De Geest Van Waraku
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De geest van Waraku Kritieken over Surinaamse literatuur Michiel van Kempen bron Michiel van Kempen, De geest van Waraku. Kritieken over Surinaamse literatuur. Uitgeverij Zuid, Haarlem/Brussel 1993 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kemp009gees01_01/colofon.htm © 2008 dbnl / Michiel van Kempen 8 Inleiding Waarom Përëpërëwa eerst niet en later wel met Waraku in de hangmat wilde ‘Kom ik wil met je naar bed’, zei Përëpërëwa. ‘Meen je dat? Nou, mij best hoor,’ vond Waraku. [] Ze gaf Akarima de opdracht de zon weg te brengen. En dat gebeurde. Akarima duwde de zon - die tot dat ogenblik altijd stilgestaan had - van zijn plaats. Hij duwde, duwde, duwde... de zon kwam steeds lager te hangen... Precies zoals wij het nu dagelijks meemaken, ging de zon langzaam verdwijnen. Maar Përëpërëwa vond het helemaal niet leuk. ‘Wat gebeurt er nu met de zon?’ vroeg hij benauwd. ‘O, niks aan de hand hoor. Hij gaat gewoon onder.’ ‘Ja, maar, waar is dat goed voor? Waarom laat je de zon ondergaan?’ vroeg Përëpërëwa ongerust. ‘Waarom laat je hem helemaal weggaan?’ Kurun... weg was de zon! En nu was Përëpërëwa pas goed van streek. Hij barstte in tranen uit. ‘Ach man, doe niet zo kinderachtig, ga niet liggen janken. Kom op, je wilde toch met me naar bed? Nou dan, dat hoor je toch niet op klaarlichte dag te doen!’ ‘Nee, nu wil ik niet meer,’ zei Përëpërëwa en je begrijpt dat het toen de beurt van Waraku was om er de smoor in te hebben! Dit is een klein stukje uit de dertien pagina's lange vertelling van Tëmeta Wetaru1, en ik vind het een fascinerend stukje. Deze Tëmeta Wetaru is een Trio die te Tepoe, ver in het Surinaamse binnenland, aan de Boven-Tapanahony woont. Hij is een sjamaan en een van de grootste vertellers van de Trio's. Veel van zijn verhalen 1 Verschenen in de verhalencollecties Hoor die tori! (In de Knipscheer, Amsterdam 1990) en Sirito (Kennedy-Stichting, Paramaribo 1993). Michiel van Kempen, De geest van Waraku 9 werden vastgelegd en vertaald door Cees Koelewijn en daarvan is ‘Përëpërëwa iwehtoponpë/Het verhaal van Përëpërëwa’ misschien wel de mooiste. Telkens als ik dit verhaal opnieuw lees, geniet ik er meer van, moet ik er weer om lachen, ontdek ik nieuwe dingen. Want het is een bijzonder rijk verhaal, lichtvoetig verteld, maar met veel diepgang. De man en vrouw gaan op een volslagen onbevangen manier met seksualiteit om, Sigmund Freud zou ter plekke levenslang werkloos zijn geworden. De twee spreken elkaar toe als kinderen die popki patu aan het spelen zijn en wandelen rond als Adam en Eva in het Aards Paradijs. En die associatie is niet toevallig: de vertelling is een echt Genesis-verhaal, een verhaal over het ontstaan van de aarde, de dingen en de mensen. En alles wordt in dat typisch inheemse kader geplaatst: de mensen zijn kinderen van de kaaiman of de pad, en en passant zien we veel van de inheemse zeden en gewoonten, zoals dat je niet bij daglicht met elkaar naar bed gaat. Het vreemdste van alles vind ik nog wel die uitdrukking: naar bed gaan. Ik ken geen woord Trio, dus ik kan niet beoordelen in hoeverre de vertaler verantwoordelijk is voor die woordkeuze. Maar feit is wel dat als de twee besluiten ‘het’ te doen, als Përëpërëwa zijn angst voor het ondergaan en het opkomen van de zon overwonnen heeft, de twee de nacht doorbrengen in een hangmat. Ja, en nu heb ik het toch weer over literatuur, terwijl ik juist de vraag aan de orde had willen brengen wat de zin is van al het geschrijf over schrijvers en hun boeken. En dáárvoor had ik me weer gerealiseerd dat ik dan zou schrijven over het schrijven over literatuur, het begin van een oneindige reeks dus, zoals wanneer men twee spiegels tegenover elkaar opstelt en dan weer in de ene spiegel de volgende spiegel ziet en daarin weer de volgende enzovoorts enzovoorts. Ter zake: waarom schrijft iemand over literatuur? Welnu, bijvoorbeeld vanwege zo'n vertelling als die van Tëmeta Wetaru: je leest zoiets en wil je enthousiasme graag overbrengen. Mensen, lees Michiel van Kempen, De geest van Waraku 10 dit toch, kijk toch wat hier gebeurt, het is deel van jullie, het is deel van ons allemaal. Laat ik dit de reclame-kant van de zaak noemen: de criticus brengt informatie naar de lezer, hij wil onder de aandacht brengen wat er is verschenen (vooral van belang bij de Surinaamse literatuur die vaak moeilijk bereikbaar is en die door weinigen wordt gerecenseerd), hij wil vanuit zijn leeservaring laten zien dat er misschien nog net iets meer is dan een verhaaltje van enkele personen en hun sores. Vooral ook wil hij laten zien hoe literatuur over het hele leven gaat, dat het geen vrijblijvend spelletje is (soms wel, en dan kan de criticus - afhankelijk van zijn eigen opvattingen en van de pretenties waarmee een boek geschreven is - al of niet knorrig worden). Juist de grote omwentelingen in de wereld van het laatste decennium reiken van deze werking van het literaire boek een prachtig voorbeeld aan. Als kegels op een bowlingbaan werden in Oost-Europa de dictators omvergestoten. En de beerput die zijn onaangename reuk losliet, is nauwelijks te beschrijven. Sommige dictators leefden op een wijze die in de meest karikaturale voorstelling niet had kunnen worden uitgebeeld. De Roemeense dictator Ceaucescu bijvoorbeeld droeg uit vrees voor vergiftiging zijn kleren altijd maar één keer. Voor hem werden het hele jaar door 365 volledige stellen kleren in verzegelde zakken gereed gehouden waaruit hij kon kiezen. En als hij op berejacht ging, werden de beren vooraf verdoofd, zodat Ceaucescu maar zeker de schande bespaard zou worden dat hij zou mis schieten. Zo ken ik ook een Zuidamerikaans land (en u bent er hoogstwaarschijnlijk ook wel eens geweest) waarvan de legerleider een niet onverdienstelijk hardloper is, die in een verkiezingstijd een hardlooprace won, dankzij het feit dat een ver voorop liggende hardloper zich, hiertoe van hogerhand gesommeerd, plotseling liet terugvallen... En dan nu: wat heeft dit alles met literatuur te maken? Al deze absurd klinkende feiten uit pakweg de afgelopen tien jaar, werden al beschreven in De herfst van de Michiel van Kempen, De geest van Waraku 11 patriarch van Gabriel García Márquez dat verscheen in 1975! De literatuur is dus niet een beschrijving van de werkelijkheid, nee, het fascinerende is dat de werkelijkheid zich is gaan gedragen zoals het in de literatuur beschreven werd... Maar een criticus is niet voor alles enthousiast te krijgen. Het vreemde is zelfs dat het beeld van wat en wie een criticus is bepaald niet positief is: hij is een mislukt schrijver, een betweterige frik, iemand die er eigenlijk niet bijhoort maar met zijn brede rug vóór het kunstwerk gaat staan, een gefrustreerde negativist. Vooral dat laatste beeld van iemand ‘die alles afkraakt’ leeft onuitroeibaar voort. Tien recensies achter elkaar over boeken die de moeite van het lezen waard zijn, over goede boeken: je hoort geen doks. Maar één stuk waarin eens een stevige noot gekraakt wordt en het menselijke doksenhok produceert een gekakel van jewelste. Zoals de recensent ook nooit eens iets mag schrijven dat buiten het recensentendomein valt of dat een andere toon dan de recensententoon aanslaat. Nooit heb ik zoveel reacties op een stuk gekregen als toen ik van een (verder onbeduidende) persoon opmerkte dat zijn glitterpak hem te ruim zat. Ik was mijn boekje te buiten gegaan. Ik was unfair geweest. Wat doet het uiterlijk ertoe? Het klinkt allemaal als heel redelijke kritiek op de criticus en ik wil me er dan ook niet van afdoen met de flauwe opmerking dat 't mij voorkomt dat voor bosjes mensen het enige wat er toe doet het uiterlijk is. Maar ik wil er wel even op wijzen op dat a) het een simpele (vooruit maar: empirische) constatering was dat dat glitterpak wel degelijk te groot was en b) dat er een uitdrukking in de Nederlandse taal bestaat die wil aangeven dat iemand iets doet waaraan hij (nog) niet helemaal toe is en die uitdrukking luidt: ‘dat pak zit hem te ruim’. Wie die uitdrukking niet kende, heeft dus ook toen niet begrepen wat ik in die recensie wilde zeggen. Uit het feit dat mensen zich werkelijk vreselijk druk kunnen maken over wat een criticus schrijft, valt af te leiden dat hem heel wat Michiel van Kempen, De geest van Waraku 12 invloed wordt toegedicht. Het is een idee die al uit de Middeleeuwen stamt: wat gedrukt is, is heilig, moet wel waar zijn. Maar omdat je de lezers van tegenwoordig ook geen knollen voor citroenen kunt verkopen, willen die lezers iets doen tegen dat stukje ‘heilig’ drukwerk. Een ingezonden brief schrijven, de persoon-in-kwestie persoonlijk bestraffend toespreken, de criticus (plus naaste familie) midden in de nacht belagen met anonieme telefoontjes. U zult begrijpen dat ik niet met elke vorm van reactie even gelukkig ben, maar het achterliggende principe is goed: het debat is geopend (en eindigt bij voormelde telefoontjes altijd stereotiep met ‘tuut, tuut, tuut’...). Dat is een wezenlijke functie van de recensent en zijn stukjes: het zwijgen over literatuur doorbreken, kunst tot onderwerp van discussie maken. In die discussie heeft de criticus maar één stem. Hij kan kletsen wat hij wil, hij kan met nog zoveel vuur en argumenten betogen dat een boek niet deugt, als de lezer dat boek mooi vindt, dan is het mooi. Dat is de enorme beperking van het oordeel van de persoon die over literatuur schrijft: het is voor niemand bindend. Hoe jammer ik het ook zou vinden, als u zegt ‘dat stukje van die Trio kan me gestolen worden’, ik kan daar niets aan doen, ik kan praten als Brugman, me de keel schor schreeuwen, ik kan afdalen tot het diepst van mijn harde computerschijf, er is geen kruid tegen gewassen: u vindt het niks.