UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Eenheid en verscheidenheid. De burgers van in de Gouden Eeuw

Dorren, G.M.E.

Publication date 2001

Link to publication

Citation for published version (APA): Dorren, G. M. E. (2001). Eenheid en verscheidenheid. De burgers van Haarlem in de Gouden Eeuw. Prometheus/Bert Bakker.

General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of , Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The . You will be contacted as soon as possible.

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) Download date:07 Oct 2021 6 6 Inn het belang van de stad

Schilderr Bastiaen Fredericxs had zich in 1677 schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte.. Driemaal had hij de handtekening van een burgemeester gefingeerd onderr een rekening voor schilderwerk, en op die manier geld uit de stadskas wetenn te krijgen. Bij een vierde poging kwam zijn bedrog uit. Er werden stren- gee straffen tegen hem geëist: doodstraf, dan wel verminking van zijn hand (een gebruikelijkee straf voor valsheid in geschrifte) en eeuwige verbanning.947 Inn het vonnis valt te lezen dat Bastiaen zichzelf op de eerste plaats stelde, ter- wijll hij moreel verplicht was zoveel mogelijk het stadsbelang te behartigen. Hemm werd vooral nagedragen de fraude te hebben gepleegd als geboren Haar- lemmerr en beëdigd schutter, die bovendien in stadsdienst werkte. Kortom, op driee manieren achtte het gerecht Bastiaen aan de stad gebonden: beroepshalve, doorr zijn afkomst en door zijn wapendienst. Elk van deze banden afzonderlijk rechtvaardigdee in de ogen van het gerecht loyaliteit ten opzichte van de stad. Eenn dergelijke stelhngname van de heren van de wet hoeft ons niet te verbazen. Interessanterr is in hoeverre degenen die niet met macht waren bekleed hun meningg deelden. Gaven zij blijk van betrokkenheid bij de stad?

Inn de vorige hoofdstukken werden familie, buurt, gilde en kerk behandeld, waarbijj steeds is gekeken naar de belangrijke rol die deze instellingen in de Haarlemsee samenleving speelden. Zij gaven het leven van de stadsbevolking structuur.. De verbondenheid met deze kleinere gemeenschappen bevorderde dee betrokkenheid van inwoners bij de stad. De stedelijke gemeenschapszin en hett uitdragen van de eenheid van de stad is het onderwerp van dit hoofdstuk. Tweee instellingen die nauw verbonden waren met de stedelijke identiteit wa- renn de schutterij en de rederijkerskamers. Beide droegen de genootschapsken- merkenn van de reeds behandelde verbanden - vooral de gebuurten en de gilden -- en hadden daarnaast een sterk stadsvertegenwoordigend karakter. In woord en gebaarr identificeerden zij zich met Haarlem. De rederijkers bezongen de Haar- lemsee deugden, de schutterij was bij uitstek het symbool van de burgerlijke een- heid.. Hoe functioneerden deze mannengenootschappen in de Haarlemse samen- levingg en op welke wijze droegen ze bij aan de eenheid van de stadsbevolking? Dee schutters en rederijkers manifesteerden zich uitdrukkelijk als Haarlemmers.

169 9 Waarr eerstgenoemden met de wapens de stadseer hooghielden, deden de ande- renn dat met woorden. Niettemin was de relatie tussen beide instellingen en het stadsbestuurr niet zonder problemen in de zeventiende eeuw. Wanneer kwam de verstandhoudingg in gevaar en hoe werden zulke crises opgelost? Vann overheidswege werd het nodige ondernomen om bij de stadsbevolking eenn gevoel van saamhorigheid te stimuleren. In het dagelijks bestuur deden de burgemeesterss dit bijvoorbeeld door vrede te stichten tussen ruziënde Haar- lemmers.. Daarnaast kon het stadsbestuur door middel van prestigieuze projec- tenn en propaganda wijzen op het belang van eenheid. De lof van Haarlem stond steedss centraal, een stad waarop de inwoners trots mochten zijn en die zo was gewordenn dankzij haar moedige en eerzame bevolking. Maar waaruit bestond diee eenheid eigenlijk, of beter: op welke inwoners werd een appèl gedaan en wiee toonden zich gevoelig voor het ideaalbeeld van een verenigde stad? Eerstt komt de rol van de rederijkerskamers in de Haarlemse samenleving aann bod, vervolgens die van de schutterij. Wat de schutters extra interessant maakt,, is dat ze, wanneer de rust in de stad verstoord raakte, nooit passief kon- denn blijven, maar altijd positie moesten kiezen. De momenten waarop de een- heidd ernstig werd bedreigd en de wijze waarop deze dan weer werd hersteld, vormenn het derde onderwerp in dit hoofdstuk. Daarna komen de mogelijkhe- denn die de burgemeesters ter beschikking stonden om de harmonie in Haar- lemm te bevorderen aan de orde. De manier waarop de eensgezindheid vervol- genss werd verbeeld is een volgend thema. Ten slotte komen we uit bij degenen diee deze harmonie uiteindelijk moesten dragen en haar soms meer, dan weer minderr gestalte gaven: de Haarlemmers.

'BROEDERSS VAN DE CAMER': DE REDERIJKERS

Mett hun wortels in de laatmiddeleeuwse stadscultuur waren de rederijkerska- merss typische exponenten van stedelijke trots.948 De Haarlemse rederijkers ga- venn niet alleen op literaire wijze van hun zelfbewustzijn blijk, ze belichaamden diee ook in optochten en gedurende stadsfeesten. In ic8o en 1583 zetten ze het bezoekk van Willem van Oranje aan Haarlem luister bij, in ic86 werd Leicester ingehaaldd met toneelspel en tableaux vivants.9*9 Een heuglijk feit, zoals de af- kondigingg van het Twaalfjarig Bestand in 1609, werd in Haarlem gevierd met spell van de rederijkers en leerlingen van de Latijnse school.950 Sindss het einde van de zestiende eeuw telde Haarlem drie rederijkerskamers: Dee Pelicaen, beter bekend onder het motto 'Trou Moet Blycken', De Wijngaert- ranckenn met de leus 'Liefd Boven Al' en de juist opgerichte kamer van De Witte Angieren,, die als motto 'In Liefde Getrouw' voerde.951 De Witte Angieren was opgerichtt door een aantal Vlamingen en zou een Vlaamse signatuur blijven houden.. Zeker in de eerste jaren van zijn bestaan werd deze kamer niet als ty- pischh Haarlems beschouwd. In ieder geval was hij bij geen van de rekesten be-

170 0 JfóJfó %Jf;*&*$!** i3r*****^*'**

TT T frUienfrUien cüni >vast m yijjPILita,m, ita,m,jtuun,

ftft fir (fnrttGc cpzfj rjCE}^"^^ „&£„&£ ikmrft £u O^&OVJ0ET($ffc£EAr

Theodorr Matham naar Hendrik Goltzius, blazoen van rederijkerskamer De Pelicaen met de leus Trou Moet Blycken. Blycken. Archiefdienstt voor Kennemerland, Haarlem. trokkenn die de andere twee kamers in die periode gezamenlijk zouden indie- nen. . Aann het begin van de zeventiende eeuw waren er tussen de veertig en vijftig mannenn bij de twee Haarlemse kamers aangesloten, de helft als kamerist, de an- derenn als beminders.952 De eersten waren volwaardige leden, de anderen waren meerr vrijblijvend met de kamer verbonden.9" Bestuurlijk toonden de kamers gelijkeniss met de gilden en gebuurten. Bovenaan stond de 'keizer', aan wie de

171 1 stukkenn werden opgedragen. Net als de 'prins' werd hij steeds voor een bepaal- dee periode aangesteld. Bij Trou Moet Blycken was de prins mogelijk tevens de dekenn of voorzitter, die met de raad (vinders) het feitelijke bestuur in handen had.9544 Zij droegen zorg voor de financiën en stelden de reglementen vast. Als penningmeesterr fungeerde de fiscaal, ook wel breukmeester genoemd.955 Tot slott zat er nog een vaandrig in het bestuur van de kamer, uitsluitend voor het uiterlijkk vertoon bedoeld. Waarschijnlijk was deze functie net als in de schutte- rijj aan jonge vrijgezellen voorbehouden. Dee spil van de rederijkerskunst was de factor. Hij was geen bestuurslid, soms niett eens een broeder;916 het belangrijkste criterium was namelijk dat hij uit- blonkk in de dichtkunst. De kwaliteit van de productie was afhankelijk van de factor:: bij deelname aan wedstrijden en andere literaire evenementen had hij de leidingg en voerde hij het woord, hij schreef en regisseerde de op te voeren stuk- ken,, vervaardigde doorgaans de jaarzangen en onderrichtte aankomende leden. Eenn ordonnantie, waarschijnlijk daterend uit het midden van de zeventiende eeuw,, maakt melding van twee bijeenkomsten per week, die tot uiterlijk negen uurr 's avonds duurden.957 Aanwezigheid was verplicht, althans absentie werd beboet.. Ook introduces waren welkom, maar ten hoogste drie keer per jaar (per introducé)) en niet op maaltijden 'off alsser iets aan de broeders word gege- ven'.9588 Trou Moet Blycken hield een maximum van 32 broeders aan, het leden- tall van Liefd Boven Al varieerde sterk.959 Van nieuwe Pelikanisten werd verlangd dee overige broeders 'eens eerlijck te tracteeren'. Err zijn aanwijzingen dat er in de vroege zeventiende eeuw sprake was van ri- valiteitt tussen Trou Moet Blycken en Liefd Boven Al. De Haarlemse kamers had- denn in 1603 in Schiedam zilveren en tinnen prijzen gewonnen, die zij onderling verdeeldenn 'om alle callomnien [kwaadsprekerij] hier naer te verhoeden'.960 Driee jaar later klaagden de broeders van Trou Moet Blycken over die van Liefd Bo- venn Al, 'die sonder ontboden te wesen op heuren earner waeren verschenen ende diversee onbehoorlijke] woorden sonder redenen hen aengesproken hadden'.961 Dee burgemeesters spraken Liefd Boven Al bestraffend toe en droegen beide ka- merss op elkaar niet ongevraagd te bezoeken. De ruzie was bij het landjuweel dat jaarr nog niet bijgelegd en ook daarna was de relatie niet optimaal.962 Dee vele activiteiten laten niet onverlet dat de rederijkerskamers volgens his- torischh letterkundigen als stedelijke instellingen over hun hoogtepunt heen wa- ren.. E.K. Grootes, die de periode 1580-1620 als nabloei heeft bestempeld, heeft daarvoorr onder meer als factor aangedragen dat de samenleving waarin de re- derijkerijj goed had kunnen gedijen sinds de Hervorming drastisch was gewij- zigd.9633 De Haarlemse rederijkers bleven evenwel aan hun representatieve func- tiee vasthouden en de thesauriersrekeningen laten zien dat die aanspraak van stadswegee tot op zekere hoogte werd gehonoreerd. Zo ontvingen de oudste ka- merss in 1603 geld voor een nieuw vaandel. Datzelfde jaar zaten de burgemees- terss aan bij een gezamenlijke maaltijd die de rederijkers hadden georganiseerd; dee kosten van de wijn kwamen voor rekening van de stad.96*

172 2 Dee contacten verliepen echter dikwijls minder soepel. Zeker in het laatste de- cenniumm van de zestiende eeuw had de medewerking van hogerhand te wensen overr gelaten. Waarschijnlijk hield de afwerende houding van het stadsbestuur verbandd met de onrustige religieuze situatie in de stad, die toen bovendien de eerstee stromen vluchtelingen uit het zuiden te verwerken kreeg. Met het argu- mentt dat de tijden moeilijk waren, werden rekesten vanTrou Moet Blycken en Liefdd Boven Al om een landjuweel te mogen organiseren afgewezen.96* In 1589 werdd het de Haarlemse kamers verboden om tijdens de Sint-Jansmarkt op het Santt te spelen, die dan vol zou staan met kramen. De alternatieve plek, de Kroft, vondenn de rederijkers te afgelegen en met 'qualijck spreken, schempen ende lasteren'' dreven ze de magistraat zover dat die een spelverbod tijdens de popu- lairee jaarmarkt afkondigde;966 het jaar daarop werd het verbod weer ingetrok- ken.9677 De kerkenraad liet er geen misverstand over bestaan sterk tegen het rede- rijkersspell op de jaarmarkt te zijn gekant en waarschuwde de lidmaten dat ze vann het avondmaal afgehouden zouden worden als ze de spelen bijwoonden.968 Inn februari 1600 vroegen beide kamers opnieuw toestemming aan het stads- bestuurr om een landjuweel te houden. Ze wezen op het feit dat het maar liefst 711 jaar geleden was dat Haarlem een dergelijke wedstrijd had georganiseerd. Bovendien,, sinds de Haarlemmers in 15:96 in Leiden de hoogste prijs in de wachtt hadden gesleept, rekenden de deelnemende kamers er min of meer op datt Haarlem de volgende gaststad zou zijn. Was de eeuwwisseling niet een gele- genheidd om met een landjuweel luister bij te zetten? Op een reactie als in 1590 enn 15-91 hadden de rederijkers nu al bij voorbaat hun antwoord paraat:

Watt schaedtet toch dat de goede ghemeente in grote benautheijt oock eens met vermaeckelijcheijtt wat verquickt ende verheucht worde, in sonderheijt als tselfde tott eere ende sonder grote schade van onsse vaderlijcke goede stadt mach geschie- den?969 9

Tochh achtte het stadsbestuur de tijd niet rijp en vroeg het de kamers nog wat geduldd te betrachten. Zodraa de rederijkers er lucht van kregen dat de stad ten bate van een te stich- tenn oudemannenhuis een grote loterij wilde opzetten, dienden ze opnieuw een verzoekk in.97° Ditmaal hadden zij succes. De loterij bewindhebbers maakten zich sterkk voor actieve deelname van Trou Moet Blycken.971 De lezers, trekkers en roeperss waren allen Pelikanisten.972 Voor de loterijkas was het bovendien zeer lucratieff om aan de trekking een feestelijke intree vooraf te laten gaan. Zoals te verwachtenn viel, kochten de twaalf deelnemende kamers vele loten.971 Het wed- strijdthemaa dat Trou Moet Blycken had bedacht, was er ook naar: 'Die d'Armen liefdichh troost, wat loon de sulck verwacht? Als oock wat straffe fel, die troost- looss haer veracht?' De organisatie van de wedstrijd, die in oktober 1606 plaats- vond,, was in handen vanTrou Moet Blycken.974 Liefd Boven Al, op dat moment inn onmin met de Pelikanisten, ontbrak bij de deelnemers, terwijl de Vlaamse ka-

173 3 merr wél meedeed.97* De Vlamingen verzorgden het 'vuurwerk' aan het einde vann het festijn: een verlicht tafereel met onder meer een afbeelding van het Hol- landse,, Haarlemse en Vlaamse wapen.976 De Witte Angieren gaf op deze wijze vann haar drievoudige nationaliteit blijk: Vlamingen van geboorte, maar Haar- lemmerss van leven, en daarmee automatisch Hollanders, want het gewest had henn gastvrij ontvangen. Gedurende de hele week van het landjuweel verbleven dee rederijkers van de andere steden in Haarlem. Het festijn werd afgesloten met eenn gezamenlijke maaltijd in het Prinsenhof.977 Hadd de overheid het verzoek een landjuweel te houden in 1600 nog ver- worpen,, kort daarop was het een heel ander verhaal, omdat de wedstrijd een belangrijkk stedelijk doel kon dienen. De pragmatische houding van het stads- bestuurr kwam in de vroege zeventiende eeuw ook anderszins tot uiting. De Haarlemsee overheid realiseerde zich dat de stad eer inlegde bij het goed voor dee dag komen op elders gehouden landjuwelen en refereinfeesten. Toen Trou Moett Blycken in 1601 de hoofdprijs van Brussel won, werden de rederijkers dann ook beloond.978 Alle drie de kamers kregen de jaren daarop geld uit de stadskass om naar Haastrecht, Noordwij k en Schiedam te reizen en daar aan wedstrijdenn deel te nemen.979 Inn 1613 was Haarlem zelf weer het toneel van een wedstrijd. Liefd Boven Al organiseerdee een refereinfeest, waaraan buiten de Haarlemse maar liefst acht- tienn kamers en een aantal particulieren meededen. Op een refereinfeest draaide alless om gedichten en bleef toneelspel achterwege; de uitstraling was dan ook niett te vergelijken met het landjuweel van 1606.980 Interessant was de opdracht diee de organisatoren hadden bedacht. Juist toen de problemen tussen de Haar- lemsee kerkenraad en het stadsbestuur zich begonnen af te tekenen, liet de ka- merr de prikkelende vraag uitgaan

Off Gods genade door Christi lijden en 'sgheests kracht Onss salicheyt maer ten deel of geheel heeft gewracht?96'

Dee Wijngaertrancken roerde hiermee een thema aan dat de gemoederen van ve- lenn bezighield, getuige ook de enorme respons. De antwoorden hadden over- wegendd een contraremonstrantse strekking,981 zoals dat van de Haarlemse Vla- mingen,, De Witte Angieren. Trou Moet Blycken daarentegen leverde bijdragen vann meer mythologische dan christelijke aard.9®3 Wat stond De Wijngaertran- ckenn met zo'n omstreden thema voor ogen? De refereinregel die ze had be- dacht:: 'Want Reden leert deucht ook sich selfs verwinnen', doet vermoeden dat dee kamer elk antwoord geoorloofd vond, mits het volgens de regels van de kunstt te verdedigen was. Onder de eigen rederijkers waren verschillende religi- euzee gezindten vertegenwoordigd, en liefd Boven Al wilde dan ook niet zozeer eenn religieuze boodschap uitdragen als wel een spannende wedstrijd organise- ren.98* * Dee bundel met bijdragen aan het refereinfeest die een jaar later verscheen

174 4 Historischee optocht rederijkers, zeventiende eeuw. De weduwe voorop draagt de Haarlemse schilden, de anderee vrouwen stellen Kenau Hasselaer en medestrijdster Diewert Scippers voor. Franss Hals Museum, Haarlem. kann niet iedereen hebben bekoord, vooral niet degenen die meenden dat het geenn pas gaf een theologisch debat op deze wijze te benaderen: 'Ons dunckt dat wyy aireede eenighe berispers hooren segghen: Ey siet doch dese Rethorijckers! watt een seltsaem volck dat het is, die zijn te ruych, d'ander te geek, dees te vies, enn so voort.' De auteurs achtten het zinloos 'al de lasteringhen teghens de Konst tee wederlegghen', en beperkten zich tot de opmerking 'of daer wel yet is, hoe Goddelyckk het soude moghen wesen, 'twelck niet schandelijck en wort mis- bruyckt,, ja daer is de H. Schriftuyr, die so volcomen en nootsakelijck is den Menschh ter salicheyt, nochtans siet elck wel hoe seer datse door de boosheyt der Menschenn misbruyckt wort'.* Dat de rederijkers in dit theologische vraagstuk eenn uitdaging zagen om hun retorisch-argumentele vaardigheden of hun ver- beeldingskrachtt te meten moest hun dan ook niet euvel worden geduid.986 Inn de jaren die volgden raakte de ruzie tussen kerkenraad en stadsbestuur in zo'nn stroomversnelling, dat uiteindelijk de wet werd verzet. De onenigheid bin- nenn de stad was zichtbaarder dan ooit, toen De Wijngaertrancken opnieuw van zichh deed spreken. Ditmaal zocht de kamer niet de discussie, maar refereerde zij aann een gebeurtenis waarin alle Haarlemmers zich konden herkennen. Op 26 julii 1619 voerden de broeders van Liefd Boven Al een toneelstuk op van hun lid Govertt van der Eembd, getiteld Haerlemse belegeringhs treur-bly-eynde-spel. De ontbe- ringenn die de Haarlemmers tijdens het beleg hadden geleden, werden gevisu- aliseerdd en De Tijd sprak de terneergeslagen Haarlemse maagd moed in, waarna 'eenn rey van borgheren en borgherinnen' tot slot een 'loff-sangh van de verloste Borghery'' ten gehore bracht.987 In het jaar van deze opvoering telde Liefd Boven All een recordaantal broeders van 69, te weten 25 kameristen en 44 beminders, diee zich mogelijk alleen voor de opvoering van het stuk hadden aangesloten. Opvallendd is dat het aantal broeders, dat sinds 1612 groeide, gestaag toenam naarmatee de stad meer verdeeld raakte.988 Tijdenss de Bestandstwisten had De Wijngaertrancken laten zien zowel voor confrontatiee (1613) als voor vereniging (1619) oog te hebben. Wie maakten nu deell uit van dit 'seltsaem volck'? Zelf hadden de Haarlemse rederijkers zich in

'75 5 iS9°iS9° geafficheerd als 'meest alle schaemele ambachts gesellen'.989 In 1591 ty- peerdenn zij zich niet meer als louter arme gezellen, maar nog altijd als eenvou- digee heden: 'goede slechte [eenvoudige] borgeren ende ambachtsluijden (...) diee gheen oncosten moghen noch oeck in sulckdanighen saeck behoiren te draghen,, want men behoort den arbeijdende osse den muijl niet toe te bin- den'.9900 Het is de vraag of deze omschrijving overeenkwam met de werkelijk- heid.. Het laatste rekest behelsde een verzoek aan het stadsbestuur om geld, en dee rederijkers hadden er belang bij zich nederig te presenteren. In elk geval wil- denn de broeders duidelijk maken dat zij moesten werken voor hun inkomen en datdat zij vonden dat de onkosten die zij als rederijkers maakten voor rekening van dee stad dienden te komen. Belangrijk in dit verband is het onderscheid dat de kamerss hanteerden tussen kameristen en beminders. Onder de laatsten bevon- denn zich in de zeventiende eeuw enkele gegoeden, zoals Pieter van Foreest en Willemm Bicker (Trou Moet Blycken) en schepen en burgemeester Jan Claesz Loo (Liefdd Boven Al).991 Ook de latere deken van de Koningstraat en regent van het Heiligee Geesthuis, Frans Simonsz van de Bogaert, was gedurende vijf jaar be- minderr van Liefd Boven Al (1616-1621 )."2 Bij de kameristen komen zulke grote namenn niet voor. Louter ambachtsgezellen zijn zij in de zeventiende eeuw zeker niett geweest; Liefd Boven Al had meesters als de schilders Job en Gerard Berck- heydee in de gelederen.993 Maar de Haarlemse elite ontbrak in het hart van het rederijkersbedrijj f. Dit gegeven ondersteunt Grootes' these voor de vroege ze- ventiendee eeuw, dat vooral de middengroepen actief waren in het rederijken terwijll de maatschappelijke elite hoe langer hoe minder betrokken raakte.994 Enkelenn van hen toonden in Haarlem weliswaar interesse als beminder, maar, zekerr waar het De Wijngaertrancken betrof, slechts gedurende het eerste kwart vann de zeventiende eeuw."s Dee Vlaamse kamer was in de loop van bovengenoemde periode in het slop geraakt.. In 1621 lieten de prins en de factor van de Witte Angieren de burge- meesterss weten dat ze met nieuw elan hun kamer wilden aanpakken, omdat er 'veelee abusen doort verloop vanden tijt ende quaeden toesicht daerinne gevoert enn gecroopen hebben'."6 Zij kregen daarvoor toestemming, maar geen gelde- lijkee steun. Het archief van Trou Moet Blycken toont een hiaat van 1611 tot 1681, maarr in ieder geval laten de Haarlemse stadsrekeningen vanaf 1621 geen tege- moetkomingenn meer zien."7 Voor De Wijngaertrancken brak een slappe tijd aan;; met name de periode 1627-1639 geeft een laag ledental te zien. Tot het middenn van de zeventiende eeuw werden in Haarlem nog drie refereinfeesten gehouden,"88 die echter niet de allure hadden van dat van 1613. In 1634 stuurde Dee Wijngaertrancken weer een gewaagde vraag aan de Hollandse kamers: 'Wat iss des Duyvels werck en hoe groot hun getal? Wat is der Enghelen werck en hoe groott hun getal?' De Haarlemse kerkenraad ontving een bezorgde brief van de Dordtsee over dit diema en verzocht op zijn beurt het stadsbestuur stappen te ondernemen.9999 De Witte Angieren liet het jaar daarop zien niet op een con- frontatiee uit te zijn met de vraag naar het allerschoonste 'in't groot GewelfT'. ,00°

176 6 Err waren al eerder aanvaringen met de burgemeesters geweest. In 1629 moest dee prins van Liefd Boven Al het blazoen van de kamer binnenhalen en mocht er voorlopigg geen vergadering worden gehouden. lo°' De ophef had te maken met hett nieuwjaarsdicht, dat zo 'schandaleus' was bevonden, dat de kamer twee jaar langg niet mocht samenkomen.'001 De rederijkers besloten uit te wijken naar het nabijee Overveen, maar in 1631 kregen ze van de burgemeesters ook een verbod daarr te spelen.IOOÏ De inmenging van het stadsbestuur - waarschijnlijk meestal aangezwengeldd door de kerkenraad - moet aspirant-rederijkers hebben afge- schrikt.. Soortgelijke ontwikkelingen deden zich voor in Den Haag, waar het stadsbestuurr zich zelfs met de motto's van de kamers bemoeide.1004 Financieel werdenn de Haagse kamers langer door het stadsbestuur gesteund dan de Haar- lemse,10055 maar zij traden na 1620 veel minder in de openbaarheid, terwijl de Haarlemmerss tot het midden van de zeventiende eeuw samen met de Leidse Wittee Acoleyen als actiefste rederijkers van Holland golden.'006 OokOok zonder overheidssteun was de rol van de Haarlemse rederijkers dus ze- kerr nog niet ten einde, maar de reikwijdte van hun activiteiten laat zich moei- lijkk meten. Misschien veelzeggend genoeg zijn de enige activiteiten die in de zeventiende-eeuwsee ordonnantie van Trou Moet Blycken naar voren komen spelletjes:: kaarten en botten of koten.1007 De kamers lijken meer en meer te zijn verwordenn tot sociëteiten, waar de leden gezellig samen konden zijn en onbe- kommerdd over dingen die hen ter harte gingen konden praten. Al het besproke- nee diende binnenskamers te blijven, zoals ook in ambachtsgilden gebruik was.I0088 Een geliefd onderwerp, dat buiten de kamer al snel gevoelig kon liggen, wass religie. Zeker bij Liefd Boven Al kan dit tot aardige discussies hebben ge- leid,, gegeven het feit dat verschillende gezindten waren aangesloten. Zo was de doopsgezindee procureur Pieter Rixtel er factor (1667-1673),,009 alsook de ka- dioliekee drukker Nicolaes Braau (1691 en 1693), die bovendien de posten van vinder,, prins en keizer zou bekleden. ,0,° De schilder Pieter Molijn, wiens zoon Nicolaess vaandrig was van Liefd Boven Al,,0" beeldde de religieuze verschei- denheidd uit in 1659 en voorzag het werk van de volgende tekst:

Hierr spreeckt d'eene voor Calvinis, Enn den ander voor Arminus d'Anderr die hanght Luijter aen, Mennoo wort oock voor gestaen Enn een Ander prijst sosijnus, Vrijj geest Roemt op Lijbertijnus Jaa de Jootse-kerck seer out, wortt hier mee noch op gebout Somm'' verwerpen Predick ampten, gelijckk doen veel kooleds janten [= collegianten] Machomett prijst d'alcoran, denn soofist hanght dwaelgeest an.

177 177 Pieterr Molijn, Allegorische voorstelling van een Haarlemse rederijkerskamer, circa 1656. Aan de rechter- muurr hangen de blazoenen van de drie Haarlemse kamers, daartussen het oude en het nieuwe stads- wapen.. De afgebeelde personen vertegenwoordigen de in het gedicht vermelde richtingen. Franss Hals Museum. Haarlem.

maer'tt konsijlium van trenten, verbantt al dees' argumenten

Off Molijn de ruimte waarin de kameristen bijeenkwamen waarheidsgetrouw heeftt geschilderd is niet bekend, vaststaat dat hij het aantal beleden geloofsrich- tingenn met maar liefst elf flink heeft aangedikt. Datt de rederijkerij in zichzelf was gekeerd en een proces van marginalisering doormaakte,, is in twijfel getrokken door onderzoekers die menen dat deze stel- lingg te eenzijdig is gebaseerd op de afname van publieksactiviteiten.lo'2 Zolang anderee middelen waarmee zij hun invloed konden aanwenden nog niet zijn on- derzocht,, zijn die activiteiten echter het enige waarop we kunnen afgaan. De Haarlemsee rederijkers, vooral De Witte Angieren, blijken dan in de tweede helft

178 8 vann de zeventiende eeuw geenszins uitgeorganiseerd: er volgden nog wedstrij- denn in 1665, 1669, 1682 en i692.,OIJ Bij die laatste gelegenheid gaven de burge- meesterss De Witte Angieren 'een ofte twee oude vaendels te leen'. Veel meer dan nieuwjaarsgedichtenn van de factor brachten de kamers in de latere zeventiende eeuww echter niet naar buiten. De Wijngaertrancken lieten dergelijke gelegen- heidsliteratuurr drukken bij Vincent Casteleyn,IOH die een kantoorboekhandel dreeff en niet als een prestigieuze drukker gold;IO's de keuze voor zo'n uitgever zegtt mogelijk iets over het geringe aanzien dat deze kamer toen genoot. In elk gevall deed Jan van ElsÜandt, lid van de bekende Vlaams-Haarlemse dichtersfa- milie,10166 de dichtkunst der Haarlemse rederijkers in 1693 af als 'ijdle klapper- nij'.. Prijzen werden volgens hem slechts met kaartspelen gewonnen.1017 De fac- torr van De Witte Angieren, de schilder Richard Brakenburg, blikte in zijn nieuwjaarsdichtt voor 1697 weemoedig terug op vroegere tijden, toen mannen alss Van Mander de rederijkerskunst nog droegen: 'Hoe heerlik bloeyde toen in tall / En Konst de Vlaamsche Witte Angieren / Die, nevens Haarlem Soetendal / Verdiendee onwelkb're Lauwerieren.' Nu stonden de zaken er anders voor: 'Maar 'tt Rad des Luks houd nimmer stand / 't Geen boven is, yld na beneden / Dus zijnn wy, nevens 't Vaderland / Gesold door wisselvalligheden.',0'8 Anderhalfjaarr voor dit gedicht verscheen, was Richard Brakenburg nog fac- torr bij De Wijngaertrancken.1019 Einde 1695 was hij daar in conflict geraakt met dee broeders, een ruzie die zo hoog opliep dat hem de kamer werd ontzegd en zijnn functie werd overgenomen. Brakenburg liet zich echter niet zomaar opzij schuivenn en bezocht ondanks het verbod de kamer om recht te halen. Hij wilde tenn minste de vier dukatons terug die hij als inkomgeld ('voort regt van't inco- men')) had betaald. De burgemeesters bemiddelden in de ruzie en droegen de kamerr op de helft van het bedrag terug te geven, 'mits dat hij Braeckenburgh dann oock van de voors earner sal moeten affblijven en noijt daar weder mogen opcomen'.'0200 Brakenburgs nieuwe kamer, De Witte Angieren, legde in 1709 de burgemeesterss een nieuw reglement voor. Geheel uitgeblust was de rederijkers- cultuurr dus niet, zeker niet in de ogen van de burgemeesters, die hun goedkeu- ringg aan dit reglement verleenden. '°21

WAPENBROEDERS S

Nauwerr dan de rederijkers waren de schutters met de stad verbonden. Ook bij henn ging die verbondenheid met uiterlijk vertoon gepaard. Eenmaal per jaar kondenn de Haarlemmers hun schutterij in volle glorie aanschouwen, en wel bij dee jaarlijkse optrek. Officieren, onderofficieren en manschappen paradeerden dann vendelsgewijs in hun livreien en met hun wapens door de stad. De Grote Marktt was het einddoel, waar de schutters zich in slagorde opstelden en enkele malenn gezamenlijk schoten afvuurden, 'als met blixem ende donder'.1022 De schutterss waren zich bewust van de indruk die de optrek op de toeschouwers

179 9 maaktee en wilden dan ook zo goed mogelijk voor de dag komen. Tussen de tweee doelens bestond enige animositeit over wie de voortocht deed, met ande- ree woorden, of de Jorisdoelen of de kloveniers vooraan in de stoet liepen. Om moeilijkhedenn te voorkomen werd hierom geloot, maar toen in 1644 het lot voorr het vierde achtereenvolgende jaar in het voordeel van de kloveniers uit- viel,, kwam het blauwe vendel van de Jorisdoelen in verzet. '°2ï De krijgsraad be- sloott daarop de voortocht voortaan om beurten te laten doen, overigens zonder aann de volgorde van de vendels te tornen; dat vooral de schutters van het blau- wee vendel gepikeerd waren is niet vreemd, omdat zij altijd de andere twee moestenn laten voorgaan, 'volgende het spreeckwoort van Oragnie, Blange, Bleu',10244 en zo dus jaren achtereen als hekkensluiters hadden gefungeerd. Te- genn 1660 kwam daar een einde aan, toen de doelen weer een vendel rijker wa- renn geworden, het gekleurde of bonte genaamd, dat volgde op het blauwe. Reedss in de Middeleeuwen traden de schutters namens de stad op als zij de graaff begeleidden op diens intocht of hem uitgeleide deden. Sinds de intocht vann Filips de Schone in 1497 hadden zij vooral een ceremoniële begeleidings- functie.. IO2S In de zestiende eeuw zette uiteindelijk de Opstand de steden ertoe aann zich te beraden over de wijze waarop zij hun verdediging hadden georgani- seerd.. Het gevolg was dat zij de oude exclusieve schuttersgilden transformeer- denn tot een burgerwacht.1026 Naast de pracht en praal die de schutters vooral bij dee optrek tentoonspreidden, waren zij belast met de bewaking van de stad in de avondd en de nacht. Bovendien waren zij inzetbaar als er gevaar dreigde. Het stadsbestuurr moest op hen kunnen rekenen als de orde serieus verstoord werd. Zo'nn situatie deed zich voor in juni 1624. De Spaarndamse boterverkoopster Trijnn Gerritsdochter had tijdens de markt ruzie gekregen met een assistent van dee pachter van de boteraccijns. Toen zij vervolgens een mes trok en de man in zijnn kleding stak,l027 gingen anderen zich ermee bemoeien en escaleerde het conflict.. Een menigte bekogelde het huis van de pachter. Een poging om Trijn eenn dag later in Spaarndam te arresteren, mislukte toen dorpsgenoten haar met hooivorkenn en stenen te hulp snelden. Het grote oproer dat daarop volgde werd doorr de schutterij bloedig neergeslagen. Volgens de tijdgenoot Alexander van derr Capellen vielen er vijf doden en enkele gewonden te betreuren. '°28 Niett alleen deze zogeheten Boterkrijg, ook de voedseloproeren van 1693 en 16988 gaven een repressieve schutterij te zien. Beide keren speelde opnieuw de boteraccijnss een rol, de eerste keer bovendien die op melk. '°29 De burgemees- ters,, die in 1698 toestemming hadden gegeven met scherp te schieten als waar- schuwingsschotenn niets uithaalden, loofden de schutters na afloop 'voor haar getrouwigheijt,, onvermoeijden ijver en bijsondere cordaatheijt'.,OJO Hett stadsbestuur moest de schutters volledig kunnen vertrouwen. Omdat het zichh in 1617, toen de Bestandstwisten te Haarlem op hun hevigst waren, van hunn loyaliteit wilde verzekeren, verlangde het stadsbestuur van de officieren en hunn manschappen een nieuwe eed van trouw. Iemand als Augustijn Steijn, een kapiteinn die zich achter de petitie van de contraremonstranten had geschaard,

180 0 achttee de regeerders onbetrouwbaar. Niet alleen hij kon vertrekken, hetzelfde goldd voor anderen die weigerden de nieuwe eed af te leggen. Dit had conse- quentiess voor de schilder Frans Pietersz de Grebber. Juist toen de rel rond het afleggenn van de eed uitbrak, legde hij de laatste hand aan een schuttersstuk van zijnn eigen korporaalschap met de officieren van het blauwe vendel der klove- niers.,0ï'' Vier mannen van de compagnie hoorden tot de eedweigeraars. Een van henn was Thomas Hendriksz van Strijp. die als ouderling ondertekening van de petitiee had bevorderd.,OJ2 Zij werden door De Grebber van het doek verwijderd enn vervangen door degenen die in hun plaats waren aangenomen. ,OJJToen kort daaropp de wet werd verzet en een nieuwe vroedschap aantrad, eisten de vier ge- royeerdee schutters alsnog hun plaats op het schilderij op. Het nieuwe college vann burgemeesters oordeelde dat het doek De Grebbers huis niet mocht verla- tenn zolang de vier niet op hun oorspronkelijke plek waren afgebeeld.'034 Na enigee bemiddeling verklaarden de pas geschilderde mannen zich bereid te wij- kenn voor de weggevaagde schutters, die immers medeopdrachtgevers van het stukk waren geweest.l0SS Mett het stadhouderlijk ingrijpen van 25 oktober 1618 had de Haarlemse overheidd ernstig gezichtsverlies geleden. Twee dingen waren de Haarlemmers inn die woelige tijd zonder meer duidelijk geworden: schutters gehoorzaamden dee vroedschap niet onvoorwaardelijk, en bij het volgen van hun gemoed trok- kenn ze niet per se aan het kortste eind. Dit sterkte de schutters in hun zelfbe- wustzijn.. Dat de schutterij niet altijd het verlengstuk van de stedelijke overheid was,, bleek maar al te zeer in 1672, het jaar dat opnieuw een wetsverzetting te zienn gaf voor Haarlem. De uitkomst was ditmaal heel anders. Eigenlijk was van wetsverzettingg geen sprake en betrof het eerder een schijnvertoning: slechts één vroedschapp werd vervangen en de schutterij werd zoet gehouden door voor éénn keer kandidaten voor de krijgsraad te mogen leveren op de kolonels na, die gehandhaafdd werden. De schutterij had zich misrekend toen afgevaardigden vann Willem 111 op 15 en 16 september 1672 een einde maakten aan hun eigen- gereidd optreden. Dee onrust in de stad was ontstaan door de acute oorlogsdreiging, veroor- zaaktt door het naderen van de Fransen. Het gerucht dat weigestelden hun spullenn alvast in veiligheid brachten, had de reeds bestaande paniekstemming doenn omslaan in haat jegens de , waarbij zelfs enkele huizen werden geplunderd.. Bovendien werden de regenten voor verraders uitgemaakt; hoe- well Haarlem in 1670 voor toelating van de prins in de Raad van State had ge- ijverdd en zich vervolgens in zijn beleid stadhoudersgezind betoonde (óók in hett Rampjaar), ging het gerucht dat de heren voor onderhandeling met de Fransenn hadden gestemd. Een factiestrijd die binnen het patriciaat woedde en tott in de achttiende eeuw zou voortduren, werd voorlopig in het voordeel van dee onderliggende factie beslist toen de schutterij, gesteund door de kerken- raad,, de kant van de vroedschap Mattheus Steyn koos.,0ï6 Overigens keerden de schutterss zich niet unaniem tegen de vroedschap en hadden drie vendels zich

181 1 volgenss Petrus Iangedult 'gehoorzaam tegen hunne overheden (...) gedraagen' (ziee hoofdstuk 3).1037 Eenn week voor het stadhouderlijk ingrijpen verzamelde de schutterij zich in dee Nieuwe Doelen, waar uit elk vendel steeds drie mannen werden gekozen. De- zee 24 stelden als gemachtigden van de burgerij een petitie op, waarin 'alle hee- renn regenten' werd verzocht af te treden in afwachting van de keuze van de prins uitt een hem voor te leggen nominatie, die ook door de gemachtigden werd op- gesteld.'°ï88 Onder de 32 tegenkandidaten behoorden velen tot de Steyn-factie. Diezelfdee avond en nacht nog werden de vroedschappen van huis gehaald en naarr het stadhuis begeleid. Na het aanhoren van de petitie op het stadhuis ver- klaardenn de vroedschappen te zullen aftreden. Aansluitend, op 9 september, werdd een nieuwe krijgsraad gekozen, waarna de oude werd diuisgebracht; van ditt bestuurscollege van de schutterij waren de burgemeesters altijd lid. Dee bestuurders hadden van de Bestandstwisten en van 1672 geleerd dat zij zichh in tijden van politieke onrust beter tot waardgelders konden wenden. Dit inzichtt pasten zij toe in 1690, bij hetTabaksoproer.IOJ9 Volgens de gereformeerde apothekerr Jan Trioen zou het roken zijn uitgebannen als de schout zich redelij- kerr had opgesteld, zeker ten aanzien van vreemden die er geen weet van hadden datt ze in overtreding waren. 'Hij wist dat het marktdagh was, datter uijt dien hoofdee een talloze menigte van vremdelingen in stadt waren, dat de stedelin- genn voor 't meerder gedeelten op straat, en van die bijde geen klijn getal met nattee hersenen waren dwalende, altemaal omstandigheden gereed en dienstigh tott queking van oproer, zulks dat mijnheer den officier van onbegrijpelijke on- voorsigtigheidd te beschuldigen sij."04°Voor het feit dat de overheid als ant- woordd op de protesten tegen de arrestatie van rokers waardgelders inschakelde inn plaats van de eigen schutters, hadTrioen geen goed woord over. De Haarlem- see overheid had te kennen gegeven juist in het belang van de burgers toevlucht tott het krijgsvolk te hebben genomen. 'Deftige reden zoo het in waarheid zoo wass geweest!' schamperde Trioen.,04' De apotheker noemde het 'een volstrecte leugen'' tegenover burgers die zich uiterst loyaal, 'ja, meer dan de overheid selve verwagte',, hadden opgesteld. 'Desen eiver wierd beantwoord met het bedecte- lijkk inbrengen des krijgsknegts tegens ziel en zin van ieder burger, die bewust sijnerr eigen trouw, in spijt en verbolgentheid seide (...) dat haren eiver hun leedd was."042 De schutters betreurden volgens Trioen dus hun loyale opstelling. Watt had de overheid moeten doen? In ieder geval de zaak zonder hulp van bui- tenn laten'afhaspelen' en vervolgens de gebleken trouw van de schutters belonen doorr 'een openbare begiftigingh van eenen penning of onthael ter gedenkenis vann 't voorgevallene'. Hiermee zou de rust gegarandeerd zijn: 'Zodanigh een plegtigheid,, in zig van weinigh kosten en belang, had voor ewigh den burger in trouww voor sijn overheid verbonden.',04ï Voorr Trioen waren 'burger' en 'schutter' in dit verband synonieme begrip- pen.. Door de schutterij voor te stellen als beschermer van de stedelijke gemeen- schapp met de normen en waarden die die gemeenschap hooghield, werd zij de

182 182 Cornellss Engelsz, Maaltijd van officieren der Haarlemse Hoveniers. 1618. Franss Hals Museum, Haarlem. burgerlijkee instelling bij uitstek. Er bestond een breed draagvlak voor dit beeld.'0444 Ook Schrevelius en Langedult betitelden de schutterij als de burgerij. Zoo beschreef eerstgenoemde het schuttersoptreden tijdens de Boterkrijg als 'de militairee vromigheyt der Burgeren'.'045 Langedult weet het in zijn ogen slechte gedragg van de schutterij in het rampjaar aan het feit dat 'de burgerij' een grote groepp 'canailje' in de gelederen had opgenomen.'046 De burgemeesters noteer- denn op 29 september 1698 in hun memoriaal, dat zij de 'goede burgerij' hadden bedanktt voor de wijze waarop zij oproerkraaiers op de Botermarkt hadden uit- eengejaagd.'047 7 Niett in de laatste plaats waren het de schutters zélf die zich als modelburgers presenteerden.'°488 Zij lieten zich afficheren als eerzame, zelfbewuste vertegen- woordigers,, tevens hoeders van de Haarlemse samenleving. De vier schutters diee De Grebber gezagsgetrouw had weggevaagd, wilden hun kans om als beli- chamingg van de burgerdeugd te worden vereeuwigd niet laten glippen. Hun volhardingg werd waarschijnlijk mede ingegeven door het feit dat de schilderij- enn duidelijk zichtbaar in de doelengebouwen zouden komen te hangen, centra- lee plaatsenn die voor ieder toegankelijk waren. Dat betekent niet dat alle schutters ookk in de juridische zin burger waren, dat wil zeggen: over het poorterrecht beschikten.. De keuren stelden de schutterij open voor poorters én inwoners.1049 Wass in 1597 de klacht dat veel lieden van laag allooi als schutter dienden aan- leidingg om de Haarlemse schutterij te reorganiseren,'°s° in 1675 moest de krijgsraadd nog altijd constateren dat een aantal er om hun 'sobere staedt ende

183 3 gelegentheijt'' niet in thuishoorden. Wie minder dan zeshonderd gulden ver- mogendd was, diende in het vervolg buiten de schutterij te blijven.,OÏI In Haar- lemm werd pas in 1667 van doopsgezinden die op basis van hun vermogen wél alss schutter zouden kunnen dienen, een jaarlijks waakgeld verlangd.,OJ2 Katho- liekenn die een geestelijke functie bekleedden, waren eveneens tegen een ver- goedingg vrijgesteld. Een overzicht uit 1669 laat zien dat er dat jaar 250 contribu- antenn waren, tegenover 1367 mannen die in de schutterij actief waren.,0Ï3 Van dee 64 buurtbestuurders die ik over datzelfde jaar kon achterhalen, speelden ten minstee 29 een rol bij de Haarlemse schutterij.I0S4 Vier buurtoverlieden waren contribuant. . Dee meesten van de 2co vrijgestelden in 1669 betaalden ƒ 2-10. Minder kwam ookk voor en enkelen (onder wie de priesters) betaalden vier gulden. De meeste contribuantenn bewoonden de gegoede buurten: de Markt en de Koningstraat bijvoorbeeld,, maar vooral de locaties der rijke kooplieden als de beide Hout- straten,, de Oudegracht, de Anegang en het Spaarne. Ook de typisch doopsge- zindee buurten zoals het Klein Heiligland, de Raamgracht, de Laken- en de Be- reiderstraatt waren ruim vertegenwoordigd. Het systeem van contribuantgelden wass niet waterdicht en bij de kapiteins en luitenants werd er herhaaldelijk op aangedrongenn de lijsten van hun korporaalschappen goed na te zien.IOïï Behalvee de hoofdzakelijk doopsgezinde contribuanten en mannen die om leeftijdd of geringe middelen waren uitgesloten, genoot in praktijk nog een aan- tall Haarlemmers vrijstelling van schuttersdienst. Hiertoe behoorden de predi- kanten,, maar ook anderen die een ambt bekleedden of een dienstverlenende functiee hadden, zoals chirurgijns, konden geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden.. In het laatste geval werd hun het wachtlopen, de ondankbaarste schut- tersplicht,, kwijtgescholden. Wachtvrijheid gold in de zeventiende eeuw voor ledenn van de bestuurs- en de rechtscolleges.'°ï6 Ook mannen die zich op bij- zonderee wijze voor de stad verdienstelijk maakten, zoals de schilder Cornelis Cornelisz,IOÏ77 konden vrijstelling krijgen. Hendrik Vroom zag zich met ingang vann 1594 'in regardt van zyne singuliere conste' ontslagen van de schutters- plicht.. '°ï8 De zeeschilder hoefde om dezelfde reden geen vinder van het Lucas- gildee te worden. Zijn zoon Cornelis kreeg enkele decennia later eveneens vrij- stellingg van de schutterij, maar met hem werd een financiële regeling getroffen: hethet stadsbestuur kocht van hem een landschap tweehonderd gulden onder de prijss in ruil voor levenslange vrijheid van schuttersplicht en -belasting.,0ï9 Dee krijgsraad was het bestuurscollege en het rechtsprekende orgaan van de schutterij.. Bij het rekruteren van schutters speelde deze raad in Haarlem in theo- rierie een actieve rol, maar in praktijk werd dit aan de kapiteins en korporaals over- gelatenn en beperkte de krijgsraad zich tot de benoeming.1060 In de maandelijkse zittingenn van de raad legden de nieuwe schutters dan een eed af. De Haarlemse regeerderss hadden, veel in te brengen. Onder de officieren die in de krijgsraad zittingg hadden, bevonden zich de burgemeesters in hun functie als kolonel. Dit veroorzaaktee zo nu en dan competentiegeschillen. De burgemeesters waren ge-

184 4 neigdd om problemen met de nachtwacht bijvoorbeeld aan de schout door te spelen,, terwijl de officieren meenden dat dergelijke zaken voorbehouden waren aann de krijgsraad.106' Meestal zaten de heren van de raad echter op één lijn. Net alss de overheden van gilden en gebuurten bemiddelden zij bij ruzies tussen schutterss onderling en legden zij boetes op aan overtreders.,oto Wie het al te bont hadd gemaakt, riskeerde uitstoting en daarmee eerverlies. De metselaar Wolle- brandd Laurens en zijn zoon werden in 1622 ontschutterd omdat ze zich brutaal enn onwillig hadden betoond op het commando met de schutterij uit te trekken. Beidenn moesten bovendien forse boetes betalen, respectievelijk zestig en vijftig gulden.,o6ïï Waar de stadsbestuurders het beleid in grote lijnen bepaalden, vulden dee hoofdofficieren dat verder in en droegen zij zorg voor de uitvoering.1064 Eenn doorsneeschutter moest gemiddeld één of twee keer per maand nacht- dienstt draaien. In de vroege zeventiende eeuw kwam daar nog eens dagwacht bij,, tot deze geheel door betaalde krachten werd waargenomen, die de schutte- rijj ook 's nachts bijstonden.'065 Deze zogeheten ratelwacht lette op hetgeen zich opp straat afspeelde, terwijl de schutters gericht waren op de stadspoorten en an- deree strategische punten. Vanwege de grote weerzin onder schutters tegen het wachtlopenn overwoog de vroedschap in 1605 het geheel aan de beroepswakers overr te laten. Dit plan liet men weer varen toen bleek dat er te veel financiën meee gemoeid zouden zijn, maar ook omdat de betaalde nachtwacht geen beste reputatiee genoot. De schutters hielden dus hun nachtelijke wachttaak, maar probeerdenn daar op verschillende manieren onder uit te komen, bijvoorbeeld doorr zich tegen betaling door een ander te laten vervangen.'066 Uitkoop was eenn geijkte en in toenemende mate beproefde methode; in 1714 zochten van éénn vendel van 119 man maar liefst 91 schutters hun toevlucht tot dit middel.lo67 Alss buurtgenoten hadden de schutters in een rot nauwe omgang met elkaar. Zijj brachten heel wat tijd samen door met wacht houden en exerceren. Dat de contactenn verder strekten dan deze twee schuttersplichten blijkt bijvoorbeeld uitt de bemiddelingspoging die twee schutters in 1617 waagden om het huwe- lijkk van hun rotgezel Dirck Corstiaens en diens vrouw Claesgen Jacobs te red- den.10688 Het sociale aspect speelde een belangrijke rol binnen de schutterij. Ge- zamenlijkee activiteiten, zoals maaltijden en drinkgelagen, hoorden daarbij. Een spreukk op de schoorsteen in de grote zaal van de Kloveniersdoelen spoorde de schutterss aan zich te gedragen bij het sluiten van koopovereenkomsten, zoals ookk de geburen werd voorgehouden.1069 Loterij deelname geschiedde in 1606 niett alleen per gebuurte, maar ook korporaalschapsgewijs.I07° Ook de verplich- tingenn met betrekking tot begrafenissen herinneren aan de gilden en gebuur- ten.10711 Na afloop hief men gezamenlijk in de doelen het glas. Zeker na de op- trekk eindigden de schutters in de doelen, 'daer sy dan met malkander lustigh om-drincken,, ende daer alle de Officieren met Trommelen geley doen en drin- ckenn de wijn met vol geschoncken glasen'.1071 Een ander hoogtepunt vormden dee soms dagenlange bijeenkomsten van de korporaalschappen.1073 De officieren kwamenn eveneens graag samen, met name voor de jaarlijkse maaltijden bij het

18c c sluitenn van de rekening, '°74 zoals ook de overheden van gilden en gebuurten de- den. . Dee schuttersmaaltijden onderstreepten en versterkten de saamhorigheid. Dezee bijeenkomsten, vooral die van de officieren, gingen met symboliek en rituelenn gepaard.IO?i Niet voor niets was in Haarlem een geliefde manier om schutterss te portretteren rond een tafel, waar zij gezamenlijk de maaltijd ge- bruikten.. '°76 Het was de schilders in deze stukken duidelijk niet om de maal- tijdd te doen: geen rijk versierde, goed gevulde tafel, maar een sobere dis, waardoorr de aandacht van de toeschouwers uitging naar de mannen die zich daaromheenn hadden geschaard. Deze schuttersstukken visualiseerden opti- maall de vriendschap en eendracht die men voorstond.I077 Het ideaalbeeld van burgerlijkee harmonie kon zo in principe iedere Haarlemmer worden voorge- houden. . Inn werkelijkheid ging het er heel wat levendiger aan toe, vooral bij de alge- menee schuttersmaaltijden. Waar de gezelligheid uit de hand liep, was het aan de krijgsraadd om corrigerend in te grijpen. De hoofdofficieren stelden zich twee- slachtigg op. Hoewel ze meenden dat dergelijke bijeenkomsten de onderlinge harmoniee bevorderden, waren ze tegelijkertijd bevreesd voor baldadigheid die eruitt voort kon komen, zeker als er flink was gedronken. '°78 In de loop van de zeventiendee eeuw begon zich steeds duidelijker een kloof binnen de schutterij aff te tekenen. Hun eigen vergaderingen bleven doorgang vinden, terwijl de greepp van de overheid op het gezelligheidsleven van de onderofficieren en manschappenn gedurende de zeventiende eeuw toenam.'079 Aanvankelijk, in 1636,, betrof het slechts een vergaderverbod voor korporaalschappen op zondag enn religieuze feestdagen, teneinde 'de grote overdaet ende gulsigheden' op de dagg des Heren te weren. Io8° Daarnaast waren de soms een week durende verga- deringenn van korporaalschappen teruggebracht tot ten hoogste vier dagen, waarbijj aanwezigheid van vrouwen en kinderen uitdrukkelijk werd verbo- den.1081 1 Inn de tweede helft van de zeventiende eeuw werden de regels aangescherpt. Zoo nam de krijgsraad zich in 16C4 voor strenger op te treden tegen schutters die zichh in de doelens misdroegen, vaak zelfs in het bijzijn van hun officieren.Io82 In 16611 voerde de Haarlemse vroedschap een belastingheffing in op vergaderin- genn van gebuurten en korporaalschappen. De laatste betaalden voortaan voor hunn bijeenkomsten twaalf gulden, die ten goede kwam aan het Armekinder- huis.. Negen jaar later werden zulke vergaderingen zelfs categorisch verbo- den.. ,c8ï In 1661 werd bovendien het gebruik afgeschaft dat de compagnieën na dee optrek hun officieren en onderofficieren naar huis begeleidden, waarbij de nodigee drank vloeide en spijzen werden genuttigd.Io84 Kolonels, kapiteins of luitenantenn die schutters op wacht of tijdens het doen van de ronde trakteer- den,, riskeerden honderd gulden boete, sergeanten of vaandrigs vijftig gulden. Flinkee bedragen, 'vermits den Crijgsraet seer genegen es, de schutterijen te rele- veren,, ende in goede Ordre ende Reglement te brengen, tot Eere ende Reputatie

186 6 vann de Stadt'.,o8s In 1702 bevatte de nieuwe keur op de schutterij de volgende bepalingen.. Gedurende de optrek mochten de schutters alleen op de door de krijgsraadd aangewezen plekken iets drinken, 'en dat simpel maar om haer te ververschen'.. Na afloop moest ieder naar huis in plaats van in groepjes over straatt te zwerven. De korporaalschappen mochten eens per jaar een bijeen- komstt in de Nieuwe Doelen beleggen, waarbij de duur en de hoeveelheid te nuttigenn bier aan maxima waren gebonden (twee dagen en drie tonnen). Alleen dee schutters zelfwaren welkom; hoewel reeds in 1633 verboden, kwamen er nogg steeds vrouwen naar de vergaderingen en namen heel wat schutters hun kinderenn mee, 'bij groote meenigte in de doelens coomende, ende henluijden bijj ende omtrend de maaltijd voegen [de] tot groote onnuttelijke verslindinge vann spijs ende drank'.lo86

DEE EENHEID BEDREIGD

Tweemaall in de zeventiende eeuw stond de eenheid van de stad zozeer onder druk,, dat de wet werd verzet. Was in 1618 een intern geschil over religie geësca- leerd,, in 1672 kwam de aanleiding van buiten, met de dreiging van oprukkende Fransen.. Incidenteel staken nog andere vormen van onrust de kop op, zoals rel- lenn en oproeren, die werden veroorzaakt door hoge prijzen of voedselschaarste. Hett stadsbestuur moest weliswaar enkele malen een beroep doen op gewapen- dee burgers of waardgelders - waarbij het er soms hard aan toeging - maar de situatiee bleef uiteindelijk onder controle. Onenigheidd kwam niet alleen in rellen tot uiting, maar ook op een meer be- dektee wijze in de vorm van pamfletten. Anders dan elders in Europa nam de stroomm kritische pamfletten in de Republiek gestaag toe, ongeacht of er sprake wass van een crisistijd.,o8? Het ene pamflet lokte het andere uit, hetzij om weer- woordd te geven, hetzij bij wijze van bijval. Het anti-overheidspamflet Den Haer- lemschenn Harminiaen van 1618 riep rechtstreeks op adhesie te betuigen: 'Weet ye- mantt wat meer by te brengen die spaere gheen pampier of inck, het sal hem mett danck beloont werden. Want nu ist tijt dat alle man wete watter omgaet.'lo88 Zoalss de meeste pamfletten was Den Haerlemschen Harminiaen anoniem versche- nen.. De inhoud maakte duidelijk dat de herkomst moest worden gezocht in het contraremonstrantsee kamp van de oude, afgezette kerkenraad. Het vlugschrift verhaaldee hoe in 1617 de lintwerker Elias Christiaensen uit de Sint Jansstraat voorr de burgemeesters moest verschijnen omdat hij weigerde als schutter een nieuwee eed van trouw af te leggen. Elias behoorde tot de ondertekenaars van hett contraremonstrantse rekest van de oude kerkenraad. Volgens de pamflet- tistt (en) viel de rustige doch vastbesloten lintwerker een onheuse behandeling tenn deel, met name door burgemeester Jacob Jansz, die hem voor dief en land- verraderr uitmaakte.1089 De burgemeesters gunden Elias aanvankelijk niet eens weerwoord;; toen zij uiteindelijk verbanning uitspraken was het opnieuw Jacob

187 7 Janszz die EUas' verzoek om nog even in Haarlem te mogen blijven tot zijn hoog- zwangeree vrouw was bevallen, afwees. ,09° Het pamflet was niet voor niets zo op genoemdee burgemeester gebrand: Jacob Jansz zetelde als ouderling in de nieu- wee kerkenraad. Inn de versie van het stadsbestuur kwam een heel andere Elias Christiaensen naarr voren. De lintwerker zou radicaal en wraakzuchtig zijn geweest, en ge- dreigdd hebben met geweld: 'het gheldt nu Goet, maer als het weer beurt, salt kostenn Bloedt'.1091 Ook koopman Abraham de Block, tot verontwaardiging van Denn Hacrlemschen Harminiden veroordeeld tot twaalf jaar verbanning wegens het las- terenn van burgemeester Gerrit van der Laen, werd in de Iustificatic van het stads- bestuurr afgeschilderd als een oproerkraaier. Hij had rondgebazuind dat Van der Laenn in gezelschap van twee hoeren het zogenaamde 'roode huys' had bezocht, eenn bordeel buiten de Kruispoort. Strikt genomen had Abraham de Block welis- waarr slechts één persoon en niet het gehele bestuurscollege zwartgemaakt, maarr volgens de vroedschap kon er geen misverstand over bestaan dat De Block voorr ogen had met Van der Laen 'niet alleen den selven heere schepen maer consequentelijckk oock alle d'andere mede leden van de Magistraet ende Regie- ringhee odieus ende haetich te maken by de selve Ghemeente'.1092 Den Haerlem- schenn Harminiaen stond eveneens stil bij Van der Laens levenswandel. Zijn geloof, gevoedd door Coornhert, Arminius en Socinus 'ofte dierghelijcke spotters meer', deugdee niet en zijn zeden deugden evenmin: aan zijn buitenechtelijke escapa- dess zou Van der Laen een kind en een geslachtsziekte hebben overgehouden. '°93 Err was het stadsbestuur veel aan gelegen de auteur (s) van het pamflet in han- denn te krijgen. De Haarlemse overheid had al ernstig gezichtsverlies geleden, omdatt de Hoge Raad beide vonnissen ongedaan maakte. Het pamflet maakte vann die afgang handig gebruik en bracht het zittende bestuur nog verder in ver- legenheid.. De vroedschap loofde een hoge beloning uit voor het aanbrengen vann de daders, niet alleen omdat zij de regeerders in diskrediet brachten, maar bovendienn omdat zij aldus probeerden 'de factieuse onrustighe ende remuante Personenn voorts te animeren op te hitsen ende gaende te maken tot datelij ckhe- den'.1094 4 Hoee geloofwaardig was de kopie van een brief van Gerrit van der Laen, in 16188 uitgegeven als pamflet? De burgemeester zou daarin over de onenigheid mett de oude kerkenraad hebben geschreven: 'Inde gheunieerde Provintien is de meestee confusie, soo menigh stadt soo menigh ordre. Waeromme? om dat den Kerckenn Raedt van elcke stadt meent een Koninck op syn eyghen hant te sijn.'I09ïï Inderdaad was Van der Laen een verklaard tegenstander van inmenging vann de kerkenraad bij de benoeming van predikanten, laat staan bij andere stadszaken.. Met de wetsverzetting van 1618 moest de burgemeester het veld rui- men,, waarna hij zich in bittere bewoordingen uitliet over de contraremon- strantsee scherpslijpers. De brief die vóór de wetsverzetting werd gepubliceerd - voorzienn van uitgebreid commentaar - hoeft geenszins een vervalsing te zijn; dee strekking komt zeer wel overeen met Van der Laens gedachtegoed,1096 en hij

188 8 slaatt nog niet de toon aan van een man die zich verslagen weet, zoals hij na de Bestandstwistenn deed. Met name de nieuwe Haarlemmers, die uit Waals, Bra- bantss en Vlaams gebied waren gevlucht en volgens de brief vriendelijk door de stadd waren ontvangen, zouden zich schuldig maken aan stemmingmakerij en proberenn invloed op de Staten te krijgen door middel van factiestrijd. Den Haer- lemschenn Harminiaen legde de oud-burgemeester soortgelijke opmerkingen over Brabanders,, Vlamingen en Walen in de mond. Hij zou hen als een vijfde colon- nee beschouwen, die, eenmaal vaste grond onder de voet in het noorden, de re- geringg naar haar hand trachtte te zetten. De vroedschap deed - aldus beide pamflettenn - intussen haar best tegenstanders monddood te maken door ze buitenn politieke benoemingen te houden: mannen van contraremonstrantse signatuurr waren niet welkom als schepen of burgemeester, terwijl katholieken daarentegenn niets in de weg werd gelegd. 'In somma hebben besloten te sullen uytvoerenn het gheen sy voor hebben, al soude het onderste van de stadt boven comen,, ende alle de vreemdelinghen vertrecken,' concludeerde Den Haerlemschen Harminiaen.I097 7 Dee pamflettisten verweten de burgemeesters, en dan met name Van der Laen, hoogmoedd jegens degenen die een belangrijk aandeel aan het welzijn van de stadd hadden geleverd. Den Haerlemschen Harminiaen hield Van der Laen voor dat hij dee Zuid-Nederlanders maar beter dankbaar kon zijn, zonder wier komst 'ghy endee meer andere soo warm in uwen bonten tabbaert niet en sout gheseten hebben,, maer mocht hebben met kackhielen gheloopen by ghebreck van deck- sel'.10988 Naast de godsdienstige geschillen weet Van der Laen als burgemeester dee onrust aan het eeuwige refrein, namelijk dat 'de kieckens willen heersenen endee vliegen boven de wouwe'.10" Drie jaar later liet een andere raad, de con- traremonstrantt Arend Meinertsz, die Haarlem in 1621 vertegenwoordigde in de Statenvergadering,, zich in dezelfde termen uit toen hij zijn confraters tot harde maatregelenn tegen de vleeshouwers - die weigerden de pacht op het bestiaal te voldoenn - wilde bewegen: als 'de cuijekens boven de wouw willen vliegen' ver- keerdee de overheid in gevaar, 'daer wt dan soude volgen onse totale ruijwi- ne'."00 0 Zo'nn door Arend Meinertsz gevreesde situatie deed zich voor in de zomer vann 1672. De 24 schutters die zich opwierpen als vertegenwoordigers van de Haarlemsee burgers,no' eisten niet alleen dat de regenten aftraden en de sleutels aann hen overhandigden, maar ook dat zij kenbaar zouden maken 'dat sy niet meerr te seggen hadden, als de minste onder de Burgers'. De in het nauw gedre- venn regenten deden allen als opgedragen, 'seggende in 't afgaan van 't Stadhuys aann de meenigte der Burgeren: Mannen nu zijn wy altemaal gelijk, en wy hebben nu niet meerr te seggen als ay'."°2 De opstandelingen verlangden dat ook de secretarissen hunn werk neerlegden en wilden vervolgens de ingang van de secretarie verze- gelen.. Toen zij de stadszegels niet konden vinden, gebruikten ze voor dat doel hett brandijzer met het wapen van Haarlem, dat diende om misdadigers te brandmerken.11011 De symboliek zal de goede verstaanders onder de tijdgenoten

189 9 niett zijn ontgaan. Dit alles mocht voor Petrus Valkenier, auteur van 't Verwerd Euro- pa,, dan aanleiding zijn om de situatie in Haarlem in die tijd afkeurend te om- schrijvenn als 'een volkomene .Anarchie',"04 de opstandelingen deden juist hun bestt snel een nieuwe vroedschap en krijgsraad benoemd te krijgen, en wel vol- genss de traditionele vertrouwde weg van de dubbeltallen, waaruit de stadhou- derr moest kiezen. Zij kopieerden hiermee de stijl van de bestuursinstelling waartegenn ze ageerden.noi Dee afgezette regeerders, die op één na door stadhouder Willem m in hun oudee functie werden hersteld, hadden naar eigen idee 'als vaders over hunne kinderen'' geregeerd. ',o6 Dat was precies wat van hen werd verwacht, maar vol- genss de zich onbeschermd wanende burgers hadden zij in die rol juist ge- faald.. "°7 In het volgende conflict, dat zich achttien jaar later aandiende, schoot hett stadsbestuur naar de mening van Jan Trioen opnieuw in dat opzicht tekort. Dee overheid hoorde zich 'in tijden dat den onderdaan sware lasten genootzaakt iss te dragen', van haar zorgzame kant te laten zien.no8 Als er al wetten uitgevoerd moestenn worden die voor onderdanen bezwaarlijk waren, dan moest de over- heidd 'die vooral niet ten strengsten uijtvoeren, maar veel eerder in schijn van meewarigheid'.. HetTabaksoproer was volgens Trioen het gevolg van star beleid. Wanneerr de burgers merkten dat de bestuurders in hun hart aan hun kant ston- den,, waren ze niet gauw tot verzet bereid, terwijl 'de wet op sijn strengst uijtge- voertt vervalt tot geweldenarij'.no9 InIn het algemeen toonden de Haarlemse bestuurders van de zeventiende eeuww dat zij van de werking van deze mechanismen maar al te zeer waren doordrongen.. Zij deden hun best te voorkomen dat zaken op de spits werden gedreven.. "I0 Uit het feit dat de gevreesde 'geweldenarij' in Haarlem slechts spo- radischh voorkwam, mag men afleiden dat zij daar meestal in slaagden.

DEE WEG NAAR DE BURGEMEESTERS

Inn een loflied op Haarlem uit de jaren dertig van de zeventiende eeuw worden ookk de 'Burgermeesters en Heeren/ Regeerders perfect' bezongen."" Allereerst komtt de zorgzame aard van de bestuurders naar voren. Op voortvarende wijze bekommerenn zij zich om de zwakkeren van de samenleving, opdat weduwe en weess geen gebrek hoeven te lijden en de arme - mits 'Die hier maer Godvrugtig leeft'' - zich beschermd weet. De hulde vervolgt met een ander aspect van het overheidsbeleid: :

Alss de Borgers twisten Hartt tegen malkaer Dee Heeren dat wisten Ontbiensee by haer Niett gaerne twist maken

190 0 Soekenn vree aen eiken kant Enn in alle saken liefhebberss van 't Vaderland.1"2

Hierr wordt gerefereerd aan vredes die de burgemeesters tussen ruziënde Haar- lemmerss tot stand brachten. Naar oude gewoonte bemiddelden zij als ware vroedee vaderen bij conflicten. De aard van de conflicten was velerlei: in de me- morialenn van burgemeesters passeren huurgeschillen, echtelijke ruzies en ge- schillenn in de werksfeer de revue. In deze laatste categorie ging het dikwijls om mensenn die beroepshalve al snel tegenover elkaar kwamen te staan, zoals een vleeshouwerr en een belastingpachter of een linnenwever en een lakenreder, maarr ook om heden die tot hetzelfde ambacht behoorden, zoals een meester en zijnn knecht of twee gildenbroeders. In principe vormden deken en vinders van hett gilde in kwestie de aangewezen instantie om te bemiddelen. Als zij er niet uitt kwamen, was er het college van burgemeesters. In 1662 bijvoorbeeld kwa- menn twee bakkers op de burgemeesterskamer, omdat de een had gesuggereerd datt de ander tachtig gulden van het gilde had gestolen en verbrast. "[ï Ook buurtbesturenn waren niet altijd in staat conflicten te bezweren. Zo waren het de burgemeesterss die in 1698 vrede stichtten tussen twee bewoners van de Oude Kruisstraat:: Pieter Soutman en JohannesToscaan mochten elkaar niet langer uit- makenn voor bankroetier en dief.1"4 Als de overheden met bewoners overhoop lagen,, kwamen de burgemeesters eveneens tussenbeide, zoals in het geschil overr de besteding van geld in de Klerksteeg in 1661.1IIS Problemen binnen een geloofsgenootschapp kwamen maar zelden voor het college, tenzij het een con- flictt binnen het kerkbestuur betrof. Zo was in 1683 de verhouding tussen de lu- thersee predikant Hieronymus Durer en de ouderlingen dusdanig verziekt, dat zijj zich voor verzoening tot de burgemeesters wendden. ",6 Watt de aanleiding voor een conflict ook geweest mocht zijn, bijna altijd was iemandss goede naam in het geding. Jan Jansz Walre liet op 29 oktober 1675 de notariss Hendrik Hasewindius ontbieden omdat deze zijn naam had bezoedeld. Dee notaris gaf toe dat hij in zekere herberg had verhaald hoe Walre onlangs in Amsterdamm 'een schandaleuze apendans' had gespeeld, '"7 maar anderen waren Hasewindiuss daarin voorgegaan. De personen in kwestie, die vervolgens wer- denn ontboden, verklaarden allen dat deze praatjes inderdaad in winkels en op straatt de ronde deden, doch dat zij er eigenlijk geen geloof aan hechtten omdat zijj Walre als een eerlijke en onbesproken burger kenden. Ze beloofden zulke praatjess voortaan niet meer door te vertellen maar tegen te spreken, waarmee Jann 'als geen andere reparatie cunnende erlangen, tot soo verre contentement genomenn heeft'.m8 Met 'reparatie' werd eerherstel bedoeld. Err werd grote betekenis gehecht aan gebezigde scheldwoorden en beledigin- gen.. Mannen kregen vooral woorden toegeslingerd die verband hielden met geldd en goed - bankroetier, dief, maar ook eerdief, tongendief-, voor vrouwen lagg een seksuele connotatie voor de hand en had men al snel 'hoer' paraat. '"9 Bij

191 1 dee vredesluiting moesten de namen van de gedupeerden van zulke smetten wordenn gezuiverd, en de tegenpartij diende dan ook hardop de gewraakte woordenn in te trekken. De mannen die overWalre hadden geroddeld, verklaar- denn voor de burgemeesters dat ze hem als een keurige burger beschouwden. De zogehetenn revocatie van wat een lasteraar zich doorgaans naar eigen zeggen 'in haastigheid'' of door dronkenschap had laten ontglippen, was vereist, zelfs als dee beschuldigde ontkende zulke woorden te hebben gebruikt. In het geval van Baukenn Pietersz en pottenbakker Frans Jansz in 1601 verklaarde eerstgenoemde 'zooo hij deur presumptie oft qualijck aengeven van anderen den voorsz. Frans Janszz in zijn eer, namee en fame yet te nae gesproken of gedaen mocht hebben, datt hem tzelfde leet was, ende zulcx vanden zelven Frans nyet anders en wiste dann goet'."20 Bauken zou de pottenbakker urenlang in huis hebben gehouden teneindee een bekentenis over gestolen goed af te dwingen. Volgens Bauken had hijj de ander slechts gevraagd of die ergens van wist en hem al helemaal niet voorr dief uitgemaakt. Dee betrokkenen werden ontboden op de burgemeesterskamer, alwaar de verzoeningg tot stand moest komen. In een zestiende-eeuwse keur worden drie manierenn genoemd om de vrede te bekrachtigen: met de hand, de mond of op dee drempel.im Dit laatste, vredelegging genoemd, gebeurde als een der partijen afwezigg was. Op de drempel van het huis van de afwezige werd dan een halm gelegdd ten teken van de opgelegde vrede."" In de zeventiende eeuw lijken de vredess alleen op de burgemeesterskamer te hebben plaatsgevonden. Bij een ver- zoeningg tussen drie vrouwen in 1601 kwam er één niet opdagen; de vrede vond gewoonn doorgang en de afwezige zou te verstaan worden gegeven dat haar der- tigg stuivers in rekening werden gebracht. "23 Of de partijen elkaar nuu hadden ge- kustkust of handen hadden geschud, zij verplichtten zich de vrede ten minste gedu- rendee een vastgestelde termijn te bewaren. Op schending stond een strenge straf,, "24 maar in de zeventiende eeuw koos men meestal voor mildere sancties. Toenn op 8 mei 1601 de echtgenote van een blokmaker de vrouw met wie zij ru- ziee had onmiddellijk na de vrede sloeg, werd zij meteen met haar kind in de gij- zelkamerr van het stadhuis vastgezet, 's Avonds, na een spijtbetuiging, werden moederr en kind weer vrijgelaten.,i2s Menn kon zich uiteindelijk nooit aan een vrede onttrekken. Wie driemaal ge- weigerdd had met een ander te worden verzoend, moest er de vierde keer toch aann geloven: een vierde weigering werd beboet, terwijl de vrede evengoed ge- respecteerdd diende te worden.,I2é Of de bereikte eendracht dan feitelijk iets voorstelde,, is maar de vraag. De vrede die de burgemeesters op 28 juli 162^ be- werkstelligdenn tussen de horlogemaker Jacob Cornelis van Aschbeek, alias Jens, enn Susanna Plovier kan niet veel hebben betekend.in? Directe aanleiding voor de vredee was waarschijnlijk een scène die zich de avond tevoren had afgespeeld: Susannaa en haar man, de zilversmid Dirk Borritsz Weijman, hadden de horloge- makerr in het openbaar beledigd en heten zich pas wegsturen toen de buren zichh ermee bemoeiden. "28 De volgende dag zei Susanna nog op het stadhuis

192 2 volgenss getuigen: 'Gij rosenobeldief, gij schelm, ik zal maken dat de jongens achterr uw gat komen.*"19 Op de trap zou zij Van Aschbeek zelfs in het gezicht hebbenn geslagen en hem hebben uitgemaakt voor 'de pol' van de hoer die op de marktt had gewoond. Susanna verwees hiermee naar de geruchtmakende zaak eerderr dat jaar rond het echtpaar Jan Jansz Boeckelts en Sara Adriaens, bij wie Vann Aschbeek als knecht had ingewoond; Susanna Plovier had tot het pro-Jan- Janszkampp gehoord, m° en maanden na dato verweet zij Van Aschbeek nog de ondergangg van het huis van de horlogemaker op de Markt. Somss ruzieden de twee partijen zelfs terwijl het vredesproces in volle gang was.. Pieter Geldof, die tot schande van Maaike van de Putte rondbazuinde dat hijhij diverse malen 'zijn wille van haer [had] gehadt', verkondigde dit op 14 au- gustuss 1603 ook in de burgemeesterskamer. Tussen de scheldkanonnades tussen hemm en de immer ontkennende Maaike door spraken de burgemeesters vrede uit.. Wel werd Geldof ter plekke in hechtenis genomen, tot hij dagen later toegaf gelogenn te hebben en Maaike ten onrechte te schande te hebben gemaakt.IIJ' OokOok een glazenmaker en zijn buurman, die in 1601 een geschil hadden over de rooilijnenn van hun huizen of erven in de Koningstraat, twistten er in afwach- tingg van de vredesluiting lustig op los. De burgemeesters zetten evengoed de vredee voort, maar waarschuwden dat de schout eraan te pas zou komen als de mannenn hun ruzie voortzetten.,Iï2 Dee meeste Haarlemmers die een beroep op de burgemeesters deden, waren waarschijnlijkk eerder op rehabilitatie uit dan op werkelijke verzoening. Uit de gegevenn voorbeelden blijkt dat men niet langer in een kwaad daglicht wenste te staann en dat het de initiatiefnemers niet om vriendschap met de tegenpartij te doenn was. Zolang hun naam met slechte adjectieven was omgeven, liep hun kredietwaardigheidd gevaar. Gegeven het feit dat eerzaamheid en betrouwbaar- heidd cruciaal werden geacht, moest iedereen in staat worden gesteld om zijn of haarr naam te zuiveren. De tegenpartij kon het eerherstel hooguit vertragen, niet afwenden.. Het college dat de vredes uitsprak, had zeker oog voor de eenzijdige bedoelingenn van mensen die gerehabiliteerd wilden worden, maar hechtte toch ookk aan enig wederzijds begrip. De burgemeesters pasten hoor en wederhoor toe,, en zeiden dikwijls nog enkele stichtende woorden daarbij. Wanneer het er dikk bovenop lag dat beide partijen elkaar binnen de kortste keren weer zwart zoudenn maken, trof het college maatregelen. Het belang dat de Haarlemse bur- gemeesterss hechtten aan hun taak als vredemakers blijkt wel uit het feit dat zij alss zodanig bleven optreden, zelfs nadat in 1613 de Kleine Bank van justitie in hett leven was geroepen, die zich onder meer had bezig te houden met 'alle ac- tiënn van injurien, kijvagien ofte verschillen van woorden tusschen den Heere oftee meester ende den knecht, vrouwe ende meisjens ofte dienstmaeght, over- luijdenn ende gildebroeders ende andere diergelijcke'."" Liep het aantal vredes inn 1600 tegen de vijftig, in 1621 sloten de burgemeesters er maar üefst 129. In 16400 bedroeg het aantal negentig. Uiteindelijk klaagden de burgemeesters in 16433 dat de vredes 'dagelijcx hoe langhs hoe meer seer waeren toenemende', en

193 3 datt zij daardoor 'sooseer waeren geoccupeert, dat verscheijde andere saecken vann meerder importantie de dienst vant landt ofte de stadt concernerende grootelijckenn werden geprejudicieert ende verhindert'. "34 Voortaan mochten de gezworenn roedragers zulke zaken niet meer in eerste instantie bij het college vann burgemeesters laten voorkomen. Toch komen ook in de tweede helft van de zeventiendee eeuw vredes in de memorialen voor, zij het slechts sporadisch. "3Ï Eenzelfdee methode als bij de vredes hanteerden de burgemeesters bij de be- handelingg van rekesten. Alle betrokkenen werden gehoord alvorens tot een be- sluitt te komen, bij voorkeur een compromis, waarin de verschillende belangen zoveell mogelijk waren meegewogen. Het college van burgemeesters vormde hett dagelijks bestuur van de stad, waarmee alle in dit boek behandelde groepen nauww contact onderhielden. Indieners van rekesten waren zich bewust van hun rechten.. Naast zelfbewustheid spreekt uit de rekesten bovendien een duidelijk gemeenschapsgevoel.. Als buren, collega's, geloofsgenoten of familieleden bundeldee men de krachten om iets ongedaan te maken of juist iets nieuws tot standd te brengen. Op deze wijze waren Haarlemse inwoners actief betrokken bijj de stedelijke politiek."36 Het stadsbestuur beschouwden zij in de hier ge- noemdee zaken als hett college dat hun belangen had te behartigen. Al waren zij geenn gekozen bestuurders, van de burgemeesters werd verwacht dat zij als ver- tegenwoordigerss van de gemeenschap de belangen van die gemeenschap be- hartigden.. De Haarlemmers vonden het vanzelfsprekend en praktisch dat slechtss enkelen, de regenten, daarmee waren belast."37 Aanvaardde het volk hunn gezag, de heren van hun kant waren eveneens doordrongen van het besef geroepenn te zijn om namens de gemeenschap te handelen."38 Dat de gezags- dragerss geen eenvoudige lieden waren, deed aan het vertegenwoordigende ka- rakterr van hun bestuur niets af, integendeel, juist hun goede komaf maakte henn gekwalificeerd. "ï9 Veel zestiende- en zeventiende-eeuwse buitenlanders diee de Republiek bezochten, frappeerde het dat er geen gapende kloof waar- neembaarr was tussen de regenten en de burgers. De Engelse ambassadeur sir Williamm Temple prees het oligarchisch bewind om zijn rechtvaardig beleid, warss van willekeur, terwijl de burgers hun mond en pen wisten te roeren en datt in alle vanzelfsprekendheid en openheid deden. Il4°

Dee burgemeesters speelden een belangrijke rol in het bewaren van de stedelijke gemeenschap,, onder meer door het sluiten van vredes en door de wijze waarop zijj rekesten in behandeling namen. Het waren echter niet altijd de burgers die dee overheid opzochten, het Haarlemse stadsbestuur ontplooide ook zelfinitia- tievenn om burgerlijke eenheid of solidariteit met de stad te bevorderen. Zoals de Haarlemmerss die zij vertegenwoordigden iets van de overheid verwachtten, meendenn de stadsbestuurders op hun beurt de Haarlemmers te kunnen aan- sprekenn op gemeenschapszin en liefde voor de stad.

194 4 Pieterr de Grebber, De wapemermeerdering. Tapijt, circa 1630. Stadhuis,, Haarlem.

PRESENTATIEE EN VERBEELDING

Verschillendee stedelijke projecten konden alleen totstandkomen bij voldoende steunn van de inwoners. Een duidelijk voorbeeld is de oprichting van het Oude- mannenhuiss in het begin van de zeventiende eeuw. De van stadswege georgani- seerdee loterij van 1606-1607 was bedoeld om het nodige geld bijeen te krijgen. Hett was aan de activiteit van de collecteurs en het enthousiasme van de deelne- merss te danken dat de loterij een groot succes werd, met meer dan 300.000 verkochtee loten. "+I Voorr de verfraaiing van de vier kerken werd in 1643 eveneens een beroep ge- daann op de inwoners, maar dan in georganiseerd verband. Het stadsbestuur overlegdee met een aantal gilden over een geldelijke bijdrage om de kerken met kronenn te versieren. Van dertien ambachtsgilden legden de overheden zich vast hieraann mee te werken."42 Waarschijnlijk werd begonnen met de Bavo en bleef

I9S S dee contributie voor de versiering beperkt tot deze ene kerk, al was er aanvanke- lijkk gesproken van vier.,I4Ï Eén kroon werd voor de helft door de smeden bekos- tigd,, de andere helft nam het Lucasgilde met dat van de goud- en zilversmeden voorr zijn rekening. Dat had voor de overheden van het Lucasgilde in ieder geval tott gevolg dat de bestuursoverdracht dat jaar zonder de gebruikelijke maaltijd verliep.ll444 Onder de koren- en moutmolenaars, die ook een kroon hadden be- loofd,, was weinig animo om de contributie te voldoen. De vinders kregen een jaarr na hun toezegging een mandaat van de burgemeesters om per molen vijftig guldenn op te eisen.,14ï Anderen die zich vasdegden waren de grootschippers, de lakenkopers,, blauwwevers, kleermakers, bakkers, kramers, kuipers en de veer- schipperss op Amsterdam. Behalve de ambachtsgilden zouden ook het St. Ja- cobs-,, het Kerstmis- en het Schonenvaardersgilde gedrieën een kroon leveren. Vondenn de kerkmeesters een bijdrage van deze katholieke broederschappen on- gepast,, of waren het juist de sociëteitsleden geweest die tegensputterden?"46 Hoee het zij, op 3 juli 1643 verviel hun bijdrage en wierpen de schoenmakers zichh op om de beoogde kroon te bekostigen, een oplossing waarmee het stads- bestuurr blij leek te zijn: een verzoek van de schoenmakers, daags na hun gene- reuzee gebaar, om voortaan een ruimte aan de Kruisweg voor het doen van hun proeff te mogen gebruiken, werd prompt ingewilligd.,l47 Aann het einde van de zeventiende eeuw deed het stadsbestuur opnieuw eenn beroep op de gilden. Ditmaal ging het om het onderhoud van de hortus medicus,, die in 1696 was aangelegd in de nieuwe stadsuitleg aan de noord- westzijde.. "48 Op de lakenkopers na droegen dezelfde gilden bij als in het kro- nenproject,, nu aangevuld met zestien andere gilden."49 De contributies waren afgestemdd op de draagkracht van de gilden. De direct betrokkenen, verenigd inn het collegium medicum, deden uiteraard ook mee. "ÏO OokOok als gebuurten en geloofsgemeenschappen werden Haarlemmers geacht financieell bij te dragen aan het algemeen belang. Het aanleggen van putten, pompenn en bestrating en het onderhouden van andere openbare werken wer- denn zoveel mogelijk verhaald op de omwonenden. Voor het onderhouden van dee armen in de stad deden de bestuurders een beroep op de verschillende reli- gieuzee gezindten. De kerken dienden bovendien geldelijke steun te verlenen voorr de uit Frankrijk gevluchte predikanten, die als vertegenwoordigers van de Waalsee kerk in aanmerking kwamen voor een stadstraktement en een publieke functiee bekleedden. Daarnaast droegen de doopsgezinden nog financieel bij aann de verdediging van stad en land, ter vervanging van de schuttersplicht. "5I Hett stadsbestuur deed ook een beroep op individuele Haarlemmers om het stadsbelangg in het oog te houden. Aan het begin van dit hoofdstuk was het Bas- tiaenn Fredericxs die in stadsdienst werkte en zijn werkgevers in hun verwach- tingenn had teleurgesteld. Van alumni werd eveneens dankbaarheid en trouw je- genss de stad verwacht om de genoten gunsten. De heren regeerders konden de kritiekk op hun beleid van de arts en oud-alumnus Matthias Damius dan ook al- lerminstt waarderen. Damius mengde zich actiefin de kerkenraadstroebelen van

196 6 16177 en trok partij voor de scherpslijpers van de 'oude' kerkenraad.lls2 Hij be- schreeff hoe de schepen Job Claessen hem om deze stellingname terechtwees: 'datt ick een alumnus was, ende dat ick dat om de Stads wille niet behoorde ghe- daenn te hebben'."53 Een andere schepen, Laurens Hendriksz van Grol, zou 'ver- gramt'' hebben gezegd: 'Al de kosten zijn aen hem verloren, repeterende dic- maelss "alumnis alumnis", sonder twijffel tot smaet.' "ï4 Eenss alumnus altijd alumnus, luidde het standpunt van het stadsbestuur. Sa- muell Ampzing conformeerde zich volledig hieraan. Zijn vader Johannes, net als dee zoon predikant, had Haarlem met ruzie verlaten, vrouw en kinderen aan de genadee van zijn broodheren overleverend. Zoon Samuel bleek de van stadswege ontvangenn steun meer dan waard te zijn. Niet alleen ontpopte hij zich tot een model-alumnus,, ook tot een model-Haarlemmer, die zich vol liefde over zijn stadd uitsprak en in zijn geschriften nooit naliet de zittende regeerders te prij- zen.. In 1628 verscheen zijn bekende Beschryvinge ende lof der stad Haeriem, waarin Ampzingg in het voorwoord direct blijk gaf van zijn dienstbaarheid: 'God heeft mijj hier het licht en 't leven willen geven / Dat geef ik Gode weer, dat geef ik onsee Stad / Hoe billijk geef ik haer het geen ik van haer had!' "ss Mett dit werk voorzag Samuel Ampzing Haarlem van een historische to- pografie,, een genre dat in Amsterdam en Leiden al langer werd beoefend. "s6 Beschryvinjjee ende lof is verluchtigd met zeventien kopergravures naar Pieter Saen- redam.. Voor een ode aan een stad zitten daar opmerkelijk veel landschappen tussen.. T. Folmer-von Oven wees er al op dat vier van de zeven topografische illustratiess buiten Haarlem zijn gesitueerd; ruïnes als het huis van Brederode enn Huis ter Kleef figureren, in plaats van bijzondere gebouwen in de stad.,iï7 In ditt werk hielpen zij weliswaar de oudheid van Haarlem te onderstrepen, maar hett is tevens exemplarisch te noemen voor de wijze waarop kunstenaars liever dann de stad zelf de omgeving afbeeldden. Haarlem werd geroemd om zijn fraaiee ligging, en bij gebrek aan tastbare tekenen van onderscheid werd dit een hoofdbestanddeell van zijn reputatie.I,s* Vooral de nieuwkomers uit de Zuidelij- kee Nederlanden, waar natuurschoon en landleven al langer werden bezongen, warenn belangrijk in de ontwikkeling van een specifiek Haarlems landschaps- genre,, dat al snel door Hollanders werd opgepikt. "S9 Vele liedboekjes en land- schapsprentenn zagen zo in de vroege zeventiende eeuw het licht. ,l6° Ook de schilderkunstt schonk in hoge mate aandacht aan Haarlems omgeving, waarbij Jacobb van Ruisdael als een belangrijke vernieuwer gold. "6' Konn de stad in landschappelijk opzicht uitstekend voor de dag komen, voor andere,, typisch Haarlemse motieven moest in het verleden worden gegraven. Dee diema's die Ampzing aanroerde waren niet nieuw en evenmin was hij de eerstee die de stad zo uitbundig prees. Karel van Mander was hem voorge- gaan.1'622 Van Mander had voor zijn twee lofdichten zwaar geleund op Dirk Ma- diijsz,, die reeds in de vroege vijftiende eeuw uitgebreid gewag maakte van Haarlemss heldendaad bij uitstek, de verovering van Damiate tijdens de kruis- tochtt van 1218-1219."63 Bijna de helft van dit ic2 strofen tellende gedicht draait

•97 7 omm de betoonde Haarlemse moed in Egypte en de daaropvolgende 'wapenver- meerdering'.. De Haarlemmers zouden met hun schip dat met een getande kiel wass uitgerust, de ketting die de havenmond afsloot aan stukken hebben geva• ren.. Vervolgens kon de stad worden veroverd. Keizer Frederik n schonk Haar• lemm daarop een nieuw wapen (zie afbeelding op p. 195).Tussen de vier zilveren sterrenn in een rood veld kwam nu een zilveren zwaard te staan. Een gouden Griekss kruis werd boven het zwaard toegevoegd namens de kerkelijke macht, in dee persoon van de patriarch van Jeruzalem."64 Interessant is de regel waarmee Dirkk Mathijsz dit onderwerp afsluit, die tevens zijn verklaring voor het behaalde success behelst: 'Dat die van Haerlem eendrachtich waren.'n6s Watt eenheid vermocht was aan de hand van dit thema goed uit te dragen. Hett onderwerp leende zich uitstekend voor verbeelding. Het voortvarende schip,, de gebroken ketting, de torens van Damiate, de paniek in de haven - kun• stenaarss konden er goed mee uit de voeten. Het Haarlemse schip, toonbeeld van praktischh vernuft, werd vanzelf een metafoor voor de stad. De wapenvermeer- deringg die op de krijgslist was gevolgd, bood weliswaar een minder dynamisch schouwspel,, maar was voor de Haarlemmers eveneens visueel aantrekkelijk. De plechtigee overhandiging van het zwaard door de keizer aan de stad - in de ge• daantee van een heldhaftige jonge man - onderstreepte de status van de stad en verbreiddee Haarlems roem.1'66 Het stadsbestuur schonk in 1518 een gebrand• schilderdd glas met de wapenvermeerdering aan Edam, in ic22 aan Medemblik enn Purmerend en in 1523 aan Enkhuizen."67 Deze laatste glazen toonden ook hett beleg van Damiate, dat op het glas dat Gouda tegen het einde van de zestien• dee eeuw ontving nog veel prominenter stond afgebeeld. "68 Tezelfdertijd besloot dee stad een venster van de heilige Drie-eenheid in de eigen Bavo te vervangen doorr een glas met de overhandiging van het wapen van de hand van Willem WillemszThibaut,, die ook dat voor Gouda had vervaardigd. ',69 Eerder in de zes• tiendee eeuw was de Bavo verrijkt met twee klokken, de zogeheten damiaatjes, diee in 1564 voor de bisschop van Haarlem waren gegoten. Na verloop van tijd raaktee hun Nederlandse herkomst in de vergetelheid en kregen ze een middel• eeuwsee Egyptische oorsprong toegedicht."70 Uit de zestiende eeuw stamt ook dee optocht van kinderen met zelfgemaakte scheepjes op Nieuwjaarsdag. "7' De stadd had zelfs een 'Swaertdrager van Damiaten' in dienst, welke functie ten min• stee sinds 1591 en zeker in 1660 nog bestond."71 Dee zeventiende-eeuwse kunst ging op dezelfde weg verder. In stadsopdracht vervaardigdenn Hendrik Vroom, Cornelis Claesz van Wieringen en Pieter de Grebberr schilderijen, "7ï Jan van Bouckhorst en Pieter Holsteyn glazen (zie af• beeldingg op p. 203) en Jos.Thienpont (=Thybauts) gobelins."74 De productie wass deels voor hett stadhuis bestemd,,I7Ï deels bedoeld als geschenk voor omlig• gendee kerken of bijvoorbeeld het Gemenelandshuis te Leiden. In de Haarlemse Bavoo hingen in 1663 wel drie schepen, waarvan twee voorzien waren van een zaag."766 Gaandeweg vonden het Damiate- en het wapenthema ook ingang in de vaderlandsee geschiedschrijving en op historiepenningen.

198 8 Niett alleen deze krijgslist, ook de vermeende uitvinding van de boekdruk• kunstt door Laurens Jansz Coster bewees de Haarlemse reputatie goede diensten. Eenn roemrijk verleden vergrootte immers het prestige van de stad. In 1654 kochtt de stad Haarlem een kistje boeken - naar verluidt uit de nalatenschap van Costerr - waaronder zich vijf door Laurens Jansz gedrukte exemplaren bevon• den.. De 'costeriana' werden gekoesterd in het stadhuis, waar ze voor belangstel• lendenn te bezichtigen waren.1177 Dee bewering dat Laurens Jansz Coster omstreeks 1440 te Haarlem de boek• drukkunstt had uitgevonden, verscheen voor het eerst in druk in 1588, in Hadri- anuss Junius' Batavia. "7% Veertig jaar later blies Petrus Scriverius dit verhaal nieuw levenn in met zijn aan Coster gewijde Laurc-crans. Volgens de legende was Johan Gutenbergg knecht bij Laurens Jansz Coster geweest en had hij diens uitvinding inn Duitsland gelanceerd alsof het zijn eigen geesteskind was. Sindsdien claimde Mainzz dat daar de boekdrukkunst was ontstaan en werd Coster, maar ook Haar• lem,, alle eer onthouden die hun toekwam:

Mmtss roemt van't eerste boeck uyt hare pers ghesonden Tott Haerlem is nochtans de Druckery ghevonden Deess Lavrms heeft de konst met Godt daer voortghebraght. Verswijgtt men desen Man, soo word oock Godt veracht. ',79

Uiteraardd had Scriverius geen goed woord over voor Gutenberg; 'Dieff' en 'dubbel-Schalck,, en ergher!' noemde hij hem."80Twee afbeeldingen van Coster verlevendigdenn Scriverius' tekst. De ene is een portret vervaardigd door Jan van dee Velde, waarop Coster met peinzende blik de letter A in zijn hand houdt, de andere,, van de hand van Pieter Saenredam, toont de uitvinder aan het werk."8' Dee Haarlemmer had zo naam én gezicht gekregen voor zijn latere stadsgenoten, enn wel door een gezaghebbende auteur en twee alom gerespecteerde kunste• naars.. Daarvoor al had het stadsbestuur opdracht gegeven zijn vermeende woonhuiss op de Grote Markt te onderscheiden met een schildering op de gevel enn een opschrift in gouden letters. "8l Dee stadsdrukker Adriaen Rooman liet naar Saenredams ets een houtsnede maken,, waarmee hij vanaf 1630 zijn productie merkte.I,8ï Hij vond in Coster de idealee representant van zijn eigen werkzaamheden: een illustere voorganger, waarmeee Haarlem goede sier kon maken. Ook Abraham Casteleyn, de zoon van Roomanss opvolger Vincent Casteleyn en sinds 1656 stadsdrukker, liet zich met Costerr associëren. Op het schilderij dat Abraham en zijn vrouw in 1663 door Jan dee Braij lieten vervaardigen, figureert behalve het drukkersechtpaar een borst• beeldd van Laurens Jansz Coster. Een andere drukkersfamilie, de Van Hulkenroys, verwezenn in hun impressa naar Coster. Zij hadden zich tegen het einde van de zeventiendee eeuw in het Costerhuis aan de Grote Markt gevestigd.,,S4 Dat het eerbetoonn niet beperkt bleef tot drukkers, schrijvers en beeldende kunstenaars, blijktt onder meer uit plannen van het collegium medicum aan het einde van de

199 9 Romeynn de Hooghe, Laurens jansz Coster. Pen in zwart en penseel in kleu- ren,, 1690. In zijn linkerhand houdt hij een mesje, in zijn rechterhand een gesnedenn letter. Archiefdienstt voor Kennemerland, Haarlem. zeventiendee eeuw, dat de pas aangelegde hortus wilde verfraaien met een beeld vann Coster, hetgeen uiteindelijk in 1722 gebeurde."8* Ampzingg besteedde in zijn Beschryvinge ende lof weinig aandacht aan Coster."86 Dess te langer stond hij stil bij een recentere gebeurtenis, die menig oude Haar• lemmerr in zijn jonge jaren had doorstaan: het beleg door de Spanjaarden in 1572-1573.. Dit thema stond haaks op het eerdere heroïsche oorlogsverhaal van Damiate,, omdat het juist verdeeldheid in herinnering bracht. Volgens Joke Spaanss werd het beleg om die reden min of meer doodgezwegen, niet alleen vann overheidswege, maar ook door hen die de eendracht in de stad een warm hartt toedroegen. Ampzing wijdde in zijn lofzang op Haarlem echter heel wat meerr pagina's aan het beleg dan aan de krijgslist van 1188: bijna 150 pagina's, tegenoverr tien over Damiate.Il87 Daarbij verwezen zeven van de twintig illustra• tiess in het boek naar het beleg en de verwoestingen."88 Het onderwerp leende zichh bovendien goed voor toneel. De rederijkers voerden, zoals eerder vermeld, inn 1619 het Haeriemse bdegeringhs treur-bly-eynde-spel op en in 1660 het sterk daarop lijkendee Herstelde hongers-dwangh, of Haerlems langh en strenghe belegheringhe van Steven Theuniszz van der Lust."89 Hett doorstane leed werd geenszins verhuld in de zeventiende eeuw. Dit wass ook niet nodig, omdat het beleg evengoed aanknopingspunten bood om dee stad en haar inwoners te prijzen. Een aantal van hen werd ware helden• moedd toegedicht, zoals de scheepmakersweduwe Kenu Simons Hasselaer, be• terr bekend als de legendarische Kenau. Volgens de legende was zij niet langer dee houtleverancier voor de Haarlemse verdedigingswerken, maar stond zij gewapendd haar mannetje in het krijgsgeweld en zocht zij de vijand zelfs in zijnn eigen kamp op. Ampzing bewees deze 'Heldin van't Nederland', die over driehonderdd vrouwen het commando zou hebben gevoerd, alle eer."90 Ook dee gewone stervelingen verdienden echter lof. Het was immers aan de volhar• dingg van alle inwoners te danken geweest dat de Spanjaarden zeven maanden langg werden opgehouden in hun opmars, waarna zich een kentering in de machtsverhoudingenn voltrok. Zo had Haarlem een cruciale rol gespeeld. "9I Vann de onhoudbare situatie binnen de muren bestaan levendige beschrijvin• gen,, onder meer van Willem Jansz Verwer en Gerrit Stuver. Dat beide mannen katholiekk waren, maakte geen verschil. De stad mocht dan confessioneel ver• deeldd zijn, alle inwoners hadden onder het beleg te lijden. Niet de gereformeer• dee stadgenoten, maar de vreemde troepen rond de muren waren de vijand voor Verwerr en Stuver. Dit lag voor de predikant Ampzing, geboren in 1590, toch an• ders.. Ofschoon hij in zijn Beschryvinge ende lof de Haarlemse katholieken geen rechtstreeksee verwijten maakt, waren 'Spaanse tyrarmie' en kadiolicisme voor hemm onlosmakelijk met elkaar verbonden. Volgens Ampzing was de belangrijk• stee lering die men uit deze geschiedenis kon trekken dan ook waartoe het roomsee geloof kon leiden: 'Maer laet des Heeren naem niet meer door onse sondenn / Niet meer door onsen stank en grouw'len syn geschonden!' "92 Vergelekenn met zijn andere werk hield Ampzing zich in Beschryvinge ende lof te-

201 1 genoverr andersgelovigen echter in.11* Hij schreef nu niet als predikant of pole- mist,, maar in eerste instantie als Haarlemmer."94 Het ging hem om het prijzen vann de stad, en conflictstof kwam hem daarbij niet van pas. Zo behandelde Ampzingg keurig de belangrijke schilders die Haarlem tot zijn tijd had gekend, hoewell hun religieuze diematiek hem tegen de borst stuitte. Zijn oplossing voorr deze gewetenskwestie was eenvoudig. Hij prees de schilders, maar Üet het werkk in kwestie onbesproken. '"* Ook het stadsbestuur had met dit probleem te kampen.. Belangrijke Haarlemse kunstwerken waren immers vervaardigd vóór dee Hervorming en met de onteigening van de geestelijke goederen was veel daarvann in stadsbezit gekomen. Zo was de bijzondere schilderijencollectie van hett Jansklooster in handen van de stad gevallen. De overheid wilde de werken eenn prominente plaats geven te midden van andere prestigieuze werken waar Haarlemm mee voor de dag kon komen. Een fraaie kunstverzameling vergrootte immerss het aanzien van Haarlem als schilderstad.,,9é Nadat het plan ze in het stadhuiss te hangen was afgeketst, "97 kregen ze in 1628 een plaats in het Prinsen• hof,, waar ze bezichtigd konden worden. De kwaliteit van het werk, waardoor dee stad zich kon profileren, was voor de overheid belangrijker dan de verbeelde thematiek.. Overigens liet het stadsbestuur zich in het algemeen weinig gelegen liggenn aan de in de ogen van de kerkenraad 'paapse afgoderij' op publieke plaat• sen.. Zeker tot 162 c bevond zich nog een beeld van Sint Bavo aan de gelijknami• gee kerk en een groot Mariavenster boven het orgel verdween pas in 1642. 'I98 Ka• tholiekee werken konden het licht blijven zien, zoals de serie gravures die Pieter Soutmann en Cornelis deVisscher in i6co op folioformaat afdrukten."99 Het ging omm negentien portretten van heiligen, voorafgegaan door graven van Holland. Overr de herkomst van dit prestigieuze boekwerk kon geen misverstand bestaan. Dee titelpagina van De Visscher toont de stedenmaagd met het Damiateschip en dee wapenspreuk 'Vicit vim virtus' (deugd heeft geweld overwonnen). Wel wa• renn de afbeeldingen waarschijnlijk aangepast om de gereformeerden geen aan• stoott te geven. Onder de heiligen bevond zich onder meer Bavo, uitgevoerd in harnass met hermelijnen mantel en een valk op de hand. Hett Spaanse beleg, gevolgd door de grote brand van IC76, was voor Haarlem eenn dieptepunt geweest. Vandaar kon het de stad alleen maar beter vergaan, hieldd Ampzing zijn lezers voor. Op deze wijze wist hij van het dieptepunt toch ietss positiefs te maken. Door de omstandigheden van zijn eigen tijd af te zetten tegenn de barre van vroeger ontstond vanzelf een gunstig beeld. Zo vermeldt zijn onderschriftt bij Thomas Thomasz' plattegrond uit 1578 van de zwaar gehavende stad: :

Maerr sietze nu eens aen. O wat een heerlijk wesen! Hoee isze uyt haer val en jammer opgeresen! Besiett haer groeij en bloeij, en lofFelyken stand, Doorr Godes segening, en vaderlijke hand! Iio°

202 2 Pieterr Holsteyn sr.. Verovering van Damiate. Pen in bruin, 1638. Glas- in-loodraam,, tekening op papier. Archiefdienstt voor Kennemerland, Haarlem. EERZAMENN EN EERLOZEN

Afgaandee op Ampzing en de hierboven behandelde diema's was Haarlem een stadd om trots op te zijn. Deze overtuiging werd in de zeventiende eeuw niet al• leenn naar buiten uitgedragen, ook intern was zij van belang. Met Beschryvinjje ende loff werd meer dan het roemen van de stad nagestreefd: het werk diende een bij• dragee te leveren aan de totstandkoming van de gewenste eenheid. Hiertoe werd Haarlemm voorgesteld als het bindmiddel bij uitstek voor alle eerzame lieden, ongeachtt hun status van poorter of ingezetene:

Wantt d'eer van onse Stad kroont burger ende woonder / Diee selfs wat eer maer heeft diens eer maekt sij noch schoonder: Dee ere van een Stad / en van de burgerij Sijnn twee in een ghevlecht / en staen malkand'ren by. ,2°'

Stadd en inwoners hadden elkaar nodig. Het aanzien van Haarlem vergrootte het gevoell van eigenwaarde van de goede gemeente ('burgerij'), die op haar beurt mett haar eerzaam gedrag de lof van de stad consolideerde. Overr de wijze waarop men de stad het best diende, liepen de meningen uit• een.. De oud-alumnus Matthias Damius bijvoorbeeld gaf duidelijk te kennen weinigg met de magistraat op te hebben, maar des te meer met de stad.Toen hem opp 29 december 1617 naar aanleiding van zijn verdediging van de oude kerken- raadd werd voorgehouden dat hij aan het stadsbelang had te denken, antwoord• dee de medicus dat hij juist 'om de selfde reden dit ghedaen hadde namelijck, omm dat ick wiste dat ick aen de Stadt ghehouden was: hadde het voor de Stadt ghedaen,, maer niet voor mijn Heeren'.no2 Op de vraag van de pensionaris of de herenn niet een pars pro toto voor de stad waren, gaf Damius ontkennend ten antwoord:: 'sy zijn de Heeren van de Stadt ende het hooft, de Stadt is de Ghe- meentee voor de weleke ick dit ghedaen hebbe'.'103 De volgende dag werd Da• miuss gesommeerd Haarlem te verlaten. Tien jaar later kreeg hij alsnog bijval, uitgerekendd in Bcschryvinge ende lof. Matthias Damius, 'meester mijner jeugd: die veell hier de'e en le'e / Wanneer Arminius de kerke Gods bestre'e', werd door Ampzingg geprezen om diens niet-aflatende strijd tegen de remonstranten. '2°4 Hett was die vastberadenheid die Damius gedurende de Bestandstwisten in conflictt bracht met de Haarlemse overheid. Het stadsbestuur vond zijn stelling- namee des te zorgelijker omdat de medicus, zoon van de in 1608 overleden predi• kantt Johannes Damius, 12°s gold als een respectabel man. Zijn aanzien maakte hemm tot een gevaarlijk element in een periode waarin de eenheid onder druk stond.. Gemeenschapszin werd juist van hen die voor eerzaam doorgingen ver• wacht.. Ampzing bijvoorbeeld deelde zijn geloofsovertuiging, maar was niet be• reidd die op het scherp van de snede te verdedigen. Mogelijk speelde de geboor• teplaatss hierbij een rol. Waar voor Ampzing, geboren en getogen in Haarlem, de stedelijkee gemeenschap en Haarlem min of meer synonieme begrippen waren,

204 4 verbondd de van buiten Holland afkomstige Damius zijn loyaliteit niet in eerste instantiee aan de Spaarnestad.'206 In 1618 schreef hij vanuit zijn nieuwe woon• plaatss Amsterdam: 'ick niet meen dat men een inwoonder of Burgher yet leelij- ckerss soude kunnen voorwerpen als dat hy gheen goet Patriot is. Want daer mede geseytt wort, dat hy het vaderlant niet lief en heeft, welck nochtans naest Godt endee de Religie allen menschen het liefste moet wesen.' ,2°7 Amsterdamm werd ook de nieuwe woonplaats van de componist en schalmei• spelerr Cornelis Tymensz Padbrué. Padbrué werkte als muzikant in Haarlemse stadsdienst,, tot hij in 163 c werd ontslagen.'208 Hij zag niet om in wrok, maar bleeff zich trots 'Musicijn van Haerlem' noemen, en in 1643 wijdde hij de eerste vann zijn twee Uof wnjubal-bundels aan de Haarlemse regeerders.lï09 Toen zij Pad• bruéé vijf jaar later vereerden met de opdracht muziek te leveren voor het stads• feestt ter gelegenheid van de vrede van Munster, hoopte de componist waar• schijnlijkk op een nieuwe vaste betrekking in zijn geboortestad.1110 De 'Jubalist vann Haerlem', zoals hij zich intussen noemde, stelde zich ootmoedig op tegen• overr het stadsbestuur en probeerde zich van de overige musici te onderscheiden doorr hen van 'botte laetdunckentheit' en 'onbequamigheit' te betichten.11" Be• halvee dat hij er geboren was, zal het feit dat ook zijn grootvader en zijn vader, passementwerkerr aan de Grote Markt, de stad als schalmeispelers hadden ge• diend,, ,Ml Padbrués Haarlemse identiteit hebben versterkt. Rekestranten die niet inn de stad woonden, deden er verstandig aan een Haarlemse connectie te vin• den.1213 3 Hoee losser de band met de stad, hoe minder grond voor loyaliteit met de ste• delijkee gemeenschap, die daarmee in gevaar kwam.'214 Om die reden werden mensenn zonder werk, maar zeker lieden zonder vaste verblijfplaats, gewan• trouwdd door de gevestigden. Wie in Haarlem kwam wonen, gaf blijk bij de stad tee willen horen. Samen met de reeds gevestigden onderscheidde de nieuwko• merr zich voortaan van de buitenstaanders, die van het ene moment op het an• deree weer konden vertrekken.1211 De gemeenschap zag de vreemden en vage• bondenn liever gaan dan komen en van overheidswege werd in de zeventiende eeuww een stringent vreemdelingenbeleid gevoerd, dat strenger was naarmate dee tijden moeilijker waren en de personen in kwestie zich meer aan de rand van dee samenleving bevonden. De stad had voor de eigen, Haarlemse armen te zor• gen,, niet voor hen die niet tot de gemeenschap hoorden. Zo'nn marginaal figuur was bijvoorbeeld de Schotse soldatenvrouw Sara Jans, diee met haar kind in 1606 naar Haarlem was gekomen en al bedelend haar kost• jee bij elkaar probeerde te scharrelen. Haar slechte gezondheid deed haar op 20 septemberr 1606 in het gasthuis belanden. Zes weken later verzocht eerst een bodee en vervolgens een van de burgemeesters een Amsterdamse schipper Sara enn haar kind mee te nemen naar Amsterdam. De schipper weigerde, omdat hij zagg dat de vrouw doodziek was.I2,é Een dag later nam een andere schipper moe• derr en kind echter alsnog mee naar Amsterdam. Daar overleed Sara twee dagen laterr in het gasthuis. De Amsterdamse burgemeesters waren verbolgen over de

20c c handelwijzee van Haarlem, omdat zij nu met de zorg voor het kind zaten opge• scheept.. Ze drongen bij die van Haarlem aan zich alsnog over het kind te ont• fermen,, aangezien deze stad de laatste verblijfplaats van de twee was geweest. '2'7 Dee Haarlemmers ontkenden iedere betrokkenheid in deze zaak en ook de bode zeii van niets te weten. Het enige wat ze kwijt wilden was dat Sara in plaats van naarr haar compagnie te gaan in Haarlem was blijven bedelen, en dat het niet ongebruikelijkk was om mensen die de verordening op bedelarij schonden de stadd uit te zetten.I2'8 Dezee bepaling was Amsterdam maar al te zeer bekend. Degenen die het be• troff kwamen dikwijls in de drukke havenstad terecht. Amsterdam werkte als een magneett op hen die weinig te verhezen hadden en daar hun geluk wilden be• proeven.. De stad nam naar verhouding meer vreemden over van andere steden dann ze er zelf afschoof.'219 Vooral in de late zeventiende eeuw was dit het geval, toenn veel steden - waaronder Haarlem - de migratie trachtten in te dammen doorr een stelsel van borgbrieven. ,22° Amsterdam deed hieraan niet mee, omdat hett de instroom van arbeidskrachten voor de vloot niet wilde belemmeren. Doorr de opname van vele potentiële armen fungeerde de Amstelstad in de woordenn van M. van Leeuwen 'als veiligheidsventiel, waarlangs de te grote druk opp de plaatselijke armenzorg ten tijde van de Republiek ontsnapte'.,221 InIn Haarlem was de druk op de armenzorg groot in de laatste decennia van de zeventiendee eeuw.'222 Zoals we gezien hebben werden vooral de overheden van dee gebuurten door het stadsbestuur ingezet om arme vreemden zoveel moge• lijkk te weren. De grote groep van geheel of gedeeltelijk van de bedeling afhan- kelijkenn werd gewoonlijk aangeduid met 'grauw'.I22J Zij bezaten weinig of niets enn hadden in de ogen van de meer gefortuneerden dan ook niets te verhezen, al wildee men de eigen armen nog wel een zekere eerzaamheid toeschrijven.l224 In dee behandelde stedelijke netwerken speelden zij geen actieve rol, maar figu• reerdenn zij hooguit in de marges. Zij konden slechts van zich doen spreken bij oproeren,, als de normale orde onder druk stond. In zulke situaties vreesden de gegoedenn hen, omdat ze gemakkelijk beïnvloedbaar en tot alles in staat werden geacht. . Eenn dichter mocht dan omstreeks 1635 schrijven

Komtt met groot verlangen; Vann de gantsche Wereld wijd Enn word al ontfangen; Tott Haerlem gy welkom zijt, '"5 voorr de meeste arme vreemdelingen was dit, zeker in de tweede helft van de ze• ventiendee eeuw, retoriek. Het is ook maar de vraag in hoeverre de Haarlemse armenn zich konden vinden in de thema's die hierboven de revue passeerden en waarmeee de stad werd verheerlijkt. Veel doet het er niet toe; met hun thematiek beoogdenn de bedenkers, de opdrachtgevers en de uitvoerders niet zozeer het

206 6 grauww te bereiken als wel de grotere groep van eerzamen. De boodschap was datdat men weliswaar deel uitmaakte van een huishouden en bij een gilde, een buurtt of een kerk aangesloten kon zijn, met alle - soms tegenstrijdige - ver• plichtingenn van dien, maar dat er ook nog zoiets als een stedelijke gemeenschap bestond,, waarin alle kleinere netwerken hoorden op te gaan.

207 7