Download PDF ( Final Version , 777Kb )
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
MCZ l_ i Ej RA R V De Lepidoptera uit de getijzone van hetfMagkiezaat, een voormalig schor in westelijk Noord-Brabant HARVARD M. G. M. Jansen & J. E. F. Asselbergs lJN1VLRSITY JANSEN, M. G. M. & J. E. F. ASSELBERGS, 1993. THE LEPIDOPTERA OF THE TIDAL ZONE OF THE MARKIEZAAT, A FORMER SALT MARSH IN THE WESTERN PART OF NOORD-BRABANT. - ENT BER., AMST. 53 (1): 1-9. Abstract: A description is given of the Markiezaat, a former salt marsh area in the utmost western part of the province of Noord-Brabant in the south-west of The Netherlands. The comparatively rich flora and the related lepidopterous fauna are treated. Three species of Lepidoptera are recorded for the first time from The Netherlands: Scrobipalpa instabilella, Scrobipalpa nitentella and Monochroa moyses. M. G. M. Jansen, Plantenziektenkundige Dienst, sectie Entomologie, Postbus 9102, 6700 HC Wageningen. J. E. F. Asselbergs, Steenbergsestraat 16a, 4611 TE Bergen op Zoom. Inleiding Wie tegenwoordig de botanische of faunisti- met afvloeiing van zoet kwelwater afkomstig sche waarde van een terrein weergeeft is in van het hoger gelegen zandgebied (Anonymus, toenemene mate een cultuurhistoricus. Dit ar¬ 1992). tikel vormt hierop helaas geen uitzondering. Het waterpeil van het Markiezaatsmeer Het Markiezaat, zoals wij het entomofaunis- schommelt nu tussen N.A.P. en +0,50 m tisch en botanisch beschrijven bestaat niet N.A.P., terwijl dit voor de afsluiting nog vari¬ meer. Tot 1983 maakte het huidige Markie- eerde tussen —1,95 m N.A.P. en +2,05 N.A.P. zaatsmeer deel uit van de Oosterschelde. Het Deze verandering betekende, dat het gehele was een getijdengebied met schorren langs de schor (390 ha) en een groot deel van de slikken zuid- en oostkant. Aan de oostzijde was er een (600 ha) permanent droog kwamen te staan natuurlijke overgang van het holocene getij- (Sistermans & Krebs, 1986). denlandschap naar het pleistocene heuvelland, Het gebied is door zijn ligging rijk aan gra¬ voor ons land een unicum. Er is relatief weinig diënten. Voorbeelden zijn de overgang van onderzoek gedaan naar de entomofauna van zand naar klei, de zout-zoet gradiënt en de schorren, waardoor deze faunistisch slecht be¬ mate van overspoeling. Deze gradiënten ston¬ kend zijn. Dit geldt ook voor het Markiezaat. den borg voor de ontwikkeling van een bota¬ nisch waardevolle vegetatie met veel en ook bijzondere soorten, zoals stippelzegge (Carex Floristische en landschappelijke punctata Gaudin), die slechts van twee groei¬ karakterisering plaatsen in Nederland bekend is (Mennema et Het huidige Markiezaatsmeer ontstond in het al., 1980). voorjaar van 1983 door het sluiten van de Mar- Langs de rand van het schor had zich een kiezaatskade (fig. 1). Met de bouw van deze brede zone hoog schor gevormd met planten dam werd het vervuilde water van het Zoom¬ die ofwel een geringere overspoelingsfrequen- meer, dat in verbinding stond met het Schelde- tie dan wel een lager zoutgehalte prefereerden, Rijnkanaal, afgesloten van het minder ver¬ zoals zilte rus (Juncus gerardi Loisel), melk- vuilde Markiezaatsmeer. Na de afsluiting is het kruid (Glaux maritima L.), engels gras verzoetingsproces snel op gang gekomen, (Armeria maritima (Miller) Willd), heen voornamelijk door regenwater in combinatie (Scirpus maritimus L.), zeerus ( Juncus mariti- 2 Ent. Ber., Amst. 53 (1993) Fig. 1. Ligging van de onderzochte gebieden. 1. Markiezaat; 2. schor langs de Stroodorpepolder; 3. Zuidgors; 4. Kaloot; 5. Markiezaatsmeer. mus Lamk), zeeweegbree (Plantago maritima een spoordijk. In het westen vormt de Markie- L.) en duizendguldenkruid (Centaurium sp.). zaatskade de afscheiding. In het noorden gaat Hierdoor was het één van de best ontwikkelde het gebied geleidelijk over in de stedelijke be¬ stukken hoog schor van zuidwest Nederland. bouwing van Bergen op Zoom met daar om¬ Alle andere zijn kleiner of staan nauwelijks heen een recreatieve zone. meer onder invloed van het getij. Deze hooguit Het landschap van het Markiezaat bestond enkele tientallen meters brede en rijk gevari¬ voor een groot deel uit open water en getijden¬ eerde zone vormde één grote overgang van gebed. Deze waren voor de entomofauna van hoog schor met kleine natte inzinkingen in het geringe betekenis. De inventarisatie richtte zich duingebied naar het middenschor en dit vooral op de twee andere landschapstypen, de maakte het gebied zowel in lepidopterologisch schorren en de overgangszone naar het heuvel¬ als in botanisch opzicht van groot belang. landschap met landbouwgronden, hagen en De omgeving bestaat uit een gevarieerd bossen. Tot deze tweede categorie behoren ook landschap. In het zuiden beginnen de zeeklei- de stuifduintjes welke tezamen met de spoor¬ polders en de oostelijke begrenzing bestaat uit dijk de visuele begrenzing van het getijdenland- bos, akkers en weilanden en voor een deel uit schap vormen. Het gebied heeft zich sedert de Ent. Ber., Amst. 53 (1993) 3 afsluiting in snel tempo ontwikkeld van een lepidoptera. Dit in tegenstelling tot de ’’ma¬ schor-ecosysteem naar een zoetwatermoeras cro’s”, die gemiddeld groter zijn en ook ver¬ (Sauter et al., 1984; Anonymus, 1992). schillen in leefwijze. Van deze groep komen echter maar weinig vertegenwoordigers op het schor voor. Een voorbeeld is Cucullia asteris Lepidoptera uit de getijzone (Denis & Schiffermüller), waarvan de rups op Er komen in Nederland enkele tientallen vlin¬ zulte leeft. In de hierna gepresenteerde lijst gaat dersoorten voor die in meer of mindere mate het uitsluitend om halofiele soorten, terwijl aan gebonden zijn aan halofiele planten. De meeste twee andere categorieën geen aandacht besteed van deze soorten zijn mono- of oligofaag. zal worden. Op de eerste plaats de bezoekers Sommige soorten komen ook elders in Neder¬ vanuit de schorrand waar ze zich nog wel kun¬ land voor. Clepsis spectrana (Treitschke) is nen voortplanten. Hiertoe behoren bloembe- bijvoorbeeld een extreem polyfage soort, waar¬ zoekers. Voor dagvlinders en voor tal van van de rups zich voedt met de meest uiteenlo¬ nachtvlinders zoals Apamea-, Mesoligia- en pende planten. Zo kan de soort schadelijk zijn Mythimna-soorten vormt het schor een be¬ in boomgaarden en in kassen, maar ze voedt langrijke nektarbron. Mesoligia furuncula zich eveneens met allerlei lage planten waaron¬ (Denis & Schiffermüller) en Apamea mono- der zulte (Aster tripolium L.) en lamsoor glypha (Hufnagel) zijn begeleiders van schor¬ (Limonium vulgare Miller). Andere soorten ren omdat ze gebonden zijn aan allerlei grassen kunnen elders in Nederland worden aangetrof¬ en ze zich niet in de getijzone kunnen voort¬ fen, doordat de betreffende voedselplanten planten. Enkele tot de microlepidoptera beho¬ daar eveneens van nature voorkomen, ofwel rende soorten van schorranden zijn Coleo- doordat deze door de mens bewust verspreid phora saxicolella (Duponchel) en Coleophora zijn. De soorten die leven op engels gras zijn versurella Zeiler die beide gebonden zijn aan daar een goed voorbeeld van. Niet op alle ha¬ melde (.Atriplex sp) en ganzevoet (Chenopo- lofiele planten leven vlinders. Zo zijn er, al¬ dium sp.) soorten. De tweede categorie omvat thans in Nederland, geen soorten gebonden soorten die het best gekenschetst kunnen wor¬ aan lepelblad (Cochlearia sp.), schijnspurrie den als toevallige bezoekers die vaak op licht (Spergularia sp.), goudscherm (Bupleurum worden gevangen. Hun waardplant staat niet sp.) en hertshoornweegbree (Plantago coro- in de onmiddellijke omgeving van het schor. nopus L.). Op melkkruid en schorrezoutgras Hiertoe behoren allerlei soorten uit de bos¬ (Triglochin maritima L.) komt op elk slechts rand. In hoeverre men een soort tot de ene dan één soort voor, terwijl zulte de voedselplant is wel tot de andere categorie rekent hangt onder¬ van minstens negen soorten. meer af van de behoeften van de soort en van de wijze waarop een dergelijke rand wordt Nagenoeg alle aan halofiele planten gebonden gedefinieerd. De lijst met soorten behorende soorten zijn vrij klein, sommige hebben een tot deze twee categorieën kan bij de auteurs spanwijdte van niet meer dan 7 mm. Slechts worden aangevraagd. enkele weken per jaar zijn ze als vlinder te vinden. De rest van het jaar zijn ze als ei, rups Methoden of pop verscholen in en rond de voedselplan¬ ten. De larven leven doorgaans als blad-, Er werd driemaal verzameld met een lichtval, bloem-, stengel- of wortelmineerder in de plant waarvan éénmaal met twee lampen of ze leven in een dicht spinsel tussen de bla¬ (16.vii.1983). Er werd zowel van een 125W- deren. Deze voornamelijk endofage leefwijze is HPL lamp als van een 100W-ML lamp gebruik geen aanpassing aan het schor in die zin, dat gemaakt. Het gebied werd door beide auteurs ze daarbuiten niet zou voorkomen. Veeleer is in de periode van 1980 tot en met 1984 enkele ze typisch voor een grote groep soorten die tientallen malen bezocht, waarbij zowel over¬ traditioneel bekend zijn onder de naam micro- dag als in de schemering werd verzameld. 4 Ent. Ber., Amst. 53 (1993) Soms werden rupsen en poppen uitgekweekt. LA); 8.VÜ.1984, 1 ex. (JA); 13.vii. 1987, 1 ex. Een aantal soorten werd gevonden aan de e.l. van lamsoor (AS). Voedselplant: lamsoor. hand van hun karakteristieke vraatsporen in de vorm van bladmijnen, vraatgangen en gaten Coleophora maritimella Newman: 18.vi. 1983, in stengels en dergelijke. 1 ex.; 13.vii.1984, 3 ex. (JA). Voedselplant: Op een enkele uitzondering na werd dat deel zeerus. van het Markiezaat bekeken, dat grenst aan C. maritimella werd in het Markiezaat voor ”De Duintjes”en de spoorlijn. In het overzicht de eerste maal in Nederland aangetroffen (Jan¬ zijn alle halofiele soorten opgenomen die ooit sen, 1985). Asselbergs en Van der Wolf kweek¬ zijn waargenomen. Het meeste materiaal be¬ ten de soort daarna in grote aantallen. vindt zich in de collecties van de verzamelaars. Coleophora glaucicolella Wood: 6.vi. 1983, 1 ex. e.l. van zeerus (JA). Voedselplant: zeerus. Faunistische lijst Nomenclatuur en systematiek zijn voor wat Coleophora alticolella Zeiler: 24.iv.1987, 1 ex. betreft de microlepidoptera naar Küchlein (JA). Voedselplant: russen (Juncus sp.).