Bestemmingsplan Overhoeks 2016 Bijlagen toelichting

Overhoeks 2016

Inhoudsopgave

Bijlagen bij de toelichting 3

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek De Strip 4 Bijlage 2 Archeologisch bureau onderzoek 23 Bijlage 3 Advies Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur - TAC 54 Bijlage 4 Quickscan Natuur 59 Bijlage 5 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder 74

2 Overhoeks 2016

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek De Strip

4

Notitie

\ Datum: 18 februari 2016 Project: Actualisatie kavels 1, 5, 6 en 7 Overhoeks Uw kenmerk: - Locatie: Noord Ons kenmerk: V072228aa.00001.ka Betreft: Actualisatie akoestisch onderzoek Versie: 03_001 verkeerslawaai

Inleiding In het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan Overhoeks is een aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van de kavels 1, 5, 6 en 7 uitgevoerd. In deze notitie wordt nader ingegaan op de akoestische situatie en op hoe hier met inachtneming van alle geluideisen woningen gerealiseerd kunnen worden.

In het reeds bij ons beschikbare akoestische rekenmodel is de geactualiseerde verkaveling ingevoerd.

Met de gegevens uit het verkeersonderzoek dat ook voor Maritim is gebruikt, is de geluidbelasting op de kavels vanwege de relevante wegen berekend. De verkeersgegevens zijn in bijlage I opgenomen.

De geluidbelasting is bepaald op basis van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (ex art. 110d Wgh). In de onderhavige situatie is de geluidbelasting bepaald met behulp van Standaard Rekenmethode II. Er is gebruikgemaakt van GeoMilieu versie 3.11.

Geluidbelasting voor de toetsing aan de Wet geluidhinder Alleen kavel 7 wordt geluidbelast door de Docklandseweg / Van der Pekbrug. De geluidbelasting bedraagt maximaal 61 dB (bij toepassing van 5 dB aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschreden.

De geluidbelasting vanwege de Ranonkelkade / Buiksloterweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet. De geluidbelasting is maximaal 46 dB (bij toepassing van 5 dB aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder). Voor deze weg zijn er vanuit de Wet geluidhinder geen bezwaren tegen de nieuwbouw.

Realisatie van woningen is mogelijk, mits voldaan wordt aan het geluidbeleid van de gemeente Amsterdam en de gemeente een hogere waarde voor de geluidbelasting op de gevels toestaat.

Hierna is de geluidbelasting (Lden in dB) vanwege de Docklandseweg / Van der Pekbrug gegeven. In bijlage II zijn de ligging van de waarneempunten en de beschouwde waarneemhoogten gespecificeerd.

Kelvinbaan 40, 3439 MT Nieuwegein | Postbus 1475, 3430 BL Nieuwegein | T (030) 231 13 77 | F (030) 234 17 54 E [email protected] | www.lbpsight.nl | IBAN: NL62 RABO 036 42 36 558| KvK 30073990 | BTW NL007093159B01

De Docklandseweg en de Van der Pekbrug zijn als één weg beschouwd. De wegen liggen direct in elkaars verlengde zodat zij feitelijk één doorgaande weg zijn. Als de wegen als afzonderlijke wegen beschouwd zouden worden, zou de berekende geluidbelasting schijnbaar laag zijn.

In de figuren 1a en 1b zijn de resultaten voor de Docklandseweg / Van der Pekbrug gegeven.

Figuur 1a Geluidbelasting vanwege de Docklandseweg / Van der Pekbrug (bij toepassing van 5 dB aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 2

Figuur 1b Geluidbelasting vanwege de Docklandseweg / Van der Pekbrug (bij toepassing van 5 dB aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)

Geluidbelasting vanwege 30 km-u/wegen Conform de Wet geluidhinder zijn wegen die uitgevoerd zijn als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u niet gezoneerd. De geluidbelasting hoeft niet aan de Wet geluidhinder getoetst te worden. De Bercylaan en de Badhuiskade worden uitgevoerd als een 30 km/u-zone.

Om inzicht te krijgen in de hoogte van de geluidbelasting van 30 km/u wegen, is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke onderbouwing de geluidbelasting wel bepaald. In de figuren 2 en 3 is de geluidbelasting (Lden in dB) vanwege de Bercylaan en de Badhuiskade gegeven. Hierna worden de resultaten per bron besproken. In bijlage II zijn de ligging van de waarneempunten en de beschouwde waarneemhoogten gespecificeerd.

Bercylaan De rekenresultaten geven aan dat de geluidbelasting aan de noordwestzijde van de kavels 1, 5, 6 en 7 respectievelijk maximaal 58, 56, 56 en 55 dB bedraagt (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder).

In de figuren 2a t/m 2d zijn de resultaten voor de Bercylaan gegeven.

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 3

Figuur 2a Geluidbelasting vanwege de Bercylaan

Figuur 2b Geluidbelasting vanwege de Bercylaan

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 4

Figuur 2c Geluidbelasting vanwege de Bercylaan

Figuur 2d Geluidbelasting vanwege de Bercylaan

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 5

Badhuiskade Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting aan de zuidoostzijde van de kavels 1, 5, 6 en 7 respectievelijk maximaal 63, 65, 64 en 63 dB bedraagt (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder).

In de figuren 3a t/m 3d zijn de resultaten voor de Badhuiskade gegeven.

Figuur 3a Geluidbelasting vanwege de Badhuiskade

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 6

Figuur 3b Geluidbelasting vanwege de Badhuiskade

Figuur 3c Geluidbelasting vanwege de Badhuiskade

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 7

Figuur 3d Geluidbelasting vanwege de Badhuiskade

Gecumuleerde geluidbelasting Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting van kavel 1, 5, 6 en 7 respectievelijk maximaal 58, 57, 57 en 66 dB (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) bedraagt op de noord- en noordwestzijde. Op de zuidwestzijde bedraagt de maximale geluidbelasting 63, 65, 64 en 65 (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) voor respectievelijk kavel 1, 5, 6 en 7.

In de figuren 4a t/m 4d is de gecumuleerde geluidbelasting gegeven.

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 8

Figuur 4a Gecumuleerde geluidbelasting (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)

Figuur 4b Gecumuleerde geluidbelasting (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 9

Figuur 4c Gecumuleerde geluidbelasting (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)

Figuur 4d Gecumuleerde geluidbelasting (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder)

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 10

Geluidbeleid gemeente Amsterdam Conform het beleid van de gemeente Amsterdam moet voor de toekenning van een hogere waarde in principe een geluidluwe geveldeel (raam of deur) aanwezig zijn waaraan ten minste één verblijfsruimte is gesitueerd. In die geluidluwe gevel moet een te openen raam of deur opgenomen zijn. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de geluidbelasting vanwege de gezoneerde wegen afzonderlijk niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde.

Uit de voorgaande figuren blijkt dat er op de randen van kavel 7 geen geluidluwe gevel aanwezig is. De vanuit het Amsterdamse geluidbeleid verlangde geluidluwe gevel moet daarom gezocht worden in het te realiseren bouwblok. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een geluidluw binnengebied.

Samenvatting en conclusie In het kader van de actualisatie van het bestemmingsplan Overhoeks is een aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van de kavels 1, 5, 6 en 7 uitgevoerd.

De resultaten geven aan dat alleen kavel 7 wordt geluidbelast. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Om woningbouw mogelijk te maken, moet een hogere waarde van 61 dB voor de geluidbelasting op de gevels vanwege de Docklandseweg / Van der Pekbrug vastgesteld worden.

Voor de toekenning van een hogere waarde moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Door deze voorwaarden wordt een leefbare woonsituatie bewerkstelligd. Het betreft voorwaarden ten aanzien van de aanwezigheid van een geluidluwe gevel en de hoogte van de gecumuleerde geluidbelasting.

De gecumuleerde geluidbelasting voldoet aan het criterium uit het Amsterdamse geluidbeleid. De woningen hebben niet zonder meer een geluidluwe gevel. De geluidluwe gevel moet daarom gezocht worden in de te realiseren bouwblokken.

LBP|SIGHT BV

ing. K. (Karin) Auée ing. F. (Frans) Houtkamp

Bijlagen: 2

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 11

Bijlage I Wegverkeergegevens

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 12

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 13

Bijlage II Waarneempunten

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 14

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 15

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 16

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 17

V072228aa.00001.ka | versie 03_001 | 18 februari 2016 18 Overhoeks 2016

Bijlage 2 Archeologisch bureau onderzoek

23

Archeologisch bureauonderzoek Bestemmingsplangebied Overhoeks

BO 15-086 Amsterdam 2015 Monumenten en Archeologie

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

Inhoud

Inhoud ...... 3 Samenvatting...... 4 Inleiding ...... 5 1 Basisgegevens ...... 6 2 Wet- en regelgeving ...... 7 2.1 Algemeen ...... 7 2.2 Rijk ...... 7 2.3 Provincie Noord-Holland ...... 7 2.4 Gemeente Amsterdam ...... 8 2.5 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie ...... 8 3 Historisch-topografische en archeologische inventarisatie ...... 10 3.1 Geomorfologie en bodem algemeen ...... 10 3.2 Historie algemeen ...... 10 3.3 Historisch-topografische inventarisatie van het plangebied ...... 11 3.3.1 Ontginningen 11

3.3.2 IJ 12

3.3.1 Ontwikkeling van de Volewijk 12

3.3.2 Buiksloterham 14

3.3.1 Recente ontwikkeling 15

3.4 Archeologische inventarisatie van het plangebied ...... 17 3.4.1 Archeologische Monumentenkaart 17

3.4.2 Vindplaatsen 18

3.4.3 Bodemopbouw 20

3.5 Conclusie: verwachtingsmodel ...... 21 4 Archeologische verwachtingskaart ...... 22 5 Archeologische beleidskaart ...... 25 6 Conclusie ...... 27 7 Bronnen ...... 28 Appendix I: beleidsvarianten en stroomschema ...... 29

3

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

Samenvatting

Monumenten en Archeologie heeft in opdracht van Stadsdeel Noord een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het bestemmingsplangebied Overhoeks, Stadsdeel Noord. Het plangebied wordt ruwweg begrensd door het Tolhuiskanaal en de Grasweg in het noorden, het Buiksloterkanaal en Buiksloterweg in het oosten/zuiden, en omvat een deel van het IJ. Dit onderzoek is bedoeld om een beeld te krijgen van de ondergrondse cultuurhistorische waarden die in dit gebied aanwezig kunnen zijn. Een dergelijk bureauonderzoek past binnen de verplichting van gemeenten om conform de Monumentenwet beleid te ontwikkelen ten aanzien van het behoud cq documentatie van die overblijfselen bij bouw- en aanlegwerkzaamheden. Het bureauonderzoek gaat uit van een beknopt overzicht van de historisch-topografische ontwikkeling van het plangebied. Het historisch overzicht wordt aangevuld met archeologische informatie afkomstig van vindplaatsen in de omgeving van het plangebied. De historische en archeologische informatie over de ruimtelijke topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen. Op de archeologische verwachtingskaart (p. 22) worden vijf zones onderscheiden. Aan de hand hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarin de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg zijn vastgelegd. De beleidskaart telt vier zones (p. 25). Hiervoor is gespecificeerd in welke gevallen archeologisch vervolgonderzoek nodig is bij planontwikkeling. Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

4

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

Inleiding

In opdracht van Stadsdeel Noord heeft Monumenten en Archeologie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplangebied Overhoeks, Stadsdeel Noord. Het bureauonderzoek geeft een overzicht van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Hierbij is gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal, relevante publicaties en archiefbronnen in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied en omgeving. Deze informatie is samengevat in een archeologisch verwachtingsmodel op basis waarvan de beleidsregels voor erfgoedzorg worden vastgelegd ten behoeve van het bestemmingsplan. In het bureauonderzoek komen het nationale, provinciale en gemeentelijke archeologiebeleid (hoofdstuk 2) en een landschappelijke, historische en archeologische analyse van het plangebied (hoofdstuk 3) aan de orde. Hieruit volgt een archeologische verwachtingskaart (hoofdstuk 4), gekoppeld aan een beleidskaart (hoofdstuk 5) die inzichtelijk maakt in welke gevallen archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn .

5

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

1 Basisgegevens

Opdrachtgever Opdrachtgever Stadsdeel Noord Contactpersoon De heer A. Piepenbrock Adres Postbus 37608 Postcode / plaats 1030 BB Amsterdam

Plangebied Provincie Noord-Holland Plaats Amsterdam Stadsdeel Noord ARCHIS onderzoeksnummer 3294305100

2 Het onderzoeksgebied (rood omlijnd)

6

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

2 Wet- en regelgeving

2.1 Algemeen

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving. Het beleid voor het archeologisch erfgoed heeft dan ook veel raakvlak met dat van de ruimtelijke ordening. Voor optimale integratie van de archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast.

2.2 Rijk

In 1992 hebben de Europese ministers van Cultuur het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Deze culturele overeenkomst had tot doel om meer bewustzijn van het Europese erfgoed te creëren en in het bijzonder het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beter in stand te houden. In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. In de Monumentenwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden.1 Ook bevat de Monumentenwet een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zogenaamde meldingsplicht).2

2.3 Provincie Noord-Holland

Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gebruikt de provincie Noord-Holland de structuurvisie, de leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).3 Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen. Op de CHW zijn o.a. archeologisch verwachtingsvolle gebieden opgenomen. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering nodig hebben.

1 Artikel 38a lid 1 van de gewijzigde Monumentenwet schrijft hierover dat De gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Met ‘monument’ wordt hier een (onbeschermd) archeologisch monument bedoeld, ofwel alle terreinen welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde (art. 1 Monumentenwet). 2 Artikel 53 van de gewijzigde monumentenwet 1988. 3 Provincie Noord-Holland, 2010.

7

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

Naast de CHW beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van het rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische betekenis.

2.4 Gemeente Amsterdam

De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke ordeningsprocessen wordt geïntegreerd.4 Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed. Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die Monumenten en Archeologie heeft uitgewerkt in de modelregels archeologie. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog. De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de negentiende- of twintigste-eeuwse ophogingen (Appendix: Beleidsvarianten). In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.

2.5 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

Voor de uitvoering van archeologisch onderzoek is door het ministerie van OCW de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) opgesteld. De KNA gaat uit van een gefaseerde aanpak. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een Bureauonderzoek, een Inventariserend Veldonderzoek, een Archeologische Opgraving (AO) en een Archeologische Begeleiding (Appendix: stroomschema). Het inventariserend veldonderzoek is bedoeld om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Een opgraving wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vindplaats met waardevolle archeologische resten. Een archeologische begeleiding houdt in dat de bouwingreep

4 Monumenten en Archeologie, 2005.

8

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

onder begeleiding van een archeoloog wordt uitgevoerd. Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied worden vrijgegeven. Voor archeologisch veldonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.

9

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

3 Historisch-topografische en archeologische inventarisatie

3.1 Geomorfologie en bodem algemeen

Het huidige natuurlijke landschap in en om Amsterdam is in grote mate bepaald door de landschapsvorming in het Holoceen. Dat is de geologische periode na de laatste IJstijd (vanaf ca. 10.000 v.Chr.). Er heerste toen een gematigd klimaat waarin in enkele duizenden jaren grote pakketten veen groeiden in de kuststreek. Dit Hollandveen bevindt zich in de huidige ondergrond op gemiddeld 2 à 3 m - NAP. Het natuurlijke landschap werd vanwege grootschalige veenontginningen vanaf de elfde eeuw omgevormd tot een veenweidegebied. Aan de noordzijde van het IJ, in Waterland, begon deze ontwikkeling al in de 10de eeuw. Aangezien de waterhuishouding een cruciale rol speelde bij de veenontginningen, begon tegelijkertijd de aanleg van het stelsel van (zee)dijken ter bescherming van het nieuwe bouw- en akkerland. Later, in de zeventiende en achttiende eeuw, volgden de droogmakerijen waarbij grote watergebieden in Noord-Holland werden ingepolderd.

3.2 Historie algemeen

De vroegste sporen van menselijke bewoning of activiteiten binnen het gemeentelijk gebied van Amsterdam gaan dankzij recente vondsten in de Noord/Zuidlijn bouwputten op het Damrak en Rokin terug tot het late Neolithicum (ca. 2400 v. Chr.). Ook rond de stad, op vooral de hoger gelegen strandwallen, zijn dergelijke oude vindplaatsen. De oudste stedelijke bewoningssporen, voor zover nu archeologisch bekend, beginnen in de twaalfde eeuw en zijn teruggevonden aan de Nieuwendijk / Kalverstraat en de Warmoesstraat/Nes. Met de aanleg van de (Nieuwezijds en Oudezijds) burgwallen in de veertiende eeuw startte het proces van stadsvorming. De laatmiddeleeuwse stad was omsloten door de huidige Singel aan de westkant en de Geldersekade en Kloveniersburgwal aan de oostkant. In de periode 1585-1663 groeide de stad explosief door vier stadsuitbreidingen. Ten tijde van de Eerste Uitleg (1585-1586) verplaatste de stadsrand zich naar de huidige Herengracht en de Oudeschans. Bij de Tweede Uitleg (1592-1596) kwamen er vier nieuwe woon- en werkeilanden (Marken, , en Vlooienburg) aan de oostkant van de stad. In 1613 ontstond met de Derde Uitleg aan de westzijde van de stad de woon- en werkbuurt de en het eerste deel van de tot aan de Leidsegracht. Met de Vierde Uitleg van 1663 werd in de Gouden Eeuw het halfcirkelvormige stadsplan van Amsterdam voltooid. Het oostelijk deel van de grachtengordel werd aangelegd over de Amstel en aan het IJ kwamen de drie oostelijke haveneilanden Kattenburg, Wittenburg, Oostenburg. De eerste woonwijken buiten de Singelgracht ontstonden naar aanleiding van het uitbreidingsplan Kalff in 1877, gevolgd door een tweede ring na annexatie van grote delen van de gemeenten Nieuwer-Amstel en Sloten in 1896. De twintigste-eeuwse groei van de stad valt uiteen in vier fasen. Tussen 1915 en 1940 werd in Noord, Oost, Zuid en West de Gordel 20-40 gebouwd. Deze wordt gevolgd door de naoorlogse tuinsteden in West, en Noord, en in de jaren zestig en zeventig door het volbouwen van de Bijlmermeerpolder. Met IJburg borduurt de stad begin eenentwintigste eeuw weer voort op het concept van vier eeuwen tevoren, het creëren van stedelijk areaal in en aan het IJ. Daarnaast wordt door de bouw van woningen binnen het bestaande stedelijk gebied ingezet op verdichting van de stad.

10

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

3.3 Historisch-topografische inventarisatie van het plangebied

Het plangebied Overhoeks wordt ruwweg begrensd door het Tolhuiskanaal en de Grasweg in het noorden, het Buiksloterkanaal en Buiksloterweg in het oosten/zuiden, en omvat een deel van het IJ. Historisch gezien valt dit gebied in drie delen uiteen: de landtong van de noordelijke IJ-oever de Volewijk, de in de 19de eeuw drooggelegde Buiksloterham en recente aanplempingen, en het nog resterende deel van het IJ. Voor de historisch-topografische analyse van het plangebied zijn verschillende cartografische bronnen gebruikt, waaronder de kaart van de Volewijk door Cornelis Danckertsz de Rij (1640), de kaart van Pieter Mol (1770), de Topografisch Militaire Kaart (1854) en de kaart van Publieke Werken van 1929.

2 Het plangebied (rood omlijnd) op de kaart van Stadts Landen in de Volewyck Stadts Landen in de Volewyck door Cornelis Danckertsz de Rij, 1640 (SAA)

3.3.1 Ontginningen

De Volewijk, een voormalige landtong van de noordelijke IJ-oever die op 17de/18de-eeuwse kaarten is te zien (afb. 2, 3), maakte deel uit van het Waterlandse veengebied. Dit landschap, dat zich oorspronkelijk tot ver buiten de tegenwoordige kustlijn uitstrekte, werd tussen de 10de en de 13de eeuw door de mens geschikt gemaakt voor bewoning en landbouw.5 Hiertoe was een diepe ontwatering van het veen noodzakelijk, hetgeen men bereikte door direct vanuit de natuurlijke

5 Stol 1993, 29; Borger 1987, 16-17.

11

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

waterlopen loodrecht op verhogingen in het landschap sloten aan te leggen. Zo ontstond een systematisch verkaveld, vruchtbaar akkerlandschap. Een bijkomend gevolg van de ontginningen was echter dat het veen ging inklinken, waardoor de kavels jaar na jaar lager kwamen te liggen en natter werden. De ontginners zagen zich dan ook telkens genoodzaakt om nieuw, hoger gelegen veengebied in cultuur te brengen. Telkens verhuisde men mee met het beschikbare akkerland, waardoor nederzettingen in deze periode een zeer diffuus karakter hadden, met wijd over het landschap verspreide woonterpen.6 Tussen de 13de en de 14de eeuw transformeerde het gehele Waterlandse veengebied door de aanhoudende bodemklink in een laaggelegen vlakte, die slechts nog geschikt was als weidegrond.7 Deze ontwikkeling gingen samen met de aanleg van een stelsel van (inlaag)dijken die samen de huidige Waterlandse Zeedijk zouden vormen. De Volewijk, waarvan door veenafslag niet meer dan een landtong in het IJ was overgebleven, kwam buitendijks te liggen, waardoor dit een drassig gebied bleef dat onbeschermd was tegen hoog water. Wel werd in 1399 rond de Volewijk een zomerdijk aangelegd zodat het land gebruikt kon worden als weideplaats voor vee.8

3.3.2 IJ

De huidige loop van het IJ is in belangrijke mate bepaald door landschappelijke ontwikkelingen die voortvloeiden uit de ontginning van het veengebied. Tijdens stormvloeden in de 12de/14de eeuw die periode werd het IJ door erosie van het kwetsbare ontginningslandschap een aanzienlijk bredere waterloop die aansluiting kreeg met het waterbekken van het Almere in het oosten. Het Almere ontwikkelde na veendoorbraken bij Wieringen en het Waddengebied een directe verbinding met de Noordzee. Hierdoor ontstond er getijwerking in het IJ. Dat betekende dat tijdens de sterke vloedstroom meer sedimenten werden afgezet dan er met de minder sterke ebstroom werden afgevoerd. Door het ophopen van sedimenten slibde het IJ langzaam dicht. Vanwege de vooruit geschoven ligging van de landtong de Volewijk liep de vloedstroom door de zuidkant van het IJ sneller, waardoor een natuurlijk proces van uitschuring van de vaargeul ontstond. Daardoor bleef het IJ lange tijd toegankelijk voor de scheepvaart van en naar de haven van Amsterdam.

3.3.1 Ontwikkeling van de Volewijk

Tussen 1617 en 1662 werden door het Amsterdamse stadsbestuur alle landeigenaren in de Volewijk uitgekocht. Men hoopte op die manier beter toezicht te kunnen houden op de kades van de landtong, die een onmisbare rol speelde in het bevaarbaar houden van het IJ (3.3.1). Toen in 1662 alle landerijen eenmaal in bezit waren van de stad werd tevens het gebied verder ontwikkeld. Dwars door de Volewijk werd een trekvaart naar gegraven, die voor een snelle verbinding moest zorgen tussen Amsterdam met de steden en dorpen in het noorden. Aan het begin van het kanaal het Tolhuis gebouwd, dat bestemd was als woon- en werkplek van de tolgaarder (afb. 3, 4, 5).

6 De Bont 2009, 577. 7 Bos 1984, 23-25. 8 De Cock 1975, 340

12

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

3 Het plangebied (rood omlijnd) op de kaart van Mol, 1770 (SAA).

Langs het Tolhuis verschenen allerlei voorzieningen voor reizigers, zoals een uitspanning en een herberg met een tuin. In 1858 verrees een nieuw Tolhuis, dat nu nog in gebruik is als horecagelegenheid bij de aanlegplaats van de IJ-ponten (afb. 5). Het oude Tolhuis werd in 1912 afgebroken ter verbreding van de Buiksloterweg.9 Ook het galgenveld op de westelijke punt van de Volewijk vormde lange tijd een attractie. Van 1409 tot 1795 werden daar de lichamen van terechtgestelde misdadigers op verschillende manieren tentoongesteld. Zo werden de terechtgestelden opgehangen boven een galgenput, waar uiteindelijk de stoffelijke resten in terechtkwamen.10 De locatie van ’t Gerecht valt nauwkeurig te bepalen aan de hand van historische kaarten en de oriëntatie van de Galgenstraat in de noordwestelijke , die naar het uitzicht op de galgenput is vernoemd (afb. 6, 7, 8).11 In de 19de eeuw veranderde de Volewijk ingrijpend. De 17de-eeuwse trekvaart werd tussen 1819 en 1824 verbreed en verdiept tot het Noord-Hollandsch Kanaal. De parallel daaraan gelegen Buiksloterweg vormt de oostelijke begrenzing van het plangebied.12 In dezelfde periode werd vanuit de Volewijk land aangeplempt in het IJ en een insteekhaven aangelegd, de aanzet tot het latere Buiksloterkanaal. Het oorspronkelijke Tolhuis kwam daarmee meer landinwaarts te liggen (afb. 6).

9 Kruizinga 2002, 1185 10 Groen 1962, 306 11 Kruizinga 2002, 363 12 Schmall 1987, 120

13

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

4 Het 17de-eeuwse Tolhuis op een prent uit 1723 (SAA)

5 Het 17de-eeuwse Tolhuis (rechts) en het nog bestaande 19de-eeuwse gebouw (links) op een op een tekening van H. M. J. Misset, 1912 (SAA)

3.3.2 Buiksloterham

Aan het einde van de 17de eeuw verschoof de hoofdstroom van het IJ naar het noorden, waardoor de haven moeilijker bereikbaar werd (zie 3.3.1). Vanaf die periode moest de vaargeul regelmatig met moddermolens worden gebaggerd om deze op peil te houden. De Buiksloterham, een ondiepe inham van het IJ in de luwte van de Volewijk, werd in gebruik genomen als stortplaats voor het opgebaggerde slib uit het IJ. In 1851 werd de inmiddels al deels droog liggende Buiksloterham ingedijkt en drooggemalen. Daarna bleef het gebied tot het begin van de 20ste eeuw dienen als baggerstortplaats, maar ook als landbouwgrond (afb. 6).13

13 Kruizinga 2002, 191

14

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

6 Het plangebied (rood omlijnd) op de Topografisch Militaire Kaart, 1854. De locatie van het voormalige galgenveld op de punt van de Volewijk is blauw omcirkeld.

3.3.1 Recente ontwikkeling

Met de vestiging van de Bataafse Petroleum Maatschappij (een voorloper van Royal Dutch Shell) in de Buiksloterham in 1913 ontwikkelde de polder en het aangrenzende deel van de Volewijk zich tot een industriegebied. Buiten de polderdijk, de tegenwoordige Grasweg, werd het terrein uitgebreid met aanplempingen in het IJ. Tussen de IJ-oever en het nieuw gegraven Buiksloterkanaal en Tolhuiskanaal groeide in de loop van de 20ste eeuw een uitgestrekt industrieel complex (afb. 6). De afgelopen jaren zijn veel bedrijfsgebouwen verdwenen om plaats te maken voor een meer intensieve bebouwing met grootschalige woon- en bedrijfspanden (afb. 7, 8).

15

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

7 Het plangebied (rood omlijnd) op de kaart van Publieke Werken, 1929. De ligging van de voormalige punt van Volewijk is nog herkenbaar in het stratenpatroon. De historisch gedocumenteerde zichtlijn op de galgenput vanuit de Galgenstraat is in overeenstemming met deze situering.

8 Het plangebied (rood omlijnd) op een luchtfoto uit 2009 (PDOK).

16

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

3.4 Archeologische inventarisatie van het plangebied

3.4.1 Archeologische Monumentenkaart

Binnen het plangebied zijn volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geen archeologische monumenten aangewezen. Ook is het gebied vrij van zones met een archeologische waardering (afb. 9). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland komt overeen met het AMK-kaartbeeld. De verwachtingen op deze kaarten zijn algemeen van aard en dienen in het geval van bouwplanvorming nader te worden uitgewerkt. Een inhoudelijke en ruimtelijke specificatie van de archeologische verwachtingen volgt in het volgende hoofdstuk en is gebaseerd op de historisch- topografische inventarisatie.

9 Het plangebied Overhoeks (rood omlijnd) op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, juli 2010).

17

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

3.4.2 Vindplaatsen

In het plangebied heeft tot op heden twee maal een archeologisch veldonderzoek plaatsgevonden. Ook op de IJ-bodem, ten oosten van het plangebied, is waarderend veldonderzoek verricht (afb. 10). De resultaten van deze onderzoeken bieden een inzicht in de aard, kwaliteit en diepteligging eventuele archeologische resten die in het plangebied zijn te verwachten. De vindplaatsen worden hieronder kort beschreven.

10 Het plangebied Overhoeks (rood omlijnd) en de vindplaatsen

Shell-terrein Grasweg (GRA, GRA1) In 2004 en in de periode 2007-2008 werd in het kader van de sanering van het voormalige Shell- terrein een archeologische begeleiding uitgevoerd. Deze had als doel de plaatselijke bodemopbouw te documenteren en eventueel de middeleeuwse zomerdijk van de Volewijk te lokaliseren. Het terrein werd geïnterpreteerd als in het IJ aangeplempte grond.14 Uitgaande van de historisch-topografische analyse van het plangebied (3.3), waaruit blijkt dat het onderzoeksgebied binnen de Volewijk lag, wordt de volgende interpretatie van de gedocumenteerde bodemopbouw voorgesteld.

14 Gawronski & Veerkamp 2007

18

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

De natuurlijke ondergrond van de Volewijk op ca. 1 m - NAP bestond uit bruin-grijze klei op rietveen, overeenkomstig met de bodem van buitendijkse kleigronden als de polder IJdoorn. De kleilaag bleek op diverse plekken te zijn verstoord door bodemroerende activiteiten in de 20ste eeuw. Boven het kleipakket bestond de bodem uit lagen baggerslib, puin en geel zand met voornamelijk laat 19de tot 20ste-eeuws materiaal, die in verband kunnen worden gebracht met de (sub)recente ontwikkeling en gebruik van het terrein als industriegebied.

11 Het gelichte wrak van een laat 16de-eeuws waterschip, ontdekt in de vaargeul Amsterdam-Lemmer

Vaargeul Amsterdam-Lemmer (IJB1) In opdracht van Rijkswaterstaat IJsselmeergebied heeft ADC ArcheoProjecten in samenwerking met Periplus Archeomare en Subcom van 31 augustus tot en met 8 september 2009 de lichting van een scheepswrak uitgevoerd in het Buiten IJ in Amsterdam (afb. 11). Het wrak was in 2007 tijdens baggerwerkzaamheden voor de Vaarweg Amsterdam Lemmer (VAL) aangetroffen, waarna een inventariserend en waarderend veldonderzoek heeft plaatsgevonden. Deze onderzoeken duidden erop dat het hier ging om de restanten van een laat 16de-eeuws waterschip; een scheepstype met een waterhoudend compartiment centraal in het schip (een bun), dat tot het begin van de 19de eeuw op de Zuiderzee voorkwam. Het scheepswrak (18,3 m lang en 4,8 m breed) bevond zich op 4,8 m diepte en bestond uit het vlak, de kiel en de stevens van het schip, bewaard gebleven onder een laag ballaststenen. Tussen deze ballaststenen bevonden zich restanten van de scheepsinventaris. Ten behoeve van scheepsbouwkundig onderzoek op het droge is het wrak gelicht en tijdelijk op het geplaatst.

19

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

Na lichting is het wrak gefotografeerd, beschreven en op schaal getekend. Tijdens het scheepsarcheologische onderzoek zijn gegevens verzameld over de bouwwijze en het ontwerp. Daarnaast zijn details vastgelegd over de houtverbindingen, de afdichting van de naden en het houtgebruik. Uit de gebruiksvoorwerpen aan boord en visresten in de bun kon worden vastgesteld dat het waterschip dienst deed als vissersschip en waarschijnlijk aan de oostkant voor de Zuiderzee had gevist en op weg was naar de markt in Amsterdam. Na afloop van het onderzoek is het wrak weer onderwater geplaatst, ten zuiden van de strekdam langs de Vaargeul Amsterdam-Lemmer tegenover de jachthaven van IJburg, waar een locatie is ingericht als archeologisch onderwaterdepot van de gemeente Amsterdam. Het wrak is hiermee voor de toekomst behouden en bovendien kan de locatie gebruikt worden als oefenobject voor onderwaterarcheologen.15

3.4.3 Bodemopbouw

Ten aanzien van de bodemopbouw van het plangebied kan een onderscheid worden gemaakt tussen de huidige IJ-bodem, de in het IJ aangeplempte gronden en de voormalige landtong de Volewijk. Aan de oevers van het IJ kunnen eventuele archeologische resten direct in de waterbodem worden verwacht. Dit geldt niet voor de vaargeul van het IJ die in de loop der eeuwen door baggerwerkzaamheden op diepte is gehouden. Hier worden geen archeologische resten meer verwacht. Uitgaande van de gemiddelde diepte van de IJ-oevers van ca. 3 m - NAP en de huidige hoogte van het maaiveld van de Buiksloterham (1 m + NAP) kunnen eventuele archeologische resten hier vanaf ca. 4 m onder maaiveld voorkomen. Van de Volewijk zijn geen historische maaiveldhoogtes bekend. Wel blijkt uit geologisch booronderzoek dat onder een ophogingspakket van zand en puin op ca. 1 m - NAP de natuurlijke bodem van klei- op veen ligt.16 Dit beeld komt overeen met de bodemopbouw die op de onderzoekslocaties GRA en GRA1 (2.4.2) is gedocumenteerd. Uitgaande van de huidige maaiveldhoogte van gemiddeld 1,5 m + NAP zouden archeologische resten dan ook vanaf 2,5 m onder maaiveld kunnen voorkomen. Een uitzondering van deze ophogingsdikte geldt voor het terrein van het 17de-eeuwse Tolhuis. Uitgaande van afb. 5 lag het 17de-eeuwse Tolhuis op een vergelijkbaar niveau als het tegenwoordige gebouw. Hieruit valt op te maken dat het plaatselijke maaiveld sinds de 17de eeuw niet meer ingrijpend is opgehoogd. Eventuele resten van bewoning en gebruik van het oude Tolhuisterrein kunnen daarom vlak onder het maaiveld (ca. 0,5 m - Mv) worden verwacht. Voor het gehele plangebied geldt dat rekening dient te worden gehouden met verstoring van de bodem ten gevolge van grootschalig grondverzet in de 20ste eeuw.

15 Waldus, van Holk en van den Brenk 2007; van den Brenk 2008, Waldus 2010 16 DINOloket Geologisch booronderzoek 0892, 0907, 0780 (o.a.)

20

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

3.5 Conclusie: verwachtingsmodel

Op basis van bovenstaande inventarisatie zijn binnen het plangebied Overhoeks materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met ontginning, bewoning en landgebruik vanaf de 10de eeuw. Een hoge verwachting geldt voor de locatie van het Gerecht op de punt van de Volewijk en het terrein van het 17de-eeuwse Tolhuis aan het Noordhollandsch Kanaal. Voor de (voormalige IJ-bodem bestaat een lage trefkans op geïsoleerde vindplaatsen als scheepswrakken en stadsafval. Binnen het gehele plangebied dient rekening te worden gehouden met (sub)recente verstoringen waardoor het oorspronkelijke maaiveld en eventuele archeologische resten zijn aangetast.

21

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

4 Archeologische verwachtingskaart

Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie van het plangebied (hoofdstuk 3) zijn binnen het plangebied materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiksgeschiedenis vanaf de 10de eeuw. Dit leidt tot een verwachtingskaart van de materiële neerslag voor het plangebied met vijf zones. Een hoge verwachting duidt op een dichtere verspreiding van archeologische resten met een sterke onderlinge samenhang. In zones met een lage verwachting hebben de sporen een lagere trefkans en/of betreffen deze vooral losse vondsten.

Zone A: De Volewijk Archeologische verwachting: laag In de voormalige buitendijkse polder kunnen sporen voorkomen die verband houden met landgebruik vanaf de 10de eeuw tot de verstedelijking in de 19de eeuw. Ook kunnen huisplaatsen uit de ontginningsperiode aanwezig zijn, maar deze kennen een lage trefkans. Grote delen van de Volewijk zijn naar verwachting verstoord door grootschalig grondverzet in de 20ste en 21ste eeuw.

Zone B: Gerecht Archeologische verwachting: hoog Betreft mogelijke resten van het galgenveld waar tussen 1409 en 1795 de lichamen van terechtgestelden werden tentoongesteld. Mogelijke overblijfselen betreffen resten van de gemetselde galgenput en menselijk botmateriaal.

Zone C: Tolhuis Archeologische verwachting: hoog Het 17de-eeuwse tolhuis van de Buikslotertrekvaart werd in 1912 gesloopt. De locatie is sindsdien onbebouwd gebleven, waardoor hier archeologische resten kunnen voorkomen die verband houden met bewoning en gebruik van het tolhuis en de diverse bijgebouwen. Materiële resten betreffen onder meer ophogingen, houten- en bakstenen funderingen, huishoudelijk afval in beerputten, waterkelders en losse vondsten.

Zone D: IJ-bodem – huidig open IJ Archeologische verwachting: laag (deels), negatief (deels) Langs de oevers van het IJ kunnen overblijfselen voorkomen zijn die verband houden met scheepsvaart vanaf de 13de eeuw of stadsafval uit de historische periode van Amsterdam. De enige samenhangende structuren zijn scheepswrakken, maar dit zijn geïsoleerde vindplaatsen met een lage trefkans. De vaargeul van het IJ, verder van de oever af, is door de eeuwen op diepte gehouden waardoor hier geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologische resten

Zone E: IJ-bodem – 19de-/20ste-eeuwse aanplemping Verwachting: negatief Deze zone omvat de 19de-eeuwse polder Buiksloterham die door stort van opgebaggerd slib uit het IJ en bemaling droog is komen te liggen, en verschillende latere aanplempingen in het IJ. In de voormalige waterbodem kunnen materiële overblijfselen voorkomen die verband houden met de

22

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

scheepvaart vanaf de 13de eeuw. Het op grote schaal opbrengen van grond en bouwontwikkeling in de 19de-21ste eeuw heeft naar verwachting negatieve effecten gehad op het behoud van deze resten.

23

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

24

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

5 Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart van het plangebied Overhoeks is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop vier zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregel (Appendix: beleidsvarianten, stroomschema).

Beleidsvariant 3 (verwachtingszone C) Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of ondieper dan 0,5 m onder maaiveld.

Beleidsvariant 5 (verwachtingszone B deels) Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan 2,5 m onder maaiveld.

Beleidsvariant 9b (verwachtingszone D deels) Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2.

Beleidsvariant 11 (verwachtingszones A,E en overige verstoorde zones) Voor deze zone geldt uitzondering van archeologisch vervolgonderzoek bij alle bodemingrepen.

Voor het gehele plangebied geldt conform de Monumentenwet een meldingsplicht. Indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden sporen en/of vondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen, wordt dit aan Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

25

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

26

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

6 Conclusie

Het voorliggende bureauonderzoek naar archeologische waarden is uitgevoerd voor het bestemmingsplangebied Overhoeks. Hiervoor gelden twee archeologische beleidszones. Voor de eerste zone geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of minder diep dan 0,5 m. Voor de tweede zone geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of minder diep dan 2,5 m. Voor de derde zone geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2. Voor de vierde zone geldt vrijstelling van archeologisch vervolgonderzoek, ongeacht de omvang en diepte van de bodemingreep. Voor het gehele plangebied geldt wel de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Monumenten en Archeologie wordt gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

27

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

7 Bronnen

Digitale bronnen Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN2), 50 cm maaiveld gridproduct, shaded relief. Geodan/ Esri Nederland ARCHIS: Archeologisch Informatiesysteem: http://www.archis.nl/archisii/html/index.html CHW: Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Noord-Holland: http://chw.noord-holland.nl SAA: Stadsarchief Amsterdam: http://beeldbank.amsterdam.nl/

Literatuur Baart, J.M., 1993: Nota Archeologisch Monumentenbeleid Gemeente Diemen, Diemen. Bos, J.M., 1984: Een bijdrage tot de bewoningsgeschiedenis, in: Holland 16 (1984), 65-74. BMA, 2005: Ruimte voor Geschiedenis. Beleidsnota Monumenten en Archeologie Amsterdam 2005- 2010, Amsterdam. BMA, 2010: Erfgoedagenda Amsterdam 2010-2014. Borger, G.J., 1987: Ontgonnen, bedijkt, bebouwd. De agrarische voorgeschiedenis van het stedelijk gebied, in: W.F. Heinemeijer, M.F. Wagenaar, Amsterdam in kaarten. Verandering van de stad in vier eeuwen cartografie, Antwerpen. Bont, C. de, 2009: Vergeten land: ontginning, bewoning en waterbeheer in de westnederlandse veengebieden (800-1350), Wageningen. Brenk, S., van den, P. Boom en W. Waldus, 2008: IJburg fase 2 (Noord-Holland). Inventariserend Veldonderzoek, duikinspecties. (Periplus Archeomare Rapport 08_A022), Amersfoort Cock, J.K. de, 1975: Historische geografie van Waterland, Holland, Regionaal-historisch tijdschrift 17, 329-349 Gawronski, J., J. Veerkamp, 2007: Het Shell-terrein. Inventariserend veldonderzoek Grasweg (2004), Amsterdamse Archeologische Rapporten 19, Amsterdam Groen, J.A., 1962: Drie eeuwen Tolhuis, in: Jaarboek Ons Amsterdam 1962, Amsterdam, 306, 313 Provincie Noord-Holland, 2010: Leidraad Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland. Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit, Haarlem Stol, T., 1993: Wassend water, dalend land. Geschiedenis van Nederland en het water. Utrecht/ Antwerpen Schmall, H., ‘De rand van de stad. Industriële en agrarische activiteiten’, in Heinemeijer, W.F. en Wagenaar, M.F., Amsterdam in kaarten. Verandering van de stad in vier eeuwen cartografie. Ede/Antwerpen 1987, 40-43 Waldus, W.B., A.F.L. van Holk en S. van den Brenk, 2007, Inventariserend veldonderzoek onderwater: inspectie en waarderend onderzoek van een 16de eeuws waterschip (ADC Rapport 1025), Amersfoort Waldus, W.B., e.a., 2010, Wrak VAL7, Buiten IJ. De opgraving, lichting en het onderzoek van een 16e- eeuws waterschip. (ADC Rapport 2064), Amersfoort

28

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

Appendix I: beleidsvarianten en stroomschema

Het archeologisch beleid wordt als maatwerk voor een bepaald plangebied in Amsterdam vastgesteld aan de hand van elf varianten, die een afweging bieden op basis van de aard van de verwachting in combinatie met de specifieke (oppervlakte/diepte) bodemingreep.

- 1: Gebieden met bekende archeologische waarden. Aangezien hier met zekerheid archeologische overblijfselen aanwezig zijn, is bij elke bodemingreep ongeachte het oppervlak of de diepte archeologisch onderzoek noodzakelijk. - 2: Bebouwde gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 3: Gebieden met een hoge archeologische verwachting langs nog aanwezige historisch infrastructurele assen / in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. Deze gebieden zijn onbebouwd of de bebouwing dateert van vóór de negentiende eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 4: Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten het historische centrum van Amsterdam, waarvan de huidige bebouwing dateert uit de late negentiende eeuw. De verwachte resten hebben een dichte spreiding. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of ondieper dan de negentiende-eeuwse ophogingen. - 5: Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten het historische centrum van Amsterdam, waarvan de huidige bebouwing dateert uit de late negentiende of twintigste eeuw. Indien de bebouwing dateert uit de negentiende eeuw hebben de verwachte resten een wijdere spreiding. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan de negentiende- en twintigste-eeuwse ophogingen. - 6: Onbebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting in de landelijke periferie van Amsterdam. Hier liggen archeologische vondsten dicht aan het oppervlak, zodat relevante archeologische lagen kunnen zijn opgenomen in de bouwvoor. De bouwvoor heeft gemiddeld een diepte van 0,3 – 0,5 m waaronder een eerste sporenvlak zichtbaar wordt. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 7: Bebouwde gebieden met een lage archeologische verwachting binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). De bebouwing dateert uit het einde van de negentiende en de twintigste eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de negentiende en twintigste eeuwse ophogingen. - 8: Terreinen met een hoge archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 500 m2. - 9: Gebieden met een lage archeologische verwachting die als vaarweg in gebruik zijn of waren binnen en buiten het historische centrum van Amsterdam. Uitzondering van archeologisch

29

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

veldonderzoek geldt bij ingrepen in de (voormalige) waterbodem binnen het historisch centrum kleiner dan 2.500 m2 en buiten het historisch centrum kleiner dan 10.000 m2. - 10: Gebieden met een lage archeologische verwachting die onder water liggen, of die onder water gelegen hebben en ingepolderd zijn of opgespoten zijn. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen kleiner dan 10.000 m2 of in de oorspronkelijke waterbodem of in het oorspronkelijke maaiveld. - 11: Gebieden zonder archeologische overblijfselen omdat hier al archeologisch onderzoek of grootschalig grondverzet heeft plaatsgevonden voor bijv. zware funderingen, kelders, tunnels e.d. en gebieden in de voormalige landelijke periferie van Amsterdam buiten de Singelgracht met een lage archeologische verwachting die bovendien opgehoogd, onderheid en bebouwd zijn aan het einde van de negentiende en in de twintigste eeuw. Hier geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek. Gebieden waar al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zijn wel indirect van belang voor archeologische planning omdat ze aanwijzingen geven voor de eventuele aanwezigheid van archeologische resten in omliggende gebieden.

Voor de beleidsvarianten, 4, 5 en 7 tot en met 10 geldt dat het dieptecriterium op de uiteindelijke beleidskaart nader wordt gespecificeerd.

Stroomschema archeologie Monumenten en Archeologie

30

Gemeente Amsterdam BO 15-086 Overhoeks

Colofon

Archeologisch bureauonderzoek BO 15-086 Amsterdam 2015

Voor akkoord controle proces en waardestelling:

Prof. dr. J.H.G. Gawronski Hoofd afdeling Archeologie Monumenten en Archeologie Gemeente Amsterdam

Datum: 21-08-2015 Status: 1.0 Tekst: T. Terhorst MA Redactie: Prof. Dr. J.H.G. Gawronski Cartografie: T. Terhorst MA Vormgeving: Monumenten en Archeologie, gemeente Amsterdam

© Monumenten en Archeologie, Gemeente Amsterdam, 2015 Postbus 10718, 1001 ES Amsterdam, 020-2514900

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enigerlei andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Monumenten en Archeologie. MA aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

31

Overhoeks 2016

Bijlage 3 Advies Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur - TAC

54

Overhoeks 2016

Bijlage 4 Quickscan Natuur

59

Versie 20 augustus 2015

Quick scan natuur Overhoeks voor bestemmingsplan

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

Inhoud

1. Samenvatting en conclusies ...... 3 2. Inleiding ...... 4 3. Beschrijving van het gebied en inventarisatie ...... 5 4. Ingrepen en analyse van de effecten op flora en fauna ...... 7 5. Consequenties natuurwetgeving en ontheffing Flora- en faunawet.. 8 6. Bijlage I Wetgeving en beleid ...... 11

2

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

1. Samenvatting en conclusies

Voor Overhoeks wordt een nieuw bestemmingsplan gemaakt. Het plangebied is nog volop in ontwikkeling; nog niet alle vastgelegde bestemmingen zijn gerealiseerd. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is alleen de ligging van de Van der Pekbrug iets gewijzigd, de aanliggende bouwblokken worden daarmee ook iets verschoven. In dit natuurwaardenonderzoek is nagegaan of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het plan. Voor dit gebied gaat het om soortbescherming oftewel de Flora- en faunawet.

Er zijn in de nabijheid geen Natura2000-gebieden, waarop een negatief effect te verwachten valt. Daarvoor liggen deze gebieden te ver van het plangebied af en zijn de ontwikkelingen te beperkt.

In het plangebied komen een aantal beschermde soorten voor. In een deel van het plangebied verblijven huismussen. Er zijn een aantal kleine groepen huismussen gezien; deze broeden onder pannen daken van woonboten aan de Grasweg en maken gebruik van de dichte begroeiing voor de woonboten op de kade. De verblijfsplaatsen en het leefgebied van huismussen zijn beschermd. Bij ingrepen aan de kade is nader onderzoek naar de mussen nodig. Voor de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen heeft de aanwezigheid van huismussen geen consequenties.

Fig.1 Op meerdere plaatsen in het plangebied vinden ontwikkelingen plaats

3

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

2. Inleiding

Het project Het bestemmingsplan voor Overhoeks is conserverend van karakter. Bestaande bestemmingen worden geactualiseerd, nog niet alle bestemmingen zijn gerealiseerd. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. In deze natuurtoets wordt onderzocht welke consequenties er vanuit de natuurwetgeving kunnen zijn voor het bestemmingsplan.

Werkwijze Na een beschrijving van het plangebied en de omliggende gebieden volgt de lijst met soorten die er voorkomen dan wel verwacht kunnen worden. Vervolgens worden de mogelijke effecten van ingrepen op de aanwezige soorten en beschermde natuurgebieden beschreven. Tenslotte wordt beoordeeld of er omstandigheden zijn, waarbij maatregelen nodig zijn of een ontheffingsaanvraag van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden en onder welke voorwaarden een ontheffing naar alle waarschijnlijkheid verkregen kan worden. Op 16 juli 2015 is het plangebied bezocht.

Eerder onderzoek Gegevens over het voorkomen van soorten worden sinds 1990 bijgehouden in de ‘Ecologische Atlas Amsterdam’. De grotere groengebieden worden regelmatig geïnventariseerd, ook in de directe omgeving van de Gemeente Amsterdam. De soortgroepen waarvan de gegevens worden bijgehouden zijn: zoogdieren; broedvogels; reptielen; amfibieën; vissen; kreeftachtigen; dagvlinders; sprinkhanen; krekels en libellen. In 2004 en 2005 zijn alle kolonies huismussen in de openbare ruimte van Amsterdam geïnventariseerd. Tweejaarlijks worden de kademuren van de grachten geïnventariseerd op beschermde flora. Verder is gebruik gemaakt van de gegevens uit de Nationale Databank Flora- en fauna; hierin worden naast waarnemingen uit eerder gedane onderzoeken alle waarnemingen uit de publieke internet sites telmee.nl en waarneming.nl opgeslagen.

Fig. 2 Grenzen plangebied Fig. 3 Broedlocaties van huismussen (2015); huismussen broeden onder pannen daken van woonboten langs de Grasweg.

4

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

3. Beschrijving van het gebied en inventarisatie

Omgeving plangebied Het bestemmingsplangebied ligt in Stadsdeel Noord en grenst aan het IJ en aan het Noordhollandskanaal.

Het plangebied Het plangebied beslaat voor een groot deel het voormalige SHELL-terrein. Nadat SHELL verhuisd is naar nieuwbouw in het westelijk deel van het plangebied is een deel van de bebouwing gesloopt. Een aantal markante gebouwen – het A-Lab, de toren en de voormalige bedrijfskantine - zijn blijven bestaan. De Tolhuistuin is openbaar geworden. Het plangebied is nog volop in ontwikkeling (juli 2015). Sinds de start van de ontwikkelingen hebben delen van het plangebied langere tijd braak gelegen. Hier vindt nu nieuwbouw plaats. Langs het IJ zijn al een aantal woontorens gebouwd. Pal aan het IJ bevindt zich het Oeverpark; de boulevard langs het IJ. Hier staan meer dan dertig verschillende soorten iepen: het Iepenarboretum van Amsterdam. Een deel van het plangebied heeft, na de sloop van de SHELL-gebouwen, jaren braak gelegen. Hier heeft zich tijdelijke natuur kunnen vestigen. Bijzondere soorten vogels, zoals blauwborst, dodaars en oeverzwaluwen hebben in het riet, langs het water of in zandpartijen gebroed. Vogels, waarvan het nest ook buiten het broedseizoen is beschermd, hebben er niet gebroed. Inmiddels is er nog maar een klein deel van het plangebied ongebruikt en broeden er alleen nog algemene soorten..

Ecologische verbindingen De mogelijkheden voorgrondgebonden dieren om het plangebied te bereiken zijn beperkt. Via de groene zone achter de Buiksloterdijk – het Laanwegkwartier-, het Florapark en verder langs het Noordhollandskanaal is er een verbinding met het buitengebied. De Van der Pekweg en het Buiksloterkanaal vormen echter barrières, waardoor het plangebied voor dieren geïsoleerd ligt. Door de aanleg van een brug over het Buiksloterkanaal is de kans groter dat een dier incidenteel het plangebied bereikt.

Inventarisatie: aangetroffen en verwachte soorten Zoogdieren Er is een egel gezien en onlangs zijn er twee hazen waargenomen (bron NDFF).

Vleermuizen Toen het terrein nog beheerd werd door de Shell zijn er geen vleermuizen waargenomen. Nadat het terrein was getransformeerd naar waterpartijen en oeverbegroeiing was het geschikt voor vleermuizen. Er zijn enige tientallen foeragerende vleermuizen boven het water waargenomen. Door verdere ontwikkeling is de geschiktheid van het foerageergebied afgenomen. Bij een inventarisatie in 2011 is vastgesteld dat er in het A-lab vleermuizen verbleven.

5

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

Broedvogels Bij de inventarisatie van huismussen zijn er meerdere kleine groepen mussen zijn gezien bij de woonboten aan de Grasweg. De mussen broeden onder de dakpannen van enkele woonboten. Voor de boten staan dichte hagen met bomen en struiken, onder andere coniferen. Daarin is goede schuilgelegenheid voor de mussen. Er zijn ook huismussen waargenomen in het groen langs de Céramiquelaan (16 juli 2015). Op 13 juli 2015 zaten huismussen in de dichte haag (laurierkers en duindoorn) langs Bundlaan, op de grens van het Shell-terrein. Waarschijnlijk komen deze mussen bij de broedlocaties langs de Grasweg of uit die van de Va der Pekbuurt, vandaan.

Fig. 4 Dichte hagen voor de woonboten langs de Grasweg Fig. 5 Haag met laurierkers en duindoorn langs het Shell-terrein is een schuilplaats voor mussen

Op de braakliggende terreinen hebben verschillende vogelsoorten gebroed: watervogels: wilde eend, waterhoen, meerkoet en dodaars; vogels van riet en ruigte: blauwborst, kleine karekiet, grasmus, kneu, etc; vogels van strandvlakten: kievit, scholekster, kleine plevier; in een wand langs het water heeft een kolonie oeverzwaluwen gebroed.

Amfibieën, reptielen en vissen Omdat er geen goede ecologische verbindingen zijn is het voor amfibieën vrijwel onmogelijk om het plangebied te bereiken. In het IJ en in het water in de kanalen die in open verbinding staan met het IJ komen vele vissoorten voor. Het diepere water van het IJ is zout; hier komen zoute soorten als haring, kabeljauw en tong voor.

Flora De kademuren van het Buiksloterkanaal en de oevers van het IJ zijn niet geschikt voor beschermde muurplanten; langs het Tolhuiskanaal is in 2009 een groeiplaats van klein glaskruid waargenomen. Deze locatie bevindt zich buiten het bestemmingsplangebied. De kade van het Tolhuiskanaal is vanwege de bezetting door woonboten niet eenvoudig te inventariseren op muurplanten.

6

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

4. Ingrepen en analyse van de effecten op flora en fauna

Het plan Het bestemmingsplan wordt geactualiseerd. Vergeleken met het vigerende bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nog niet alle bestemmingen zijn gerealiseerd.

Mogelijke effecten op beschermde soorten Grondgebonden zoogdieren Algemene soorten als egel en haas kunnen is er bij ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Alleen de zorgplicht is van toepassing.

Vleermuizen Door de afname van braakliggend terrein neemt de oppervlakte foerageergebied voor vleermuizen af.

Broedvogels Huismussen worden, net als vrijwel alle vogels beschermd door de Europese Vogelrichtlijn. Voor huismussen geldt bovendien dat ze op de lijst staan van vogels, waarvan de verblijfplaats het hele jaar beschermd is. Dat betekent onder meer dat hagen en struiken waarin mussen dekking vinden niet zonder ontheffing gekapt mogen worden. Ook de nestplaatsen zijn het hele jaar beschermd. Voor de andere broedvogels geldt dat de nesten alleen tijdens de broedperiode beschermd zijn. Nesten van roofvogels zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Broedende roofvogels worden niet verwacht, omdat er geen geschikte bomen zijn.

Amfibieën, reptielen en vissen Amfibieën reptielen komen niet voor. Op vissen zijn geen effecten te verwachten.

Flora Beschermde flora is niet aangetroffen. Een mogelijke locatie van beschermde muurplanten is de kademuur van het Tolhuiskanaal.

7

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

5. Consequenties natuurwetgeving en ontheffing Flora- en faunawet

Gebiedsbescherming Het plan bevindt zich buiten de Speciale Beschermingszones. Het Ilperveld, het Varkensland en het Marker- IJmeer, op ongeveer vier kilometer, zijn de meest nabijgelegen Natura2000-gebieden (op het kaartje met arcering weergegeven). Waterland maakt deel uit van de EHS (donkergroen zonder arcering is EHS; lichtgroen is weidevogelgebied). Negatieve effecten op deze gebieden worden niet verwacht.

Fig 6. Natura2000-gebieden en Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

In het plangebied liggen groengebieden die tot de Hoofdgroenstructuur van de Gemeente Amsterdam behoren: het Oeverpark aan het IJ, de Tolhuistuin en een smalle zone langs het Noordhollandskanaal. Het Laanwegkwartier grenst bijna aan het bestemmingsplangebied. De laatste versie van de kaart met de Hoofdgroenstructuur is te vinden op: http://maps.amsterdam.nl/hoofdgroenstructuur/? LANG=nl.

Fig. 7 Hoofdgroenstructuur

8

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

het Oeverpark aan het IJ en een smalle zone langs het Noordhollandskanaal, met Laanwegkwartier maken onderdeel uit van de ecologische structuur van Amsterdam. De laatste versie van de kaart met de ecologische structuur is te vinden op: http://maps.amsterdam.nl/ecopassages/?LANG=n l.

Fig. 8 Ecologische structuur van Amsterdam De groenstructuur van Stadsdeel Amsterdam- Noord komt grotendeels overeen met de ecologische structuur van Amsterdam.

Fig.9 Wens groenstructuur Stadsdeel Noord

Soortbescherming Zoogdieren Voor eventueel aanwezige grondgebonden zoogdieren, zoals mol, egel en haas geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling.

Vleermuizen Voor vleermuizen is een ontheffing nodig als er verbodsartikelen overtreden gaan worden. Alle vleermuissoorten worden streng door de Flora- en faunawet beschermd (Bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn). Verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied zijn beschermd. Dikwijls kan door een goede planning van de werkzaamheden en het treffen van mitigerende maatregelen een ontheffingsaanvraag worden voorkomen. Indien er wel een ontheffingsaanvraag nodig is zal naar alle waarschijnlijkheid worden verkregen als op de hieronder beschreven wijze wordt gehandeld.

9

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

Broedvogels Voor veel broedvogels in het plangebied geldt, dat de nesten gedurende de broedtijd zijn beschermd, maar daarbuiten niet. Ontheffing voor broedende vogels wordt niet verleend, omdat het in de regel goed mogelijk is om verontrusting in het broedseizoen te voorkomen. Voor een beperkt aantal vogelsoorten, waaronder huismussen, geldt dat het nest het jaarrond beschermd is. De mogelijkheden om voor vogels ontheffing aan te vragen zijn beperkt. De Europese Vogelrichtlijn laat geen andere gronden om ontheffing aan te vragen toe dan: – bescherming van flora en fauna; – veiligheid van het luchtverkeer; – volksgezondheid of openbare veiligheid. Om een ontheffing te krijgen zal in ieder geval moeten worden aangetoond dat er voldoende broedgelegenheid voor deze vogels in de directe omgeving aanwezig blijft. Voor de overige soorten geldt dat ze niet op de lijst met jaarrond beschermde vogels staan. De nesten van deze vogels zijn alleen in het broedseizoen beschermd. Voor het bestemmingsplangebied.

Fig.10 Groen aan deachterzijde van de nieuwbouw, bij de Céramiquelaan.

10

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

6. Bijlage I Wetgeving en beleid

Wettelijke kaders Natuurbeschermingswet Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische (1998) - Natura-2000 hoofdstructuur, de Natura 2000 gebieden genaamd. Indien een ruimtelijke (Gebiedsbescherming) ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren dient er een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet te worden aangevraagd. In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffwet) van kracht geworden. Op Flora- en faunawet en grond van deze wet zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland gedragscode voorkomende dieren, beschermd. De Ffwet bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde (soortbescherming) dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. Bij vrijwel alle ingrepen moet met door Flora- en faunawet beschermde soorten rekening worden gehouden. De beschermde soorten zijn met behulp van tabellen onderverdeeld in verschillende niveaus van bescherming. In Amsterdam is er sinds 2009 een gedragscode Flora- en faunawet voor het zorgvuldig handelen bij ruimtelijke ontwikkelingen en bestendig beheer en onderhoud. De gedragscode is van toepassing op alle plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. Met deze gedragscode is een ontheffingsaanvraag voor een aantal soorten niet nodig. Beleidskaders Voor heel Nederland zijn natuurgebieden met verbindingszones Ecologische Hoofdstructuur vastgelegd. Dit noemen we de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS (landelijk en provinciaal is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als beleid) essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. De EHS moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen. Na realisatie is de structuur uiteindelijk grensoverschrijdend, zodat diersoorten zich vrij kunnen bewegen en vermengen over Europa. Bij kwantitatieve of kwalitatieve aantasting van de EHS dient gecompenseerd te worden volgens in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgelegde regels. Eens per tien jaar worden er Rode lijsten opgesteld. Hierop komen soorten Rode lijstsoorten die om verschillende redenen sterk in aantal achteruitgaan. Voor het (landelijk beleid) Ministerie van LNV zijn de rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Het Ministerie stimuleert dat bij bescherming en beheer van gebieden rekening wordt gehouden met de Rode-lijst-soorten, en dat zo nodig en zo mogelijk aanvullende soortgerichte maatregelen zullen worden genomen. In de structuurvisie van Amsterdam 2040 (vastgesteld in 2011) is de Hoofdgroenstructuur hoofdgroenstructuur opgenomen. Voor functiewijzigingen, die buiten de (Amsterdams beleid) vastgelegde kaders vallen moet advies worden gevraagd aan de Technische Advies Commissie Hoofdgroenstructuur. Eventuele wijzigingen kunnen aan de Gemeenteraad worden voorgelegd. Ecologische structuur Een uitwerking van de “Structuurvisie 2040” is een ecologische visie. Deze (Amsterdams beleid) is in juli 2012 door de Gemeenteraad vastgesteld. De bijbehorende kaart laat de ecologische structuur zien, zoals die door

11

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

dieren wordt gebruikt. In de structuur is een aantal knelpunten onderkend. De ambitie is om deze barrières voor dieren weg te nemen. Het uitgangspunt van het beleid is dat plannen niet mogen leiden tot verzwakking van de ecologische structuur die in deze visie staat omschreven, bijvoorbeeld doordat er extra barrières ontstaan. Groenstructuur van Stadsdeel Amsterdam-Noord heeft in een aantal nota’s haar ambitie met stadsdeel Amsterdam- betrekking tot groen en groenstructuur in het stadsdeel vastgelegd. Het Noord streven van het stadsdeel om het aanwezige groen zoveel als mogelijk te Natuureffectrapportage behouden en de (natuur-)kwaliteit van het groen te vergroten. stadsdeel Amsterdam- Noord Ontwikkelingsplan natuur in de stad Amsterdam-Noord (Beleid stadsdeel Amsterdam- Noord) Voor het ecologisch werkprotocol is de Flora- en faunawet van belang. In de twee tabellen hieronder staan de verbodsartikelen van de Flora- en faunawet en de in de Flora- en faunawet onderscheiden beschermingsniveaus.

Par. 1 Bepalingen betreffende planten op hun groeiplaats art. 8 Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse soort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Par. 2 Bepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving art. 9 Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. art. 10 Het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten. art. 11 Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. art. 12 Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. art. 13 Het is verboden planten of producten van planten, of dieren (...) behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort (...) te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren (...) of onder zich te hebben.

Verschillende niveaus van bescherming soorten Flora- en faunawet Vogels Voorbeelden Bescherming en ontheffingsmogelijkheden Vaste rust- en verblijfplaatsen Sperwer, Hele jaar beschermd, ontheffing alleen (lijst augustus 2009) boomvalk, mogelijk op grond van: buizerd b) de bescherming van flora en fauna c) de veiligheid van het luchtverkeer d) de volksgezondheid en de openbare veiligheid en f) het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom, anders dan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren Overige broedvogels, koolmees, ekster, De nesten zijn niet jaarrond beschermd, inventarisatie gewenst zwarte kraai, omgevingscheck om te bepalen of er (lijst augustus 2009) grote bonte voldoende alternatieve nestmogelijkheden specht in de omgeving zijn is wel nodig.

12

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

Verschillende niveaus van bescherming soorten Flora- en faunawet Overige broedvogels Merel, In de broedperiode beschermd. winterkoning Exoten Halsbandparkiet Niet beschermd, de zorgplicht is wel van toepassing. Overige dieren en planten Tabel 3 soorten van de Vleermuizen, Rust- en verblijfplaatsen beschermd, Europese Habitatrichtlijn rugstreeppad ontheffing is mogelijk op de onder vogels (bijlage IV) genoemde gronden en op grond van ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.’ Tabel 3 In AMvB aanvullend Ringslang, Rust- en verblijfplaatsen zijn beschermd, aangewezen streng waterspitsmuis ontheffing op grond van ruimtelijke beschermde soorten ontwikkeling. Tabel 2 AMvB Rietorchis, Geen ontheffing nodig met gebruik van daslook gedragscode. Tabel 1 Bruine kikker, Vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling; wel egel, konijn een zorgplicht. Niet beschermd Algemene vlindersoorten

13

Gemeente Amsterdam Versie 20 augustus 2015

Rode lijst Soorten van een Rode lijst zijn niet per definitie wettelijk beschermd. Zij kunnen tot alle beschermingsniveaus behoren. Wettelijk is wel vastgelegd dat de overheid zich inzet voor de bescherming van deze soorten en dat zij het onderzoek daartoe bevordert. Van provincies, gemeenten en terreinbeherende organisaties wordt verwacht dat zij bij beleid en beheer rekening houden met de Rode Lijsten.

Toepassing gedragscode Amsterdam In december 2009 is de ‘Amsterdamse gedragscode’ goedgekeurd door het voormalig ministerie van LNV. De gedragscode is geldig vanaf 18 december 2009 tot en met 18 december 2014. De gedragscode kan voor alle soorten worden gebruikt. Bij ruimtelijke ontwikkeling is geen ontheffing nodig voor soorten van tabel 2.

14

Overhoeks 2016

Bijlage 5 Besluit hogere waarden Wet geluidhinder

74

Versie 2 30 juni 2016

Besluit hogere waarden Wet Geluidhinder, bestemmingplan Overhoeks 2016

Gemeente Amsterdam Versie2 30 juni 2016 Besluit hogere waarden Wet Geluidhinder, bestemmingplan Overhoeks 2016

2

Gemeente Amsterdam Versie2 30 juni 2016 Besluit hogere waarden Wet Geluidhinder, bestemmingplan Overhoeks 2016

Colofon

Opdrachtgever [team GO], gemeente Amsterdam Datum [30 juni 2016]

3

Gemeente Amsterdam Versie2 30 juni 2016 Besluit hogere waarden Wet Geluidhinder, bestemmingplan Overhoeks 2016

TOELICHTING

Inleiding De Wet geluidhinder geeft aan welke geluidbelasting aanvaardbaar is. Deze normen moeten bij het opstellen van een bestemmingsplan in acht worden genomen. Indien de voorkeursgrenswaarden worden overschreden en geluidsbeperkende maatregelen niet of onvoldoende mogelijk zijn, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen.

Voor het gebied Overhoeks wordt een nieuw bestemmingplan opgesteld. Het plangebied ligt binnen de grenzen van stadsdeel Noord en maakt deel uit van het grootstedelijk project. Het plangebied wordt globaal begrensd door:  aan de noordzijde, door Shell New Technology Centre, midden van het Tolhuiskanaal en Grasweg;  aan de oostzijde , door het midden van het Buiksloterkanaal;  aan de zuidzijde, door Buiksloterweg /het IJ;  aan de westzijde, door (stadsdeelgrens in) het IJ.

Het bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk.

De hogere waarden worden gevraagd voor de woningen/geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de op de hierboven in de cirkel opgenomen ‘kavel 7’ gelegen in bestemmingsvlak Gemengd- 3. De aanduiding van het bestemmingsvlak is overeenkomstig de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Overhoeks 2016.

Woningen en een aantal gezondheids- en maatschappelijke functies zoals onderwijsfuncties worden volgens de Wet geluidhinder beschouwd als geluidgevoelige gebouwen. Ligplaatsen voor woonboten en standplaatsen voor woonwagen worden volgens de Wet geluidhinder beschouwd als geluidgevoelige terreinen. Geluidgevoelige gebouwen en terreinen die binnen de zone van een weg, spoorweg of binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein zijn geprojecteerd worden beschermd door de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt in de geluidzones van wegen. Volgens de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

4

Gemeente Amsterdam Versie2 30 juni 2016 Besluit hogere waarden Wet Geluidhinder, bestemmingplan Overhoeks 2016

Akoestisch onderzoek De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn vastgelegd in het rapport ‘Akoestisch onder De Strip’, van 18 februari 2016. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, de berekeningen zijn uitgevoerd op de grondslag van Standaard Rekenmethode II.

Uit het onderzoek volgt dat de voorkeursgrenswaarden ten aanzien van wegverkeer worden overschreden, de maximaal toegestane hogere waarde wordt niet overschreden. Wanneer geluidbeperkende maatregelen niet of in onvoldoende mate gerealiseerd kunnen worden, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid hogere waarden vast te stellen. De maximaal toelaatbare hogere waarden bedraagt voor stedelijke wegen 63 dB, voor snelwegen 53 dB, voor spoorwegen 68 dB en voor geluidgevoelige terreinen 53 dB.

Wanneer een geluidgevoelig object zich binnen twee of meer geluidzones van aparte geluidbronnen bevindt, wordt de gecumuleerde geluidbelasting vastgesteld. Hogere waarden mogen alleen worden vastgesteld als de gecumuleerde geluidbelastingen niet leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting.

De voorkeursgrenswaarde wordt alleen door wegverkeerslawaai overschreden. Er is geen sprake van een gecumuleerde geluidbelasting, anders dan de gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van de 30-km wegen, waar in het akoestisch onderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening mee is gehouden.

De gecumuleerde geluidbelasting van het wegverkeer voor kavel 7 bedraagt 66dB, op de noord- en noordwestzijde (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder). Op de zuidwestzijde bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting 65 dB (zonder toepassing van de aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder). De gecumuleerde geluidsbelasting is aanvaardbaar volgens het Amsterdams geluidbeleid.

Amsterdams geluidbeleid In Amsterdams geluidbeleid is vastgesteld wanneer van de bevoegdheid tot het vaststellen van hogere waarden gebruik wordt gemaakt. Het doel van het Amsterdams geluidbeleid is het borgen van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de bouw van woningen (en andere geluidgevoelige gebouwen) op geluidbelaste locaties. Van belang voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het rustig kunnen slapen met geopend raam in het slaapvertrek. Volgens Amsterdams geluidbeleid wordt een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd als de woning wordt voorzien van een ‘stille zijde’. Aan de ‘stille zijde’ worden bij voorkeur de slaapkamers gesitueerd zodat met open raam geslapen kan worden. Van dit principe kan gemotiveerd worden afgeweken.

Volgens Amsterdams geluidbeleid treedt er een onaanvaardbare geluidbelasting op als de gecumuleerde waarde meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarde; 3 dB komt overeen met een verhoging van de geluidbelasting die als significant hoger wordt ervaren. Als de gecumuleerde geluidbelasting tenminste 2 dB hoger is dan de niet gecumuleerde geluidbelasting wordt aanbevolen de gevel zodanig te dimensioneren dat het akoestisch binnenklimaat van 33 dB/35 dB wordt behouden. Dit kan reden zijn voor extra gevelisolatie.

5

Gemeente Amsterdam Versie2 30 juni 2016 Besluit hogere waarden Wet Geluidhinder, bestemmingplan Overhoeks 2016

Advies TAVGA Het voornemen tot vaststellen van hogere waarden is besproken in het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluid Amsterdam (TAVGA) op 8 maart 2016. Het advies van TAVGA (29 maart 2016) is om in te stemmen met het vaststellen van de hogere waarden, een en ander conform het Amsterdamse geluidbeleid, hetgeen betekent dat een stille zijde verplicht is. Daarbij wordt gedacht aan een geluidluw binnengebied, dan wel afschermende borstwering op balkons. Indien voor de laatste oplossing gekozen wordt, hoeft niet de gehele gevel stil te worden.

TAVGA is akkoord, met dien verstande dat voor de woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld, worden voorzien van een stille zijde. De stille zijde dient verplicht inde regels van het bestemmingsplan opgenomen te worden. Voor het overige is een positief advies uitgebracht. In dit advies wordt geanticipeerd op het nog vast te stellen gewijzigde geluidbeleid van de gemeente Amsterdam.

Het advies van TAVGA is verwerkt in het bestemmingsplan Overhoeks 2016.

Schriftelijke en mondelinge reacties n.a.v. ter inzage legging Het ontwerpbesluit hogere waarde Wet geluidhinder heeft voor de duur van zes weken met ingang van 24 maart 2016 ter inzage gelegen met de mogelijkheid voor een ieder om gedurende deze termijn zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Overwegingen In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare waarde voor zowel de geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen.

Bron Bestemming/object Voorkeursgrenswaarde Maximaal toelaatbare (dB) waarde (dB) [rijksweg] [wonen] [48] [53] [andere geluidgevoelige gebouwen] [geluidgevoelige terreinen] [weg] [wonen] [48] [63] [spoorweg] [wonen] [55] [68]

De berekende geluidswaarden zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde maar niet hoger dan de maximaal toegestane hogere waarde.

De volgende overwegingen liggen ten grondslag aan de vast te stellen hogere waarden:  niet alleen de geluidbelasting vanwege de Docklandsweg/Van der Pekbrug is bepaald, maar van uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ook de geluidbelasting van de 30 km/u wegen;

 de geluidbelasting vanwege de Docklandsweg/Van der Pekbrug is gecumuleerd met de geluidbelasting vanwege de 30 km/u wegen. De hoogst belaste gevel betreft de noord-

6

Gemeente Amsterdam Versie2 30 juni 2016 Besluit hogere waarden Wet Geluidhinder, bestemmingplan Overhoeks 2016

west gevel die gesitueerd is naar de Docklandsweg/Van der Pekbrug.

 Het beperken van de snelheid is een mogelijkheid om het verkeerslawaai te beperken. Een dergelijke snelheidsverlaging is hier echter niet aan de orde;

 Geluidschermen zijn gezien de stedenbouwkundige opzet in de wijk in deze straat niet mogelijk.

 Bij geluidgevoelige functies waar niet de maximale ontheffingswaarde maar wel de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, is het mogelijk om maatregelen te treffen in de vorm van dove gevels of in de vorm van gebouwgebonden geluidschermen waarmee aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Met een dove gevel zouden de gevels uitgesloten worden van toetsing aan de Wet geluidhinder. Een gevel zonder te openen delen staat echter op gespannen voet met de spuiventilatie-eisen conform het Bouwbesluit. Het is daarom reëler om de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde door middel van een hogere waarde vaststelling toe te staan.

 Afhankelijk van de exacte locatie van de woningen op de betreffende gevelzijde kan de geluidbelasting lager zijn dan de vast te stellen hogere grenswaarde voor de betreffende gevel. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de exacte invulling van de bouwkavel en daarmee het ontwerp voor de woningen nog niet bekend is en daarnaast de geluidbelasting afneemt naarmate op grotere hoogte wordt gemeten.

 Kavel 7 betreft een complexe ontwikkelopgave met bijzondere kenmerken en eisen voor ontwikkeling. Er moet 8000m2 sociale woningbouw worden gerealiseerd, ondergronds parkeren en een plint met levendige functies. Het betreft een bijzondere stedenbouwkundige opzet met een benedenbouw tot 24 meter en een toren van 90 meter. Een klassiek bouwblok met stille zijden aan de achterkant van het bouwblok is niet zonder meer mogelijk. Dit geldt te meer voor de toren.

 Aan het bouwen op geluidbelaste locaties in Amsterdam worden eisen gesteld vanuit het Amsterdamse geluidbeleid (het zogenaamde ‘hogere waarden beleid’). Een belangrijk uitgangspunt is dat wanneer er hogere waarden worden vastgesteld in principe elke woning voorzien moet zijn van een stille zijde. In het vast te stellen bestemmingsplan zullen conform het Amsterdamse geluidbeleid regels worden opgenomen, dat een stille zijde verplicht is voor woningen in het bestemmingsvlak Gemengd – 3, waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld.

 Indien het realiseren van een geluidsluwe zijde aan de binnenzijde van het bouwblok niet mogelijk is, dienen in eerste instantie oplossingen in het ontwerp van het gebouw dan wel in de technische uitvoering van de gevel te worden gezocht.

 Om te voorkomen dat de potentie en de haalbaarheid van de ontwikkellocatie op voorhand worden beperkt dan wel om te voorkomen dat uitgebreide afwijkingsprocedures gevoerd moeten worden om af te kunnen wijken van de eis voor een geluidluwe zijde, zal in het bestemmingsplan – net als in het vigerende bestemmingsplan Overhoeks voor de andere kavels is opgenomen - in de planregels een afwijkingsmogelijkheid worden opgenomen om indien vanwege stedenbouwkundige, architectonische en/of financiële redenen, het voldoen aan een geluidluwe zijde

7

Gemeente Amsterdam Versie2 30 juni 2016 Besluit hogere waarden Wet Geluidhinder, bestemmingplan Overhoeks 2016

onhaalbaar worden geacht, het college van B&W kan besluiten om af te wijken van de eis van een geluidluwe zijde.

BESLUIT

Het college van burgemeester en wethouders hebben op 21 maart 2016 besloten in te stemmen met voorliggende besluit tot de vaststelling van de navolgende hogere waarden voor het wegverkeerslawaai zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

Het college van burgemeester en wethouders besluit:

I. vast te stellen op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder hogere grenswaarden dan de voorkeursgrenswaarden als gesteld in de Wet geluidhinder voor het bestemmingsplan ‘Overhoeks 2016’,

voor de gevels zoals, opgenomen in bijlage A bij dit besluit;

II. te bepalen, dat dit besluit direct in werking treedt;

III. te bepalen, dat zodra het besluit onherroepelijk wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 110 i van de Wet geluidhinder, de vastgestelde hogere waarden zo spoedig mogelijk worden ingeschreven in de openbare registers.

8

Gemeente Amsterdam Versie2 30 juni 2016 Besluit hogere waarden Wet Geluidhinder, bestemmingplan Overhoeks 2016

BIJLAGE A

BIJLAGE BIJ HET BESLUIT inzake vaststelling hogere waarden dan de voorkeursgrenswaarden als gesteld in de Wet geluidhinder voor het bestemmingsplan ‘Overhoeks 2016’ voor de kadastrale gemeente Amsterdam sectie ASD07 K9156.

De hogere waarden worden vastgesteld voor de functie wonen en maatschappelijke voorzieningen, als aangegeven in onderstaande tabel.

Locatie/bestemming functie bron Gevels Hogere waarde in dB De Strip – Wonen / Wegverkeer: Noord Maximaal 61 bestemming geluidgevoelige Docklandsweg / “Gemengd-3” maatschappelijke Van der voorzieningen Pekbrug Noord-West Maximaal 56 Oost Maximaal 56 Noord-oost Maximaal 51

De genoemde gevels corresponderen met de gevels op de hierna opgenomen afbeelding.

Kadastrale gegevens Het gaat om kavel 7 van de Strip, dit betreft de noordelijke punt nabij de Van der Pekbrug, kadastraal bekend onder nummer ASD07K9156.

9