ARCHEOLOGISCHE BEGELEIDING BIJ DE SLOOP VAN DE BIBLIOTHEEK AAN DE KERKSTRAAT 29 TE BENNEKOM

A.W.N. AFDELING ZUID- EN OOST-

RAPPORT nr. 31

ARCHEOLOGISCHE BEGELEIDING BIJ DE SLOOP VAN DE BIBLIOTHEEK AAN DE KERKSTRAAT 29 TE BENNEKOM

Rapport nr. 31 van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland.

Project Bennekom Kerkstraat 29 AWN17 projectcode BeKe Gemeente Ede RD-centrumcoördinaten 174.577 / 445.447 Periode van uitvoering augustus / september 2010 RCE onderzoeksmelding n.v.t. RCE vondstmeldingsnr. n.v.t. RCE waarnemingsnr. n.v.t. Beheer documentatie AWN-17 Deponering vondsten n.v.t.

Auteurs: Dénes Beyer, Elsa van Roest-Toorman, Wessel Baptist, Gerda van Raan-Onderwater en Jan G.M. Verhagen Datum rapport: februari 2015

© Niets in deze uitgave mag worden gekopieerd of vermenigvuldigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland.

A.W.N. AFDELING ZUID-VELUWE EN OOST-GELDERLAND

RAPPORT nr. 31

Inhoudsopgave

Hoofdstuk Pag.

1 Inleiding 2

2 Doel en vraagstelling 3

3 Bekende gegevens 4

4 Aanpak van het onderzoek 6

5 Resultaten 7

6 Conclusies en aanbevelingen 11

7 Samenvatting 13

8 Noten / literatuur 14

Bijlage Plan van Aanpak archeologische begeleiding 15

Deelnemers

Veldwerk: Dénes Beyer en Gerda van Raan-Onderwater Uitwerking: Jan Verhagen, Elsa van Roest-Toorman en Wessel Baptist

1

1 Inleiding

Op verzoek van de gemeentearcheologen van Ede heeft AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost- Gelderland (afd. 17) een archeologische begeleiding uitgevoerd bij de (ondergrondse) sloopwerkzaamheden van de voormalige bibliotheek aan de Kerkstraat 29 te Bennekom. Deze begeleiding vond in overleg met de uitvoerder plaats in augustus en september 2010. Op nog geen 75 meter afstand ten noordwesten van deze plek bevindt zich de plaats waar in 1970-1971 een nederzetting uit de Romeinse tijd is opgegraven (afb.1 / 3). In deze nederzetting zijn verschillende plattegronden van boerderijen uit de laat-Romeinse tijd vastgesteld.1 Dit was voor de gemeente Ede een belangrijke reden om bij de planologische ontwikkeling op dit perceel met de aanwezigheid van archeologische resten rekening te houden. Een andere reden was dat het plangebied op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente een middelhoge tot hoge verwachting heeft. In 2005 is in opdracht van de gemeente in het plangebied een inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen gedaan, waarbij archeologische indicatoren (zoals scherven en houtskool) zijn aangetroffen. Daarom is begin 2010 ten zuiden en zuidoosten van de bibliotheek een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Hierbij is een lokale depressie uit de Romeinse tijd vastgesteld. Er zijn geen relevante vondsten gedaan, waarna besloten is om het terrein vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Omdat de plek van de te slopen bibliotheek mogelijk op de overgang van depressie naar woongronden ligt, bleef voor deze plek een lage tot middelhoge trefkans gelden op archeologische nederzettingsresten, grafresten en losse vondsten uit de periode Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Daarom is de AWN gevraagd om de sloopwerkzaamheden archeologisch te begeleiden.

Afb. 1. Plaquette aan de Hof van Sint Pieter in Ede met een afbeelding van het bronzen beeldje van Fortuna dat in 1970 bij de opgraving is gevonden. Het origineel is 12,5 cm hoog. Foto Dénes Beyer.

In dit rapport leest u de bevindingen van de begeleiding die op drie dagen door leden van de AWN is uitgevoerd. Beschreven wordt welke mogelijkheden voor waarnemingen zich voordeden, wat er is aangetroffen en welke relatie er is met de resultaten van de boringen, het proefsleuvenonderzoek en de eerdere opgravingen in de buurt. Verder wordt aangegeven welke conclusies eraan kunnen worden verbonden.

2

2 Doel en vraagstelling

2.1 Doelstellingen

Het doel van de uit te voeren archeologische begeleiding van de sloopwerkzaamheden was het aanvullen en toetsen van de archeologische verwachting van het terrein en het veiligstellen van eventueel in het onderzoeksgebied door de sloop bedreigde archeologische resten. Specifieke aandacht werd gevraagd voor: intactheid van het bodemprofiel, de bodemgesteldheid, het microreliëf, de geomorfologie en de aanwezigheid van archeologisch (vondst)materiaal.

2.2 Vraagstellingen

Uitgangspunt bij het verzamelen van gegevens en eventuele vondsten tijdens de begeleiding was het beantwoorden van een achttal onderzoeksvragen die in het Plan van Aanpak (PvA) door de gemeente Ede waren geformuleerd:

1) Is het bodemprofiel onder de voormalige bibliotheek intact? 2) Hoe kunnen lagen in het (intacte) bodemprofiel worden geïnterpreteerd (zie literatuur)? 3) Bevinden er zich bijv. veenlagen in het onderzoeksgebied? Zo ja, wanneer heeft veenvorming plaatsgevonden (bemonstering)? 4) Bevindt het onderzoeksgebied zich in, op de rand of buiten de lokale depressie (zie o.a. Tops 2010)? Is het ‘Romeinse niveau’ aanwezig? 5) Wat is de NAP-hoogte van het maaiveld? 6) Wat is de NAP-hoogte van de top van de C-horizont (intact)? 7) Welke aanvullende informatie levert het onderzoek ten aanzien van de inheems- Romeinse vindplaats die in de nabijheid is opgegraven? 8) Indien archeologische resten worden aangetroffen: wat is de aard, het karakter, de datering, gaafheid, conservering en omvang van de vindplaats(en)?

Het volledige Plan van Aanpak is weergegeven in bijlage 1.

Afb. 2. Het gebouw van de Bennekomse bibliotheek in de periode dat het in gebruik was.

3

3 Bekende gegevens

3.1 Opgraving 1970-1971

Op nog geen 75 meter ten noordwesten van de gesloopte bibliotheek aan de Kerkstraat 29 bevindt zich de plaats waar in 1970-1971 een nederzetting uit de Romeinse tijd is opgegraven (afb. 1 / 3). In deze nederzetting is een groot aantal sporen uit de Romeinse tijd aangetroffen, waaruit verschillende huisplattegronden van boerderijen uit de laat-Romeinse tijd konden worden afgeleid. Alle herkende gebouwen waren ongeveer oost-west georiënteerd. Het gebied van deze opgraving is samen met de situatie rond de Kerkstraat 29 weergegeven in afb. 3. Het plangebied Kerkstraat 29 heeft op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente een middelhoge tot hoge verwachting.2 Deze verwachting is naar beneden bijgesteld aan de hand van de resultaten van een proefsleuvenonderzoek (zie par. 3.3) In verband met de planontwikkeling zijn in opdracht van de gemeente Inventariserende Veldonderzoeken door middel van boringen (2005) en vervolgens proefsleuvenonderzoeken (begin 2010) gedaan op het terrein Kerkstraat 29 en het naastgelegen perceel (zie afb.3 / 5). Deze onderzoeken worden in de volgende paragrafen beschreven.

Afb. 3. Ligging van het perceel van het onderzoek (rode omlijning) in Bennekom. Tevens zijn aangegeven het gebied van opgraving (A) van 1970-1971 (Van Es e.a.) met daarin gebouwen uit de Romeinse tijd en de ligging van de proefsleuven van ACVU-HBS (B en C) uit 2010 en ADC (D) uit 2008. Tekening Jan Verhagen, topografische ondergrond uit Archis.

4

3.2 Booronderzoek

Op het onderzoeksperceel vond in april 2005 een booronderzoek (Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen) plaats, uitgevoerd door ADC Archeoprojecten in opdracht van de gemeente Ede. Doel was om het gebied te inventariseren op bodemstructuur, op verstoringen en intactheid hiervan en op archeologische indicatoren en/of vondsten. De locaties van de uitgevoerde boringen zijn weergegeven in afb. 5. Uit de resultaten blijkt dat het in dit gebied gaat om een opgehoogd terrein boven een grotendeels intact esdek.3 Verder zijn uit de boringen verschillende archeologische indicatoren gekomen, met name houtskool en baksteen (Romeins of later, 15de-17de eeuw). Deze indicatoren, in combinatie met een hoge tot middelhoge archeologische verwachting volgens de IKAW, waren voor ADC aanleiding de gemeente Ede te adviseren een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven uit te laten voeren, om hiermee vast te stellen of er ook daadwerkelijk archeologische sporen aanwezig zijn, wat de kwaliteit hiervan is en of er sprake is van een behoudwaardige vindplaats. Ook ten oosten van het plangebied is ten noorden van de Kierkamperweg een booronderzoek uitgevoerd.4 De resultaten hiervan waren vergelijkbaar. Er werden enkele archeologische indicatoren aangetroffen en er werd een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen.

3.3 Proefsleuvenonderzoek

In 2010 heeft de Hendrik Brunsting Stichting van het Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven uitgevoerd in het plangebied hoek Kerkstraat/Commandeursweg.5 De conclusies van dit proefsleuvenonderzoek waren als volgt. Het huidige landschap in en rondom het onderzoeksgebied heeft zich gevormd tijdens en na de laatste IJstijd. Het lag van oorsprong aan de rand van een vochtige depressie te midden van een gebied met dekzandruggen en gordeldekzand. In de depressie heeft veenvorming plaatsgevonden en deze plek was dus minder geschikt voor intensief gebruik. Wanneer de veenvorming heeft plaatsgevonden en ook waar zich een (eventueel) Romeins niveau bevindt is onbekend. Het veen en mogelijk ook het Romeinse niveau is opgenomen in het plaggendek. Het terrein lijkt pas in de 18e eeuw, na het verrijken van de grond met plaggen en mest, te zijn gebruikt voor landbouw. Recente verstoring van het bodemprofiel is niet of nauwelijks doorgedrongen tot de C-horizont en beperkt zich hoofdzakelijk tot het plaggendek. Archeologische resten hadden zich kunnen bevinden in de top van de C-horizont onder het plaggendek en het recente ophogingspakket. In de proefsleuven zijn in het vlak in de top van de C-horizont alleen (sub)recente sporen aangetroffen die dateren vanaf en na de 18e eeuw en er zijn geen aanwijzingen voor archeologische resten op diepere niveaus. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek geen archeologische vindplaats heeft aangetoond binnen het onderzoeksgebied. De hoogte van de oorspronkelijke bodem, onder een kunstmatig opgehoogd pakket (ook esdek), loopt naar het westen en noorden toe op. Daarmee neemt de trefkans op (perifere) nederzettingsresten (uit de Romeinse tijd) naar het westen en noorden toe. Denk daarbij aan huisplattegronden, maar ook sporen die wijzen op ijzer- en/of bronsverwerking. De overgang van depressie naar woongronden is nog niet goed in beeld. Vermoedelijk ligt de plek van de bibliotheek op deze overgang. Voor het onderzoeksgebied geldt dan ook een lage tot middelhoge trefkans op archeologische nederzettingsresten, grafresten en losse vondsten uit de periode Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Ten zuidoosten van het onderzoeksgebied was in 2008 al een proefsleuf gegraven (sleuf D in afb. 3).6 Hierbij werd ook een veenlaag vastgesteld, maar verder zijn alleen (sub)recente sporen en vondsten aangetroffen. Sporen die een duidelijk verband hebben met de Romeinse nederzetting zijn niet aangetroffen.

5

4 Aanpak van het onderzoek

De aanpak van de begeleiding was vastgelegd in een door de gemeentearcheoloog geschreven plan van aanpak (bijlage 1). De randvoorwaarden van het onderzoek waren dat de amateurarcheologen van AWN-17 voldoende gelegenheid van het sloopbedrijf, Hooijer BV, zouden krijgen om, indien nodig, waarnemingen te verrichten, archeologische sporen te analyseren en te documenteren. Hierbij waren de sloopwerkzaamheden leidend. In de praktijk hebben de begeleidingsactiviteiten op drie dagen plaatsgevonden, 17 augustus, 3 september en 7 september 2010. Van deze drie dagen waarop er AWN-ers aanwezig waren, zijn dagrapporten opgemaakt, vergezeld met de nodige foto’s, metingen en andere bevindingen. De gedane waarnemingen richtten zich met name op de laatste dag op een aangeschaafd bodemprofiel bij de zuidwesthoek van het gesloopte gebouw, langs de rand van de gesloopte fundering (afb. 4). Dit profiel is aangelegd door de kraanmachinist van het sloopbedrijf op verzoek van de gemeentearcheoloog. Dit profiel is gedocumenteerd. De resultaten zijn te lezen in hoofdstuk 5.

Afb. 4. Ligging van de profielwand (linksonder op de foto) op het terrein van de sloop. De foto ziet uit op het noorden. Foto Dénes Beyer.

6

5 Resultaten

In de praktijk heeft de begeleiding op drie dagen plaatsgevonden, samenhangend met het verloop van de sloopwerkzaamheden. Omdat de NAP-bout (15,28 m +NAP) op de westgevel van de bibliotheek bij de sloop verloren zou gaan, is op 17 augustus 2010 de hoogte overgezet naar een putdeksel aan de Kerkstraat, bij de kruising met de Commandeursweg. De hoogte hiervan werd vastgesteld op 14.66 m +NAP (meetpunt p in afb. 5). Op 3 september zou na de sloop van het gebouw, de sloop van de fundering beginnen. Omdat er echter nog veel slooppuin moest worden afgevoerd, is door de AWN-ers de tijd benut om de funderingsopbouw te bekijken. De randconstructie ("op staal") bestond uit betonelementen die op een niveau van ongeveer 80 cm onder maaiveld waren geplaatst. De betonvloer daarbinnen bestond uit betonnen platen op een hoger niveau met hieronder zwart plastic zeil. Op de platen was een betonvloer gestort, waarin leidingen liepen. Aan de rand van de vloer waren betonnen geleidebalken aanwezig. Het geheel lag op een pakket geel zand, dat ten behoeve van de bouw van de bibliotheek indertijd is aangebracht en dat niet zou worden verwijderd bij de sloop. Hieruit werd geconcludeerd dat alleen langs de rand van het bibliotheekgebouw zinvolle waarnemingen gedaan zouden kunnen worden.

Afb. 5. Ligging van de profielwand (rood) bij de zuidwesthoek van het gesloopte pand Kerkstraat 29. De blauwe meetlijn langs de profielwand lag op 7,10 m van de rand van het trottoir langs de perceelsgrens bij de Commandeursweg. De rode pijltjes geven de posities aan waar een profielopname is gemaakt. Tevens zijn aangegeven de grondboringen uit 2005 (in paars) en de proefsleuven van ACVU-HBS en ADC uit 2010 (geel met zwarte omlijning). Referentiepunten voor de hoogtemetingen zijn weergegeven met blauwe driehoekjes. Tekening Jan Verhagen, topogr. ondergrond gem. Ede.

7

Op 7 september is een vrijgelegde profielwand bij de zuidwesthoek van het gesloopte gebouw onderzocht (afb. 6). Nadat het profiel was geschaafd, is op twee plekken de opbouw van de bodem nader gedocumenteerd. De posities langs de profielwand zijn gemeten ten opzichte van een nulpunt dat in het verlengde van de “scheidingsmuur” tussen de percelen van panden nrs. 25/21 en 32 ligt (zie afb. 5). Plek 1 bevond zich op 5.20 m vanaf dit nulpunt (maatstok op afb. 7) en plek 2 op 2.50 m vanaf het nulpunt (maatstok op afb. 8). Op beide plekken bestond de bodem uit een bouwvoor van donker en geel zand, daaronder 50-70 cm donker zand, en vervolgens geel zand. Het donkere zand bevatte af en toe gele vlekken. Het geheel maakte een nogal verrommelde indruk. Er zijn in elk geval geen concrete archeologische sporen gevonden.

Afb. 6. Overzicht van de onderzochte profielwand in de zuidwesthoek van het gesloopte gebouw. Foto Dénes Beyer.

Opvallend was de scherpe grens tussen donkere bovengrond en het gele zand die met name in het noordelijk deel van het profiel te zien was (afb. 7). De vraag was of dit wel of niet de C- horizont zou kunnen zijn. Om de hoogteligging van deze grens te kunnen vergelijken met de hoogteligging van de C-horizont van het booronderzoek en het proefsleuvenonderzoek zijn hoogtemetingen uitgevoerd. De onderkant van de profielwand bij plek 1 bevond zich op een niveau van 14,09 m +NAP. De onderkant van de profielwand bij plek 2 bevond zich op een niveau van 14,17 m +NAP. Hieruit kon worden afgeleid dat de bovenzijde van het gele zand zich bij plek 1 op 14.21 m +NAP bevindt en bij plek 2 op 14,19 m +NAP. Het trottoir van de Commandeursweg ter hoogte van het profiel bevindt zich op 14,37 m +NAP. Hieruit volgt dat het aangetroffen gele zand slechts ongeveer 20 cm lager ligt dan dit trottoir. Dat er dan toch een profiel van ongeveer 1 meter aanwezig was, wordt veroorzaakt doordat er tussen het trottoir en het gebouw een hoger gedeelte lag, een opgeworpen plantenborder, die begroeid was met struikgewas. Het maaiveld hiervan lag op ongeveer 15 m +NAP.

8

Afb. 7. Aanzicht van de profielwand bij opnameplek 1. Foto Dénes Beyer.

Afb. 8. Aanzicht van de profielwand bij opnameplek 2. Foto Dénes Beyer.

9

De bovenzijde van het gele zand aan de onderzijde van de profielwand bevindt zich dus op ca. 14.20 m +NAP. De scherpe begrenzing met de bruine laag erboven, kan geen natuurlijke oorzaak hebben. Samen met de hoge ligging van deze grens is dit reden om te concluderen dat de waargenomen gele zandlaag niet de C-horizont is. Dit blijkt ook uit een vergelijking met de bij de boringen en het proefsleuvenonderzoek vastgestelde aanwezige C-horizont. De drie dichtst bij de profielwand gelegen boringen van het ADC-onderzoek gaven de volgende diepteligging van de C-horizont te zien: Boring 009: 13.20 +NAP Boring 012: 13.60 +NAP Boring 013: 13.50 +NAP Hierbij moet worden opgemerkt dat door ADC bij alle boringen de hoogte van het maaiveld op 15.00 m +NAP is gesteld, terwijl er duidelijke hoogteverschillen zijn en het maaiveld van het perceel met name bij het trottoir van de Commandeursweg afloopt naar ongeveer 14,40 m +NAP. Daardoor zijn de hoogtes van de boringen 12 en 13 in feite te hoog en moeten de werkelijke hoogtes van de C-horizont dichter bij die van boring 009 liggen. Bij het proefsleuvenonderzoek is vastgesteld dat de top van de C-horizont direct onder het plaggendek ligt tussen 12.90 meter en 13.20 meter +NAP. (In de noordwestelijk gelegen Romeinse vindplaats ligt deze hoger op circa 14.00 meter +NAP.).7

Al met al kunnen we concluderen dat de gele laag aan de onderzijde van de profielwand zich ongeveer een meter hoger bevindt dan de bovenzijde van de C-horizont zoals die bij het booronderzoek en het proefsleuvenonderzoek is vastgesteld. Onze interpretatie van de opbouw van de onderzochte profielwand is nu als volgt. Het gele zand onderaan het profiel is de zandvulling van de bouwput voor de bibliotheek. Deze bouwput was indertijd waarschijnlijk tot in de C-horizont uitgegraven. De bouwput was – zoals gebruikelijk – wat ruimer aangelegd dan de afmetingen van het gebouw. In eerste instantie is de bouwput gevuld met geel zand tot een niveau van circa 14,20 m +NAP. Nadat de funderingen voor het gebouw voldoende waren geconstrueerd, is de binnenruimte verder opgevuld met geel zand en de restruimte buiten de funderingen met zwarte grond. De profielwand is dus kennelijk in deze vulling c.q. de insteek van de betonfundering aangelegd. Overigens hebben we de indruk dat het meest linkse ( = zuidelijke) deel van de profielwand (afb. 8) een gedeelte van de wat minder donkere ongestoorde bodem laat zien. Deze lijkt ook verder naar beneden door te lopen, terwijl het bouwzand zich hier niet meer als een doorlopende laag manifesteert, hetgeen verder naar rechts wel het geval is. Waarschijnlijk zien we hier nog slechts enkele resten van het bouwzand, die bij verder afschaven al spoedig zouden verdwijnen. Helaas is dit in het veld niet geverifieerd. Omdat we hier bij de hoek van de voormalige bouwput zitten, is het denkbaar dat de bouwput hier niet exact een rechte hoek maakte, maar de hoek bij het uitgraven als het ware enigszins was afgesneden (binnenhoek groter dan 90 graden).

10

6 Conclusies en aanbevelingen

Geconcludeerd kan worden dat de archeologische begeleiding van de sloopwerkzaamheden slechts zicht heeft geboden op recente en relatief ondiepe bodemlagen van het terrein, die samenhangen met de bouw van de voormalige bibliotheek. De C-horizont ligt nog een flink stuk dieper, maar de kans is groot dat bij de bouw van de bibliotheek het oorspronkelijke bodemprofiel onder de bibliotheek tot aan de C-horizont is verwijderd en vervangen door een zandbed. De archeologische begeleiding van de sloopactiviteiten heeft geen inzicht kunnen bieden in de bodemopbouw ter plaatse er zijn geen duidelijke archeologische sporen of vondsten aangetroffen. De profielwand is kennelijk in de insteek van de betonfundering aangelegd, niet de meest geschikte plek voor het bestuderen van het originele bodemprofiel. De sloopwerkzaamheden hebben niet zo diep en omvangrijk plaatsgevonden dat er betere alternatieven voor de aanleg van een bodemprofiel waren. Op de locatie van de voormalige bibliotheek is de bodem vermoedelijk dusdanig verstoord, dat eventuele archeologische resten niet (meer) aanwezig zijn. Buiten de gesloopte bebouwing blijft de hoge archeologische verwachting echter van kracht.

Beantwoording van de onderzoeksvragen

1) Is het bodemprofiel onder de voormalige bibliotheek intact? Deze vraag is niet definitief te beantwoorden aan de hand van de resultaten, maar aangenomen mag worden dat de bouwput indertijd is uitgegraven tot in de C-horizont, waardoor het bodemprofiel niet meer intact is. 2) Hoe kunnen lagen in het (intacte) bodemprofiel worden geïnterpreteerd (zie literatuur)? Deze vraag kan niet worden beantwoord, omdat geen intact bodemprofiel is waargenomen. 3) Bevinden er zich bijv. veenlagen in het onderzoeksgebied? Zo ja, wanneer heeft veenvorming plaatsgevonden (bemonstering)? Deze vraag kan niet worden beantwoord, omdat geen intact bodemprofiel is waargenomen. 4) Bevindt het onderzoeksgebied zich in, op de rand of buiten de lokale depressie (zie o.a. Tops 2010)? Is het ‘Romeinse niveau’ aanwezig? Over de ligging van het onderzoeksgebied ten opzichte van de lokale depressie kan niets worden gezegd, omdat geen intact bodemprofiel is waargenomen. Het grootste deel van het onderzochte bodemprofiel bestaat uit de vulling van de insteek van de fundering van de bibliotheek, waarin geen Romeins niveau aanwezig is. 5) Wat is de NAP-hoogte van het maaiveld? Er zijn slechts enkele hoogtemetingen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het maaiveld bij het gesloopte gebouw op circa 15.00 m +NAP ligt, maar bij de randen afloopt naar14.40 m +NAP. 6) Wat is de NAP-hoogte van de top van de C-horizont (intact)? Deze vraag kan niet worden beantwoord, omdat geen intact bodemprofiel is waargenomen. 7) Welke aanvullende informatie levert het onderzoek ten aanzien van de inheems- Romeinse vindplaats die in de nabijheid is opgegraven? Het onderzoek heeft geen aanvullende informatie met betrekking tot de inheems-Romeinse vindplaats opgeleverd. 8) Indien archeologische resten worden aangetroffen: wat is de aard, het karakter, de datering, gaafheid, conservering en omvang van de vindplaats(en)? Er zijn geen archeologische resten aangetroffen.

Aanbevelingen

Het slotadvies van de begeleidende AWN-leden was om te overwegen de werkzaamheden van de nieuwbouw op dit terrein archeologisch te laten begeleiden, omdat zich dan nieuwe mogelijkheden tot het doen van waarnemingen konden voordoen. Dit zou echter alleen zinvol

11 zijn als er bij het bouwen op nieuwe plekken bodemlagen worden aangesneden. Omdat de nieuwbouw ongeveer op de plek van de oude bebouwing was gesitueerd, zou de uitvoering van de bouwwerkzaamheden niet leiden tot een onevenredige aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden. Daarom is op de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw aangegeven dat de werkzaamheden niet archeologisch hoeven te worden begeleid.

Afb. 9. De piketten zijn uitgezet voor de nieuwbouw (februari 2015). Foto Gerda van Raan - Onderwater.

12

7 Samenvatting

Op verzoek van de archeologen van de gemeente Ede heeft AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland een archeologische begeleiding uitgevoerd bij de sloopwerkzaamheden van de voormalige bibliotheek aan de Kerkstraat 29 te Bennekom. De wens tot onderzoek op deze locatie kwam voort uit het feit dat op korte afstand de plaats ligt waar in 1970-1971 een nederzetting uit de Romeinse tijd is opgegraven. In deze nederzetting zijn verschillende plattegronden van boerderijen uit de laat-Romeinse tijd vastgesteld. In 2005 is in opdracht van de gemeente in het plangebied een booronderzoek gedaan en begin 2010 is op dit terrein en het naastgelegen perceel een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit heeft niet tot relevante vondsten geleid, waardoor besloten is om het terrein vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Omdat de plek van de te slopen bibliotheek erg dicht bij de plek van de Romeinse nederzetting ligt, bleef de mogelijkheid bestaan van de aanwezigheid van relevante sporen en vondsten op dit terrein. Daarom is de AWN gevraagd om de sloopwerkzaamheden in 2010 archeologisch te begeleiden.

De aanpak van de begeleiding was vastgelegd in een door de gemeentearcheoloog geschreven Plan van Aanpak. Bij het doen van de waarnemingen waren de werkzaamheden van de sloop leidend. De waarnemingen hebben zich vooral op een aangeschaafd bodemprofiel bij de zuidwesthoek van het gesloopte gebouw gericht, langs de rand van de gesloopte fundering. Het profiel liet van boven naar beneden de volgende opbouw zien: Een bouwvoor van donker en geel zand, daaronder 50-70 cm donker zand, en vervolgens geel zand. Er zijn geen concrete archeologische sporen gevonden. Opvallend was de scherpe grens tussen donkere bovengrond en het gele zand die met name in het noordelijk deel van het profiel te zien was (afb. 7). Deze scherpe grens bevond zich op circa 14,20 m +NAP. De vraag was of dit wel of niet de C-horizont zou kunnen zijn. Een vergelijking met de resultaten van het booronderzoek en het proefsleuvenonderzoek leidde tot de conclusie dat de scherpe grens ongeveer een meter hoger lag dan de C-horizont. De opbouw van de onderzochte profielwand wordt nu als volgt geïnterpreteerd. Het gele zand onderaan het profiel is de zandvulling van de bouwput voor de bibliotheek. De profielwand is kennelijk in de insteek van de betonfundering van de bibliotheek aangelegd, niet de meest geschikte plek voor het bestuderen van het originele bodemprofiel. De sloopwerkzaamheden hebben niet zo diep en omvangrijk plaatsgevonden dat er betere alternatieven voor de aanleg van een bodemprofiel waren.

Geconcludeerd kan worden dat de uitgevoerde archeologische begeleiding van de sloopwerkzaamheden slechts zicht heeft geboden op recente en relatief ondiepe bodemlagen van het terrein, die samenhangen met de bouw van de voormalige bibliotheek. De C-horizont ligt nog een flink stuk dieper, maar de kans is groot dat bij de bouw van de bibliotheek het oorspronkelijke bodemprofiel onder de bibliotheek tot aan de C-horizont is verwijderd en vervangen door een zandbed. Op de locatie van de voormalige bibliotheek is de bodem vermoedelijk dusdanig verstoord, dat eventuele archeologische resten niet (meer) aanwezig zijn. Buiten de gesloopte bebouwing blijft de vigerende archeologische verwachting echter van kracht.

13

8 Noten en literatuur

Noten

1. Van Es, Miedema en Wynia 1985. 2. Heunks 2005. 3. Stiekema 2005a. 4. Stiekema 2005b. 5. Tops 2010. 6. De Ridder 2008. 7. Tops 2010.

Literatuur

Es, W.A. van, M. Miedema en S.L. Wynia, 1985: Eine Siedlung der römischen Kaiserzait in Bennekom, Provinz Gelderland. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 35, 533-652, .

Heunks, E., 2005: Actualisering archeologische verwachtingskaart gemeente Ede; Van verwachtingskaart naar beleidsadvieskaart, Amsterdam, RAAP-rapport 1130.

Ridder, A. de, 2008: Bennekom, Kierkamperweg en omgeving (Gemeente Ede). Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven. Amersfoort, ADC-rapport 1491.

Stiekema, M., 2005a: Bennekom, Kerkstraat 29. Een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen. Amersfoort, ADC-rapport 386.

Stiekema, M., 2005b: Bennekom, Kierkamperweg en omgeving. Een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen. Amersfoort, ADC-rapport 443.

Tops, B.P.C.A., 2010: Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Hoek Kerkstraat / Commandeursweg Bennekom, deelgebied B, gemeente Ede. Amsterdam (ACVU-HBS), ZAN-rapport 210.

14

Bijlage 1

Plan van aanpak voor de amateurarcheologische begeleiding van de sloop van het pand Kerkstraat 29 te Bennekom (gemeente Ede)

Kader van het archeologisch onderzoek Naam projectgebied Kerkstraat 29 Bennekom Kadastrale aanduiding Gemeente Bennekom, Sectie E, perceelnr. 8845 Coördinaten hoekpunten 174.571; 445.438 onderzoeksgebied (x;y) 174.633; 445.446 174.626; 445.486 174.564; 445.476 Eigenaar Gemeente Ede Betredingstoestemming Ja, maar alleen in overleg met de uitvoerder van de sloop, oftewel dhr. Hooijer van Hooijer Renkum bv (of een andere uitvoerder namens Hooijer Renkum bv). Tel.nr. 0317-318666 of [email protected]. Huidig grondgebruik Bebouwd (bibliotheekgebouw en dorpshuis ‘t Laag), deels verhard (stoep), deels groenvoorziening (gras, haag). Toekomstig grondgebruik Woningbouw Planomschrijving In opdracht van de gemeente wordt binnenkort gestart met de sloop van de panden Kerkstraat 29 (bibliotheekgebouw) en Hogeweg 32 (dorpshuis ’t Laag) in Bennekom. De sloop wordt gefaseerd uitgevoerd. De eerste fase van de sloop betreft het verwijderen van asbest. Na de bouwvak (16 augustus 2010) wordt gestart met de overige werkzaamheden, waarbij ook graafwerkzaamheden beneden maaiveld zullen plaatsvinden. Verstoringsdiepte/omvang Verstoringsdiepte bij sloop beneden maaiveld is niet precies bekend, maar gaat dieper dan 50 cm – mv en is groter dan 100 m2. Archeologisch Zie bijlage (omkaderd). Omvang van de te slopen bebouwing is onderzoeksgebied ca. 1000 m2. Alleen de bij sloop van het pand Kerkstraat 29 ontstane bouwpunt dient in principe te worden onderzocht (niet pand Hogeweg 32). Planning Gewenste startdatum medio/eind augustus 2010. Concrete afspraken over planning en doorlooptijd van de sloop beneden maaiveld, die bij voorkeur door (twee of meer) amateur- archeologen wordt begeleid, moeten nog onderling worden gemaakt. Opdrachtgever Gemeente Ede, contactpersoon mevr. C. Peen (tel.nr. 0318- 680267 of [email protected]) of mevr. M. van Eden (tel.nr. 0318-680272 of [email protected]). Bevoegd gezag Gemeente Ede, contactpersoon mevr. C. Peen. Overleg en toezicht Indien bijzondere vondsten worden gedaan, wordt direct overleg gevoerd met het bevoegd gezag, de sloper en de opdrachtgever over de te volgen werkwijze en communicatie. Uitgangspunten voor het archeologisch onderzoek Onderzoeksdoelstelling Doelstelling van het onderzoek is het aanvullen en toetsen van de archeologische verwachtingswaarde van het terrein en het veiligstellen van eventueel in het onderzoeksgebied door sloop bedreigde archeologische resten. Specifieke aandacht voor: intactheid van het bodemprofiel, bodemgesteldheid, microreliëf, geomorfologie, aanwezigheid archeologisch vondstmateriaal. Kwaliteitseisen Geen. Bij voorkeur wordt het onderzoek uitgevoerd zoveel mogelijk volgens de richtlijnen in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA Landbodems, versie 3.1), protocol Opgraving. Zie http://www.sikb.nl/ onder ‘archeologie’. Archeologische Het onderzoeksgebied ligt op de rand van een lokale depressie verwachting temidden van een gebied met dekzandruggen en gordeldekzand

15

tegen de helling van de stuwwal Ede-. Hoger gelegen gronden ca. 75 m ten (noord)westen van het onderzoeksgebied zijn in de Romeinse tijd intensief bewoond geweest (zie Van Es, Miedema en Wynia 1985). Lager gelegen gronden ten zuidoosten van het onderzoeksgebied niet (zie literatuur). De hoogte van de oorspronkelijke bodem, onder een kunstmatig opgehoogd pakket (ook esdek), loopt naar het westen en noorden toe buiten het onderzoeksgebied op. Daarmee neemt de trefkans op (perifere) nederzettingsresten (uit de Romeinse tijd) naar het westen en noorden toe. Denk daarbij aan huisplattegronden, maar ook sporen die wijzen op ijzer- en/of bronsverwerking. De overgang depressie naar woongronden is slecht in beeld. Vermoedelijk ligt het onderzoeksgebied op deze overgang. Voor het onderzoeksgebied geldt dan ook een lage tot middelhoge trefkans op archeologische nederzettingsresten, grafresten en losse vondsten uit de periode Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Sporen en vondsten uit oudere perioden zijn niet uitgesloten. Onderzoeksvraagstellingen - Is het bodemprofiel onder de voormalige bibliotheek intact? - Hoe kunnen lagen in het (intacte) bodemprofiel worden geïnterpreteerd (zie literatuur)? - Bevinden er zich bijv. veenlagen in het onderzoeksgebied? Zo ja, wanneer heeft veenvorming plaatsgevonden (bemonstering)? - Bevindt het onderzoeksgebied zich in, op de rand of buiten de lokale depressie (zie o.a. Tops 2010)? Is het ‘Romeinse niveau’ aanwezig? - Wat is de NAP-hoogte van het maaiveld? - Wat is de NAP-hoogte van de top van de C-horizont (intact)? - Welke aanvullende informatie levert het onderzoek ten aanzien van de inheems-Romeinse vindplaats die in de nabijheid is opgegraven? - Indien archeologische resten worden aangetroffen: wat is de aard, het karakter, de datering, gaafheid, conservering en omvang van de vindplaats(en)? Onderzoeksmethodiek Het archeologisch onderzoek dient te bestaan uit een archeologische begeleiding, conform protocol opgraving. Dit betekent dat amateur- archeologen van de sloper voldoende gelegenheid krijgen om beneden maaiveld waarnemingen te verrichten en eventuele archeologische fenomenen (zoals sporen, vondsten e.d.) volledig af te werken en te documenteren. De sloopwerkzaamheden zijn leidend. Bij de archeologische begeleiding wordt gebruik gemaakt van o.a. een waterpasinstrument, schrijf- en tekenmateriaal, graafgereedschap, een metaaldetector en digitale camera. Verslaglegging Bij voorkeur worden (dag)rapporten bijgehouden en worden actiefoto’s en detailfoto’s (en/of tekeningen) gemaakt van relevante archeologische fenomenen. Onderzoeksdocumentatie en een korte beschrijving van de resultaten (verslag) worden (digitaal) na afronding van het onderzoek aan de gemeente ter archivering overgedragen. Vondsten Indien archeologische vondsten worden aangetroffen worden deze conform Monumentenwet 1988 (artikel 53) gemeld bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Vondsten en originele documentatie worden zorgvuldig opgeslagen en beheerd en indien mogelijk ondergebracht in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten in Nijmegen. Risico’s en Uitvoering van de archeologische begeleiding is volledig op eigen uitvoeringscondities risico. De sloper is verantwoordelijk voor o.a. afzetting van het onderzoeksgebied, sanitaire voorzieningen, inrichting werkterrein, vergunningen, kabels & leidingen, etc. In overleg met de uitvoerder wordt gewerkt volgens in de ARBO-wet omschreven richtlijnen. Relevante literatuur  Es, W.A. van, M. Miedema & S.L. Wynia, 1985: Eine Siedlung der (verkrijgbaar bij de römischen Kaiserzeit in Bennekom, Provinz Gelderland, in: Berichten gemeente) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 35, Amersfoort.

16

 Heunks, E., 2005: Actualisering archeologische verwachtingskaart gemeente Ede; Van verwachtingskaart naar beleidsadvieskaart, RAAP-rapport 1130, Amsterdam.  Ridder, A., 2008: Bennekom, Kierkamperweg en omgeving (gemeente Ede), Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven, ADC ArcheoProjecten rapport 1491, Amersfoort.  Stiekema, M., 2005a: Bennekom, Kerkstraat 29. Een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen, ADC ArcheoProjecten rapport 386, Amersfoort.  Stiekema, M., 2005b: Bennekom, Kierkamperweg en omgeving. Een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van boringen, ADC ArcheoProjecten rapport 443, Amersfoort.  Tops, B., 2010: Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Hoek Kerkstraat / Commandeursweg Bennekom, deelgebied B, gemeente Ede, Zuidnederlandse Archeologische Notities 210, ACVU-HBS, Amsterdam.

Groen kader = plangebied woningbouw Rood kader = archeologisch onderzoeksgebied (ca. 2500 m2) Paars kader = te slopen bebouwing (ca. 1000 m2)

Voor akkoord, Datum: 28 juli 2010

Charlotte Peen, Gemeente Ede

17