LE MIE MEMORIE ARTISTICHE Giovanni Pacini
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
LE MIE MEMORIE ARTISTICHE Giovanni Pacini Vertaling: Adriaan van der Tang 1 2 VOORWOORD De meeste operaliefhebbers nemen als vanzelfsprekend aan dat drie componisten in de eerste helft van de negentiende eeuw het muziekleven in Italië domineerden: Rossini, Donizetti, Bellini. Deze veronderstelling is enerzijds gebaseerd op het feit dat een flink aantal werken van hun hand tot op de huidige dag overal ter wereld wordt uitgevoerd, anderzijds op een ruime belangstelling van onder- zoekers, die geleid heeft tot talrijke wetenschappelijke publicaties die mede hun weg vonden naar een ruimer publiek. Ook de fonografische industrie heeft zich de laatste vijftig, zestig jaar voornamelijk geconcentreerd op de populaire opera’s van dit drietal, naast werken die in artistiek of muziek- historisch opzicht van belang werden geacht. Sinds een aantal jaren worden, vooral in kleinere Italiaanse theaters en zomerfestivals, in toenemende mate opera’s uitgevoerd van vergeten meesters, die bij nadere beschouwing in genoemd tijdperk wel degelijk een rol van betekenis hebben vervuld. Registraties van deze opvoeringen worden door de ware melomaan begroet als een welkome ont- dekking, evenals de studio-opnamen die wij te danken hebben aan de prijzenswaardige initiatieven van Opera Rara, waardoor men kennis kan nemen van de muziek van componisten als Mayr, Mercadante, Meyerbeer, Pacini, Paër en anderen. Een van deze vergeten componisten, Giovanni Pacini, speelt met betrekking tot onze algemene kennis van de negentiende-eeuwse operahistorie een bijzondere rol. Zijn autobiografie Le mie memorie artistiche uit 1865 is een belangrijke bron van informatie voor muziekwetenschappers - en andere geïnteresseerden - die zich toeleggen op het bestuderen van de ontwikkeling van de opera in de belcantoperiode. Voor zover bekend is dit boek niet eerder in vertaling verschenen. Dit gemis wordt met de huidige vertaling voor het Nederlandse taalgebied ondervangen. Terwijl ver terug in de jaren zestig nog ergens te lezen viel dat Pacini kan worden gezien als de belangrijkste wegbereider voor de jonge Verdi - een opmerking die vanzelfsprekend de nieuwsgierigheid wekt - bleek hij in de Nederlandstalige literatuur over opera, zowel encyclopedieën als handboeken en naslagwerken, lange tijd vrijwel non-existent, afgezien van het feit dat zijn opera’s niet werden opgevoerd en opnamen van zijn werken niet voorhanden waren. Inmiddels is in dit opzicht veel ten goede gekeerd: Pacini komt weer in bescheiden mate op de planken, de discografie is groeiend, er wordt degelijk musicologisch onderzoek verricht en vooral dankzij de digitale media wordt er wereldwijd veel wetenswaardigs gepubliceerd. Pacini mag dan een vaardig componist zijn geweest die grote successen heeft gekend (naast tegenslagen van formaat), een schrijver was hij niet en hij kan de vergelijking met iemand als Hector Berlioz, die zijn leven eveneens op schrift heeft gesteld, zeker niet doorstaan. Het zal de lezer wellicht moeite kosten de chronologie in zijn verhaal vast te houden en de feiten worden niet altijd accuraat weergegeven. Niettemin geeft Pacini’s Le mie memorie artistiche een levendige beschrijving van het tijdsgewricht, de operacultuur in Italië van zijn tijd en het toenmalige operabedrijf, dat werd beheerst door impresario’s en waarin de componist ten opzichte van de zangers slechts een ondergeschikte positie innam. Beroemde operazangers, in onze tijd hooguit nog vagelijk bekende namen uit een ver verleden, worden in de Memorie mensen van vlees en bloed met al hun eigenaardigheden. Bij de vertaling zijn het tekstbeeld en de schrijfstijl grotendeels in overeenstemming gehouden met het origineel. Pacini’s veel voorkomende foutieve spelling van persoonsnamen, zelfs van de titels van zijn eigen opera’s, is in beginsel ongecorrigeerd overgenomen en rechtgezet in de noten. Zijn systeem van interpunctie is zoveel mogelijk gevolgd, al is er wat uniformiteit en functionaliteit in aangebracht. Het notenapparaat (de vetgedrukte nummering in de tekst) is beperkt gehouden en noten zijn alleen toegevoegd om waar nodig door Pacini beschreven omstandigheden of bepaalde in de tekst genoemde personen nader toe te lichten. Deze noten van de vertaler zijn omwille van een eenvoudiger hanteerbaarheid in een afzonderlijk document ondergebracht. De voetnoten op de tekstpagina’s zijn van Pacini zelf Oktober 2010 De vertaler 3 VERKLARING Uitgenodigd door de achtenswaardige heer G.G. Guidi om deel te gaan uitmaken van de kring van medewerkers die van nu af aan zullen bijdragen aan het blad “BOCCHERINI”, en aangespoord door de hooggeleerde heer Prof. Abramo Basevi om mijn VITA ARTISTICA als thema te kiezen, aarzelde ik eerlijk gezegd (bedenkend hoe weinig ik waard ben), toe te geven aan de eervolle verzoeken die mij werden gedaan. Maar omdat ik altijd een bijzondere aversie gevoel voor het negatieve NEE, werd het antwoord een JA! Ik zet mij dus aan het werk en zonder enige pretentie zal ik uiteenzetten hoe mijn voorbereidende studie verliep, welke doelen ik voor ogen had en zal ik wat kleine anekdoten vertellen van voorvallen uit mijn artistieke loopbaan. In hoeverre dit van nut moge zijn voor de muzikale geschiedenis van onze eeuw weet ik niet; in elk geval voldoe ik aan de welwillende verlangens van wie aan- spraak mogen maken op mijn oprechte hoogachting, het voorbeeld volgend van hetgeen al in Frankrijk en Duitsland gedaan werd, alsook in Italië door vele uit- zonderlijke mensen, onder wie de buitengewone geest genaamd Nicolò Paganini 1. GIOVANNI PACINI Pacini’s geboorteplaats, 12 Piazza Sant’Antonio, Catania 1 Zie La storia del violino in Piemonte uitgegeven door de illustere cav. Regli. 4 HOOFDSTUK I Het liep tegen het midden van het jaar 1808 toen mijn vader Luigi1, 1 uiteindelijk besloot (na vruchteloos gepoogd te hebben mij de kunst van Terpsichoré, jegens welke ik een vastberaden afkeer koesterde2, te laten leren) mij naar Bologna te sturen met de bedoeling om van mij, onder het leraarschap van de beroemde maestro Marchesi2, een zanger te laten maken; maar ik moet bekennen dat ik mij aan het eind van het eerste jaar sterk tot de kunst voelde aangetrokken en, (in opdracht van de leraar) nooit naliet tijdens de lessen mijn collega’s te helpen met het leren van de tabulatuur van het klavecimbel3, de becijferde basbegeleiding, het contrapunt etc. Op die wijze werd ik, zoals een papegaai, ingewijd in het bespelen van het klavecimbel. Nadat ik mij in korte tijd de notenleer had eigen gemaakt, zonder ook maar te weten op welke manier ik de diatonische toonladder moest laten harmoniëren, zette ik mij aan het componeren van een Kyrië, zonder dat mijn onderwijzer er iets van wist; om niet de schaarse olie te hoeven aanvullen die mij was verschaft voor een lichtje om naar bed te gaan, was ik gedwongen een lamp weg te nemen die elke avond in de zaal brandde ter ere van de Maagd, om zo wakker en aan het werk te kunnen blijven4. Op zekere morgen kwam mijn leraar in alle vroegte mijn kleine kamer binnen om me een brief van mijn liefhebbende moeder te overhandigen; hij wierp een blik op het spinet en zag mijn slecht gelukte eersteling. Na het doornemen van dit geschrift toonde hij zich ten hoogste verbaasd en, na mij wat ondervraagd te hebben nam hij mijn misbaksel mee. Tijdens de les wees hij mij op de vergissingen die ik had gemaakt (waar ik niets van begreep...!!), bracht er de een na de andere correctie in aan en zei me met een lichte glimlach: Ik zal je vader schrijven. Hij schreef hem inderdaad en vertelde wat was voorgevallen. – Het antwoord van mijn vader luidde: Wat zou het best voor hem zijn? Marchesi zette mij vervolgens aan de studie van de begeleidingspraktijk, de inleidende harmonieleer en in aansluiting daarop het contrapunt. In het begin van het volgende jaar vond mijn leraar het noodzakelijk dat ik naar Milaan vertrok, om mij toe te vertrouwen aan de zorgen van de beroemde padre Mattei3, die mij zeer toegedaan was. Alvorens uiteen te zetten hoe ik mijn muzikale ontwikkeling dacht te voltooien, vertel ik enkele feitjes die zich in de loop van dat jaar voordeden. Ik was in het bezit van een mooie sopraanstem en er was dan ook geen kerkdienst in Bologna zonder mijn bijdrage. Het was in de vastentijd van 1809, dat in het Teatro del Corso een grand’opera in musica gevestigd werd, voor welke gelegenheid een beroep werd gedaan op de beroemde maestro Pavesi4 (een waar toonbeeld van goedheid, zodat hij de bijnaam San Giovanni Bocca d’Oro kreeg), die zijn opera «Gedeone»5 com- poneerde, waarin de beroemde Manfredini6 haar debuut maakte. Men had een jongeman nodig die de rol van engel kon vertolken. Allen, de maestro, impresario, zangers, directie, stemden ermee in dat de keuze op mij viel, waar- op ik met het instuderen van mijn partij begon; maar in mijn jeugdige 1 Pacini Luigi doorliep een briljante carrière, aanvankelijk als tenor, later als buffo. 2 Mijn aversie tegen de dans was zo groot dat, toen op een ochtend op school de meester mij tussen twee tafels klemde (die werden gebruikt om de leerlingen kniebuigingen te laten maken) en hij zich omdraaide om de andere jongens te instrueren, ik de eerste tafel die mij pijnigde met een ruk verschoof, de school uit vluchtte en de hele stad Genua doorliep in tricot en op balletschoentjes, en dat midden in de winter. Nadat hij het gebeurde te weten was gekomen, gaf mijn vader mij een lesje dat mij weinig beviel, maar liet vervolgens toch de gedachten varen zich verder tegen mij te verzetten. 3 Pianoforti waren in die tijd erg schaars. 4 Dat was nog in de tijd dat Galli Filippo7, niet geslaagd als tenor, zich tot maestro Marchesi wendde, die hem zei: ‘Maar, mijn beste, u heeft een baritonaal stemregister en niet zozeer dat van een tenor’. Waarop Galli het advies aannam en de beroemde artiest werd die iedereen kent. 5 speelsheid zette ik mijn tekst om in de Bolognese straattaal.