De Patriottentijd. Deel 1: 1776-1784
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De patriottentijd. Deel 1: 1776-1784 H.T. Colenbrander bron H.T. Colenbrander, De patriottentijd. Hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden. Deel 1: 1776-1784. Martinus Nijhoff, Den Haag 1897 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cole002patr01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven H.T. Colenbrander V AAN MIJN OUDERS. H.T. Colenbrander, De patriottentijd. Deel 1: 1776-1784 VII [Woord vooraf] Wij Nederlanders zijn voor het meerendeel nog niet geneigd veel notitie te nemen van onze geschiedenis van vóór den tachtigjarigen oorlog. Eerst dan beginnen onze voorouders, in onze schatting, een stuk te spelen waarnaar het de moeite loont te kijken. Een lang stuk is het, waarvan de eerste bedrijven onze aandacht sterk spannen, de middenste met een rustiger welgevallen door ons worden aangezien, en de laatste door hun eindelooze herhalingen ons doen geeuwen. Altijd blijft het spel in denzelfden serieuzen stijl; wij gaan het vertoonde onbelangrijk vinden, maar wat niet verandert is de ernst en deftigheid der vertooners. Tot zij op eens, zonder dat het scherm neer is geweest, tot een onnatuurlijk rumoerige klucht overgaan, van de soort die ons vreemd doen opkijken maar niet vroolijk maken. Wij begrijpen die zenuwachtige drukte niet van dezelfde lieden, die wij zoo pas in alle afgemetenheid een heel andere rol zagen vervullen; het wordt ons niet duidelijk, waarom zij nu al die grimassen maken, en waarom zij die zóó maken en niet anders. Het nastukje verveelt ons nog veel eerder dan het lijzige slot van het drama van daareven. Het lucht ons op als eindelijk de lange pruisische grenadier komt en al die potsenmakers in eens van het tooneel jaagt, waar het dan, voor een korte poos tenminste, weer stil en saai wordt als te voren. Zoo natuurlijk als het is, dat het uiterlijk der gebeurtenissen dezen indruk op ons achterlaat, zoo onnatuurlijk zou het zijn, als de geschiedschrijver bij dit uiterlijk bleef staan. Van geen enkel stuk van het verleden van zijn land mag hij zich afmaken, geen schakel moedwillig verwerpen uit de lange keten, en den hier aangeduiden wel zeer stellig niet. Met de twee volgende, die bataafsche tijd en inlijving bij Frankrijk heeten, verbindt hij de Republiek die geweest is, aan het koninkrijk dat bestaat. Hoe zouden wij ooit kunnen verklaren wat het groeiend of het volwassen lichaam van dit laatste ons te zien geeft, zonder vooraf juist te weten wat aan de baring is voorafgegaan? Doch wie zóó spreekt, ontgaat wellicht den schijn niet van tegen windmolens te vechten. Het angstvallig stilzwijgen over de patriottencomedie, in de eerste helft van de 19de eeuw door de zonen der medespelers in H.T. Colenbrander, De patriottentijd. Deel 1: 1776-1784 VIII praktijk gebracht, wij kennen het niet meer dan van hooren zeggen. Reeds van de kleinzonen heeft meer dan een er mee gebroken, en wij, tijdgenooten der achterkleinzonen, beschikken al over een niet onbelangrijk materiaal, dat evenwel zonder twijfel nog voor vermeerdering vatbaar is. Geen papieren echter, waaruit wij zooveel gewichtig nieuws hebben vernomen als uit die van een vreemdeling, Sir James Harris, engelsch gezant bij de Republiek van 1784 tot 17881). Wij leerden er uit, hoe de tegenomwenteling van September 1787, hoewel door de verschijning van een pruisisch leger te weeg gebracht, door een Engelschman was beraamd en voorbereid; hoe het feitelijk Harris geweest is, die onzen Stadhouder heeft doen herstellen. De uitgave der papieren van een zijner werktuigen, Kinckel, bracht hiervoor nieuwe bewijzen2). Minder goed dan omtrent de werkzaamheid van Harris, waren wij omtrent die der fransche gezanten, den hertog de la Vauguyon en den markies de Vérac, ingelicht, maar uit allerlei gegevens bleek toch dat zij reeds geruimen tijd vóór het optreden van hun gevaarlijken engelschen tegenstander over de patriottenpartij een niet minder volledig meesterschap moesten hebben uitgeoefend, dan deze ten slotte over de oranjepartij verkreeg. Een klein gedeelte der dépêches van Vauguyon (1777-1784) werd in 1858 afgedrukt in een te weinig gekend en geraadpleegd boekje3); over de betrekkingen van Frankrijk met de patriotten tijdens het gezantschap van Vérac (1785-1787) gaf een sinds lang verschenen opstel van diens secretaris van legatie, Caillard, eenige inlichting4). Door de onderlinge vergelijking van een en ander viel vrij wat te weten, nog meer te vermoeden, omtrent de wijze waarop twee elkaar vijandige buitenlandsche machten zich met den twist onzer voorvaderen hebben bemoeid, en de een eerder, de ander later, er in geslaagd zijn, een der partijen in dienst te nemen en voor zich te doen vechten. Dit vele wetende en dit meerdere vermoedende, zagen wij nu de van ouds bekende gebeurtenissen met gansch andere oogen aan. De indruk dien wij er thans van mededroegen was niet ongelijk aan dien, welken groote menschen plegen te ontvangen van een marionettentheater. Wij zagen Jan Klaassen en zijn wijf; wij hoorden hun vervaarlijk geschreeuw; het regende scheldwoorden en klappen. Lachende stonden wij wel even 1) Diaries and Correspondence of James Harris, First Earl of Malmesbury, edited by his grandson; 4 vols., London 1844. - Ik haal dit werk verder naar de tweede uitgaaf (van 1845) aan, die een andere pagineering heeft dan de eerste. 2) Mémoires et Correspondances du Baron de Kinckel. Avec introduction par J.K.J. de Jonge (in: Het Nederlandsche Rijks-Archief, 's-Gravenhage 1857). 3) Jhr. Mr. D.M.M. d'Hangest baron d'Yvoy van Mijdrecht, Frankrijks Invloed op de buitenlandsche aangelegenheden der voormalige Nederlandsche Republiek, Arnhem 1858. 4) Mémoire sur la Révolution de Hollande par le Citoyen Caillard, ci-devant Chargé d'Affaires à la Haye; uitmakende de tweede helft van het eerste deel van L.P. Ségur l'Aîné, Histoire des Principaux Evénemens du Règne de F. Guillaume II, Roi de Prusse, Paris et Amsterdam, 1800. H.T. Colenbrander, De patriottentijd. Deel 1: 1776-1784 IX stil en keken opnieuw het gekspul aan. Maar wij zagen het anders als ons kleine broertje en zusje: hen hielden uitsluitend de kapriolen bezig die nieuw voor hen waren; ons belette het paarsbonte achterdoekje niet, ons den man voor te stellen die aan de touwtjes trok. De begeerte om onze fragmentarische kennis van het mechaniek, waarmee de heftige bewegingen onzer patriotsche en prinsgezinde voorouders van achter de schermen bestuurd zijn geworden, uit te breiden zoover op het oogenblik mogelijk was, heeft mij op het denkbeeld gebracht een onderzoek in te stellen naar bescheiden, voor de kennis van den patriottentijd van belang, in de staatsarchieven te Parijs, te Londen en te Berlijn. Ook te Berlijn: de Pruisen immers hadden voor de ontknooping van het stuk gezorgd, gelijk de anderen voor de verwikkeling. En bovendien: door het huwelijk van Willem V stond het stadhouderlijk hof sedert jaren tot het koninklijk-pruisische in nauwe betrekking. Dat het aandeel, door Prinses Wilhelmine in het beleid der zaken genomen, eerst goed te kennen zou zijn na een opzettelijk onderzoek in de archieven te Berlijn, behoefden wij niet slechts te vermoeden: wij wisten het wel zeker uit de reisverslagen die wij danken aan prof. Blok1). Behalve de briefwisseling der Prinses, wezen mij die Verslagen nog een gansche reeks van stukken aan, op den patriottentijd betrekking hebbend en in het Kön. Geheimes Staatsarchiv te Berlijn te vinden. Het vermoeden dat de oogst van dergelijke bescheiden in het Archief van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken te Parijs, en in het Record Office te Londen, niet geringer zou zijn, deed mij er op uitgaan met het voornemen een jaar te besteden om van al zulke documenten mijn studie te maken. Zij bleken in overvloed voorhanden: het jaar schoot schier te kort om van alle kennis te nemen. Als vrucht van mijn reis bied ik thans deze proeve aan eener geschiedenis van den patriottentijd, hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden bewerkt. Het kwam mij voor dat dit het beste middel was, om de uitkomsten van mijn onderzoek mede te deelen. Een bloote opsomming van het gevondene zou schrijver noch lezer voldaan hebben; ik moest ook trachten de nieuwe bouwstof haar plaats te geven tusschen de oude, en uit beide een geheel op te trekken. Want, na een aandachtig lezen en herlezen van wat ik gevonden had, scheen mij dit thans wel mogelijk geworden. Hoeveel belangrijke bescheiden waren niet in de laatste jaren verzameld en uitgegeven, die zich ter bewerking als aanboden: ik noem slechts de Brieven van en aan Capellen, de papieren van Van de Spiegel, die van Gijsbert Karel van Hogendorp. En hoe meende ik niet, bij voortgezette studie, het verband tusschen dit een en het in de archieven verscholen ander gedurig beter te ontdekken. Ik besloot, de poging te wagen. Drie dingen heb ik ongedaan moeten of willen laten, en onder de tekort- 1) Dr. P.J. Blok, Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland naar archivalia belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, I (1886-1887), 's-Gravenhage 1888; II (1888), ibidem 1889. H.T. Colenbrander, De patriottentijd. Deel 1: 1776-1784 X komingen die mijn opvolger en verbeteraar in mijn werk zal hebben aan te wijzen, zullen er zijn die op rekening gesteld moeten worden van dit drieledig verzuim. Vooreerst heb ik niet getracht, ook in het binnenland nieuwe bronnen op te sporen, hoewel er toch waarschijnlijk nog wel over zijn in de archieven van geslachten wier leden in den patriottentijd een rol hebben gespeeld. Hoe welkom zou, om iets te noemen, de mededeeling niet zijn van iets dat naar een notulenboek geleek van de sedert 1783 bestaande patriotsche regenten-associatie, of van de provinciale en nationale vergaderingen van vrijcorpsen. - Van de bronnen verder der nog weinig bewerkte plaatselijke geschiedenis van dien tijd, die immers door zooveel wel gelijksoortige maar onderling toch vrij veel verschillende stedelijke en provinciale omwentelingen gekenmerkt wordt, zal ongetwijfeld nog een gansch ander gebruik te maken zijn dan door mij is geschied, die slechts de kostbare verzameling der Nederlandsche Jaarboeken geraadpleegd heb.