macchine’.840 Eerder werd opgemerkt dat Ficino’s persoonlijk netwerk, waartoe Alberti en Manetti behoorden, en zijn vele brieven, bijgedragen hebben tot de verspreiding van 834 C. Landino, Disputationes Camaldulenses, P. Lohe (ed.), Firenze 1980. 835 Zie hoofdstuk drie, 87vv. 836 G. Vasari, Le vite de’ più eccellenti pittori, scultori ed architettori, G. Milanesi (ed., comm.), 9 vols., Firenze 1878-1885, deel IV, 304vv. 837 Jayne, ‘Introduction’, 27. 838 A. di Tuccio Manetti, The Life of Brunelleschi, H. Saalman (ed.), C. Enggass (transl.), London 1970. 839 Manetti, The Life of Brunelleschi, 103; Kemp, ‘From “Mimesis” to “Fantasia”’, 350. 840 Manetti, The Life of Brunelleschi, 50-53, Kemp, ‘From “Mimesis” to “Fantasia”’, 364. 226 zijn opvattingen,841 evenals enkele van zijn werken; vooral De amore bleef langdurig populair. Met name in hoofdstuk drie is al duidelijk geworden dat Ficino’s filosofische opvattingen vanaf het begin van de zestiende eeuw niet alleen waren doorgedrongen in filosofische teksten, maar ook in verhandelingen over hoofse liefde, schoonheid, geneeskunst, de natuurwetenschappen en magie. Dit geldt ook voor de kunstliteratuur, zo zal blijken. In de vijftiende eeuw waren het (Neo-)Platonisme in het algemeen, en Ficino’s opvattingen in het bijzonder, vooral populair in specifieke centra: naast Ferrara, Urbino en Rimini,